ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 43

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
18 februari 2015


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2015/254 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2015 tot intrekking van Richtlijn 93/5/EEG van de Raad betreffende de bijstand aan de Commissie en de samenwerking van de lidstaten bij het wetenschappelijk onderzoek van vraagstukken in verband met levensmiddelen ( 1 )

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/255 van de Commissie van 13 februari 2015 houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Marchfeldspargel (BGA))

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/256 van de Commissie van 13 februari 2015 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Comté (BOB))

9

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/257 van de Commissie van 13 februari 2015 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Fasola Piękny Jaś z Doliny Dunajca/Fasola z Doliny Dunajca (BOB))

10

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/258 van de Commissie van 17 februari 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

11

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2015/259 van de Raad van 17 februari 2015 ter ondersteuning van activiteiten van de Organisatie voor het verbod van chemische wapens (OPCW) in het kader van de uitvoering van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

14

 

*

Besluit (GBVB) 2015/260 van de Raad van 17 februari 2015 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten

29

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring ( PB L 201 van 27.7.2012 )

33

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

18.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 43/1


RICHTLIJN (EU) 2015/254 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 februari 2015

tot intrekking van Richtlijn 93/5/EEG van de Raad betreffende de bijstand aan de Commissie en de samenwerking van de lidstaten bij het wetenschappelijk onderzoek van vraagstukken in verband met levensmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT) streeft de Commissie naar een eenvoudig, duidelijk, stabiel en voorspelbaar regelgevend kader voor ondernemingen, werknemers en burgers.

(2)

Richtlijn 93/5/EEG van de Raad (3) is erop gericht de soepele werking van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding te waarborgen door de wetenschappelijke steun van de lidstaten voor dat comité te bevorderen en door samenwerking met de relevante nationale instanties inzake wetenschappelijke kwesties in verband met de veiligheid van levensmiddelen te organiseren.

(3)

Op grond van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn de taken van het in Richtlijn 93/5/EEG genoemde Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding overgedragen aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EAV) en worden die taken momenteel bepaald in Verordening (EG) nr. 178/2002.

(4)

Besluit 97/579/EG van de Commissie (5), waarbij het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding werd opgericht, is ingetrokken bij Besluit 2004/210/EG van de Commissie (6).

(5)

Op grond van Verordening (EG) nr. 178/2002 is de EAV ook de bevoegde instantie geworden om de wetenschappelijke samenwerking met de lidstaten en de relevante nationale instanties die actief zijn op gebieden die onder de opdracht van de Autoriteit vallen, te bevorderen. Met name is in artikel 22 van Verordening (EG) nr. 178/2002 bepaald dat de EAV in nauwe samenwerking met de bevoegde instanties in de lidstaten dient te handelen en dat de lidstaten met de EAV dienen samen te werken met het oog op de vervulling van haar opdracht.

(6)

Daarom is Richtlijn 93/5/EEG achterhaald en dient zij te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 93/5/EEG wordt ingetrokken.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 29 februari 2016 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 11 februari 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA


(1)  PB C 451 van 16.12.2014, blz. 157.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 december 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 januari 2015.

(3)  Richtlijn 93/5/EEG van de Raad van 25 februari 1993 betreffende de bijstand aan de Commissie en de samenwerking van de lidstaten bij het wetenschappelijk onderzoek van vraagstukken in verband met levensmiddelen (PB L 52 van 4.3.1993, blz. 18).

(4)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(5)  Besluit 97/579/EG van de Commissie van 23 juli 1997 houdende de instelling van wetenschappelijke comités op het gebied van de gezondheid van de consument en de voedselveiligheid (PB L 237 van 28.8.1997, blz. 18).

(6)  Besluit 2004/210/EG van de Commissie van 3 maart 2004 tot instelling van wetenschappelijke comités op het gebied van de consumentenveiligheid, de volksgezondheid en het milieu (PB L 66 van 4.3.2004, blz. 45).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

18.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 43/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/255 VAN DE COMMISSIE

van 13 februari 2015

houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Marchfeldspargel (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 53, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Oostenrijk tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Marchfeldspargel” die bij Verordening (EG) nr. 1263/96 van de Commissie (2), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 564/2002 (3), is geregistreerd.

(2)

Bij deze aanvraag wordt verzocht de controleautoriteit in het productdossier te wijzigen.

(3)

De Commissie heeft de voorgestelde wijziging onderzocht en acht deze gerechtvaardigd. Aangezien het een minimale wijziging betreft in de zin van artikel 53, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, kan de Commissie de wijziging goedkeuren zonder een beroep te doen op de in de artikelen 50, 51 en 52 van die verordening omschreven procedure,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het productdossier voor de beschermde geografische aanduiding „Marchfeldspargel” wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Het geconsolideerde enig document met de belangrijkste punten van het productdossier is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 februari 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) Nr. 1263/96 van de Commissie van 1 juli 1996 tot aanvulling van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1107/96 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 (PB L 163 van 2.7.1996, blz. 19).

(3)  Verordening (EG) nr. 564/2002 van de Commissie van 2 april 2002 tot wijziging van een of meer elementen van de productdossiers van twee benamingen die zijn opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1107/96 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen en tot wijziging van een of meer elementen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2400/96 betreffende de inschrijving van bepaalde benamingen in het „Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen” bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (Marchfeldspargel/Baena/Lammefjordsgulerod) (PB L 86 van 3.4.2002, blz. 7).


BIJLAGE I

De volgende wijzigingen van het productdossier voor de beschermde geografische aanduiding „Marchfeldspargel” worden goedgekeurd:

onder punt 5 g) van het productdossier wordt de controleautoriteit (Landeshauptmann von Niederösterreich) vervangen door de volgende particuliere controle-instantie:

SGS Austria Controll-Co.GesmbH

Diefenbachgasse 35

1150 Wenen

OOSTENRIJK

Tel. +43 151225670

Fax +43 151225679

E-mail: sgs.austria@sgs.com

De naam van de aanvragende groepering is als volgt gewijzigd:

„Verein Genuss Region Marchfeldspargel g.g.A.”.


BIJLAGE II

GECONSOLIDEERD ENIG DOCUMENT

Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1)

„MARCHFELDSPARGEL”

EG-nummer: AT-PGI-0217-01213 — 11.03.2014

BGA (X) BOB ( )

1.   Naam

„Marchfeldspargel”

2.   Lidstaat of derde land

Oostenrijk

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.6. Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

De stengels (jonge aspergescheuten van de „Asparagus officinalis L.”) moeten heel en gaaf zijn, mogen niet beschadigd zijn door een ongepaste manier van wassen en moeten schoon zijn, er vers uitzien en vers ruiken. Voorts moeten ze vrij zijn van parasieten en mogen ze niet gekneusd zijn of beschadigd door knaagdieren of insecten. Tenslotte mag de buitenkant geen buitensporige vochtigheid vertonen en mag er geen vreemde geur of smaak aanwezig zijn. Het snijvlak onder aan de stengels van de asperge moet zo glad mogelijk zijn. Bovendien mogen de asperges niet hol, gespleten of geschild zijn. Kleine barstjes die zijn ontstaan na de oogst, zijn in beperkte mate toegelaten. De „Marchfeldspargel” hebben een uitgesproken, subtiele aspergesmaak met weinig bittere noten. Ze mogen niet bitter smaken en niet vezelachtig zijn.

De asperges worden in vier groepen verdeeld volgens de kleur:

de witte asperges,

de paarse asperges, waarvan de kop roze tot violet of purper gekleurd is, en een gedeelte van de stengel wit,

de paars-groene asperges, die deels paars en deels groen zijn,

de groene asperges, waarvan de kop en het grootste deel van de stengel groen moeten zijn.

De maximale toegelaten lengte is 22 cm voor de witte en paarse asperges en 25 cm voor de paars-groene en groene asperges.

Variëteiten:

Duitse variëteiten: Ruhm von Braunschweig, Schwetzinger Meisterschuss, Huchels Auslese, Lukullus, Vulkan, Presto, Merkur, Hermes, Eposs, Ravel, Ramos;

groene aspergevariëteiten (zonder anthocyanen): Spaganiva, Schneewittchen, Schneekopf;

Nederlandse variëteiten: Venlim, Carlim, Gijnlim, Boonlim, Backlim, Thielim, Horlim, Prelim, Grolim,

Franse variëteiten: Larac, Cito, Aneto, Desto, Selection „Darbonne no4”, Selection „Darbonne no3”, Jacq. Ma. 2001, Jacq. Ma. 2002, Andreas, Dariana, Cipres, Viola,

Amerikaanse variëteit: Mary Washington.

3.3.   Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

3.4.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong)

3.5.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz.

De „Marchfeldspargel” worden in stevig samengebonden bossen in lagen op elkaar verpakt, hetzij per bos hetzij in kleine verpakkingen. De asperges worden gesorteerd naar grootte op basis van de doorsnede, overeenkomstig het productdossier. Elk pakket of bosje moet een homogene inhoud hebben en mag enkel asperges met dezelfde oorsprong, kwaliteit en kleur bevatten. De verpakkingsmaterialen moeten tegen vocht en licht beschermen en moeten kunnen worden verzegeld.

Dankzij een speciaal vervoerssysteem zijn de asperges binnen 24 uur na de oogst in heel Oostenrijk te verkrijgen.

3.7.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering

Het logo, de beschermde oorsprongsbenaming „Marchfeldspargel”, evenals de naam, het adres, de kleur, de klasse, de maat, het gewicht en het aantal pakketjes.

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

Marchfeld: de vruchtbare vlakte ten oosten van Wenen tussen de Donau en de Morava (March in het Duits), die in het zuiden wordt begrensd door de Donau, in het oosten door de Morava, in het noorden door de hellingen van het Weinviertler Hügelland en in het westen door de grenzen van de stad Wenen.

5.   Verband met het geografische gebied

5.1.   Specificiteit van het geografische gebied

Het teeltgebied „Marchfeld” ondervindt een lichte invloed van het Pannonische steppeklimaat en kent bijzondere bodemsoorten (rivierklei, chernozem of zwarte aarde, humusrijke colluviale en aanslibbingsgronden met een wisselend leem- en lössgehalte). Samen met het zuidoosten van Stiermarken heeft Marchfeld de meeste zonne-uren van heel Oostenrijk en behoort het tot de warmste gebieden van het land. Sinds de 19e eeuw neemt het teeltgebied Marchfeld een belangrijke plaats in het aspergelandschap in. Ten tijde van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk leverden afzonderlijke producenten immers aan het hof van de keizer in Wenen. De tuinbouwers uit die streek beschikken dus over een lange ervaring in de aspergeteelt. De gunstige productieomstandigheden in Marchfeld lenen zich uitstekend om te voldoen aan de ecologische criteria.

