ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 263

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
3 september 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 936/2014 van de Commissie van 22 augustus 2014 tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwe leng in de wateren van de Unie en de internationale wateren van II en IV door vaartuigen die de vlag van het Verenigd Koninkrijk voeren

1

 

*

Verordening (EU) nr. 937/2014 van de Commissie van 22 augustus 2014 tot vaststelling van een verbod op de visserij op tong in VIIf en VIIg door vaartuigen die de vlag van Ierland voeren

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 938/2014 van de Commissie van 2 september 2014 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Verordening (EU) nr. 502/2013 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, door de invoer van rijwielen verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, en tot onderwerping van deze invoer aan registratie

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 939/2014 van de Commissie van 2 september 2014 tot vaststelling van de certificaten als bedoeld in de artikelen 5 en 14 van Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken

10

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 940/2014 van de Commissie van 2 september 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

21

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/640/EU

 

*

Besluit van de Raad van 23 september 2013 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Comité voor culturele samenwerking dat is ingesteld bij het Protocol betreffende culturele samenwerking bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, met betrekking tot de vaststelling van het reglement van orde van het Comité voor culturele samenwerking

23

 

 

2014/641/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 1 september 2014 betreffende geharmoniseerde technische voorwaarden voor gebruik in de Unie van radiospectrum door draadloze apparatuur voor programmaproductie en speciale evenementen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 6011)  ( 1 )

29

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 833/2014 van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren ( PB L 229 van 31.7.2014 )

35

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

3.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 263/1


VERORDENING (EU) Nr. 936/2014 VAN DE COMMISSIE

van 22 augustus 2014

tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwe leng in de wateren van de Unie en de internationale wateren van II en IV door vaartuigen die de vlag van het Verenigd Koninkrijk voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 43/2014 van de Raad (2) zijn quota voor 2014 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2014 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2014 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 augustus 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 43/2014 van de Raad van 20 januari 2014 tot vaststelling, voor 2014, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 24 van 28.1.2014, blz. 1).


BIJLAGE

Nr.

22/TQ43

Lidstaat

Verenigd Koninkrijk

Bestand

BLI/24-

Soort

Blauwe leng (Molva dypterygia)

Gebied

Wateren van de Unie en internationale wateren van II en IV

Datum van sluiting

4.8.2014


3.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 263/3


VERORDENING (EU) Nr. 937/2014 VAN DE COMMISSIE

van 22 augustus 2014

tot vaststelling van een verbod op de visserij op tong in VIIf en VIIg door vaartuigen die de vlag van Ierland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 43/2014 van de Raad (2) zijn quota voor 2014 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2014 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2014 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 augustus 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 43/2014 van de Raad van 20 januari 2014 tot vaststelling, voor 2014, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 24 van 28.1.2014, blz. 1).


BIJLAGE

Nr.

23/TQ43

Lidstaat

Ierland

Bestand

SOL/7FG.

Soort

Tong (Solea solea)

Gebied

VIIf en VIIg

Datum van sluiting

6.8.2014


3.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 263/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 938/2014 VAN DE COMMISSIE

van 2 september 2014

tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Verordening (EU) nr. 502/2013 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, door de invoer van rijwielen verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, en tot onderwerping van deze invoer aan registratie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap („de basisverordening”) (1), en met name artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5,

Na kennisgeving aan de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VERZOEK

(1)

De Europese Commissie („de Commissie”) heeft een verzoek op grond van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening ontvangen om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen inzake de invoer van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China en om de invoer van rijwielen verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, aan registratie te onderwerpen.

(2)

Dit verzoek is op 23 juli 2014 ingediend door de European Bicycle Manufacturers Association (EBMA) namens vijftien producenten van rijwielen in de Unie.

B.   PRODUCT

(3)

Het product waar het bij de mogelijke ontwijking om gaat, zijn rijwielen (inclusief bakfietsen, maar exclusief eenwielers), zonder motor, ingedeeld onder de GN-codes 8712 00 30 en ex 8712 00 70, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het betrokken product”).

(4)

Het onderzochte product is hetzelfde als het product dat in de vorige overweging is gedefinieerd, maar wordt verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, en is momenteel ingedeeld onder dezelfde GN-codes als het betrokken product („het onderzochte product”).

C.   BESTAANDE MAATREGELEN

(5)

De thans geldende maatregelen die mogelijk worden ontweken, zijn de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld bij Verordening (EU) nr. 502/2013 van de Raad (2).

D.   MOTIVERING

(6)

Het verzoek bevat voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China worden ontweken door overlading via en assemblage in Cambodja, Pakistan en de Filipijnen.

(7)

Het volgende voorlopige bewijsmateriaal werd overgelegd.

(8)

In het verzoek wordt aangetoond dat na de instelling van de maatregelen en hun uitbreiding, bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 501/2013 van de Raad (3), tot de invoer van rijwielen verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, een grote verandering in de structuur van de uitvoer uit de Volksrepubliek China, Cambodja, Pakistan en de Filipijnen naar de Unie heeft plaatsgevonden, en dat hiervoor afgezien van de instelling van het antidumpingrecht onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat.

(9)

Deze verandering is kennelijk het gevolg van overlading van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China via Cambodja, Pakistan en de Filipijnen en van assemblage in Cambodja, Pakistan en de Filipijnen.

(10)

Verder bevat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de corrigerende werking van de thans voor het betrokken product geldende antidumpingmaatregelen wordt ondermijnd, zowel wat de hoeveelheden als wat de prijzen betreft. De invoer van het betrokken product blijkt te zijn vervangen door de invoer van aanzienlijke hoeveelheden van het onderzochte product. Bovendien is er voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de invoer van het onderzochte product plaatsvindt tegen prijzen die lager zijn dan de geen schade veroorzakende prijs die werd vastgesteld in het kader van het onderzoek dat tot de thans geldende maatregelen heeft geleid.

(11)

Tot slot bevat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de prijzen van het onderzochte product dumpingprijzen zijn ten opzichte van de normale waarde die eerder voor het betrokken product is vastgesteld.

(12)

Indien uit het onderzoek blijkt dat ontwijking, als bedoeld in artikel 13 van de basisverordening, via Cambodja, Pakistan en de Filipijnen ook door middel van andere praktijken geschiedt dan door overlading en assemblage, kan het onderzoek ook op deze andere praktijken betrekking hebben.

E.   PROCEDURE

(13)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er voldoende bewijsmateriaal is om overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening een onderzoek te openen en overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening de invoer van het onderzochte product, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, aan registratieplicht te onderwerpen.

a)   Vragenlijsten

(14)

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie een vragenlijst toezenden aan de haar bekende exporteurs/producenten en verenigingen van exporteurs/producenten in Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, aan de haar bekende exporteurs/producenten en verenigingen van exporteurs/producenten in de Volksrepubliek China, aan de haar bekende importeurs en verenigingen van importeurs in de Unie en aan de autoriteiten van de Volksrepubliek China, Cambodja, Pakistan en de Filipijnen. Zo nodig kunnen ook inlichtingen worden ingewonnen bij de bedrijfstak van de Unie.

