ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 113 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
58e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
1.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 113/1 |
BESLUIT (EU) 2015/702 VAN DE RAAD
van 13 juli 2007
betreffende de ondertekening en de voorlopige toepassing van een Protocol bij de Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 310 in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin,
Gezien de Toetredingsakte van 2003, en met name artikel 6, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 10 februari 2004 heeft de Raad de Commissie gemachtigd namens de Europese Gemeenschap en haar lidstaten met de Republiek Libanon te onderhandelen over aanpassing van de Europees-mediterrane Associatieovereenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds (1), teneinde rekening te houden met de toetreding van de nieuwe lidstaten tot de EU. |
(2) |
Deze onderhandelingen zijn afgerond tot tevredenheid van de Commissie. |
(3) |
Artikel 9, lid 2, van het met de Republiek Libanon overeengekomen protocol voorziet erin dat het protocol vóór de inwerkintreding ervan voorlopig wordt toegepast. |
(4) |
Onder voorbehoud van eventuele sluiting ervan op een later tijdstip, dient het protocol namens de Europese Gemeenschap en haar lidstaten te worden ondertekend en voorlopig te worden toegepast, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon of personen aan te wijzen die gemachtigd is (zijn) namens de Gemeenschap en haar lidstaten over te gaan tot ondertekening van het Protocol bij de Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie.
De tekst van het protocol is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
Het protocol wordt voorlopig toegepast, onder voorbehoud van eventuele sluiting ervan op een later tijdstip.
Gedaan te Brussel, 13 juli 2007.
Voor de Raad
De voorzitter
E. A. SANTOS
(1) PB L 143 van 30.5.2006, blz. 2.
1.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 113/3 |
PROTOCOL
bij de Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie
HET KONINKRIJK BELGIË,
DE TSJECHISCHE REPUBLIEK,
HET KONINKRIJK DENEMARKEN,
DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,
DE REPUBLIEK ESTLAND,
IERLAND,
DE HELLEENSE REPUBLIEK,
HET KONINKRIJK SPANJE,
DE FRANSE REPUBLIEK,
DE ITALIAANSE REPUBLIEK,
DE REPUBLIEK CYPRUS,
DE REPUBLIEK LETLAND,
DE REPUBLIEK LITOUWEN,
HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG,
DE REPUBLIEK HONGARIJE,
MALTA,
HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN,
DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,
DE REPUBLIEK POLEN,
DE PORTUGESE REPUBLIEK,
DE REPUBLIEK SLOVENIË,
DE SLOWAAKSE REPUBLIEK,
DE REPUBLIEK FINLAND,
HET KONINKRIJK ZWEDEN,
HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,
hierna „de lidstaten van de EG” genoemd, vertegenwoordigd door de Raad van de Europese Unie, en
DE EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna „de Gemeenschap” genoemd, vertegenwoordigd door de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen,
enerzijds, en
DE REPUBLIEK LIBANON, hierna „Libanon” genoemd,
anderzijds,
OVERWEGENDE dat de Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds, hierna „de Europees-mediterrane overeenkomst” genoemd, op 17 juni 2002 in Luxemburg is ondertekend en op 1 april 2006 in werking is getreden;
OVERWEGENDE dat het Verdrag betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie en de Toetredingsakte op 16 april 2003 in Athene zijn ondertekend en op 1 mei 2004 in werking zijn getreden;
OVERWEGENDE dat de Interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken op 1 maart 2003 in werking is getreden;
OVERWEGENDE dat overeenkomstig artikel 6, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003, de toetreding van de nieuwe overeenkomstsluitende partijen tot de Europees-mediterrane overeenkomst moet worden overeengekomen door de sluiting van een protocol bij de Europees-mediterrane overeenkomst;
OVERWEGENDE dat overeenkomstig artikel 21 van de Europees-mediterrane overeenkomst tussen de partijen overleg is gevoerd, teneinde de wederzijdse belangen van de Gemeenschap en Libanon in aanmerking te kunnen nemen,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Artikel 1
De Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek worden partij bij de Europees-mediterrane overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds, en dienen, op dezelfde wijze als de andere lidstaten van de Gemeenschap, de teksten van de overeenkomst, alsmede de gemeenschappelijke verklaringen, de verklaringen en de briefwisselingen respectievelijk goed te keuren en er nota van te nemen.
Artikel 2
Teneinde rekening te houden met recente institutionele ontwikkelingen binnen de Europese Unie komen de partijen overeen dat als gevolg van het verstrijken van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal de bestaande bepalingen in de overeenkomst die verwijzen naar de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal geacht worden te verwijzen naar de Europese Gemeenschap, die alle rechten en verplichtingen van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal heeft overgenomen.
HOOFDSTUK I
WIJZIGINGEN IN DE TEKST VAN DE EUROPEES-MEDITERRANE OVEREENKOMST, MET INBEGRIP VAN DE BIJLAGEN EN PROTOCOLLEN
Artikel 3
Oorsprongsregels
Protocol 4 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 18, lid 4, wordt vervangen door: „4. Op achteraf afgegeven certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 moet een van de volgende vermeldingen worden aangebracht:
|
2) |
Artikel 19, lid 2, wordt vervangen door: „2. Op het aldus afgegeven certificaat wordt een van de volgende vermeldingen aangebracht:
|
3) |
Bijlage V wordt vervangen door: „BIJLAGE V FACTUURVERKLARING Bij het opstellen van de factuurverklaring, waarvan de tekst hieronder is weergegeven, dient rekening te worden gehouden met de voetnoten. De tekst van de voetnoten behoeft echter niet te worden overgenomen. Spaanse versie El exportador de los productos incluidos en el presente documento (autorización aduanera no … (1).) declara que, salvo indicación en sentido contrario, estos productos gozan de un origen preferencial. … (2). Tsjechische versie Vývozce výrobků uvedených v tomto dokumentu (číslo povolení … (1)) prohlašuje, že kromě zřetelně označených mají tyto výrobky preferenční původ v … (2). Deense versie Eksportøren af varer, der er omfattet af nærværende dokument, (toldmyndighedernes tilladelse nr. … (1)), erklærer, at varerne, medmindre andet tydeligt er angivet, har præferenceoprindelse i … (2). Duitse versie Der Ausführer (Ermächtigter Ausführer; Bewilligungs-Nr. … (1)) der Waren, auf die sich dieses Handelspapier bezieht, erklärt, dass diese Waren, soweit nicht anders angegeben, präferenzbegünstigte … (2) Ursprungswaren sind. Estse versie Käesoleva dokumendiga hõlmatud toodete eksportija (tolli kinnitus nr. … (1)) deklareerib, et need tooted on … (2) sooduspäritoluga, välja arvatud juhul, kui on selgelt näidatud teisiti. Griekse versie Ο εξαγωγέας των προϊόντων που καλύπτονται από το παρόν έγγραφο (άδεια τελωνείου υπ' αριθ. … (1)) δηλώνει ότι, εκτός εάν δηλώνεται σαφώς άλλως, τα προϊόντα αυτά είναι προτιμησιακής καταγωγής … (2). Engelse versie The exporter of the products covered by this document (customs authorisation No … (1)) declares that, except where otherwise clearly indicated, these products are of … (2) preferential origin. Franse versie L'exportateur des produits couverts par le présent document (autorisation douanière no … (1)) déclare que, sauf indication claire du contraire, ces produits ont l'origine préférentielle … (2)). Italiaanse versie L'esportatore delle merci contemplate nel presente documento (autorizzazione doganale n. … (1)) dichiara che, salvo espressa indicazione contraria, le merci sono di origine preferenziale … (2). Letse versie Eksportētājs productiem, kuri ietverti šajā dokumentā (muitas pilnvara Nr. … (1)), deklarē, ka, iznemot tur, kur ir citādi skaidri noteikts, šiem productiem ir priekšrocību izcelsme no … (2). Litouwse versie Šiame dokumente išvardintų prekių eksportuotojas (muitinės liudijimo Nr … (1)) deklaruoja, kad, jeigu kitaip nenurodyta, tai yra … (2) preferencinės kilmės prekės. Hongaarse versie A jelen okmányban szereplő áruk exportőre (vámfelhatalmazási szám: … (1)) kijelentem, hogy eltérő jelzés hianyában az áruk preferenciális … (2) származásúak. Maltese versie L-esportatur tal-prodotti koperti b'dan id-dokument (awtorizzazzjoni tad-dwana nru. … (1)) jiddikjara li, ħlief fejn indikat b'mod ċar li mhux hekk, dawn il-prodotti huma ta' oriġini preferenzjali … (2). Nederlandse versie De exporteur van de goederen waarop dit document van toepassing is (douanevergunning nr. … (1)), verklaart dat, behoudens uitdrukkelijke andersluidende vermelding, deze goederen van preferentiële … oorsprong zijn (2). Poolse versie Eksporter productów objętych tym dokumentem (upoważnienie władz celnych nr … (1)) deklaruje, że z wyjątkiem gdzie jest to wyraźnie określone, producty te mają … (2) preferencyjne pochodzenie. Portugese versie O exportador dos produtos cobertos pelo presente documento (autorização aduaneira no. … (1)), declara que, salvo indicação clara em contrário, estes produtos são de origem preferencial … (2). Sloveense versie Izvoznik blaga, zajetega s tem dokumentom (pooblastilo carinskih organov št … (1)) izjavlja, da, razen če ni drugače jasno navedeno, ima to blago preferencialno … (2) poreklo. Slowaakse versie Vývozca výrobkov uvedených v tomto dokumente (číslo povolenia … (1)) vyhlasuje, že okrem zreteľne označených, majú tieto výrobky preferenčný pôvod v … (2). Finse versie Tässä asiakirjassa mainittujen tuotteiden viejä (tullin lupa n:o … (1)) ilmoittaa, että nämä tuotteet ovat, ellei toisin ole selvästi merkitty, etuuskohteluun oikeutettuja … alkuperätuotteita (2). Zweedse versie Exportören av de varor som omfattas av detta dokument (tullmyndighetens tillstånd nr. … (1)) försäkrar att dessa varor, om inte annat tydligt markerats, har förmånsberättigande … ursprung (2). Arabische versie
… (3) (Plaats en datum) … (4) (Handtekening van de exporteur, gevolgd door de naam van de ondertekenaar in blokletters) (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 van het protocol, moet het nummer van de vergunning van die exporteur hier worden vermeld. Indien de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, worden de woorden tussen haakjes weggelaten of wordt geen nummer ingevuld." (2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Indien de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 37 van het protocol, moet de exporteur dit door middel van de letters „CM” duidelijk aangeven op het document waarop de verklaring wordt opgesteld." (3) Facultatief indien deze gegevens al in het document zelf voorkomen." (4) Zie artikel 21, lid 5, van het protocol. Indien de exporteur niet behoeft te ondertekenen, behoeft ook diens naam niet te worden vermeld.”" . |
HOOFDSTUK II
OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 4
Bewijs van oorsprong en administratieve samenwerking
1. Bewijzen van oorsprong die op de juiste wijze door Libanon of een nieuwe lidstaat zijn afgegeven in het kader van preferentiële overeenkomsten of autonome regelingen die deze landen onderling toepassen, worden overeenkomstig dit protocol in de betrokken landen aanvaard, mits:
a) |
de verkrijging van de oorsprong met zich meebrengt dat een preferentieel tarief wordt gehanteerd overeenkomstig de in de associatieovereenkomst tussen de EU en Libanon of in het stelsel van algemene preferenties van de Gemeenschap opgenomen preferentiële tariefmaatregelen; |
b) |
het bewijs van oorsprong en de vervoersdocumenten uiterlijk op de dag vóór de datum van toetreding zijn afgegeven; |
c) |
het bewijs van oorsprong binnen de periode van vier maanden na de datum van toetreding wordt ingediend. |
Indien goederen vóór de datum van toetreding ten invoer zijn aangegeven in Libanon of een van de nieuwe lidstaten op grond van op dat tijdstip tussen Libanon en die nieuwe lidstaat geldende preferentiële overeenkomsten of autonome regelingen, kunnen achteraf op grond van die overeenkomsten of regelingen afgegeven bewijzen van oorsprong ook worden aanvaard, mits het bewijs binnen vier maanden na de datum van toetreding aan de douaneautoriteiten wordt overgelegd.
2. Libanon en de nieuwe lidstaten mogen vergunningen waarmee de status van „toegelaten exporteur” is verleend in het kader van preferentiële overeenkomsten of autonome regelingen die zij onderling toepassen, blijven gebruiken, mits:
a) |
een dergelijke bepaling ook is opgenomen in de door Libanon vóór de toetredingsdatum met de Gemeenschap gesloten overeenkomst; en |
b) |
de toegelaten exporteurs de regels van oorsprong uit hoofde van die overeenkomst toepassen. |
Deze vergunningen moeten uiterlijk één jaar na de datum van toetreding worden vervangen door nieuwe vergunningen die onder de voorwaarden van de overeenkomst zijn afgegeven.
3. Verzoeken om controle achteraf van bewijzen van oorsprong die zijn afgegeven op grond van de preferentiële overeenkomsten of autonome regelingen als bedoeld in de leden 1 en 2, moeten gedurende een periode van drie jaar na de afgifte van het betrokken bewijs van oorsprong worden aanvaard door de bevoegde douaneautoriteiten van Libanon of de nieuwe lidstaten, en kunnen gedurende een periode van drie jaar vanaf de aanvaarding van het bewijs van oorsprong nog worden gedaan door die autoriteiten ter rechtvaardiging van een invoeraangifte.
Artikel 5
Goederen in doorvoer
1. De bepalingen van de overeenkomst kunnen worden toegepast op goederen die uit Libanon naar een van de nieuwe lidstaten of uit een van de nieuwe lidstaten naar Libanon worden uitgevoerd, die voldoen aan de bepalingen van Protocol 4 en die op de datum van toetreding onderweg zijn of in tijdelijke opslag zijn in een douane-entrepot of een vrije zone in Libanon of in die nieuwe lidstaat.
2. In dergelijke gevallen mag preferentiële behandeling worden verleend, mits binnen vier maanden na de datum van toetreding bij de douaneautoriteiten van het land van invoer een bewijs van oorsprong wordt ingediend dat achteraf is afgegeven door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer.
ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 6
Libanon verbindt zich ertoe in verband met deze uitbreiding van de Gemeenschap geen claims of verzoeken in te dienen of beroep in te stellen, noch concessies uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de GATT 1994 te wijzigen of in te trekken.
Artikel 7
Dit protocol vormt een integrerend onderdeel van de Europees-mediterrane overeenkomst. De bijlagen en de verklaring bij dit protocol vormen een integrerend onderdeel daarvan.
Artikel 8
1. Dit protocol wordt goedgekeurd door de Gemeenschap, door de Raad van de Europese Unie namens de lidstaten en door Libanon volgens hun eigen procedures.
2. De partijen stellen elkaar in kennis van de voltooiing van de desbetreffende procedures bedoeld in voorgaand lid. De akten van goedkeuring worden neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.
Artikel 9
1. Dit protocol treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand volgende op de datum waarop de laatste akte van goedkeuring is neergelegd.
2. Dit protocol is voorlopig van toepassing met ingang van 1 april 2006.
Artikel 10
Dit protocol is opgesteld in tweevoud in elk van de officiële talen van de overeenkomstsluitende partijen, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
Artikel 11
De tekst van de Europees-mediterrane overeenkomst, de bijlagen en de protocollen die daarvan een integrerend deel vormen, de slotakte en de daaraan gehechte verklaringen worden opgemaakt in de Estse, de Hongaarse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Sloveense, de Slowaakse en de Tsjechische taal, en die teksten zijn evenzeer authentiek als de oorspronkelijke teksten. De Associatieraad stelt deze teksten vast.
Съставено в Брюксел на първи април две хиляди и петнадесета година.
Hecho en Bruselas, el uno de abril de dos mil quince.
V Bruselu dne prvního dubna dva tisíce patnáct.
Udfærdiget i Bruxelles den første april to tusind og femten.
Geschehen zu Brüssel am ersten April zweitausendfünfzehn.
Kahe tuhande viieteistkümnenda aasta aprillikuu esimesel päeval Brüsselis.
Έγινε στις Βρυξέλλες, την πρώτη Απριλίου δύο χιλιάδες δεκαπέντε.
Done at Brussels on the first day of April in the year two thousand and fifteen.