5.2.   Specificiteit van het product

Kenmerkend voor de „Marchfeldspargel” is het zeer bijzondere aspergearoma. Ze zijn minder bitter dan vergelijkbare producten en weten de consument voor zich te winnen dankzij hun malsheid.

5.3.   Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel van een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)

De klimaat- en bodemomstandigheden zijn ideaal voor de aspergeteelt. De combinatie van hoge gemiddelde temperaturen en voldoende vochtigheid vormt een zeer gunstige situatie voor de teelt. De wilde variant van de asperge is dan ook uit Marchfeld afkomstig. Dankzij de jarenlange ervaring van de tuinbouwers uit de streek worden enkel de variëteiten geteeld die het meest zijn aangepast aan de bijzondere productieomstandigheden. Aangezien de geteelde aspergevariëteiten bijzonder goed zijn aangepast aan de bodemgesteldheid, bevatten de „Marchfeldspargel” zeer weinig bittere stoffen. Bovendien worden de stengels van de „Marchfeldspargel” vaker geoogst dan bij vergelijkbare producten, waardoor ze nauwelijks vezelachtig zijn.

De „Marchfeldspargel” genieten overigens een uitstekende reputatie. Het aspergeseizoen van Marchfeld wordt bijvoorbeeld geopend door beroemdheden uit de politieke, de culturele en de zakenwereld en bij die gelegenheid wordt de aspergekoningin van Marchfeld verkozen.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

(Artikel 5, lid 7, van Verordening (EG) nr. 510/2006)

http://www.patentamt.at/Media/Marchfeldspargel.pdf


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012.


18.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 43/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/256 VAN DE COMMISSIE

van 13 februari 2015

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Comté (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Frankrijk tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Comté”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2), als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 828/2003 (3).

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de benaming „Comté” (BOB) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 februari 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie van 12 juni 1996 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 828/2003 van de Commissie van 14 mei 2003 tot wijziging van één of meer elementen van de productdossiers van 16 benamingen die zijn opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1107/96 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (Danablu, Monti Iblei, Lesbos, Beaufort, Salers, Reblochon of Reblochon de Savoie, Laguiole, Mont d'Or of Vacherin du Haut-Doubs, Comté, Roquefort, Epoisses de Bourgogne, Brocciu corse of Brocciu, Sainte-Maure de Touraine, Ossau-Iraty, Dinde de Bresse, Huile essentielle de lavande de Haute-Provence) (PB L 120 van 15.5.2003, blz. 3).

(4)  PB C 356 van 9.10.2014, blz. 54.


18.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 43/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/257 VAN DE COMMISSIE

van 13 februari 2015

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Fasola Piękny Jaś z Doliny Dunajca/Fasola z Doliny Dunajca (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Polen tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Fasola Piękny Jaś z Doliny Dunajca”/„Fasola z Doliny Dunajca”, die bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1073/2011 van de Commissie (2) is geregistreerd.

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de benaming „Fasola Piękny Jaś z Doliny Dunajca”/„Fasola z Doliny Dunajca” (BOB) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 februari 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1073/2011 van de Commissie van 20 oktober 2011 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Fasola Piękny Jaś z Doliny Dunajca/Fasola z Doliny Dunajca (BOB)) (PB L 278 van 25.10.2011, blz. 3).

(3)  PB C 352 van 7.10.2014, blz. 17.


18.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 43/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/258 VAN DE COMMISSIE

van 17 februari 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

EG

116,3

IL

80,8

MA

86,6

TR

123,9

ZZ

101,9

0707 00 05

EG

191,6

TR

190,1

ZZ

190,9

0709 93 10

MA

195,0

TR

235,6

ZZ

215,3

0805 10 20

EG

53,2

IL

69,8

MA

45,8

TN

51,5

TR

68,7

ZZ

57,8

0805 20 10

IL

136,1

MA

100,7

ZZ

118,4

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

EG

93,4

IL

146,9

JM

118,8

MA

114,4

TR

72,6

US

148,9

ZZ

115,8

0805 50 10

EG

41,3

TR

58,9

ZZ

50,1

0808 10 80

BR

67,1

CL

94,6

US

169,6

ZZ

110,4

0808 30 90

CL

133,1

CN

72,5

ZA

90,1

ZZ

98,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

18.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 43/14


BESLUIT (GBVB) 2015/259 VAN DE RAAD

van 17 februari 2015

ter ondersteuning van activiteiten van de Organisatie voor het verbod van chemische wapens (OPCW) in het kader van de uitvoering van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 december 2003 heeft de Europese Raad de strategie van de EU ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens aangenomen (hierna de „EU-strategie”), met in hoofdstuk III een lijst van maatregelen ter bestrijding van een dergelijke verspreiding.

(2)

In de EU-strategie wordt de cruciale rol benadrukt die het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens, (hierna het „CWC”) en de OPCW spelen bij het tot stand brengen van een wereld zonder chemische wapens. Als onderdeel van de EU-strategie heeft de Unie toegezegd zich te zullen inspannen voor mondiale toetreding tot de belangrijkste verdragen en overeenkomsten inzake ontwapening en non-proliferatie, zoals het CWC. De doelstellingen van de EU-strategie zijn complementair aan die van de OPCW, in de context van de verantwoordelijkheid van die organisatie voor de uitvoering van het CWC.

(3)

Op 22 november 2004 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2004/797/GBVB (1) betreffende de ondersteuning van OPCW-activiteiten vastgesteld, dat, toen het was verstreken, is gevolgd door Gemeenschappelijk Optreden 2005/913/GBVB (2), op zijn beurt gevolgd door Gemeenschappelijk Optreden 2007/185/GBVB (3). Gemeenschappelijk Optreden 2007/185/GBVB werd gevolgd door Besluit 2009/569/GBVB (4) en Besluit 2012/166/GBVB (5), dat op 31 januari 2015 verstrijkt.

(4)

Met het oog op de actieve uitvoering van hoofdstuk III van de EU-strategie is het noodzakelijk dat deze intensieve en gerichte steun van de EU aan de OPCW wordt voortgezet. Er moet verder worden gewerkt aan het bevorderen van de onverkorte uitvoering van het CWC, het vergroten van de mate waarin de staten die partij zijn bij het CWC („staten die partij zijn”) paraat zijn om aanvallen met chemische stoffen te voorkomen en erop te reageren, de internationale samenwerking op gebied van chemische activiteiten, en het verbeteren van het vermogen van de OPCW om zich aan te passen aan wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Maatregelen in verband met het universeel maken van het CWC dienen te worden voortgezet en te worden aangepast aan en toegesneden op het afnemende aantal staten dat geen partij is bij het CWC.

(5)

Van 8 tot en met 19 april 2013 vond in Den Haag de derde speciale zitting van de toetsingsconferentie van de Staten die partij zijn bij het CWC plaats. De Unie sprak haar steun uit voor het verslag van de conferentie, dat alle aspecten van het verdrag bestrijkt en belangrijke aanbevelingen betreffende de uitvoering ervan bevat. De aanbevelingen omvatten tevens prioritaire doelstellingen voor de Unie, die worden genoemd in overweging 4 en in de EU-strategie. Het ondersteunen van de implementatie van deze aanbevelingen is essentieel om er zorg voor te dragen dat het CWC relevant blijft en om te voorkomen dat chemische wapens weer opduiken.

(6)

De Unie heeft politieke, financiële en materiële steun verleend aan de gezamenlijke VN-OPCW-acties in Syrië die ten doel hadden de Syrische chemische wapens en stoffen volledig te vernietigen. De Unie is vastbesloten lering te trekken uit haar ervaring in Syrië,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Om onverwijld praktische uitvoering te geven aan sommige elementen van de EU-strategie verleent de Unie steun aan activiteiten van de OPCW die erop gericht zijn:

de staten die partij zijn beter in staat te stellen hun uit het CWC voortvloeiende verplichtingen na te komen;

de paraatheid van de staten die partij zijn om aanvallen met chemische stoffen te voorkomen en erop te reageren, te vergroten;

de internationale samenwerking op het gebied van chemische activiteiten te verbeteren;

het vermogen van de OPCW om zich aan te passen aan wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen te ondersteunen;

het universele karakter van het CWC te onderstrepen door staten die geen partij zijn aan te sporen tot het CWC toe te treden.

2.   In dit verband zijn de door de Unie ondersteunde activiteiten van de OPCW-projecten, die in overeenstemming zijn met de maatregelen van de EU-strategie, de volgende:

Project I: Nationale uitvoering, verificatie en universeel karakter

Activiteiten:

regionaal opleidingsprogramma voor douaneautoriteiten van staten die partij zijn betreffende de technische aspecten van de regeling in het CWC inzake overdracht;

actualiseren van e-leermiddelen voor nationale autoriteiten/betrokken belanghebbenden;

ondersteuning van „advocacy”-plannen om de nationale uitvoering van het CWC onder de aandacht te brengen;

beoordeling van de nationale implementatiecapaciteit voor nationale autoriteiten;

mentorschapsprogramma;

juridische workshop voor Caribische en Centraal-Amerikaanse staten die partij zijn;

versterking van de opleidingscapaciteit voor inspecteurs en deskundigen van het technisch secretariaat van de OPCW;

modernisering van de informatiebeheersystemen door de afdeling Verificatie van de OPCW;

bezoeken van vertegenwoordigers van de Uitvoerende Raad en waarnemers van staten die partij zijn en die ontwikkelings- of overgangseconomieën hebben aan inrichtingen voor de vernietiging van chemische wapens;

toepassing van de lering uit de missie in Syrië.

Project II: Internationale samenwerking

Activiteiten:

cursus ontwikkeling van analysevaardigheden;

op de industrie gerichte actie;

workshops veiligheid en beveiliging in de chemie.

