ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 26

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
31 januari 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Besluit (EU) 2015/146 van de Raad van 26 januari 2015 over de ondertekening, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en IJsland, anderzijds, betreffende de deelname van IJsland aan de gezamenlijke nakoming van de verbintenissen van de Europese Unie, haar lidstaten en IJsland voor de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/147 van de Raad van 30 januari 2015 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 101/2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië

3

 

*

Verordening (EU) 2015/148 van de Commissie van 28 januari 2015 tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in de Groenlandse wateren van NAFO 1 en de Groenlandse wateren van XIV door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/149 van de Commissie van 30 januari 2015 tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010, wat de stof methylprednisolon betreft ( 1 )

7

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/150 van de Commissie van 30 januari 2015 tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010, wat de stof gamitromycine betreft ( 1 )

10

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/151 van de Commissie van 30 januari 2015 tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010, wat de stof doxycycline betreft ( 1 )

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/152 van de Commissie van 30 januari 2015 tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010, wat de stof tulatromycine betreft ( 1 )

16

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/153 van de Commissie van 30 januari 2015 tot afwijking van Verordening (EG) nr. 1918/2006 wat betreft de maandelijkse hoeveelheden voor de afgifte van invoercertificaten in het kader van het tariefcontingent voor olijfolie van oorsprong uit Tunesië voor 2015

19

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/154 van de Commissie van 30 januari 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

20

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2015/155 van de Raad van 27 januari 2015 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Comité voor de handel in goederen dat is ingesteld bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, wat betreft de vaststelling van de regels inzake het beheer van tariefcontingenten

22

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/156 van de Raad van 27 januari 2015 tot verlenging van de geldigheid van Uitvoeringsbesluit 2012/232/EU waarbij Roemenië wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

27

 

*

Besluit (GBVB) 2015/157 van de Raad van 30 januari 2015 tot wijziging van Besluit 2011/72/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië

29

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/158 van de Commissie van 30 januari 2015 betreffende de goedkeuring van twee hoogrendementsalternatoren van Robert Bosch GmbH als innoverende technologieën ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

31

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toegang tot het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) voor de instanties die in de lidstaten belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen van voertuigen ( PB L 381 van 28.12.2006 )

34

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

31.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 26/1


BESLUIT (EU) 2015/146 VAN DE RAAD

van 26 januari 2015

over de ondertekening, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en IJsland, anderzijds, betreffende de deelname van IJsland aan de gezamenlijke nakoming van de verbintenissen van de Europese Unie, haar lidstaten en IJsland voor de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering („het Protocol van Kyoto”) is op 16 februari 2005 in werking getreden en bevat juridisch bindende emissiereductietoezeggingen voor de eerste verbintenisperiode, van 2008 tot en met 2012, voor de partijen die zijn opgenomen in bijlage B. De Unie heeft het Protocol van Kyoto goedgekeurd bij Besluit 2002/358/EG (1). De Unie en haar lidstaten hebben het Protocol van Kyoto geratificeerd en zijn overeengekomen hun verbintenissen in de eerste verbintenisperiode gezamenlijk na te komen. IJsland heeft het protocol van Kyoto op 23 mei 2002 geratificeerd.

(2)

De Raad heeft tijdens zijn zitting van 15 december 2009 het verzoek van IJsland verwelkomd om zijn verplichtingen tijdens de tweede verbintenisperiode gezamenlijk met de Unie en haar lidstaten na te komen en heeft de Commissie uitgenodigd een aanbeveling in te dienen voor het openen van de noodzakelijke onderhandelingen met IJsland over een overeenkomst in overeenstemming met de beginselen en criteria van het klimaat- en energiepakket van de Unie.

(3)

Op de klimaatconferentie van Doha in december 2012 hebben alle partijen bij het Protocol van Kyoto overeenstemming bereikt over de wijziging van Doha, waarin een tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto wordt vastgesteld, van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2020. De wijziging van Doha wijzigt bijlage B bij het Protocol van Kyoto, stelt juridisch bindende mitigatieverplichtingen vast voor de tweede verbintenisperiode voor de in die bijlage opgenomen partijen, wijzigt de bepalingen voor de tenuitvoerlegging van de verbintenissen van de partijen tijdens de tweede verbintenisperiode te wijzigen en werkt deze bepalingen nader uit.

(4)

De doelstellingen voor de Unie, haar lidstaten en IJsland zijn opgenomen in de wijziging van Doha, met een voetnoot die stelt dat deze doelstellingen gebaseerd zijn op de veronderstelling dat zij overeenkomstig artikel 4 van het Protocol van Kyoto gezamenlijk zullen worden nagekomen. De Unie, haar lidstaten en IJsland hebben bij de goedkeuring van de wijziging van Doha op 8 december 2012 tevens een gemeenschappelijke verklaring afgelegd waarin zij hun voornemen uitspreken om hun verplichtingen in de tweede verbintenisperiode gezamenlijk na te komen. De verklaring werd overeengekomen tijdens een ad-hocvergadering van de EU-ministers in Doha en goedgekeurd door de Raad op 17 december 2012.

(5)

In overeenstemming met artikel 4, lid 1, van het Protocol van Kyoto dat partijen in staat stelt hun verbintenissen uit hoofde van artikel 3 van het Protocol van Kyoto gezamenlijk na te komen, stellen de Unie, de lidstaten en IJsland in die verklaring voorts dat artikel 3, lid 7 ter, van het Protocol van Kyoto wordt toegepast op de gezamenlijke toegewezen hoeveelheid uit hoofde van de Overeenkomst inzake de gezamenlijke nakoming van de verbintenissen van de Unie, haar lidstaten, Kroatië en IJsland, en dat het niet wordt toegepast op de lidstaten, Kroatië of IJsland afzonderlijk.

(6)

Artikel 4, lid 1, van het Protocol van Kyoto bepaalt dat de partijen die overeenkomen om gezamenlijk hun verbintenissen in het kader van artikel 3 van het Protocol van Kyoto na te komen, in de Overeenkomst de respectieve aan elke partij bij die Overeenkomst toegekende emissieniveaus moeten vaststellen. Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van het Protocol van Kyoto moeten de partijen bij een Overeenkomst inzake de gezamenlijke nakoming het secretariaat van het Protocol van Kyoto op de datum van neerlegging van hun akten van bekrachtiging of goedkeuring in kennis stellen van de voorwaarden van die Overeenkomst.

(7)

Op 17 december 2013 heeft de Raad de Commissie gemachtigd onderhandelingen te openen over een Overeenkomst inzake gezamenlijke nakoming tussen de Unie, haar lidstaten en IJsland.

