ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 182

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
21 juni 2014


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit nr. 376/2014/EU van de Raad van 12 juni 2014 waarbij Portugal wordt gemachtigd een verlaagd accijnstarief toe te passen in de autonome regio Madeira op lokaal geproduceerde en verbruikte rum en likeuren en in de autonome regio de Azoren op lokaal geproduceerde en verbruikte likeuren en eaux de vie

1

 

*

Besluit nr. 377/2014/EU van de Raad van 12 juni 2014 betreffende de AIEM-belastingregeling die van toepassing is op de Canarische Eilanden

4

 

*

Besluit nr. 378/2014/EU van de Raad van 12 juni 2014 tot wijziging van Beschikking 2004/162/EG betreffende de octroi de mer-regeling in de Franse overzeese departementen wat betreft de toepassingsduur ervan

9

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 681/2014 van de Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof rafoxanide betreft ( 1 )

11

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 682/2014 van de Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof closantel betreft ( 1 )

14

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 683/2014 van de Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof clorsulon betreft ( 1 )

17

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 684/2014 van de Commissie van 20 juni 2014 ter verlening van een vergunning voor canthaxanthine als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor vermeerderingshennen (vergunninghouder DSM Nutritional products Ltd) ( 1 )

20

 

*

Verordening (EU) nr. 685/2014 van de Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad en van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie wat het gebruik van polyvinylalcohol-polyethyleenglycol-entcopolymeer in vaste voedingssupplementen betreft ( 1 )

23

 

*

Verordening (EU) nr. 686/2014 van de Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 983/2009 en (EU) nr. 384/2010 wat betreft de voorwaarden voor het gebruik van bepaalde gezondheidsclaims met betrekking tot het verlagende effect van plantensterolen en plantenstanolen op het LDL-cholesterol in het bloed ( 1 )

27

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 687/2014 van de Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 185/2010 voor wat betreft de verduidelijking, harmonisering en vereenvoudiging van maatregelen voor de beveiliging van de luchtvaart, gelijkwaardigheid van beveiligingsnormen en beveiligingsmaatregelen voor vracht en post ( 1 )

31

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 688/2014 van de Commissie van 20 juni 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

47

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2014/79/EU van de Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van speelgoed, wat TCEP, TCPP en TDCP betreft ( 1 )

49

 

*

Richtlijn 2014/80/EU van de Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand ( 1 )

52

 

 

REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

 

*

Reglement van orde van de raad van toezicht van de Europese Centrale Bank

56

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

 

2014/379/EU

 

*

Besluit nr. 1/2014 van het Comité dat is ingesteld bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling van 1 april 2014 betreffende de wijziging van hoofdstuk 6 (Drukapparatuur), de wijziging van hoofdstuk 16 (Voor de bouw bestemde producten) en de actualisering van de verwijzingen naar wetgeving in bijlage 1

61

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

BESLUITEN

21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/1


BESLUIT Nr. 376/2014/EU VAN DE RAAD

van 12 juni 2014

waarbij Portugal wordt gemachtigd een verlaagd accijnstarief toe te passen in de autonome regio Madeira op lokaal geproduceerde en verbruikte rum en likeuren en in de autonome regio de Azoren op lokaal geproduceerde en verbruikte likeuren en eaux de vie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 349,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2009/831/EG (1), vastgesteld op basis van artikel 299, lid 2, van het EG-Verdrag (thans artikel 349 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)) werd Portugal gemachtigd een verlaagd accijnstarief toe te passen op lokaal geproduceerde en verbruikte rum en likeuren in de autonome regio Madeira en op lokaal geproduceerde en verbruikte likeuren en eaux de vie in de autonome regio de Azoren, die lager mag zijn dan het bij Richtlijn 92/84/EEG van de Raad (2) vastgestelde minimumaccijnstarief maar niet meer dan 75 % lager dan het normale nationale accijnstarief voor alcohol.

(2)

Op 30 juli 2013 hebben de Portugese autoriteiten de Commissie verzocht een voorstel in te dienen voor een besluit van de Raad tot verlenging van Beschikking 2009/831/EG, onder dezelfde voorwaarden, tot en met 31 december 2020. Op 19 november 2013 hebben de Portugese autoriteiten hun verzoek gewijzigd, in die zin dat zij verzochten om een verlenging van Beschikking 2009/831/EG voor een periode van zes maanden tot en met 30 juni 2014, zodat deze zou samenvallen met de huidige richtsnoeren inzake regionale steun, gevolgd door een nieuwe verlenging voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2020.

(3)

De verlening van de nieuwe machtiging is gerechtvaardigd om te vermijden dat de ontwikkeling van die ultraperifere gebieden in het gedrang zou komen. Gezien de moeilijke uitvoer uit deze gebieden zijn de regionale markten de enige mogelijke afzetgebieden voor die producten.

(4)

In de autonome regio's de Azoren en Madeira zijn grondstoffen van agrarische oorsprong duurder dan in normale productieomstandigheden als gevolg van de geringe omvang, het gefragmenteerde karakter en de lage mechanisatiegraad van landbouwbedrijven. Op Madeira levert de verwerking van suikerriet bovendien een lagere productie op dan in andere ultraperifere gebieden als gevolg van het reliëf, het klimaat, de bodem en de ambachtelijke productiewijze. Het transport naar de eilanden van een aantal niet lokaal geproduceerde grondstoffen en verpakkingsmaterialen leidt tot extra kosten in vergelijking met het transport van alleen het eindproduct. In het geval van de Azoren laat het insulaire karakter zich tweemaal gevoelen omdat de eilanden ver uit elkaar liggen. Het transport naar en de installatie van apparatuur in die afgelegen en insulaire regio's verhogen nog eens de extra kosten. Hetzelfde geldt voor een aantal noodzakelijke reizen en zendingen naar het vasteland. Ook de opslag van eindproducten leidt tot extra kosten omdat de lokale consumptie niet de ontwikkeling van de productie volgt, maar zich over het hele jaar uitstrekt. De geringe omvang van de regionale markt verhoogt de kosten per eenheid op verschillende manieren, met name door de ongunstige verhouding tussen vaste kosten en output, zowel wat betreft de apparatuur als de kosten om aan milieunormen te voldoen. Bovendien moeten rumproducenten op Madeira het afval van de verwerking van suikerriet behandelen, terwijl producenten van andere regio's die producten kunnen recyclen. Tot slot hebben de betrokken producenten ook extra kosten die gelden voor de lokale economieën in het algemeen, in het bijzonder hogere arbeids- en energiekosten.