Project III: Wetenschap en technologie

Activiteiten:

chemische informatica met het oog op de bevordering van de internationale samenwerking;

beoordeling van ontwikkelingen in wetenschap en technologie;

diverse toepassingen van chemie: verwerven van inzicht in de beveiligingsaspecten van technologische ontwikkelingen;

ondersteuning van tijdelijke werkgroepen van de wetenschappelijke adviesraad (WAR) van de OPCW;

werken aan de ontwikkeling van gestandaardiseerde analysemethoden voor de analyse van biologische toxines.

Project IV: De mate waarin staten die partij zijn paraat zijn om aanvallen met chemische stoffen te voorkomen en erop te reageren

Activiteiten:

opleiding regionale assistentie en bescherming — Centraal-Azië;

regionale coördinatieoefening betreffende assistentieverlening;

workshops regionale assistentieverlening en bescherming;

simulatieoefeningen.

Project V: Universaliteit en outreach

vertaling en verspreiding van opleidings- en outreach-instrumenten en materiaal;

opzetten van een OPCW-expositie;

jongerenoutreach;

faciliteren van universaliteit om staten die geen partij zijn tot het CWC te laten toetreden;

ondersteuning van de participatie van ngo's aan de activiteiten van de OPCW;

ondersteuning van de ontwikkeling en verspreiding van de documentaire videoreeks „Fires”.

Project VI: Afrika-programma

stakeholdersforum van de regionale nationale autoriteiten;

regionale opleiding van douaneautoriteiten van staten die partij zijn met betrekking tot de technische aspecten van de CWC-regeling inzake overdracht;

verstrekken van academisch en informatiemateriaal over het CWC;

synergieën en partnerschappen voor doeltreffende uitvoering;

cursussen ontwikkeling van analysevaardigheden;

op de industrie gerichte actie;

veiligheid en beveiliging in de chemie.

De bijlage bevat een gedetailleerde beschrijving van de bovengenoemde, door de Unie ondersteunde OPCW-activiteiten.

Artikel 2

1.   De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) draagt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit besluit.

2.   De technische uitvoering van de in artikel 1, lid 2, genoemde projecten is een taak van het technisch secretariaat van de OPCW („het technisch secretariaat”). Het voert deze taak uit onder verantwoordelijkheid en toezicht van de HV. Daartoe treft de HV de nodige regelingen met het technisch secretariaat.

Artikel 3

1.   Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten bedraagt 2 528 069 EUR.

2.   De financiering van de in lid 1 gespecificeerde uitgaven wordt beheerd overeenkomstig de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Europese Unie.

3.   De Commissie houdt toezicht op het correcte beheer van de in lid 1 bedoelde uitgaven. Hiertoe sluit zij een financieringsovereenkomst met het technisch secretariaat. In de overeenkomst wordt bepaald dat het technisch secretariaat er zorg voor moet dragen dat de bijdrage van de Unie zichtbaar is in een mate die evenredig is aan haar omvang en worden maatregelen vastgesteld die het ontwikkelen van synergieën en het voorkómen van overlappingen bevorderen.

4.   De Commissie stelt alles in het werk om de in lid 3 bedoelde financieringsovereenkomst zo spoedig mogelijk na 17 februari 2015 te sluiten. Zij stelt de Raad in kennis van eventuele moeilijkheden en van de datum van sluiting van de financieringsovereenkomst.

Artikel 4

De HV brengt aan de Raad verslag uit over de uitvoering van dit besluit, op basis van de geregelde verslagen die worden opgesteld door het technisch secretariaat. De verslagen van de HV vormen de basis voor de evaluatie door de Raad. De Commissie verstrekt informatie over de financiële aspecten van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten.

Artikel 5

1.   Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

2.   Dit besluit verstrijkt 36 maanden na de sluiting van de in artikel 3, lid 3, bedoelde financieringsovereenkomst. Het verstrijkt echter zes maanden nadat het in werking is getreden indien de financieringsovereenkomst dan niet is gesloten.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

J. REIRS


(1)  Gemeenschappelijk Optreden 2004/797/GBVB van de Raad van 22 november 2004 betreffende de ondersteuning van OPCW-activiteiten in het kader van de uitvoering van maatregelen van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 63).

(2)  Gemeenschappelijk Optreden 2005/913/GBVB van de Raad van 12 december 2005 betreffende de ondersteuning van OPCW-activiteiten in het kader van de uitvoering van maatregelen van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (PB L 331 van 17.12.2005, blz. 34).

(3)  Gemeenschappelijk Optreden 2007/185/GBVB van de Raad van 19 maart 2007 betreffende de ondersteuning van OPCW-activiteiten in het kader van de uitvoering van maatregelen van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (PB L 85 van 27.3.2007, blz. 10).

(4)  Besluit 2009/569/GBVB van de Raad van 27 juli 2009 betreffende de ondersteuning van OPCW-activiteiten in het kader van de uitvoering van maatregelen van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (PB L 197 van 29.7.2009, blz. 96).

(5)  Besluit 2012/166/GBVB van de Raad van 23 maart 2012 betreffende de ondersteuning van OPCW-activiteiten in het kader van de uitvoering van maatregelen van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (PB L 87 van 24.3.2012, blz. 49).


BIJLAGE

Unieondersteuning van OPCW-activiteiten in het kader van de uitvoering van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

Project I: Nationale uitvoering en verificatie

Doel

De staten die partij zijn in staat stellen hun uit het CWC voortvloeiende verplichtingen beter na te komen;

de non-proliferatie van chemische wapens, door middel van de toepassing van de verificatie- en uitvoeringsmaatregelen waarin het CWC voorziet, ondersteunen;

snellere ontmanteling van voorraden chemische wapens en inrichtingen voor de productie van chemische wapens die vallen onder de verificatiemaatregelen van het CWC.

Doelstellingen

Doelstelling 1 (nationale uitvoering)

De capaciteit voor effectieve nationale uitvoering van de staten die partij zijn, is verbeterd;

meer staten die partij zijn beschikken over de kwantitatieve en kwalitatieve capaciteit voor effectieve nationale uitvoering;

de nationale autoriteiten beschikken over meer kennis van en inzicht in CWC-gerelateerde aangelegenheden met het oog op goede samenwerking en ondersteuning;

een groter aantal staten die partij zijn kan conceptwetgeving voorbereiden en opstellen om deze ter goedkeuring voor te leggen.

de douaneautoriteiten functioneren effectief bij het toezicht op en het monitoren van de handel in chemische stoffen;

Doelstelling 2 (verificatie)

De efficiëntie en de kwaliteit van de opleidingen voor OPCW-inspecteurs en -deskundigen zijn verbeterd;

de bedrijfsprocessen en de informatiekwaliteit van het informatiebeheersysteem van de afdeling Verificatie van de OPCW zijn verbeterd en er bestaat nu de mogelijkheid om hedendaagse informatieanalysetechnieken te gebruiken;

staten die partij zijn, kunnen volgen hoeveel vooruitgang er is geboekt in de richting van de totale vernietiging van voorraden chemische wapens en zien in een vroeg stadium of zich problemen voordoen die vernietiging belemmeren, en kunnen deze problemen aanpakken; zij hebben er meer vertrouwen in dat er concrete stappen worden gezet voor de totale vernietiging van voorraden chemische wapens door de staten die over dergelijke wapens beschikken;

de OPCW kan in de toekomst beter inspelen op situaties zoals de missie in Syrië, de verificatieregeling en -activiteiten zijn versterkt en de betrekkingen met internationale partnerorganisaties zijn verbeterd.

Resultaten

Resultaat 1 (nationale uitvoering)

De douanebeambten hebben meer inzicht in en zijn beter in staat tot het vervullen van hun taken in verband met de invoer/uitvoer van lijststoffen en de coördinatie met nationale autoriteiten;

de medewerkers van de nationale autoriteiten en de betrokken belanghebbenden beschikken over correcte en actuele informatie in elektronische vorm voor effectief leren;

de nationale autoriteiten beschikken over systematische planningsinstrumenten voor de effectieve uitvoering van de nationale inspanningen;

de nationale autoriteiten beschikken over uitvoerige informatie over de huidige situatie en de specifieke behoeften en zij boeken vooruitgang wat betreft de capaciteitsopbouw voor het plannen van een effectieve nationale uitvoering;

de verdragsstaten met een mentor zijn beter toegerust voor de nationale uitvoering en zij coördineren hun werkzaamheden met de verdragsstaat die het mentorschap vervult;

staten die partij zijn, hebben een beter inzicht in en een betere kennis van de passende procedures betreffende nationale wetgeving bij het vervullen van de nationale CWC-verplichtingen.

Resultaat 2 (verificatie)

De expertise en knowhow van de OPCW-inspecteurs en -deskundigen wat het omgaan met lijst 1-stoffen betreft, blijft op een degelijk peil;

de hedendaagse capaciteiten van het informatiebeheersystemen van de afdeling Verificatie van de OPCW zijn verworven en de losgekoppelde legacysystemen zijn buiten gebruik gesteld;

de staten die partij zijn hebben meer inzicht in de problemen en technische moeilijkheden in verband met de vernietiging van chemische wapens en hebben er meer vertrouwen in gekregen dat er concrete stappen worden gezet voor de totale vernietiging van voorraden chemische wapens;

de OPCW heeft meer inzicht in de missie in Syrië, heeft de gevolgen voor de CWC-regeling beoordeeld en heeft de geleerde lessen verwerkt in de interne operationele procedures en praktijken.

Activiteiten

1.   Regionale opleiding van douaneautoriteiten van staten die partij zijn betreffende de technische aspecten van de CWC-regeling inzake overdracht

Er is steun verleend aan douanebeambten uit hoofde van Gemeenschappelijke Optreden 2005/913/GBVB en Gemeenschappelijke Optreden 2007/185/GBVB, Besluit 2009/569/GBVB en Besluit 2012/166/GBVB. Op basis van de opgedane ervaringen worden douanebeambten geholpen met opleidingen die het verzamelen van gegevens over de in- en uitvoer van in het verdrag opgenomen chemische stoffen en de overdracht van die gegevens aan de nationale autoriteiten moeten verbeteren. De opleidingen omvatten praktijkdemonstraties en -oefeningen en hebben een train de trainers-component. De opleiding zal worden verstrekt door de Implementation Support Branch van het technisch secretariaat met de technische expertise van de Declarations Branch in de regio's Latijns-Amerika en het Caribische gebied.

