ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 79

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
25 maart 2015


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2015/496 van de Raad van 17 maart 2015 tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 wat betreft de bewaargeving van de historische archieven van de instellingen bij het Europees Universitair Instituut in Florence

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2015/497 van de Commissie van 20 maart 2015 tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in de wateren van de Unie van IIa en IV door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

6

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/498 van de Commissie van 24 maart 2015 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de procedure voor goedkeuring door de toezichthoudende autoriteiten van het gebruik van ondernemingsspecifieke parameters overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

8

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/499 van de Commissie van 24 maart 2015 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de procedures voor goedkeuring door de toezichthoudende autoriteit van het gebruik van aanvullendvermogensbestanddelen overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

12

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/500 van de Commissie van 24 maart 2015 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de procedure voor goedkeuring door de toezichthoudende autoriteiten van de toepassing van een matchingopslag overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

18

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/501 van de Commissie van 24 maart 2015 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan

23

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/502 van de Commissie van 24 maart 2015 tot verlening van een vergunning voor het preparaat Saccharomyces cerevisiae NCYC R404 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor melkkoeien (vergunninghouder Micro Bio-System Ltd) ( 1 )

57

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/503 van de Commissie van 24 maart 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

60

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

25.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/1


VERORDENING (EU) 2015/496 VAN DE RAAD

van 17 maart 2015

tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 wat betreft de bewaargeving van de historische archieven van de instellingen bij het Europees Universitair Instituut in Florence

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 352,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 van de Raad van 1 februari 1983 inzake het voor het publiek toegankelijk maken van de historische archieven van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (1) worden de historische archieven van de Unie bewaard en indien mogelijk na een termijn van 30 jaar voor het publiek toegankelijk gemaakt.

(2)

De verplichting om historische archieven samen te stellen en indien mogelijk voor het publiek toegankelijk te maken geldt voor elk van de in Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 bedoelde instellingen („de instellingen”) onder de daarin vastgelegde voorwaarden.

(3)

Krachtens Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 mag iedere instelling haar historische archieven opslaan op de plaats die zij het meest geschikt acht.

(4)

In 1984, hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie besloten hun historische archieven bij het Europees Universitair Instituut (EUI) in Florence onder te brengen, waar zij voor het publiek toegankelijk worden gemaakt. Voor dit doel is op 17 december 1984 een overeenkomst („de bewaargevingovereenkomst”) ondertekend tussen de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door de Commissie, en het EUI.

(5)

Sindsdien hebben het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Europese Rekenkamer ook besloten zich bij de bewaargevingovereenkomst aan te sluiten. De Europese Investeringsbank bewaart haar historische archieven bij het EUI op basis van een aparte op 1 juli 2005 ondertekende overeenkomst met het EUI en de door de directie van de EIB op 7 oktober 2005 aangenomen „Reglement inzake historische archieven” (2).

(6)

De Italiaanse regering stelt het EUI op permanente basis en gratis passende panden ter beschikking om te waarborgen dat de archieven overeenkomstig internationaal erkende standaards worden bewaard en beschermd en ter plekke kunnen worden ingezien.

(7)

De historische archieven worden bij het EUI ondergebracht om de toegang tot deze archieven op een enkele plaats te waarborgen, de raadpleging ervan te bevorderen en onderzoek naar de geschiedenis van de Europese integratie en de Europese instellingen te stimuleren. Het EUI is een gerenommeerd centrum voor academisch onderzoek en studie met focus op Europa en Europese integratie. Het heeft nagenoeg 30 jaar ervaring met het beheer van de historische archieven van de Unie, biedt moderne opslag- en onderzoeksfaciliteiten die speciaal voor de bewaring en raadpleging van die archieven zijn ontworpen en geniet een internationale reputatie als standplaats voor die archieven.

(8)

Dat de historische archieven van de instellingen ook in de toekomst bij het EUI worden ondergebracht, dient in de Unie-wetgeving te worden vastgelegd teneinde de rol van het EUI als partner van de instellingen bij het beheer van hun historische archieven recht te doen.

(9)

Deze verordening moet voor alle instellingen gelden en moet niets veranderen aan hun verantwoordelijkheid om hun historische archieven voor het publiek open te stellen, noch aan het eigendomsrecht van iedere instelling van haar historische archieven.

(10)

De specifieke aard van de activiteiten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) en van de Europese Centrale Bank (ECB) rechtvaardigt evenwel hun uitsluiting van de in deze Verordening bepaalde verplichting om hun historische archieven bij het EUI onder te brengen. Het staat het HvJ en de ECB vrij hun historische archieven vrijwillig bij het EUI onder te brengen.

(11)

De instellingen en het EUI dienen voor zover mogelijk de historische archieven in gedigitaliseerde en digitale vorm toegankelijk te maken voor het publiek zodat de archieven via internet kunnen worden geraadpleegd.

(12)

Persoonsgegevens die zijn opgenomen in de bij het EUI ondergebrachte historische archieven van de Unie dienen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (3) te worden verwerkt.

(13)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 geraadpleegd door de Commissie in verband met het wetgevingsvoorstel dat geleid heeft tot onderhavige Verordening, en heeft daarover op 10 oktober 2012 advies uitgebracht (4).

(14)

De nadere bepalingen betreffende het beheer van de historische archieven bij het EUI, met inbegrip van de bewaargeving, de toegang en de raadpleging door het publiek, alsmede de respectieve rollen en verantwoordelijkheden van de instellingen en van het EUI, dienen in een kaderpartnerschapsovereenkomst te worden vastgelegd.

(15)

De kosten voor het beheer van de historische archieven van de Unie door het EUI dienen te worden gefinancierd uit de algemene begroting van de Unie en deze kosten dienen te worden gedragen door alle bewaargevende instellingen.

(16)

Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Alle instellingen met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) en de Europese Centrale Bank (ECB) geven de documenten die deel uitmaken van hun historische archieven en die zij overeenkomstig deze verordening voor het publiek toegankelijk hebben gemaakt in bewaring bij het Europees Universitair Instituut (EUI) in Florence. De bewaargeving vindt plaats overeenkomstig de bijlage.

Onverminderd de eerste alinea kunnen de bewaargevende instellingen bepaalde originele documenten om wettelijke of administratieve redenen uitsluiten van de bewaargeving bij het EUI. In dat geval, geven zij een microfiche of digitale kopie van die documenten in bewaring.”

;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„3.   Het staat het HvJ en de ECB vrij hun historische archieven vrijwillig bij het EUI onder te brengen.

4.   De bewaargevende instellingen behouden het eigendomsrecht over hun archieven alsook de exclusieve verantwoordelijkheid voor de samenstelling van de documenten en bestanden die bij het EUI in bewaring worden gegeven of op andere wijze ter beschikking worden gesteld.

5.   De bewaargeving van de historische archieven van de instellingen bij het EUI heeft geen gevolgen voor de bescherming van de archieven als voorzien in artikel 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.

6.   Het EUI waarborgt bewaring en bescherming van de in bewaring gegeven archieven. Deze bewaring en bescherming voldoen aan internationaal erkende standaarden voor de fysieke bescherming van archieven en komen ten minste overeen met de technische en veiligheidseisen die gelden voor de bewaring en het beheer van openbare archieven in Italië. Hiertoe worden de ondergebrachte documenten in een speciaal ontworpen opslagruimte bewaard.

7.   Het EUI is alleen verantwoordelijk voor het personeel dat belast is met het beheer van de bij het EUI bewaarde historische archieven van de Unie. Het EUI ziet erop toe dat het met het beheer van de historische archieven belaste personeel over de nodige beroepskwalificaties beschikt om de werkzaamheden op dit gebied uit te voeren.

8.   Elk van de bewaargevende instellingen heeft het recht om informatie te ontvangen over het beheer van zijn archieven door het EUI en een inspectie uit te voeren van de archieven die het daar heeft ondergebracht.

9.   Het EUI maakt de historische archieven die het uit hoofde van de leden 1 en 3 ontvangt toegankelijk voor het publiek. De instellingen zelf kunnen ook een kopie van dezelfde historische archieven toegankelijk maken.

10.   De kosten van het beheer van de historische archieven van de Unie worden gefinancierd door middel van bijdragen van alle bewaargevende instellingen aan de desbetreffende begrotingslijn binnen de grenzen van de door de begrotingsautoriteit beschikbaar gestelde jaarlijkse kredieten overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (5). Deze financiële bijdragen dekken niet de kosten voor de terbeschikkingstelling en aanpassing van de panden en ruimten aan het huisvesten van de archieven en het personeel.

De omvang van de in de eerste alinea bedoelde bijdragen is evenredig met de omvang van het personeelsbestand van elke bewaargevende instelling. De bijdragen worden herberekend telkens als een nieuwe instelling haar historische archieven bij het EUI begint onder te brengen of ten minste om de vijf jaar.

11.   Het EUI treedt op als verwerker overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 45/2001, op instructie van de bewaargevende instellingen. Het EUI verwerkt de in de historische archieven van de instellingen opgenomen persoonsgegevens overeenkomstig de waarborgen die in die verordening zijn vastgelegd.

12.   De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming blijft toezichthoudende bevoegdheden uitoefenen op de instellingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens die in de bij het EUI ondergebrachte historische archieven opgenomen zijn.

.

2)

Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Elke instelling neemt interne regels aan voor de toepassing van deze verordening. Deze regels bevatten voorschriften betreffende de bewaring en de openstelling voor het publiek van historische archieven en betreffende de bescherming van de daarin opgenomen persoonsgegevens. De instellingen maken hun archieven zoveel mogelijk langs elektronische weg toegankelijk voor het publiek, met inbegrip van gedigitaliseerde en digitale archieven, en maken de raadpleging ervan via internet mogelijk. Zij bewaren ook documenten die beschikbaar zijn in een voor bijzonder gebruik geschikte vorm (zoals brailleschrift, groot gedrukt of geluidsopname).”

;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   De Commissie sluit namens de bewaargevende instellingen een partnerschapskaderovereenkomst met het EUI. Die partnerschapskaderovereenkomst bevat nadere bepalingen betreffende de respectieve rollen en verantwoordelijkheden van de instellingen en het EUI voor het beheer van de historische archieven van de Unie, met inbegrip van de bewaargeving, de bewaring, de toegang en de raadpleging door het publiek.”

.

3)

De tekst in de bijlage wordt toegevoegd als de bijlage bij Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

E. RINKĒVIČS


(1)  PB L 43 van 15.2.1983, blz. 1.

(2)  PB C 289 van 22.11.2005, blz. 12.

(3)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(4)  PB C 28 van 30.1.2013, blz. 9.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.”


BIJLAGE

„BIJLAGE

VOORWAARDEN VOOR DE ONDERBRENGING VAN DE HISTORISCHE ARCHIEVEN VAN DE INSTELLINGEN BIJ HET EUROPEES UNIVERSITAIR INSTITUUT IN FLORENCE

1.

In het geval van niet-digitale archieven worden de originele documenten bij het EUI ondergebracht voor permanente bewaring, tezamen met een microfiche en/of digitale kopie.

In het geval van digitale archieven krijgt het EUI permanente toegang tot de documenten, zodat het zijn verplichting om de historische archieven voor het publiek toegankelijk te maken vanuit een enkele standplaats kan nakomen en de raadpleging van deze documenten kan bevorderen. De instellingen van herkomst blijven verantwoordelijk voor de permanente bewaring van hun digitale archieven.

2.

De bewaargeving vindt plaats op jaarbasis en, voor zover mogelijk, in het kader van de normale archiveringsprocedures van de instellingen.

3.

Het EUI brengt geen wijzigingen aan in de door de bewaargevende instellingen uitgevoerde rubricering van de archieven, noch vernietigt of verandert het documenten of bestanden.

4.

Op verzoek van de bewaargevende instellingen retourneert het EUI de originelen van ondergebrachte documenten en bestanden. Zodra de bewaargevende instellingen deze originelen niet meer nodig hebben, geven zij ze opnieuw in bewaring bij het EUI.

5.

Het EUI stelt de bewaargevende instellingen onmiddellijk op de hoogte van omstandigheden die de onschendbaarheid van de door hen ondergebrachte archieven in gevaar zouden kunnen brengen.”


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

25.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/6


VERORDENING (EU) 2015/497 VAN DE COMMISSIE

van 20 maart 2015

tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in de wateren van de Unie van IIa en IV door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2015/104 van de Raad (2) zijn quota voor 2015 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2015 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2015 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 maart 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2015/104 van de Raad van 19 januari 2015 tot vaststelling, voor 2015, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 43/2014 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 779/2014 (PB L 22 van 28.1.2015, blz. 1).


BIJLAGE

Nr.

03/TQ104

Lidstaat

Duitsland

Bestand

SRX/2AC4-C

Soort

Roggen (Rajiformes)

Gebied

Wateren van de Unie van IIa en IV

Datum van sluiting

6.3.2015


25.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/498 VAN DE COMMISSIE

van 24 maart 2015

tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de procedure voor goedkeuring door de toezichthoudende autoriteiten van het gebruik van ondernemingsspecifieke parameters overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (1), en met name artikel 111, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aanvragen voor het gebruik van ondernemingsspecifieke parameters door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen moeten op een prudente en realistische basis worden opgesteld en moeten alle relevante feiten vermelden die de toezichthoudende autoriteiten voor een beoordeling nodig hebben. Ze moeten een beoordeling bevatten van de wijze waarop ervoor zal worden gezorgd dat de gebruikte gegevens aan de criteria van volledigheid, nauwkeurigheid en passendheid voldoen.

(2)

De informatie die door een verzekerings- of herverzekeringsonderneming in haar aanvraag moet worden opgenomen, moet worden gespecificeerd zodat de toezichthoudende autoriteiten over een consistente basis voor hun besluiten beschikken.

(3)

De aanvraag voor het gebruik van ondernemingsspecifieke parameters vormt een strategische beslissing om redenen van risicobeheer en kapitaalplanning. Omdat het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan op grond van artikel 40 van Richtlijn 2009/138/EG de eindverantwoordelijkheid voor de naleving draagt, moet zijn betrokkenheid bij het besluitvormingsproces over de aanvraag zorgvuldig in aanmerking worden genomen.

(4)

Er moeten regels worden vastgesteld om de toezichthoudende autoriteiten in staat te stellen adequate procedures vast te stellen. Er moeten nadere bepalingen inzake de beoordeling en de goedkeuring van de aanvragen door de toezichthoudende autoriteiten worden vastgesteld. Ze moeten op de complexiteit van de aanvraag worden afgestemd, zodat de goedkeuringsprocedure kan worden beheerd. Wanneer de goedkeuringsprocedure in verhouding staat tot de complexiteit, kan zij minder dan zes maanden duren.

(5)

Het besluit een aanvraag voor het gebruik van ondernemingsspecifieke parameters in te dienen, mag niet louter worden ingegeven door het verlagen van het kapitaalvereiste. Het gebruik van ondernemingsspecifieke parameters mag echter niet beletten dat een onderneming naar de standaardparameters teruggrijpt, indien de ondernemingsspecifieke parameters haar risicoprofiel niet langer weerspiegelen, in welk geval de onderneming de toezichthoudende autoriteit in kennis moet stellen van de redenen waarom die parameters niet langer passend zijn.

(6)

De procedures voor goedkeuring voorzien in voortdurende communicatie tussen de toezichthoudende autoriteiten en de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen. Dit houdt in dat er communicatie plaatsvindt zowel vóórdat een formele aanvraag bij de toezichthoudende autoriteiten wordt ingediend als nadat een aanvraag is goedgekeurd, door middel van het toezichtsproces. Een dergelijke voortdurende communicatie is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de beoordelingen door de toezichthoudende autoriteit gebaseerd zijn op relevante en actuele informatie.

(7)

In het kader van de goedkeuringsprocedure moeten de toezichthoudende autoriteiten onder meer de gegevens beoordelen die voor de berekening van de ondernemingsspecifieke parameters worden gebruikt, en moeten zij controleren of de gebruikte gegevens voldoen aan de kwaliteitscriteria voor gegevens die in artikel 219 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie (2) zijn opgenomen. Om te voldoen aan het in artikel 219 van die verordening opgenomen voorschrift dat de gegevens volledig moeten zijn, moet de onderneming de ondernemingsspecifieke parameterwaarden gebruiken die verkregen zijn door de goedgekeurde methode met de meest recente relevante gegevens te gebruiken.

(8)

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen mogen alleen een subset standaardparameters binnen de modules voor verzekeringstechnische risico's door ondernemingsspecifieke parameters vervangen. Dit betekent dat sommige van de inputs die voor de berekening van die parameters worden gebruikt, vergelijkbaar zullen zijn met of identiek zullen zijn aan de inputs die voor de berekening van technische voorzieningen worden gebruikt.

(9)

Wegens de onderlinge samenhang tussen de verschillende goedkeuringsaanvragen op grond van Richtlijn 2009/138/EG moet de verzekerings- of herverzekeringsonderneming, wanneer zij een aanvraag tot goedkeuring van ondernemingsspecifieke parameters indient, de toezichthoudende autoriteit in kennis stellen van andere aanvragen met betrekking tot in artikel 308 bis, lid 1, van Richtlijn 2009/138/EG genoemde elementen, die in behandeling zijn of in de eerstkomende zes maanden zijn voorgenomen. Een dergelijk voorschrift is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de beoordelingen door de toezichthoudende autoriteit gebaseerd zijn op transparante en objectieve informatie.

(10)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen bij de Commissie heeft ingediend.

(11)

De Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen heeft open publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de potentiële desbetreffende kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Stakeholdergroep verzekeringen en herverzekeringen ingewonnen (3).

(12)

Ter bevordering van de rechtszekerheid omtrent het toezichtkader gedurende de in artikel 308 bis van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde periode van gefaseerde invoering, welke op 1 april 2015 zal aanvangen, is het van belang ervoor te zorgen dat deze verordening zo spoedig mogelijk in werking treedt, namelijk op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuringsaanvraag voor het gebruik van ondernemingsspecifieke parameters

1.   De verzekerings- of herverzekeringsonderneming dient voor het gebruik van ondernemingsspecifieke parameters ter vervanging van een subset van parameters van de standaardformule schriftelijk een goedkeuringsaanvraag in bij de toezichthoudende autoriteit.

2.   De aanvraag wordt ingediend in een van de officiële talen van de lidstaat waar de verzekerings- of herverzekeringsonderneming haar hoofdkantoor heeft, of in een taal die met de toezichthoudende autoriteit is overeengekomen.

3.   De aanvraag van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming bevat het volgende:

a)

documenten die het interne besluitvormingsproces van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming met betrekking tot de aanvraag aantonen;

b)

een specifieke startdatum vanaf wanneer het gebruik van de ondernemingsspecifieke parameters wordt gevraagd;

c)

de subset van standaardparameters waarvoor vervanging door ondernemingsspecifieke parameters wordt gevraagd;

d)

voor elk segment de gebruikte standaardmethode en de voor de verzekerings- of herverzekeringsonderneming specifieke parameterwaarde die door gebruik van die methode is verkregen;

e)

de berekening van de ondernemingsspecifieke parameter voor het gebruik waarvan de verzekerings- of herverzekeringsonderneming de aanvraag indient en informatie dat de berekening adequaat is;

f)

bewijs dat de gegevens die voor de berekening van de ondernemingsspecifieke parameters worden gebruikt, volledig, nauwkeurig en passend zijn en voldoen aan de voorschriften van artikel 219 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35;

g)

een rechtvaardiging dat elke standaardmethode om de ondernemingsspecifieke parameter voor één segment te berekenen, het meest nauwkeurige resultaat oplevert om aan de in artikel 101 van Richtlijn 2009/138/EG vastgestelde voorschriften te voldoen.

4.   Naast het in lid 3 gespecificeerde materiaal bevat de aanvraag tevens een lijst van alle andere door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming ingediende aanvragen, of de aanvragen die in de eerstkomende zes maanden zijn voorgenomen, voor goedkeuring van een van de in artikel 308 bis, lid 1, van Richtlijn 2009/138/EG genoemde elementen, met de desbetreffende aanvraagdata.

Artikel 2

Nauwkeurigheid van de resultaten

Om de nauwkeurigheid van de resultaten aan te tonen, beoordelen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen of de standaardmethode voor de gegevens van de onderneming geschikt is, of aan hun aannames voldaan is en of de gegevens relevant zijn voor het risicoprofiel van de onderneming.

Artikel 3

Beoordeling van de toezichthoudende autoriteit van de keuze van de parameters en de methode voor de berekening van de parameters

1.   De toezichthoudende autoriteit beoordeelt de keuze van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming van:

a)

de te vervangen parameters door na te gaan of het gebruik van ondernemingsspecifieke parameters het verzekeringstechnische risicoprofiel van de onderneming beter weerspiegelt;

b)

de segmenten waarvoor parameters zijn berekend door na te gaan of het gebruik van ondernemingsspecifieke parameters het verzekeringstechnische risicoprofiel van de onderneming beter weerspiegelt.

2.   De toezichthoudende autoriteiten beoordelen de rechtvaardiging van de onderneming voor de keuze van de standaardmethode voor de berekening van de ondernemingsspecifieke parameters. De toezichthoudende autoriteiten gaan bij die beoordeling na of aan de aannames inzake standaardmethoden voldaan is, en of de gegevens relevant zijn voor het risicoprofiel van de onderneming.