(5)

De gedetailleerde berekeningen die in het kader van de in artikel 4 van Beschikking 2009/831/EG bedoelde verslagen zijn verstrekt, bevestigen dat het concurrentienadeel waarmee op Madeira en de Azoren geproduceerde gedistilleerde alcoholhoudende dranken te kampen hebben als gevolg van hogere productie- en marketingkosten, niet volledig wordt gecompenseerd door het accijnstarief met 75 % te verlagen. Daarom dient de machtiging voor een verlaging van het accijnstarief op het gevraagde niveau te worden verlengd.

(6)

Een grondig onderzoek van de situatie bevestigt dat het voor het voortbestaan van de alcoholsector in de betrokken ultraperifere gebieden noodzakelijk is dat het verzoek van Portugal wordt ingewilligd.

(7)

Aangezien het belastingvoordeel niet verder gaat dan wat nodig is om de extra kosten te compenseren, het om bescheiden hoeveelheden gaat en het belastingvoordeel beperkt is tot het verbruik in de betrokken regio's, doet de maatregel geen afbreuk aan de integriteit en de samenhang van de rechtsorde van de Unie.

(8)

Er dient te worden bepaald dat een tussentijds verslag moet worden voorgelegd, zodat de Commissie kan nagaan of de voorwaarden voor de verlening van dergelijke afwijking nog altijd zijn vervuld.

(9)

Dit besluit laat de eventuele toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU onverlet,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 110 VWEU wordt Portugal gemachtigd in de autonome regio Madeira voor lokaal geproduceerde en verbruikte rum en likeuren en in de autonome regio de Azoren voor lokaal geproduceerde en verbruikte likeuren en eaux de vie een lager accijnstarief te hanteren dan het volle tarief voor alcohol vastgelegd in artikel 3 van Richtlijn 92/84/EEG.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde afwijking is beperkt:

1.

op Madeira

a)

tot rum als omschreven in categorie 1 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad (3), met de geografische aanduiding „Rum da Madeira” als bedoeld in categorie 1 van bijlage III bij die verordening;

b)

tot likeuren en „crème de” als omschreven in de categorieën 32 en 33 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 110/2008, bereid uit regionale vruchten of planten;

2.

op de Azoren

a)

tot likeuren en „crème de” als omschreven in de categorieën 32 en 33 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 110/2008, bereid uit regionale vruchten of grondstoffen;

b)

tot eaux de vie van wijn of van druivendraf met de kenmerken en kwaliteiten als omschreven in de categorieën 4 en 6 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 110/2008.

Artikel 3

Het verlaagd accijnstarief dat van toepassing is op de in artikel 1 bedoelde producten mag minder dan het bij Richtlijn 92/84/EEG vastgestelde minimumaccijnstarief voor alcohol bedragen, met dien verstande dat het niet meer dan 75 % lager mag zijn dan het normale nationale accijnstarief voor alcohol.

Artikel 4

Uiterlijk op 30 september 2017 legt Portugal de Commissie een verslag voor op basis waarvan deze kan nagaan of de omstandigheden die de toekenning van de accijnsverlaging rechtvaardigden, nog steeds gelden.

Artikel 5

Dit besluit is van toepassing van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2020.

Artikel 6

Dit besluit is gericht tot de Portugese Republiek.

Gedaan te Luxemburg, 12 juni 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

Y. MANIATIS


(1)  Beschikking 2009/831/EG van de Raad van 10 november 2009 waarbij Portugal wordt gemachtigd tot een verlaging van de accijns in de autonome regio Madeira op lokaal geproduceerde en verbruikte rum en likeuren en in de autonome regio de Azoren op lokaal geproduceerde en verbruikte likeuren en eaux de vie (PB L 297 van 13.11.2009, blz. 9).

(2)  Richtlijn 92/84/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316 van 31.10.1992, blz. 29).

(3)  Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16).


21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/4


BESLUIT Nr. 377/2014/EU VAN DE RAAD

van 12 juni 2014

betreffende de AIEM-belastingregeling die van toepassing is op de Canarische Eilanden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 349,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) neemt de Raad, rekening houdend met de structurele sociale en economische situatie van de ultraperifere gebieden, die wordt bemoeilijkt door de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid van enkele producten, specifieke maatregelen aan die er met name op gericht zijn de voorwaarden voor de toepassing van de Verdragen, met inbegrip van gemeenschappelijk beleid, op deze gebieden vast te stellen.

(2)

Er dienen derhalve specifieke maatregelen te worden genomen die erop gericht zijn de voorwaarden voor de toepassing van het VWEU op die gebieden vast te stellen. Dergelijke maatregelen moeten rekening houden met de bijzondere kenmerken en beperkingen van die gebieden, zonder afbreuk te doen aan de integriteit en de samenhang van de rechtsorde van de Unie, met inbegrip van de interne markt en het gemeenschappelijk beleid.

(3)

De belangrijkste belemmering die op de Canarische Eilanden is geïdentificeerd, is de hoge afhankelijkheid van hun economie van de dienstensector, in het bijzonder de toeristensector, samen met het kleine aandeel van de industriële sector in het bbp van de Canarische Eilanden.

(4)

Op de tweede plaats komt de geïsoleerde ligging van de eilanden, die het vrije verkeer van personen, goederen en diensten belemmert. De afhankelijkheid van bepaalde vervoerswijzen, het vervoer door de lucht en over zee, wordt vergroot door het feit dat het gaat om vervoerswijzen waarvan de liberalisering nog niet is voltooid. De productiekosten zijn bovendien hoger, aangezien het gaat om vervoerswijzen die minder efficiënt zijn en duurder zijn dan vervoer over de weg of per spoor.

(5)

De geïsoleerde ligging leidt ook tot hogere productiekosten als gevolg van de afhankelijkheid in termen van grondstoffen en energie, van de noodzaak om voorraden aan te leggen en van de moeilijke levering van productieapparatuur.

(6)

De geringe omvang van de markt en het weinig ontwikkelde karakter van de export, de geografische versnippering van de eilanden, en de verplichting om gediversifieerde, maar in omvang beperkte productielijnen in stand te houden om aan de behoeften van een kleine markt te voldoen, beperken de mogelijkheden om schaalvoordelen te behalen.

(7)

Het is voor bedrijven in vele gevallen moeilijker of duurder om een beroep te doen op gespecialiseerde diensten en onderhoudsdiensten, te voorzien in opleidingen voor managers en technici, activiteiten uit te besteden of te gaan ontplooien buiten de markt van de Canarische Eilanden. Bovendien zorgen de beperkte distributiemethoden voor te grote voorraden.