2.   Actualiseren van e-leermiddelen voor nationale autoriteiten/betrokken belanghebbenden

Er is steun verleend voor de ontwikkeling van e-leermiddelen voor nationale autoriteiten/betrokken belanghebbenden krachtens Besluit 2012/166/GBVB. Staten die partij zijn beschikken over en gebruiken elektronische leermodules sedert 2013. Teneinde er zorg voor te dragen dat de informatie en het materiaal relevant en nuttig blijven, zal het instrument worden geactualiseerd en verbeterd op basis van een analyse van de feedback en de aanbevelingen van de gebruikers. Verwacht wordt dat de staten die partij zijn ruimer gebruik zullen maken van e-leren. Het technisch secretariaat overweegt om e-learning verplicht te stellen voor bepaalde OPCW-opleidingen.

3.   Ondersteuning van het opstellen van „advocacy”-plannen

Verscheidene nationale autoriteiten hebben meegedeeld dat het hun niet lukt voldoende samenwerking en ondersteuning te verkrijgen van bepaalde betrokken instanties. Dit is hoofdzakelijk te wijten aan gebrek aan kennis van en inzicht in het CWC en in de verplichtingen en de toezeggingen die het voor de verdragsstaten meebrengt. Doordat vaardigheden, kennis en ervaring op het gebied van „advocacy” ontbreekt, zijn deze activiteiten vaak niet effectief. De bestaande „advocacy”-plannen moeten worden ontwikkeld/verbeterd om hun praktische bruikbaarheid te vergroten. De „advocacy”-plannen omvatten educatieve en outreach-activiteiten, het produceren van publiciteitsmateriaal, informatiepakketten en conceptactieplannen. Er zullen richtsnoeren en strategieën voor effectieve opleiding en outreach op nationaal en regionaal niveau worden opgesteld en de staten die deelnemen aan een proefproject zullen deze als leidraad hanteren bij het opstellen van het „advocacy”-plan voor hun staat. Er zullen proefprojecten worden opgezet in alle regio's: Azië, Latijns-Amerika en het Caribische gebied, Afrika en Oost-Europa.

4.   Beoordeling van de nationale implementatiecapaciteit

De nationale autoriteiten moeten in staat zijn het CWC doeltreffend uit te voeren. Sommige nationale autoriteiten hebben hulp nodig om hun taak te kunnen vervullen. Hun resultaten kunnen worden beïnvloed door diverse factoren. Wil het technisch secretariaat tijdig effectieve steun kunnen verlenen, dan moet de nationale capaciteit worden beoordeeld om een beter inzicht te verwerven in hun behoeften. Er zullen in alle regio's evaluatieprogramma's worden uitgevoerd. Praktisch gezien zal de capaciteitsbeoordeling gezamenlijk door het technisch secretariaat en de respectieve nationale autoriteiten worden uitgevoerd. Alvorens een staat wordt bezocht voor de eigenlijke beoordeling, zal de betrokken afdelingen van het technisch secretariaat een deskreview van de situatie inzake CWC-implementatie verrichten. Tijdens het bezoek zal het team vergaderingen en raadplegingen houden met de betrokken instanties. Ieder bezoek zal resulteren in een verslag waarin de belangrijkste ontwikkelingen worden geschetst en een follow-up-actieplan voor capaciteitsopbouw wordt voorgesteld.

5.   Mentorschapsprogramma

Het mentorschapsprogramma voor nationale autoriteiten is opgezet om een partnerschap tot stand te brengen tussen een nationale autoriteit die haar verplichtingen uit hoofde van het CWC met succes en efficiënt is nagekomen en een andere voor wie dat minder het geval was. Het helt het functioneren van deze laatste te verbeteren. De OPCW past het programma nu al een paar jaar toe en het is zeer nuttig gebleken. Er zullen mentorschapsprogramma's worden opgezet in Afrika, Azië, het Caribische gebied en Latijns-Amerika.

6.   Juridische workshop voor Caribische en Centraal-Amerikaanse staten die partij zijn

Deze workshops maken deel uit van de inspanningen van het technisch secretariaat om de aanneming van nationale uitvoeringswetgeving in het Caribische gebied en Centraal-Amerika te bespoedigen. Hoofddoel is het verlenen van praktische assistentie aan de deelnemende partijen met betrekking tot juridische vraagstukken in verband met de nationale uitvoering van het CWC. Voorts is de bedoeling van deze workshops om de staten die partij zijn te helpen om de laatste hand te leggen aan hun respectieve conceptwetten en de uitgenodigde partijen in de gelegenheid te stellen om de vertegenwoordigers van de afdeling Implementatieondersteuning van de OPCW rechtstreeks te raadplegen over de opstelling van nationale uitvoeringswetgeving en andere vormen van juridische bijstand te verlenen, met name bij het opstellen van flankerende voorschriften en regels.

7.   Versterking van de opleidingscapaciteit voor inspecteurs en deskundigen van het technisch secretariaat van de OPCW

Opleidingen waarin de omgang met lijst 1-stoffen aan bod komt, zijn een essentieel onderdeel van de inspanningen om de expertise en de vergaarde knowhow van de OPCW op peil te houden. De naleving van stringente technische normen is essentieel voor de efficiëntie en de kwaliteit van de opleidingen voor inspecteurs en experts van het technisch secretariaat. Tevens zal de chemische en biologische veiligheid hierdoor verbeteren en zal het de paraatheid om aanvallen met giftige chemische stoffen te voorkomen en erop te reageren, vergroten. Deze activiteit zal het verstrekken van de nodige uitrusting, apparatuur en materiaal omvatten, waardoor de betrokken laboratoria beter zullen presteren.

8.   Modernisering van de informatiebeheersystemen door de afdeling Verificatie van de OPCW

De afdeling Verificatie van de OPCW gebruikt momenteel diverse legacy-informatiesystemen, waarvan sommige in sterke mate aangepast zijn aan de behoeften van de gebruikers. Zij staan een doeltreffende en doelmatige informatieverwerking in de weg.

Het betreft onder meer:

losgekoppelde systemen;

legacysystemen die hedendaagse mogelijkheden missen;

sterke afstemming op de gebruikers van de systemen en onmogelijkheid om tijdig en op een hulpbronnenefficiënte wijze verbeteringen aan te brengen;

afwezigheid van hedendaagse functionaliteiten zoals fulltext zoeken en digitale verwerking;

geen mogelijkheden voor gebruikergestuurd beheer van het workflowproces.

Deze activiteit heeft ten doel de informatiebeheersystemen van de afdeling Verificatie van de OPCW te moderniseren door de op maat gesneden systemen te vervangen door een EDM-oplossing (Enterprise Document Management) met hedendaagse mogelijkheden. Verwacht wordt dat dit de efficiëntie van de informatieverwerking zal vergroten, de manuele inspanningen zal beperken, de kwaliteit van de gegevens zal verbeteren en de analytische capaciteiten zal vergroten.

9.   Bezoeken van vertegenwoordigers van de Uitvoerende Raad en waarnemers van staten die partij zijn en die ontwikkelingseconomieën hebben aan inrichtingen voor de vernietiging van chemische wapens

Tot op heden zijn er acht bezoeken afgelegd: vier in de Verenigde Staten, drie in de Russische Federatie en één in China (inrichtingen voor de vernietiging van achtergelaten chemische wapens), met financiering uit hoofde van Gemeenschappelijk Optreden 2007/185/GBVB, Besluit 2009/569/GBVB, en Besluit 2012/166/GBVB. De bezoeken die tot op heden zijn afgelegd zijn een goede manier gebleken om vragen of problemen aan te pakken met betrekking tot het programma waarmee een chemische wapens bezittende staat die partij is, zijn verplichtingen naleeft inzake de vernietiging van zijn chemische wapens. Alle staten die partij zijn zullen baat hebben bij deze bezoeken, die ertoe zullen bijdragen dat er meer transparantie komt en dat men erop kan vertrouwen dat vooruitgang wordt geboekt bij het volledig vernietigen van de resterende chemische wapens overeenkomstig de bepalingen van het CWC, met verificatie door het technisch secretariaat. Het project zou de ruimere participatie van de staten die partij zijn aan deze bezoeken moeten bevorderen. Daarbij dienen passende financiële criteria in acht te worden genomen en dient ervoor te worden gezorgd dat de deelnemers in voldoende mate rouleren.

10.   Toepassing van de lering uit de missie in Syrië

Nu het einde van het programma voor de ontmanteling van het Syrische chemische wapenprogramma in zicht is, zal de OPCW haar betrokkenheid bij deze unieke operatie evalueren. Voorts neemt de OPCW al deel aan de geleerde lessenexercitie van het Bureau voor ontwapeningszaken (UNODA) van de Verenigde Naties (VN) in het kader van het VN-onderzoek naar het gebruik van chemische wapens in Syrië in 2013. Vele lessen uit het VN-onderzoek en de missie voor het ontmantelen van de Syrische chemische wapens zullen derhalve in de loop van 2014 worden geïdentificeerd.

De geïdentificeerde lessen moeten dan worden geïmplementeerd en opgenomen in de OPCW-procedures en -activiteiten. Ter wille van een maximale doeltreffendheid wordt voorgesteld workshops te organiseren om de geïdentificeerde lessen en de gevolgen van de activiteiten in Syrië in 2013 en 2014 voor de OPCW te analyseren. Het resultaat van de workshops zal in herziene OPCW-procedures en in toekomstige opleidingsprogramma's worden verwerkt.

Project II: Internationale samenwerking

Doel

De economische en technologische ontwikkeling verbeteren door middel van internationale samenwerking op het gebied van chemische activiteiten waarvan de doelen niet krachtens het CWC verboden zijn;

de taken van de OPCW en de doelen van het CWC ondersteunen door een grotere inzet van de staten die partij zijn bij internationale initiatieven voor samenwerking voor het vreedzame gebruik van de chemie.

Doelstellingen

Verbeteren van het vermogen van de door de overheid gefinancierde laboratoria in de staten die partij zijn en die ontwikkelings- of overgangseconomieën hebben, om het CWC uit te voeren op het gebied van vreedzaam gebruik van chemie;

staten die partij zijn en die ontwikkelings- of overgangseconomieën hebben, helpen bij het verbeteren van benaderingen van het beheer van de veiligheid en beveiliging van het chemische proces in kleine en middelgrote chemiebedrijven.