Fait à Bruxelles, le premier avril deux mille quinze.
Sastavljeno u Bruxellesu prvog travnja dvije tisuće petnaeste.
Fatto a Bruxelles, addì primo aprile duemilaquindici.
Briselē, divi tūkstoši piecpadsmitā gada pirmajā aprīlī.
Priimta du tūkstančiai penkioliktų metų balandžio pirmą dieną Briuselyje.
Kelt Brüsszelben, a kétezer-tizenötödik év április havának első napján.
Magħmul fi Brussell, fl-ewwel jum ta' April tas-sena elfejn u ħmistax.
Gedaan te Brussel, de eerste april tweeduizend vijftien.
Sporządzono w Brukseli dnia pierwszego kwietnia roku dwa tysiące piętnastego.
Feito em Bruxelas, em um de abril de dois mil e quinze.
Întocmit la Bruxelles la întâi aprilie două mii cincisprezece.
V Bruseli prvého apríla dvetisícpätnásť.
V Bruslju, dne prvega aprila leta dva tisoč petnajst.
Tehty Brysselissä ensimmäisenä päivänä huhtikuuta vuonna kaksituhattaviisitoista.
Som skedde i Bryssel den första april tjugohundrafemton.
За държавите-членки
Por los Estados miembros
Za členské státy
For medlemsstaterne
Für die Mitgliedstaaten
Liikmesriikide nimel
Για τα κράτη μέλη
For the Member States
Pour les États membres
Za države članice
Per gli Stati membri
Dalībvalstu vārdā
Valstybių narių vardu
A tagállamok részéről
Għall-Istati Membri
Voor de lidstaten
W imieniu państw Członkowskich
Pelos Estados-Membros
Pentru statele membre
Za členské štáty
Za države članice
Jäsenvaltioiden puolesta
För medlemsstaterna
За Европейския съюз
Рог la Unión Europea
Za Evropskou unii
For Den Europæiske Union
Für die Europäische Union
Euroopa Liidu nimel
Για την Ευρωπαϊκή Ένωση
For the European Union
Pour l'Union européenne
Za Europsku uniju
Per l'Unione europea
Eiropas Savienības vārdā —
Europos Sąjungos vardu
Az Európai Unió részéről
Għall-Unjoni Ewropea
Voor de Europese Unie
W imieniu Unii Europejskiej
Pela União Europeia
Pentru Uniunea Europeană
Za Európsku úniu
Za Evropsko unijo
Euroopan unionin puolesta
För Europeiska unionen
За Република Ливан
Por la República Libanesa
Za Libanonskou republiku
For Den Libanesiske Republik
Für die Libanesische Republik
Liibanoni Vabariigi nimel
Για τη Δημοκρατία του Λιβάνου
For the Republic of Lebanon
Pour la République libanaise
Za Libanonsku Republiku
Per la Repubblica del Libano
Libānas Republikas vārdā –
Libano Respublikos vardu
A Libanoni Köztársaság részéről
Għar-repubblika tal-Libanu
Voor de Republiek Libanon
W imieniu Republiki Libańskiej
Pela República do Líbano
Pentru Republica Libaneză
Za Libanonskú republiku
Za Republiko Libanon
Libanonin tasavallan puolesta
För Republiken Libanon
VERTALING
GEZAMENLIJKE VERKLARING
van de Europese Unie en de Republiek Libanon bij de ondertekening van het Protocol bij de Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie
Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 heeft de Europese Unie de Europese Gemeenschap vervangen en is zij in haar plaats getreden en sedert die datum oefent de Europese Unie alle rechten uit en neemt zij alle verplichtingen van de Europese Gemeenschap op zich.
Derhalve dient „de Europese Gemeenschap” in de tekst van bovengenoemd protocol waar van toepassing te worden gelezen als „de Europese Unie”.
Gedaan te Brussel, 1 april 2015.
Voor de Europese Unie
Voor de Republiek Libanon
VERORDENINGEN
1.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 113/13 |
VERORDENING (EU) 2015/703 VAN DE COMMISSIE
van 30 april 2015
tot vaststelling van een netcode inzake interoperabiliteit en gegevensuitwisseling
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (1), en met name artikel 6, lid 11,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 715/2009 worden verschillende taken omschreven voor het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas (het „ENTSB voor gas”, hierna „ENTSOG” genoemd) en voor het bij Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (hierna „het Agentschap”). Eén van deze taken is het opstellen van Europabrede netcodes op de in artikel 8, lid 6, van Verordening (EG) nr. 715/2009 omschreven terreinen, die door alle transmissiesysteembeheerders voor gas moeten worden toegepast. |
(2) |
Teneinde een efficiënte handel en transmissie van gas over de gastransmissiesystemen binnen de Unie aan te moedigen en te vergemakkelijken, en daardoor een grotere integratie van de interne markt te bevorderen, moet een netcode inzake interoperabiliteit en gegevensuitwisseling, als bedoeld in artikel 8, lid 6, onder e) en d), van Verordening (EG) nr. 715/2009, worden vastgesteld op basis van een ontwerpcode die is opgesteld door het ENTSOG en is aanbevolen door het Agentschap en die in overeenstemming is met de procedure van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 715/2009. |
(3) |
Het gebrek aan harmonisatie op technisch, operationeel en communicatiegebied kan belemmeringen creëren voor de vrije doorstroming van gas in de Unie en kan dus de marktintegratie in het gedrang brengen. Interoperabiliteits- en gegevensuitwisselingsvoorschriften op het niveau van de Unie moeten de vereiste harmonisatie op die terreinen mogelijk maken en dus resulteren in een effectieve marktintegratie. Met dat doel voor ogen en ter vergemakkelijking van de commerciële en operationele samenwerking tussen aangrenzende transmissiesysteembeheerders moeten in deze verordening de aspecten interconnectieovereenkomsten, eenheden, gaskwaliteit, odorisatie en gegevensuitwisseling worden behandeld. De verordening moet voorschriften en procedures omvatten om een passend niveau van harmonisatie te bereiken op weg naar een efficiënte gashandel en een efficiënt gastransport via de transmissiesystemen in de Unie. |
(4) |
Aangrenzende transmissiesysteembeheerders moeten hun transparantie, alsook hun samenwerking versterken daar waar verschillen op het gebied van gaskwaliteit en odorisatiepraktijk aan beide zijden van een interconnectiepunt een belemmering voor marktintegratie kunnen vormen. De in deze verordening vervatte verplichtingen, met name wat gaskwaliteit en odorisatie betreft, laten de bevoegdheden van de lidstaten onverlet. |
(5) |
De in deze verordening vervatte bepalingen met betrekking tot de gaskwaliteit moeten effectieve oplossingen mogelijk maken onverlet de vaststelling van een Europabrede norm voor hoogcalorisch gas als momenteel door CEN uitgewerkt overeenkomstig het standaardiseringsproces krachtens mandaat M/400. |
(6) |
De bij de artikelen 13, 17 en 18 vastgestelde interoperabiliteitsregels hebben tot doel de marktintegratie overeenkomstig artikel 8, lid 7, van Verordening (EG) nr. 715/2009 te waarborgen en hebben een breder toepassingsgebied dan uitsluitend de interconnectiepunten. |
(7) |
Artikel 13 van deze verordening heeft geen effect op de eenheden of de referentieomstandigheden die door de lidstaten worden gebruikt voor de doeleinden van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/142/EG van het Europees Parlement en de Raad (3). De betrokken partijen kunnen de in de bijlage opgenomen conversietabel gebruiken overeenkomstig norm EN ISO 13443 „Aardgas — Standaardreferentieomstandigheden”. |
(8) |
Hoofdstuk V van deze verordening moet een passend niveau van harmonisatie van de gegevensuitwisseling waarborgen met het oog op de ondersteuning van de voltooiing en het functioneren van de interne gasmarkt, de voorzieningszekerheid en een passende en beveiligde toegang tot informatie, en moet daarbij grensoverschrijdende transmissieactiviteiten vergemakkelijken. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het overeenkomstig artikel 51 van Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) opgerichte comité. |
(10) |
Overeenkomstig artikel 8, leden 8 en 9, van Verordening (EG) nr. 715/2009 moet het ENTSOG de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening monitoren en analyseren en moet het bij het Agentschap verslag uitbrengen over zijn bevindingen teneinde het voor dat laatste mogelijk te maken zijn taken overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 715/2009 te vervullen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. Bij deze verordening wordt een netcode vastgesteld met voorschriften betreffende de interoperabiliteit en gegevensuitwisseling, alsook geharmoniseerde regels voor de werking van gastransmissiesystemen.
2. Deze verordening is van toepassing op interconnectiepunten. Wat de publicatie van gegevens betreft, is artikel 13 van toepassing op alle relevante punten als bedoeld in afdeling 3.2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009. Bovenop de interconnectiepunten is artikel 17 tevens van toepassing op andere tot het transmissienet behorende punten waarin de gaskwaliteit wordt gemeten. Artikel 18 is van toepassing op transmissiesystemen. Deze verordening kan ook van toepassing zijn op entrypunten vanuit en exitpunten naar derde landen, afhankelijk van een besluit van de nationale instanties.
3. Deze verordening is niet van toepassing op interconnectiepunten tussen lidstaten zolang voor één van deze lidstaten een afwijking geldt op grond van artikel 49 van Richtlijn 2009/73/EG, tenzij anderszins overeengekomen door de respectieve lidstaten.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 715/2009, artikel 3 van Verordening (EU) nr. 984/2013 van de Commissie (5), artikel 3 van Verordening (EU) nr. 312/2014 van de Commissie (6) en artikel 2 van Richtlijn 2009/73/EG. Voorts wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan onder:
a) „uitzonderlijke gebeurtenis”: elke niet-geplande gebeurtenis die niet redelijkerwijs te controleren of te voorkomen is en die gedurende een beperkte periode een capaciteitsvermindering kan veroorzaken waardoor de hoeveelheid of de kwaliteit van het gas in een bepaald interconnectiepunt worden beïnvloed, met mogelijke effecten op de interacties tussen transmissiesysteembeheerders en tussen transmissiesysteembeheerders en netgebruikers;
b) „initiërende transmissiesysteembeheerder”: de transmissiesysteembeheerder die het matchingsproces initieert door de vereiste gegevens toe te zenden aan de transmissiesysteembeheerder die de matching uitvoert;
c) „minimumregel” (lesser rule): in het geval van verschillende verwerkte hoeveelheden aan beide zijden van een interconnectiepunt is de bevestigde hoeveelheid gelijk aan de laagste van de twee verwerkte hoeveelheden;
d) „matchingsproces”: het proces van vergelijking en op elkaar afstemmen van verwerkte hoeveelheden gas voor netgebruikers aan beide zijden van een specifiek interconnectiepunt, wat resulteert in bevestigde hoeveelheden voor de netgebruikers;
e) „transmissiesysteembeheerder die de matching uitvoert”: de transmissiesysteembeheerder die het matchingsproces uitvoert en het resultaat van het matchingsproces toezendt aan de initiërende transmissiesysteembeheerder;
f) „gemeten hoeveelheid”: de hoeveelheid gas die overeenkomstig de meetapparatuur van de transmissiesysteembeheerder per tijdsperiode fysiek over een interconnectiepunt heeft gestroomd;
g) „lopende verschilrekening”: een rekening tussen aangrenzende transmissiesysteembeheerders, te gebruiken om de stuurafwijkingen in een interconnectiepunt te beheren teneinde de allocatie aan de bij het interconnectiepunt betrokken netgebruikers te vereenvoudigen;
h) „verwerkte hoeveelheid”: de hoeveelheid gas, als bepaald door de initiërende transmissiesysteembeheerder en door de transmissiesysteembeheerder die de matching uitvoert, waarbij rekening is gehouden met de nominatie of hernominatie van de netgebruiker en met de contractuele bepalingen als neergelegd in het desbetreffende transportcontract, en die wordt gebruikt als basis voor het matchingsproces;
i) „stuurafwijking”: het verschil tussen de hoeveelheid gas die de transmissiesysteembeheerders in een interconnnectiepunt voornemens waren te doen stromen, en de gemeten hoeveelheid.
HOOFDSTUK II
INTERCONNECTIEOVEREENKOMSTEN
Artikel 3
Algemene bepalingen
Aangrenzende transmissiesysteembeheerders zorgen ervoor dat voor minimaal de volgende in de artikelen 6 tot en met 12 omschreven voorwaarden en bepalingen een interconnectieovereenkomst is gesloten voor elk interconnectiepunt:
a) |
voorschriften voor het beheersen van de gasstroom; |
b) |
meetbeginselen ter bepaling van gashoeveelheden en -kwaliteit; |
c) |
regels voor het matchingsproces; |
d) |
regels voor de toewijzing van gashoeveelheden; |
e) |
communicatieprocedures in het geval van uitzonderlijke gebeurtenissen; |
f) |
beslechting van geschillen in het kader van interconnectieovereenkomsten; |
g) |
wijzigingsprocedure voor de interconnectieovereenkomst. |
Artikel 4
Informatieverplichting
1. De transmissiesysteembeheerders identificeren de in de interconnectieovereenkomsten vervatte informatie die een direct effect heeft op de netgebruikers en stellen hen daarvan in kennis.
2. Alvorens zij een interconnectieovereenkomst, met daarin vervat de in artikel 3, onder c), d) en e), bedoelde regels, sluiten of wijzigen, nodigen de transmissiesysteembeheerders de netwerkgebruikers uit om minimaal twee maanden voordat de overeenkomst is gesloten of gewijzigd, opmerkingen te maken over de voorgestelde tekst met betrekking tot deze regels. Wanneer zij hun interconnectieovereenkomst sluiten of wijzigen, houden de transmissiesysteembeheerders rekening met de opmerkingen van de netgebruikers.
3. De in artikel 3 bedoelde verplichte voorwaarden van interconnectieovereenkomsten, of alle wijzigingen daarvan, die zijn gesloten na de inwerkingtreding van deze verordening, worden binnen tien dagen na de sluiting of wijziging van de overeenkomst door de transmissiesysteembeheerders medegedeeld aan hun nationale regulerende instantie en aan het ENTSOG. Op verzoek van de bevoegde nationale instanties van de lidstaat delen de transmissiesysteembeheerders ook binnen een termijn van tien dagen de interconnectieovereenkomsten mede.
Artikel 5
Model van interconnectieovereenkomst
1. Uiterlijk op 30 juni 2015 heeft het ENTSOG een ontwerpmodel voor een interconnectieovereenkomst ontwikkeld en gepubliceerd waarin de in de artikelen 6 tot en met 10 omschreven standaardvoorwaarden en -bepalingen zijn opgenomen.
2. Uiterlijk op 31 augustus 2015 kan elke nationale regulerende instantie het Agentschap haar advies verstrekken over de overeenstemming van het model met de desbetreffende nationale wetgeving. Na rekening te hebben gehouden met het advies van de nationale regulerende instanties, verstrekt het Agentschap vervolgens uiterlijk op 31 oktober 2015 zijn advies over het ENTSOG-model. Na rekening te hebben gehouden met het advies van het Agentschap, publiceert het ENTSOG uiterlijk op 31 december 2015 op zijn website de definitieve tekst van het model.
3. Wanneer aangrenzende transmissiesysteembeheerders er niet in slagen in hun interconnectieovereenkomst overeenkomstig artikel 3 overeenstemming te bereiken over één of meer van de in de artikelen 6 tot en met 10 uiteengezette voorwaarden en bepalingen, sluiten zij een interconnectieovereenkomst die met betrekking tot elke voorwaarde waarover zij geen overeenstemming hebben bereikt, gebaseerd is op het ENTSOG-model.
Artikel 6
Voorschriften voor het beheersen van de gasstroom
1. Met betrekking tot het beheersen van de gasstroom zorgen de aangrenzende transmissiesysteembeheerders ervoor dat:
a) |
voorschriften worden vastgesteld om een gecontroleerde, nauwkeurige, voorspelbare en efficiënte gasstroom over het interconnectiepunt mogelijk te maken; |
b) |
voorschriften worden vastgesteld voor de sturing van de gasstroom over het interconnectiepunt en voor het minimaliseren van verstoringen van de stroom volgend uit het matchingsproces; |
c) |
de transmissiesysteembeheerder wordt aangewezen die belast is met het sturen van de gasstroom over het interconnectiepunt. Wanneer de aangrenzende transmissiesysteembeheerders er niet in slagen overeenstemming over deze aanwijzing te bereiken, wordt de transmissiesysteembeheerder die de apparatuur voor het beheersen van de gasstroom onder zijn hoede heeft, in samenwerking met de andere transmissiesysteembeheerder(s), belast met het sturen van de gasstroom over het interconnectiepunt. |
2. Om de gasstroom te sturen, beslissen de aangrenzende transmissiesysteembeheerders over de hoeveelheid en de richting van de gasstroom voor elk interconnectiepunt en voor elk uur van de gasdag.