(8)

Op het gebied van het milieu brengen de verwijdering van industrieel afval en de verwerking van giftig afval hogere milieukosten met zich mee. Deze kosten zijn hoger door het ontbreken van recyclingbedrijven, behalve voor enkele producten, en door het afvoeren van afval naar het vasteland of door de verwerking van giftig afval buiten de Canarische Eilanden.

(9)

Op grond van het bovenstaande en van de kennisgeving van de Spaanse autoriteiten van 4 maart 2013 aan de Commissie, dient de machtiging voor de toepassing van een belasting op een lijst van producten, waarvoor vrijstellingen kunnen worden verleend ten gunste van lokale producten, te worden verlengd.

(10)

Krachtens Beschikking 2002/546/EG van de Raad (1), vastgesteld op basis van artikel 299 van het EG-Verdrag, mocht Spanje aanvankelijk tot en met 31 december 2011 bepaalde producten die lokaal worden vervaardigd op de Canarische Eilanden, vrijstellen van de „Arbitrio sobre Importaciones y Entregas de Mercancías en las islas Canarias” („AIEM-belasting”) dan wel deze belasting verminderen. De bijlage bij de beschikking bevat een lijst van producten die in aanmerking komen voor vrijstelling en vermindering van belasting. Afhankelijk van het product mag het belastingverschil tussen lokaal vervaardigde producten en andere producten niet meer dan 5, 15 of 25 procentpunten bedragen.

(11)

Beschikking 2002/546/EG werd bij Besluit nr. 895/2011/EU van de Raad (2) gewijzigd en de toepassingsduur ervan werd verlengd tot en met 31 december 2013.

(12)

Beschikking 2002/546/EG werd bij Besluit nr. 1413/2013/EU van de Raad (3) verder gewijzigd en de toepassingsduur ervan werd verlengd tot en met 30 juni 2014.

(13)

De AIEM-belasting heeft tot doel de autonome ontwikkeling van de industriële productiesectoren op de Canarische Eilanden te bevorderen en de economie op de Canarische Eilanden te diversifiëren.

(14)

De maximale vrijstellingen die voor de betrokken industriële producten kunnen worden verleend, variëren per sector en per product van 5 % tot 15 %.

(15)

De maximale vrijstelling voor eindproducten van tabak is evenwel hoger, aangezien de tabakssector een uitzonderlijk geval vormt. De tabaksindustrie, die zich sterk had ontwikkeld op de Canarische Eilanden, vertoont al enkele jaren een uitgesproken krimp. De hierboven beschreven traditionele belemmeringen als gevolg van het insulaire karakter van de Canarische Eilanden liggen ten grondslag aan de teruggang van de lokale tabaksproductie. Er zijn redenen voor het handhaven van een aanzienlijke belastingvrijstelling voor tabak. Deze belastingvrijstelling houdt rechtstreeks verband met het beoogde behoud van de productieactiviteit op de Canarische Eilanden.

(16)

De beoogde bevordering van de sociaaleconomische ontwikkeling van de Canarische Eilanden komt op nationaal niveau tot uiting in de doelgerichtheid van de belasting en de bestemming van de AIEM-ontvangsten. Er is bij wet voorgeschreven dat de opbrengsten van deze belasting moeten worden geïntegreerd in de middelen van het economisch en fiscaal regime van de Canarische Eilanden en dat zij moeten worden besteed aan een strategie voor economische en sociale ontwikkeling door middel van bevordering van lokale activiteiten.

(17)

De vrijstellingen of verminderingen van de AIEM-belastingregeling dienen 6,5 jaar te gelden. De resultaten van dergelijke vrijstellingen en verminderingen zullen niettemin geevalueerd moeten worden. Daarom dienen de Spaanse autoriteiten de Commissie uiterlijk op 30 september 2017 een verslag voor te leggen over de toepassing van de vrijstellingen of verminderingen van de AIEM-belastingregeling, ter verificatie van de impact van de genomen maatregelen en de bijdrage ervan aan de bevordering of het behoud van de lokale economische activiteiten, rekening houdende met de belemmeringen waarmee de ultraperifere gebieden te kampen hebben. Op basis hiervan zullen het toepassingsgebied en de krachtens de Unieregels toegestane vrijstellingen zo nodig worden herzien.

(18)

Het door de AIEM verleende fiscale voordeel moet evenredig blijven, zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de integriteit en de samenhang van de rechtsorde van de Unie, met inbegrip van het waarborgen van een onverstoorde mededinging in de interne markt en het staatssteunbeleid.

(19)

Dit besluit laat de eventuele toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU onverlet,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   In afwijking van de artikelen 28, 30 en 110 VWEU worden de Spaanse autoriteiten gemachtigd om tot en met 31 december 2020 voor de in de bijlage bedoelde producten die lokaal op de Canarische Eilanden worden vervaardigd, in een volledige vrijstelling dan wel een vermindering van de belasting genaamd „Arbitrio sobre las Importaciones y Entregas de Mercancías en las islas Canarias” (AIEM) te voorzien. Die vrijstellingen of verminderingen worden geïntegreerd in de strategie voor economische en sociale ontwikkeling van de Canarische Eilanden en moeten bijdragen aan de bevordering van lokale activiteiten.

2.   De toepassing van de in lid 1 bedoelde algehele vrijstellingen of verminderingen mag niet leiden tot verschillen die groter zijn dan:

a)

5 % voor de in deel A van de bijlage bedoelde producten;

b)

10 % voor de in deel B van de bijlage bedoelde producten;

c)

15 % voor de in deel C van de bijlage bedoelde producten;

d)

25 % voor de in deel D van de bijlage bedoelde producten. De Spaanse autoriteiten mogen voor sigaretten evenwel een minimumbelasting van ten hoogste 18 EUR per 1 000 sigaretten vaststellen, die alleen van toepassing is wanneer de AIEM-belasting die voortvloeit uit de toepassing van algemene soorten belastingen, onder dat bedrag ligt.

Artikel 2

De Spaanse autoriteiten leggen de Commissie uiterlijk op 30 september 2017 een verslag voor over de toepassing van de in artikel 1 bedoelde maatregelen ter verificatie van de impact van de genomen maatregelen en de bijdrage ervan aan de bevordering of het behoud van lokale economische activiteiten, rekening houdende met de belemmeringen waarmee de ultraperifere gebieden te kampen hebben.

Op basis daarvan legt de Commissie, de Raad een verslag met een volledige economische en sociale analyse voor en, in voorkomend geval, een voorstel ter aanpassing van de bepalingen van dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 juli 2014.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Spanje.

Gedaan te Luxemburg, 12 juni 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

Y. MANIATIS


(1)  Beschikking 2002/546/EG van de Raad van 20 juni 2002 betreffende de AIEM-belastingregeling die van toepassing is op de Canarische Eilanden (PB L 179 van 9.7.2002, blz. 22).