(15)

In ieder geval moeten alle belanghebbenden zo spoedig mogelijk, maar binnen de in artikel 3 van deze verordening vermelde termijn, contact opnemen met de Commissie en binnen de in artikel 3, lid 1, van deze verordening vermelde termijn een vragenlijst aanvragen, aangezien de in artikel 3, lid 2, van deze verordening vermelde termijn voor alle belanghebbenden geldt.

(16)

De autoriteiten van de Volksrepubliek China, Cambodja, Pakistan en de Filipijnen zullen van de opening van het onderzoek in kennis worden gesteld.

b)   Schriftelijk en mondeling verstrekken van informatie

(17)

Belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en bewijsmateriaal te verstrekken. Bovendien kan de Commissie belanghebbenden horen die hierom schriftelijk verzoeken en die kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

c)   Vrijstelling van registratie bij invoer of van maatregelen

(18)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening kan de invoer van het onderzochte product van registratie of maatregelen worden vrijgesteld als de invoer niet plaatsvindt met ontwijking van de maatregelen.

(19)

Aangezien de mogelijke ontwijking buiten de Unie plaatsvindt, kan overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening vrijstelling worden verleend aan producenten van rijwielen (inclusief bakfietsen, maar exclusief eenwielers), zonder motor, in Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, die kunnen aantonen dat zij niet verbonden (4) zijn met producenten waarop de maatregelen (5) van toepassing zijn, en waarvan wordt vastgesteld dat zij niet betrokken zijn bij ontwijkingspraktijken zoals beschreven in artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening. Producenten die een vrijstelling wensen te krijgen, moeten binnen de in artikel 3, lid 3, van deze verordening vermelde termijn een voldoende met bewijsmateriaal gestaafd verzoek daartoe indienen.

F.   REGISTRATIE

(20)

Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening moet de invoer van het onderzochte product worden geregistreerd zodat, indien bij het onderzoek blijkt dat er van ontwijking sprake is, antidumpingrechten kunnen worden geheven vanaf de datum waarop registratie van de vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen verzonden goederen verplicht wordt gesteld.

G.   TERMIJNEN

(21)

Met het oog op een behoorlijk bestuur moeten termijnen worden vastgesteld waarbinnen:

belanghebbenden zich bij de Commissie kenbaar kunnen maken, hun standpunt schriftelijk kunnen uiteenzetten en hun antwoorden op de vragenlijst en alle andere gegevens die zij voor het onderzoek nuttig achten, kunnen indienen;

producenten Cambodja, Pakistan en de Filipijnen om vrijstelling van de registratie of van de maatregelen kunnen verzoeken;

belanghebbenden schriftelijk kunnen verzoeken door de Commissie te worden gehoord.

(22)

De aandacht wordt erop gevestigd dat de meeste in de basisverordening vermelde procedurele rechten slechts kunnen worden uitgeoefend indien de betrokkene zich binnen de in artikel 3 van deze verordening vastgelegde termijnen bij de Commissie kenbaar maakt.

H.   NIET-MEDEWERKING

(23)

Indien een belanghebbende geen toegang verleent tot de nodige gegevens, deze niet binnen de vastgestelde termijn verstrekt, dan wel het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies, zowel in positieve als in negatieve zin, worden getrokken.

(24)

Indien blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, worden deze buiten beschouwing gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

(25)

Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijke medewerking verleent en de bevindingen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor hem minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend.

I.   TIJDSCHEMA VOOR HET ONDERZOEK

(26)

Het onderzoek zal overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening binnen negen maanden na de bekendmaking van de onderhavige verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie worden afgesloten.

J.   VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

(27)

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (6).

K.   RAADADVISEUR-AUDITEUR

(28)

Belanghebbenden kunnen vragen dat de raadadviseur-auditeur van DG Handel wordt ingeschakeld. De raadadviseur-auditeur fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de onderzoeksdiensten van de Commissie. Hij behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en verzoeken van derden om te worden gehoord. De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting met een individuele belanghebbende organiseren en als bemiddelaar optreden om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen.

(29)

Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. De raadadviseur-auditeur kan ook een hoorzitting voor belanghebbenden organiseren waar uiteenlopende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht.

(30)

Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de webpagina's van de raadadviseur-auditeur op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/commission_2010-2014/degucht/contact/hearing-officer/),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op grond van artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 wordt een onderzoek geopend om vast te stellen of bij de invoer in de Unie van rijwielen (inclusief bakfietsen, maar exclusief eenwielers), zonder motor, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 8712 00 30 en ex 8712 00 70 (Taric-codes 8712003020 en 8712007092), verzonden vanuit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja, Pakistan en de Filipijnen, de bij Verordening (EU) nr. 502/2013 van de Raad ingestelde maatregelen worden ontweken.

Artikel 2

De douaneautoriteiten nemen overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad de nodige maatregelen om de invoer in de Unie van de in artikel 1 van de onderhavige verordening omschreven goederen te registreren.

De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening beëindigd.

De Commissie kan de douaneautoriteiten bij verordening opdragen de registratie van de invoer in de Unie te beëindigen voor producten die zijn vervaardigd door producenten die een vrijstelling van registratie hebben aangevraagd en van wie is vastgesteld dat zij aan de voorwaarden voor een vrijstelling voldoen.

Artikel 3

1.

Vragenlijsten moeten binnen 15 dagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie worden aangevraagd.

2.

Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, moeten, tenzij anders bepaald, binnen 37 dagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie contact met de Commissie opnemen, hun standpunt schriftelijk uiteenzetten en de Commissie de antwoorden op de vragenlijst en eventuele andere gegevens doen toekomen.

3.

Producenten in Cambodja, Pakistan en de Filipijnen die vrijstelling van registratie of van maatregelen wensen te verkrijgen, moeten binnen dezelfde termijn van 37 dagen een met bewijsmateriaal gestaafd verzoek hiertoe indienen.

4.

Binnen dezelfde termijn van 37 dagen kunnen belanghebbenden ook vragen door de Commissie te worden gehoord.

5.

Belanghebbenden wordt verzocht alle opmerkingen en verzoeken met inbegrip van gescande volmachten en certificaten per e-mail in te dienen, met uitzondering van uitgebreide antwoorden, die persoonlijk of per aangetekend schrijven worden ingediend op een cd-rom of dvd. Door e-mail te gebruiken, stemmen belanghebbenden in met de geldende voorschriften inzake elektronisch ingediende opmerkingen, zoals bepaald in het document „CORRESPONDENCE WITH THE EUROPEAN COMMISSION IN TRADE DEFENCE CASES” (Correspondentie met de Europese Commissie in handelsbeschermingszaken) op de website van het directoraat-generaal Handel (http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2011/june/tradoc_148003.pdf). Belanghebbenden moeten hun naam, adres, telefoon en een geldig e-mailadres vermelden en ervoor zorgen dat het verstrekte e-mailadres een actief, officieel en zakelijk e-mailadres is dat iedere dag wordt gecontroleerd. Zodra contactgegevens zijn verstrekt, verloopt de communicatie van de Commissie met belanghebbenden uitsluitend per e-mail, behalve indien zij er uitdrukkelijk om verzoeken alle documenten van de Commissie via een ander communicatiemiddel te ontvangen, of het document wegens de aard ervan per aangetekend schrijven moet worden verzonden. Voor nadere voorschriften en informatie over de correspondentie met de Commissie, met inbegrip van de beginselen die van toepassing zijn op per e-mail verzonden opmerkingen, moeten belanghebbenden de genoemde instructies over communicatie met belanghebbenden raadplegen.

