ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 58

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
3 maart 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2015/322 van de Raad van 2 maart 2015 inzake de uitvoering van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds

1

 

*

Verordening (EU) 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het financieel reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds

17

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/324 van de Raad van 2 maart 2015 tot uitvoering van artikel 17, lid 3, van Verordening (EU) nr. 224/2014 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Centraal-Afrikaanse Republiek

39

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/325 van de Raad van 2 maart 2015 tot uitvoering van artikel 13 van Verordening (EU) nr. 356/2010 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen, in het licht van de situatie in Somalië

41

 

*

Verordening (EU) 2015/326 van de Commissie van 2 maart 2015 tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) wat polycyclische aromatische koolwaterstoffen en ftalaten betreft ( 1 )

43

 

*

Verordening (EU) 2015/327 van de Commissie van 2 maart 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor het in de handel brengen en de voorwaarden voor het gebruik van toevoegingsmiddelen bestaande uit preparaten ( 1 )

46

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/328 van de Commissie van 2 maart 2015 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 322/2014 wat betreft het document van binnenkomst dat voor diervoeders en levensmiddelen van dierlijke oorsprong moet worden gebruikt ( 1 )

50

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/329 van de Commissie van 2 maart 2015 tot afwijking van de bepalingen van de Unie inzake de dier- en volksgezondheid met betrekking tot het binnenbrengen in de Europese Unie van levensmiddelen van dierlijke oorsprong die bestemd zijn voor EXPO Milano 2015 in Milaan (Italië) ( 1 )

52

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/330 van de Commissie van 2 maart 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

64

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2015/331 van de Raad van 2 maart 2015 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Afghanistan

66

 

*

Besluit (GBVB) 2015/332 van de Raad van 2 maart 2015 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië

70

 

*

Besluit (EU) 2015/333 van de Raad van 2 maart 2015 tot benoeming van een Italiaans lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

74

 

*

Besluit (EU) 2015/334 van de Raad van 2 maart 2015 tot wijziging van het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn

75

 

*

Besluit (GBVB) 2015/335 van de Raad van 2 maart 2015 tot wijziging van Besluit 2010/231/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Somalië

77

 

*

Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2015/336 van de Raad van 2 maart 2015 tot uitvoering van Besluit 2013/798/GBVB betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Centraal-Afrikaanse Republiek

79

 

*

Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2015/337 van de Raad van 2 maart 2015 tot uitvoering van Besluit 2010/231/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Somalië

81

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/338 van de Commissie van 27 februari 2015 tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N8 in Hongarije ( 1 )

83

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/1


VERORDENING (EU) 2015/322 VAN DE RAAD

van 2 maart 2015

inzake de uitvoering van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, zoals laatstelijk gewijzigd (1) („de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst”),

Gezien het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (2) („het Intern Akkoord”), en met name artikel 10, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van de Europese Investeringsbank,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit nr. 1/2013 van de ACS-EU-Raad van ministers (3) werd het meerjarig financieel kader voor samenwerking met de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) voor de periode 2014-2020 vastgesteld door aan de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst een nieuwe bijlage I quater toe te voegen.

(2)

Bij het Intern Akkoord worden de diverse financiële toewijzingen in het kader van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds („EOF”) vastgesteld, alsmede de verdeelsleutels en bijdragen aan het 11e EOF; worden het EOF-comité en het Comité van de investeringsfaciliteit („IF-comité”) ingesteld en worden de weging van de stemmen en de regels inzake de gekwalificeerde meerderheid in die comités vastgesteld.

(3)

Bij het Intern Akkoord wordt het totaalbedrag aan steun van de Unie aan de ACS-groep van staten („de ACS-staten”) (met uitzondering van de Republiek Zuid-Afrika) en de landen en gebieden overzee („de LGO”) voor de zevenjarige periode van 2014 tot en met 2020 vastgesteld op 30 506 miljoen EUR, in de vorm van bijdragen door de lidstaten. Van dit bedrag wordt 29 089 miljoen EUR toegewezen aan de ACS-staten zoals gespecificeerd in het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, waarnaar wordt verwezen in bijlage I quater bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, 364,5 miljoen EUR aan de LGO en 1 052,5 miljoen EUR aan de Commissie voor ondersteunende uitgaven die verband houden met de programmering en uitvoering van het EOF door de Commissie, waarvan minstens 76,3 miljoen EUR aan de Commissie moet worden toegewezen voor maatregelen ter verbetering van het effect van EOF-programma's zoals bedoeld in artikel 6, lid 3, van het Intern Akkoord.

(4)

De 11e EOF-toewijzing aan de LGO wordt geregeld bij Besluit 2013/755/EU van de Raad (4) en de bijbehorende uitvoeringsvoorschriften en alle bijwerkingen daarvan.

(5)

Maatregelen in de zin van Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad (5) die voor financiering krachtens die verordening in aanmerking komen, worden slechts in uitzonderlijke omstandigheden gefinancierd uit hoofde van het 11e EOF, namelijk wanneer die bijstand noodzakelijk is om de continuïteit in de samenwerking op het traject van crisissituatie naar stabiele omstandigheden voor ontwikkeling te bewaren en die niet uit de begroting van de Unie kan worden gefinancierd.

(6)

De Raad heeft op 11 april 2006 het beginsel vastgesteld dat de Vredesfaciliteit voor Afrika uit het EOF wordt gefinancierd, en heeft overeenstemming bereikt over de toekomstige regeling en opzet van de faciliteit.

(7)

De ACS-landen hebben ook toegang tot Uniebijstand in het kader van thematische programma's die zijn ingesteld op grond van Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6), Verordening (EU) nr. 234/2014 van het Europees Parlement en de Raad (7), Verordening (EU) nr. 230/2014 van het Europees Parlement en de Raad (8) en Verordening (EU) nr. 235/2014 van het Europees Parlement en de Raad (9). Die programma's bieden een meerwaarde aan, zijn consistent met, en vormen een aanvulling op de uit het 11e EOF gefinancierde programma's.

(8)

Teneinde de internationale dimensie van het hoger onderwijs te bevorderen, kunnen zoals vermeld in overweging 8 van Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10), middelen uit het Europees Ontwikkelingsfonds beschikbaar worden gemaakt, overeenkomstig de procedures van het fonds, voor acties van leermobiliteit naar en vanuit landen buiten de EU en aan samenwerking en beleidsdialoog met overheden, instellingen en organisaties van die landen. De bepalingen van Verordening (EU) nr. 1288/2013 zullen van toepassing zijn op het gebruik van die middelen.

(9)

De regionale samenwerking tussen de ACS-staten, de LGO en de ultraperifere gebieden van de Unie dient nog verder te worden aangemoedigd. In overeenstemming met artikel 10, lid 1, van het Intern Akkoord moet de uitvoeringsverordening passende maatregelen bevatten om de gezamenlijke financiering mogelijk te maken van kredieten uit het 11e EOF en uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, ten behoeve van projecten voor samenwerking tussen de ultraperifere gebieden van de Unie en de ACS-staten, alsmede de landen en gebieden overzee in het Caribisch gebied, West-Afrika en de Indische Oceaan, meer bepaald vereenvoudigde mechanismen voor gezamenlijk projectbeheer.

(10)

Met het oog op de uitvoering van het 11e EOF dienen de procedure voor programmering, onderzoek en goedkeuring van de steun en de wijze van toezicht op het gebruik van de steun te worden vastgesteld.

(11)

De Europese consensus inzake ontwikkeling van 22 december 2005 en de conclusies van de Raad van 14 mei 2012 betreffende „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” moeten het algemene beleidskader vormen voor de programmering en uitvoering van het 11e EOF, met inbegrip van de internationaal overeengekomen beginselen inzake de doeltreffendheid van steun, zoals bepaald in de Verklaring van Parijs over doeltreffendheid van ontwikkelingshulp (2005), de EU-gedragscode inzake de taakverdeling binnen het ontwikkelingsbeleid (2007), de EU-richtsnoeren voor de actieagenda van Accra (2008), het gemeenschappelijk standpunt van de EU over onder meer de EU-transparantiewaarborg en andere aspecten van transparantie en verantwoordingsplicht, voor het vierde forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp in Busan, dat onder meer het slotdocument van Busan (2011) en het Genderactieplan voor extern optreden (2010) heeft opgeleverd, en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij de Unie partij is.

(12)

De Raad heeft op 14 mei 2012 conclusies aangenomen over „De toekomstige strategie inzake EU-begrotingssteun aan derde landen”. In die conclusies verklaarde de Raad zich vastbesloten om begrotingssteun doeltreffend in te zetten voor het bestrijden van armoede onder toepassing van partnerlandsystemen, hulp voorspelbaarder te maken en de eigen verantwoordelijkheid van de partnerlanden inzake ontwikkelingsbeleid en hervormingsprocessen te stimuleren, conform de Europese consensus inzake ontwikkeling, de agenda voor verandering en de internationale agenda inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp.

(13)

De Unie moet een allesomvattende benadering bevorderen om te reageren op crises en rampen en op conflictsituaties en kwetsbare situaties, met inbegrip van overgangssituaties. Een dergelijke benadering moet in het bijzonder worden gebaseerd op de conclusies van de Raad over veiligheid en ontwikkeling, op die betreffende een antwoord van de Unie op onstabiele situaties, op die betreffende de preventie van conflicten alsook op alle relevante later goedgekeurde conclusies. De Unie moet de aanpak en beginselen volgen van de New Deal voor de inzet in fragiele staten. Dat zou moeten helpen te zorgen voor een goed evenwicht tussen benaderingen op het vlak van beveiliging, diplomatie, ontwikkeling en humanitaire zaken, en kortetermijnrespons te koppelen aan institutionele steun voor de lange termijn.

(14)

In zijn conclusies van 12 december 2013 over het Verslag van de Commissie over de EU-steun voor democratisch bestuur, met bijzondere aandacht voor het bestuursinitiatief, heeft de Raad gesteld dat, los van de behoeften van het partnerland en van de toezeggingen van de Unie betreffende voorspelbare financiering, elementen van een op stimulering gerichte aanpak in de programmering de vooruitgang kunnen bevorderen en kunnen leiden tot democratisch bestuur, waarbij op dynamische wijze moet worden ingespeeld op de toezeggingen en vorderingen met betrekking tot de mensenrechten, democratie, de rechtsstaat en goed bestuur. Tevens merkte de Raad op dat financiële stimulansen niet volstaan voor het bewerkstelligen van democratische hervormingen, en dat een op stimulansen gebaseerde aanpak het effectiefst is wanneer een kritische financieringsmassa beschikbaar is voor het bereiken van significante impact en resultaten, waarbij toewijzingen deel moeten uitmaken van een ruimere strategie voor betrokkenheid van de Unie. In een op stimulansen gebaseerde aanpak moet rekening worden gehouden met ervaringen en lessen, opgedaan met prestatiegerelateerde mechanismes zoals het bestuursinitiatief van het 10e EOF.

(15)

In de loop van 2013 heeft het in het kader van het Intern Akkoord van het 10e EOF (11) opgerichte EOF-comité diverse eerste gedachtewisselingen gehouden over de methode voor het vaststellen van de meerjarige indicatieve middelentoewijzing van het 11e EOF. Tijdens die besprekingen is de basis gelegd voor een definitieve bekrachtiging van nationale indicatieve toewijzingen.

(16)

De Unie moet ervoor zorgen dat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt voor een zo groot mogelijk effect van haar externe optreden. Dat moet worden bereikt door middel van samenhang en complementariteit tussen de instrumenten van de Unie voor extern optreden en door het gebruik, waar passend, van financiële instrumenten met een hefboomeffect. De Unie moet ook zorgen voor samenhang met andere gebieden van haar extern optreden bij het formuleren van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie, bij de strategische planning en bij de programmering en de uitvoering van maatregelen.

(17)

De bestrijding van klimaatverandering en de bescherming van het milieu behoren tot de grootste uitdagingen waaraan de Unie het hoofd zal moeten bieden en waarvoor er dringend internationaal moet worden opgetreden. Overeenkomstig het voornemen dat is geuit in de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011, getiteld „Een begroting voor Europa 2020”, waarin het engagement van de Unie wordt benadrukt om in haar interne en externe beleid slimme, inclusieve en duurzame groei te bevorderen door de economische, sociale en milieupijlers te bundelen, moet deze verordening zoveel mogelijk bijdragen tot de doelstelling om ten minste 20 % van alle Unie-financiering te besteden aan klimaatactiedoelstellingen, en tegelijk het in de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst opgenomen beginsel van partnerschap met ACS-landen te eerbiedigen. Acties op het gebied van een koolstofarme en klimaatresistente maatschappij moeten elkaar, waar mogelijk, ondersteunen om hun effecten te vergroten.

(18)

De Unie en de lidstaten moeten de samenhang en de complementariteit van hun respectieve ontwikkelingssamenwerkingsbeleid verbeteren, met name door zowel op nationaal als op regionaal niveau in te spelen op de prioriteiten van de partnerlanden en -regio's. Om ervoor te zorgen dat het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie en dat van de lidstaten elkaar aanvullen en versterken, is het aangewezen te werken aan gezamenlijke meerjarenprogrammering en de opeenvolgende stappen ervan op lokaal niveau, met name gezamenlijke analyse, gezamenlijke respons, werkverdeling, indicatieve financiële toewijzingen en, +waar passend, een gezamenlijk resultatenkader.

(19)

Op de top EU-Afrika werd in december 2007 het strategisch partnerschap Afrika-EU aangenomen, dat op de top EU-Afrika in november 2010 werd bevestigd. Op 19 november 2012 heeft de Raad eveneens conclusies aangenomen over een gezamenlijke strategie voor een partnerschap tussen het Caribisch gebied en de EU, ter vervanging van de conclusies van de Raad over het partnerschap tussen de EU en het Caribisch gebied van 11 april 2006. Wat het gebied van de Stille Oceaan betreft, heeft de Raad op 14 mei 2012 conclusies aangenomen over een hernieuwd partnerschap voor ontwikkeling, die de in 2006 aangenomen strategie (conclusies van de Raad van 17 juli 2006) bijwerken en aanvullen.

(20)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd met evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, met sancties. Die maatregelen dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke overeenkomsten met internationale organisaties en derde landen.

(21)

De organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden worden vastgesteld in Besluit 2010/427/EU van de Raad (12),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1

Doelstellingen en subsidiabiliteitscriteria

1.   Geografisch bepaalde samenwerking met de ACS-landen en -regio's in het kader van het 11e EOF wordt gebaseerd op de doelstellingen, algemene beginselen en waarden die ten grondslag liggen aan de algemene bepalingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst.

2.   In het bijzonder en in het kader van de beginselen en doelstellingen van het extern optreden van de Unie, van de Europese consensus inzake ontwikkeling en van de agenda voor verandering, alsmede daaropvolgende wijzigingen en toevoegingen:

a)

is het hoofddoel van samenwerking in het kader van deze verordening het terugdringen en, op lange termijn, het uitbannen van armoede;

b)

moet samenwerking in het kader van deze verordening ook bijdragen tot:

i)

het stimuleren van duurzame en inclusieve economische, sociale en ecologische ontwikkeling;

ii)

het consolideren en ondersteunen van democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, mensenrechten en de toepasselijke beginselen van het internationale recht, en

iii)

een op rechten gebaseerde aanpak garanderen die alle mensenrechten bestrijkt.

De verwezenlijking van de in de eerste alinea bedoelde doelstellingen zal worden gemeten aan de hand van relevante indicatoren, met inbegrip van indicatoren van de menselijke ontwikkeling, met name millenniumontwikkelingsdoelstelling (MDG) 1 voor het doel van die alinea, onder a), en MDG 1 tot en met 8 voor de doelen van die alinea, onder b), en — na 2015 — andere door de Unie en haar lidstaten op internationaal niveau overeengekomen indicatoren.

3.   De programmering wordt zodanig vormgegeven dat zij zoveel mogelijk voldoet aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp („ODA-criteria”) die door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO/DAC) zijn vastgesteld, met inachtneming van het streven van de Unie om er zorg voor te dragen dat in de periode 2014-2020 ten minste 90 % van haar totale externe hulp als ODA wordt aangemerkt.

4.   Maatregelen in de zin van Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad die voor financiering krachtens die verordening in aanmerking komen, worden in beginsel niet op grond van deze verordening gefinancierd, tenzij de continuïteit van de samenwerking op het traject van crisissituatie naar stabiele omstandigheden voor ontwikkeling moet worden bewaard. In dergelijke gevallen moet er in het bijzonder worden op toegezien dat humanitaire hulp, rehabilitatie en ontwikkelingssteun op een doeltreffende wijze samenhangen en dat zij bijdragen tot rampenrisicovermindering en weerbaarheid.

Artikel 2

Algemene beginselen

1.   Overeenkomstig artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt bij de uitvoering van deze verordening gezorgd voor samenhang met andere gebieden van het extern optreden en met ander relevant beleid van de Europese Unie en coherentie van het ontwikkelingsbeleid. Maatregelen die in het kader van deze verordening worden gefinancierd, met inbegrip van de maatregelen die door de Europese Investeringsbank (EIB) worden beheerd, worden daarom gebaseerd op het samenwerkingsbeleid dat is vastgelegd in documenten zoals regelingen, verklaringen en actieplannen tussen de Unie en de betrokken derde landen en regio's, en op besluiten, specifieke belangen, beleidsprioriteiten en strategieën van de Unie.

2.   De Unie en de lidstaten streven naar gezamenlijke meerjarenprogrammering, op basis van de armoedebestrijdings- of equivalente strategieën van de partnerlanden. Zij kunnen gezamenlijk optreden ondernemen met inbegrip van gezamenlijke analyse en gezamenlijke respons op die strategieën, waarbij prioritaire interventiegebieden worden bepaald en een werkverdeling binnen een land wordt vastgesteld, door gezamenlijke donormissies en het gebruik van medefinanciering en gedelegeerde samenwerkingsregelingen.

3.   De Unie bevordert een multilaterale aanpak van de mondiale uitdagingen en werkt in dat verband samen met de lidstaten en de partnerlanden. Waar nodig stimuleert zij de samenwerking met internationale organisaties en lichamen en andere bilaterale donoren.

4.   De relaties tussen de Unie en haar lidstaten en partnerlanden zijn gebaseerd op gedeelde waarden met betrekking tot de eerbiediging van de mensenrechten, democratie en de rechtsstaat alsook de beginselen van eigen inbreng en wederzijdse verantwoording en op de bevordering van deze waarden. De steun aan de partners zal worden aangepast aan hun ontwikkelingssituatie en aan hun inzet en vooruitgang met betrekking tot de mensenrechten, de democratie, de rechtsstaat en goed bestuur.

Voorts wordt bij de relaties met de partnerlanden rekening gehouden met hun verbintenissen en hun prestaties bij het uitvoeren van de internationale overeenkomsten en contractuele relaties met de Unie, met name op het gebied van migratie als bepaald in de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst.

5.   De Unie bevordert doelmatige samenwerking met de partnerlanden en -regio's overeenkomstig internationaal beproefde methoden. Zij stemt haar steun zoveel mogelijk af op de nationale of regionale ontwikkelingsstrategieën, het hervormingsbeleid en de procedures van haar partners en ondersteunt de democratische eigen inbreng en de binnenlandse en wederzijdse verantwoording. Daartoe bevordert zij het volgende:

a)

een doorzichtig ontwikkelingsproces dat wordt geleid door en onder de verantwoordelijkheid valt van het partnerland of de partnerregio, met inbegrip van de bevordering van de plaatselijke deskundigheid;

b)

een op rechten gebaseerde aanpak waarin alle mensenrechten vervat zitten, zowel burgerrechten als politieke, economische, sociale en culturele rechten, teneinde de mensenrechtenbeginselen te integreren in de uitvoering van deze verordening, de partnerlanden bij te staan bij het nakomen van hun internationale verplichtingen inzake de mensenrechten, en de rechthebbenden, met bijzondere aandacht voor de arme en kwetsbare groepen, te ondersteunen bij het opeisen van hun rechten;

c)

de responsabilisering van de bevolking van de partnerlanden, inclusieve en participerende ontwikkelingsmethoden en ruime inschakeling van alle segmenten van de samenleving in het ontwikkelingsproces en de nationale en regionale dialoog, waaronder de politieke dialoog. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de respectieve rol van de parlementen, de lokale overheid en het maatschappelijk middenveld, onder andere wat betreft participatie, controle en verantwoordingsplicht;

d)

doelmatige samenwerkingsvormen en -instrumenten, overeenkomstig de beste praktijken van de OESO/DAC, waaronder het gebruik van innovatieve instrumenten zoals het samenvoegen van subsidies en leningen en andere mechanismen voor risicodeling in bepaalde sectoren en landen, en de inzet van de particuliere sector, met inachtneming van de punten schuldhoudbaarheid en het aantal van dergelijke mechanismen, alsmede van de eis van een systematische beoordeling van de impact overeenkomstig de doelstellingen van deze verordening, met name armoedebestrijding en specifieke begrotingssteuninstrumenten, zoals overeenkomsten voor staatsopbouw. Alle programma's, acties en samenwerkingsvormen en -instrumenten worden aangepast aan de bijzondere omstandigheden van elk partnerland of elke partnerregio, met aandacht voor een programmagerichte benadering, voorspelbare steunverlening, het mobiliseren van particuliere middelen, met inbegrip van middelen uit de lokale particuliere sector, universele en niet-discriminerende toegang tot basisdiensten, en de ontwikkeling en het gebruik van nationale systemen;

e)

de mobilisering van binnenlandse inkomsten en de versterking van het begrotingsbeleid van de partnerlanden, teneinde de armoede terug te dringen en de afhankelijkheid van steun te verminderen;

f)

een beter effect van beleid en programma's door middel van coördinatie, samenhang en harmonisatie tussen donoren om synergieën te creëren en overlapping en herhaling te voorkomen, de complementariteit te verbeteren en initiatieven van alle donoren te steunen, alsmede door middel van coördinatie in de partnerlanden en -regio's op basis van overeengekomen richtsnoeren en beginselen van beste praktijken inzake de coördinatie en doeltreffendheid van ontwikkelingshulp;

g)

resultaatgerichte ontwikkelingsmethoden, met inbegrip van transparante en door de landen zelf opgestelde resultatenkaders, eventueel gebaseerd op internationaal overeengekomen streefdoelen en vergelijkbare en aggregeerbare indicatoren zoals die van de MDG's met het oog op de beoordeling en mededeling van de resultaten, met inbegrip van opbrengst, resultaten en gevolgen van de ontwikkelingshulp.

6.   De Unie ondersteunt, waar passend, de uitvoering van bilaterale, regionale en multilaterale samenwerking en dialoog, de ontwikkelingsdimensie van partnerschapsovereenkomsten en driehoekssamenwerking. De Unie bevordert de zuid-zuid-samenwerking.

7.   In het kader van haar activiteiten inzake ontwikkelingssamenwerking zal de Unie, waar passend, putten uit de ervaringen van de lidstaten met hervorming en overgang en de geleerde lessen, en deze delen.

8.   De Unie streeft naar een regelmatige informatie-uitwisseling met de actoren van het partnerschap, overeenkomstig artikel 4 van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst.

TITEL II

PROGRAMMERING EN TOEWIJZING VAN MIDDELEN

Artikel 3

Algemeen kader voor de toewijzing van middelen

1.   De Commissie stelt de meerjarige indicatieve middelentoewijzing voor elke ACS-staat en -regio en voor de intra-ACS-samenwerking vast aan de hand van de criteria van de artikelen 3, 9 en 12 quater van bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, binnen de financiële grenzen die zijn vastgesteld in artikel 2 van het Intern Akkoord.

2.   Bij de vaststelling van de indicatieve nationale toewijzingen wordt gestreefd naar een gedifferentieerde benadering om ervoor te zorgen dat de partnerlanden specifieke, op maat gemaakte samenwerking krijgen, op basis van:

a)

hun behoeften;

b)

hun capaciteiten om financiële middelen te mobiliseren en te gebruiken, en hun absorptievermogen;

c)

hun verbintenissen en prestaties, en

d)

het mogelijke effect van de bijstand van de Unie.

De meest behoeftige landen, met name de minst ontwikkelde landen, de lage-inkomenslanden en de landen in crisis-, postcrisis- of fragiele en kwetsbare situaties, krijgen prioriteit in de procedure voor de toewijzing van middelen.

De Unie past haar bijstand door middel van dynamische, resultaatgerichte en landenspecifieke maatregelen, als bedoeld in artikel 7, lid 2, aan aan de situatie in het betrokken land en de inzet en vooruitgang van dat land met betrekking tot vraagstukken zoals goed bestuur, mensenrechten, democratie, de rechtsstaat en het vermogen om hervormingen door te vormen en tegemoet te komen aan de wensen en behoeften van de bevolking.

3.   Het EOF-comité houdt een gedachtewisseling over de methode voor het vaststellen van de in lid 1 bedoelde meerjarige indicatieve middelentoewijzing.

Artikel 4

Algemeen kader voor de programmering

1.   De programmering van de steun voor de ACS-staten en -regio's op grond van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst geschiedt overeenkomstig de algemene beginselen van de artikelen 1 tot en met 14 van bijlage IV bij die overeenkomst en overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van deze verordening.

2.   Behalve in de in lid 3 bepaalde gevallen zal de programmering gezamenlijk worden uitgevoerd met het betrokken partnerland of de betrokken partnerregio en zal zij in toenemende mate worden afgestemd op de armoedebestrijdings- of equivalente strategieën van het betrokken partnerland of de betrokken partnerregio.

De Unie en de lidstaten plegen in een vroeg stadium van en gedurende het gehele programmeringsproces overleg met elkaar ter bevordering van coherentie, complementariteit en consistentie van hun samenwerkingsactiviteiten. Het overleg kan leiden tot gezamenlijke programmering met de lokaal vertegenwoordigde lidstaten. De gezamenlijke programmering moet worden gebaseerd op de comparatieve voordelen van de donoren van de Unie. Andere lidstaten wordt verzocht mee te werken aan een sterker gezamenlijk extern optreden van de Unie.

De financieringsverrichtingen van de EIB dragen bij tot de algemene beginselen van de Unie en in het bijzonder die welke zijn verankerd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en tot de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, zoals de terugdringing van armoede door middel van inclusieve en duurzame groei en economische, ecologische en sociale ontwikkeling. Waar nodig trachten de EIB en de Commissie zo veel mogelijk synergieën tot stand te brengen in het programmeringsproces van het 11e EOF. De EIB wordt in een vroeg stadium geraadpleegd over aangelegenheden in verband met haar deskundigheid en activiteiten teneinde de samenhang van het extern optreden van de Unie te vergroten.

Andere donoren en ontwikkelingsactoren, waaronder vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en regionale en plaatselijke overheden, worden eveneens geraadpleegd.

3.   In omstandigheden als bedoeld in artikel 3, lid 3, en artikel 4, lid 5, van bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, kan de Commissie specifieke voorzieningen vaststellen voor de programmering en uitvoering van de ontwikkelingssteun door zelf de aan de betrokken staat toegewezen middelen te beheren overeenkomstig het beleid van de Unie op dit gebied.

4.   De Unie richt haar bilaterale steun in beginsel op ten hoogste drie sectoren die in overleg met de partnerlanden worden vastgesteld.

Artikel 5

Programmeringsdocumenten

1.   Strategiedocumenten worden door de Unie en het betrokken partnerland of de betrokken regio opgesteld om een samenhangend beleidskader te bieden voor ontwikkelingssamenwerking, in overeenstemming met het algemene doel en de werkingssfeer, de doelstellingen en de algemene beginselen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en uitgaande van de beginselen bedoeld in de artikelen 2, 8 en 12 bis van bijlage IV bij die overeenkomst.

Bij de voorbereiding en uitvoering van strategiedocumenten worden de in artikel 2 van deze verordening neergelegde beginselen inzake de doeltreffendheid van hulp geëerbiedigd, te weten nationale eigen inbreng, partnerschap, coördinatie, harmonisatie, afstemming op de procedures van het ontvangende land of de ontvangende regio, transparantie, wederzijdse verantwoordingsplicht en resultaatgerichtheid. De programmeringsperiode wordt in beginsel afgestemd op de strategische cycli van de partnerlanden.

