ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 115

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
6 mei 2015


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2015/719 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 tot wijziging van Richtlijn 96/53/EG van de Raad houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten ( 1 )

1

 

*

Richtlijn (EU) 2015/720 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende de vermindering van het verbruik van lichte plastic draagtassen ( 1 )

11

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/721 van de Commissie van 20 april 2015 tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Vlaamse laurier (BGA))

16

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/722 van de Commissie van 5 mei 2015 tot verlening van een vergunning voor taurine als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor Canidae, Felidae, Mustelidae en vleesetende vissen ( 1 )

18

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/723 van de Commissie van 5 mei 2015 tot verlening van een vergunning voor biotine als toevoegingsmiddel in diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

22

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/724 van de Commissie van 5 mei 2015 tot verlening van een vergunning voor retinylacetaat, retinylpalmitaat en retinylpropionaat als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

25

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/725 van de Commissie van 5 mei 2015 houdende vaststelling van de einddatum van de periode waarin op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/360 aanvragen voor steun voor de particuliere opslag van varkensvlees kunnen worden ingediend

32

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/726 van de Commissie van 5 mei 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

34

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2015/727 van de Europese Centrale Bank van 10 april 2015 betreffende het totale bedrag van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht voor de eerste vergoedingsperiode en voor 2015 (ECB/2015/17)

36

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020( PB L 20 van 27.1.2015 )

39

 

*

Rectificatie van Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 tot benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020( PB L 31 van 7.2.2015 )

40

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1077/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht ( PB L 286 van 1.11.2011 )

43

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

6.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/1


RICHTLIJN (EU) 2015/719 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2015

tot wijziging van Richtlijn 96/53/EG van de Raad houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is noodzakelijk de uitstoot van broeikasgassen en met name de uitstoot van koolstofdioxide (CO2) te verminderen, de verkeersveiligheid te verbeteren, de wetgeving op dat vlak aan te passen aan de technologische ontwikkelingen en de veranderende behoeften van de markt, en intermodale vervoersverrichtingen te faciliteren, terwijl er tegelijkertijd voor moet worden gezorgd dat de concurrentie niet wordt verstoord en de weginfrastructuur wordt beschermd.

(2)

De technologische ontwikkelingen maken het mogelijk om op de achterzijde van voertuigen intrekbare of inklapbare aerodynamische voorzieningen aan te brengen. Dit zou er echter voor kunnen zorgen dat de bij Richtlijn 96/53/EG van de Raad (3) voorgeschreven toegestane maximumlengten worden overschreden. Een afwijking op de toegestane maximumlengten is derhalve noodzakelijk. Deze richtlijn heeft als doel de installatie van dergelijke voorzieningen mogelijk te maken zodra de nodige wijzigingen van de technische vereisten voor de typegoedkeuring van de aerodynamische voorzieningen zijn omgezet of in werking zijn getreden, en de Commissie de uitvoeringshandelingen heeft vastgesteld waarin de operationele voorschriften voor het gebruik van die voorzieningen worden bepaald.

(3)

Cabines van motorvoertuigen met een verbeterde luchtweerstand kunnen, mogelijkerwijs samen met op de achterzijde van voertuigen bevestigde intrekbare of inklapbare aerodynamische voorzieningen, een aanzienlijke verbetering van de energieprestaties van voertuigen opleveren. Een dergelijke verbetering is binnen de huidige in de Richtlijn 96/53/EG vastgestelde maximumlengten niet mogelijk zonder het laadvermogen van het voertuig te verminderen en het economisch evenwicht van de wegvervoersector in gevaar te brengen. Omwille van die reden is eveneens een afwijking van de toegestane maximumlengten vereist. Die afwijking mag echter niet gebruikt worden om het laadvermogen van het voertuig te vergroten.

(4)

Het in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) neergelegde kader bepaalt dat voor de aerodynamische voorzieningen die langer zijn dan 500 mm en voor motorvoertuigen die zijn uitgerust met cabines die hun aerodynamische prestaties verbeteren en die de in Richtlijn 96/53/EG bepaalde grenzen overschrijden, een typegoedkeuring moet worden verleend voordat ze op de markt worden gebracht.

(5)

De mogelijkheid van een nieuwe vormgeving van de cabine voor motorvoertuigen zou de verkeersveiligheid ten goede komen doordat de dode hoeken in het gezichtsveld van de bestuurder, onder meer die onder de voorruit, kunnen worden verkleind, en zou moeten bijdragen tot het redden van talrijke levens van kwetsbare weggebruikers, zoals voetgangers en fietsers. Een nieuwe vormgeving van de cabine maakt het eveneens mogelijk voorzieningen in te bouwen die bij een aanrijding energie absorberen. De potentiële toename van de omvang van de cabine dient bovendien de veiligheid en het comfort van de bestuurder te verbeteren. Zodra er betere veiligheidsvoorschriften voor langere cabines zijn ontwikkeld, kan worden overwogen of het wenselijk is om deze toe te passen op voertuigen waarvoor een verlenging van de cabine geen voordelen oplevert.

(6)

Alternatieve aandrijfsystemen, waaronder ook hybride aandrijfsystemen, zijn systemen die voor de mechanische aandrijving energie ontlenen aan een verbruikbare brandstof en/of een accu of enig ander opslagsysteem voor elektrisch of mechanisch vermogen. Het gebruik ervan in zware bedrijfsvoertuigen of autobussen kan leiden tot een toename van het gewicht maar het vermindert de verontreiniging. Een dergelijke toename van het gewicht dient niet in het laadvermogen van het voertuig te worden meegerekend, aangezien de wegvervoersector op die manier economisch zou worden benadeeld. Het extra gewicht mag echter ook niet leiden tot de vergroting van het laadvermogen van het voertuig.

(7)

Toekomstige door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen (met zwaardere aandrijfsystemen dan deze gebruikt in voertuigen met conventionele brandstoffen) zouden eveneens baat kunnen hebben bij een marge voor bijkomend gewicht. Dergelijke alternatieve brandstoftechnologieën kunnen derhalve worden opgenomen in de lijst met alternatieve brandstoffen vermeld in deze richtlijn, indien het gebruik ervan een extra gewichtsmarge vereist.

(8)

Deze richtlijn voorziet in afwijkingen van het maximaal toegestane gewicht en de maximaal toegestane afmetingen van voertuigen en voertuigcombinaties zoals bepaald in Richtlijn 96/53/EG. De lidstaten kunnen echter in verband met de verkeersveiligheid of de kenmerken van de infrastructuur het verkeer van bepaalde voertuigen op specifieke gedeelten van hun wegennet beperken.

(9)

Bij het vervoer per container wordt steeds meer gebruikgemaakt van containers van 45 voet. Dergelijke containers worden vervoerd met behulp van alle vervoerswijzen. Het wegtraject van intermodale vervoersverrichtingen kan op dit moment slechts worden afgelegd na het doorlopen van zware administratieve procedures die een belasting vormen voor zowel de lidstaten als de vervoersondernemingen, tenzij de containers over zeer dure gepatenteerde afgeschuinde hoeken beschikken. Door de toegestane lengte van vrachtwagens voor containervervoer met 15 cm te verlengen zouden vervoerders kunnen worden ontheven van die administratieve procedures en kunnen intermodale vervoersverrichtingen worden gefaciliteerd zonder risico's of nadelen voor de weginfrastructuur of voor andere weggebruikers. De definitie van intermodale vervoersverrichtingen in deze richtlijn laat de werkzaamheden inzake de herziening van Richtlijn 92/106/EEG van de Raad (5) onverlet.

(10)

Om de intermodale vervoersverrichtingen te blijven stimuleren en rekening te houden met het ledig gewicht van containers of wissellaadbakken met een lengte van ten hoogste 45 voet moeten motorvoertuigen met drie assen met opleggers met twee of drie assen tot het verkeer worden toegelaten, met een totaal toegestaan gewicht van ten hoogste 44 ton. Motorvoertuigen met twee assen met opleggers met drie assen die containers of wissellaadbakken met een lengte van ten hoogste 45 voet vervoeren, moeten worden toegelaten voor intermodale vervoersverrichtingen met een totaal toegestaan gewicht van ten hoogste 42 ton.

(11)

Sinds de vaststelling van Richtlijn 96/53/EG is het gemiddelde gewicht van autobus- en touringcarpassagiers alsmede van hun bagage aanzienlijk toegenomen. Gezien de bij die richtlijn vastgelegde maximumgewichten is het aantal passagiers dat kan worden vervoerd geleidelijk afgenomen. Voorts heeft de uitrusting die nodig is om te voldoen aan de huidige technische vereisten, zoals de Euro VI-specificaties, het gewicht van de ermee uitgeruste voertuigen verder doen toenemen. Aangezien collectief vervoer met het oog op een efficiënter energieverbruik moet worden bevorderd ten opzichte van individueel vervoer moet het vroegere aantal passagiers per autobus of touringcar opnieuw worden ingevoerd, rekening houdend met de toename van hun gewicht en van het gewicht van hun bagage. Daartoe kan het toegestane maximumgewicht van autobussen en touringcars met twee assen worden verhoogd, maar binnen bepaalde grenzen die er desalniettemin voor moeten zorgen dat de weginfrastructuur niet wordt beschadigd als gevolg van een snellere slijtage.

(12)

Overtredingen met betrekking tot te zwaar beladen voertuigen moeten door de lidstaten adequaat worden aangepakt teneinde concurrentieverstoringen te voorkomen en de verkeersveiligheid te waarborgen.