(8)

De Commissie heeft namens de Europese Unie onderhandeld over een Overeenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en IJsland, anderzijds, betreffende de deelname van IJsland aan de gezamenlijke nakoming van de verbintenissen van de Europese Unie, haar lidstaten en IJsland voor de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering („de Overeenkomst”).

(9)

Om ervoor te zorgen dat de verbintenissen van IJsland in het kader van de gezamenlijke nakoming op niet-discriminerende wijze worden vastgesteld en toegepast, waarbij IJsland en de lidstaten op voet van gelijkheid worden behandeld, werd het emissieniveau voor IJsland bepaald op een wijze die in overeenstemming is met zowel de verbintenis tot vermindering van de gekwantificeerde emissies die is opgenomen in de derde kolom van bijlage B bij het Protocol van Kyoto, zoals gewijzigd door de wijziging van Doha, als met de wetgeving van de Unie, met inbegrip van het klimaat- en energiepakket van 2009 en de beginselen en criteria waarop doelstellingen in die wetgeving zijn gebaseerd.

(10)

De Overeenkomst moet namens de Unie worden ondertekend, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een latere datum,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De ondertekening, namens de Unie, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en IJsland, anderzijds, betreffende de deelname van IJsland aan de gezamenlijke nakoming van de verbintenissen van de Europese Unie, haar lidstaten en IJsland voor de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering is hierbij goedgekeurd, onder voorbehoud van de sluiting van genoemde Overeenkomst (2).

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de Overeenkomst, namens de Unie, te ondertekenen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 januari 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

J. DŪKLAVS


(1)  Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1).

(2)  De tekst van de Overeenkomst zal samen met het besluit betreffende de sluiting ervan worden bekendgemaakt.


VERORDENINGEN

31.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 26/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/147 VAN DE RAAD

van 30 januari 2015

tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 101/2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad van 4 februari 2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Tunesië (1), en met name artikel 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 4 februari 2011 heeft de Raad Verordening (EU) nr. 101/2011 vastgesteld.

(2)

Op grond van een herziening van de lijst in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011, moeten de vermeldingen voor drie personen worden gewijzigd.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 101/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

E. RINKĒVIČS


(1)  PB L 31 van 5.2.2011, blz. 1.


BIJLAGE

De vermeldingen voor de volgende personen, als weergegeven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 101/2011, worden vervangen door de onderstaande vermeldingen.

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

3.

Moncef Ben Mohamed Ben Rhouma TRABELSI

Tunesiër, geboren op 4 maart 1944 te Tunis, zoon van Saida DHERIF, gehuwd met Yamina SOUIEI, bedrijfsleider, voorheen woonachtig 11 rue de France — Radès Ben Arous, houder van CNI nr. 05000799.

Overleden op 4 april 2011.

(Overleden) persoon naar wiens activiteiten door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens medeplichtigheid aan de verduistering van overheidsgelden door een openbaar ambtsdrager; medeplichtigheid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen, en medeplichtigheid aan de uitoefening van onrechtmatige invloed op een openbaar ambtsdrager teneinde direct of indirect een voordeel voor een derde te verkrijgen.

12.

Mohamed Adel Ben Mohamed Ben Rehouma TRABELSI

Tunesiër, geboren op 26 april 1950 te Tunis, zoon van Saida DHERIF, gehuwd met BEN JEMIA, bedrijfsleider, voorheen woonachtig 3 rue de la Colombe — Gammarth Supérieur, houder van CNI nr. 00178522.

Overleden op 27 januari 2011.

(Overleden) persoon naar wiens activiteiten door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens medeplichtigheid aan de verduistering van overheidsgelden door een openbaar ambtsdrager; medeplichtigheid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen, en medeplichtigheid aan de uitoefening van onrechtmatige invloed op een openbaar ambtsdrager teneinde direct of indirect een voordeel voor een derde te verkrijgen.

32.

Faouzi Ben Haj Hamda Ben Haj Hassen BEN ALI

Tunesiër, geboren op 13 maart 1947 te Hammam-Sousse, gehuwd met Zohra BEN AMMAR, bedrijfsleider, voorheen woonachtig rue El Moez — Hammam —Sousse, houder van CNI nr. 02800443.

Overleden op 25 februari 2011.

(Overleden) persoon naar wiens activiteiten door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens medeplichtigheid aan de verduistering van overheidsgelden door een openbaar ambtsdrager; medeplichtigheid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen, en medeplichtigheid aan de uitoefening van onrechtmatige invloed op een openbaar ambtsdrager teneinde direct of indirect een voordeel voor een derde te verkrijgen.


31.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 26/5


VERORDENING (EU) 2015/148 VAN DE COMMISSIE

van 28 januari 2015

tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in de Groenlandse wateren van NAFO 1 en de Groenlandse wateren van XIV door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 43/2014 van de Raad (2) zijn quota voor 2014 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2014 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2014 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 januari 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 43/2014 van de Raad van 20 januari 2014 tot vaststelling, voor 2014, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 24 van 28.1.2014, blz. 1).


BIJLAGE

Nr.

88/TQ43

Lidstaat

Duitsland

Bestand

COD/N1GL14

Soort

Kabeljauw (Gadus morhua)

Gebied

Groenlandse wateren van NAFO 1 en Groenlandse wateren van XIV

Datum van sluiting

20.12.2014


31.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 26/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/149 VAN DE COMMISSIE

van 30 januari 2015

tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010, wat de stof „methylprednisolon” betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De maximumwaarden voor residuen (MRL's) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 worden vastgesteld.

(2)

De farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL's in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgelegd in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2).

(3)

Methylprednisolon is in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 opgenomen als toegestane stof in spierweefsel, vetweefsel, lever, nieren en melk van runderen.

(4)

Bij het Europees Geneesmiddelenbureau is een aanvraag tot uitbreiding van de huidige vermelding voor methylprednisolon tot paardachtigen ingediend.

(5)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet het Europees Geneesmiddelenbureau overwegen MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor een bepaald levensmiddel zijn vastgesteld, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor één of meer diersoorten zijn vastgesteld, toe te passen op andere diersoorten.

(6)

Het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik heeft aanbevolen een MRL vast te stellen voor methylprednisolon voor paardachtigen, en de MRL voor methylprednisolon voor rundermelk te extrapoleren naar paardenmelk.

(7)

De vermelding voor methylprednisolon in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 moet derhalve worden gewijzigd door er de MRL's voor paardachtigen in spierweefsel, vetweefsel, lever, nieren en melk in op te nemen.