2.   Voor de volgende partnerlanden of -regio's is, voor zover zij daarin toestemmen, geen strategiedocument vereist:

a)

landen of regio's die een ontwikkelingsstrategie hebben in de vorm van een ontwikkelingsplan of een soortgelijk ontwikkelingsdocument dat de Commissie bij de vaststelling van het overeenstemmende indicatief meerjarenprogramma als basis daarvoor heeft aanvaard;

b)

landen of regio's waarvoor een gezamenlijk meerjarig programmeringsdocument tussen de Unie en de lidstaten is overeengekomen;

c)

landen of regio's waarvoor reeds een gezamenlijk kaderdocument is opgesteld waarin een allesomvattende benadering van de Unie voor de betrekkingen met die partnerlanden of -regio's, met inbegrip van het ontwikkelingsbeleid van de Unie, is opgenomen;

d)

regio's die een gezamenlijk met de Unie overeengekomen strategie hebben;

e)

landen waar de Unie voornemens is haar strategie af te stemmen op een nieuwe nationale cyclus die vóór 1 januari 2017 begint; in dergelijke gevallen bevat het meerjarig indicatief programma voor de tussenliggende periode tussen 2014 en het begin van de nieuwe nationale cyclus de respons van de Unie voor dat land.

3.   Er zijn geen strategiedocumenten vereist voor de landen of regio's die in het kader van deze verordening een initiële toewijzing van middelen van de Unie ontvangen die voor de periode 2014-2020 niet meer dan 50 miljoen EUR bedraagt. In dergelijke gevallen bevatten de indicatieve meerjarenprogramma's de respons van de Unie voor die landen of regio's.

Indien de in de leden 2 en 3 genoemde opties niet aanvaardbaar zijn voor het partnerland of de partnerregio, wordt een strategiedocument opgesteld.

4.   Behalve in de in artikel 4, lid 3, genoemde omstandigheden worden de indicatieve meerjarenprogramma's gebaseerd op een dialoog met het partnerland of de partnerregio en opgesteld op basis van de strategiedocumenten of soortgelijke in dit artikel genoemde documenten, waarover met het betrokken land of de betrokken regio tot overeenstemming zal worden gekomen.

Voor de toepassing van deze verordening kan het in lid 2, onder b), van dit artikel bedoelde gezamenlijk meerjarig programmeringsdocument als het indicatief meerjarenprogramma worden beschouwd, mits het in overeenstemming is met de in dit lid vastgestelde beginselen en voorwaarden, met inbegrip van een indicatieve toewijzing van middelen, en met de in artikel 14 vastgestelde procedures, in overeenstemming met het betrokken partnerland of de betrokken partnerregio.

5.   De indicatieve meerjarenprogramma's bepalen de prioritaire sectoren die voor financiering van de Unie in aanmerking komen, de specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten, de prestatie-indicatoren en de indicatieve financiële toewijzing, zowel in totaal als per prioritair gebied. Zij vermelden tevens op welke wijze de voorgestelde programma's zullen bijdragen tot de in dit artikel bedoelde algemene landenstrategie en op welke wijze zij zullen bijdragen tot de uitvoering van de agenda voor verandering.

Overeenkomstig de beginselen inzake de doeltreffendheid van de hulp voorkomt de intra-ACS-ondersteuningsstrategie versnippering en zorgt zij voor complementariteit en een daadwerkelijke meerwaarde ten opzichte van de landenprogramma's en de regionale programma's.

6.   Naast de nationale en de regionale programmeringsdocumenten worden door de Commissie en de ACS-staten, via het ACS-secretariaat, een intra-ACS-ondersteuningsstrategie en een bijbehorend indicatief meerjarenprogramma geformuleerd, overeenkomstig de beginselen van de artikelen 12 tot en met 14 van bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst.

7.   De in artikel 4, lid 3, bedoelde specifieke voorzieningen kunnen de vorm aannemen van speciale ondersteuningsprogramma's, rekening houdende met de bijzondere overwegingen die in artikel 6, lid 1, zijn opgenomen.

Artikel 6

Programmering voor landen en regio's in een crisis-, postcrisis- of kwetsbare situatie

1.   Bij het opstellen van programmeringsdocumenten voor de landen en regio's in crisis-, postcrisis- of kwetsbare situaties of die vaak met natuurrampen te kampen hebben, wordt terdege rekening gehouden met de kwetsbaarheid, de speciale behoeften en de omstandigheden van de betrokken bevolkingen, landen of regio's.

De Unie blijft volledig gecommitteerd aan de uitvoering van de New Deal voor de inzet in fragiele staten en aan de beginselen ervan, met name door zich te richten op de vijf doelstellingen op het gebied van vredes- en staatsopbouw, door lokale eigen verantwoordelijkheid te garanderen en aan te sluiten bij nationale plannen die in het kader van de uitvoering van de New Deal worden opgesteld.

Er zal voldoende aandacht worden besteed aan conflictpreventie en -oplossing, staat- en vredesopbouw, postconflictverzoening en maatregelen voor de wederopbouw, door specifiek de nadruk te leggen op inclusieve en legitieme beleidsmaatregelen, veiligheid, justitie, economische grondslagen, en door het opbouwen van capaciteit voor verantwoordelijke en billijke dienstverrichting. Bij die processen wordt bijzondere aandacht besteed aan de rol van vrouwen en het perspectief van kinderen.

Ten aanzien van partnerlanden of -regio's die rechtstreeks betrokken zijn bij of getroffen worden door een crisis-, postcrisis- of kwetsbare situatie, wordt bijzondere nadruk gelegd op versterking van de coördinatie tussen hulp, rehabilitatie en ontwikkeling onder alle relevante actoren, met name voor politieke initiatieven, teneinde de overgang van noodsituatie naar ontwikkelingsfase te bevorderen. Voor de landen en regio's in een kwetsbare situatie of waar zich regelmatig natuurrampen voordoen, ligt de nadruk op de voorbereiding op en het voorkomen van rampen en de beheersing van de gevolgen van dit soort rampen, en wordt de kwetsbaarheid voor schokken aangepakt en de weerbaarheid van mensen versterkt.

2.   Voor landen of regio's in crisis-, postcrisis- of kwetsbare situaties kan een ad-hocevaluatie van de samenwerkingsstrategie van het land of de regio worden uitgevoerd. In dergelijke evaluaties kan een specifieke en gewijzigde strategie worden voorgesteld om te zorgen voor de overgang naar samenwerking en ontwikkeling op lange termijn, waarbij een betere coördinatie en overgang tussen de instrumenten voor humanitaire hulp en die voor ontwikkelingsbeleid wordt bevorderd.

Artikel 7

Goedkeuring en wijziging van programmeringsdocumenten

1.   De programmeringsdocumenten, met inbegrip van de daarin opgenomen indicatieve toewijzingen, worden door de Commissie volgens de in artikel 14 bedoelde procedure goedgekeurd.

Wanneer de Commissie de programmeringsdocumenten doet toekomen aan het EOF-comité, zendt zij deze tegelijkertijd ter informatie aan de Paritaire Parlementaire Vergadering met volledige inachtneming van de besluitvormingsprocedure overeenkomstig titel IV van deze verordening.

De programmeringsdocumenten worden vervolgens goedgekeurd door de betrokken ACS-staat of -regio, als bepaald in bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst. Landen of regio's waarvoor geen programmeringsdocument is ondertekend, blijven in aanmerking komen voor financiering onder de in artikel 4, lid 3, van deze verordening genoemde voorwaarden.

2.   De strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's, met inbegrip van de daarin vervatte indicatieve toewijzingen, kunnen worden aangepast om rekening te houden met de evaluaties die op grond van de artikelen 5, 11 en 14 van bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst zijn verricht.

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, lid 4, en artikel 3, lid 2, van deze verordening en voortbouwend op voorgaande EOF's en andere ervaringen die zijn opgedaan met stimuleringsmaatregelen, waaronder geleerde lessen, kunnen de indicatieve toewijzingen met name worden aangevuld met een prestatiegerelateerd mechanisme. In dit verband worden, zonder afbreuk te doen aan de bijzondere behandeling van fragiele en kwetsbare staten om ervoor te zorgen dat naar behoren rekening wordt gehouden met hun specifieke behoeften, middelen beschikbaar gesteld, indien mogelijk in de grootteorde van de stimuleringstranche voor goed bestuur van het 10e EOF, ter stimulering van resultaatgerichte hervormingen conform de agenda voor verandering en voor het nakomen van de verbintenissen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst. Het EOF-comité houdt, overeenkomstig artikel 14, lid 2, van deze verordening, een gedachtewisseling over het prestatiegerelateerd mechanisme.

3.   De in artikel 14 uiteengezette procedure zal ook worden gevolgd voor grondige wijzigingen die als gevolg hebben dat de strategie, of de programmeringsdocumenten ervan en/of de programmeerbare middelentoewijzing ervan aanzienlijk wordt gewijzigd. In voorkomend geval worden desbetreffende wijzigingen van de programmeringsdocumenten vervolgens goedgekeurd door de betrokken ACS-staat of -regio.

4.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen, zoals crisissen of onmiddellijke bedreigingen voor de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten of de fundamentele vrijheden, met inbegrip van de in artikel 6, lid 2, bedoelde gevallen, kan de in artikel 14, lid 4, bedoelde procedure worden gebruikt om de in artikel 5 genoemde programmeringsdocumenten te wijzigen.

TITEL III

UITVOERING

Artikel 8

Algemeen uitvoeringskader

De uitvoering van de steun voor ACS-staten en -regio's die op grond van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst door de Commissie en de EIB wordt beheerd, geschiedt overeenkomstig het Financieel Reglement bedoeld in artikel 10, lid 2, van het Intern Akkoord (het „Financieel Reglement van het EOF”).

Artikel 9

Vaststelling van actieprogramma's, afzonderlijke maatregelen en bijzondere maatregelen

1.   De Commissie stelt jaarlijkse actieprogramma's vast op basis van de in artikel 5 bedoelde indicatieve programmeringsdocumenten.

In geval van terugkerende acties kan zij ook meerjarige actieprogramma's voor een periode van ten hoogste drie jaar vaststellen.

Indien noodzakelijk en naar behoren gemotiveerd, kan een maatregel vóór of na de vaststelling van jaarlijkse of meerjarige actieprogramma's, als afzonderlijke maatregel worden aangenomen.

2.   De actieprogramma's en afzonderlijke maatregelen worden opgesteld door de Commissie samen met het partnerland of de partnerregio, met betrokkenheid van de lokaal vertegenwoordigde lidstaten en waar dienstig in coördinatie met andere donoren, in het bijzonder bij gezamenlijke programmering, en met de EIB. De lidstaten die niet lokaal vertegenwoordigd zijn worden geïnformeerd over activiteiten in het veld.

De actieprogramma's bevatten een specifieke beschrijving van elke voorgenomen activiteit. Die beschrijving vermeldt de nagestreefde doelstellingen, de verwachte resultaten en de hoofdactiviteiten.

Voorts vermeldt zij de verwachte resultaten in termen van output, uitkomsten en impact met kwantitatieve en kwalitatieve streefcijfers en bevat zij een toelichting van hun onderlinge samenhang en van de samenhang met de doelstellingen van het indicatief meerjarenprogramma. Voor de outputs en, in beginsel voor de uitkomsten, moeten er specifieke, meetbare en realistische indicatoren zijn met nulmetingen en tijdsgebonden benchmarks die zoveel mogelijk zijn afgestemd op de eigen outputs en benchmarks van het partnerland of de partnerregio. Waar zulks relevant is, wordt een kosten-batenanalyse uitgevoerd.

De beschrijving vermeldt de risico's, alsmede voorstellen om deze te reduceren, in voorkomend geval de analyse van de specifieke context van de sector en de voornaamste belanghebbenden, de uitvoeringsmethoden, de begroting en een indicatief tijdschema, en, in het geval van begrotingssteun, de criteria voor uitbetaling, met inbegrip van mogelijke variabele schijven. Tevens worden eventuele bijbehorende ondersteunende maatregelen en regelingen voor toezicht, audit en evaluatie vermeld.

In voorkomend geval licht de beschrijving de complementariteit met lopende of voorgenomen activiteiten van de EIB in het partnerland of de partnerregio toe.

3.   In de in artikel 4, lid 3, vermelde gevallen en bij onvoorziene, naar behoren gemotiveerde behoeften of uitzonderlijke omstandigheden kan de Commissie bijzondere maatregelen nemen, onder meer maatregelen om de overgang van noodhulp naar ontwikkelingsactiviteiten voor de lange termijn te vergemakkelijken of maatregelen om de bevolking beter in staat te stellen het hoofd te bieden aan terugkerende crises.

4.   Actieprogramma's en afzonderlijke maatregelen, als bedoeld in lid 1, waarvoor de financiële bijstand van de Unie meer dan 5 miljoen EUR bedraagt, alsmede bijzondere maatregelen waarvoor de financiële bijstand van de Unie meer dan 10 miljoen EUR bedraagt, worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 14 van deze verordening bedoelde procedure. Die procedure is niet vereist voor actieprogramma's en maatregelen onder de bovengenoemde drempelwaarde of voor niet-substantiële wijzigingen daarvan. Niet-substantiële wijzigingen zijn technische aanpassingen zoals verlenging van de uitvoeringstermijn, herschikking van middelen binnen de geraamde begroting of verhoging of verlaging van de omvang van de begroting met minder dan 20 % van het oorspronkelijke bedrag, tot een maximum van 10 miljoen EUR, mits die wijzigingen de doelstellingen van het oorspronkelijke actieprogramma niet substantieel aantasten. In dit geval worden de actieprogramma's en maatregelen en niet-substantiële wijzigingen daarvan aangenomen door de Commissie, die het EOF-comité daarvan binnen één maand na hun aanname in kennis stelt.

Elke lidstaat mag vragen dat een project of programma uit een actieprogramma dat overeenkomstig artikel 14 van deze verordening aan het EOF-comité wordt voorgelegd verwijderd wordt. Indien een dergelijk verzoek wordt gesteund door een blokkerende minderheid van lidstaten, zoals bepaald in artikel 8, lid 3, in samenhang met artikel 8, lid 2, van het Intern Akkoord, wordt het actieprogramma zonder het betrokken project of programma door de Commissie goedgekeurd. Het verwijderde project of programma wordt, in een later stadium, opnieuw aan het EOF-comité voorgelegd buiten het actieprogramma om, in de vorm van een afzonderlijke maatregel die vervolgens door de Commissie goedgekeurd wordt volgens de in artikel 14 van deze verordening bedoelde procedure, tenzij de Commissie, overeenkomstig de zienswijze van de lidstaten in het EOF-Comité, het ingetrokken project of programma niet wenst voort te zetten.

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie, zoals crisissen, door de natuur of door de mens veroorzaakte rampen, of onmiddellijke bedreigingen voor de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten of de fundamentele vrijheden, kan de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 4, van deze verordening afzonderlijke of bijzondere maatregelen of wijzigingen van de bestaande actieprogramma's en maatregelen vaststellen.

5.   De Commissie stelt specifieke actieprogramma's voor ondersteunende uitgaven als bedoeld in artikel 6 van het Intern Akkoord vast volgens de procedure van artikel 14 van deze verordening. Wijzigingen van de actieprogramma's voor ondersteunende uitgaven worden volgens dezelfde procedure goedgekeurd.

6.   Onder meer wat betreft klimaatverandering, biodiversiteit en de daarmee samenhangende maatschappelijke gevolgen vindt op projectniveau een passend milieuonderzoek plaats, waar nodig met inbegrip van een milieueffectbeoordeling (MEB) voor milieugevoelige projecten, in het bijzonder indien zij naar verwachting aanzienlijke negatieve sociale en/of milieugevolgen zullen hebben, die gevoelig, uiteenlopend en ongekend zijn. Dat onderzoek wordt gebaseerd op internationaal erkende praktijken. Waar zulks relevant is, wordt bij de uitvoering van sectorale programma's gebruikgemaakt van strategische milieubeoordelingen. Er wordt erop toegezien dat de belanghebbenden bij de milieubeoordelingen worden betrokken en dat het publiek toegang krijgt tot de resultaten.

Artikel 10

Aanvullende bijdragen van de lidstaten

1.   Teneinde de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst te helpen verwezenlijken, kunnen de lidstaten de Commissie of de EIB op eigen initiatief, buiten de medefinancieringsregelingen om, vrijwillige bijdragen verstrekken overeenkomstig artikel 1, lid 9, van het Intern Akkoord. Die bijdragen laten de algemene middelentoewijzing uit hoofde van het 11e EOF onverlet. Zij worden op dezelfde manier behandeld als de gewone bijdragen bedoeld in artikel 1, lid 2, van het Intern Akkoord, behalve wat betreft de bepalingen in de artikelen 6 en 7 van het Intern Akkoord, waarvoor specifieke regelingen kunnen worden vastgesteld in een bilaterale bijdrageovereenkomst.

2.   Het reserveren van middelen geschiedt alleen indien de omstandigheden dat rechtvaardigen, bijvoorbeeld als reactie op uitzonderlijke omstandigheden bedoeld in artikel 4, lid 3. In een dergelijk geval worden vrijwillige bijdragen die aan de Commissie zijn verstrekt, overeenkomstig het Financieel Reglement van het EOF behandeld als bestemmingsontvangsten.

3.   De aanvullende middelen worden opgenomen in de programmerings- en evaluatieprocessen en in de jaarlijkse actieprogramma's, in de afzonderlijke maatregelen en in de bijzondere maatregelen als bedoeld in deze verordening, en doen recht aan de eigen inbreng van partnerlanden of -regio's.

4.   Alle daaruit voortvloeiende wijzigingen van de actieprogramma's, afzonderlijke maatregelen of bijzondere maatregelen worden door de Commissie goedgekeurd overeenkomstig artikel 9.

5.   Lidstaten die de Commissie of de EIB vrijwillige aanvullende bijdragen verstrekken om de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst te helpen verwezenlijken, stellen de Raad en het EOF-comité, of het IF-comité, van tevoren van die bijdragen in kennis.

Artikel 11

Belastingen, rechten en heffingen

De bijstand van de Unie leidt niet tot de instelling van specifieke belastingen, rechten of heffingen noch tot de inning ervan.

Onder voorbehoud van artikel 31 van bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst zijn dergelijke belastingen, rechten en heffingen onderworpen aan de voorwaarden van het Financieel Reglement van het EOF.

Artikel 12

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie door de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door de terugvordering of eventueel de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bedragen en zo nodig door doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie, of haar vertegenwoordigers, en de Rekenkamer zijn bevoegd om audits te verrichten of, in het geval van internationale organisaties, om controles te verrichten overeenkomstig met die organisaties gesloten overeenkomsten, evenals controles, op basis van documenten en ter plaatse, bij alle subsidiebegunstigden, contractanten en subcontractanten die middelen van de Unie hebben ontvangen in het kader van deze verordening.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures die zijn vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (14), een onderzoek instellen, met inbegrip van het verrichten van controles en inspecties ter plaatse, teneinde na te gaan of er, in verband met een subsidieovereenkomst of een subsidiebesluit of een op grond van deze verordening gefinancierd contract, sprake is van fraude, corruptie of andere illegale activiteiten die gevolgen hebben voor de financiële belangen van de Unie.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, worden in samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, subsidieovereenkomsten, subsidiebesluiten en contracten die uit de tenuitvoerlegging van deze verordening voortvloeien, bepalingen opgenomen die uitdrukkelijk voorzien in de bevoegdheid van de Commissie, de Rekenkamer en OLAF om dergelijke audits, controles en verificaties ter plaatse, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, uit te voeren.

Artikel 13

Nationaliteits- en oorsprongsregels voor overheidsopdrachten, subsidies en andere toekenningsprocedures

De nationaliteits- en oorsprongsregels voor overheidsopdrachten, subsidies en andere toekenningsprocedures zijn vastgelegd in artikel 20 van bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst.

TITEL IV

BESLUITVORMINGSPROCEDURES

Artikel 14

Taken van het EOF-comité

1.   Het overeenkomstig artikel 8 van het Intern Akkoord ingestelde EOF-comité brengt volgens de in de leden 3 en 4 van dit artikel uiteengezette procedure advies uit.

Een waarnemer van de EIB neemt deel aan de werkzaamheden van het EOF-comité voor wat betreft aangelegenheden die de EIB aangaan.

2.   De taken van het EOF-comité hebben betrekking op de taken die in titel II en titel III van deze verordening neergelegd zijn:

a)

programmering van de steun van de Unie in het kader van het 11e EOF en evaluatie daarvan, waarbij met name wordt gelet op de nationale, regionale en intra-ACS-strategieën;

b)

toezicht op de uitvoering en de evaluatie van de steun van de Unie, met inbegrip van onder meer het effect van hulp op de terugdringing van armoede, sectorale aspecten, transsectorale kwesties, de wijze waarop de coördinatie met de lidstaten en andere donoren in het veld functioneert en de vooruitgang inzake de in artikel 2 bedoelde beginselen van doeltreffendheid van hulp.

Voor begrotingsondersteuningsprogramma's waarover het EOF-comité een positief advies heeft uitgebracht, maar waarvan de uitvoering is opgeschort, stelt de Commissie het Comité vooraf in kennis van de opschorting en van het latere besluit om de betalingen te hervatten.

Elke lidstaat kan de Commissie te allen tijde verzoeken het EOF-comité informatie te verstrekken en een gedachtewisseling te houden over kwesties die betrekking hebben op de in dit lid vermelde taken. Die gedachtewisselingen kunnen ertoe leiden dat lidstaten aanbevelingen formuleren waarmee de Commissie rekening zal houden.

3.   In de gevallen waarin het EOF-comité advies moet uitbrengen, legt de vertegenwoordiger van de Commissie binnen de termijnen vastgesteld in het besluit van de Raad over het reglement van orde van het EOF-comité bedoeld in artikel 8, lid 5, van het Intern Akkoord, het comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het EOF-comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter naar gelang van de urgentie van de aangelegenheid kan vaststellen, maar die ten hoogste 30 dagen mag bedragen. Ook de EIB neemt aan de gedachtewisseling deel. Het advies wordt uitgebracht met de gekwalificeerde meerderheid van stemmen als voorgeschreven in artikel 8, lid 3, van het Intern Akkoord, waarbij de stemmen van de lidstaten worden gewogen als vastgesteld in artikel 8, lid 2, van het Intern Akkoord.

Wanneer het EOF-comité advies heeft uitgebracht, stelt de Commissie maatregelen vast, die onmiddellijk van toepassing zijn.

Indien die maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies van het EOF-comité, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In een dergelijk geval stelt de Commissie de toepassing van de maatregelen uit voor een maximale termijn van in beginsel dertig dagen na deze kennisgeving, die in uitzonderlijke omstandigheden met maximaal 30 dagen kan worden verlengd. De Raad kan binnen deze termijn met dezelfde gekwalificeerde meerderheid van stemmen als die welke voor het EOF-comité geldt, een andersluidend besluit nemen.

4.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen, als bepaald in artikel 7, lid 4, en artikel 9, lid 4, stelt de Commissie de maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn, zonder deze vooraf aan het EOF-comité voor te leggen. De maatregelen blijven van toepassing gedurende de geldigheidsduur van de vastgestelde of gewijzigde documenten, actieprogramma's of maatregelen.

De voorzitter legt de maatregelen uiterlijk 14 dagen nadat deze zijn vastgesteld, voor advies aan het EOF-comité voor.

Indien het EOF-comité overeenkomstig de lid 3 van dit artikel een negatief advies uitbrengt, trekt de Commissie de overeenkomstig de eerste alinea van dit lid vastgestelde maatregelen onmiddellijk in.

Artikel 15

Vredesfaciliteit voor Afrika

Die middelen kunnen aangevuld worden door middelen uit de regionale indicatieve programma's. Daarvoor geldt de volgende bijzondere procedure:

a)

op verzoek van de Afrikaanse Unie worden met de instemming van het ACS-comité van ambassadeurs door de Commissie meerjaarlijkse actieprogramma's opgesteld waarin de doelstellingen, de aard en de reikwijdte van mogelijke maatregelen en de uitvoeringsregelingen worden vastgesteld. Er wordt een verslagleggingsformat afgesproken op het niveau van de maatregel. In een bijlage bij elk actieprogramma worden de specifieke besluitvormingsprocedures voor elk mogelijk type maatregel omschreven, naargelang van de aard, omvang en urgentie ervan;

b)

de actieprogramma's, met inbegrip van de onder a) bedoelde bijlage, en alle wijzigingen daarvan, worden besproken door de bevoegde voorbereidende werkgroepen van de Raad en het Politiek en Veiligheidscomité, en worden goedgekeurd door het Coreper met gekwalificeerde meerderheid van stemmen als bepaald in artikel 8, lid 3, van het Intern Akkoord, en vervolgens vastgesteld door de Commissie;

c)

de actieprogramma's, met uitzondering van de onder a) bedoelde bijlage, vormen de basis voor de financieringsovereenkomst die tussen de Commissie en de Afrikaanse Unie zal worden gesloten;

d)

elke maatregel die uit hoofde van de financieringsovereenkomst wordt uitgevoerd, wordt van tevoren goedgekeurd door het Politiek en Veiligheidscomité; de bevoegde voorbereidende werkgroepen van de Raad worden ruim op tijd voordat de maatregelen worden voorgelegd aan het Politiek en Veiligheidscomité ingelicht en, ten minste wanneer nieuwe vredesondersteunende operaties moeten worden gefinancierd, geraadpleegd, overeenkomstig de specifieke besluitvormingsprocedures bedoeld onder a), om ervoor te zorgen dat, aanvullend op de militaire en de veiligheidsdimensie, ook de ontwikkelings- en financieringsaspecten van de voorgenomen maatregelen in acht worden genomen. Onverminderd de financiering van de vredesondersteunende operaties, wordt bijzondere aandacht besteed aan de als officiële ontwikkelingshulp erkende activiteiten;

e)

de Commissie brengt ter informatie van het EOF-comité en de Raad jaarlijks, en op verzoek van een van beide, een activiteitenverslag uit over het gebruik van de middelen, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen met ODA en niet met ODA verband houdende verplichtingen en uitbetalingen.

Op het einde van het eerste meerjarenprogramma zullen de Unie en de lidstaten de resultaten en de procedures van de vredesfaciliteit voor Afrika evalueren en zullen zij de mogelijkheden voor toekomstige financieringsbronnen bespreken. In dat verband en teneinde de Vredesfaciliteit voor Afrika een steviger grondslag te bieden, zullen de Unie en de lidstaten besprekingen houden over de financiering van de vredesondersteunende operaties, met inbegrip van die welke uit het EOF worden gefinancierd, en over het aspect van duurzame steun van de Unie voor vredesondersteunende operaties onder Afrikaanse leiding na 2020. Daarnaast verricht de Commissie uiterlijk in 2018 een evaluatie van de faciliteit.

Artikel 16

Comité van de investeringsfaciliteit

1.   Het overeenkomstig artikel 9 van het Intern Akkoord onder auspiciën van de EIB ingestelde Comité van de investeringsfaciliteit („IF-comité”) is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en een vertegenwoordiger van de Commissie. Een waarnemer van het secretariaat-generaal van de Raad en een waarnemer van de Europese Dienst voor extern optreden worden op de vergaderingen uitgenodigd. Iedere lidstaat en de Commissie benoemen één vertegenwoordiger en wijzen één plaatsvervanger aan. Met het oog op de continuïteit wordt de voorzitter van het IF-comité gekozen door en onder de leden van het IF-comité voor een periode van twee jaar. De EIB verzorgt het secretariaat en de ondersteunende dienstverlening van het comité. Slechts de door de lidstaten benoemde leden van het IF-comité of hun plaatsvervangers hebben stemrecht.

De Raad stelt met eenparigheid van stemmen het reglement van orde van het IF-comité vast op basis van een door de EIB na raadpleging van de Commissie opgesteld voorstel.

Het IF-comité besluit bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen. De stemmen worden gewogen zoals bepaald in artikel 8 van het Intern Akkoord.

Het IF-comité komt ten minste viermaal per jaar bijeen. Daarnaast kan het bijeenkomen op verzoek van de EIB of van leden van het IF-comité, zoals bepaald in zijn reglement van orde. Voorts kan het IF-comité schriftelijk advies uitbrengen, overeenkomstig zijn reglement van orde.

2.   Het IF-comité hecht zijn goedkeuring aan:

a)

de operationele richtsnoeren voor de uitvoering van de investeringsfaciliteit;

b)

de investeringsstrategieën en bedrijfsplannen van de investeringsfaciliteit, met inbegrip van prestatie-indicatoren, overeenkomstig de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en de algemene beginselen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie;

c)

de jaarverslagen van de investeringsfaciliteit;

d)

alle algemene beleidsdocumenten, met inbegrip van evaluatierapporten, betreffende de investeringsfaciliteit.

