ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 354

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
11 december 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1310/2014 van de Commissie van 8 oktober 2014 betreffende het voorlopig systeem van termijnen betreffende bijdragen om de administratieve uitgaven van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad tijdens de voorlopige periode te dekken ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1311/2014 van de Commissie van 10 december 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 976/2009 wat betreft de definitie van een Inspire-metagegevenselement

6

 

*

Verordening (EU) nr. 1312/2014 van de Commissie van 10 december 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1089/2010 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de interoperabiliteit van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens

8

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1313/2014 van de Commissie van 10 december 2014 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

17

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1314/2014 van de Commissie van 10 december 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

38

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1315/2014 van de Commissie van 10 december 2014 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die van 20 november 2014 tot en met 30 november 2014 zijn ingediend en tot vaststelling van de hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de hoeveelheid die voor de deelperiode van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 is vastgesteld in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 geopende tariefcontingenten voor de sector melk en zuivelproducten

41

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/892/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 9 december 2014 tot wijziging van bijlage II bij Beschikking 93/52/EEG wat betreft de erkenning dat bepaalde gebieden in Frankrijk officieel vrij zijn van brucellose (B. melitensis) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 9218)  ( 1 )

45

 

 

2014/893/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 9 december 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor cosmetische producten die worden af-, uit- of weggespoeld (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 9302)  ( 1 )

47

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 117/14/COL van 12 maart 2014 houdende de vierennegentigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door de vaststelling van richtsnoeren ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen en door de verlenging van de bestaande richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen

62

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2014/844/EU, Euratom van de Commissie van 26 november 2014 waarbij Malta wordt gemachtigd om gebruik te maken van ramingen voor de berekening van de grondslag van de eigen middelen uit de btw ( PB L 343 van 28.11.2014 )

89

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2014/847/EU, Euratom van de Commissie van 26 november 2014 tot wijziging van Beschikking 90/176/Euratom, EEG waarbij Frankrijk wordt gemachtigd geen rekening te houden met bepaalde categorieën handelingen en gebruik te maken van ramingen voor de berekening van de grondslag van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde ( PB L 343 van 28.11.2014 )

89

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

11.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 1310/2014 VAN DE COMMISSIE

van 8 oktober 2014

betreffende het voorlopig systeem van termijnen betreffende bijdragen om de administratieve uitgaven van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad tijdens de voorlopige periode te dekken

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (1), en met name de punten a), b) en c) van artikel 65, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad („de Afwikkelingsraad”) is ingesteld ingevolge Verordening (EU) nr. 806/2014 en belast met de toepassing van de bij die Verordening neergelegde eenvormige bepalingen en met het beheer van het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds. Artikel 58 van die Verordening bepaalt dat de Afwikkelingsraad een autonome begroting heeft die geen deel uitmaakt van de uniale begroting.

(2)

Artikel 65, lid 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bepaalt dat de Afwikkelingsraad de bijdragen in de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad bepaalt en int die verschuldigd zijn door elke entiteit als bedoeld in artikel 2 van die Verordening. Die entiteiten zijn kredietinstellingen die gevestigd zijn in deelnemende lidstaten in de zin van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (2) en in deelnemende lidstaten gevestigde moederondernemingen, beleggingsondernemingen en financiële instellingen, indien zij onderworpen zijn aan geconsolideerd toezicht dat door de Europese Centrale Bank („ECB”) wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder g), van Verordening (EU) nr. 1024/2013. In deelnemende lidstaten gevestigde bijkantoren van in niet-deelnemende lidstaten gevestigde kredietinstellingen dienen niet door deze verordening te worden beheerst.

(3)

Overeenkomstig artikel 59 van Verordening (EU) nr. 806/2014 vormen de bijdragen in de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad de ontvangsten van deel 1 van de begroting van de Afwikkelingsraad en dekken deze de uitgaven van deel 1 van de begroting, die ten minste bestaan uit personele, administratieve, loon- en infrastructuurkosten, kosten van beroepsopleiding en werkingskosten.

(4)

In 2014 zal de Afwikkelingsraad geen specifieke infrastructuur en operationele capaciteit hebben om van alle in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde entiteiten bijdragen te heffen om zijn administratieve uitgaven voor 2014 en 2015 te dekken. Toch zal de Afwikkelingsraad in 2014 de ontvangsten moeten innen die noodzakelijk zijn om deel 1 van zijn begroting te financieren om zijn administratieve uitgaven voor die twee jaar te dekken. De administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad voor beide jaren 2014 en 2015 van de voorlopige periode worden op 22 miljoen EUR geraamd.

(5)

Er moet in een tijdelijke oplossing worden voorzien om de Afwikkelingsraad in staat te stellen bijdragen te heffen om zijn administratieve uitgaven voor 2014 en 2015 te dekken en er bovendien voor te zorgen dat de berekening en heffing van de bijdragen met de zeer beperkte middelen van de Afwikkelingsraad en binnen een zeer korte termijn kunnen worden uitgevoerd. Dit moet mogelijk zijn door vast te stellen dat de berekening en inning van de bijdragen om de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad te dekken, verricht worden op basis van een aanpak in twee stappen: een voorlopig systeem gedurende de eerste stadia van bestaan van de Afwikkelingsraad en een definitief systeem.

(6)

Alleen die entiteiten welke door de ECB, op het hoogste niveau van consolidatie binnen de deelnemende lidstaten, in kennis zijn gesteld van het besluit van de ECB om hen als belangrijk te beschouwen in de zin van artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en overeenkomstig artikel 147, lid 1, van Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (3) en die vermeld zijn in de op 4 september 2014 op de website van de ECB gepubliceerde lijst, maar exclusief die belangrijke entiteiten die dochterbedrijven zijn van groepen waarmee reeds rekening wordt gehouden („belangrijke entiteiten”) moeten het volledige bedrag van de termijnen ter dekking van de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad gedurende de voorlopige periode vooruitbetalen. De entiteiten die tussen 5 september 2014 en het einde van de voorlopige periode door de ECB als belangrijk zouden zijn beschouwd en hiervan in kennis zouden zijn gesteld, dienen niet onderworpen te zijn aan de verplichting van betaling van termijnen betreffende bijdragen. Hiertoe moet een voorlopig systeem van termijnen betreffende bijdragen („termijnen”) worden ingesteld aan de hand waarvan de Afwikkelingsraad gedurende de voorlopige periode termijnen van belangrijke entiteiten zal kunnen heffen om zijn uitgaven te dekken.

(7)

Dat voorlopig systeem is evenredig omdat de entiteiten die termijnen zullen betalen ongeveer 85 % van de totale activa van de onder Verordening (EU) nr. 806/2014 vallende kredietinstellingen vertegenwoordigen en gemakkelijk vast te stellen zijn. In deze voorlopige fase moet een dergelijke methode voor de berekening en heffing van termijnen zo weinig mogelijk administratieve last voor zowel de Afwikkelingsraad als de betrokken entiteiten met zich brengen.

(8)

Zodra de Afwikkelingsraad de noodzakelijke structuur en operationele capaciteit heeft, zal de Commissie een definitief systeem van administratieve bijdragen vaststellen op basis waarvan bijdragen zullen worden berekend en geïnd.

(9)

Onder het definitieve systeem zullen de bijdragen van de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde entiteiten worden berekend en geheven volgens de definitieve regels. De bijdragen van onder het voorlopige systeem vallende belangrijke entiteiten moeten opnieuw worden beoordeeld om rekening te houden met de bedragen die zij uit hoofde van het voorlopige systeem hebben betaald.

(10)

Elk verschil tussen de op basis van het voorlopige systeem betaalde termijnen en de overeenkomstig het definitieve systeem berekende bijdragen moet worden vereffend bij de berekening van de bijdragen in de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad voor het jaar volgend op het einde van de voorlopige periode.

(11)

Om de Afwikkelingsraad in staat te stellen tegen 1 januari 2015 operationeel te worden, als vereist bij artikel 98, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014, en te beginnen met het verrichten van de in artikel 99, lid 3, van die Verordening opgesomde taken, moet dringend een eenvoudig en effectief mechanisme worden opgezet dat gedurende de initiële fase van bestaan van de Afwikkelingsraad snel en gemakkelijk kan worden uitgevoerd om hem in staat te stellen de noodzakelijke financiële middelen te verwerven om zijn organisatiestructuur op te zetten en het personeel aan te werven dat nodig is voor het uitvoeren van zijn taken krachtens die Verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening voorziet in regels betreffende:

a)

een voorlopig systeem van termijnen betreffende bijdragen in de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad tijdens de voorlopige periode;

b)

de methodologie voor de berekening van de van elke belangrijke entiteit vooraf te heffen termijnen om de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad gedurende de voorlopige periode te dekken;

c)

de procedure en modaliteiten voor de heffing van de termijnen als bedoeld onder b) door de Afwikkelingsraad;

d)

de regelingen voor het opschorten van de berekening en heffing van de bijdragen die verschuldigd zijn door de entiteiten als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 806/2014 behalve belangrijke entiteiten om de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad tijdens de voorlopige periode te dekken;

e)

de regelingen voor het aanpassen van de door de belangrijke entiteiten verschuldigde bijdragen in de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad na de voorlopige periode om rekening te houden met elk verschil tussen de termijnen die vooraf betaald zijn op basis van dat voorlopige systeem en de bijdragen die uit hoofde van het definitieve systeem voor de voorlopige periode verschuldigd zijn.

Artikel 2

Toepassingsgebied en doelstelling

Deze verordening geldt voor de entiteiten als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 806/2014.

De door de Afwikkelingsraad ingevolge deze Verordening geheven termijnen worden uitsluitend gebruikt om de administratieve uitgaven gedurende de voorlopige periode te dekken.

De Afwikkelingsraad oefent gezond financieel beheer en budgettaire controle uit over alle domeinen van zijn uitgaven.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 806/2014. De volgende definities gelden eveneens:

a)   „termijnen” of „termijnen betreffende bijdragen”: de termijnen betreffende bijdragen die door de Afwikkelingsraad overeenkomstig deze Verordening worden geheven om de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad tijdens de voorlopige periode te dekken;

b)   „administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad”: de uitgaven van deel I van de begroting van de Afwikkelingsraad tijdens de voorlopige periode;

c)   „totale activa”: de totale waarde van de activa die voortkomt uit de lijn „totale activa” op de, in voorkomend geval, geconsolideerde balans van de belangrijke entiteit als overeenkomstig het betrokken uniaal recht voor prudentiële doeleinden gerapporteerd vanaf 31 december 2013 of vanaf de toepasselijke rapportagedatum voor het boekjaar 2013, als het boekjaar op een latere datum dan 31 december eindigt;

d)   „belangrijke entiteiten”: entiteiten die door de ECB, op het hoogste niveau van consolidatie binnen de deelnemende lidstaten, in kennis zijn gesteld van het besluit van de ECB om hen als belangrijk te beschouwen in de zin van artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en overeenkomstig artikel 147, lid 1, van Verordening (EU) nr. 468/2014 en die vermeld zijn in de op 4 september 2014 op de website van de ECB gepubliceerde lijst, maar exclusief die belangrijke entiteiten die dochterbedrijven zijn van een groep waarmee in deze definitie reeds rekening is gehouden, en in deelnemende lidstaten gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen die in niet-deelnemende lidstaten gevestigd zijn;

e)   „termijnaankondiging”: een aankondiging waarin het bedrag van de termijn betreffende vooraf te heffen bijdragen is gespecificeerd, die voor elke betrokken entiteit overeenkomstig deze Verordening wordt uitgevaardigd;

f)   „voorlopige periode”: een periode die begint op 19 augustus 2014 en eindigt op 31 december 2015, of, als deze datum later valt, eindigt op de dag van toepassing van het definitief systeem van administratieve bijdragen dat door de Commissie overeenkomstig artikel 65, lid 5, onder a), van Verordening (EU) nr. 806/2014 is vastgesteld;

g)   „bevoegde autoriteit”: een bevoegde autoriteit als gedefinieerd in artikel 4, lid 2, onder i), van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (4).

Artikel 4

Voorlopig systeem van termijnen betreffende bijdragen

1.   Alle in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde entiteiten betalen bijdragen om de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad gedurende de voorlopige periode te dekken.

2.   De Afwikkelingsraad berekent en heft vooraf termijnen betreffende bijdragen die door belangrijke entiteiten moeten worden betaald om de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad gedurende de voorlopige periode te dekken.

3.   De berekening en heffing van bijdragen in de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad gedurende de voorlopige periode van entiteiten als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 806/2014 behalve belangrijke entiteiten wordt opgeschort tot het einde van de voorlopige periode als bedoeld in artikel 3, onder f).

Artikel 5

Berekening van de termijnen

1.   De administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad gedurende de voorlopige periode zijn de basis voor het bepalen van de door belangrijke entiteiten vooraf te betalen termijnen betreffende bijdragen.

2.   De door elke belangrijke entiteit te te betalen termijnen worden berekend door de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad voor de periode 2014 en 2015, of, indien de voorlopige periode zich tot na 31 december 2015 uitstrekt, voor de betrokken periode, te vermenigvuldigen met de verhouding van de totale activa van die belangrijke entiteit tot de som van de totale activa van alle belangrijke entiteiten als gerapporteerd op 31 december 2013 of op de toepasselijke rapportagedatum voor het boekjaar 2013, als het boekjaar op een latere datum dan 31 december eindigt.

Artikel 6

Vereffeningsregelingen

1.   Het bedrag van de bijdragen die door elke entiteit als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 806/2014 verschuldigd zijn om de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad tijdens de voorlopige periode te dekken, wordt (her)berekend overeenkomstig het definitief systeem van administratieve bijdragen dat door de Commissie overeenkomstig artikel 65, lid 5, onder a), van Verordening (EU) nr. 806/2014 is vastgesteld (het „definitieve systeem”).

2.   Elk verschil tussen de op basis van het voorlopige systeem betaalde termijnen en de overeenkomstig het definitieve systeem berekende bijdragen als bedoeld in lid 1 wordt vereffend bij de berekening van de bijdragen om de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad voor het jaar dat volgt op de voorlopige periode te dekken. Die aanpassing zal worden aangebracht door de bijdragen in de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad voor dat jaar te verhogen of te verlagen.

3.   Indien het verschil als bedoeld in lid 2 groter is dan de voor dat jaar verschuldigde bijdragen, gaat de aanpassing voort in het daaropvolgende jaar.

Artikel 7

Kennisgeving en betaling

1.   De Afwikkelingsraad vaardigt voor elke belangrijke entiteit een termijnaankondiging uit en doet daarvan per aangetekende post met ontvangstbevestiging aan deze kennisgeving.

2.   In de termijnaankondiging wordt het bedrag gespecificeerd van de termijn die door de belangrijke entiteit vooraf moet worden betaald om de administratieve uitgaven van de Afwikkelingsraad gedurende de voorlopige periode te dekken.

3.   In de termijnaankondiging worden de manieren gespecificeerd waarop de termijn wordt betaald. De belangrijke entiteit voldoet aan de voorwaarden voor betaling als gespecificeerd in de termijnaankondiging.

4.   De belangrijke entiteit betaalt het krachtens de termijnaankondiging verschuldigde bedrag in één enkele termijn binnen 30 dagen na de datum van kennisgeving van de termijnaankondiging.

5.   Onverminderd enig ander rechtsmiddel dat voor de Afwikkelingsraad openstaat, wordt voor elke gedeeltelijke betaling, niet-betaling of niet-naleving van de voorwaarden voor betaling als gespecificeerd in de termijnaankondiging aan de belangrijke entiteit een dagelijkse boete over het uitstaande bedrag van de termijn opgelegd.

Om de dagelijkse boete te berekenen, groeit de rente dagelijks aan over het verschuldigde bedrag tegen een rentevoet die door de Europese Centrale Bank op haar belangrijkste herfinancieringsoperaties wordt toegepast, als gepubliceerd in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie, en die van kracht was op de eerste kalenderdag van de maand waarin de uiterste datum voor de betaling valt, vermeerderd met 8 procentpunten vanaf de datum waarop de termijn verschuldigd was.

6.   De betaling van de dagelijkse boete als bedoeld in lid 5 is uitvoerbaar. De uitvoering wordt beheerst door de in de deelnemende lidstaat toepasselijke procedureregels. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de autoriteit die door de regering van elke deelnemende lidstaat daartoe wordt aangewezen; van de aanwijzing geeft zij kennis aan de Afwikkelingsraad en aan het Hof van Justitie.

Artikel 8

Rapportage

Tien dagen na de inwerkingtreding van deze Verordening delen de betrokken bevoegde autoriteiten aan de Afwikkelingsraad de contactgegevens van de belangrijke entiteiten en de waarde van hun totale activa mee als gerapporteerd vanaf 31 december 2013 of vanaf de toepasselijke rapportagedatum voor het boekjaar 2013, als het boekjaar op een latere datum dan 31 december eindigt.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 oktober 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(3)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


11.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/6


VERORDENING (EU) Nr. 1311/2014 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 976/2009 wat betreft de definitie van een Inspire-metagegevenselement

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (1), en met name artikel 7, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 976/2009 van de Commissie (2) zijn de regels vastgesteld voor de uitvoering van alle netwerkdiensten, met uitzondering van de diensten waarmee diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens kunnen worden aangeroepen.

(2)

De interoperabiliteit van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens wordt gekenmerkt door het vermogen tot onderlinge communicatie, uitvoering en gegevensoverdracht tussen deze diensten. De mogelijkheid om toegang te krijgen tot de relevante informatie is een voorwaarde voor het kunnen aanroepen van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens. Via de in Richtlijn 2007/2/EG voorgeschreven zoekdiensten, waarvoor de uitvoeringsbepalingen in Verordening (EG) nr. 976/2009 zijn opgenomen, stellen de lidstaten de door Verordening (EG) nr. 1205/2008 van de Commissie (3) voorgeschreven metagegevenselementen ter beschikking. De uitvoeringsbepalingen voor diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens in Verordening (EU) nr. 1089/2010 van de Commissie (4) introduceren nieuwe metagegevenselementen voor diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens, hetgeen betekent dat de definitie van een metagegevenselement in Verordening (EG) nr. 976/2009 moet worden aangepast om ervoor te zorgen dat de zoekdiensten van de lidstaten naar de nieuwe metagegevenselementen kunnen zoeken en voor de beschikbaarheid ervan kunnen zorgen.

(3)

Verordening (EG) nr. 976/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 22 van Richtlijn 2007/2/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 976/2009 wordt punt 7 vervangen door:

„7.

„Inspire-metagegevenselement”: een in deel B van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1205/2008 of in deel B van bijlage V, deel B van bijlage VI en deel B van bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 1089/2010 van de Commissie (5) opgenomen metagegevenselement;

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 976/2009 van de Commissie van 19 oktober 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de netwerkdiensten (PB L 274 van 20.10.2009, blz. 9).

(3)  Verordening (EG) nr. 1205/2008 van de Commissie van 3 december 2008 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende metagegevens (PB L 326 van 4.12.2008, blz. 12).

(4)  Verordening (EU) nr. 1089/2010 van de Commissie van 23 november 2010 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van verzamelingen ruimtelijke gegevens en van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens (PB L 323 van 8.12.2010, blz. 11).

(5)  Verordening (EU) nr. 1089/2010 van de Commissie van 23 november 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van verzamelingen ruimtelijke gegevens en van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens (PB L 323 van 8.12.2010, blz. 11).”


11.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/8


VERORDENING (EU) Nr. 1312/2014 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2014

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1089/2010 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de interoperabiliteit van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (1), en met name artikel 7, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) nr. 1089/2010 van de Commissie (2) zijn alleen de technische voorschriften voor de interoperabiliteit van verzamelingen ruimtelijke gegevens opgenomen.

(2)

De interoperabiliteit van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens wordt gekenmerkt door het vermogen tot onderlinge communicatie, uitvoering en gegevensoverdracht tussen deze diensten. Derhalve moeten de diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens nader worden gedocumenteerd met aanvullende metagegevens. In mindere mate heeft deze interoperabiliteit ook betrekking op de harmonisatie van de inhoud van de dienst, in tegenstelling tot de uitvoeringsbepalingen voor verzamelingen ruimtelijke gegevens.

(3)

Bij de opstelling van de uitvoeringsbepalingen, waartoe in Richtlijn 2007/2/EG werd opgedragen, lag de nadruk in eerste instantie op de basisdiensten, d.w.z. op de netwerkdiensten in Verordening (EG) nr. 976/2009 van de Commissie (3) en op de interoperabiliteit van de verzamelingen ruimtelijke gegevens in Verordening (EU) nr. 1089/2010. Verordening (EU) nr. 1089/2010 moet daarom nu worden gewijzigd om er de uitvoeringsbepalingen voor de diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens in op te nemen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 22 van Richtlijn 2007/2/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 1089/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden de vereisten vastgesteld voor technische voorschriften voor de interoperabiliteit en, waar uitvoerbaar, de harmonisatie van verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens in overeenstemming met de thema's opgesomd in de bijlagen I, II en III bij Richtlijn 2007/2/EG.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op de netwerkdiensten die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 976/2009 van de Commissie (4) vallen.

.

2)

Aan artikel 2 worden de volgende punten 31 tot en met 38 toegevoegd:

„31.   „eindpunt”: het internetadres dat wordt gebruikt om een door een dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens aangeboden operatie rechtstreeks aan te roepen;

32.   „toegangspunt”: een internetadres dat een gedetailleerde beschrijving van een dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens bevat, met inbegrip van een lijst van eindpunten waarmee hij kan worden uitgevoerd;

33.   „aanroepbare dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens”: elk van de volgende diensten:

a)

een dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens waarvan de metagegevens aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1205/2008 van de Commissie voldoen (5);

b)

een dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens met ten minste één resource locator die een toegangspunt is;

c)

een dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens die overeenstemt met een gedocumenteerd en publiekelijk beschikbare verzameling technische specificaties die de benodigde informatie voor de uitvoering ervan bevatten;

34.   „interoperabele dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens”: een aanroepbare dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens die voldoet aan de voorschriften van bijlage VI;

35.   „geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens”: een interoperabele dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens die voldoet aan de voorschriften van bijlage VII;

36.   „conforme verzameling ruimtelijke gegevens”: een verzameling ruimtelijke gegevens die voldoet aan de voorschriften van deze verordening;

37.   „operatie”: een door een dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens ondersteunde actie;

38.   „interface”: de vastgelegde verzameling operaties die het gedrag van een entiteit kenmerken, zoals gedefinieerd in ISO 19119:2005.

.

3)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

„Codelijsten en opsommingen voor verzamelingen ruimtelijke gegevens”

;

b)

in lid 1 wordt de inleidende zin vervangen door:

„Codelijsten moeten worden opgesteld volgens een van de volgende, in de bijlagen I tot en met IV gespecificeerde types:”.

4)

Aan artikel 8 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

„3.   De gegevensupdates worden met inachtneming van de in lid 2 genoemde termijn ter beschikking gesteld van alle verwante diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens.”

.

5)

Na artikel 14 worden de volgende artikelen ingevoegd:

„Artikel 14 bis

Voorschriften voor aanroepbare diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens

Uiterlijk op 10 december 2015 verstrekken de lidstaten de metagegevens voor aanroepbare diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens, in overeenstemming met de voorschriften van bijlage V.

Artikel 14 ter

Interoperabiliteitsregelingen en harmonisatievoorschriften voor aanroepbare diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens

De aanroepbare diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens die verband houden met de gegevens die deel uitmaken van ten minste één conforme verzameling ruimtelijke gegevens moeten voldoen aan de interoperabiliteitsvoorschriften van de bijlagen V en VI en, waar uitvoerbaar, de harmonisatievoorschriften van bijlage VII.”

.

6)

De tekst van bijlage I bij deze verordening wordt als bijlage V toegevoegd.

7)

De tekst van bijlage II bij deze verordening wordt als bijlage VI toegevoegd.

8)

De tekst van bijlage III bij deze verordening wordt als bijlage VII toegevoegd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1089/2010 van de Commissie van 23 november 2010 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van verzamelingen ruimtelijke gegevens en van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens (PB L 323 van 8.12.2010, blz. 11).

(3)  Verordening (EG) nr. 976/2009 van de Commissie van 19 oktober 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de netwerkdiensten (PB L 274 van 20.10.2009, blz. 9).

(4)  Verordening (EG) nr. 976/2009 van de Commissie van 19 oktober 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de netwerkdiensten (PB L 274 van 20.10.2009, blz. 9).”

(5)  Verordening (EG) nr. 1205/2008 van de Commissie van 3 december 2008 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende metagegevens (PB L 326 van 4.12.2008, blz. 12).”


BIJLAGE I

„BIJLAGE V

UITVOERINGSBEPALINGEN VOOR AANROEPBARE DIENSTEN MET BETREKKING TOT RUIMTELIJKE GEGEVENS

DEEL A

Notatieafspraken

Op vergelijkbare wijze als in Verordening (EG) nr. 1205/2008 worden de volgende notatieafspraken gehanteerd voor de metagegevens voor diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens.

Waar dat zo bepaald is in de beschrijving van de metagegevenselementen, worden de waardedomeinen gebruikt met de in de desbetreffende tabellen bepaalde multipliciteit. Met betrekking tot een bepaald domein wordt elke waarde gedefinieerd aan de hand van:

een cijfercode,

voor personen, een naam in tekstvorm, die eventueel vertaald wordt in de verschillende talen van de Gemeenschap,

een taalneutrale naam voor computers (de tussen haakjes aangegeven waarde),

een beschrijving of definitie (optioneel).

De tabel bevat de volgende informatie:

de eerste kolom bevat de verwijzing naar het punt van de bijlage waarin het metagegevenselement of de groep metagegevenselementen is gedefinieerd,

de tweede kolom bevat de naam van het metagegevenselement of de groep metagegevenselementen,

de derde kolom bepaalt de multipliciteit van een metagegevenselement. De multipliciteit wordt weergegeven volgens de Unified Modelling Language (uml):

N betekent dat het metagegevenselement slechts N keer voorkomt in een reeks resultaten,

1..* betekent dat het element minstens één keer voorkomt in een reeks resultaten,

0..1 geeft aan dat de aanwezigheid van het metagegevenselement in een reeks resultaten aan voorwaarden gebonden is maar slechts één keer kan voorkomen,

0..* geeft aan dat de aanwezigheid van het metagegevenselement in een reeks resultaten aan voorwaarden gebonden is en één of meerdere keren kan voorkomen,

wanneer de multipliciteit 0..1 of 0..* is, wordt bij de voorwaarde aangegeven in welke gevallen de metagegevenselementen verplicht zijn;

de vierde kolom bevat voorwaarden voor het geval dat de multipliciteit van het element niet voor alle types van bronnen geldt. In de andere gevallen zijn alle elementen verplicht.

DEEL B

Metagegevenselement „categorie”

1.   Categorie

Dit is een verwijzing naar de aanroepbaarheidsstatus van de dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens.

Het waardedomein van dit metagegevenselement is als volgt:

1.1.   Aanroepbaar (invocable)

De dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens is een aanroepbare dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens.

1.2.   Interoperabel (interoperable)

De aanroepbare dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens is een interoperabele dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens.

1.3.   Geharmoniseerd (harmonised)

De interoperabele dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens is een geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens.

DEEL C

Instructies inzake multipliciteit en voorwaarden van metagegevenselementen

De nieuwe metagegevens die de dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens beschrijven, omvatten de in tabel 1 opgenomen metagegevenselementen of groepen metagegevenselementen.

Die metagegevenselementen of groepen metagegevenselementen stemmen overeen met de in de tabel 1 opgenomen verwachte multipliciteit en voorwaarden.

Wanneer voor een bepaald metagegevenselement geen voorwaarde is vastgesteld, is dat element verplicht.

Tabel 1

Metagegevens voor aanroepbare diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens

Referentie

Nieuwe metagegevenselementen

Multipliciteit

Voorwaarde

1

Categorie

0..1

Verplicht voor een aanroepbare dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens

DEEL D

Aanvullende voorschriften voor in Verordening (EG) nr. 1205/2008 opgenomen metagegevens

1.   Resource locator

Het in Verordening (EG) nr. 1205/2008 opgenomen metagegevenselement „resource locator” omvat ook alle toegangspunten van de aanbieder van de dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens, en deze toegangspunten worden ondubbelzinnig als zodanig geïdentificeerd.

2.   Specificatie

Het in Verordening (EG) nr. 1205/2008 opgenomen metagegevenselement „specificatie” verwijst naar of omvat ook technische specificaties (bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, technische richtsnoeren van Inspire) waaraan de aanroepbare dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens volledig voldoet, die alle benodigde (menselijk en, voor zover van toepassing, machinaal leesbare) technische elementen verstrekt om de dienst te kunnen aanroepen.”


BIJLAGE II

„BIJLAGE VI

UITVOERINGSBEPALINGEN VOOR DE INTEROPERABILITEIT VAN AANROEPBARE DIENSTEN MET BETREKKING TOT RUIMTELIJKE GEGEVENS

DEEL A

Aanvullende voorschriften voor in Verordening (EG) nr. 1205/2008 opgenomen metagegevens

1.   Voorwaarden voor toegang en gebruik

De technische beperkingen die van toepassing zijn op de toegang tot en het gebruik van de dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens worden gedocumenteerd in het in Verordening (EG) nr. 1205/2008 opgenomen metagegevenselement „BEPERKING MET BETREKKING TOT TOEGANG EN GEBRUIK”.

2.   Verantwoordelijke organisatie bron

Het in Verordening (EG) nr. 1205/2008 opgenomen element „verantwoordelijke organisatie bron” beschrijft ten minste de als beheerder optredende verantwoordelijke organisatie overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. 1205/2008 opgenomen rol van de verantwoordelijke partij „beheerder”.

DEEL B

Metagegevenselementen

3.   Identifier voor coördinaatreferentiesystemen

In voorkomend geval is dit de lijst van door de dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens ondersteunde coördinaatreferentiesystemen.

Elk ondersteund coördinaatreferentiesysteem wordt uitgedrukt door middel van een identifier.

4.   Kwaliteit van de dienst

Dit is de minimale kwaliteit van de dienst zoals ingeschat door de verantwoordelijke partij van de dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens, die naar verwachting gedurende een bepaalde periode geldig blijft.

4.1.   Criteria

Dit zijn de criteria waarop de metingen betrekking hebben.

Het waardedomein van dit metagegevenselement is als volgt:

4.1.1.   Beschikbaarheid (availability)

Beschrijft het percentage van de tijd dat de dienst beschikbaar is.

4.1.2.   Prestaties (performance)

Beschrijft hoe snel een verzoek aan de dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens kan worden verwerkt.

4.1.3.   Capaciteit (capacity)

Beschrijft het maximumaantal gelijktijdige verzoeken dat kan worden verwerkt bij de aangegeven prestaties.

4.2.   Meting

4.2.1.   Beschrijving

Beschrijft de meting voor elk criterium.

Het waardedomein van dit metagegevenselement is vrije tekst.

4.2.2.   Waarde (value)

Beschrijft de waarde van de meting voor elk criterium.

Het waardedomein van dit metagegevenselement is vrije tekst.

4.2.3.   Eenheid (unit)

Beschrijft de eenheid van de meting voor elk criterium.

Het waardedomein van dit metagegevenselement is vrije tekst.

DEEL C

Instructies inzake multipliciteit en voorwaarden van metagegevenselementen

De metagegevens die een interoperabele dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens beschrijven, omvatten de in tabel 1 opgenomen metagegevenselementen of groepen metagegevenselementen.

Die metagegevenselementen of groepen metagegevenselementen stemmen overeen met de in de tabel 1 opgenomen verwachte multipliciteit en voorwaarden.

Wanneer voor een bepaald metagegevenselement geen voorwaarde is vastgesteld, is dat element verplicht.

Tabel 1

Metagegevens voor interoperabele diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens

Referentie

Nieuwe metagegevenselementen

Multipliciteit

Voorwaarde

1

Identifier voor coördinaatreferentiesystemen

1..*

Verplicht indien van toepassing

2

Kwaliteit van de dienst

3..*”

 


BIJLAGE III

„BIJLAGE VII

UITVOERINGSBEPALINGEN VOOR DE HARMONISATIE VAN INTEROPERABELE DIENSTEN MET BETREKKING TOT RUIMTELIJKE GEGEVENS

DEEL A

Kenmerken

1.   Kwaliteit van de dienst

Een geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens moet 98 % van de tijd beschikbaar zijn.

2.   Outputcodering

Een geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2007/2/EG vallende ruimtelijke objecten oplevert, codeert die ruimtelijke objecten overeenkomstig deze verordening.

DEEL B

Metagegevenselementen

3.   Metagegevenselement „aanroeping”

Het metagegevenselement „aanroeping” documenteert de interfaces van de geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens en geeft een lijst van de eindpunten om de communicatie van machine tot machine mogelijk te maken.

DEEL C

Instructies inzake multipliciteit en voorwaarden van metagegevenselementen

De metagegevens voor geharmoniseerde diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens omvatten het metagegevenselement of de groep metagegevenselementen in tabel 1.

Dit metagegevenselement of deze groep metagegevenselementen stemt overeen met de in de tabel 1 opgenomen verwachte multipliciteit en voorwaarden.

Wanneer voor een bepaald metagegevenselement geen voorwaarde is vastgesteld, is dat element verplicht.

Tabel 1

Metagegevens voor geharmoniseerde diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens

Referentie

Nieuwe metagegevenselementen

Multipliciteit

Voorwaarde

1

Metagegevenselement „aanroeping”

1..*

 

DEEL D

Operaties

1.   Lijst van operaties

Een geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens biedt de in tabel 2 opgenomen operatie aan.

Tabel 2

Operaties voor geharmoniseerde diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens

Operatie

Rol

Haal metagegevens geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens

Levert alle vereiste informatie over de dienst op, alsook een beschrijving van de mogelijkheden ervan.

2.   „Haal metagegevens geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens”-operatie

2.1.   „Haal metagegevens geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens”-verzoek

2.1.1.   „Haal metagegevens geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens”-verzoekparameters

De „haal metagegevens geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens”-verzoekparameter geeft de gewenste natuurlijke taal aan van de inhoud van de „haal metagegevens geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens”-respons.

2.2.   „Haal metagegevens geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens”-respons

De „haal metagegevens geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens”-respons omvat de volgende reeksen parameters:

metagegevens over de geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens,

metagegevens over de operaties,

talen.

2.2.1.   „Metagegevens over de geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens”-parameters

De „metagegevens over de geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens”-parameters omvatten ten minste de in deze verordening en Verordening (EG) nr. 1205/2008 opgenomen Inspire-metagegevenselementen van de geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens.

2.2.2.   „Metagegevens over de operaties”-parameter

De „metagegevens over de operaties”-parameter verschaft metagegevens over de operaties van de geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens. Hij geeft ten minste een beschrijving van elke operatie, die ten minste een beschrijving van de uitgewisselde gegevens en het netwerkadres omvat.

2.2.3.   „Talen”-parameters

Er worden twee „talen”-parameters gebruikt:

de „responstaal”-parameter, die de in de „haal metagegevens geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens”-responsparameters gebruikte natuurlijke taal aangeeft,

de „ondersteunde talen”-parameter, die de lijst van de door de geharmoniseerde dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens ondersteunde talen bevat.”


11.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1313/2014 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2014

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 11, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Geldende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1355/2008 (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”). De maatregelen zijn genomen in de vorm van een specifiek recht per onderneming uiteenlopend van 361,4 tot 531,2 EUR/t nettogewicht van het product.

(2)

Deze maatregelen zijn op 22 maart 2012 door het Hof van Justitie van de EU nietig verklaard (3), maar op 18 februari 2013 bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 158/2013 van de Raad (4) opnieuw ingesteld.

1.2.   Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(3)

Na de bekendmaking van een bericht van het naderend vervallen van de definitieve antidumpingmaatregelen (5) heeft de Commissie op 12 augustus 2013 op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening een verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen ontvangen. Het verzoek is ingediend door de Federación Nacional de Asociaciones de Transformados Vegetales y Alimentos Procesados (FENAVAL) namens producenten die meer dan 75 % van de totale productie van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten in de Unie vertegenwoordigen.

(4)

Het verzoek was gebaseerd op de overweging dat het vervallen van de definitieve antidumpingmaatregelen waarschijnlijk tot voortzetting van dumping en herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie zou leiden.

1.3.   Opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(5)

Nadat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij op 25 oktober 2013 door de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (6) („het bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd.