(8)

De belanghebbenden moet een redelijke termijn worden geboden om eventuele maatregelen te nemen om aan de nieuwe MRL's te voldoen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de vermelding voor „methylprednisolon” vervangen door:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL's

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Methylprednisolon

Methylprednisolon

Paardachtigen

10 μg/kg

10 μg/kg

10 μg/kg

10 μg/kg

2 μg/kg

Spierweefsel

Vetweefsel

Lever

Nieren

Melk

GEEN

Corticoïden/Glucocorticoïden”

Runderen

10 μg/kg

10 μg/kg

10 μg/kg

10 μg/kg

2 μg/kg

Spierweefsel

Vetweefsel

Lever

Nieren

Melk

GEEN


31.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 26/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/150 VAN DE COMMISSIE

van 30 januari 2015

tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010, wat de stof „gamitromycine” betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De maximumwaarden voor residuen (MRL's) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 worden vastgesteld.

(2)

De farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL's in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgelegd in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2).

(3)

Gamitromycine is in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 opgenomen als toegestane stof in vetweefsel, lever en nieren van runderen, met uitzondering van dieren die melk voor menselijke consumptie produceren.

(4)

Bij het Europees Geneesmiddelenbureau is een aanvraag tot uitbreiding van de huidige vermelding voor gamitromycine tot varkens ingediend.

(5)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet het Europees Geneesmiddelenbureau overwegen MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor een bepaald levensmiddel zijn vastgesteld, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor één of meer diersoorten zijn vastgesteld, toe te passen op andere diersoorten. Het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik is tot de conclusie gekomen dat voor deze stof extrapolatie naar andere voedselproducerende diersoorten niet kan worden toegestaan.

(6)

De vermelding voor gamitromycine in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 moet daarom worden gewijzigd door er de MRL voor varkens in op te nemen.

(7)

De belanghebbenden moet een redelijke termijn worden geboden om eventuele maatregelen te nemen om aan de nieuwe MRL te voldoen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de vermelding voor „gamitromycine” vervangen door:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidue

Diersoorten

MRL's

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Gamitromycine

Gamitromycine

Varkens

100 μg/kg

Spier

GEEN

Infectiewerende middelen/Antibiotica”

100 μg/kg

Huid en vetweefsel in natuurlijke verhoudingen

100 μg/kg

Lever

300 μg/kg

Nieren

Runderen

20 μg/kg

Vetweefsel

Niet voor gebruik bij dieren die melk voor menselijke consumptie produceren.

200 μg/kg

Lever

100 μg/kg

Nieren


31.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 26/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/151 VAN DE COMMISSIE

van 30 januari 2015

tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010, wat de stof „doxycycline” betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De maximumwaarden voor residuen (MRL's) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 worden vastgesteld.

(2)

De farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL's in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgelegd in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2).

(3)

Doxycycline is in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 opgenomen als toegestane stof in spier, lever en nieren van runderen, met uitzondering van dieren die melk voor menselijke consumptie produceren, en in spier, huid en vetweefsel, lever en nieren van varkens en pluimvee, met uitzondering van dieren die eieren voor menselijke consumptie produceren.

(4)

Bij het Europees Geneesmiddelenbureau is een aanvraag tot uitbreiding van de huidige vermelding voor doxycycline tot konijnen ingediend.

(5)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet het Europees Geneesmiddelenbureau overwegen MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor een bepaald levensmiddel zijn vastgesteld, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor één of meer diersoorten zijn vastgesteld, toe te passen op andere diersoorten. Het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik heeft aanbevolen een MRL vast te stellen voor doxycycline voor paardachtigen, en de MRL's voor doxycycline voor runderen, varkens, pluimvee en konijnen te extrapoleren naar alle voedselproducerende soorten.

(6)

De vermelding voor doxycycline in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 moet derhalve worden gewijzigd door er de MRL's voor alle voedselproducerende soorten in op te nemen, van toepassing op spier, vetweefsel, lever en nieren, met uitzondering van dieren die melk of eieren voor menselijke consumptie produceren.

(7)

De belanghebbenden moet een redelijke termijn worden geboden om eventuele maatregelen te nemen om aan de nieuwe MRL's te voldoen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de vermelding voor „doxycycline” vervangen door:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL's

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Doxycycline

Doxycycline

Alle voedselproducerende soorten

100 μg/kg

300 μg/kg

300 μg/kg

600 μg/kg

Spier

Vetweefsel

Lever

Nieren

Voor vissen heeft de MRL voor spier betrekking op „spier en huid in natuurlijke verhoudingen”.

De MRL's voor vetweefsel, lever en nieren gelden niet voor vissen.

Voor varkens en pluimvee heeft de MRL voor vetweefsel betrekking op „spier en huid in natuurlijke verhoudingen”.

Niet voor gebruik bij dieren die melk of eieren voor menselijke consumptie produceren.

Infectiewerende middelen/Antibiotica”


31.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 26/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/152 VAN DE COMMISSIE

van 30 januari 2015

tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010, wat de stof „tulatromycine” betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De maximumwaarden voor residuen (MRL's) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 worden vastgesteld.

(2)

De farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL's in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgelegd in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2).

(3)

Tulatromycine is in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 opgenomen als toegestane stof in spier, vetweefsel, lever en nieren van runderen en varkens (en huid van varkens), met uitzondering van dieren die melk voor menselijke consumptie produceren. De voorlopige MRL's voor die stof voor runderen en varkens vervallen op 1 januari 2015.

(4)

Bij het Europees Geneesmiddelenbureau is een aanvraag tot verlenging van de huidige vermelding voor schapen voor spier, vetweefsel, lever en nieren ingediend.

(5)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet het Europees Geneesmiddelenbureau overwegen MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor een bepaald levensmiddel zijn vastgesteld, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor één of meer diersoorten zijn vastgesteld, toe te passen op andere diersoorten. Het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik heeft aanbevolen de MRL uit te breiden naar schapen en voor runderen te extrapoleren naar geiten.

(6)

De vermelding voor tulatromycine in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 moet daarom worden gewijzigd teneinde de MRL voor schapen en geiten daarin op te nemen.