(13)

Om ervoor te zorgen dat de concurrentie tussen marktdeelnemers niet wordt verstoord en om de opsporing van inbreuken te verbeteren, dienen de lidstaten uiterlijk op 27 mei 2021 specifieke maatregelen te nemen teneinde na te gaan welke rijdende voertuigen of voertuigcombinaties waarschijnlijk de vastgestelde relevante gewichtsmaxima hebben overschreden en derhalve moeten worden gecontroleerd. Er kan worden vastgesteld om welke voertuigen het gaat door middel van in de weginfrastructuur geïntegreerde weegsystemen, of door middel van sensoren aan boord van het voertuig die van op afstand communiceren met de relevante autoriteiten. Dergelijke aan boord beschikbare gegevens moeten ook voor de bestuurder beschikbaar zijn. Elke lidstaat voert elk jaar een adequaat aantal controles op het gewicht van voertuigen uit. Het aantal controles moet evenredig zijn aan het totale aantal voertuigen dat jaarlijks op het grondgebied van de betrokken lidstaat wordt geïnspecteerd.

(14)

Om de naleving van deze richtlijn te garanderen, stellen de lidstaten voorschriften vast betreffende de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze richtlijn en zorgen zij ervoor dat deze worden toegepast. Die sancties moeten doeltreffend, niet-discriminerend, evenredig en afschrikkend zijn.

(15)

Om de controles op het gewicht van voertuigen of voertuigcombinaties op internationale schaal efficiënter te maken en een vlot verloop van die controles te faciliteren, is het van belang dat de bevoegde autoriteiten in de lidstaten informatie uitwisselen. Het overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad (6) aangewezen contactpunt moet voor de uitwisseling van dergelijke informatie gebruikt worden.

(16)

Het is belangrijk dat het Europees Parlement en de Raad regelmatig in kennis worden gesteld van de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten verrichte wegcontroles. Deze door de lidstaten meegedeelde informatie stelt de Commissie in staat om toe te zien op de naleving van in deze richtlijn opgenomen voorschriften door de vervoersondernemingen en om te bepalen of er al dan niet behoefte is aan dwingende maatregelen.

(17)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(18)

De Commissie mag geen uitvoeringshandelingen vaststellen betreffende de operationele vereisten inzake het gebruik van aerodynamische voorzieningen, noch betreffende gedetailleerde specificaties voor in het voertuig geïnstalleerde weegapparatuur wanneer het bij deze richtlijn ingestelde comité geen advies uitbrengt over de door de Commissie ingediende ontwerphandeling.

(19)

Teneinde de lijst van alternatieve brandstoffen in deze richtlijn in het licht van de meest recente technologische ontwikkelingen te actualiseren, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer met de deskundigen van de lidstaten, alvorens gedelegeerde handelingen vast te stellen. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(20)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(21)

Richtlijn 96/53/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 96/53/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt a) van artikel 1, lid 1, wordt vervangen door:

„a)

op de afmetingen van de motorvoertuigen van de categorieën M2 en M3 en hun aanhangwagens van de categorie 0, alsmede van de motorvoertuigen van de categorieën N2 en N3 en hun aanhangwagens van de categorieën 03 en 04, zoals gedefinieerd in bijlage II van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (*);

(*)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).”"

.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste alinea, worden de volgende definities toegevoegd:

„—   „alternatieve brandstoffen”: brandstoffen of energiebronnen die, op zijn minst gedeeltelijk, dienen als vervanging van fossiele oliebronnen in de energievoorziening voor vervoer en ertoe kunnen bijdragen dat de energievoorziening koolstofvrij wordt en de milieuprestaties van de wegvervoersector beter worden. Deze omvatten:

a)

elektriciteit die wordt verbruikt in alle soorten elektrische voertuigen;

b)

waterstof;

c)

aardgas, met inbegrip van biomethaan, in gasvorm (Compressed Natural Gas — CNG) en in vloeibare vorm (Liquefied Natural Gas — LNG);

d)

vloeibaar petroleumgas (Liquefied Petroleum Gas — LPG);

e)

mechanische energie uit een opslagsysteem aan boord/bronnen aan boord, met inbegrip van afvalwarmte;

—   „door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuig”: een motorvoertuig dat geheel of gedeeltelijk wordt aangedreven op basis van een alternatieve brandstof en dat is goedgekeurd in het kader van Richtlijn 2007/46/EG;

—   „intermodale vervoersverrichting”:

a)

gecombineerd vervoer als gedefinieerd in artikel 1 van Richtlijn 92/106/EEG van de Raad (**) voor het vervoer van een of meer containers of wissellaadbakken, met een totale lengte van ten hoogste 45 voet, of

b)

vervoer voor het vervoer van een of meer containers of wissellaadbakken, met een totale lengte van ten hoogste 45 voet, waarbij gebruik wordt gemaakt van vervoer over water, op voorwaarde dat de afstand van het begin- of het eindvervoer over de weg op het grondgebied van de Unie niet groter is dan 150 km. De bovenvermelde afstand van 150 km mag worden overschreden om de dichtstbij gelegen geschikte vervoersterminal voor de voorgenomen dienst te bereiken, indien het vervoer wordt verricht met:

i)

voertuigen die voldoen aan bijlage I, punt 2.2.2, onder a) of onder b), of

ii)

voertuigen die voldoen aan bijlage I, punt 2.2.2, onder c) of onder d), indien dergelijke afstanden zijn toegelaten in de betrokken lidstaat.

Voor intermodale vervoersverrichtingen kan de dichtstbij gelegen geschikte vervoersterminal die de dienst verleent, gelegen zijn in een andere lidstaat dan de lidstaat waarin de zending werd ingeladen of uitgeladen.

—   „verlader”: een juridische entiteit of een natuurlijke of rechtspersoon die op de vrachtbrief of op een gelijkwaardig vervoersdocument (zoals de „doorvoer”-vrachtbrief) als verlader wordt genoemd en/of in wiens naam of voor wiens rekening een vervoersovereenkomst is gesloten met de vervoersonderneming.

(**)  Richtlijn 92/106/EEG van de Raad van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen lidstaten (PB L 368 van 17.12.1992, blz. 38).”"

;

b)

in het tweede lid wordt de verwijzing „Richtlijn 70/156/EEG” vervangen door:

„Richtlijn 2007/46/EG”.

3)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de derde en de vierde alinea van lid 4 worden geschrapt;

b)

lid 6 wordt geschrapt.

4)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Vóór 1 januari 1991 in het verkeer gebrachte gelede voertuigen die niet voldoen aan de in de punten 1.6 en 4.4 van bijlage I opgenomen voorschriften, worden voor de toepassing van artikel 3 geacht met die voorschriften in overeenstemming te zijn, indien zij een totale lengte van niet meer dan 15,50 m hebben.”

.

5)

De artikelen 8, 8 bis en 9 worden geschrapt.

6)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 8 ter

1.   Teneinde de energie-efficiëntie van voertuigen of voertuigcombinaties te verbeteren, mogen voertuigen of voertuigcombinaties die zijn uitgerust met aerodynamische voorzieningen die voldoen aan de eisen van de leden 2 en 3, alsmede aan Richtlijn 2007/46/EG, de in bijlage I, punt 1.1, bij deze richtlijn vastgestelde maximumlengten overschrijden om de installatie van die voorzieningen achteraan op het voertuig of de voertuigcombinaties mogelijk te maken. Voertuigen of voertuigcombinaties welke met die voorzieningen zijn uitgerust, moeten voldoen aan punt 1.5 van bijlage I bij deze richtlijn, en overschrijdingen van de maximumlengte mogen niet leiden tot een toename van de laadlengte van de betrokken voertuigen of voertuigcombinaties.

2.   Voor de in lid 1 bedoelde aerodynamische voorzieningen die langer zijn dan 500 mm moet voordat deze op de markt worden gebracht een typegoedkeuring worden verleend overeenkomstig de voorschriften inzake typegoedkeuring binnen het kader van Richtlijn 2007/46/EG.

Uiterlijk op 27 mei 2017 gaat de Commissie na of er technische vereisten voor de typegoedkeuring van de aerodynamische voorzieningen vastgelegd binnen dat kader, moeten worden vastgesteld of aangepast, rekening houdend met het feit dat de verkeersveiligheid en de veiligheid van de intermodale vervoersverrichtingen moeten worden gewaarborgd; en in het bijzonder rekening houdend met de volgende elementen:

a)

de bevestiging en de duurzaamheid van de voorzieningen, om het risico te beperken dat zij loskomen, ook tijdens intermodale vervoersverrichtingen;

b)

de veiligheid van andere weggebruikers, met name zwakke weggebruikers, door te zorgen voor onder andere zichtbare contourmarkeringen wanneer aerodynamische voorzieningen zijn geïnstalleerd, door de vereisten voor indirect zicht aan te passen, en door erop toe te zien dat bij een aanrijding aan de achterzijde van een voertuig of voertuigcombinatie de werking van beschermingsinrichtingen tegen klemrijden aan de achterzijde niet in het gedrang komt.

De Commissie dient daartoe, indien nodig, een wetgevingsvoorstel in tot wijziging van de desbetreffende voorschriften inzake typegoedkeuring binnen het kader van Richtlijn 2007/46/EG.

3.   De in lid 1 bedoelde aerodynamische voorzieningen voldoen aan de volgende operationele voorwaarden:

a)

in omstandigheden waarin de veiligheid van andere weggebruikers of van de bestuurder in het geding is, worden deze door de bestuurder ingeklapt, ingetrokken of verwijderd;

b)

bij het gebruik ervan op stedelijke en regionale wegen wordt rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van gebieden waar de maximumsnelheid 50 km/u of minder bedraagt en waar wellicht zwakke weggebruikers aanwezig zijn; en

c)

het gebruik van dergelijke voorzieningen is verenigbaar met intermodale vervoersverrichtingen en met name als zij ingetrokken/ingeklapt zijn, mogen zij de toegestane maximumlengte met niet meer dan 20 cm overschrijden.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin gedetailleerde bepalingen worden vastgelegd die eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van lid 3 waarborgen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 10 decies, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5.   Lid 1 is van toepassing met ingang van de datum van omzetting of de datum van toepassing van de in lid 2 bedoelde noodzakelijke wijzigingen van de instrumenten en, in voorkomend geval, na de vaststelling van de in lid 4 bedoelde uitvoeringshandelingen.