Artikel 4

Beoordeling van de aanvraag

1.   De toezichthoudende autoriteit bevestigt de ontvangst van de aanvraag van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming.

2.   De toezichthoudende autoriteit bevestigt binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van de aanvraag of de aanvraag volledig is. Een goedkeuringsaanvraag voor het gebruik van ondernemingsspecifieke parameters wordt door de toezichthoudende autoriteit als volledig beschouwd indien ze alle in artikel 1, leden 3 en 4, vermelde informatie en documenten bevat. Wanneer de toezichthoudende autoriteit vaststelt dat de aanvraag niet volledig is, deelt zij de verzekerings- of herverzekeringsonderneming onmiddellijk mee dat de termijn voor goedkeuring nog niet is aangevangen en specificeert zij waarom de aanvraag niet als volledig wordt beschouwd.

3.   Wanneer de toezichthoudende autoriteit heeft bevestigd dat een aanvraag volledig is, belet dit haar niet om om aanvullende informatie te verzoeken die zij voor haar beoordeling nodig heeft. In het verzoek worden de verlangde aanvullende informatie en de redenen voor het verzoek gespecificeerd.

4.   Bij de beoordeling van de aanvraag mogen de toezichthoudende autoriteiten om aanpassingen verzoeken van de door de onderneming voorgestelde wijze van toepassing van de ondernemingsspecifieke parameter. Wanneer de toezichthoudende autoriteit vaststelt dat de aanvraag voor het gebruik van een ondernemingsspecifieke parameter zou kunnen worden goedgekeurd mits aanpassingen worden doorgevoerd, stelt zij de verzekerings- of herverzekeringsonderneming onverwijld schriftelijk in kennis van de verlangde aanpassingen.

5.   De dagen tussen de datum waarop de toezichthoudende autoriteit om dergelijke informatie of aanpassingen verzoekt, en de datum waarop zij die informatie ontvangt, worden niet meegeteld in de in lid 7 vastgestelde termijn van zes maanden.

6.   De verzekerings- of herverzekeringsonderneming stelt de toezichthoudende autoriteit in kennis van eventuele wijzigingen van in de aanvraag opgenomen gegevens. Wanneer een verzekerings- of herverzekeringsonderneming de toezichthoudende autoriteit in kennis stelt van een wijziging van haar aanvraag, wordt die aanvraag als een nieuwe aanvraag behandeld, tenzij het volgende van toepassing is:

a)

de wijziging is het gevolg van een verzoek van de toezichthoudende autoriteit om aanvullende informatie of aanpassingen; of

b)

de toezichthoudende autoriteit is ervan overtuigd dat de wijziging geen significante invloed heeft op haar beoordeling van de aanvraag.

7.   De toezichthoudende autoriteit zorgt ervoor dat zij binnen zes maanden vanaf de ontvangst van een volledige aanvraag over de aanvraag een besluit neemt.

Artikel 5

Besluit over de aanvraag

1.   Wanneer de toezichthoudende autoriteit besluit de aanvraag af te wijzen, vermeldt zij de redenen waarop het besluit is gebaseerd. De toezichthoudende autoriteit keurt de aanvraag slechts goed indien zij de rechtvaardiging voor de vervanging van een subset van parameters van de standaardformule aanvaardt.

2.   Wanneer de toezichthoudende autoriteit over de aanvraag een besluit neemt, deelt zij dit onverwijld schriftelijk aan de verzekerings- of herverzekeringsonderneming mee, in de taal van de aanvraag.

3.   De toezichthoudende autoriteit kan besluiten de aanvraag goed te keuren met betrekking tot sommige maar niet alle segmenten of parameters die in de aanvraag zijn opgenomen.

Artikel 6

Intrekking van de goedkeuring door de toezichthoudende autoriteit

De toezichthoudende autoriteit kan haar aan een verzekerings- of herverzekeringsonderneming verleende goedkeuring om de methode met ondernemingsspecifieke parameters te gebruiken, intrekken wanneer:

a)

een onderneming die voor het gebruik van ondernemingsspecifieke parameters goedkeuring heeft gekregen, niet langer voldoet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 101 van Richtlijn 2009/138/EG en de artikelen 218, 219 en 220 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35;

b)

een verzekerings- of herverzekeringsonderneming in naar behoren gemotiveerde omstandigheden terug wenst te grijpen naar de standaardparameters, door een aanvraag daartoe bij de toezichthoudende autoriteit in te dienen, met opgave van de redenen waarom de ondernemingsspecifieke parameters niet passend zijn en overlegging van documenten die dat aantonen.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 12 van 17.1.2015, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).


25.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/499 VAN DE COMMISSIE

van 24 maart 2015

tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de procedures voor goedkeuring door de toezichthoudende autoriteit van het gebruik van aanvullendvermogensbestanddelen overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (1), en met name artikel 92, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen dienen hun aanvragen tot goedkeuring van aanvullendvermogensbestanddelen op een prudente en realistische basis op te stellen.

(2)

De aanvraag tot goedkeuring van een aanvullendvermogensbestanddeel vormt een strategische beslissing om redenen van risicobeheer en vermogensplanning. Omdat het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan op grond van artikel 40 van Richtlijn 2009/138/EG de eindverantwoordelijkheid voor de naleving draagt, dient zijn betrokkenheid bij de besluitvorming over de aanvraag zorgvuldig in aanmerking te worden genomen.

(3)

De verzekerings- of herverzekeringsonderneming dient alle relevante feiten te vermelden die de toezichthoudende autoriteit voor een beoordeling nodig heeft, met inbegrip van een door de onderneming verrichte evaluatie van de wijze waarop het bestanddeel aan de criteria voor een aanvullendvermogensbestanddeel en, bij opvraging, aan de criteria voor de indeling ervan als kernvermogensbestanddeel voldoet, zodat de toezichthoudende autoriteit tijdig een besluit kan nemen op basis van passende bewijsstukken.

(4)

De informatie die door een verzekerings- of herverzekeringsonderneming in haar aanvraag moet worden opgenomen, dient te worden gespecificeerd zodat de toezichthoudende autoriteit over een consistente basis voor haar besluiten beschikt.

(5)

Wegens de onderlinge samenhang tussen de verschillende goedkeuringsaanvragen op grond van Richtlijn 2009/138/EG dient de verzekerings- of herverzekeringsonderneming, wanneer zij een aanvraag tot goedkeuring van een aanvullendvermogensbestanddeel indient, de toezichthoudende autoriteit in kennis te stellen van andere aanvragen met betrekking tot de in artikel 308 bis, lid 1, van Richtlijn 2009/138/EG genoemde elementen, die in behandeling zijn of in de eerstkomende zes maanden zijn voorgenomen. Een dergelijk vereiste is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de beoordelingen door de toezichthoudende autoriteit gebaseerd zijn op transparante en objectieve informatie.

(6)

De mogelijkheid voor toezichthoudende autoriteiten en verzekerings- en herverzekeringsondernemingen om de status van een groep van tegenpartijen te beoordelen door deze als één tegenpartij te beschouwen, wordt met name relevant geacht wanneer een onderlinge waarborgmaatschappij of onderlinge verzekeringsonderneming een groot aantal homogene leden heeft die geen vennootschappen zijn en waarvan bijkomende bijdragen kunnen worden gevraagd.

(7)

De procedure voor de goedkeuring van aanvullend eigen vermogen voorziet in voortdurende communicatie tussen de toezichthoudende autoriteiten en de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen. Dit houdt in dat er communicatie plaatsvindt zowel vóórdat een formele aanvraag bij de toezichthoudende autoriteit is ingediend als nadat een aanvraag is goedgekeurd, door middel van het toezichtsproces. Een dergelijke voortdurende communicatie is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de beoordelingen door de toezichthoudende autoriteit gebaseerd zijn op relevante en actuele informatie.

(8)

Wanneer de toezichthoudende autoriteit door een verzekerings- of herverzekeringsonderneming in kennis wordt gesteld van het feit dat het vermogen van een goedgekeurd aanvullendvermogensbestanddeel om verliezen te compenseren is afgenomen, dient de toezichthoudende autoriteit het goedgekeurde bedrag neerwaarts te herzien of haar goedkeuring van de methode in te trekken om ervoor te zorgen dat dit gereduceerde vermogen om verliezen te compenseren, wordt weerspiegeld.

(9)

Een groep van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen mag, op grond van artikel 226 van Richtlijn 2009/138/EG, goedkeuring aanvragen voor een aanvullendvermogensbestanddeel ten aanzien van een verzekeringstussenholding of een gemengde financiële holding. In dat geval dienen de verzekeringstussenholding of de gemengde financiële holding aan dezelfde regels te zijn onderworpen als die welke van toepassing zijn op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen. Hetzelfde moet gelden wanneer een verzekeringsholding of een gemengde financiële holding aan het hoofd van een groep staat overeenkomstig artikel 235 van Richtlijn 2009/138/EG.

(10)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen bij de Commissie heeft ingediend.

(11)

De Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, heeft de mogelijke kosten en baten ervan geanalyseerd en heeft de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Stakeholdergroep verzekeringen en herverzekeringen om advies gevraagd (2).

(12)

Ter bevordering van de rechtszekerheid omtrent het toezichtkader gedurende de in artikel 308 bis van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde periode van gefaseerde invoering, welke op 1 april 2015 zal aanvangen, is het van belang ervoor te zorgen dat deze verordening zo spoedig mogelijk in werking treedt, namelijk op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Algemene kenmerken van de aanvraag

1.   Een verzekerings- of herverzekeringsonderneming dient voor elk aanvullendvermogensbestanddeel een schriftelijke goedkeuringsaanvraag in bij de toezichthoudende autoriteit.

2.   De aanvraag wordt ingediend in een van de officiële talen van de lidstaat waar de verzekerings- of herverzekeringsonderneming haar hoofdkantoor heeft, of in een taal die met de toezichthoudende autoriteit is overeengekomen.

3.   De aanvraag bestaat uit een begeleidende brief en bewijsstukken.

Artikel 2

Begeleidende brief

De verzekerings- of herverzekeringsonderneming dient een begeleidende brief in. In die begeleidende brief wordt bevestigd dat:

a)

alle wettelijke of contractuele voorwaarden inzake het aanvullendvermogensbestanddeel of eventuele daarmee verbonden regelingen ondubbelzinnig en duidelijk zijn omschreven;

b)

het in de aanvraag aan het aanvullendvermogensbestanddeel toegewezen bedrag in overeenstemming is met artikel 90, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG;

c)

de economische kenmerken van het aanvullendvermogensbestanddeel, met inbegrip van de wijze waarop het bestanddeel in kernvermogen wordt omgezet wanneer het is opgevraagd, volledig in de aanvraag zijn terug te vinden;

d)

rekening houdend met mogelijke toekomstige ontwikkelingen evenals met de omstandigheden op de datum van de aanvraag, de verzekerings- of herverzekeringsonderneming van mening is dat het aanvullendvermogensbestanddeel voldoet aan de criteria voor de indeling van het eigen vermogen;

e)

geen feiten zijn weggelaten die, indien zij de toezichthoudende autoriteit bekend waren, van invloed zouden kunnen zijn op haar besluit met betrekking tot de goedkeuring van een aanvullendvermogensbestanddeel, het bedrag waarvoor de goedkeuring van een bestanddeel wordt verleend, of het tijdvak waarvoor de goedkeuring van een berekeningsmethode van toepassing is.

De begeleidende brief noemt tevens de andere goedkeuringsaanvragen met betrekking tot de in artikel 308 bis, lid 1, van Richtlijn 2009/138/EG genoemde elementen welke door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming zijn ingediend of waarvan de indiening binnen de eerstvolgende zes maanden is voorgenomen, steeds met vermelding van de datum waarop de aanvraag is ingediend.

Artikel 3

Bewijsstukken met betrekking tot het bedrag of de methode

In de door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming ingediende aanvraag wordt verzocht om goedkeuring van een bepaald geldbedrag voor een aanvullendvermogensbestanddeel of van een methode ter bepaling van het bedrag van het aanvullendvermogensbestanddeel.

Wanneer de verzekerings- of herverzekeringsonderneming om goedkeuring van een bepaald geldbedrag verzoekt, omvat de aanvraag een toelichting op de berekening van dit bedrag, gebaseerd op prudente en realistische aannames overeenkomstig artikel 90, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG.

Wanneer de verzekerings- of herverzekeringsonderneming om goedkeuring van een berekeningsmethode verzoekt, verstrekt zij de volgende informatie:

a)

een toelichting op de methode en de wijze waarop deze methode het vermogen van het aanvullendvermogensbestanddeel om verliezen te compenseren, weerspiegelt;

b)

een beschrijving van de aannames waarop de methode berust en in hoeverre deze aannames prudent en realistisch zijn;

c)

het verwachte initiële bedrag van het bestanddeel dat volgens de methode is berekend en een motivering van dat bedrag;

d)

een toelichting op de valideringsprocessen die de verzekerings- of herverzekeringsonderneming ten uitvoer zal leggen om ervoor te zorgen dat de resultaten van de methode steeds het vermogen van het bestanddeel om verliezen te compenseren, weerspiegelen.

Artikel 4

Bewijsstukken met betrekking tot de goedkeuringscriteria

Het bewijsmateriaal bevat voldoende informatie om de toezichthoudende autoriteit in staat te stellen te beoordelen of de aanvraag voldoet aan de criteria die zijn vastgesteld in artikel 90 van Richtlijn 2009/138/EG en de artikelen 62 tot en met 65 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie (3). Het bevat ten minste de informatie die in de tweede tot en met de zevende alinea van dit artikel wordt beschreven.

De verzekerings- of herverzekeringsonderneming verstrekt informatie over de aard van het aanvullendvermogensbestanddeel en het vermogen van het kernvermogensbestanddeel waarin het aanvullendvermogensbestanddeel bij opvraging wordt omgezet om verliezen te compenseren, met inbegrip van:

a)

de wettelijke of contractuele voorwaarden van het bestanddeel, tezamen met de voorwaarden van eventuele daarmee verbonden regelingen, en stukken waaruit blijkt dat de tegenpartij de overeenkomst en eventuele daarmee verbonden regelingen heeft gesloten of zal sluiten;

b)

op een juridisch advies gebaseerde bewijsstukken die aantonen dat de overeenkomst en eventuele daarmee verbonden regelingen juridisch bindend en afdwingbaar zijn in alle relevante rechtsgebieden;

c)

de periode waarin de overeenkomst van kracht is en, indien verschillend, de periode gedurende welke de verzekerings- of herverzekeringsonderneming het bestanddeel mag opvragen;

d)

bevestiging dat het aanvullendvermogensbestanddeel, zodra het is opgevraagd en gestort, alle kenmerken bezit van een kernvermogensbestanddeel ingedeeld in Tier 1 overeenkomstig artikel 71 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35, of alle kenmerken bezit van een kernvermogensbestanddeel ingedeeld in Tier 2 overeenkomstig artikel 73 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35;

e)

bevestiging dat de contractuele voorwaarden van het bestanddeel geen enkele bepaling bevatten die de verzekerings- of herverzekeringsonderneming ervan zou kunnen weerhouden het bestanddeel op te vragen om verliezen te compenseren of die de opvraagbaarheid op verzoek van het bestanddeel zou kunnen bemoeilijken;

f)

bevestiging dat het aanvullendvermogensbestanddeel of de voordelen ervan alleen beschikbaar zijn voor de verzekerings- of herverzekeringsonderneming en niet aan enige andere partij kunnen worden overgedragen of toegewezen of anderszins kunnen worden bezwaard;

g)

eventuele factoren die de omstandigheden beperken waaronder de verzekerings- of herverzekeringsonderneming het bestanddeel zou willen opvragen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, spanningen die eigen zijn aan de verzekerings- en herverzekeringsonderneming of marktspanningen in ruimere zin;

h)

of de verzekerings- of herverzekeringsonderneming thans of in de toekomst moet voldoen aan een verplichting, verwachting of afspraak om middelen te betalen of een ander voordeel aan de tegenpartij of een derde toe te kennen in verband met het bestanddeel, behalve in het geval van een terugbetaling van een kernvermogensbestanddeel dat de in artikel 71, lid 1, onder h), en artikel 73, lid 1, onder d), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 genoemde kenmerken bezit;

i)

een afschrift van het plan inzake vermogensbeheer op middellange termijn, met vermelding van de bijdrage die het bestanddeel aan de bestaande vermogensstructuur van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming zal leveren, en van de wijze waarop het bestanddeel de verzekerings- of herverzekeringsonderneming in staat kan stellen te voldoen aan bestaande of toekomstige kapitaalvereisten.

Tenzij artikel 63, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van toepassing is en de status van de groep van tegenpartijen kan worden beoordeeld door deze als één tegenpartij te beschouwen, verstrekt de verzekerings- of herverzekeringsonderneming informatie over de status van elke tegenpartij, met vermelding van onder meer:

a)

de naam en een beschrijving van elke tegenpartij, met inbegrip van de aard van de eventuele betrekkingen tussen de verzekerings- of herverzekeringsonderneming en de tegenpartij;

b)

een beoordeling van het wanbetalingsrisico van de tegenpartijen ten behoeve van de beoordeling door de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 63, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35;

c)

een beoordeling van de liquiditeitspositie van de tegenpartijen ten behoeve van de beoordeling door de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 63, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35;

d)

een beoordeling van de bereidheid van de tegenpartijen om te betalen ten behoeve van de beoordeling door de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 63, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35;

e)

een beschrijving van de omstandigheden waaronder de verzekerings- of herverzekeringsonderneming het bestanddeel wellicht zou willen opvragen, met inbegrip van de huidige verwachtingen omtrent het tijdstip waarop het bestanddeel zou kunnen worden opgevraagd voorafgaand aan of op het moment van niet-naleving van het solvabiliteitskapitaalvereiste of het minimumkapitaalvereiste;

f)

informatie over eventuele andere factoren die van belang zijn voor de status van de tegenpartijen ten behoeve van de beoordeling door de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 63, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35.

Wanneer de tegenpartijen als een groep van tegenpartijen worden behandeld in overeenstemming met artikel 63, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35, wordt de in de punten a) tot en met f) van de derde alinea bedoelde informatie verstrekt met betrekking tot de groep van tegenpartijen.

Wanneer de tegenpartij lid is van dezelfde groep of subgroep als de verzekerings- of herverzekeringsonderneming op grond van artikel 213 van Richtlijn 2009/138/EG en uit hoofde van aanvullendvermogensbestanddelen verbintenissen heeft jegens verschillende entiteiten van de groep, bevat de informatie als bedoeld in de punten b) tot en met f) van de derde alinea gegevens waaruit het vermogen van de tegenpartij blijkt om te voldoen aan meerdere gelijktijdige opvragingen van aanvullendvermogensbestanddelen, rekening houdend met de omstandigheden en de entiteiten van de groep.

De verzekerings- of herverzekeringsonderneming verstrekt informatie over de invorderbaarheid van de middelen, met inbegrip van:

a)

nadere bijzonderheden over regelingen die de invorderbaarheid van het bestanddeel zouden kunnen vergroten, waaronder de beschikbaarheid van zakelijke zekerheden;

b)

nadere bijzonderheden over de vraag of de nationale wetgeving, ongeacht het relevante rechtsgebied, verhindert dat een opvraging wordt gedaan of gehonoreerd, ook in geval van afwikkelings-, vereffenings- of insolventieprocedures ten aanzien van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming;

c)

nadere bijzonderheden over regelingen of omstandigheden die zouden kunnen verhinderen dat een opvraging wordt gedaan of gehonoreerd in een verslechterende financiële toestand, met inbegrip van niet-naleving van het solvabiliteitskapitaalvereiste of het minimumkapitaalvereiste.

De verzekerings- of herverzekeringsonderneming verstrekt informatie over eerdere opvragingen, met inbegrip van:

a)

informatie over haar ervaring met eerdere opvragingen of de inning van andere middelen van dezelfde of soortgelijke tegenpartijen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden;

b)

alle relevante beschikbare marktgegevens over haar ervaring met eerdere opvragingen of de inning van andere middelen van dezelfde of soortgelijke tegenpartijen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden;

c)

een beoordeling van de relevantie en betrouwbaarheid van de informatie als bedoeld in punten a) en b) wat betreft de verwachte afloop van toekomstige opvragingen door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming.

De verzekerings- of herverzekeringsonderneming geeft een beschrijving van de procedures waarover zij beschikt om toekomstige veranderingen te identificeren als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder d), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35, die kunnen leiden tot een beperking van het vermogen van het aanvullendvermogensbestanddeel om verliezen te compenseren. Hierin wordt onder meer toegelicht:

a)

hoe zij voornemens is veranderingen te identificeren in:

i)

de structuur of contractuele voorwaarden van de regeling, met inbegrip van de annulering of beëindiging van een aanvullendvermogensbestanddeel dan wel het gebruik of de opvraging, geheel of gedeeltelijk, van een aanvullendvermogensbestanddeel;

ii)

de status van de betrokken tegenpartijen, met inbegrip van wanbetaling door een tegenpartij;

iii)

de invorderbaarheid van het aanvullendvermogensbestanddeel, met inbegrip van opvragingen van andere aanvullendvermogensbestanddelen die door dezelfde tegenpartij zijn verstrekt;

b)

hoe zij voornemens is de toezichthoudende autoriteit in kennis te stellen van geïdentificeerde veranderingen, waarbij zij tevens aangeeft welke mechanismen zij heeft vastgesteld om te bepalen wanneer de verandering moet worden meegedeeld aan het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de onderneming en aan de toezichthoudende autoriteit.