(7)

De belanghebbenden moet een redelijke termijn worden geboden om eventuele maatregelen te nemen om aan de nieuwe MRL te voldoen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 worden de gegevens voor „tulatromycine” vervangen door:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL's

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Tulatromycine

(2R,3S,4R,5R,8R,10R,11R,12S, 13S,14R)-2-ethyl-3,4,10,13-tetrahydroxy-3,5,8,10,12,14-hexamethyl-11-[[3,4,6-trideoxy-3-(dimethylamino)-ß-D-xylo-hexopyranosyl]oxy]-1-oxa-6-azacyclopentadecaan-15-on, uitgedrukt als tulatromycine-equivalent

Schapen, geiten

450 μg/kg

Spierweefsel

Niet te gebruiken bij dieren die melk voor menselijke consumptie produceren

Infectiewerende middelen/Antibiotica”

250 μg/kg

Vetweefsel

5 400 μg/kg

Lever

1 800 μg/kg

Nieren

Runderen

300 μg/kg

Spierweefsel

Niet te gebruiken bij dieren die melk voor menselijke consumptie produceren

De voorlopige maximumwaarden voor residuen zijn slechts van toepassing tot 1 januari 2015

200 μg/kg

Vetweefsel

4 500 μg/kg

Lever

3 000 μg/kg

Nieren

Varkens

800 μg/kg

Spierweefsel

De voorlopige maximumwaarden voor residuen zijn slechts van toepassing tot 1 januari 2015

300 μg/kg

Huid en vetweefsel in natuurlijke verhoudingen

4 000 μg/kg

Lever

8 000 μg/kg

Nieren


31.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 26/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/153 VAN DE COMMISSIE

van 30 januari 2015

tot afwijking van Verordening (EG) nr. 1918/2006 wat betreft de maandelijkse hoeveelheden voor de afgifte van invoercertificaten in het kader van het tariefcontingent voor olijfolie van oorsprong uit Tunesië voor 2015

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 187, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1918/2006 van de Commissie (2) zijn de maandelijkse maximumhoeveelheden olijfolie vastgesteld waarvoor binnen de in lid 1 van dat artikel genoemde totale omvang van het contingent invoercertificaten mogen worden afgegeven.

(2)

Om de handel in olijfolie tussen de Unie en Tunesië voor het lopende productiejaar te vergemakkelijken, moet worden afgeweken van Verordening (EG) nr. 1918/2006 en moeten voor de periode van 1 februari 2015 tot en met 31 oktober 2015 afwijkende maandelijkse maximumhoeveelheden worden toegestaan, onverminderd de totale omvang van het tariefcontingent als vastgesteld in artikel 2, lid 1, van die verordening.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1918/2006 en onverminderd de omvang van het tariefcontingent als vastgesteld in artikel 2, lid 1, van die verordening, mogen voor de periode van 1 februari 2015 tot en met 31 oktober 2015 certificaten worden afgegeven voor maandelijkse hoeveelheden van maximaal:

9 000 ton per maand in februari en maart, en

8 000 ton per maand in april tot en met oktober.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 365 van 21.12.2006, blz. 84.


31.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 26/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/154 VAN DE COMMISSIE

van 30 januari 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

EG

362,8

MA

87,3

SN

316,2

TR

124,6

ZZ

222,7

0707 00 05

JO

229,9

TR

202,1

ZZ

216,0

0709 91 00

EG

113,1

ZZ

113,1

0709 93 10

EG

165,4

MA

229,4

TR

238,2

ZZ

211,0

0805 10 20

EG

45,9

IL

78,7

MA

67,3

TN

52,8

TR

64,6

ZZ

61,9

0805 20 10

IL

163,6

MA

88,3

ZZ

126,0

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

54,3

EG

87,6

IL

137,7

MA

133,4

TR

85,8

ZZ

99,8

0805 50 10

TR

56,7

ZZ

56,7

0808 10 80

BR

59,5

CL

89,7

US

195,6

ZZ

114,9

0808 30 90

CL

316,1

US

243,1

ZA

89,9

ZZ

216,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

31.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 26/22


BESLUIT (EU) 2015/155 VAN DE RAAD

van 27 januari 2015

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Comité voor de handel in goederen dat is ingesteld bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, wat betreft de vaststelling van de regels inzake het beheer van tariefcontingenten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (1) („de overeenkomst”), is op 6 oktober 2010 ondertekend.

(2)

Overeenkomstig artikel 15.10, lid 5, van de overeenkomst wordt zij sinds 1 juli 2011 voorlopig toegepast, in afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan.

(3)

Bij artikel 15.1 van de overeenkomst is een Handelscomité opgericht dat onder meer moet zorgen dat de overeenkomst naar behoren functioneert en moet toezien op de werkzaamheden van alle gespecialiseerde comités.

(4)

Overeenkomstig artikel 15.2 van de overeenkomst zijn gespecialiseerde comités opgericht, die onder toezicht van het Handelscomité staan. Het Comité voor de handel in goederen overeenkomstig artikel 2.16 van de overeenkomst, is een van deze gespecialiseerde comités.

(5)

Overeenkomstig aanhangsel 2-A-1, punt 2, van de overeenkomst mag Korea voor het beheer en de tenuitvoerlegging van de tariefcontingenten die Korea ingevolge de overeenkomst toepast op melk en room, boter, honing en sinaasappelen van oorsprong uit de Unie gebruikmaken van een veilingstelsel. De voorwaarden van het veilingstelsel moeten door de partijen in onderlinge overeenstemming binnen het Comité voor de handel in goederen worden vastgesteld.

(6)

Overeenkomstig aanhangsel 2-A-1, punt 3, van de overeenkomst mag Korea voor het beheer en de tenuitvoerlegging van bepaalde tariefcontingenten gebruikmaken van een vergunningenstelsel. De partijen moeten in het Comité voor de handel in goederen overeenstemming bereiken over het beleid en de procedures voor het vergunningenstelsel, inclusief de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor tariefcontingenten in aanmerking te komen, en over eventuele wijzigingen daarvan.

(7)

Het namens de Unie in het Comité voor de handel in goederen in te nemen standpunt betreffende de regels inzake het beheer van tariefcontingenten moet worden vastgesteld.

(8)

Het gezamenlijk besluit wordt genomen door een uitwisseling van nota's tussen de Unie en Korea, die namens de Unie moeten worden ondertekend door een vertegenwoordiger van de Commissie.

(9)

Het door de Unie in het Comité voor de handel in goederen in te nemen standpunt moet derhalve worden gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Comité voor de handel in goederen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie in te nemen standpunt in het Comité inzake de handel in goederen dat is ingesteld bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, wat betreft de vaststelling van de regels inzake het beheer van tariefcontingenten wordt gebaseerd op het ontwerpbesluit van het Comité voor de handel in goederen.

Kleine technische verbeteringen van het ontwerpbesluit van het Comité voor de handel in goederen kunnen door de vertegenwoordigers van de Unie in het comité worden goedgekeurd zonder een nieuw besluit van de Raad.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 27 januari 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

J. REIRS


(1)  PB L 127 van 14.5.2011, blz. 6.