Artikel 9 bis

1.   Met het oog op de verbetering van de energie-efficiëntie, met name wat betreft de aerodynamische prestatie van cabines, alsmede van de verkeersveiligheid, mogen voertuigen en voertuigcombinaties die voldoen aan de eisen van lid 2, alsmede aan Richtlijn 2007/46/EG, de in bijlage I, punt 1.1, bij deze richtlijn vastgestelde maximumlengten overschrijden, indien die cabines de aerodynamische prestaties, de prestaties inzake energie-efficiëntie en de veiligheidsprestaties verbeteren. Voertuigen of voertuigcombinaties welke met dergelijke cabines zijn uitgerust, voldoen aan punt 1.5 van bijlage I bij deze richtlijn, en wanneer de maximumlengten worden overschreden, mogen deze niet leiden tot een toename van het laadvermogen van de betrokken voertuigen.

2.   Voordat de in lid 1 bedoelde voertuigen op de markt worden gebracht wordt een goedkeuring verleend overeenkomstig de voorschriften inzake typegoedkeuring binnen het kader van Richtlijn 2007/46/EG. Uiterlijk op 27 mei 2017 gaat de Commissie na of binnen dat kader technische vereisten moeten worden ingevoegd voor de typegoedkeuring van voertuigen met aerodynamische cabines, rekening houdend met de volgende elementen:

a)

de verbeterde aerodynamische prestaties van de voertuigen of voertuigcombinaties;

b)

zwakke weggebruikers en het vergroten van hun zichtbaarheid voor de bestuurder, in het bijzonder door dode hoeken van de bestuurder te verminderen;

c)

het beperken van schade of letsel bij andere weggebruikers bij een aanrijding;

d)

de veiligheid en het comfort van de bestuurders.

De Commissie dient daartoe, indien nodig, een wetgevingsvoorstel in tot wijziging van de desbetreffende voorschriften inzake typegoedkeuring binnen het kader van Richtlijn 2007/46/EG.

3.   Lid 1 wordt van toepassing drie jaar te rekenen vanaf de datum van omzetting of, in voorkomend geval, de toepassing van de noodzakelijke wijzigingen in de in lid 2 bedoelde instrumenten.”

.

7)

Artikel 10 bis wordt geschrapt.

8)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 10 ter

De maximaal toegestane gewichten van door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen zijn de in bijlage I, punten 2.3.1, 2.3.2 en 2.4, vermelde gewichten.

Door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen voldoen tevens aan de in bijlage I, punt 3, vastgestelde maximaal toegestane asdruk.

Het bijkomend gewicht dat voor door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen nodig is, moet worden bepaald op basis van de documentatie die door de fabrikant bij de goedkeuring van het betrokken voertuig wordt verstrekt. Dat bijkomende gewicht wordt vermeld in de officiële bewijzen die overeenkomstig artikel 6 vereist zijn.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 nonies gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het actualiseren, voor de doelstellingen van deze richtlijn, van de in artikel 2 opgenomen lijst van alternatieve brandstoffen die een bijkomend gewicht vereisen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie de gangbare praktijk volgt en, alvorens deze gedelegeerde handelingen vast te stellen, deskundigen raadpleegt, waaronder deskundigen van de lidstaten.

Artikel 10 quater

De in bijlage I, punt 1.1, vastgestelde maximumlengten, waar van toepassing onder voorbehoud van artikel 9 bis, lid 1, en de in bijlage I, punt 1.6, vastgestelde maximale afstand, mogen met 15 cm worden overschreden door voertuigen of voertuigcombinaties die containers van 45 voet of wissellaadbakken van 45 voet vervoeren, leeg of geladen, mits het wegvervoer van de betrokken vervoerde container of wissellaadbak deel uitmaakt van een intermodale vervoersverrichting.

Artikel 10 quinquies

1.   Uiterlijk op 27 mei 2021 treffen de lidstaten specifieke maatregelen om na te gaan bij welke rijdende voertuigen of voertuigcombinaties waarschijnlijk het vastgestelde maximaal toegestane gewicht is overschreden en derhalve door hun bevoegde autoriteiten een controle uitgevoerd moet worden teneinde de naleving van deze richtlijn af te dwingen. Die maatregelen kunnen worden genomen door middel van automatische op de weginfrastructuur aangebrachte systemen of door de overeenkomstig lid 4 in het voertuig geïnstalleerde weegapparatuur.

Een lidstaat mag de verplichting tot het installeren van weegapparatuur niet opleggen voor voertuigen of voertuigcombinaties die in een andere lidstaat zijn geregistreerd.

Indien voor het vaststellen van inbreuken op deze richtlijn en het opleggen van sancties automatische systemen worden gebruikt, worden die automatische systemen, onverminderd het Unie- en nationaal recht, gecertificeerd. Indien automatische systemen alleen voor identificatiedoeleinden worden gebruikt, hoeven zij niet te worden gecertificeerd.

2.   Elke lidstaat voert elk kalenderjaar een adequaat aantal controles op het gewicht van rijdende voertuigen of voertuigcombinaties uit dat evenredig is aan het totale aantal voertuigen dat jaarlijks op zijn grondgebied wordt geïnspecteerd.

3.   Overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad (1), zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde instanties de met dit artikel verband houdende informatie over inbreuken en sancties uitwisselen.

4.   De in lid 1 bedoelde in het voertuig geïnstalleerde weegapparatuur moet nauwkeurig en betrouwbaar zijn alsmede volledig interoperabel en compatibel met alle voertuigtypen.

5.   De Commissie stelt uiterlijk op 27 mei 2016 uitvoeringshandelingen vast, waarin gedetailleerde bepalingen worden vastgelegd die eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de in lid 4 bedoelde voorschriften inzake interoperabiliteit en compatibiliteit waarborgen.

Er kan, met het oog op het waarborgen van de interoperabiliteit, met behulp van die gedetailleerde bepalingen voor worden gezorgd dat te allen tijde vanuit rijdende voertuigen de weeggegevens naar de bevoegde instanties evenals de bestuurders worden doorgestuurd. Deze informatie wordt meegedeeld middels de interface als gedefinieerd door de normen CEN DSRC EN 12253, EN 12795, EN 12834, EN 13372 en ISO 14906. Daarnaast waarborgt deze informatie dat de bevoegde instanties van de lidstaten op dezelfde manier informatie kunnen meedelen aan en uitwisselen met in eender welke lidstaat geregistreerde voertuigen en voertuigcombinaties die met weegapparatuur zijn uitgerust.

Om compatibiliteit met alle voertuigtypen te waarborgen zijn de in de motorvoertuigen geïnstalleerde systemen in staat alle gegevens van ieder type aanhanger of oplegger die aan het motorvoertuig is bevestigd, te ontvangen en te verwerken.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 10 decies, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 10 sexies

De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze richtlijn en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden uitgevoerd. Die sancties zijn doeltreffend, niet-discriminerend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie van deze voorschriften in kennis.

Artikel 10 septies

1.   Voor het vervoer van containers en wissellaadbakken stellen de lidstaten voorschriften vast ter bepaling van het volgende:

a)

wanneer de verlader de vervoerder de opdracht geeft om containers of wissellaadbakken te vervoeren, dient de verlader de vervoerder een verklaring te verstrekken waarin het gewicht van de vervoerde containers of wissellaadbakken wordt vermeld, en

b)

de vervoerder dient toegang te verschaffen tot alle ter zake doende documentatie van de verlader.

2.   De lidstaten stellen aansprakelijkheidsvoorschriften vast voor zowel de verlader als de vervoerder, naar gelang van de gevallen waarin de in lid 1 bedoelde informatie ontbreekt of fout is en het voertuig of de voertuigcombinatie overbeladen is.

Artikel 10 octies

De lidstaten bezorgen de Commissie om de twee jaar, en uiterlijk op 30 september van het jaar na het einde van de betrokken periode van twee jaar, de vereiste informatie over:

a)

het aantal in de twee vorige kalenderjaren uitgevoerde controles, en

b)

het aantal vastgestelde overbeladen voertuigen of voertuigcombinaties.

Deze informatie kan onderdeel zijn van de informatie die krachtens artikel 17 van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2) wordt verstrekt.

De Commissie analyseert de ingevolge dit artikel ontvangen informatie en neemt die analyse op in het verslag dat in het kader van Verordening (EG) nr. 561/2006 bij het Europees Parlement en de Raad moet worden ingediend.

Artikel 10 nonies

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 10 ter bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 mei 2015. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10 ter bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 10 ter vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 10 decies

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 42 van Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3) ingestelde Comité wegvervoer. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 10 undecies

Uiterlijk op 8 mei 2020, legt de Commissie, in voorkomend geval, een verslag over de tenuitvoerlegging van de door Richtlijn (EU) 2015/719 van het Europees Parlement en de Raad (5) aangebrachte wijzigingen in deze richtlijn voor aan het Europees Parlement en de Raad, waarin rekening wordt gehouden met specifieke kenmerken van bepaalde marktsegmenten. Op basis van dat verslag dient de Commissie, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel tot wijziging van de richtlijn in, dat naar behoren vergezeld wordt van een effectbeoordeling. Het verslag wordt ten minste zes maanden voordat er eventueel een wetgevingsvoorstel wordt ingediend, ter beschikking gesteld.

(1)

(1)*

Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).

(2)

(2)*

Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).

(3)

(3)*

Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).

(4)

(4)*

Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(5)

(5)*

Richtlijn (EU) 2015/719 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 tot wijziging van Richtlijn 96/53/EG van de Raad houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 115 van 6.5.2015, blz. 1).”

.

9)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1.2, onder a), wordt vervangen door:

„a)

alle soorten voertuigen, met uitzondering van de onder b) bedoelde voertuigen: 2,55 m”

;

b)

punt 1.2, onder b), wordt vervangen door:

„b)

voertuigen met een geconditioneerde bovenbouw of door voertuigen vervoerde geconditioneerde containers of wissellaadbakken: 2,60 m”

;

c)

punt 2.2.2, onder c), wordt vervangen door:

„c)

motorvoertuig met twee assen met oplegger met drie assen die bij intermodale vervoersverrichtingen, één of meer containers of wissellaadbakken vervoert, met een totale lengte van ten hoogste 45 voet: 42 ton”

;

d)

in punt 2.2.2 wordt het volgende punt toegevoegd:

„d)

motorvoertuig met drie assen met oplegger met twee of drie assen die bij intermodale vervoersverrichtingen één of meer containers of wissellaadbakken vervoert, met een totale lengte van ten hoogste 45 voet: 44 ton”

;

e)

punt 2.3.1 wordt vervangen door:

„2.3.1.