1.4.   Onderzoek

1.4.1.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(6)

Het onderzoek naar de voortzetting van dumping had betrekking op de periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 (het „tijdvak van het nieuwe onderzoek”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van herhaling van schade, had betrekking op de periode van 1 oktober 2009 tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek („de beoordelingsperiode”).

1.4.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(7)

De Commissie heeft de volgende partijen officieel van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis gesteld: de indiener van het verzoek, de producenten in de Unie en de desbetreffende verenigingen, de bekende producenten-exporteurs in de VRC en in de mogelijke referentielanden, niet-verbonden importeurs in de Unie en de desbetreffende verenigingen, leveranciers van producenten in de Unie en de desbetreffende verenigingen, een bekende betrokken consumentenorganisatie in de Unie en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer. Deze partijen zijn in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(8)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs in de VRC en niet-verbonden importeurs in de Unie werd het overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening passend geacht na te gaan of gebruik moest worden gemaakt van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, is deze partijen verzocht zich binnen vijftien dagen na de opening van het nieuwe onderzoek kenbaar te maken en haar de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken.

(9)

Omdat slechts één groep producenten-exporteurs in de VRC de verzochte informatie heeft verstrekt, werd het niet noodzakelijk geacht een steekproef van producenten-exporteurs samen te stellen.

(10)

Er zijn ongeveer 32 niet-verbonden importeurs geïdentificeerd die zijn verzocht met het oog op de samenstelling van een steekproef informatie te verstrekken. Zeven van hen hebben zich gemeld en de voor de samenstelling van de steekproef vereiste informatie verstrekt. Drie van hen zijn voor de steekproef geselecteerd, maar slechts twee van hen hebben binnen de termijn bevestigd deel van de steekproef te willen uitmaken.

(11)

Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie de belanghebbenden en alle partijen die zich binnen de in het bericht van opening vermelde termijn kenbaar hadden gemaakt, een vragenlijst toegezonden. Zij heeft antwoorden ontvangen van vijf producenten in de Unie, de medewerkende producent-exporteur in de VRC, twee niet-verbonden importeurs, acht leveranciers van producenten in de Unie, één vereniging van leveranciers van producenten in de Unie en één producent in het referentieland.

(12)

Twee verenigingen van importeurs hebben zich als belanghebbende gemeld. Ook vijf niet-verbonden importeurs hebben opmerkingen ingediend.

(13)

Wat de producenten in het referentieland betreft, zijn vier ondernemingen geïdentificeerd en uitgenodigd om de nodige gegevens te vertrekken. Slechts één van deze ondernemingen heeft de gevraagde gegevens verstrekt en met het controlebezoek ingestemd.

(14)

De Commissie heeft alle gegevens gecontroleerd die zij nodig achtte om vast te stellen of het waarschijnlijk was dat de dumping zou voortduren en dat opnieuw schade zou ontstaan, en om het belang van de Unie te bepalen. Bij de volgende belanghebbenden is ter plaatse een controle verricht:

a)

producenten in de Unie:

Halcon Foods SAU, Murcia, Spanje,

Conservas y Frutas SA, Murcia, Spanje,

Agricultura y Conservas SA, Algemesí (Valencia), Spanje,

Industrias Videca SA, Villanueva de Castellón (Valencia), Spanje;

b)

producent-exporteur in de VRC:

Zhejiang Taizhou Yiguan Food Co., Ltd, China en zijn verbonden onderneming Zhejiang Merry Life Food Co., Ltd;

c)

niet-verbonden importeurs in de Unie:

Wünsche Handelsgesellschaft International mbH & Co KG, Hamburg, Duitsland,

I. Schroeder KG (GmbH & Co), Hamburg, Duitsland;

d)

producent in het referentieland:

Frigo-Pak Gida Maddeleri Sanayi Ve Ticaret AS, Turkije.

1.5.   Mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen en de hoorzittingen

(15)

Op 13 oktober 2014 heeft de Commissie de belangrijkste feiten en overwegingen medegedeeld op basis waarvan zij voornemens is antidumpingrechten in te stellen („mededeling van de definitieve bevindingen”). Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijke opmerkingen gemaakt over hun standpunt betreffende deze bevindingen. De partijen die hierom verzochten, zijn in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden. Drie importeurs zijn op hun verzoek in aanwezigheid van de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures gezamenlijk gehoord. Eén Europese vereniging van handelaren is op haar verzoek door de diensten van de Commissie gehoord.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(16)

Dit nieuwe onderzoek betreft hetzelfde product als het oorspronkelijke onderzoek, namelijk bereide of verduurzaamde mandarijnen, tangerines en satsuma's daaronder begrepen, en clementines, wilkings en andere dergelijke kruisingen van citrusvruchten, zonder toegevoegde alcohol, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, zoals gedefinieerd onder GN-post 2008, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het betrokken product)”, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 2008 30 55, 2008 30 75 en ex 2008 30 90.

(17)

Het betrokken product wordt verkregen door bepaalde soorten kleine citrusvruchten (voornamelijk satsuma's) te schillen en in partjes te verdelen en deze vervolgens in suikersiroop, sap of water gedompeld in verschillende grootten te verpakken om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van de verschillende markten.

(18)

Satsuma's, clementines en andere kleine citrusvruchten staan gezamenlijk bekend onder de benaming „mandarijn”. De meeste van deze fruitsoorten zijn geschikt voor consumptie als vers fruit of voor verwerking. Zij zijn onderling vergelijkbaar en de bereide of verduurzaamde producten die ervan worden gemaakt, worden daarom als één product beschouwd.

2.2.   Soortgelijk product

(19)

De producenten in de Unie voeren aan dat het ingevoerde product en het product van de Unie om de volgende redenen soortgelijk zijn:

beide producten hebben dezelfde of sterk vergelijkbare fysieke eigenschappen, zoals smaak, vorm, grootte en textuur;

zij worden via dezelfde of soortgelijke kanalen verkocht en concurreren vooral op prijs;

zij hebben beide hetzelfde of een vergelijkbaar eindgebruik;

zij zijn gemakkelijk uitwisselbaar;

zij zijn voor douanetariefdoeleinden in de gecombineerde nomenclatuur onder dezelfde codes ingedeeld.

(20)

Sommige importeurs beweren echter dat het ingevoerde product van betere kwaliteit is, aangezien het minder gebroken partjes (maximaal 5 %) bevat, alsmede beter smaakt, er beter uitziet en een betere structuur heeft dan het product van de Unie. Er wordt ook beweerd dat het ingevoerde product in geur verschilt van het product van de Unie.

(21)

De Commissie heeft deze argumenten onderzocht en gezien de beschikbare gegevens geconcludeerd dat de argumenten van de bedrijfstak van de Unie in overweging 19 juist zijn.

(22)

De argumenten van de importeurs moeten om de volgende redenen worden afgewezen:

a)

sommige kwaliteitsverschillen betreffende het aantal gebroken partjes, de smaak, het uiterlijk, de geur en de structuur tasten de basiskenmerken van het product niet aan. Het ingevoerde product is nog steeds uitwisselbaar en dient hetzelfde of een vergelijkbaar eindgebruik als het product van de Unie. Bovendien hebben de producenten in de Unie hun product, ook met een groter aandeel aan gebroken partjes, tijdens de beoordelingsperiode zowel aan de importeurs als aan dezelfde categorieën gebruikers/consumenten (bv. supermarktketens en toeleveranciers van de bakkerijsector) verkocht, die ook door de importeurs werden bediend. Daarnaast heeft één supermarktketen in de Unie tevens bevestigd dat zij het product van Europese en van Chinese oorsprong onder dezelfde merknaam en handelsmerk verkocht;

b)

het maximale aandeel van 5 % gebroken partjes is geen exclusief kenmerk van het ingevoerde product. Uit het onderzoek is immers gebleken dat de producenten in de Unie uiteenlopende kwaliteiten aanbieden met verschillende percentages gebroken partjes, waaronder een kwaliteit met maximaal 5 % gebroken partjes. Sommige importeurs kochten het product met een maximaal aandeel van 5 % gebroken partjes van producenten in de Unie.

(23)

Derhalve worden, net als in het oorspronkelijke onderzoek, het ingevoerde product en het door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde product als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening beschouwd.

3.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING VAN DUMPING

3.1.   Voorafgaande opmerkingen

(24)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening is onderzocht of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de bestaande maatregelen tot een voortzetting van de dumping leidt.

(25)

Zoals in overweging 9 reeds is vermeld, hoefde er geen steekproef van producenten-exporteurs in de VRC te worden samengesteld omdat slechts één groep ondernemingen heeft meegewerkt. Deze onderneming is goed voor 12 tot 20 % van de invoer van het betrokken product vanuit de VRC naar de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (om redenen van vertrouwelijkheid worden geen precieze cijfers vermeld).

3.2.   Invoer met dumping tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek

3.2.1.   Referentieland

(26)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde worden vastgesteld op basis van de prijzen of de door berekening vastgestelde waarde in een geschikt derde land met een markteconomie („het referentieland”), of op basis van de prijs bij uitvoer uit een dergelijk derde land naar andere landen, met inbegrip van de Unie, of, indien zulks niet mogelijk is, op elke andere redelijke grondslag, met inbegrip van de in de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs van het soortgelijke product, indien nodig verhoogd met een redelijke winstmarge.

(27)

In het bericht van opening heeft de Commissie aangegeven voornemens te zijn om Turkije als geschikt referentieland voor het vaststellen van de normale waarde voor de VRC te gebruiken, en heeft zij belanghebbenden verzocht hun reacties mede te delen.

(28)

De Commissie heeft geen reacties ontvangen over het voorstel Turkije als referentieland te gebruiken. Geen van de belanghebbenden heeft producenten van het soortgelijke product uit andere referentielanden voorgesteld.

(29)

Eén van de Turkse producenten-exporteurs met wie contact is opgenomen, Frigo-Pak, heeft de vragenlijst binnen de termijn volledig ingevuld teruggestuurd en ingestemd met een controle ter plaatse.

3.2.2.   Normale waarde

(30)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening is de normale waarde vastgesteld op basis van de gecontroleerde informatie van de producent in Turkije. Deze onderneming verkocht het soortgelijke product niet op de binnenlandse markt en derhalve is de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekend op basis van de productiekosten, overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder b), verhoogd met een redelijk percentage voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) en overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), verhoogd met een redelijke winstmarge. De toegepaste VAA-marge komt overeen met de marge van de VAA-kosten van deze producent voor zijn binnenlandse verkoop van andere producten in blik en bedroeg 10 tot 20 % (om redenen van vertrouwelijkheid worden geen precieze cijfers vermeld). De gebruikte winstmarge is dezelfde als bij het aanvankelijke onderzoek, d.w.z. 6,8 %, hetgeen overeenkomt met de winst die de bedrijfstak van de Unie behaalde, voordat deze schade leed door de invoer met dumping uit de VRC.

3.2.3.   Uitvoerprijs

(31)

De verkoop voor uitvoer naar de Unie van de medewerkende producent-exporteur geschiedde rechtstreeks aan in de Unie gevestigde onafhankelijke afnemers. Overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de werkelijk voor het product betaalde of te betalen prijzen bij uitvoer van de VRC naar de Unie.

3.2.4.   Vergelijking

(32)

De normale waarde en de uitvoerprijs zijn vergeleken in het stadium af fabriek.

(33)

Om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de uitvoerprijs van de medewerkende producent-exporteur, is overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening door middel van correcties rekening gehouden met verschillen in kosten van vervoer, verzekering en commissies en bankkosten die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid ervan.

3.2.5.   Dumpingmarge

(34)

Zoals bepaald in artikel 2, lid 11, van de basisverordening is de dumpingmarge vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(35)

Uit deze vergelijking is gebleken dat er voor de medewerkende producent-exporteur sprake was van dumping. De dumpingmarge was meer dan 60 %.

(36)

Voor de VRC als geheel is bij een vergelijking van de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen van Chinese invoer van het betrokken product, zoals door Eurostat gerapporteerd, met een voor het referentieland vastgestelde gewogen gemiddelde normale waarde (naar behoren aangepast om rekening te houden met de waarschijnlijke productmix van de Chinese invoer gezien de productmix van de verkoop aan de Unie van de medewerkende producent-exporteur voor vergelijkbare productsoorten) ook aanzienlijke dumping van zelfs nog hoger niveau vastgesteld.

(37)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft een Europese brancheorganisatie beweerd dat zij in tegenstelling tot Chinese producenten-exporteurs en Spaanse producenten niet de mogelijkheid had om de exacte berekeningen (dumping en schade) te controleren en heeft zij derhalve de Commissie verzocht nadere gegevens over de berekening van de dumping te verstrekken. Tijdens de hoorzitting in aanwezigheid van de raadadviseur-auditeur hebben ook drie importeurs aangegeven dat zij graag nadere gegevens over de berekening van de dumping hadden willen ontvangen.

(38)

In dit verband moet worden opgemerkt dat de gegevens waarop de Commissie haar berekeningen heeft gebaseerd, bedrijfsgeheimen en vertrouwelijke informatie bevatten. De medewerkende producent-exporteur die dergelijke gegevens heeft verstrekt, heeft naar behoren specifieke informatie ontvangen over de bijzonderheden van de berekening van de dumping en schade en heeft geen opmerkingen gemaakt of om nadere toelichting verzocht. De Commissie kan die gegevens niet voor inzage door andere belanghebbenden beschikbaar stellen zonder inbreuk te maken op de vertrouwelijkheid ervan. De door de Commissie gebruikte methode, zoals beschreven in de overwegingen 30 tot en met 36, is echter aan alle belanghebbenden bekendgemaakt. Tijdens de bovengenoemde hoorzitting heeft de raadadviseur-auditeur de importeurs ingelicht over de mogelijkheid hem te verzoeken de berekening van de Commissie te controleren, indien zij zich zorgen maakten over de nauwkeurigheid daarvan. De drie importeurs hebben de raadadviseur-auditeur in dit verband niet om zijn diensten verzocht.

(39)

In elk geval heeft de Europese brancheorganisatie zelf een dumpingmarge berekend door de gemiddelde prijzen bij invoer uit de VRC van Eurostat te vergelijken met de gemiddelde prijzen bij invoer uit Turkije van Eurostat. Volgens die brancheorganisatie wijst een dergelijke vergelijking op een lager niveau van dumping, circa 30 %. In dit verband moet allereerst worden opgemerkt dat bij een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen het exacte niveau van de dumping minder belangrijk is dan in een onderzoek waarin het niveau van het recht wordt vastgesteld. Ten tweede is de berekening van de Commissie, zoals toegelicht in de overwegingen 30 tot en met 33, gebaseerd op „reële” gegevens betreffende de normale waarde van de medewerkende en gecontroleerde Turkse producent en is een gedetailleerde vergelijking met de Chinese uitvoerprijzen gemaakt. Derhalve worden de gegevens waarop de Commissie haar berekening heeft gebaseerd, als betrouwbaarder en nauwkeuriger beschouwd dan de schatting die de brancheorganisatie in haar opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen heeft voorgesteld.

(40)

Tijdens de hoorzitting met de raadadviseur-auditeur voerden drie importeurs bovendien aan dat er geen sprake was van dumping. Zij baseerden hun bewering op het feit dat de Commissie had vastgesteld dat de gemiddelde verkoopprijzen van de medewerkende Chinese producent-exporteur op verscheidene belangrijke markten buiten de EU lager waren dan de gemiddelde verkoopprijs op de markt van de Unie. Dit argument moet worden afgewezen, aangezien dumping betekent dat op een markt tegen prijzen onder de normale waarde wordt verkocht en niet tegen prijzen die lager liggen dan op andere derde markten.

3.3.   Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken

3.3.1.   Voorafgaande opmerking

(41)

In aansluiting op de analyse waaruit is gebleken dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek invoer met dumping plaatsvond, is nagegaan hoe waarschijnlijk voortzetting van dumping is, indien de maatregelen worden ingetrokken; daarbij zijn de volgende elementen onderzocht: productie- en reservecapaciteit in de VRC; omvang en prijzen van de invoer met dumping uit de VRC; aantrekkelijkheid van de markt van de Unie voor invoer uit de VRC.

(42)

Tijdens een groot deel van het tijdvak van het nieuwe onderzoek waren er in de EU geen maatregelen van kracht, aangezien deze nietig waren verklaard (zie overweging 2). Tijdens die periode zonder maatregelen deed zich in 2011/2012 een piek in de invoer voor, die gedurende de rest van het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd gevolgd door een daling. Dit weerspiegelt eigenlijk meer een effect van voorraadvorming dan een werkelijke stijging/daling van het verbruik en wordt toegeschreven aan het hoge niveau van de Chinese invoer tussen maart en juli 2012, toen de maatregelen niet van kracht waren.

3.3.2.   Productie, binnenlands verbruik en uitvoercapaciteit van de Chinese producenten

(43)

Wat de totale Chinese productie- en reservecapaciteit betreft, heeft de Commissie van geen van de Chinese producenten of van andere belanghebbenden enige informatie ontvangen. Overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening heeft de Commissie haar bevindingen op de beschikbare gegevens gebaseerd.

(44)

Volgens het verslag van de Foreign Agricultural Service of the US Department of Agriculture (FSA/USDA) dat in het verzoek om een nieuw onderzoek was opgenomen en ook openbaar toegankelijk is (7), is de hoeveelheid verse mandarijnen die voor verwerking bestemd is, d.w.z. de productie van mandarijnen in blik, tussen 2009/2010 (520 000 ton) en het tijdvak van het nieuwe onderzoek (660 000 ton) in de VRC met 27 % gestegen. De productie van Chinese mandarijnen in blik volgde eenzelfde trend. Volgens dit verslag heeft de VRC de productie van mandarijnen in blik van 347 000 ton in 2009/2010 verhoogd tot 440 000 ton tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Voorts is in het verslag geraamd dat het binnenlandse verbruik van mandarijnen in blik in de VRC in 2013/2014 circa 100 000 tot 150 000 ton bedroeg. Aangezien in een andere openbare bron een binnenlands verbruik van 50 000 tot 100 000 ton werd geraamd (8), lijkt een schatting van het binnenlands verbruik van 100 000 ton redelijk. Rekening houdend met de bovenstaande informatie kan de voor uitvoer beschikbare hoeveelheid Chinese mandarijnen in blik tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek worden geraamd op circa 340 000 ton.

(45)

Ander bronnen geven iets andere ramingen over de tussen 2009 en 2014 voor uitvoer beschikbare hoeveelheid Chinese mandarijnen in blik (9). Ondanks de verschillen blijkt echter uit alle bronnen dat de voor uitvoer beschikbare hoeveelheid Chinese mandarijnen in blik per jaarlijks seizoen tussen 2009 en 2013 ten minste 300 000 ton bedroeg. Geen van de bronnen geeft aan dat de voor uitvoer beschikbare hoeveelheid Chinese mandarijnen in blik in de toekomst sterk zou kunnen verminderen.

3.3.3.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(46)

Ook al beliep de invoer uit de VRC tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek 19 253 ton, blijkt uit de invoergegevens van het oorspronkelijke onderzoek over de periode 2002-2007 dat Chinese fabrikanten meer dan 60 000 ton per seizoen voor de markt van de Unie konden reserveren, zoals bevestigd door de invoergegevens van Eurostat voor het seizoen 2011/2012. Daarnaast blijkt uit het hoge niveau van de invoer in 2011/2012, toen de maatregelen voor het grootste deel van die periode niet van toepassing waren (namelijk vanaf 22 maart 2012), dat de Unie, wat de prijzen betreft, voor Chinese fabrikanten een aantrekkelijke markt is en dat aanzienlijke hoeveelheden invoer met dumping uit de VRC naar de markt van de Unie zouden komen als de huidige antidumpingmaatregelen worden ingetrokken.

(47)

Het feit dat de VRC in de periode 2002-2007 (toen geen antidumpingmaatregelen golden) gemiddeld per seizoen aanzienlijk meer mandarijnen in blik naar de Unie heeft uitgevoerd (36 % meer) dan in de periode 2009-2013 (toen, behalve tussen 22 maart 2012 en 23 februari 2013, rechten werden geheven), hoewel de totale beschikbare omvang voor de uitvoer van de VRC over de hele wereld in de eerste periode lager was dan in de tweede, bevestigt nog sterker de waarschijnlijkheid dat, als de maatregelen worden ingetrokken, Chinese fabrikanten de omvang van hun uitvoer naar de Unie zullen vergroten tot het niveau dat tijdens het oorspronkelijke onderzoek is vastgesteld.

3.3.4.   Prijzen bij uitvoer naar derde landen

(48)

Wat de uitvoer naar derde landen betreft, is uit het onderzoek gebleken dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek de gemiddelde verkoopprijzen van de uitvoer van de medewerkende onderneming naar verscheidene belangrijke markten (zoals Japan, Maleisië, de Filipijnen en Thailand) onder de gemiddelde verkoopprijzen naar de Unie lagen. Er kan daarom worden aangenomen dat de medewerkende producent-exporteur bij afwezigheid van maatregelen ten minste een deel van zijn uitvoer naar de Unie zal verleggen.

(49)

Ook uit de uitvoerstatistieken van de VRC betreffende luchtdicht verpakte bereide of verduurzaamde citrusvruchten blijkt dat het waarschijnlijk is dat de uitvoer van de VRC opnieuw op de Unie wordt gericht. Sterker nog, op basis van deze statistieken wordt geraamd dat tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek circa 20 000 ton van het desbetreffende product werden uitgevoerd tegen lagere gemiddelde prijzen dan de prijzen die in de EU werden betaald, ook al waren er op die markten geen antidumpingrechten op invoer uit de VRC van kracht. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek zou deze omvang overeenkomen met de binnenlandse verkoop van de bedrijfstak van de Unie en 71 % van de totale productie van de bedrijfstak van de Unie. Met andere woorden, op basis van de huidige omvang van de Europese markt voor mandarijnen in blik (totaal EU-verbruik: 44 523 ton) en overeenkomstig de informatie uit de statistieken van de uitvoer uit de VRC, komt de omvang van de huidige Chinese uitvoer naar de EU plus de potentiële omvang waarvan het economisch gezien zin heeft die opnieuw op de Unie te richten, vrijwel overeen met de volledige vraag in de EU naar mandarijnen in blik.

3.3.5.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping

(50)

Het onderzoek heeft bevestigd dat tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek de invoer uit de VRC tegen dumpingprijzen op de markt van de Unie werd voortgezet. Gezien de aanhoudende dumping, het feit dat de markt van de Unie een aanzienlijke markt is die voor de Chinese exporteurs in het verleden interessant was, dat de beschikbare productiecapaciteit in de VRC groter is dan het totale verbruik in de Unie en dat de Chinese producenten bereid en in staat zijn de uitvoer naar de Unie snel te vergroten indien daartoe een stimulans wordt gegeven, wordt geconcludeerd dat de dumping waarschijnlijk zal worden voortgezet indien de maatregelen worden ingetrokken.

4.   SCHADE

4.1.   Algemene opmerkingen

(51)

Mandarijnen worden in de herfst en de winter geoogst. Het oogst- en verwerkingsseizoen vangt begin oktober aan en duurt tot eind januari (voor sommige soorten februari of maart) van het volgende jaar. De onderhandelingen over de meeste aankoop- (bv. door niet-verbonden importeurs) en verkoopcontracten vinden in de eerste maanden van het seizoen plaats. In de mandarijnen verwerkende industrie is het gebruikelijk het seizoen (de periode van 1 oktober tot en met 30 september van het volgende jaar) als basis voor vergelijkingen te nemen. NET als in het oorspronkelijke onderzoek heeft de Commissie dat bij haar analyse overgenomen.

4.2.   Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie

(52)

Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek is het soortgelijke product in de Unie door de vijf producenten vervaardigd. De totale productie in de Unie van het soortgelijke product tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek is vastgesteld op basis van de antwoorden op de vragenlijst van vier individuele producenten die tijdens een controlebezoek zijn geverifieerd. De productie van de overblijvende producent die niet voldoende meewerkte en bij wie geen controlebezoek is afgelegd, is gebaseerd op het door die producent ingediende antwoord op de vragenlijst dat met de klacht is vergeleken. Op basis hiervan is de totale productie in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek geraamd op circa 28 500 ton.

(53)

Hieruit wordt geconcludeerd dat de bovengenoemde producenten in de Unie die samen de totale productie in de Unie voor hun rekening nemen, worden geacht de bedrijfstak van de Unie te vormen in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

4.3.   Kennelijk verbruik op de markt van de Unie

(54)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op basis van invoergegevens van Eurostat op Taric-niveau (geïntegreerd douanetarief van de Europese Gemeenschappen) — en komt derhalve exact overeen met de definitie van het betrokken product — en op basis van de omvang van de van de bedrijfstak van de Unie in de EU.

(55)

Hoewel de analyse eerder op seizoenen dan op kalenderjaren is gebaseerd, moet toch worden opgemerkt dat de bovengenoemde methode niet noodzakelijkerwijs het verbruik op het niveau van de verwerkende onderneming/consument weerspiegelt. Sterker nog, gezien het seizoengebonden karakter van de belangrijkste grondstof (vers fruit), is het in de sector zowel voor importeurs als voor producenten in de Unie gebruikelijk voorraden aan te leggen wanneer het verse fruit wordt ingeblikt en de verwerkte producten gedurende het gehele jaar aan distributeurs en verwerkende ondernemingen te verkopen. Het verbruik kan derhalve soms door het effect van het aanleggen van voorraden worden beïnvloed.

(56)

Op basis hiervan ontwikkelde het verbruik in de Unie zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 1

 

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Verbruik in de Unie (ton)

66 487

72 618

90 207

44 523

Index (2009/2010 = 100)

100

109

136

67

(57)

Tijdens de beoordelingsperiode bleef het verbruik van citrusvruchten in de Unie gemiddeld enigszins onder de 70 000 ton. Er was echter een piek in de invoer in 2011/2012, gevolgd door een daling tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Deze ontwikkeling weerspiegelt eigenlijk meer een effect van voorraadvorming dan een werkelijke stijging/daling van het verbruik en wordt toegeschreven aan het hoge niveau van de Chinese invoer tussen maart en juli 2012, toen de maatregelen tijdelijk niet van kracht waren (zie overweging 2). De piek in de invoer in 2011/2012 is gecompenseerd door een lager invoerniveau tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek en dus een lager verbruik in de Unie.

(58)

Sommige importeurs beweerden dat zij geen voorraden hadden gevormd. Zij beweerden ook dat zij sinds 6 oktober 2011, toen de advocaat-generaal zijn conclusie in zaak C-338/10 uitsprak, er al van overtuigd waren dat het Hof van Justitie de maatregelen nietig zou verklaren. Derhalve hebben zij de inklaring van het betrokken product uitgesteld tot het arrest van het Hof van Justitie was gewezen.

(59)

In dit verband moet eraan worden herinnerd dat het aanleggen van voorraden kan worden gedefinieerd als het verzamelen en opslaan van een reservevoorraad. Uit de gegevens die de Commissie ter beschikking staan, blijkt dat er, sinds de nietigverklaring van de maatregelen op 22 maart 2012, tot in juli 2012 een massale invoer van het betrokken product heeft plaatsgevonden, gemiddeld bijna 9 000 ton per maand. Daarna en tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek daalde het gemiddelde niveau van de invoer tot slechts ongeveer 1 650 ton per maand, wat circa 2 000 ton per maand minder was in vergelijking met het gemiddelde invoerniveau in de periode voorafgaand aan de nietigverklaring van de maatregelen. De Commissie concludeerde dat de importeurs, om in een relatief kort tijdsbestek een dergelijk omvangrijk niveau van maandelijkse invoer te bereiken, grote hoeveelheden van het betrokken product hadden verzameld. Dit werd inderdaad bevestigd door enkele importeurs die toegaven dat zij de inklaring hadden uitgesteld toen zij ervan overtuigd raakten dat de antidumpingrechten nietig zouden worden verklaard. Derhalve moet het argument dat de importeurs geen voorraden hadden gevormd, worden afgewezen.

4.4.   Invoer in de Unie uit de VRC

(60)

Aangezien slechts één groep Chinese exporteurs aan het onderzoek heeft meegewerkt en deze groep tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek circa 12 tot 20 % van de totale invoer vanuit de VRC vertegenwoordigde (om redenen van vertrouwelijkheid worden geen precieze cijfers vermeld), is geconcludeerd dat de gegevens van Eurostat — waar nodig op het niveau van de Taric-code (geïntegreerd douanetarief van de Europese Gemeenschappen) — het meest nauwkeurig waren en de beste informatiebron vormden voor de omvang en de prijzen van de invoer. Desalniettemin zijn ook de individuele prijzen van de medewerkende Chinese importeur onderzocht.

4.4.1.   Omvang en marktaandeel

(61)

Tijdens de beoordelingsperiode ontwikkelden de omvang en de overeenkomstige marktaandelen van de Chinese invoer zich als volgt:

Tabel 2

Invoer uit China

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Omvang van de invoer (ton)

47 235

41 915

59 613

19 294

Index (2009/2010 = 100)

100

89

126

41

Marktaandeel

71 %

57,7 %

66,1 %

43,3 %

(62)

Na de instelling van de antidumpingmaatregelen in 2008 kende de invoer uit de VRC in het algemeen een dalende trend. Er wordt aan herinnerd dat de invoer in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek (2006/2007) 56 108 ton bedroeg.

(63)

Zoals hierboven toegelicht, was er echter in 2011/2012 een piek in de invoer. Deze piek was onmiskenbaar het resultaat van de nietigverklaring van de antidumpingmaatregelen in maart 2012. Sterker nog, gelet op de maandelijkse ontwikkeling van de Chinese invoer op basis van gegevens van Eurostat, werden in de periode van maart 2012 tot en met juli 2012 niveaus van 6 000 tot 12 000 ton bereikt (gemiddeld bijna 9 000 ton per maand), terwijl de maandelijkse Chinese invoer in het algemeen tussen de 2 000 en 6 000 ton fluctueerde. In dit verband moet worden opgemerkt dat de maatregelen in maart 2012 nietig werden verklaard en in februari 2013 weer werden ingesteld, maar dat op 29 juni 2012 registratie werd ingevoerd (10), hetgeen een verkillend effect op de invoer had.

(64)

Tijdens de beoordelingsperiode vertoonde het Chinese marktaandeel net als de omvang van de een dalende trend, van 71 naar 43 %. Zelfs rekening houdend met het ongebruikelijke niveau van de Chinese invoer in 2011/2012 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek daalde het marktaandeel van circa 70 % in 2009/2010 tot een gemiddelde van 55 % in de jaren daarna.

4.4.2.   Prijs en prijsonderbieding

Tabel 3

Invoer uit China

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Gemiddelde invoerprijs (EUR/ton)

677

744

1 068

925

Index (2009/2010 = 100)

100

110

158

137

(65)

Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, zijn de prijzen van de invoer uit de VRC in de beoordelingsperiode met 37 % gestegen. Er moet echter worden opgemerkt dat de prijzen in de periode 2011/2012 aanzienlijk zijn gestegen en vervolgens tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek zijn gedaald.

(66)

Aangezien de omvang van de invoer van de enige medewerkende exporteur tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek slechts circa 12 tot 20 % van de invoer vanuit de VRC vertegenwoordigde (om redenen van vertrouwelijkheid worden geen precieze cijfers vermeld), is op basis van invoerstatistieken prijsonderbieding ook voor de gehele uitvoer vanuit de VRC onderzocht.

(67)

Te dien einde zijn de gewogen gemiddelde prijzen van de medewerkende producenten in de Unie bij verkoop aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen (kosten, verzekering en vracht) van de invoer uit de VRC zoals door Eurostat gerapporteerd. Deze cif-prijzen zijn aangepast om rekening te houden met kosten voor inklaring, namelijk douanerechten en de kosten na invoer.

(68)

Op deze basis is uit de vergelijking gebleken dat de invoer van het betrokken product tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 4,8 % heeft onderboden, wanneer bij de berekeningen rekening wordt gehouden met de gevolgen van de geldende antidumpingrechten. De prijsonderbiedingsmarge bedraagt echter 28 % wanneer de invoerprijzen zonder antidumpingrechten worden beschouwd.

(69)

Wanneer de door de medewerkende Chinese exporteur gerapporteerde invoerprijzen, naar behoren gecorrigeerd, worden beschouwd, kan tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek een onderbiedingsmarge van 14 % worden vastgesteld, rekening houdend met de geldende antidumpingrechten. Bij aftrek van het effect van de antidumpingrechten komt de onderbiedingsmarge uit op een niveau van 20 %. Er moet worden opgemerkt dat het merendeel van deze uitvoer tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek plaatsvond, toen de maatregelen nietig waren verklaard.

4.5.   Invoer uit andere derde landen in de Unie

(70)

In de beoordelingsperiode behaalde de invoer uit andere derde landen nooit een marktaandeel van meer dan 11,2 %. Deze invoer was voor het grootste gedeelte afkomstig uit Turkije (tijdens de beoordelingsperiode ten minste 89 %).

Tabel 4

 

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Omvang van de invoer uit andere derde landen (ton)

4 033

8 078

10 090

4 717

Index (2009/2010 = 100)

100

200

250

117

Marktaandeel

6,1 %

11,1 %

11,2 %

10,6 %

4.6.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(71)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvat het onderzoek van de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische factoren en indicatoren die van invloed zijn op de situatie van deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode.

(72)

Hoewel alle vijf producenten in de Unie een antwoord op de vragenlijst hebben ingediend, is in aanmerking genomen dat het antwoord van één van de producenten niet volledig kon worden gebruikt, aangezien dit antwoord niet tijdens een controlebezoek is geverifieerd. De analyse is derhalve op de volgende methode gebaseerd.

(73)

De macro-economische indicatoren (productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, omvang van de verkoop, marktaandeel, werkgelegenheid, productiviteit, groei, hoogte van de dumpingmarges en herstel van de gevolgen van dumping in het verleden) zijn voor de gehele bedrijfstak van de Unie beoordeeld. De beoordeling is gebaseerd op de informatie van de vier volledig medewerkende producenten in de Unie. Wat de producent betreft van wie het antwoord op de vragenlijst niet was gecontroleerd, is de beoordeling gebaseerd op de door deze producent verstrekte gegevens die voor zover mogelijk kruislings zijn gecontroleerd met de gegevens in de klacht en zijn gecontroleerde jaarrekeningen.

(74)

De micro-economische indicatoren (voorraden, verkoopprijzen, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken, lonen) zijn geanalyseerd op het niveau van de vier volledig medewerkende producenten in de Unie. De beoordeling is op hun informatie gebaseerd die tijdens een controlebezoek naar behoren is geverifieerd.

4.6.1.   Macro-economische indicatoren

4.6.1.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

Tabel 5

 

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Productie (ton)

11 815

33 318

29 672

28 763

Index (2009/2010 = 100)

100

282

251

243

Productiecapaciteit (ton)

77 380

77 380

77 380

77 380

Index (2009/2010 = 100)

100

100

100

100

Bezettingsgraad

15 %

43 %

38 %

37 %

(75)

De productie is in de beoordelingsperiode sterk gestegen van circa 12 000 ton naar bijna 29 000 ton tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. In het seizoen 2009/2010 was de productie klein, aangezien de bedrijfstak van de Unie nog leed onder de gevolgen van de invoer met dumping van Chinese mandarijnen in blik die in het vorige seizoen waren ingevoerd, en onder het feit dat de bedrijfstak nog een voorraad van het vorige seizoen aanhield toen de antidumpingmaatregelen nog niet van kracht waren. In het seizoen 2010/2011 steeg de productie, zodra de nieuwe Chinese invoer door de in werking getreden antidumpingmaatregel werd getroffen.

(76)

Aangezien de productiecapaciteit in de Unie tijdens deze periode ongewijzigd bleef, is de bezettingsgraad dienovereenkomstig gestegen. Deze bleef echter systematisch onder de 50 %.

(77)

Eén Europese vereniging van handelaren beweerde dat één producent in de Unie sinds 2012/2013 de productie heeft gestaakt en dat deze producent en twee andere zich financieel in een moeilijke positie bevinden. Daarom wordt aangevoerd dat de cijfers over productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad kunstmatig hoog waren.

(78)

In dit verband moet er allereerst aan worden herinnerd dat uit de informatie die in de loop van het onderzoek is verzameld, is gebleken dat alle producenten in de Unie die deel uitmaken van de bedrijfstak van de Unie, tijdens de beoordelingsperiode in alle seizoenen hebben geproduceerd. Het eerste argument dat één producent de productie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoektijd heeft gestaakt, moet derhalve worden afgewezen.