Alle schriftelijke opmerkingen, met inbegrip van de in deze verordening gevraagde informatie, antwoorden op de vragenlijst en correspondentie die op vertrouwelijke basis worden verstrekt, moeten zijn voorzien van de vermelding „Limited”  (7) en moeten overeenkomstig artikel 19, lid 2, van de basisverordening vergezeld gaan van een niet-vertrouwelijke versie met de vermelding „For inspection by interested parties”.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer CHAR 04/039

1049 Brussel

BELGIË

E-mail: TRADE-R608-BICYCLES-CIR@ec.europa.eu

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 september 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  Verordening (EU) nr. 502/2013 van de Raad van 29 mei 2013 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB L 153 van 5.6.2013, blz. 17).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 501/2013 van de Raad van 29 mei 2013 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 is ingesteld op de invoer van rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van rijwielen verzonden uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Indonesië, Maleisië, Sri Lanka en Tunesië (PB L 153 van 5.6.2013, blz. 1).

(4)  Krachtens artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1) betreffende de uitvoering van het communautair douanewetboek worden personen slechts geacht te zijn verbonden indien: a) zij functionaris of directeur zijn van elkaars zaken; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) enig persoon, hetzij rechtstreeks of zijdelings, 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of aandelen van beiden bezit, controleert of houdt; e) één van hen de ander, rechtstreeks of zijdelings, controleert; f) beiden, rechtstreeks of zijdelings, worden gecontroleerd door een derde persoon; g) zij samen, rechtstreeks of zijdelings, een derde persoon controleren; of h) zij behoren tot dezelfde familie. Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. In deze context worden onder persoon zowel natuurlijke als rechtspersonen verstaan.

(5)  Indien producenten evenwel in bovenbedoelde zin verbonden zijn met ondernemingen die onderworpen zijn aan de maatregelen die van kracht zijn ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de Volksrepubliek China (de oorspronkelijke antidumpingmaatregelen), kan hun toch vrijstelling worden verleend als er geen bewijs is dat die verbondenheid tot stand is gekomen of gebruikt werd om de oorspronkelijke maatregelen te ontwijken.

(6)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(7)  Een „Limited”-document wordt als vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) 1225/2009 van de Raad (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51) en artikel 6 van de WTO-overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst) beschouwd. Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).


3.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 263/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 939/2014 VAN DE COMMISSIE

van 2 september 2014

tot vaststelling van de certificaten als bedoeld in de artikelen 5 en 14 van Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (1), en met name artikel 19,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor de correcte toepassing van Verordening (EU) nr. 606/2013 dienen twee certificaten te worden vastgesteld.

(2)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gebonden door Verordening (EU) nr. 606/2013 en zijn bijgevolg ook gebonden door deze verordening.

(3)

Denemarken is niet gebonden door Verordening (EU) nr. 606/2013 of deze verordening

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Verordening (EU) nr. 606/2013 ingestelde Comité betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het formulier dat moet worden gebruikt voor de aanvraag van een certificaat als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 606/2013, is in overeenstemming met bijlage I, formulier I.

2.   Het formulier dat moet worden gebruikt voor de aanvraag van een certificaat als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EU) nr. 606/2013, is in overeenstemming met bijlage II, formulier II.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 11 januari 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 2 september 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 181 van 29.6.2013, blz. 4.


BIJLAGE I

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image


BIJLAGE II

Image

Image

Image


3.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 263/21


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 940/2014 VAN DE COMMISSIE

van 2 september 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 september 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0707 00 05

TR

109,3

ZZ

109,3

0709 93 10

TR

123,3

ZZ

123,3

0805 50 10

AR

197,4

CL

177,2

TR

73,3

UY

177,3

ZA

183,9

ZZ

161,8

0806 10 10

BR

167,6

EG

207,2

TR

119,4

ZZ

164,7

0808 10 80

BR

63,0

CL

106,4

NZ

139,9

ZA

129,6

ZZ

109,7

0808 30 90

CL

96,0

CN

92,5

TR

125,4

XS

48,0

ZA

113,4

ZZ

95,1

0809 30

MK

73,4

TR

128,2

ZZ

100,8

0809 40 05

BA

34,7

MK

36,8

ZZ

35,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

3.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 263/23


BESLUIT VAN DE RAAD

van 23 september 2013

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Comité voor culturele samenwerking dat is ingesteld bij het Protocol betreffende culturele samenwerking bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, met betrekking tot de vaststelling van het reglement van orde van het Comité voor culturele samenwerking

(2014/640/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 167, lid 3, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 23 april 2007 heeft de Raad de Commissie gemachtigd om namens de Europese Unie en haar lidstaten over een vrijhandelsovereenkomst met de Republiek Korea te onderhandelen.

(2)

Die onderhandelingen zijn afgesloten en de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds („de overeenkomst”) (1), is op 6 oktober 2010 ondertekend. De overeenkomst bevat een Protocol betreffende culturele samenwerking („het protocol”), dat overeenkomstig artikel 1 daarvan het kader vaststelt waarbinnen de partijen samenwerken om de uitwisseling van culturele activiteiten, goederen en diensten, onder meer in de audiovisuele sector, te vergemakkelijken.

(3)

Krachtens artikel 15.10, lid 5, van de overeenkomst wordt deze sinds 1 juli 2011 voor een deel voorlopig toegepast bij Besluit 2011/265/EU (2) (hierna „het besluit” genoemd), in afwachting van het sluiten ervan op een latere datum.

(4)

Overeenkomstig artikel 3 van het besluit worden artikel 4, lid 3, artikel 5, lid 2, artikel 6, leden 1, 2, 4 en 5, en de artikelen 8, 9 en 10 van het protocol niet voorlopig toegepast.

(5)

Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van het besluit moet de Commissie Korea schriftelijk in kennis stellen van het voornemen van de Unie om de periode waarin krachtens artikel 5 van het protocol een aanspraak op audiovisuele coproducties bestaat, niet overeenkomstig de procedure van artikel 5, lid 8, van dat protocol te verlengen, tenzij de Raad, op voorstel van de Commissie, vier maanden vóór het verstrijken van die periode met verlenging ervan instemt. Stemt de Raad met verlenging van de aanspraakperiode in, dan wordt die verplichting tot kennisgeving opnieuw van toepassing bij het einde van de verlengde periode waarin een recht op aanspraak bestaat. Over de verlenging van de periode waarin aanspraak bestaat, beslist de Raad met eenparigheid van stemmen.