(2)  Besluit nr. 895/2011/EU van de Raad van 19 december 2011 tot wijziging van Beschikking 2002/546/EG wat de toepassingsduur betreft (PB L 345 van 29.12.2011, blz. 17).

(3)  Besluit nr. 1413/2013/EU van de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Beschikking 2002/546/EG wat de toepassingsduur betreft (PB L 353 van 28.12.2013, blz. 13).


BIJLAGE

A.   Lijst van de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde producten volgens de indeling van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief

Landbouw- en visserijproducten:

0207 11/0207 13

Mineralen:

2516900000/6801/6802

Bouwmaterialen:

3816/3824400000/3824 50/3824904500/3824907000/3824909799/6809

Chemische industrie:

2804300000/2804400000/3105209000/3208/3209/3210/3212900000/3213/3214/3304990000/3925908000/3401/3402/3406/3814 00 90/3923900000/4012 11 00/4012 12 00/4012 13/4012 19

Metaalindustrie:

7604/7608

Voedingsindustrie:

 

0210121100/0210121900/0210194000/0210 19 81/0305 41 00/0305430090/

 

0901220000/1101/1102/1601/1602/1704903000/1704905100/1704905500/

 

1704907500/1704907100/1806/1901200000/1901909100/1901 90 99/

 

1904 10 10/1905/2005 20 20/2006003100/2008119600/2008119800/2008 19 92/

 

2008 19 93/2008 19 95/2008 19 99/2309

Dranken:

2009 11/2009 12 00/2009 19/2009 41/2009 49/2009 50/2009 61/2009 71/2009 79/2009 89/2009 90/2201/2202/2204

Textiel en leder:

6112 31/6112 41

Papier:

4818909000/4823908590

Artikelen van de grafische industrie en van de uitgeverij:

4910

B.   Lijst van de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde producten volgens de indeling van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief

Landbouw- en visserijproducten:

0203 11/0203 12/0203 19/0701 90/0703

Bouwmaterialen:

2523290000

Voedingsindustrie:

0210111100/0210113100/1905/2105

Papier:

4808/4819/4823904000

C.   Lijst van de in artikel 1, lid 2, onder c), bedoelde producten volgens de indeling van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief

Landbouw- en visserijproducten:

0407210000/0407291000/0407901000

Bouwmaterialen:

2523 90/7010

Chemische industrie:

3809 91 00/3917 21/3917 23/3917 32 00/3917 33 00/3917 39 00/3917 40 00/3923 10 00/3923 21 00/3923 30 10/3924 10 00

Metaalindustrie:

7309 00/7610100000/9403208090

Voedingsindustrie:

0403/0901 21/1902/2103200000/2103 30/2103 90 90/2106 90 98

Dranken:

2203/2208 40

Textiel en leder:

6302

Papier:

4818 10/4818 20/4818 30/4821

Artikelen van de grafische industrie en van de uitgeverij:

4909/4911

D.   Lijst van de in artikel 1, lid 2, onder d), bedoelde producten volgens de indeling van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief

Tabak:

2402


21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/9


BESLUIT NR. 378/2014/EU VAN DE RAAD

van 12 juni 2014

tot wijziging van Beschikking 2004/162/EG betreffende de „octroi de mer”-regeling in de Franse overzeese departementen wat betreft de toepassingsduur ervan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 349,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2004/162/EG van de Raad (1) werd Frankrijk gemachtigd vrijstelling of vermindering van de „octroi de mer”-belasting te verlenen voor de in de bijlage bij die beschikking vermelde producten die in de Franse overzeese departementen worden vervaardigd. Afhankelijk van product mag het belastingverschil tussen lokaal vervaardigde producten en andere producten niet meer dan 10, 20 of 30 procentpunten bedragen. Die vrijstellingen of verminderingen vormen specifieke maatregelen die erop gericht zijn de in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) genoemde bijzondere beperkingen te compenseren waarmee de ultraperifere gebieden te kampen hebben en waardoor lokale ondernemingen hogere productiekosten hebben en hun producten moeilijker kunnen concurreren met dezelfde producten uit het Franse moederland en andere lidstaten of derde landen. De vrijstellingen of verminderingen van de „octroi de mer” ondersteunen de lokale ondernemingen bij het creëren, handhaven en ontwikkelen van de lokale productie. Ingevolge Beschikking 2004/162/EG, werden de Franse autoriteiten gemachtigd om die vrijstellingen en verminderingen tot en met 1 juli 2014 toe te passen.

(2)

Frankrijk is van mening dat de belemmeringen waarmee de Franse ultraperifere gebieden worden geconfronteerd, nog altijd bestaan en heeft daarom de Commissie verzocht om ook na 1 juli 2014 een systeem van gedifferentieerde belastingheffing te mogen blijven toepassen, meer bepaald tot 31 december 2020, dat vergelijkbaar is met het huidige.

(3)

Het onderzoek van de lijsten van producten waarvoor Frankrijk om de toepassing van een gedifferentieerde belastingheffing verzoekt, is evenwel een werk van lange adem waarbij voor elk product moet worden nagegaan of een gedifferentieerde belasting gerechtvaardigd en evenredig is, zodat geen afbreuk wordt gedaan aan de integriteit en de samenhang van de rechtsorde van de Unie, met inbegrip van de interne markt en het gemeenschappelijk beleid.

(4)

Een dergelijk onderzoek kon nog niet worden voltooid, omwille van het grote aantal producten in kwestie en de vele gegevens die moeten worden verzameld, met name om de hogere productiekosten te becijferen die de lokale producten benadelen, en de structuur van de betrokken productmarkten te bepalen.

(5)

Als er vóór 1 juli 2014 geen voorstel wordt aangenomen, zou er een rechtsvacuüm kunnen ontstaan aangezien het toepassen van iedere vorm van gedifferentieerde belastingheffing in de Franse ultraperifere gebieden na 1 juli 2014 onmogelijk zou zijn.

(6)

Om het onderzoek van de producten waarvoor Frankrijk om de toepassing van een gedifferentieerde belastingheffing verzoekt, te kunnen voltooien en om de Commissie de tijd te geven met een evenwichtig voorstel te komen waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende belangen die in het spel zijn, is een extra termijn van zes maanden nodig.

(7)

Beschikking 2004/162/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 1, lid 1, van Beschikking 2004/162/EG wordt de datum van „1 juli 2014” vervangen door deze van „31 december 2014”.