3.   Het IF-comité brengt advies uit over:

a)

voorstellen voor de toekenning van rentesubsidie uit hoofde van artikel 2, lid 7, en artikel 4, lid 2, onder b), van bijlage II bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst. In dergelijke gevallen brengt het IF-comité tevens advies uit over het gebruik van deze rentesubsidie;

b)

voorstellen voor een IF-investering voor projecten ten aanzien waarvan de Commissie een negatief advies heeft uitgebracht;

c)

andere voorstellen betreffende de investeringsfaciliteit, op basis van de algemene beginselen zoals vastgelegd in de operationele richtsnoeren van de investeringsfaciliteit;

d)

voorstellen betreffende de ontwikkeling van het kader voor de meting van resultaten van de EIB, voor zover dit van toepassing is op maatregelen krachtens de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst.

Om het goedkeuringsproces voor kleine interventies te stroomlijnen, kan het IF-comité gunstig advies uitbrengen over voorstellen van de EIB voor een algemene toewijzing (rentesubsidies, technische bijstand) of algemene goedkeuring (leningen, risicokapitaal) die vervolgens, zonder dat nader advies van het IF-comité en/of de Commissie nodig is, door de EIB specifiek worden toegewezen aan individuele projecten volgens in de algemene toewijzing of goedkeuring bepaalde criteria, met inbegrip van de maximale subtoewijzing per project.

De bestuursorganen van de EIB kunnen voorts van tijd tot tijd het IF-comité verzoeken advies uit te brengen over alle financieringsvoorstellen of bepaalde categorieën financieringsvoorstellen.

4.   De EIB legt iedere kwestie waarvoor de goedkeuring of het advies van het IF-comité is vereist, zoals bepaald in de leden 2 en 3 respectievelijk, tijdig aan het IF-comité voor. De voorstellen die voor advies aan het IF-comité worden voorgelegd, moeten worden gedaan overeenkomstig de desbetreffende criteria en beginselen die in de operationele richtsnoeren van de investeringsfaciliteit zijn vastgelegd.

5.   De EIB werkt nauw samen met de Commissie en coördineert, indien van toepassing, haar optreden met dat van andere donoren. Meer in het bijzonder doet de EIB het volgende:

a)

samen met de Commissie de in lid 2, onder a), bedoelde operationele richtsnoeren opstellen en herzien. De EIB is verantwoordelijk voor de naleving van de richtsnoeren en draagt er zorg voor dat bij de projecten die zij steunt de internationale normen op sociaal en milieugebied worden nageleefd en dat zij sporen met de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en de algemene beginselen van het Unie-ontwikkelingsbeleid en met de betrokken samenwerkingsstrategieën voor het land of de regio;

b)

de EIB vraagt de Commissie om advies vragen bij de voorbereiding van investeringsstrategieën, bedrijfsplannen en algemene beleidsdocumenten;

c)

de EIB stelt de Commissie, overeenkomstig artikel 18, lid 1, in kennis stellen van de projecten die zij steunt. In de beoordelingsfase van een project vraagt zij de Commissie om advies over de samenhang van projecten met de betrokken samenwerkingsstrategie voor het land of de regio of, in voorkomend geval, de algemene doelstellingen van de investeringsfaciliteit;

d)

met uitzondering van de rentesubsidies die onder de algemene toewijzing, bedoeld in lid 3, onder a), vallen, de Commissie in de beoordelingsfase van een project om instemming betreffende aan het IF-comité gedane voorstellen voor rentesubsidie verzoeken, wat de overeenstemming ervan betreft met artikel 2, lid 7, en artikel 4, lid 2, van bijlage II bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en met de in de operationele richtsnoeren van de investeringsfaciliteit vastgestelde criteria.

De Commissie wordt geacht een positief advies te hebben uitgebracht of met het voorstel te hebben ingestemd, tenzij zij uiterlijk drie weken na de indiening van het voorstel een negatief advies uitbrengt. Wanneer de Commissie wordt gevraagd om advies over projecten in de overheidssector of de financiële sector of om instemming met rentesubsidies, kan zij verzoeken dat het definitieve projectvoorstel haar wordt voorgelegd twee weken voor het naar het IF-comité wordt gezonden.

6.   De EIB onderneemt geen in lid 3, onder a), b), en c), vermelde actie tenzij het IF-comité een positief advies heeft uitgebracht.

Indien het IF-comité een positief advies uitbrengt, besluit de EIB over het voorstel overeenkomstig haar eigen procedures. Meer bepaald kan zij besluiten het voorstel niet uit te voeren. De EIB stelt het IF-comité en de Commissie op gezette tijden in kennis van de gevallen waarin zij heeft besloten een voorstel niet uit te voeren.

Voor leningen uit haar eigen middelen en voor IF-investeringen waarvoor het advies van het IF-comité niet is vereist, besluit de EIB overeenkomstig haar eigen procedures over het voorstel en, in het geval van de IF, overeenkomstig de door het IF-comité goedgekeurde operationele richtsnoeren van de IF en de investeringsstrategieën.

Niettegenstaande een negatief advies van het IF-comité betreffende een voorstel tot toekenning van een rentesubsidie, kan de EIB de desbetreffende lening zonder rentesubsidie toekennen. De EIB stelt het IF-comité en de Commissie op gezette tijden in kennis van de gevallen waarin zij hiertoe heeft besloten.

Onder voorbehoud van in de operationele richtsnoeren van de investeringsfaciliteit vastgestelde voorwaarden en op voorwaarde dat de hoofddoelstelling van de lening of IF-investering niet wordt gewijzigd, kan de EIB besluiten tot wijziging van de voorwaarden van een IF-lening of -investering waarover het IF-comité overeenkomstig lid 3 een positief advies heeft gegeven of een lening waarvoor het IF-comité een positief advies betreffende de rentesubsidie heeft uitgebracht. In het bijzonder kan de EIB besluiten het bedrag van de lening of de IF-investering met ten hoogste 20 % te verhogen.

Voor projecten met rentesubsidie die onder artikel 2, lid 7, van bijlage II bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst vallen, kan een dergelijke verhoging gepaard gaan met een proportionele verhoging van de waarde van de rentesubsidie. De EIB stelt het IF-comité en de Commissie op gezette tijden in kennis van de gevallen waarin zij hiertoe heeft besloten. Indien voor projecten op grond van artikel 2, lid 7, van bijlage II bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, om verhoging van de waarde van de subsidie wordt verzocht, moet het IF-comité advies uitbrengen vóór de EIB deze afhandelt.

7.   De EIB beheert de IF-investeringen en alle middelen die zij namens de investeringsfaciliteit aanhoudt overeenkomstig de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst. Zij mag met name zitting hebben in de beheers- en toezichtsorganen van de rechtspersonen waarin door de investeringsfaciliteit is geïnvesteerd en mag transigeren, kwijting verlenen en de rechten die zij namens de investeringsfaciliteit houdt, wijzigen overeenkomstig de operationele richtsnoeren van de investeringsfaciliteit.

TITEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Deelname van een derde land of een derde regio

Met het oog op de samenhang en de doeltreffendheid van de bijstand van de Unie kan de Commissie besluiten dat ontwikkelingslanden die geen ACS-staat zijn, en organisaties voor regionale samenwerking en integratie waaraan ACS-staten deelnemen, indien zij in aanmerking komen voor bijstand van de Unie of andere financieringsinstrumenten van de Unie voor extern optreden, in aanmerking komen voor de middelen bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a), i), van het Intern Akkoord, wanneer het betrokken project of programma van regionale of grensoverschrijdende aard is en voldoet aan artikel 6 van bijlage IV bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst. De LGO die in aanmerking komen voor bijstand van de Unie op grond van Besluit 2013/755/EU van de Raad, en de ultraperifere gebieden van de Unie kunnen eveneens deelnemen aan regionale samenwerkingsprojecten of -programma's; de voor de deelneming van deze gebieden of ultraperifere gebieden benodigde kredieten vormen een aanvulling op de kredieten bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a), i), van het Intern Akkoord. De doelstelling van een sterkere samenwerking tussen de lidstaten, de ultraperifere gebieden van de Unie, de LGO en de ACS-staten dient voor ogen te worden gehouden, en waar passend dienen coördinatiemechanismen te worden ingesteld. In de strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's en in de artikel 9 bedoelde actieprogramma's en maatregelen kan worden voorzien in deze financieringsmogelijkheid en in de financieringsvormen genoemd in Verordening (EU) 2015/323 van de Raad (15).

Artikel 18

Monitoring, rapportage en beoordeling van EOF-steun

1.   De Commissie en de EIB houden regelmatig toezicht op hun acties en op de gefinancierde maatregelen, en gaan regelmatig na of vooruitgang is geboekt met het behalen van de verwachte resultaten. De Commissie zal tevens evaluaties verrichten betreffende het effect en de doeltreffendheid van haar sectoraal beleid en sectorale acties en de doeltreffendheid van de programmering, eventueel door middel van onafhankelijke externe evaluaties. Er wordt naar behoren rekening gehouden met voorstellen van de Raad betreffende onafhankelijke externe evaluaties. De evaluaties moeten zijn gebaseerd op de beginselen van beste praktijken van de OESO/DAC, teneinde zich ervan te vergewissen of de specifieke doelstellingen, met inachtneming van gendergelijkheid, zijn verwezenlijkt, aanbevelingen op te stellen, alsmede bewijs aan te dragen om het leren te faciliteren en daardoor toekomstige interventies beter te laten verlopen. Die evaluaties worden uitgevoerd op basis van vooraf bepaalde, duidelijke, transparante en, waar passend, landenspecifieke en meetbare indicatoren.

De EIB houdt de Commissie en de lidstaten regelmatig op de hoogte van de uitvoering van de uit de middelen van het 11e EOF gefinancierde projecten die zij beheert, overeenkomstig de procedures die zijn vastgesteld in de operationele richtsnoeren van de IF.

2.   De Commissie zendt de evaluatieverslagen, vergezeld van het antwoord van de diensten op de belangrijkste aanbevelingen, via het EOF-comité en de EIB ter informatie toe aan de lidstaten. Op verzoek van een lidstaat kan elke evaluatie, met inbegrip van de aanbevelingen en de follow-upmaatregelen, worden besproken in het EOF-comité. In dat geval doet de Commissie een jaar later verslag aan het EOF-comité over de uitvoering van de overeengekomen vervolgmaatregelen. De resultaten zullen worden meegenomen in het ontwerp van de programma's en de toewijzing van middelen.

3.   De Commissie betrekt alle relevante belanghebbenden op passende wijze bij de evaluatie van de Unie-bijstand waarin deze verordening voorziet en kan in voorkomend geval ernaar streven gezamenlijke evaluaties met lidstaten, andere donoren en ontwikkelingspartners te verrichten.

4.   De Commissie onderzoekt de vooruitgang bij de uitvoering van het 11e EOF, met inbegrip van de meerjarige indicatieve programma's, en legt de Raad met ingang van 2016 een jaarlijks verslag voor over de uitvoering. Het verslag zal een analyse bevatten van de belangrijkste opbrengsten en uitkomsten en, voor zover mogelijk, van de bijdrage van de financiële bijstand van de Unie aan de effecten. Hiertoe zal een resultatenkader worden opgesteld. Dat verslag wordt tevens toegezonden aan het Europees Parlement, aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's.

5.   Het jaarlijkse verslag bevat tevens gegevens met betrekking tot het voorafgaande jaar inzake de gefinancierde maatregelen, de resultaten van het toezicht en de evaluatie, de inschakeling van de relevante ontwikkelingspartners en de uitvoering van de vastleggings- en betalingskredieten per land en regio en per samenwerkingsgebied. Het bevat ook een kwalitatieve analyse van de verwachte en de bereikte resultaten op basis van met name gegevens van monitoringsystemen en een follow-up van de geleerde lessen.

6.   In het verslag wordt voor zover mogelijk gebruikgemaakt van specifieke en meetbare indicatoren betreffende de rol die de hulp heeft gespeeld bij het bereiken van de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst. In dit verslag worden de voornaamste geleerde lessen vermeld en het vervolg dat is gegeven aan de aanbevelingen uit de evaluaties van voorgaande jaren. Tevens wordt, waar mogelijk en relevant, beoordeeld of de beginselen van effectiviteit van de hulp, onder meer voor de innoverende financieringsinstrumenten, worden nageleefd.

7.   De Unie en de lidstaten voeren vóór eind 2018 een prestatie-evaluatie uit om te beoordelen in hoeverre de vastleggingen en betalingen zijn gerealiseerd en wat het resultaat en het effect van de verstrekte steun zijn met behulp van output-, resultaat- en impactindicatoren die de efficiëntie van het gebruik van de middelen en de effectiviteit van het EOF meten. Er wordt tevens bekeken wat de bijdrage van de gefinancierde maatregelen is aan het realiseren van de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en de prioriteiten van de Unie, als vervat in de Agenda voor verandering. Deze evaluatie wordt verricht op basis van een voorstel van de Commissie.

8.   De EIB verstrekt het IF-comité informatie over de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de investeringsfaciliteit. Overeenkomstig artikel 6 ter van bijlage II bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst worden de algehele prestaties van de investeringsfaciliteit halverwege de looptijd en aan het einde van de looptijd van het 11e EOF gezamenlijk getoetst. De tussentijdse evaluatie wordt uitgevoerd door een onafhankelijke externe deskundige, in samenwerking met de EIB, en wordt ter beschikking gesteld van het IF-comité.

Artikel 19

Uitgaven voor klimaatactie en biodiversiteit

Op basis van de goedgekeurde indicatieve programmeringsdocumenten wordt een jaarlijkse raming opgesteld van de totale uitgaven voor klimaatactie en biodiversiteit. De financiering die in het kader van het EOF wordt toegewezen, wordt, zonder uitsluiting van het gebruik van nauwkeuriger methodieken indien deze beschikbaar zijn, onderworpen aan een jaarlijks traceringssysteem op basis van de methode van de OESO („Rio markers”), dat geïntegreerd wordt in de bestaande methode voor het prestatiebeheer van Unie-programma's, om de uitgaven voor klimaatactie en biodiversiteit op het niveau van de in artikel 9 bedoelde actieprogramma's, afzonderlijke maatregelen en bijzondere maatregelen en opgenomen in de evaluaties en de jaarlijkse verslagen te kwantificeren.

Artikel 20

Europese Dienst voor extern optreden

Deze verordening is van toepassing overeenkomstig Besluit 2010/427/EU.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REIZNIECE-OZOLA


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(2)  PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1.

(3)  PB L 173 van 26.6.2013, blz. 67.

(4)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie („LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp (PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020 (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 44).

(7)  Verordening (EU) nr. 234/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 77).

(8)  Verordening (EU) nr. 230/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 235/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor democratie en mensenrechten in de wereld (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 85).

(10)  Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).

(11)  Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 voor de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn (PB L 247 van 9.9.2006, blz. 32).

(12)  Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(14)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(15)  Verordening (EU) 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het financieel reglement van toepassing op het elfde Europees Ontwikkelingsfonds (zie bladzijde 17 van dit Publicatieblad).


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/17


VERORDENING (EU) 2015/323 VAN DE RAAD

van 2 maart 2015

inzake het financieel reglement van toepassing op het 11e Europees Ontwikkelingsfonds

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, zoals laatstelijk gewijzigd (1) („de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst”),

Gezien het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (2) („het Intern Akkoord”), en met name artikel 10, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van de Rekenkamer (3),

Gezien het advies van de Europese Investeringsbank

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor de betaling van de bijdragen van de lidstaten aan het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), dat is ingesteld bij het Intern Akkoord, moeten nadere voorschriften worden vastgesteld.

(2)

De voorwaarden waaronder de Rekenkamer haar bevoegdheden ten aanzien van het 11e EOF moet uitoefenen, moeten worden vastgesteld.

(3)

De nadere voorschriften voor de financiële uitvoering van het 11e EOF moeten worden vastgesteld, in het bijzonder wat betreft de toepasselijke beginselen, het bijeenbrengen van de middelen, de financiële actoren en de entiteiten waaraan taken tot uitvoering van de begroting zijn opgedragen, de financieringsbesluiten, vastleggingen en betalingen, de soorten financiering, waaronder het plaatsen van opdrachten, subsidies, financieringsinstrumenten en trustfondsen van de Unie, rekening en verantwoording en boekhouding, de externe controle door de Rekenkamer en de kwijting door het Europees Parlement en de door de Europese Investeringsbank (EIB) beheerde investeringsfaciliteit.

(4)

Met het oog op vereenvoudiging en samenhang moet deze verordening, voor zover mogelijk, worden afgestemd op Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (5). Deze afstemming moet worden bewerkstelligd door directe verwijzing naar die verordeningen; zij moet enerzijds ervoor zorgen dat specifieke aspecten van de financiële uitvoering van het 11e EOF gemakkelijk te onderscheiden zijn en anderzijds de hoeveelheid EU-financieringsregels op het gebied van het externe optreden, die een onnodige last vormt voor de begunstigden, de Commissie en andere betrokken actoren, terugbrengen.

(5)

Er zij aan herinnerd dat het kader voor de financiële uitvoering van het 11e EOF, behalve uit deze verordening, uit verschillende instrumenten bestaat, namelijk uit de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en met name bijlage IV daarvan, uit het Intern Akkoord, uit Besluit 2013/755/EU van de Raad (6) („LGO-besluit”) en uit Verordening (EU) 2015/322 van de Raad (7) („de uitvoeringsverordening”).

(6)

De financiële uitvoering van het 11e EOF moet gebeuren volgens het eenheids-, het begrotingswaarachtigheids-, het rekeneenheids-, het universaliteits- en het specialiteitsbeginsel, het beginsel van goed financieel beheer en het transparantiebeginsel. Gelet op de meerjarige opzet van het 11e EOF mag het jaarperiodiciteitsbeginsel niet gelden voor het 11e EOF.

(7)

De middelen voor ondersteuningsmaatregelen ter vergroting van het effect van de programma's van het 11e EOF conform artikel 6 van het Intern Akkoord moeten ook worden gebruikt ter verbetering van het financiële beheer en de prognoses van het 11e EOF.

(8)

De regels betreffende de financiële actoren, namelijk de ordonnateur en de rekenplichtige, de delegatie van hun taken en hun aansprakelijkheid moeten worden afgestemd op Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, aangezien de Commissie bij de uitvoering van het 11e EOF dezelfde uitvoerende bevoegdheid uitoefent.

(9)

Er moeten nadere voorschriften worden vastgesteld voor de wijze waarop de door de Commissie gemachtigde ordonnateur met de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) („de ACS-staten”) en de landen en gebieden overzee („LGO's”) de nodige voorzieningen treft voor een goede uitvoering van de activiteiten, in nauwe samenwerking met de nationale, regionale, intra-ACS of territoriale ordonnateur die door de ACS-staten of LGO's is aangewezen.

(10)

De bepalingen inzake indirect beheer, daaronder begrepen de toewijzing van begrotingsuitvoeringstaken en de desbetreffende voorwaarden en beperkingen, moeten worden afgestemd op Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Voorts moet omwille van een coherente uitvoering van de financiering van het externe optreden eenzelfde bepaling betreffende subdelegatie van begrotingsuitvoeringstaken worden vastgesteld als die welke is opgenomen in Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8). Niettemin moet deze verordening ook specifieke bepalingen bevatten betreffende tijdelijke actoren die fungeren als de nationale ordonnateur, betreffende de toewijzing van taken door de ACS-staten en de LGO's aan een dienstverlener, en betreffende de versterking van de bescherming van de financiële belangen van de Unie in het geval van indirect beheer met ACS-staten en LGO's.

(11)

Hoewel de EOF-middelen niet zullen worden uitgevoerd in gedeeld beheer, moet het, in het kader van de regionale samenwerking tussen ACS-staten en LGO's enerzijds en de ultraperifere gebieden van de Unie anderzijds, krachtens deze verordening mogelijk zijn dat EOF-middelen en steun van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling („EFRO”) aan de ultraperifere gebieden van de Unie door dezelfde entiteit worden uitgevoerd in overeenstemming met deze verordening voor wat de EOF-middelen betreft en in gedeeld beheer voor wat het EFRO betreft.

(12)

De bepalingen betreffende financieringsbesluiten moeten worden afgestemd op die van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 wanneer de uitvoering van het 11e EOF door de Commissie geschiedt.

(13)

De regels betreffende vastleggingen moeten worden afgestemd op die van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, met uitzondering van die voor voorlopige vastleggingen, die niet mogelijk zijn in het 11e EOF. Voorts moet worden voorzien in een verlenging van de termijnen waar dit noodzakelijk is voor activiteiten die in indirect beheer worden uitgevoerd door ACS-staten of LGO's.

(14)

De betalingstermijnen moeten worden afgestemd op die van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Bijzondere bepalingen moeten worden vastgesteld voor de gevallen waarin de uitvoering van betalingen niet aan ACS-staten en LGO's is toevertrouwd in het kader van indirect beheer en de Commissie bijgevolg de betalingen aan de begunstigden blijft verrichten.

(15)

Diverse uitvoeringsbepalingen betreffende de intern controleur, goed bestuur en beroepsmogelijkheden, het computersysteem, verzending langs elektronische weg, e-bestuur, administratieve en financiële sancties, en het gebruik van de centrale gegevensbank van uitsluitingen moeten worden afgestemd op die van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Voorts moet de bescherming van de financiële belangen van de Unie door middel van de toepassing van administratieve sancties worden versterkt en verduidelijkt wanneer het 11e EOF wordt uitgevoerd in indirect beheer met ACS-staten en LGO's.

(16)

De regels betreffende het plaatsen van opdrachten, subsidies, prijzen en deskundigen moeten worden afgestemd op die van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. De regels betreffende financieringsinstrumenten en trustfondsen van de Unie moeten ook worden afgestemd, maar met aanpassingen die verband houden met de aard van het 11e EOF. Bij begrotingssteun aan LGO's moet rekening worden gehouden met de institutionele banden met de lidstaten in kwestie.

(17)

Technische bijstand en advies op de korte termijn, die de lidstaten welke na een overgangsproces tot de Unie zijn toegetreden hebben ontvangen onder het TAIEX-programma, en waarmee zij positieve ervaringen hebben opgedaan, moeten in voorkomend geval beschikbaar zijn voor ACS-staten en LGO's. Om op lange termijn van de voordelen van die bijstand en dat advies te kunnen profiteren, moet passende steun kunnen worden verleend aan kenniscentra en centres of excellence inzake governance en hervorming van de publieke sector.

(18)

De regels betreffende rekening en verantwoording en boekhouding alsook externe controle en kwijting moeten die van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 weerspiegelen met het oog op een coherent kader voor uitvoering en verslaglegging.

(19)

De voorwaarden betreffende de wijze waarop de EIB sommige middelen van het 11e EOF beheert, moeten worden vastgesteld.

(20)

De bepalingen betreffende de controle door de Rekenkamer van de door de EIB beheerde middelen van het 11e EOF moeten in overeenstemming zijn met de tussen de Rekenkamer, de EIB en de Commissie gesloten tripartiete overeenkomst, zoals voorzien in artikel 287, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(21)

In de overgangsbepalingen moet worden vastgesteld hoe resterende saldi en ontvangsten van eerdere Europese Ontwikkelingsfondsen worden behandeld en onderhavige verordening wordt toegepast op nog lopende activiteiten in het kader van die fondsen.

(22)

Deze verordening moet in werking treden op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, zodat de programma's van het 11e EOF tijdig kunnen worden geprogrammeerd en uitgevoerd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

DEEL EEN

HOOFDBEPALINGEN

TITEL I

Onderwerp, werkingssfeer en algemene bepalingen

Artikel 1

Werkingssfeer

Bij deze verordening worden de regels vastgesteld voor de financiële uitvoering van de middelen van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds, alsook voor de indiening en controle van de rekeningen.

Artikel 2

Verband met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012

1.   Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, worden directe verwijzingen in deze verordening naar de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 geacht ook te verwijzen naar de overeenkomstige bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

2.   Verwijzingen in deze verordening naar de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 worden niet geacht procedurele bepalingen te omvatten die niet van belang zijn voor het 11e EOF, in het bijzonder die betreffende de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen aan te nemen.

3.   Interne verwijzingen in Verordening (EU, Euratom) nr.966/2012 of in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 hebben niet tot gevolg dat de bepalingen waarnaar indirect wordt verwezen, toepassing vinden op het 11e EOF.

4.   De in deze verordening gebruikte termen hebben dezelfde betekenis als die in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, met uitzondering van de in artikel 2, onder a) tot en met e), van die verordening bedoelde definities.

Voor de toepassing van onderhavige verordening worden de volgende termen in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 evenwel als volgt gedefinieerd:

a)

onder „begroting” of „begrotings-” wordt verstaan „(van het) 11e EOF”;

b)

onder „vastlegging in de begroting” wordt verstaan „financiële vastlegging”;

c)

onder „instelling” wordt verstaan „de Commissie”;

d)

onder „kredieten” of „beleidskredieten” wordt verstaan „middelen van het 11e EOF”;

e)

onder „begrotingsonderdeel” wordt verstaan „toewijzing”;

f)

onder „basishandeling” wordt verstaan, naargelang de context, het Intern Akkoord, het LGO-besluit of de uitvoeringsverordening;

g)

onder „derde land” wordt verstaan ieder begunstigd land of gebied dat onder het geografische toepassingsgebied van het 11e EOF valt.

5.   Bij de uitlegging van deze verordening moet worden gestreefd naar het behoud van de samenhang met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, tenzij een dergelijke uitlegging niet verenigbaar zou zijn met de specifieke kenmerken van het 11e EOF zoals bepaald in de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, het Intern Akkoord, het LGO-besluit of de uitvoeringsverordening.

Artikel 3

Termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden

Tenzij anders bepaald is Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad (9) van toepassing op de termijnen in deze richtlijn.

Artikel 4

Bescherming van persoonsgegevens

Deze verordening doet geen afbreuk aan de voorschriften van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) noch aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (11).

Artikel 29 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 betreffende kennisgeving van de doorgifte van persoonsgegevens voor controledoeleinden is van toepassing.

TITEL II

Beginselen van financieel beheer

Artikel 5

Beginselen van financieel beheer

De middelen van het 11e EOF worden uitgevoerd overeenkomstig de volgende beginselen:

a)

eenheid en begrotingswaarachtigheid;

b)

rekeneenheid;

c)

universaliteit;

d)

specialiteit;

e)

goed financieel beheer;

f)

transparantie.

Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december.

Artikel 6

Eenheidsbeginsel en begrotingswaarachtigheidsbeginsel

Uitsluitend door toewijzing aan het EOF kunnen ontvangsten worden geïnd en uitgaven worden verricht.

Artikel 8, leden 2 en 3, en artikel 8, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 zijn van toepassing.

Artikel 7

Rekeneenheidsbeginsel

Artikel 19 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreffende het gebruik van de euro is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

Universaliteitsbeginsel

Onverminderd artikel 9 van deze verordening dienen de gezamenlijke ontvangsten ter dekking van de gezamenlijke betalingsramingen.

Ontvangsten en uitgaven mogen niet met elkaar worden gecompenseerd, en dit onverminderd artikel 23 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, dat regels betreffende inhoudingen en verrekening van koersverschillen bevat en van toepassing is.

De in artikel 9, lid 2, onder c), van deze verordening bedoelde ontvangsten leiden evenwel automatisch tot een verlaging van de betalingen ten laste van de vastlegging waaruit deze ontvangsten afkomstig zijn.

De Unie mag binnen het kader van het 11e EOF geen leningen aangaan.

Artikel 9

Bestemmingsontvangsten

1.   Bestemmingsontvangsten zijn bestemd voor de financiering van bepaalde specifieke uitgaven.

2.   Bestemmingsontvangsten zijn:

a)

financiële bijdragen van lidstaten en derde landen, inclusief in beide gevallen hun publieke organen, entiteiten of natuurlijke personen, en van internationale organisaties aan bepaalde externe steunprojecten of -programma's die door de Unie worden gefinancierd en namens hen door de Commissie of de EIB worden beheerd in overeenstemming met artikel 10 van de uitvoeringsverordening;

b)

ontvangsten die voor een bepaald doel ter beschikking zijn gesteld, zoals inkomsten van stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten;

c)

terugbetalingen van onverschuldigd betaalde bedragen die zijn teruggevorderd;

d)

ontvangsten afkomstig van rente op betaalde voorfinanciering, onder voorbehoud van artikel 8, lid 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012;

e)

terugbetalingen en ontvangsten afkomstig van financiële instrumenten overeenkomstig artikel 140, lid 6, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012;

f)

ontvangsten afkomstig van achteraf terugbetaalde belastingen overeenkomstig artikel 23, lid 3, onder b), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

3.   De in lid 2, onder a) en b), bedoelde bestemmingsontvangsten worden gebruikt voor de financiering van door de donor bepaalde uitgaven, mits de Commissie hiermee instemt.