(79)

Wat het argument van de moeilijke financiële situatie van producenten in de Unie betreft, bevond één van de producenten in de Unie zich tijdens de beoordelingsperiode inderdaad in een insolventieprocedure. Uit het onderzoek bleek echter dat de productie van die producent tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk was gestegen, terwijl zijn capaciteit ongewijzigd bleef. Derhalve werd geconcludeerd dat de insolventieprocedure geen negatieve invloed op de output van die producent had. Tegen de twee andere producenten in de Unie is echter pas na de beoordelingsperiode een insolventieprocedure ingeleid. Bovendien bevestigt dit de conclusie (zie de overwegingen 96 tot en met 98) dat de schade eigenlijk werd voortgezet en dat de bedrijfstak van de Unie zich nog steeds in een fragiele financiële situatie bevond.

4.6.1.2.   Omvang van de verkoop en marktaandeel in de Unie

Tabel 6

 

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Omvang van de verkoop (ton)

15 219

22 625

20 504

20 512

Index (2009/2010 = 100)

100

149

135

135

Marktaandeel (van het verbruik in de Unie)

22,9 %

31,2 %

22,7 %

46,1 %

(80)

De verkoop door de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie nam in de beoordelingsperiode met 35 % toe.

(81)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie vertoonde tijdens de beoordelingsperiode ook een stijgende trend. Zelfs rekening houdend met het effect van voorraadvorming op het niveau van het verbruik in de Unie in 2011/2012 en tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek, steeg het marktaandeel van circa 23 % aan het begin van de periode tot een gemiddelde van 35 % in de laatste twee jaar.

4.6.1.3.   Werkgelegenheid en productiviteit

Tabel 7

 

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Werkgelegenheid

350

481

484

428

Index (2009/2010 = 100)

100

137

138

122

Productiviteit (ton per werknemer)

34

69

61

67

Index (2009/2010 = 100)

100

205

182

199

(82)

Tijdens de beoordelingsperiode zijn zowel de werkgelegenheid als de productiviteit gestegen en weerspiegelen deze de algehele stijging van de productie en de omvang van de verkoop. De stijging van de productiviteit in het seizoen 2010/2011 hield verband met de grotere omvang van de productie die het gevolg was van het feit dat de antidumpingmaatregelen in die periode volledig van kracht werden.

(83)

De bovenstaande werkgelegenheidscijfers betreffen voltijdequivalenten en laten dus niet het absolute aantal seizoengebonden arbeidsplaatsen zien. Om een beter beeld te krijgen van de omvang van het aantal banen, moet worden opgemerkt dat het cijfer voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek in voltijdequivalenten staat voor circa 2 400 seizoengebonden arbeidsplaatsen.

4.6.1.4.   Groei

(84)

De bedrijfstak van de Unie wist tot 2011 van de groei op de markt van de Unie te profiteren. Zodra echter de maatregelen tegen de VRC werden opgeheven (zie overweging 2) en de Chinese invoer de markt van de Unie overspoelde, verloor de bedrijfstak van de Unie een flink stuk van zijn marktaandeel. Nadat de rechten weer waren ingesteld, kon de bedrijfstak van de Unie zijn verloren marktaandeel terugwinnen, zij het ten koste van een verslechterende financiële situatie.

4.6.1.5.   Omvang van de dumping en herstel van eerdere dumping

(85)

Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek duurde de dumping op een aanzienlijk niveau voort, zoals in punt 3.2.5 toegelicht (zie de overwegingen 34 en 35).

(86)

De gevolgen van de omvang van de werkelijke dumpingmarge voor de bedrijfstak van de Unie kunnen, gezien de omvang van de invoer met dumping uit de VRC, niet als te verwaarlozen worden beschouwd. Er wordt opgemerkt dat de bedrijfstak van de Unie nog aan het herstellen is van de gevolgen van eerdere dumping, met name wat bezettingsgraad en winstgevendheid betreft (in vergelijking met het oorspronkelijke onderzoek.

4.6.2.   Micro-economische indicatoren

4.6.2.1.   Voorraden

Tabel 8

 

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Voorraden (ton)

2 020

2 942

7 257

9 729

Index (2009/2010 = 100)

100

146

359

482

(87)

In de afgelopen twee seizoenen hebben de producenten in de Unie hun voorraad aanzienlijk vergroot. Dit weerspiegelt het feit dat in de beoordelingsperiode de productie meer is gestegen dan de verkoop.

4.6.2.2.   Verkoopprijzen in de Unie

Tabel 9

 

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid (EUR/ton)

1 260

1 322

1 577

1 397

Index (2009/2010 = 100)

100

105

125

111

(88)

Tijdens de beoordelingsperiode slaagde de bedrijfstak van de Unie erin zijn prijzen in de EU met 11 % te verhogen. De stijging was vooral duidelijk tot 2011/2012, maar de prijzen daalden vervolgens tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Dit wordt toegeschreven aan het hoge niveau van de Chinese invoer tussen maart en juli 2012, toen de maatregelen niet van kracht waren, en aan de onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de prijzen van het betrokken product uit de VRC.

4.6.2.3.   Winstgevendheid en kasstroom

Tabel 10

 

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Winstgevendheid

– 29,8 %

5,9 %

6,4 %

– 2,9 %

(89)

Tijdens de beoordelingsperiode verbeterde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie in eerste instantie aanmerkelijk, d.w.z. in de periode 2010/2011-2011/2012. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd de bedrijfstak van de Unie echter weer verliesgevend.

(90)

De verbetering van de winstgevendheid houdt duidelijk verband met het feit dat de bedrijfstak van de Unie er in de jaren na de instelling van de antidumpingmaatregelen in slaagde de omvang van de verkoop en de productie te vergroten en de verkoopprijs te verhogen. De terugkeer naar een verliesgevende situatie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek is het gevolg van lagere verkoopprijzen door de plotselinge toevloed van Chinese invoer na de nietigverklaring van de rechten door het Hof van Justitie van de EU.

(91)

In dit verband moet eraan worden herinnerd dat in de periode maart-juli 2012 een aanzienlijke hoeveelheid Chinese producten vrij van antidumpingrechten is ingevoerd. Daarnaast bleek de Chinese invoer tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek de prijzen in de Unie aanzienlijk te onderbieden, met name bij aftrek van het effect van de antidumpingrechten. Dit heeft tot een algehele prijsverlaging geleid, wat op zijn beurt in een verliesgevende situatie voor de bedrijfstak van de Unie resulteerde.

Tabel 11

 

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Kasstroom (EUR)

1 211 342

3 078 496

– 1 402 390

– 2 023 691

Index (2009/2010 = 100)

100

254

– 116

– 167

(92)

Tijdens de beoordelingsperiode kwam de ontwikkeling van de kasstroom vooral overeen met de ontwikkeling van de algehele winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie in samenhang met het effect van voorraadstijgingen, met name tijdens de laatste twee jaar in de analyse.

4.6.2.4.   Investeringen, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken en groei

Tabel 12

 

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Investeringen (EUR)

318 695

416 714

2 387 341

238 473

Index (2009/2010 = 100)

100

131

749

75

Rendement van investeringen (nettoactiva)

– 60 %

29 %

19 %

– 1 %

(93)

Tijdens de beoordelingsperiode investeerde een deel van de bedrijfstak van de Unie in het onderhoud en de optimalisering van de bestaande productie-installaties. Het investeringsniveau is met name in de periode 2011/2012 gestegen, hoogstwaarschijnlijk aangemoedigd door het winstniveau tijdens en onmiddellijk voorafgaand aan dat jaar. De investeringen zijn voornamelijk door één producent in de Unie gedaan om een bron voor de levering van grondstoffen ter aanvulling op bestaande bronnen veilig te stellen en de naleving van milieuvoorschriften te verbeteren. Tijdens de beoordelingsperiode gingen het rendement van de investeringen en de winstgevendheidtrend vrijwel gelijk op.

(94)

Een deel van de bedrijfstak van de Unie had tijdens de beoordelingsperiode problemen om kapitaal aan te trekken, maar slaagde er uiteindelijk in zijn schulden te herstructureren.

4.6.2.5.   Lonen

Tabel 13

 

2009/2010

2010/2011

2011/2012

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Arbeidskosten per werknemer (EUR)

23 578

21 864

21 371

23 025

Index (2009/2010 = 100)

100

93

91

98

(95)

Het gemiddelde loonniveau bleef in de beoordelingsperiode redelijk stabiel, terwijl de productiekosten per eenheid daalden.

4.7.   Conclusie

(96)

Uit de analyse van de schade blijkt dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode aanzienlijk is verbeterd. Door de instelling van de antidumpingmaatregelen aan het einde van 2008 kon de bedrijfstak van de Unie zich langzaam maar zeker herstellen van de schadelijke gevolgen van de dumping, en zijn potentieel op de markt van de Unie verder benutten. Dat de bedrijfstak van de Unie voordeel heeft gehaald uit de maatregelen, blijkt vooral uit de hogere productie- en verkoopniveaus en met name het winstniveau.

(97)

De situatie is echter tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek gewijzigd. De maatregelen werden in maart 2012 nietig verklaard en de invoer uit de VRC steeg enorm tot juni 2012, toen de invoer moest worden geregistreerd. Importeurs gebruikten de nietigverklaring van de antidumpingrechten om in 2011/2012 voorraden op te bouwen en brachten deze producten tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek tegen goedkope prijzen op de EU-markt. Dit leidde tot een aanzienlijke algehele druk op de prijzen op de EU-markt en als gevolg daarvan verslechterde de financiële situatie van de bedrijfstak opnieuw. Sterker nog, de bedrijfstak moest zijn prijzen wel verlagen om het niveau van de verkoop te handhaven. Dit had echter ernstige gevolgen voor de financiële situatie.

(98)

De nog steeds schade veroorzakende situatie van de bedrijfstak van de Unie wordt het best geïllustreerd door een reeks negatieve financiële indicatoren, namelijk winstgevendheid en kasstroom, in combinatie met hoge voorraadniveaus en een lage bezettingsgraad. Deze situatie ontmoedigt nieuwe investeringen en remt de groei af.

(99)

Eén Europese vereniging van handelaren trok de bevindingen inzake schade in twijfel omdat de omvang van de verkoop, de werkgelegenheid en de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie, alsmede het niveau van investeringen van een van de producenten in de Unie zich tijdens de beoordelingsperiode positief hebben ontwikkeld.

(100)

Dit argument moet echter worden afgewezen. Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening is de lijst van relevante economische factoren die moeten worden onderzocht, immers niet limitatief, één of meer van deze factoren zijn niet noodzakelijkerwijze doorslaggevend betreffende het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de betrokken bedrijfstak van de Unie. Zoals toegelicht in overweging 98 zijn de door de belanghebbende voorgestelde indicatoren voor de Commissie niet doorslaggevend voor haar conclusies over de schade voor de bedrijfstak van de Unie. De conclusie dat de schade voortduurde, is eerder gebaseerd op de negatieve financiële indicatoren betreffende winstgevendheid en kasstroom, in combinatie met hoge voorraadniveaus en een lage bezettingsgraad.

5.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING VAN SCHADE

5.1.   Effect van de verwachte omvang van de invoer en gevolgen voor de prijzen bij het intrekken van de maatregelen

(101)

Indien de maatregelen worden ingetrokken, zal de omvang van de invoer naar verwachting stijgen en zal de bedrijfstak van de Unie opnieuw schade lijden. Dit is gebaseerd op de volgende elementen.

(102)

Uit de bovenstaande analyse (zie overweging 44) blijkt dat, hoewel de omvang van de Chinese uitvoer naar de Unie na de instelling van maatregelen aan het einde van 2008 aanmerkelijk daalde, Chinese producenten nog steeds aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product vervaardigen waarvan het meeste voor de uitvoer bestemd is.

(103)

Wat de verwachte omvang en prijzen betreft, is het duidelijk dat de markt van de Unie voor Chinese producenten-exporteurs zeer aantrekkelijk blijft. Ten eerste is de markt van de Unie qua omvang de op twee na grootste markt voor Chinese mandarijnen in blik in de wereld. Daarnaast blijkt uit de ontwikkeling na de nietigverklaring van de maatregelen dat Chinese exporteurs in staat zijn snel aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product naar de markt van de Unie uit te voeren zonder ook maar hun verkopen van andere markten te hoeven verleggen. Tot slot kan de VRC in dit verband gemakkelijk meer dan 60 000 ton per seizoen naar de markt van de Unie exporteren, zoals blijkt uit invoergegevens uit het oorspronkelijke onderzoek, hetgeen overeenkomt met bijna 90 % van het gemiddelde verbruik in de Unie in de beoordelingsperiode.

(104)

Als de VRC inderdaad zijn uitvoer naar de EU verhoogt als gevolg van intrekking van de maatregelen, leidt dat hoogstwaarschijnlijk op de middellange termijn tot een algemene prijsdaling op de EU-markt. Dit zou de EU-producenten in een nog moeilijker positie brengen, zoals hieronder toegelicht.

(105)

Ten tweede blijkt uit de Chinese databank (11), wat de prijzen betreft, dat de VRC in het verleden aanzienlijke hoeveelheden naar derde landen uitvoerde tegen prijzen onder de uitvoerprijzen naar de EU. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek was de omvang van de uitvoer naar deze derde landen circa 20 000 ton, wat overeenkomt met 71 % van de totale productie in de Unie. Gezien de aantrekkelijkheid van het prijsniveau op de EU-markt is de conclusie dat indien de maatregelen worden beëindigd, Chinese exporteurs deze hoeveelheden waarschijnlijk naar de lucratievere markt van de Unie zullen verleggen.

(106)

Bovendien heeft de bovenstaande analyse (zie de overwegingen 68 en 69) aangetoond dat de Chinese invoer op de markt van de Unie de prijzen van de producenten in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanzienlijk hebben onderboden, met name bij aftrek van het effect van de antidumpingrechten. Zelfs als de Chinese invoerprijzen in 2011/2012, toen de maatregelen niet van kracht waren, stegen, bleef, volgens Eurostatgegevens, de hoogte ervan nog sterk achter bij het niveau van de EU-prijzen. Op die basis is de grootte van het prijsverschil in 2011/2012 zowaar vergelijkbaar met dat tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(107)

Op de markt voor bereide of verduurzaamde citrusvruchten is de prijsconcurrentie zeer groot, aangezien de concurrentie vooral op basis van de prijzen plaatsvindt. Dit wordt nog versterkt door het feit dat er gewoonlijk relatief grote hoeveelheden worden verkocht. Als goedkope invoer met dumping in aanzienlijke hoeveelheden op de markt van de Unie beschikbaar komt, heeft dat directe gevolgen voor het algemene prijsniveau op deze markt, hetgeen tot een algehele prijsverlaging zou leiden.

(108)

De nietigverklaring van de antidumpingrechten aan het einde van de beoordelingsperiode is een perfecte illustratie van wat er zou gebeuren als de maatregelen vervallen.

(109)

Zodra de maatregelen door het Hof van Justitie van de EU nietig waren verklaard en totdat de invoer moest worden geregistreerd, steeg de omvang van de Chinese invoer snel en aanzienlijk. De enorme aanwezigheid van deze goedkope invoer op de markt van de Unie heeft de producenten in de Unie ertoe gedwongen hun prijzen te verlagen om hun positie qua omvang van de verkoop en de productie te handhaven, hetgeen tot een verliesgevende situatie leidde.

(110)

Dit was het gevolg van invoer zonder antidumpingrechten gedurende een periode van vijf maanden. De gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie zouden onmiskenbaar nog veel ernstiger zijn als de maatregelen vervallen. Indien opnieuw invoer van grote hoeveelheden tegen lage prijzen plaatsvindt, zal de schade voor de bedrijfstak van de Unie naar alle waarschijnlijkheid nog verergeren. De producenten in de Unie zouden dan met een daling van de productie, de omvang van de verkoop en de prijzen worden geconfronteerd, wat tot grotere verliezen zou leiden. Berekening van de prijsonderbieding op basis van de gegevens in punt 4.4.2 (zie de overwegingen 68 en 69), maar onder aftrek van de antidumpingrechten, wijst op een onderbieding van meer dan 20 %.

(111)

Eén Europese vereniging van handelaren beweerde dat de bedrijfstak van de Unie geen schade zou leiden als de maatregelen zouden worden ingetrokken, omdat er in de toekomst kleinere hoeveelheden invoer van het betrokken product zouden worden verwacht. Dit argument is gebaseerd op de volgende redenen. Ten eerste zouden zowel het binnenlandse verbruik van vers fruit in de VRC, als de uitvoer van vers fruit uit de VRC naar Rusland in de toekomst stijgen. Ten tweede zou het binnenlandse verbruik van mandarijnen in blik in de VRC naar verwachting eveneens stijgen. Ten derde tonen de statistieken van Eurostat het bovenstaande aan, aangezien hieruit een lagere invoer van de betrokken producten blijkt sinds het seizoen 2012/2013.

(112)

Deze argumenten moeten echter om de volgende redenen worden afgewezen:

a)

ten eerste, zelfs als het binnenlandse verbruik in de VRC en de uitvoer van vers fruit uit de VRC naar verwachting zal stijgen, wordt op basis van de beschikbare gegevens (12) tevens een stijging van de Chinese productie van vergelijkbare omvang verwacht. Derhalve wordt geconcludeerd dat de beschikbaarheid van vers fruit voor de Chinese conservenindustrie in het seizoen 2013/2014 niet substantieel zal worden beïnvloed;

b)

ten tweede is in overweging 44 geconcludeerd dat het binnenlandse verbruik van mandarijnen in blik in de VRC circa 100 000 ton per seizoen bedraagt en niets wijst erop dat dit cijfer in de toekomst naar verwachting zal stijgen. De belanghebbenden hebben ook geen bewijs geleverd dat het verbruik zou stijgen;

c)

wat de derde reden betreft, moet er aan worden herinnerd dat de geringere invoer van het betrokken product in het seizoen 2012/2013 (het tijdvak van het nieuwe onderzoek) redelijkerwijs kan worden verklaard door het effect van het aanleggen van voorraden als gevolg van de enorme invoer in het seizoen 2011/2012 tijdens de eerste vijf maanden na de nietigverklaring van de maatregelen (zie overweging 59).

(113)

Dezelfde Europese vereniging van handelaren beweerde ook dat de beschikbaarheid van grotere hoeveelheden vers fruit op de markt van de Unie, vermoedelijk als gevolg van het Russische embargo, de prijzen van dat fruit zou drukken, waardoor de bedrijfstak van de Unie zijn concurrentievermogen verder zou kunnen verbeteren.

(114)

Een dergelijk argument is echter pure speculatie en wordt niet door enig bewijs gestaafd. Zelfs als de prijzen van grondstoffen in de toekomst dalen, wordt dat nog niet als voldoende reden beschouwd om de negatieve gevolgen van invoer met dumping voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie te verhelpen. Sterker nog, er wordt gesteld dat, indien de maatregelen niet worden gehandhaafd, opnieuw invoer met dumping in aanzienlijke hoeveelheden zal plaatsvinden die nog meer schade voor de bedrijfstak van de Unie tot gevolg zal hebben. Dit zou, naargelang van het geval, de bedrijfstak van de Unie de mogelijkheid ontnemen om het positieve effect van een mogelijke toekomstige daling van de grondstofprijzen volledig te benutten. Het argument wordt daarom afgewezen.

5.2.   Conclusie

(115)

Op deze gronden wordt geconcludeerd dat intrekking van de maatregelen ten aanzien van de invoer van de VRC naar alle waarschijnlijkheid tot voortzetting van de schade voor de bedrijfstak van de Unie zal leiden.

6.   BELANG VAN DE UNIE

6.1.   Inleiding

(116)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening is onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen niet in strijd is met het belang van de Unie als geheel. Het belang van de Unie is bepaald aan de hand van een afweging van de belangen van de betrokkenen, namelijk die van de bedrijfstak van de Unie enerzijds, en die van importeurs en andere belanghebbenden anderzijds.

(117)

Bij het oorspronkelijke onderzoek werden antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Unie geacht. Bovendien kan nu, omdat het om een nieuw onderzoek gaat waarbij een situatie wordt onderzocht waarin al antidumpingmaatregelen van toepassing waren, worden nagegaan of die maatregelen ongewenste negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben gehad.

(118)

Op basis hiervan is onderzocht of er, ondanks de vastgestelde waarschijnlijkheid van voortzetting van schade veroorzakende dumping, kan worden geconcludeerd dat handhaving van de maatregelen in dit specifieke geval niet in het belang van de Unie is.

6.2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(119)

In de perioden tijdens de beoordelingsperiode waarin de maatregelen van kracht waren, heeft de bedrijfstak van de Unie, bestaande uit vijf producenten in landbouwgebieden in Spanje, zijn marktaandeel vergroot en de prijs van het betrokken product tot een niveau kunnen verhogen waarbij de bedrijfstak de handel weer tot break-even kon optrekken of rendabel kon maken. De cijfers betreffende de omvang van de productie en de werkgelegenheid verbeterden eveneens. Indien de maatregelen worden ingetrokken, zou de bedrijfstak van de Unie zich in een veel slechtere situatie bevinden, zoals hierboven beschreven (met de waarschijnlijkheid van herhaling van schade), in de zin van lagere verkoopprijzen en verder stijgende verliezen (zie overweging 110). Bovendien zouden nieuwe investeringen ter versterking van de ondernemingen en ter verbetering van hun concurrentievermogen op de markt van het betrokken product in het gedrang komen. De voortzetting van maatregelen zou in het belang van de bedrijfstak van de Unie zijn en de bedrijfstak helpen zijn potentieel verder te benutten op een markt van de Unie waar de concurrentie is hersteld.

6.3.   Belang van importeurs, handelaren en detailhandel

(120)

Zoals in overweging 10 vermeld, is gezien het kennelijk grote aantal niet-verbonden importeurs van een steekproef gebruikgemaakt. De importeurs bevinden zich voornamelijk in Duitsland, maar onder andere ook in landen als het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Tsjechië.

(121)

Twee ondernemingen die het betrokken product tijdens de beoordelingsperiode invoerden, hebben aan het onderzoek meegewerkt. De samengevoegde handel in bereide citrusvruchten van deze partijen bedroeg 3,8 % van hun samengevoegde omzet. Hoewel de handel in bereide citrusvruchten voor deze importeurs niet de winstgevendste is, is dit inherent aan hun commerciële keuze, die erin bestaat een zeer groot scala van producten aan bepaalde klanten (bv. supermarktketens) aan te bieden om grote contracten af te sluiten waarbij minder winstgevend producten worden gecompenseerd met verkopen van andere producten en met schaalvoordelen.

(122)

Er lijken geen aanwijzingen te zijn dat voortzetting van de maatregelen aanmerkelijke negatieve gevolgen voor de activiteiten van de twee importeurs zou hebben. Zij zijn niet van dit product afhankelijk, terwijl de toeleveringsketen zich aan de kosten in verband met het antidumpingrecht heeft aangepast. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat de maatregelen de markt van de Unie niet voor Chinese exporteurs hebben afgesloten, aangezien het betrokken product ondanks de maatregelen tijdens de gehele beoordelingsperiode in aanzienlijke hoeveelheden is ingevoerd.

(123)

Een andere importeur argumenteerde dat de antidumpingrechten negatieve gevolgen voor zijn handel in bereide citrusvruchten had. Gezien het ontbreken van door die importeur verstrekte, controleerbare gegevens wordt ervan uitgegaan dat de negatieve gevolgen die voortzetting van antidumpingmaatregelen voor deze partijen kan hebben, niet opwegen tegen de positieve gevolgen van de maatregelen voor de bedrijfstak van de Unie.

(124)

Sommige partijen hebben op een tekort aan productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie gewezen. Er moet worden opgemerkt dat het niet-voortzetten van rechten tot een situatie kan leiden waarin de alternatieve leveringsbron zijn activiteiten moet sluiten en er voor importeurs slechts één leveringsbron overblijft (invoer uit China). Er wordt aan herinnerd dat supermarktketens en detailhandelaren prijs stellen op handhaving van continuïteit van het aanbod voor hun onderneming. Eén van hen steunt zelfs voortzetting van de maatregelen om concurrentieredenen en om over ten minste twee leveringsbronnen te kunnen beschikken. Bovendien heeft de bedrijfstak van de Unie, die bij lange na nog geen bevredigende bezettingsgraad heeft bereikt, de capaciteit om de markt van de Unie in een kader van herstelde concurrentie verder te bedienen. Het feit dat de bedrijfstak van de Unie momenteel niet 100 % van de behoeften in de Unie vervult, kan in dit geval geen rechtvaardiging zijn voor de oneerlijke handelspraktijken van de Chinese exporteurs, noch voor opheffing van de maatregelen.

(125)

Eén Europese vereniging van handelaren argumenteerde dat voortzetting van de maatregelen de normale bedrijfsvoering van haar leden zou beperken, aangezien een groot deel van de activiteiten verband houdt met de handel in het betrokken product. In dit verband moet worden opgemerkt dat antidumpingrechten bedoeld zijn om oneerlijke handelspraktijken, bv. dumping, te corrigeren en niet om de handel te beperken. Er wordt aan herinnerd dat de Commissie tot de conclusie is gekomen dat handhaving van deze correctie in dit geval nog steeds noodzakelijk is.

6.4.   Belang van gebruikers

(126)

Met het oog op de beoordeling zijn de gebruikers in twee categorieën onderverdeeld: enerzijds huishoudens; en anderzijds professionele/industriële gebruikers in sectoren zoals de productie van dranken, jam of yoghurt, bakkerijproducten en catering.

(127)

Er hebben zich geen partijen uit deze categorieën of vertegenwoordigers van hun belangen aangemeld, noch op enigerlei wijze aan het onderzoek meegewerkt.

(128)

Eén importeur voerde aan dat de op het betrokken product opgelegde antidumpingrechten concurrentiebeperkend zijn en derhalve niet in het belang van de consumenten in de Unie zijn. Dit argument is echter niet met bewijsmateriaal gestaafd.

(129)

Gezien het beperkte gewicht van het betrokken product in het budget van een gemiddeld huishouden in de Unie is er geen bewijs dat een eventuele stijging van de consumentenprijs die voortvloeit uit voortzetting van de maatregelen, de positieve gevolgen van de maatregelen voor de bedrijfstak van de Unie teniet kan doen.

(130)

Zelfs als niet kan worden bestreden dat de voortzetting van rechten in theorie een negatieve invloed op enkele professionele/industriële gebruikers kan hebben in de zin van lagere marges, is er geen bewijs dat kosten afkomstig van het betrokken product (in vergelijking met de totale kosten ervan) significant zijn. Eventuele negatieve gevolgen van de voortzetting van de maatregelen voor deze categorie gebruikers zouden derhalve niet onevenredig groot zijn.

6.5.   Belang van leveranciers

(131)

Zowel individuele leveranciers van vers fruit aan de bedrijfstak van de Unie, als één vereniging van dergelijke leveranciers verklaarden dat de maatregelen in hun belang zijn en ook gunstig zijn voor nieuwe investeringen en arbeidsplaatsen. De verkoop van fruit aan producenten in de Unie is een belangrijke aanvullende bron van inkomsten voor leveranciers en het opdrogen daarvan zou in de desbetreffende Spaanse regio's tot ernstige verstoringen in de landbouwsector kunnen leiden. In de regio Valencia alleen al zouden naar schatting meer dan 2 000 coöperatieleden worden getroffen. Wat betreft het aantal seizoengebonden arbeidsplaatsen, onder meer bij het plukken, het vervoer en de opslag van fruit, gaat het in de regio Valencia en Murcia om ten minste 2 500 arbeidsplaatsen.

(132)

Uit de gegevens van de vereniging van Spaanse leveranciers blijkt dat als de Chinese invoer meer dan 60 000 ton bedraagt, wat zich tijdens het oorspronkelijke onderzoek al tweemaal heeft voorgedaan, de leveranciers naar alle waarschijnlijkheid worden geconfronteerd met een situatie waarin zij de totale hoeveelheid satsuma's die voor de conservenindustrie van de Unie is bestemd, niet kunnen verkopen.

(133)

Eén Europese vereniging van handelaren beweerde dat de leveranciers subsidies mogen verwachten om de hoeveelheden fruit die wegens het embargo niet naar Rusland kunnen worden uitgevoerd, van de hand te doen. Deze belanghebbende heeft echter geen bewijs ter staving van het argument inzake subsidie ingediend. Bovendien zouden eventueel alleen subsidies beschikbaar zijn voor niet-verkocht fruit dat voor de uitvoer naar Rusland bestemd was, en niet voor fruit dat niet aan de bedrijfstak van de Unie was verkocht als gevolg van de schade door het betrokken product na het vervallen van de maatregelen. Het argument wordt daarom afgewezen.

6.6.   Conclusie

(134)

Uit het onderzoek is gebleken dat de bestaande antidumpingmaatregelen de markt van de Unie niet voor Chinese invoer hebben afgesloten en dat zij aan het herstel van de bedrijfstak van de Unie hebben bijgedragen. Aangezien dit herstel nog in volle gang is, is voortzetting van de maatregelen in het belang van de bedrijfstak van de Unie. Indien de maatregelen komen te vervallen, komt een einde aan dit herstelproces, zijn winstgevende prijsniveaus niet meer haalbaar en krijgt de bedrijfstak van de Unie grote verliezen te verduren. Bovendien zou een aanvullende bron van inkomsten voor talrijke coöperaties en seizoenarbeiders in verschillende landbouwgebieden, waar weinig alternatieve werkgelegenheid is, in gevaar komen.

(135)

Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de geldende maatregelen geen noemenswaardige negatieve gevolgen hebben gehad voor de economische situatie van de importeurs in de Unie die aan het onderzoek hebben meegewerkt. Gezien de beschikbare gegevens blijkt dat de gevolgen van de maatregelen voor andere partijen die zich hebben gemeld, of voor importeurs, handelaren, gebruikers en detailhandelaren ook niet erg groot kunnen worden geacht. Eventuele prijsstijgingen als gevolg van de voortzetting van antidumpingmaatregelen lijken, als die al mochten optreden, niet disproportioneel, in vergelijking met de voordelen voor de bedrijfstak van de Unie door het opheffen van de handelsverstoring als gevolg van de invoer met dumping.

(136)

Rekening houdend met alle in de bovenstaande overwegingen geschetste factoren wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de geldende antidumpingmaatregelen niet te handhaven.

7.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(137)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan het wenselijk wordt geacht de bestaande maatregelen te handhaven. Bovendien hebben zij hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen kunnen maken. Wanneer deze opmerkingen gegrond waren, is daarmee rekening gehouden.

(138)

Uit het bovenstaande volgt dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde bereide citrusvruchten van oorsprong uit de VRC krachtens artikel 11, lid 2, van de basisverordening met nog eens vijf jaar moeten worden verlengd.

(139)

Sommige partijen beweerden dat maatregelen met een kwantitatief element (een quotasysteem) de voorkeur verdienen boven antidumpingmaatregelen. Dit argument houdt echter geen stand aangezien de vorm van de maatregelen overeenkomstig de basisverordening tijdens een nieuw onderzoek bij het vervallen van die maatregel niet kan worden gewijzigd. Dit argument kan ook geen afbreuk doen aan de bevindingen in het kader van dit onderzoek, namelijk dat aan de voorwaarden voor handhaving van de antidumpingmaatregelen is voldaan.

(140)

Een onderneming mag echter een verzoek betreffende de toepassing van deze individuele antidumpingrechten indienen wanneer zij nadien van naam verandert. Het verzoek moet aan de Commissie worden gericht (13). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten die kan aantonen dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming dat op haar van toepassing is. Indien de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op het individuele recht dat op haar van toepassing is, wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht over de naamswijziging bekendgemaakt.

(141)

Het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Hierbij wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld voor bereide of verduurzaamde mandarijnen, tangerines en satsuma's daaronder begrepen, en clementines, wilkings en andere dergelijke kruisingen van citrusvruchten, zonder toegevoegde alcohol, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, zoals omschreven onder GN-post 2008 en momenteel ingedeeld onder de GN-codes 2008 30 55, 2008 30 75 en ex 2008 30 90 (Taric-codes 2008309061, 2008309063, 2008309065, 2008309067 en 2008309069), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de in lid 1 omschreven door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten is als volgt:

Onderneming

EUR/t nettogewicht product

Aanvullende Taric-code

Yichang Rosen Foods Co., Ltd, Yichang, Zhejiang

531,2

A886

Zhejiang Taizhou Yiguan Food Co. Ltd (14), Huangyan, Zhejiang

361,4

A887

Zhejiang Xinshiji Foods Co., Ltd, Sanmen, Zhejiang en de verbonden producent Hubei Xinshiji Foods Co., Ltd, Dangyang City, Hubei Province

490,7

A888

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs, zoals vermeld in de bijlage

499,6

A889

Alle overige ondernemingen

531,2

A999

Artikel 2

1.   Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs met het oog op de vaststelling van de douanewaarde derhalve overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (15) derhalve verhoudingsgewijs is verminderd, wordt het op basis van artikel 1 berekende antidumpingrecht met hetzelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

2.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 3

Artikel 1, lid 2, kan worden gewijzigd door een nieuwe producent-exporteur aan de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen toe te voegen waarvoor bijgevolg het gewogen gemiddelde recht van 499,6 EUR/t nettogewicht product geldt, wanneer een nieuwe producent-exporteur in de Volksrepubliek China de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat hij:

a)

het in artikel 1, lid 1, omschreven product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013) en in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek (1 oktober 2006 tot en met 30 september 2007) niet naar de Unie uitvoerde;

b)

niet verbonden is met een producent-exporteur in de Volksrepubliek China voor wie de bij deze verordening ingestelde antidumpingmaatregelen gelden, en

c)

het betrokken product hetzij werkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd, dan wel een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om na het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek een aanzienlijke hoeveelheid naar de Unie uit te voeren.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  Verordening (EG) nr. 1355/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 350 van 30.12.2008, blz. 35).

(3)  Arrest van het Hof van Justitie van 22 maart 2012 in zaak C-338/10, Grünwald Logistik Service GmbH (GLS)/Hauptzollamt Hamburg-Stadt.

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 158/2013 van de Raad van 18 februari 2013 tot hernieuwde instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen, enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 49 van 22.2.2013, blz. 29).

(5)  PB C 94 van 3.4.2013, blz. 9.

(6)  PB C 310 van 25.10.2013, blz. 9.

(7)  United States Department of Agriculture Foreign Agricultural Service, Citrus: World Markets and Trade, januari 2013. Beschikbaar op: http://usda.mannlib.cornell.edu/usda/fas/citruswm//2010s/2013/citruswm-01-24-2013.pdf

(8)  „Will plastic cups boost Chinese mandarin consumption”, Foodnews, 26 july 2013. https://www.agra-net.net/agra/foodnews/canned/canned-fruit/mandarins/will-plastic-cups-boost-chinese-mandarin-consumption--1.htm

(9)  Idem; FSA/USDA Gain Reports over fruit voor 2008-2013 (beschikbaar op: http://gain.fas.usda.gov/Pages/Default.aspx); statistische databank van de Chinese douane verstrekt door Goodwill China Business Information Limited.

(10)  PB L 169 van 29.6.2012, blz. 50.

(11)  Zie voetnoot 9.

(12)  FSA/USDA Gain Reports over citrusfruit d.d. 12/13/2013. Beschikbaar op: http://gain.fas.usda.gov/Pages/Default.aspx

(13)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.

(14)  PB C 264 van 13.9.2013, blz. 20 (naamswijziging).

(15)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).