Resultaten

Door de overheid gefinancierde laboratoria in staten die partij zijn en ontwikkelings- of overgangseconomieën hebben, zijn beter in staat chemische stoffen te analyseren die verband houden met de nationale uitvoering van het CWC en bij de vreedzame toepassing van chemie met gebruikmaking van moderne analysemethoden zoals gaschromatografie (GC) en gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS);

personeel van kleine en middelgrote ondernemingen, vertegenwoordigers van brancheorganisaties en de nationale autoriteiten/overheidsinstellingen van staten die partij zijn en ontwikkelings- of overgangseconomieën hebben, beschikken over meer bekwaamheid en kennis met betrekking tot de praktijk van het beheer van de veiligheid en beveiliging van het proces.

Activiteiten

1.   Cursus(sen) ontwikkeling van analysevaardigheden

Tijdens deze cursussen van twee weken krijgen de deelnemers les over theorie en praktijk van GC en GC-MS. De behandelde thema's omvatten: hardware, systeemvalidatie en -optimalisatie, probleemoplossing, het prepareren van milieumonsters en GC- en GC-MS-analyses van zulke monsters voor chemische stoffen die verband houden met het CWC. De deelnemers krijgen ook een intensieve praktijkopleiding in het maken van verschillende monstermatrices voor analyse door GC met elementselectieve detectoren en door GC-MS met elektronimpact en met chemische ionisatie. Ten slotte krijgen zij een inleiding tot een aantal extractie-, opschonings- en derivatisatieprocedures. De cursussen worden gegeven met de steun van Verifin, een via een transparante aanbestedingsprocedure geselecteerde, gerenommeerde instelling waarmee de OPCW een overeenkomst voor vijf jaar heeft gesloten.

2.   Op de industrie gerichte actie — Workshops beveiliging van chemische installaties en chemische veiligheid

Deze workshop duren twee en een halve dag. Behandelde onderwerpen zijn onder meer veiligheids- en beveiligingsvraagstukken in de chemische industrie, strategieën voor het beheer van chemische stoffen, beheer van de veiligheid van het chemische proces, beste praktijken in de branche en een inleiding tot Responsible Care®.

Tijdens de openingszitting wordt tevens een overzicht van het CWC en van de internationale samenwerkingsprogramma's gepresenteerd. Er zal in voorkomend geval worden gezorgd voor samenwerking en coördinatie met andere actoren die ervaring hebben op dit gebied.

Een workshop is bedoeld voor de subregio's Noord-Afrika, het Midden-Oosten en de Golf; deze wordt gegeven in het Arabisch.

Project III: Wetenschap en technologie

Doel

De directeur-generaal van de OPCW („directeur-generaal”) in staat stellen de Conferentie van de staten die partij zijn en de uitvoerende raad van de OPCW of de staten die partij zijn advies en aanbevelingen te geven over de voor het CWC van belang zijnde wetenschappelijke en technologische gebieden.

Doelstellingen

Richting geven aan de activiteiten met betrekking tot wetenschap en technologie in de OPCW in de periode tussen de vierde en de vijfde toetsingsconferentie;

de directeur-generaal in staat stellen de beleidsvormingsorganen van de OPCW en de staten die partij zijn speciaal advies te geven over de voor het CWC van belang zijnde wetenschappelijke en technologische gebieden;

beschikken over een grotere pool van wetenschappelijke experts voor de OPCW en betere mechanismen om op de hoogte te blijven van ontwikkelingen in technologieën voor chemische monitoring en informatica-instrumenten voor de analyse van complexe datasets met chemische informatie;

een netwerk opzetten en in stand houden van niet-technische stakeholders die de wetenschappelijke experts waarover de OPCW beschikt kunnen helpen bij het beoordelen van alle aspecten van nieuwe wetenschap en technologie teneinde de advisering over wetenschap en technologie en de gevolgen ervan te vervolledigen;

een aantal off-site laboratoria in staat stellen toxines te analyseren in het kader van het CWC.

Resultaten

Het netwerk van wetenschappelijke expertise waarover de OPCW beschikt, uitbreiden en aldus de huidige inspanningen op het gebied van monitoring van wetenschap en technologie intensiveren en de aanwezigheid en zichtbaarheid van het CWC in wetenschappelijke kringen vergroten;

de betrekkingen met wetenschappelijke deskundigen die betrokken zijn bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wetenschap en technologie die relevant zijn voor het CWC, zijn opgebouwd en in stand gehouden;

er zijn mogelijkheden gecreëerd om niet-technische stakeholders te betrekken bij vruchtbare discussies over de ontwikkeling van wetenschap en technologie met de technische deskundigen met het oog op de beoordeling van veiligheidsimpact en -risico's;

de Wetenschappelijke Adviesraad (WAR) verstrekt de staten die partij zijn advies en aanbevelingen over voor het CWC van belang zijnde wetenschappelijke en technologische gebieden;

men is zich beter bewust van de noodzaak om toxines die voor het CWC relevant zijn, te analyseren.

Activiteiten

1.   Chemische informatica ter bevordering van de internationale samenwerking

Deze activiteit heeft ten doel een werkgroep wetenschappers in te stellen, die samenwerken bij het verzamelen, samenvoegen en analyseren van gegevens met een unieke chemische handtekening. Er zal worden gestreefd naar het samenbrengen van gegevens met een chemische handtekening die afkomstig zijn van een breed scala van chemische routinecontroleactiviteiten (bv. gegevens die verzameld zijn via monitoring van de atmosfeer, het nemen van milieumonsters, het testen van water, en andere activiteiten). Het is de bedoeling chemische en informatiewetenschappers uit verschillende regio's van de wereld samen te brengen om een hub te vormen waar de informatie onder de deelnemers kan worden verspreid voor het visualiseren en voor een informatieve analyse van mondiale en regionale chemie. Deze werkzaamheden moeten het contact tussen de OPCW en de wetenschappelijke wereld faciliteren. Het belangrijkste resultaat zal een centrum voor gegevensvergaring zijn, dat fungeert als hub voor het collationeren van gegevens en het omzetten ervan naar formats die geschikt zijn voor de analyse-instrumenten van de deelnemende onderzoekers. De in een van de deelnemende universiteiten gevestigde hub zal het netwerk van samenwerkende wetenschappers ondersteunen en zijn capaciteit om na de implementatieperiode voort te bestaan, versterken.

2.   Beoordeling van ontwikkelingen in wetenschap en technologie

Een reeks workshops van deskundigen (met leden van de WAR, deskundigen verbonden aan de Internationale Unie voor zuivere en toegepaste chemie, en andere deskundigen) voor het beoordelen van de huidige en mogelijke toekomstige ontwikkelingen in wetenschap en technologie met betrekking tot de uitvoering van het CWC.

Dit werk is bedoeld als ondersteuning van de WAR, die voor de vierde toetsingsconferentie van het CWC een verslag moet opstellen over ontwikkelingen in wetenschap en technologie.

Er wordt voor de uitvoering van deze activiteit gekeken naar mogelijke partnerschappen met andere internationale organisaties

3.   Diverse toepassingen van chemie: verwerven van inzicht in de beveiligingsaspecten van technologische ontwikkelingen

Een reeks workshops voor regionale kenniscentra en faculteiten die betrokken zijn bij aangelegenheden inzake massavernietigingswapens. Doel is de mensen die zich zorgen maken over de implicaties van technologische ontwikkelingen inzicht te bieden in het proces van ontwerp, ontwikkeling, aanpassing en in de praktijk brengen van technologieën.

Deelnemers aan de workshops krijgen inzicht in:

convergerende wetenschappelijke disciplines (in het bijzonder, maar niet uitsluitend, de convergentie van chemie en biologie) die veel kansen bieden voor nieuwe technologieën en een stuwende kracht kunnen zijn voor toepassingen en benaderingen in algemene technologieontwikkeling;

de beste praktijken voor technologiemonitoring;

de manieren om risico's van nieuwe en veranderende technologieën beter te beoordelen;

de manier om te herkennen hoe de aanpassing van nieuwe technologieën een kritisch aspect is van een doeltreffend veiligheidsbeheer.

Dit werk zal meer inzicht bieden in de wijze waarop wetenschap en technologie ondersteuning bieden aan een doeltreffende toepassing van multilaterale verdragen over veiligheid en massavernietigingswapens, waarbij het CWC als voorbeeld dient.

4.   Tijdelijke werkgroepen (TW) van de wetenschappelijke adviesraad (WAR) van de OPCW

Ondersteunende bijeenkomsten van de TW, zodat de WAR de directeur-generaal gespecialiseerd technisch advies kan geven over de uitvoering van het CWC. Op zijn beurt kan de directeur-generaal dan aan de beleidsvormingsorganen en staten die partij zijn advies geven over beleidsaangelegenheden, onderbouwd met degelijk wetenschappelijk advies.

5.   Werken aan de ontwikkeling van gestandaardiseerde analysemethoden voor de analyse van biologische toxines

Biologische toxines vallen onder de regelgeving in het Verdrag inzake chemische wapens. Twee biologische toxines (ricine en saxitoxine) staan ook op de lijst van chemische wapens in het CWC en zijn onderworpen aan strenge regelgeving. Andere biologische toxines kunnen ook vallen onder het criterium „algemeen gebruik” van het CWC tegen het gebruik van toxische agentia in oorlogsvoering.

Een robuuste verificatieregeling zoals in het CWC ontbreekt in het Biologischewapensverdrag. Inspecteurs mogen uit hoofde van het CWC monsters nemen en analyses ter plaatse uitvoeren (als dat kan, vaak kan dat voor biologische toxines niet) of de monsters naar laboratoria elders sturen. Analyses in laboratoria elders vergen geavanceerde analyseapparatuur en -methoden evenals referentiemateriaal of -gegevens.

Voor dit project zullen het laboratorium van de OPCW en de partnerlaboratoria:

referentiemateriaal samenstellen/vergaren,

bij toerbeurt oefeningen houden,

aanbevolen operationele procedures voor het analyseren van biologische toxines schrijven en valideren,

referentiegegevens van partnerlaboratoria verzamelen,

aanbevolen operationele procedures en referentiegegevens uitwisselen met partnerlaboratoria en de wetenschappelijke wereld,

een evaluatie maken van analyseprocedures/opsporingskits die ter plaatse kunnen worden gebruikt als hulpmiddel voor het nemen van besluiten over analyses elders en als bescherming voor analyses te plaatse.