De in lid 2, onder e) en f), bedoelde bestemmingsontvangsten worden gebruikt voor de financiering van uitgaven die vergelijkbaar zijn met die waaruit deze ontvangsten afkomstig zijn.

4.   Artikel 184, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 is van overeenkomstige toepassing.

5.   Artikel 22, leden 1 en 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreffende schenkingen is van toepassing op de in lid 2, onder b), van dit artikel bedoelde bestemmingsontvangsten. Wat artikel 22, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreft, geldt dat voor het aanvaarden van een schenking de goedkeuring van de Raad vereist is.

6.   De middelen van het 11e EOF die met bestemmingsontvangsten overeenkomen, worden automatisch opgevoerd wanneer die ontvangsten door de Commissie zijn geïnd. Een raming van schuldvorderingen leidt evenwel tot de opvoering van middelen van het 11e EOF in het geval van de in lid 2, onder a), bedoelde bestemmingsontvangsten wanneer de overeenkomst met de lidstaat in euro luidt; betalingen kunnen slechts uit dergelijke ontvangsten worden verricht nadat zij zijn geïnd.

Artikel 10

Specialiteitsbeginsel

De middelen van het 11e EOF worden gespecificeerd volgens de ACS-staten of LGO's en overeenkomstig de voornaamste samenwerkingsinstrumenten.

Voor de ACS-staten zijn deze instrumenten vastgesteld bij het financieel protocol in bijlage I quater bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst. De specificering (indicatieve toewijzingen) is tevens gebaseerd op de bepalingen van het Intern Akkoord en de uitvoeringsverordening en houdt rekening met de middelen die overeenkomstig artikel 6 van het Intern Akkoord zijn gereserveerd voor de ondersteunende uitgaven in verband met de programmering en de uitvoering.

Voor de landen en gebieden overzee zijn deze instrumenten vastgesteld in deel vier van en bijlage II bij het LGO-besluit. De specificering houdt tevens rekening met de in artikel 3, lid 3, van die bijlage bedoelde niet-toegewezen reserve en met de middelen die overeenkomstig artikel 1, lid 1, onder c), van die bijlage voor studies of technische bijstand zijn bestemd.

Artikel 11

Beginsel van goed financieel beheer

1.   Artikel 30, leden 1 en 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreffende de beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid is van toepassing. Onverminderd lid 3, onder a), van het onderhavige artikel, is artikel 18 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 is niet van toepassing.

2.   Er worden specifieke, meetbare, haalbare, relevante en van een datum voorziene doelstellingen vastgesteld. De verwezenlijking van die doelstellingen wordt gemeten aan de hand van prestatie-indicatoren.

3.   Om de besluitvorming te verbeteren, met name om de vaststelling van de in artikel 21 van deze verordening bedoelde bijdragen van de lidstaten te motiveren en te preciseren, dienen de volgende evaluaties te worden uitgevoerd:

a)

het gebruik van middelen van het 11e EOF wordt voorafgegaan door een evaluatie vooraf van de te nemen maatregel waarbij is gelet op de elementen die zijn opgesomd in artikel 18, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012;

b)

de maatregel wordt aan een evaluatie achteraf onderworpen om na te gaan of de beoogde resultaten de gebruikte middelen rechtvaardigen.

4.   De in titel VIII van deze verordening opgenomen soorten financiering en de in artikel 17 van deze verordening vastgestelde uitvoeringswijzen worden gekozen op basis van de mate waarin zij het mogelijk maken de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te boeken, met name rekening houdend met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Wat subsidies betreft, houdt dit mede in dat het gebruik van bedragen ineens, vaste percentages en eenheidskosten wordt overwogen.

Artikel 12

Interne beheersing

Artikel 32 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 is van toepassing.

Artikel 13

Transparantiebeginsel

1.   Het 11e EOF wordt uitgevoerd en aan rekening en verantwoording onderworpen in overeenstemming met het transparantiebeginsel.

2.   De jaarlijkse staat van de vastleggingen en betalingen en het jaarlijkse bedrag van de afroepingen van bijdragen overeenkomstig artikel 7 van het Intern Akkoord worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

3.   Onverminderd artikel 4 van deze verordening, zijn artikel 35, lid 2, eerste alinea, en artikel 35, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreffende de bekendmaking van informatie over ontvangers en andere informatie van toepassing. Voor de toepassing van artikel 21, lid 2, tweede alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 wordt, waar nodig, onder de term „locatie” verstaan het equivalent van de regio op NUTS 2-niveau wanneer de ontvanger een natuurlijke persoon is.

4.   Acties die worden gefinancierd uit het 11e EOF, mogen worden uitgevoerd met parallelle of gemeenschappelijke medefinanciering.

Bij parallelle medefinanciering moet een actie in meerdere, duidelijk te onderscheiden componenten worden opgedeeld, die elk worden gefinancierd door de verschillende partners die de medefinanciering verstrekken, en wel zo dat de eindbestemming van de financiering altijd traceerbaar is.

Bij gemeenschappelijke medefinanciering moeten de totale kosten van een actie worden verdeeld over de partners die de medefinanciering verstrekken en moeten de geldmiddelen gemeenschappelijk worden ingebracht, en wel zo dat het niet mogelijk is de financieringsbron van een specifieke activiteit in het kader van de actie na te gaan. In dergelijke gevallen geschiedt de bekendmaking achteraf van subsidies en opdrachten zoals vereist in artikel 35, lid 2, eerste alinea, en artikel 35, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, volgens de regels van de ontvangende entiteit, voor zover deze bestaan.

5.   Bij het verlenen van financiële steun neemt de Commissie, waar passend, de nodige maatregelen om te garanderen dat zichtbaarheid wordt gegeven aan de financiële steun van de Unie. Dit omvat onder meer maatregelen waarbij aan begunstigden van Uniemiddelen eisen worden opgelegd in verband met de zichtbaarheid van die middelen, behalve in gerechtvaardigde gevallen. De Commissie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van die eisen door de begunstigden.

TITEL III

Middelen van het 11e EOF en uitvoering

Artikel 14

Bronnen van de middelen van het 11e EOF

De middelen van het 11e EOF zijn samengesteld uit de in artikel 1, leden 2, 4 en 6, van het Intern Akkoord bedoelde plafond, de in artikel 1, lid 9, van dat akkoord bedoelde middelen en andere, in artikel 9 van deze verordening bedoelde bestemmingsontvangsten.

Artikel 15

Structuur van het 11e EOF

De ontvangsten en uitgaven van het 11e EOF worden ingedeeld naar hun aard en bestemming.

Artikel 16

Uitvoering van het 11e EOF volgens het beginsel van goed financieel beheer

1.   De Commissie neemt de in artikel 57 van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en in het LGO-besluit omschreven verantwoordelijkheden van de Unie op zich. Te dien einde voert zij de ontvangsten en de uitgaven van het 11e EOF uit overeenkomstig de bepalingen van dit deel en deel drie van deze verordening, onder haar eigen verantwoordelijkheid en binnen de grenzen van de middelen van het 11e EOF.

2.   De lidstaten werken met de Commissie samen om te verzekeren dat de middelen van het 11e EOF worden besteed volgens het beginsel van goed financieel beheer.

Artikel 17

Wijzen van uitvoering

1.   De artikelen 56 en 57 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 zijn van toepassing.

2.   Onder voorbehoud van de bepalingen van de leden 3 en 5 van dit artikel, zijn de regels betreffende de wijzen van uitvoering die zijn vastgesteld in hoofdstuk 2 van titel IV van deel 1 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en de artikelen 188 en 193 van die verordening van toepassing. Artikel 58, lid 1, onder b), en artikel 59 van die verordening, betreffende gedeeld beheer met de lidstaten, zijn evenwel niet van toepassing.

3.   De uitvoerende entiteiten dragen zorg voor de samenhang met het buitenlandse beleid van de Unie en kunnen taken tot uitvoering van de begroting toevertrouwen aan andere entiteiten onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke gelden voor de Commissie. Zij komen jaarlijks hun verplichtingen overeenkomstig artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 na. Het controleadvies wordt ingediend uiterlijk één maand na het verslag en de beheersverklaring en met dit advies wordt door de Commissie rekening gehouden bij het verkrijgen van zekerheid.

Internationale organisaties als bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c, ii), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en organen van de lidstaten als bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c), v) en vi) van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, waaraan door de Commissie taken zijn toevertrouwd, kunnen eveneens taken betreffende de uitvoering van de begroting toevertrouwen aan non-profitorganisaties met adequate operationele en financiële capaciteit, onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden die voor de Commissie gelden.

ACS-staten en LGO's kunnen taken tot uitvoering van de begroting ook aan hun eigen departementen toevertrouwen alsook aan privaatrechtelijke lichamen op basis van een dienstencontract. Die lichamen worden geselecteerd op basis van openbare, transparante, evenredige en niet-discriminerende procedures, waarbij belangenconflicten worden vermeden. In de financieringsovereenkomst worden de voorwaarden van het dienstencontract vastgelegd.

4.   Wanneer het 11e EOF wordt uitgevoerd in indirect beheer met ACS-staten of LGO's, geldt, onverminderd de verantwoordelijkheden van de ACS-staten of de LGO's die optreden in hun hoedanigheid van aanbestedende dienst, dat de Commissie:

a)

waar nodig, verschuldigde bedragen invordert bij de begunstigden overeenkomstig artikel 80 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, inclusief door middel van een besluit dat executoriale titel vormt onder dezelfde voorwaarden als die welke zijn vastgelegd in artikel 299 VWEU;

b)

wanneer de omstandigheden zulks vereisen, administratieve en/of financiële sancties kan opleggen onder dezelfde voorwaarden als die welke zijn vastgelegd in artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

In de financieringsovereenkomst worden te dien einde bepalingen betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de ACS-staat of het LGO opgenomen.

5.   De financiële bijstand van de Unie kan worden verleend in de vorm van bijdragen aan internationale, regionale of nationale fondsen, zoals die welke zijn ingesteld of worden beheerd door de EIB, lidstaten, partnerlanden en -regio's of internationale organisaties, teneinde gezamenlijke financiering van een aantal donoren aan te trekken, of bijdragen aan fondsen die door een of meer donoren zijn opgezet voor gezamenlijke uitvoering van projecten.

Waar passend wordt voor financiële instellingen van de Unie de wederkerigheid van de toegang tot door andere organisaties opgezette financieringsinstrumenten bevorderd.

TITEL IV

Financiële actoren

Artikel 18

Algemene bepalingen betreffende financiële actoren en hun aansprakelijkheid

1.   De Commissie stelt aan elke financiële actor de middelen ter beschikking die voor de vervulling van zijn taak nodig zijn, en geeft hem een dienstorder met een gedetailleerde omschrijving van zijn taken, rechten en verplichtingen.

2.   Artikel 64 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreffende de scheiding van functies is van toepassing.

3.   Hoofdstuk IV van titel IV van deel 1 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreffende de aansprakelijkheid van de financiële actoren is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19

Ordonnateur

1.   De artikelen 65, 66 en 67 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreffende respectievelijk de ordonnateur, zijn bevoegdheden en taken, en die van de hoofden van de delegaties van de Unie zijn van toepassing.

Het in artikel 66, lid 9, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde jaarlijkse activiteitenverslag bevat, als een bijlage, tabellen waarin per toewijzing, land, gebied, regio of subregio het totale bedrag van de vastleggingen, de gedelegeerde kredieten en de betalingen van het begrotingsjaar en de gecumuleerde bedragen daarvan sedert de inwerkingtreding van het betreffende EOF zijn vermeld.

2.   Indien de bevoegde ordonnateur van de Commissie kennis krijgt van problemen bij de afwikkeling van de procedures voor het beheer van de middelen van het 11e EOF, legt hij, in samenwerking met de aangewezen nationale, regionale, intra-ACS of territoriale ordonnateur, alle contacten die nodig zijn om deze toestand te verhelpen en neemt hij in voorkomend geval alle nodige maatregelen. Wanneer de nationale, regionale, intra-ACS of territoriale ordonnateur de uit hoofde van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst of het LGO-besluit op hem rustende taken niet vervult of niet kan vervullen, kan de bevoegde ordonnateur van de Commissie hem tijdelijk vervangen alsook in zijn naam en voor zijn rekening handelen. In een dergelijk geval kan de Commissie voor de extra administratieve last die zij draagt, een financiële vergoeding ontvangen ten laste van de aan de ACS-staat of het LGO in kwestie toegewezen middelen.

Artikel 20

Rekenplichtige

1.   De rekenplichtige van de Commissie is de rekenplichtige van het 11e EOF.

2.   Artikel 68, met uitzondering van lid 1, tweede alinea, en artikel 69 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreffende respectievelijk de bevoegdheden en taken van de rekenplichtige en de bevoegdheden die de rekenplichtige kan delegeren, zijn van toepassing. Artikel 54, artikel 57, lid 3, artikel 58, lid 5, tweede alinea, en artikel 58, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 zijn niet van toepassing.

TITEL V

Ontvangsten

Artikel 21

Jaarlijkse bijdrage en tranches

1.   Overeenkomstig artikel 7 van het Intern Akkoord wordt het maximum voor het jaarlijkse bedrag van de bijdrage voor het jaar n + 2 en het jaarlijkse bedrag van de bijdrage voor het jaar n + 1, alsook de betaling daarvan in drie tranches, vastgesteld volgens de procedure die in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel wordt uiteengezet.

De door elke lidstaat te betalen tranches worden zo vastgesteld dat zij evenredig zijn met de bijdragen van de betrokken lidstaat aan het 11e EOF, zoals die in artikel 1, lid 2, van het Intern Akkoord zijn bepaald.

2.   De Commissie dient uiterlijk op 15 oktober van het jaar n een voorstel in, dat de volgende elementen omvat:

a)

het maximum voor het jaarlijkse bedrag van de bijdrage voor het jaar n + 2;

b)

het jaarlijkse bedrag van de bijdrage voor het jaar n + 1;

c)

het bedrag van de eerste tranche van de bijdrage voor het jaar n + 1;

d)

een indicatieve, niet-bindende prognose, op basis van een statistische aanpak, voor de verwachte jaarlijkse bedragen van de bijdragen voor de jaren n + 3 en n + 4.

De Raad neemt uiterlijk op 15 november van het jaar n een besluit over dat voorstel.

De lidstaten voldoen de eerste tranche van de bijdrage voor het jaar n + 1 uiterlijk op 21 januari van het jaar n + 1.

3.   De Commissie dient uiterlijk op 15 juni van het jaar n + 1 een voorstel in, dat de volgende elementen omvat:

a)

het bedrag van de tweede tranche van de bijdrage voor het jaar n + 1;

b)

een herzien jaarlijks bedrag van de bijdrage voor het jaar n + 1 dat is afgestemd op de werkelijke behoeften, indien het jaarlijks bedrag afwijkt van de werkelijke behoeften zoals bedoeld in artikel 7, lid 3, van het Intern Akkoord.

De Raad neemt uiterlijk 21 kalenderdagen na de indiening van het voorstel door de Commissie een besluit over het voorstel.

De lidstaten voldoen de tweede tranche uiterlijk 21 kalenderdagen na de datum van vaststelling van het besluit van de Raad.

4.   Rekening houdend met de prognoses van de EIB met betrekking tot het beheer en de verrichtingen van de investeringsfaciliteit, met inbegrip van de rentesubsidies die door de EIB ten uitvoer worden gelegd, stelt de Commissie uiterlijk op 15 juni van het jaar n + 1 de staat vast van de vastleggingen, de betalingen en het jaarlijks bedrag van de afroepen van de bijdragen die in het jaar n zijn gedaan en die in het jaar n + 1 en het jaar n + 2 zullen worden gedaan, en zij stelt de Raad hiervan in kennis. De Commissie verstrekt de jaarlijkse bedragen van de bijdragen van de lidstaten, alsmede het nog door het EOF te betalen bedrag, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het deel van de EIB en dat van de Commissie. Bij de bedragen voor het jaar n + 1 en het jaar n + 2 wordt uitgegaan van het vermogen om de voorgestelde middelen daadwerkelijk te besteden. Daarbij wordt ernaar gestreefd significante verschillen tussen de onderscheiden jaren en significante eindsaldi te voorkomen.

5.   De Commissie dient uiterlijk op 10 oktober van het jaar n + 1 een voorstel in, dat de volgende elementen omvat:

a)

de derde tranche van het jaarlijks bedrag van de bijdrage voor het jaar n + 1;

b)

een herzien jaarlijks bedrag van de bijdrage voor het jaar n + 1 dat is afgestemd op de werkelijke behoeften, indien het jaarlijks bedrag afwijkt van de werkelijke behoeften zoals bedoeld in artikel 7, lid 3, van het Intern Akkoord.

De Raad neemt uiterlijk 21 kalenderdagen na de indiening van het voorstel door de Commissie een besluit over het voorstel.

De lidstaten voldoen de derde tranche uiterlijk 21 kalenderdagen na de datum van vaststelling van het besluit van de Raad.

6.   De som van de tranches voor een specifiek jaar gaat het jaarlijkse bedrag van de bijdrage dat voor het betrokken jaar is vastgesteld, niet te boven. Het jaarlijkse bedrag van de bijdrage gaat het maximum dat voor het betrokken jaar is vastgesteld, niet te boven. Het maximum wordt niet verhoogd, tenzij overeenkomstig artikel 7, lid 4, van het Intern Akkoord. Een eventuele verhoging van het maximum moet deel uitmaken van de in de leden 2, 3 en 5 van dit artikel bedoelde voorstellen.

7.   Bij het maximum van het jaarlijkse bedrag van de door de lidstaten te betalen bijdrage voor jaar n + 2, het jaarlijkse bedrag van de bijdrage voor het jaar n + 1 en de tranches van de bijdragen wordt het volgende vermeld:

a)

het bedrag dat door de Commissie wordt beheerd, en

b)

het bedrag dat door de EIB wordt beheerd, met inbegrip van de door hem beheerde rentesubsidies.

Artikel 22

Betaling van de tranches

1.   Bij de verzoeken om bijdragen worden eerst in chronologische volgorde de bedragen opgebruikt voor eerdere Europese Ontwikkelingsfondsen.

2.   De bijdragen van de lidstaten luiden in euro en worden betaald in euro.

3.   De in artikel 21, lid 7, onder a), bedoelde bijdrage wordt door elke lidstaat gestort op een speciale rekening die onder de benaming „Europese Commissie — Europees Ontwikkelingsfonds” bij de centrale bank van de betrokken lidstaat of bij de door hem aangewezen financiële instelling is geopend. Deze bijdragen blijven op die speciale rekeningen totdat de betalingen moeten worden uitgevoerd. De Commissie tracht de bedragen van de speciale rekeningen zodanig op te nemen dat de verdeling van de tegoeden op deze rekeningen overeenkomstig de verdeelsleutel van artikel 1, lid 2, onder a), van het Intern Akkoord gehandhaafd blijft.

De in artikel 21, lid 7, onder b), van deze verordening bedoelde bijdrage wordt door elke lidstaat gestort in overeenstemming met artikel 53, lid 1.

Artikel 23

Rente voor niet-betaalde bedragen van bijdragen

1.   Bij het verstrijken van de in artikel 21, leden 2, 3 en 5, vastgestelde termijnen wordt de betrokken lidstaat rente verschuldigd overeenkomstig de volgende bepalingen:

a)

de rentevoet is het door de Europese Centrale Bank op zijn basisherfinancieringsoperaties toegepaste percentage dat geldt op de eerste kalenderdag van de maand waarin de termijn verstrijkt en dat is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie, vermeerderd met twee procentpunten. Dit percentage wordt met een kwart procentpunt per maand vertraging vermeerderd;

b)

de rente is verschuldigd over de tijd die is verstreken vanaf de kalenderdag volgende op het einde van de betalingstermijn tot de dag van betaling.

2.   Wat de in artikel 21, lid 7, onder a), van deze verordening bedoelde bijdrage betreft, wordt de rente op een van de in artikel 1, lid 6, van het Intern Akkoord bedoelde rekeningen gecrediteerd.

Wat de in artikel 21, lid 7, onder b), van deze verordening bedoelde bijdrage betreft, wordt de rente in overeenstemming met artikel 53, lid 1, van deze verordening aan de investeringsfaciliteit gecrediteerd.

Artikel 24

Afroepen van niet-betaalde bijdragen

Bij het verstrijken van het financieel protocol in bijlage I quater bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst wordt het gedeelte van de bijdragen dat de lidstaten nog verschuldigd zijn overeenkomstig artikel 21 van deze verordening, door de Commissie en de EIB afgeroepen naargelang de behoeften, onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden.

Artikel 25

Overige ontvangsten

1.   De artikelen 77 tot en met 79, artikel 80, leden 1 en 2, en de artikelen 81 en 82 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreffende de raming van schuldvorderingen, de vaststelling van schuldvorderingen, invorderingsopdrachten en regels betreffende de invordering, de verjaringstermijn en nationale behandeling voor vorderingen van de Unie zijn van toepassing. De invordering kan geschieden middels een besluit van de Commissie dat executoriale titel vormt overeenkomstig artikel 299 VWEU.

2.   Wat artikel 77, lid 3, en artikel 78, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreft, geldt de verwijzing naar eigen middelen als een verwijzing naar de in artikel 21 van deze verordening omschreven bijdragen van de lidstaten.

3.   Artikel 83, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 is van toepassing op in euro uitgedrukte schuldvorderingen. Voor schuldvorderingen in lokale valuta's is het van toepassing, met dien verstande dat de rentevoet het door de centrale bank van het land van uitgifte van de valuta toegepaste percentage is dat geldt op de eerste kalenderdag van de maand waarin de invorderingsopdracht is opgesteld.

4.   Wat artikel 84, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 betreft, wordt de lijst van vorderingen apart opgesteld voor het 11e EOF en toegevoegd aan het in artikel 44, lid 2, van deze verordening bedoelde verslag.

5.   De artikelen 85 en 90 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 zijn niet van toepassing.

TITEL VI

Uitgaven

Artikel 26

Financieringsbesluiten

De vastlegging van een uitgave wordt voorafgegaan door een financieringsbesluit van de Commissie.

Artikel 84 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 is van toepassing met uitzondering van lid 2.

Artikel 27

Regels betreffende vastleggingen

1.   Artikel 85 — met uitzondering van lid 3, onder c) — de artikelen 86, 87 en 185, en artikel 189, leden 1 en 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreffende vastleggingen en de uitvoering van externe maatregelen zijn van toepassing. Artikel 95, lid 2, artikel 97, lid 1, onder a) en e), en artikel 98 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 zijn niet van toepassing.

2.   Wat de toepassing van artikel 189, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreft, kan de termijn voor de sluiting van individuele contracten en subsidieovereenkomsten waarmee de maatregel ten uitvoer wordt gelegd, worden verlengd na afloop van de drie jaar volgend op de datum van de sluiting van de financieringsovereenkomst indien de ACS-staten en LGO's taken tot uitvoering van de begroting toevertrouwen overeenkomstig artikel 17, lid 3, van deze verordening.

3.   Wanneer de middelen van het 11e EOF worden uitgevoerd in indirect beheer met ACS-staten of LGO's, kan de bevoegde ordonnateur, indien zulks afdoende gemotiveerd werd, de termijn van twee jaar als bedoeld in artikel 86, lid 5, derde alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en de termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 189, lid 2, tweede alinea, van die verordening verlengen.

4.   Aan het eind van de verlengde termijnen als bedoeld in lid 3 van dit artikel of de termijnen als bedoeld in artikel 86, lid 5, derde alinea, en artikel 189, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 worden de niet-gebruikte saldi, naargelang het geval, vrijgemaakt.

5.   Wanneer maatregelen worden aangenomen overeenkomstig de artikelen 96 en 97 van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, kan de looptijd van de verlengde termijnen als bedoeld in lid 3 van dit artikel, in artikel 86, lid 5, derde alinea, en in artikel 189, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 worden opgeschort.

6.   Voor de toepassing van artikel 87, lid 1, onder c), en lid 2, onder b), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 wordt de overeenstemming en de regelmatigheid getoetst aan de relevante bepalingen, met name de verdragen, de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, het LGO-besluit, het Intern Akkoord, deze verordening en alle ter uitvoering van voornoemde bepalingen aangenomen handelingen.

7.   In iedere juridische verbintenis wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Commissie en de Rekenkamer bevoegd zijn bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die middelen van het 11e EOF hebben ontvangen, verificaties en controles op stukken alsook ter plaatse uit te voeren, en dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) bevoegd is om onderzoeken te verrichten.

Artikel 28

Betaalbaarstelling, verstrekking van betalingsopdrachten en betaling van uitgaven

De artikelen 88 en 89, artikel 90, met uitzondering van lid 4, tweede alinea, artikel 91 en artikel 184, lid 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 zijn van toepassing.

Artikel 29

Betalingstermijnen

1.   Onder voorbehoud van lid 2, is artikel 92 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van toepassing op door de Commissie verrichte betalingen.

2.   Wanneer de middelen van het 11e EOF worden uitgevoerd in indirect beheer met ACS-staten of LGO's en de Commissie namens hen betalingen uitvoert, is de betalingstermijn als bedoeld in artikel 92, lid 1, onder b), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van toepassing op alle niet onder a) van dat lid bedoelde betalingen. In de financieringsovereenkomst worden de nodige bepalingen opgenomen om de tijdige medewerking van de aanbestedende dienst te garanderen.

3.   Claims inzake betalingsachterstanden waarvoor de Commissie verantwoordelijk is, komen ten laste van de rekening of rekeningen als bepaald in artikel 1, lid 6, van het Intern Akkoord.

TITEL VII

Diverse uitvoeringsbepalingen

Artikel 30

Intern controleur

De intern controleur van de Commissie is de intern controleur van het 11e EOF. De artikelen 99 en 100 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 zijn van toepassing.

Artikel 31

Computersystemen, elektronische verzending en e-bestuur

De artikelen 93, 94 en 95 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreffende het elektronische beheer van verrichtingen en documenten zijn van overeenkomstige toepassing op het 11e EOF.

Artikel 32

Goed bestuur en beroepsmogelijkheden

De artikelen 96 en 97 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 zijn van toepassing.

Artikel 33

Gebruik van de centrale gegevensbank van uitsluitingen

De overeenkomstig artikel 108, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 opgerichte centrale gegevensbank van uitsluitingen die gegevens bevat over gegadigden en inschrijvers en over aanvragers en begunstigden die zich in een van de in artikel 106, artikel 109, lid 1, eerste alinea, onder b), en artikel 109, lid 2, onder a), van die verordening bedoelde situaties bevinden, wordt gebruikt voor de uitvoering van het 11e EOF.

Artikel 108, leden 2 en 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en de artikelen 142 en 144 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 betreffende het gebruik van en de toegang tot de centrale gegevensbank van uitsluitingen zijn van overeenkomstige toepassing.

Wat artikel 108, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreft, valt de uitvoering van het 11e EOF onder de financiële belangen van de Unie.

Artikel 34

Administratieve regelingen met de Europese Dienst voor extern optreden

De Europese Dienst voor extern optreden en de diensten van de Commissie kunnen nadere regelingen overeenkomen om de uitvoering van de bij artikel 6 van het Intern Akkoord gereserveerde middelen voor ondersteunende uitgaven voor het 11e EOF door de delegaties van de Unie te vergemakkelijken.

TITEL VIII

Soorten financiering

Artikel 35

Algemene bepalingen betreffende soorten financiering

1.   Met het oog op de verlening van financiële bijstand in het kader van deze titel kan de samenwerking tussen de Unie, de ACS-staten en LGO's een van de volgende vormen aannemen:

a)

driehoeksregelingen waarbij de Unie haar bijstand aan een ACS-staat, LGO of regio coördineert met een derde land;

b)

maatregelen voor administratieve samenwerking zoals twinningregelingen tussen overheidsinstellingen, plaatselijke overheden, nationale overheidsorganen of privaatrechtelijke entiteiten met een openbaredienstverleningstaak van een lidstaat of een ultraperifeer gebied en diezelfde organen of entiteiten van een ACS-staat of LGO of een gebied daarvan, alsmede samenwerkingsmaatregelen waarbij door de lidstaten en hun regionale en lokale autoriteiten uitgezonden deskundigen van de openbare sector worden betrokken;

c)

faciliteiten voor deskundigen ten behoeve van gerichte capaciteitsopbouw in de ACS-staat, de LGO of een regio daarvan en technische steun en advies op korte termijn voor hen, alsmede steun aan duurzame kenniscentra en centres of excellence inzake governance en hervorming van de publieke sector;

d)

bijdragen in de kosten die noodzakelijk zijn voor het opzetten en beheren van een publiek-privaat partnerschap;

e)

steunprogramma's voor sectoraal beleid, waarmee de Unie steun verleent aan een sectoraal programma van een ACS-staat of een LGO, of

f)

rentesubsidies overeenkomstig artikel 37.