(6)

Artikel 3 van het protocol voorziet in de instelling van een Comité voor culturele samenwerking, dat onder meer tot taak heeft toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van het protocol.

(7)

Overeenkomstig artikel 6 van het besluit, zijn de vertegenwoordigers van de Unie in het Comité voor culturele samenwerking hoge ambtenaren van zowel de Commissie als de lidstaten die deskundig en ervaren zijn op het gebied van culturele zaken en praktijken, en die het standpunt van de Unie overeenkomstig het Verdrag kenbaar maken.

(8)

De besluiten van het comité mogen geen rechten toekennen of verplichtingen opleggen waarop bij rechterlijke instanties van de Europese Unie of de lidstaten een rechtstreeks beroep kan worden gedaan.

(9)

De voorbereidende instanties van de Raad die bevoegd zijn voor cultuur en audiovisuele aangelegenheden worden in een vroeg stadium betrokken bij het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Comité voor culturele samenwerking.

(10)

Dit besluit doet geen afbreuk aan de respectieve bevoegdheden van de Unie en de lidstaten.

(11)

De Europese Unie moet het standpunt bepalen dat dient te worden ingenomen in het Comité voor culturele samenwerking met betrekking tot de vaststelling van het reglement van orde van het Comité voor culturele samenwerking,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Europese Unie zal worden ingenomen in het Comité voor culturele samenwerking dat is ingesteld bij het Protocol betreffende culturele samenwerking bij de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, met betrekking tot de vaststelling van het reglement van orde van dat comité, is gebaseerd op het bij dit besluit gevoegde ontwerpbesluit van het Comité voor culturele samenwerking.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 23 september 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

V. JUKNA


(1)  PB L 127 van 14.5.2011, blz. 6.

(2)  Besluit 2011/265/EU van de Raad van 16 september 2010 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie en de voorlopige toepassing van de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (PB L 127 van 14.5.2011, blz. 1).


ONTWERP

BESLUIT Nr. … VAN HET COMITÉ EU-KOREA VOOR CULTURELE SAMENWERKING

van

betreffende de vaststelling van het reglement van orde van het Comité voor culturele samenwerking

HET COMITÉ VOOR CULTURELE SAMENWERKING,

Gezien het Protocol betreffende culturele samenwerking van de op 6 oktober 2010 in Brussel ondertekende vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, en met name artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 3 van het protocol betreffende culturele samenwerking („het protocol”) voorziet in de oprichting van een Comité voor culturele samenwerking („het comité”).

(2)

Het comité moet alle taken van het Handelscomité vervullen met betrekking tot het protocol, in overeenstemming met artikel 3, lid 3, van het protocol.

(3)

Het comité moet zijn reglement van orde vaststellen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het reglement van orde van het comité wordt vastgesteld overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op …

Gedaan te … op …

Voor het Comité voor culturele samenwerking

Eerste viceminister

Ministerie voor Cultuur, Sport en Toerisme van de Republiek Korea

[In te vullen door de Koreaanse autoriteiten]

Directeur-generaal van het directoraat-generaal Onderwijs en Cultuur

Europese Commissie


BIJLAGE

REGLEMENT VAN ORDE VAN HET COMITÉ VOOR CULTURELE SAMENWERKING

Artikel 1

Samenstelling en voorzitterschap

1.   Het Comité voor culturele samenwerking („het comité”) als bedoeld in artikel 3, lid 1, van het Protocol betreffende culturele samenwerking („het protocol”) bij de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd), vervult alle taken van het Handelscomité ten aanzien van het protocol, in overeenstemming met artikel 3, lid 3, van het Protocol en houdt toezicht op de uitvoering van het protocol.

2.   Het comité bestaat uit vertegenwoordigers van de Commissie en de lidstaten, die voor de onderwerpen die onder hun bevoegdheden vallen, vertegenwoordigd kunnen worden door het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, enerzijds, en vertegenwoordigers van Korea, anderzijds. Zoals is bepaald in artikel 3, lid 1, van het protocol, zijn die vertegenwoordigers hoge ambtenaren van elk van de partijen die deskundig en ervaren zijn op het gebied van culturele zaken en praktijken.

3.   Het comité wordt gezamenlijk voorgezeten door de directeur-generaal van de dienst Inhoudbeleid van het ministerie van Cultuur, Sport en Toerisme van Korea en de directeur voor Cultuur en Media van het directoraat-generaal Onderwijs en Cultuur van de Europese Commissie. Elke voorzitter kan zich laten vertegenwoordigen door een door hem aangewezen persoon.

Artikel 2

Vertegenwoordiging

1.   Een partij stelt de andere partij in kennis van de lijst van haar leden van het comité. De lijst wordt beheerd door het secretariaat van het comité.

2.   Een lid dat zich door een vervanger wenst te doen vertegenwoordigen, deelt de voorzitters van het comité vóór de vergadering waarop hij of zij zal worden vertegenwoordigd, de naam van zijn of haar vervanger mee. De vervanger van een lid van het comité oefent alle rechten van dat lid uit.

Artikel 3

Vergaderingen

1.   Het comité vergadert ten minste eenmaal per jaar en zo nodig op verzoek van een van de partijen. De vergaderingen worden beurtelings in Brussel en in Seoul gehouden, tenzij de partijen anders overeenkomen. In onderling akkoord kunnen de vergaderingen van het comité per videoconferentie of teleconferentie plaatsvinden.

2.   Elke vergadering van het comité wordt door het secretariaat van het comité bijeengeroepen op een door de partijen overeengekomen datum en plaats. De convocatie wordt uiterlijk drie maanden voor het begin van de vergadering door het secretariaat van het comité aan de leden van het comité toegezonden, tenzij de partijen anders overeenkomen.

Artikel 4

Delegatie

De leden van het comité kunnen worden vergezeld door ambtenaren. Vóór elke vergadering worden de voorzitters van het comité op de hoogte gebracht van de voorgenomen samenstelling van de delegaties die de vergadering bijwonen.

Artikel 5

Waarnemers en deskundigen

De voorzitters van het comité kunnen op ad-hoc basis waarnemers en deskundigen uitnodigen om de vergaderingen bij te wonen.

Artikel 6

Secretariaat

De nationale contactpunten als bedoeld in artikel 3, lid 4, van het protocol fungeren gezamenlijk als het secretariaat van het comité.

Artikel 7

Documenten

Wanneer de besprekingen van het comité gebaseerd zijn op schriftelijke documenten, worden deze door het secretariaat van het comité genummerd en als documenten van het comité verspreid.

Artikel 8

Correspondentie

1.   De correspondentie aan de voorzitters van het comité wordt voor verspreiding onder de leden van het comité toegezonden aan het secretariaat van het comité.

2.   De correspondentie van de voorzitters van het comité wordt door het secretariaat van het comité naar de ontvangers gestuurd, wordt genummerd en wordt, in voorkomend geval, onder de overige leden van het comité verspreid.