Motorvoertuigen met twee assen, met uitzondering van autobussen: 18 ton

Door alternatieve brandstoffen aangedreven motorvoertuigen met twee assen, met uitzondering van autobussen: het maximaal toegestane gewicht van 18 ton wordt met het voor de alternatieve brandstoftechnologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 1 ton

Autobussen met twee assen: 19,5 ton”

;

f)

punt 2.3.2 wordt vervangen door:

„2.3.2.

Motorvoertuigen met drie assen: 25 of 26 ton wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of met een op Unieniveau als gelijkwaardig volgens de definitie in bijlage II erkende vering, of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 ton bedraagt.

Door alternatieve brandstoffen aangedreven motorvoertuigen met drie assen: het maximaal toegestane gewicht van 25 of 26 ton wordt, wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of met een op Unieniveau als gelijkwaardig volgens de definitie in bijlage II erkende vering, of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 ton bedraagt, met het voor de alternatieve brandstoftechnologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 1 ton”

;

g)

punt 2.4 wordt vervangen door:

„2.4.

Autobus met drie assen: 28 ton

Door alternatieve brandstoffen aangedreven gelede autobussen met drie assen: het maximaal toegestane gewicht van 28 ton wordt met het voor de alternatieve brandstoftechnologie vereiste extra gewicht verhoogd met ten hoogste 1 ton”

.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 7 mei 2017 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of wordt bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  PB C 327 van 12.11.2013, blz. 133.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 16 oktober 2014 (PB C 40 van 5.2.2015, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 10 maart 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 april 2015.

(3)  Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59).

(4)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).

(5)  Richtlijn 92/106/EEG van de Raad van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen lidstaten (PB L 368 van 17.12.1992, blz. 38).

(6)  Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).

(7)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).


6.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/11


RICHTLIJN (EU) 2015/720 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2015

tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende de vermindering van het verbruik van lichte plastic draagtassen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) werd vastgesteld om het effect van verpakkingen en verpakkingsafval op het milieu te voorkomen of te verminderen. Hoewel plastic draagtassen verpakkingsmateriaal zijn in de zin van die richtlijn, voorziet die richtlijn niet in specifieke maatregelen betreffende het verbruik van dergelijke tassen.

(2)

Het huidige verbruik van plastic draagtassen, dat naar verwachting zal toenemen als er geen maatregelen worden genomen, leidt tot zeer veel zwerfafval en een inefficiënt gebruik van hulpbronnen. Het zwerfafval in de vorm van plastic draagtassen leidt tot milieuvervuiling en verergert het wijdverbreide probleem van het zwerfvuil in waterlichamen, dat een bedreiging vormt voor de aquatische ecosystemen wereldwijd.

(3)

De toename van zwerfafval in de vorm van plastic draagtassen in het milieu heeft bovendien duidelijk negatieve gevolgen voor bepaalde economische activiteiten.

(4)

Plastic draagtassen met een wanddikte van minder dan 50 micron („lichte plastic draagtassen”), die de overgrote meerderheid van het totaalaantal in de Unie verbruikte plastic draagtassen vormen, worden minder vaak dan dikkere plastic draagtassen opnieuw gebruikt. Bijgevolg, worden de lichte plastic draagtassen sneller afval en komen vanwege hun geringe gewicht vaker als zwerfafval in het milieu terecht.

(5)

De huidige recyclingpercentages van lichte plastic draagtassen zijn erg laag en zullen door een aantal praktische en economische problemen waarschijnlijk niet significant worden in de nabije toekomst.

(6)

Overeenkomstig de afvalhiërarchie komt preventie op de eerste plaats. Plastic draagtassen worden voor meerdere doelen gebruikt en zij zullen in de toekomst blijven worden verbruikt. Om ervoor te zorgen dat de nodige plastic draagtassen uiteindelijk niet in het milieu terechtkomen, moet in passende maatregelen worden voorzien en moeten de consumenten worden voorgelicht over degelijke afvalverwerking.

(7)

Het verbruik van plastic draagtassen varieert aanzienlijk in de Unie doordat de consumptiegewoonten, het milieubewustzijn en de doeltreffendheid van de beleidsmaatregelen van de lidstaten verschillen. Sommige lidstaten hebben het verbruik van plastic draagtassen aanzienlijk kunnen verminderen: het gemiddelde verbruik in de zeven best presterende lidstaten bedraagt slechts 20 % van het gemiddelde verbruik in de Unie.

(8)

De beschikbaarheid en de juistheid van gegevens over het huidige verbruik van lichte plastic draagtassen verschillen van lidstaat tot lidstaat. Juiste en vergelijkbare gegevens over het verbruik zijn van essentieel belang voor het beoordelen van de doeltreffendheid van maatregelen ter vermindering van het verbruik en voor het waarborgen van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering. Daarom moet een gemeenschappelijke methode voor de berekening van het jaarlijkse verbruik van lichte plastic draagtassen per persoon worden ontwikkeld, zodat toezicht kan worden gehouden op de vooruitgang bij de vermindering van het verbruik van dergelijke draagtassen.

(9)

Voorts is aangetoond dat consumentenvoorlichting een doorslaggevende rol speelt bij de verwezenlijking van elke doelstelling om het verbruik van plastic draagtassen te verminderen. Daarom moeten overheden inspanningen doen om de consumenten bewuster te maken van de milieueffecten van het gebruik van plastic draagtassen en een einde te maken aan de bestaande perceptie dat plastic een onschadelijk en goedkoop materiaal is.

(10)

Met het oog op duurzame verminderingen van het gemiddelde verbruik van lichte plastic draagtassen moeten de lidstaten maatregelen nemen om het verbruik van lichte plastic draagtassen aanzienlijk te verminderen overeenkomstig de algemene doelstellingen van het afvalbeleid van de Unie en de afvalhiërarchie zoals bepaald in Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (5). Bij deze maatregelen moet rekening worden gehouden met het huidige verbruik van plastic draagtassen in de afzonderlijke lidstaten, waarbij een hoger verbruik ambitieuzere inspanningen vereist, en moet rekening worden gehouden met de reeds gerealiseerde verminderingen. Om toezicht te houden op de vooruitgang bij de vermindering van het verbruik van lichte plastic draagtassen, dienen de nationale autoriteiten gegevens over het verbruik te verstrekken overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 94/62/EG.

(11)

Bij de maatregelen van de lidstaten kan het gaan om economische instrumenten zoals prijsstelling, belastingen en heffingen die bijzonder doeltreffend zijn gebleken om het verbruik van plastic draagtassen te verminderen, en handelsbeperkingen zoals verbodsbepalingen in afwijking van artikel 18 van Richtlijn 94/62/EG, mits die beperkingen evenredig en niet-discriminerend zijn.

(12)

Die maatregelen kunnen verschillend zijn, afhankelijk van het effect op het milieu van de terugwinning of verwijdering van lichte plastic draagtassen, de recycling- en composteringskenmerken ervan, de duurzaamheid of het specifieke beoogde gebruik ervan, en rekening houdend met de mogelijke negatieve substitutie-effecten.

(13)

De lidstaten kunnen ervoor kiezen plastic draagtassen met een wanddikte van minder dan 15 micron („zeer lichte plastic draagtassen”) die als primaire verpakking voor losse levensmiddelen worden verstrekt, vrij te stellen als zulks vereist is om hygiënische redenen of wanneer het gebruik daarvan bijdraagt tot het voorkomen van voedselverspilling.

(14)

De lidstaten mogen naar eigen goeddunken gebruikmaken van de inkomsten die worden gegenereerd door maatregelen welke krachtens Richtlijn 94/62/EG worden genomen om tot een duurzame vermindering van het verbruik van lichte plastic draagtassen te komen.

(15)

Bewustmakingsprogramma's voor de consumenten in het algemeen en educatieve programma's voor kinderen kunnen een belangrijke rol spelen bij het verminderen van het verbruik van plastic draagtassen.

(16)

In de Europese norm EN 13432 „Eisen voor verpakking terugwinbaar door compostering en biodegradatie — Beproevingsschema en evaluatiecriteria voor de eindacceptatie van verpakking” zijn de kenmerken omschreven waaraan een materiaal moet beantwoorden om als „composteerbaar” te worden beschouwd, namelijk dat het kan worden gerecycleerd via een proces van organische terugwinning bestaande uit compostering en anaerobe vergisting. De Commissie moet het Europees Comité voor Normalisatie vragen om een afzonderlijke norm te ontwikkelen voor verpakkingen die voor thuiscompostering geschikt zijn.

(17)

Er moet voor worden gezorgd dat etiketten, of merktekens voor biologisch afbreekbare en composteerbare draagtassen in de hele Unie worden erkend.

(18)

Sommige plastic draagtassen worden door de fabrikanten ervan gemarkeerd als „biologisch afbreekbaar onder invloed van zuurstof” of „afbreekbaar onder invloed van zuurstof”. Bij dergelijke draagtassen worden additieven verwerkt in normale kunststoffen. Door de aanwezigheid van die additieven vallen de kunststoffen uiteindelijk uiteen in kleine deeltjes die in het milieu achterblijven. Het kan dus misleidend zijn dergelijke draagtassen „biologisch afbreekbaar” te noemen, aangezien deze geen oplossing vormen voor zwerfafval en de verontreiniging integendeel kunnen verergeren. De Commissie moet het effect bestuderen dat het gebruik van onder invloed van zuurstof afbreekbare plastic draagtassen heeft op het milieu en een verslag bij het Europees Parlement en de Raad indienen met, in voorkomend geval, een aantal maatregelen om het verbruik ervan te verminderen of om eventuele schadelijke effecten te beperken.