2.   Behalve via de in de artikelen 36 tot en met 42 genoemde soorten financiering kan ook financiële bijstand worden verleend door middel van:

a)

schuldverlichting, op grond van internationaal overeengekomen programma's voor schuldverlichting;

b)

in uitzonderlijke gevallen, sectorale en algemene programma's ter ondersteuning van de invoer, in de vorm van:

sectorale invoerprogramma's in natura,

sectorale invoerprogramma's in de vorm van deviezensteun ter financiering van sectorale invoer, of

algemene invoerprogramma's in de vorm van deviezensteun ter financiering van de algemene invoer van een grote verscheidenheid aan producten.

3.   Financiële bijstand kan eveneens worden verleend in de vorm van bijdragen aan internationale, regionale of nationale fondsen, zoals die welke zijn ingesteld of worden beheerd door de EIB, lidstaten, ACS-staten of LGO's en regio's of internationale organisaties, teneinde gezamenlijke financiering van een aantal donoren aan te trekken, of bijdragen aan fondsen die door een of meer donoren zijn opgezet voor gezamenlijke uitvoering van projecten.

Waar passend wordt voor financiële instellingen van de Unie de wederkerigheid van de toegang tot door andere organisaties opgezette financieringsinstrumenten bevorderd.

4.   Bij de uitvoering van haar steun ten behoeve van overgang en hervorming in ACS-staten en LGO's bouwt de Unie voort op de ervaringen van de lidstaten en de geleerde lessen, en wisselt zij deze uit.

Artikel 36

Plaatsing van opdrachten

1.   Artikel 101 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreffende de definitie van overheidsopdrachten is van toepassing.

2.   Aanbestedende diensten in de zin van deze verordening zijn:

a)

de Commissie, namens en voor rekening van een of meer ACS-staten of LGO's;

b)

de in artikel 185 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde entiteiten en personen waaraan de overeenkomstige taken tot uitvoering van de begroting zijn toevertrouwd.

3.   Ten aanzien van overheidsopdrachten die worden gegund door of namens de in lid 2 van dit artikel bedoelde aanbestedende diensten, zijn de bepalingen van hoofdstuk 1 van titel V van deel 1 en van hoofdstuk 3 van titel IV van deel 2 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van toepassing, met uitzondering van:

a)

artikel 103, artikel 104, lid 1, tweede alinea, en artikel 111 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012;

b)

artikel 127, leden 3 en 4, artikel 128, de artikelen 134 tot en met 137, artikel 139, leden 3 tot en met 6, artikel 148, lid 4, artikel 151, lid 2, de artikelen 160 en 164, artikel 260, tweede zin, en artikel 262 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

Artikel 124, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 is van toepassing op onroerendgoedopdrachten.

De eerste alinea van dit lid is niet van toepassing op de in lid 2, onder b), van dit artikel bedoelde aanbestedende diensten indien de Commissie hun na de in artikel 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde controles heeft toegestaan hun eigen procedures voor het plaatsen van opdrachten te gebruiken.

4.   Ten aanzien van overheidsopdrachten die door de Commissie worden gegund voor eigen rekening, en van uitvoeringsmaatregelen in het kader van hulp in crisissituaties, civielebeschermingsoperaties en humanitaire hulp, zijn de bepalingen van titel V van deel 1 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van toepassing.

5.   Indien de in lid 3 bedoelde procedures niet worden nageleefd, komen de uitgaven met betrekking tot de desbetreffende maatregelen niet voor financiering uit het 11e EOF in aanmerking.

6.   De in lid 3 bedoelde procedures voor het plaatsen van opdrachten worden vastgesteld in de financieringsovereenkomst.

7.   Wat artikel 263, lid 1, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 betreft, betekent:

a)

„een vooraankondiging” het bericht waarmee de aanbestedende diensten ter indicatie het totale bedrag en het voorwerp bekendmaken van de opdrachten en raamcontracten die zij voornemens zijn tijdens een begrotingsjaar te plaatsen, met uitzondering van opdrachten waarop een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging van een opdracht van toepassing is;

b)

„een aankondiging van een opdracht” het bericht waarmee de aanbestedende diensten hun voornemen bekendmaken een procedure voor het plaatsen van een opdracht, voor een raamcontract of voor de instelling van een in artikel 131 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 bedoeld dynamisch aankoopsysteem in te leiden;

c)

„een gunningsbericht” het bericht waarin de resultaten van de procedure voor het plaatsen van opdrachten, raamcontracten of opdrachten op basis van een dynamisch aankoopsysteem bekend worden gemaakt.

Artikel 37

Subsidies

1.   Onder voorbehoud van de leden 2 en 3 van dit artikel, zijn titel VI van deel 1 en artikel 192 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van toepassing.

2.   Subsidies zijn rechtstreekse financiële bijdragen ten laste van het 11e EOF, bij wijze van schenking verleend voor de financiering van:

a)

een actie die moet bijdragen tot de verwezenlijking van een doelstelling in het kader van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst of het LGO-besluit, of in het kader van een overeenkomstig de bepalingen hiervan vastgesteld programma of project, of

b)

de werking van een instelling die een onder a) bedoelde doelstelling nastreeft.

Een subsidie in de zin van punt a) kan worden toegekend aan een in artikel 208, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoeld orgaan.

3.   Wanneer met belanghebbenden van ACS-staten en LGO's wordt gewerkt, houdt de Commissie rekening met specifieke omstandigheden, waaronder behoeften en context, bij de vaststelling van de financieringsvoorwaarden, het soort bijdrage, de gunningsvoorwaarden en de administratieve bepalingen voor het beheer van de subsidies, teneinde zoveel mogelijk belanghebbenden van ACS-staten en LGO's te bereiken, hun een optimale reactie te bieden en op de meest efficiënte manier de doelstellingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst of het LGO-besluit te verwezenlijken. Specifieke oplossingen worden gestimuleerd, zoals partnerschapsovereenkomsten, financiële steun aan derden, rechtstreekse gunning, of voor een beperkte doelgroep bestemde oproepen tot het indienen van voorstellen of vaste bedragen.

4.   Geen subsidies in de zin van deze verordening zijn:

a)

de onder b) tot en met f), h) en i), van artikel 121, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 genoemde elementen;

b)

de financiële bijstand bedoeld in artikel 35, lid 2, van deze verordening.

5.   De artikelen 175 en 177 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 zijn niet van toepassing.

Artikel 38

Prijzen

Titel VII van deel 1 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 is van toepassing met uitzondering van artikel 138, lid 2, tweede alinea.

Artikel 39

Begrotingssteun

Artikel 186 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 is van toepassing.

De algemene of sectorale begrotingssteun van de Unie is gebaseerd op wederzijdse verantwoordingsplicht en gemeenschappelijke verbintenissen met betrekking tot universele waarden en is gericht op versterking van de contractuele partnerschappen tussen de Unie en de ACS-staten en LGO's, teneinde de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat te bevorderen, duurzame en inclusieve economische groei te ondersteunen en armoede uit te bannen.

Elk besluit om begrotingssteun te verstrekken, is gebaseerd op door de Unie overeengekomen begrotingssteunmaatregelen, een duidelijke reeks subsidiabiliteitscriteria en een zorgvuldige beoordeling van de risico's en voordelen.

Een van de belangrijkste bepalende elementen van een dergelijk besluit is een beoordeling van de inzet, de prestaties en de vorderingen van de ACS-staten en LGO's met betrekking tot democratie, mensenrechten en rechtsstaat. De begrotingssteun wordt gedifferentieerd om beter in te spelen op de politieke, economische en sociale context van de ACS-staten en LGO's, rekening houdend met kwetsbare situaties.

Wanneer begrotingssteun wordt verleend, stelt de Commissie daarvoor strikte voorwaarden vast en ziet zij toe op de naleving ervan, geeft zij haar steun aan de ontwikkeling van parlementaire controle en auditcapaciteit en streeft zij naar grotere transparantie en openbare toegankelijkheid van informatie.

Begrotingssteun wordt alleen uitbetaald indien er voldoende vooruitgang is geboekt met het verwezenlijken van de doelstellingen die met de ACS-staten en LGO's zijn overeengekomen.

Bij begrotingssteun aan LGO's wordt rekening gehouden met hun institutionele banden met de lidstaat in kwestie.

Artikel 40

Financieringsinstrumenten

Financieringsinstrumenten kunnen worden vastgesteld in het in artikel 26 bedoelde financieringsbesluit. Zij dienen, waar mogelijk, onder leiding te staan van de EIB, een multilaterale Europese financiële instelling zoals de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling of een bilaterale Europese financiële instelling, bijvoorbeeld bilaterale ontwikkelingsbanken, eventueel te combineren met bijkomende subsidies uit andere bronnen.

De Commissie kan financieringsinstrumenten gebruiken in direct beheer of in indirect beheer waarbij zij taken toevertrouwt aan entiteiten krachtens artikel 58, lid 1, onder c), ii), iii), v) en vi), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Die entiteiten moeten voldoen aan de vereisten van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en de doelstellingen, normen en beleidslijnen van de Unie evenals de beste praktijken inzake het gebruik van fondsen van de Unie en de verantwoording daarvan naleven.

De entiteiten die voldoen aan de criteria van artikel 60, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 worden geacht te voldoen aan de in artikel 139 van die verordening genoemde selectiecriteria. Titel VIII van deel 1 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 is van toepassing met uitzondering van artikel 139, lid 1, lid 4, eerste alinea, en lid 5.

Financieringsinstrumenten kunnen met het oog op uitvoering en verantwoording worden samengebracht in faciliteiten.

Artikel 41

Deskundigen

Artikel 204, tweede alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en artikel 287 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 betreffende bezoldigde externe deskundigen zijn van toepassing.

Artikel 42

Trustfondsen van de Unie

1.   Onder voorbehoud van lid 2 van dit artikel, is artikel 187 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van toepassing.

2.   Wat artikel 187, lid 8, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 betreft, is het bevoegde comité het in artikel 8 van het Intern Akkoord bedoelde comité.

TITLE IX

Rekening en verantwoording en boekhouding

Artikel 43

Rekeningen van het 11e EOF

1.   De rekeningen van het 11e EOF, die een beschrijving geven van de financiële situatie op 31 december van een bepaald jaar, omvatten:

a)

de financiële staten;

b)

het verslag over de financiële uitvoering;

De financiële staten gaan vergezeld van de door de EIB verstrekte informatie overeenkomstig artikel 57.

2.   De rekenplichtige zendt de voorlopige rekeningen uiterlijk op 31 maart van het volgende jaar toe aan de Rekenkamer.

3.   Uiterlijk op 15 juni van het volgende jaar maakt de Rekenkamer haar opmerkingen over de voorlopige rekeningen wat betreft het deel van de middelen van het 11e EOF waarvan de Commissie de financiële uitvoering verzekert, zodat de Commissie de correcties kan aanbrengen die nodig worden geacht om de definitieve rekeningen op te stellen.

4.   De Commissie keurt de definitieve rekeningen goed en zendt deze uiterlijk op 31 juli van het volgende jaar toe aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Rekenkamer.

5.   Artikel 148, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 is van toepassing.

6.   De definitieve rekeningen worden uiterlijk op 15 november van het volgende jaar in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt, vergezeld van de betrouwbaarheidsverklaring die door de Rekenkamer wordt verstrekt overeenkomstig artikel 49.

7.   De toezending van de voorlopige en de definitieve rekeningen overeenkomstig de leden 2 en 4 kan langs elektronische weg geschieden.

Artikel 44

Financiële staten en het verslag over de financiële uitvoering

1.   Artikel 145 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 is van toepassing.

2.   Het verslag over de financiële uitvoering wordt opgesteld door de bevoegde ordonnateur en uiterlijk op 15 maart toegezonden aan de rekenplichtige om te worden opgenomen in de rekeningen van het 11e EOF. Het geeft een juist en getrouw beeld van de ontvangsten en uitgaven van de middelen van het 11e EOF. Het is uitgedrukt in miljoen euro en omvat:

a)

de resultatenrekening van de financiële uitvoering, die een samenvatting is van de financiële verrichtingen in het jaar aan de ontvangsten- en de uitgavenzijde;

b)

de bijlage bij de resultatenrekening van de financiële uitvoering, die de daarin gegeven informatie aanvult en toelicht.

3.   De resultatenrekening van de financiële uitvoering omvat het volgende:

a)

een tabel waarin de ontwikkeling van de toewijzingen tijdens het afgelopen begrotingsjaar wordt beschreven;

b)

een tabel waarin per toewijzing het totale bedrag van de vastleggingen, de gedelegeerde kredieten en de betalingen tijdens het begrotingsjaar en de gecumuleerde bedragen daarvan sedert de inwerkingtreding van het 11e EOF zijn vermeld.

Artikel 45

Toezicht en rapportering door de Commissie en de EIB

1.   De Commissie en de EIB zien, elk voor zover het hun betreft, toe op het gebruik van de 11e EOF-steun door de ACS-staten, de LGO's of andere begunstigden, alsook op de uitvoering van de door het 11e EOF gefinancierde projecten, en letten daarbij met name op de in de artikelen 55 en 56 van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en de overeenkomstige bepalingen van het LGO-besluit bedoelde doelstellingen.

2.   De EIB houdt de Commissie regelmatig op de hoogte van de uitvoering van de uit de middelen van het 11e EOF gefinancierde projecten die hij beheert, overeenkomstig de procedures die zijn vastgesteld in de operationele richtsnoeren van de investeringsfaciliteit.

3.   De Commissie en de EIB verstrekken de lidstaten informatie over de operationele uitvoering van de middelen van het 11e EOF zoals bepaald in artikel 18 van de uitvoeringsverordening. Deze informatie wordt door de Commissie aan de Rekenkamer toegezonden overeenkomstig artikel 11, lid 6, van het Intern Akkoord.

Artikel 46

Boekhouding

De in artikel 143, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde boekhoudregels zijn van toepassing op de door de Commissie beheerde middelen van het 11e EOF. Die regels worden toegepast op het 11e EOF rekening houdende met de specifieke aard van de activiteiten.

De in artikel 144 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 opgenomen boekhoudbeginselen zijn van toepassing op de in artikel 44 van deze verordening bedoelde financiële staten.

De artikelen 151, 153, 154 en 155 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 zijn van toepassing.

Na raadpleging van de bevoegde ordonnateur stelt de rekenplichtige het rekeningstelsel vast dat wordt toegepast voor de verrichtingen van het 11e EOF.

Artikel 47

De begrotingsboekhouding

1.   De begrotingsboekhouding maakt het mogelijk de financiële uitvoering van de middelen van het 11e EOF in detail te volgen.

2.   In de begrotingsboekhouding worden alle handelingen geregistreerd met betrekking tot:

a)

de toewijzingen en de overeenkomstige middelen van het 11e EOF;

b)

financiële vastleggingen;

c)

de betalingen, en

d)

de vastgestelde vorderingen en de inningen van het begrotingsjaar, voor het volledige bedrag en zonder onderlinge verrekening.

3.   Wanneer vastleggingen, betalingen en vorderingen in nationale valuta zijn uitgedrukt, maakt het boekhoudsysteem, ingeval dat nodig is, het mogelijk deze zowel in nationale valuta als in euro te boeken.

4.   Algemene financiële vastleggingen worden in euro geboekt voor de waarde van de door de Commissie genomen financieringsbesluiten. Individuele financiële vastleggingen worden in euro geboekt voor het equivalent van de waarde van de juridische verbintenissen. Bij de vaststelling van die tegenwaarde wordt in voorkomend geval rekening gehouden met voorzieningen voor:

a)

vergoeding van terugvorderbare kosten, op overlegging van bewijsstukken;

b)

prijsherzieningen, verhoging van de hoeveelheden en onverwachte gebeurtenissen, als omschreven in de door het 11e EOF gefinancierde contracten;

c)

wisselkoersschommelingen.

5.   Alle boekhoudstukken die betrekking hebben op de uitvoering van een vastlegging, worden bewaard gedurende een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van het in artikel 50 bedoelde besluit tot kwijting voor de financiële uitvoering van de middelen van het 11e EOF in het begrotingsjaar waarin de vastlegging boekhoudkundig werd afgesloten.

TITEL X

Externe controle en kwijting

Artikel 48

Externe controle en kwijting van de Commissie

1.   Over de uit de middelen van het 11e EOF gefinancierde verrichtingen die overeenkomstig artikel 16 door de Commissie worden beheerd, oefent de Rekenkamer haar bevoegdheden uit overeenkomstig de bepalingen van dit artikel en artikel 49.

2.   De artikelen 159 en 160, artikel 161, met uitzondering van lid 6, artikel 162, met uitzondering van lid 3, eerste zin, en van lid 5, en artikel 163 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 zijn van toepassing.

3.   De Rekenkamer past artikel 159, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 toe in het licht van de Verdragen, de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, het LGO-besluit, het Intern Akkoord, deze verordening en alle andere overeenkomstig deze instrumenten aangenomen handelingen.

4.   Voor de toepassing van artikel 162, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 wordt de in de eerste zin vastgestelde datum 15 juni.

5.   De Rekenkamer wordt in kennis gesteld van de in artikel 56, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde interne voorschriften, waaronder van de aanwijzing van ordonnateurs, en van het in artikel 69 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde delegatiebesluit.

6.   De nationale controleautoriteiten van de ACS-staten en de LGO's worden aangemoedigd samen te werken de Rekenkamer indien deze daarom verzoekt.

7.   De Rekenkamer kan op verzoek van een van de andere instellingen van de Unie advies uitbrengen over met het 11e EOF verband houdende aangelegenheden.

Artikel 49

Betrouwbaarheidsverklaring

Samen met het in artikel 162 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde jaarverslag legt de Rekenkamer aan het Europees Parlement en de Raad een verklaring voor waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd. Deze wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Artikel 50

Kwijting

1.   Het kwijtingsbesluit heeft betrekking op de in artikel 43 bedoelde rekeningen, behalve het deel dat door de EIB overeenkomstig artikel 57 is verstrekt, en wordt aangenomen volgens artikel 164 en artikel 165, leden 2 en 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. De in artikel 164, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde kwijting wordt verleend voor de middelen van het 11e EOF die door de Commissie worden beheerd in overeenstemming met artikel 16, lid 1, van deze verordening voor het jaar n.

2.   Het kwijtingsbesluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   De artikelen 166 en 167 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 zijn van toepassing.

DEEL TWEE

INVESTERINGSFACILITEIT

Artikel 51

Rol van de Europese Investeringsbank

De EIB beheert de investeringsfaciliteit en voert de desbetreffende verrichtingen uit, daaronder begrepen rentesubsidies en technische bijstand, namens de Unie in overeenstemming met deel twee van deze verordening.

Voorts zorgt de EIB voor de financiële uitvoering van andere verrichtingen die worden gefinancierd uit zijn eigen middelen in overeenstemming met artikel 4 van het Intern Akkoord, in voorkomend geval gecombineerd met rentesubsidies uit de middelen van het 11e EOF.

De uitvoering van deel twee van deze verordening leidt niet tot verplichtingen voor of vorderingen op de Commissie.

Artikel 52

Ramingen van vastleggingen en betalingen van de investeringsfaciliteit

Voor 1 september van elk jaar doet de EIB de Commissie haar vastleggings- en betalingsramingen toekomen die nodig zijn voor de opstelling van de in artikel 7, lid 1, van het Intern Akkoord bedoelde verklaring met betrekking tot de verrichtingen van de investeringsfaciliteit, met inbegrip van de rentesubsidies die hij overeenkomstig het Intern Akkoord verleent. De EIB doet de Commissie geactualiseerde vastleggings- en betalingsramingen toekomen, indien zulks noodzakelijk wordt geacht. De passende uitvoeringsbepalingen worden in de in artikel 55, lid 4, van deze verordening bedoelde beheerovereenkomst opgenomen.

Artikel 53

Beheer van de bijdragen aan de investeringsfaciliteit

1.   De in artikel 21, lid 7, onder b), bedoelde en door de Raad vastgestelde bijdragen worden zonder kosten voor de begunstigde door de lidstaten aan de EIB overgemaakt op een speciale rekening die door de EIB namens de investeringsfaciliteit wordt geopend overeenkomstig nadere voorschriften die zijn neergelegd in de in artikel 55, lid 4, bedoelde beheerovereenkomst.

2.   De in artikel 1, lid 5, van het Intern Akkoord bedoelde datum wordt vastgesteld op 31 december 2030.

3.   Behoudens andersluidend besluit van de Raad met betrekking tot de vergoeding van de EIB overeenkomstig artikel 5 van het Intern Akkoord, vormen de door de EIB op het creditsaldo van de in lid 1 van dit artikel bedoelde speciale rekeningen geïnde opbrengsten een aanvulling op de investeringsfaciliteit en worden zij in aanmerking genomen voor de in artikel 21 bedoelde afroepen van de bijdragen en gebruikt om financiële verplichtingen na 31 december 2030 na te komen.

4.   De EIB voert het kasbeheer van de in lid 1 bedoelde bedragen op de wijze die is vastgesteld in de in artikel 55, lid 4, bedoelde beheerovereenkomst.

5.   De investeringsfaciliteit wordt beheerd overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, het LGO-besluit, het Intern Akkoord en deel twee van deze verordening.

Artikel 54

Vergoeding van de EIB

De EIB wordt, volgens een formule van volledige kostendekking, vergoed voor het beheer van de verrichtingen in het kader van de investeringsfaciliteit. De Raad besluit ten aanzien van de middelen en de mechanismen voor de vergoeding van de EIB overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Intern Akkoord. De bepalingen ter uitvoering van dat besluit worden opgenomen in de in artikel 55, lid 4, bedoelde beheerovereenkomst.

Artikel 55

Uitvoering van de investeringsfaciliteit

1.   Op de instrumenten die worden gefinancierd uit de door de EIB beheerde middelen van het 11e EOF, zijn de eigen regels van de EIB van toepassing.

2.   Wanneer programma's of projecten door de lidstaten of hun uitvoeringsorganen worden medegefinancierd en in overeenstemming zijn met de prioriteiten die zijn vastgesteld in de nationale samenwerkingsstrategieën en de programmeringsdocumenten waarin is voorzien in de uitvoeringsverordening alsook in artikel 10, lid 1, tweede en derde alinea, van het Intern Akkoord en artikel 74 van het LGO-besluit, kan de EIB taken met betrekking tot de uitvoering van de investeringsfaciliteit toevertrouwen aan lidstaten of hun uitvoeringsorganen.

3.   De namen van de begunstigden van financiële steun uit hoofde van de investeringsfaciliteit worden bekendgemaakt door de EIB, tenzij deze bekendmaking de commerciële belangen van de begunstigden zou schaden, met inachtneming van de vereisten inzake geheimhouding en beveiliging, met name de bescherming van persoonsgegevens. De bekendmakingscriteria en het detailgehalte houden rekening met het bijzondere karakter van de sector en de aard van de investeringsfaciliteit.

4.   De nadere voorschriften voor de uitvoering van dit deel worden neergelegd in een beheerovereenkomst tussen de Commissie, die optreedt namens de Unie, en de EIB.

Artikel 56

Rapportage in het kader van de investeringsfaciliteit

De EIB houdt de Commissie regelmatig op de hoogte van de verrichtingen in het kader van de investeringsfaciliteit, met inbegrip van de rentesubsidies, het gebruik van elke afroeping van aan de EIB betaalde bijdragen en met name van de totale kwartaalbedragen van de vastleggingen, de contracten en de betalingen, op de wijze die is vastgesteld in de in artikel 55, lid 4, bedoelde beheerovereenkomst.

Artikel 57

Boekhouding en financiële staten van de investeringsfaciliteit

1.   De EIB voert de boekhouding van de investeringsfaciliteit, met inbegrip van de door hem verleende rentesubsidies uit de middelen van het EOF, zodat de volledige cyclus van de middelen kan worden gevolgd, vanaf de ontvangst tot aan de betaling ervan, en vervolgens tot aan de gegenereerde ontvangsten en eventuele latere terugvorderingen. De EIB stelt overeenkomstig de internationale normen voor jaarrekeningen de toepasselijke boekhoudregels en -methoden vast en deelt deze mee aan de Commissie en de lidstaten.

2.   De EIB doet elk jaar aan de Raad en de Commissie een verslag toekomen over de uitvoering van de verrichtingen die zijn gefinancierd uit de door hem beheerde middelen van het 11e EOF, met inbegrip van de financiële staten die zijn opgesteld volgens de in lid 1 bedoelde regels en methoden, en de in artikel 44, lid 3, bedoelde informatie.

Deze documenten worden ingediend in ontwerpvorm uiterlijk op 28 februari en in de definitieve versie uiterlijk op 30 juni van het begrotingsjaar dat volgt op het begrotingsjaar waarop zij betrekking hebben, opdat de Commissie ze kan gebruiken bij de opstelling van de in artikel 43 van deze verordening bedoelde rekeningen overeenkomstig artikel 11, lid 6, van het Intern Akkoord. De EIB dient het verslag over het financiële beheer van de door hem beheerde middelen uiterlijk op 31 maart bij de Commissie in.

Artikel 58

Externe controle en kwijting van de verrichtingen van de EIB

De uit de middelen van het 11e EOF gefinancierde maatregelen die overeenkomstig dit deel door de EIB worden beheerd, zijn onderworpen aan de controle- en kwijtingsprocedures die de EIB toepast voor rekeningen die voor derden worden beheerd. De wijze waarop de controle door de Rekenkamer wordt verricht, is vastgesteld in de tripartiete overeenkomst tussen de EIB, de Commissie en de Rekenkamer.

DEEL DRIE

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

TITEL I

Overgangsbepalingen

Artikel 59

Overdracht van resterende saldi van eerdere Europese Ontwikkelingsfondsen

Overdrachten naar het 11e EOF van de restbedragen van de middelen die zijn toegekend in het kader van de interne akkoorden van het achtste, negende en 10e Europees Ontwikkelingsfonds („eerdere EOF's”) komen tot stand overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder b), en artikel 1, leden 3 en 4, van het Intern Akkoord.

Artikel 60

Renteopbrengsten op de middelen van eerdere EOF's

De restbedragen aan renteopbrengsten op de middelen van eerdere EOF's worden overgedragen naar het 11e EOF en worden voor dezelfde doeleinden toegewezen als de in artikel 1, lid 6, van het Intern Akkoord bedoelde ontvangsten. Hetzelfde geldt voor diverse ontvangsten van eerdere EOF's, bestaande uit bijvoorbeeld achterstandsrente bij laattijdige storting van de bijdragen van de lidstaten ten behoeve van die EOF's. De rente op de door de EIB beheerde middelen van het EOF vormt een aanvulling op de investeringsfaciliteit.

Artikel 61

Verlaging van de bijdragen met resterende saldi

De bedragen van projecten in het kader van het 10e EOF of van eerdere EOF's die niet zijn vastgelegd overeenkomstig artikel 1, lid 3, van het Intern Akkoord of die zijn vrijgemaakt overeenkomstig artikel 1, lid 4, van het Intern Akkoord, tenzij de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit, worden in mindering gebracht op de in artikel 1, lid 2, onder a), van het Intern Akkoord bedoelde bijdragen van de lidstaten.

Het effect op de bijdrage van elke lidstaat wordt berekend in verhouding tot de bijdrage van elke lidstaat tot het 9e en het 10e EOF. Dit effect wordt jaarlijks berekend.

Artikel 62

Toepassing van deze verordening op maatregelen in het kader van eerdere EOF's

De bepalingen van deze verordening zijn van toepassing op de maatregelen die met middelen uit eerdere EOF's worden gefinancierd, onverminderd de bestaande juridische verbintenissen. Die bepaling is niet van toepassing op de investeringsfaciliteit.

Artikel 63

Aanvang van de bijdrageprocedure

De in de artikelen 21 tot en met 24 van deze verordening vastgestelde procedure betreffende de bijdragen van de lidstaten geldt voor de eerste maal ten aanzien van de bijdragen van het jaar n + 2, mits het Intern Akkoord tussen 1 oktober van het jaar n en 30 september van het jaar n + 1 in werking treedt.

TITEL II

Slotbepalingen

Artikel 64

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REIZNIECE-OZOLA


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(2)  PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1.

(3)  PB C 370 van 17.12.2013, blz. 1.

(4)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(6)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie („LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2015/322 van de Raad van 2 maart 2015 inzake de uitvoering van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad)

(8)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(9)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).