Artikel 9

Agenda voor de vergaderingen

1.   Het secretariaat van het comité stelt voor elke vergadering een voorlopige agenda vast. Deze wordt samen met de desbetreffende documenten uiterlijk twee maanden voor het begin van de vergadering aan de leden van het comité alsook aan de voorzitters van het comité toegezonden.

2.   De agenda wordt aan het begin van elke vergadering door het comité vastgesteld. Indien de partijen zulks overeenkomen, kunnen punten die niet op de voorlopige agenda staan als agendapunt worden opgenomen.

3.   De voorzitters van het comité kunnen de in de lid 1 vermelde termijn in onderlinge overeenstemming inkorten als zulks in een bepaald geval noodzakelijk is.

Artikel 10

Notulen

1.   Het secretariaat van het comité stelt ontwerpnotulen van elke vergadering op, normaliter binnen 21 dagen na de vergadering.

2.   De notulen geven in de regel een korte samenvatting van elk agendapunt, met in voorkomend geval een specificatie van het volgende:

a)

de aan het comité voorgelegde documenten;

b)

verklaringen die op verzoek van een lid van het comité worden opgenomen; en

c)

de besluiten, aanbevelingen, verklaringen en conclusies die met betrekking tot specifieke punten zijn vastgesteld.

3.   De notulen bevatten tevens een lijst van alle deelnemers aan de vergadering.

4.   De notulen worden binnen 28 dagen na de datum van ontvangst van de ontwerpnotulen of uiterlijk op een andere door de partijen overeengekomen datum door beide partijen schriftelijk goedgekeurd. Na de goedkeuring worden twee exemplaren van de notulen door het secretariaat van het comité ondertekend en ontvangt elk van de partijen één van deze originelen. Er wordt een kopie van de ondertekende notulen aan de leden van het comité toegezonden.

Artikel 11

Besluiten en aanbevelingen

1.   Het comité is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het protocol bevoegd besluiten te nemen of aanbevelingen te doen voor alle aangelegenheden in de in het protocol bedoelde gevallen.

2.   Het comité stelt besluiten en aanbevelingen vast in onderlinge overeenstemming tussen de partijen. Dergelijke handelingen worden voorzien van de vermelding „besluit” dan wel „aanbeveling”.

3.   In de periode tussen twee vergaderingen kan het comité, indien beide partijen daarmee instemmen, besluiten of aanbevelingen volgens de schriftelijke procedure vaststellen. De schriftelijke procedure bestaat in een uitwisseling van nota's tussen de voorzitters van het comité. De besluiten of aanbevelingen waarvoor de schriftelijke procedure geldt, worden ten minste twee maanden voor de datum van vaststelling door het secretariaat van het comité toegestuurd aan de leden van het comité. Het secretariaat van het comité constateert de voltooiing van de schriftelijke procedure en stelt de leden van het comité hiervan in kennis.

4.   Het secretariaat van het comité voorziet besluiten of aanbevelingen van een volgnummer, vermeldt de datum van vaststelling en geeft een beschrijving van het onderwerp, en verspreidt ze onder de leden van het comité. In elk besluit wordt de datum van inwerkingtreding vermeld.

5.   De door het comité vastgestelde besluiten en aanbevelingen worden geauthenticeerd door twee door de voorzitters van het comité ondertekende authentieke exemplaren.

Artikel 12

Openbaarheid en vertrouwelijkheid

1.   De vergaderingen van het comité zijn niet openbaar, tenzij anders wordt beslist.

2.   Wanneer een partij informatie die zij ingevolge haar wet- en regelgeving als vertrouwelijk beschouwt, aan het comité voorlegt, wordt die informatie door de andere partij vertrouwelijk behandeld.

3.   Elke partij kan beslissen de besluiten en aanbevelingen van het comité in haar publicatieblad of staatsblad bekend te maken.

Artikel 13

Kosten

1.   Elke partij draagt haar eigen personeels-, reis- en verblijfskosten en haar eigen kosten voor post en telecommunicatie in verband met de deelname aan vergaderingen van het comité.

2.   Uitgaven in verband met de organisatie van vergaderingen en de reproductie van documenten komen ten laste van de partij die als gastheer voor de vergadering optreedt.


3.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 263/29


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 1 september 2014

betreffende geharmoniseerde technische voorwaarden voor gebruik in de Unie van radiospectrum door draadloze apparatuur voor programmaproductie en speciale evenementen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 6011)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/641/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (Radiospectrumbeschikking) (1), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Apparatuur voor programmaproductie en speciale evenementen, hierna PMSE-apparatuur genoemd („Programme making and special events”) omvat talrijke beeld- en geluidstransmissietoepassingen die van toenemend belang zijn voor de ontwikkeling van de media- en entertainmentsector in de Unie. Deze apparatuur wordt onder meer gebruikt bij uitzendingen, culturele evenementen, muziek- en toneelvoorstellingen, maatschappelijke en sportevenementen. PMSE-apparatuur wordt gebruikt voor professionele en niet-professionele doeleinden en bij evenementen die variëren van lokale evenementen tot evenementen in de hele Unie. Draadloze microfoons zijn het meest gangbare en wijdverbreide type draadloze PMSE-audioapparatuur; aanverwante systemen zijn onder meer in-ear monitor- en intercomsystemen en audioverbindingen.

(2)

De Commissie heeft in haar mededeling van 26 september 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's (2) erkend dat de culturele en creatieve sectoren tot de meest dynamische economische sectoren van Europa behoren en dat deze een essentiële katalysator voor culturele diversiteit in Europa zijn. In Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad (3), en met name in artikel 8, lid 5, wordt verder het belang van PMSE-apparatuur benadrukt en worden de lidstaten verplicht in samenwerking met de Commissie ernaar te streven ten behoeve van diensten voor programmaproductie en speciale evenementen in de Unie de nodige frequentiebanden te waarborgen, in overeenstemming met de doelstellingen van de Unie om de eenwording van de interne markt en de toegang tot cultuur te bevorderen. Daarnaast moeten de lidstaten overeenkomstig artikel 6, lid 6, van dit besluit mogelijkheden onderzoeken en in voorkomend geval technische en regelgevende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het vrijmaken van de 800 MHz-band geen nadelige gevolgen heeft voor gebruikers van PMSE-apparatuur.