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 juli 2014.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Luxemburg, 12 juni 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

Y. MANIATIS


(1)  Beschikking 2004/162/EG van de Raad van 10 februari 2004 betreffende de „octroi de mer”-regeling in de Franse overzeese departementen en tot verlenging van Beschikking 89/688/EG (PB L 52 van 21.2.2004, blz. 64).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 681/2014 VAN DE COMMISSIE

van 20 juni 2014

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof „rafoxanide” betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De maximumwaarden voor residuen („MRL's”) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 worden vastgesteld.

(2)

De farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL's in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgelegd in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2).

(3)

Rafoxanide is in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 opgenomen als toegestane stof in spier, vetweefsel, lever en nieren van runderen en schapen, met uitzondering van dieren die melk voor menselijke consumptie produceren.

(4)

Bij het Europees Geneesmiddelenbureau is een verzoek om advies over de extrapolatie van de huidige vermelding voor rafoxanide voor melk van runderen ingediend.

(5)

Het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik heeft aanbevolen een voorlopige MRL voor rafoxanide voor melk van runderen en schapen vast te stellen en het verbod op het gebruik van die stof bij dieren die melk voor menselijke consumptie produceren, op te heffen.

(6)

De vermelding voor rafoxanide in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 moet daarom worden gewijzigd om er de aanbevolen voorlopige MRL voor melk van runderen en schapen in op te nemen en het verbod op het gebruik van die stof bij dieren die melk voor menselijke consumptie produceren, te schrappen.

(7)

De voorlopige MRL die in die tabel voor rafoxanide is vastgesteld, moet op 31 december 2015 verstrijken.

(8)

De belanghebbenden moet een redelijke termijn worden geboden om eventuele maatregelen te nemen om aan de nieuwe MRL te voldoen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 19 augustus 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 worden de gegevens voor „rafoxanide” vervangen door:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL's

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Rafoxanide

Rafoxanide

Runderen

30 μg/kg

Spier

GEEN

Antiparasitaire middelen/Geneesmiddelen tegen endoparasieten”

30 μg/kg

Vetweefsel

10 μg/kg

Lever

40 μg/kg

Nieren

Schapen

100 μg/kg

Spier

250 μg/kg

Vetweefsel

150 μg/kg

Lever

150 μg/kg

Nieren

Runderen, schapen

10 μg/kg

Melk

De voorlopige MRL verstrijkt op 31 december 2015


21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 682/2014 VAN DE COMMISSIE

van 20 juni 2014

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof „closantel” betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De maximumwaarden voor residuen (MRL's) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 worden vastgesteld.

(2)

De farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL's in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgelegd in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2).

(3)

Closantel is in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 opgenomen als toegestane stof in spieren, vetweefsel, lever, nieren en melk van runderen en schapen. De vastgestelde voorlopige maximumwaarden voor residuen van die stof in melk van runderen en schapen zijn vervallen op 1 januari 2014.

(4)

Het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik heeft de verstrekte aanvullende gegevens beoordeeld en op grond daarvan aanbevolen de voorlopige MRL's voor closantel in melk van runderen en schapen als definitief vast te stellen.

(5)

De vermelding voor closantel in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de vermelding voor „closantel” vervangen door:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL's

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Closantel

Closantel

Runderen

1 000 μg/kg

3 000 μg/kg

1 000 μg/kg

3 000 μg/kg

45 μg/kg

Spier

Vetweefsel

Lever

Nieren

Melk

GEEN

Antiparasitaire middelen/Geneesmiddelen tegen endoparasieten”

Schapen

1 500 μg/kg

2 000 μg/kg

1 500 μg/kg

5 000 μg/kg

45 μg/kg

Spier

Vetweefsel

Lever

Nieren

Melk


21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 683/2014 VAN DE COMMISSIE

van 20 juni 2014

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof „clorsulon” betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De maximumwaarden voor residuen (MRL's) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 worden vastgesteld.

(2)

De farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL's in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgelegd in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2).

(3)

Clorsulon is in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 opgenomen als toegestane stof in spieren, lever, nieren en melk van runderen. De vastgestelde voorlopige maximumwaarden voor residuen van die stof in melk van runderen zijn vervallen op 1 januari 2014.

(4)

Het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik heeft de verstrekte aanvullende gegevens beoordeeld en op grond daarvan aanbevolen de voorlopige MRL's voor clorsulon in melk van runderen als definitief vast te stellen.

(5)

De vermelding voor clorsulon in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de vermelding voor „clorsulon” vervangen door:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL's

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Clorsulon

Clorsulon

Runderen

35 μg/kg

Spier

GEEN

Antiparasitaire middelen/Geneesmiddelen tegen endoparasieten”

100 μg/kg

Lever

200 μg/kg

Nieren

16 μg/kg

Melk


21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 684/2014 VAN DE COMMISSIE

van 20 juni 2014

ter verlening van een vergunning voor canthaxanthine als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor vermeerderingshennen (vergunninghouder DSM Nutritional products Ltd)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor de verlening van een vergunning voor canthaxanthine ingediend. Bij die aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een preparaat van canthaxanthine als toevoegingsmiddel voor diervoeding in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor vermeerderingshennen.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 12 december 2012 (2) geconcludeerd dat het preparaat van canthaxanthine onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige effecten voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid en het milieu heeft en dat het gebruik van dat preparaat het voortplantingsvermogen van vermeerderingshennen kan stabiliseren. Specifieke eisen voor toezicht na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van canthaxanthine blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning wordt voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verlening van de vergunning

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „andere zoötechnische toevoegingsmiddelen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal (2013) 11(1):3047.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Maximumgehalte aan residuen in de desbetreffende levensmiddelen van dierlijke oorsprong

mg werkzame stof/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: andere zoötechnische toevoegingsmiddelen (stabilisering van het voortplantingsvermogen)

4d161 g

DSM Nutritional products Ltd Vertegenwoordigd door DSM Nutritional Products Sp. Z.o.o

Canthaxanthine

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat bevat ten minste:

 

10 % canthaxanthine;

 

≤ 2,2 % ethoxyquine;

 

dichloormethaan: ≤ 10 mg/kg toevoegingsmiddel.

Karakterisering van de werkzame stof

canthaxanthine

C40H52O2

CAS-nr. 514-78-3

Gehalte: minimum 96 %

Geproduceerd door chemische synthese

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van canthaxanthine in het toevoegingsmiddel: spectrofotometrie (426 nm)

Voor de bepaling van canthaxanthine in voormengsels en diervoeders: normale fase hogeprestatie-vloeistofchromatografie, gekoppeld aan VIS-detectie (NP-HPLC-VIS, 466 nm)

Vermeerderingshennen

6

6

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij warmtebehandeling vermelden.