(10)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(11)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/39


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/324 VAN DE RAAD

van 2 maart 2015

tot uitvoering van artikel 17, lid 3, van Verordening (EU) nr. 224/2014 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Centraal-Afrikaanse Republiek

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 224/2014 van de Raad van 10 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Centraal-Afrikaanse Republiek (1), en met name artikel 17, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 10 maart 2014 Verordening (EU) nr. 224/2014 vastgesteld.

(2)

Op 31 december 2014 heeft het Sanctiecomité, ingesteld bij Resolutie 2127 (2013) van de VN-Veiligheidsraad betreffende de Centraal-Afrikaanse Republiek, één persoon geschrapt van de lijst van personen die onderworpen zijn aan de maatregelen in de punten 30 en 32 van Resolutie 2134 (2014) van de VN-Veiligheidsraad.

(3)

De in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 224/2014 opgenomen lijst van personen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 224/2014 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REIZNIECE-OZOLA


(1)  PB L 70 van 11.3.2014, blz. 1.


BIJLAGE

De vermelding in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 224/2014 voor de hierna genoemde persoon wordt geschrapt:

Levy YAKETE


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/41


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/325 VAN DE RAAD

van 2 maart 2015

tot uitvoering van artikel 13 van Verordening (EU) nr. 356/2010 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen, in het licht van de situatie in Somalië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 356/2010 van de Raad van 26 april 2010 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen, in het licht van de situatie in Somalië (1), en met name artikel 13,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 april 2010 heeft de Raad Verordening (EU) nr. 356/2010 vastgesteld.

(2)

Het Comité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ingesteld krachtens de Resoluties 751 (1992) en 1907 (2009) van de VN-Veiligheidsraad, heeft op 19 december 2014 één persoon geschrapt van de lijst van personen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen welke worden opgelegd op grond van de punten 1, 3 en 7 van Resolutie 1844 (2008) van de VN-Veiligheidsraad.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 356/2010 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 356/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REIZNIECE-OZOLA


(1)  PB L 105 van 27.4.2010, blz. 1.


BIJLAGE

De vermelding in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 356/2010 voor de hierna genoemde persoon wordt geschrapt:

Mohamed SA'ID


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/43


VERORDENING (EU) 2015/326 VAN DE COMMISSIE

van 2 maart 2015

tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) wat polycyclische aromatische koolwaterstoffen en ftalaten betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (1), en met name artikel 131,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 bevat, onder andere, de beperkingen die eerder in Richtlijn 76/769/EEG van de Raad (2) waren vastgelegd.

(2)

Overeenkomstig Richtlijn 2005/69/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) mochten procesoliën voor rubberverwerking niet op de markt gebracht worden en voor de productie van banden of delen van banden gebruikt worden als zij meer dan 1 mg/kg benzo(a)pyreen (BaP) of meer dan 10 mg/kg van alle acht vermelde polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) tezamen bevatten. Momenteel is die beperking opgenomen in punt 1 van de tweede kolom van vermelding 50 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.

(3)

Ten tijde van de vaststelling van die beperking waren er geen geharmoniseerde testmethoden beschikbaar om de specifieke concentratie van de acht vermelde PAK's in procesoliën voor rubberverwerking te bepalen. Derhalve wordt in die beperking verwezen naar de analysemethode IP 346:1998 (4), die in de olie-industrie wordt gebruikt om de concentratie van polycyclische aromaten (PCA) te bepalen, als indirecte methode voor het aantonen van naleving van de limieten voor BaP en de som van alle in de lijst vermelde PAK's.

(4)

De analysemethode IP 346:1998 is niet specifiek gericht op de acht vermelde PAK's. Daarnaast is bekend dat het toepassingsgebied van deze methode beperkt is tot ongebruikte smeeroliën zonder asfalteenfracties en met niet meer dan 5 % aan bestandsdelen met een kookpunt onder 300 °C. Voor proefmonsters die niet aan die vereisten voldoen, is de methode wellicht niet geschikt.

(5)

Zoals gevraagd in Richtlijn 2005/69/EG heeft de Commissie het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) op 3 juli 2007 opdracht gegeven een meer specifieke testmethode te ontwikkelen.

(6)

De nieuwe standaardmethode is door het CEN vastgesteld en gepubliceerd als EN 16143:2013 (Aardolieproducten — bepaling van het gehalte van benzo(a)pyreen (BaP) en geselecteerde polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) in procesoliën — procedure met dubbele LC-reiniging en GC/MS-analyse).

(7)

Aangezien deze nieuwe norm voorziet in een specifieke analysemethode voor het analyseren van de betrokken PAK's in procesoliën voor rubberverwerking en de tekortkomingen van de vorige methode oplost, acht de Commissie het wenselijk om de vermelding van de methode IP 346:1998 te vervangen door de nieuwe norm EN 16143:2013 als referentiemethode om aan te tonen dat procesoliën voor rubberverwerking aan de beperkingen in punt 1 van kolom 2 van vermelding 50 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 voldoen.

(8)

Uit een informele raadpleging met de lidstaten en vertegenwoordigers van de betrokken verenigingen van belanghebbenden bleek dat er in het algemeen voor procesoliën voor rubberverwerking een goede correlatie bestaat tussen de resultaten van de methode IP 346:1998 en gaschromatografische analysemethoden, die dezelfde beginselen volgen als de nieuwe CEN-methode, om afzonderlijke carcinogene PAK's te meten. Marktdeelnemers hebben aangegeven dat de vervanging van IP 346:1998 door de nieuwe CEN-methode naar verwachting geen invloed zal hebben op de naleving van de regels voor procesoliën voor rubberverwerking. De nieuwe analysemethode zou echter ingewikkelder en duurder zijn om uit te voeren dan IP 346:1998.

(9)

Er moet een overgangsperiode van achttien maanden worden toegekend waarin zowel de oude als de nieuwe analysemethoden kunnen worden gebruikt om te bepalen of aan de beperking wordt voldaan. In deze overgangsperiode kunnen laboratoria worden ingericht en de nodige ervaring verwerven in de uitvoering van de nieuwe analysemethode. De periode moet ook helpen bij het bepalen van naleving van de regels voor procesoliën voor rubberverwerking die in de handel zijn gebracht voor de inwerkingtreding van deze verordening.

(10)

De Commissie heeft een herbeoordeling uitgevoerd van de maatregelen in vermelding 51 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 met betrekking tot de stoffen bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP), dibutylftalaat (DBP) en benzylbutylftalaat (bbp), overeenkomstig punt 3 van die vermelding. De herbeoordeling ging van start op 4 september 2009 toen de Commissie het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) verzocht om de beschikbare nieuwe wetenschappelijke informatie te bestuderen en te beoordelen of er bewijs is dat een heroverweging van de bestaande beperking zou rechtvaardigen. In maart 2010 leverde het ECHA die informatie aan de Commissie en gaf het aan dat een beoordeling van de relevante registratiedossiers van REACH zou moeten worden overwogen. De Commissie verzocht het ECHA derhalve om de voorgestelde actie uit te voeren. In april 2011 begon het Koninkrijk Denemarken echter aan de beperkingsprocedure inzake de aanwezigheid van bovengenoemde ftalaten in artikelen voor binnenshuis gebruik en artikelen die in direct contact kunnen komen met de huid of met de slijmvliezen, waarin onder andere de registratiedossiers werden overwogen. Zoals in op 9 augustus 2014 werd medegedeeld (5), formuleerde de Commissie aan het einde van de beperkingsprocedure geen voorstel tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006. Daarnaast voegde de Commissie die ftalaten toe aan bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 middels Verordening (EU) nr. 143/2011 van de Commissie (6). Bijgevolg is het ECHA krachtens artikel 69, lid 2, van die verordening verplicht om na de verbodsdatum te overwegen of het gebruik van die ftalaten in artikelen een risico voor de gezondheid van de mens of voor het milieu vormt dat niet voldoende wordt beheerst. Een verdere beoordeling van de maatregelen voor de beperking van die ftalaten werd daarom niet noodzakelijk bevonden, en dat punt moet derhalve uit de vermelding worden geschrapt.

(11)

In januari 2014 voltooide de Commissie haar herbeoordeling van de maatregelen in vermelding 52 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 met betrekking tot de stoffen di-„isononyl”-ftalaat (DINP), di-„isodecyl”-ftalaat (DIDP) en di-n-octylftalaat (DNOP), overeenkomstig punt 3 van die vermelding. De herbeoordeling ging van start op 4 september 2009 toen de Commissie het ECHA verzocht om de beschikbare nieuwe wetenschappelijke informatie te bestuderen en te beoordelen of er bewijs is dat een heroverweging van de bestaande beperking zou rechtvaardigen. De beschikbare informatie werd vervolgens aangevuld met de informatie uit de registratiedossiers die voor de registratietermijn van 2010 waren ontvangen. Het ECHA diende toen zijn ontwerpbeoordelingsverslag in bij zijn Comité risicobeoordeling (RAC) voor een gedetailleerde evaluatie. Het RAC bracht zijn advies uit in maart 2013 en het definitieve beoordelingsverslag van het ECHA werd in augustus 2013 bij de Commissie ingediend. Op basis van het verslag van het ECHA besloot de Commissie geen wijzigingen voor te stellen met betrekking tot vermelding 52 van bijlage XVII, en om de herbeoordeling overeenkomstig punt 3 van die vermelding als voltooid te beschouwen. De conclusies van de Commissie met betrekking tot de herbeoordeling zijn voor het publiek toegankelijk gemaakt (7). Punt 3 van die vermelding moet derhalve worden geschrapt.

(12)

Verordening (EG) nr. 1907/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201).

(3)  Richtlijn 2005/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 houdende 27e wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (polycyclische aromatische koolwaterstoffen in procesoliën voor rubberverwerking en in banden) (PB L 323 van 9.12.2005, blz. 51).

(4)  IP 346:1998 — Bepaling van PCA in ongebruikte smeeroliën en asfalteenvrije petroleumfracties — dimethylzwaveloxide-extractie met brekingsindexmeting.

(5)  PB C 260 van 9.8.2014, blz. 1.

(6)  Verordening (EU) nr. 143/2011 van de Commissie van 17 februari 2011 tot wijziging van bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), (PB L 44 van 18.2.2011, blz. 2).

(7)  http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/chemicals/files/reach/entry-52_en.pdf


BIJLAGE

Bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In vermelding 50, tweede kolom, punt 1, wordt de tweede alinea vervangen door de volgende alinea's:

 

„De norm EN 16143:2013 (Aardolieproducten — bepaling van het gehalte van benzo(a)pyreen (BaP) en geselecteerde polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) in procesoliën — procedure met dubbele LC-reiniging en GC/MS-analyse) wordt gebruikt als testmethode om naleving van de in de eerste alinea vermelde limieten aan te tonen.

Tot 23 september 2016 wordt aan de in de eerste alinea vermelde maximumgehalten geacht te zijn voldaan als het PCA-extract minder dan 3 gewichtsprocent bedraagt, gemeten volgens norm IP 346:1998 van het Institute of Petroleum (Bepaling van polycyclische aromaten (PCA) in ongebruikte smeeroliën en asfalteenvrije petroleumfracties — dimethylsulfoxide-extractie met brekingsindexmeting), mits de naleving van de limieten voor BaP en de in de lijst vermelde PAK's alsmede de correlatie tussen de meetwaarden en het PCA-extract om de zes maanden of, als dit eerder is, na elke belangrijke operationele verandering, door de fabrikant of importeur worden gemeten.”

.

2)

In vermelding 51, tweede kolom, wordt punt 3 geschrapt.

3)

In vermelding 52, tweede kolom, wordt punt 3 geschrapt.


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/46


VERORDENING (EU) 2015/327 VAN DE COMMISSIE

van 2 maart 2015

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor het in de handel brengen en de voorwaarden voor het gebruik van toevoegingsmiddelen bestaande uit preparaten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 3, lid 5, en artikel 16, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In sommige preparaten die in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn toegelaten als toevoegingsmiddelen, zijn technologische toevoegingsmiddelen en andere stoffen of producten verwerkt om een functie uit te oefenen met betrekking tot de werkzame stof in het preparaat, zoals stabilisering of standaardisering, vergemakkelijking van de behandeling of verwerking in diervoeders. Zo kunnen die technologische toevoegingsmiddelen of andere stoffen of producten bijvoorbeeld de stroombaarheid of homogeniteit vergroten of de stofvorming van de werkzame stof verminderen. De specifieke samenstelling van toegelaten toevoegingsmiddelen bestaande uit preparaten zal dan ook verschillen naargelang de redenen voor het gebruik van deze preparaten. De technologische toevoegingsmiddelen of andere stoffen of producten die worden toegevoegd om de werkzame stof intact te houden, zijn echter niet bedoeld om een functie uit te oefenen in het diervoeder waarin het preparaat moet worden opgenomen.

(2)

Gezien het feit dat de technologische vooruitgang bijdraagt tot de ontwikkeling van nieuwe preparaten, moet beter rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van toevoegingsmiddelen bestaande uit preparaten en is er behoefte aan meer transparantie en duidelijkheid wanneer zij in de handel worden gebracht, zonder inbreuk te maken op de intellectuele-eigendomsrechten inzake de samenstelling van voormengsels die dergelijke toevoegingsmiddelen bevatten.

(3)

Het is met name wenselijk in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 aanvullende etiketteringsvoorschriften toe te voegen voor dit type toevoegingsmiddelen en voor voormengsels die deze bevatten, zodat kan worden vastgesteld dat de technologische toevoegingsmiddelen in een preparaat zijn toegelaten voor het beoogde doel en dat die toevoegingsmiddelen alleen een functie uitoefenen met betrekking tot de werkzame stof in het preparaat.

(4)

Ook in de toekomst moet de meest relevante informatie op de verpakking of het recipiënt van een toevoegingsmiddel of voormengsel vermeld blijven worden, maar dankzij de technologische vooruitgang kan ook op andere, flexibelere en minder kostbare manieren schriftelijke informatie over de samenstelling van de preparaten worden verstrekt. Dit is in overeenstemming met de definitie van etikettering die is opgenomen in Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2).

(5)

Exploitanten moeten informatie kunnen geven over de samenstelling van de preparaten die in de handel worden gebracht, omdat deze informatie de eindgebruiker of de koper in staat stelt een gefundeerde keuze te maken, een passende risicobeoordeling mogelijk maakt en bijdraagt tot de eerlijkheid van de transacties.

(6)

Deze aanvullende etiketterings- en informatievoorschriften moeten alleen van toepassing zijn op toevoegingsmiddelen in de categorieën zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1831/2003. Als dergelijke preparaten als toevoegingsmiddelen worden toegelaten, geldt de vergunning feitelijk alleen voor de werkzame stof, niet voor de overige bestanddelen van de preparaten, die kunnen variëren.

(7)

Om ongewenste gevolgen voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu te voorkomen, moeten de exploitanten rekening houden met de fysisch-chemische en biologische compatibiliteit van de bestanddelen van het preparaat dat in de handel wordt gebracht en wordt gebruikt.

(8)

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1831/2003, die specifieke etiketteringsvoorschriften voor bepaalde toevoegingsmiddelen en voor voormengsels bevat, en bijlage IV bij die verordening, die algemene gebruiksvoorwaarden bevat, moeten derhalve worden gewijzigd om rekening te houden met de technologische vooruitgang en de wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van toevoegingsmiddelen bestaande uit preparaten.

(9)

Om verstoringen van het in de handel brengen en het gebruik van bestaande toevoegingsmiddelen bestaande uit preparaten en van diervoeders die deze preparaten bevatten te vermijden, is een overgangsperiode nodig, zodat zij kunnen worden gebruikt totdat de voorraden zijn uitgeput.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van de bijlagen III en IV

De bijlagen III en IV bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Overgangsbepaling

Toevoegingsmiddelen bestaande uit preparaten en voormengels die dergelijke toevoegingsmiddelen bevatten en die vóór 23 maart 2017 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1831/2003 in de versie die vóór 23 maart 2015 van kracht was, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlagen III en IV bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage III wordt vervangen door:

„BIJLAGE III

1.

SPECIFIEKE ETIKETTERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR BEPAALDE TOEVOEGINGSMIDDELEN EN VOOR VOORMENGSELS

a)

Zoötechnische toevoegingsmiddelen, coccidiostatica en histomonostatica:

de uiterste datum van de garantie of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging;

de gebruiksaanwijzing, en

de concentratie.

b)

Enzymen, naast de bovengenoemde gegevens:

de specifieke benaming van het actieve bestanddeel (de actieve bestanddelen) volgens zijn (hun) enzymatische werking overeenkomstig de verleende vergunning;

het International Union of Biochemistry-identificatienummer, en

in plaats van concentratie: het aantal activiteitseenheden (per g of per ml).

c)

Micro-organismen:

de uiterste datum van de garantie of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging;

de gebruiksaanwijzing;

het stamidentificatienummer, en

het aantal kolonievormende eenheden per gram.

d)

Nutritionele toevoegingsmiddelen:

het gehalte aan werkzame stof, en

de uiterste datum van de garantie of de houdbaarheid vanaf de datum van vervaardiging.

e)

Technologische en sensoriële toevoegingsmiddelen, met uitzondering van aromatische stoffen:

het gehalte aan werkzame stof.

f)

Aromatische stoffen:

het bijmengingsgehalte in voormengsels.

2.

AANVULLENDE ETIKETTERINGS- EN INFORMATIEVOORSCHRIFTEN VOOR BEPAALDE TOEVOEGINGSMIDDELEN BESTAANDE UIT PREPARATEN EN VOORMENGSELS DIE DERGELIJKE PREPARATEN BEVATTEN

a)

Toevoegingsmiddelen die behoren tot de categorieën zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), b) en c), en bestaande uit preparaten:

i)

de aanduiding op de verpakking of het recipiënt van de specifieke benaming, het identificatienummer en het gehalte van elk technologisch toevoegingsmiddel in het preparaat waarvoor maximumgehalten zijn vastgesteld in de desbetreffende vergunning;

ii)

de volgende informatie die via een schriftelijke drager of bij het preparaat wordt verstrekt:

de specifieke benaming en het identificatienummer van elk in het preparaat aanwezig technologisch toevoegingsmiddel, en

de benaming van alle andere stoffen of producten in het preparaat, vermeld in dalende volgorde van gewicht.

b)

Voormengsels die toevoegingsmiddelen bevatten in de categorieën zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), b) en c), en bestaande uit preparaten:

i)

in voorkomend geval, de aanduiding op de verpakking of het recipiënt dat het voormengsel technologische toevoegingsmiddelen bevat die zijn opgenomen in preparaten van toevoegingsmiddelen, waarvoor maximumgehalten zijn vastgesteld in de desbetreffende vergunning;

ii)

op verzoek van de koper of de gebruiker, informatie over de specifieke benaming, het identificatienummer en een indicatie van het gehalte van technologische toevoegingsmiddelen zoals bedoeld in punt i) van dit lid die zijn opgenomen in de preparaten van toevoegingsmiddelen.”

.

2)

In bijlage IV wordt het volgende punt 5 toegevoegd:

„5.

Technologische toevoegingsmiddelen of andere stoffen of producten in toevoegingsmiddelen bestaande uit preparaten mogen alleen de fysisch-chemische eigenschappen van de werkzame stof van het preparaat wijzigen en moeten worden gebruikt overeenkomstig de voorwaarden van de vergunning indien deze bepalingen zijn voorzien.

De fysisch-chemische en biologische compatibiliteit van de bestanddelen van het preparaat moet worden gewaarborgd in samenhang met de beoogde werking.”

.


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/50


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/328 VAN DE COMMISSIE

van 2 maart 2015

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 322/2014 wat betreft het document van binnenkomst dat voor diervoeders en levensmiddelen van dierlijke oorsprong moet worden gebruikt

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (1), en met name artikel 53, lid 1, onder b), ii),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 322/2014 van de Commissie (2) stelt in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima bijzondere voorwaarden vast voor de invoer van levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan teneinde de volksgezondheid en de diergezondheid in de Unie te beschermen.

(2)

Artikel 9 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 322/2014 bepaalt dat levensmiddelen- en diervoederbedrijven of hun vertegenwoordigers met het oog op voorafgaande kennisgeving deel I van het in Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie (3) bedoelde gemeenschappelijk document van binnenkomst (GDB) moeten invullen en dat document naar de bevoegde autoriteit op het aangewezen punt van binnenkomst of de grensinspectiepost moeten zenden. Het in Verordening (EG) nr. 669/2009 bedoelde GDB is alleen van toepassing op levensmiddelen en diervoeders van niet-dierlijke oorsprong en niet op levensmiddelen en diervoeders van dierlijke oorsprong, met inbegrip van visserijproducten.

(3)

Voor levensmiddelen en diervoeders van dierlijke oorsprong, met inbegrip van visserijproducten, die vallen onder het toepassingsgebied van Richtlijn 97/78/EG van de Raad (4), bepaalt Verordening (EG) nr. 136/2004 van de Commissie (5) dat het gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst (GDB), als vastgesteld in bijlage III bij die verordening, dient te worden gebruikt met het oog op de voorafgaande kennisgeving.

(4)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 322/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 322/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 9 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   Levensmiddelen- en diervoederbedrijven of hun vertegenwoordigers doen voorafgaandelijk kennisgeving van de aankomst van elke zending producten, behalve thee van oorsprong uit andere prefecturen dan Fukushima.

2.   Met het oog op voorafgaande kennisgeving vullen zij:

a)

voor producten van niet-dierlijke oorsprong: deel I in van het gemeenschappelijk document van binnenkomst (GDB), als bedoeld in artikel 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 669/2009, rekening houdend met de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 669/2009 vastgestelde richtsnoeren voor het gebruik van het GDB;

b)

voor levensmiddelen en diervoeders van dierlijke oorsprong, met inbegrip van visserijproducten, die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 97/78/EG van de Raad vallen: het in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 136/2004 van de Commissie (6) vastgestelde gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst (GDB) in.

Het desbetreffende document moet ten minste twee werkdagen voor de fysieke aankomst van de zending naar de bevoegde autoriteit op het aangewezen punt van binnenkomst of de grensinspectiepost worden gezonden.

(6)  Verordening (EG) nr. 136/2004 van de Commissie van 22 januari 2004 tot vaststelling van procedures voor de veterinaire controles in de grensinspectieposten van de Gemeenschap bij het binnenbrengen van producten uit derde landen (PB L 21 van 28.1.2004, blz. 11).”"

.

2)

Artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

In het vrije verkeer brengen

Het in het vrije verkeer brengen van elke zending producten, behalve de producten die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 97/78/EG vallen en die reeds bij Verordening (EG) nr. 136/2004 zijn gereguleerd, is afhankelijk van de overlegging (fysiek of met elektronische middelen) door de exploitant van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf of zijn vertegenwoordiger aan de douaneautoriteiten van een GDB dat door de bevoegde autoriteit naar behoren is ingevuld zodra alle officiële controles zijn uitgevoerd. De douaneautoriteiten staan het in het vrije verkeer brengen van de zending pas toe als in vak II.14 van het GDB is vermeld dat de bevoegde autoriteit een positief besluit heeft genomen en in vak II.21 van het GDB een handtekening is geplaatst.”

.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 322/2014 van de Commissie van 28 maart 2014 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima (PB L 95 van 29.3.2014, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie van 24 juli 2009 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong en tot wijziging van Beschikking 2006/504/EG (PB L 194 van 25.7.2009, blz. 11).

(4)  Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9).

(5)  Verordening (EG) nr. 136/2004 van de Commissie van 22 januari 2004 tot vaststelling van procedures voor de veterinaire controles in de grensinspectieposten van de Gemeenschap bij het binnenbrengen van producten uit derde landen (PB L 21 van 28.1.2004, blz. 11).


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/52


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/329 VAN DE COMMISSIE

van 2 maart 2015

tot afwijking van de bepalingen van de Unie inzake de dier- en volksgezondheid met betrekking tot het binnenbrengen in de Europese Unie van levensmiddelen van dierlijke oorsprong die bestemd zijn voor EXPO Milano 2015 in Milaan (Italië)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 8, lid 5, derde streepje, artikel 9, lid 2, onder b), en artikel 9, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2), en met name artikel 9, tweede alinea,

Gezien Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (3), en met name artikel 29, lid 1, vierde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Italië zal als gastland fungeren voor de wereldtentoonstelling „EXPO Milano 2015”, die in Milaan zal plaatsvinden van 1 mei tot en met 31 oktober 2015. Het centrale thema van deze tentoonstelling is „Voedsel voor de planeet — Energie voor het leven”. Er wordt van uitgegaan dat er ongeveer 150 landen aan „EXPO Milano 2015” zullen deelnemen en er wordt, met betrekking tot het thema, verwacht dat levensmiddelen, met inbegrip van producten van dierlijke oorsprong, uit derde landen in de Unie zullen moeten worden binnengebracht.

(2)

De toestemming voor de uitvoer van producten van dierlijke oorsprong naar de Unie wordt aan derde landen verleend op basis van een aantal in de wetgeving van de Unie vastgestelde voorschriften waarin rekening wordt gehouden met aspecten van de dier- en volksgezondheid. Niet alle aan „EXPO Milano 2015” deelnemende landen beschikken echter over de volledige toestemming om producten van dierlijke oorsprong naar de Unie uit te voeren. Het is daarom wenselijk met betrekking tot de huidige gezondheidsvoorschriften bij invoer bepaalde afwijkingen vast te stellen om uitsluitend voor gebruik op „EXPO Milano 2015” toe te staan dat die producten worden binnengebracht.

(3)

Met betrekking tot de aspecten van de diergezondheid mogen producten van dierlijke oorsprong die een risico inhouden op de insleep van dierziekten in de Unie, zoals vers vlees en vleesproducten, melk en zuivelproducten, en andere producten van dierlijke oorsprong, enkel worden ingevoerd in de Unie indien alle relevante diergezondheidsgaranties worden nageleefd die in de invoerwetgeving van de Unie zijn vastgesteld. Hetzelfde geldt voor producten van dierlijke oorsprong die worden doorgevoerd door de Unie, op voorwaarde dat zij naar een derde land worden vervoerd. Om toestemming te krijgen voor de invoer in of doorvoer door de Unie, moeten de producten van dierlijke oorsprong afkomstig zijn uit derde landen die specifiek zijn opgenomen in de relevante invoerwetgeving inzake diergezondheid en de in die wetgeving bepaalde specifieke behandelingen hebben ondergaan.

(4)

Daarom moet ter bescherming van de diergezondheidsstatus van de Unie enkel voor producten van dierlijke oorsprong die aan de diergezondheidsvoorschriften inzake invoer of doorvoer voldoen worden toegestaan dat zij worden binnengebracht in de Unie voor gebruik op „EXPO Milano 2015”.

(5)

Rekening houdend met de risico's die gepaard gaan met het binnenbrengen in de Unie van producten van dierlijke oorsprong die niet in overeenstemming zijn met de volksgezondheidsvoorschriften van de Unie en tegelijkertijd met de noodzaak om de volksgezondheid te beschermen, moet worden gewaarborgd dat die producten in overeenstemming zijn met de volksgezondheidsvoorschriften van het derde land van oorsprong en dat zij in dat land voor menselijke consumptie geschikt zijn. Dit zou tot hetzelfde risico leiden als het risico dat reizigers uit de Unie zouden lopen wanneer zij op reis zijn en dergelijke goederen in het desbetreffende derde land consumeren. Bovendien hebben de Italiaanse bevoegde autoriteiten garanties verstrekt dat zij zullen voorkomen dat de bovengenoemde risico's de gezondheid van de mens in de Unie kunnen schaden.

(6)

Daarom zorgen de Italiaanse autoriteiten ervoor dat er geen niet-conforme producten worden geconsumeerd of in de handel gebracht buiten „EXPO Milano 2015”.

(7)

Gezien de aanzienlijke risico's voor de volksgezondheid die verbonden zijn met tweekleppige weekdieren mag het binnenbrengen in de Unie van tweekleppige weekdieren, onder welke vorm dan ook, die voor „EXPO Milano 2015” zijn bestemd alleen worden toegestaan indien die producten voldoen aan de volksgezondheidsvoorschriften inzake invoer zoals die in de relevante wetgeving van de Unie zijn vastgesteld. Om deze reden moeten die producten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten.

(8)

Rekening houdend met de risico's voor de dier- en volksgezondheid die verbonden zijn met producten van dierlijke oorsprong uit derde landen waarvoor overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 97/78/EG van de Raad (4) bijzondere beschermende of vrijwaringsmaatregelen zijn of zullen worden vastgesteld vanwege risico's voor de dier- en volksgezondheid, is het wenselijk die producten van het toepassingsgebied van deze verordening uit te sluiten.