De overeenkomstig lid 1, onder c), aangewezen transmissiesysteembeheerder is verantwoordelijk voor het sturen van de gasstroom over het interconnectiepunt waarbij erover wordt gewaakt dat alle aangrenzende transmissiesysteembeheerders de contractuele verplichtingen inzake druk in acht nemen:
a) |
op een niveau van nauwkeurigheid dat voldoende hoog ligt om de stuurafwijking te minimaliseren; en |
b) |
op een niveau van stabiliteit dat in overeenstemming is met een efficiënt gebruik van de gastransmissienetten. |
3. De hoeveelheid en richting van de gasstroom die de aangrenzende transmissiesysteembeheerders zijn overeengekomen, weerspiegelt:
a) |
het resultaat van het matchingsproces; |
b) |
de correctie van de lopende verschilrekening; |
c) |
alle efficiënte regelingen voor het beheersen van de gasstroom tussen de aangrenzende transmissiesysteembeheerders met het oog op het op- en afregelen (ramp-up, ramp-down), de minimumstroomwaarde, het splitsen van de stroom in een virtueel interconnectiepunt, als dat aanwezig is, en/of de wisseling van stroomrichting of de efficiëntie van de operationele kosten; |
d) |
alle regelingen voor het beheer van grensoverschrijdende handelsbeperkingen ten gevolge van gaskwaliteitsverschillen overeenkomstig artikel 15 en/of odorisatiepraktijken overeenkomstig artikel 19. |
4. Een transmissiesysteembeheerder kan ertoe besluiten de hoeveelheid gas of de richting van de gasstroom, of beide, te wijzigen wanneer dit nodig is om:
a) |
te voldoen aan de bepalingen van de voor het interconnectiepunt geldende nationale veiligheidswetgeving of veiligheidswetgeving van de Unie; |
b) |
te voldoen aan de voorschriften die zijn neergelegd in de noodplannen en preventieve actieplannen, uitgewerkt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad (7); |
c) |
te reageren wanneer het transmissiesysteem van de beheerder getroffen wordt door een uitzonderlijke gebeurtenis. |
Artikel 7
Meetbeginselen voor gashoeveelheid en -kwaliteit
1. Met betrekking tot de meetbeginselen voor volume, energie en gaskwaliteit zorgen de aangrenzende transmissiesysteembeheerders ervoor dat:
a) |
de voor het interconnectiepunt geldende meetnormen duidelijk zijn vastgesteld en omschreven; |
b) |
de met de installatie, het beheer en het onderhoud van de meetapparatuur belaste transmissiesysteembeheerder is aangewezen. Op deze beheerder berust de verplichting om alle informatie en gegevens met betrekking tot de meting van gasstromen in het interconnectiepunt tijdig en met een vastgestelde frequentie ter beschikking te stellen van de andere aangrenzende transmissiesysteembeheerder(s). |
2. Bij de installatie, het beheer en het onderhoud van de meetapparatuur in een interconnectiepunt wordt rekening gehouden met de technische eisen die bij nationale regelgeving aan de aangrenzende transmissiesysteembeheerders zijn opgelegd.
3. De aangrenzende transmissiesysteembeheerders bereiken overeenstemming over basismeetbeginselen, die minimaal de volgende elementen omvatten:
a) |
een beschrijving van het meetstation, met onder meer een beschrijving van de te gebruiken meet- en analyseapparatuur en nadere bijzonderheden over reserveapparatuur die bij storingen van de hoofdapparatuur kan worden gebruikt; |
b) |
de gaskwaliteitsparameters en het te meten volume en de te meten energie-inhoud, alsook het meetbereik en de maximaal toegestane fout of onzekerheidsmarge waarbinnen de meetapparatuur werkt, de meetfrequentie, de gebruikte eenheden en overeenkomstig welke normen de metingen gebeuren, en de eventueel te gebruiken conversiefactoren; |
c) |
de procedures en methoden die zullen worden gebruikt om de niet rechtstreeks gemeten parameters te berekenen; |
d) |
een beschrijving van de methode die wordt gebruikt voor de berekening van de maximaal toegestane fout of onzekerheid bij de bepaling van de getransporteerde energie; |
e) |
een beschrijving van het voor de te meten parameters gebruikte proces van gegevensvalidatie; |
f) |
de regelingen voor de validatie van de meting en de kwaliteitsborging, inclusief de verificatie- en aanpassingsprocedures waarover de aangrenzende transmissiesysteembeheerders overeenstemming moeten bereiken; |
g) |
de manier waarop gegevens, inclusief frequentie en inhoud, worden uitgewisseld tussen de aangrenzende transmissiesysteembeheerders wat de gemeten parameters betreft; |
h) |
de specifieke lijst van signalen en alarmen die door de transmissiesysteembeheerder(s) die de meetapparatuur beheert/beheren, moet worden doorgegeven aan de aangrenzende transmissiesysteembeheerder(s); |
i) |
de methode voor de bepaling van een meetcorrectie en alle daaropvolgende procedures die vereist kunnen zijn in een tijdelijke situatie waarin de meetapparatuur foutief blijkt te hebben gewerkt (een te lage of een te hoge meting die buiten het vastgestelde onzekerheidsbereik valt). De desbetreffende transmissiesysteembeheerder neemt dan passende actie om deze situatie te beëindigen; |
j) |
voor de aangrenzende transmissiesysteembeheerders geldende regels in het geval van storing van de meetapparatuur; |
k) |
voor de aangrenzende transmissiesysteembeheerders geldende regels voor:
|
4. Wanneer de aangrenzende transmissiesysteembeheerders hun in de leden 1 en 3 omschreven verplichtingen niet nakomen:
a) |
is de transmissiesysteembeheerder die de meetapparatuur onder zijn hoede heeft, verantwoordelijk voor de installatie, het beheer en het onderhoud van bedoelde apparatuur en voor het tijdig verstrekken aan de andere transmissiesysteembeheerder van de gegevens met betrekking tot de meting van de gasstromen in het interconnectiepunt; |
b) |
geldt de Europese norm „EN1776 Gasvoorzieningsystemen — Meetstations voor aardgas — Functionele eisen” in de versie die op dat tijdstip toepasselijk is. |
Artikel 8
Regels voor het matchingsproces
1. Met betrekking tot het matchingsproces stellen de aangrenzende transmissiesysteembeheerders het volgende vast:
a) |
de regels ter nadere omschrijving van het matchingsproces, waar relevant rekening houdend met de dag-/uur-nominatieregelingen; |
b) |
de regels voor de communicatie en verwerking van de relevante gegevens tussen de aangrenzende transmissiesysteembeheerders teneinde de verwerkte en de bevestigde hoeveelheden gas voor de netgebruikers te berekenen, alsook de hoeveelheid gas die volgens planning over het/de interconnectiepunt(en) zal stromen. |
2. Nominaties en hernominaties worden beheerd overeenkomstig de volgende beginselen:
a) |
de toepassing van een matchingsregel resulteert in identieke bevestigde hoeveelheden voor elk paar netgebruikers aan beide zijden van het interconnectiepunt wanneer de verwerkte hoeveelheden niet overeenkomen; |
b) |
de aangrenzende transmissiesysteembeheerders kunnen overeenkomen een andere matchingsregel te handhaven of toe te passen dan de minimumregel, op voorwaarde dat deze regel is gepubliceerd en dat de netgebruikers zijn uitgenodigd om binnen een periode van niet minder dan twee maanden na publicatie van de voorgestelde matchingsregel hun opmerkingen over die regel te maken; |
c) |
de aangrenzende transmissiesysteembeheerders specificeren hun rol in het matchingsproces door aan te geven of zij de initiërende transmissiesysteembeheerder zijn, dan wel de transmissiesysteembeheerder die de matching uitvoert; |
d) |
de aangrenzende transmissiesysteembeheerders specificeren het toe te passen tijdschema voor het matchingsproces binnen de nominatie- of hernominatiecyclus, met als uitgangspunt dat het hele matchingsproces niet meer dan twee uur in beslag mag nemen, te beginnen bij de start van de nominatie- of hernominatiecyclus, en houden hierbij rekening met:
|
3. Bij de verwerking van nominaties voor een interconnectiepunt zorgen de aangrenzende transmissiesysteembeheerders ervoor dat de gasstromen aan beide zijden van het interconnectiepunt op een consistente wijze worden berekend, rekening houdend met elke tijdelijke vermindering van de capaciteit ten gevolge een van de in artikel 6, lid 4, bedoelde omstandigheden aan één of beide zijde(n) van het interconnectiepunt.
4. In elke interconnectieovereenkomst wordt in de bepalingen betreffende gegevensuitwisseling voor het matchingsproces het volgende gespecificeerd:
a) |
het gebruik van de gegevensuitwisseling tussen de aangrenzende transmissiesysteembeheerders voor het matchingsproces; |
b) |
de geharmoniseerde informatie die is vervat binnen de gegevensuitwisseling voor het matchingsproces, die minimaal het volgende omvat:
|
5. Tenzij door de aangrenzende transmissiesysteembeheerders in hun interconnectieovereenkomst anderszins is overeengekomen, is het volgende van toepassing:
a) |
de transmissiesysteembeheerders gebruiken de minimumregel. De toepassing van de minimumregel als de standaardregel kan uitsluitend worden beperkt indien aan de voorwaarden van punt 2.2.3.1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009 is voldaan en de toepassing van de minimumregel het aanbod van vaste capaciteit overeenkomstig de procedures voor congestiebeheer verhindert; |
b) |
de transmissiesysteembeheerder die de relevante apparatuur voor beheersing van de gasstroom onder zijn hoede heeft, is de transmissiesysteembeheerder die de matching uitvoert; |
c) |
de transmissiesysteembeheerders voeren het matchingsproces uit in de volgende opeenvolgende stappen:
|
Artikel 9
Voorschriften voor de toewijzing van gashoeveelheden
1. Met betrekking tot de toewijzing van gashoeveelheden stellen de aangrenzende transmissiesysteembeheerders regels vast om de consistentie tussen de toegewezen hoeveelheden aan beide zijden van het interconnectiepunt te waarborgen.
2. Tenzij door de aangrenzende transmissiesysteembeheerders in hun interconnectieovereenkomst anderszins is overeengekomen, gebruiken de transmissiesysteembeheerders een lopende verschilrekening. De transmissiesysteembeheerder die de meetapparatuur onder zijn hoede heeft, herberekent de lopende verschilrekening op basis van de gevalideerde hoeveelheden en deelt het resultaat mede aan de aangrenzende transmissiesysteembeheerder(s).
3. Wanneer een lopende verschilrekening wordt gebruikt:
a) |
wordt de stuurafwijking gealloceerd aan een lopende verschilrekening van de aangrenzende transmissiesysteembeheerders en zijn de toewijzingen die door de aangrenzende transmissiesysteembeheerders aan hun respectieve netgebruikers moeten worden toegekend, gelijk aan de bevestigde hoeveelheden; |
b) |
handhaven de aangrenzende transmissiesysteembeheerders een balans van de lopende verschilrekening die zo dicht mogelijk bij nul ligt; |
c) |
wordt bij de vaststelling van de grenzen van de lopende verschilrekening rekening gehouden met de kenmerken van elk interconnectiepunt en/of de onderling gekoppelde transmissienetten, en met name met:
|
Wanneer de vastgestelde grenzen van de lopende verschilrekening zijn bereikt, kunnen de aangrenzende transmissiesysteembeheerders overeenkomen de desbetreffende grenswaarden te verhogen teneinde toewijzingen aan netgebruikers toe te kennen die gelijk zijn aan hun bevestigde hoeveelheden, dan wel kunnen zij hoeveelheden aan de netgebruikers toewijzen die op evenredige wijze zijn gebaseerd op de gemeten hoeveelheid.
4. De aangrenzende transmissiesysteembeheerders kunnen overeenkomen om een andere toewijzingsregel dan de lopende verschilrekening te handhaven of toe te passen, op voorwaarde dat deze regel gepubliceerd is en dat de netgebruikers zijn uitgenodigd om binnen een termijn van ten minste twee maanden na publicatie van de toewijzingsregel hun opmerkingen over de voorgestelde toewijzingsregel te maken.
Artikel 10
Communicatieprocedures in het geval van uitzonderlijke gebeurtenissen
1. De aangrenzende transmissiesysteembeheerders zorgen ervoor dat er communicatieprocedures worden vastgesteld die een snelle en gelijktijdige communicatie in het geval van uitzonderlijke gebeurtenissen vergemakkelijken. Tenzij anderszins overeengekomen, gebeurt de communicatie tussen de betrokken transmissiesysteembeheerders ter informatie mondeling, in het Engels, gevolgd door een elektronische schriftelijke bevestiging.
2. Op de door een uitzonderlijke gebeurtenis getroffen transmissiesysteembeheerder berust de verplichting om, minimaal, zijn netgebruikers in verband met de punten b) en c) van dit lid wanneer er een potentieel effect is op hun bevestigde hoeveelheden, en de aangrenzende transmissiesysteembeheerder(s) in verband met de punten a) en c) van dit lid, in kennis te stellen van deze uitzonderlijke gebeurtenis en alle nodige informatie te verstrekken over:
a) |
het eventuele effect op de hoeveelheden en kwaliteit van het gas dat door het interconnectiepunt kan worden getransporteerd; |
b) |
het eventuele effect op de bevestigde hoeveelheden voor netgebruikers die actief zijn in het/de betrokken interconnectiepunt(en); |
c) |
het verwachte en feitelijke einde van de uitzonderlijke gebeurtenis. |
3. Dit artikel laat het bepaalde in Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8) en de uitvoeringshandelingen daarvan onverlet.
Artikel 11
Beslechting van geschillen bij de tenuitvoerlegging van interconnectieovereenkomsten
1. De aangrenzende transmissiesysteembeheerders spannen zich ervoor in om geschillen, voortkomend uit of in verband met de interconnectieovereenkomst, op minnelijke wijze op te lossen en zij nemen in hun interconnectieovereenkomst een geschillenbeslechtingsmechanisme op voor geschillen die niet op minnelijke wijze kunnen worden opgelost.
In dit geschillenbeslechtingsmechanisme wordt minimaal het volgende gespecificeerd:
a) |
de toepasselijke wetgeving, en |
b) |
de bevoegde rechterlijke instantie en de voorwaarden voor de aanwijzing van deskundigen, hetzij binnen het kader van een institutioneel forum hetzij op ad-hocbasis, wat arbitrage kan omvatten. |
Wanneer het geschillenbeslechtingsmechanisme arbitrage is, is het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechtelijke uitspraken van toepassing.
2. Wanneer er geen overeenstemming over een geschillenbeslechtingsmechanisme is bereikt, zijn Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad (9) en Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad (10) van toepassing.
Artikel 12
Wijzigingsprocedure
1. De aangrenzende transmissiesysteembeheerders stellen een transparante en gedetailleerde procedure voor de wijziging van hun interconnectieovereenkomst vast, die wordt opgestart via een schriftelijke notitie van een van de transmissiesysteembeheerders.
2. Wanneer de aangrenzende transmissiesysteembeheerders er niet in slagen overeenstemming over een wijzigingsprocedure te bereiken, kunnen zij de geschillenbeslechtingsmechanismen gebruiken die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 11.
HOOFDSTUK III
EENHEDEN
Artikel 13
Gemeenschappelijk stelsel van eenheden
1. Alle transmissiesysteembeheerders gebruiken voor elke uitwisseling en publicatie van gegevens met betrekking tot Verordening (EG) nr. 715/2009 het in dit artikel gedefinieerde gemeenschappelijk stelsel van eenheden.