De verzekerings- of herverzekeringsonderneming voegt bewijsstukken toe van haar interne besluitvormingsproces met betrekking tot de aanvraag.

Artikel 5

Beoordeling van de aanvraag

De toezichthoudende autoriteit bevestigt de ontvangst van de aanvraag van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming.

Een aanvraag wordt door de toezichthoudende autoriteit als volledig beschouwd indien hij alle in de artikelen 2, 3 en 4 genoemde elementen bevat.

De toezichthoudende autoriteit bevestigt tijdig, en uiterlijk 30 dagen na de datum van ontvangst, of zij de aanvraag als volledig beschouwt.

De toezichthoudende autoriteit ziet erop toe dat de termijn waarbinnen zij een besluit over een aanvraag neemt, redelijk is en niet meer bedraagt dan drie maanden vanaf de ontvangst van een volledige aanvraag, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die tijdig schriftelijk aan de verzekerings- of herverzekeringsonderneming worden meegedeeld.

Wanneer er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden neemt de toezichthoudende autoriteit uiterlijk binnen zes maanden na de ontvangst van een volledige aanvraag, daarover een besluit.

Wanneer de toezichthoudende autoriteit een aanvraag als volledig heeft aangemerkt, belet dit haar niet om om aanvullende informatie te verzoeken die zij voor haar beoordeling nodig heeft. In dit verzoek worden de gevraagde aanvullende informatie en de redenen voor het verzoek gespecificeerd. De dagen tussen de datum waarop de toezichthoudende autoriteit om dergelijke informatie verzoekt en de datum waarop zij de informatie ontvangt, worden niet meegeteld in de in de vierde en vijfde alinea genoemde termijnen.

De verzekerings- of herverzekeringsonderneming stelt de toezichthoudende autoriteit in kennis van eventuele wijzigingen van de in de aanvraag opgenomen gegevens.

Wanneer een verzekerings- of herverzekeringsonderneming de toezichthoudende autoriteit in kennis stelt van een wijziging van haar aanvraag, wordt die aanvraag als een nieuwe aanvraag beschouwd, tenzij:

a)

de wijziging is aangebracht naar aanleiding van een verzoek van de toezichthoudende autoriteit om aanvullende informatie, of

b)

de toezichthoudende autoriteit ervan overtuigd is dat de wijziging geen significante invloed heeft op haar beoordeling van de aanvraag.

Een verzekerings- of herverzekeringsonderneming kan een aanvraag op elk moment schriftelijk intrekken, zolang de toezichthoudende autoriteit nog geen besluit over de aanvraag heeft genomen. Indien de verzekerings- of herverzekeringsonderneming de aanvraag vervolgens opnieuw indient of een geactualiseerde aanvraag voorlegt, behandelt de toezichthoudende autoriteit deze als een nieuwe aanvraag.

Artikel 6

Besluit over de aanvraag

Wanneer de toezichthoudende autoriteit een besluit over een aanvraag heeft genomen, stelt zij de verzekerings- of herverzekeringsonderneming hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.

Wanneer de toezichthoudende autoriteit een lager bedrag goedkeurt dan door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming is aangevraagd of wanneer zij een goedkeuringsaanvraag afwijst, vermeldt zij de redenen van haar besluit.

Wanneer door de toezichthoudende autoriteiten goedkeuring is verleend op voorwaarde dat de overeenkomst wordt gesloten, gaat de verzekerings- of herverzekeringsonderneming onverwijld over tot het sluiten van de overeenkomst onder de voorwaarden waarop de goedkeuring was gebaseerd, en verstrekt zij een kopie van de ondertekende overeenkomst aan de toezichthoudende autoriteit.

De verzekerings- of herverzekeringsonderneming beschouwt het aanvullendvermogensbestanddeel of de methode niet als toelaatbaar voordat de overeenkomst is gesloten.

Artikel 7

Herziening van het goedgekeurde bedrag of intrekking van de goedkeuring van de methode

1.   Wanneer een aanvullendvermogensbestanddeel niet langer voldoet aan de voorwaarden waaronder een bedrag of berekeningsmethode was goedgekeurd, besluit de toezichthoudende autoriteit een van de volgende maatregelen te nemen:

a)

zij verlaagt het bedrag van het aanvullendvermogensbestanddeel of reduceert het tot nul;

b)

zij trekt de goedkeuring van de berekeningsmethode in.

2.   Wanneer de toezichthoudende autoriteit een besluit heeft genomen overeenkomstig lid 1, stelt zij de verzekerings- of herverzekeringsonderneming daarvan onverwijld in kennis, met opgave van redenen.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 12 van 17.1.2015, blz. 1).


25.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/500 VAN DE COMMISSIE

van 24 maart 2015

tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de procedure voor goedkeuring door de toezichthoudende autoriteiten van de toepassing van een matchingopslag overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (1), en met name artikel 86, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 77 ter van Richtlijn 2009/138/EG kunnen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen een matchingopslag in verband met de relevante risicovrije rentetermijnstructuur toepassen waarvoor de toezichthoudende autoriteiten voorafgaand toestemming moeten geven, indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Er moeten voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de te volgen procedures voor de goedkeuring van de toepassing van een matchingopslag.

(2)

Een aanvraag kan als volledig worden beschouwd als zij alle relevante informatie bevat die de toezichthoudende autoriteiten nodig hebben om de aanvraag te kunnen beoordelen en een besluit te nemen. Opdat de toezichthoudende autoriteiten op een geharmoniseerde basis een aanvraag kunnen beoordelen en daarover een besluit kunnen nemen, moet een aanvraag bewijs bevatten dat aan alle in artikel 77 ter van Richtlijn 2009/138/EG vastgestelde voorwaarden is voldaan.

(3)

De aanvraag voor de toepassing van een matchingopslag vormt een strategische beslissing om redenen van risicobeheer en kapitaalplanning. Omdat het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan op grond van artikel 40 van Richtlijn 2009/138/EG de eindverantwoordelijkheid voor de naleving draagt, moet zijn betrokkenheid bij het besluitvormingsproces over de aanvraag zorgvuldig in aanmerking worden genomen.

(4)

Niet alleen in artikel 77 ter van Richtlijn 2009/138/EG, maar ook in de artikelen 44, 45 en 77 quater van die richtlijn zijn voorschriften opgenomen die gelden voor alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die een matchingopslag toepassen. Een aanvraag moet daarom bewijs bevatten dat aan al die voorschriften zal worden voldaan als goedkeuring wordt verleend.

(5)

De te volgen procedures voor goedkeuring van de matchingopslag voorzien in voortdurende communicatie tussen de toezichthoudende autoriteiten en de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen. Dit houdt in dat er communicatie plaatsvindt zowel vóórdat een formele aanvraag bij de toezichthoudende autoriteiten wordt ingediend als nadat een aanvraag is goedgekeurd, door middel van het toezichtsproces. Een dergelijke voortdurende communicatie is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de beoordelingen door de toezichthoudende autoriteit gebaseerd zijn op relevante en actuele informatie.

(6)

Om de procedure vlot en efficiënt te laten verlopen, moeten de toezichthoudende autoriteiten vóór hun definitieve besluit tot goedkeuring of afwijzing van de aanvraag van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen kunnen verlangen dat zij hun aanvraag wijzigen, wanneer het ingediende bewijs niet voldoende aantoont dat aan de in artikel 77 ter van Richtlijn 2009/138/EG vastgestelde voorwaarden is voldaan.

(7)

De toezichthoudende autoriteiten moeten niet alleen het in een aanvraag opgenomen bewijs in aanmerking nemen, maar ook andere factoren die relevant zijn om te kunnen besluiten of aan de voorschriften van Richtlijn 2009/138/EG is voldaan.

(8)

Omdat matchingportefeuilles in het kader van de gewone bedrijfsuitoefening kunnen worden beheerd, moeten ondernemingen die voor de toepassing van een matchingopslag voor de waardering van de overeenstemmende verplichtingen goedkeuring hebben gekregen, ook goedkeuring krijgen om die opslag toe te passen voor de waardering van toekomstige verzekeringsverplichtingen, voor zover die verplichtingen en de daarmee overeenstemmende activa dezelfde kenmerken hebben als de verplichtingen en activa in de initiële matchingportefeuille en dus dezelfde risico's voor de betrokken onderneming met zich brengen.

(9)

Wegens de onderlinge samenhang tussen de verschillende goedkeuringsaanvragen op grond van Richtlijn 2009/138/EG moet de verzekerings- of herverzekeringsonderneming, wanneer zij een aanvraag tot goedkeuring van een matchingopslag indient, de toezichthoudende autoriteit in kennis stellen van andere aanvragen met betrekking tot in artikel 308 bis, lid 1, van Richtlijn 2009/138/EG genoemde elementen, die in behandeling zijn of in de eerstkomende zes maanden zijn voorgenomen. Een dergelijk voorschrift is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de beoordelingen door de toezichthoudende autoriteit gebaseerd zijn op transparante en objectieve informatie.

(10)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen bij de Europese Commissie heeft ingediend.

(11)

De Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen heeft open publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de potentiële desbetreffende kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Stakeholdergroep verzekeringen en herverzekeringen ingewonnen (2).

(12)

Ter bevordering van de rechtszekerheid omtrent het toezichtkader gedurende de in artikel 308 bis van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde periode van gefaseerde invoering, welke op 1 april 2015 zal aanvangen, is het van belang ervoor te zorgen dat deze verordening zo spoedig mogelijk in werking treedt, namelijk op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aanvraag voor het gebruik van een matchingopslag

1.   Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die een matchingopslag wensen te gebruiken, dienen schriftelijk een aanvraag tot voorafgaande goedkeuring bij de toezichthoudende autoriteiten in.

2.   De aanvraag wordt ingediend in een van de officiële talen van de lidstaat waar de verzekerings- of herverzekeringsonderneming haar hoofdkantoor heeft, of in een taal die met de toezichthoudende autoriteit is overeengekomen, en bevat ten minste de informatie die in de artikelen 3 tot en met 6 van deze verordening wordt vereist.

3.   Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen zorgen ervoor dat de aanvraag alle andere relevante informatie bevat die de toezichthoudende autoriteit volgens hen nodig kan hebben om de aanvraag te beoordelen en daarover een besluit te nemen. De aanvraag bevat documenten die het interne besluitvormingsproces van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming met betrekking tot de aanvraag aantonen.

4.   Wanneer een aanvraag wordt ingediend met betrekking tot meer dan één portefeuille van verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen, bevat de aanvraag het in de artikelen 3 tot en met 6 van deze verordening vereiste bewijs afzonderlijk voor elke portefeuille waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 2

Inhoud van de aanvraag met betrekking tot de toegewezen activaportefeuille

Met betrekking tot de in artikel 77 ter, lid 1, onder a), van Richtlijn 2009/138/EG vereiste toegewezen activaportefeuille bevat de aanvraag ten minste het volgende:

a)

bewijs dat de toegewezen activaportefeuille aan alle in artikel 77 ter, lid 1, van Richtlijn 2009/138/EG gespecificeerde voorwaarden voldoet;

b)

nadere gegevens van de activa in de toegewezen portefeuille, die bestaan uit informatie over de activa per lijn samen met de procedure die wordt gevolgd om dergelijke activa per activacategorie, kredietkwaliteit en looptijd te groeperen teneinde de in artikel 77 quater, lid 1, onder b), van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde fundamentele spread te kunnen bepalen;

c)

een beschrijving van het gevolgde proces om de toegewezen activaportefeuille overeenkomstig artikel 77 ter, lid 1, onder a), van Richtlijn 2009/138/EG te behouden, daaronder begrepen het proces om de replicatie van de verwachte kasstromen te behouden wanneer de kasstromen wezenlijk zijn veranderd.

Artikel 3

Inhoud van de aanvraag met betrekking tot de portefeuille van verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen

Met betrekking tot de portefeuille van verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen waarvoor de matchingopslag moet gelden, bevat de aanvraag ten minste het volgende:

a)

bewijs dat de verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen aan alle in artikel 77 ter, lid 1, onder d), e), g) en j), van Richtlijn 2009/138/EG gespecificeerde criteria voldoen;

b)

wanneer het mortaliteitsrisico aanwezig is, kwantitatief bewijs dat de beste schatting van de portefeuille van verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen met niet meer dan 5 % toeneemt onder de mortaliteitsrisicostress die in artikel 52 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie (3) is gespecificeerd.

Artikel 4

Inhoud van de schriftelijke aanvraag met betrekking tot kasstroommatching en portefeuillebeheer

Met betrekking tot de kasstroommatching en het beheer van de in aanmerking komende portefeuille van verplichtingen en de toegewezen activaportefeuille bevat de aanvraag ten minste het volgende:

a)

kwantitatief bewijs dat aan de criteria van artikel 77 ter, lid 1, onder c), van Richtlijn 2009/138/EG is voldaan, daaronder begrepen een kwantitatieve en kwalitatieve beoordeling van de vraag of een eventuele mismatch geen wezenlijke risico's oplevert in verhouding tot de risico's die eigen zijn aan de verzekerings- of herverzekeringsactiviteit waarvoor de matchingsopslag moet gelden;

b)

bewijs dat adequate processen zullen worden ingevoerd om de portefeuille van verplichtingen en de toegewezen activaportefeuille afzonderlijk van andere activiteiten van de onderneming te identificeren, te organiseren en te beheren, en ervoor te zorgen dat de toegewezen activaportefeuille niet kan worden gebruikt ter dekking van verliezen die ontstaan bij andere activiteiten van de onderneming, overeenkomstig artikel 77 ter, lid 1, onder b), van Richtlijn 2009/138/EG;

c)

bewijs van hoe de eigen middelen overeenkomstig artikel 81 van Richtlijn 2009/138/EG zullen worden gecorrigeerd om een verminderde overdraagbaarheid te weerspiegelen;

d)

bewijs van hoe het solvabiliteitskapitaalvereiste zal worden gecorrigeerd om aan te geven dat er minder ruimte is voor risicodiversificatie. Wanneer dit relevant is, omvat dit bewijs dat de artikelen 216, 217 en 234 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 zijn nageleefd. Wanneer verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van plan zijn het solvabiliteitskapitaalvereiste te berekenen aan de hand van een intern model maar daarvoor niet de vereiste goedkeuring van de toezichthoudende autoriteit hebben gekregen, wordt het in dit lid vereiste bewijs ingediend op basis van het resultaat van de standaardformule en van het niet-goedgekeurde interne model.

Artikel 5

Aanvullende inhoud van de schriftelijke aanvraag

Naast de in de artikelen 3 en 4 van deze verordening gespecificeerde informatie, bevat de aanvraag ook het volgende:

a)

bevestiging dat aan de voorwaarden van artikel 77 ter, lid 3, van Richtlijn 2009/138/EG zal worden voldaan indien de toezichthoudende autoriteit de toepassing van een matchingopslag goedkeurt;

b)

het in artikel 44, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG vereiste liquiditeitsplan;

c)

de in artikel 44, lid 2 bis, onder b), van Richtlijn 2009/138/EG vereiste beoordelingen;

d)

de in artikel 45, lid 2 bis, van Richtlijn 2009/138/EG vereiste beoordelingen;

e)

een gedetailleerde toelichting en uiteenzetting van het proces om de matchingopslag overeenkomstig de voorschriften van artikel 77 quater van Richtlijn 2009/138/EG te berekenen;

f)

een lijst van de andere aanvragen die door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming zijn ingediend of in de eerstkomende zes maanden zijn voorgenomen, voor goedkeuring van in artikel 308 bis, lid 1, van Richtlijn 2009/138/EG genoemde elementen van de gefaseerde invoering.

Artikel 6

Beoordeling van de aanvraag

1.   De toezichthoudende autoriteit bevestigt de ontvangst van de aanvraag van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming.

2.   Een aanvraag wordt door de toezichthoudende autoriteit als volledig beschouwd indien zij alle in de artikelen 2 tot en met 5 van deze verordening vereiste bewijs bevat.

3.   De toezichthoudende autoriteit bevestigt binnen de 30 dagen na de datum van ontvangst van de aanvraag of de aanvraag volledig is.

4.   Wanneer de toezichthoudende autoriteit vaststelt dat de aanvraag niet volledig is, deelt zij de verzekerings- of herverzekeringsonderneming onmiddellijk mee dat de termijn voor goedkeuring nog niet is aangevangen, en specificeert zij waarom de aanvraag niet als volledig wordt beschouwd.

5.   De toezichthoudende autoriteit zorgt ervoor dat zij binnen de zes maanden vanaf de ontvangst van een volledige aanvraag over de aanvraag een besluit neemt.

6.   Wanneer de toezichthoudende autoriteit heeft bevestigd dat een aanvraag volledig is, belet dit haar niet om om aanvullende informatie te verzoeken die zij voor haar beoordeling nodig heeft. In het verzoek worden de verlangde aanvullende informatie en de redenen voor het verzoek gespecificeerd.

7.   Bij de beoordeling van de aanvraag wordt voortdurende communicatie met de verzekerings- of herverzekeringsonderneming verondersteld en mogen de toezichthoudende autoriteiten om aanpassingen verzoeken van de door de onderneming voorgestelde wijze van toepassing van een matchingopslag. Wanneer de toezichthoudende autoriteit vaststelt dat de aanvraag voor de toepassing van een matchingopslag zou kunnen worden goedgekeurd mits aanpassingen worden doorgevoerd, stelt zij de verzekerings- of herverzekeringsonderneming onverwijld schriftelijk in kennis van de vereiste aanpassingen.

8.   De dagen tussen de datum waarop de toezichthoudende autoriteit overeenkomstig lid 6 of lid 7 om aanvullende informatie of aanpassingen verzoekt, en de datum waarop zij die informatie of aanpassingen ontvangt, worden niet meegeteld in de in lid 5 vastgestelde termijn van zes maanden.

9.   Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen zorgen ervoor dat alle documenten in de loop van de beoordeling van de aanvraag aan de toezichthoudende autoriteiten ter beschikking worden gesteld, daaronder begrepen in elektronische vorm wanneer mogelijk.

10.   De verzekerings- of herverzekeringsonderneming stelt de toezichthoudende autoriteit in kennis van eventuele wijzigingen van in de aanvraag opgenomen gegevens. Wanneer een verzekerings- of herverzekeringsonderneming de toezichthoudende autoriteit in kennis stelt van een wijziging van haar aanvraag, wordt die aanvraag als een nieuwe aanvraag behandeld, tenzij het volgende van toepassing is:

a)

de wijziging is het gevolg van een verzoek van de toezichthoudende autoriteit om aanvullende informatie of aanpassingen; of

b)

de toezichthoudende autoriteit is ervan overtuigd dat de wijziging geen significante invloed heeft op haar beoordeling van de aanvraag.

11.   Een verzekerings- of herverzekeringsonderneming kan in elk stadium voorafgaand aan het besluit van de toezichthoudende autoriteit een aanvraag schriftelijk intrekken. Indien de verzekerings- of herverzekeringsonderneming vervolgens de aanvraag opnieuw indient of een aangepaste aanvraag indient, behandelt de toezichthoudende autoriteit die aanvraag als een nieuwe aanvraag.

Artikel 7

Besluit over de aanvraag

1.   De toezichthoudende autoriteit mag ander bewijs dan het in de artikelen 2 tot en met 5 van deze verordening genoemde bewijs in aanmerking nemen, wanneer dat bewijs relevant is om bij het nemen van een besluit de aanvraag te beoordelen of aan de in artikel 77 ter, lid 1, en artikel 77 quater van Richtlijn 2009/138/EG vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   Het besluit van de toezichthoudende autoriteit over de aanvraag wordt schriftelijk meegedeeld in dezelfde taal als de aanvraag.

3.   Wanneer één aanvraag voor meer dan één portefeuille van verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen is ontvangen, mag de toezichthoudende autoriteit besluiten de aanvraag goed te keuren voor sommige maar niet alle in de aanvraag opgenomen portefeuilles. In dat geval wordt in de schriftelijke mededeling van het besluit gespecificeerd op welke portefeuilles van verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen de matchingopslag mag worden toegepast.

4.   Wanneer de toezichthoudende autoriteit besluit een aanvraag af te wijzen, voor sommige of alle in een aanvraag opgenomen portefeuilles, vermeldt zij duidelijk de redenen voor dat besluit.