(19)

De door de lidstaten te nemen maatregelen ter vermindering van het verbruik van plastic draagtassen moeten leiden tot een duurzame vermindering van het verbruik van lichte plastic draagtassen en mogen niet leiden tot een algemene stijging van de productie van verpakkingen.

(20)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met de mededeling van de Commissie over het stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa en deze moeten bijdragen aan maatregelen ter bestrijding van zwerfafval in zee uit hoofde van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (6).

(21)

Richtlijn 94/62/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 94/62/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 3 worden de volgende punten ingevoegd:

„1 bis.   „plastic”: een polymeer in de zin van artikel 3, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (*) waaraan additieven of andere stoffen kunnen zijn toegevoegd, en dat kan fungeren als structureel hoofdbestanddeel van draagtassen;

1 ter.   „plastic draagtassen”: van plastic gemaakte draagtassen, met of zonder handgreep, die aan consumenten wordt verstrekt op de plaats van verkoop van goederen of producten;

1 quater.   „lichte plastic draagtassen”: plastic draagtassen met een wanddikte van minder dan 50 micron;

1 quinquies.   „zeer lichte plastic draagtassen”: plastic draagtassen met een wanddikte van minder dan 15 micron die om hygiënische redenen zijn vereist of als primaire verpakking voor losse levensmiddelen worden verstrekt als dit helpt om voedselverspilling te voorkomen;

1 sexies.   „onder invloed van zuurstof afbreekbare plastic draagtassen”: plastic draagtassen van kunststoffen die additieven bevatten welke als katalysator werken voor het uiteenvallen van de kunststof in microscopisch kleine deeltjes;

(*)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).”"

.

2)

In artikel 4 worden de volgende leden ingevoegd:

„1 bis.   De lidstaten nemen maatregelen om het verbruik van lichte plastic draagtassen op hun grondgebied duurzaam te verminderen.

Bij deze maatregelen kan het zowel gaan om nationale reductiestreefcijfers, het handhaven of invoeren van economische instrumenten als handelsbeperkingen in afwijking van artikel 18 van deze richtlijn, op voorwaarde dat die beperkingen evenredig en niet-discriminerend zijn.

Die maatregelen kunnen verschillend zijn afhankelijk van het effect op het milieu van de terugwinning of verwijdering van lichte plastic draagtassen, en de composteringskenmerken, de duurzaamheid of het specifieke beoogde gebruik ervan.

Tot de door de lidstaten te nemen maatregelen behoort een van de volgende maatregelen, of allebei:

a)

de vaststelling van maatregelen om ervoor te zorgen dat het jaarlijkse verbruik uiterlijk op 31 december 2019 ten hoogste 90, en uiterlijk op 31 december 2025 ten hoogste l 40, lichte plastic draagtassen per persoon bedraagt; of soortgelijke streefcijfers uitgedrukt in gewicht. Zeer lichte plastic draagtassen kunnen worden uitgesloten van de nationale verbruiksdoelstellingen;

b)

de vaststelling van instrumenten om ervoor te zorgen dat er uiterlijk op 31 december 2018 geen gratis lichte plastic draagtassen meer worden verstrekt op de plaats van verkoop van goederen of producten, tenzij er even doeltreffende instrumenten worden toegepast. Zeer lichte plastic draagtassen kunnen van die maatregelen worden uitgesloten.

Vanaf 27 mei 2018 brengen de lidstaten verslag uit over het jaarlijkse verbruik van lichte plastic draagtassen wanneer zij aan de Commissie gegevens met betrekking tot verpakking en verpakkingsafval verstrekken overeenkomstig artikel 12.

Uiterlijk op 27 mei 2016 stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van de methode voor de berekening van het jaarlijkse verbruik van lichte plastic draagtassen per persoon en tot aanpassing van de overeenkomstig artikel 12, lid 3, vastgestelde verslagleggingsmodellen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure vastgesteld.

1 ter.   Onverminderd artikel 15 kunnen de lidstaten maatregelen, zoals economische instrumenten en nationale reductiestreefcijfers, nemen ten aanzien van alle soorten plastic draagtassen, ongeacht de wanddikte ervan.

1 quater.   De Commissie en de lidstaten moedigen, tenminste gedurende het eerste jaar na 27 november 2016, actief voorlichtings- en bewustmakingscampagnes voor het grote publiek aan over de negatieve gevolgen van het buitensporig verbruik van lichte plastic draagtassen voor het milieu.”

.

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 8 bis

Specifieke maatregelen voor biologisch afbreekbare en composteerbare plastic draagtassen

Uiterlijk op 27 mei 2017 stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van de specificaties van etiketten of merktekens om ervoor te zorgen dat biologisch afbreekbare en composteerbare plastic draagtassen in de hele Unie worden erkend en om de consumenten correcte informatie te verstrekken over de composteringskenmerken van dergelijke draagtassen. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure vastgesteld.

Uiterlijk 18 maanden na de vaststelling van die uitvoeringshandeling, zorgen de lidstaten ervoor dat biologisch afbreekbare en composteerbare plastic draagtassen worden geëtiketteerd overeenkomstig de daarin vervatte specificaties.”

.

4)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 20 bis

Verslag inzakelichte plastic draagtassen

1.   Uiterlijk op 27 november 2021 dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in waarin de doeltreffendheid van de maatregelen van artikel 4, lid 1 bis, op Unieniveau bij de bestrijding van zwerfafval, de verandering van het consumentengedrag en de bevordering van afvalpreventie wordt beoordeeld. Indien uit de beoordeling blijkt dat de genomen maatregelen niet doeltreffend zijn, onderzoekt de Commissie andere mogelijke manieren om tot een vermindering van het verbruik van lichte plastic draagtassen te komen, waaronder het vaststellen van realistische en haalbare streefcijfers op Unieniveau, en komt zij desgevallendmet een wetgevingsvoorstel.

2.   Uiterlijk op 27 mei 2017 dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in waarin de gevolgen van het gebruik van onder invloed van zuurstof afbreekbare plastic draagtassen voor het milieu worden bestudeerd, en dient zij desgevallend een wetgevingsvoorstel in.

3.   Uiterlijk op 27 mei 2017, beoordeelt de Commissie de levenscycluseffecten van de verschillende mogelijkheden om het verbruik van zeer lichte plastic draagtassen te verminderen, en komt desgevallend met een wetgevingsvoorstel.”

.

5)

De eerste alinea in artikel 22, lid 3 bis, wordt vervangen door:

„3 bis.   Mits de in artikel 4 en artikel 6 beoogde resultaten worden bereikt, kunnen de lidstaten de bepalingen van artikel 4, lid 1 bis, en artikel 7 omzetten door middel van overeenkomsten tussen de bevoegde instanties en de betrokken bedrijfssectoren.”

.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 27 november 2016 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of wordt bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  PB C 214 van 8.7.2014, blz. 40.

(2)  PB C 174 van 7.6.2014, blz. 43.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad bij eerste lezing van 2 maart 2015. (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 28 april 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10).

(5)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(6)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

6.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/721 VAN DE COMMISSIE

van 20 april 2015

tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Vlaamse laurier (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door België ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Vlaamse laurier” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Vlaamse laurier” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De benaming „Vlaamse laurier” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 2.13 (Sierbloemen en -planten) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 april 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 432 van 2.12.2014, blz. 12.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


6.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/722 VAN DE COMMISSIE

van 5 mei 2015

tot verlening van een vergunning voor taurine als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor Canidae, Felidae, Mustelidae en vleesetende vissen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor taurine is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten. Vervolgens is die stof overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, juncto artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor de herbeoordeling van taurine en preparaten van taurine als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten en, overeenkomstig artikel 7 van die verordening, voor een nieuw gebruik in drinkwater. De aanvrager heeft gevraagd dat toevoegingsmiddel in de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” in te delen. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 22 mei 2012 (3) geconcludeerd dat synthetische taurine als doeltreffend wordt beschouwd voor gebruik in voer voor katten, honden en vleesetende vissen. Uit het historisch gebruik van voer dat tot maximaal 20 % diervoeder van dierlijke oorsprong bevat, kan worden geconcludeerd dat in volledig diervoeder een maximaal taurinegehalte van 0,2 % door alle diersoorten wordt getolereerd. De EFSA beveelt aan het gebruik van taurine in pluimvee, varkens en herkauwers niet langer toe te staan. De EFSA heeft geconcludeerd dat taurine onder de voorgestelde voorwaarden voor gebruik in drinkwater geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de gezondheid van de mens of het milieu heeft.

(5)

De EFSA heeft ook geconcludeerd dat er geen veiligheidsrisico voor de gebruikers bestaat. Specifieke eisen voor toezicht na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen in diervoeding en water geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(6)

De conclusies voor katten en honden kunnen worden geëxtrapoleerd tot soorten van dezelfde familie, namelijk Felidae en Canidae, aangezien zij wat de gastro-intestinale functie betreft, fysiologisch verwante soorten zijn.

(7)

Mustelidae behoren net als Felidae en Canidae tot de orde van de Carnivora. Mustelidae zijn vleesetende soorten en velen van hen zijn obligaat vleesetend. Zij hebben taurine en haar precursoren methionine of cysteïne nodig in hun voer om de normale taurineconcentraties in hun lichaam in stand te houden. Traditionele bronnen van taurine zijn spieren, hersenen of ingewanden. Aangezien warmtebehandeling en het gebruik van alternatieve bronnen van eiwitten (met een laag gehalte aan aminozuur) de beschikbaarheid van taurine en haar precursoren in diervoeding verminderen, is er een historisch gebruik van taurinehoudend voer als toevoegingsmiddel voor diervoeding om aan de taurine-eisen van Mustelidae te voldoen.

(8)

Uit de beoordeling van taurine blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van deze stof, zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening, moet daarom worden toegestaan.