2. Voor de parameters druk, temperatuur, volume, calorische bovenwaarde, energie en Wobbe-index gebruikt de transmissiesysteembeheerders de volgende eenheden:
a) |
druk: bar |
b) |
temperatuur: °C (graden Celsius) |
c) |
volume: m3 |
d) |
calorische bovenwaarde (GCV): kWh/m3 |
e) |
energie: kWh (gebaseerd op de GCV) |
f) |
Wobbe-index: kWh/m3 (gebaseerd op de GCV). |
Wat druk betreft, geven de transmissiesysteembeheerders aan of de waarde verwijst naar absolute druk (bar (a)) of relatieve druk (bar (g)).
De referentieomstandigheden voor volume zijn 0 °C en 1,01325 bar (a). Voor calorische bovenwaarde, energie en Wobbe-index is de standaard verbrandingsreferentietemperatuur 25 °C.
Wanneer de transmissiesysteembeheerders gegevens inzake volume, calorische bovenwaarde, energie en Wobbe-index mededelen, specificeren zij de referentieomstandigheden waaronder deze waarden zijn berekend.
3. In gevallen waarin een lidstaat slechts met één andere lidstaat is verbonden, kunnen de aangrenzende transmissiesysteembeheerders en de partijen waarmee zij communiceren overeenkomen het gebruik van andere referentieomstandigheden voor de uitwisseling van gegevens in de context van Verordening (EG) nr. 715/2009 voort te zetten, mits hun nationale regulerende instanties daarmee instemmen.
Artikel 14
Aanvullende eenheden
De transmissiesysteembeheerders en de partijen waarmee zij in de context van Verordening (EG) nr. 715/2009 communiceren, kunnen overeenkomen om bovenop het gemeenschappelijk stelsel van eenheden aanvullende eenheden of referentieomstandigheden voor uitwisseling of publicatie van gegevens te gebruiken. In een dergelijke situatie gebeurt de conversie tussen referentieomstandigheden op basis van de feitelijke samenstelling van het gas. Wanneer de gegevens betreffende de samenstelling van het gas niet beschikbaar zijn, dienen de gebruikte conversiefactoren consistent te zijn met de bijlage als gebaseerd op norm EN ISO 13443 „Aardgas — Standaardreferentieomstandigheden” in de versie die op dat tijdstip toepasselijk is.
HOOFDSTUK IV
GASKWALITEIT EN ODORISATIE VAN HET GAS
Artikel 15
Beheer van grensoverschrijdende handelsbeperkingen ten gevolge van gaskwaliteitsverschillen
1. De transmissiesysteembeheerders werken samen om beperkingen van de grensoverschrijdende handel ten gevolge van gaskwaliteitsverschillen te voorkomen. De desbetreffende acties, door de transmissiesysteembeheerders bij de uitvoering van hun standaardactiviteiten geïnitieerd en uitgevoerd, kunnen onder meer uitruil (swapping) en menging (co-mingling) omvatten.
2. Wanneer een beperking van de grensoverschrijdende handel ten gevolge van gaskwaliteitsverschillen door de betrokken transmissiesysteembeheerders niet kan worden vermeden en door de nationale regulerende instanties is erkend, kunnen deze instanties van de transmissiesysteembeheerders eisen dat zij, binnen een tijdsbestek van twaalf maanden successievelijk de onder a) tot en met e) bedoelde maatregelen treffen:
a) |
samenwerking en uitwerking van technisch haalbare opties, zonder een wijziging van de gaskwaliteitsspecificaties, wat nadere afspraken over de gasstroom en gasbehandeling kan inhouden met als doel een einde te maken aan de erkende beperking; |
b) |
gezamenlijke uitvoering van een kosten-batenanalyse inzake de technisch haalbare opties, met als doel in economische zin doeltreffende oplossingen uit te werken met daarbij een uitsplitsing van de kosten en baten onder de categorieën van betrokken partijen; |
c) |
opstelling van een raming van de uitvoeringstijd voor elke potentiële optie; |
d) |
uitvoering van een openbare raadpleging over de geïdentificeerde haalbare oplossingen, en vervolgens rekening houden met de resultaten van die raadpleging; |
e) |
indiening van een gezamenlijk voorstel om een einde te maken aan de erkende beperking, met inbegrip van een tijdschema voor de tenuitvoerlegging, gebaseerd op de kosten-batenanalyse en de resultaten van de openbare raadpleging, bij hun respectieve nationale regulerende instanties met het oog op goedkeuring en bij de andere bevoegde nationale instanties van elke betrokken lidstaat ter informatie. |
Wanneer de betrokken transmissiesysteembeheerders geen overeenstemming over een oplossing bereiken, stelt elke transmissiesysteembeheerder zijn nationale regulerende instantie daarvan onverwijld in kennis.
3. Alvorens een besluit overeenkomstig lid 2, onder e), te nemen, raadpleegt elke nationale regulerende instantie de nationale regulerende instanties van de betrokken lidstaten. Bij de vaststelling van haar besluit houdt elke nationale regulerende instantie rekening met het advies van de aangrenzende nationale regulerende instanties om zo te komen tot een gecoördineerde besluitvorming op basis van wederzijdse instemming.
Artikel 16
Kortetermijnmonitoring van de gaskwaliteit — Publicatie van gegevens
Op hun website publiceren de transmissiesysteembeheerders voor elk interconnectiepunt, met een frequentie van minimaal éénmaal per uur gedurende de gasdag, de Wobbe-index en de calorische bovenwaarde voor gas dat rechtstreeks in hun transmissienetten wordt ingevoed in alle fysieke interconnectiepunten. Op zijn Uniebreed centraal platform, ingericht overeenkomstig afdeling 3.1.1, punt 1), onder h), van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009, publiceert het ENTSOG een link naar de relevante informatie op de websites van de transmissiesysteembeheerders.
Artikel 17
Informatieverstrekking betreffende kortetermijnvariatie van de gaskwaliteit
1. Dit artikel is van toepassing op interconnectiepunten en tevens op andere tot een transmissienet behorende punten waarin de gaskwaliteit wordt gemeten.
2. Een transmissiesysteembeheerder kan één of meerdere van de volgende partijen selecteren om informatie betreffende de gaskwaliteitsvariatie te ontvangen:
a) |
rechtstreeks met het netwerk van de transmissiesysteembeheerder verbonden eindafnemers waarvan de operationele processen nadelig worden beïnvloed door variaties in de gaskwaliteit of netgebruikers die handelen namens eindgebruikers waarvan de operationele processen nadelig worden beïnvloed door variaties in de gaskwaliteit, waarbij de nationale regels niet voorzien in een directe contractuele regeling tussen transmissiesysteembeheerders en de rechtstreeks daarmee verbonden eindgebruikers; |
b) |
rechtstreeks met het netwerk van de transmissiesysteembeheerder verbonden distributiesysteembeheerders, met daaraan gekoppelde eindafnemers, waarvan de operationele processen nadelig worden beïnvloed door variaties in de gaskwaliteit; |
c) |
rechtstreeks met het netwerk van de transmissiesysteembeheerder verbonden opslagsysteembeheerders waarvan de operationele processen nadelig worden beïnvloed door variaties in de gaskwaliteit. |
3. Elke transmissiesysteembeheerder:
a) |
stelt een lijst van partijen op die gerechtigd zijn indicatieve informatie over de gaskwaliteit te ontvangen, en houdt die lijst up-to-date; |
b) |
werkt samen met de partijen die zijn opgenomen in bovenstaande lijst, teneinde een evaluatie te maken van:
|
4. Bij lid 3 wordt geen verplichting opgelegd aan de transmissiesysteembeheerders om extra meet- of ramingsapparatuur te installeren, tenzij anderszins vereist door de nationale regulerende instantie. De in lid 3, onder b), punt i), van het onderhavige artikel bedoelde informatie wordt verstrekt als de beste raming van de transmissiesysteembeheerder op een bepaald moment, en is bedoeld voor intern gebruik door de ontvanger van de informatie.
Artikel 18
Langetermijnmonitoring van de gaskwaliteit in transmissiesystemen
1. Het ENTSOG publiceert tweejaarlijks een langetermijnprognose met betrekking tot de gaskwaliteit in transmissiesystemen teneinde mogelijke trends qua gaskwaliteitsparameters en potentiële variabiliteit daarvan voor de komende tien jaar aan te geven. De eerste langetermijn-gaskwaliteitsprognose wordt gepubliceerd samen met het tienjarennetwerkontwikkelingsplan van 2017.
2. Deze prognose wordt gebaseerd op de gegevens die zijn verzameld in het kader van de regionale samenwerking die binnen het ENTSOG is opgezet overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 715/2009.
3. De langetermijnprognose met betrekking tot de gaskwaliteit omvat minimaal de Wobbe-index en de calorische bovenwaarde. Na overleg met de betrokken partijen, als bedoeld in lid 8, kunnen aanvullende gaskwaliteitsparameters worden opgenomen.
4. In de langetermijnprognose met betrekking tot de gaskwaliteit worden potentiële nieuwe voedingsbronnen aangegeven vanuit gaskwaliteitsoogpunt.
5. Om de in de prognose te gebruiken referentiewaarden voor de gaskwaliteitsparameters voor de verschillende voedingsbronnen vast te stellen, wordt een analyse van de voorafgaande jaren uitgevoerd. De desbetreffende gegevens mogen worden vervangen door gegevens van de betrokken partijen die resulteren uit het in lid 8 bedoelde betrokkenheidsproces van die partijen.
6. Voor elke beschouwde gaskwaliteitsparameter en elke regio resulteert de analyse in een bereik waarbinnen de parameter zich naar verwachting zal ontwikkelen.
7. De langetermijnprognose met betrekking tot de gaskwaliteit is consistent met en wordt afgestemd op het tienjarenontwikkelingsplan van het ENTSOG voor het geheel van de Unie dat in diezelfde periode wordt opgesteld.
8. Het proces van raadpleging van de betrokken partijen met het oog op de opstelling van het tienjarenontwikkelingsplan van het ENTSOG voor het geheel van de Unie wordt uitgebreid om daarin ook de gaskwaliteit als thema op te nemen. In het kader van dit proces zullen de betrokken partijen ertoe worden uitgenodigd aan het ENTSOG hun standpunten met betrekking tot de ontwikkeling van de gaskwaliteitsparameters van de voedingsbronnen mede te delen.
Artikel 19
Beheer van grensoverschrijdende handelsbeperkingen ten gevolge van verschillen qua odorisatiepraktijken
1. Wanneer een beperking van de grensoverschrijdende handel ten gevolge van onderling verschillende odorisatiepraktijken niet kan worden vermeden door de betrokken transmissiesysteembeheerders en is erkend door de nationale instanties, kunnen die instanties van de betrokken transmissiesysteembeheerders eisen dat zij binnen een termijn van zes maanden tot een overeenkomst komen, wat uitruil en nadere afspraken over de gasstroom kan omvatten, om zo een einde te maken aan elke erkende beperking. De betrokken aangrenzende transmissiesysteembeheerders zenden deze overeenkomst ter goedkeuring toe aan hun respectieve nationale instanties.
2. Wanneer de betrokken transmissiesysteembeheerders na de in lid 1 bedoelde termijn van zes maanden geen overeenkomst hebben bereikt, of wanneer de nationale instanties concluderen dat de voorgestelde overeenkomst tussen de betrokken aangrenzende transmissiesysteembeheerders onvoldoende effectief is om een einde te kunnen maken aan de beperking, stellen de betrokken transmissiesysteembeheerders, in samenwerking met de nationale instanties, binnen de daaropvolgende twaalf maanden een gedetailleerd plan op waarin de meest kosteneffectieve methode om een einde te maken aan een erkende beperking in een specifiek grensoverschrijdend interconnectiepunt wordt uiteengezet.
3. Om aan hun verplichtingen uit hoofde van lid 2 te voldoen, zetten de betrokken transmissiesysteembeheerders successievelijk de volgende stappen:
a) |
zij werken opties uit om een einde te maken aan de beperking aan de hand van de identificatie en evaluatie van:
|
b) |
zij voeren gezamenlijk een kosten-batenanalyse uit met betrekking tot de technisch uitvoerbare opties om in economische zin efficiënte oplossingen uit te werken. Bij die analyse wordt:
|
c) |
zij stellen een raming op van de uitvoeringstijd van elke potentiële optie; |
d) |
zij voeren een openbare raadpleging uit en houden rekening met de resultaten van die raadpleging; |
e) |
zij leggen ter goedkeuring aan de nationale instanties de haalbare opties voor, met inbegrip van het kostenterugwinningsmechanisme en het tijdschema voor de tenuitvoerlegging. |
Zodra de nationale instanties een oplossing hebben goedgekeurd, wordt die overeenkomstig het onder e) bedoelde tijdschema uitgevoerd.
4. Wanneer de nationale instanties geen enkele van de aan hen overeenkomstig lid 3, onder e), voorgelegde opties kunnen goedkeuren binnen een termijn van zes maanden na de indiening daarvan, of wanneer de betrokken transmissiesysteembeheerders er niet in slagen een oplossing voor te stellen binnen de in lid 2 bedoelde termijn van twaalf maanden, wordt overgeschakeld op de grensoverschrijdende fysieke stroom van niet-geodoriseerd gas overeenkomstig een door de nationale instanties goedgekeurd tijdschema dat niet langer duurt dan vier jaar. Na een volledige technische omschakeling naar niet-geodoriseerd gas aanvaarden de transmissiesysteembeheerders technisch onvermijdelijke niveaus van geleidelijk verminderende residuale odorisatie in grensoverschrijdende gasstromen.
HOOFDSTUK V
GEGEVENSUITWISSELING
Artikel 20
Algemene bepalingen
1. In dit hoofdstuk wordt onder „wederpartijen” verstaan, netgebruikers die actief zijn in:
a) |
interconnectiepunten; of |
b) |
zowel interconnectiepunten als virtuele handelspunten. |
2. Aan de gegevensuitwisselingseisen overeenkomstig punt 2.2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 715/2009, Verordening (EU) nr. 984/2013, Verordening (EU) nr. 312/2014, Verordening (EU) nr. 1227/2011 en de onderhavige verordening tussen transmissiesysteembeheerders en van transmissiesysteembeheerders naar hun wederpartijen wordt voldaan aan de hand van de in artikel 21 omschreven gemeenschappelijke oplossingen voor de uitwisseling van gegevens.
Artikel 21
Gemeenschappelijke oplossingen voor de uitwisseling van gegevens
1. Afhankelijk van de in artikel 20, lid 2, neergelegde gegevensuitwisselingseisen kunnen één of meer van de volgende types van gegevensuitwisseling worden gebruikt:
a) op documenten gebaseerde gegevensuitwisseling: de gegevens worden in de vorm van een bestand en automatisch uitgewisseld tussen de respectieve IT-systemen;
b) geïntegreerde gegevensuitwisseling: de gegevens worden uitgewisseld tussen twee applicaties die zich direct op de respectieve IT-systemen bevinden;
c) interactieve gegevensuitwisseling: de gegevens worden op interactieve wijze uitgewisseld met behulp van een webapplicatie via een browser.
2. De gemeenschappelijke oplossingen voor de uitwisseling van gegevens omvatten het protocol, het gegevensformaat en het netwerk. Voor elk van de in lid 1 genoemde types van gegevensuitwisseling worden de volgende gemeenschappelijke oplossingen voor de uitwisseling van gegevens gebruikt:
a) |
voor de op documenten gebaseerde gegevensuitwisseling:
|
b) |
voor de geïntegreerde gegevensuitwisseling:
|
c) |
voor de interactieve gegevensuitwisseling: protocol HTTP/S. |
Voor alle types van gegevensuitwisseling als omschreven onder a) tot en met c), is het netwerk het internet.
3. Wanneer blijkt dat het wellicht nodig is de gemeenschappelijke oplossing voor de uitwisseling van gegevens te wijzigen, evalueert het ENTSOG, op eigen initiatief of op verzoek van ACER, de relevante technische oplossingen en stelt het een kosten-batenanalyse op van de eventueel vereiste wijzigingen, inclusief een analyse van de redenen die de potentieel nieuwe stap in de technische evolutie nodig maken. Het ENTSOG voert vervolgens een openbare raadpleging uit met medewerking van alle betrokken partijen, inclusief een presentatie van de resultaten van de evaluatie en van de voorstellen die op basis van de kosten-batenanalyse worden ingediend.
Wanneer een wijziging van de gemeenschappelijke oplossingen voor de uitwisseling van gegevens noodzakelijk wordt geacht, dient het ENTSOG bij ACER een voorstel in overeenkomstig de procedure van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 715/2009.