5.   Wanneer een verzekerings- of herverzekeringsonderneming voor de toepassing van een matchingopslag op een portefeuille van verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen goedkeuring krijgt, wordt het toepassingsgebied van dat goedkeuringsbesluit geacht zich uit te strekken op toekomstige verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen en activa die aan die matchingportefeuille worden toegevoegd, mits de betrokken onderneming het volgende kan aantonen:

a)

de toekomstige verplichtingen en activa hebben dezelfde kenmerken als de verplichtingen en activa die in de matchingportefeuille waarvoor goedkeuring werd verleend, zijn opgenomen;

b)

de matchingportefeuille blijft aan de in Richtlijn 2009/138/EG vastgestelde voorwaarden voldoen.

Artikel 8

Intrekking van de goedkeuring door de toezichthoudende autoriteit

Wanneer de toezichthoudende autoriteit van oordeel is dat een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, waaraan voor het gebruik van een matchingopslag goedkeuring is verleend, de in artikel 77 ter, lid 1, of artikel 77 quater van Richtlijn 2009/138/EG vastgestelde voorwaarden niet langer naleeft, stelt die toezichthoudende autoriteit de verzekerings- of herverzekeringsonderneming onmiddellijk daarvan in kennis en legt zij de aard van de niet-naleving uit.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 12 van 17.1.2015, blz. 1).


25.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/23


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/501 VAN DE COMMISSIE

van 24 maart 2015

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), en met name artikel 7,

In overleg met de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding

(1)

Op 26 juni 2014 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) op basis van artikel 5 van de basisverordening een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”) en Taiwan („de betrokken landen”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) („het bericht van inleiding”).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 13 mei 2014 namens producenten in de Unie van koudgewalste platte producten van roestvrij staal was ingediend door Eurofer („de klager”). De klager vertegenwoordigt ca. 50 % van de totale productie van koudgewalste platte producten van roestvrij staal in de Unie. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

(3)

Daarnaast heeft de Commissie op 14 augustus 2014 een afzonderlijk antisubsidieonderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de VRC. De Commissie heeft de inleiding van de antisubsidieprocedure bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3).

1.2.   Registratie

(4)

Naar aanleiding van een door de klager ingediend en met het nodige bewijsmateriaal gestaafd verzoek heeft de Commissie op 15 december 2014 Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1331/2014 (4) vastgesteld, uit hoofde waarvan koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China of Taiwan per 17 december 2014 aan registratie onderworpen werden.

1.3.   Belanghebbende partijen

(5)

In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie specifiek de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs alsmede de Chinese en Taiwanese autoriteiten en de haar bekende betrokken importeurs, leveranciers, gebruikers, handelaren en verenigingen op de hoogte gesteld van de opening van het onderzoek en hen uitgenodigd daaraan mee te werken. De Commissie heeft ook producenten in de Verenigde Staten van Amerika („VS”) en Zuid-Afrika van de opening op de hoogte gesteld en hen uitgenodigd eraan deel te nemen. In het bericht van inleiding heeft de Commissie de belanghebbenden ervan op de hoogte gesteld dat zij de intentie had de VS te gebruiken als derde land met markteconomie („referentieland”) in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

(6)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen over de opening van het onderzoek te maken en om een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures te verzoeken.

a)   Steekproef

(7)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van de belanghebbenden zal samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

Steekproef van producenten in de Unie

(8)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. Bij het samenstellen van de steekproef ging de Commissie uit van productievolume. Deze steekproef bestond uit vier producenten in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vertegenwoordigden ca. 50 % van het productievolume. De Commissie heeft de belanghebbenden om opmerkingen over de voorlopige steekproef verzocht. Er zijn geen opmerkingen over de voorlopige steekproef ontvangen en de voorlopige steekproef is bevestigd. De steekproef is representatief voor de bedrijfstak van de Unie.

Steekproef van importeurs

(9)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te kunnen stellen, verzocht de Commissie niet-verbonden importeurs de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken.

(10)

Eenendertig niet-verbonden importeurs leverden de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie vier ondernemingen geselecteerd op basis van het grootste invoervolume naar de Unie. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werden alle bekende betrokken importeurs geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef.

(11)

Er werden opmerkingen ontvangen over de eigendomsstructuur van een van de geselecteerde importeurs. Bepaalde belanghebbenden waren van mening dat één importeur niet in de steekproef moest worden opgenomen omdat deze met een producent in de Unie verbonden was. Deze importeur was echter tijdens het onderzoektijdvak met geen enkele producent in de Unie verbonden, maar werd dit later pas. Bovendien betekent de term „niet-verbonden importeur” dat een importeur niet verbonden is met een producent-exporteur. Een niet-verbonden importeur kan wel verbonden zijn met een producent in de Unie.

Steekproef van producenten-exporteurs in Taiwan

(12)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, is alle producenten-exporteurs in Taiwan verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de vertegenwoordiging van Taiwan bij de EU verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, aan te wijzen en/of contact met hen op te nemen.

(13)

In totaal verstrekten negen zelfverklaarde producenten-exporteurs uit het betrokken land de gevraagde informatie en stemden ze erin toe in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef van vier producenten-exporteurs samengesteld (waarvan drie verbonden) op basis van het grootste representatieve uitvoervolume naar de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werden alle bekende betrokken producenten-exporteurs en de autoriteiten van het betrokken land geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

(14)

Uit het onderzoek is gebleken dat twee van de ondernemingen die in de steekproef waren opgenomen en twee medewerkende producenten die niet in de steekproef waren opgenomen, niet voldoen aan de definitie van producent-exporteur omdat zij alleen als servicebedrijf functioneren en het betrokken product als basis voor hun productie gebruiken. Er is vastgesteld dat deze ondernemingen geen installaties voor warm of koud walsen hebben en hun toegevoegde waarde in verhouding tot de prijs van hun basisproduct te verwaarlozen is. In feite kopen en verkopen zij het betrokken product in verschillende varianten (zie overwegingen 26 tot en met 28).

(15)

Eén van deze ondernemingen is echter verbonden met een producent-exporteur die in de steekproef is opgenomen. Om die reden werd deze onderneming bij het onderzoek beschouwd als onderdeel van dat concern. Nadat de onderneming die niet voldeed aan de definitie van producent-exporteur, uit de steekproef was verwijderd, vertegenwoordigde de overgebleven steekproef ten minste ca. 48 % van de totale uitvoer uit Taiwan naar de Unie en rond de 80 % van de binnenlandse verkoop in Taiwan. De steekproef was dus nog steeds representatief.

(16)

De Commissie heeft de drie andere ondernemingen uitgesloten van de berekening van individuele dumpingmarges en schade opheffende prijsniveaus. Hierdoor is er voor deze drie ondernemingen geen recht vastgesteld.

Individueel onderzoek

(17)

Eén producent-exporteur in Taiwan heeft verzocht om een individueel onderzoek uit hoofde van artikel 17, lid 3, van de basisverordening; dit verzoek werd ingewilligd.

Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC

(18)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, is alle producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de autoriteiten van de VRC verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, aan te wijzen en/of contact met hen op te nemen.

(19)

In totaal verstrekten acht producenten-exporteurs uit de VRC de gevraagde informatie en stemden ze erin toe in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef samengesteld van vier producenten-exporteurs die behoren tot twee concerns; bij het samenstellen van de steekproef is de Commissie uitgegaan van het grootste representatieve uitvoervolume naar de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werden alle bekende betrokken producenten-exporteurs en de autoriteiten van het betrokken land geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

b)   Formulieren voor de aanvraag van behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) voor producenten-exporteurs in de VRC

(20)

Met het oog op de toepassing van artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening heeft de Commissie BMO-aanvraagformulieren toegezonden aan alle medewerkende producenten-exporteurs in de VRC die in de steekproef waren opgenomen, aan niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs die een aanvraag voor individueel onderzoek uit hoofde van artikel 17, lid 3, van de basisverordening wilden indienen, aan bekende verenigingen van producenten-exporteurs en aan de autoriteiten van de VRC. Behandeling als marktgerichte onderneming is door geen van de producenten-exporteurs aangevraagd.

c)   Vragenlijst

(21)

De Commissie heeft vragenlijsten toegezonden aan de in de steekproef opgenomen Chinese en Taiwanese producenten-exporteurs, aan producenten-exporteurs die een aanvraag voor individueel onderzoek wilden indienen, aan producenten in twee mogelijke referentielanden, aan de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, aan de in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeurs en aan de gebruikers die zich hadden aangemeld.

(22)

Ingevulde vragenlijsten zijn ontvangen van vier in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs, vier in de steekproef opgenomen Taiwanese producenten-exporteurs (waarvan er twee geen producenten-exporteurs bleken te zijn), één Taiwanese producent-exporteur die een individueel onderzoek had aangevraagd, twee producenten in de VS (het referentieland), vier in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, vier in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeurs en zes gebruikers.

d)   Controlebezoeken

(23)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Krachtens artikel 16 van de basisverordening werden controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:

Producenten in de Unie

Acciai Speciali Terni S.P.A., Terni, Italië

Acerinox Europa SAU, Palmones-Los Barrios en Madrid, Spanje

Aperam Stainless Europe, La Plaine Saint Denis, Frankrijk

Verbonden servicebedrijf van Acciai Speciali Terni S.P.A.

Terninox, Ceriano Laghetto, Italië

Klager

Eurofer, Brussel, België

Producenten-exporteurs in Taiwan

Chia Far Industrial Factory Co., Ltd, Taipei city

Tang Eng Iron Works Co., Ltd, Kaohsiung city

YC Inox Co., Ltd, Chang-Hua Hsien city

Yieh Mau Corporation, Kaohsiung city

Yieh United Steel Corporation, Kaohsiung city

Producenten-exporteurs in de VRC

Baosteel Stainless Co., Ltd, Shanghai

Ningbo Baoxin Stainless Co., Ltd, Ningbo

Shanxi Taigang Stainless Steel Co., Ltd, Taiyuan City

Verbonden importeur in de Unie

Baosteel Europe GmbH, Hamburg, Duitsland

(24)

De Commissie heeft hoorzittingen gehouden, waaronder hoorzittingen van de raadadviseur-auditeur met producenten-exporteurs, verenigingen en importeurs.

1.4.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(25)

Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling, had betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(26)

Het betrokken product wordt gevormd door gewalste platte producten van roestvrij staal, enkel koud gewalst, van oorsprong uit de VRC en Taiwan, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7219 31 00, 7219 32 10, 7219 32 90, 7219 33 10, 7219 33 90, 7219 34 10, 7219 34 90, 7219 35 10, 7219 35 90, 7220 20 21, 7220 20 29, 7220 20 41, 7220 20 49, 7220 20 81 en 7220 20 89 („het betrokken product”).

(27)

Koudgewalste platte producten van roestvrij staal worden voor uiteenlopende toepassingen gebruikt, bijvoorbeeld bij de productie van huishoudelijke apparaten (bijvoorbeeld het binnenwerk van wasmachines en vaatwassers), bij de productie van gelaste buizen en medische apparatuur, en in de voedingsmiddelen- en auto-industrie.

(28)

Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product allemaal dezelfde fysieke, chemische en technische basiskenmerken hebben en in hoofdzaak voor dezelfde doeleinden worden gebruikt.

2.2.   Soortgelijk product

(29)

Het bleek dat de koudgewalste platte producten van roestvrij staal die door de bedrijfstak van de Unie in de Unie geproduceerd en verkocht worden en de koudgewalste platte producten van roestvrij staal die in de betrokken landen en het referentieland geproduceerd en verkocht worden, dezelfde wezenlijke fysieke, chemische en technische kenmerken en dezelfde basistoepassingen hebben als de koudgewalste platte producten van roestvrij staal die geproduceerd worden in de betrokken landen en naar de Unie worden uitgevoerd. Daarom worden al deze producten beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

2.3.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(30)

Bepaalde belanghebbenden voerden aan dat bepaalde productsoorten (waaronder smal bandstaal en precisiebandstaal) van het onderzoek moesten worden uitgesloten, omdat producenten in de Unie in deze marktsegmenten niet aan de volledige vraag kunnen voldoen. De bedrijfstak van de Unie heeft echter aangetoond wel in staat te zijn om in deze marktsegmenten aan de volledige vraag te voldoen.

(31)

Wat precisiebandstaal betreft, voerden dezelfde partijen verder aan dat het directoraat-generaal Concurrentie van de Europese Commissie in zijn analyse van de concentratiezaak Outokumpu/INOXUM had besloten deze productsoort van de desbetreffende markt uit te sluiten (5). De marktdefinitie in concentratiezaken heeft echter betrekking op vervanging aan de vraag- en aanbodzijde, terwijl de markt in een antidumpingzaak wordt gedefinieerd door de fysieke kenmerken van het onderzochte product. Hierdoor kunnen productsoorten in een antidumpingzaak op bepaalde kenmerken van elkaar verschillen (breedte, toleranties, mechanische eigenschappen). Bovendien maakte deze productsoort vanaf het begin deel uit van het onderzoek, omdat in het kader van de permanente procedure contact werd opgenomen met producenten van precisiebandstaal in de Unie.

(32)

Daarom verwierp de Commissie het argument en liet zij de productomschrijving van het onderzoek ongewijzigd.

3.   DUMPING

3.1.   De VRC

3.1.1.   Normale waarde

3.1.1.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

(33)

Krachtens artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening stelt de Commissie in overeenstemming met artikel 2, leden 1 tot en met 6, van die verordening de normale waarde vast voor de producenten-exporteurs in de VRC die hebben aangegeven en aangetoond dat zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van die verordening, en dus in aanmerking komen voor een BMO.

(34)

Om de benodigde informatie te verkrijgen om te kunnen bepalen of aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening werd voldaan, heeft de Commissie de producenten-exporteurs gevraagd het BMO-aanvraagformulier in te vullen. Geen van hen heeft een BMO aangevraagd.

3.1.1.2.   Referentieland

(35)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening is voor de producenten-exporteurs aan wie geen BMO was toegekend, de normale waarde vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een derde land met een markteconomie. Daartoe moest een referentieland worden gekozen.

(36)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie de belanghebbenden meegedeeld dat zij de intentie had de VS als geschikt referentieland te gebruiken en heeft zij de belanghebbenden uitgenodigd opmerkingen in te dienen.

(37)

De Commissie heeft contact opgenomen met een aantal mogelijke referentielanden (India, Zuid-Afrika, Zuid-Korea, Taiwan en de VS) en heeft op basis van de ontvangen informatie bij 32 haar bekende producenten van het soortgelijke product in Zuid-Afrika, Zuid-Korea en de VS om informatie gevraagd. Omdat er geen informatie was ontvangen over producenten in India, kwam India niet als mogelijk referentieland in aanmerking. Taiwan is voorwerp van hetzelfde onderzoek, dus de informatie van de in dat kader onderzochte producenten kon voor dit doel worden gebruikt.

(38)

Slechts twee producenten in de VS hebben geantwoord op de vragenlijst voor producenten in het referentieland. De Commissie moest dus kiezen tussen de VS en Taiwan.

(39)

In de VS zijn er ten minste vier grote producenten van het soortgelijke product (waarvan er drie verticaal geïntegreerd zijn en de vierde niet); daarnaast zijn de totale productie en het totale verbruik vergelijkbaar met die van de VRC. In Taiwan wordt de markt gestuurd door één grote, verticaal geïntegreerde groep van producenten, ondanks de aanwezigheid van een paar kleine, niet geïntegreerde producenten. Het productieproces in de VS is vergelijkbaar met dat in Taiwan en met dat van ten minste een aantal producenten-exporteurs in de VRC. In de VS en Taiwan worden grotendeels dezelfde grondstoffen gebruikt. De VS heft antidumpingrechten ten aanzien van Japan, Zuid-Korea en Taiwan, terwijl Taiwan hetzelfde doet ten aanzien van de VRC en Zuid-Korea. Het soortgelijke product wordt echter in aanzienlijke mate in de VS en Taiwan ingevoerd en vertegenwoordigt respectievelijk rond de 17 % en 37 % van hun totale verbruik in het onderzoektijdvak. Tot de belangrijkste landen die exporteren naar de VS behoren Mexico, de VRC, Taiwan, Frankrijk, Finland, Japan en Duitsland; voor Taiwan zijn dit onder meer de VRC, Zuid-Korea, Japan, Finland en Vietnam.

(40)

In het licht van deze omstandigheden wordt de VS om de volgende twee belangrijke redenen gezien als een geschikter referentieland:

i)

de markt in de VS is erg competitief, terwijl de markt en de prijzen voor koudgewalste platte producten van roestvrij staal in Taiwan in aanzienlijke mate door één groep ondernemingen worden gestuurd;

ii)

de binnenlandse markt van Taiwan is veel kleiner dan die van de VRC en de VS.

(41)

Bepaalde belanghebbenden hebben bezwaren geuit tegen het gebruik van de VS als referentieland, met name vanwege vermeende verschillen in productieprocessen en in het soort grondstoffen dat in de productie wordt gebruikt. Deze belanghebbenden beweerden dat Taiwan, dat eveneens voorwerp is van dit onderzoek, in dit opzicht een geschikter referentieland zou zijn dan de VS.

(42)

De Commissie heeft in dit stadium geconcludeerd dat de VS een geschikt referentieland is in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

3.1.1.3.   Normale waarde (referentieland)

(43)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de informatie die van de medewerkende producenten in het referentieland was ontvangen, gebruikt om de normale waarde te bepalen voor de producenten-exporteurs aan wie geen BMO was toegekend.

(44)

De Commissie heeft eerst onderzocht of de totale binnenlandse verkoop van de twee medewerkende producenten in het referentieland representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is representatief als de totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt tijdens het onderzoektijdvak ten minste 5 % vertegenwoordigde van de totale uitvoer van het betrokken product door elk van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs naar de Unie. Op basis hiervan was de totale verkoop van het soortgelijke product door de twee medewerkende producenten op de binnenlandse markt van het referentieland representatief.

(45)

Vervolgens heeft de Commissie voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs nagegaan welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht, identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de soorten die naar de Unie werden uitgevoerd.

(46)

Verder heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak bepaald om uit te maken of zij de werkelijke binnenlandse verkoop kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde.

(47)

De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:

i)

de verkoop van de productsoort tegen nettoverkoopprijzen die ten minste gelijk zijn aan de berekende productiekosten, meer dan 80 % van de totale verkoop van deze productsoort vertegenwoordigde; en

ii)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die productsoort ten minste gelijk is aan de productiekosten per eenheid.

(48)

In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die productsoort gedurende het onderzoektijdvak. De Commissie heeft alle transacties die als binnenlandse verkopen gemeld waren in beschouwing genomen, aangezien er geen twijfel bestond over het feit dat deze voor binnenlands verbruik bedoeld waren.

(49)

De normale waarde is gelijk aan de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkopen van de productsoorten in het onderzoektijdvak indien:

i)

de winstgevende verkoop van de productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die productsoort bedraagt; of

ii)

de gewogen gemiddelde prijs van deze productsoort lager ligt dan de productiekosten per eenheid.

3.1.2.   Uitvoerprijs

(50)

De uitvoer naar de Unie vond voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers plaats of, in het geval van één producent-exporteur, via een verbonden onderneming die optrad als importeur.

(51)

In de gevallen waarin de producenten-exporteurs het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie hadden uitgevoerd, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de voor het betrokken product bij uitvoer naar de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

(52)

In het geval waarin de producent-exporteur het betrokken product via een als importeur optredende verbonden onderneming naar de Unie uitvoerde, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijs waartegen het ingevoerde product voor het eerst aan onafhankelijke afnemers in de Unie werd doorverkocht. In dit geval werden voor alle tussen invoer en wederverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA”), en voor winst correcties toegepast.

3.1.3.   Vergelijking

(53)

De normale waarde en de uitvoerprijs van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(54)

Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, bankkosten en commissies.

3.1.4.   Dumpingmarges

(55)

Voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs heeft de Commissie, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening, de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product in het referentieland (zie overwegingen 43 tot en met 49) vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product.

(56)

Op grond hiervan zijn de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van kosten, verzekering en vracht (cif-prijs), grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Tabel 1

Dumpingmarges, VRC

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

(%)

Baosteel Group: Baosteel Stainless Steel Co., Ltd; Ningbo Baoxin Stainless Steel Co., Ltd

34,9

TISCO Group: Shanxi Taigang Stainless Steel Co., Ltd; Tianjin TISCO & TPCO Stainless Steel Co Ltd

29,2

(57)

Voor de medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen, heeft de Commissie de gewogen gemiddelde dumpingmarge berekend op grond van artikel 9, lid 6, van de basisverordening. Die marge werd dus vastgesteld op basis van het gewogen gemiddelde van de dumpingmarges die waren vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(58)

Dit leidt voor de medewerkende producenten-exporteurs die geen deel uitmaken van de steekproef, tot een voorlopige dumpingmarge van 30,0 %.

(59)

Voor alle andere producenten-exporteurs in het betrokken land stelde de Commissie de dumpingmarge overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens vast. Hiertoe bepaalde de Commissie de mate van medewerking van de producenten-exporteurs. De mate van medewerking is het uitvoervolume van de medewerkende producenten-exporteurs naar de Unie, uitgedrukt als percentage van het totale uitvoervolume — volgens de invoerstatistieken van Eurostat — van het betrokken land naar de Unie.