BIJLAGE

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs

 

Hunan Pointer Foods Co., Ltd, Yongzhou, Hunan

 

Ningbo Pointer Canned Foods Co., Ltd, Xiangshan, Ningbo

 

Yichang Jiayuan Foodstuffs Co., Ltd, Yichang, Hubei

 

Ninghai Dongda Foodstuff Co., Ltd, Ningbo, Zhejiang

 

Huangyan No 2 Canned Food Factory, Huangyan, Zhejiang

 

Zhejiang Xinchang Best Foods Co., Ltd, Xinchang, Zhejiang

 

Toyoshima Share Yidu Foods Co., Ltd, Yidu, Hubei

 

Guangxi Guiguo Food Co., Ltd, Guilin, Guangxi

 

Zhejiang Juda Industry Co., Ltd, Quzhou, Zhejiang

 

Zhejiang Iceman Group Co., Ltd, Jinhua, Zhejiang

 

Ningbo Guosheng Foods Co., Ltd, Ninghai

 

Yi Chang Yin He Food Co., Ltd, Yidu, Hubei

 

Yongzhou Quanhui Canned Food Co., Ltd, Yongzhou, Hunan

 

Ningbo Orient Jiuzhou Food Trade & Industry Co., Ltd, Yinzhou, Ningbo

 

Guangxi Guilin Huangguan Food Co., Ltd, Guilin, Guangxi

 

Ningbo Wuzhouxing Group Co., Ltd, Mingzhou, Ningbo


11.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/38


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1314/2014 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

72,7

IL

107,2

MA

82,2

TN

139,2

TR

112,1

ZZ

102,7

0707 00 05

AL

63,5

EG

191,6

JO

258,6

MA

164,1

TR

133,8

ZZ

162,3

0709 93 10

MA

63,5

TR

121,1

ZZ

92,3

0805 10 20

AR

35,3

MA

68,6

SZ

37,7

TR

61,9

UY

32,9

ZA

46,2

ZW

33,9

ZZ

45,2

0805 20 10

MA

57,1

ZZ

57,1

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

IL

106,3

TR

79,3

ZZ

92,8

0805 50 10

TR

72,0

ZZ

72,0

0808 10 80

BA

32,4

BR

54,7

CA

135,6

CL

79,6

NZ

156,7

US

124,5

ZA

144,5

ZZ

104,0

0808 30 90

CN

82,9

TR

174,9

US

173,2

ZZ

143,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


11.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/41


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1315/2014 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2014

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die van 20 november 2014 tot en met 30 november 2014 zijn ingediend en tot vaststelling van de hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de hoeveelheid die voor de deelperiode van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 is vastgesteld in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 geopende tariefcontingenten voor de sector melk en zuivelproducten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 188,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 van de Commissie (2) zijn jaarlijkse tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten uit de sector melk en zuivelproducten.

(2)

De hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die van 20 november 2014 tot en met 30 november 2014 voor de deelperiode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015 zijn ingediend, zijn voor bepaalde contingenten groter dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dient te worden bepaald in hoeverre invoercertificaten kunnen worden afgegeven, door de overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie (3) berekende toewijzingscoëfficiënt vast te stellen die moet worden toegepast op de gevraagde hoeveelheden.

(3)

De hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die van 20 november 2014 tot en met 30 november 2014 voor de deelperiode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015 zijn ingediend, zijn voor bepaalde contingenten kleiner dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en te worden toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid.

(4)

Met het oog op de efficiëntie van de maatregel dient deze verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënt wordt toegepast op de hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die op grond van Verordening (EG) nr. 2535/2001 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015.

2.   In de bijlage bij de onderhavige verordening zijn de hoeveelheden vastgesteld waarvoor geen invoercertificaataanvragen op grond van Verordening (EG) nr. 2535/2001 zijn ingediend en die aan de deelperiode van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 moeten worden toegevoegd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EG) nr. 2535/2001 van de Commissie van 14 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad voor de invoerregeling voor melk en zuivelproducten en houdende opening van tariefcontingenten (PB L 341 van 22.12.2001, blz. 29).

(3)  Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13).


BIJLAGE

I.A

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt — voor de deelperiode van 1.1.2015 tot en met 30.6.2015 ingediende aanvragen

(%)

Niet-aangevraagde hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1.7.2015 tot en met 31.12.2015 beschikbare hoeveelheden

(kg)

09.4590

09.4599

09.4591

09.4592

09.4593

09.4594

09.4595

09.4596

I.F

Producten van oorsprong uit Zwitserland

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt — voor de deelperiode van 1.1.2015 tot en met 30.6.2015 ingediende aanvragen

(%)

Niet-aangevraagde hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1.7.2015 tot en met 31.12.2015 beschikbare hoeveelheden

(kg)

09.4155

8,841342

I.H

Producten van oorsprong uit Noorwegen

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt — voor de deelperiode van 1.1.2015 tot en met 30.6.2015 ingediende aanvragen

(%)

Niet-aangevraagde hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1.7.2015 tot en met 31.12.2015 beschikbare hoeveelheden

(kg)

09.4179

2 642 100

I.I

Producten van oorsprong uit IJsland

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt — voor de deelperiode van 1.1.2015 tot en met 30.6.2015 ingediende aanvragen

(%)

Niet-aangevraagde hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1.7.2015 tot en met 31.12.2015 beschikbare hoeveelheden

(kg)

09.4205

09.4206

100,000000

I.J

Producten van oorsprong uit de Republiek Moldavië

Volg-nummer

Toewijzingscoëfficiënt — voor de deelperiode van 1.1.2015 tot en met 30.6.2015 ingediende aanvragen

(%)

Niet-aangevraagde hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1.7.2015 tot en met 31.12.2015 beschikbare hoeveelheden

(kg)

09.4210

750 000

I.K

Producten van oorsprong uit Nieuw-Zeeland

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt — voor de deelperiode van 1.1.2015 tot en met 30.6.2015 ingediende aanvragen

(%)

Niet-aangevraagde hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1.7.2015 tot en met 31.12.2015 beschikbare hoeveelheden

(kg)

09.4514

7 000 000

09.4515

4 000 000

09.4182

16 806 000

09.4195

20 540 500

I.L

Producten van oorsprong uit Oekraïne

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt — voor de deelperiode van 1.1.2015 tot en met 30.6.2015 ingediende aanvragen

(%)

Niet-aangevraagde hoeveelheden die moeten worden toegevoegd aan de voor de deelperiode van 1.7.2015 tot en met 31.12.2015 beschikbare hoeveelheden

(kg)

09.4600

4 000 000

09.4601

750 000

09.4602

750 000


BESLUITEN

11.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/45


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2014

tot wijziging van bijlage II bij Beschikking 93/52/EEG wat betreft de erkenning dat bepaalde gebieden in Frankrijk officieel vrij zijn van brucellose (B. melitensis)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 9218)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/892/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (1), en met name bijlage A, hoofdstuk 1, deel II,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 91/68/EEG stelt de veterinairrechtelijke voorschriften vast voor het handelsverkeer van schapen en geiten binnen de Unie. Bij die richtlijn wordt bepaald onder welke voorwaarden de lidstaten of gebieden daarvan als officieel brucellosevrij kunnen worden erkend.

(2)

In bijlage II bij Beschikking 93/52/EEG van de Commissie (2) zijn de gebieden van de lidstaten vermeld die overeenkomstig Richtlijn 91/68/EEG als officieel vrij van brucellose (B. melitensis) zijn erkend.

(3)

Frankrijk heeft bij de Commissie bewijsstukken ingediend waaruit blijkt dat voor nog eens 31 departementen is voldaan aan de voorwaarden van Richtlijn 91/68/EEG om als officieel vrij van brucellose (B. melitensis) te worden erkend, in aanvulling op de 64 departementen die reeds als officieel vrij van die ziekte zijn erkend en zijn opgenomen in bijlage II bij Beschikking 93/52/EEG.

(4)

Na evaluatie van de door Frankrijk ingediende bewijsstukken moeten deze 31 departementen als officieel vrij van brucellose (B. melitensis) worden erkend.

(5)

De gegevens betreffende Frankrijk in bijlage II bij Beschikking 93/52/EEG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Beschikking 93/52/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 december 2014.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19.

(2)  Beschikking 93/52/EEG van de Commissie van 21 december 1992 houdende constatering dat bepaalde lidstaten of gebieden aan de voorwaarden voldoen om te worden erkend als officieel brucellosevrij (B. melitensis) (PB L 13 van 21.1.1993, blz. 14).


BIJLAGE

In bijlage II bij Beschikking 93/52/EEG worden de gegevens voor Frankrijk vervangen door:

„In Frankrijk:

de departementen:

Ain, Aisne, Allier, Alpes de Haute-Provence, Hautes-Alpes, Alpes-Maritimes, Ardèche, Ardennes, Ariège, Aube, Aude, Aveyron, Bouches-du-Rhône, Calvados, Cantal, Charente, Charente-Maritime, Cher, Corrèze, Corse-du-Sud, Haute-Corse, Côte-d'Or, Côtes-d'Armor, Creuse, Dordogne, Doubs, Drôme, Eure, Eure-et-Loir, Finistère, Gard, Haute-Garonne, Gers, Gironde, Hérault, Ille-et-Vilaine, Indre, Indre-et-Loire, Isère, Jura, Landes, Loir-et-Cher, Loire, Haute-Loire, Loire-Atlantique, Loiret, Lot, Lot-et-Garonne, Lozère, Maine-et-Loire, Manche, Marne, Haute-Marne, Mayenne, Meurthe-et-Moselle, Meuse, Morbihan, Moselle, Nièvre, Nord, Oise, Orne, Pas-de-Calais, Puy-de-Dôme, Hautes-Pyrénées, Pyrénées-Orientales, Bas-Rhin, Haut-Rhin, Rhône, Haute-Saône, Saône-et-Loire, Sarthe, Savoie, Haute-Savoie, Ville de Paris, Seine-Maritime, Seine-et-Marne, Yvelines, Deux-Sèvres, Somme, Tarn, Tarn-et-Garonne, Var, Vaucluse, Vendée, Vienne, Haute-Vienne, Vosges, Yonne, Territoire de Belfort, Essonne, Hauts-de-Seine, Seine-Saint-Denis, Val-de-Marne, Val-d'Oise.”


11.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/47


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2014

tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor cosmetische producten die worden af-, uit- of weggespoeld

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 9302)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/893/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 kan de EU-milieukeur worden toegekend aan producten die gedurende hun volledige levenscyclus een verminderd milieueffect hebben.

(2)

In Verordening (EG) nr. 66/2010 is bepaald dat per productengroep specifieke criteria voor de EU-milieukeur worden vastgesteld.

(3)

Aangezien de milieueffecten, voornamelijk ecotoxiciteit en het verbruik van hulpbronnen, verbonden zijn aan de chemicaliën die worden gebruikt in cosmetische producten die worden af-, uit- of weggespoeld, en aan de verpakking ervan, is het passend om de EU-milieukeurcriteria vast te stellen voor deze productengroep. De criteria dienen met name producten te bevorderen die minder effect hebben op aquatische ecosystemen, die een beperkte hoeveelheid schadelijke stoffen bevatten, en die de afvalproductie tot een minimum beperken door de hoeveelheid verpakking te verminderen.

(4)

In Beschikking 2007/506/EG (2) van de Commissie zijn de milieucriteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle voor zepen, shampoos en haarconditioners vastgesteld. Deze criteria zijn aan een herziening onderworpen in het licht van technologische ontwikkelingen. Uit deze herziening is gebleken dat het nodig is de naam en definitie van de productengroep zodanig te wijzigen dat deze een nieuwe subproductgroep omvat, en nieuwe criteria vast te stellen.

(5)

Ten behoeve van de duidelijkheid moet Beschikking 2007/506/EG worden vervangen.

(6)

Producenten van wie de producten de EU-milieukeur voor zepen, shampoos en haarconditioners hebben gekregen op basis van de criteria die zijn vastgesteld in Beschikking 2007/506/EG, moet een overgangsperiode worden geboden, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten zodanig aan te passen dat ze voldoen aan de herziene criteria en eisen. Het moet producenten ook worden toegestaan om aanvragen in te dienen op grond van de in Beschikking 2007/506/EG vastgestelde criteria of de in het onderhavige besluit vastgestelde criteria tot afloop van de geldigheid van de desbetreffende beschikking.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010 ingestelde Comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De productengroep „cosmetische producten die worden af-, uit- of weggespoeld” omvat alle uitspoelbare stoffen of mengsels die vallen onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) die bestemd zijn om in aanraking te worden gebracht met de opperhuid en/of beharing met het exclusieve of voornaamste doel de reiniging ervan (toiletzepen, douchepreparaten, shampoos), de conditie van het haar te verbeteren (haarverzorgingsproducten), of de opperhuid te beschermen en het haar vóór het scheren te verzorgen (scheerproducten).

De productengroep „cosmetische producten die worden af-, uit- of weggespoeld” omvat producten voor professioneel en voor privégebruik.

Deze productengroep bestrijkt niet de producten die specifiek op de markt worden gebracht voor ontsmettingsdoeleinden of antibacterieel gebruik. Antiroosshampoos zijn toegestaan.

Artikel 2

In dit besluit wordt verstaan onder:

1.   „ingrediënten”: de conserveringsmiddelen, geurstoffen en kleurstoffen, ongeacht de concentratie ervan, en andere stoffen die bewust zijn toegevoegd, de nevenproducten en onzuiverheden van grondstoffen, waarvan de concentratie gelijk is aan of groter is dan 0,010 gewichtsprocent van de eindformule;

2.   „actief gehalte” (AC): de som van de organische ingrediënten in het product (uitgedrukt in grammen), berekend op de basis van de volledige formule van het product, met inbegrip van drijfgassen in aerosolproducten. Schuurmiddelen worden niet opgenomen in de berekening van het actief gehalte;

3.   „primaire verpakking”: de verpakking die rechtstreeks in aanraking komt met de inhoud, en die is bedoeld als de kleinste verkoopeenheid voor distributie op het verkooppunt aan de eindgebruiker of consument;

4.   „secundaire verpakking”: de verpakking die kan worden verwijderd van het product zonder de kenmerken ervan te beïnvloeden en die is bedoeld voor groepering van een bepaald aantal verkoopeenheden op het verkooppunt, waarbij deze als zodanig worden verkocht aan de eindgebruiker of de consument of uitsluitend bedoeld is als een manier om de vakken van het verkooppunt bij te vullen.

Artikel 3

Om krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 in aanmerking te komen voor de EU-milieukeur moet een product behorend tot de productengroep „cosmetische producten die worden af-, uit- of weggespoeld” zoals gedefinieerd in artikel 1 van dit besluit voldoen aan de criteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle die zijn uiteengezet in de bijlage.

Artikel 4

De in de bijlage uiteengezette criteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle zijn geldig gedurende een periode van vier jaar vanaf de datum waarop dit besluit wordt vastgesteld.

Artikel 5

Het voor administratieve doeleinden aan de productengroep „uit te spoelen cosmetische producten” toegekende codenummer is „30”.

Artikel 6

Beschikking 2007/506/EG wordt ingetrokken.

Artikel 7

1.   In afwijking van artikel 6, zullen aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen in de productengroep „zepen, shampoos en haarconditioners”, die zijn ingediend vóór de datum waarop dit besluit is vastgesteld, worden beoordeeld aan de hand van de voorwaarden die zijn vastgelegd in Beschikking 2007/506/EG.

2.   Aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen in de productgroep „zepen, shampoos en haarconditioners” die binnen twee maanden na de datum van vaststelling van dit besluit worden ingediend, mogen gebaseerd zijn op zowel de in Beschikking 2007/506/EG als de in dit besluit vastgestelde criteria.

Deze aanvragen zullen worden beoordeeld aan de hand van de criteria waarop ze zijn gebaseerd.

3.   Een EU-milieukeur die is toegekend op basis van de in Beschikking 2007/506/EG uiteengezette criteria mag worden gebruikt gedurende een periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop dit besluit is vastgesteld.

Artikel 8

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 december 2014.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

(2)  Beschikking 2007/506/EG van de Commissie van 21 juni 2007 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan zepen, shampoos en haarconditioners (PB L 186 van 18.7.2007, blz. 36).

(3)  Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59).


BIJLAGE

CRITERIA VOOR DE TOEKENNING VAN DE EU-MILIEUKEUR EN EISEN INZAKE BEOORDELING EN CONTROLE

KADER

CRITERIA

Criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor „cosmetische producten die worden af-, uit- of weggespoeld”:

1.

Toxiciteit voor waterorganismen: kritisch verdunningsvolume (KVV)

2.

Biologische afbreekbaarheid

3.

Verboden of beperkte stoffen en mengsels

4.

Verpakking

5.

Duurzame winning van palmolie, palmpittenolie en de derivaten daarvan

6.

Geschiktheid voor gebruik

7.

Informatie op de EU-milieukeur

BEOORDELING EN CONTROLE

a)   Eisen

Bij elk criterium worden de specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.

Wanneer de aanvrager verplicht is verklaringen, documentatie, analyses, testverslagen of ander bewijsmateriaal in te dienen waaruit blijkt dat aan de criteria wordt voldaan, kunnen deze bescheiden afkomstig zijn van de aanvrager en/of diens leverancier.

Waar mogelijk moeten de tests worden uitgevoerd door laboratoria die aan de algemene eisen van de Europese norm EN ISO 17025 of aan gelijkwaardige eisen voldoen.

Eventueel mogen andere testmethoden worden gebruikt dan die voor elk criterium worden vermeld, indien deze door de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, als gelijkwaardig worden geaccepteerd.

Indien nodig kunnen de bevoegde instanties aanvullende documentatie vragen en onafhankelijke controles uitvoeren.

Het aanhangsel verwijst naar de databank voor ingrediënten van detergenten (DID-lijst), die de ingrediënten bevat die het meest worden gebruikt in formules van detergentia en cosmetica. De gegevens in deze databank dienen te worden gebruikt voor de berekening van het kritisch verdunningsvolume (KVV) en voor de beoordeling van de biologische afbreekbaarheid van de ingrediënten. Voor stoffen die niet in de DID-lijst zijn opgenomen, worden richtsnoeren verstrekt voor de wijze waarop de relevante gegevens moeten worden berekend of geëxtrapoleerd. De nieuwste versie van de DID-lijst is beschikbaar op de website van de EU-milieukeur (1) of via de websites van de afzonderlijke bevoegde instanties.

De volgende informatie moet worden verstrekt aan de bevoegde instantie:

i)

de volledige formule, met vermelding van de handelsnaam, de chemische naam, het CAS-nummer en de INCI-namen, het DID-nummer (2), de hoeveelheid van de (bestanddelen van) ingrediënten inclusief en exclusief water en de functie en de vorm van alle (bestanddelen van) ingrediënten, ongeacht de concentratie;

ii)

de veiligheidsinformatiebladen voor alle ingrediënten of mengsels overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3).

b)   Grenswaarden voor metingen

Naleving van de milieucriteria is vereist voor alle ingrediënten, zoals hierboven omschreven, met uitzondering van de criteria 3 b) en 3 c) waarin de naleving van conserveringsmiddelen, kleurstoffen en geurstoffen vereist wordt wanneer hun concentratie gelijk is aan of hoger is dan 0,010 gewichtsprocent in de eindformule.

CRITERIA VOOR DE EU-MILIEUKEUR

Criterium 1 — Toxiciteit voor waterorganismen: kritisch verdunningsvolume (KVV)

De totale toxiciteit van het kritisch verdunningsvolume van het product mag de grenswaarden van tabel 1 niet overschrijden:

Tabel 1

KVV-grenswaarden

Product

KVV (l/g AC)

Shampoo, douchepreparaten en vloeibare zeep

18 000

Vaste zeep

3 300

Haarconditioners

25 000

Scheerschuim, scheergel, scheercrème

20 000

Vaste scheerzeep

3 300

Het kritisch verdunningsvolume wordt berekend met behulp van de volgende vergelijking:

Formula

waarbij:

gewicht (i)

=

het gewicht van het ingrediënt (in gram) per 1 g AC (d.w.z. de genormaliseerde gewichtsbijdrage van het ingrediënt aan het actief gehalte („AC”))

DF (i)

=

de afbraakfactor van het ingrediënt

TFchronisch (i)

=

de toxiciteitsfactor van het ingrediënt (in milligram/liter)

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt de berekening van het KVV van het product. Een spreadsheet voor de berekening van de waarde van het KVV is beschikbaar op de website van de EU-milieukeur. Voor DF en TFchronisch dienen de waarden zoals vermeld in deel A van de DID-lijst te worden gebruikt. Als de stof niet in deel A van de DID-lijst wordt vermeld, dienen de waarden te worden berekend met behulp van de richtsnoeren in deel B van de DID-lijst en dient de hiermee verband houdende documentatie te worden bijgevoegd (voor meer informatie zie het aanhangsel).

Criterium 2 — Biologische afbreekbaarheid

a)   Biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen

Alle oppervlakteactieve stoffen moeten gemakkelijk biologisch afbreekbaar zijn onder aerobe omstandigheden en biologisch afbreekbaar zijn onder anaerobe omstandigheden.

b)   Biologische afbreekbaarheid van organische ingrediënten

Het gehalte van alle organische ingrediënten in het product die aeroob niet biologisch afbreekbaar zijn (niet gemakkelijk biologisch afbreekbaar) (aNBAO) en/of anaeroob niet biologisch afbreekbaar zijn (anNBAO), mag de grenswaarden in tabel 2 niet overschrijden:

Tabel 2

Grenswaarden aNBAO en anNBAO

Product

aNBAO

(mg/g AC)

anNBAO

(mg/g AC)

Shampoo, doucheproducten en vloeibare zeep

25

25

Vaste zeep

10

10

Haarconditioners

45

45

Scheerschuim, scheergel, scheercrème

70

40

Vaste scheerzeep

10

10

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt documentatie over de afbreekbaarheid van de oppervlakteactieve stoffen alsook de berekening van aNBAO en anNBAO van het product. Op de website van de EU-milieukeur is een spreadsheet beschikbaar voor de berekening van de waarden van aNBAO en anNBAO.

Voor zowel oppervlakteactieve stoffen als aNBAO- en anNBAO-waarden moet de DID-lijst worden geraadpleegd. Voor ingrediënten die niet in de DID-lijst zijn opgenomen, dienen de desbetreffende gegevens uit de literatuur of uit andere bronnen te worden verstrekt, of adequate testresultaten, waaruit blijkt dat ze aeroob en anaeroob biologisch afbreekbaar zijn, zoals beschreven in het aanhangsel.

Bij ontbreken van documentatie overeenkomstig bovenstaande eisen, mag een andere stof dan een oppervlakteactieve stof worden uitgesloten van de eis van anaerobe biologische afbreekbaarheid als aan één van de volgende drie voorwaarden is voldaan:

1.

gemakkelijk afbreekbaar en lage adsorptie (A < 25 %);

2.

gemakkelijk afbreekbaar en hoge desorptie (D > 75 %);

3.

gemakkelijk afbreekbaar en niet-bioaccumulerend.

Het testen op adsorptie/desorptie kan worden uitgevoerd overeenkomstig OESO-richtlijn 106.

Criterium 3 — Verboden of beperkte stoffen en mengsels

a)   Gespecificeerde verboden ingrediënten en mengsels

De volgende ingrediënten en mengsels mogen niet in het product zijn opgenomen, noch als bestanddeel van de formule, noch als bestanddeel van een mengsel dat in de formule is opgenomen:

i)

Alkylfenolethoxylaten (APEO's) en andere alkylfenolderivaten;

ii)

Nitrilotriacetaat (NTA);

iii)

Boorzuur, boraten en perboraten;

iv)

Nitromuskusverbindingen en polycyclische muskusverbindingen;

v)

Octamethylcyclotetrasiloxaan (D4);

vi)

Butylhydroxytolueen (BHT);

vii)

Ethyleendiaminetetraacetaat (EDTA) en de zouten hiervan en niet gemakkelijk biologisch afbreekbare fosfonaten;

viii)

De volgende conserveringsmiddelen: triclosan, parabenen, formaldehyde en formaldehyde afgevende producten;

ix)

De volgende geurstoffen en ingrediënten van de geurstofmengsels: hydroxyisohexyl 3-cyclohexeen carboxaldehyde (HICC), atranol en chloroatranol;

x)

Microplastics;

xi)

Nanozilver.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een ondertekende verklaring van overeenstemming, indien van toepassing gestaafd met verklaringen van de producenten van de mengsels, waarin wordt bevestigd dat het product de genoemde stoffen en/of mengsels niet bevat.

b)   Gevaarlijke stoffen en mengsels

Overeenkomstig artikel 6, lid 6, van Verordening (EG) nr. 66/2010 mag de EU-milieukeur niet worden toegekend aan een product dat stoffen bevat die beantwoorden aan de criteria voor classificatie met de in tabel 3 gespecificeerde gevarenaanduidingen of waarschuwingszinnen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en van de Raad (4) of Richtlijn 67/548/EG (5) van de Raad, noch aan stoffen waarnaar in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt verwezen. Indien de drempelwaarde voor classificatie van een stof of mengsel met een gevarenaanduiding verschilt van die van een waarschuwingszin, heeft de eerstgenoemde voorrang. De waarschuwingszinnen in tabel 3 verwijzen in het algemeen naar stoffen. Indien er echter geen informatie over de stoffen kan worden verkregen, gelden de classificatieregels voor mengsels.

Uitgesloten van criterium 3 b) zijn stoffen of mengsels waarvan de eigenschappen tijdens het productieproces veranderen en die dus niet meer biologisch beschikbaar zijn, of waarvan de chemische samenstelling verandert waardoor het eerder vastgestelde gevaar niet meer van toepassing is.

Tabel 3

Gevarenaanduidingen en waarschuwingszinnen

Gevarenaanduiding

Waarschuwingszin

H300 Dodelijk bij inslikken

R28

H301 Giftig bij inslikken

R25

H304 Kan dodelijk zijn als de stof bij inslikken in de luchtwegen terechtkomt

R65

H310 Dodelijk bij contact met de huid

R27

H311 Giftig bij contact met de huid

R24

H330 Dodelijk bij inademing

R23/26

H331 Giftig bij inademing

R23

H340 Kan genetische schade veroorzaken

R46

H341 Verdacht van het veroorzaken van genetische schade

R68

H350 Kan kanker veroorzaken

R45

H350i Kan kanker veroorzaken bij inademing

R49

H351 Verdacht van het veroorzaken van kanker

R40

H360F Kan de vruchtbaarheid schaden

R60

H360D Kan het ongeboren kind schaden

R61

H360FD Kan de vruchtbaarheid schaden. Kan het ongeboren kind schaden

R60/61/60-61

H360Fd Kan de vruchtbaarheid schaden. Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden

R60/63

H360Df Kan het ongeboren kind schaden. Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden

R61/62

H361f Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden

R62

H361d Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden

R63

H361fd Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden. Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden.

R62-63

H362 Kan schadelijk zijn via de borstvoeding

R64

H370 Veroorzaakt schade aan organen

R39/23/24/25/26/27/28

H371 Kan schade aan organen veroorzaken

R68/20/21/22

H372 Veroorzaakt schade aan organen bij langdurige of herhaalde blootstelling

R48/25/24/23

H373 Kan schade aan organen veroorzaken bij langdurige of herhaalde blootstelling

R48/20/21/22

H400 Zeer giftig voor in het water levende organismen

R50

H410 Zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

R50-53

H411 Giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

R51-53

H412 Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

R52-53

H413 Kan langdurige schadelijke gevolgen voor in het water levende organismen hebben

R53

EUH059 Gevaarlijk voor de ozonlaag

R59

EUH029 Vormt giftig gas in contact met water

R29

EUH031 Vormt giftig gas in contact met zuren

R31

EUH032 Vormt zeer giftig gas in contact met zuren

R32

EUH070 Giftig bij oogcontact

R39-41


Sensibiliserende stoffen

H334: Kan bij inademing allergie- of astmasymptomen of ademhalingsmoeilijkheden veroorzaken

R42

H317: Kan een allergische huidreactie veroorzaken

R43

Voor cosmetische producten die worden af-, uit- of weggespoeld, zijn de stoffen in tabel 4 vrijgesteld van de verplichting in artikel 6, lid 6, van Verordening (EG) nr. 66/2010 overeenkomstig artikel 6, lid 7, van die Verordening.

Tabel 4

Vrijgestelde stoffen

Stoffen

Gevarenaanduidingen

Standaardzinnen betreffende gevaar

Oppervlakteactieve stoffen (in totale concentraties < 20 % in het eindproduct)

H412: Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

H413: Kan langdurige schadelijke gevolgen voor in het water levende organismen hebben

R52-53

R53

Geurstoffen (6)

H412: Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

H413: Kan langdurige schadelijke gevolgen voor in het water levende organismen hebben

R52-53

R53

Conserveringsmiddelen (7)

H411: Giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

H412: Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

H413: Kan langdurige schadelijke gevolgen voor in het water levende organismen hebben

R51-53

R52-53

R53

Zinkpyrithion (ZPT) gebruikt in antiroosshampoos

H400 Zeer giftig voor in het water levende organismen

R50

Beoordeling en controle: de aanvrager dient aan te tonen dat is voldaan aan criterium 3 b) voor elk ingrediënt of mengsel dat in het product aanwezig is in concentraties hoger dan 0,010 %.

De aanvrager dient een verklaring te verstrekken, indien nodig gestaafd door de verklaringen van de producent(en) van de grondstoffen, dat geen van deze ingrediënten en/of mengsels voldoet aan de criteria voor classificatie met een of meer van de gevarenaanduidingen of waarschuwingszinnen in tabel 3 in de vorm(en) en de fysische toestand(en) waarin deze in het product aanwezig zijn.

De volgende technische informatie met betrekking tot de vorm(en) en de fysische toestand(en) van de ingrediënten en/of mengsels zoals aanwezig in het product dient te worden verstrekt ter ondersteuning van de verklaring van niet-classificatie:

i)

voor stoffen die niet op grond van Verordening (EG) nr. 1907/2006 geregistreerd zijn en/of die nog geen geharmoniseerde CLP-classificatie hebben: informatie die voldoet aan de in bijlage VII bij de verordening opgenomen eisen;

ii)

voor stoffen die op grond van Verordening (EG) nr. 1907/2006 geregistreerd zijn en die niet voldoen aan de eisen voor een CLP-classificatie: informatie op basis van het REACH-registratiedossier waaruit de niet-classificatie van de stof blijkt;

iii)

voor stoffen met een geharmoniseerde classificatie of stoffen die zelf zijn geclassificeerd: veiligheidsinformatiebladen, indien beschikbaar. Indien deze niet beschikbaar zijn of de stof zelf is geclassificeerd, wordt de informatie verstrekt die relevant is voor de gevarenindeling van de stof overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006;

iv)

in het geval van mengsels: veiligheidsinformatiebladen indien beschikbaar. Indien deze niet beschikbaar zijn, wordt de berekening van de indeling van het mengsel verstrekt in overeenstemming met de in Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde voorschriften, samen met informatie die relevant is voor de gevarenindeling van het mengsel, overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.

Voor de in de bijlagen IV en V bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 genoemde stoffen die zijn vrijgesteld van registratieverplichtingen krachtens artikel 2, lid 7, onder a) en b), van die Verordening, volstaat een verklaring dienaangaande door de aanvrager om te voldoen aan criterium 3 b).

Een verklaring over de aanwezigheid van ingrediënten die voldoen aan de afwijkingsvoorwaarden zal worden verstrekt door de aanvrager, indien van toepassing gestaafd met verklaringen van de producent(en) van de grondstoffen. Indien nodig voor de afwijking, moet de aanvrager de concentraties van deze ingrediënten in het eindproduct bevestigen.

c)   Ingrediënten die zijn opgenomen in de lijst overeenkomstig artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006

Er wordt geen afwijking toegestaan van het verbod in artikel 6, lid 6, van Verordening (EG) nr. 66/2010 voor stoffen die zijn geïdentificeerd als zeer zorgwekkende stoffen en die zijn opgenomen in de lijst als voorzien in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (8), die in het product voorkomen in concentraties hoger dan 0,010 gewichtsprocent.

Beoordeling en controle: naar deze lijst van stoffen die worden beschouwd als zeer zorgwekkend, dient te worden verwezen op de datum van de aanvraag. De aanvrager dient aan de bevoegde instantie de exacte formule van het product te verstrekken. De aanvrager dient ook een verklaring te verstrekken dat aan criterium 3 c) is voldaan, samen met hiermee verband houdende documentatie, waaronder door de leveranciers van de materialen ondertekende verklaringen dat aan criterium 3 c) is voldaan, en kopieën van relevante veiligheidsinformatiebladen voor stoffen en mengsels.

d)   Geurstoffen

i)

producten die in de handel worden gebracht als ontworpen en bedoeld voor kinderen, moeten vrij zijn van geurstoffen.

ii)

ingrediënten of mengsels die als geurstof aan het product worden toegevoegd, moeten zijn vervaardigd en behandeld volgens de gedragscode van de International Fragrance Association (IFRA). De code is te vinden op de website van IFRA (http://www.ifraorg.org). De producent dient de aanbevelingen van de IFRA-normen te volgen betreffende het verbod op, het beperkte gebruik van en de gespecificeerde criteria inzake de zuiverheid van materialen.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een ondertekende verklaring dat aan het bovenstaande is voldaan, indien van toepassing gestaafd door een verklaring van de producent van de geurstof.

e)   Conserveringsmiddelen

i)

conserveringsmiddelen in het product mogen geen stoffen vrijgeven of degraderen tot stoffen die zijn ingedeeld in overeenstemming met de eisen van criterium 3 b).

ii)

het product mag conserveringsmiddelen bevatten mits deze niet bioaccumulerend zijn. Een conserveringsmiddel wordt niet als bioaccumulerend beschouwd indien BCF < 100 of log Kow < 3,0. Als zowel de BCF-waarden als de log Kow-waarden beschikbaar zijn, wordt de hoogst gemeten BCF-waarde gebruikt.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een ondertekende verklaring dat aan het bovenstaande is voldaan, alsmede exemplaren van de veiligheidsinformatiebladen van eventueel toegevoegde conserveringsmiddelen, en informatie over de BCF- en/of log Kow-waarden.

f)   Kleurstoffen

Kleurstoffen in het product mogen niet bioaccumulerend zijn. Een kleurstof wordt niet als bioaccumulerend beschouwd indien BCF < 100 of log Kow < 3,0. Als zowel de BCF-waarden als de log Kow-waarden beschikbaar zijn, wordt de hoogst gemeten BCF-waarde gebruikt. Voor kleurstoffen die zijn goedgekeurd voor gebruik in levensmiddelen hoeft niet te worden aangetoond dat zij niet potentieel bioaccumulerend zijn.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt exemplaren van de veiligheidsinformatiebladen van toegevoegde kleurstoffen, vergezeld van informatie over de BCF- en/of log Kow-waarden, of documentatie om ervoor te zorgen dat de kleurstof is goedgekeurd voor gebruik in levensmiddelen.

Criterium 4 — Verpakking

a)   Primaire verpakking

Primaire verpakking komt in direct contact met de inhoud.

Extra verpakking voor het product zoals het wordt verkocht, bijvoorbeeld karton over een fles, is niet toegestaan, met uitzondering van de secundaire verpakking waarin twee of meer producten samen worden verpakt (bv. het product en de navulling).

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een ondertekende verklaring dat aan het bovenstaande is voldaan.

b)   Packaging Impact Ratio (PIR)

De Packaging Impact Ratio (PIR) bedraagt minder dan 0,28 g verpakking per gram product voor elke verpakking waarin het product wordt verkocht. „Pre-shave”-producten die zijn verpakt in metalen spuitbussen, zijn vrijgesteld van deze eis.

De PIR wordt als volgt berekend (afzonderlijk voor elke verpakking):

PIR = (W + (Wrefill × F) + N + (Nrefill × F))/(D + (Drefill × F))

waarbij:

W

het gewicht van de verpakking (primaire + aandeel van secundaire (9), met inbegrip van etiketten) (g)

Wrefill

het gewicht van de navulverpakking (primaire + aandeel van secundaire (9), met inbegrip van etiketten) (g)

N

het gewicht van de niet-hernieuwbare + niet-gerecycleerde verpakking (primaire + aandeel van secundaire (9), met inbegrip van etiketten) (g)

Nrefill

het gewicht van de niet-hernieuwbare + niet-gerecycleerde navulverpakking (primaire + aandeel van secundaire (9) met inbegrip van etiketten) (g)

D

het gewicht van het product in de basisverpakking (g)

Drefill

het gewicht van het product geleverd door de navulling (g)

F

het aantal navullingen die nodig zijn om aan de totale navulbare hoeveelheid te voldoen, berekend als volgt:

F = V × R/Vrefill

waarbij:

V

de volumecapaciteit van de basisverpakking (ml)

Vrefill

de volumecapaciteit van de navulverpakking (ml)

R

de navulbare hoeveelheid. Dit is het aantal keren dat de basisverpakking kan worden bijgevuld. Waar F geen geheel getal is, moet dit getal op het eerstvolgende gehele getal worden afgerond.