Artikel 22
Veiligheid en beschikbaarheid van het gegevensuitwisselingssysteem
1. Elke transmissiesysteembeheerder en elke wederpartij is belast met de invoering en handhaving van passende beveiligingsmaatregelen. Meer in het bijzonder:
a) |
beveiligen zij de communicatieketen teneinde een beveiligde en betrouwbare communicatie te waarborgen, waaronder begrepen ook de bescherming van de vertrouwelijkheid via encryptie, de integriteit en authenticiteit via ondertekening door de afzender en de niet-weerlegbaarheid via een ondertekende bevestiging; |
b) |
leggen zij afdoende beveiligingsmaatregelen ten uitvoer om onbevoegde toegang tot hun IT-infrastructuur te voorkomen; |
c) |
stellen zij de andere partijen waarmee zij communiceren onverwijld in kennis van elke onbevoegde toegang die tot hun eigen systeem heeft plaatsgevonden of kan hebben plaatsgevonden. |
2. Elke transmissiesysteembeheerder is belast met het waarborgen van de beschikbaarheid van zijn eigen systeem, en:
a) |
neemt passende maatregelen om te voorkomen dat een probleem op één punt in het systeem, inclusief de netwerkverbinding(en) met de aanbieder(s) van internetdiensten, het hele gegevensuitwisselingssysteem onbeschikbaar maakt; |
b) |
verwerft de passende diensten en ondersteuning van zijn aanbieder(s) van internetdiensten; |
c) |
minimaliseert de tijd waarin het systeem niet beschikbaar is ten gevolge van geplande IT-onderhoudswerkzaamheden en informeert zijn wederpartijen tijdig van dergelijke geplande perioden waarin het systeem niet beschikbaar is. |
Artikel 23
Tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke oplossingen voor de uitwisseling van gegevens
1. Afhankelijk van de gegevensuitwisselingseisen overeenkomstig artikel 20, lid 2, stellen de transmissiesysteembeheerders alle in artikel 21 omschreven gemeenschappelijke oplossingen voor de uitwisseling van gegevens ter beschikking en gebruiken zij die.
2. Wanneer er op de datum van inwerkingtreding van deze verordening reeds oplossingen voor de uitwisseling van gegevens tussen een transmissiesysteembeheerder en de betrokken wederpartijen beschikbaar zijn en wanneer deze bestaande oplossingen voor de gegevensuitwisseling verenigbaar zijn met artikel 22 en met de gegevensuitwisselingseisen overeenkomstig artikel 20, lid 2, kunnen die bestaande oplossingen voor de uitwisseling van gegevens na raadpleging van de netgebruikers van kracht blijven mits deze worden goedgekeurd door de nationale regulerende instantie van de transmissiesysteembeheerder.
Artikel 24
Ontwikkelingsprocedure voor gemeenschappelijke netwerkbeheersinstrumenten
1. Voor elke in artikel 20, lid 2, bedoelde gegevensuitwisselingseis ontwikkelt het ENTSOG een gemeenschappelijk netwerkbeheersinstrument overeenkomstig artikel 8, lid 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 715/2009 en maakt het dit bekend op zijn website. In een gemeenschappelijk netwerkbeheersinstrument wordt de gemeenschappelijke oplossing voor de uitwisseling van gegevens die relevant is voor de desbetreffende gegevensuitwisselingseis gespecificeerd. Een gemeenschappelijk netwerkbeheersinstrument kan ook specificaties met betrekking tot zakelijke functionele eisen, gegevensinhoudsformaten, beheer van releases en richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging omvatten.
2. Het ENTSOG stelt een transparant proces vast voor de ontwikkeling van alle gemeenschappelijke netwerkbeheersinstrumenten. Voor elk gemeenschappelijk netwerkbeheersinstrument houdt het ENTSOG een raadpleging.
HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 25
Monitoring van de tenuitvoerlegging
1. Uiterlijk op 30 september 2016 monitort en analyseert het ENTSOG, overeenkomstig zijn monitorings- en rapportageverplichtingen uit hoofde van artikel 8, leden 8 en 9, van Verordening (EG) nr. 715/2009, de wijze waarop de transmissiesysteembeheerders de hoofdstukken II tot en met V van deze verordening ten uitvoer hebben gelegd, en dient het bij het Agentschap alle vereiste informatie in op basis waarvan het Agentschap kan voldoen aan zijn verplichtingen krachtens artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 715/2009.
2. Uiterlijk op 31 juli 2016 verstrekken de transmissiesysteembeheerders het ENTSOG alle vereiste informatie op basis waarvan het kan voldoen aan zijn verplichtingen krachtens lid 1.
Artikel 26
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is, onverlet het bepaalde in artikel 5, van toepassing met ingang van 1 mei 2016.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 april 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36.
(2) Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1).
(3) Richtlijn 2009/142/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende gastoestellen (PB L 330 van 16.12.2009, blz. 10).
(4) Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).
(5) Verordening (EU) nr. 984/2013 van de Commissie van 14 oktober 2013 tot vaststelling van een netcode met betrekking tot capaciteitstoewijzingsmechanismen in gastransmissiesystemen en tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 273 van 15.10.2013, blz. 5).
(6) Verordening (EU) nr. 312/2014 van de Commissie van 26 maart 2014 tot vaststelling van een netcode inzake gasbalancering van transmissienetten (PB L 91 van 27.3.2014, blz. 15).
(7) Verordening (EU) nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van Richtlijn 2004/67/EG van de Raad (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 1).
(8) Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 1).
(9) Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1).
(10) Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6).
BIJLAGE
Conversiefactoren tussen referentiecondities
Referentietemperatuur in °C (verbranding, volume) |
25/20 tot 25/0 |
25/20 tot 15/15 |
25/20 tot 0/0 |
25/0 tot 15/15 |
25/0 tot 0/0 |
15/15 tot 0/0 |
Reële bovenste verbrandingswaarde op volumebasis |
1,0738 |
1,0185 |
1,0766 |
0,9486 |
1,0026 |
1,0570 |
Reële onderste verbrandingswaarde op volumebasis |
1,0738 |
1,0176 |
1,0741 |
0,9477 |
1,0003 |
1,0555 |
Reële Wobbe-index |
1,0736 |
1,0185 |
1,0764 |
0,9487 |
1,0026 |
1,0569 |
Bron: EN ISO 13443 „Aardgas — Standaardreferentieomstandigheden”. |
1.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 113/27 |
VERORDENING (EU) 2015/704 VAN DE COMMISSIE
van 30 april 2015
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat betreft het maximumgehalte voor niet-dioxineachtige pcb's in in het wild gevangen doornhaai (Squalus acanthias)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (1), en met name artikel 2, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie (2) zijn maximumgehalten voor dioxinen, dioxineachtige polychloorbifenylen (pcb's) en niet-dioxineachtige pcb's in vis en visserijproducten vastgesteld. |
(2) |
Verenigingen van belanghebbenden hebben gegevens verstrekt over de aanwezigheid van niet-dioxineachtige pcb's in in het wild gevangen doornhaai (Squalus acanthias). Uit deze gegevens kan worden opgemaakt dat het huidige maximumgehalte van 75 ng/g vers gewicht in veel gevallen niet haalbaar is bij goede visserijpraktijken onder normale vangst- en groeiomstandigheden. Uit de verstrekte gegevens blijkt dat het huidige maximumgehalte niet in overeenstemming is met het beginsel dat de maximumgehalten voor verontreinigingen worden vastgesteld op een zo laag niveau als redelijkerwijs mogelijk is. Het is derhalve wenselijk om het huidige maximumgehalte voor niet-dioxineachtige pcb's in in het wild gevangen doornhaai (Squalus acanthias) te verhogen, zonder dat de volksgezondheid daarbij in gevaar wordt gebracht. |
(3) |
Verordening (EG) nr. 1881/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 april 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).
BIJLAGE
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Punt 5.3 wordt vervangen door:
|
2) |
Na punt 5.4 wordt het volgende punt 5.4 bis ingevoegd:
|
1.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 113/29 |
VERORDENING (EU) 2015/705 VAN DE COMMISSIE
van 30 april 2015
tot vaststelling van bemonsteringswijzen en prestatiecriteria voor de analysemethoden voor de officiële controle op het gehalte aan erucazuur in levensmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 80/891/EEG van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name artikel 11, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie (2) zijn maximumgehalten vastgesteld voor erucazuur in plantaardige oliën en vetten die als zodanig voor menselijke consumptie zijn bestemd, levensmiddelen waaraan plantaardige oliën of vetten zijn toegevoegd, volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding. |
(2) |
In Richtlijn 80/891/EEG van de Commissie (3) is een analysemethode vastgesteld voor de bepaling van het gehalte aan erucazuur in oliën en vetten die als zodanig voor menselijke consumptie zijn bestemd, alsmede in levensmiddelen waaraan oliën of vetten zijn toegevoegd. Deze analysemethode is verouderd en moet worden vervangen. |
(3) |
Het is wenselijk om, in plaats van een specifieke analysemethode, prestatiecriteria vast te stellen waaraan de analysemethode die voor de officiële controle wordt gebruikt, moet voldoen. Bovendien moeten er voorschriften voor de bemonsteringswijze worden vastgesteld. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De bemonstering en de analyse voor de officiële controle van het gehalte aan erucazuur, als vastgesteld in afdeling 8 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006, worden uitgevoerd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
2. Lid 1 is van toepassing onverminderd Verordening (EG) nr. 882/2004.
Artikel 2
Richtlijn 80/891/EEG wordt ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 april 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).
(3) Richtlijn 80/891/EEG van de Commissie van 25 juli 1980 betreffende de communautaire analysemethode voor de bepaling van het gehalte aan erucazuur in oliën en vetten die als zodanig voor menselijke consumptie zijn bestemd, alsmede in levensmiddelen waaraan oliën of vetten zijn toegevoegd (PB L 254 van 27.9.1980, blz. 35).
BIJLAGE
DEEL A: DEFINITIES
Voor de toepassing van deze bijlage gelden de volgende definities:
„partij” |
: |
een identificeerbare, in één keer geleverde hoeveelheid van een bepaald levensmiddel waarbij de ambtenaar gemeenschappelijke kenmerken heeft geconstateerd (zoals herkomst, soort, verpakkingstype, verpakker, verzender of merktekens); |
„subpartij” |
: |
aangeduid deel van een grote partij waarop de bemonsteringsmethode zal worden toegepast. Elke subpartij moet fysiek van de hoofdpartij gescheiden zijn en identificeerbaar zijn; |
„basismonster” |
: |
hoeveelheid materiaal die op één plaats uit de partij of de subpartij is genomen; |
„verzamelmonster” |
: |
het totaal van alle uit de partij of de subpartij genomen basismonsters; verzamelmonsters worden geacht representatief te zijn voor de partijen of subpartijen waaruit ze zijn genomen; |
„laboratoriummonster” |
: |
voor het laboratorium bestemd monster. |
DEEL B: BEMONSTERINGSMETHODEN
B.1. ALGEMENE BEPALINGEN
B.1.1. Personeel
De monsters worden genomen door een door de lidstaat aangewezen gemachtigde.
B.1.2. Te bemonsteren materiaal
Elke partij of subpartij die moet worden geanalyseerd, wordt afzonderlijk bemonsterd.
B.1.3. Voorzorgsmaatregelen
Bij de bemonstering wordt voorkomen dat zich veranderingen voordoen waardoor het gehalte aan erucazuur kan veranderen en de analytische bepaling of de representativiteit van het verzamelmonster kan worden beïnvloed.
B.1.4. Basismonsters
De basismonsters worden zoveel mogelijk op verschillende plaatsen uit de partij of de subpartij genomen. Als hiervan wordt afgeweken, wordt dit in het in punt B.1.8 van deze bijlage bedoelde verslag vermeld.
B.1.5. Voorbehandeling van het verzamelmonster
Het verzamelmonster wordt verkregen door de basismonsters samen te voegen.
B.1.6. Monsters voor controle-, verhaal- en arbitragedoeleinden
Van het gehomogeniseerde verzamelmonster worden monsters voor controle-, verhaal- en arbitragedoeleinden genomen, tenzij dit in strijd is met de regelgeving van de lidstaat inzake de rechten van exploitanten van levensmiddelenbedrijven.
B.1.7. Verpakking en verzending van de monsters
Elk monster wordt in een schone recipiënt van inert materiaal geplaatst die een degelijke bescherming biedt tegen verontreiniging, verlies van analyten door adsorptie aan de binnenwand van de recipiënt en beschadiging tijdens het vervoer. Voorts worden de nodige voorzorgsmaatregelen genomen om verandering in de samenstelling van het monster tijdens vervoer of opslag te voorkomen.
B.1.8. Verzegeling en etikettering van de monsters
Elk officieel monster wordt op de plaats van bemonstering verzegeld en geïdentificeerd overeenkomstig de in de lidstaten geldende voorschriften.
Van elke bemonstering wordt een verslag opgesteld aan de hand waarvan de bemonsterde partij of subpartij ondubbelzinnig kan worden geïdentificeerd. In dit verslag wordt het volgende vermeld:
i) |
een verwijzing naar het nummer van de partij waaruit het monster komt; |
ii) |
de datum en plaats van bemonstering; |
iii) |
alle andere voor de analist nuttige gegevens. |
B.2. STEEKPROEFPLANNEN
B.2.1. Verdeling van partijen in subpartijen
Grote partijen worden in subpartijen verdeeld, mits de subpartij en de partij fysiek van elkaar kunnen worden gescheiden. Het gewicht of aantal subpartijen van in bulkzendingen verhandelde producten is zoals vermeld in tabel 1. Het gewicht of aantal subpartijen van andere producten is zoals vermeld in tabel 2. Aangezien partijen niet altijd een gewicht hebben dat een exact veelvoud is van het gewicht van de subpartijen, mag het gewicht van de subpartijen het in de tabellen 1 en 2 aangegeven gewicht met maximaal 20 % overschrijden.
B.2.2. Aantal, gewicht en volume van de basismonsters
Het verzamelmonster heeft een gewicht van ten minste 1 kg of een volume van ten minste 1 liter tenzij dit niet mogelijk is, bv. als het monster uit één verpakking of eenheid bestaat.
Het minimumaantal basismonsters dat van de partij of subpartij moet worden genomen, is in tabel 3 aangegeven.
In geval van onverpakte vloeibare producten moet de partij of subpartij voor zover mogelijk en voor zover dit de kwaliteit van het product niet beïnvloedt, net vóór de bemonstering goed worden gemengd, hetzij handmatig, hetzij mechanisch. In dat geval wordt verondersteld dat de verontreinigingen homogeen over de partij of subpartij zijn verdeeld. Drie basismonsters van een partij of subpartij zijn daarom voldoende om het verzamelmonster te vormen.
De basismonsters moeten van vergelijkbaar gewicht of volume zijn. Een basismonster heeft een gewicht van ten minste 100 g of een volume van ten minste 100 ml, zodat een verzamelmonster van ten minste ongeveer 1 kg of 1 liter wordt verkregen. Als hiervan wordt afgeweken, wordt dit in het in punt B.1.8 van deze bijlage bedoelde verslag vermeld.
Tabel 1
Onderverdeling van partijen in subpartijen bij in bulkzendingen verhandelde producten
Gewicht van de partij (ton) |
Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen |
≥ 1 500 |
500 ton |
> 300 en < 1 500 |
3 subpartijen |
≥ 100 en ≤ 300 |
100 ton |
< 100 |
— |
Tabel 2
Onderverdeling van partijen in subpartijen bij andere producten
Gewicht van de partij (ton) |
Gewicht van de subpartijen of aantal subpartijen |
≥ 15 |
15 — 30 ton |
< 15 |
— |
Tabel 3
Minimumaantal van de partij of subpartij te nemen basismonsters
Gewicht of volume van de partij/subpartij (in kg of l) |
Minimumaantal basismonsters |
< 50 |
3 |
≥ 50 en ≤ 500 |
5 |
> 500 |
10 |
Indien de partij of subpartij uit afzonderlijke verpakkingen of eenheden bestaat, wordt voor het verzamelmonster een aantal verpakkingen of eenheden genomen overeenkomstig tabel 4.