(60)

De mate van medewerking werd als hoog beoordeeld en op basis hiervan besloot de Commissie de residuele dumpingmarge vast te stellen op het niveau van de in de steekproef opgenomen onderneming met de hoogste dumpingmarge.

(61)

Onderstaande tabel bevat de voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Tabel 2

Dumpingmarges, VRC

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

(%)

Baosteel Group: Baosteel Stainless Steel Co., Ltd; Ningbo Baoxin Stainless Steel Co., Ltd

34,9

TISCO Group: Shanxi Taigang Stainless Steel Co., Ltd; Tianjin TISCO & TPCO Stainless Steel Co Ltd

29,2

Andere medewerkende ondernemingen

30,0

Alle andere ondernemingen

34,9

3.2.   Taiwan

3.2.1.   Normale waarde

(62)

De Commissie heeft eerst onderzocht of de totale binnenlandse verkoop van elke onderzochte producent-exporteur representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Tot de onderzochte producenten-exporteurs rekende de Commissie de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, aangevuld met één producent-exporteur van wie het verzoek om individueel onderzoek ingewilligd was. De binnenlandse verkoop is representatief als de totale binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt per producent-exporteur tijdens het onderzoektijdvak ten minste 5 % vertegenwoordigde van diens totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie.

(63)

De binnenlandse verkoopcijfers die door de onderzochte producenten-exporteurs waren gemeld, bevatten volgens de conclusies van de Commissie een aanzienlijke hoeveelheid verkopen van het soortgelijke product aan distributeurs die het product vervolgens uitvoerden. Een berekening op basis van de productiegegevens van de medewerkende ondernemingen en statistische informatie over de in- en uitvoer van het soortgelijke product in Taiwan bevestigde dat ca. 50 % van de binnenlandse verkoop die door de medewerkende producenten-exporteurs was gemeld, in feite indirecte uitvoer was die niet voor binnenlands verbruik was bestemd.

(64)

Bovendien ontdekte de Commissie dat op de binnenlandse markt in Taiwan een systeem van kortingen gold. Eén van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs verklaarde dat dit systeem was opgezet als stimulans voor plaatselijke servicebedrijven (distributeurs) die hun staalproducten uitvoerden. Omdat alle distributeurs elke maand uitgebreid op de hoogte worden gesteld van de prijzen en kortingen die door de twee belangrijkste producenten voor de binnenlandse markt worden vastgesteld, werden de prijzen van goederen voor de binnenlandse markt en die van de uit te voeren goederen in aanzienlijke mate beïnvloed door het in Taiwan bestaande systeem voor prijsbepaling, zelfs als andere producenten hun klanten geen korting gaven.

(65)

Op basis van de bevindingen van de controles ter plaatse werd drie van de producenten-exporteurs verzocht de door hen gemelde verkoopcijfers voor de binnenlandse markt in Taiwan te herzien en te ontdoen van alle verkopen die niet voor binnenlands verbruik bedoeld waren. Zij lieten het echter bij een verklaring dat zij niet op de hoogte waren van de eindbestemming van het soortgelijke product dat zij aan hun afnemers verkopen.

(66)

Zoals uitgelegd in overweging 63 hierboven en om te waarborgen dat de normale waarde werd gebaseerd op prijzen die uitsluitend voor binnenlands verbruik waren vastgesteld, heeft de Commissie voor een conservatieve benadering gekozen en de voorlopige dumpingberekeningen gebaseerd op de gerapporteerde verkoop aan eindgebruikers in Taiwan. Daarbij verstond de Commissie onder eindgebruiker elke marktdeelnemer die het soortgelijke product omzette in een product dat van het soortgelijke product verschilde. De verkoop aan distributeurs of handelaars werd niet tot de binnenlandse verkoop gerekend, omdat de Commissie tijdens het onderzoek constateerde dat een van de belangrijkste distributeurs in Taiwan een grote hoeveelheid van het soortgelijke product verwierf — door de leveranciers gemeld als binnenlandse verkoop — maar het grootste deel ervan uitvoerde.

(67)

Op basis hiervan was de totale verkoop op de binnenlandse markt van het soortgelijke product door elke onderzochte producent-exporteur representatief.

(68)

Vervolgens heeft de Commissie voor de onderzochte producenten-exporteurs met een representatieve binnenlandse verkoop nagegaan welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht, identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde soorten.

(69)

Daarna heeft de Commissie onderzocht of de productsoorten die door de onderzochte producenten-exporteurs op hun binnenlandse markt werden verkocht, in vergelijking met de productsoorten die naar de Unie werden uitgevoerd, representatief waren in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een productsoort is representatief als de totale binnenlandse verkoop van die productsoort aan onafhankelijke afnemers in het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van de totale omvang van de uitvoer naar de Unie van de identieke of vergelijkbare productsoort.

(70)

Verder heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak bepaald om uit te maken of zij de werkelijke binnenlandse verkoop kon gebruiken voor de berekening van de normale waarde.

(71)

De normale waarde wordt gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend is, indien:

i)

de verkoop van de productsoort tegen nettoverkoopprijzen die ten minste gelijk zijn aan de berekende productiekosten, meer dan 80 % van de totale verkoop van deze productsoort vertegenwoordigde; en

ii)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die productsoort ten minste gelijk is aan de productiekosten per eenheid.

(72)

In dit geval is de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die productsoort gedurende het onderzoektijdvak.

(73)

De normale waarde is gelijk aan de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkopen van de productsoorten in het onderzoektijdvak indien:

i)

de winstgevende verkoop van de productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die productsoort bedraagt; of

ii)

de gewogen gemiddelde prijs van deze productsoort lager ligt dan de productiekosten per eenheid.

(74)

Uit de analyse van de binnenlandse verkoop bleek dat de binnenlandse verkoop voor een aantal productsoorten gedeeltelijk winstgevend was en dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs boven de productiekosten per eenheid lag. Daarom nam de Commissie als normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen tijdens het onderzoektijdvak in gevallen waarin aan de voorwaarden van overweging 71 werd voldaan, en het gewogen gemiddelde van alleen de winstgevende verkopen in gevallen waarin niet aan deze voorwaarden werd voldaan. Voor bepaalde productsoorten waarvoor het soortgelijke product niet of niet in voldoende hoeveelheden was verkocht of die in het geheel niet waren verkocht in het kader van normale handelstransacties, stelde de Commissie de normale waarde vast volgens de bepalingen van artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.

(75)

De normale waarde werd vastgesteld door de gemiddelde productiekosten van het soortgelijke product van de onderzochte producenten-exporteurs tijdens het onderzoektijdvak te vermeerderen met:

i)

het gewogen gemiddelde van de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA”) die door de onderzochte producenten-exporteurs in verband met de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties tijdens het onderzoektijdvak zijn gemaakt; en

ii)

de gewogen gemiddelde winst die door de onderzochte producenten-exporteurs op de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties tijdens het onderzoektijdvak is gemaakt.

(76)

Voor één van de onderzochte producenten-exporteurs werden de productiekosten gecorrigeerd. Omdat een aanzienlijk deel van de producten die als basis dienden voor het maken van het soortgelijke product, ook door een verbonden leverancier werd ingekocht, heeft de Commissie de aankoopkosten van deze basisproducten vervangen door de kosten van de productie van deze basisproducten door de onderzochte producent-exporteur.

(77)

Voor dezelfde producent-exporteur constateerde de Commissie eveneens dat een correctie voor schrootwaarde dubbel was geteld, omdat het volume van tot eindproducten verwerkte basisproducten exclusief schrootwaarde was geboekt. Daarom verwierp de Commissie de versie waarin de schrootwaarde op de productiekosten van het eindproduct in mindering werd gebracht.

(78)

Voor productsoorten waarvan de verkochte hoeveelheden niet representatief waren, werden de gemiddelde VAA-kosten en de winst op transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt voor die soorten bij de normale waarde opgeteld. Voor productsoorten die helemaal niet op de binnenlandse markt werden verkocht of waarvan geen verkopen in het kader van normale handelstransacties bekend waren, werd het gewogen gemiddelde van de VAA-kosten en de winst van alle transacties in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt bij de normale waarde opgeteld.

3.2.2.   Uitvoerprijs

(79)

De uitvoer van het betrokken product door de onderzochte producenten-exporteurs vond ofwel rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie, ofwel via onafhankelijke distributeurs in Taiwan plaats. Overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening werd de uitvoerprijs daarom vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

3.2.3.   Vergelijking

(80)

De normale waarde en de uitvoerprijs van de onderzochte producenten-exporteurs werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(81)

Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, bankkosten en commissies.

(82)

De in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben niet gebruikgemaakt van de wisselkoersen die in de vóór de controlebezoeken toegezonden antidumpingvragenlijsten waren gegeven. Daarom heeft de Commissie de transactiewaarden opnieuw berekend op basis van de in de vragenlijsten vermelde koersen.

3.2.4.   Dumpingmarges

(83)

Voor de onderzochte producenten-exporteurs, waaronder twee in de steekproef opgenomen verbonden ondernemingen en één onderneming waarvan het verzoek om individueel onderzoek ingewilligd was, heeft de Commissie, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening, de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product.

(84)

Op grond hiervan zijn de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Tabel 3

Dumpingmarges, Taiwan

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

(%)

Chia Far Industrial Factory Co., Ltd (individueel onderzoek)

12,0

Tang Eng Iron Works Co., Ltd en Yieh United Steel Corporation

10,9

(85)

Voor de medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen, heeft de Commissie de gewogen gemiddelde dumpingmarge berekend op grond van artikel 9, lid 6, van de basisverordening. Die marge werd dus vastgesteld op basis van de dumpingmarges die waren vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(86)

Dit leidt voor de medewerkende producenten-exporteurs die geen deel uitmaken van de steekproef, tot een voorlopige dumpingmarge van 10,9 %.

(87)

Voor alle andere ondernemingen in het betrokken land stelde de Commissie de dumpingmarge overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens vast. Hiertoe bepaalde de Commissie de mate van medewerking. De mate van medewerking is het volume van de uitvoer naar de Unie van de medewerkende ondernemingen, uitgedrukt als percentage van het totale uitvoervolume — volgens de invoerstatistieken van Eurostat — van het betrokken land naar de Unie.

(88)

In dit geval werd de mate van medewerking als hoog beoordeeld en op basis hiervan besloot de Commissie de residuele dumpingmarge vast te stellen op het niveau van de onderneming met de hoogste dumpingmarge.

(89)

Onderstaande tabel bevat de voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Tabel 4

Dumpingmarges, Taiwan

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

(%)

Chia Far Industrial Factory Co., Ltd

12,0

Tang Eng Iron Works Co., Ltd en Yieh United Steel Corporation

10,9

Andere medewerkende ondernemingen

10,9

Alle andere ondernemingen

12,0

4.   SCHADE

4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(90)

Tijdens het onderzoektijdvak werd het soortgelijke product door negen bekende producenten in de Unie vervaardigd. Zij vormen de „bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(91)

De totale productie in de Unie in het onderzoektijdvak werd bepaald op meer dan 3 miljoen ton. De Commissie baseerde dit cijfer op alle informatie die over de bedrijfstak van de Unie beschikbaar was, zoals de informatie afkomstig van de in de steekproef opgenomen producenten en de gegevens uit de klacht voor de overige producenten in de Unie. De grootste producent in de Unie werkte niet aan het onderzoek mee en maakte ook geen bezwaar tegen de klacht. Zes producenten in de Unie, die samen ongeveer 55 % van de verkoop en productie in de Unie vertegenwoordigen, werkten aan het onderzoek mee. Zoals vermeld in overweging 8, zijn in de steekproef vier producenten in de Unie opgenomen, die samen ca. 50 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigen.

(92)

Bepaalde belanghebbenden hebben betoogd dat één van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie van de definitie van de bedrijfstak van de Unie moest worden uitgesloten, aangezien deze producent aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product invoerde. De invoer uit de betrokken landen door de desbetreffende producent was echter goed voor minder dan 5 % van de totale invoer van het betrokken product en minder dan 2 % van de verkoop van die producent in de Unie. Op basis hiervan blijft de Commissie er in dit stadium bij dat deze producent in de Unie deel uitmaakte van de bedrijfstak van de Unie.

(93)

Bepaalde belanghebbenden betoogden dat het ontbreken van de grootste producent in de Unie de steekproef niet-representatief zou maken. Zoals reeds vermeld, vertegenwoordigen de vier in de steekproef opgenomen producenten ca. 50 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie. Om die reden concludeerde de Commissie dat de steekproef representatief was. Hoe het ook zij, de grootste producent heeft zichzelf niet gemeld.

4.2.   Verbruik in de Unie

(94)

Bij het vaststellen van het verbruik in de Unie ging de Commissie uit van de verkoopcijfers met betrekking tot de eigen productie van de bedrijfstak van de Unie op basis van de door de producenten in de steekproef geleverde gegevens en de gegevens uit de klacht voor de overige producenten in de Unie, en de statistische gegevens van Eurostat met betrekking tot de invoer naar de markt van de Unie.

(95)

Het verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 5

Verbruik in de Unie

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Verbruik in de Unie (ton)

3 161 737

3 250 977

3 256 438

3 300 127

Index

100

103

103

104

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, klacht, Eurostat.

(96)

Het verbruik in de Unie is tijdens de gehele beoordelingsperiode continu met 4 % gestegen.

4.3.   Invoer uit de betrokken landen

4.3.1.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen

(97)

De Commissie heeft onderzocht of de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening cumulatief moest worden beoordeeld.

(98)

De dumpingmarge die werd vastgesteld ten aanzien van de invoer uit de VRC en Taiwan lag boven de de-minimisdrempel die in artikel 9, lid 3, van de basisverordening is vastgelegd. De invoer uit elk van de betrokken landen was niet te verwaarlozen in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening. Het marktaandeel lag tijdens het onderzoektijdvak op 5,1 % voor Taiwan en 4,3 % voor de VRC.

(99)

De concurrentievoorwaarden tussen de met dumping ingevoerde producten uit de VRC en Taiwan en het soortgelijke product waren vergelijkbaar. Meer specifiek concurreerden de ingevoerde producten met elkaar en met het soortgelijke product in de Unie, aangezien alle producten aan dezelfde internationale normen voldoen en daarom uitwisselbaar zijn. Bovendien worden ze via dezelfde verkoopkanalen en aan vergelijkbare categorieën afnemers verkocht.

(100)

De Taiwan Steel & Iron Industries Association („TSIIA”) betoogde dat de Commissie de gevolgen van de invoer met dumping uit de VRC en Taiwan niet cumulatief moest beoordelen. Volgens deze organisatie hebben Taiwanese producten op de markt van de Unie niet dezelfde concurrentievoorwaarden als Chinese, ook al worden de koudgewalste platte producten van roestvrij staal in de zin van de basisverordening als gelijk beschouwd. Zij zouden met name verschillen in klasse en kwaliteit, waarbij de Taiwanese producten van betere kwaliteit waren.

(101)

De uitspraak over verschillende klassen had uitsluitend betrekking op gespecialiseerde producten die minder dan 1 % van de invoer vertegenwoordigden. Verder voldoen alle producten (of ze nu uit de EU, China of Taiwan afkomstig zijn) aan dezelfde internationale normen en is er geen informatie ontvangen waarin het verschil in fysieke eigenschappen tussen het soortgelijke product uit de Unie en ingevoerde producten werd gekwantificeerd. Het argument is dus niet onderbouwd en werd derhalve afgewezen.

(102)

Aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening werd dus voldaan en de invoer uit de VRC en Taiwan werd voor de schadevaststelling cumulatief beoordeeld.

4.3.2.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen

(103)

De Commissie heeft de omvang van de invoer vastgesteld op basis van statistische gegevens hierover van Eurostat. Het marktaandeel van de ingevoerde producten werd op basis van dezelfde bron vastgesteld.

(104)

De invoer in de Unie uit de betrokken landen heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 6

Invoer en marktaandeel

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Invoervolume uit de VRC (ton)

56 477

95 876

87 759

143 420

Index

100

170

155

254

Marktaandeel (%)

1,8

2,9

2,7

4,3

Index

100

165

151

243

Invoervolume uit Taiwan (ton)

127 664

173 968

132 392

169 097

Index

100

136

104

132

Marktaandeel (%)

4,0

5,4

4,1

5,1

Index

100

133

101

127

Invoer uit de betrokken landen (ton)

184 140

269 845

220 151

312 517

Index

100

147

120

170

Marktaandeel (%)

5,8

8,3

6,8

9,5

Index

100

143

116

163

Bron: Eurostat.

(105)

De cumulatieve invoer uit de betrokken landen is tussen 2010 en het einde van het onderzoektijdvak met 70 % gestegen (van 184 140 ton tot 312 517 ton). De invoer steeg tijdens de gehele beoordelingsperiode gelijkmatig, met uitzondering van het jaar 2012, toen het invoervolume boven dat van 2010 maar onder dat van 2011 lag.

(106)

Tijdens de beoordelingsperiode nam het marktaandeel met 63 % toe (van 5,8 % tot 9,5 %). Net als de invoer steeg het marktaandeel tijdens de gehele beoordelingsperiode gelijkmatig, met uitzondering van 2012.

4.3.3.   Prijzen van de ingevoerde producten uit de betrokken landen en prijsonderbieding

(107)

De Commissie heeft de prijzen van de ingevoerde producten vastgesteld op basis van statistische gegevens van Eurostat over de waarde en het volume van de invoer. De prijsonderbieding van de ingevoerde producten werd vastgesteld op basis van de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en de producent-exporteur van wie het verzoek om individueel onderzoek was ingewilligd (zie overweging 17).

(108)

De gewogen gemiddelde prijzen van de invoer in de Unie uit de betrokken landen hebben zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 7

Invoerprijzen

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

VRC (EUR/ton)

2 175

2 280

2 253

2 008

Index

100

105

104

92

Taiwan (EUR/ton)

2 268

2 414

2 143

1 897

Index

100

106

94

84

Betrokken landen (EUR/ton)

2 239

2 366

2 187

1 948

Index

100

106

98

87

Bron: Eurostat.

(109)

Tussen 2010 en 2011 gingen de prijzen van de totale invoer uit de VRC en Taiwan aanvankelijk met 6 procentpunt omhoog. Daarna daalden ze met 19 procentpunt zodat de uiteindelijke daling 13 % bedroeg. De prijzen van de invoer uit de VRC en Taiwan afzonderlijk volgden een vergelijkbare trend, behalve in 2012 toen de prijzen voor de VRC nog steeds relatief hoog waren, maar al relatief laag voor Taiwan. Tussen 2012 en het einde van het onderzoektijdvak daalden de prijzen voor beide landen verder.

(110)

De Commissie stelde de prijsonderbieding tijdens het onderzoektijdvak vast aan de hand van een vergelijking van:

i)

de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort, die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werd berekend aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek; en

ii)

de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijs per ingevoerde productsoort, die door de onderzochte Chinese en Taiwanese producenten werd berekend aan de eerste niet-verbonden afnemer op de markt van de Unie, op cif-basis, met de nodige correcties voor kosten na invoer.

(111)

De prijzen werden per productsoort vergeleken na aftrek van kortingen, commissies en leveringskosten, waarbij de transacties indien nodig werden gecorrigeerd. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Daaruit bleek voor de invoer uit de betrokken landen op de markt van de Unie een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge tussen 9,6 % en 11,3 %.

(112)

Uit het onderzoek is gebleken dat producenten-exporteurs bijna uitsluitend verkopen aan onafhankelijke distributeurs of staalservicebedrijven, terwijl de bedrijfstak van de Unie zijn producten verkocht aan distributeurs, staalservicebedrijven en eindgebruikers. Uit het onderzoek is echter niet gebleken dat dit verschil in handelsstadium invloed had op de prijs. Integendeel, de onafhankelijke distributeurs en staalservicebedrijven verklaarden dat zij van de producenten in de Unie geen gunstiger verkoopvoorwaarden krijgen dan eindgebruikers.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.4.1.   Algemene opmerkingen

(113)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(114)

Zoals vermeld in overweging 8, werd voor de vaststelling van de mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruikgemaakt van een steekproef. De steekproef bestond uit vier producenten.

(115)

Voor de schadevaststelling maakte de Commissie onderscheid tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. Bij het beoordelen van de macro-economische indicatoren ging de Commissie uit van de gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten en de gegevens die afkomstig waren uit de klacht voor de overige producenten in de Unie. De gegevens hadden betrekking op alle producenten in de Unie. Bij het beoordelen van de micro-economische indicatoren ging de Commissie uit van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in hun antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt. De gegevens hadden betrekking op de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Beide reeksen gegevens bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(116)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit en hoogte van de dumpingmarge.

(117)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

(118)

Bepaalde belanghebbenden betoogden dat het onjuist was de indicatoren in macro-economische en micro-economische indicatoren onder te verdelen, maar dat in plaats daarvan bij de schadebeoordeling steevast de gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gebruikt moesten worden. Zij voerden aan dat de afzonderlijke beoordeling van macro-economische en micro-economische indicatoren gevoelig zou zijn voor manipulatie door de klager; deze zou namelijk de gegevensverzameling op macro-economisch niveau kunnen beïnvloeden doordat de beslissing om een bepaalde indicator als macro- of micro-economisch te beschouwen, werd genomen op basis van de mate van beschikbaarheid van informatie.