In het geval dat er geen navulling wordt aangeboden, wordt de PIR als volgt berekend:

PIR = (W + N)/D

De producent geeft aan hoeveel navullingen zijn voorzien, of gebruikt de standaardwaarden van R = 5 voor kunststoffen en R = 2 voor karton.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt de berekening van de PIR van het product. Een spreadsheet voor deze berekening is te vinden op de website van de EU-milieukeur. Indien het product wordt verkocht in verschillende verpakkingen (d.w.z. met verschillende volumes), dient de berekening te worden ingediend voor elk verpakkingsformaat waarvoor de EU-milieukeur wordt toegekend. De aanvrager verstrekt een ondertekende verklaring voor het gehalte aan post-consumer gerecycleerd materiaal of materiaal afkomstig uit hernieuwbare bronnen in de verpakking en, indien van toepassing, een beschrijving van het geboden navulsysteem (soorten navullingen, volume). De aanvrager en/of detailhandelaar dient voor de goedkeuring van de navulverpakkingen te documenteren dat de navullingen op de markt te koop zullen zijn.

c)   Ontwerp van de primaire verpakking

De primaire verpakking moet zo zijn ontworpen dat een correcte dosering eenvoudig is (bv. door ervoor te zorgen dat de opening aan de bovenkant niet te breed is) en dat ten minste 90 % van het product gemakkelijk uit de container kan worden verwijderd. De resterende hoeveelheid van het product in de container (R), die minder dan 10 % moet zijn, wordt als volgt berekend:

R = ((m2 – m3)/(m1 – m3)) × 100 (%)

Waarbij:

m1

primaire verpakking en product (g)

m2

primaire verpakking en restproduct in normale gebruiksomstandigheden (g)

m3

primaire verpakking geleegd en gereinigd (g)

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een beschrijving van het doseerhulpmiddel en het testrapport met de resultaten van de metingen van de resthoeveelheid van een cosmetisch product dat wordt af-, uit- of weggespoeld, in de verpakking. De testprocedure voor het meten van de resthoeveelheid wordt beschreven in de gebruikershandleiding op de website van de EU-milieukeur.

d)   Ontwerp voor recycling van kunststof verpakking

Kunststofverpakking moet zodanig worden ontworpen dat de effectieve recycling wordt vergemakkelijkt door het vermijden van het gebruik van potentieel verontreinigende stoffen en onverenigbare stoffen waarvan bekend is dat deze scheiden of recycleren belemmeren of de kwaliteit van het recyclaat verminderen. Het etiket of de wikkel, de sluiting en, waar van toepassing, barrièrecoatings mogen geen, hetzij alleen of in combinatie, van de in tabel 5 genoemde materialen en onderdelen bevatten.

Tabel 5

Van de verpakkingselementen uitgesloten materialen en onderdelen

Verpakkingselement

Uitgesloten materialen en componenten (10)

Etiket of wikkel

PS-etiket of -wikkel in combinatie met een PET-, PP- of HDPE-fles

PVC-etiket of -wikkel in combinatie met een PET-, PP- of HDPE-fles

PETG-etiket of -wikkel in combinatie met een PET-fles

Wikkels gemaakt van ander polymeer dan de fles

Etiketten of wikkels die zijn gemetalliseerd of in de verpakking zijn versmolten („in mould labeling”)

Sluiting

PS-sluiting in combinatie met een PET-, PP- of HDPE-fles

PVC-sluiting in combinatie met een PET-, PP- of HDPE-fles

PETG-sluitingen en/of sluitingsmateriaal met een dichtheid van meer dan 1 g/cm3 in combinatie met een PET-fles

Sluitingen van metaal, glas, EVA

Sluitingen gemaakt van siliconen. Uitgezonderd zijn siliconen sluitingen met een dichtheid < 1 g/cm3 in combinatie met een PET-fles en siliconen sluitingen met een dichtheid > 1 g/cm3 in combinatie met een PP- of HDPE-fles

Metaalfolie of afdichtingen die bevestigd blijven aan de fles of de sluiting ervan nadat het product is geopend

Barrièrecoatings

Polyamide, EVOH, functionele polyolefinen, gemetalliseerde en verduisterende barrières

Pompen en spuitbussen zijn vrijgesteld van deze eis.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een ondertekende verklaring dat aan het bovenstaande is voldaan, met vermelding van de samenstelling van het materiaal van de verpakking, inclusief de container, het etiket of de wikkel, kleefstoffen, sluiting en barrièrecoating, samen met een monster van de primaire verpakking.

Criterium 5 — Duurzame winning van palmolie, palmpittenolie en de derivaten daarvan

Palmolie en palmpittenolie en hun derivaten die gebruikt worden in het product moeten afkomstig zijn van plantages die voldoen aan de criteria voor duurzaam beheer die zijn ontwikkeld door organisaties van meerdere belanghebbenden met een breed opgezet lidmaatschap, waaronder ngo's, het bedrijfsleven en de overheid.

Beoordeling en controle: de aanvrager dient certificering van derden te verstrekken dat de palmolie en palmpittenolie die worden gebruikt bij de vervaardiging van het product afkomstig zijn uit duurzaam beheerde plantages. Aanvaardbare certificaten omvatten RSPO (per identiteit behouden, gescheiden of massa gebalanceerd) of een gelijkwaardige regeling op basis van criteria van meerdere belanghebbenden voor duurzaam beheer. Voor chemische derivaten van palmolie en palmpittenolie (11) is het aanvaardbaar om duurzaamheid aan te tonen aan de hand van systemen voor verhandelbare certificaten zoals GreenPalm of equivalent.

Criterium 6 — Geschiktheid voor gebruik

De capaciteit van het product om te voldoen aan zijn primaire functie (bv. reinigen, conditioneren) en eventuele geclaimde secundaire functies (bv. antiroos, kleurbescherming) moeten worden aangetoond door middel van laboratoriumtest(s) of een consumententest. De tests moeten worden uitgevoerd volgens de „Guidelines for the Evaluation of the Efficacy of Cosmetic Products” („Richtsnoeren voor de evaluatie van de werkzaamheid van cosmetische producten”) (12) en de instructies in de gebruikershandleiding die beschikbaar zijn op de EU-milieukeur website.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet het testprotocol dat is gevolgd om de werkzaamheid van het product te testen, documenteren. Aanvragers dienen de resultaten van dit protocol te presenteren die aantonen dat het product voldoet aan de op het etiket of de verpakking van het product geclaimde primaire en secundaire functies.

Criterium 7 — Informatie op de EU-milieukeur

Het optionele etiket met tekstvak dient de volgende tekst te bevatten:

Minder effect op aquatische ecosystemen

Voldoet aan strenge eisen inzake biologische afbreekbaarheid

Beperkt verpakkingsafval

De richtsnoeren voor het gebruik van het optionele etiket met tekstvak zijn te vinden in de „Guidelines for use of the Ecolabel logo” op de website:

http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/logo_guidelines.pdf

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een voorbeeld van het productetiket of een ontwerp van de verpakking waarop de EU-milieukeur staat vermeld, vergezeld van een ondertekende verklaring van conformiteit.


(1)  http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/did_list/didlist_part_a_nl.pdf,

http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/did_list/didlist_part_b_nl.pdf

(2)  Het DID-nummer is het nummer van het ingrediënt op de DID-lijst.

(3)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(5)  Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 196 van 16.8.1967, blz. 1).

(6)  Afwijking geldt enkel voor criterium 3 b). Geurstoffen moeten voldoen aan criterium 3 d).

(7)  Afwijking geldt enkel voor criterium 3 b). Conserveringsmiddelen moeten voldoen aan criterium 3 e).

(8)  http://echa.europa.eu/chem_data/authorisation_process/candidate_list_table_en.asp

(9)  Proportioneel gewicht van de verzamelverpakking (bv. 50 % van het totale gewicht van de verzamelverpakking als twee producten samen worden verkocht).

(10)  EVA — ethyleenvinylacetaat, EVOH — ethyleenvinylalcohol, HDPE — polyethyleen met hoge dichtheid, PET — polyethyleentereftalaat, PETG — glycol-gemodificeerd polyethyleentereftalaat, PP — polypropyleen, PS — polystyreen, PVC — polyvinylchloride.

(11)  Zoals gedefinieerd door de RSPO in de „RSPO Rules for Home and Personal Care Derivatives”, beschikbaar op: http://www.greenpalm.org/upload/files/45/RSPO_Guiding_Rules_for_HPC_derivativesV9.pdf

(12)  Beschikbaar op: https://www.cosmeticseurope.eu/publications-cosmetics-europe-association/guidelines.html?view=item&id=23 en de EU-milieukeur website.

Aanhangsel

Databank voor ingrediënten van detergenten (DID-lijst),

De DID-lijst (deel A) is een lijst die informatie bevat over de toxiciteit voor in het water levende organismen en over de biologische afbreekbaarheid van ingrediënten die veel worden gebruikt in formules van detergentia. De lijst bevat informatie over de toxiciteit en de biologische afbreekbaarheid van een reeks stoffen die worden gebruikt in (af)was- en schoonmaakproducten. De lijst is niet uitputtend, maar deel B van de DID-lijst bevat richtsnoeren voor de bepaling van de relevante rekenparameters voor stoffen die niet in de DID-lijst zijn opgenomen (bv. de toxiciteitsfactor (TF) en de afbraakfactor (DF), die worden gebruikt voor het berekenen van het kritisch verdunningsvolume). De lijst is een generieke informatiebron, en de stoffen die in de DID-lijst zijn opgenomen, zijn niet automatisch goedgekeurd voor gebruik in producten die de EU-milieukeur dragen.

De delen A en B van de DID-lijst zijn te vinden op de website van de EU-milieukeur:

 

http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/did_list/didlist_part_a_nl.pdf

 

http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/did_list/didlist_part_b_nl.pdf

Voor stoffen waarvoor geen gegevens beschikbaar zijn over de toxiciteit voor in het water levende organismen en over de afbreekbaarheid, kunnen structurele analogieën met vergelijkbare stoffen worden gebruikt om de parameters TF en DF te bepalen. Zulke structurele analogieën dienen te worden goedgekeurd door de bevoegde instantie die de vergunning tot het voeren van de EU-milieukeur verleent. In plaats daarvan kan ook een worstcasebenadering worden toegepast, met gebruikmaking van de onderstaande parameters:

Worstcasebenadering:

 

Acute toxiciteit

Chronische toxiciteit

Afbraak

Ingrediënt

LC50/EC50

SF(acuut)

TF(acuut)

NOEC (1)

SF(chronisch)  (1)

TF(chronisch)

DF

Aeroob

Anaeroob

„Naam”

1 mg/l

10 000

0,0001

 

 

0,0001

1

P

N

Documentatie van gemakkelijke biologische afbreekbaarheid

De volgende testmethoden voor gemakkelijke biologische afbreekbaarheid dienen te worden gebruikt:

1.

Tot en met 1 december 2015:

de testmethoden voor gemakkelijke biologische afbreekbaarheid als vermeld in Richtlijn 67/548/EEG, in het bijzonder de methoden die zijn beschreven in bijlage V.C4 bij deze richtlijn, of de dienovereenkomstige OESO-testmethoden 301 A-F of ISO-methoden;

het beginsel van het tiendagenvenster is niet van toepassing voor oppervlakteactieve stoffen. Voor de testmethoden C4-A en C4-B in bijlage V bij Richtlijn 67/548/EEG (en de dienovereenkomstige OESO-testmethoden 301 A en E en ISO-methoden) dient de score minimaal 70 % te zijn en voor de testmethoden C4-C, D, E en F (en de dienovereenkomstige OESO-testmethoden 301 B, C, D en F en ISO-methoden) minimaal 60 %;

of

de testmethoden als vermeld in Verordening (EG) nr. 1272/2008.

2.

Na 1 december 2015:

de testmethoden als vermeld in Verordening (EG) nr. 1272/2008.

Documentatie van anaerobe biologische afbreekbaarheid

De referentietest voor anaerobe afbreekbaarheid is EN ISO 11734, ECETOC nr. 28 (juni 1988), OESO 311 of een equivalente testmethode, waarbij de uiteindelijke afbraak in anaerobe omstandigheden minimaal 60 % moet bedragen. Ook testmethoden waarbij de omstandigheden in een relevant anaeroob milieu worden gesimuleerd, mogen worden gebruikt om aan te tonen dat 60 % uiteindelijke afbreekbaarheid werd bereikt onder anaerobe omstandigheden.

Extrapolatie voor stoffen die niet in de DID-lijst worden vermeld

De volgende aanpak kan worden gevolgd om de nodige documentatie te verstrekken over de anaerobe biologische afbreekbaarheid voor ingrediënten die niet in de DID-lijst zijn opgenomen:

1.

Pas een redelijke extrapolatie toe. Gebruik de testresultaten van één grondstof voor een extrapolatie naar de uiteindelijke anaerobe afbreekbaarheid van qua structuur verwante oppervlakteactieve stoffen. Als de anaerobe biologische afbreekbaarheid voor een oppervlakteactieve stof (of een groep homologe verbindingen) in de DID-lijst wordt bevestigd, kan ervan worden uitgegaan dat een vergelijkbaar type oppervlakteactieve stof ook anaeroob biologisch afbreekbaar is (bijvoorbeeld: C12-15 A 1-3 EO sulfaat (DID-nr. 8) is anaeroob biologisch afbreekbaar en een vergelijkbare anaerobe biologische afbreekbaarheid kan voor C12-15 A 6 EO sulfaat worden verondersteld). Als voor een oppervlakteactieve stof de anaerobe biologische afbreekbaarheid met behulp van een adequate testmethode is bevestigd, kan ervan worden uitgegaan dat een vergelijkbaar type oppervlakteactieve stof ook anaeroob biologisch afbreekbaar is (zo kunnen bijvoorbeeld literatuurgegevens die de anaerobe biologische afbreekbaarheid bevestigen van oppervlakteactieve stoffen die tot de groep alkylesterammoniumzouten behoren, als documentatie worden gebruikt voor een vergelijkbare anaerobe biologische afbreekbaarheid van andere quaternaire ammoniumzouten die esterverbindingen in de alkylketen(s) bevatten).

2.

Voer een screeningtest voor anaerobe biologische afbreekbaarheid uit. Voer, als er een nieuwe test nodig is, een screeningtest uit volgens EN ISO 11734, ECETOC nr. 28 (juni 1988), OESO 311 of een gelijkwaardige methode.

3.

Voer een afbreekbaarheidstest met een lage dosis uit. Als een nieuwe test nodig is en er experimentele problemen met de screeningtest optreden (bijvoorbeeld remming door toxiciteit van de teststof), herhaal dan de test met een lage dosering oppervlakteactieve stof en volg de afbraak door 14C-metingen of chemische analyses. Een test met een lage dosis kan worden uitgevoerd met OESO 308 (augustus 2000) of een gelijkwaardige methode.


(1)  Als geen aanvaardbare gegevens over de chronische toxiciteit worden gevonden, zijn deze kolommen leeg. In dat geval wordt TF(chronisch) gedefinieerd als gelijk aan TF(acuut).


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

11.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/62


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 117/14/COL

van 12 maart 2014

houdende de vierennegentigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door de vaststelling van richtsnoeren ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen en door de verlenging van de bestaande richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd),

GEZIEN de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name de artikelen 61, 62 en 63 en Protocol nr. 26,

GEZIEN de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „de Toezichtsovereenkomst” genoemd), en met name artikel 5, lid 2, onder b), en artikel 24, en artikel 1 van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst,

Overwegende hetgeen volgt:

Overeenkomstig artikel 24 van de Toezichtsovereenkomst geeft de Autoriteit uitvoering aan de staatssteunbepalingen van de EER-overeenkomst.

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtsovereenkomst maakt de Autoriteit mededelingen of richtsnoeren bekend over aangelegenheden waarop de EER-overeenkomst betrekking heeft, indien die Overeenkomst of de Toezichtsovereenkomst daarin uitdrukkelijk voorziet of indien de Autoriteit zulks nodig acht.

Op 15 januari 2014 heeft de Europese Commissie de richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen (1) vastgesteld, die per 1 juli 2014 in werking moeten treden. In die nieuwe regels wordt uiteengezet op welke voorwaarden EU-lidstaten steun kunnen toekennen om voor kleine en middelgrote ondernemingen en ondernemingen met middelgrote marktkapitalisatie (midcaps) de toegang tot financiering te bevorderen. Deze nieuwe richtsnoeren moeten vanaf 1 juli 2014 de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen (2) gaan vervangen.

In de richtsnoeren van de Europese Commissie inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen is ook bepaald dat de toepasselijkheid van de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen tot en met 30 juni 2014 wordt verlengd.

Die richtsnoeren zijn ook relevant voor de Europese Economische Ruimte.

Een eenvormige toepassing van de EER-staatssteunregels in de hele Europese Economische Ruimte dient te worden verzekerd overeenkomstig de homogeniteitsdoelstelling die in artikel 1 van de EER-overeenkomst is vastgesteld.

Ingevolge punt II onder de titel „ALGEMEEN” van bijlage XV bij de EER-overeenkomst dient de Autoriteit, na overleg met de Europese Commissie, nieuwe richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen vast te stellen die met de richtsnoeren van de Europese Commissie overeenstemmen.

Deze nieuwe richtsnoeren zullen de bestaande richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen (3) gaan vervangen. In afwachting van de inwerkingtreding van die nieuwe richtsnoeren dient de toepasselijkheid van de richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen te worden verlengd tot en met 30 juni 2014.

NA RAADPLEGING van de Europese Commissie,

NA RAADPLEGING van de EVA-staten over dit onderwerp bij brief van 12 januari 2014,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In punt 80 van de richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen komt de eerste zin als volgt te luiden:

„(80)

De geldigheid van deze richtsnoeren loopt af op 30 juni 2014.”

Artikel 2

De richtsnoeren staatssteun worden gewijzigd door de invoeging van nieuwe richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen. Deze nieuwe richtsnoeren zijn als bijlage bij dit besluit gevoegd en maken er integrerend deel van uit.

Artikel 3

Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

Gedaan te Brussel, 12 maart 2014.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Oda Helen SLETNES

Voorzitter

Frank BÜCHEL

Lid van het College


(1)  PB C 19 van 22.1.2014, blz. 4.

(2)  PB C 194 van 18.8.2006, blz. 2.

(3)  PB C 126 van 7.6.2007, blz. 19. EER-Supplement nr. 27 van 7.6.2007, blz. 1, gewijzigd op 15.12.2010 bij Besluit nr. 484/10/COL.


BIJLAGE

DEEL III: HORIZONTALE REGELS

Staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen  (1)

1.   INLEIDING

(1)

Op grond van artikel 61, lid 3, onder c), van de Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd) kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd) steunmaatregelen ter vergemakkelijking van de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst beschouwen, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt door die steun niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Om redenen die in deze richtsnoeren zullen worden uiteengezet, is de Autoriteit van oordeel dat het voor de economie van de EVA-staten als geheel van groot belang is dat de markt voor risicofinanciering zich ontwikkelt en dat kleine en middelgrote ondernemingen (hierna „kmo's” genoemd) en kleine en innovatieve midcapondernemingen beter toegang krijgen tot risicofinanciering.

(2)

De ontwikkeling en expansie stimuleren van nieuwe bedrijven, met name innovatieve bedrijven en snel groeiende ondernemingen, kan in grote mate bijdragen tot het scheppen van werkgelegenheid. Een efficiënte risicofinancieringsmarkt voor kmo's die ondernemingen in elke fase van hun ontwikkeling toegang tot de nodige financiering biedt, is daarom van cruciaal belang.

(3)

Ondanks hun groeivooruitzichten kunnen kmo's, met name in de vroege fasen van hun ontwikkeling, het moeilijk hebben om toegang tot financiering te krijgen. De voornaamste reden voor die moeilijkheden is het probleem van informatieasymmetrie: vooral jonge kmo's zijn vaak niet in staat om hun kredietwaardigheid of de deugdelijkheid van hun bedrijfsplan aan investeerders aan te tonen. Soms is de actieve doorlichting van het bedrijf die investeerders met het oog op mogelijke financiering van grotere ondernemingen uitvoeren, in het geval van transacties met die kmo's de investering niet waard omdat de kosten van dit soort doorlichting te hoog zijn in verhouding tot de waarde van de investering. Ongeacht de kwaliteit van hun project en hun groeipotentieel kunnen die kmo's daarom waarschijnlijk vaak geen toegang krijgen tot de nodige financiering zolang zij geen goed trackrecord kunnen overleggen en niet voldoende zekerheden kunnen bieden. Vanwege deze asymmetrische informatie kan het zijn dat de markt voor bedrijfsfinancieringen niet de nodige eigenvermogens- of schuldfinanciering ter beschikking stelt aan startende kmo's en kmo's met een hoog groeipotentieel, met als gevolg een aanhoudend falen van de kapitaalmarkt dat belet dat aan de vraag wordt voldaan tegen een voor beide partijen aanvaardbare prijs — met negatieve gevolgen voor de groeivooruitzichten van kmo's. Kleine midcapondernemingen en innovatieve midcapondernemingen kunnen onder bepaalde omstandigheden met eenzelfde marktfalen worden geconfronteerd.

(4)

Indien aan een onderneming geen financiering wordt verstrekt, kan dit, in het bijzonder als gevolg van externe effecten op de groei, uitwerkingen hebben die niet tot die individuele entiteit beperkt blijven. In tal van succesvolle bedrijfstakken is de groei van de productiviteit niet te danken aan het feit dat de productiviteit van de op de markt actieve ondernemingen stijgt, maar aan het feit dat de efficiëntere en technologisch meer geavanceerde ondernemingen groeien ten koste van ondernemingen die minder efficiënt zijn (of die verouderde producten aanbieden). Wanneer dit proces wordt verstoord doordat potentieel succesvolle ondernemingen geen financiering kunnen vinden, zullen de ruimere gevolgen voor de productiviteitsgroei naar verwachting negatief zijn. De groei zou dan kunnen worden aangewakkerd door een grotere groep ondernemingen de kans te bieden om toe te treden tot de markt.

(5)

Indien er sprake is van een tekort aan financieringsmogelijkheden (hierna „financieringskloof” (funding gap) genoemd) voor kmo's, kleine en innovatieve midcapondernemingen kunnen ondersteunende maatregelen van de overheid daarom gerechtvaardigd zijn, waaronder het verlenen van staatssteun in een aantal specifieke omstandigheden. Indien goed gericht, kan staatssteun ter ondersteuning van het verstrekken van risicofinanciering aan die ondernemingen een doeltreffend middel zijn om het vastgestelde marktfalen op dit gebied te mitigeren en particulier kapitaal te mobiliseren.

(6)

De toegang tot financiering voor kmo's is een doelstelling van gemeenschappelijk EER-belang. Op EU- en EER-niveau zijn diverse initiatieven genomen om de ontwikkeling van kmo's te steunen. Een van de hoofddoelstellingen daarbij is kmo's toegang tot financiering helpen te krijgen.

(7)

Binnen deze beleidscontext wordt in het Actieplan van de Commissie van 2011 ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo's (2) en het debat waartoe in 2013 de aanzet werd gegeven met het groenboek „Langetermijnfinanciering van de Europese economie” (3), erkend dat het economische succes van de Unie in ruime mate afhankelijk is van de groei van kmo's, die het echter vaak zeer moeilijk hebben om de nodige financiering te verkrijgen. De Autoriteit deelt deze conclusies. Daarom is het doel om kmo's zichtbaarder te maken en de financiële markten aantrekkelijker en toegankelijker te maken voor kmo's.

(8)

Zeer recentelijk werden twee initiatieven genomen die van belang zijn voor beleggingsfondsen (4): de verordening betreffende durfkapitaalfondsen in Europa (5) die in 2013 is vastgesteld en die durfkapitaalfondsen in staat stelt om hun fondsen op de hele interne markt aan te bieden en vanuit de hele interne markt kapitaal aan te trekken, en het voorstel voor een verordening betreffende Europese langetermijninvesteringsfondsen (6), dat een nieuw raamwerk wil bieden om het functioneren te vergemakkelijken van particuliere beleggingsfondsen waarin beleggers met een lange adem investeren.

(9)

Het regelgevingskader voor het beheer en functioneren van in risicofinanciering actieve investeringsfondsen zoals private-equityfondsen bestaat, naast deze specifieke verordeningen, uit de richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen („AIFM-richtlijn”) (7).

(10)

In 2012 heeft de Commissie het initiatief genomen tot een publieke consultatie (8) om informatie in te winnen over de mate waarin de toegang voor kmo's tot financiering via vreemd en eigen vermogen door marktfalen wordt getroffen en over de vraag of de richtsnoeren risicokapitaalsteun van 2006 (9) toereikend zijn. Uit de publieke consultatie kwam naar voren dat de grondbeginselen van die richtsnoeren een solide basis vormden om publieke middelen tot bij de beoogde doel-kmo's te krijgen en tegelijkertijd het risico van verdringing van particuliere investeringen te beperken. Uit die consultatie bleek echter ook dat de richtsnoeren risicokapitaalsteun vaak als te restrictief werden beschouwd wat betreft in aanmerking komende kmo's, de financieringsvormen, steuninstrumenten en financieringsstructuren.

(11)

De Autoriteit deelt deze conclusies die, mutatis mutandis, ook kunnen worden toegepast op de richtsnoeren staatssteun van de Autoriteit ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen. (10)

(12)

In haar mededeling over de modernisering van het EU-staatssteunbeleid (SAM) (11) heeft de Commissie een ambitieus moderniseringsprogramma voor staatssteun uitgewerkt, dat inzet op drie doelstellingen:

a)

duurzame, slimme en inclusieve groei bevorderen op een concurrerende interne markt;

b)

het onderzoek vooraf door de Commissie concentreren op zaken die de grootste impact op de interne markt hebben en tegelijk de samenwerking met de lidstaten versterken op het gebied van de handhaving van de staatssteunregels, en

c)

stroomlijnen van de regels om een snellere besluitvorming te waarborgen.

(13)

De Autoriteit heeft zich aangesloten bij het moderniseringsinitiatief van de Commissie. Dit betekent dat de in deze richtsnoeren uiteengezette verenigbaarheidsvoorwaarden op die gemeenschappelijke doelstellingen zijn gebaseerd.

(14)

In het licht van het bovenstaande werd het passend geacht de staatssteunregels die van toepassing zijn op risicokapitaalmaatregelen, met inbegrip van die welke onder de algemene groepsvrijstellingsverordening (12) vallen, ingrijpend te herzien, om voor een grotere groep in aanmerking komende ondernemingen een efficiëntere en doeltreffendere toegang tot verschillende vormen van risicofinanciering te bevorderen. Voor maatregelen die een groepsvrijstelling genieten, is geen aanmelding bij de Autoriteit nodig, aangezien deze worden geacht bedoeld te zijn om marktfalen aan te pakken met passende en evenredige middelen, en tegelijk een stimulerend effect te hebben en vervalsingen van de mededinging tot een minimum te beperken.

2.   TOEPASSINGSGEBIED VAN DE RICHTSNOEREN EN DEFINITIES

(15)

De Autoriteit zal de in deze richtsnoeren vervatte beginselen toepassen op risicofinancieringsmaatregelen die niet aan alle in de algemene groepsvrijstellingsverordening vermelde voorwaarden voldoen. De betrokken EVA-staat moet die maatregelen overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst aanmelden en de Autoriteit zal een grondige beoordeling maken van de verenigbaarheid van de maatregelen, zoals beschreven in deel 3 van deze richtsnoeren.

(16)

De EVA-staten kunnen er echter ook voor kiezen om risicofinancieringsmaatregelen dusdanig vorm te geven dat deze maatregelen geen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst inhouden, bijvoorbeeld doordat deze maatregelen aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie of aan de voorwaarden van de toepasselijke de-minimisverordening voldoen (13). Dit soort zaken hoeven niet bij de Autoriteit te worden aangemeld.

(17)

Deze richtsnoeren hebben geenszins ten doel de verenigbaarheid in twijfel te trekken van staatssteunmaatregelen die voldoen aan de criteria neergelegd in andere richtsnoeren, kaderregelingen of verordeningen. De Autoriteit zal er in het bijzonder op toezien dat wordt voorkomen dat deze richtsnoeren worden gebruikt om beleidsdoelstellingen na te streven waarop vooral andere kaderregelingen, richtsnoeren en verordeningen inzetten.

(18)

Deze richtsnoeren laten andere soorten financiële instrumenten onverlet dan die waarop deze richtsnoeren zien, zoals instrumenten voor de effectisering van bestaande leningen, waarvan de beoordeling zal plaatsvinden op basis van de relevante staatssteunrechtsgrondslag.

(19)

De Autoriteit zal de in deze richtsnoeren uiteengezette beginselen alleen toepassen op risicofinancieringsmaatregelen. Zij zullen niet worden toegepast op ad-hocmaatregelen waarbij risicofinancieringssteun aan individuele ondernemingen wordt verschaft, tenzij het gaat om maatregelen die zijn bedoeld om een specifiek alternatief handelsplatform te ondersteunen.

(20)

Belangrijk daarbij is dat risicofinancieringssteunmaatregelen via financiële intermediairs of alternatieve handelsplatforms ten uitvoer moeten worden gelegd, behalve in het geval van fiscale prikkels met betrekking tot directe investeringen in in aanmerking komende ondernemingen. Daarom valt een maatregel waarbij de EVA-staat of een overheidsinstantie directe investeringen in ondernemingen doet zonder dat dit soort intermediaire structuren daarbij betrokken zijn, niet onder de regels voor risicofinancieringsteun van de algemene groepsvrijstellingsverordening en van deze richtsnoeren.

(21)

Gezien het stevigere trackrecord van grote ondernemingen en de hogere zekerheden die deze kunnen stellen, is de Autoriteit van mening dat er geen sprake is van algemeen marktfalen met betrekking tot de toegang tot financiering voor grote ondernemingen. Uitzonderlijk kan een risicofinancieringsmaatregel gericht zijn op kleine midcapondernemingen, in overeenstemming met onderdeel 3.3.1.a, of innovatieve midcapondernemingen die O&O- en innovatieprojecten uitvoeren in overeenstemming met onderdeel 3.3.1.b.

(22)

Ondernemingen die zijn toegelaten tot de officiële notering van een effectenbeurs of een gereglementeerde markt kunnen niet met risicofinancieringssteun worden gesteund, omdat hun notering aantoont dat zij in staat zijn particuliere financiering aan te trekken.

(23)

Risicofinancieringssteun waaraan in het geheel geen particuliere investeerders deelnemen, zal niet verenigbaar worden verklaard. In dergelijke gevallen moet de EVA-staat alternatieve beleidsopties in overweging nemen die geschikter kunnen zijn om dezelfde doelstellingen en resultaten te bereiken, zoals regionale investeringssteun of starterssteun overeenkomstig de algemene groepsvrijstellingsverordening.

(24)

Risicofinancieringssteun waarbij de particuliere investeerders geen significant risico dragen en/of de voordelen volledig ten goede komen aan de particuliere investeerders, zullen niet verenigbaar worden verklaard. Het delen van de risico's en beloningen is een noodzakelijke voorwaarde om de financiële blootstelling van de Staat te beperken en een redelijk rendement voor de Staat te verzekeren.

(25)

Onverminderd het recht om risicofinancieringssteun te verlenen ten behoeve van vervangingskapitaal in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening, mag risicofinancieringssteun niet worden gebruikt ter ondersteuning van buy-outs.

(26)

Risicofinancieringssteun zal niet als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst worden beschouwd, wanneer de steun wordt toegekend aan:

a)

ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de richtsnoeren van de Autoriteit inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (14), als gewijzigd of vervangen. Evenwel zullen, voor de toepassing van deze richtsnoeren, kmo's binnen zeven jaar na hun eerste commerciële verkoop die in aanmerking komen voor risicofinancieringsinvesteringen na een boekenonderzoek door de geselecteerde financiële intermediair, niet worden beschouwd als ondernemingen in moeilijkheden, tenzij tegen deze ondernemingen een insolventieprocedure loopt of zij volgens het nationale recht voldoen aan de criteria om, op verzoek van hun schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;

b)

ondernemingen die onrechtmatige staatssteun hebben ontvangen die nog niet volledig is terugbetaald.

(27)

De Autoriteit zal deze richtsnoeren niet toepassen op steun voor activiteiten die verband houden met de uitvoer naar derde landen of EVA-staten, d.w.z. steun die rechtstreeks is gerelateerd aan de uitgevoerde hoeveelheden, de oprichting en de exploitatie van een distributienet of andere lopende uitgaven in verband met activiteiten op het gebied van de uitvoer, alsmede steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen.

(28)

De Autoriteit zal deze richtsnoeren niet toepassen op maatregelen die op zich, door de daaraan gekoppelde voorwaarden of de financieringsmethode ervan, leiden tot een daarmee onlosmakelijk verbonden schending van het in de EER geldende recht (15), met name:

a)

maatregelen waarbij aan de steun de verplichting is verbonden om binnenlands geproduceerde goederen of binnenlandse diensten te gebruiken;

b)

maatregelen die inbreuk maken op artikel 31 van de EER-overeenkomst (inzake de vrijheid van vestiging), waarbij aan de steun de verplichting voor de financiële intermediairs, hun beheerders of de uiteindelijke begunstigden is verbonden een hoofdkantoor op het grondgebied van de betrokken EVA-staat te hebben of het daar naartoe te verplaatsen. Deze bepaling geldt onverminderd het vereiste dat financiële intermediairs of hun beheerders over de nodige vergunningen moeten beschikken om in de betrokken EVA-staat investeringen te doen en beheersactiviteiten uit te voeren, of dat de uiteindelijke begunstigden over een vestiging op diens grondgebied moeten beschikken en daar economische activiteiten moeten verrichten;

c)

maatregelen die inbreuk maken op artikel 40 van de EER-overeenkomst inzake het vrij verkeer van kapitaal.

2.1.   Het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie

(29)

Bij risicofinancieringsmaatregelen gaat het vaak om ingewikkelde constructies die stimulansen bieden aan een bepaalde categorie marktdeelnemers (investeerders) om risicofinanciering ter beschikking te stellen aan een andere categorie marktdeelnemers (in aanmerking komende ondernemingen). Afhankelijk van de vormgeving van de maatregel, en zelfs wanneer het de bedoeling van de overheid is om alleen de laatstgenoemde groep te begunstigen, kunnen ondernemingen op één van beide of op beide niveaus begunstigden van staatssteun zijn. Bovendien zijn bij risicofinancieringsmaatregelen altijd een of meer financiële intermediairs betrokken die misschien losstaan van de investeerders en de uiteindelijk begunstigde ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd. In dergelijke gevallen moet tevens worden onderzocht of de financiële intermediair geacht kan worden voordeel te halen uit staatssteun.

(30)

In de regel kan een overheidsmaatregel geacht worden geen staatssteun te vormen omdat hij bijvoorbeeld voldoet aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie. Volgens dat criterium vormen economische transacties die overheidsinstanties of ondernemingen conform normale marktvoorwaarden uitvoeren en die hun tegenpartij geen voordeel opleveren, geen staatssteun. Onverminderd het uiteindelijke prerogatief van het EVA-Hof van Justitie om zich uit te spreken over de vraag of er sprake is van steun, wordt in dit onderdeel meer houvast geboden over de toepassing van het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie wanneer het gaat om risicofinanciering.

2.1.1.   Steun aan investeerders

(31)

Over het algemeen is een investering volgens de Autoriteit in overeenstemming met het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie — en vormt zij dus geen staatssteun — indien publieke en particuliere investeerders op voet van gelijkheid (pari passu) investeren (16). Een investering wordt geacht op voet van gelijkheid plaats te vinden wanneer zij voor publieke en particuliere investeerders op dezelfde voorwaarden plaatsvindt, wanneer gelijktijdig door beide categorieën marktdeelnemers wordt geïnvesteerd en wanneer de investering van de particuliere investeerder een reële economische impact heeft.

(32)

Een transactie wordt geacht op dezelfde voorwaarden plaats te vinden indien de publieke en de particuliere investeerders dezelfde risico's lopen en dezelfde beloning ontvangen en met betrekking tot een en dezelfde risicoklasse als schuldeiser dezelfde rangorde hebben. Indien de publieke investeerder ten opzichte van de particuliere investeerder in een betere positie verkeert — doordat hij bijvoorbeeld op een vroeger tijdstip dan de particuliere investeerder een rendement verkrijgt — kan de maatregel toch worden geacht in overeenstemming met de normale marktvoorwaarden te zijn, zolang de particuliere investeerders geen voordeel ontvangen.

(33)

Bij risicofinanciering zullen transacties door publieke en particuliere investeerders geacht worden gelijktijdig plaats te vinden indien de particuliere en de publieke investeerders via dezelfde investeringstransactie samen in de uiteindelijk begunstigden investeren. Indien investeringen via publiek-private financiële intermediairs verlopen, worden de investeringen door de publieke en de particuliere investeerders geacht gelijktijdig te worden gedaan.

(34)

Een aanvullende voorwaarde is dat de financiering die wordt verstrekt door particuliere investeerders die onafhankelijk zijn van de ondernemingen waarin zij investeren, economisch een aanzienlijke impact heeft (17) in het licht van het totale investeringsvolume. De Autoriteit is van mening dat, in het geval van risicofinancieringsmaatregelen, een onafhankelijke particuliere investering van 30 % als economisch aanzienlijk kan worden beschouwd.