ONTWERP

BESLUIT Nr. 1 VAN HET COMITÉ EU-KOREA VOOR DE HANDEL IN GOEDEREN

van …

inzake de vaststelling van regels voor het beheer en de tenuitvoerlegging van tariefcontingenten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Republiek Korea („Korea”), enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, („de partijen” en „de overeenkomst”), en met name de artikelen 2.16, 15.2, lid 1, en aanhangsel 2-A-1, punten 2 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 15.1 van de overeenkomst is een Handelscomité opgericht dat onder meer moet zorgen dat de overeenkomst naar behoren functioneert en moet toezien op de werkzaamheden van alle gespecialiseerde comités.

(2)

Overeenkomstig artikel 15.2 van de overeenkomst zijn gespecialiseerde comités opgericht, die onder toezicht van het Handelscomité staan. Het Comité voor de handel in goederen, overeenkomstig artikel 2.16 van de overeenkomst, is een van die gespecialiseerde comités.

(3)

Overeenkomstig aanhangsel 2-A-1, punt 2, van de overeenkomst mag Korea voor het beheer en de tenuitvoerlegging van de tariefcontingenten die Korea ingevolge de overeenkomst toepast op bepaalde goederen van oorsprong uit de Europese Unie gebruikmaken van een veilingstelsel. De voorwaarden van het veilingstelsel moeten in onderling overleg door de partijen bij besluit van het Comité voor de handel in goederen worden vastgesteld.

(4)

Overeenkomstig aanhangsel 2-A-1, punt 3, van de overeenkomst mag Korea voor het beheer en de tenuitvoerlegging van bepaalde tariefcontingenten gebruikmaken van een vergunningenstelsel. De partijen moeten in het Comité voor de handel in goederen overeenstemming bereiken over het beleid en de procedures voor het vergunningenstelsel, inclusief de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor tariefcontingenten in aanmerking te komen, en over eventuele wijzigingen daarvan,

BESLUIT:

1.

Bij het beheer en de tenuitvoerlegging van de tariefcontingenten die Korea ingevolge de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Republiek Korea, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, toepast op bepaalde goederen van oorsprong uit de Europese Unie, volgt Korea de in de bijlage bij dit besluit vastgestelde regels.

2.

Dit besluit treedt in werking op …

Gedaan te …,

Voor het Comité voor de handel in goederen

Mauro PETRICCIONE

Directeur

Directoraat-generaal Handel van de Europese Commissie

Hak-Do KIM

Directeur-generaal Vrijhandelsbeleid

Ministerie voor Handel, Industrie en Energie van de Republiek Korea

BIJLAGE

REGELS VOOR HET BEHEER EN DE TENUITVOERLEGGING VAN DE TARIEFCONTINGENTEN

Artikel 1

Tijdschema van veilingen en vergunningsaanvragen

(1)   Veilingen voor mageremelkpoeder, vollemelkpoeder, gecondenseerde melk en natuurlijke honing moeten voorafgaan aan de invoerperiode, d.w.z. in juni voor contingenten die in juli worden geopend.

(2)   De specifieke richtsnoeren van de Korea Agro-Fisheries Trade Corporation dienen te bepalen dat de publieke aankondigingen voor de veilingen acht kalenderdagen vóór de uiterste termijn voor het indienen van de aanvraag tot deelname aan de veilingen worden gedaan.

(3)   Voor producten waarvan het tijdschema voor het aanvragen van een contingentvergunning niet is vastgesteld in de Vrijhandelsovereenkomst tussen Korea en de EU, dienen de specifieke richtsnoeren van de agentschappen die zijn aangewezen voor het beheer van tariefcontingenten (hierna „aanbevelende instanties” genoemd) te voorzien in een vergunningaanvraagperiode van ten minste zeven kalenderdagen vanaf de eerste werkdag van het jaar van tenuitvoerlegging als bedoeld in bijlage 2-A, punt 5, van de Vrijhandelsovereenkomst tussen Korea en de EU.

Artikel 2

Borgsom en vergoedingen

(1)   Voor diensten die verband houden met een aanvraag voor de toewijzing van een tariefcontingent via veiling mogen geen andere administratieve kosten of vergoedingen worden aangerekend dan de borgsom — het bedrag dat wordt betaald door bieders die een veilingaanvraag indienen.

(2)   De algemene instructies voor bieders voor elke veiling dienen voor te schrijven dat de borgsom, zodra de veiling is voltooid, zo spoedig als normale administratieve procedures toelaten, aan de bieders wordt terugbetaald.

(3)   Voor aanvragers van vergunningen wordt geen waarborg of borgsom vereist.

Artikel 3

Afgifte en geldigheid van een aanbeveling

(1)   Na een veiling of een vergunningaanvraag dienen de aanbevelende instanties een aanbeveling voor de invoer van tariefcontingenten in het kader van de Vrijhandelsovereenkomst tussen Korea en de EU (hierna „aanbeveling” genoemd) af te gegeven.

(2)   Aanbevelingen worden binnen twee kalenderdagen aan de aanvragers afgegeven op voorwaarde dat de ingediende aanvraag voor een tariefcontingentenaanbeveling aan de aanbevelingsvereisten voldoet.

(3)   Een aanbeveling voor de invoer van tariefcontingenten is 90 dagen geldig. De geldigheidsduur kan met 30 dagen worden verlengd, maar mag de laatste dag van het jaar van tenuitvoerlegging als bedoeld in bijlage 2-A, punt 5, bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen Korea en de EU niet overschrijden.

Artikel 4

Bekendmaking van informatie over tariefcontingentenbeheer

(1)   De richtsnoeren van het ministerie voor Landbouw, Levensmiddelen en Plattelandsaangelegenheden van Korea (hierna „MLLPA” genoemd) en de specifieke richtsnoeren van de aanbevelende instanties dienen te worden bekendgemaakt op hun respectieve websites.

(2)   De aanbevelende instanties dienen op hun website regelmatig informatie te publiceren met betrekking tot onder meer publieke aankondigingen van vergunningaanvragen en veilingen, vergunningverlening en veilingperioden, toegewezen hoeveelheden, resterende hoeveelheden voor elk tariefcontingent en de geplande datum van de volgende veiling/vergunningsperiode.

(3)   De basisvoorwaarden voor veilingen, waaronder voorwaarden inzake toelating, betaling en terugbetaling van de borgsom, veilingdata, veilingcode en -informatie dienen te worden opgenomen in specifieke richtsnoeren van de Korea Agro-Fisheries & Food Trade Corporation of in de algemene instructies voor bieders voor elke veiling.

Artikel 5

Voorschriften voor de toewijzing van tariefcontingenten

De MLLPA-richtsnoeren laten toe het jaarlijkse tariefcontingentvolume over het jaar te verdelen door het jaarlijkse tariefcontingentvolume in verschillende subvolumes te verdelen, waarvan de som gelijk is aan het jaarlijkse tariefcontingentvolume. Het totale tariefcontingentvolume voor elk jaar van tenuitvoerlegging zoals vastgesteld in de Vrijhandelsovereenkomst tussen Korea en de EU wordt niet verlaagd.