(119)

De Commissie heeft de macro-economische indicatoren vastgesteld en beoordeeld zoals deze op Unieniveau werden gevonden, niet uitsluitend op het niveau van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Er wordt in overweging genomen dat, als het gaat om macro-economische indicatoren, complete gegevens over de hele bedrijfstak van de Unie (waarin ook de gegevens van de in de steekproef opgenomen ondernemingen vertegenwoordigd zijn) de situatie tijdens de beoordelingsperiode beter weergeven dan de gegevens over slechts een deel van de bedrijfstak.

(120)

De gegevens die door de klager voor de beoordeling van de macro-economische indicatoren waren verstrekt, werden als nauwkeurig en betrouwbaar beschouwd. De deugdelijkheid van de gegevens is gecontroleerd aan de hand van de informatie die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie was verstrekt. Als dit argument zou worden gevolgd, zou een schadeanalyse waarbij consequent alleen de informatie werd gebruikt die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie was verstrekt, juist een negatiever beeld schetsen wat betreft de macro-economische indicatoren. Er was geen reden aan te nemen dat de klager met opzet informatie heeft achtergehouden om de schadeanalyse te beïnvloeden. Daarom is er geen aanleiding om de informatie over de macro-economische indicatoren die door de klager is verstrekt, niet te gebruiken. De stelling dat de analyse van alle schade-indicatoren beperkt zou moeten worden tot de informatie die is verstrekt door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, kan daarom niet worden geaccepteerd.

4.4.2.   Macro-economische indicatoren

4.4.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(121)

De totale productie in de Unie, de productiecapaciteit (voor koud walsen) en de bezettingsgraad hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 8

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Productie (ton)

3 195 908

3 159 359

3 222 857

3 036 688

Index

100

99

101

95

Productiecapaciteit (ton)

4 174 027

4 261 161

4 284 261

4 330 161

Index

100

102

103

104

Bezettingsgraad (%)

77

74

75

70

Index

100

97

98

92

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, klacht.

(122)

De productie bleef stabiel tussen 2010 en 2012. Tussen 2012 en het einde van het onderzoektijdvak daalde de productie aanzienlijk (6 procentpunt) en de uiteindelijke daling bedroeg 5 %, ondanks een stabiele vraag.

(123)

Tegelijkertijd vertoonde de productiecapaciteit tijdens de beoordelingsperiode een gematigde groei van 4 %. Deze kleine stijging van de productiecapaciteit zou het gevolg kunnen zijn van een beter gebruik van machines als gevolg van efficiëntieprogramma's die door de bedrijfstak van de Unie werden uitgevoerd.

(124)

Hierdoor daalde de bezettingsgraad tijdens de gehele beoordelingsperiode met 8 %. Zoals bekend is een bezettingsgraad van 100 % in de bedrijfstak voor koudgewalste platte producten van roestvrij staal niet haalbaar en houdbaar op de lange termijn. De bezettingsgraad die tijdens de beoordelingsperiode door de bedrijfstak van de Unie werd gerealiseerd, ligt echter ver onder de bezettingsgraad van boven de 90 % die wordt gezien als haalbaar met een op de lange termijn houdbaar productieniveau. Daarnaast is het verschil tussen de productiecapaciteit en het op de lange termijn houdbare productieniveau minimaal; dus kan dit niet van invloed zijn geweest op de dalende trend die in de bedrijfstak van de Unie zichtbaar was.

4.4.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

(125)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 9

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Verkoopvolume op de markt van de Unie (ton)

2 641 033

2 637 819

2 732 237

2 631 508

Index

100

100

103

100

Marktaandeel (%)

84

81

84

80

Index

100

97

100

95

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, klacht.

(126)

Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie was tijdens de gehele beoordelingsperiode stabiel, met een lichte stijging in 2012.

(127)

Omdat het verbruik in de Unie, zoals vermeld in overweging 96, tijdens de beoordelingsperiode is gestegen, heeft het relatief stabiele verkoopvolume ertoe geleid dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tijdens de gehele beoordelingsperiode met 5 % is gedaald. Net als bij de verkoop vertoonde het jaar 2012 een positiever beeld.

4.4.2.3.   Groei

(128)

Zoals hierboven beschreven, bleef het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie tijdens de gehele beoordelingsperiode relatief stabiel in een groeiende markt. Tegelijkertijd nam de invoer uit de betrokken landen aanzienlijk toe. Dit betekende dat de groei van de markt met ca. 140 000 ton over de gehele beoordelingsperiode bijna uitsluitend ten goede kwam aan de invoer uit de betrokken landen, die tijdens hetzelfde tijdvak met ca. 128 000 ton toenam. De bedrijfstak van de Unie heeft dus helemaal niet weten te profiteren van de groei van de markt.

4.4.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(129)

De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 10

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Aantal werknemers

13 223

12 978

12 471

11 820

Index

100

98

94

89

Productiviteit (ton/werknemer)

242

235

258

257

Index

100

97

107

106

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, klacht.

(130)

Het aantal werknemers in de bedrijfstak van de Unie vertoonde een duidelijk dalende trend: het daalde in 2011 met 2 procentpunt, in 2012 met 4 procentpunt en tijdens het onderzoektijdvak nog eens met 5 procentpunt. De rationalisering van het werknemersbestand kan worden toegeschreven aan de uitvoering van verschillende efficiëntieprogramma's door de producenten in de Unie en aan de afname van de productie.

(131)

De productie van koudgewalste platte producten van roestvrij staal wordt algemeen beschouwd als een kapitaalintensieve bedrijfstak. Toch biedt de bedrijfstak van de Unie aan een groot aantal mensen werkgelegenheid. Verder zijn loonkosten — goed voor 10 % à 15 % van de totale kosten — na grondstoffen de op één na belangrijkste kostenfactor. Werkgelegenheid is dus een relevante schade-indicator voor deze bedrijfstak.

(132)

De productiviteit van de bedrijfstak van de Unie daalde in 2011 licht met 3 procentpunt, steeg vervolgens in 2012 met 10 procentpunt om in het onderzoektijdvak weer met 1 procentpunt te dalen. De uiteindelijke stijging tijdens de desbetreffende periode bedroeg, ondanks de daling van het aantal werknemers, 6 procentpunt (van 242 tot 257 ton per werknemer), hetgeen wijst op een hogere mate van efficiëntie.

4.4.2.5.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(133)

Alle dumpingmarges lagen significant boven het minimale niveau. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien de omvang en de prijzen van de invoer uit de betrokken landen.

(134)

Dit is het tweede antidumpingonderzoek ten aanzien van het betrokken product. De invoer van hetzelfde product van oorsprong uit de VRC, Zuid-Korea en Taiwan was reeds het voorwerp van een onderzoek in 2008-2009 (6). Ook al heeft dat onderzoek niet geleid tot het instellen van antidumpingmaatregelen, toch is het bestaan van dumping toen al voorlopig door het onderzoek aangetoond (7).

4.4.3.   Micro-economische indicatoren

4.4.3.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(135)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 11

Verkoopprijzen in de Unie

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie (EUR/ton)

2 428

2 572

2 358

2 159

Index

100

106

97

89

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

2 247

2 345

2 149

1 939

Index

100

104

96

86

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(136)

De verkoopprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers nam tijdens de beoordelingsperiode met 11 % af. In 2011 stegen de prijzen met 6 %, maar ze daalden vervolgens met 17 procentpunt tot het einde van de beoordelingsperiode.

(137)

De productiekosten per eenheid voor de totale productie van koudgewalste platte producten van roestvrij staal (inclusief goederen die uiteindelijk werden uitgevoerd) volgden grotendeels de tendens van de verkoopprijzen en daalden tijdens de gehele beoordelingsperiode met 14 %. De verkoopprijzen en de productiekosten per eenheid zijn echter niet rechtstreeks vergelijkbaar vanwege het tijdverschil tussen productie en verkoop. Omdat het gemiddelde niveau van de voorraden in de bedrijfstak van de Unie ca. 15 % van de omzet bedroeg, zit er gemiddeld een kleine twee maanden tussen productie en verkoop.

(138)

In het algemeen worden zowel de productiekosten als de verkoopprijzen in aanzienlijke mate beïnvloed door de ontwikkeling van de grondstofprijzen, met name chroom en nikkel. De prijzen die door de bedrijfstak van de Unie worden berekend, volgen dan ook een mechanisme dat bekend staat onder de naam „legeringstoeslag”. Bij dit mechanisme bestaan de prijzen uit een vaste „basisprijs”, vermeerderd met een „legeringstoeslag” die varieert afhankelijk van de chemische samenstelling van de staalsoort en de notering van de legeringen op de metaalbeurs van Londen („London Metal Exchange” — „LME”). De prijzen zijn daarom mede afhankelijk van de staalsoort en de kosten van de desbetreffende grondstoffen.

(139)

Bepaalde belanghebbenden hebben gesuggereerd dat de „legeringstoeslag” bij de analyse van de ontwikkeling van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie buiten beschouwing moest worden gelaten. Aangezien de bedrijfstak van de Unie geen invloed heeft op de nikkelprijs, betoogden deze belanghebbenden dat de Commissie alleen naar de „basisprijs” moest kijken.

(140)

De totaalprijs bestaat inderdaad uit een basisprijs en een legeringstoeslag, en de afnemers zijn zich hier normaal gesproken van bewust. Tijdens het onderzoektijdvak is echter gebleken dat deze twee prijsbestanddelen meestal niet afzonderlijk op de factuur werden vermeld. In zulke gevallen werden deze twee bestanddelen meestal ook niet afzonderlijk vermeld op handelsdocumenten die aan de factuur voorafgaan, zoals de order of de orderbevestiging.

(141)

Daarom werd de ontwikkeling van de basisprijs geanalyseerd op basis van publiekelijk beschikbare informatie die door de belanghebbenden was ingediend. Deze informatie biedt een gedetailleerde uitsplitsing in basisprijs en legeringstoeslag van de totaalprijs in Duitsland (8) voor producten uitgevoerd in de gangbare staalsoort 304 (9). De legeringstoeslag fluctueerde als gevolg van de ontwikkelingen van de grondstofprijzen, maar de basisprijs vertoonde tijdens de gehele beoordelingsperiode een ononderbroken daling van ca. 20 % en ging daarbij van ca. 1 200 EUR/ton in 2010 naar ca. 1 000 EUR/ton in het onderzoektijdvak. Hoewel deze daling niet noodzakelijkerwijs representatief hoeft te zijn voor alle producten en alle producenten in de Unie, ondersteunt de omvang van de daling de conclusie dat niet alleen het niveau van de legeringstoeslag, maar ook dat van de basisprijs een neerwaartse trend vertoonde.

4.4.3.2.   Loonkosten

(142)

De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 12

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

57 071

58 068

59 684

61 826

Index

100

102

105

108

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(143)

De gemiddelde loonkosten per werknemer stegen tijdens de gehele beoordelingsperiode, met een totale stijging van 8 % tussen 2010 en het einde van het onderzoektijdvak.

4.4.3.3.   Voorraden

(144)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 13

Voorraden

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Eindvoorraden (ton)

242 166

238 818

208 021

225 418

Index

100

99

86

93

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

15

16

14

15

Index

100

103

90

99

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(145)

De omvang van de voorraden bleef tussen 2010 en 2011 relatief stabiel, daalde in 2012 met 13 procentpunt en vertoonde tijdens het onderzoektijdvak een kleine stijging van 7 procentpunt. In totaal daalde de omvang tijdens de beoordelingsperiode met 7 %. Omdat de productie meestal op bestelling plaatsvindt, zijn voorraden in deze bedrijfstak geen zinvolle indicator.

4.4.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(146)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 14

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

– 0,6

– 1,3

– 2,1

– 1,6

Index

– 100

– 214

– 330

– 253

Kasstroom (miljoen EUR)

– 199

107

– 10

– 39

Index

– 100

54

– 5

– 20

Investeringen (miljoen EUR)

1 504

1 375

1 279

1 244

Index

100

91

85

83

Rendement van investeringen (%)

– 1,2

– 2,9

– 4,3

– 3,1

Index

– 100

– 246

– 370

– 269

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(147)

De Commissie heeft de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten was gedurende de gehele beoordelingsperiode negatief; na een daling met 1,5 procentpunt tussen 2010 en 2012 herstelde de winstgevendheid zich tijdens het onderzoektijdvak weer enigszins met een toename van 0,5 procentpunt om uiteindelijk uit te komen op — 1,6 %. Zoals uiteengezet in overweging 141, was de negatieve winstgevendheid voornamelijk het gevolg van een voortdurende daling van de basisprijs en niet van de fluctuerende prijzen voor grondstoffen zoals nikkel.

(148)

De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De kasstroom was drie van de vier beoordeelde jaren negatief; de kasstroom verbeterde in 2011, maar zette daarna opnieuw een daling in. De tijdelijke verbetering in 2011 was grotendeels te danken aan een aanzienlijke afname van de voorraden halffabricaten.

(149)

De investeringen vertoonden een dalende trend: in 2011 namen deze met 9 % af, in 2012 nog eens met 6 % en nog eens met 2 % in het onderzoektijdvak. Tijdens de beoordelingsperiode zijn de investeringen in totaal met 17 procentpunt afgenomen.

(150)

Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. Dit rendement was alle vier de beoordeelde jaren negatief. In 2011 daalde het met 146 %, in 2012 nog eens met 124 % en in het onderzoektijdvak bedroeg het — 3,1 %.

(151)

Hierdoor werd het vermogen om kapitaal aan te trekken van alle vier in de steekproef opgenomen producenten aangetast, want vanwege hun negatieve winstgevendheid kwamen zij bij banken niet in aanmerking voor financiering. De producenten moesten gebruikmaken van fondsen die door andere ondernemingen binnen het concern werden verstrekt.

4.4.4.   Conclusie over schade

(152)

De meeste schade-indicatoren van de bedrijfstak van de Unie vertoonden tijdens de beoordelingsperiode een negatieve trend. De productie nam af met 5 %, hetgeen leidde tot een daling van de bezettingsgraad met 8 %. Stabiele verkoopvolumes in een groeiende markt leidden tot een daling met 5 % van het marktaandeel. De werkgelegenheid daalde met 11 %, terwijl de loonkosten met 8 % stegen. De investeringen daalden met 17 %, terwijl het rendement van de investeringen tijdens de gehele beoordelingsperiode negatief was en een dalende trend vertoonde.

(153)

De enige schadefactoren die duidelijk een enigszins positieve ontwikkeling vertoonden, waren de productiecapaciteit en de productiviteit. De stijging van de productiecapaciteit gaat in ieder geval gelijk op met de stijging van het verbruik tijdens de beoordelingsperiode. De toename in productiviteit was het gevolg van de beperking van het aantal werknemers.

(154)

Een aantal schadefactoren, zoals marktaandeel, verkoopprijs en productiekosten, vertoonden in 2011 of 2012 tijdelijk een meer positieve ontwikkeling in vergelijking met het jaar ervoor, om daarna weer te dalen. De winstgevendheid was alle vier de jaren negatief, de kasstroom drie van de vier jaar.

(155)

Rekening houdend met het bovenstaande heeft de Commissie in dit stadium geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(156)

Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de betrokken landen aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie ook onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren aanmerkelijke schade had kunnen lijden. De Commissie heeft zich ervan verzekerd dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met dumping uit de betrokken landen, niet aan de invoer met dumping werd toegeschreven. Deze factoren zijn: invoer uit derde landen, uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, energiekosten, overcapaciteit en mededinging binnen de Unie.

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(157)

Het verbruik in de Unie nam tijdens de beoordelingsperiode met 4 % toe, maar tegelijkertijd steeg het invoervolume uit de betrokken landen met 70 % terwijl het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie een negatieve trend vertoonde. De patronen die zichtbaar waren in de winst van marktaandeel door de ingevoerde producten en het verlies van marktaandeel door de bedrijfstak van de Unie bleken overeen te komen. De toename van het marktaandeel van de ingevoerde producten vertraagde in 2012 en herstelde zich tijdens het onderzoektijdvak, terwijl de afname van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in 2012 eveneens vertraagde om in het onderzoektijdvak weer te versnellen. Het is dan ook duidelijk dat er een correlatie bestond tussen het verlies van marktaandeel door de bedrijfstak van de Unie enerzijds en de toename van de invoer met dumping anderzijds.

(158)

De invoerprijzen van producten uit de betrokken landen zijn tijdens de beoordelingsperiode met 13 % gedaald. Tijdens dezelfde periode daalden de prijzen van producten uit de bedrijfstak van de Unie met 11 %. Tijdens het onderzoektijdvak werden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 9,6 % — 11,3 % onderboden door de invoer met dumping uit de betrokken landen, hetgeen leidde tot prijsdruk op de bedrijfstak van de Unie. Door de prijsstelling van de toenemende invoer met dumping uit de betrokken landen was het voor de bedrijfstak van de Unie niet mogelijk het bestaande marktaandeel te behouden of winstgevend te worden.

(159)

Bepaalde belanghebbenden hebben betoogd dat de ingevoerde producten uit de betrokken landen niet concurreren met producten die door de bedrijfstak van de Unie worden verkocht. Naar hun zeggen gaat het bij de ingevoerde producten uit de betrokken landen voornamelijk om dunne producten met een dikte van minder dan 2 mm, terwijl de bedrijfstak van de Unie vooral dikkere producten levert. Deze bewering is niet bevestigd door de feiten van het onderzoek. Het is gebleken dat de producenten-exporteurs en de bedrijfstak van de Unie beide zowel producten met een dikte van meer dan 2 mm als dunnere producten verkopen. Verder ligt de verhouding tussen dikke en dunne producten voor zowel de bedrijfstak van de Unie als de producenten-exporteurs uit de betrokken landen op een vergelijkbaar niveau (rond de 30 % — 35 %).

(160)

Bepaalde belanghebbenden hebben betoogd dat er geen correlatie was tussen de omvang en de prijzen van de invoer uit de VRC en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie. Zij wezen in het bijzonder op de afname van de invoer en de stabiele prijzen van de producten uit de VRC in 2011-2012, waarmee volgens hen de daling van de gemiddelde prijzen op de markt van de Unie niet kan worden verklaard. In dezelfde periode namen de verliezen van de bedrijfstak van de Unie toe en was het verkoopvolume relatief stabiel.

(161)

Deze analyse richt zich echter selectief op een geïsoleerde periode van twee jaar in plaats van op de hele beoordelingsperiode. Als de hele periode wordt geanalyseerd, is het duidelijk dat de sterke toename van de invoer met dumping niet alleen heeft geleid tot een aantasting van de winstgevendheid, maar ook tot het verlies van marktaandeel door de bedrijfstak van de Unie en een vermindering van de productie, de bezettingsgraad, de werkgelegenheid, de investeringen en het rendement van de investeringen. Ook al volgde het jaar 2012 niet strikt de algemene trend, de trend bleef negatief. De beoordeling van de schade-indicatoren over een langere periode van vier jaar is namelijk bedoeld om te vermijden dat conclusies worden getrokken op basis van geïsoleerde ontwikkelingen. Hoe het ook zij, de gevolgen van de invoer met dumping uit de twee betrokken landen zijn cumulatief beoordeeld om de redenen die in de overwegingen 97 tot en met 102 worden uiteengezet. Daarom is er geen rechtvaardiging om de gevolgen van de invoer met dumping uit de VRC afzonderlijk te beoordelen.

(162)

Bepaalde belanghebbenden hebben aangevoerd dat het marktaandeel dat de bedrijfstak van de Unie aan invoer uit Taiwan heeft verloren, te verwaarlozen was. Volgens de in de klacht verstrekte informatie vertegenwoordigde de invoer uit Taiwan een marktaandeel van 4,98 % in het onderzoektijdvak en vertoonde het tussen 2010 en het onderzoektijdvak een stijging van 1,09 %. De belanghebbenden betoogden dat de uitvoer uit Taiwan onmogelijk kon leiden tot de schade die de klagers naar eigen zeggen hebben geleden.

(163)

Uit het onderzoek bleek dat het marktaandeel van de invoer uit Taiwan gedurende de gehele beoordelingsperiode toenam en tijdens het onderzoektijdvak 5,1 % bedroeg. Het onderzoek liet ook duidelijk zien dat de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie in aanzienlijke mate door deze invoer met dumping werden onderboden. Daarom oefende de invoer met dumping uit Taiwan, in tegenstelling tot wat de belanghebbenden beweerden, wel degelijk prijsdruk uit en bracht ze, samen met de Chinese invoer met dumping, op de hierboven besproken wijze schade toe aan de bedrijfstak van de Unie. Er wordt aan herinnerd dat de gevolgen van de invoer uit de twee betrokken landen cumulatief zijn beoordeeld om de redenen die in de overwegingen 97 tot en met 102 zijn uiteengezet. Daarom zijn de gevolgen van de invoer met dumping uit Taiwan alleen niet separaat beoordeeld.

(164)

Het is door bepaalde belanghebbenden aangevoerd dat de hoeveelheid uit Taiwan ingevoerde producten werd overschat, omdat hierin naar verluidt aanzienlijke hoeveelheden koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit China of Korea waren begrepen, die ten onrechte als Taiwanees waren gedeclareerd. Deze bewering werd echter niet met bewijsmateriaal gestaafd.