Tabel 4
Aantal verpakkingen of eenheden (basismonsters) waaruit het verzamelmonster wordt samengesteld indien de partij of subpartij uit afzonderlijke verpakkingen of eenheden bestaat
Aantal verpakkingen of eenheden in de partij/subpartij |
Aantal te nemen verpakkingen of eenheden |
≤ 25 |
minimaal 1 verpakking of eenheid |
26 — 100 |
circa 5 %, minimaal 2 verpakkingen of eenheden |
> 100 |
circa 5 %, maximaal 10 verpakkingen of eenheden |
Indien de in hoofdstuk B.2 beschreven bemonsteringswijze onaanvaardbare economische schade aan de partij zou toebrengen (wegens de vorm van de verpakking, schade aan de partij enz.) of in de praktijk onuitvoerbaar is, mag een alternatieve bemonsteringswijze worden toegepast, mits deze voldoende representatief is voor de bemonsterde partij of subpartij en grondig wordt gedocumenteerd in het in punt B.1.8 bedoelde verslag.
B.3. BEMONSTERING IN DE DETAILHANDEL
De bemonstering in de detailhandel wordt zo mogelijk verricht overeenkomstig de bemonsteringsvoorschriften van punt B.2.2.
Indien de in punt B.2.2 beschreven bemonsteringswijze onaanvaardbare economische schade aan de partij zou toebrengen (wegens de vorm van de verpakking, schade aan de partij enz.) of in de praktijk onuitvoerbaar is, mag een alternatieve bemonsteringswijze worden toegepast, mits deze voldoende representatief is voor de bemonsterde partij of subpartij en grondig wordt gedocumenteerd in het in punt B.1.8 bedoelde verslag.
DEEL C: VOORBEHANDELING EN ANALYSE VAN DE MONSTERS
C.1. DOOR DE LABORATORIA TE BIEDEN KWALITEITSGARANTIES
De laboratoria moeten voldoen aan de bepalingen van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 882/2004.
De laboratoria nemen deel aan toepasselijke bekwaamheidstests die voldoen aan het onder auspiciën van IUPAC/ISO/AOAC opgestelde „International Harmonised Protocol for the Proficiency Testing of (Chemical) Analytical Laboratories” (1).
De laboratoria moeten kunnen aantonen dat zij over procedures voor interne kwaliteitscontrole beschikken. Voorbeelden daarvan zijn de „ISO/AOAC/IUPAC Guidelines on Internal Quality Control in Analytical Chemistry Laboratories” (2).
Waar mogelijk wordt een schatting van de juistheid van de analyses gemaakt door geschikte gecertificeerde referentiematerialen in de analyse mee te nemen.
C.2. VOORBEREIDING VAN HET MONSTER
C.2.1. Voorzorgsmaatregelen en algemene overwegingen
Eerste vereiste is dat een representatief, homogeen laboratoriummonster wordt verkregen zonder dat daarbij secundaire verontreinigingen worden geïntroduceerd.
Voor de voorbehandeling van het laboratoriummonster wordt al het monstermateriaal gebruikt dat het laboratorium heeft ontvangen.
Op basis van de gehalten die in de laboratoriummonsters worden geconstateerd, wordt bepaald of de partijen voldoen aan de bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 vastgestelde maximumgehalten.
C.2.2. Behandeling van het monster dat het laboratorium ontvangt
Het volledige verzamelmonster wordt fijngemalen (waar nodig) en zorgvuldig gemengd volgens een procedure waarvan is aangetoond dat ze een volledig homogeen product oplevert.
C.3. PRESTATIECRITERIA VOOR ANALYSEMETHODEN
C.3.1. Definities
De volgende definities gelden:
„r” |
= |
herhaalbaarheid: waarde waarvoor geldt dat het absolute verschil tussen de resultaten van twee afzonderlijke bepalingen die onder herhaalbaarheidsomstandigheden zijn uitgevoerd (hetzelfde monster, dezelfde persoon, dezelfde apparatuur, hetzelfde laboratorium, en kort na elkaar) met de gekozen waarschijnlijkheid (in principe 95 %), daarbeneden ligt, zodat r = 2,8 × sr; |
„sr” |
= |
standaardafwijking, berekend op basis van resultaten die onder herhaalbaarheidsomstandigheden zijn verkregen; |
„RSDr” |
= |
relatieve standaardafwijking, berekend op basis van resultaten die onder herhaalbaarheidsomstandigheden zijn verkregen; |
„R” |
= |
reproduceerbaarheid: waarde waarvoor geldt dat het absolute verschil tussen de resultaten van afzonderlijke bepalingen die onder reproduceerbaarheidsomstandigheden zijn uitgevoerd (identiek monstermateriaal, bepalingen met de gestandaardiseerde testmethode uitgevoerd door personen in verschillende laboratoria) met de gekozen waarschijnlijkheid (in principe 95 %), daarbeneden ligt, zodat R = 2,8 × sR; |
„sR” |
= |
standaardafwijking, berekend op basis van resultaten die onder reproduceerbaarheidsomstandigheden zijn verkregen; |
„RSDR” |
= |
relatieve standaardafwijking, berekend op basis van resultaten die onder reproduceerbaarheidsomstandigheden zijn verkregen; |
„LOD” |
= |
aantoonbaarheidsgrens: laagste gemeten gehalte waarbij de aanwezigheid van de analyt met redelijke statistische zekerheid kan worden afgeleid. De aantoonbaarheidsgrens is numeriek gelijk aan driemaal de standaardafwijking van het gemiddelde van blancobepalingen (n > 20); |
„LOQ” |
= |
bepaalbaarheidsgrens: laagste analytgehalte dat met redelijke statistische zekerheid kan worden gemeten. Indien zowel de nauwkeurigheid als de precisie constant zijn over een concentratiebereik rond de aantoonbaarheidsgrens, is de bepaalbaarheidsgrens numeriek gelijk aan zes- of tienmaal de standaardafwijking van het gemiddelde van blancobepalingen (n > 20); |
„u” |
= |
gecombineerde standaardmeetonzekerheid, verkregen aan de hand van de individuele standaardmeetonzekerheden in samenhang met de inputhoeveelheden in een meetmodel (3); |
„U” |
= |
uitgebreide meetonzekerheid, met een dekkingsfactor 2, die een betrouwbaarheidsniveau van ongeveer 95 % oplevert (U = 2u); |
„Uf” |
= |
maximale standaardmeetonzekerheid. |
C.3.2. Algemene voorschriften
De analysemethoden voor de controle op levensmiddelen moeten voldoen aan de bepalingen van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 882/2004.
C.3.3. Specifieke voorschriften
C.3.3.1. Prestatiecriteria
Als op EU-niveau geen specifieke methoden voor de bepaling van verontreinigingen in levensmiddelen worden voorgeschreven, mogen de laboratoria zelf een gevalideerde analysemethode voor de desbetreffende matrix kiezen, mits de gekozen methode voldoet aan de in tabel 5 vermelde prestatiecriteria.
Aanbevolen wordt om, indien wenselijk en beschikbaar, volledig gevalideerde methoden (d.w.z. methoden die door een ringonderzoek zijn gevalideerd voor de desbetreffende matrix) te gebruiken. Andere geschikte gevalideerde methoden (bv. intern gevalideerde methoden voor de desbetreffende matrix) kunnen ook worden gebruikt, mits zij voldoen aan de in tabel 5 vermelde prestatiecriteria.
Overeenkomstig dit punt worden in de opmerkingen over de prestatiecriteria nadere details verstrekt.
Zo mogelijk moet de validering van intern gevalideerde methoden gecertificeerd referentiemateriaal omvatten.
Tabel 5
Prestatiecriteria voor analysemethoden voor erucazuur
Kenmerk |
Criterium |
Toepasselijkheid |
De in Verordening (EG) nr. 1881/2006 genoemde levensmiddelen |
Specificiteit |
Vrij van matrixeffecten of spectrale storingen |
Herhaalbaarheid (RSDr) |
0,66 maal RSDR zoals afgeleid met de (gewijzigde) vergelijking van Horwitz |
Reproduceerbaarheid (RSDR) |
2 × waarde afgeleid met de (gewijzigde) vergelijking van Horwitz |
Terugvordering |
95 — 105 % |
LOD |
≤ 1 g/kg |
LOQ |
≤ 5 g/kg |
Opmerkingen over de prestatiecriteria
De vergelijking van Horwitz (4) (voor concentraties 1,2 × 10– 7 ≤ C ≤ 0,138) en de gewijzigde vergelijking van Horwitz (5) (voor concentraties C < 1,2 × 10– 7) zijn algemene vergelijkingen voor de precisie waarvan wordt aangenomen dat zij voor de meeste routineanalysemethoden niet worden beïnvloed door de analyt of de matrix, maar alleen door de concentratie.
Gewijzigde vergelijking van Horwitz voor concentraties C < 1,2 × 10– 7:
RSDR = 22 %
waarbij
— RSDR = relatieve standaardafwijking, berekend op basis van resultaten die onder reproduceerbaarheidsomstandigheden zijn verkregen;
— C= de concentratie (1 = 100 g/100 g; 0,001 = 1 000 mg/kg). De gewijzigde vergelijking van Horwitz is van toepassing op concentraties C < 1,2 × 10– 7.
Vergelijking van Horwitz voor concentraties 1,2 × 10– 7 ≤ C ≤ 0,138:
RSDR = 2C(– 0,15)
waarbij
— RSDR = relatieve standaardafwijking, berekend op basis van resultaten die onder reproduceerbaarheidsomstandigheden zijn verkregen;
— C= de concentratie (1 = 100 g/100 g, 0,001 = 1 000 mg/kg). De vergelijking van Horwitz is van toepassing op concentraties 1,2 × 10– 7 ≤ C ≤ 0,138.
C.3.3.2. Geschiktheidsbenadering („fitness for purpose”)
Voor intern gevalideerde methoden mag als alternatief een „fitness for purpose”-benadering (6) worden gebruikt om te bepalen of zij geschikt zijn voor officiële controles. Voor officiële controles geschikte methoden moeten resultaten opleveren met een gecombineerde standaardmeetonzekerheid (u) onder de maximale standaardmeetonzekerheid die aan de hand van de volgende formule wordt berekend:
waarbij
— |
Uf de maximale standaardmeetonzekerheid (μg/kg) is; |
— |
LOD de aantoonbaarheidsgrens van de methode (μg/kg) is. De LOD moet voldoen aan de in punt C.3.3.1 vastgestelde prestatiecriteria voor de desbetreffende concentratie; |
— |
C de desbetreffende concentratie (μg/kg) is; |
— |
α een numerieke factor is die afhangt van de waarde van C. De te gebruiken waarden staan in tabel 6. |
Tabel 6
Voor de constante α in bovenstaande formule te gebruiken getalwaarden, afhankelijk van de desbetreffende concentratie
C (μg/kg) |
α |
≤ 50 |
0,2 |
51 — 500 |
0,18 |
501 — 1 000 |
0,15 |
1 001 — 10 000 |
0,12 |
> 10 000 |
0,1 |
DEEL D: VERSLAGLEGGING EN INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN
D.1. VERSLAGLEGGING
D.1.1. Weergave van de resultaten
De resultaten worden in dezelfde eenheden en met hetzelfde aantal significante cijfers weergegeven als de in Verordening (EG) nr. 1881/2006 vastgestelde maximumgehalten.
D.1.2. Berekening van het terugvindingspercentage
Wanneer in de analysemethode een extractiestap wordt toegepast, wordt het analyseresultaat gecorrigeerd voor terugvinding. In dit geval moet het terugvindingspercentage worden gerapporteerd.
Wanneer in de analysemethode geen extractiestap wordt toegepast, mag het resultaat zonder correctie voor terugvinding worden gerapporteerd indien het bewijs wordt geleverd, idealiter door gebruik te maken van geschikt gecertificeerd referentiemateriaal, dat, rekening houdend met de meetonzekerheid, de gecertificeerde concentratie wordt bereikt (d.w.z. grote meetnauwkeurigheid) en dat de methode dus objectief is. Als het resultaat zonder correctie voor terugvinding wordt gerapporteerd, dient dit te worden vermeld.
D.1.3. Meetonzekerheid
Het analyseresultaat wordt weergegeven als x ± U, waarbij x het analyseresultaat en U de uitgebreide meetonzekerheid is, met een dekkingsfactor 2 die een betrouwbaarheidsniveau van ongeveer 95 % oplevert (U = 2u).
De analist neemt nota van het „Report on the relationship between analytical results, measurement uncertainty, recovery factors and the provisions in EU food and feed legislation” (7).
D.2. INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN
D.2.1. Aanvaarding van een partij of een subpartij
De partij of subpartij wordt aanvaard als het analyseresultaat van het laboratoriummonster het respectieve maximumgehalte zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1881/2006 niet overschrijdt, rekening houdend met de uitgebreide meetonzekerheid en de correctie van het resultaat voor terugvinding wanneer in de gebruikte analysemethode een extractiestap is toegepast.
D.2.2. Weigering van een partij of een subpartij
De partij of subpartij wordt geweigerd als het analyseresultaat van het laboratoriummonster het respectieve maximumgehalte zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1881/2006 buiten redelijke twijfel overschrijdt, rekening houdend met de uitgebreide meetonzekerheid en de correctie van het resultaat voor terugvinding wanneer in de gebruikte analysemethode een extractiestap is toegepast.
D.2.3. Toepasselijkheid
De in de punten D.2.1. en D.2.2 beschreven interpretatievoorschriften gelden voor het analyseresultaat voor het monster voor controledoeleinden. Op de analyse voor verhaal- of arbitragedoeleinden zijn de nationale voorschriften van toepassing.
(1) „The international harmonized protocol for the proficiency testing of analytical chemistry laboratories”, door M. Thompson, S.L.R. Ellison en R. Wood, Pure Appl. Chem., 2006, 78, 145-196.
(2) Redactie door M. Thompson en R. Wood, Pure Appl. Chem., 1995, 67, 649-666.
(3) International vocabulary of metrology — Basic and general concepts and associated terms (VIM), JCGM 200:2008.
(4) W. Horwitz, L.R. Kamps. K.W. Boyer, J.Assoc.Off.Analy.Chem.,1980, 63, 1344.
(5) M. Thompson, Analyst, 2000, 125, 385-386.
(6) M. Thompson en R. Wood, Accred. Qual. Assur., 2006, 10, 471-478.