Beheer van tariefcontingenten: Verklarende woordenlijst

Aanbevelende instanties

Voor het beheer van tariefcontingenten aangewezen Koreaanse instanties: Korea Dairy Industries Association, Korea Agro-Fisheries & Food Trade Corporation, Korea Feed Ingredients Association en Korea Feed Milk Replacer Association

Websites:

 

Korea Dairy Industries Association (enkel beschikbaar in het Koreaans):

http://www.koreadia.or.kr/

 

Korea Agro-Fisheries & Food Trade Corporation:

http://www.at.or.kr/home/apen000000/index.action

 

Korea Feed Ingredients Association (enkel beschikbaar in het Koreaans):

http://www.kfeedia.org/main.html

 

Korea Feed Milk Replacer Association (enkel beschikbaar in het Koreaans):

http://milkreplacer.or.kr/

Borgsom

Bedrag dat wordt betaald door inschrijvers die een aanvraag tot deelname aan een veiling indienen. De borgsom wordt onmiddellijk na de contingentaanbeveling aan de inschrijver terugbetaald.

Aanbeveling

Afgifte van een invoertariefcontingent na een veiling of vergunningaanvraag.

Geldigheidsduur

Periode gedurende welke een aanbeveling voor een invoertariefcontingent geldig is.

Jaar van tenuitvoerlegging

Periode van twaalf maanden tussen opeenvolgende verjaardagen van de vrijhandelsovereenkomst (1 juli) waarvoor een jaarlijks tariefcontingentvolume is vastgesteld in de Vrijhandelsovereenkomst tussen Korea en de EU.


31.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 26/27


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/156 VAN DE RAAD

van 27 januari 2015

tot verlenging van de geldigheid van Uitvoeringsbesluit 2012/232/EU waarbij Roemenië wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brief, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 13 februari 2014, heeft Roemenië verzocht om machtiging tot verlenging van een maatregel die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG, teneinde het recht op aftrek ter zake van uitgaven voor bepaalde gemotoriseerde wegvoertuigen die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, te mogen beperken. Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 15 september 2014, heeft Roemenië dit verzoek aangevuld met een verslag over de toepassing van Uitvoeringsbesluit 2012/232/EU van de Raad (2).

(2)

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 12 november 2014 van het Roemeense verzoek in kennis gesteld. Bij brief van 13 november 2014 heeft de Commissie Roemenië meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(3)

Krachtens artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG is een belastingplichtige gerechtigd de belasting over de toegevoegde wwarde (btw) af te trekken ter zake van de goederen en diensten die hij heeft ontvangen voor zover die goederen en diensten worden gebruikt ten behoeve van zijn belaste activiteiten. Krachtens artikel 26, lid 1, onder a), van die richtlijn geldt er een aangifteplicht voor de btw wanneer een tot het bedrijf behorend goed wordt gebruikt voor privédoeleinden van de belastingplichtige of van zijn personeel of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden.

(4)

Bij Uitvoeringsbesluit 2012/232/EU is Roemenië in overeenstemming met artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG gemachtigd om een derogatiemaatregel toe te passend waarbij het recht op aftrek van de voorbelasting ter zake van de aankoop, intra-EU-verwerving, invoer, huur en leasing van motorvoertuigen alsook van de btw ter zake van met die voertuigen samenhangende uitgaven, tot 50 % wordt beperkt, wanneer het voertuig niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt.

(5)

Uitvoeringsbesluit 2012/232/EU is op 31 december 2014 verstreken.

(6)

Teneinde de ononderbroken toepassing van de derogatiemaatregel te verzekeren, moet dit besluit vanaf 1 januari 2015 worden toegepast.

(7)

In overeenstemming met artikel 4, lid 2, tweede alinea, van Uitvoeringsbesluit 2012/232/EU heeft Roemenië de Commissie een verslag over de toepassing van dit besluit voorgelegd, met daarin ook een evaluatie van het percentage van de aftrekbeperking. Net als bij de tot nu toe geldende derogatie acht Roemenië een percentage van 50 % nog steeds gerechtvaardigd.

(8)

Er wordt verwacht dat de derogatie geen noemenswaardige invloed zal hebben op de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik en geen negatieve gevolgen zal hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw. Roemenië moet derhalve worden gemachtigd de maatregel gedurende een beperkte periode te blijven toepassen, namelijk tot 31 december 2017.

(9)

Indien Roemenië om een verdere verlenging van de derogatiemaatregel na 2017 zou verzoeken, moet het de Commissie een nieuw verslag voorleggen, tezamen met het verzoek om verlenging, uiterlijk 31 maart 2017,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In Uitvoeringsbesluit 2012/232/EU wordt Artikel 4 vervangen door:

„Artikel 4

1.   Dit besluit verstrijkt op 31 december 2017.

2.   Een verzoek om verlenging van de in dit besluit vervatte maatregelen dient de Commissie uiterlijk 31 maart 2017 te worden voorgelegd.

Bij een dergelijk verzoek dient een verslag te worden gevoegd dat ook een evaluatie omvat van het percentage van de aftrekbeperking van de btw op basis van dit besluit.”

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing vanaf 1 januari 2015.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot Roemenië.

Gedaan te Brussel, 27 januari 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

J. REIRS


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2012/232/EU van de Raad van 26 april 2012 waarbij Roemenië wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 117 van 1.5.2012, blz. 7).


31.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 26/29


BESLUIT (GBVB) 2015/157 VAN DE RAAD

van 30 januari 2015

tot wijziging van Besluit 2011/72/GBVB betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 31 januari 2011 Besluit 2011/72/GBVB (1) vastgesteld.

(2)

De in Besluit 2011/72/GBVB genoemde restrictieve maatregelen zijn van toepassing tot en met 31 januari 2015. Naar aanleiding van een toetsing van dat besluit dienen die restrictieve maatregelen te worden verlengd tot en met 31 januari 2016. De vermeldingen voor drie personen moeten worden gewijzigd.

(3)

Besluit 2011/72/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2011/72/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Dit besluit is van toepassing tot en met 31 januari 2016. Het wordt voortdurend geëvalueerd. Het kan zo nodig worden verlengd of gewijzigd indien de Raad van oordeel is dat de doelstellingen ervan niet zijn verwezenlijkt.”

.

2)

De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

E. RINKĒVIČS


(1)  Besluit 2011/72/GBVB van de Raad van 31 januari 2011 betreffende restrictieve maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Tunesië (PB L 28 van 2.2.2011, blz. 62).