2.

De totale hoeveelheid canthaxanthine mag niet meer bedragen dan 6 mg canthaxanthine/kg volledig diervoeder.

3.

Dit preparaat mag met canthaxanthine en andere carotenoïden worden vermengd op voorwaarde dat de totale hoeveelheid van het mengsel niet meer bedraagt dan 80/mg kg volledig diervoeder.

4.

Voor de veiligheid van de gebruiker: bij hantering moeten ademhalingsbescherming, veiligheidsbril en -handschoenen worden gedragen.

10 juli 2024

15 mg canthaxanthine/kg lever (nat weefsel) en 2,5 mg canthaxanthine/kg huid/vet (nat weefsel)


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: www.irmm.jrc.be/eurl-feed-additives.


21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/23


VERORDENING (EU) Nr. 685/2014 VAN DE COMMISSIE

van 20 juni 2014

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad en van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie wat het gebruik van polyvinylalcohol-polyethyleenglycol-entcopolymeer in vaste voedingssupplementen betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (1), en met name artikel 10, lid 3, en artikel 14,

Gezien Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's (2), en met name artikel 7, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 is een EU-lijst vastgesteld van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en van de gebruiksvoorwaarden daarvoor.

(2)

Bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie (3) zijn de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 opgenomen levensmiddelenadditieven vastgesteld.

(3)

Die lijsten kunnen volgens de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 bedoelde uniforme procedure hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij ingevolge een aanvraag worden bijgewerkt.

(4)

Op 13 september 2011 is een aanvraag ingediend voor goedkeuring van het gebruik van polyvinylalcohol-polyethyleenglycol-entcopolymeer (PVA-PEG-entcopolymeer) direct in water oplosbare omhullingsmiddelen voor voedingssupplementen Deze aanvraag is overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1331/2008 ter kennis van de lidstaten gebracht.

(5)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid heeft de veiligheid van PVA-PEG-entcopolymeer bij gebruik als levensmiddelenadditief beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het gebruik ervan als omhullingsmiddel in vaste voedingssupplementen voor de voorgestelde toepassingen geen veiligheidsrisico oplevert (4).

(6)

PVA-PEG-entcopolymeer is bestemd voor gebruik in direct in water oplosbare omhullingsmiddelen voor voedingssupplementen. Het beschermt tegen onaangename smaak of geur, verbetert het aanzien, maakt tabletten gemakkelijker door te slikken, zorgt voor een herkenbaar uiterlijk en beschermt gevoelige werkzame bestanddelen. Een specifieke eigenschap van de stof is dat deze zeer flexibel is, een lage viscositeit heeft en snel oplost in zure, neutrale en basische waterige milieus. Het is dan ook passend om het gebruik van PVA-PEG-entcopolymeer als glansmiddel in vaste voedingssupplementen toe te staan en om aan dit additief het E-nummer E 1209 toe te wijzen.

(7)

Als PVA-PEG-entcopolymeer voor het eerst wordt opgenomen in de EU-lijsten van levensmiddelenadditieven die zijn vastgesteld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008, moeten de specificaties ervan in Verordening (EU) nr. 231/2012 worden opgenomen.

(8)

De Verordeningen (EG) nr. 1333/2008 en (EU) nr. 231/2012 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.

(2)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1.

(3)  Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 tot vaststelling van de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad opgenomen levensmiddelenadditieven (PB L 83 van 22.3.2012, blz. 1).

(4)  EFSA Journal 2013; 11(8):3303.


BIJLAGE I

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel B, punt 3 „Andere additieven dan kleurstoffen en zoetstoffen”, wordt na de vermelding voor E 1208 Polyvinylpyrrolidon-vinylacetaatcopolymeer de volgende vermelding ingevoegd:

„E 1209

Polyvinylalcohol-polyethyleenglycol-entcopolymeer”

2)

In deel E wordt bij levensmiddelencategorie 17.1 „Voedingssupplementen in vaste vorm, waaronder capsules, tabletten en soortgelijke vormen, met uitzondering van kauwtabletten” na de vermelding voor levensmiddelenadditief E 1208 de volgende vermelding ingevoegd:

 

„E 1209

Polyvinylalcohol-polyethyleenglycol-entcopolymeer

100 000”

 

 


BIJLAGE II

In de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 wordt na de vermelding voor E 1208 (Polyvinylpyrrolidon-vinylacetaatcopolymeer) de volgende vermelding ingevoegd:

„E 1209 POLYVINYLALCOHOL-POLYETHYLEENGLYCOL-ENTCOPOLYMEER

Synoniemen

Macrogolpoly(vinylalcohol)-entcopolymeer; poly(ethaan-1,2-diol-ent-ethanol); ethenol, polymeer met oxiraan, ent; oxiraan, polymeer met ethanol, ent; ethyleenoxide-vinylalcohol-entcopolymeer

Definitie

Polyvinylalcohol-polyethyleen-glycol-entcopolymeer is een synthetisch copolymeer dat bestaat uit circa 75 % eenheden PVA en 25 % eenheden PEG.

CAS-nummer

96734-39-3

Chemische naam

Polyvinylalcohol-polyethyleenglycol-entcopolymeer

Molecuulformule

 

Massagemiddelde relatieve molecuulmassa

40 000 tot 50 000 g/mol

Omschrijving

Wit tot lichtgeel poeder

Identificatie

 

Oplosbaarheid

Goed oplosbaar in water en verdunde zuren en verdunde oplossingen van alkalihydroxiden; vrijwel onoplosbaar in ethanol, azijnzuur, aceton en chloroform

IR-spectrum

Moet conform zijn

pH-waarde

5,0-8,0

Zuiverheid

 

Estergetal

10-75 mg KOH/g

Dynamische viscositeit

50-250 mPa·s

Gewichtsverlies bij drogen

Maximaal 5 %

Sulfaatas

Maximaal 2 %

Vinylacetaat

Maximaal 20 mg/kg

Azijnzuur/totaal acetaat

Maximaal 1,5 %

Ethyleenglycol

Maximaal 50 mg/kg

Diëthyleenglycol

Maximaal 50 mg/kg

1,4-Dioxaan

Maximaal 10 mg/kg

Ethyleenoxide

Maximaal 0,2 mg/kg

Arseen

Maximaal 3 mg/kg

Lood

Maximaal 1 mg/kg

Kwik

Maximaal 1 mg/kg

Cadmium

Maximaal 1 mg/kg”


21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/27


VERORDENING (EU) Nr. 686/2014 VAN DE COMMISSIE

van 20 juni 2014

tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 983/2009 en (EU) nr. 384/2010 wat betreft de voorwaarden voor het gebruik van bepaalde gezondheidsclaims met betrekking tot het verlagende effect van plantensterolen en plantenstanolen op het LDL-cholesterol in het bloed

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (1), en met name artikel 17, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1924/2006 is bepaald dat aanvragen om de verlening van een vergunning voor een gezondheidsclaim aan de bevoegde nationale autoriteit van de desbetreffende lidstaat moeten worden toegezonden. De bevoegde nationale autoriteit moet die aanvragen doorsturen naar de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), hierna „de Autoriteit” genoemd. De Autoriteit moet een advies uitbrengen over de gezondheidsclaim en dat advies doorsturen naar de Commissie, die, rekening houdend met het advies van de Autoriteit, beslist of er een vergunning voor de gezondheidsclaim wordt verleend.