(9)

Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de in de bijlage beschreven stof, die behoort tot de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een gelijkaardige werking”, wordt onder de in de bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

1.   De in de bijlage beschreven stof en de voormengsels die die stof bevatten die vóór 26 november 2015 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 26 mei 2015 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

2.   De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stof bevatten die vóór 26 november 2015 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 26 mei 2015 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor vleesetende vissen.

3.   De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stof bevatten die vóór 26 mei 2017 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 26 mei 2015 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor Canidae, Felidae en Mustelidae.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 mei 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).

(3)  EFSA Journal 2012;10(6):2736.


BIJLAGE

Identificatie-nummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg werkzame stof/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % of mg werkzame stof/l water

Categorie nutritionele toevoegingsmiddelen. Functionele groep: vitaminen, provitaminen en in chemische termen gedefinieerde stoffen met een gelijkaardige werking.

3a370

Taurine

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Taurine

Werkzame stof

Taurine

IUPAC-naam: 2-amino-ethaansulfonzuur

C2H7NO3S

CAS-nummer: 107-35-7

Taurine, vaste vorm, geproduceerd door chemische synthese: minimaal 98 %.

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van taurine in toevoegingsmiddelen voor diervoeding: ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering (ninhydrine) (Europese Farmacopee, methode voor de bepaling van aminozuren (Ph. Eur. 6.6, 2.2.56 methode 1).

Voor de bepaling van taurine in voormengsels en voedermiddelen: ionenwisselingschromatografie met nakolomsderivatisering (ninhydrine) en fotometrische detectie, gebaseerd op Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie (bijlage III, onder F), of reversed-phase hogedrukvloeistofchromatografie (RP-HPLC) met fluorescentiedetectie (AOAC 999.12).

Voor de bepaling van taurine in water: vloeistofchromatografie met uv- of fluorescentiedetectie (AOAC 997.05).

Canidae, Felidae, Mustelidae en vleesetende vissen

1.

Taurine mag in de handel worden gebracht en als een toevoegingsmiddel bestaande uit een preparaat worden gebruikt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden vermelden.

3.

Aanbevolen maximumgehalten in mg taurine/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %:

Felidae: 2 500

Vleesetende vissen: 25 000

Canidae en Mustelidae: 2 000 .

4.

Voor de veiligheid: bij hantering moeten ademhalingsbescherming, veiligheidsbril en -handschoenen worden gedragen.

5.

Het toevoegingsmiddel mag in drinkwater worden gebruikt.

26 mei 2025


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


6.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/22


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/723 VAN DE COMMISSIE

van 5 mei 2015

tot verlening van een vergunning voor biotine als toevoegingsmiddel in diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor biotine is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten. Vervolgens is dat product overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, juncto artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn twee aanvragen ingediend voor de herbeoordeling van biotine en preparaten van biotine voor alle diersoorten en, overeenkomstig artikel 7 van die verordening, voor een nieuw gebruik in drinkwater. De aanvragers hebben gevraagd die toevoegingsmiddelen in de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” in te delen. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten waren bij die aanvragen gevoegd.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 16 oktober 2012 en 17 oktober 2012 (3) geconcludeerd dat biotine onder de voorgestelde voorwaarden voor gebruik in diervoeding en in drinkwater geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de gezondheid van de mens of het milieu heeft. De EFSA heeft ook geconcludeerd dat synthetische biotine wordt beschouwd als een nuttige bron van biotine in diervoeding en dat er geen veiligheidsrisico voor de gebruikers bestaat. Specifieke eisen voor toezicht na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen in diervoeding en drinkwater geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van biotine blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van deze stof, zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening, moet daarom worden toegestaan.

(6)

Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de in de bijlage beschreven stof, die behoort tot de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een gelijkaardige werking”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

1.   De in de bijlage beschreven stof en de voormengsels die die stof bevatten die vóór 26 november 2015 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 26 mei 2015 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

2.   De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stof bevatten die vóór 26 november 2015 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 26 mei 2015 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor voedselproducerende dieren.

3.   De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stof bevatten die vóór 26 mei 2017 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 26 mei 2015 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor niet-voedselproducerende dieren.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 mei 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).

(3)  EFSA Journal 2012;10(11):2925 en EFSA Journal 2012;10(11):2926.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg werkzame stof/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % of mg werkzame stof/l water

Categorie nutritionele toevoegingsmiddelen. Functionele groep: vitaminen, provitaminen en in chemische termen gedefinieerde stoffen met een gelijkaardige werking

3a880

Biotine

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Biotine

Werkzame stof

D-(+)-biotine

C10H16N2O3S

CAS-nr.: 58-85-5

Biotine, vaste vorm, geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheidscriteria: minimaal 97 %

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van D-(+)-biotine in toevoegingsmiddelen voor diervoeding: een potentiometrische titratietest en een optische rotatie-identificatie (Europese Farmacopee 6.0, methode 01/2008:1073).

Voor de bepaling van D-(+)-biotine in voormengsels en voedermiddelen: reversed-phase hogedrukvloeistofchromatografie in combinatie met massaspectrometrie (RP-HPLC-MS/MS).

Voor de bepaling van D-(+)-biotine in water: microbiologische test (Farmacopee van de Verenigde Staten 21, 3e supplement, methode (88) 1986).

Alle diersoorten

1.

Biotine mag in de handel worden gebracht en als een toevoegingsmiddel bestaande uit een preparaat worden gebruikt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van de toevoegingsmiddelen en van het voormengsel worden de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden aangegeven.

3.

Voor de veiligheid: dragen van ademhalingsbescherming bij de hantering.

4.

Het toevoegingsmiddel mag worden gebruikt in drinkwater.

26 mei 2025


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


6.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/25


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/724 VAN DE COMMISSIE

van 5 mei 2015

tot verlening van een vergunning voor retinylacetaat, retinylpalmitaat en retinylpropionaat als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor vitamine A is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten. Vervolgens is dat product overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, juncto artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor de herbeoordeling van vitamine A in de vorm van retinylacetaat, retinylpalmitaat en retinylpropionaat en hun preparaten als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten en, overeenkomstig artikel 7 van die verordening, voor een nieuw gebruik in drinkwater. De aanvrager heeft gevraagd die toevoegingsmiddelen in de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” in te delen. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten waren bij die aanvraag gevoegd.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 12 december 2012 (3) geconcludeerd dat retinylacetaat, retinylpalmitaat en retinylpropionaat onder de voorgestelde voorwaarden voor gebruik in diervoeding geen ongunstige gevolgen hebben voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu.

(5)

De EFSA heeft ook geconcludeerd dat retinylacetaat, retinylpalmitaat en retinylpropionaat nuttige bronnen van vitamine A zijn en dat er geen veiligheidsrisico voor de gebruikers bestaat. Specifieke eisen voor toezicht na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van retinylacetaat, retinylpalmitaat en retinylpropionaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan, behalve wat drinkwater betreft. Het gebruik van deze stoffen in diervoeding moet daarom worden toegestaan zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening. Voor vitamine A moeten, ongeacht de vorm ervan, maximumgehalten worden vastgesteld. Vitamine A mag niet rechtstreeks via het drinkwater worden toegediend omdat een bijkomende toedieningsweg het risico voor de consumenten zou verhogen. De vergunning voor retinylacetaat, retinylpalmitaat en retinylpropionaat als nutritionele toevoegingsmiddelen behorende tot de functionele groep „vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een gelijkaardige werking” moet derhalve worden geweigerd wat het gebruik ervan in water betreft. Dat verbod geldt niet voor de toevoegingsmiddelen in mengvoeder die vervolgens via water worden toegediend.

(7)

Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de in de bijlage beschreven stoffen, die behoren tot de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een gelijkaardige werking”, wordt onder de in de bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

De vergunning voor retinylacetaat, retinylpalmitaat en retinylpropionaat als toevoegingsmiddelen behorende tot de toevoegingsmiddelen in de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” en tot de groep „vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een gelijkaardige werking” wordt geweigerd wat het gebruik ervan in water betreft.

Artikel 3

De in de bijlage beschreven stoffen en de voormengsels die die stoffen bevatten die vóór 26 november 2015 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 26 mei 2015 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stoffen bevatten die vóór 26 mei 2016 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 26 mei 2015 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor voedselproducerende dieren.

De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stoffen bevatten die vóór 26 mei 2017 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 26 mei 2015 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor niet-voedselproducerende dieren.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 mei 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).

(3)  EFSA Journal 2013;11(1):3037.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximum-leeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

IE vitamine A/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie nutritionele toevoegingsmiddelen. Functionele groep: vitaminen, provitaminen en in chemische termen gedefinieerde stoffen met een gelijkaardige werking

3a672a

„Retinylacetaat” of „vitamin A”

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Retinylacetaat

Trifenylfosfineoxide (TPPO) ≤ 100 mg/kg

Karakterisering van de werkzame stof

Retinylacetaat

C22H32O2

CAS-nr.: 127-47-9

Retinylacetaat, vaste vorm, geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheidscriteria: min. 95 % (min. 2,76 MIE/g)

Analysemethoden  (1)

Voor de bepaling van vitamine A in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: dunnelaagchromatografie en uv-detectie (TLC-UV) (Ph. Eur. 6th edition, monografie 0217)

Voor de bepaling van vitamine A in voormengsels en voedermiddelen: reversed-phase hogedrukvloeistofchromatografie (RP-HPLC) met uv- of fluorescentiedetectie — Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie (2)

Speenvarkens en gespeende biggen

16 000

1.

Het toevoegingsmiddel wordt via een voormengsel in het diervoeder verwerkt.

2.

Retinylacetaat mag in de handel worden gebracht en als een toevoegingsmiddel bestaande uit een preparaat worden gebruikt.

3.

Voor de inhoud dient, zoals vermeld op het etiket, de volgende equivalentie te worden gebruikt: 1 IE = 0,344 μg retinylacetaat.

4.

Het mengsel van retinylacetaat, retinylpalmitaat of retinylpropionaat mag het maximumgehalte voor de desbetreffende soorten en categorieën niet overschrijden.

5.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden vermelden.

6.