(3)

Het huidige regelgevingskader is in de EU-lidstaten niet volledig geharmoniseerd wat betreft door PMSE-apparatuur gebruikt spectrum, aangezien de nationale frequentieplannen in het verleden anders zijn ingedeeld en de diverse nationale en lokale behoeften anders zijn beheerd. Veel lidstaten passen ERC-aanbeveling 70-03 en bijlage 10 daarbij (4) alsmede ERC-aanbeveling 25-10 en bijlage 2 daarbij (5) (ERC = Europees Comité voor radiocommunicatie) toe, waarin richtsnoeren betreffende de frequentiebanden en technische parameters voor PMSE-apparatuur worden gegeven, maar deze aanbevelingen bieden geen juridische waarborg voor de harmonisatie in de EU van door PMSE-apparatuur gebruikt spectrum

(4)

Harmonisatie van door PMSE-apparatuur gebruikt spectrum dient bij te dragen tot de doelstellingen van de interne markt door het verbeteren van de kwaliteit en de efficiëntie van het spectrumgebruik, het creëren van een langetermijnperspectief en rechtszekerheid met betrekking tot de toegang tot de desbetreffende spectrumbanden in de hele EU, het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling, bijvoorbeeld op het gebied van de digitalisering van PMSE-apparatuur en andere aspecten van efficiënt spectrumgebruik, het aanmoedigen van investeringen in PMSE-technologie door fabrikanten, het verlagen van prijzen, het mogelijk maken van schaalvoordelen, het bevorderen van grensoverschrijdende portabiliteit van apparatuur en van interoperabiliteit, en het voorkomen dat geharmoniseerd spectrum, dat voor bepaalde diensten is gereserveerd, onbenut blijft.

(5)

Hoewel de behoefte aan spectrum voor draadloze PMSE-audioapparatuur aanzienlijk varieert (tussen 8 MHz en 144 MHz (6) naargelang van specifieke lokale en tijdsgebonden behoeften), gaan professionele gebruikers met betrekking tot draadloze PMSE-audiotoepassingen uit van een dagelijkse behoefte aan spectrum van 96 MHz in het UHF-spectrum.

(6)

Er is voldoende geharmoniseerd spectrum nodig om tegemoet te komen aan de vraag naar draadloze PMSE-audioapparatuur. Er moet op zijn minst een minimumhoeveelheid spectrum worden vastgelegd die in de hele EU van toepassing is, zodat er schaalvoordelen kunnen worden verwezenlijkt en de werking van de interne markt kan worden gewaarborgd. Het spectrum dat momenteel op grond van Beschikking 2006/771/EG van de Commissie (7) is geharmoniseerd, bedraagt 2 MHz (863-865 MHz) voor korteafstandsapparatuur inclusief draadloze PMSE-audiotoepassingen; dit is ontoereikend om te voldoen aan de behoeften van de gebruikers, aangezien deze beschikking slechts betrekking heeft op een fractie van het draadloze PMSE-audiogebruik en de meeste eisen wat betreft spectrum buiten de banden liggen die onder deze beschikking vallen.

(7)

In de ERC-aanbevelingen 70-03 (bijlage 10) en 25-10 (bijlage 2) worden diverse afstemmingsbanden voor PMSE-audioapparatuur genoemd, en ook de sector draadloze PMSE-audioapparatuur, met inbegrip van fabrikanten en gebruikers, heeft duidelijk aangegeven de voorkeur te gegeven aan de afstemmingsband 470-790 MHz. De Europese conferentie van post- en telecommunicatieadministraties (CEPT) heeft in haar verslag nr. 32 (8) over de harmonisatie van de 800 MHz-band gewezen op het belang voor gebruikers van PMSE-apparatuur van tussengevoegde kanalen oftewel „witte ruimten” in de frequentieband 470-790 MHz en aangedrongen op het behoud van toegang tot dat deel van het spectrum, voornamelijk voor PMSE-toepassingen waarvoor een bepaald beveiligingsniveau nodig is. De lidstaten verstrekken informatie aan CEPT over het spectrumgebruik en de voorwaarden op regelgevings- en technisch vlak waaraan gebruikers van draadloze PMSE-audioapparatuur in het desbetreffende land moeten voldoen; tevens verstrekken zij een lijst met contactpunten in de nationale overheidsdiensten die de PMSE-belanghebbenden kunnen voorzien van informatie over de voorwaarden voor spectrumgebruik voor PMSE-toepassingen.

(8)

In CEPT-verslag nr. 32 wordt erop gewezen dat het gebruik van draadloze PMSE-audioapparatuur wat betreft het beschikbare spectrum met steeds meer beperkingen zal worden geconfronteerd en dat de nodige aanpassingen zullen moeten worden verricht. Op grond van Besluit 2010/267/EU van de Commissie (9) zijn de technische gebruiksvoorwaarden van de 790-862 MHz-band voor elektronische-communicatiediensten op niet-exclusieve basis geharmoniseerd, waardoor de beschikbaarheid van deze band voor draadloze PMSE-audioapparatuur is afgenomen. Er moet een alternatieve langetermijnoplossing worden gevonden om de toekomst van PMSE te waarborgen, ofwel door nieuw spectrum vast te stellen of door het delen van spectrum in te voeren.

(9)

De Commissie heeft daarom op 15 december 2011 overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Besluit nr. 676/2002/EG een mandaat (10) gegeven aan de Europese conferentie van post- en telecommunicatieadministraties (CEPT) betreffende technische voorwaarden inzake opties voor de harmonisatie van spectrum voor draadloze radiomicrofoons en draadloze videocamera's.

(10)

Naar aanleiding daarvan heeft CEPT op 8 maart 2013 Verslag nr. 50 (11) aangenomen. In dit verslag wordt geconcludeerd dat de frequentiebanden 821-832 MHz en 1 785-1 805 MHz, die duplexkloven vormen binnen door elektronische-communicatiesystemen gebruikte frequentiebanden, onder specifieke voorwaarden geschikt zouden zijn voor geharmoniseerd gebruik door draadloze PMSE-audioapparatuur. Draadloze videocamera's hebben wat betreft spectrum andere eisen, maken gebruik van andere frequentiebanden en moeten daarom afzonderlijk worden beschouwd. In een addendum bij CEPT-verslag nr. 50 (12) worden de gebruiksvoorwaarden van deze duplexkloven voor draadloze PMSE-audiotoepassingen nader omschreven, alsmede een procedure voor het beoordelen en beperken van het interferentierisico ten aanzien van draadloze verbindingen voor microfoons en in-ear monitors.

(11)

In CEPT-verslag nr. 50 wordt er ook op gewezen dat netwerken voor mobiele communicatie in de 800 MHz- en 1 800 MHz-banden moeten worden beschermd tegen schadelijke interferentie door draadloze PMSE-audioapparatuur om te waarborgen dat deze netwerken gebruik kunnen maken van de banden onder 821 MHz en boven 832 MHz alsmede onder 1 785 MHz en boven 1 805 MHz. Hiervoor zouden bijvoorbeeld een scheidingsband van 2 MHz tussen 821 en 823 MHz en beperkingen in de 0,2 MHz spectrum net boven 1 785 MHz en net onder 1 805 MHz moeten worden ingevoerd.