BIJLAGE

De vermeldingen voor de volgende personen, als weergegeven in de bijlage bij Besluit 2011/72/GBVB, worden vervangen door de onderstaande vermeldingen.

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

3.

Moncef Ben Mohamed Ben Rhouma TRABELSI

Tunesiër, geboren op 4 maart 1944 te Tunis, zoon van Saida DHERIF, gehuwd met Yamina SOUIEI, bedrijfsleider, voorheen woonachtig 11 rue de France — Radès Ben Arous, houder van CNI nr. 05000799.

Overleden op 4 april 2011.

(Overleden) persoon naar wiens activiteiten door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens medeplichtigheid aan de verduistering van overheidsgelden door een openbaar ambtsdrager; medeplichtigheid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen, en medeplichtigheid aan de uitoefening van onrechtmatige invloed op een openbaar ambtsdrager teneinde direct of indirect een voordeel voor een derde te verkrijgen.

12.

Mohamed Adel Ben Mohamed Ben Rhouma TRABELSI

Tunesiër, geboren op 26 april 1950 te Tunis, zoon van Saida DHERIF, gehuwd met BEN JEMIA, bedrijfsleider, voorheen woonachtig 3 rue de la Colombe — Gammarth Supérieur, houder van CNI nr. 00178522.

Overleden op 27 januari 2011.

(Overleden) persoon naar wiens activiteiten door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens medeplichtigheid aan de verduistering van overheidsgelden door een openbaar ambtsdrager; medeplichtigheid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen, en medeplichtigheid aan de uitoefening van onrechtmatige invloed op een openbaar ambtsdrager teneinde direct of indirect een voordeel voor een derde te verkrijgen.

32.

Faouzi Ben Haj Hamda Ben Haj Hassen BEN ALI

Tunesiër, geboren op 13 maart 1947 te Hammam-Sousse, gehuwd met Zohra BEN AMMAR, bedrijfsleider, voorheen woonachtig rue El Moez — Hammam — Sousse, houder van CNI nr. 02800443.

Overleden op 25 februari 2011.

(Overleden) persoon naar wiens activiteiten door de Tunesische autoriteiten een gerechtelijk onderzoek is ingesteld wegens medeplichtigheid aan de verduistering van overheidsgelden door een openbaar ambtsdrager; medeplichtigheid aan machtsmisbruik door een openbaar ambtsdrager om een ongerechtvaardigd voordeel voor een derde te verkrijgen en de overheid verlies toe te brengen, en medeplichtigheid aan de uitoefening van onrechtmatige invloed op een openbaar ambtsdrager teneinde direct of indirect een voordeel voor een derde te verkrijgen.


31.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 26/31


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/158 VAN DE COMMISSIE

van 30 januari 2015

betreffende de goedkeuring van twee hoogrendementsalternatoren van Robert Bosch GmbH als innoverende technologieën ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (1), en met name artikel 12, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De leverancier Robert Bosch GmbH („de aanvrager”) heeft op respectievelijk 2 december 2013 en 6 mei 2014 de volgende twee aanvragen ingediend voor de goedkeuring van de efficiënte alternatoren van Robert Bosch GmbH als innoverende technologieën:

Nr.

Innoverende technologie

1

Hoogrendementsalternator met hoogrendementsdioden (HED)

2

Hoogrendementsalternator met synchrone actieve gelijkrichting (SAR)

(2)

De twee aanvragen zijn beoordeeld op volledigheid overeenkomstig artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 van de Commissie (2). De Commissie stelde vast dat in de oorspronkelijke aanvraag voor innoverende technologie nr. 1 relevante informatie ontbrak en verzocht de aanvrager ze te completeren. De aanvrager verstrekte die informatie op 6 mei 2014. Beide aanvragen werden geacht volledig te zijn en de periode voor de beoordeling van de aanvragen door de Commissie ging in op de dag volgende op de datum van de officiële ontvangst, d.w.z. 7 mei 2014 in beide gevallen.

(3)

Beide aanvragen zijn beoordeeld overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 en de Technical Guidelines for the preparation of applications for the approval of innovative technologies pursuant to Regulation (EC) No 443/2009 („de technische richtsnoeren”) (3).

(4)

Aanvraag nr. 1 betreft de hoogrendementsalternator met HED van Robert Bosch GmbH. De hoogrendementsalternator met HED gebruikt geoptimaliseerde ontwerpen voor onderdelen en hoogrendementsdioden. Naast de nieuwe HED-diodetechnologie levert de alternator van de aanvrager een hoger rendement dan de basisalternator door de vermindering van ijzerverliezen door de optimalisering van de staallegering en de laminering, de optimalisering van de lengte van het ijzer en van het tandprofiel, de optimalisering van de luchtspleet tussen rotor en stator, de optimalisering van de kamer van de klauwpolen van de rotor en de optimalisering van de faseweerstand. Deze technologie verschilt dus van de bij Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU van de Commissie (4) en 2014/465/EU van de Commissie (5) als eco-innovatie goedgekeurde andere alternatoren met efficiënte opwekking.

(5)

Aanvraag nr. 2 betreft de hoogrendementsalternator met SAR van Robert Bosch GmbH. De hoogrendementsalternator met SAR heeft een rendement van minstens 78 %. De belangrijkste rendementsverhoging wordt verkregen door de invoering van de actieve gelijkrichting met behulp van de MOSFET-technologie (metaaloxide-halfgeleider-veldeffecttransistor). Bovendien heeft de hoogrendementsalternator met SAR van de aanvrager een hoger rendement dan de basisalternator door de vermindering van ijzerverliezen door de optimalisering van de staallegering en de laminering, de optimalisering van de lengte van het ijzer en van het tandprofiel, de optimalisering van de luchtspleet tussen rotor en stator, de optimalisering van de kamer van de klauwpolen van de rotor en de optimalisering van de faseweerstand. Deze technologie verschilt dus van de bij de Uitvoeringsbesluiten 2013/341/EU en 2014/465/EU als eco-innovatie goedgekeurde andere alternatoren met efficiënte opwekking, en van de hoogrendementsalternator met HED in aanvraag nr. 1.

(6)

De Commissie is van oordeel dat uit de in beide aanvragen verstrekte informatie blijkt dat aan de in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009 en de artikelen 2 en 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 bedoelde voorwaarden en criteria is voldaan.

(7)

De aanvrager heeft aangetoond dat beide hoogrendementsalternatoren van het in deze aanvraag beschreven type in niet meer dan 3 % van de in het referentiejaar 2009 geregistreerde nieuwe personenauto's is toegepast.