Project IV: Paraatheid van de staten die partij zijn om aanvallen met chemische stoffen te voorkomen en erop te reageren

Doel

Bijdragen aan de ontwikkeling van het vermogen van staten die partij zijn op het gebied van voorkoming van, paraatheid voor en reactie op terroristische aanslagen met chemische wapens en het verbeteren van hun reactie op verzoeken om bijstand wanneer chemische stoffen worden gebruikt of daarmee wordt gedreigd.

Doelstellingen

Staten die partij zijn beter doen inzien dat het belangrijk is op tijd volledige opgaven te doen over nationale programma's die een beschermend doel hebben;

staten die partij zijn meer doen bijdragen tot de paraatheid van de OPCW om in te gaan op een verzoek om bijstand;

staten die partij zijn, aanmoedigen om de totstandkoming van regionale netwerken in hun regio's of subregio's te bevorderen, die hun gecoördineerde reactie op een aanval met chemische wapens moet verbeteren;

staten die partij zijn, aanmoedigen tot coördinatie en samenwerking tussen subregio's bij de reactie op chemische noodsituaties;

het vermogen opbouwen van staten die partij zijn om kennis en vaardigheden, opgedaan tijdens de opleidingen, verder uit te dragen;

het nationale optreden op het gebied van voorkoming van, paraatheid voor en reactie op een chemisch incident oefenen en evalueren, en een beter idee geven van de maatregelen die nog moeten worden genomen om de paraatheid te vergroten;

de coördinatie van de internationale gemeenschap bij het voorkomen van en de reactie op een chemisch incident oefenen en evalueren.

Resultaten

De voorwaarden voor het vormen van een regionaal netwerk van personeel voor reacties op noodsituaties zijn geschapen;

staten die partij zijn, zien in dat het belangrijk is op tijd volledige opgaven te doen over nationale programma's die een beschermend doel hebben;

staten die partij zijn, verkeren in een betere positie om de OPCW een aanbod te doen voor bijstand in antwoord op een verzoek om bijstand;

staten die partij zijn, zijn zich meer bewust van de noodzaak om samenwerking in noodsituaties met chemische wapens te bevorderen in het geval van een aanslag;

er bestaat een team instructeurs van Centraal-Aziatische staten die partij zijn, dat met het opleiden van de eerstehulpverleners van deze staten het rampenplan voor chemische noodsituaties kan ondersteunen;

rampenplannen voor het aanpakken van incidenten met giftige chemische stoffen van de betrokken staten die partij zijn, zijn versterkt doordat er de overdracht van kennis en handelwijzen in is opgenomen.

Activiteiten

1.   Opleiding regionale assistentie en bescherming

Een volledige opleidingscyclus voor Centraal-Aziatische staten die partij zijn, met basis- en gevorderde opleidingen in assistentie en bescherming. De opleidingen worden gevolgd door een praktijkoefening waarbij de deelnemers de opgedane kennis gebruiken in een praktijkopleiding ter plaatse. Deze opleidingscyclus leidt ertoe dat de deelnemers beter opgewassen zijn tegen misbruik van giftige chemische stoffen en dat het nationale en regionale vermogen om ertegen op te treden, beter is. De eerstehulpverleners uit de regio die deze opleiding krijgen, komen vervolgens in aanmerking om op kosten van de OPCW te leren „opleiders op te leiden”, met als doel hen te helpen de opgedane kennis en vaardigheden verder te verspreiden.

2.   Regionale coördinatieoefening assistentieverlening

In overeenstemming met lid 7 van artikel X van het CWC is de voorgestelde oefening een vervolg op de in oktober 2013 in Argentinië gehouden workshop en gaat de oefening over het testen van mechanismes voor het verlenen van assistentie tussen twee of drie staten die partij zijn in de regio Latijns-Amerika die aan elkaar grenzen, en nemen de overige staten die partij in die regio deel, met uiteenlopende taken.

3.   Workshops regionale assistentie en bescherming

Steun voor deze activiteit komt via Besluit 2009/569/GBVB en Besluit 2012/166/GBVB. Deze activiteit is bedoeld als een forum voor managers en planners die betrokken zijn bij de bescherming van hun burgerbevolking tegen chemische wapens, of die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van noodhulp uit hoofde van artikel X van het CWC. In workshops wordt informatie gegeven over de uitvoering van artikel X; nationale en internationale projecten, uitgevoerd door de OPCW, regionale benaderingen van assistentie en bescherming, en uitdagingen en nieuwe kansen op het gebied van assistentie en bescherming tegen chemische wapens en andere giftige chemische stoffen. Voorts moeten de workshops debatten over en analyses van diverse vraagstukken inzake assistentie en bescherming aanwakkeren, met de nadruk op gebieden zoals rechten en plichten van staten die partij zijn uit hoofde van artikel X van het CWC, het indienen van opgaven van beschermende programma's en analyses van zwakke punten en probleemgebieden. Ook bieden de workshops een overzicht van assistentie- en beschermingsactiviteiten in de regio in kwestie. Deelnemers verzorgen presentaties waarin zij vertellen over hun ervaringen, geleerde lessen en ideeën op het gebied van assistentie en bescherming en reacties op noodsituaties tegen dreigingen die uitgaan van het misbruik van giftige chemische stoffen. Latijns-Amerika en Azië zijn de doelregio's.

4.   Simulatieoefeningen

Steun voor deze activiteit komt via Besluit 2009/569/GBVB en Besluit 2012/166/GBVB. Het project Simulatieoefeningen is een vervolg op en bouwt voort op de lessen uit de simulatieoefening in augustus 2013 in Indonesië (betaald door Besluit 2012/166/GBVB). Eén van de resultaten van de oefening was de ontwikkeling van de module voor simulatieoefeningen die kan worden gebruikt voor capaciteitsopbouwactiviteiten in andere regio's. Tijdens de oefeningen zal worden gekeken naar besluitvorming tussen regeringen en worden informatie-uitwisseling en assistentieverlening gestimuleerd tussen nationale en internationale organisaties ter zake, met als doel de risico's op en de impact van een aanslag met giftige chemische stoffen zo klein mogelijk te houden. Het project is een aanvulling op andere OPCW-programma's, in het bijzonder de programma's voor assistentie en bescherming uit hoofde van artikel X van het CWC inzake chemische wapens evenals de inspanningen van de OPCW om staten die partij zijn te steunen bij het nemen van nationale uitvoeringsmaatregelen en het project over de OPCW als platform voor het verbeteren van de beveiliging van chemische installaties (betaald door Besluit 2012/166/GBVB. Krachtens de bepalingen van artikel X kunnen staten die partij zijn van de OPCW deskundig advies en assistentie krijgen inzake de ontwikkeling en verbetering van beschermingscapaciteit tegen chemische wapens.

Project V: Universaliteit en outreach

Doel

Staten die geen partij bij het CWC zijn aanmoedigen de voordelen van aansluiting bij het CWC beter te begrijpen en een grotere rol te spelen in OPCW-activiteiten;

meer bekendheid geven aan de OPCW en het CWC, vooral onder het grote publiek en bepaalde doelgroepen in de onderwijssector, zoals studenten en docenten chemie en chemische technologie op secundair en tertiair niveau.

Doelstellingen

Bekendheid met en kennis over de OPCW en het CWC verspreiden onder studenten en docenten en andere groepen, al naargelang;

de OPCW zichtbaarder maken en de activiteiten ervan uitleggen aan het grote publiek;

verbetering van de middelen om een zo groot mogelijk publiek te bereiken, met name onder mensen die geen technicus of specialist zijn;

bekendheid met de OPCW en het CWC bewerkstelligen onder een jong publiek in geselecteerde staten of regio's;

staten die geen partij zijn bij het CWC meer betrekken bij OPCW-activiteiten en hen beter doen inzien wat het CWC inhoudt en welke voordelen het heeft;

met belanghebbenden een uitgebreidere dialoog aangaan over inhoudelijke zaken waarmee de OPCW in een periode van institutionele overgang te maken heeft.

Resultaten

Verspreiding van het onderwijsmateriaal, gemaakt door nationale, regionale en internationale verenigingen en gebruik ervan op scholen en aan universiteiten;

meer betrokkenheid van het publiek bij de OPCW en het CWC door middel van de tentoonstelling op allerlei evenementen overal ter wereld;

meer interacties van jongeren in geselecteerde staten of regio's met de OPCW en ontwikkeling van socialemediatoepassingen en gebruik ervan door OPCW-partners;

er zijn meer nieuwe staten partij;

meer inbreng uit het maatschappelijk middenveld in het besluitvormingsproces van de OPCW, zoals de mogelijkheid om in speciale plenaire zittingen van de conferentie van de staten die partij zijn, zijn mening over inhoudelijke vraagstukken rechtstreeks aan gedelegeerden kenbaar te maken;

documentair materiaal, zoals videomateriaal van de OPCW voor alle doeleinden, beschikbaar voor verspreiding en voor voorlichting van het grote publiek.

Activiteiten

1.   Vertaling en verspreiding van onderwijs- en outreach-instrumenten en -materiaal

In 2013 en 2014 heeft het technisch secretariaat (gedeeltelijk gesteund door Besluit 2012/166/GBVB) diverse Engelstalige onderwijs- en outreachinstrumenten gemaakt. Om te bewerkstelligen dat dit materiaal in zoveel mogelijk staten die partij zijn wordt gebruikt door een breed scala belanghebbenden, moet alles worden vertaald in de andere vijf officiële OPCW-talen en in andere veel gesproken talen. Het vertaalde materiaal moet ook ruim worden verspreid.

2.   Ontwerpen van een OPCW-expositie

Ontwerpen van een professionele expositie over de OPCW en over het CWC, voor gebruik tijdens vergaderingen en conferenties en dergelijke ter zake, in samenwerking met wetenschaps- en vredesmusea. De OPCW heeft al iets in die richting gedaan, samen met het Nobelprijscentrum, Museon in Den Haag en andere organisaties, maar in het kader van dit project wordt er een professioneel ontworpen tentoonstelling gemaakt, die de OPCW zo nodig meermalen kan gebruiken.