(35)

Wanneer de investering in overeenstemming is met het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie, beschouwt de Autoriteit de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd, niet als begunstigden van staatssteun, omdat de investeringen die zij ontvangen, worden beschouwd als investeringen op marktvoorwaarden.

(36)

Wanneer particuliere investeerders dankzij een maatregel in de gelegenheid worden gesteld risicofinanciering in een onderneming of een groep ondernemingen te investeren tegen voorwaarden die gunstiger zijn dan die voor publieke investeerders die in dezelfde ondernemingen investeren, kunnen die particuliere investeerders een voordeel genieten (ongelijke investeringsvoorwaarden). Dit soort voordeel kan verschillende vormen aannemen, zoals een preferent rendement (opwaartse prikkel) of een lager aandeel in het verlies dan dat van de publieke investeerders in het geval van een tegenvallend rendement van de onderliggende transactie (neerwaartse bescherming).

2.1.2.   Steun aan een financiële intermediair en/of de beheerder van een financiële intermediair

(37)

In het algemeen beschouwt de Autoriteit een financiële intermediair als een vehikel om steun over te dragen aan de investeerders en/of aan de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd, en niet als begunstigde van de steun, ongeacht of de financiële intermediair rechtspersoonlijkheid bezit of slechts uit een groep activa bestaat die door een onafhankelijke beheersonderneming worden beheerd.

(38)

In het geval van maatregelen waarbij rechtstreekse overdrachten aan een financiële intermediair plaatsvinden of een financiële intermediair mee moet investeren, kan echter wel sprake zijn van steun, tenzij dit soort overdracht of mede-investering onder voorwaarden plaatsvindt die aanvaardbaar zouden zijn voor een normale marktdeelnemer in een markteconomie.

(39)

Wanneer de risicofinancieringsmaatregel wordt beheerd door een met het beheer belaste entiteit, zonder dat die entiteit mede-investeert met de EVA-staat, wordt de met het beheer belaste entiteit beschouwd als een vehikel waarlangs de financiering verloopt — en niet als begunstigde van steun — zolang zij daarvoor niet wordt overgecompenseerd. Wanneer de met het beheer belaste entiteit op een met financiële intermediairs vergelijkbare wijze financiering verschaft aan de maatregel of mede-investeert met de EVA-staat, zal de Autoriteit echter moeten nagaan of de met het beheer belaste entiteit staatssteun ontvangt.

(40)

Wanneer de beheerder van de financiële intermediair of de beheersonderneming (hierna „de beheerder” genoemd) wordt geselecteerd door middel van een open, transparante, niet-discriminerende en objectieve selectieprocedure of wanneer de vergoeding van de beheerder het op de markt geldende vergoedingsniveau voor vergelijkbare situaties weerspiegelt, zal worden verondersteld dat die beheerder geen staatssteun ontvangt.

(41)

Wanneer de financiële intermediair en zijn beheerder overheidsinstanties zijn en niet door middel van een open, transparante, niet-discriminerende en objectieve selectieprocedure zijn geselecteerd, zullen zij niet als ontvangers van steun worden beschouwd indien hun beheersvergoeding gemaximeerd is en hun totale vergoeding met de normale marktvoorwaarden overeenstemt en prestatiegerelateerd is. Bovendien moeten de publieke financiële intermediairs volgens zakelijke beginselen worden beheerd en moeten de beheerders ervan op winst gerichte investeringsbesluiten op arm's length met de Staat nemen. Voorts moeten de particuliere investeerders per individuele transactie worden geselecteerd via een open, transparante, niet-discriminerende en objectieve selectieprocedure. Geschikte mechanismen moeten worden opgezet die alle mogelijke interferentie door de Staat in het dagelijkse beheer van het publieke fonds moeten voorkomen.

(42)

Wanneer de investering door de Staat in de financiële intermediair de vorm heeft van leningen of garanties, met inbegrip van tegengaranties, en de voorwaarden van de regels van de Autoriteit betreffende het referentiepercentage (18) of staatssteun in de vorm van garanties (19) zijn vervuld, zal de financiële intermediair niet worden beschouwd als een ontvanger van staatssteun.

(43)

Het feit dat financiële intermediairs hun activa kunnen vermeerderen en hun beheerders hun omzet via hun provisies kunnen vergroten, wordt slechts als een secundair economisch effect van de steunmaatregel beschouwd, en niet als steun aan de financiële intermediairs en/of hun beheerders. Indien echter de risicofinancieringsmaatregel dusdanig is vormgegeven dat de secundaire effecten worden doorgegeven aan vooraf aangewezen individuele financiële intermediairs, zullen deze financiële intermediairs als ontvangers van indirecte steun worden beschouwd.

2.1.3.   Steun aan ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd

(44)

Wanneer er sprake is van steun op het niveau van de investeerders, de financiële intermediair of zijn beheerders, zal de Autoriteit in het algemeen veronderstellen dat de steun ten minste gedeeltelijk aan de doelonderneming wordt doorgegeven. Dit is zelfs het geval wanneer de investeringsbesluiten van de beheerders van de financiële intermediair zuiver op zakelijke argumenten berusten.

(45)

Wanneer de lening- of garantie-investeringen die in het kader van een risicofinancieringsmaatregel aan de doelondernemingen wordt verschaft, voldoen aan de voorwaarden van de regels van de Autoriteit betreffende het referentiepercentage of staatssteun in de vorm van garanties, zullen die ondernemingen niet als ontvangers van staatssteun wordt beschouwd.

2.2.   Aan te melden risicofinancieringssteun

(46)

Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst moeten de EVA-staten risicofinancieringsmaatregelen aanmelden die staatssteun vormen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst (met name indien zij niet aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie voldoen) of die buiten het toepassingsgebied van de de-minimisverordening vallen, en die niet alle voorwaarden voor risicofinancieringssteun van de algemene groepsvrijstellingsverordening vervullen. De Autoriteit zal beoordelen of die maatregelen verenigbaar zijn met de werking van de EER-overeenkomst overeenkomstig artikel 61, lid 3, onder c), van diezelfde overeenkomst. Deze richtsnoeren hebben met name betrekking op risicofinancieringsmaatregelen die met grote waarschijnlijkheid verenigbaar zijn met artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst mits zij voldoen aan een aantal voorwaarden die in deel 3 van deze richtsnoeren nader zullen worden toegelicht. Dergelijke maatregelen kunnen in de volgende drie categorieën worden ingedeeld.

(47)

De eerste categorie omvat risicofinancieringsmaatregelen gericht op ondernemingen die niet voldoen aan alle voorwaarden om voor toepassing van de algemene groepsvrijstellingsverordening in aanmerking te komen. Voor die maatregelen zal de Autoriteit eisen dat de EVA-staat vooraf een grondige beoordeling uitvoert, aangezien het marktfalen waarmee de in aanmerking komende ondernemingen te kampen hebben en waarop de algemene groepsvrijstellingsverordening ziet, niet langer mag worden aangenomen. Tot deze categorie behoren met name de maatregelen die op de volgende ondernemingen zijn gericht:

a)

kleine midcapondernemingen die de drempels overschrijden die in de kmo-definitie van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn vastgesteld (20);

b)

innovatieve midcapondernemingen die O&O- en innovatieactiviteiten ontplooien;

c)

ondernemingen die de initiële risicofinancieringsinvestering meer dan zeven jaar na hun eerste commerciële verkoop ontvangen;

d)

ondernemingen die een totale risicofinancieringsinvestering nodig hebben voor een bedrag dat het in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde bedrag overschrijdt;

e)

alternatieve handelsplatforms die niet aan de voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening voldoen.

(48)

De tweede categorie omvat de maatregelen waarvan de vormgevingsparameters afwijken van die uit de algemene groepsvrijstellingsverordening, maar die wel op dezelfde ondernemingen gericht zijn zoals die in die verordening zijn omschreven. Voor die maatregelen moet het bestaan van marktfalen alleen worden aangetoond voor zover dat nodig is om het gebruik te verantwoorden van parameters die buiten de in de algemene groepsvrijstelling afgebakende grenzen vallen. Tot deze categorie behoren met name de volgende gevallen:

a)

financiële instrumenten waarbij de inbreng van de particuliere investeerders kleiner is dan de in de algemene groepsvrijstellingsverordening bepaalde percentages;

b)

financiële instrumenten met vormgevingsparameters die de in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde plafonds overschrijden;

c)

financiële instrumenten niet zijnde garanties waar bij de selectie van financiële intermediairs, investeerders of fondsbeheerders de voorkeur wordt gegeven aan bescherming tegen potentiële verliezen (neerwaartse bescherming) boven prioritair rendement uit winst (opwaartse prikkels);

d)

fiscale prikkels voor zakelijke investeerders, met inbegrip van financiële intermediairs of beheerders daarvan die als mede-investeerders optreden.

(49)

De derde categorie betreft grootschalige regelingen die op grond van het daarin vastgestelde omvangrijke budget buiten het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallen. Bij deze beoordeling zal de Autoriteit tevens nagaan of is voldaan aan de voorwaarden voor het verschaffen van risicofinancieringssteun van de algemene groepsvrijstellingsverordening en zal zij, mocht dit het geval zijn, nagaan of de vormgeving van de maatregel passend is in het licht van de beoordeling vooraf die aan de aanmelding ten grondslag ligt. Indien een grootschalige regeling niet aan de in de bovenstaande bepalingen vermelde subsidiabiliteits- en verenigbaarheidsvoorwaarden voldoet, zal de Autoriteit afdoende rekening houden met het bewijsmateriaal dat is verschaft in het kader van de beoordeling vooraf, wat betreft zowel het bestaan van marktfalen als de passende vormgeving van de maatregel. Daarnaast zal zij een diepgaande beoordeling uitvoeren van de potentieel negatieve effecten die zulke regelingen op de getroffen markten kunnen hebben.

(50)

De verschillende kenmerken zoals die in de punten 47, 48 en 49 zijn beschreven, kunnen worden gecombineerd binnen één risicofinancieringsmaatregel mits daarvoor goede argumenten worden gegeven die zijn gebaseerd op een volledige analyse van marktfalen.

(51)

Afgezien van de afwijkingen die door deze richtsnoeren uitdrukkelijk worden toegestaan, zullen alle overige, in het kader van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor risicofinancieringssteun vastgestelde verenigbaarheidsvoorwaarden blijven gelden voor bovengenoemde categorieën aan te melden maatregelen.

2.3.   Definities

(52)

Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt verstaan onder:

i)   „alternatief handelsplatform”: een multilaterale handelsfaciliteit (Multilateral Trading Facility — MTF) in de zin van artikel 4, lid 1, punt 15, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (21), waarbij de meeste financiële instrumenten die tot de handel zijn toegelaten, zijn uitgegeven door kmo's;

ii)   „op arm's length”: de voorwaarden van de investeringstransactie tussen de contractpartijen wijken niet af van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en behelzen geen enkel element van invloed van de Staat;

iii)   „buy-out”: transactie waarbij ten minste een controlebelang in het aandelenkapitaal van een onderneming van de bestaande aandeelhouders wordt verworven met het oog op de overname van haar activa en activiteiten;

iv)   „in aanmerking komende onderneming”: een kmo, een kleine of innovatieve midcaponderneming;

v)   „met het beheer belaste entiteit”: de Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds, een internationale financiële instelling waarin een EVA-staat aandeelhouder is, of een in een EVA-staat gevestigde financiële instelling die een openbaar belang nastreeft onder toezicht van een overheid, een publiekrechtelijk lichaam of een privaatrechtelijk lichaam met een publieke taak. De met het beheer belaste entiteit kan worden geselecteerd of rechtstreeks worden aangesteld overeenkomstig de voorwaarden van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (22), of latere wetgeving die deze richtlijn geheel of ten dele vervangt;

vi)   „investering in de vorm van eigen vermogen”: het verschaffen aan een onderneming van kapitaal, dat direct of indirect wordt geïnvesteerd in ruil voor eigenaarschap van een overeenkomstig deel van die onderneming;

vii)   „uittreding” (exit): liquidatie van een deelneming door een financiële intermediair of een investeerder, met inbegrip van trade sale, afschrijving, terugbetaling van aandelen/leningen, verkoop aan een andere financiële intermediair of andere investeerder, verkoop aan een financiële instelling en verkoop via een openbare aanbieding, met inbegrip van een eerste openbare aanbieding (IPO);

viii)   „redelijk rendement” (Fair Rate of Return of FRR): de verwachte interne opbrengstvoet (IRR) die gelijkwaardig is aan de risicogewogen disconteringvoet waarin de risicograad van de investering en de aard en omvang van het kapitaal dat particuliere investeerders willen investeren, tot uiting komt;

ix)   „uiteindelijke begunstigde”: een in aanmerking komende onderneming die een investering heeft ontvangen in het kader van risicofinancieringssteun van de overheid;

x)   „financieel intermediair”: een financiële instelling, ongeacht de vorm en eigendomsstructuur ervan, waaronder dakfondsen, particuliere investeringsfondsen, publieke investeringsfondsen, banken, microfinancieringsinstellingen en waarborgmaatschappijen;

xi)   „eerste commerciële verkoop”: de eerste verkoop door een onderneming op een product- of dienstenmarkt, met uitsluiting van beperkte verkopen om de markt te testen;

xii)   „first-loss-tranche”: de meest junior risicotranche die het hoogste verliesrisico draagt, bestaande uit de verwachte verliezen van de doelportefeuille;

xiii)   „vervolginvestering”: verdere investering in een onderneming na één of meerdere voorafgaande risicofinancieringsinvesteringsrondes;

xiv)   „garantie”: een schriftelijke aansprakelijkheidsverklaring voor het geheel of een deel van nieuw geproduceerde risicofinancieringskrediettransacties zoals schuld- of leasinginstrumenten, alsmede quasi-eigenvermogensinstrumenten;

xv)   „garantieplafond”: de maximale blootstelling van een publieke investeerder, uitgedrukt als een percentage van de totale investeringen in een gegarandeerde portefeuille;

xvi)   „garantiepercentage”: het percentage van de dekking door een publieke investeerder van de verliezen op elke individuele transactie die in het kader van de risicofinancieringssteunmaatregel in aanmerking komt;

xvii)   „onafhankelijke particuliere investeerder”: een particuliere investeerder die geen aandeelhouder is van de in aanmerking komende onderneming waarin hij investeert, met inbegrip van business angels en financiële instellingen, ongeacht hun eigendomsstructuur, voor zover zij het volledige risico van hun investering dragen. Bij de oprichting van een nieuwe onderneming worden alle particuliere investeerders, met inbegrip van de oprichters, beschouwd als onafhankelijk van die onderneming;

xviii)   „innovatieve midcaponderneming”: een midcaponderneming waarvan de O&O- en innovatiekosten, in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening, bedragen: a) ten minste 15 % van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de eerste investering in het kader van de risicofinancieringssteunmaatregel, of b) ten minste 10 % per jaar van haar totale exploitatiekosten in de drie jaar voorafgaande aan de eerste investering in het kader van de risicofinancieringssteunmaatregel;

xix)   „leninginstrument”: een overeenkomst die de kredietgever verplicht een overeengekomen geldbedrag voor een overeengekomen termijn ter beschikking te stellen aan de kredietnemer en waarbij de kredietnemer verplicht is dat bedrag binnen de overeengekomen termijn terug te betalen. Dit instrument kan de vorm aannemen van leningen en andere financieringsinstrumenten met inbegrip van leasing, die de leninggever een overheersend bestanddeel van minimumopbrengst bieden.

xx)   „midcaponderneming”: een onderneming met niet meer dan 1 500 werknemers, berekend overeenkomstig de artikelen 3, 4 en 5 van bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor de toepassing van deze richtsnoeren moeten meerdere entiteiten als één onderneming worden beschouwd wanneer aan een van de in artikel 3, lid 3, van bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening genoemde voorwaarden is voldaan. Deze definitie laat andere definities onverlet die worden gebruikt voor de inzet van financiële instrumenten in het kader van EU-/EER-programma's waarmee geen staatssteun is gemoeid;

xxi)   „natuurlijke persoon”: een persoon niet zijnde een rechtspersoon die geen onderneming is in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst;

xxii)   „nieuw krediet”: een nieuw gesloten leninginstrument ten behoeve van de financiering van nieuwe investeringen of werkkapitaal, met uitsluiting van de herfinanciering van bestaande kredieten;

xxiii)   „vervangingskapitaal”: de aankoop van bestaande aandelen in een onderneming van een vroegere investeerder of aandeelhouder;

xxiv)   „risicofinancieringsinvestering”: investeringen in de vorm van eigen vermogen en quasi-eigen vermogen, leningen met inbegrip van leases, garanties, of een mix daarvan, in in aanmerking komende ondernemingen;

xxv)   „investeringen in de vorm van quasi-eigen vermogen”: een categorie financiering tussen eigen vermogen en vreemd vermogen in, waaraan een hoger risico verbonden is dan aan senior schuld en een lager risico dan aan gewoon eigen vermogen en waarvan het rendement voor de houder ervan overwegend is gebaseerd op de winst of het verlies van de onderliggende doelonderneming en die bij wanbetaling niet gedekt is. Investeringen in de vorm van quasi-eigen vermogen kunnen zijn gestructureerd als schuld, die niet gegarandeerd en achtergesteld is, met inbegrip van mezzanineschuld, en in sommige gevallen converteerbaar is in eigen vermogen, dan wel als preferent eigen vermogen;

xxvi)   „kleine of middelgrote onderneming” of „kmo”: een onderneming als omschreven in bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening;

xxvii)   „kleine midcaponderneming”: een onderneming met niet meer dan 499 werknemers, berekend overeenkomstig de artikelen 3, 4 en 5 van bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening, en waarvan de jaaromzet 100 miljoen EUR niet overschrijdt of het jaarlijkse balanstotaal 86 miljoen EUR niet overschrijdt. Voor de toepassing van deze richtsnoeren moeten entiteiten als één onderneming worden beschouwd wanneer aan een van de in artikel 3, lid 3, van bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening genoemde voorwaarden is voldaan. Deze definitie laat andere definities onverlet die worden gebruikt voor het inzetten van financiële instrumenten in het kader van EU-/EER-programma's waarmee geen staatssteun is gemoeid;

xxviii)   „totale financiering”: het totale maximumbedrag dat in het kader van een risicofinancieringssteunmaatregel in één of meer risicofinancieringsronden, met inbegrip van vervolginvesteringen, in een in aanmerking komende onderneming wordt geïnvesteerd, met uitsluiting van volledig particuliere investeringen op marktvoorwaarden die buiten het toepassingsgebied van de risicofinancieringsmaatregel vallen;

xxix)   „niet-beursgenoteerde onderneming”: een onderneming die niet is toegelaten tot de officiële notering van een effectenbeurs, met uitzondering van alternatieve handelsplatforms.

3.   VERENIGBAARHEIDSBEOORDELING VAN RISICOFINANCIERINGSSTEUN

3.1.   Gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen

(53)

Om te kunnen beoordelen of een aangemelde steunmaatregel verenigbaar kan worden geacht met de werking van de EER-overeenkomst, gaat de Autoriteit in de regel na of de vormgeving van de steunmaatregel ervoor zorgt dat de positieve effecten van de steunmaatregel voor het behalen van een doelstelling van gemeenschappelijk belang opwegen tegen de mogelijke negatieve effecten ervan op het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst (hierna „de overeenkomstsluitende partijen” genoemd) en de mededinging.

(54)

In de mededeling van 8 mei 2012 over de modernisering van het EU-staatssteunbeleid (SAM) werd gepleit voor het uitwerken en vaststellen van gemeenschappelijke beginselen die voor alle steunmaatregelen bij de verenigbaarheidsbeoordeling moeten worden gehanteerd. Met het oog daarop zal de Autoriteit een steunmaatregel alleen als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst beschouwen indien deze aan elk van de volgende criteria voldoet:

a)

bijdrage aan een duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang: een staatssteunmaatregel moet gericht zijn op een doelstelling van gemeenschappelijk belang in overeenstemming met artikel 61, lid 3, van de EER-overeenkomst (onderdeel 3.2);

b)

noodzaak van overheidsmaatregelen: een staatssteunmaatregel moet zijn gericht op situaties waar steun kan zorgen voor een wezenlijke verbetering die de markt zelf niet tot stand kan brengen, door marktfalen te verhelpen (onderdeel 3.3);

c)

de steunmaatregel is een geschikt instrument: de voorgenomen steunmaatregel moet een geschikt beleidsinstrument zijn om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te helpen bereiken (onderdeel 3.4);

d)

stimulerend effect: de staatssteunmaatregel moet het gedrag van de betrokken onderneming of ondernemingen zodanig veranderen dat deze bijkomende activiteiten onderneemt of ondernemen die deze zonder de steun niet zou of zouden uitvoeren, dan wel in beperktere mate zou of zouden uitvoeren (onderdeel 3.5)

e)

evenredigheid van de steun (steun beperkt tot het minimum): de staatssteunmaatregel moet beperkt blijven tot het minimum dat nodig is om aan te zetten tot de bijkomende investering door of activiteit van de betrokken onderneming of ondernemingen (onderdeel 3.6);

f)

vermijden van ongewenste negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen: de negatieve effecten van de staatssteunmaatregel moeten voldoende beperkt zijn, zodat de maatregel per saldo positief is (onderdeel 3.7);

g)

transparantie van de steun: de EVA-staten, de Autoriteit, marktdeelnemers en het publiek moeten gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot alle betreffende besluiten en relevante informatie over de op grond van die besluiten toegekende steun (onderdeel 3.8).

(55)

De volledige afwegingstoets kan voor bepaalde categorieën steunregelingen verder afhankelijk worden gesteld van de eis dat een doorlichting achteraf wordt uitgevoerd, zoals die in onderdeel 4 van deze richtsnoeren wordt beschreven. In dergelijke gevallen kan de Autoriteit de looptijd van die regelingen beperken, met een mogelijkheid om nadien de verlenging daarvan opnieuw aan te melden.

(56)

Wanneer de Autoriteit steun op zijn verenigbaarheid met de werking van de EER-overeenkomst beoordeelt, zal zij rekening houden met procedures in verband met de schending van de artikelen 53 of 54 van diezelfde overeenkomst die de begunstigde van de steun kunnen betreffen en die van belang kunnen zijn bij de toetsing van die steun aan artikel 61, lid 3, van de EER-overeenkomst (23).

3.2.   Bijdrage aan een doelstelling van gemeenschappelijk belang

(57)

Staatssteun moet bijdragen tot de verwezenlijking van een of meer doelstellingen van gemeenschappelijk belang in de zin van artikel 61, lid 3, van de EER-overeenkomst. Bij risicofinancieringssteun is de algemene beleidsdoelstelling de verbetering van de verstrekking van financiering aan levensvatbare kmo's vanaf de vroege ontwikkelingsfasen tot en met de groeifasen en, onder bepaalde omstandigheden, aan kleine midcapondernemingen en innovatieve midcapondernemingen, zodat op langere termijn binnen het EER-grondgebied een concurrerende markt voor bedrijfsfinanciering tot stand komt, die tot de algemene economische groei moet bijdragen.

3.2.1.   Specifieke beleidsdoelstellingen van de maatregel

(58)

De maatregel moet specifieke beleidsdoelstellingen formuleren met het oog op de algemene beleidsdoelstellingen als beschreven in punt 57. Daartoe dienen de EVA-staten een beoordeling vooraf uit te voeren om de beleidsdoelen vast te stellen en de desbetreffende prestatie-indicatoren te definiëren. De omvang en de duur van de maatregel moeten aan de beleidsdoelen beantwoorden. In beginsel kunnen de prestatie-indicatoren onder meer betrekking hebben op:

a)

de vereiste of voorziene investering door de particuliere sector;

b)

het verwachte aantal financieel begunstigden die investeringen ontvangen, met inbegrip van het aantal startende kmo's;

c)

het geschatte aantal nieuwe ondernemingen dat gedurende de tenuitvoerlegging van de risicofinancieringsmaatregel en als gevolg van de risicofinancieringsinvesteringen zal worden opgericht;

d)

het aantal banen dat in de uiteindelijk begunstigde ondernemingen zal worden gecreëerd vanaf de datum van de eerste risicofinancieringsinvestering in het kader van de risicofinancieringsmaatregel tot en met de uittreding;

e)

(indien van toepassing) het gedeelte van de gedane investeringen dat aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie voldoet;

f)

mijlpalen en termijnen waarbinnen bepaalde, vooraf vastgelegde bedragen of percentages van het budget moeten worden geïnvesteerd;

g)

de verwachte opbrengst van of het verwachte rendement op de investeringen;

h)

(indien van toepassing) octrooiaanvragen ingediend door de uiteindelijke begunstigden gedurende de tenuitvoerlegging van de risicofinancieringsmaatregel.

(59)

De in punt 58 bedoelde indicatoren zijn relevant met het oog op zowel de evaluatie van de doeltreffendheid van de maatregelen als het beoordelen van de geldigheid van de investeringsstrategieën die de financiële intermediair uitzet in het kader van de selectieprocedure.

3.2.2.   Verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen door financiële intermediairs

(60)

Om te waarborgen dat de bij de risicofinancieringsmaatregel betrokken financiële intermediairs de betreffende beleidsdoelstellingen halen, moeten zij aan de in de punten 61 en 62 vermelde voorwaarden voldoen.

(61)

De investeringsstrategie van de financiële intermediairs moet in overeenstemming zijn met de beleidsdoelstellingen van de maatregel. In het kader van de selectieprocedure moeten financiële intermediairs aantonen op welke wijze de door hen voorgestelde investeringsstrategie kan bijdragen tot de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen.

(62)

De EVA-staat moet ervoor zorgen dat de investeringsstrategie van de intermediairs te allen tijde aansluit op de overeengekomen beleidsdoelen, bijvoorbeeld door geschikte monitoring- en rapportagemechanismen en door de deelneming van vertegenwoordigers van de publieke investeerders in de vertegenwoordigingsorganen van de financiële intermediair, zoals de raad van toezicht of de adviesraad. Een passende governancestructuur moet ervoor zorgen dat wijzigingen in de investeringsstrategie alleen met voorafgaande toestemming van de EVA-staat mogelijk zijn. Voor alle duidelijkheid zij erop gewezen dat de EVA-staat niet rechtstreeks mag deelnemen aan de besluitvorming over individuele investeringen en desinvesteringen.

3.3.   Noodzaak van overheidsmaatregelen

(63)

Staatssteun kan alleen gerechtvaardigd zijn wanneer deze gericht is op specifiek marktfalen dat de verwezenlijking van de doelstelling van gemeenschappelijk belang belemmert. De Autoriteit is van oordeel dat er geen sprake is van algemeen marktfalen ten aanzien van de toegang van kmo's tot financiering, maar slechts van marktfalen ten aanzien van bepaalde groepen kmo's, afhankelijk van de specifieke economische context van de betrokken EVA-staat. Dit geldt met name, doch niet uitsluitend voor kmo's in hun vroege fasen die, ondanks hun groeivooruitzichten, niet in staat zijn hun kredietwaardigheid of de deugdelijkheid van hun bedrijfsplan aan investeerders aan te tonen. De omvang van dit soort marktfalen in termen van het aantal betrokken ondernemingen en van hun kapitaalbehoeften kan variëren al naargelang de sector waarin zij actief zijn. Vanwege informatieasymmetrieën is het voor de markt moeilijk om het risico-/rendementsprofiel van dergelijke kmo's te beoordelen of om in te schatten in hoeverre zij in staat zijn risicogewogen rendement te genereren. De moeilijkheden die dergelijke kmo's ondervinden bij het delen van informatie over de kwaliteit van hun project en het hoge risico en de beperkte kredietwaardigheid waardoor zij in de ogen van investeerders gekenmerkt zijn, leiden tot hoge transactie- en bemiddelingskosten, die de risicoaversie bij de investeerders nog verder kan versterken. Kleine midcaps en innovatieve midcaps kunnen met vergelijkbare moeilijkheden geconfronteerd worden en dus met hetzelfde marktfalen te kampen hebben.

(64)

De risicofinancieringsmaatregel moet derhalve op een beoordeling vooraf zijn gebaseerd waarin wordt aangetoond dat er sprake is van een financieringskloof waarmee in aanmerking komende ondernemingen in de beoogde ontwikkelingsfase, het beoogde geografische gebied en, in voorkomend geval, de beoogde economische sector te kampen hebben. De risicofinancieringsmaatregel moet zodanig zijn vormgegeven dat marktfalen waarvan het bestaan in de beoordeling vooraf is aangetoond, wordt aangepakt.

(65)

Er moet een analyse worden gemaakt van zowel de structurele als de conjuncturele (d.w.z. crisisgebonden) problemen die tot een suboptimale voorziening met particulier kapitaal leiden. Met name moet in het kader van de beoordeling een uitvoerige analyse worden gemaakt van de financieringsbronnen die voor in aanmerking komende ondernemingen beschikbaar zijn, waarbij rekening moet worden gehouden met het aantal bestaande financiële intermediairs in het beoogde geografische gebied, de vraag of zij tot de publieke of de particuliere sector behoren, de omvang van de investeringen in het relevante marktsegment, het aantal potentieel in aanmerking komende ondernemingen en de gemiddelde waarde van individuele transacties. Deze analyse moet zijn gebaseerd op gegevens voor de vijf jaar voorafgaand aan de aanmelding van de risicofinancieringsmaatregel en dient, op basis van deze gegevens, een raming van de aard en de omvang van de financieringskloof te omvatten, d.w.z. van de hoogte van de financieringsbehoefte van de in aanmerking komende ondernemingen waarin niet kan worden voorzien.

(66)

De beoordeling vooraf dient bij voorkeur door een onafhankelijke entiteit te worden uitgevoerd op basis van objectief en actueel bewijsmateriaal. EVA-staten kunnen bestaande beoordelingen indienen, mits deze op het tijdstip van de aanmelding van de risicofinancieringsmaatregel niet ouder zijn dan drie jaar. Bij haar analyse van de bevindingen van de beoordeling vooraf behoudt de Autoriteit zich het recht voor om de deugdelijkheid van de gegevens, in het licht van het beschikbare bewijsmateriaal, in twijfel te trekken.

(67)

Om ervoor te zorgen dat de bij de maatregel betrokken financiële intermediairs zich op het geconstateerde marktfalen richten, dient een boekenonderzoek plaats te vinden dat garanties moet bieden voor een zakelijk verantwoorde investeringsstrategie die op de vastgestelde beleidsdoelstelling is toegespitst en de vastgestelde selectievoorwaarden en financieringsbeperkingen in acht neemt. Met name moeten de EVA-staten financiële intermediairs selecteren waarvan blijkt dat de door hen voorgestelde investeringsstrategie zakelijk verantwoord is en onder meer een passend beleid inzake risicodiversificatie omvat dat is gericht op het bereiken van economische levensvatbaarheid en een efficiënte schaal in termen van omvang en geografische spreiding van de investeringen.

(68)

Bovendien moet in de beoordeling vooraf rekening worden gehouden met het specifieke marktfalen waarmee de in aanmerking komende ondernemingen te kampen hebben, rekening houdende met de verdere aanwijzingen in de punten 69 tot en met 88.

3.3.1.   Maatregelen gericht op buiten het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallende categorieën ondernemingen

a)   Kleine midcaps

(69)

Het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening is beperkt tot in aanmerking komende kmo's. Ondernemingen die echter niet voldoen aan de drempels inzake aantal personeelsleden en/of financiële drempels die bepalend zijn om van een kmo te kunnen spreken, kunnen met vergelijkbare financieringsbeperkingen te maken hebben.

(70)

Bij een risicofinancieringsmaatregel kan een verruiming van de groep in aanmerking komende ondernemingen tot kleine midcaps gerechtvaardigd zijn voor zover daarmee particuliere investeerders worden geprikkeld om te investeren in een meer gediversifieerde portefeuille met grotere toe- en uittredingsmogelijkheden. Door kleine midcaps in de portefeuille op te nemen, zal de risicograad op portefeuilleniveau waarschijnlijk dalen en daardoor het rendement op de investeringen toenemen. Daarom kan dit een bijzonder doeltreffende manier zijn om institutionele investeerders aan te trekken naar risicovollere vroege-fase-ondernemingen.

(71)

In het licht van het bovenstaande, en op voorwaarde dat de beoordeling vooraf afdoende economisch bewijsmateriaal in die zin bevat, kan het gerechtvaardigd zijn om kleine midcaps te steunen. In haar beoordeling zal de Autoriteit rekening houden met de arbeids- en/of kapitaalintensiteit van de doelondernemingen en met andere criteria die betrekking hebben op de specifieke financieringsbeperkingen waarmee kleine midcaps te kampen hebben (zoals de beschikbaarheid van voldoende zekerheden voor een groot krediet).

b)   Innovatieve midcaps

(72)

Onder bepaalde omstandigheden kunnen ook midcapondernemingen met financieringsbeperkingen worden geconfronteerd die vergelijkbaar zijn met die van kmo's. Dit kan het geval zijn voor midcapondernemingen die, naast initiële investeringen in productiefaciliteiten, O&O- en innovatieactiviteiten ontplooien, met inbegrip van replicatie door marktpartijen, en die over een onvoldoende trackrecord beschikken om investeerders in staat te stellen relevante aannames te formuleren met betrekking tot de toekomstige marktvooruitzichten van de resultaten van die activiteiten. In dergelijke gevallen kan risicofinancieringssteun door de Staat noodzakelijk zijn om deze innovatieve midcapondernemingen in de gelegenheid te stellen hun productiecapaciteiten op te tillen naar een levensvatbaar niveau waarmee zij in staat zijn op eigen kracht particuliere financiering aan te trekken. Zoals opgemerkt in punt 3.3.1.a, kan het opnemen van dit soort innovatieve midcapondernemingen in een investeringsportefeuille voor een financiële intermediair een doeltreffende manier zijn om een meer gediversifieerde reeks investeringskansen aan te bieden die aantrekkelijker zijn voor een ruimere groep kandidaat-investeerders.

c)   Ondernemingen die de initiële risicofinancieringsinvestering meer dan zeven jaar na hun eerste commerciële verkoop ontvangen

(73)

De algemene groepsvrijstellingsverordening ziet op kmo's die de initiële investering in het kader van de risicofinancieringsmaatregel ontvangen vóór hun eerste commerciële verkoop op de markt of binnen zeven jaar na hun eerste commerciële verkoop. De groepsvrijstelling geldt na deze periode van zeven jaar alleen voor vervolginvesteringen. Bepaalde soorten ondernemingen kunnen echter ook na deze periode van zeven jaar nog als ondernemingen in de expansiefase of vroege-groeifase worden beschouwd, indien zij nog niet voldoende hebben aangetoond over het potentieel tot het generen van rendement te beschikken en/of niet over een voldoende stevig trackrecord en de nodige zekerheden beschikken. Dit kan met name gelden voor bijzonder risicovolle sectoren, zoals de biotechnologie en de culturele en creatieve industrie, en meer algemeen, innoverende kmo's (24). Bovendien zijn ondernemingen die over voldoende intern eigen vermogen beschikken om hun initiële activiteiten te financieren, mogelijk pas in een latere fase op extern kapitaal aangewezen, bijvoorbeeld om hun capaciteit uit te breiden van die van een kleinschalig bedrijf naar die van een grootschaliger bedrijf. Dit kan een hoger bedrag aan investeringen vergen dan zij met hun eigen middelen kunnen opvangen.

(74)

Derhalve bestaat de mogelijkheid om maatregelen toe te staan waarbij de initiële investering meer dan zeven jaar na de eerste commerciële verkoop van de doelonderneming plaatsvindt. In dergelijke situaties kan de Autoriteit verlangen dat de maatregel de in aanmerking komende ondernemingen duidelijk definieert, in het licht van het tijdens de beoordeling vooraf verstrekte bewijsmateriaal met betrekking tot het bestaan van specifiek marktfalen waarmee die ondernemingen te kampen hebben.

d)   Ondernemingen die een risicofinancieringsinvestering nodig hebben voor een bedrag dat het in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde bedrag overschrijdt

(75)

In de algemene groepsvrijstellingsverordening is het totale bedrag aan risicofinanciering, inclusief vervolginvesteringen, gemaximeerd. In bepaalde bedrijfstakken met verhoudingsgewijs hoge aanloopkosten op het gebied van onderzoek of investeringskosten — zoals biomedische wetenschappen of groene technologie of energie — is dit bedrag mogelijk niet toereikend om alle nodige initiële investeringen te doen en de onderneming op een duurzaam groeipad te brengen. Daarom kan het, onder bepaalde omstandigheden, gerechtvaardigd zijn om een hoger totaalbedrag aan investeringen voor in aanmerking komende ondernemingen toe te staan.