(8)

Om te bepalen hoeveel CO2 zal worden bespaard als de innoverende technologie in een voertuig wordt gemonteerd, moet een basisvoertuig worden aangegeven waarmee de efficiëntie van het met de innoverende technologie uitgeruste voertuig overeenkomstig de artikelen 5 en 8 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 vergeleken moet worden. Volgens de Commissie kan een alternator met een rendement van 67 % als passende basistechnologie gelden wanneer de innoverende technologie in een nieuw voertuigtype wordt gemonteerd. Indien de efficiënte alternatoren van Robert Bosch GmbH in een bestaand voertuigtype worden gemonteerd, moet de meest recente in de handel gebrachte versie van dat type alternator als basistechnologie worden genomen.

(9)

De aanvrager heeft voor beide aanvragen een testmethode voor de CO2-reducties voorgelegd die formules bevat die consistent zijn met de in de technische richtsnoeren beschreven formules voor de vereenvoudigde benadering met betrekking tot efficiënte alternatoren. Volgens de Commissie zal de testmethode overeenkomstig artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 verifieerbare, reproduceerbare en vergelijkbare resultaten opleveren en kan zij de CO2-emissievoordelen van de innoverende technologie op realistische wijze en met een sterke statistische significantie aantonen.

(10)

De Commissie stelt vast dat de testmethode en de formules voor de berekening van de CO2-besparingen van de aanvrager in beide gevallen in alle opzichten identiek zijn aan de in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU gespecificeerde methode. Bijgevolg meent de Commissie dat de in Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU bepaalde methode moet worden gebruikt om te bepalen hoezeer de CO2-uitstoot wordt verlaagd als gevolg van het gebruik van de hoogrendementsalternator met HED van Robert Bosch GmbH en de hoogrendementsalternator met SAR van Robert Bosch GmbH.

(11)

Tegen die achtergrond is de Commissie van oordeel dat de aanvrager afdoende heeft aangetoond dat de door de innoverende technologie bereikte emissiereductie ten minste 1 g CO2/km bedraagt.

(12)

De Commissie merkt op dat de uit beide innoverende technologieën voortvloeiende besparingen deels op de standaardtestcyclus mogen worden aangetoond en dat de te certificeren definitieve totale besparingen derhalve overeenkomstig artikel 8, lid 2, tweede alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 moeten worden bepaald.

(13)

De Commissie constateert dat het verificatierapport in beide gevallen is opgesteld door TÜV SÜD Industrie Service GmbH, een onafhankelijke en gecertificeerde instantie, en dat het rapport de conclusies in de aanvragen bevestigt.

(14)

Tegen die achtergrond moet er volgens de Commissie geen bezwaar worden gemaakt tegen de goedkeuring van beide innoverende technologieën in kwestie.

(15)

Om de algemene eco-innovatiecode vast te stellen die overeenkomstig de bijlagen I, VIII en IX bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) in de desbetreffende typegoedkeuringsdocumenten moet worden vermeld, moeten voor de bij dit uitvoeringsbesluit goedgekeurde innoverende technologie de individuele codes worden gespecificeerd.

(16)

Fabrikanten die de CO2-besparingen die uit de toepassing van de bij dit besluit goedgekeurde innovatieve technologie voortvloeien willen aanwenden voor een verlaging van hun gemiddelde specifieke CO2-emissies en zo hun specifieke emissiedoelstellingen te verwezenlijken, moeten overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 in hun aanvraag voor een EG-typegoedkeuringscertificaat voor de betrokken voertuigen naar dit besluit verwijzen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De hoogrendementsalternator met hoogrendementsdioden (HED) van Robert Bosch GmbH, die bestemd is voor gebruik in M1-voertuigen, wordt goedgekeurd als innoverende technologie in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009.

2.   De hoogrendementsalternator met synchrone actieve gelijkrichting (SAR) van Robert Bosch GmbH, die een rendement heeft van ten minste 78 % en bestemd is voor gebruik in M1-voertuigen, wordt goedgekeurd als innoverende technologie in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009.

3.   De reductie van de CO2-emissies door het gebruik van beide in de leden 1 en 2 genoemde alternatoren wordt bepaald volgens de in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU beschreven methode.

4.   Krachtens artikel 11, lid 2, tweede alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 mag de overeenkomstig lid 3 van dit artikel vastgestelde CO2-emissiereductie slechts worden gecertificeerd en in het certificaat van overeenstemming en de desbetreffende typegoedkeuringsdocumentatie zoals omschreven in de bijlagen I, VIII en IX bij Richtlijn 2007/46/EG worden opgenomen als de reductie gelijk is aan of meer is dan de in artikel 9, lid 1, van Uitvoeringserordening (EU) nr. 725/2011 vastgestelde drempelwaarde.

5.   De individuele eco-innovatiecode die moet worden vermeld in de typegoedkeuringsdocumentatie voor de bij dit besluit goedgekeurde innoverende technologieën is:

(1)

„8” voor de hoogrendementsalternator met hoogrendementsdioden,

(2)

„9” voor de hoogrendementsalternator met synchrone actieve gelijkrichting.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 van de Commissie van 25 juli 2011 tot vaststelling van een procedure voor de goedkeuring en certificering van innoverende technologieën ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 194 van 26.7.2011, blz. 19).

(3)  http://ec.europa.eu/clima/policies/transport/vehicles/cars/docs/guidelines_en.pdf

(4)  Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU van de Commissie van 27 juni 2013 betreffende de goedkeuring van de Valeo Efficient Generation Alternator als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 179 van 29.6.2013, blz. 98).

(5)  Uitvoeringsbesluit 2014/465/EU van de Commissie van 16 juli 2014 betreffende de goedkeuring van de efficiënte alternator van DENSO als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU van de Commissie (PB L 210 van 17.7.2014, blz. 17).

(6)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1)


Rectificaties

31.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 26/34


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toegang tot het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) voor de instanties die in de lidstaten belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen van voertuigen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 381 van 28 december 2006 )

Bladzijde 1, overweging 2, en voetnoot 5:

in plaats van:

„Verordening (EG) nr. 000/2006 van het Europees Parlement en de Raad van … en Besluit 2006/000/JBZ van de Raad van … betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (1)  (2), vormen …

te lezen:

„Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 (3) en Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (4), vormen …

Bladzijden 1-3, overwegingen 3 en 4:

in plaats van:

„Verordening (EG) nr. 000/2006”,

te lezen:

„Verordening (EG) nr. 1987/2006”.

Bladzijden 1-3, overwegingen 3, 4, 5, 6, 9, 10 en 11 en artikel 1, lid 1, en artikel 3, tweede alinea:

in plaats van:

„Besluit 2006/000/JBZ”,

te lezen:

„Besluit 2007/533/JBZ”.