(165)

De uitvoervolumes die door de medewerkende Taiwanese ondernemingen (producenten en andere medewerkende partijen) werden opgegeven, dekken echter de overgrote meerderheid van de totale Taiwanese uitvoer. De kwestie van de vermeende onjuist gedeclareerde niet-Taiwanese producten kan dus slechts weinig tot geen invloed hebben.

(166)

Door bepaalde belanghebbenden is aangevoerd dat de prijzen van de Chinese en Taiwanese producenten-exporteurs, net als die van de bedrijfstak van de Unie, de nikkelprijs volgden. Het kan inderdaad zo zijn dat de prijsontwikkeling van de producenten-exporteurs op termijn de ontwikkeling van de grondstoffenprijzen volgde, maar dit zegt niets over het absolute prijsniveau. Wat betreft het prijsniveau bleek uit het onderzoek dat de prijs van de bedrijfstak van de Unie door zowel de Chinese als de Taiwanese prijzen met 9,6 % — 11,3 % werd onderboden. Als de stelling correct is dat de Chinese en Taiwanese prijzen en die van de bedrijfstak van de Unie tijdens de gehele beoordelingsperiode een vergelijkbare ontwikkeling volgden, zou dit slechts leiden tot de conclusie dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens de gehele beoordelingsperiode met een vergelijkbare marge door de Chinese en Taiwanese invoer werden onderboden.

(167)

Bepaalde belanghebbenden beweerden dat een vermeende toename van de investeringen het niet aannemelijk maakte dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade leed. Deze bewering is echter niet door het onderzoek bevestigd. Uit het onderzoek bleek juist dat de investeringen tijdens de gehele beoordelingsperiode gestaag daalden met in totaal 17 %, zoals beschreven in overweging 149.

(168)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie in dit stadium geconcludeerd dat de toename van laaggeprijsde invoer met dumping uit de betrokken landen de oorzaak was van de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

5.2.1.   Invoer uit derde landen

(169)

De invoer uit andere derde landen heeft zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 15

Invoer uit derde landen

Land

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

India

Omvang (ton)

17 568

29 437

33 763

61 855

Index

100

168

192

352

Marktaandeel (%)

0,6

0,9

1,0

1,9

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 912

2 421

2 218

2 098

Index

100

127

116

110

Zuid-Korea

Omvang (ton)

72 256

70 297

62 047

92 189

Index

100

97

86

128

Marktaandeel (%)

2,3

2,2

1,9

2,8

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 932

2 112

1 891

1 839

Index

100

109

98

95

Zuid-Afrika

Omvang (ton)

66 142

51 788

50 718

51 907

Index

100

78

77

78

Marktaandeel (%)

2,1

1,6

1,6

1,6

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 302

2 355

2 102

1 943

Index

100

102

91

84

VS

Omvang (ton)

94 923

82 387

82 624

90 947

Index

100

87

87

96

Marktaandeel (%)

3,0

2,5

2,5

2,8

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 695

2 943

2 646

2 304

Index

100

109

98

85

Overige derde landen

Omvang (ton)

85 674

109 406

74 897

59 204

Index

100

128

87

69

Marktaandeel (%)

2,7

3,4

2,3

1,8

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 450

2 659

2 715

2 669

Index

100

109

111

109

Totaal van alle derde landen behalve de betrokken landen

Omvang (ton)

336 564

343 313

304 049

356 102

Index

100

102

90

106

Marktaandeel (%)

10,6

10,6

9,3

10,8

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 351

2 549

2 371

2 156

Index

100

108

101

92

Bron: Eurostat.

(170)

De derde landen met de hoogste invoervolumes waren India, Zuid-Korea, Zuid-Afrika en de VS, die in het onderzoektijdvak marktaandelen hadden tussen 1,6 % en 2,8 %. Het marktaandeel van alle overige derde landen samen bedroeg 10,8 %.

(171)

Tijdens het grootste deel van de beoordelingsperiode lag de invoer uit India op een verwaarloosbaar laag niveau van 1 % of minder. De invoer overschreed de drempel van 1 % slechts eenmaal, namelijk tijdens het onderzoektijdvak, toen het marktaandeel 1,9 % bedroeg.

(172)

Het marktaandeel van Zuid-Korea bleef tijdens de beoordelingsperiode relatief stabiel; tussen 2010 en 2012 daalde het van 2,3 % tot 1,9 %. Tijdens het onderzoektijdvak steeg het vervolgens weer tot 2,8 %.

(173)

De invoer uit Zuid-Afrika en de VS vertoonde tijdens de gehele beoordelingsperiode een dalende tendens. Het marktaandeel van de invoer uit Zuid-Afrika daalde van 2,1 % tot 1,6 %, terwijl het marktaandeel van de invoer uit de VS daalde van 3,0 % tot 2,8 %.

(174)

Wat betreft de prijzen (gebaseerd op Eurostat-gegevens), kan worden opgemerkt dat alleen de invoerprijs van Zuid-Korea lager was dan die van de VRC en Taiwan; de prijzen van de invoer uit Zuid-Afrika waren vergelijkbaar, die van India en de VS lagen hoger. Hierbij moet wel worden aangetekend dat het betrokken product en het soortgelijke product uit verschillende staalsoorten bestaan, hetgeen leidt tot aanzienlijke prijsverschillen die in de door Eurostat berekende gemiddelde prijs niet konden worden uitgedrukt.

(175)

Bepaalde belanghebbenden wezen op de invoer uit andere derde landen, waaronder de VS, Zuid-Korea, India en Zuid-Afrika. Zij voerden aan dat deze invoer de situatie van de bedrijfstak van de Unie wel moet hebben beïnvloed en dat, aangezien er sprake is van aanzienlijke invoer uit andere derde landen die in het onderzoek van de Commissie echter buiten beschouwing wordt gelaten, de invoer uit de VRC en Taiwan niet verantwoordelijk zou moeten worden gehouden voor de schade die door de invoer uit andere landen is ontstaan.

(176)

Zoals hierboven beschreven, hebben Taiwan en de VRC van alle derde landen waaruit koudgewalste platte producten van roestvrij staal naar de Unie worden uitgevoerd, in het onderzoektijdvak het grootste marktaandeel (respectievelijk 5,1 % en 4,3 %). De invoer uit geen enkel ander land had tijdens de beoordelingsperiode een marktaandeel boven de 3 %. Bovendien nam het marktaandeel van de betrokken landen gedurende de beoordelingsperiode met 3,7 procentpunt toe, terwijl het totale marktaandeel van de invoer uit alle overige derde landen stabiel bleef en tijdens dezelfde periode slechts met 0,2 procentpunt toenam.

(177)

Op grond van de stabiele trend bij het invoervolume is de Commissie tot de voorlopige conclusie gekomen dat de invoer uit de andere derde landen niet noemenswaardig heeft bijgedragen aan de schade voor de bedrijfstak van de Unie.

5.2.2.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(178)

De uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie heeft zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 16

Uitvoerprestaties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Export (ton)

185 377

188 431

182 370

178 010

Index

100

102

98

96

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 148

2 353

2 082

1 915

Index

100

110

97

89

Bron: in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(179)

De uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie daalde na een eenmalige stijging in 2011, zowel wat betreft volume als verkoopprijs. De uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten vertegenwoordigde in totaal ca. 12 % van hun gezamenlijke productie. Hoewel de daling van de uitvoer een rol kan hebben gespeeld bij de afname van de productie, kan de invloed hiervan op de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet erg groot zijn geweest, gezien het bescheiden volume van de uitvoer in verhouding tot de verkoop binnen de Unie.

5.2.3.   Energiekosten, overcapaciteit

(180)

Bepaalde belanghebbenden beweerden dat de schade voor de bedrijfstak van de Unie het gevolg was van hoge energiekosten die naar verluidt 20 % hoger liggen dan in de VRC. Energie is echter slechts een kleine kostenfactor bij de productie van koudgewalste platte producten van roestvrij staal en vertegenwoordigt minder dan 10 % van de totale kosten. Los van de vraag of de energiekosten in de VRC de marktwaarde weerspiegelen of niet, kan het verschil in energieprijzen de schade voor de bedrijfstak van de Unie niet hebben veroorzaakt.

(181)

Bepaalde belanghebbenden voerden aan dat de bedrijfstak van de Unie, in tegenstelling tot wat in de klacht werd beweerd, met aanzienlijke overcapaciteit te kampen had. De Commissie merkte op dat de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie gedaald is van 77 % in 2010 tot 70 % in de beoordelingsperiode. De productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie en het verbruik in de Unie vertoonden echter een parallelle ontwikkeling en namen in de beoordelingsperiode beide met 4 % toe. Het verlies in bezettingsgraad wordt dus veroorzaakt door het onvermogen van de bedrijfstak van de Unie om te profiteren van de groeiende markt, omdat deze groei werd geabsorbeerd door de invoer met dumping uit de betrokken landen. De door de belanghebbenden aangevoerde overcapaciteit vloeit hieruit voort en is dus meer het gevolg van de invoer met dumping dan de oorzaak van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

(182)

De Commissie concludeerde dat noch de energiekosten van de bedrijfstak van de Unie noch de vermeende overcapaciteit de geleden schade kunnen hebben veroorzaakt.

5.3.   Punten van zorg in verband met mededinging

(183)

Bepaalde belanghebbenden betoogden dat de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal uit de VRC steeg doordat de capaciteit in de Unie in de handen van een klein aantal leveranciers werd geconcentreerd, waardoor de gebruikers in de Unie nog maar uit een klein aantal producenten in de Unie konden kiezen. De afgelopen tien jaar kende de markt van de Unie echter altijd vier middelgrote en een aantal kleinere leveranciers. Ook al is een aantal van deze ondernemingen in die periode van eigenaar veranderd, het aantal leveranciers bleef stabiel. De toename van de invoer met dumping uit China kan dus niet het gevolg zijn van een vermindering van het aantal leveranciers in de Unie.

(184)

Bepaalde belanghebbenden voerden aan dat de markt van de Unie sterk geconcentreerd was en dat de invoer uit de betrokken landen niet tot schade aan de bedrijfstak van de Unie kon hebben geleid. Volgens hen was de invoer uit Azië qua omvang niet voldoende om de concurrentie te beperken en de bedrijfstak van de Unie ervan te weerhouden de prijzen te verhogen. In dit verband verwezen deze partijen naar het concentratiebesluit waarbij de Commissie in november 2012 de fusie tussen Outokumpu en Inoxum (onder voorbehoud van toezeggingen) goedkeurde (10) (het „Outokumpu-concentratiebesluit”).

(185)

De analyse in een concentratieprocedure en een antidumpingonderzoek behoren echter tot verschillende juridische kaders waarmee verschillende doelstellingen worden nagestreefd. Een concentratieprocedure analyseert of een voorgestelde fusie mededingingsbezwaren doet rijzen, terwijl een antidumpingonderzoek analyseert of de bedrijfstak van de Unie wordt blootgesteld aan schade veroorzakende dumping.

(186)

Hoe het ook zij, in het kader van het Outokumpu-concentratiebesluit werd onderzocht of de overname van Inoxum door Outokumpu zou leiden tot het ontstaan van een dominante speler op de markt van de Unie. De gecombineerde entiteit van Outokumpu en Inoxum zou een gecombineerd marktaandeel van meer dan 50 % hebben gehad en het aantal grote producenten van vier tot drie hebben teruggebracht. Dit concentratiebesluit verplichtte Outokumpu een deel van Inoxum af te stoten, waaronder de producent Acciai Speciali Terni („AST”). Het doel van deze afstoting was juist het handhaven van de concurrentie op de markt voor koudgewalste platte producten van roestvrij staal in de Unie. De voorgestelde gefuseerde entiteit (Outokumpu en alle onderdelen van Inoxum inclusief AST) met een marktaandeel op de markt van de Unie van meer dan 50 % is nooit tot stand gekomen. In plaats daarvan concurreren nog steeds vier middelgrote spelers en een aantal kleinere spelers met elkaar, zonder dat één van deze partijen over de marktmacht beschikt die de voorgestelde gefuseerde entiteit die in de concentratiezaak werd geanalyseerd, zou hebben gehad.

(187)

Bepaalde belanghebbenden verwezen ook naar de uiteenzetting in het Outokumpu-concentratiebesluit over het feit dat de producenten in de Unie tijdens perioden waarin schommelingen in de nikkelprijs, ongunstige wisselkoersen en lage nikkelprijzen op de LME (metaalbeurs van Londen) de invoer uit Azië minder concurrerend maakten, niet gebonden waren aan invoer uit Azië. In het „Outokumpu-concentratiebesluit” werd gesteld dat de concurrentiedruk als gevolg van invoer op dat moment weliswaar niet erg hoog was, maar in de toekomst mogelijk zou kunnen toenemen (11). Dit leidde vervolgens tot een beoordeling van de vermoedelijke ontwikkelingen van de markt. Uit het huidige onderzoek blijkt dat de invoer met dumping uit de betrokken landen in het onderzoektijdvak een marktaandeel heeft bereikt van 9,5 % en sinds 2010 met 70 % is gestegen. Het onderzoek liet ook zien dat deze invoer met dumping de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 9,6 % — 11,3 % onderbood.

(188)

Bovendien valt uit het feit dat de vraag op de markt van de Unie zelfs in perioden van aanzienlijke prijsschommeling relatief stabiel is, niet af te leiden dat de afnemers niet prijsgevoelig zouden zijn. Hoewel het aanbieden van lagere prijzen door exporteurs niet leidt tot een toename van het verbruik op de markt van de Unie, heeft het onderzoek duidelijk aangetoond dat de afnemers bereid zijn laaggeprijsde invoer in steeds grotere hoeveelheden aan te schaffen. Omdat deze laaggeprijsde invoer geen extra vraag genereert, gaan deze verkopen ten koste van die van andere marktdeelnemers, voornamelijk die van de bedrijfstak van de Unie.

(189)

Het onderzoek heeft bevestigd dat de bedrijfstak van de Unie een ruimer productassortiment verkoopt dan de medewerkende producenten-exporteurs. Tijdens het onderzoektijdvak betrof ca. 75 % van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie echter de vier meest voorkomende staalsoorten (304, 304L, 316L en 430). Deze worden ook allemaal in een grote verscheidenheid aan breedten, dikten en afwerkingen verkocht door exporteurs van de betrokken landen. Ook producten buiten deze standaardcategorieën hadden te maken met rechtstreekse concurrentie omdat ze ook door exporteurs uit de betrokken landen werden verkocht.

(190)

Geen van de belanghebbenden heeft in het kader van het huidige onderzoek kwesties aan de orde gesteld die te maken hadden met de productkwaliteit. Hoewel volgens het Outokumpu-concentratiebesluit de kwaliteit van de producten van de niet-Europese producenten als vergelijkbaar kan worden beschouwd met die van Europese producenten (12), werd in hetzelfde besluit ook geconstateerd dat afnemers met specifieke behoeften niet in Azië kunnen inkopen (13). Zoals hierboven beschreven, bestaat de verkoop van de bedrijfstak van de Unie echter grotendeels uit standaardproducten met een vergelijkbare kwaliteit.

(191)

Andere overwegingen die bepaalde afnemers doen afzien van de aanschaf van geïmporteerde koudgewalste platte producten van roestvrij staal, zijn de langere leveringstermijnen als gevolg van de lange vervoertijden vanuit de betrokken landen en de minder gunstige betalingsvoorwaarden die de producenten in de betrokken landen aanbieden. Deze kwesties zijn echter voornamelijk relevant voor de afnemers die de producten rechtstreeks bij de fabriek inkopen — een vorm van inkopen die ongeveer een derde van de markt van de Unie vertegenwoordigt.

(192)

Het grootste deel van de verkopen, ongeveer twee derde van de markt van de Unie, verliep via staalservicebedrijven. Inderdaad verlopen bijna alle verkopen uit de betrokken landen via onafhankelijke servicebedrijven die ook bij de bedrijfstak van de Unie inkopen. In dat geval zijn de door de distributeur aangeboden betalingsvoorwaarden van belang voor de gebruiker. Omdat deze verkopen meestal vanuit de voorraad van de distributeur worden geleverd, is de relevante leveringstermijn de tijd die nodig is om de goederen van de distributeur naar de gebruiker te vervoeren. Bij het grootste deel van de verkoop spelen deze kwesties dus geen rol.

(193)

Het grootste deel van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie wordt dus rechtstreeks beïnvloed door de invoer met dumping uit de betrokken landen.

(194)

De Commissie concludeerde daarom dat de mededingingsvoorwaarden in de Unie niet hadden kunnen voorkomen dat de invoer met dumping uit de betrokken landen de bedrijfstak van de Unie schade zou berokkenen.

5.4.   Effect van grondstoffenprijzen

(195)

Bepaalde belanghebbenden voerden aan dat de keuze tussen de aanschaf van het betrokken product uit de betrokken landen of het soortgelijke product van de bedrijfstak van de Unie gestuurd wordt door de ontwikkeling van de grondstoffenprijzen, met name nikkel. Dit zou komen omdat de exporteurs één enkele prijs in rekening brengen en de bedrijfstak van de Unie een basisprijs plus een legeringstoeslag.

(196)

Als de grondstoffenprijzen stijgen, zou het voor importeurs daarom voordeliger zijn de producten uit de betrokken landen te kopen (omdat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie dan naar boven worden bijgesteld terwijl die van de exporteurs gelijk blijven). Als daarentegen de grondstoffenprijzen dalen, zou het voor importeurs minder voordelig zijn de producten uit de betrokken landen te kopen (omdat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie dan zullen dalen terwijl die van de exporteurs gelijk blijven).

(197)

Voor het Outokumpu-concentratiebesluit is de invloed van de verwachte ontwikkeling van de nikkelprijs op de aankoopbeslissingen van importeurs geanalyseerd (14). In het huidige onderzoek is geanalyseerd of de ontwikkeling van de invoer inderdaad volgens het hierboven beschreven patroon de actuele nikkelprijs volgde. De nikkelprijs (15) daalde met 31 % van 16 453 EUR/ton in 2010 tot 11 327 EUR/ton in het onderzoektijdvak. Volgens de in overweging 196 beschreven stelling van de belanghebbenden had deze daling van de nikkelprijs moeten leiden tot een daling van de invoer uit de betrokken landen. Uit het onderzoek is echter gebleken dat de uitvoer uit de betrokken landen, ondanks de aanzienlijke daling van de nikkelprijs, tijdens dezelfde periode met 70 % is toegenomen, zoals beschreven in overweging 104.

(198)

Hoewel de ontwikkeling van de grondstoffenprijzen wel enig effect kan hebben gehad op de ingevoerde hoeveelheden, is dit effect duidelijk te verwaarlozen in vergelijking met andere factoren, zoals het lage prijsniveau van de producenten-exporteurs. De ontwikkeling van de nikkelprijs wordt daarom geacht geen blijvend effect te hebben gehad op de algemeen stijgende trend van invoer met dumping uit de betrokken landen gedurende de beoordelingsperiode.

5.5.   Veranderingen in verbruikspatronen

(199)

In het Outokumpu-concentratiebesluit werd vastgesteld dat zowel het absolute prijsniveau van nikkel als de volatiliteit van de nikkelprijs de aantrekkelijkheid van het materiaal roestvrij staal waarschijnlijk zou verminderen en de vraag naar niet-nikkelhoudend roestvrij staal zou stimuleren (16).

(200)

Met betrekking tot de aantrekkelijkheid van het materiaal roestvrij staal werd ook aangevoerd dat een aantal tendensen mogelijk invloed zou kunnen hebben op de verschuiving van of naar het gebruik van roestvrij staal, waaronder de behoefte aan lichtere materialen, bijvoorbeeld in auto's (negatieve invloed op roestvrij staal: vervanging van staal door composietmaterialen), kortere levenscycli van consumentenproducten (negatieve invloed op roestvrij staal: vervanging door goedkopere materialen), stijgende behoefte aan waterbehandeling en productie van groene energie (positieve invloed op roestvrij staal: in veel toepassingen moeilijk te vervangen) en de prijsontwikkeling van mogelijk concurrerende materialen (ijzererts, aluminium, koper) (17).

(201)

In dit verband bevestigt het huidige onderzoek de conclusie van het Outokumpu-concentratiebesluit (18) dat de vraag naar roestvrij staal in het algemeen, en koudgewalste platte producten van roestvrij staal in het bijzonder, relatief statisch is. Het verbruik groeide verreweg het meest tussen 2010 en 2011, toen de prijzen stegen. Tijdens de periode waarin de prijzen daalden (van 2011 tot het einde van het onderzoektijdvak), bleef het verbruik stabiel en nam het slechts met 1 % toe. De verschuiving van of naar het gebruik van roestvrij staal, mede als gevolg van de hierboven genoemde factoren, had daarom geen meetbare invloed op het totale verbruik van koudgewalste platte producten van roestvrij staal.