Voor de veiligheid: bij hantering moeten ademhalingsbescherming, veiligheidsbril en -handschoenen worden gedragen.

26 mei 2025

Mestvarkens

6 500

Zeugen

12 000

Andere varkens

Kippen en minder gangbare pluimveesoorten

≤ 14 dagen

20 000

> 14 dagen

10 000

Kalkoenen

≤ 28 dagen

20 000

> 28 dagen

10 000

Ander pluimvee

10 000

Melkkoeien en fokkoeien

 

9 000

Opfokkalveren

vier maanden

16 000

Andere kalveren en koeien

25 000

Opfoklammeren en -geitenlammeren

≤ twee maanden

16 000

> twee maanden

Mestrunderen, -schapen en -geiten

10 000

Overige runderen, schapen en geiten

Zoogdieren

Alleen in kunstmelk: 25 000

Andere diersoorten

3a672b

 

„Retinylpalmitaat” of „vitamine A”

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Retinylpalmitaat

Trifenylfosfineoxide (TPPO) ≤ 100 mg/kg toevoegingsmiddel

Karakterisering van de werkzame stof

Retinylpalmitaat

C36H60O2

CAS-nr.: 79-81-2

Retinylpalmitaat, vaste en vloeibare vorm, geproduceerd door chemische synthese: min. 90 % of 1,64 MIE/g

Analysemethoden  (1)

Voor de bepaling van vitamine A in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: dunnelaagchromatografie en uv-detectie (TLC-UV) (Ph. Eur. 6th edition, monografie 0217)

Voor de bepaling van vitamine A in voormengsels en voedermiddelen: reversed-phase hogedrukvloeistofchromatografie (RP-HPLC) met uv- of fluorescentiedetectie — Verordening (EG) nr. 152/2009

Speenvarkens en gespeende biggen

16 000

1.

Het toevoegingsmiddel wordt via een voormengsel in het diervoeder verwerkt.

2.

Retinylpalmitaat mag in de handel worden gebracht en als een toevoegingsmiddel bestaande uit een preparaat worden gebruikt.

3.

Voor de inhoud dient, zoals vermeld op het etiket, de volgende equivalentie te worden gebruikt: 1 IE = 0,5458 μg retinylpalmitaat.

4.

Het mengsel van retinylacetaat, retinylpalmitaat of retinylpropionaat mag het maximumgehalte voor de desbetreffende soorten en categorieën niet overschrijden.

5.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden vermelden.

6.

Voor de veiligheid: bij hantering moeten ademhalingsbescherming, veiligheidsbril en -handschoenen worden gedragen.

26 mei 2025

Mestvarkens

6 500

Zeugen

12 000

Andere varkens

Kippen en minder gangbare pluimveesoorten

≤ 14 dagen

20 000

> 14 dagen

10 000

Kalkoenen

≤ 28 dagen

20 000

> 28 dagen

10 000

Ander pluimvee

10 000

Melkkoeien en fokkoeien

9 000

Opfokkalveren

vier maanden

16 000

Andere kalveren en koeien

25 000

Opfoklammeren en -geitenlammeren

≤ twee maanden

16 000

> twee maanden

Mestrunderen, -schapen en -geiten

10 000

Overige runderen, schapen en geiten

Zoogdieren

Alleen in kunstmelk: 25 000

Andere diersoorten

3a672c

 

„Retinylpropionaat” of „vitamine A”

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Retinylpropionaat

Trifenylfosfineoxide (TPPO) ≤ 100 mg/kg toevoegingsmiddel

Karakterisering van de werkzame stof

Retinylpropionaat

C23H34O2

CAS-nr.: 7069-42-3

Retinylpropionaat, vloeibare vorm, geproduceerd door chemische synthese: min. 95 % of 2,64 MIE/g

Analysemethoden  (1)

Voor de bepaling van vitamine A in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: dunnelaagchromatografie en uv-detectie (TLC-UV) (Ph. Eur. 6th edition, monografie 0217)

Voor de bepaling van vitamine A in voormengsels en voedermiddelen: reversed-phase hogedrukvloeistofchromatografie (RP-HPLC) met uv- of fluorescentiedetectie — Verordening (EG) nr. 152/2009

Speenvarkens en gespeende biggen

16 000

1.

Het toevoegingsmiddel wordt via een voormengsel in het diervoeder verwerkt.

2.

Retinylpropionaat mag in de handel worden gebracht en als een toevoegingsmiddel bestaande uit een preparaat worden gebruikt.

3.

Voor de inhoud dient, zoals vermeld op het etiket, de volgende equivalentie te worden gebruikt: 1 IE = 0,3585 μg retinylpropionaat.

4.

Het mengsel van retinylacetaat, retinylpalmitaat of retinylpropionaat mag het maximumgehalte voor de desbetreffende soorten en categorieën niet overschrijden.

5.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden vermelden.

6.

Voor de veiligheid: bij hantering moeten ademhalingsbescherming, veiligheidsbril en -handschoenen worden gedragen.

26 mei 2025

Mestvarkens

6 500

Zeugen

12 000

Andere varkens

Kippen en minder gangbare pluimveesoorten

≤ 14 dagen

20 000

> 14 dagen

10 000

Kalkoenen

≤ 28 dagen

20 000

> 28 dagen

10 000

Ander pluimvee

10 000

Melkkoeien en fokkoeien

9 000

Opfokkalveren

vier maanden

16 000

Andere kalveren of koeien

25 000

Opfoklammeren en -geitenlammeren

≤ twee maanden

16 000

> twee maanden

Mestrunderen, -schapen en -geiten

10 000

Overige runderen, schapen en geiten

Zoogdieren

Alleen in kunstmelk: 25 000

Andere diersoorten


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports

(2)  Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie van 27 januari 2009 tot vaststelling van de bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders (PB L 54 van 26.2.2009, blz. 1).


6.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/32


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/725 VAN DE COMMISSIE

van 5 mei 2015

houdende vaststelling van de einddatum van de periode waarin op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/360 aanvragen voor steun voor de particuliere opslag van varkensvlees kunnen worden ingediend

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 18, lid 2, eerste alinea, onder b), en artikel 18, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De steun voor de particuliere opslag op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/360 van de Commissie (2) heeft een gunstig effect gehad op de markt voor varkensvlees. Er wordt verwacht dat de prijzen zich verder zullen stabiliseren.

(2)

Het verlenen van steun voor de particuliere opslag van varkensvlees moet derhalve worden stopgezet en er moet een einddatum worden vastgesteld voor het indienen van aanvragen.

(3)

Omwille van de rechtszekerheid moet Uitvoeringsverordening (EU) 2015/360 worden ingetrokken.

(4)

Om speculatie te voorkomen moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(5)

Het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De periode waarin op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/360 aanvragen voor steun voor de particuliere opslag van varkensvlees kunnen worden ingediend, loopt af op 8 mei 2015.

Artikel 2

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/360 wordt ingetrokken met ingang van 8 mei 2015.

Zij blijft evenwel van toepassing op contracten die op grond van die verordening zijn gesloten vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 mei 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/360 van de Commissie van 5 maart 2015 tot opening van de particuliere opslag voor varkensvlees en tot voorafgaande vaststelling van het steunbedrag (PB L 62 van 6.3.2015, blz. 16).


6.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/34


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/726 VAN DE COMMISSIE

van 5 mei 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 mei 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

153,9

MA

87,0

MK

119,9

TN

392,6

ZZ

188,4

0707 00 05

AL

49,4

TR

110,0

ZZ

79,7

0709 93 10

MA

130,6

TR

133,2

ZZ

131,9

0805 10 20

EG

44,6

IL

71,3

MA

53,6

ZZ

56,5

0805 50 10

BR

107,1

TR

101,0

ZZ

104,1

0808 10 80

AR

98,9

BR

93,6

CL

120,5

MK

32,8

NZ

135,8

US

161,3

UY

92,0

ZA

117,5

ZZ

106,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

6.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/36


BESLUIT (EU) 2015/727 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 10 april 2015

betreffende het totale bedrag van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht voor de eerste vergoedingsperiode en voor 2015 (ECB/2015/17)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien Verordening (EU) nr. 1163/2014 van de Europese Centrale Bank van 22 oktober 2014 betreffende een vergoeding voor toezicht (ECB/2014/41) (1), en met name artikel 9 en artikel 16, lid 1,

Overwegende:

(1)

De Europese Centrale Bank (ECB) moet het totale bedrag van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht vaststellen dat aangerekend moet worden door voor iedere categorie onder toezicht staande entiteiten en onder toezicht staande groepen vergoedingskennisgevingen uit te reiken en die informatie voor 30 april van de betrokken vergoedingsperiode te publiceren op haar website.

(2)

De vergoedingskennisgeving voor de eerste vergoedingsperiode, d.w.z. november tot en met december 2014, wordt tegelijkertijd uitgereikt met de vergoedingskennisgeving voor de vergoedingsperiode 2015. Het totale bedrag van de in 2015 aan te rekenen jaarlijkse vergoedingen voor toezicht moet derhalve de uitgaven van de ECB sinds november 2014 in verband met haar toezichttaken weerspiegelen.

(3)

Deze uitgaven zijn primair kosten die rechtstreeks verband houden met de ECB-toezichttaken, d.w.z. toezicht op van belang zijnde entiteiten, oversight op het toezicht op van minder belang zijnde entiteiten, en het uitvoeren van horizontale taken en gespecialiseerde diensten. Deze uitgaven omvatten tevens kosten die indirect verband houden met de ECB-toezichttaken, bv. diensten die de ondersteunende diensten van de ECB verleend hebben, waaronder gebouwen, personeelsbeheer en informatietechnologiediensten.

(4)

Ter berekening van de door iedere onder toezicht staande entiteit en onder toezicht staande groep verschuldigde jaarlijkse vergoeding voor toezicht worden de totale kosten in twee delen opgesplitst: van belang zijnde entiteiten en groepen en van minder belang zijnde entiteiten en groepen. De opsplitsing van de jaarlijkse kosten wordt uitgevoerd op basis van de kosten die zijn toegerekend aan de betreffende functies die het directe toezicht uitoefenen op van belang zijnde onder toezicht staande entiteiten en het indirecte toezicht op van minder belang zijnde onder toezicht staande entiteiten.