3.   Jongerenoutreach

Outreachworkshops voor een jong publiek (van 15 tot 25 jaar) om de OPCW en het CWC onder jongeren bekender te maken en de jongeren aan te sporen de mogelijkheden voor een toekomstige loopbaan in gebieden en sectoren op internationaal niveau te onderzoeken. Onderdeel hiervan zijn face-to-face workshops en de ontwikkeling van socialemediatoepassingen die door regionale partners en universiteiten kunnen worden gebruikt.

4.   Faciliteren van universaliteit om staten die geen partij zijn tot het CWC te laten toetreden

Het werkplan universaliteit behelst: concept: op maat gesneden aanpak, staten specifiek, flexibel format (track 1.5 tot 2.0), uitnodigingen en bezoeken, multipartnerschap, sponsoring voor OPCW-activiteiten in het hoofdkantoor van de OPCW of elders, statenspecifieke seminars, regionale aanpak, track 2.0-evenementen, gegevensbank voor statencontact en ontwikkeling voor coördinatie.

5.   Ondersteuning van de participatie van ngo's aan de activiteiten van de OPCW

Het aantal ngo's dat zich heeft ingeschreven voor OPCW-conferenties en die conferenties ook heeft bijgewoond neemt sedert 2008 gestaag en significant toe, met als hoogtepunt de derde toetsingsconferentie in april 2013 waaraan 70 ngo's uit alle regio's mochten deelnemen. Daarnaast hebben, voor het eerst, ngo's actief deelgenomen aan OPCW-conferenties en de gedelegeerden toegesproken in bijzondere plenaire zittingen van de derde toetsingsconferentie en de 18e conferentie van de staten die partij zijn. Dit voorstel biedt elementaire reis- en overnachtingssteun voor ngo-vertegenwoordigers uit staten met een ontwikkelings- of overgangseconomie, zodat zij in 2015 en 2016 alle conferenties van staten die partij zijn, kunnen bijwonen.

6.   Ondersteuning van de ontwikkeling en bevordering van de documentaire videoreeks „Fires”

Het project Fires is opgezet door de afdeling Media en Publiek van de OPCW. Het bestaat uit vier afleveringen van 5 tot 20 minuten elk, inclusief de originele aflevering „A Teacher's Mission” die door de tijdelijke werkgroep Onderwijs en Outreach van de WAR van de OPCW sterk is aangeprezen als een goed leermiddel. De laatste aflevering, Ich Liebe Dich, heeft zelfs nog meer geestdrift voor het project gewekt bij de belanghebbenden, en verscheidene staten die partij zijn hebben materiële steun en samenwerking toegezegd voor het maken van vervolgafleveringen. Dank zij financiering van de Unie komen er nog zeker drie vervolgafleveringen.

Project VI: Afrika-programma

Doel

Afrikaanse staten die partij zijn beter in staat stellen hun uit het CWC voortvloeiende verplichtingen na te komen.

Doelstellingen

Doelstelling 1 (nationale uitvoering)

Verbeterde capaciteit van de Afrikaanse staten die partij zijn voor effectieve nationale uitvoering;

meer Afrikaanse staten die partij zijn moeten beschikken over de kwantitatieve en kwalitatieve capaciteit voor effectieve nationale uitvoering;

de nationale autoriteiten van Afrikaanse staten die partij zijn moeten beschikken over meer kennis van en inzicht in CWC-gerelateerde aangelegenheden met het oog op goede samenwerking en ondersteuning;

de douaneautoriteiten moeten doeltreffend functioneren bij het toezicht op en het monitoren van de handel in chemische stoffen;

intensievere samenwerking tussen instanties ter ondersteuning van de doeltreffende nationale uitvoering van het CWC onder leiding van de nationale autoriteit.

Doelstelling 2 (vreedzaam gebruik van chemie)

Verbeteren van het vermogen van door de overheid gefinancierde laboratoria in de Afrikaanse staten die partij zijn en ontwikkelings- of overgangseconomieën hebben, om het CWC uit te voeren op het gebied van vreedzaam gebruik van chemie;

het verbeteren van de aanpak van het veiligheidsbeheer in kleine en middelgrote chemiebedrijven in Afrikaanse staten die partij zijn en ontwikkelings- of overgangseconomieën hebben.

Resultaten

Resultaat 1 (nationale uitvoering)

De belanghebbenden hebben meer inzicht in en zijn doordrongen van het belang van het CWC en spelen nu een grotere rol in en zijn meer betrokken bij de nationale inspanningen voor de uitvoering ervan;

de douanebeambten in Afrikaanse staten die partij zijn hebben meer inzicht en zijn beter in staat tot het vervullen van hun taken in verband met de invoer/uitvoer van in het verdrag opgenomen chemische stoffen en de coördinatie met nationale autoriteiten;

de belanghebbenden beschikken nu over correcte en recente informatie voor doeltreffend leren;

mogelijke belanghebbende instanties/organen bij het uitvoeren van het CWC hebben voor de korte termijn een agenda samengesteld voor het tot stand brengen van onderlinge synergieën.

Resultaat 2 (vreedzaam gebruik van chemie)

De door de overheid gefinancierde laboratoria in Afrikaanse staten die partij zijn, beschikken over betere technische competenties om chemische stoffen die verband houden met de nationale uitvoering van het CWC te analyseren en bij de vreedzame toepassing van chemie met gebruikmaking van moderne analysemethoden zoals GC en GC-MS;

personeel van kleine en middelgrote ondernemingen, vertegenwoordigers van brancheorganisaties en de nationale autoriteiten/overheidsinstellingen van Afrikaanse staten die partij zijn, beschikken over meer bekwaamheid en kennis met betrekking tot de praktijk van het beheer van de procesveiligheid.

Activiteiten

1.   Stakeholdersforum van de regionale nationale autoriteiten

De nationale autoriteiten spelen specifieke en belangrijke rollen in de doeltreffende uitvoering. Zij moeten goede samenwerking met andere belanghebbenden op statenniveau opzetten en onderhouden. De samenwerking levert niet altijd iets op aangezien er tussen de betrokkenen nog steeds grote verschillen bestaan en sprake is van onbegrip. Het voorgestelde regionale stakeholdersforum moet de voornaamste belanghebbenden en de vertegenwoordigers van de nationale autoriteiten bijeenbrengen zodat zij elkaar beter leren kennen en begrijpen. Tevens kunnen daar goed ervaringen worden uitgewisseld en meningen en zorgpunten voor doeltreffende samenwerking worden verwoord. Dit wordt voorgesteld als een proef voor de regio Afrika.

2.   Regionale opleiding van douaneautoriteiten van staten die partij zijn over de technische aspecten van de regeling in het CWC inzake overdracht

Er is steun verleend aan douanebeambten uit hoofde van Gemeenschappelijk Optreden 2005/913/GBVB en Gemeenschappelijk Optreden 2007/185/GBVB en Besluit 2009/569/GBVB en Besluit 2012/166/GBVB. Op basis van de opgedane ervaringen zullen douanebeambten worden geholpen met opleidingen die het verzamelen van gegevens over de in- en uitvoer van in het verdrag opgenomen chemische stoffen en de overdracht van die gegevens aan de nationale autoriteiten moeten verbeteren. De opleidingen omvatten praktijkdemonstraties en -oefeningen en bevatten een onderdeel „de opleiders opleiden”. De opleiding zal worden verstrekt door de Implementation Support Branch van het technisch secretariaat, met de technische expertise van de Declarations Branch in de regio Afrika.

3.   Verstrekken van academisch en informatiemateriaal over het CWC

Voor een betere kennis van en een beter inzicht in het CWC in Afrikaanse staten die partij zijn, zal informatiemateriaal worden opgesteld en via de daarvoor aangewezen nationale autoriteiten worden geleverd aan de bibliotheken van de faculteiten chemie. Deze activiteit is allereerst bedoeld om informatie te verstrekken maar vervolgens zal het CWC worden opgenomen in het opleidings- en onderwijscurriculum van de universiteiten. Dit wordt voorgesteld als een proef voor de regio Afrika.

4.   Synergieën en partnerschappen voor doeltreffende uitvoering

Deze activiteit moet de mogelijke belanghebbende instanties/organen stimuleren om de uitvoering van het CWC te steunen. Dit zijn regionale en subregionale militaire opleidingsinstellingen, douaneopleidingsinstellingen, laboratoria op dit gebied, academische instellingen, ngo's en maatschappelijke organisaties. Er zal worden bezien welke staat die partij is beschikt over institutionele voorzieningen, die geïntegreerd zullen worden, en dan zal er een samenwerkingsverband worden opgezet en in werking gezet. Als proef voor de regio Afrika wordt een multisectoraal nationaal evenement voorgesteld, georganiseerd door de leidende nationale autoriteit, bedoeld voor alle voornaamste belanghebbende instanties/organen/instellingen die uit hoofde van hun mandaat een rol spelen in de nationale uitvoering van het CWC.

5.   Cursus(sen) ontwikkeling van analysevaardigheden

Tijdens deze cursussen van twee weken krijgen de deelnemers les over theorie en praktijk van GC en GC-MS. De behandelde thema's omvatten: hardware, systeemvalidatie en -optimalisatie, probleemoplossing, het prepareren van milieumonsters en GC- en GC-MS-analyses van zulke monsters voor chemische stoffen die verband houden met het CWC. De deelnemers krijgen ook een intensieve praktijkopleiding in het maken van verschillende monstermatrices voor analyse door GC met elementselectieve detectoren en door GC-MS met elektronimpact en met chemische ionisatie. Ten slotte krijgen zij een inleiding tot een aantal extractie-, opschonings- en derivatisatieprocedures. De cursussen worden gegeven met de steun van Verifin, een via een transparante aanbestedingsprocedure geselecteerde, gerenommeerde instelling waarmee de OPCW een overeenkomst voor vijf jaar heeft gesloten.

6.   Op de industrie gerichte actie — Het CWC en procesveiligheid in de chemie

Deze workshops duren tweeënhalve dag. Behandelde onderwerpen zijn onder meer veiligheids- en beveiligingsvraagstukken in de chemische industrie, strategieën voor het beheer van chemische stoffen, beheer van de veiligheid van het chemische proces, beste praktijken in de branche en een inleiding tot Responsible Care®.