(202)

Wat betreft de verschuiving van de vraag in de richting van niet-nikkelhoudende soorten roestvrij staal die ook als soortgelijk product gelden, bevestigt een gedetailleerde analyse van de verkooptransacties die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn gemeld, de bevindingen van het Outokumpu-concentratiebesluit.

(203)

Zoals beschreven in overweging 138 staan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in direct verband met de staalsoort en de kosten van de desbetreffende grondstoffen. Een verschuiving van de vraag van de ene staalsoort naar de andere heeft daarom een neutrale uitwerking op de prestaties van de bedrijfstak van de Unie.

(204)

Daarom wordt in dit stadium geconcludeerd dat de veranderingen in de verbruikspatronen geen negatieve invloed hebben gehad op de prestaties van de bedrijfstak van de Unie.

5.6.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(205)

De laaggeprijsde invoer met dumping uit de betrokken landen nam zowel in absolute zin als relatief ten opzichte van het verbruik in de Unie toe, terwijl de meeste schadefactoren voor de bedrijfstak van de Unie (productie, bezettingsgraad, marktaandeel, werkgelegenheid, verkoopprijzen, loonkosten, winstgevendheid, investeringen, rendement van investeringen) verslechterden. Tijdens het onderzoektijdvak werden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de betrokken landen met 9,6 % — 11,3 % onderboden.

(206)

Andere factoren, zoals energiekosten, capaciteit en mededingingsvoorwaarden op de markt van de Unie, droegen niet bij aan de schade die door de bedrijfstak van de Unie is geleden. Factoren als de invoer uit andere derde landen en de uitvoer door de bedrijfstak van de Unie kunnen aan de schade hebben bijgedragen, maar in zeer beperkte mate.

(207)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de voorlopige conclusie gekomen dat de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, werd veroorzaakt door de invoer met dumping uit de betrokken landen en dat elk van de andere factoren afzonderlijk het oorzakelijke verband niet heeft verbroken. De schade bestaat voornamelijk uit de kwetsbare financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie en de afname van de productie, de bezettingsgraad, de werkgelegenheid en het marktaandeel.

(208)

De Commissie heeft de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie gescheiden van de negatieve gevolgen van de invoer met dumping en heeft deze twee elementen afzonderlijk bekeken. Invoer uit andere bronnen, uitvoer door de bedrijfstak van de Unie, energiekosten, capaciteit en mededingingsvoorwaarden hadden weinig tot geen invloed op de negatieve ontwikkeling van de bedrijfstak van de Unie qua financiële situatie, productie en marktaandeel.

6.   BELANG VAN DE UNIE

(209)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of duidelijk kon worden geconcludeerd dat het niet in het belang van de Unie was om in dit geval maatregelen te nemen, ondanks de vaststelling van schade veroorzakende dumping. Het belang van de Unie werd vastgesteld aan de hand van een afweging van alle belangen van de betrokkenen, met inbegrip van die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(210)

De meerderheid van de bedrijfstak van de Unie is voorstander van het instellen van maatregelen. De grootste producent in de Unie werkte niet aan het onderzoek mee, maar maakte ook geen bezwaar tegen de klacht. Zes producenten in de Unie, die samen ongeveer 55 % van de verkoop en productie in de Unie vertegenwoordigen, werkten aan het onderzoek mee en steunden de klacht.

(211)

De bedrijfstak van de Unie heeft aanmerkelijke schade geleden. Alle financiële indicatoren (winstgevendheid, kasstroom, rendement van investeringen) waren tijdens de gehele beoordelingsperiode grotendeels negatief. Andere indicatoren, zoals productie, bezettingsgraad, werkgelegenheid en marktaandeel, lieten tijdens de gehele beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling zien. De bedrijfstak van de Unie slaagde er ternauwernood in het lage verkoopvolume van na de crisis te behouden en kon niet profiteren van de groei van de markt.

(212)

Als er geen maatregelen worden ingesteld, zal de bedrijfstak van de Unie zich door de invoer met dumping uit de betrokken landen genoodzaakt blijven zien zijn producten tegen verliesgevende prijzen te verkopen. De extra verliezen die hierdoor ontstaan, zullen leiden tot een verdere verslechtering van de situatie waarin de bedrijfstak van de Unie zich bevindt. Daarom is het in het belang van de bedrijfstak van de Unie dat de maatregelen worden ingesteld.

6.2.   Belang van de niet-verbonden importeurs en distributeurs

(213)

Tijdens dit onderzoek zijn importeurs en distributeurs (waaronder staalservicebedrijven) zeer actief geweest. Eenendertig importeurs en distributeurs hebben contact opgenomen en bezwaar gemaakt tegen het instellen van maatregelen.

(214)

De importeurs en distributeurs voerden aan dat hun mogelijke bevoorradingsbronnen door het instellen van maatregelen zouden worden beperkt. Zij betoogden dat zij in dat geval geen koudgewalste platte producten van roestvrij staal uit de VRC en Taiwan meer zouden kunnen inkopen.

(215)

Het onderzoek heeft echter laten zien dat alle importeurs en distributeurs hun producten uit meerdere bronnen betrekken, waaronder de bedrijfstak van de Unie, de betrokken landen en andere derde landen. Ze zijn daarom slechts tot op zekere hoogte afhankelijk van leveringen uit de betrokken landen.

(216)

Deze partijen kunnen hun koudgewalste platte producten van roestvrij staal blijven betrekken van de bedrijfstak van de Unie en van andere landen die geen voorwerp van dit onderzoek zijn (bijvoorbeeld India, Zuid-Afrika, Zuid-Korea of de VS), die samen een marktaandeel van 11 % hebben. Zowel de bedrijfstak van de Unie als invoer uit andere derde landen vormt dus een geloofwaardig alternatief voor invoer uit de VRC en Taiwan.

(217)

Daarom wordt in dit stadium geconcludeerd dat het instellen van maatregelen slechts een beperkt negatief effect kan hebben op de positie van niet-verbonden importeurs en distributeurs.

6.3.   Belang van de gebruikers

(218)

Een aantal belanghebbenden, waaronder producenten-exporteurs en distributeurs, hebben hun bezorgdheid geuit over de mogelijke negatieve gevolgen van maatregelen voor de gebruikers. De gebruikers zelf deelden deze bezorgdheid niet. Zo was de mate van medewerking van gebruikers in deze zaak zeer laag. Zes gebruikers (waaronder een groep van vier ondernemingen) hebben hun standpunt kenbaar gemaakt; slechts één ervan sprak zich uit tegen het instellen van maatregelen. Andere gebruikers en hun verenigingen werkten niet aan het onderzoek mee of kozen er expliciet voor geen standpunt in te nemen.

(219)

De voorlopige conclusie luidt dan ook dat het instellen van maatregelen niet tegen het belang van de gebruikers ingaat.

6.4.   Punten van zorg in verband met mededinging

(220)

In haar concentratiebesluit met betrekking tot Outokumpu stelde de Commissie vast dat de voorgestelde fusie tussen Outokumpu en Inoxum als gevolg van niet-gecoördineerde effecten waarschijnlijk zou leiden tot een aanzienlijke belemmering van de daadwerkelijke mededinging doordat op de markt van de Europese Economische Ruimte (EER) voor koudgewalste platte producten van roestvrij staal een dominante positie zou ontstaan (19). Om dit scenario te vermijden heeft de Commissie aanvaard dat de opname van AST in een afstotingspakket voldoende was om de zorgen met betrekking tot mededinging weg te nemen (20). In de door de Commissie aanvaarde oplossing bleef het aantal middelgrote producenten in de Unie dan ook ongewijzigd op vier.

(221)

Deze oplossing is reeds uitgevoerd en nu volledig werkzaam. Bovendien wordt door de instelling van antidumpingmaatregelen het aantal middelgrote producenten in de Unie niet beperkt. Daarom wordt in dit stadium geconcludeerd dat de effecten van de toezeggingen die door de Commissie in het Outokumpu-concentratiebesluit zijn aanvaard, door de instelling van maatregelen niet worden beperkt of tenietgedaan.

6.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(222)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er geen dwingende redenen zijn om aan te nemen dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om in dit stadium van het onderzoek maatregelen in te stellen op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC en Taiwan.

7.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(223)

Gelet op de conclusies van de Commissie inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie, moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

7.1.   Schade opheffend prijsniveau (schademarge)

(224)

Om het niveau van de maatregelen te bepalen heeft de Commissie eerst de hoogte van het recht vastgesteldn, die nodig is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen.

(225)

De schade zou worden opgeheven als de bedrijfstak van de Unie in staat zou zijn om zijn productiekosten te dekken en op de verkoop van het soortgelijke product op de markt van de Unie een winst vóór belasting te behalen, die redelijkerwijs door een bedrijfstak van dit type in de sector bij normale concurrentie, dat wil zeggen zonder dat er sprake is van invoer met dumping, kan worden bereikt.

(226)

Gedurende de gehele beoordelingsperiode, dus van 2010 tot eind 2013, was de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie negatief. In de jaren ervoor (2008 en 2009) was er sprake van een ingestorte vraag als gevolg van de wereldwijde economische crisis; de in die jaren behaalde winst kan dus niet als behaald bij normale concurrentie worden beschouwd. Hoewel het vorige onderzoek, zoals beschreven in overweging 134, het bestaan van dumping voor het jaar 2007 voorlopig had aangetoond, kon geen onomstotelijk verband worden gelegd tussen deze invoer en de situatie van de bedrijfstak van de Unie. Daarom werd de streefwinst vastgesteld op 8,1 %; dat was namelijk de winst die door de bedrijfstak van de Unie was behaald in 2007. Dit was het laatste representatieve jaar met normale concurrentie voordat de vraag in 2008 en 2009 instortte. Qua omvang bereikte de markt in 2013 inderdaad bijna het verbruiksniveau van 2007.

(227)

Op deze basis berekende de Commissie een geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product voor de bedrijfstak van de Unie door het werkelijke verlies tijdens het onderzoektijdvak van de verkoopprijs in de Unie af te trekken en daar de bovengenoemde winstmarge van 8,1 % bij op te tellen.

(228)

De Commissie heeft vervolgens het schade opheffende prijsniveau bepaald door de gewogen gemiddelde invoerprijs van de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs in de betrokken landen, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, te vergelijken met de gewogen gemiddelde, geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product dat in het onderzoektijdvak door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie werd verkocht. Als uit deze vergelijking een verschil naar voren kwam, werd dit uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde cif-waarde bij invoer.

(229)

Het schade opheffende prijsniveau voor „andere medewerkende ondernemingen” en voor „alle andere ondernemingen” wordt op dezelfde manier vastgesteld als de dumpingmarge voor deze ondernemingen (zie overwegingen 57, 60, 85 en 88).

7.2.   Voorlopige maatregelen

(230)

Er moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld voor koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de VRC en Taiwan, en daarbij moet de regel van het laagste recht uit artikel 7, lid 2, van de basisverordening worden gevolgd. De Commissie heeft de schademarges en de dumpingmarges vergeleken. Het bedrag van de rechten moet worden vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge of van de schademarge indien deze lager is.

(231)

Zoals vermeld in overweging 4 heeft de Commissie bij Toepassingsverordening (EU) nr. 1331/2014 met het oog op de mogelijke toepassing met terugwerkende kracht van antidumping- en compenserende maatregelen uit hoofde van artikel 10, lid 4, van de basisverordening en artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (21) (de „antisubsidiebasisverordening”) de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC en Taiwan aan registratie onderworpen.

(232)

Wat het huidige antidumpingonderzoek betreft, moet de met het oog op het antidumpingonderzoek overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening ingestelde registratie van de invoer in het licht van bovenstaande bevindingen worden beëindigd.

(233)

Wat het parallelle antisubsidieonderzoek betreft (zie overweging 3), moet de registratie van de invoer uit de VRC overeenkomstig artikel 24, lid 5, van de antisubsidiebasisverordening worden voortgezet.

(234)

In dit stadium van de procedure kan niet worden besloten om antidumpingmaatregelen eventueel met terugwerkende kracht toe te passen.

(235)

Gelet op het voorgaande zijn de voorlopige antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Land

Onderneming

Dumpingmarge

(%)

Schademarge

(%)

Voorlopig antidumpingrecht

(%)

VRC

Baosteel Stainless Steel Co., Ltd

34,9

25,2

25,2

Ningbo Baoxin Stainless Steel Co., Ltd

34,9

25,2

25,2

Shanxi Taigang Stainless Steel Co., Ltd

29,2

24,3

24,3

Tianjin TISCO & TPCO Stainless Steel Co Ltd

29,2

24,3

24,3

Andere medewerkende ondernemingen

30,0

24,5

24,5

Alle andere ondernemingen

34,9

25,2

25,2

Taiwan

Chia Far Industrial Factory Co., Ltd

12,0

23,9

12,0

Tang Eng Iron Works Co., Ltd

10,9

22,9

10,9

Yieh United Steel Corporation

10,9

22,9

10,9

Andere medewerkende ondernemingen

10,9

22,9

10,9

Alle andere ondernemingen

12,0

23,9

12,0

(236)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten zijn uitsluitend van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen en geproduceerd door de genoemde juridische entiteiten. Op het betrokken product dat is geproduceerd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die aan de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden, is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt. Zij mogen niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(237)

Een onderneming die haar naam wijzigt, mag vragen deze individuele antidumpingrechten te blijven toepassen. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (22). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(238)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor „alle andere ondernemingen” vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

(239)

Met ingang van 26 maart 2015 biedt een voorlopig antidumpingrecht bescherming tegen invoer met dumping. Derhalve is het niet langer noodzakelijk om de invoer te registreren met het oog op bescherming tegen invoer met dumping. Artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1331/2014 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

8.   SLOTBEPALINGEN

(240)

Met het oog op een behoorlijk bestuur nodigt de Commissie de belanghebbenden uit schriftelijk te reageren en/of binnen een vaste termijn een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen.

(241)

De bevindingen betreffende de instelling van een voorlopig recht zijn voorlopig en kunnen in het definitieve stadium van het onderzoek worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op gewalste platte producten van roestvrij staal, enkel koud gewalst, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7219 31 00, 7219 32 10, 7219 32 90, 7219 33 10, 7219 33 90, 7219 34 10, 7219 34 90, 7219 35 10, 7219 35 90, 7220 20 21, 7220 20 29, 7220 20 41, 7220 20 49, 7220 20 81 en 7220 20 89, en van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde product, is als volgt:

Land

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht

(%)

Aanvullende Taric-code

Volksrepubliek China

Baosteel Stainless Steel Co., Ltd, Shanghai

25,2

C022

Ningbo Baoxin Stainless Steel Co., Ltd, Ningbo

25,2

C023

Shanxi Taigang Stainless Steel Co., Ltd, Taiyuan City

24,3

C024

Tianjin TISCO & TPCO Stainless Steel Co Ltd, Tianjin City

24,3

C025

Andere medewerkende ondernemingen opgenomen in bijlage I

24,5

 

Alle andere ondernemingen

25,2

C999

Taiwan

Chia Far Industrial Factory Co., Ltd, Taipei City

12,0

C030

Tang Eng Iron Works Co., Ltd, Kaohsiung City

10,9

C031

Yieh United Steel Corporation, Kaohsiung City

10,9

C032

Andere medewerkende ondernemingen opgenomen in bijlage II

10,9

 

Alle andere ondernemingen

12,0

C999

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Binnen de 25 kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening kunnen belanghebbenden:

a)

verzoeken om mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld;

b)

hun schriftelijke opmerkingen indienen bij de Commissie; en

c)

een hoorzitting aanvragen met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

2.   Binnen de 25 kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening kunnen de partijen als bedoeld in artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 opmerkingen doen toekomen over de toepassing van de voorlopige maatregelen.

Artikel 3

Artikel 1, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1331/2014 wordt vervangen door:

„1.   Overeenkomstig artikel 24, lid 5, van Verordening (EG) nr. 597/2009 wordt de douaneautoriteiten opgedragen de nodige maatregelen te nemen om de invoer in de Unie te registreren van gewalste platte producten van roestvrij staal, enkel koud gewalst, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7219 31 00, 7219 32 10, 7219 32 90, 7219 33 10, 7219 33 90, 7219 34 10, 7219 34 90, 7219 35 10, 7219 35 90, 7220 20 21, 7220 20 29, 7220 20 41, 7220 20 49, 7220 20 81 en 7220 20 89, en van oorsprong uit de Volksrepubliek China.”

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 196 van 26.6.2014, blz. 9.

(3)  PB C 267 van 14.8.2014, blz. 17.

(4)  PB L 359 van 16.12.2014, blz. 90.

(5)  COMP/M.6471.

(6)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Taiwan (PB C 29 van 1.2.2008, blz. 13).

(7)  Besluit 2009/327/EG van de Commissie van 16 april 2009 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Taiwan (PB L 98 van 17.4.2009, blz. 39).

(8)  Jaarverslag 2013 Outokumpu, blz. 11 (grafiek).

(9)  De nauw verwante staalsoorten 304 en 304L zijn de meest voorkomende producten en vertegenwoordigen meer dan 50 % van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie.

(10)  Besluit van de Commissie van 7 november 2012 gericht aan Outokumpu OYJ waarbij een concentratie verenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de EER-overeenkomst (zaak COMP/M.6471 — Outokumpu/INOXUM).

(11)  Outokumpu-concentratiebesluit, punt 587.

(12)  Outokumpu-concentratiebesluit, punt 546.

(13)  Outokumpu-concentratiebesluit, punt 550.

(14)  Outokumpu-concentratiebesluit, punt 567.

(15)  Nikkel, smeltkwaliteit, LME-spotkoers, cif Europese havens, EUR per metrieke ton. Bron: Wereldbank.

(16)  Outokumpu-concentratiebesluit, punt 96.

(17)  Outokumpu-concentratiebesluit, punt 97.

(18)  Outokumpu-concentratiebesluit, punt 98.

(19)  Outokumpu-concentratiebesluit, punt 883.

(20)  Outokumpu-concentratiebesluit, punt 1296.

(21)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(22)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, Wetstraat 170, 1049 Brussel, België.


BIJLAGE I

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende Chinese producenten-exporteurs

Land

Naam

Aanvullende Taric-code

Volksrepubliek China

Lianzhong Stainless Steel Corporation, Guangzhou

C026

Ningbo Qi Yi Precision Metals Co., Ltd, Ningbo

C027

Tianjin Lianfa Precision Steel Corporation, Tianjin

C028

Zhangjiagang Pohang Stainless Steel Co., Ltd, Zhangjiagang City

C029


BIJLAGE II

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende Taiwanese producenten-exporteurs

Land

Naam

Aanvullende Taric-code

Taiwan

Jie Jin Material Science Technology Co., Ltd, Tainan City

C033

Yuan Long Stainless Steel Corporation, Kaohsiung City

C034


25.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/57


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/502 VAN DE COMMISSIE

van 24 maart 2015

tot verlening van een vergunning voor het preparaat Saccharomyces cerevisiae NCYC R404 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor melkkoeien (vergunninghouder Micro Bio-System Ltd)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor de verlening van een vergunning voor Saccharomyces cerevisiae NCYC R404 ingediend. Bij die aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor het preparaat Saccharomyces cerevisiae NCYC R404 als toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor melkkoeien.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid („de autoriteit”) concludeerde in haar advies van 11 september 2014 (2) dat het preparaat van Saccharomyces cerevisiae NCYC R404 onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu heeft. Er werd ook geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel de melkproductie bij melkkoeien kan verbeteren. Specifieke eisen voor toezicht na het in de handel brengen acht de autoriteit niet nodig. De autoriteit heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van Saccharomyces cerevisiae NCYC R404 blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dit preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „darmflorastabilisatoren”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2014; 12(9):3830.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren

4b1871

Micron Bio-Systems Ltd

Saccharomyces cerevisiae NCYC R404

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Saccharomyces cerevisiae NCYC R404 met ten minste:

in vaste vorm: 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

Karakterisering van de werkzame stof

Saccharomyces cerevisiae NCYC R404

Analysemethoden  (1)

Identificatie: polymerasekettingreactie (PCR)

Telling: gietplaatmethode onder gebruikmaking van gistextract-dextrosechlooramfenicol (CGYE) agar — EN 15789

Melkkoeien

4,4 × 108

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

2.

Aanbevolen dosis van het toevoegingsmiddel: 1 × 1010 CFU/dier/dag.

3.

Voor de veiligheid: gebruik van ademhalings- en huidbescherming tijdens hantering.

14 april 2025


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


25.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 79/60


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/503 VAN DE COMMISSIE

van 24 maart 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 maart 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

91,6

TR

115,6

ZZ

103,6

0707 00 05

JO

206,0

MA

176,1

TR

162,7

ZZ

181,6

0709 93 10

MA

113,3

TR

162,2

ZZ

137,8

0805 10 20

EG

44,7

IL

71,5

MA

53,7

TN

54,3

TR

70,2

ZZ

58,9

0805 50 10

TR

46,6

ZZ

46,6

0808 10 80

AR

94,0

BR

92,5

CL

78,4

CN

105,5

MK

25,2

US

218,4

ZA

123,7

ZZ

105,4

0808 30 90

AR

108,8

CL

139,2

CN

102,1

ZA

133,1

ZZ

120,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.