(76)

Met risicofinancieringsmaatregelen kan dus steun worden verschaft die dit maximale totaalbedrag overschrijdt, mits het beoogde financieringsbedrag in verhouding staat tot de omvang en de aard van de financieringskloof die in de beoordeling vooraf ten aanzien van de doelsectoren en/of doelgebieden is vastgesteld. In dergelijke gevallen zal de Autoriteit rekening houden met het kapitaalintensieve karakter van de doelsectoren en/of de hogere investeringskosten in bepaalde geografische gebieden.

e)   Alternatieve handelsplatforms die niet aan de voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening voldoen

(77)

De Autoriteit erkent dat alternatieve handelsplatforms een belangrijk onderdeel van de markt voor kmo-financiering zijn omdat zij niet alleen vers kapitaal voor kmo's aantrekken, maar ook de uittreding door eerdere investeerders vergemakkelijken (25). In de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt het belang van deze handelsplatforms erkend doordat hun activiteiten worden bevorderd ofwel door fiscale prikkels te bieden voor natuurlijke personen die investeren in op deze platforms genoteerde ondernemingen of door starterssteun toe te staan voor de platformexploitant, op voorwaarde dat de platformexploitant als kleine onderneming kwalificeert en tot aan bepaalde drempelwaarden.

(78)

Exploitanten van alternatieve handelsplatforms zijn echter bij hun oprichting niet noodzakelijkerwijs kleine ondernemingen. Ook is het maximale bedrag dat overeenkomstig de algemene groepsvrijstellingsverordening als starterssteun is toegestaan, mogelijk niet toereikend om de oprichting van het platform te ondersteunen. Voorts kan het, om voldoende middelen te kunnen aantrekken voor de oprichting en de uitrol van nieuwe platforms, noodzakelijk zijn om fiscale prikkels te geven aan zakelijke investeerders. Tot slot is het mogelijk dat op het platform niet alleen kmo's zijn genoteerd, maar ook ondernemingen die de in de kmo-definitie vastgestelde drempels overschrijden.

(79)

Daarom kan het, onder bepaalde omstandigheden, gerechtvaardigd zijn om, met het oog op de ondersteuning van platformexploitanten die geen kleine ondernemingen zijn of om investeringen voor de oprichting van alternatieve handelsplatforms mogelijk te maken, fiscale prikkels voor zakelijke investeerders toe te staan waarvan het bedrag de plafonds voor starterssteun in het kader van de algemene groepsvrijstellingsverordening overschrijdt, dan wel steun toe te staan voor alternatieve handelsplatforms waarbij de meeste financiële instrumenten die tot de handel zijn toegelaten, zijn uitgegeven door kmo's. Dit strookt met de beleidsdoelstelling om de toegang tot financiering voor kmo's te bevorderen door middel van een ononderbroken financieringsketen. Daarom moet in de beoordeling vooraf worden aangetoond dat er sprake is van specifiek marktfalen waarmee dergelijke platforms op de betrokken geografische markt te kampen hebben.

3.3.2.   Maatregelen waarvan de vormgevingsparameters niet aan de algemene groepsvrijstellingsverordening voldoen

a)   Financiële instrumenten waarbij de inbreng van de particuliere investeerders kleiner is dan de in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde percentages

(80)

Het marktfalen waarmee ondernemingen in bepaalde regio's of EVA-staten te kampen hebben, kan zich sterker doen gevoelen als gevolg van de relatieve onderontwikkeling van de markt voor kmo-financiering in dergelijke gebieden ten opzichte van andere regio's in dezelfde EVA-staat of van andere EVA-staten. Dit kan met name het geval zijn in EVA-staten waar van oudsher formele durfkapitaalinvesteerders of business angels niet goed vertegenwoordigd zijn. Op grond van de doelstelling om de ontwikkeling van een efficiënte markt voor kmo-financiering in deze regio's aan te moedigen en de structurele obstakels uit de weg te ruimen die kmo's kunnen beletten daadwerkelijk toegang tot risicofinanciering te hebben, kan daarom een gunstiger houding van de Autoriteit gerechtvaardigd zijn ten aanzien van maatregelen die in een inbreng van particuliere investeerders voorzien die kleiner is dan de in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde percentages.

(81)

Bovendien kan de Autoriteit ten aanzien van risicofinancieringsmaatregelen met een inbreng van particuliere investeerders die lager ligt dan de in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde percentages, een positief standpunt innemen, met name indien deze maatregelen specifiek zijn gericht op kmo's vóór hun eerste commerciële verkoop of in de proof-of-concept-fase, d.w.z. ondernemingen die te kampen hebben met een meer uitgesproken marktfalen, mits een gedeelte van de risico's van de investering daadwerkelijk wordt gedragen door de deelnemende particuliere investeerders.

b)   Financiële instrumenten met vormgevingsparameters die de in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde plafonds overschrijden

(82)

Het voordeel van de algemene groepsvrijstellingverordening blijft voorbehouden aan maatregelen die bij een ongelijke verliesdeling tussen publieke en particuliere investeerders zodanig zijn vormgegeven dat het eerste verlies voor rekening van de publieke investeerder komt. Evenzo zijn, in het geval van garanties, voor de groepsvrijstelling beperkingen vastgesteld inzake het garantiepercentage en de totale, voor rekening van de publieke investeerder komende verliezen.

(83)

Onder bepaalde omstandigheden is het echter mogelijk dat particuliere investeerders of kredietgevers extra kapitaal kunnen verstrekken doordat de overheid een risicovollere financieringspositie inneemt. Bij de beoordeling van maatregelen met financiële vormgevingsparameters die de plafonds van de algemene groepsvrijstellingsverordening overschrijden, zal de Autoriteit rekening houden met een reeks factoren zoals die in onderdeel 3.4.2 van deze richtsnoeren zijn geschetst.

c)   Financiële instrumenten niet zijnde garanties waarbij investeerders, financiële intermediairs en de beheerders daarvan worden geselecteerd door de voorkeur te geven aan neerwaartse bescherming boven asymmetrische winstdeling

(84)

Overeenkomstig de algemene groepsvrijstellingsverordening moet de selectie van zowel financiële intermediairs als van de investeerders of de fondsbeheerders zijn gebaseerd op een open, transparante en niet-discriminerende oproep waarin de met de maatregel beoogde beleidsdoelstellingen en het type van de financiële parameters ter verwezenlijking van die doelstellingen duidelijk worden uiteengezet. Dit betekent dat de financiële intermediairs of de beheerders ervan moeten worden geselecteerd via een procedure die in overeenstemming is met Richtlijn 2004/18/EG (26), of latere wetgeving die deze richtlijn vervangt. Indien deze richtlijn niet van toepassing is, moet de selectieprocedure zodanig zijn dat garanties worden geboden voor een zo ruim mogelijke keuze tussen gekwalificeerde financiële intermediairs of fondsbeheerders. Met name moet deze procedure de betrokken EVA-staat in staat stellen om een vergelijking te maken van de voorwaarden die de financiële intermediairs of de fondsbeheerders via onderhandelingen met potentiële particuliere investeerders zijn overeengekomen, om ervoor te zorgen dat de risicofinacieringsmaatregel met zo weinig mogelijk staatssteun particuliere investeerders aantrekt of dat minimaal wordt afgeweken van investeringen op voet van gelijkheid, in het licht van een realistische investeringsstrategie.

(85)

Volgens de algemene groepsvrijstellingsverordening moeten de bij de selectie van beheerders toegepaste criteria de voorwaarde inhouden dat voor instrumenten niet zijnde garanties „winstdeling de voorkeur krijgt boven neerwaartse bescherming”, om te voorkomen dat de beheerder bij de selectie van de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd, het nemen van buitensporige risico's te zwaar laat wegen. Op deze wijze moet worden gewaarborgd dat, ongeacht de vorm van het financiële instrument waarin de maatregel voorziet, een voorkeursbehandeling van particuliere investeerders of kredietgevers moet worden afgewogen tegen het algemeen belang, te weten het revolverende karakter van het toegewezen overheidskapitaal en de financiële houdbaarheid van de maatregel op lange termijn.

(86)

In bepaalde gevallen kan het echter noodzakelijk blijken de voorkeur te geven aan neerwaartse bescherming, met name wanneer de maatregel is gericht op bepaalde sectoren waar het wanbetalingspercentage van kmo's hoog is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn met maatregelen die gericht zijn op kmo's vóór hun eerste commerciële verkoop of in de proof-of-concept-fase, sectoren die met aanzienlijke technologische hindernissen te kampen hebben of sectoren waar ondernemingen sterk afhankelijk zijn van één project waarmee grote aanloopinvesteringen zijn gemoeid en die met een grote risicoblootstelling gepaard gaan, zoals in de culturele en creatieve industrie. Een voorkeur voor neerwaartse beschermingsmechanismen kan eveneens gerechtvaardigd zijn voor maatregelen die via een dakfonds ten uitvoer worden gelegd en op dit niveau particuliere investeerders aantrekken.

d)   Fiscale prikkels voor zakelijke investeerders, met inbegrip van financiële intermediairs of beheerders daarvan die als mede-investeerders optreden

(87)

Weliswaar voorziet de algemene groepsvrijstellingsverordening in fiscale prikkels voor onafhankelijke particuliere investeerders die natuurlijke personen zijn en direct of indirect risicofinanciering aan in aanmerking komende kmo's verschaffen, maar de EVA-staten kunnen besluiten om maatregelen te treffen waarbij soortgelijke prikkels voor zakelijke investeerders worden toegepast. Het verschil ligt in het feit dat zakelijke investeerders ondernemingen zijn in de zin van artikel 61 van de EER-overeenkomst. Daarom moet de maatregel onderworpen zijn aan specifieke beperkingen, om te waarborgen dat de op het niveau van de zakelijke investeerders verleende steun evenredig blijft en een reëel stimulerend effect heeft.

(88)

Financiële intermediairs en hun beheerders kunnen alleen een fiscale prikkel genieten voor zover zij als mede-investeerders of medekredietgevers optreden. Het is niet mogelijk om fiscale prikkels te geven met betrekking tot de diensten die door de financiële intermediair of de beheerders ervan worden verricht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

3.4.   De steunmaatregel is een geschikt instrument

3.4.1.   Een geschikt instrument in vergelijking met andere beleidsinstrumenten en andere steuninstrumenten

(89)

Met het oog op het verhelpen van het vastgestelde marktfalen en de verwezenlijking van de met de maatregel beoogde beleidsdoelstellingen moet de voorgenomen risicofinancieringsmaatregel een geschikt instrument zijn en moet hij tegelijk de maatregel zijn die de mededinging het minst verstoort. De keuze voor de specifieke vorm van de risicofinancieringsmaatregel moet in de beoordeling vooraf afdoende worden gemotiveerd.

(90)

Als eerste stap zal de Autoriteit nagaan of en in hoeverre de risicofinancieringsmaatregel als geschikt instrument kan worden beschouwd in vergelijking met andere beleidsinstrumenten die gericht zijn op het stimuleren van risicofinancieringsinvesteringen in de in aanmerking komende ondernemingen. Staatssteun is niet het enige beleidsinstrument waarover de EVA-staten beschikken om de verschaffing van risicofinanciering aan in aanmerking komende ondernemingen te bevorderen. De EVA-staten kunnen gebruikmaken van andere aanvullende beleidsinstrumenten, zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde, zoals reguleringsmaatregelen om de financiële markten beter te laten functioneren, maatregelen ter verbetering van het ondernemingsklimaat, adviesdiensten inzake investeerbaarheid of overheidsinvesteringen die in overeenstemming zijn met het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie.

(91)

In de beoordeling vooraf moeten de bestaande en, indien mogelijk, ook de geplande nationale beleidsinitiatieven en EER-beleidsinitiatieven worden geanalyseerd die op hetzelfde vastgestelde marktfalen zijn gericht, waarbij rekening dient te worden gehouden met de slagkracht en doelmatigheid van andere beleidsinstrumenten. Uit de bevindingen van de beoordeling vooraf moet blijken dat het vastgestelde marktfalen niet adequaat kan worden verholpen door middel van andere beleidsmaatregelen die geen staatssteun inhouden. Voorts moet de voorgenomen risicofinancieringsmaatregel aansluiten op het algemene beleid van de betrokken EVA-staat inzake de toegang van kmo's tot financiering en moet deze een aanvulling vormen op andere beleidsinstrumenten die op dezelfde behoeften van de markt inspelen.

(92)

Als tweede stap zal de Autoriteit nagaan of de voorgenomen maatregel beter geschikt is dan alternatieve staatssteuninstrumenten die hetzelfde marktfalen aanpakken. In dit verband wordt algemeen aangenomen dat financiële instrumenten een minder verstorende werking hebben dan directe subsidies en derhalve een geschikter instrument vormen. Staatssteun ter bevordering van de verschaffing van risicokapitaal kan echter in verschillende vormen worden verstrekt, zoals in de vorm van selectieve fiscale instrumenten, subcommerciële financiële instrumenten met inbegrip van een reeks eigenvermogens-, schuld- of garantie-instrumenten met uiteenlopende risico-/rendementskenmerken, en verschillende vormen van beschikbaarstelling en financieringsstructuren, waarbij de geschiktheid van die instrumenten afhankelijk is van de aard van de ondernemingen en de financieringskloof waarop de maatregel is gericht. Daarom zal de Autoriteit beoordelen of de vormgeving van de maatregel zorgt voor een doelmatige financieringsstructuur, waarbij zij rekening houdt met de investeringsstrategie van het fonds, teneinde te waarborgen dat een duurzaam functioneren mogelijk is.

(93)

In dit verband zal de Autoriteit positief staan tegenover maatregelen waarbij fondsen betrokken zijn die voldoende groot zijn in termen van omvang van de portefeuille, geografische spreiding ervan (met name indien de fondsen in meerdere EVA-staten actief zijn) en diversificatie van de portefeuille, omdat dit soort fondsen doeltreffender — en dus aantrekkelijker voor particuliere investeerders — kan zijn dan kleine fondsen. Bepaalde dakfondsconstructies kunnen aan deze voorwaarden voldoen, mits de totale beheerskosten die op de verschillende intermediatieniveaus ontstaan, worden gecompenseerd door substantiële efficiëntiewinsten.

3.4.2.   Voorwaarden voor financiële instrumenten

(94)

Voor financiële instrumenten die buiten het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallen, zal de Autoriteit rekening houden met de in de punten 95 tot en met 119 uiteengezette elementen.

(95)

In de eerste plaats moet de maatregel bijkomende financiering bij marktdeelnemers aantrekken. Minimumpercentages inzake particuliere investeringen die de in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde percentages onderschrijden, vallen alleen te verantwoorden wanneer in de beoordeling vooraf een sterkere mate van marktfalen wordt aangetoond. In dit verband moet bij de beoordeling vooraf, in het licht van het marktfalen dat de specifieke groep in aanmerking komende ondernemingen treft waarop de maatregel is gericht, een redelijke raming worden gemaakt van het beoogde aandeel particuliere investeringen, d.w.z. van het geraamde potentieel om aanvullende particuliere middelen aan te trekken via een portefeuille of op basis van individuele transacties. Voorts moet worden aangetoond dat de maatregel als hefboom functioneert voor aanvullende particuliere financiering die anders niet ter beschikking zou zijn gesteld of in andere vorm, voor andere bedragen of op andere voorwaarden ter beschikking zou zijn gesteld.

(96)

In het geval van risicofinancieringsmaatregelen die specifiek zijn gericht op kmo's vóór hun eerste commerciële verkoop, kan het voor de Autoriteit aanvaardbaar zijn wanneer het aandeel particuliere investeringen lager is dan de vereiste percentages. Een andere mogelijkheid is dat de Autoriteit voor dit soort investeringsdoelstellingen accepteert dat de particuliere inbreng niet-onafhankelijk van aard is, d.w.z. dat de inbreng bijvoorbeeld afkomstig is van de eigenaar van de begunstigde onderneming. In goed onderbouwde gevallen kan de Autoriteit instemmen met een percentage particuliere investeringen dat lager ligt dan de in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde percentages, ook ten aanzien van in aanmerking komende ondernemingen die minder dan zeven jaar sinds hun eerste commerciële verkoop op een markt actief zijn, in het licht van het economische bewijsmateriaal dat bij de beoordeling vooraf met betrekking tot het betreffende marktfalen wordt verschaft.

(97)

Een risicofinancieringsmaatregel die gericht is op ondernemingen die op het tijdstip van de eerste risicofinancieringsinvestering meer dan zeven jaar actief zijn op een markt, moet toereikende beperkingen bevatten in de vorm van termijnen (bijvoorbeeld 10 jaar, in plaats van 7 jaar) of van andere objectieve criteria van kwalitatieve aard die verband houden met de ontwikkelingsfase van de doelondernemingen. Voor dit soort investeringsdoelen zou de Autoriteit in de regel een minimumaandeel van particuliere investeringen eisen van 60 %.

(98)

In de tweede plaats zal de Autoriteit niet alleen rekening houden met het voorgenomen aandeel particuliere investeringen, maar ook met het evenwicht tussen de publieke en de particuliere risico's wat betreft risico's en beloningen. In dat verband zal de Autoriteit zich positief opstellen ten aanzien van maatregelen waarbij de verliezen gelijklopend worden verdeeld tussen de investeerders, en particuliere investeerders alleen opwaartse prikkels ontvangen. In beginsel is het zo dat, naarmate de verdeling van risico's en beloning nauwer aansluit bij zakelijke praktijken, de kans groter is dat de Autoriteit zal instemmen met een lager aandeel particuliere inbreng.

(99)

Ten derde is het van belang op welk niveau van de financieringsstructuur de maatregel particulier kapitaal beoogt te mobiliseren. Op het niveau van een dakfonds kunnen de mogelijkheden om particuliere financiering aan te trekken, afhankelijk zijn van een bredere toepassing van neerwaartse beschermingsmechanismen. Omgekeerd kan het zijn dat, wanneer in te sterke mate van dergelijke mechanismen wordt gebruikgemaakt, dit de selectie van in aanmerking komende ondernemingen vertekent en ondoelmatige uitkomsten oplevert wanneer particuliere investeerders zich op het niveau van de investering en per transactie met de ondernemingen bemoeien.

(100)

Bij de beoordeling van de vraag of de specifieke vormgeving van de maatregel noodzakelijk is, kan de Autoriteit rekening houden met het gewicht van het restrisico dat bij de geselecteerde particuliere investeerders blijft, in verhouding tot de verwachte en onverwachte verliezen die voor rekening van de publieke investeerder komen, alsmede met de verdeling van de verwachte opbrengsten tussen de publieke en de particuliere investeerders. Een ander risico- en beloningsprofiel kan dus aanvaardbaar zijn, mits hierdoor de totale particuliere investering wordt gemaximaliseerd zonder het reële winstgerichte karakter van de investeringsbesluiten te ondermijnen.

(101)

In de vierde plaats moet de precieze aard van de prikkels worden bepaald aan de hand van een open en niet-discriminerende procedure voor de selectie van financiële intermediairs en van fondsbeheerders of investeerders. Evenzo dienen beheerders van dakfondsen te worden verplicht om zich, in het kader van hun investeringsmandaat, juridisch ertoe te verbinden om via een concurrentiegerichte selectieprocedure voor in aanmerking komende financiële intermediairs, fondsbeheerders of investeerders preferente voorwaarden vast te stellen die kunnen worden toegepast op het niveau van de subfondsen.

(102)

Van de EVA-staten kan worden verlangd dat zij, om de noodzaak aan te tonen van de specifieke financiële voorwaarden die aan de vormgeving van de maatregel ten grondslag liggen, bewijsmateriaal overleggen waaruit blijkt dat bij de selectie van particuliere investeerders alle deelnemers aan de procedure op voorwaarden hebben aangedrongen die niet onder de algemene groepsvrijstellingsverordening zouden vallen, of dat de oproep tot deelname geen eenduidig resultaat heeft opgeleverd.

(103)

In de vijfde plaats kan de financiële intermediair of de fondsbeheerder als mede-investeerder naast de EVA-staat investeren, zolang hiermee elk potentieel belangenconflict wordt vermeden. De financiële intermediair moet ten minste 10 % van de first-loss-tranche voor zijn rekening nemen. Dit soort mede-investering kan ervoor helpen te zorgen dat investeringsbesluiten zijn afgestemd op de betrokken beleidsdoelstellingen. De mogelijkheden van de beheerder om uit eigen middelen investeringen te doen, kan een van de selectiecriteria zijn.

(104)

Ten slotte moet bij risicofinancieringsmaatregelen waarbij van schuldinstrumenten wordt gebruikgemaakt, worden voorzien in een mechanisme dat ervoor zorgt dat de financiële intermediair het voordeel dat hij van de Staat ontvangt, doorgeeft aan de uiteindelijk begunstigde ondernemingen, bijvoorbeeld in de vorm van een lagere rente, lagere eisen inzake zekerheden of een combinatie van beide. De financiële intermediair kan het voordeel ook doorgeven door te investeren in ondernemingen die weliswaar potentieel levensvatbaar zijn, maar die, volgens de interne ratingcriteria van de financiële intermediair, tot een risicoklasse behoren waarin de intermediair, zonder de risicofinancieringsmaatregel, niet zou investeren. Dit mechanisme voor het doorgeven van voordelen moet toereikende monitoringregelingen én een terugvorderingsmechanisme bevatten.

(105)

EVA-staten kunnen binnen de risicofinancieringsmaatregel, op voet van ongelijkheid, een reeks financiële instrumenten, zoals instrumenten voor het investeren in eigen vermogen en quasi-eigen vermogen, leninginstrumenten of garanties inzetten. In de punten 106 tot en met 119 worden de elementen uiteengezet waarmee de Autoriteit rekening zal houden bij haar beoordeling van die specifieke financiële instrumenten.

a)   Eigenvermogensinvesteringen

(106)

Instrumenten voor eigenvermogensinvesteringen kunnen de vorm aannemen van investeringen in eigen vermogen of quasi-eigen vermogen van een onderneming, waarmee de investeerder de eigendom van die onderneming (of een deel daarvan) verwerft.

(107)

Eigenvermogensinstrumenten kunnen diverse asymmetrische kenmerken hebben en in een gedifferentieerde behandeling van de investeerders voorzien, waarbij sommige investeerders een groter aandeel in het risico en de beloning hebben dan andere. Om de risico's voor particuliere investeerders te mitigeren, kan de maatregel voorzien in opwaartse bescherming (waarbij de publieke investeerder afstand doet van een deel van het rendement) of in bescherming tegen een deel van de verliezen (waarbij de verliezen van de particuliere investeerder worden beperkt), dan wel in een combinatie van beide.

(108)

Volgens de Autoriteit stemmen opwaartse prikkels de belangen van publieke en particuliere investeerders beter op elkaar af. Omgekeerd kan een neerwaartse bescherming waarbij de publieke investeerder aan het risico van slechte prestatie kan zijn blootgesteld, leiden tot onjuiste afstemming van de belangen en een negatieve selectie door financiële intermediairs of investeerders.

(109)

De Autoriteit is van oordeel dat eigenvermogensinstrumenten met een gemaximeerd rendement (27), een call-optie (28) en een asymmetrische verdeling van contante inkomsten (29) goede prikkels bieden, met name in situaties die door minder ernstig marktfalen worden gekenmerkt.

(110)

Eigenvermogensinstrumenten met ongelijke verliesdelingskenmerken die niet binnen de in de algemene groepsvrijstellingsverordening bepaalde grenzen vallen, kunnen alleen gerechtvaardigd zijn voor maatregelen die bedoeld zijn om ernstig marktfalen als vastgesteld in de beoordeling vooraf aan te pakken, zoals maatregelen die voornamelijk zijn gericht op kmo's vóór hun eerste commerciële verkoop of in de proof-of-concept-fase. Om een uitgebreide bescherming tegen neerwaarts risico te voorkomen, moet de voor rekening van de publieke investeerder komende first-loss-tranche worden gemaximeerd.

b)   Gefinancierde schuldinstrumenten: leningen

(111)

Een risicofinancieringsmaatregel kan het verstrekken van leningen omvatten op het niveau van de financiële intermediairs of op het niveau van de uiteindelijke begunstigden.

(112)

Gefinancierde schuldinstrumenten kunnen verschillende vormen aannemen, zoals achtergestelde leningen en leningen met portefeuillerisicodeling (Portfolio risk-sharing loans — PRSL). Achtergestelde leningen kunnen aan financiële intermediairs worden verstrekt ter versterking van hun kapitaalstructuur, teneinde aanvullende financiering te verschaffen aan in aanmerking komende ondernemingen. Leningen met portefeuillerisicodeling zijn bedoeld om leningen te verstrekken aan financiële intermediairs die zich ertoe verbinden een portefeuille nieuwe kredieten of leases aan in aanmerking komende ondernemingen tot een bepaald percentage te cofinancieren, in combinatie met risicodeling voor de kredietportefeuille per krediet (of lease). In beide gevallen treedt de financiële intermediair op als mede-investeerder in de in aanmerking komende ondernemingen, maar geniet hij ten opzichte van de publieke investeerder/kredietgever een voorkeursbehandeling, aangezien zijn blootstelling aan de uit de onderliggende kredietportefeuille voortvloeiende kredietrisico's door het instrument wordt gemitigeerd.

(113)

In het algemeen geldt dat, wanneer de publieke investeerder/kredietgever op grond van de risicobeperkende kenmerken van het instrument ten aanzien van de onderliggende kredietportefeuille een first-loss-positie inneemt die het in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde plafond overschrijdt, de maatregel alleen gerechtvaardigd kan zijn in het geval van ernstig marktfalen dat duidelijk moet zijn vastgesteld in de beoordeling vooraf. De Autoriteit zal positief staan tegenover maatregelen die in een uitdrukkelijk plafond van het voor rekening van de publieke investeerder komende eerste verlies voorzien, met name wanneer dat plafond op ten hoogste 35 % is vastgesteld.

(114)

Bij leninginstrumenten met portefeuillerisicodeling dient een aanzienlijk mede-investeringspercentage van de kant van de geselecteerde financiële intermediair te worden gewaarborgd. Dit wordt geacht het geval te zijn indien dat percentage ten minste 30 % van de waarde van de onderliggende kredietportefeuille bedraagt.

(115)

Indien gefinancierde schuldinstrumenten worden gebruikt om bestaande leningen te herfinancieren, worden zij niet geacht een stimulerend effect te genereren en kunnen steunelementen welke in dergelijke instrumenten vervat zijn, niet als met de werking van de EER-overeenkomst verenigbaar op grond van artikel 61, lid 3, onder c), van diezelfde overeenkomst worden beschouwd.

c)   Niet-gefinancierde schuldinstrumenten: garanties

(116)

Een risicofinancieringsmaatregel kan het verstrekken omvatten van garanties of tegengaranties aan de financiële intermediairs en/of garanties aan de uiteindelijke begunstigden. In aanmerking komende transacties die door de garantie worden gedekt, moeten nieuw geïnitieerde in aanmerking komende risicofinancieringskrediettransacties zijn, met inbegrip van lease-instrumenten, alsmede quasi-eigenvermogensinstrumenten, met uitsluiting van eigenvermogensinstrumenten.

(117)

Garanties dienen op portefeuillebasis te worden verstrekt. Financiële intermediairs kunnen kiezen welke transacties zij in de door de garantie gedekte portefeuille opnemen, zolang de daarin opgenomen transacties voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen zoals die in de risicofinancieringsmaatregel zijn vastgesteld. Garanties dienen te worden afgegeven tegen een percentage dat een passende risico-/beloningsverdeling met de financiële intermediairs waarborgt. Met name kan het garantiepercentage, in goed onderbouwde gevallen en indien de uitkomsten van de beoordeling vooraf zulks rechtvaardigen, hoger zijn dan het in de algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde maximumpercentage, maar het mag niet meer dan 90 % bedragen Dit zou het geval kunnen zijn voor garanties afgegeven voor kredieten aan of quasi-eigen-vermogensinvesteringen in kmo's vóór hun eerste commerciële verkoop.

(118)

In het geval van gemaximeerde garanties dient het maximumpercentage in beginsel alleen de verwachte verliezen te dekken. Mocht het ook de onverwachte verliezen dekken, dan dient dit tegen een tarief te gebeuren dat de bijkomende risicodekkingsgraad tot uiting brengt. In de regel kan het maximumpercentage ten hoogste 35 % bedragen. In goed onderbouwde gevallen kunnen onbeperkte garanties (garanties met een garantiepercentage, maar zonder maximumpercentage) worden verstrekt en moet daarvoor een tarief worden berekend waarin de door dit soort garantie geboden aanvullende risicodekking tot uitdrukking komt.

(119)

De looptijd van de garantie dient in de tijd beperkt te zijn, doorgaans tot ten hoogste tien jaar, onverminderd de looptijd van de door de garantie gedekte individuele schuldinstrumenten, die langer kan zijn. De garantie moet worden beperkt indien de financiële intermediair gedurende een gespecificeerde periode niet een bepaald minimumbedrag in de portefeuille investeert. Voor niet-gebruikte bedragen moet een bereidstellingsprovisie in rekening worden gebracht. Er kan worden voorzien in mechanismen, bijvoorbeeld in de vorm van bereidstellingsprovisies, triggering events of mijlpalen, om de intermediairs te stimuleren de overeengekomen financieringsvolumes te realiseren.

3.4.3.   Voorwaarden voor fiscale instrumenten

(120)

Zoals vermeld in punt 3.3.2.d, is het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening beperkt tot fiscale prikkels voor investeerders die natuurlijke personen zijn. Derhalve geldt een verplichting tot aanmelding bij de Autoriteit voor maatregelen waarbij fiscale prikkels worden gebruikt om zakelijke investeerders aan te moedigen financiering te verschaffen aan in aanmerking komende ondernemingen — hetzij direct dan wel indirect via de verwerving van aandelen in een specifiek fonds of via andere investeringsvehikels voor investeringen in dergelijke ondernemingen.

(121)

Als algemene regel geldt dat de EVA-staten hun fiscale maatregelen moeten baseren op de bevindingen met betrekking tot marktfalen in de beoordeling vooraf en dat zij hun instrument derhalve moeten richten op een welomschreven categorie van in aanmerking komende ondernemingen.

(122)

Fiscale prikkels voor zakelijke investeerders kunnen de vorm aannemen van een vermindering van de inkomstenbelasting en/of een vermindering van de belasting op kapitaalwinst en dividenden, met inbegrip van belastingkredieten en belastinguitstel. In het kader van haar handhavingspraktijk heeft de Autoriteit verminderingen van de inkomstenbelasting doorgaans met de werking van de EER-overeenkomst verenigbaar geacht wanneer deze specifieke limieten omvatten met betrekking tot het maximumpercentage van het geïnvesteerde bedrag waarvoor de investeerder belastingvermindering kan krijgen, alsmede een maximaal bedrag dat kan worden afgetrokken van de door de investeerder verschuldigde belastingen. Bovendien kan voor belastingen over kapitaalwinsten uit de afstoting van aandelen uitstel van betaling worden verleend, indien het desbetreffende bedrag binnen een bepaalde termijn wordt geherinvesteerd in in aanmerking komende investeringen, terwijl verliezen uit de afstoting van dergelijke aandelen kunnen worden afgetrokken van de winsten die worden behaald op andere aandelen waarop dezelfde belasting van toepassing is.

(123)

In het algemeen is de Autoriteit van oordeel dat dit soort fiscale maatregelen geschikt zijn — en dus een stimulerend effect hebben — indien de EVA-staten het bewijs kunnen leveren dat de selectie van de in aanmerking komende ondernemingen is gebaseerd op een samenhangend geheel van investeringsvereisten, die op passende wijze zijn bekendgemaakt en waarin de kenmerken zijn aangegeven van de in aanmerking komende ondernemingen die met aangetoond marktfalen te kampen hebben.

(124)

Onverminderd de mogelijkheid tot het verlengen van een maatregel, moeten fiscale regelingen een maximale looptijd van tien jaar hebben. Indien een regeling na tien jaar wordt verlengd, moet de EVA-staat een nieuwe beoordeling vooraf uitvoeren, samen met een doorlichting van de doeltreffendheid van die regeling gedurende de periode dat deze werd toegepast.

(125)

In haar analyse zal de Autoriteit rekening houden met de specifieke kenmerken van het betrokken nationale belastingstelsel en de fiscale prikkels die al in de EVA-staat voorhanden zijn, alsmede met de wisselwerking tussen die prikkels, voor de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking. Tevens dient te worden gewaarborgd dat de regels inzake de gegevensuitwisseling tussen belastingdiensten ter voorkoming van belastingfraude en belastingontduiking correct worden toegepast.

(126)

Alle investeerders die aan de vereiste criteria voldoen, moeten in het genot van het fiscale voordeel kunnen komen, zonder dat daarbij naar plaats van vestiging wordt gediscrimineerd en op voorwaarde dat de betrokken EVA-staat voldoet aan minimumnormen voor goed bestuur in belastingzaken. De EVA-staten dienen derhalve voldoende ruchtbaarheid te geven aan de reikwijdte en de technische parameters van de maatregel. Deze moeten ook de noodzakelijke plafonds omvatten die het maximumvoordeel begrenzen dat per investeerder uit de maatregel kan worden verkregen, alsmede het maximale investeringsbedrag per individuele in aanmerking komende onderneming.

3.4.4.   Voorwaarden betreffende maatregelen ter ondersteuning van alternatieve handelsplatforms

(127)

Wat betreft steunmaatregelen ter ondersteuning van alternatieve handelsplatforms die buiten de grenzen van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallen, moet de exploitant van het platform een bedrijfsplan voorleggen waaruit blijkt dat het gesteunde platform binnen tien jaar zelfvoorzienend kan zijn. Bovendien moeten in de aanmelding plausibele nulscenario's worden gepresenteerd waarin, in termen van toegang tot de vereiste financiering, een vergelijking wordt gemaakt met situaties waarmee de genoteerde ondernemingen te maken zouden krijgen indien het platform niet zou bestaan.

(128)

De Autoriteit zal zich ook welwillend opstellen ten aanzien van alternatieve handelsplatforms die worden opgezet door en actief zijn in meerdere EVA-staten, omdat deze bijzonder efficiënt en aantrekkelijk kunnen zijn voor particuliere investeerders, met name institutionele investeerders.

(129)

Voor bestaande platforms moet uit de voorgenomen bedrijfsstrategie van het platform blijken dat het betrokken platform, ondanks zijn levensvatbaarheid op lange termijn, op kortetermijnsteun is aangewezen vanwege een aanhoudend tekort aan noteringen — en dus een liquiditeitstekort. De Autoriteit zal positief staan tegenover steun voor het opzetten van een alternatief handelsplatform in EVA-staten waar dit soort platform niet bestaat. Wanneer het te ondersteunen alternatieve handelsplatform een subplatform is of een dochteronderneming is van een bestaande effectenbeurs, zal de Autoriteit met bijzondere aandacht kijken naar het tekort aan financiering waarmee dit soort subplatform te maken heeft.

3.5.   Stimulerend effect van de steun

(130)

Staatssteun kan alleen geacht worden verenigbaar te zijn met de werking van de EER-overeenkomst wanneer de steun een stimulerend effect heeft waarmee de begunstigde van de steun ertoe aangezet wordt om activiteiten te ontplooien die deze als gevolg van marktfalen zonder de steun niet of slechts in beperktere mate zou ontplooien. Op het niveau van de in aanmerking komende ondernemingen speelt een stimulerend effect wanneer de uiteindelijke begunstigde financiering kan krijgen die anders in die vorm, in die omvang of op dat tijdstip niet beschikbaar zou zijn.

(131)

Risicofinancieringsmaatregelen moeten marktinvesteerders prikkelen om potentieel levensvatbare in aanmerking komende ondernemingen meer financiering dan thans beschikbaar te verschaffen en/of extra risico's aan te gaan. Een risicofinancieringsmaatregel wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer deze investeringen vanuit de markt mobiliseert zodat de totale financiering die aan de in aanmerking komende ondernemingen ter beschikking wordt gesteld, het budget van de maatregel overstijgt. Een cruciaal criterium dat bij de selectie van financiële intermediairs en fondsbeheerders moet worden toegepast, is daarom hun vermogen om aanvullend particulier kapitaal aan te trekken.

(132)

De beoordeling van het stimulerende effect houdt nauw verband met de beoordeling van het marktfalen die in onderdeel 3.3 werd besproken. Voorts is de vraag of de maatregel voor hefboomwerking kan zorgen, uiteindelijk afhankelijk van de vormgeving van de maatregel met betrekking tot het evenwicht van risico's en beloningen tussen publieke en particuliere financiers, dat ook nauw samenhangt met de vraag of de vormgeving van de staatssteunmaatregel geschikt is (zie onderdeel 3.4). Wanneer het marktfalen correct is vastgesteld en de maatregel passend is vormgegeven, kan derhalve worden aangenomen dat er sprake is van een stimulerend effect.