(2)

Op grond van artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1924/2006, kan een positief advies van de Autoriteit betreffende de verlening van een vergunning voor een gezondheidsclaim specifieke voorwaarden voor het gebruik van de claim bevatten.

(3)

Vergunningen voor gezondheidsclaims kunnen worden gewijzigd naar aanleiding van een verzoek van de aanvrager of gebruiker, overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1924/2006, of naar aanleiding van een op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat of de Commissie door de Autoriteit uitgebracht advies, overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1924/2006.

(4)

Naar aanleiding van het advies dat de Autoriteit op grond van een verzoek van de Commissie en een soortgelijk verzoek van Frankrijk heeft uitgebracht betreffende de mogelijkheid om een kwantitatief effect aan te geven in gezondheidsclaims met betrekking tot de verlagende effecten van plantensterolen/plantenstanolesters op het LDL-cholesterol in het bloed (vragen nr. EFSA-Q-2009-00530 en nr. EFSA-Q-2009-00718) (2), heeft de Commissie de voorwaarden voor het gebruik van twee gezondheidsclaims in verband met de verlagende effecten van plantensterolen en plantenstanolesters op het bloedcholesterol, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 983/2009 van de Commissie (3), bij Verordening (EU) nr. 376/2010 (4) gewijzigd door een kwantitatief effect aan te geven. Bovendien heeft de Commissie op basis van hetzelfde advies van de Autoriteit bij Verordening (EU) nr. 384/2010 (5) een vergunning verleend voor een gezondheidsclaim betreffende de verlagende effecten van plantensterolen/plantenstanolesters op het LDL-cholesterol in het bloed en hierin gebruiksvoorwaarden vastgelegd in verband met de vermelding van een kwantitatief effect.

(5)

Na een aanvraag van Raisio Nutrition Ltd, ingediend overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1924/2006, moest de Autoriteit een advies uitbrengen over een gezondheidsclaim met betrekking tot de verlagende effecten van plantenstanolen in plantenstanolesters op het LDL-cholesterolgehalte in het bloed (vraag nr. EFSA-Q-2011-00851) (6). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde als volgt: „Het is aangetoond dat de dagelijkse inname van 3 g plantenstanolen in estervorm het bloedcholesterol met 12 % verlaagt. Een hoog cholesterolgehalte is een risicofactor voor de ontwikkeling van coronaire hartziekten”. De aanvrager vroeg eveneens dat er zou worden vermeld dat de minimale duur om het effect te verkrijgen, één tot twee weken bedraagt, en dat er een vergunning zou worden verleend voor claims voor een uitgebreide reeks levensmiddelen, waaronder smeersels op basis van gele vetten, zuivelproducten, kaas, roggebrood, havermeel, producten op basis van gefermenteerde sojamelk (yoghurtachtige producten die kunnen worden opgedronken of opgelepeld) en melkdranken op basis van haver.

(6)

Op grond van de overgelegde gegevens concludeerde de Autoriteit in haar advies, dat de Commissie en de lidstaten op 16 mei 2012 hebben ontvangen, dat de inname van 3 g (tussen 2,7 en 3,3 g) plantenstanolesters per dag het LDL-cholesterol in het bloed met 11,4 % verlaagt (betrouwbaarheidsinterval van 95 %: 9,8-13,0 %) en dat de minimumduur die nodig is om het maximale verlagende effect van plantenstanolesters op het LDL-cholesterol in het bloed te bereiken, twee tot drie weken bedraagt. Bovendien concludeerde de Autoriteit dat er weliswaar op consistente wijze is aangetoond dat plantenstanolesters die worden toegevoegd aan levensmiddelen zoals margarineachtige smeersels, mayonaise, slasauzen en zuivelproducten zoals melk, yoghurt, met inbegrip van magere yoghurt, en kaas, het LDL-cholesterol in het bloed verlagen, maar dat de mate van het cholesterolverlagende effect van plantenstanolen bij toevoeging aan andere levensmiddelen minder duidelijk bewezen is.

(7)

Unilever PLC en Unilever NV hebben overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1924/2006 een aanvraag ingediend tot wijziging van de gebruiksvoorwaarden voor gezondheidsclaims met betrekking tot de verlagende effecten van plantensterolen en plantenstanolen op het LDL-cholesterol in het bloed (vraag nr. EFSA-Q-2011-01241) (7). De wijziging betrof de grootte van het verlagende effect op het LDL-cholesterol in het bloed (7-12 %) bij een dagelijkse inname van plantensterolen en plantenstanolen van 1,5 tot 3 g. De aanvragers vroegen voorts dat er zou worden vermeld dat de minimale duur om het effect te verkrijgen, één tot twee weken bedraagt.

(8)

Op grond van de overgelegde gegevens concludeerde de Autoriteit in haar advies, dat de Commissie en de lidstaten op 16 mei 2012 hebben ontvangen, dat de dagelijkse inname van 3 g (tussen 2,6 en 3,4 g) plantensterolen en plantenstanolesters het LDL-cholesterol in het bloed met 11,3 % verlaagt (95 %-betrouwbaarheidsinterval: 10,0-12,5 %) en dat de minimumduur die nodig is om het maximale effect van plantensterolen en plantenstanolen op het LDL-cholesterol in het bloed te bereiken, twee tot drie weken bedraagt. In haar beoordeling merkte de Autoriteit ook op dat de dagelijkse inname van 1,5 tot 3 g plantensterolen en plantenstanolen een vergelijkbaar effect heeft voor wat de verlaging van het LDL-cholesterol in het bloed betreft.