(9)

Om de risico's terug te dringen die gepaard gaan met het binnenbrengen in de Unie van producten van dierlijke oorsprong die niet aan alle dier- en volksgezondheidsvoorschriften van de Unie voldoen, moeten die producten aan strikte controlemaatregelen worden onderworpen, traceerbaar zijn in alle stadia van het vervoer, de opslag, de levering en de verwijdering van restanten of afval, en uitsluitend voor „EXPO Milano 2015” worden gebruikt teneinde het in de handel brengen ervan in de Unie te voorkomen.

(10)

Om ervoor te zorgen dat die producten de Unie kunnen binnenkomen en tegelijkertijd te voorkomen dat zij in de Unie in de handel worden gebracht, moeten zij overeenkomstig artikel 576, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (5) onder de regeling tijdelijke invoer worden geplaatst totdat zij ter plaatse op „EXPO Milano 2015” worden geconsumeerd of totdat eventuele restanten van die producten als categorie 1-materiaal worden verwijderd overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (6) of worden wederuitgevoerd. Indien nodig moeten dergelijke producten onder de in artikel 91, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (7) genoemde regeling extern douanevervoer van de plaats waar zij in de Unie zijn binnengekomen naar Italië worden overgebracht voordat ze onder de regeling tijdelijke invoer worden geplaatst. De consumptie of de vernietiging van dergelijke producten wordt overeenkomstig artikel 582, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 als wederuitvoer beschouwd.

(11)

Om te voorkomen dat die niet-conforme producten in de Unie in de handel worden gebracht, mogen zij bovendien enkel rechtstreeks naar „EXPO Milano 2015” worden vervoerd of, indien nodig om logistieke redenen, naar in de artikelen 12 en 13 van Richtlijn 97/78/EG bedoelde specifieke erkende douane-entrepots om daar tijdelijk te worden opgeslagen vóór de uiteindelijke levering ervan aan „EXPO Milano 2015”.

(12)

Om de traceerbaarheid van de niet-conforme producten van dierlijke oorsprong te verzekeren, moeten de bevoegde autoriteiten gebruik maken van het bij Beschikking 2004/292/EG van de Commissie (8) ingevoerde geïntegreerd veterinair computersysteem (Traces, hierna „het Traces-systeem” genoemd) voor de registratie van de relevante gegevens betreffende de producten vanaf hun binnenkomst in de Unie totdat zij op het tentoonstellingsterrein van „EXPO Milano 2015” worden geconsumeerd of na afloop van het evenement worden verwijderd.

(13)

Om de bezoekers en medewerkers van „EXPO Milano 2015” op de hoogte te brengen van het mogelijk risico van consumptie van niet-conforme producten en om er wegens het risico dat zij voor de volksgezondheid kunnen vormen voor te zorgen dat die producten niet buiten het tentoonstellingsterrein van „EXPO Milano 2015” worden geconsumeerd of in de handel worden gebracht, moeten de Italiaanse autoriteiten erop wijzen dat bepaalde producten van dierlijke oorsprong afkomstig uit derde landen niet voldoen aan de normen van de Unie op het gebied van volksgezondheid, maar slechts voldoen aan die van de desbetreffende derde landen van oorsprong en dat de consumptie en het in de handel brengen van die producten buiten het tentoonstellingsterrein van „EXPO Milano 2015” verboden is.

(14)

Omdat „EXPO Milano 2015” een tijdelijk evenement is, zijn de bepalingen van deze verordening slechts voor een beperkte periode van toepassing.

(15)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening voorziet in een afwijking van de bepalingen van de Unie inzake de dier- en volksgezondheidsvoorschriften voor het binnenbrengen in de Unie van zowel producten van dierlijke oorsprong als levensmiddelen die dergelijke producten bevatten die bestemd zijn voor het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 zoals beschreven in punt 1 van bijlage I („Tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015”).

Deze verordening is niet van toepassing op de in punt 2.1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 genoemde tweekleppige weekdieren, noch op van die dieren afkomstige levensmiddelen.

Deze verordening is van toepassing onverminderd de vrijwaringsmaatregelen die overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 97/78/EG zijn vastgesteld en gedurende de toepassingsperiode van deze verordening van kracht zijn.

Artikel 2

Voorschriften betreffende de producten die voor het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 bestemd zijn

Voor het binnenbrengen van zendingen van producten van dierlijke oorsprong of levensmiddelen die dergelijke producten bevatten uit derde landen of uit inrichtingen waaruit de invoer in de Unie van die producten of levensmiddelen die dergelijke producten bevatten op grond van het recht van de Unie niet is toegestaan, verlenen de lidstaten enkel voor gebruik op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 toestemming indien deze:

a)

afkomstig zijn uit een derde land dat officieel deelneemt aan EXPO Milano 2015 en bestemd zijn voor de tentoonstellingsstand van dat derde land op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015; en

b)

verpakt zijn in verzegelde containers of pakketten die lekvrij zijn en waarop de vermelding „for exclusive destination EXPO Milano 2015” is aangebracht in rood en wit en in een leesbare lettergrootte die in verhouding staat tot de omvang van de containers of pakketten; en

c)

indien zij in bijlage II zijn opgenomen, aan elk van de volgende voorwaarden voldoen:

i)

voor elk product is toestemming verleend voor doorvoer door de Unie overeenkomstig de voorschriften voor doorvoer door de Unie van de in bijlage II genoemde wetgevingshandelingen die mutatis mutandis worden toegepast,

ii)

zij gaan voor elk in de lijst van bijlage II opgenomen product vergezeld van het veterinair certificaat voor doorvoer of opslag dat is vastgesteld in de in bijlage II genoemde bepalingen die mutatis mutandis worden toegepast,

iii)

zij gaan vergezeld van het in bijlage III vastgestelde veterinair certificaat,

iv)

zij zijn overeenkomstig artikel 576, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 onder de regeling tijdelijke invoer geplaatst,

v)

indien zij bestemd zijn om naar Italië te worden overgebracht vanuit een grensinspectiepost buiten Italië die is vermeld in bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG van de Commissie (9) of in een relevante overeenkomst tussen de Unie en derde landen, worden zij hiertoe onder de in artikel 91, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 genoemde regeling extern douanevervoer geplaatst voordat zij in Italië overeenkomstig artikel 576, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 onder de regeling tijdelijke invoer worden geplaatst;

d)

indien zij niet in bijlage II zijn opgenomen, aan elk van de volgende voorwaarden voldoen:

i)

zij gaan vergezeld van het in bijlage III vastgestelde veterinair certificaat,

ii)

zij voldoen aan de voorwaarden van dit artikel, onder c), iv) en v).

Artikel 3

Binnenbrengen van de producten

De zendingen van in artikel 2 bedoelde producten voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

zij worden binnengebracht in de Unie via een grensinspectiepost die is vermeld in bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG of in een relevante overeenkomst tussen de Unie en derde landen; en

b)

de grensinspectiepost van binnenkomst wordt ten minste twee werkdagen vóór hun aankomst op de hoogte gebracht.

Artikel 4

Taken van de grensinspectiepost van binnenkomst en van de bevoegde douaneautoriteiten

1.   De grensinspectiepost van binnenkomst:

a)

voert een documenten- en overeenstemmingscontrole uit, zoals voorzien in artikel 4 van Richtlijn 97/78/EG;

b)

gaat na of de zendingen van in artikel 2 bedoelde producten die afkomstig zijn uit een aan EXPO Milano 2015 deelnemend derde land bestemd zijn voor de tentoonstellingsstand van dat derde land op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015; en

c)

levert via het Traces-systeem een gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst (GVDB) af dat bestemd is voor de in bijlage II bij Beschikking 2009/821/EG genoemde lokale veterinaire Traces-eenheid Milano Città IT03603 („lokale veterinaire eenheid Milano Città IT03603”) of, indien de producten eerst naar een in punt 2 van bijlage I bedoeld douane-entrepot worden verzonden, voor de Traces-eenheid die voor het desbetreffende douane-entrepot bevoegd is;

d)

zorgt ervoor dat de zendingen rechtstreeks naar het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 of naar een in punt 2 van bijlage I bedoeld douane-entrepot worden verzonden;

e)

staat de doorvoer van zendingen die niet onder de bijlage bij Besluit 2011/163/EU van de Commissie (10) vallen toe, indien zij rechtstreeks naar het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 of naar een in punt 2 van bijlage I bedoeld douane-entrepot worden verzonden;

f)

weigert of vernietigt producten die niet aan de voorschriften van artikel 2 voldoen.

2.   De grensinspectiepost van binnenkomst en de bevoegde douaneautoriteiten zorgen ervoor dat:

a)

de producten overeenkomstig artikel 576, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 onder de regeling tijdelijke invoer worden geplaatst totdat zij op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 worden geconsumeerd, of worden vernietigd zoals bepaald in artikel 7, punten 10 en 11;

b)

de producten indien nodig onder de regeling extern communautair douanevervoer van artikel 91, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van het punt van binnenkomst in de Unie naar Italië worden overgebracht voordat ze onder de regeling tijdelijke invoer worden geplaatst.

Artikel 5

Taken van de grensinspectieposten die voor de in bijlage I bedoelde douane-entrepots bevoegd zijn

Indien de zendingen naar een in punt 2 van bijlage I bedoeld douane-entrepot zijn verzonden:

a)

zorgen de grensinspectieposten die voor de betrokken douane-entrepots bevoegd zijn ervoor dat de zendingen vanuit het in bijlage I bedoelde douane-entrepot rechtstreeks naar het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 worden verzonden;

b)

zorgen zij ervoor dat de zendingen onder toezicht van de bevoegde autoriteiten in door die autoriteiten verzegelde voertuigen of containers naar het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 worden vervoerd;

c)

zorgen zij ervoor dat de officiële dierenarts in het douane-entrepot de lokale veterinaire eenheid Milano Città IT03603 op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 via Traces op de hoogte brengt van de geplande aankomst van de zending op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015;

d)

nemen zij kennis van en registreren zij de informatie betreffende de aankomst van de zending die via Traces van de lokale veterinaire eenheid Milano Città IT03603 op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 is ontvangen;

e)

registreren zij de in punt A van bijlage IV bedoelde gegevens met betrekking tot de zending die naar het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 is verzonden.

Artikel 6

Taken van de lokale veterinaire eenheid Milano Città IT03603 op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015

De lokale veterinaire eenheid Milano Città IT03603 op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015:

a)

voert bij aankomst op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 van elke zending van in artikel 2 bedoelde producten een documenten- en overeenstemmingscontrole uit en controleert de verzegelingen en de overeenstemming van de ontvangen zending met de informatie in het GVDB in Traces;

b)

zorgt ervoor dat de zending daadwerkelijk op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 wordt binnengebracht;

c)

brengt de grensinspectiepost van binnenkomst of de grensinspectiepost die bevoegd is voor het douane-entrepot van verzending via Traces op de hoogte van de aankomst van de zending op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 en van de integriteit van die zending;

d)

registreert alle in punt B van bijlage IV bedoelde gegevens betreffende de ontvangen zendingen;

e)

zorgt ervoor dat de levensmiddelen alleen worden gebruikt om ter plaatse te worden uitgestald en/of gedegusteerd.

Artikel 7

Taken van de lokale veterinaire eenheid Milano Città IT03603 na aankomst van de producten op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015

Zodra de in artikel 2 bedoelde zendingen op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 zijn aangekomen:

1.

werkt de lokale veterinaire eenheid Milano Città IT03603 het in artikel 6, onder d), bedoelde register bij met de informatie over het gebruik van de zendingen;

2.

garandeert zij dat de zendingen geen duidelijk zichtbare wijzigingen of schade vertonen waardoor zij ongeschikt zouden kunnen zijn voor het voorgestelde gebruik;

3.

neemt zij zendingen in beslag die, om welke reden dan ook, ongeschikt worden geacht om ter plaatse te worden uitgestald en/of gedegusteerd, en vernietigt deze;

4.

wijst zij op de tentoonstellingsstand waarvoor de producten bestemd zijn een persoon aan die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de in artikel 8, lid 2, bepaalde maatregelen;

5.

brengt zij de in punt 4 bedoelde verantwoordelijke op de hoogte van de verplichtingen van artikel 8, lid 2;

6.

brengt zij alle plaatsen op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 waar de producten van de zending ter plaatse zullen worden uitgestald en/of gedegusteerd in kaart;

7.

verzekert zij de volledige traceerbaarheid van de zendingen op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015;

8.

verzekert zij dat de producten alleen kunnen worden gebruikt om ter plaatse te worden uitgestald en/of gedegusteerd;

9.

zorgt zij ervoor dat producten niet aan bezoekers en medewerkers van EXPO Milano 2015 worden verkocht of beschikbaar gesteld, tenzij om ter plaatse te worden uitgestald en/of gedegusteerd;

10.

zorgt zij ervoor dat alle zendingen of delen daarvan die niet ter plaatse werden uitgestald of gedegusteerd, worden verzameld en als categorie 1-materiaal worden verwijderd overeenkomstig artikel 12, onder a) tot en met c), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 of uiterlijk op 31 december 2015 naar een derde land worden wederuitgevoerd;

11.

zorgt zij ervoor dat de speciale containers die de in punt 10 bedoelde zendingen of delen daarvan bevatten het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 enkel kunnen verlaten indien zij hermetisch gesloten zijn en het materiaal op de plaats van bestemming zal worden verwijderd overeenkomstig artikel 12, onder a) tot en met c), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, of indien zij uiterlijk op 31 december 2015 naar een derde land worden wederuitgevoerd;

12.

brengt zij bij afloop van EXPO Milano 2015 en uiterlijk op 31 december 2015 de bevoegde douaneautoriteiten van de consumptie of de verwijdering van de producten op de hoogte.

Artikel 8

Verplichtingen van EXPO 2015 S.p.A. en de exposanten op EXPO Milano 2015

1.   EXPO 2015 S.p.A.:

a)

identificeert alle exposanten die op EXPO Milano 2015 aanwezig zijn en stelt aan de lokale bevoegde autoriteiten bijgewerkte lijsten van die exposanten ter beschikking;

b)

wijst voor elke exposant een persoon aan die voor de uitvoering van de in lid 2 bepaalde maatregelen verantwoordelijk is;

c)

verleent logistieke steun voor het vervoer van de onder deze verordening vallende producten aan structuren waar deze kunnen worden behandeld zoals bepaald in artikel 7, punten 10 en 11.

2.   De exposanten op EXPO Milano 2015:

a)

verlenen logistieke steun aan de bevoegde autoriteiten die belast zijn met de toepassing van deze verordening met betrekking tot de opslag van de in artikel 2 bedoelde producten;

b)

zorgen ervoor dat het gebruik van de in artikel 2 bedoelde producten beperkt is tot het ter plaatse uitstallen en/of degusteren;

c)

stellen op verzoek en onder toezicht van de bevoegde autoriteiten gescheiden ruimten en geschikte middelen ter beschikking voor de opslag van de in artikel 2 bedoelde producten die niet worden gebruikt om ter plaatse te worden uitgestald en/of gedegusteerd;

d)

brengen de bevoegde autoriteiten op de hoogte van elke niet-naleving of mogelijk dreigende niet-naleving met betrekking tot de uitvoering van de in dit lid bepaalde maatregelen;

e)

zorgen ervoor dat elk in artikel 2 bedoeld product dat niet ter plaatse werd uitgestald en/of gedegusteerd, wordt geregistreerd en wordt verwijderd zoals bepaald in artikel 7, punten 10 en 11.

Artikel 9

Informatie aan de bezoekers en medewerkers van EXPO Milano 2015

1.   De Italiaanse bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat ten minste de volgende informatie aan bezoekers en medewerkers van EXPO Milano 2015 wordt verschaft op de locaties van EXPO Milano 2015 waar de in artikel 2 bedoelde producten aan het publiek worden verstrekt of worden gebruikt bij de bereiding van levensmiddelen die aan het publiek worden verstrekt:

„Dit levensmiddel bevat producten van dierlijke oorsprong die afkomstig zijn uit landen buiten de EU en voldoet enkel aan de volksgezondheidsnormen van die landen. De consumptie en de distributie van dergelijke producten buiten het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 zijn verboden.”

2.   EXPO 2015 S.p.A. stelt aan de Italiaanse bevoegde autoriteiten de noodzakelijke instrumenten en ruimten ter beschikking voor het weergeven van de in lid 1 bepaalde informatie.

Artikel 10

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Deze verordening is van toepassing van 1 maart 2015 tot en met 31 oktober 2015.

Artikel 7, punten 10 en 11, artikel 8, lid 1, onder c), en artikel 8, lid 2, onder a) en e), blijven echter van toepassing totdat alle in artikel 2 bedoelde producten die uit hoofde van deze verordening zijn binnengebracht, of delen daarvan, overeenkomstig die artikelen uiterlijk op 31 december 2015 zijn verwijderd.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(3)  PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10.

(4)  Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9).

(5)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

(7)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).

(8)  Beschikking 2004/292/EG van de Commissie van 30 maart 2004 betreffende de toepassing van het Traces-systeem en tot wijziging van Beschikking 92/486/EEG (PB L 94 van 31.3.2004, blz. 63).

(9)  Beschikking 2009/821/EG van de Commissie van 28 september 2009 tot opstelling van een lijst van erkende grensinspectieposten, tot vaststelling van bepaalde voorschriften voor door veterinaire deskundigen van de Commissie uitgevoerde inspecties en tot vaststelling van de veterinaire eenheden in Traces (PB L 296 van 12.11.2009, blz. 1).

(10)  Besluit 2011/163/EU van de Commissie van 16 maart 2011 tot goedkeuring van de door derde landen ingediende plannen overeenkomstig artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG van de Raad (PB L 70 van 17.3.2011, blz. 40).


BIJLAGE I

1.   Tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015

Het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 (Traces LVE: Milano Città IT03603)

2.   Erkende douane-entrepots

De douane-entrepots die op grond van de artikelen 12 en 13 van Richtlijn 97/78/EG door de Italiaanse bevoegde autoriteiten zijn erkend en op de officiële website van het Italiaanse Ministerie van Volksgezondheid zijn gepubliceerd:

http://www.salute.gov.it


BIJLAGE II

Lijst van producten en bepalingen als bedoeld in artikel 2, onder c), i) en ii)

Omschrijving van de producten (1)

Rechtshandelingen van de Unie, met inbegrip van de toe te passen voorschriften voor doorvoer en de te gebruiken relevante modellen van veterinaire certificaten

Vlees

Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie (2), met inbegrip van het model van veterinair certificaat in bijlage III

Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie (3), met inbegrip van het model van veterinair certificaat in bijlage XI

Verordening (EG) nr. 119/2009 van de Commissie (4), met inbegrip van het model van veterinair certificaat in bijlage III

Vleesbereidingen

Beschikking 2000/572/EG van de Commissie (5), met inbegrip van het model van veterinair certificaat in bijlage III

Vleesproducten

Beschikking 2007/777/EG van de Commissie (6), met inbegrip van het model van veterinair certificaat in bijlage IV

Melk en zuivelproducten

Verordening (EU) nr. 605/2010 van de Commissie (7), met inbegrip van het model van veterinair certificaat in bijlage II, deel 3

Samengestelde producten

Verordening (EU) nr. 28/2012 van de Commissie (8), met inbegrip van het model van veterinair certificaat in bijlage II

Eieren en eiproducten

Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie, met inbegrip van het model van veterinair certificaat in bijlage XI

Visserijproducten afkomstig van aquacultuur

Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie (9), met inbegrip van het model van veterinair certificaat in aanhangsel IV van bijlage VI


(1)  De in de eerste kolom van de tabel vermelde producten vallen binnen het toepassingsgebied van de in de tweede kolom opgenomen overeenkomstige handelingen van de Unie.

(2)  Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie van 12 maart 2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 73 van 20.3.2010, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 tot vaststelling van een lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit pluimvee en pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Gemeenschap, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 226 van 23.8.2008, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 119/2009 van de Commissie van 9 februari 2009 tot vaststelling van een lijst van derde landen of delen daarvan voor de invoer in of de doorvoer door de Gemeenschap van vlees van wilde leporidae, bepaalde niet-gedomesticeerde landzoogdieren en gekweekte konijnen en tot vaststelling van de voorschriften inzake de veterinaire certificering (PB L 39 van 10.2.2009, blz. 12).

(5)  Beschikking 2000/572/EG van de Commissie van 8 september 2000 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften, gezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake de veterinaire certificering voor de invoer in de Gemeenschap van vleesbereidingen uit derde landen (PB L 240 van 23.9.2000, blz. 19).

(6)  Beschikking 2007/777/EG van de Commissie van 29 november 2007 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften en het model van de certificaten voor bepaalde uit derde landen ingevoerde vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen voor menselijke consumptie en tot intrekking van Beschikking 2005/432/EG (PB L 312 van 30.11.2007, blz. 49).

(7)  Verordening (EU) nr. 605/2010 van de Commissie van 2 juli 2010 tot vaststelling van de volks- en diergezondheidsvoorwaarden en de veterinaire certificeringsvoorschriften voor het binnenbrengen in de Europese Unie van rauwe melk, zuivelproducten, colostrum en producten op basis van colostrum, bestemd voor menselijke consumptie (PB L 175 van 10.7.2010, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 28/2012 van de Commissie van 11 januari 2012 tot vaststelling van voorschriften voor de certificering van de invoer in en de doorvoer door de Unie van bepaalde samengestelde producten en tot wijziging van Beschikking 2007/275/EG en Verordening (EG) nr. 1162/2009 (PB L 12 van 14.1.2012, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor bepaalde producten die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 vallen en voor de organisatie van officiële controles overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004, tot afwijking van Verordening (EG) nr. 852/2004 en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004 (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 27).


BIJLAGE III

Modelcertificaat voor producten van dierlijke oorsprong of levensmiddelen die deze producten bevatten, bestemd voor verzending naar EXPO Milano 2015

Image

Image


BIJLAGE IV

Gegevens als bedoeld in artikel 5, onder e), artikel 6, onder d), en artikel 7, punt 1

A.   Gegevens die in de douane-entrepots overeenkomstig artikel 5, onder e), door de bevoegde grensinspectiepost moeten worden geregistreerd

De volgende gegevens moeten overeenkomstig artikel 5, onder e), worden geregistreerd:

1.

datum van aankomst in het douane-entrepot;

2.

omschrijving van de producten;

3.

hoeveelheid;

4.

derde land van oorsprong;

5.

EU-grensinspectiepost (GIP) van binnenkomst;

6.

nummer van het gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst (GVDB) dat door Traces is gegenereerd en in de GIP van binnenkomst is afgeleverd;

7.

zegelnummer dat door de gezondheidsautoriteiten van het derde land van oorsprong (artikel 2, onder b)) is aangebracht en vermeld is in het specifieke gezondheidscertificaat dat de zendingen vergezelt zoals bepaald in bijlage III bij deze verordening;

8.

nummer van het douanevervoersdocument onder dekking waarvan de zendingen van de GIP van binnenkomst naar het erkende douane-entrepot worden vervoerd;

9.

contactgegevens van de persoon die voor de zending verantwoordelijk is;

10.

datum van vertrek van de zending/het deel van de zending vanuit de erkende douane-entrepots naar het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015;

11.

nummer van het douanevervoersdocument van de zending die/het deel van de zending dat vanuit de erkende douane-entrepots naar het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 is verzonden;

12.

aard van de zending die/het deel van de zending dat vanuit de erkende douane-entrepots naar het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 is verzonden;

13.

hoeveelheid van de zending die/het deel van de zending dat vanuit de erkende douane-entrepots naar het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 is verzonden;

14.

nummer van het GVDB dat is afgeleverd voor de zending die/het deel van de zending dat vanuit de erkende douane-entrepots naar het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 is verzonden.

B.   Gegevens die in de interne structuren van EXPO Milano 2015 overeenkomstig artikel 6, onder d), en artikel 7, punt 1, moeten worden geregistreerd

De volgende gegevens moeten overeenkomstig artikel 6, onder d), en artikel 7, punt 1, worden geregistreerd:

1.

datum van aankomst op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015;

2.

omschrijving van de producten;

3.

hoeveelheid;

4.

derde land van oorsprong;

5.

EU-grensinspectiepost (GIP) van binnenkomst of erkende douane-entrepots waaruit de producten naar het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 zijn verzonden (indien van toepassing);

6.

nummer van het gemeenschappelijk veterinair document van binnenkomst (GVDB) dat door Traces is gegenereerd en in de GIP van binnenkomst is afgeleverd of nummer van het nieuwe GVDB dat door de erkende douane-entrepots is afgeleverd voor de zending die naar het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 is verzonden (indien van toepassing);

7.

nummer van het douanevervoersdocument van de zending die/het deel van de zending dat vanuit de GIP van binnenkomst of de erkende douane-entrepots naar het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 is verzonden;

8.

zegelnummer dat is aangebracht door de gezondheids- en douaneautoriteiten van de GIP van binnenkomst of door de gezondheids- en douaneautoritieiten van de GIP die bevoegd is voor de erkende douane-entrepots (indien van toepassing);

9.

hoeveelheid van de producten van de zending die al voor EXPO Milano 2015 is gebruikt (met name om ter plaatse te worden uitgestald en/of gedegusteerd);

10.

resterende, nog niet gebruikte hoeveelheid.


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/64


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/330 VAN DE COMMISSIE

van 2 maart 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

EG

120,8

MA

80,4

TR

106,5

ZZ

102,6

0707 00 05

JO

253,9

TR

182,6

ZZ

218,3

0709 93 10

MA

81,4

TR

200,0

ZZ

140,7

0805 10 20

EG

46,1

IL

73,0

MA

44,4

TN

56,8

TR

71,0

ZZ

58,3

0805 50 10

TR

50,1

ZZ

50,1

0808 10 80

BR

68,8

CL

94,5

MK

26,7

US

180,1

ZZ

92,5

0808 30 90

AR

132,9

CL

166,7

CN

99,9

US

122,7

ZA

95,3

ZZ

123,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/66


BESLUIT (GBVB) 2015/331 VAN DE RAAD

van 2 maart 2015

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Afghanistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 33 en artikel 31, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 juli 2013 heeft de Raad Besluit 2013/393/GBVB (1) vastgesteld, waarbij de heer Franz-Michael SKJOLD MELLBIN werd benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Afghanistan. Het mandaat van de SVEU eindigt op 28 februari 2015.

(2)

Het mandaat van de SVEU dient met acht maanden te worden verlengd.

(3)

De SVEU zal het mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het extern optreden van de Unie, als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Franz-Michael SKJOLD MELLBIN als SVEU in Afghanistan wordt verlengd tot en met 31 oktober 2015. De Raad kan besluiten om het mandaat van de SVEU eerder te beëindigen op basis van een beoordeling door het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en een voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV).

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

De SVEU vertegenwoordigt de Unie en bevordert de beleidsdoelstellingen van de Unie in Afghanistan, in ruggespraak met de vertegenwoordigers van de lidstaten in Afghanistan. Meer in het bijzonder dient de SVEU:

a)

bij te dragen aan de uitvoering van de Gezamenlijke Verklaring van de EU en Afghanistan en van de EU-strategie in Afghanistan 2014-2016;

b)

de politieke dialoog tussen de Unie en Afghanistan te ondersteunen;

c)

steun te verlenen aan de centrale rol die de Verenigde Naties (VN) spelen in Afghanistan, met bijzondere nadruk op het bijdragen tot een beter gecoördineerde internationale bijstand, waarbij de uitvoering van de conferentiecommuniqués van Bonn, Chicago, Tokio en Londen, alsmede de toepasselijke VN-resoluties bevorderd wordt.