3.6.   Evenredigheid van de steun

(133)

Staatssteun moet evenredig zijn in verhouding tot het marktfalen dat wordt aangepakt om de betrokken beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. In overeenstemming met de beginselen van verstandig financieel beheer moet de steunmaatregel kostenefficiënt zijn vormgegeven. Om als evenredig te worden beschouwd, moet bij een steunmaatregel de steun beperkt blijven tot het strikte minimum dat noodzakelijk is om financiering op de markt aan te trekken teneinde de vastgestelde financieringskloof te dichten, zonder dat daardoor ongewenste voordelen worden verschaft.

(134)

Als algemene regel geldt dat op het niveau van de uiteindelijke begunstigden risicofinancieringssteun geacht wordt evenredig te zijn indien het totale bedrag aan gezamenlijke (publieke én particuliere) financiering die in het kader van de risicofinancieringsmaatregel wordt verschaft, beperkt blijft tot de omvang van de in de beoordeling vooraf vastgestelde financieringskoof. Op het niveau van de investeerders moet de steun beperkt blijven tot het minimum dat noodzakelijk is om particulier kapitaal aan te trekken, teneinde de minimale hefboomwerking te bereiken en de financieringskloof te dichten.

3.6.1.   Voorwaarden voor financiële instrumenten

(135)

De maatregel moet een evenwicht waarborgen tussen de preferente voorwaarden die door een financieel instrument worden geboden om de hefboomwerking te maximaliseren en toch het vastgestelde marktfalen te verhelpen, enerzijds, en de noodzaak met het instrument voldoende financieel rendement te genereren om de operationele levensvatbaarheid te handhaven, anderzijds.

(136)

De precieze aard en waarde van de prikkels moet worden bepaald aan de hand van een open en niet-discriminerende selectieprocedure waarbij financiële intermediairs en fondsbeheerders of investeerders worden opgeroepen om concurrerende biedingen in te dienen. De Autoriteit is van mening dat, wanneer een asymmetrisch risicogewogen rendement of een asymmetrische verliesdeling via dit soort proces tot stand komt, het financiële instrument geacht moet worden evenredig te zijn en een redelijk rendement (Fair Rate of Return — FRR) moet opleveren. Wanneer de fondsbeheerders worden geselecteerd via een open, transparante en objectieve oproep waarvoor de kandidaten als onderdeel van het selectieproces hun investeerdersbasis moeten presenteren, worden de particuliere investeerders geacht correct te zijn geselecteerd.

(137)

Ingeval een publiek fonds mede-investeert met particuliere investeerders die per individuele transactie deelnemen, dienen deze particuliere investeerders per transactie te worden geselecteerd via een afzonderlijke concurrentiegerichte procedure, die de voorkeur geniet als het erom gaat het redelijke rendement te bepalen.

(138)

Wanneer particuliere investeerders niet via dit soort procedure worden geselecteerd (bijvoorbeeld omdat de selectieprocedure ondoeltreffend is gebleken of geen eenduidig resultaat opleverde), moet het redelijke rendement door een onafhankelijke deskundige op basis van een analyse van marktbenchmarks en marktrisico's en aan de hand van de Discounted Cash Flow (DCF) waarderingsmethode worden bepaald, om te vermijden dat investeerders worden overgecompenseerd. Op die basis dient de onafhankelijke deskundige een minimumpercentage voor het redelijke rendement te berekenen en dat te vermeerderen met een passende marge die de risico's tot uiting brengt.

(139)

In dat geval moeten er passende regels zijn voor de aanstelling van de onafhankelijke deskundige. Minimaal moet de deskundige een vergunning hebben om dit soort advies te verstrekken, ingeschreven zijn bij de desbetreffende beroepsorganisaties, voldoen aan de door die organisaties opgestelde gedrags- en beroepsregels, onafhankelijk zijn en aansprakelijk zijn voor de juistheid van het door hem verstrekte deskundig advies. In beginsel dienen onafhankelijke deskundigen volgens een open, transparante en niet-discriminerende procedure te worden geselecteerd. Binnen een periode van drie jaar mag niet tweemaal op dezelfde deskundige een beroep worden gedaan.

(140)

In het licht van het bovenstaande kan de vormgeving van de maatregel voorzien in verschillende investeringen met asymmetrische winstdeling of ongelijktijdige investeringen door publieke en particuliere investeerders, mits het verwachte risicogewogen rendement voor de particuliere investeerders beperkt blijft tot het redelijke rendement.

(141)

Als algemeen beginsel geldt dat de Autoriteit van oordeel is dat de onderlinge economische afstemming tussen de belangen van de EVA-staten en die van de financiële intermediairs of, in voorkomend geval, hun beheerders de steun tot een minimum kan helpen te beperken. De belangen moeten op elkaar worden afgestemd zowel wat betreft de verwezenlijking van de specifieke beleidsdoelstellingen als in termen van financiële prestaties van de overheidsinvestering in het instrument.

(142)

De financiële intermediair of de fondsmanager kan samen met de EVA-staat mede-investeren, zolang de voorwaarden voor dit soort mede-investering alle mogelijke belangenconflicten uitsluiten. Dit soort mede-investering kan voor de beheerder een prikkel zijn om zijn investeringsbesluiten af te stemmen op de vastgestelde beleidsdoelstellingen. De mogelijkheden van de beheerder om uit eigen middelen investeringen te doen, kan een van de selectiecriteria zijn.

(143)

De vergoeding van de financiële intermediairs of de fondsmanagers moet, afhankelijk van het soort risicofinancieringsmaatregel, een jaarlijkse beheersvergoeding bevatten en prestatiegerelateerde prikkels, zoals carried interest.

(144)

De prestatiegerelateerde component van de vergoeding moet aanzienlijk zijn en zodanig zijn vormgegeven dat de financiële prestaties en het bereiken van vooraf bepaalde specifieke beleidsdoelstellingen worden beloond. Er moet voor het juiste evenwicht worden gezorgd tussen de beleidsgerelateerde prikkels en de financiële prestatieprikkels die moeten zorgen voor een doeltreffende selectie van in aanmerking komende ondernemingen waarin zal worden geïnvesteerd. Daarnaast zal de Autoriteit mogelijke sancties mee in rekening nemen die in de financieringsovereenkomst tussen de EVA-staat en de financiële intermediair zijn opgenomen, en die gelden voor het geval de vastgestelde beleidsdoelen niet worden gehaald.

(145)

Het niveau van de prestatiegerelateerde vergoedingen dient te zijn gebaseerd op de betrokken marktpraktijk. Beheerders moeten niet alleen een vergoeding ontvangen voor de succesvolle investering en het bedrag aan aangetrokken particulier kapitaal, maar ook voor een goed rendement op de investeringen, bijvoorbeeld over ontvangen inkomsten en ontvangen kapitaal boven een bepaald minimum rendementspercentage of hurdle rate.

(146)

Het totaal van de beheersvergoedingen mag niet hoger zijn dan de bedrijfs- en beheerskosten die nodig zijn voor de uitvoering van het betrokken financiële instrument, vermeerderd met een redelijke winst, in lijn met de marktpraktijk. De vergoedingen mogen geen investeringskosten omvatten.

(147)

Aangezien financiële intermediairs of, in voorkomend geval, hun beheerders middels een open, transparante en niet-discriminerende oproep moeten worden geselecteerd, kan de algehele vergoedingsstructuur als onderdeel van de scoring in het kader van die selectieprocedure worden geëvalueerd en kan de maximale vergoeding dan als resultaat van die selectie worden vastgesteld.

(148)

In het geval van een rechtstreekse aanstelling van een met het beheer belaste entiteit vindt de Autoriteit dat de jaarlijkse beheersvergoeding in beginsel niet meer dan 3 % van het in de entiteit in te brengen kapitaal mag bedragen, ongerekend prestatiegerelateerde prikkels.

3.6.2.   Voorwaarden voor fiscale instrumenten

(149)

De totale investering per begunstigde onderneming mag niet meer bedragen dan het maximumbedrag dat in de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald in de bepalingen met betrekking tot risicofinanciering.

(150)

Voor in aanmerking komende aandelen moet het, ongeacht het type belastingvermindering, gaan om gewone, alle risico's dragende, nieuw door een in aanmerking komende onderneming uitgegeven aandelen als omschreven in de beoordeling vooraf, en deze moeten ten minste voor een periode van drie jaar worden aangehouden. De belastingvermindering kan alleen worden verleend aan investeerders die onafhankelijk zijn van de onderneming waarin wordt geïnvesteerd.

(151)

In het geval van een vermindering van de inkomstenbelasting kunnen investeerders die aan in aanmerking komende ondernemingen financiering verschaffen, een belastingkorting ontvangen ten belope van een redelijk percentage van het bedrag dat in de in aanmerking komende onderneming wordt geïnvesteerd, op voorwaarde dat met deze korting het maximale, door de investeerder vóór toepassing van de belastingmaatregel verschuldigde bedrag aan vennootschapsbelasting niet wordt overschreden. De Autoriteit beschouwt voor deze belastingkorting een plafond van 30 % van het geïnvesteerde bedrag als redelijk. Verliezen uit de afstoting van de aandelen kunnen met de inkomstenbelasting worden verrekend.

(152)

In het geval van een vermindering van de belasting op dividenden kunnen alle over in aanmerking komende aandelen ontvangen dividenden volledig van de inkomstenbelasting worden vrijgesteld. Ook kan in het geval van een vermindering van de belasting op kapitaalwinst alle winst uit de verkoop van in aanmerking komende aandelen volledig van de kapitaalwinstbelasting worden vrijgesteld. Bovendien kan de kapitaalwinstbelasting over de afstoting van in aanmerking komende aandelen worden uitgesteld indien het verschuldigde bedrag binnen één jaar in nieuwe in aanmerking komende aandelen wordt geherinvesteerd.

3.6.3.   Voorwaarden voor alternatieve handelsplatforms

(153)

Om een behoorlijke analyse van de evenredigheid van de steun aan de exploitant van het alternatieve handelsplatform mogelijk te maken, kan staatssteun worden verleend om tot 50 % van de investeringsuitgaven die worden gemaakt voor de oprichting van dit soort platform, te dekken.

(154)

In het geval van fiscale prikkels voor zakelijke investeerders zal de Autoriteit de maatregel toetsen aan de voorwaarden die in deze richtsnoeren voor fiscale instrumenten zijn vastgesteld.

3.7.   Vermijden van ongewenste negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer

(155)

De staatssteunmaatregel moet zodanig zijn vormgegeven dat verstoringen van de mededinging in de EER daardoor worden beperkt. De negatieve effecten moeten worden afgewogen tegen het algemene positieve effect van de maatregel. In het geval van risicofinancieringsmaatregelen moeten de potentiële negatieve effecten worden beoordeeld op elk niveau waarop er steun aanwezig kan zijn: de investeerders, de financiële intermediairs en hun beheerders, en de uiteindelijke begunstigden.

(156)

Om de Autoriteit in staat te stellen de te verwachten negatieve effecten te beoordelen, kan de EVA-staat, in het kader van de beoordeling vooraf, beschikbare studies indienen, alsmede evaluaties achteraf van regelingen die vergelijkbaar zijn in termen van in aanmerking komende ondernemingen, financieringsstructuren, vormgevingsparameters en geografische gebieden.

(157)

Ten eerste kan staatssteun op het niveau van de markt voor het verschaffen van risicofinanciering tot een verdringing van particuliere investeerders leiden. Dit kan het voor particuliere investeerders minder aantrekkelijk maken om financiering ter beschikking van in aanmerking komende ondernemingen te stellen en kan hen aanmoedigen te wachten totdat de Staat ten behoeve van dergelijke investeringen steun verleent. Dit risico wordt des te relevanter, naarmate het totale bedrag van de aan de uiteindelijke begunstigden verstrekte financiering toeneemt, de omvang van die begunstigde ondernemingen groter is en zij zich in een latere ontwikkelingsfase bevinden, aangezien in die omstandigheden geleidelijk aan meer particuliere financiering beschikbaar komt. Bovendien mag de staatssteun niet dienen om normale zakelijke risico's weg te nemen van investeringen die de investeerders ook zonder staatssteun zouden hebben gedaan. Hoe beter echter het marktfalen is omschreven, des te kleiner is het risico dat de risicofinancieringsmaatregel tot dit soort verdringing zal leiden.

(158)

Ten tweede kan staatssteun op het niveau van financiële intermediairs verstorende effecten hebben doordat de intermediair met de steun zijn marktmacht kan versterken of handhaven, bijvoorbeeld op de markt in een bepaalde regio. Zelfs wanneer steun de marktmacht van de financiële intermediair niet rechtstreeks versterkt, kan dit indirect het geval zijn doordat hij de uitbreiding van bestaande concurrenten ontmoedigt, hen aanzet de markt te verlaten of het voor nieuwe concurrenten onaantrekkelijk maakt tot de markt toe te treden.

(159)

Risicofinancieringsmaatregelen moeten zich toespitsen op groeigerichte ondernemingen die niet in staat zijn voldoende financiering uit particuliere bronnen aan te trekken, maar die met risicofinancieringssteun wel levensvatbaar kunnen worden. Een maatregel echter die voorziet in de oprichting van een publiek fonds met een investeringsstrategie die onvoldoende de potentiële levensvatbaarheid van de in aanmerking komende ondernemingen kan aantonen, zal waarschijnlijk niet slagen voor de afwegingstoets, omdat in dat geval de risicofinancieringsinvestering kan neerkomen op een subsidie.

(160)

Aangezien de voorwaarden voor zakelijk beheer en winstgerichte besluitvorming in de bepalingen inzake risicofinanciering van de algemene groepsvrijstellingsverordening van wezenlijk belang zijn om te garanderen dat de selectie van de uiteindelijke begunstigde ondernemingen op zakelijke argumenten is gebaseerd, kan in het kader van deze richtsnoeren niet van die voorwaarden worden afgeweken, ook niet wanneer bij de maatregel publieke financiële intermediairs betrokken zijn.

(161)

Kleinschalige investeringsfondsen met een enge regionale focus en zonder toereikende governanceregelingen zullen worden beoordeeld om het risico te vermijden dat ondoelmatige marktstructuren in stand worden gehouden. Regionale risicofinancieringsregelingen beschikken misschien niet over de vereiste schaalgrootte en reikwijdte wegens een gebrek aan diversificatie doordat er onvoldoende in aanmerking komende ondernemingen zijn waarin kan worden geïnvesteerd, hetgeen de doelmatigheid van dit soort fondsen kan verminderen en ertoe kan leiden dat steun aan minder levensvatbare ondernemingen wordt toegekend. Die investeringen kunnen in verstoringen van de mededinging resulteren en bepaalde ondernemingen ongewenste voordelen verschaffen. Bovendien kunnen dit soort fondsen minder aantrekkelijk zijn voor particuliere investeerders, met name institutionele investeerders, omdat zij meer worden gezien als een constructie die doelstellingen van regionaal beleid dient, dan als een levensvatbare zakelijke kans die een aanvaardbaar rendement op investering biedt.

(162)

Ten derde zal de Autoriteit op het niveau van de uiteindelijke begunstigden beoordelen of de maatregel verstorende effecten heeft op de productmarkten waarop die ondernemingen concurreren. Zo kan de maatregel bijvoorbeeld tot een verstoring van de mededinging leiden indien hij gericht is op ondernemingen in zwak presterende sectoren. Een aanzienlijke capaciteitstoename als gevolg van staatssteun in een zwak presterende markt zou met name de mededinging buitensporig kunnen verstoren, omdat de totstandbrenging of instandhouding van overcapaciteit ertoe kan leiden dat winstmarges onder druk komen te staan en concurrenten hun investeringen verminderen of zich zelfs uit de markt terugtrekken. Tevens kan een en ander ondernemingen ervan weerhouden de markt te betreden. Dit resulteert in ondoelmatige marktstructuren die op lange termijn ook nadelig zijn voor de consumenten. Wanneer de markt in de doelsectoren groeit, is er doorgaans minder reden voor bezorgdheid dat de steun dynamische prikkels ongunstig zal beïnvloeden of het verlaten van of toetreden tot de markt sterk zal belemmeren. Daarom zal de Autoriteit de omvang van de productiecapaciteit in een bepaalde sector onderzoeken in het licht van de potentiële vraag. Om de Autoriteit in staat te stellen dit soort onderzoek te voeren, moet de EVA-staat aangeven of de risicofinancieringsmaatregel sectorspecifiek is, dan wel of daarin de voorkeur uitgaat naar bepaalde sectoren boven andere.

(163)

Staatssteun kan tot gevolg hebben dat marktmechanismen worden doorkruist die voor doelmatige uitkomsten zorgen door de meest doelmatige producenten te belonen en de minst doelmatige producenten te dwingen te verbeteren, te herstructureren of de markt te verlaten. Wanneer ondoelmatige ondernemingen steun ontvangen, kan dit ook andere ondernemingen beletten om de markt te betreden of hun marktaandeel uit te breiden en kan dit de prikkels voor concurrenten om te innoveren, afzwakken.

(164)

De Autoriteit zal ook nagaan of er sprake is van potentiële negatieve verplaatsingseffecten. In dit verband zal de Autoriteit nagaan of regionale fondsen mogelijkerwijs prikkels bieden voor verplaatsingen binnen de EER. Wanneer de activiteiten van een financiële intermediair gericht zijn op een „niet-steungebied” dat grenst aan een steungebied of aan een gebied met hogere steunintensiteit dan de doelregio, is het risico op dit soort verstoring groter. Ook een regionale risicofinancieringsmaatregel die alleen op bepaalde sectoren is gericht, kan negatieve verplaatsingseffecten met zich brengen.

(165)

Wanneer de maatregel negatieve effecten creëert, dienen de EVA-staten aan te geven met welke middelen dergelijke verstoringen tot een minimum kunnen worden beperkt. Zo kan de EVA-staat bijvoorbeeld aantonen dat de negatieve effecten tot het minimum beperkt zullen blijven, gezien bijvoorbeeld het totale investeringsbedrag, het soort en het aantal begunstigden en de kenmerken van de doelsectoren. Bij de afweging van positieve en negatieve effecten zal de Autoriteit tevens rekening houden met de omvang van die effecten.

3.8.   Transparantie

(166)

EVA-staten moeten de volgende informatie bekendmaken op een uitgebreide staatssteunwebsite, op nationaal of regionaal niveau:

i)

de tekst van de aangemelde steunregeling en de uitvoeringsbepalingen ervan;

ii)

de identiteit van de steunverlenende autoriteit;

iii)

het totale bedrag van de deelneming van de EVA-staat in de maatregel;

iv)

de identiteit van de met het beheer belaste entiteit en, in voorkomend geval, de namen van de geselecteerde financiële intermediairs;

v)

de identiteit van de in het kader van de maatregel gesteunde onderneming, met inbegrip van informatie over het soort onderneming (kmo, kleine midcap, innovatieve midcap), de regio (statistisch gebied op niveau 2 (30)) waar de onderneming is gevestigd, de voornaamste economische sector waarin de begunstigde actief is op NACE-groepsniveau, en de vorm en het bedrag van de investering. Van deze verplichting kan ontheffing worden verleend voor kmo's die geen commerciële verkoop op een markt hebben verricht en voor investeringen van minder dan 200 000 EUR in een uiteindelijke begunstigde onderneming;

vi)

in het geval van fiscale risicofinancieringssteunregelingen: de identiteit van de begunstigde zakelijke investeerders (31) en het bedrag van het ontvangen belastingvoordeel wanneer dit meer dan 200 000 EUR bedraagt. Dit bedrag kan worden meegedeeld per tranche van 2 miljoen EUR. Dit soort informatie moet worden bekendgemaakt nadat de subsidiebeschikking is gegeven, moet ten minste tien jaar worden bewaard en moet zonder beperkingen beschikbaar zijn voor het brede publiek (32).

3.9.   Cumulering

(167)

Risicofinancieringssteun kan worden gecumuleerd met andere staatssteun met identificeerbare in aanmerking komende kosten.

(168)

Risicofinancieringssteun kan worden gecumuleerd met andere staatssteunmaatregelen zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten of met de-minimissteun, tot het hoogste betrokken totale financieringsplafond dat in de specifieke omstandigheden van elke zaak is bepaald door een groepsvrijstellingsverordening die of een besluit dat de Autoriteit heeft vastgesteld.

(169)

Centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen of andere instanties van de EVA beheerde EER-financiering die niet direct of indirect onder de controle van de EVA-staten staat, vormt geen staatssteun. Wanneer dit soort EER-financiering wordt gecombineerd met staatssteun, zal alleen met deze laatste rekening worden gehouden om te bepalen of aanmeldingsdrempels en de maximale steunbedragen in acht worden genomen, mits het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, het gunstigste financieringspercentage niet overschrijdt dat in de toepasselijke regels van het EER-recht is vastgesteld.

4.   DOORLICHTING

(170)

Als verdere garantie dat de verstoring van de mededinging en het handelsverkeer beperkt blijft, kan de Autoriteit eisen dat voor bepaalde regelingen een beperking in de tijd geldt en dat een doorlichting wordt uitgevoerd waarin de volgende elementen aan bod moeten komen:

a)

is de steunmaatregel in het licht van de vooraf vastgestelde algemene en specifieke doelstellingen en indicatoren doeltreffend? en

b)

wat zijn de effecten van de risicofinancieringsmaatregel voor de markten en de mededinging?

(171)

Een doorlichting kan vereist zijn voor de volgende steunregelingen:

a)

grootschalige regelingen;

b)

regelingen met een regionale focus;

c)

regelingen met een beperkte sectorale focus;

d)

regelingen die worden gewijzigd, waarbij de wijziging een effect heeft op de criteria om in aanmerking te komen, het investeringsbedrag of de financiële vormgevingsparameters. De doorlichting kan worden ingediend als onderdeel van de aanmelding;

e)

regelingen met nieuwe kenmerken;

f)

regelingen waarvoor de Autoriteit in het besluit tot goedkeuring van de maatregel om een doorlichting verzoekt, gezien de potentiële negatieve effecten van de regeling.

(172)

De doorlichting moet op basis van een gemeenschappelijke methode (33) worden uitgevoerd door een van de steunverlenende autoriteit onafhankelijke deskundige, en moet worden openbaargemaakt. De doorlichting moet tijdig bij de Autoriteit worden ingediend zodat zij de eventuele verlenging van de steunregeling kan beoordelen, en in ieder geval zodra de regeling is afgelopen. De mate van diepgang en de methode waarmee deze doorlichting moet plaatsvinden, zullen worden bepaald in het besluit waarin de steunregeling wordt goedgekeurd. Bij een eventuele latere steunmaatregel met een soortgelijke doelstelling moet met de uitkomsten van de doorlichting rekening worden gehouden.

5.   SLOTBEPALINGEN

5.1.   Verlenging van de richtsnoeren risicokapitaalsteun

(173)

De richtsnoeren van de Autoriteit inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen blijven tot en met 30 juni 2014 van kracht.

5.2.   Toepasselijkheid van de regels

(174)

De Autoriteit zal de in deze richtsnoeren uiteengezette beginselen toepassen bij het beoordelen van de verenigbaarheid van alle risicofinancieringssteun die wordt toegekend van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2020.

(175)

Risicokapitaalsteun die onrechtmatig is toegekend of die vóór 1 juli 2014 wordt toegekend, zal worden beoordeeld volgens de op het tijdstip van de toekenning van de steun geldende regels.

(176)

Met het oog op bescherming van het gewettigd vertrouwen van particuliere investeerders is in het geval van risicofinancieringsregelingen die voorzien in publieke financiering voor private-equity-investeringsfondsen, het tijdstip waarop de publieke financiering voor de private-equity-investeringsfondsen is toegezegd (d.w.z. het tijdstip van de ondertekening van de financieringsovereenkomst), bepalend voor de toepasselijkheid van de regels op de risicofinancieringsmaatregel.

5.3.   Dienstige maatregelen

(177)

De Autoriteit is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van deze richtsnoeren zal resulteren in aanzienlijke veranderingen in de beginselen voor het beoordelen van risicokapitaalsteun in de EVA-staten. Voorts lijkt het, in het licht van de gewijzigde economische en sociale omstandigheden, nodig om te onderzoeken of alle bestaande regelingen inzake risicokapitaalsteun nog gerechtvaardigd en doeltreffend zijn. Daarom stelt de Autoriteit de EVA-staten, overeenkomstig artikel 1, lid 1, van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst, de volgende dienstige maatregelen voor:

a)

de EVA-staten dienen, waar nodig, hun bestaande regelingen inzake risicokapitaalsteun binnen zes maanden na de datum van de bekendmaking van deze richtsnoeren te wijzigen om deze daarmee in overeenstemming te brengen;

b)

de EVA-staten wordt verzocht binnen twee maanden na de datum van bekendmaking van deze richtsnoeren hun uitdrukkelijke en onvoorwaardelijke instemming met de voorgestelde dienstige maatregelen mee te delen. Zonder een antwoord van de EVA-staten zal de Autoriteit aannemen dat de EVA-staten niet met de voorgestelde maatregelen instemmen.

(178)

Met het oog op bescherming van de gewettigd vertrouwen van particuliere investeerders, hoeven EVA-staten geen dienstige maatregelen te nemen ten aanzien van risicokapitaalsteunregelingen ten behoeve van kmo's waarbij de toezegging van de publieke financiering voor de private-equity-investeringsfondsen (d.w.z. het tijdstip van de ondertekening van de financieringsovereenkomst), heeft plaatsgevonden vóór de datum van bekendmaking van deze richtsnoeren en alle overige voorwaarden van de financieringsovereenkomst onveranderd blijven. Deze financiële intermediairs kunnen nadien blijven opereren en investeren overeenkomstig hun oorspronkelijke investeringsstrategie tot het eind van de looptijd die in de financieringsovereenkomst is bepaald.

5.4.   Verslaglegging en monitoring

(179)

Overeenkomstig artikel 21 in deel II van Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst, gelezen in samenhang met de artikelen 5 en 6 van Besluit nr. 195/04/COL, moeten de EVA-staten jaarlijks verslagen indienen bij de Autoriteit.

(180)

De EVA-staten moeten voor alle steunmaatregelen gedetailleerde dossiers bijhouden. Die dossiers moeten alle informatie bevatten die nodig is om te bepalen of de voorwaarden om in aanmerking te komen en de maximale investeringsbedragen in acht zijn genomen. Deze dossiers moeten worden bijgehouden gedurende tien jaar vanaf het tijdstip waarop de steun wordt verleend, en moeten de Autoriteit op haar verzoek worden verschaft.

5.5.   Herziening

(181)

De Autoriteit kan te allen tijde besluiten deze richtsnoeren te herzien of te wijzigen wanneer zulks noodzakelijk mocht zijn om met het mededingingsbeleid verband houdende redenen of om rekening te houden met andere takken van EER-beleid, met internationale verplichtingen of ontwikkelingen op de markten of om iedere andere gerechtvaardigde reden.


(1)  Deze richtsnoeren stemmen overeen met de richtsnoeren van de Commissie inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen (PB C 19 van 22.1.2014, blz. 4).

(2)  Mededeling van de Commissie „Een actieplan ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo's”, COM(2011) 870 definitief van 7.12.2011.

(3)  COM(2013) 150 final van 25.3.2013.

(4)  Voor de EER relevante verordeningen.

(5)  Verordening (EU) nr. 345/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 1). In de EER-overeenkomst op te nemen verordening.

(6)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese langetermijninvesteringsfondsen, COM(2013) 462 final — 2013/0214 (COD).

(7)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1). In de EER-overeenkomst op te nemen richtlijn.

(8)  De vragenlijst werd op de volgende website gepubliceerd: http://ec.europa.eu/competition/consultations/2012_risk_capital/questionnaire_nl.pdf

(9)  Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen (PB C 194 van 18.8.2006, blz. 2).

(10)  Staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen (PB C 126 van 7.6.2007, blz. 19 en EER-Supplement nr. 27 van 7.6.2007, blz. 1), gewijzigd bij Besluit nr. 484/10/COL van 15 december 2010.

(11)  Mededeling over de modernisering van het EU-staatssteunbeleid („SAM”), COM(2012) 209 final van 8.5.2012.

(12)  Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3) (deze verordening wordt momenteel herzien), gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1224/2013 van de Commissie van 29 november 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 800/2008 wat betreft de toepassingsperiode ervan (PB L 320 van 30.11.2013, blz. 22), onder punt 1j opgenomen in bijlage XV bij de EER-overeenkomst bij Besluit nr. 29/2014 van het Gemengd Comité van de EER van 14 februari 2014 (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad of het EER-Supplement), in werking getreden per 15.2.2014.

(13)  Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1). In de EER-overeenkomst op te nemen verordening.

(14)  PB L 97 van 15.4.2005, blz. 41 en EER-Supplement nr. 18 van 14.4.2005, blz. 1. Die richtsnoeren werden verlengd bij Besluit nr. 438/12/COL van 28 november 2012 (PB L 190 van 11.7.2013, blz. 91 en EER-Supplement nr. 40 van 11.7.2013, blz. 15).

(15)  Zie bv. arrest van 19 september 2000, zaak C-156/98, Duitsland/Commissie, Jurispr. 2000, blz. I-6857, punt 78, en arrest van 22 december 2008, zaak C-333/07, Société Régie Networks/Direction de contrôle fiscal Rhône-Alpes Bourgogne, Jurispr. 2008, blz. I-10807, punten 94 t/m 116.

(16)  Bij particuliere investeerders zal het doorgaans gaan om het EIF en de EIB die voor eigen rekening en uit eigen middelen investeren, om banken die voor eigen rekening en uit eigen middelen investeren, particuliere fondsen en stichtingen, family offices en business angels, zakelijke investeerders, verzekeringsondernemingen, pensioenfondsen, particulieren en academische instellingen.

(17)  Zo was de Commissie bijvoorbeeld in de zaak-Citynet Amsterdam van mening dat wanneer twee particuliere investeerders één derde van het totale aandelenkapitaal van een onderneming in bezit nemen (en gelet op de algemene aandeelhoudersstructuur en het feit dat hun aandelen volstaan om een blokkerende minderheid ten aanzien van strategische beslissingen van de onderneming te vormen), deze investering geacht kan worden economisch een aanzienlijke impact te hebben (zie Beschikking 2008/729/EG van de Commissie betreffende steunmaatregel C 53/2006 (ex N 262/05, ex CP 127/04) ten gunste van Glasvezelnet Amsterdam voor een investering in een glasvezeltoegangsnetwerk door de gemeente Amsterdam (PB L 247 van 16.9.2008, blz. 27, overwegingen 96 t/m 100)). Daarentegen bedroeg in steunzaak N 429/10 — Agricultural Bank of Greece (ATE) (PB C 317 van 29.10.2011, blz. 5) het particuliere aandeel in de investering slechts 10 % (tegen een overheidsaandeel van 90 %), zodat de Commissie tot de conclusie kwam dat niet was voldaan aan de voorwaarde van een investering op voet van gelijkheid, aangezien de kapitaalinjectie door de overheid niet gepaard ging met een vergelijkbare deelneming door particuliere aandeelhouders en evenmin evenredig was aan het aantal door de overheid gehouden aandelen.

(18)  Voor de regels betreffende referentie- en disconteringspercentages (PB L 105 van 21.4.2011, blz. 32 en EER-Supplement nr. 23 van 21.4.2011, blz. 1).

(19)  Voor de regels betreffende staatssteun in de vorm van garanties (PB L 105 van 21.4.2011, blz. 32 en EER-Supplement nr. 23 van 21.4.2011, blz. 1).

(20)  Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 800/2008 (zie voetnoot 12).

(21)  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1). Richtlijn onder punt 31ba opgenomen in bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst bij Besluit nr. 65/2005 van het Gemengd Comité van de EER van 29 april 2005 (PB L 239 van 15.9.2005, blz. 50 en EER-Supplement nr. 46 van 15.9.2005, blz. 31).

(22)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114, gerectificeerd in PB L 351 van 26.11.2004, blz. 44). Richtlijn opgenomen onder punt 2 in bijlage XVI (Aanbestedingen) bij de EER-overeenkomst bij Besluit nr. 68/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 2 juni 2006 (PB L 245 van 7.9.2006, blz. 20 en EER-Supplement nr. 44 van 7.9.2006, blz. 18).

(23)  Zie arrest van 15 juni 1993, zaak C-225/91, Matra SA/Commissie, Jurispr. 1993, blz. I-3203, punt 42.

(24)  Het innovatieve karakter van een kmo dient te worden getoetst aan de definitie die in de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gegeven.

(25)  De Autoriteit erkent het toenemende belang van crowdfunding-platforms voor het aantrekken van financiële middelen voor startende ondernemingen. Indien wordt vastgesteld dat er sprake is van marktfalen en in gevallen waarin een crowdfunding-platform door een aparte rechtspersoon wordt beheerd, kan de Autoriteit daarom per analogiam de regels toepassen die voor alternatieve handelsplatforms gelden. Dit is eveneens het geval voor fiscale prikkels om in dergelijke crowdfunding-platforms te investeren. Omdat crowdfunding in de EU/EER een recent verschijnsel is, zullen risicofinancieringsmaatregelen waarbij van crowdfunding wordt gebruikgemaakt, in de regel worden onderworpen aan een evaluatie als bedoeld in deel 4 van deze richtsnoeren.

(26)  Zie voetnoot 22.

(27)  Rendement voor de publieke investeerder gemaximeerd op een bepaalde, vooraf vastgestelde hurdle rate: indien het vooraf vastgestelde rendement wordt overschreden, worden alle extra opbrengsten alleen aan de particuliere investeerders uitgekeerd.

(28)  Call-opties op de door de overheid aangehouden aandelen: de particuliere investeerders krijgen het recht om een call-optie uit te oefenen om het aandelenbelang van de publieke investeerder over te nemen tegen een overeengekomen uitoefenprijs.

(29)  Asymmetrische verdeling van contante inkomsten: publieke en particuliere investeerders storten op voet van gelijkheid contante middelen, maar de geboekte opbrengsten worden op asymmetrische wijze verdeeld. Particuliere investeerders ontvangen, tot een vooraf vastgestelde hurdle rate, een groter aandeel in de uit te keren opbrengsten dan zij naar rato van hun deelneming zouden moeten ontvangen.

(30)  Hier wordt de term „statistisch gebied” gebruikt in plaats van de afkorting „NUTS” in de overeenkomstige richtsnoeren van de Commissie. NUTS staat voor „Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek” volgens Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1). Deze verordening is niet in de EER-overeenkomst opgenomen. Om echter tot gemeenschappelijke definities te komen bij de steeds toenemende vraag naar statistische informatie op regionaal niveau, zijn het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat) en de nationale bureaus voor de statistiek van de kandidaat-lidstaten en de EVA overeengekomen om statistische gebieden af te bakenen die vergelijkbaar zijn met die van de NUTS-classificatie.

(31)  Dit geldt niet voor particuliere investeerders die natuurlijke personen zijn.

(32)  Deze informatie dient regelmatig te worden bijgewerkt (bv. om de zes maanden) en dient in open standaarden beschikbaar te worden gesteld.

(33)  Dit soort gemeenschappelijke methode kan door de Autoriteit worden verstrekt.


Rectificaties

11.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/89


Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2014/844/EU, Euratom van de Commissie van 26 november 2014 waarbij Malta wordt gemachtigd om gebruik te maken van ramingen voor de berekening van de grondslag van de eigen middelen uit de btw

( Publicatieblad van de Europese Unie L 343 van 28 november 2014 )

Op bladzijde 33, in de preambule,

in plaats van:

„Gezien Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 6, lid 3, tweede streepje,

Overwegende hetgeen volgt:”

te lezen:

„Gezien Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 6, lid 3, tweede streepje,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité voor de eigen middelen,

Overwegende hetgeen volgt:”


11.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/89


Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2014/847/EU, Euratom van de Commissie van 26 november 2014 tot wijziging van Beschikking 90/176/Euratom, EEG waarbij Frankrijk wordt gemachtigd geen rekening te houden met bepaalde categorieën handelingen en gebruik te maken van ramingen voor de berekening van de grondslag van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde

( Publicatieblad van de Europese Unie L 343 van 28 november 2014 )

Op bladzijde 39, in de preambule:

in plaats van:

„Gezien Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 6, lid 3, tweede streepje,

Overwegende hetgeen volgt:”

te lezen:

„Gezien Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 6, lid 3, tweede streepje,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité voor de eigen middelen,

Overwegende hetgeen volgt:”