Tijdens de openingszitting wordt tevens een overzicht van het CWC en van de internationale samenwerkingsprogramma's gepresenteerd.


18.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 43/29


BESLUIT (GBVB) 2015/260 VAN DE RAAD

van 17 februari 2015

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 33 en artikel 31, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 25 juni 2012 heeft de Raad het strategisch kader van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie vastgesteld.

(2)

Op 25 juli 2012 heeft de Raad Besluit 2012/440/GBVB (1) vastgesteld, waarbij de heer Stavros LAMBRINIDIS is benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor de mensenrechten. Zijn mandaat werd verlengd bij Besluit 2014/385/GBVB van de Raad (2) en eindigt op 28 februari 2015.

(3)

Het mandaat van de SVEU dient met 24 maanden te worden verlengd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Stavros LAMBRINIDIS als SVEU voor de mensenrechten wordt verlengd tot en met 28 februari 2017. De Raad kan besluiten om het mandaat van de SVEU eerder te beëindigen, op basis van een beoordeling door het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en een voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV).

Artikel 2

Beleidsdoelstellingen

Het mandaat van de SVEU is gebaseerd op de beleidsdoelstellingen van de Unie met betrekking tot de mensenrechten, als verankerd in het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het strategisch kader van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie:

a)

het vergroten van de doeltreffendheid, de aanwezigheid en de zichtbaarheid van de Unie bij het beschermen en bevorderen van de mensenrechten in de wereld door met name de samenwerking en de politieke dialoog van de Unie met derde landen, relevante partners, het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en internationale en regionale organisaties te verdiepen, en door in de betrokken internationale fora op te treden;

b)

het vergroten van de bijdrage van de Unie aan de versterking van de democratie, de institutionele opbouw, de rechtsstaat, goed bestuur en de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden overal in de wereld;

c)

het verbeteren van de samenhang in het optreden van de Unie op gebied van mensenrechten en de integratie van de mensenrechten in alle sectoren van het externe optreden van de Unie.

Artikel 3

Mandaat

Ter verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen krijgt de SVEU het mandaat om:

a)

bij te dragen tot de uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Unie, in het bijzonder het strategisch kader van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie, onder meer door in dat opzicht aanbevelingen te formuleren;

b)

bij te dragen tot de toepassing van de richtsnoeren, instrumenten en actieplannen van de Unie met betrekking tot de mensenrechten en het internationaal humanitair recht;

c)

de mensenrechtendialoog met overheidsinstanties in derde landen en internationale en regionale organisaties, alsook met maatschappelijke organisaties en andere relevante actoren te versterken om de doeltreffendheid en de zichtbaarheid van het mensenrechtenbeleid van de Unie te waarborgen;

d)

bij te dragen tot een grotere samenhang en consistentie van de beleidsmaatregelen en acties van de Unie op het gebied van de bescherming en bevordering van de mensenrechten door met name inbreng te leveren voor de formulering van beleidsmaatregelen van de Unie ter zake.

Artikel 4

Uitvoering van het mandaat

1.   De SVEU is onder het gezag van de HV verantwoordelijk voor de uitvoering van het mandaat.

2.   Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) onderhoudt een bevoorrechte relatie met de SVEU en vormt het eerste contactpunt van de SVEU met de Raad. Onverminderd de bevoegdheden van de HV zorgt het PVC binnen het kader van het mandaat strategische aansturing en politieke leiding aan de SVEU.

3.   De SVEU werkt volledig samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de bevoegde afdelingen daarvan om de samenhang en consistentie van hun respectieve werkzaamheden op het gebied van de mensenrechten te verzekeren.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2015 tot en met 29 februari 2016 bedraagt 788 000 EUR.

2.   Het financieel referentiebedrag voor de daaropvolgende periode voor de SVEU wordt door de Raad vastgesteld.

3.   De uitgaven worden beheerd volgens de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

4.   Voor het uitgavenbeheer wordt een overeenkomst gesloten tussen de SVEU en de Commissie. De SVEU legt van alle uitgaven verantwoording af aan de Commissie.

Artikel 6

Vorming en samenstelling van het team

1.   Binnen de grenzen van zijn mandaat en de daartoe vrijgemaakte financiële middelen is de SVEU verantwoordelijk voor het vormen van een team. In het team dient de door het mandaat vereiste deskundigheid inzake specifieke beleidsvraagstukken aanwezig te zijn. De SVEU brengt de Raad en de Commissie steeds onmiddellijk op de hoogte van de samenstelling van het team.

2.   De lidstaten, de instellingen van de Unie en de EDEO kunnen voorstellen personeel te detacheren bij de SVEU. Het salaris van gedetacheerd personeel wordt betaald door respectievelijk de betrokken lidstaat, de betrokken instelling van de Unie of de EDEO. Deskundigen die door de lidstaten bij de instellingen van de Unie of de EDEO zijn gedetacheerd, kunnen eveneens aan de SVEU worden toegewezen. Internationaal aangeworven personeel moet de nationaliteit van een lidstaat hebben.

3.   Al het gedetacheerde personeel blijft onder het administratieve gezag van de detacherende lidstaat, instelling van de Unie of van de EDEO, en voert zijn taken uit en handelt in het belang van het mandaat van de SVEU.

4.   Het personeel van de SVEU wordt op dezelfde locatie als de betrokken afdelingen van de EDEO of delegaties van de Unie ondergebracht, teneinde samenhang en consistentie van hun respectieve activiteiten te verzekeren.

Artikel 7

Beveiliging van gerubriceerde EU-informatie

De SVEU en de leden van zijn team leven de beveiligingsbeginselen en -minimumnormen na die zijn vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (3).

Artikel 8

Toegang tot informatie en logistieke steun

1.   De lidstaten, de Commissie, de EDEO en het secretariaat-generaal van de Raad zorgen ervoor dat de SVEU toegang krijgt tot alle relevante informatie.

2.   De delegaties van de Unie en de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten, naargelang van het geval, verlenen de SVEU logistieke steun.

Artikel 9

Veiligheid

Overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag wordt ingezet in operaties buiten de Unie, neemt de SVEU alle redelijkerwijs haalbare maatregelen voor de beveiliging van het personeel dat rechtstreeks onder het gezag van de SVEU staat, in overeenstemming met het mandaat en op basis van de veiligheidssituatie in het betrokken land, met name:

a)

opstellen van een specifiek veiligheidsplan op basis van richtsnoeren van de EDEO, dat onder meer specifieke fysieke, organisatorische en procedurele beveiligingsmaatregelen voor het beheer van veilige personeelsbewegingen naar en binnen het geografisch gebied, het beheer van veiligheidsincidenten omvat en voorzien in een nood- en evacuatieplan van de missie;

b)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie ingezette personeelsleden gedekt zijn door een op de omstandigheden in het geografisch gebied afgestemde verzekering tegen grote risico's;

c)

ervoor zorgen dat alle buiten de Unie in te zetten leden van zijn team, ook het ter plaatse aangeworven personeel, voor of bij aankomst in het geografisch gebied een passende beveiligingsopleiding hebben genoten, gebaseerd op de risicoklasse waarin dat gebied is ingedeeld;

d)

ervoor zorgen dat alle naar aanleiding van de geregelde beveiligingsbeoordelingen overeengekomen aanbevelingen worden opgevolgd, en aan de HV, de Raad en de Commissie schriftelijk verslag uitbrengen over de uitvoering daarvan en over andere veiligheidskwesties in het kader van het voortgangsverslag en het verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 10

Verslag

De SVEU brengt regelmatig verslag uit aan de HV en aan het PVC. De SVEU brengt zo nodig tevens verslag uit aan de bevoegde werkgroepen van de Raad, met name de werkgroep voor de mensenrechten. De geregelde verslagen worden verspreid via het COREU-netwerk. De SVEU kan de Raad Buitenlandse Zaken verslagen voorleggen. Overeenkomstig artikel 36 van het Verdrag kan de SVEU worden ingeschakeld bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement.

Artikel 11

Coördinatie

1.   De SVEU draagt bij tot de eenheid, de samenhang en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie en helpt ervoor te zorgen dat alle instrumenten van de Unie en van de lidstaten op consistente wijze worden ingezet om de beleidsdoelstellingen van de Unie te verwezenlijken. De SVEU werkt samen met de lidstaten en de Commissie en, in voorkomend geval, met andere speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie. De SVEU verstrekt regelmatig informatie aan de missies van de lidstaten en aan de delegaties van de Unie.

2.   Ter plaatse worden nauwe contacten onderhouden met de hoofden van de delegaties van de Unie, de hoofden van de missies van de lidstaten en, in voorkomend geval, de hoofden/commandanten van missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid en andere speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie, die alles doen wat in hun vermogen ligt om de SVEU bij te staan in de uitvoering van het mandaat.

3.   De SVEU onderhoudt tevens contacten en streeft naar complementariteit en synergie met andere internationale en regionale actoren, zowel op het hoofdkwartier als op het terrein. De SVEU streeft zowel op het hoofdkwartier als op het terrein naar regelmatige contacten met maatschappelijke organisaties.

Artikel 12

Evaluatie

De toepassing van dit besluit en de samenhang ervan met andere bijdragen van de Unie in de regio worden op gezette tijden geëvalueerd. De SVEU legt de HV, de Raad en de Commissie periodieke voortgangsverslagen voor, alsmede, vóór eind november 2016, een uitvoerig verslag over de uitvoering van het mandaat.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 maart 2015.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

J. REIRS


(1)  Besluit 2012/440/GBVB van de Raad van 25 juli 2012 tot benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten (PB L 200 van 27.7.2012, blz. 21).

(2)  Besluit 2014/385/GBVB van de Raad van 23 juni 2014 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de mensenrechten (PB L 183 van 24.6.2014, blz. 66).

(3)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


Rectificaties

18.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 43/33


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring

( Publicatieblad van de Europese Unie L 201 van 27 juli 2012 )

Bladzijde 120, artikel 22, lid 2:

in plaats van:

„2.   De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan in een verklaring in de vorm van een uiterste wilsbeschikking of blijkt duidelijk uit de bewoordingen van die beschikking.”

te lezen:

„2.   De rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan in een verklaring in de vorm van een uiterste wilsbeschikking of blijkt uit de bewoordingen van die beschikking.”