Artikel 3

Mandaat

Ter uitvoering van het mandaat zal de SVEU, in nauwe samenwerking met de vertegenwoordigers van de lidstaten in Afghanistan:

a)

de standpunten van de Unie over het politiek proces en de ontwikkelingen in Afghanistan uitdragen;

b)

nauwe contacten onderhouden met en steun verlenen aan de ontwikkeling van de desbetreffende Afghaanse instellingen, met name de regering, het parlement en de lokale overheden. Er moeten ook contacten onderhouden worden met andere Afghaanse politieke groeperingen en ander relevante actoren in Afghanistan, in het bijzonder actoren uit het maatschappelijk middenveld;

c)

nauwe contacten onderhouden met de internationale en regionale belanghebbenden in Afghanistan, in het bijzonder de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN, de hoge civiele vertegenwoordiger van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) en andere belangrijke partners en organisaties;

d)

advies geven in verband met de vorderingen in de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gezamenlijke Verklaring van de EU en Afghanistan, van de EU-strategie in Afghanistan 2014-2016 en de conferentiecommuniqués van Bonn, Chicago, Tokio en Londen, met name op de volgende gebieden:

i)

opbouw van civiele capaciteit, met name op subnationaal niveau;

ii)

goed bestuur en de oprichting van instellingen die noodzakelijk zijn voor de rechtsstaat, in het bijzonder een onafhankelijke rechterlijke macht;

iii)

electorale en constitutionele hervormingen;

iv)

hervorming van de veiligheidssector, waaronder de verbetering van het gerechtelijk apparaat en de rechtsstaat, het nationaal leger en de nationale politie, en met name de uitbouw van de civiele politie;

v)

groeibevordering, met name door middel van landbouw en plattelandsontwikkeling;

vi)

naleving van Afghanistans internationale verplichtingen inzake mensenrechten, waaronder de eerbiediging van de rechten van mensen afkomstig uit minderheden, alsmede de rechten van vrouwen en kinderen;

vii)

eerbiediging van de democratische beginselen en de rechtsstaat;

viii)

aanmoediging van de deelname van vrouwen aan het openbaar bestuur, aan de civiele samenleving en, overeenkomstig Resolutie 1325(2000) van de VN-veiligheidsraad, aan het vredesproces;

ix)

eerbiediging van Afghanistans internationale verplichtingen, met inbegrip van samenwerking in de internationale inspanningen ter bestrijding van terrorisme, drugshandel, mensenhandel en de verspreiding van wapens en massavernietigingswapens en daarmee verband houdende materialen;

x)

bevordering van humanitaire hulp en de ordelijke terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, en

xi)

verbetering van de doeltreffendheid van de aanwezigheid en de activiteiten van de Unie in Afghanistan, en bijdragen tot de opstelling van de regelmatige verslagen over de uitvoering van de EU-strategie in Afghanistan 2014-2016, waarom de Raad verzocht heeft;

e)

actief deelnemen aan de lokale coördinatieorganen zoals de Gemeenschappelijke coördinatie- en bewakingsraad en daarbij de niet-deelnemende lidstaten volledig op de hoogte houden van de besluiten die op deze niveaus genomen worden;

f)

advies verstrekken over de deelname en de standpunten van de Unie in internationale conferenties over Afghanistan;

g)

op een actieve manier regionale samenwerking bevorderen via desbetreffende initiatieven, zoals het proces van Istanbul en de regionale economische conferentie over Afghanistan (Regional Economic Conference on Afghanistan — RECCA);

h)

bijdragen tot de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie en de EU-richtsnoeren voor de mensenrechten, met name ten aanzien van vrouwen en kinderen in conflictgebieden, voornamelijk door de ontwikkelingen op dat gebied te volgen en te sturen;

i)

voor zover van toepassing, steun verlenen aan een inclusief en door Afghanistan geleid vredesproces dat uitmondt in een politieke regeling die strookt met de criteria die tijdens de conferentie van Bonn zijn overeengekomen.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is, onder het gezag van de HV, verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het PVC onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de bevoegde afdelingen daarvan.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2015 tot en met 31 oktober 2015 bedraagt 3 975 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het vormen van een team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie onmiddellijk en regelmatig op de hoogte van de samenstelling van het team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. Het salaris van gedetacheerd personeel komt ten laste van respectievelijk de betrokken lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de detacherende instelling van de Unie of van de EDEO, en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en van het personeel van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van de leden van het personeel van de SVEU, worden met het ontvangende land, naargelang van het geval, overeengekomen. De lidstaten en de EDEO verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (2).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie en/of lidstaten verlenen, waar nodig, logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Veiligheid

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het geografisch gebied waarvoor hij verantwoordelijk is, in het bijzonder:

a)

opstellen van een specifiek veiligheidsplan op basis van richtsnoeren van de EDEO, dat onder meer specifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het geografisch gebied omvat, het beheer van veiligheidsincidenten en voorzien in een nood- en evacuatieplan van het bureau;

b)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het geografisch gebied afgestemde verzekering tegen grote risico's;

c)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het geografisch gebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten, gebaseerd op de risicoklasse waarin dat gebied is ingedeeld;

d)

ervoor zorgen dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uitbrengen over de uitvoering ervan en over andere veiligheidskwesties, in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van zijn mandaat.

Artikel 11

Verslag

De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. De SVEU kan de Raad Buitenlandse Zaken verslagen voorleggen. Overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag kan de SVEU worden ingeschakeld bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij aan de eenheid, de consistentie en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en hij helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie en alle acties van de lidstaten op coherente wijze worden ingezet teneinde de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie, alsook met die van de delegatie van de Unie in Pakistan. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de missies van de lidstaten en de hoofden van delegaties van de Unie. Zij doen alles wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. De SVEU geeft het hoofd van de politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL AFGHANISTAN) plaatselijke politieke sturing. De SVEU en de civiele operationele commandant plegen, indien nodig, overleg. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 13

Ondersteuning bij vorderingen

De SVEU en zijn personeel bieden ondersteuning bij het verschaffen van gegevens in reactie op alle vorderingen en verplichtingen die voortvloeien uit de mandaten van de vorige SVEU's in Afghanistan, en zij bieden administratieve ondersteuning alsmede toegang tot de dossiers die daartoe relevant zijn.

Artikel 14

Evaluatie

De toepassing van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie uiterlijk eind augustus 2015 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 maart 2015.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015

Voor de Raad

De voorzitter

D. REIZNIECE-OZOLA


(1)  Besluit 2013/393/GBVB van de Raad van 22 juli 2013 houdende wijziging van Besluit 2013/382/GBVB tot verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Afghanistan (PB L 198 van 23.7.2013, blz. 47).

(2)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/70


BESLUIT (GBVB) 2015/332 VAN DE RAAD

van 2 maart 2015

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 33 en artikel 31, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 8 juli 2014 Besluit 2014/438/GBVB (1) houdende benoeming van de heer Herbert SALBER tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië vastgesteld. Het mandaat van de SVEU eindigt op 28 februari 2015.

(2)

Het mandaat van de SVEU dient te worden verlengd met een periode van acht maanden.

(3)

De SVEU zal het mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag van de Europese Unie, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Herbert SALBER als de SVEU voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië wordt verlengd tot en met 31 oktober 2015. De Raad kan, op basis van een beoordeling door het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV), besluiten het mandaat van de SVEU eerder te beëindigen.

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Unie voor de zuidelijke Kaukasus, daaronder begrepen de doelstellingen die zijn omschreven in de conclusies van de buitengewone Europese Raad van Brussel van 1 september 2008 en de conclusies van de Raad van 15 september 2008, alsmede deze van 27 februari 2012. Deze doelstellingen omvatten:

a)

overeenkomstig de bestaande mechanismen, met inbegrip van de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE) en haar Groep van Minsk, conflicten in de regio voorkomen, bijdragen tot een vreedzame oplossing van conflicten in de regio, waaronder de crisis in Georgië en het conflict in Nagorno-Karabach, door de terugkeer van vluchtelingen en intern ontheemden te bevorderen en andere passende middelen aan te wenden, en de uitvoering van deze oplossing overeenkomstig de beginselen van het internationale recht steunen;

b)

constructieve gesprekken voeren met de belangrijkste betrokken partijen betreffende de regio;

c)

verdere samenwerking tussen Armenië, Azerbeidzjan en Georgië, alsook, voor zover passend, met hun buurlanden, aanmoedigen en steunen;

d)

de doeltreffendheid en de zichtbaarheid van de Unie in de regio vergroten.

Artikel 3

Mandaat

Met het oog op de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen omvat het mandaat van de SVEU het volgende:

a)

contacten met de regeringen, de parlementen, andere belangrijke politieke actoren, de rechterlijke macht en de civiele samenleving van de regio ontwikkelen;

b)

de landen in de regio aanmoedigen om samen te werken inzake regionale thema's van gemeenschappelijk belang, zoals gemeenschappelijke bedreigingen voor de veiligheid, de bestrijding van het terrorisme, illegale handel en georganiseerde criminaliteit;

c)

bijdragen tot de vreedzame oplossing van conflicten, overeenkomstig de beginselen van het internationale recht, en de uitvoering van die oplossingen helpen vergemakkelijken in nauwe samenwerking met de Verenigde Naties, de OVSE en haar Groep van Minsk;

d)

met betrekking tot de crisis in Georgië:

i)

meewerken aan de voorbereiding van het internationale overleg overeenkomstig punt 6 van het akkoord van 12 augustus 2008 (het „internationaal overleg van Genève”) en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen van 8 september 2008, onder meer betreffende de wijze waarop vorm moet worden gegeven aan de veiligheid en de stabiliteit in de regio; de problematiek van de vluchtelingen en de intern ontheemden, op basis van internationaal erkende beginselen; en elk ander onderwerp dat in onderlinge overeenstemming door de partijen wordt vastgelegd;

ii)

het standpunt van de Unie helpen bepalen en dit op het niveau van de SVEU tijdens het onder i) bedoelde overleg verwoorden; en

iii)

de uitvoering van het akkoord van 12 augustus 2008 en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen van 8 september 2008 vergemakkelijken;

e)

de uitwerking en de toepassing van vertrouwenscheppende maatregelen vergemakkelijken;

f)

waar nodig, meewerken aan de voorbereiding van bijdragen van de Unie aan de uitvoering van een mogelijke regeling voor het conflict;

g)

de dialoog van de Unie over de regio met de belangrijkste betrokkenen intensiveren;

h)

de Unie helpen bij de verdere ontwikkeling van een alomvattend beleid voor de zuidelijke Kaukasus;

i)

in het kader van de in dit artikel bedoelde activiteiten bijdragen tot de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie en de richtsnoeren van de Unie voor de mensenrechten, met name ten aanzien van kinderen en vrouwen in door conflicten getroffen gebieden, vooral door de ontwikkelingen op dit gebied te volgen en te behandelen.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het PVC onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat voor strategische aansturing en politieke leiding ten behoeve van de SVEU.

3.   De SVEU werkt nauw samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en zijn bevoegde diensten.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2015 tot en met 31 oktober 2015 bedraagt 1 350 000 EUR.

2.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het vormen van een team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU houdt de Raad en de Commissie voortdurend op de hoogte van de samenstelling van het team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. De bezoldiging van het gedetacheerde personeel komt ten laste van respectievelijk de lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, van de detacherende instelling van de Unie of van de EDEO, en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

4.   Het personeel van de SVEU wordt op dezelfde locatie als de relevante afdelingen van de EDEO of de delegaties van de Unie ondergebracht, teneinde de samenhang en consistentie van hun respectieve activiteiten te verzekeren.

Artikel 7

Voorrechten en immuniteiten van de SVEU en van het personeel van de SVEU

De voorrechten, immuniteiten en andere garanties die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het goede verloop van de missie van de SVEU en van de leden van het personeel van de SVEU, worden naar gelang het geval met de ontvangende landen overeengekomen. De lidstaten en de EDEO verlenen daartoe alle nodige steun.

Artikel 8

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van het team van de SVEU leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (2).

Artikel 9

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie in de regio en/of de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen logistieke steun in de regio.

Artikel 10

Veiligheid

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder zijn gezag staat, in overeenstemming met zijn mandaat en de veiligheidssituatie in het geografisch gebied waarvoor hij verantwoordelijk is; met name:

a)

een missiespecifiek veiligheidsplan opstellen op basis van richtsnoeren van de EDEO, dat onder meer missiespecifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het missiegebied en het beheer van veiligheidsincidenten omvat en voorzien in een noodplan en evacuatieplan van de missie;

b)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het missiegebied afgestemde verzekering voor grote risico's;

c)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie in te zetten eden van het team van de SVEU, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het missiegebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten waarvan de inhoud is bepaald op basis van de risicoklasse waarin het missiegebied door de EDEO is ingedeeld;

d)

ervoor zorgen dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en aan de Raad, de HV en de Commissie schriftelijk verslag uitbrengen over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 11

Verslag

De SVEU brengt geregeld mondeling en schriftelijk verslag uit aan de HV en het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de werkgroepen van de Raad. De geregelde verslagen worden verspreid via het Coreu-netwerk. De SVEU kan aan de Raad Buitenlandse Zaken verslagen uitbrengen. Overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag kan de SVEU worden ingeschakeld bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement.

Artikel 12

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij tot de eenheid, de samenhang en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie en van de lidstaten op coherente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De activiteiten van de SVEU worden gecoördineerd met die van de Commissie. De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie en met de hoofden van de missies van de lidstaten, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van zijn mandaat. In nauwe samenwerking met het hoofd van de delegatie van de Unie in Georgië, geeft de SVEU plaatselijke politieke aansturing aan het hoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM Georgia). De SVEU en de civiele operationele commandant van de EUMM Georgia plegen indien nodig overleg. De SVEU onderhoudt tevens contacten met andere internationale en regionale actoren ter plaatse.

Artikel 13

Ondersteuning bij vorderingen

De SVEU en het personeel van de SVEU bieden ondersteuning bij het verschaffen van gegevens in reactie op alle vorderingen en verplichtingen die voortvloeien uit de mandaten van de vorige SVEU's voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië, en zij bieden administratieve ondersteuning alsmede toegang tot de dossiers die voor die doeleinden relevant zijn.

Artikel 14

Evaluatie

De uitvoering van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de Raad, de HV en de Commissie uiterlijk eind augustus 2015 een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat voor.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 maart 2015.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REIZNIECE-OZOLA


(1)  Besluit 2014/438/GBVB van de Raad van 8 juli 2014 houdende wijziging en verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië (PB L 200 van 9.7.2014, blz. 11).

(2)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/74


BESLUIT (EU) 2015/333 VAN DE RAAD

van 2 maart 2015

tot benoeming van een Italiaans lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 302,

Gezien de voordracht van de Italiaanse regering,

Gezien het advies van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 13 september 2010 heeft de Raad Besluit 2010/570/EU, Euratom tot benoeming van de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de periode van 21 september 2010 tot en met 20 september 2015 vastgesteld (1).

(2)

Door het overlijden van de heer Corrado ROSSITTO is er een zetel van een lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité vrijgekomen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Mevrouw Flora GOLINI, Vicepresidente nonché Membro della Giunta esecutiva confederale della CIU (Confederazione Italiana di Unione delle professioni), wordt hierbij benoemd tot lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 20 september 2015.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REIZNIECE-OZOLA


(1)  PB L 251 van 25.9.2010, blz. 8.


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/75


BESLUIT (EU) 2015/334 VAN DE RAAD

van 2 maart 2015

tot wijziging van het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000,

Gezien het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (hierna „het intern akkoord” genoemd) (1), en met name artikel 1, lid 7, en artikel 8, lid 4,

Gezien de Akte van toetreding van Kroatië, en met name Gezamenlijke Verklaring C betreffende het Europees Ontwikkelingsfonds,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Gezamenlijke Verklaring C die is gehecht aan de Akte van toetreding van Kroatië, zal Kroatië na zijn toetreding tot de Unie toetreden tot het Europees Ontwikkelingsfonds vanaf de inwerkingtreding van het nieuwe meerjarig financieel kader voor samenwerking en bijdragen aan het fonds vanaf 1 januari van het tweede kalenderjaar na de datum van toetreding.

(2)

De Republiek Kroatië is op 1 juli 2013 toegetreden tot de Europese Unie,

(3)

Krachtens artikel 1, lid 7, van het intern akkoord dient de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde toewijzing van bijdragen, die thans voor Kroatië alleen een raming omvat, in geval van toetreding van een nieuwe staat tot de Europese Unie bij besluit van de Raad gewijzigd te worden.

(4)

Krachtens artikel 8, lid 4, van het intern akkoord dienen de in artikel 8, lid 2, daarvan bedoelde wegingen, die thans voor Kroatië alleen een raming omvatten, en de in artikel 8, lid 3, van het intern akkoord bedoelde gekwalificeerde meerderheid in geval van toetreding van een nieuwe staat tot de Europese Unie bij besluit van de Raad gewijzigd te worden.

(5)

De bijdragen en wegingen moeten worden bevestigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De financiële verdeelsleutel en de bijdrage van Kroatië aan het elfde Europees Ontwikkelingsfonds als vastgesteld in artikel 1, lid 2, onder a), van het intern akkoord, alsmede de weging van zijn stemmen in het Comité van het Europees Ontwikkelingsfonds als vastgesteld in artikel 8, lid 2, van het intern akkoord, worden bevestigd.

Artikel 2

Het intern akkoord wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1, lid 2, onder a), in de tabel, in de rij betreffende Kroatië, worden de ronde haakjes en de asterisk na het woord „Kroatië” geschrapt sament met de voetnoot „(*) Geraamd bedrag” onderaan de tabel.

2)

In artikel 8, lid 2, in de tabel, wordt het volgende geschrapt:

a)

de ronde haakjes en de asterisk na het woord „Kroatië” en de vierkante haakjes in de tweede kolom van dezelfde regel;

b)

de voetnoot „(*) Geraamd aantal”;

c)

de regel „Totaal EU 27”, „998”;

d)

de ronde haakjes en de asterisk alsmede de vierkante haakjes in de regel „Totaal EU 28 (*)”„[1 000]”.

3)

Artikel 8, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Het EOF-comité spreekt zich uit met een gekwalificeerde meerderheid van 721 stemmen op 1 000 stemmen, waarbij ten minste 15 lidstaten vóór moeten stemmen. De blokkerende minderheid bedraagt 280 stemmen.”

.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REIZNIECE-OZOLA


(1)  PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1.


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/77


BESLUIT (GBVB) 2015/335 VAN DE RAAD

van 2 maart 2015

tot wijziging van Besluit 2010/231/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Somalië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 26 april 2010 Besluit 2010/231/GBVB vastgesteld (1).

(2)

Op 24 oktober 2014 heeft de VN-Veiligheidsraad Resolutie (UNSCR) 2182 (2014) over de situatie in Somalië en Eritrea aangenomen, waarin onder meer het wapenembargo tegen Somalië wordt herbevestigd.

(3)

UNSCR 2182 (2014) van de VN-Veiligheidsraad machtigt de lidstaten van de VN om in Somalische territoriale wateren en daarbuiten voor de kust van Somalië schepen die naar Somalië varen of ervandaan komen te inspecteren wanneer er gerede vermoedens zijn om aan te nemen dat deze schepen naar aangewezen personen of entiteiten houtskool vervoeren, wat indruist tegen het houtskoolembargo, of wapens of militaire uitrusting, in weerwil van het embargo op wapens of militaire uitrusting.

(4)

Besluit 2010/231/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In Besluit 2010/231/GBVB wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 4 bis

1.   De lidstaten mogen, in overeenstemming met de punten 15 tot en met 21 van Resolutie 2182 (2014) van de VN-Veiligheidsraad, in Somalische territoriale wateren en daarbuiten voor de kust van Somalië tot en met de Arabische Zee en de Perzische Golf, in een nationaal optreden of via vrijwillige multilaterale maritieme partnerschappen, zoals gecombineerde zeestrijdkrachten, in samenwerking met de federale regering van Somalië, schepen die naar Somalië varen of ervandaan komen inspecteren, wanneer zij gerede vermoedens hebben om aan te nemen dat deze schepen:

i)

houtskool uit Somalië vervoeren, wat indruist tegen het houtskoolembargo;

ii)

rechtstreeks of onrechtstreeks wapens of militaire uitrusting naar Somalië vervoeren, in weerwil van het wapenembargo tegen Somalië;

iii)

wapens of militaire uitrusting vervoeren naar personen of identiteiten die door het Sanctiecomité zijn aangewezen.

2.   De lidstaten moeten, wanneer zij een in lid 1 bedoelde inspectie willen uitvoeren, te goeder trouw inspanningen doen om eerst van de vlaggenstaat toestemming te krijgen voor de inspecties.

3.   De lidstaten mogen bij het uitvoeren van een in lid 1 bedoelde inspectie alle noodzakelijke maatregelen nemen die passen bij de omstandigheden, volledig in overeenstemming met het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake de mensenrechten, al naar gelang, en zij doen daarbij alle vereiste inspanningen om te vermijden dat de uitoefening van het recht van onschuldige doorvaart en de vrijheid van scheepvaart worden vertraagd of verstoord.

4.   De lidstaten mogen, wanneer zij voorwerpen aantreffen waarvan de levering, in- of uitvoer verboden zijn uit hoofde van het wapenembargo tegen Somalië of van het houtskoolembargo, deze voorwerpen in beslag nemen en verwijderen, door ze te vernietigen, buiten werking te stellen of onbruikbaar te maken, of voor verwijdering overbrengen naar een andere staat dan de staat van herkomst of bestemming. De lidstaten mogen tijdens de inspectie bewijsmateriaal vergaren dat rechtstreeks te maken heeft met het vervoer van dergelijke voorwerpen. De lidstaten mogen in beslag genomen houtskool verwijderen door het te verkopen en daarop zal toezicht worden uitgeoefend door de Somalia and Eritrea Monitoring Group (SEMG). De verwijdering dient plaats te vinden op een vanuit milieuoogpunt verantwoordelijke manier. Lidstaten mogen schepen en hun bemanning toestemming geven om uit te wijken naar een geschikte haven om deze verwijdering beter te kunnen uitvoeren, behoudens toestemming van de havenstaat. De lidstaten die bij de verwijdering van dergelijke voorwerpen samenwerken leveren binnen 30 dagen nadat deze voorwerpen op hun grondgebied zijn aangekomen bij het Sanctiecomité een verslag in over de stappen die zij hebben ondernomen om de voorwerpen te verwijderen of te vernietigen.

5.   De lidstaten melden inspecties, zoals bedoeld in lid 1, onmiddellijk aan bij het Sanctiecomité, onder meer door een verslag over de inspectie in te dienen met alle ter zake doende details, zoals een toelichting op de redenen voor en de resultaten van de inspectie en, waar mogelijk, de vlag van het schip, de naam van het schip, de naam en identificerende informatie van de kapitein van het schip, de eigenaar van het schip en de oorspronkelijke verkoper van de lading, en de inspanningen die zijn gedaan om de toestemming van de vlaggenstaat te krijgen.

6.   Lid 1 doet geen afbreuk aan de rechten, plichten of verantwoordelijkheden van lidstaten met betrekking tot het internationaal recht, inclusief de rechten en plichten uit hoofde van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, zoals het algemene beginsel van de uitsluitende bevoegdheid van een vlaggenstaat over zijn vaartuigen op volle zee, met betrekking tot niet-aangewezen vaartuigen en in andere situaties dan bedoeld in dat lid.”

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REIZNIECE-OZOLA


(1)  Besluit 2010/231/GBVB van de Raad van 26 april 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Somalië en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2009/138/GBVB (PB L 105 van 27.4.2010, blz. 17).


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/79


UITVOERINGSBESLUIT (GBVB) 2015/336 VAN DE RAAD

van 2 maart 2015

tot uitvoering van Besluit 2013/798/GBVB betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Centraal-Afrikaanse Republiek

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit 2013/798/GBVB van de Raad van 23 december 2013 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van de Centraal-Afrikaanse Republiek (1), en met name artikel 2 quater,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 23 december 2013 Besluit 2013/798/GBVB vastgesteld.

(2)

Op 31 december 2014 heeft het Sanctiecomité, ingesteld bij Resolutie 2127 (2013) van de VN-Veiligheidsraad betreffende de Centraal-Afrikaanse Republiek, één persoon geschrapt van de lijst van personen die onderworpen zijn aan de maatregelen in de punten 30 en 32 van Resolutie 2134 (2014) van de VN-Veiligheidsraad.

(3)

De in de bijlage bij Besluit 2013/798/GBVB opgenomen lijst van personen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Besluit 2013/798/GBVB wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REIZNIECE-OZOLA


(1)  PB L 352 van 24.12.2013, blz. 51.


BIJLAGE

De vermelding in de bijlage bij Besluit 2013/798/GBVB voor de hierna genoemde persoon wordt geschrapt:

Levy YAKETE


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/81


UITVOERINGSBESLUIT (GBVB) 2015/337 VAN DE RAAD

van 2 maart 2015

tot uitvoering van Besluit 2010/231/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Somalië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit 2010/231/GBVB van de Raad van 26 april 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Somalië en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2009/138/GBVB (1), en met name artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 26 april 2010 Besluit 2010/231/GBVB vastgesteld.

(2)

Het Comité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ingesteld krachtens de Resoluties 751 (1992) en 1907 (2009) van de VN-Veiligheidsraad, heeft op 19 december 2014 één persoon geschrapt van de lijst van personen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen opgenomen in de punten 1, 3 en 7 van Resolutie 1844 (2008) van de VN-Veiligheidsraad.

(3)

Bijlage I bij Besluit 2010/231/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Besluit 2010/231/GBVB wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REIZNIECE-OZOLA


(1)  PB L 105 van 27.4.2010, blz. 17.


BIJLAGE

De vermelding in bijlage I bij Besluit 2010/231/GBVB voor de hierna genoemde persoon wordt geschrapt:

Mohamed SA'ID


3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 58/83


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/338 VAN DE COMMISSIE

van 27 februari 2015

tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N8 in Hongarije

(Slechts de tekst in de Hongaarse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 3,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een virale infectieziekte bij vogels, waaronder pluimvee. Infecties met aviaire-influenzavirussen bij gedomesticeerd pluimvee veroorzaken twee hoofdvormen van de ziekte met een verschillende virulentie. De laagpathogene vorm leidt in de regel slechts tot milde symptomen, terwijl de hoogpathogene vorm bij de meeste pluimveesoorten een zeer hoge sterfte veroorzaakt. Die ziekte kan ernstige gevolgen hebben voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij.

(2)

Aviaire influenza wordt vooral bij vogels aangetroffen, maar onder bepaalde omstandigheden kan de infectie ook bij mensen voorkomen, al is die kans in de regel erg klein.

(3)

Bij een uitbraak van aviaire influenza bestaat het risico dat de ziekteverwekker wordt verspreid naar andere bedrijven waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden. Dan kan de ziekte zich ook van de ene lidstaat naar de andere of naar derde landen verspreiden door de handel in levende vogels en producten daarvan.

(4)

Richtlijn 2005/94/EG van de Raad (3) bevat bepaalde preventieve maatregelen inzake het toezicht op en de vroegtijdige detectie van aviaire influenza alsook de minimale bestrijdingsmaatregelen die bij een uitbraak van aviaire influenza onder pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels moeten worden genomen. Die richtlijn voorziet in de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden bij een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza.

(5)

Hongarije heeft de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5 in een bedrijf op zijn grondgebied waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden en heeft onmiddellijk de krachtens Richtlijn 2005/94/EG vereiste maatregelen genomen, waaronder de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden.

(6)

De Commissie heeft die maatregelen in samenwerking met Hongarije bestudeerd en heeft geconstateerd dat de grenzen van de door de bevoegde autoriteit in die lidstaat ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden op voldoende afstand liggen van het bedrijf waar de uitbraak is bevestigd.

(7)

Om te voorkomen dat de handel in de Unie onnodig wordt verstoord en om te vermijden dat derde landen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen opwerpen, moeten de in Hongarije ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden in samenwerking met die lidstaat snel op EU-niveau worden vastgesteld.

(8)

Dienovereenkomstig moeten, in afwachting van de volgende vergadering van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, de beschermings- en toezichtsgebieden in Hongarije, waarin de veterinaire bestrijdingsmaatregelen van Richtlijn 2005/94/EG worden toegepast, in de bijlage bij dit besluit worden vastgesteld, tezamen met de duur van die regionalisering.

(9)

Dit besluit moet opnieuw worden bekeken tijdens de volgende vergadering van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Hongarije ziet erop toe dat de overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2005/94/EG ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden ten minste de gebieden omvatten die in de lijst van de delen A en B van de bijlage bij dit besluit als beschermings- en toezichtsgebieden zijn opgenomen.

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing tot en met 26 maart 2015.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot Hongarije.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2015.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16).


BIJLAGE

DEEL A

Beschermingsgebied als bedoeld in artikel 1:

ISO-landencode

Lidstaat

Code

(indien beschikbaar)

Naam

HU

Hongarije

Postcode

Gebied omvattende:

 

 

 

In het comitaat Békés:

 

 

5525

Füzesgyarmat

DEEL B

Toezichtsgebied als bedoeld in artikel 1:

ISO-landencode

Lidstaat

Code

(indien beschikbaar)

Naam

HU

Hongarije

Postcode

Gebied omvattende:

 

 

 

In het comitaat Békés:

 

 

5526

Kertészsziget

 

 

5527

Bucsa

 

 

5520

Szeghalom

 

 

5510

Dévaványa

 

 

 

In het comitaat Hajdú-Bihar:

 

 

4173

Nagyrábé

 

 

4145

Csökmö

 

 

4144

Darvas

 

 

4171

Sárretudvari

 

 

4172

Biharnagybajom

 

 

4163

Szerep