(5)

De met de bankentoezichttaken verband houdende uitgaven van de ECB in de eerste vergoedingsperiode en te innen middels vergoedingen voor toezicht, waren verantwoord in de ECB-jaarrekening voor 2014 (2).

(6)

De geraamde jaarlijkse uitgaven voor de vergoedingsperiode 2015 zijn afgeleid uit de goedgekeurde ECB-begroting, rekening houdend met ontwikkelingen in de geraamde jaarlijkse ECB-uitgaven die bekend waren toen dit besluit werd voorbereid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Binnen het kader van dit besluit zijn de definities in Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (3) en Verordening (EU) nr. 1163/2014 (ECB/2014/41) van toepassing.

Artikel 2

Totale bedrag van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht voor de eerste vergoedingsperiode en voor 2015

1.   Het totale bedrag van de jaarlijkse vergoeding voor de eerste vergoedingsperiode en voor 2015 bedraagt 325 986 085 EUR, zijnde de werkelijke ECB-kosten voor november en december 2014 en de geraamde jaarlijkse ECB-kosten voor 2015, zoals beschreven in bijlage I bij dit besluit.

2.   Elke categorie van onder toezicht staande entiteiten en onder toezicht staande groepen betaalt het in bijlage II bij dit besluit vermelde totale bedrag van de jaarlijkse vergoeding.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 29 april 2015.

Gedaan te Frankfurt am Main, 10 april 2015.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 311 van 31.10.2014, blz. 23.

(2)  Gepubliceerd op de ECB-website www.ecb.europa.eu in februari 2015.

(3)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).


BIJLAGE I

(in EUR)

 

2014

2015

Totaal

Salarissen en voordelen

18 456 945

151 665 635

170 122 580

Huur en onderhoud gebouwen

2 199 243

22 563 517

24 762 760

Overige bedrijfskosten

9 316 824

121 783 921

131 100 745

Totaal

29 973 012

296 013 073

325 986 085


BIJLAGE II

(in EUR)

 

2014

2015

Totaal

Vergoeding voor toezicht

29 973 012

296 013 073

325 986 085

waarvan:

 

 

 

Vergoedingen aangerekend aan van belang zijnde entiteiten of van belang zijnde groepen

25 622 812

264 068 941

289 691 753

Vergoedingen aangerekend aan van minder belang zijnde entiteiten of van minder belang zijnde groepen

4 350 200

31 944 132

36 294 332


Rectificaties

6.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/39


Rectificatie van Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020

( Publicatieblad van de Europese Unie L 20 van 27 januari 2015 )

1.

Bladzijde 49, bijlage I:

in plaats van:

„D. Francesc HOMS I MOLIST

Consejero de Presidencia”

te lezen:

„D. Francesc HOMS I MOLIST

Consejero de Presidencia de la Generalitat de Catalunya”

2.

Bladzijde 50, bijlage I:

in plaats van:

„Sr. D. Juan VICENTE HERRERA

Presidente de la Junta de Castilla y León”

te lezen:

„Sr. D. Juan Vicente HERRERA CAMPO

Presidente de la Junta de Castilla y León”

3.

Bladzijde 64, bijlage II:

in plaats van:

„Mr Joël RIGUELLE

Député bruxellois”

te lezen:

„Mr Joël RIGUELLE

Bourgmestre de la commune de Berchem-Ste-Agathe”

4.

Bladzijde 69, bijlage II:

in plaats van:

„D. Roger ALBINYANA I SAIGÍ

Secretario de Asuntos Exteriores de la Generalitat de Catalunya”

te lezen:

„D. Roger ALBINYANA I SAIGÍ

Secretario de Asuntos Exteriores y de la Unión Europea de la Generalitat de Catalunya”

5.

Bladzijde 69, bijlage II:

in plaats van:

„D. Enrique BARRASA SÁNCHEZ

Director General de Inversiones y Acción Exterior de Extremadura”

te lezen:

„D. Enrique BARRASA SÁNCHEZ

Director General de Acción Exterior del Gobierno de Extremadura”


6.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/40


Rectificatie van Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 tot benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020

( Publicatieblad van de Europese Unie L 31 van 7 februari 2015 )

1.

Bladzijde 27, bijlage I:

in plaats van:

„Cllr Stephen ALAMBRITIS

Leader of London Borough of Merton”

te lezen:

„Cllr Soterios ALAMBRITIS

Member of London Borough of Merton”

2.

Bladzijde 27, bijlage I:

in plaats van:

„Mr Michael ANTONIW

Assembly Member for Pontypridd”

te lezen:

„Mr Michael ANTONIW AM

Member of the National Assembly for Wales”

3.

Bladzijde 27, bijlage I:

in plaats van:

„Cllr Robert Charles BRIGHT

Leader of Newport City Council”

te lezen:

„Cllr Robert Charles BRIGHT

Member of Newport City Council”

4.

Bladzijde 27, bijlage I:

in plaats van:

„Cllr Anthony Gerard BUCHANAN

Councillor East Renfrewshire Council”

te lezen:

„Cllr Anthony Gerard BUCHANAN

Member of East Renfrewshire Council”

5.

Bladzijde 27, bijlage I:

in plaats van:

„Cllr Joseph COONEY

Leader of Pendle Council”

te lezen:

„Cllr Joseph COONEY

Member of Pendle Council”

6.

Bladzijde 27, bijlage I:

in plaats van:

„Cllr Trevor CUMMINGS

Member of Ards Borough Council”

te lezen:

„Cllr Trevor William CUMMINGS

Member of Ards Borough Council”

7.

Bladzijde 27, bijlage I

in plaats van:

„Jeremy Roger EVANS

Assembly Member Greater London Authority”

te lezen:

„Mr Jeremy Roger EVANS AM

Member of the Greater London Assembly”

8.

Bladzijde 27, bijlage I:

in plaats van:

„Ms Megan FEARON

Member of the Northern Ireland Assembly”

te lezen:

„Ms Megan FEARON MLA

Member of the Northern Ireland Assembly”

9.

Bladzijde 27, bijlage I:

in plaats van:

„Ms Patricia Josephine FERGUSON

Constituency member for Glasgow Maryhill & Springburn”

te lezen:

„Ms Patricia Josephine FERGUSON MSP

Member of the Scottish Parliament”

10.

Bladzijde 28, bijlage I:

in plaats van:

„Cllr Gordon Charles KEYMER

Leader of Tandridge District Council”

te lezen:

„Cllr Gordon Charles KEYMER

Member of Tandridge Council”

11.

Bladzijde 28, bijlage I:

in plaats van:

„Cllr Cormack MCCHORD

Councillor for Stirling”

te lezen:

„Cllr Cormick MCCHORD

Member of Stirling Council”

12.

Bladzijde 28, bijlage I:

in plaats van:

„Mr William Stewart MAXWELL

MSP for West of Scotland”

te lezen:

„Mr William Stewart MAXWELL MSP

Member of the Scottish Parliament”

13.

Bladzijde 28, bijlage I:

in plaats van:

„Cllr Paul WATSON

Leader, Sunderland Council”

te lezen:

„Cllr Paul WATSON

Member of Sunderland Council”

14.

Bladzijde 29, bijlage II:

in plaats van:

„Jennette ARNOLD

Assembly Member Greater London Authority”

te lezen:

„Ms Jennette ARNOLD AM

Member of the Greater London Assembly”

15.

Bladzijde 29, bijlage II:

in plaats van:

„Cllr Barbara GRANT

East Renfrewshire Council”

te lezen:

„Cllr Barbara GRANT

Member of East Renfrewshire Council”

16.

Bladzijde 29, bijlage II:

in plaats van:

„Cllr Arnold HATCH

Member of Craigavon Borough Council”

te lezen:

„Cllr Arnold George HATCH

Member of Craigavon Borough Council”

17.

Bladzijde 29, bijlage II:

in plaats van:

„Mr James Robert HUME

Regional List member for South of Scotland”

te lezen:

„Mr James Robert HUME MSP

Member of the Scottish Parliament”

18.

Bladzijde 30, bijlage II:

in plaats van:

„Sir James Angus Rhoderick MCGRIGOR

Regional List Member for the Highlands and Islands”

te lezen:

„Sir James Angus Rhoderick MCGRIGOR MSP

Member of the Scottish Parliament”

19.

Bladzijde 30, bijlage II:

in plaats van:

„Mr Fearghal MCKINNEY

Member of the Northern Ireland Assembly”

te lezen:

„Mr Fearghal MCKINNEY MLA

Member of the Northern Ireland Assembly”

20.

Bladzijde 30, bijlage II:

in plaats van:

„Cllr Robert John PRICE

Leader of Oxford Council”

te lezen:

„Cllr Robert John PRICE

Member of Oxford Council”

21.

Bladzijde 30, bijlage II:

in plaats van:

„Cllr Gary ROBINSON

Leader Shetland Islands Council”

te lezen:

„Cllr Gary ROBINSON

Member of Shetland Islands Council”

22.

Bladzijde 30, bijlage II:

in plaats van:

„Rhodri Glyn THOMAS

Assembly Member for Carmarthen East and Dinefwr”

te lezen:

„Mr Rhodri Glyn THOMAS AM

Member of the National Assembly for Wales”

23.

Bladzijde 30, bijlage II:

in plaats van:

„Cllr Martin John Beresford VEAL

Chairman, Bath & North East Somerset Council”

te lezen:

„Cllr Martin John Beresford VEAL

Member of Bath & North East Somerset Council”


6.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/43


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1077/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht

( Publicatieblad van de Europese Unie L 286 van 1 november 2011 )

Bladzijde 8, artikel 12, onder k):

in plaats van:

„worden getoetst aan de doelstellingen van het werkprogramma”,

te lezen:

„worden getoetst aan de doelstellingen van het jaarlijkse werkprogramma”.