(7) http://ec.europa.eu/food/food/chemicalsafety/contaminants/report-sampling_analysis_2004_en.pdf
1.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 113/38 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/706 VAN DE COMMISSIE
van 30 april 2015
tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/82 van de Commissie ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China, door de invoer van citroenzuur verzonden vanuit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, en tot onderwerping van deze invoer aan registratie
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5,
Na kennisgeving aan de lidstaten,
Overwegende hetgeen volgt:
A. AMBTSHALVE INLEIDING
(1) |
De Europese Commissie („de Commissie”) heeft op grond van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening besloten om op eigen initiatief een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China en om de invoer van citroenzuur verzonden vanuit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, aan registratie te onderwerpen. |
B. PRODUCT
(2) |
Het product waar het bij de mogelijke ontwijking om gaat, is citroenzuur (inclusief trinatriumcitraat-dihydraat), ingedeeld onder de GN-codes 2918 14 00 en ex 2918 15 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het betrokken product”). |
(3) |
Het onderzochte product is hetzelfde als het product dat in de vorige overweging is gedefinieerd, maar wordt verzonden vanuit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, en is momenteel ingedeeld onder dezelfde GN-codes als het betrokken product („het onderzochte product”). |
C. BESTAANDE MAATREGELEN
(4) |
De thans geldende maatregelen die mogelijk worden ontweken, zijn de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/82 van de Commissie (2) („de bestaande maatregelen”). |
D. MOTIVERING
(5) |
De Commissie beschikt over voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de bestaande antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, worden ontweken door de invoer van het onderzochte product vanuit Maleisië. |
(6) |
Het voorlopige bewijsmateriaal waarover de Commissie beschikt, is het volgende: |
(7) |
Uit de informatie waarover de Commissie beschikt, blijkt dat het patroon van de uitvoer uit de Volksrepubliek China en Maleisië naar de Unie zich na de instelling van de maatregelen betreffende het betrokken product (3) sterk heeft gewijzigd en dat hiervoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat. |
(8) |
Deze verandering is kennelijk het gevolg van de verzending van het betrokken product via Maleisië naar de Unie. Het onderzoek heeft echter betrekking op alle praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het antidumpingrecht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat. |
(9) |
Voorts beschikt de Commissie over voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de corrigerende werking van de thans voor het betrokken product geldende antidumpingmaatregelen wordt ondermijnd, zowel wat de hoeveelheden als wat de prijzen betreft. De invoer van het betrokken product blijkt te zijn vervangen door de invoer van aanzienlijke hoeveelheden van het onderzochte product. Bovendien is er voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de invoer van het onderzochte product plaatsvindt tegen prijzen die lager zijn dan de geen schade veroorzakende prijs die werd vastgesteld in het kader van het onderzoek dat tot de thans geldende maatregelen heeft geleid. |
(10) |
Tot slot heeft de Commissie voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de prijzen van het onderzochte product dumpingprijzen zijn ten opzichte van de normale waarde die eerder voor het betrokken product is vastgesteld. |
E. PROCEDURE
(11) |
Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er voldoende bewijsmateriaal is om overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening een onderzoek te openen en overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening de invoer van het onderzochte product, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, aan registratieplicht te onderwerpen. |
a) Vragenlijsten
(12) |
Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie een vragenlijst toezenden aan de haar bekende exporteurs/producenten en verenigingen van exporteurs/producenten in Maleisië, aan de haar bekende exporteurs/producenten en verenigingen van exporteurs/producenten in de Volksrepubliek China, aan de haar bekende importeurs en verenigingen van importeurs in de Unie en aan de autoriteiten van de Volksrepubliek China en Maleisië. Zo nodig kunnen ook inlichtingen worden ingewonnen bij de bedrijfstak van de Unie. |
(13) |
In ieder geval moeten alle belanghebbenden zo spoedig mogelijk, maar binnen de in artikel 3 van deze verordening vermelde termijnen, contact opnemen met de Commissie en binnen de in artikel 3, lid 1, van deze verordening vermelde termijn een vragenlijst aanvragen, aangezien de in artikel 3, lid 2, van deze verordening vermelde termijn voor alle belanghebbenden geldt. |
(14) |
De autoriteiten van de Volksrepubliek China en Maleisië zullen dienovereenkomstig van de opening van het onderzoek in kennis worden gesteld. |
b) Schriftelijk en mondeling verstrekken van informatie
(15) |
Alle belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en bewijsmateriaal te verstrekken. Bovendien kan de Commissie belanghebbenden horen die hierom schriftelijk verzoeken en die kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen. |
c) Vrijstelling van registratie bij invoer of van maatregelen
(16) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening kan de invoer van het onderzochte product van registratie of maatregelen worden vrijgesteld als de invoer niet met ontwijking van de maatregelen plaatsvindt. |
(17) |
Aangezien de mogelijke ontwijking buiten de Unie plaatsvindt, kan overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening vrijstelling worden verleend aan producenten van citroenzuur in Maleisië die kunnen aantonen dat zij niet verbonden (4) zijn met de producenten waarop de bestaande maatregelen van toepassing zijn (5), en dat zij niet betrokken zijn bij ontwijkingspraktijken zoals beschreven in artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening. Producenten die een vrijstelling wensen te krijgen, moeten binnen de in artikel 3, lid 3, van deze verordening vermelde termijn een voldoende met bewijsmateriaal gestaafd verzoek daartoe indienen. |
F. REGISTRATIE
(18) |
Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening moet de invoer van het onderzochte product worden geregistreerd zodat, indien bij het onderzoek blijkt dat er sprake is van ontwijking, een passend bedrag aan antidumpingrechten kan worden geheven vanaf de datum waarop de registratie van de invoer, verzonden vanuit Maleisië, verplicht werd. |
G. TERMIJNEN
(19) |
Met het oog op een behoorlijk bestuur moeten termijnen worden vastgesteld waarbinnen:
|
(20) |
De aandacht wordt erop gevestigd dat de meeste in de basisverordening vermelde procedurele rechten slechts kunnen worden uitgeoefend indien de betrokkene zich binnen de in artikel 3 van deze verordening vastgelegde termijnen kenbaar maakt. |
H. NIET-MEDEWERKING
(21) |
Indien een belanghebbende geen toegang verleent tot de nodige gegevens, deze niet binnen de vastgestelde termijn verstrekt, dan wel het onderzoek ernstig belemmert, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies in zowel positieve als negatieve zin worden getrokken. |
(22) |
Indien blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, worden deze buiten beschouwing gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt. |
(23) |
Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijke medewerking verleent en de bevindingen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor hem minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend. |
(24) |
Indien de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als niet-medewerking beschouwd mits deze belanghebbende aantoont dat verstrekking van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten zou meebrengen. De belanghebbende moet onmiddellijk contact opnemen met de Commissie. |
I. TIJDSCHEMA VOOR HET ONDERZOEK
(25) |
Het onderzoek zal overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening binnen negen maanden na de bekendmaking van de onderhavige verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie worden afgesloten. |
J. VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS
(26) |
Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (6). |
K. RAADADVISEUR-AUDITEUR
(27) |
Belanghebbenden kunnen vragen dat de raadadviseur-auditeur bij handelsprocedures wordt ingeschakeld. De raadadviseur-auditeur fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de onderzoeksdiensten van de Commissie. Hij behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en verzoeken van derden om te worden gehoord. De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting met een individuele belanghebbende houden en als bemiddelaar optreden om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen. |
(28) |
Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. Een verzoek om te worden gehoord over kwesties in verband met de initiële fase van het onderzoek, moet binnen de 15 dagen na de bekendmaking van deze verordening van de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie worden ingediend. Daarna moet een verzoek om te worden gehoord worden ingediend binnen de specifieke termijnen die de Commissie in haar correspondentie met de partijen heeft vastgesteld. |
(29) |
De raadadviseur-auditeur kan ook een hoorzitting voor belanghebbenden organiseren waar uiteenlopende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht met betrekking tot kwesties in verband met onder andere een verandering in de structuur van het handelsverkeer, (on)voldoende reden of economische rechtvaardiging voor die verandering, de ondermijning van de corrigerende werking van de bestaande maatregelen of dumping ten opzichte van de normale waarde die voor het onderzochte product is vastgesteld. |
(30) |
Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de webpagina's van de raadadviseur-auditeur op de website van DG Handel: http://ec.europa.eu/trade/trade-policy-and-you/contacts/hearing-officer/, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Op grond van artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 wordt een onderzoek geopend om vast te stellen of bij de invoer in de Unie van citroenzuur en trinatriumcitraat-dihydraat, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 2918 14 00 (Taric-code 2918140010) en ex 2918 15 00 (Taric-code 2918150011), verzonden vanuit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/82 ingestelde maatregelen worden ontweken.
Artikel 2
De douaneautoriteiten nemen overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 de nodige maatregelen om de invoer in de Unie van de in artikel 1 van de onderhavige verordening omschreven goederen te registreren.
De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening beëindigd.
De Commissie kan de douaneautoriteiten bij verordening opdragen de registratie van de invoer in de Unie te beëindigen voor producten die zijn vervaardigd door producenten die een vrijstelling van registratie hebben aangevraagd en van wie is vastgesteld dat zij aan de voorwaarden voor een vrijstelling voldoen.
Artikel 3
1. Vragenlijsten moeten binnen de 15 dagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie worden aangevraagd.
2. Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, moeten, tenzij anders bepaald, binnen de 37 dagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie contact met de Commissie opnemen, hun standpunt schriftelijk uiteenzetten en de Commissie de antwoorden op de vragenlijst en eventuele andere gegevens doen toekomen.
3. Producenten in Maleisië die vrijstelling van registratie bij invoer of van maatregelen wensen te krijgen, moeten binnen dezelfde termijn van 37 dagen een voldoende met bewijsmateriaal gestaafd verzoek daartoe indienen.
4. Binnen dezelfde termijn van 37 dagen kunnen belanghebbenden ook vragen om door de Commissie te worden gehoord.
5. Informatie die in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken aan de Commissie wordt verstrekt, is vrij van auteursrechten. Alvorens aan de Commissie informatie en/of gegevens te verstrekken die onderworpen zijn aan het auteursrecht van derden, moeten belanghebbenden de houder van het auteursrecht specifiek verzoeken de Commissie uitdrukkelijk toestemming te verlenen om a) voor deze handelsbeschermingsprocedure gebruik te maken van de informatie en gegevens en b) de informatie en/of gegevens te verstrekken aan belanghebbenden in dit onderzoek, in een vorm die hun de mogelijkheid biedt hun recht van verweer uit te oefenen.
6. Alle schriftelijke opmerkingen (met inbegrip van de in deze verordening van de Commissie gevraagde informatie), ingevulde vragenlijsten en correspondentie waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten zijn voorzien van de vermelding „Limited” (7).
7. Belanghebbenden die informatie met de vermelding „Limited” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 19, lid 2, van de basisverordening een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding „For inspection by interested parties”. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de essentie van de als vertrouwelijk verstrekte gegevens. Als een belanghebbende die vertrouwelijke informatie verstrekt, geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan verstrekt met de vereiste vorm en kwaliteit, kan deze informatie buiten beschouwing worden gelaten.
8. Belanghebbenden wordt verzocht alle opmerkingen en verzoeken met inbegrip van gescande volmachten en certificaten per e-mail in te dienen, met uitzondering van uitgebreide antwoorden, die persoonlijk of per aangetekend schrijven op een cd-rom of dvd worden ingediend. Door e-mail te gebruiken stemmen belanghebbenden in met de geldende voorschriften inzake elektronisch ingediende opmerkingen, zoals bepaald in het document „CORRESPONDENCE WITH THE EUROPEAN COMMISSION IN TRADE DEFENCE CASES” (Correspondentie met de Europese Commissie in handelsbeschermingszaken) op de website van het directoraat-generaal Handel http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2011/june/tradoc_148003.pdf. Belanghebbenden moeten hun naam, adres, telefoon en een geldig e-mailadres vermelden en ervoor zorgen dat het verstrekte e-mailadres een actief, officieel en zakelijk e-mailadres is dat dagelijks wordt gecontroleerd. Zodra contactgegevens zijn verstrekt, verloopt de communicatie van de Commissie met belanghebbenden uitsluitend per e-mail, behalve indien zij er uitdrukkelijk om verzoeken alle documenten van de Commissie via een ander communicatiemiddel te ontvangen, of het document wegens de aard ervan per aangetekend schrijven moet worden verzonden. Voor nadere voorschriften en informatie over de correspondentie met de Commissie, met inbegrip van de beginselen die van toepassing zijn op per e-mail verzonden opmerkingen, moeten belanghebbenden de genoemde instructies over communicatie met belanghebbenden raadplegen.
9. Correspondentieadres van de Commissie:
Europese Commissie |
Directoraat-generaal Handel |
Directoraat H |
Kamer CHAR 04/039 |
1040 Brussel |
BELGIË |
E-mail: TRADE-R614-CITRIC-CIRCUMVENTION@ec.europa.eu |
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 april 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/82 van de Commissie van 21 januari 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad in verband met het vervallen van de maatregelen, en van gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 15 van 22.1.2015, blz. 8).
(3) De antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China werden aanvankelijk ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1193/2008 van de Raad (PB L 323 van 3.12.2008, blz. 1). De antidumpingmaatregelen werden, naar aanleiding van een nieuw onderzoek, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/82 van de Commissie gehandhaafd.
(4) Overeenkomstig artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1), worden personen slechts geacht te zijn verbonden indien: a) zij functionaris of directeur zijn van elkaars zaken; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) enig persoon, hetzij rechtstreeks of zijdelings, 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of aandelen van beiden bezit, controleert of houdt; e) één van hen de ander, rechtstreeks of zijdelings, controleert; f) beiden, rechtstreeks of zijdelings, worden gecontroleerd door een derde persoon; g) zij samen, rechtstreeks of zijdelings, een derde persoon controleren, of h) zij behoren tot dezelfde familie. Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. In deze context worden onder persoon zowel natuurlijke als rechtspersonen verstaan.
(5) Indien producenten evenwel in bovenbedoelde zin verbonden zijn met ondernemingen die onderworpen zijn aan de bestaande maatregelen, kan hun toch vrijstelling worden verleend als er geen bewijs is dat die verbondenheid tot stand is gekomen of gebruikt werd om die maatregelen te ontwijken.
(6) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(7) Een „Limited”-document wordt als vertrouwelijk beschouwd in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 en artikel 6 van de WTO-overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst). Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
1.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 113/44 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/707 VAN DE COMMISSIE
van 30 april 2015
tot niet-goedkeuring van wortelextract van Rheum officinale als basisstof overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 23, lid 5, in samenhang met artikel 13, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 26 april 2013 heeft de Commissie van het Institut Technique de l'Agriculture Biologique (ITAB) een goedkeuringsaanvraag overeenkomstig artikel 23, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 ontvangen voor wortelextract van Rheum officinale als basisstof. De aanvraag ging vergezeld van de in artikel 23, lid 3, tweede alinea, voorgeschreven informatie. |
(2) |
De Commissie heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) gevraagd wetenschappelijke bijstand te verlenen. Op 12 juni 2014 heeft de EFSA een technisch verslag over de betrokken stof bij de Commissie ingediend (2). Op 20 maart 2015 heeft de Commissie het evaluatieverslag (3) en deze ontwerpverordening betreffende de niet-goedkeuring van wortelextract van Rheum officinale aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd. |
(3) |
Uit de door de aanvrager verstrekte documentatie blijkt dat wortelextract van Rheum officinale niet voldoet aan de criteria van een voedingsmiddel zoals gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (4). |
(4) |
In het technisch verslag werden specifieke problemen vermeld met betrekking tot het risico voor de toedieners, werknemers, omstanders, consumenten en niet-doelorganismen. |
(5) |
De Commissie heeft de aanvrager verzocht diens opmerkingen over het onderzoek van EFSA en over het ontwerpevaluatieverslag in te dienen. De aanvrager heeft zijn opmerkingen ingediend en deze zijn zorgvuldig onderzocht. |
(6) |
Ondanks de argumenten van de aanvrager blijven de problemen in verband met de stof echter bestaan. |
(7) |
Bijgevolg blijkt voor de toepassingen die zijn onderzocht en in het evaluatieverslag van de Commissie zijn opgenomen niet dat aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1107/2009, artikel 23, is voldaan. Het is dan ook passend wortelextract van Rheum officinale niet goed te keuren als basisstof. |
(8) |
Deze verordening laat de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor wortelextract van Rheum officinale in te dienen overeenkomstig artikel 23, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 onverlet. |
(9) |
De in deze verordening van vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Niet-goedkeuring als basisstof
De substantie wortelextract van Rheum officinale is niet goedgekeurd als basisstof.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 april 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Resultaat van het overleg met de lidstaten en EFSA over de aanvraag tot goedkeuring als basisstof van Rheum officinale en de conclusies van EFSA over de specifieke punten die onder de aandacht werden gebracht. 2014:EN-617. 31 blz.