(12)

PMSE-apparatuur, met name als deze binnenshuis wordt gebruikt, kan worden blootgesteld aan schadelijke interferentie door netwerken voor mobiele communicatie en gebruikersapparatuur zoals smartphones die gebruikmaken van frequentiebanden die grenzen aan het door draadloze PMSE-audioapparatuur in de 800 MHz- en 1 800 MHz-duplexkloven gebruikte spectrum. Overeenkomstig de doelstellingen en beginselen van het programma voor het radiospectrumbeleid, die gericht zijn op het vinden van manieren om schadelijke interferentie te voorkomen en het efficiënter gebruiken van spectrum, zou dergelijke schadelijke interferentie kunnen worden voorkomen door middel van bepaalde interferentiebeperkingsoplossingen, zoals de in bijlage 2 van CEPT-verslag nr. 50 genoemde specifieke procedure voor interferentievrij gebruik van draadloze verbindingen voor microfoons en in-ear monitors, of door toepassing van andere beperkingsoplossingen. De lidstaten dienen in voorkomend geval de toepassing van dergelijke oplossingen en overeenkomsten op het gebied van interferentiebeperking te bevorderen, onder meer door bijstand of richtsnoeren aan de betrokken partijen te verstrekken.

(13)

Bij sociale en culturele evenementen is vaak meer nodig dan de 29 MHz die beschikbaar is in de duplexkloven van de 800 MHz- en 1 800 MHz-banden. Aangezien de spectrumvereisten voor het gebruik van draadloze PMSE-audioapparatuur aanzienlijk variëren, moet op EU-niveau de beschikbaarheid van een basishoeveelheid van ongeveer 60 MHz duurzaam spectrum worden gewaarborgd om te voorzien in de herhaaldelijke en gebruikelijke behoefte van gebruikers van draadloze PMSE-audioapparatuur, ook al wordt hiermee niet voldaan aan alle vereisten die zich kunnen voordoen.

(14)

De lidstaten moeten een extra hoeveelheid van 30 MHz ter beschikking stellen om te voldoen aan eventuele behoeften van draadloze PMSE-audiotoepassingen bij sociale en culturele evenementen. Dit spectrum dient te worden geselecteerd uit door de lidstaten te bepalen afstemmingsbanden, bij voorkeur uit het spectrumbereik 470-790 MHz, door gebruik te maken van witte ruimten. De precieze hoeveelheid spectrum die wordt toegewezen of toegelaten, dient afhankelijk te zijn van de specifieke behoeften waarvan melding wordt gemaakt; dit hoeft niet altijd de volledige 30 MHz te zijn. De lidstaten moeten op nationaal niveau besluiten welke aanvraag- en vergunningsprocedures zij voor dit extra spectrum toepassen.

(15)

Spectrumvereisten van meer dan 59 MHz, die zich kunnen voordoen in bepaalde geografische gebieden waar bijvoorbeeld programma's worden geproduceerd of veel theaters zijn, of bij grote en uitzonderlijke evenementen, kunnen het best op nationaal niveau en van geval tot geval worden bekeken, waarbij rekening moet worden gehouden met geografische en tijdsgebonden beperkingen. De lidstaten moeten daarom vrijelijk toestemming kunnen geven voor het gebruik van meer dan de basishoeveelheid van 59 MHz.

(16)

Door het gebruik van verschillende blokken spectrum voor verschillende analoge draadloze PMSE-audiotoepassingen, zoals draadloze microfoons, in-ear monitors en intercomsystemen, wordt interferentie als gevolg van intermodulatie voorkomen, zodat er meer mogelijkheden voor het gebruik van spectrum ontstaan.

(17)

Aangezien op lange termijn voldoende spectrum voor draadloze PMSE-audioapparatuur beschikbaar moet worden gesteld om te voldoen aan de groeiende vraag, dienen de resultaten van het werk dat CEPT (13) naar aanleiding van het door de Commissie op 15 december 2011 verstrekte mandaat heeft verricht, in de Unie te worden toegepast en door de lidstaten onverwijld te worden uitgevoerd.

(18)

Om rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen, met name wat betreft de beoordeling van spectrumvereisten voor draadloze PMSE-audiotoepassingen en het daadwerkelijke gebruik van de geharmoniseerde banden, moet dit besluit regelmatig worden herzien.

(19)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Radiospectrumcomité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Dit besluit beoogt de technische voorwaarden voor de beschikbaarheid en het efficiënte gebruik van radiospectrum voor draadloze audioapparatuur die wordt gebruikt voor programmaproductie en speciale evenementen („PMSE”) te harmoniseren.

Artikel 2

In dit besluit wordt verstaan onder:

1.   „draadloze PMSE-audioapparatuur”: radioapparatuur die wordt gebruikt voor de transmissie van analoge of digitale audiosignalen tussen een beperkt aantal zenders en ontvangers, zoals radiomicrofoons, in-ear monitorsystemen of audioverbindingen, en die voornamelijk wordt toegepast voor de productie van uitzendingen dan wel particuliere of openbare sociale of culturele evenementen;

2.   „op interferentievrije en onbeschermde basis”: het feit dat er geen schadelijke interferentie mag worden veroorzaakt bij enige radiocommunicatiedienst en er geen aanspraak kan worden gemaakt op bescherming tegen schadelijke interferentie die wordt veroorzaakt door radiocommunicatiediensten.

Artikel 3

1.   De lidstaten wijzen binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit op interferentievrije en onbeschermde basis de 823-832 MHz- en de 1 785-1 805 MHz-banden aan en stellen deze ter beschikking voor draadloze PMSE-audioapparatuur, met inachtneming van de in de bijlage vastgestelde technische voorwaarden.

2.   De lidstaten wijzen binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit radiospectrum aan als aanvulling op het in lid 1 vastgelegde spectrum, zodat er een extra hoeveelheid van ten minste 30 MHz voor draadloze PMSE-audioapparatuur kan worden gebruikt, naargelang van de behoefte van de gebruikers. Dit gebruik door draadloze PMSE-audioapparatuur vindt plaats op interferentievrije en onbeschermde basis ten opzichte van gebruikers die een individueel gebruiksrecht op het gebruik van dergelijk spectrum hebben.

3.   Onverminderd het beginsel van de interferentievrije en onbeschermde basis, bevorderen de lidstaten de tenuitvoerlegging van interferentiebeperkingsoplossingen, indien zulks haalbaar en nodig is, teneinde de co-existentie van binnenshuis in de 823-832 MHz- en 1 785-1 805 MHz-banden gebruikte draadloze PMSE-audioapparatuur en mobiele elektronische-communicatienetwerken te verbeteren.

Artikel 4

Onverminderd artikel 3, lid 1, mogen de lidstaten op het moment dat dit besluit in werking treedt reeds bestaande vergunningen en gebruiksrechten met betrekking spectrum in de 823-832 MHz- en 1 785-1 805 MHz-banden handhaven, maar uitsluitend totdat deze aflopen, voor zover nodig. De betrokken lidstaten lichten de Commissie hierover in; tevens maken zij deze informatie openbaar, tenzij dit nadelige gevolgen op het gebied van de openbare veiligheid of defensie kan hebben.

Artikel 5

De lidstaten houden toezicht op het gebruik van de banden waarop dit besluit betrekking heeft om een doelmatig gebruik ervan te waarborgen en brengen verslag uit aan de Commissie over de eventuele noodzaak van een herziening van de bijlage.