(3) http://ec.europa.eu/sanco_pesticides/public/?event=activesubstance.selection&language=EN
(4) Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
1.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 113/46 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/708 VAN DE COMMISSIE
van 30 april 2015
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 april 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
IL |
153,9 |
MA |
84,1 |
|
MK |
119,9 |
|
TR |
96,0 |
|
ZZ |
113,5 |
|
0707 00 05 |
AL |
97,3 |
TR |
125,6 |
|
ZZ |
111,5 |
|
0709 93 10 |
MA |
102,7 |
TR |
139,9 |
|
ZZ |
121,3 |
|
0805 10 20 |
EG |
45,0 |
IL |
75,7 |
|
MA |
52,1 |
|
TR |
70,3 |
|
ZZ |
60,8 |
|
0805 50 10 |
TR |
90,6 |
ZZ |
90,6 |
|
0808 10 80 |
AR |
101,4 |
BR |
109,9 |
|
CL |
117,0 |
|
CN |
167,0 |
|
MK |
31,3 |
|
NZ |
155,2 |
|
US |
226,6 |
|
UY |
92,0 |
|
ZA |
126,8 |
|
ZZ |
125,2 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
1.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 113/48 |
BESLUIT (EU) 2015/709 VAN DE RAAD
van 21 april 2015
betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Associatieraad EU-Turkije over de vervanging van Protocol nr. 3 bij Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten, dat betrekking heeft op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking, door een nieuw protocol waarin, wat de oorsprongsregels betreft, naar de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels wordt verwezen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Protocol nr. 3 bij Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten (1) heeft betrekking op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking („Protocol nr. 3”). |
(2) |
De Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (2) („de conventie”) bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de partijen worden verhandeld. |
(3) |
De Unie en Turkije hebben de conventie respectievelijk op 15 juni 2011 en 4 november 2011 ondertekend. |
(4) |
De Unie en Turkije hebben hun akte van aanvaarding respectievelijk op 26 maart 2012 en 4 december 2013 bij de depositaris van de conventie neergelegd. Bijgevolg is op grond van artikel 10, lid 3, van de conventie de conventie voor de Unie en Turkije op respectievelijk 1 mei 2012 en 1 februari 2014 in werking getreden. |
(5) |
In artikel 6 van de conventie is bepaald dat elke partij de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de conventie daadwerkelijk wordt toegepast. Daartoe dient de Associatieraad EU-Turkije een besluit te nemen om Protocol nr. 3 te vervangen door een nieuw protocol waarin, wat de oorsprongsregels betreft, naar de conventie wordt verwezen. |
(6) |
Het standpunt van de Unie in de Associatieraad EU-Turkije moet derhalve worden gebaseerd op bijgaand ontwerpbesluit, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in de Associatieraad EU-Turkije over de vervanging van Protocol nr. 3 bij Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten, dat betrekking heeft op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking, door een nieuw protocol waarin, wat de oorsprongsregels betreft, naar de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels wordt verwezen, wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van de Associatieraad EU-Turkije.
Kleine wijzigingen van het ontwerpbesluit van de Associatieraad EU-Turkije kunnen zonder nader besluit van de Raad worden goedgekeurd door de vertegenwoordigers van de Unie in de Associatieraad EU-Turkije.
Artikel 2
Het besluit van de Associatieraad EU-Turkije wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Luxemburg, 21 april 2015.
Voor de Raad
De voorzitter
E. RINKĒVIČS
(1) PB L 86 van 20.3.1998, blz. 1.
(2) PB L 54 van 26.2.2013, blz. 4.
ONTWERP
BESLUIT Nr. … VAN DE ASSOCIATIERAAD EU-TURKIJE
van …
tot vervanging van Protocol nr. 3 bij Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten, dat betrekking heeft op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking
De ASSOCIATIERAAD EU-TURKIJE,
Gezien Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten (1), en met name artikel 4,
Gezien Protocol nr. 3 bij Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten, dat betrekking heeft op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 4 van Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten wordt verwezen naar Protocol nr. 3 bij het besluit („Protocol nr. 3”), dat de oorsprongsregels bevat en voorziet in cumulatie van oorsprong tussen de Unie, Turkije en andere partijen bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (2) („de conventie”). |
(2) |
Krachtens artikel 39 van Protocol nr. 3 kan de Associatieraad besluiten de bepalingen van dat protocol te wijzigen. |
(3) |
De conventie strekt ertoe de protocollen inzake de oorsprongsregels die momenteel van kracht zijn tussen de landen van het pan-Euro-mediterrane gebied, door één rechtshandeling te vervangen. |
(4) |
De Unie en Turkije hebben de conventie respectievelijk op 15 juni 2011 en 4 november 2011 ondertekend. |
(5) |
De Unie en Turkije hebben hun akte van aanvaarding respectievelijk op 26 maart 2012 en 4 december 2013 bij de depositaris van de conventie neergelegd. Bijgevolg is op grond van artikel 10, lid 3, van de conventie de conventie voor de Unie en Turkije op respectievelijk 1 mei 2012 en 1 februari 2014 in werking getreden. |
(6) |
De deelnemers aan het stabilisatie- en associatieproces zijn via de conventie opgenomen in de pan-Euro-mediterrane zone voor cumulatie van oorsprong. |
(7) |
Protocol nr. 3 moet derhalve worden vervangen door een nieuw protocol dat naar de conventie verwijst, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Protocol nr. 3 bij Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten, dat betrekking heeft op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking, wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Het is van toepassing met ingang van … (*).
Gedaan te …,
Voor de Associatieraad EU-Turkije
De voorzitter
(1) PB L 86 van 20.3.1998, blz. 1.
(2) PB L 54 van 26.2.2013, blz. 4.
(*) Delegaties, PB: de datum van toepassing zal door de Associatieraad worden vastgesteld.
BIJLAGE
„Protocol nr. 3
betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking
Artikel 1
Toepasselijke regels van oorsprong
1. Voor de toepassing van dit besluit zijn aanhangsel I en de relevante bepalingen van aanhangsel II bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (1) („de conventie”), van toepassing.
2. Alle verwijzingen naar de „desbetreffende overeenkomst” in aanhangsel I en in de relevante bepalingen van aanhangsel II van de Conventie gelden als verwijzingen naar dit besluit.
Artikel 2
Geschillenregeling
1. Indien er een geschil ontstaat in verband met de controleprocedures in artikel 32 van aanhangsel I van de conventie dat niet kan worden opgelost door de douaneautoriteit die de controle heeft aangevraagd en de douaneautoriteit die de controle moet uitvoeren, wordt dit aan de Associatieraad voorgelegd.
2. In alle gevallen is de wetgeving van het land van invoer van toepassing op de regeling van geschillen tussen een importeur en de douaneautoriteit van het land van invoer.
Artikel 3
Wijzigingen van het protocol
De Associatieraad kan besluiten dit protocol te wijzigen.
Artikel 4
Opzegging van de conventie
1. Indien ofwel de Europese Unie ofwel Turkije de depositaris van de conventie schriftelijk te kennen geeft de conventie op grond van artikel 9 van de conventie te willen opzeggen, openen de Europese Unie en Turkije onmiddellijk onderhandelingen over oorsprongsregels voor de toepassing van dit besluit.
2. Tot de inwerkingtreding van deze nieuw overeengekomen oorsprongsregels blijven de op het moment van opzegging geldende oorsprongsregels in aanhangsel I en, in voorkomend geval, de relevante bepalingen van aanhangsel II van de conventie van toepassing op dit besluit. Vanaf de opzegging worden de oorsprongsregels in aanhangsel I en, in voorkomend geval, de relevante bepalingen van aanhangsel II van de conventie evenwel zo uitgelegd dat zij uitsluitend bilaterale cumulatie tussen de Europese Unie en Turkije toestaan.
Artikel 5
Overgangsbepalingen — cumulatie
Niettegenstaande artikel 16, lid 5, en artikel 21, lid 3, van aanhangsel I van de conventie mag het bewijs van oorsprong een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of een oorsprongsverklaring zijn indien bij de cumulatie alleen EVA-landen, de Faeröer, de Europese Unie, Turkije en de deelnemers aan het stabilisatie- en associatieproces zijn betrokken.”
1.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 113/53 |
BESLUIT (EU) 2015/710 VAN DE RAAD
van 21 april 2015
betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Gemengd Comité, ingesteld bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Republiek Turkije betreffende de handel in producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is, over de vervanging van protocol nr. 1 bij deze overeenkomst betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking door een nieuw protocol waarin, wat de oorsprongsregels betreft, naar de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels wordt verwezen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Protocol nr. 1 bij de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Republiek Turkije betreffende de handel in producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is (1) („de overeenkomst”), heeft betrekking op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking („protocol nr. 1”). |
(2) |
De Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (2) („de conventie”) bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de partijen worden verhandeld. |
(3) |
De Unie en Turkije hebben de conventie respectievelijk op 15 juni 2011 en 4 november 2011 ondertekend. |
(4) |
De Unie en Turkije hebben hun akte van aanvaarding respectievelijk op 26 maart 2012 en 4 december 2013 bij de depositaris van de conventie neergelegd. Bijgevolg is op grond van artikel 10, lid 3, van de conventie de conventie voor de Unie en Turkije op respectievelijk 1 mei 2012 en 1 februari 2014 in werking getreden. |
(5) |
In artikel 6 van de conventie is bepaald dat elke partij de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de conventie daadwerkelijk wordt toegepast. Daartoe dient het bij de overeenkomst opgerichte Gemengd Comité een besluit vast te stellen om protocol nr. 1 te vervangen door een nieuw protocol waarin, wat de oorsprongsregels betreft, naar de conventie wordt verwezen. |
(6) |
Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité moet derhalve worden gebaseerd op bijgaand ontwerpbesluit, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Gemengd Comité, ingesteld bij de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Republiek Turkije betreffende de handel in producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is, over de vervanging van protocol nr. 1 bij die overeenkomst betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking door een nieuw protocol waarin, wat de oorsprongsregels betreft, naar de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels wordt verwezen, wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité.
Kleine wijzigingen van het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité kunnen zonder nader besluit van de Raad worden goedgekeurd door de vertegenwoordigers van de Unie in het Gemengd Comité.
Artikel 2
Het besluit van het Gemengd Comité wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Luxemburg, 21 april 2015.
Voor de Raad
De voorzitter
E. RINKĒVIČS
(1) PB L 227 van 7.9.1996, blz. 3.
(2) PB L 54 van 26.2.2013, blz. 4.
ONTWERP
BESLUIT Nr. …VAN HET GEMENGD COMITÉ EU-TURKIJE
van …
tot vervanging van protocol nr. 1 bij de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Republiek Turkije betreffende de handel in producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is, betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking
HET GEMENGD COMITÉ EU-TURKIJE,
Gezien de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Republiek Turkije betreffende de handel in producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is (1), en met name artikel 6, lid 2,
Gezien protocol nr. 1 bij de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Republiek Turkije betreffende de handel in producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is, betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 6, lid 2, van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Republiek Turkije betreffende de handel in producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is („de overeenkomst”), wordt verwezen naar protocol nr. 1 bij de overeenkomst („protocol nr. 1”), dat de oorsprongsregels bevat en voorziet in cumulatie van oorsprong tussen de Unie, Turkije en andere partijen bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (2) („de conventie”). |
(2) |
Krachtens artikel 39 van protocol nr. 1 kan het in overeenstemming met artikel 14 van de overeenkomst opgerichte Gemengd Comité besluiten de bepalingen van dat protocol te wijzigen. |
(3) |
De Conventie strekt ertoe de protocollen inzake de oorsprongsregels die momenteel van kracht zijn tussen de landen van het pan-Euro-mediterrane gebied, door één rechtshandeling te vervangen. |
(4) |
De Unie en Turkije hebben de conventie respectievelijk op 15 juni 2011 en 4 november 2011 ondertekend. |
(5) |
De Unie en Turkije hebben hun akte van aanvaarding respectievelijk op 26 maart 2012 en 4 december 2013 bij de depositaris van de conventie neergelegd. Bijgevolg is op grond van artikel 10, lid 3, van de conventie de conventie voor de Europese Unie en Turkije op respectievelijk 1 mei 2012 en 1 februari 2014 in werking getreden. |
(6) |
De deelnemers aan het stabilisatie- en associatieproces zijn via de conventie opgenomen in de pan-Euro-mediterrane zone voor cumulatie van oorsprong. |
(7) |
Protocol nr. 1 moet derhalve worden vervangen door een nieuw protocol dat naar de conventie verwijst, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Protocol nr. 1 bij de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Republiek Turkije betreffende de handel in producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is, betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Het is van toepassing met ingang van … (*).
Gedaan te …,
Voor het Gemengd Comité EU-Turkije
De voorzitter
(1) PB L 227 van 7.9.1996, blz. 3.
(2) PB L 54 van 26.2.2013, blz. 4.
(*) Delegaties, PB: de datum zal door het Gemengd Comité worden bepaald.
BIJLAGE
„Protocol nr. 1
betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking
Artikel 1
Toepasselijke regels van oorsprong
1. Voor de toepassing van deze overeenkomst zijn aanhangsel I en de relevante bepalingen van aanhangsel II van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (1) („de conventie”), van toepassing.
2. Alle verwijzingen naar de „desbetreffende overeenkomst” in aanhangsel I en in de relevante bepalingen van aanhangsel II van de Conventie gelden als verwijzingen naar deze overeenkomst.
Artikel 2
Geschillenregeling
1. Indien er een geschil ontstaat in verband met de controleprocedures in artikel 32 van aanhangsel I van de conventie dat niet kan worden opgelost door de douaneautoriteit die de controle heeft aangevraagd en de douaneautoriteit die de controle moet uitvoeren, wordt dit aan het Gemengd Comité voorgelegd.
2. In alle gevallen is de wetgeving van het land van invoer van toepassing op de regeling van geschillen tussen een importeur en de douaneautoriteit van het land van invoer.
Artikel 3
Wijzigingen van het protocol
Het Gemengd Comité kan besluiten dit protocol te wijzigen.
Artikel 4
Opzegging van de conventie
1. Indien ofwel de Europese Unie ofwel Turkije de depositaris van de conventie schriftelijk te kennen geeft de conventie op grond van artikel 9 van de conventie te willen opzeggen, openen de Europese Unie en Turkije onmiddellijk onderhandelingen over oorsprongsregels voor de toepassing van deze overeenkomst.
2. Tot de inwerkingtreding van deze nieuw overeengekomen oorsprongsregels blijven de op het moment van opzegging geldende oorsprongsregels in aanhangsel I en, in voorkomend geval, de relevante bepalingen van aanhangsel II van de conventie van toepassing op deze overeenkomst. Vanaf de opzegging worden de oorsprongsregels in aanhangsel I en, in voorkomend geval, de relevante bepalingen van aanhangsel II van de conventie evenwel zo uitgelegd dat zij uitsluitend bilaterale cumulatie tussen de Europese Unie en Turkije toestaan.
Artikel 5
Overgangsbepalingen — cumulatie
Niettegenstaande artikel 16, lid 5, en artikel 21, lid 3, van aanhangsel I van de conventie mag het bewijs van oorsprong een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of een oorsprongsverklaring zijn indien bij de cumulatie alleen EVA-landen, de Faeröer, de Europese Unie, Turkije en de deelnemers aan het stabilisatie- en associatieproces zijn betrokken.”
1.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 113/58 |
BESLUIT (GBVB) 2015/711 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ
van 28 april 2015
inzake de aanvaarding van de bijdrage van een derde staat aan de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atalanta) (ATALANTA/4/2015)
HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,
Gezien Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB van de Raad van 10 november 2008 inzake de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (1), en met name artikel 10,
Gezien Besluit ATALANTA/3/2009 van het Politiek en Veiligheidscomité van 21 april 2009 betreffende de instelling van het Comité van contribuanten voor de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atalanta) (2009/369/GBVB) (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB heeft de Raad het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd om de noodzakelijke besluiten te nemen inzake de aanvaarding van de door derde staten voorgestelde bijdragen. |
(2) |
Op 29 april 2014 heeft het PVC Besluit ATALANTA/2/2014 (3) houdende wijziging van Besluit ATALANTA/3/2009 vastgesteld. |
(3) |
Op grond van de brief van de voorzitter van het Militair Comité van de Europese Unie van 10 december 2014, de door de plaatsvervangend operationeel commandant van de EU op 9 april 2015 gedane aanbeveling betreffende een bijdrage van de Republiek Korea en de door het Militair Comité van de Europese Unie op 15 april 2015 gedane aanbeveling, dient de bijdrage van de Republiek Korea te worden aanvaard. |
(4) |
De deelname van de Republiek Korea is afhankelijk van de inwerkingtreding van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Korea tot vaststelling van een kader voor de deelname van de Republiek Korea aan crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie (4), die op 23 mei 2014 is ondertekend. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Europese Unie die gevolgen hebben op defensiegebied, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De bijdrage van de Republiek Korea aan de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atalanta) wordt aanvaard en wordt als significant aangemerkt.
2. De Republiek Korea wordt vrijgesteld van financiële bijdragen aan de begroting van Atalanta.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 28 april 2015.
Voor het Politiek en Veiligheidscomité
De voorzitter
W. STEVENS
(1) PB L 301 van 12.11.2008, blz. 33.
(2) PB L 112 van 6.5.2009, blz. 9.
(3) Besluit ATALANTA/2/2014 van het Politiek en Veiligheidscomité van 29 april 2014 inzake de aanvaarding van de bijdrage van een derde staat aan de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atalanta) en houdende wijziging van Besluit ATALANTA/3/2009 (2014/244/GBVB) (PB L 132 van 3.5.2014, blz. 63).
(4) PB L 166 van 5.6.2014, blz. 3.