Artikel 6

De lidstaten brengen uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit bij de Commissie verslag uit over de tenuitvoerlegging ervan.

Artikel 7

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 1 september 2014.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Vicevoorzitter


(1)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 1.

(2)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Steun aan culturele en creatieve sectoren ten behoeve van groei en banen in de EU”, COM(2012) 537 final.

(3)  Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid (PB L 81 van 21.3.2012, blz. 7).

(4)  Door de Europese conferentie van post- en telecommunicatieadministraties (CEPT) gepubliceerde aanbeveling: Tromsø 1997, latere wijzigingen van 7 februari 2014; bijlage 10 „Radio Microphone applications including aids for the hearing impaired”.

(5)  Uitgave van 11 februari 2003.

(6)  CEPT-verslag nr. 32, verslag van CEPT aan de Europese Commissie in het kader van het mandaat met betrekking tot technische overwegingen in verband met de verschillende opties voor harmonisatie voor het digitale dividend in de Europese Unie, „Recommendation on the best approach to ensure the continuation of existing Program Making and Special Events (PMSE) services operating in the UHF (470-862 MHz), including the assessment of the advantage of an EU-level approach”, eindverslag van 30 oktober 2009.

(7)  Beschikking 2006/771/EG van de Commissie van 9 november 2006 inzake de harmonisatie van het radiospectrum voor gebruik door korteafstandsapparatuur (PB L 312 van 11.11.2012, blz. 66).

(8)  CEPT-eindverslag van 30 oktober 2009.

(9)  Besluit 2010/267/EU van de Commissie van 6 mei 2010 betreffende de geharmoniseerde technische gebruiksvoorwaarden in de 790-862 MHz-frequentieband voor terrestrische systemen die elektronischecommunicatiediensten kunnen verschaffen in de Europese Unie (PB L 117 van 11.5.2010, blz. 95).

(10)  Mandate to the CEPT on Technical conditions regarding spectrum harmonisation options for wireless radio microphones and cordless video-cameras (PMSE equipment), 15 december 2011, final.

(11)  Verslag A van CEPT aan de Europese Commissie in het kader van het door de Europese Commissie verstrekte mandaat „On technical conditions regarding spectrum harmonisation options for wireless radio microphones and cordless video-cameras (PMSE equipment)”, Technical conditions for the use of the bands 821-832 MHz and 1 785-1 805 MHz for wireless radio microphones in the EU, verslag door de ECC goedgekeurd op 8 maart 2013.

(12)  Addendum bij CEPT-verslag nr. 50 betreffende „Usability of the bands 821-832 MHz and 1 785-1 805 MHz for wireless radio microphones”, verslag door de ECC goedgekeurd op 8 november 2013.

(13)  CEPT-Verslag nr. 50 en het bijbehorende addendum.


BIJLAGE

Tabel 1

Voorwaarden voor het „block edge mask”-bereik die van toepassing zijn op draadloze PMSE-audioapparatuur in de Frequency-Division Duplexing (FDD) duplexkloof van de 800 MHz-band (821-832 MHz)

Frequenties onder 821 MHz

821-823 MHz

823-826 MHz

826-832 MHz

Frequenties boven 832 MHz

Out-of-block grenswaarden

Scheidingsband (voor bescherming tegen interferentie door PMSE op terrestrische systemen die elektronischecommunicatiediensten kunnen verschaffen (downlink))

In-block grenswaarden

Out-of-block grenswaarden

Out-of-block equivalent isotropically radiated power (e.i.r.p.) bedraagt – 43 dBm/(5 MHz)

In-block e.i.r.p. van 13 dBm voor hand-held PMSE-audioapparatuur

In-block e.i.r.p. van 20 dBm voor op het lichaam gedragen PMSE-audioapparatuur

In-block e.i.r.p. van 20 dBm

Out-of-block e.i.r.p. bedraagt – 25 dBm/(5 MHz)


Tabel 2

Voorwaarden voor het „block edge mask”-bereik die van toepassing zijn op draadloze PMSE-audioapparatuur in de FDD-duplexkloof van de 1800 MHz-band (1785-1805 MHz) voor draagbare apparatuur (e.i.r.p.)

 

Frequentiebereik

Draagbare apparatuur (e.i.r.p.)

Out-of-block

< 1 785 MHz

– 17 dBm/200 kHz

Aan beperkingen onderhevig frequentiebereik

1 785-1 785,2 MHz

4 dBm/200 kHz

 

1 785,2-1 803,6 MHz

13 dBm/kanaal

 

1 803,6-1 804,8 MHz

10 dBm/200kHz, beperkt tot 13 dBm/kanaal

Aan beperkingen onderhevig frequentiebereik

1 804,8-1 805 MHz

– 14 dBm/200 kHz

Out-of-block

> 1 805 MHz

– 37 dBm/200 kHz


Tabel 3

Voorwaarden voor het „block edge mask”-bereik die van toepassing zijn op draadloze PMSE-audioapparatuur in de FDD-duplexkloof van de 1 800 MHz-band (1 785-1 805 MHz) voor op het lichaam gedragen apparatuur (e.i.r.p.)

 

Frequentiebereik

Op het lichaam gedragen apparatuur (e.i.r.p.)

Out-of-block

< 1 785 MHz

– 17 dBm/200 kHz

 

1 785-1 804,8 MHz

17 dBm/kanaal

Aan beperkingen onderhevig frequentiebereik

1 804,8-1 805 MHz

0 dBm/200 kHz

Out-of-block

> 1 805 MHz

– 23 dBm/200 kHz


Rectificaties

3.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 263/35


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 833/2014 van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren

( Publicatieblad van de Europese Unie L 229 van 31 juli 2014 )

Bladzijde 3, artikel 3, lid 3:

in plaats van:

„3.   Bijlage II bevat een lijst van een aantal technologieën waarvan de olie-industrie gebruik kan maken bij de exploratie en productie van olie in diepe wateren, de exploratie en productie van olie in Arctische wateren, of schalie-olieprojecten in Rusland.”

te lezen:

„3.   Bijlage II bevat een lijst van een aantal technologieën waarvan de olie-industrie gebruik kan maken bij de exploratie en productie van olie in diepe wateren, de exploratie en productie van olie in het Arctisch gebied, of schalie-olieprojecten in Rusland.”

Bladzijde 3, artikel 3, lid 5, eerste alinea:

in plaats van:

„5.   De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van de technologieën die zijn opgenomen in bijlage II, indien zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van de technologieën geschiedt ten behoeve van projecten betreffende exploratie en productie van olie in diepe wateren, de exploratie en productie van olie in Arctische wateren, of schalieolieprojecten in Rusland.”

te lezen:

„5.   De bevoegde autoriteiten verlenen geen vergunning voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van de technologieën die zijn opgenomen in bijlage II, indien zij redelijke gronden hebben om aan te nemen dat de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van de technologieën geschiedt ten behoeve van projecten betreffende exploratie en productie van olie in diepe wateren, de exploratie en productie van olie in het Arctisch gebied, of schalieolieprojecten in Rusland.”