(9)

Volgens de voorwaarden voor het gebruik van de toegestane gezondheidsclaims voor plantensterolen, plantenstanolesters en plantensterolen/plantenstanolesters die zijn vastgelegd in de Verordeningen (EG) nr. 983/2009 en (EU) nr. 384/2010, mag voor levensmiddelen in bepaalde categorieën de grootte van het cholesterolverlagende effect van die stoffen worden vermeld. Bij verwijzing naar de grootte van het cholesterolverlagende effect moet de consument volgens die voorwaarden worden meegedeeld dat plantensterolen en/of plantenstanolesters bij een dagelijkse inname van 1,5 tot 2,4 g het LDL-cholesterol in het bloed binnen twee tot drie weken met 7 tot 10 % verlagen. Aangezien nieuwe gegevens hebben uitgewezen dat een grotere inname van deze stoffen, tot maximaal 3 g per dag, dit effect nog vergroot, moeten die gebruiksvoorwaarden rekening houdend met de wetenschappelijke adviezen van de Autoriteit worden aangepast, met name voor wat de informatie voor de consument over de grootte van het effect en de vereiste dagelijkse inname betreft.

(10)

Om ervoor te zorgen dat de bij Verordeningen (EG) nr. 983/2009 en (EU) nr. 384/2010 toegestane claims de consument niet in verwarring brengen of misleiden, moeten de gebruiksvoorwaarden betreffende de informatie voor de consument over de grootte van het cholesterolverlagende effect op coherente wijze worden vastgelegd. Aangezien plantensterolen en plantenstanolen bij een dagelijkse inname van 1,5 tot 3 g een vergelijkbaar effect hebben, is het wenselijk om voor plantensterolen, plantenstanolesters en plantensterolen/plantenstanolesters dezelfde effectgrootte aan te geven. In Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (8) staat dat een inname van meer dan 3 g plantensterolen en plantenstanolen per dag moet worden vermeden. Het is bijgevolg raadzaam om in de gebruiksvoorwaarden steeds een maximale inname van 3 g te vermelden.

(11)

De Verordeningen (EG) nr. 983/2009 en (EU) nr. 384/2010 moeten dan ook dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

Bij de in deze verordening vervatte maatregelen is rekening gehouden met de opmerkingen van de aanvragers en van het publiek die de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 heeft ontvangen.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 983/2009

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 983/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De eerste vermelding (betreffende de gezondheidsclaim: „Het is aangetoond dat plantensterolen het bloedcholesterol verlagen. Een hoog cholesterolgehalte is een risicofactor voor de ontwikkeling van coronaire hartziekten”) wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tekst in de vijfde kolom (Voorwaarden voor het gebruik van de claim) wordt vervangen door:

„Informatie voor de consument dat het gunstige effect wordt verkregen bij een dagelijkse inname van 1,5 à 3 g plantensterolen. De grootte van het effect mag alleen worden vermeld voor levensmiddelen in de volgende categorieën: smeersels op basis van gele vetten, zuivelproducten, mayonaise en slasauzen. Als de grootte van het effect wordt vermeld, moet het bereik „7 tot 10 %” respectievelijk „10 tot 12,5 %” voor levensmiddelen die een dagelijkse inname van 1,5-2,4 g respectievelijk 2,5-3 g plantensterolen opleveren, en de duur om het effect te verkrijgen, „na twee tot drie weken”, aan de consument worden meegedeeld.”;

b)

de tekst in de zevende kolom (Referentie EFSA-advies) wordt vervangen door:

„Q-2008-085

Q-2009-00530 en Q-2009-00718

Q-2011-01241”.

2)

De tweede vermelding (betreffende de gezondheidsclaim: „Het is aangetoond dat plantenstanolesters het bloedcholesterol verlagen. Een hoog cholesterolgehalte is een risicofactor voor de ontwikkeling van coronaire hartziekten”) wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tekst in de vijfde kolom (Voorwaarden voor het gebruik van de claim) wordt vervangen door:

„Informatie voor de consument dat het gunstige effect wordt verkregen bij een dagelijkse inname van 1,5 à 3 g plantenstanolen. De grootte van het effect mag alleen worden vermeld voor levensmiddelen in de volgende categorieën: smeersels op basis van gele vetten, zuivelproducten, mayonaise en slasauzen. Als de grootte van het effect wordt vermeld, moet het bereik „7 tot 10 %” respectievelijk „10 tot 12,5 %” voor levensmiddelen die een dagelijkse inname van 1,5-2,4 g respectievelijk 2,5-3 g plantenstanolen opleveren, en de duur om het effect te verkrijgen, „na twee tot drie weken”, aan de consument worden meegedeeld.”;

b)

de tekst in de zevende kolom (Referentie EFSA-advies) wordt vervangen door:

„Q-2008-118

Q-2009-00530 en Q-2009-00718

Q-2011-00851

Q-2011-01241”.

Artikel 2

Wijziging van Verordening (EU) nr. 384/2010

De eerste vermelding in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 384/2010 (betreffende de gezondheidsclaim: „Het is aangetoond dat plantensterolen en plantenstanolesters het bloedcholesterol verlagen. Een hoog cholesterolgehalte is een risicofactor voor de ontwikkeling van coronaire hartziekten”) wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tekst in de vijfde kolom (Voorwaarden voor het gebruik van de claim) wordt vervangen door:

„Informatie voor de consument dat het gunstige effect wordt verkregen bij een dagelijkse inname van 1,5 à 3 g plantensterolen/stanolen. De grootte van het effect mag alleen worden vermeld voor levensmiddelen in de volgende categorieën: smeersels op basis van gele vetten, zuivelproducten, mayonaise en slasauzen. Als de grootte van het effect wordt vermeld, moeten het bereik van „7 tot 10 %” respectievelijk „10 tot 12,5 %” voor levensmiddelen die een dagelijkse inname van 1,5-2,4 g respectievelijk 2,5-3 g plantensterolen/stanolen opleveren, en de duur om het effect te verkrijgen, „na twee tot drie weken” aan de consument worden meegedeeld.”;

b)

de tekst in de zevende kolom (Referentie EFSA-advies) wordt vervangen door:

„Q-2008-779

Q-2009-00530 en Q-2009-00718

Q-2011-01241”.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.

(2)  The EFSA Journal (2009) 1175, 1-9.

(3)  Verordening (EG) nr. 983/2009 van de Commissie van 21 oktober 2009 inzake de verlening en weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen (PB L 277 van 22.10.2009, blz. 3).

(4)  Verordening (EU) nr. 376/2010 van de Commissie van 3 mei 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 983/2009 inzake de verlening en weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen (PB L 111 van 4.5.2010, blz. 3).

(5)  Verordening (EU) nr. 384/2010 van de Commissie van 5 mei 2010 betreffende de verlening en weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen (PB L 113 van 6.5.2010, blz. 6).

(6)  EFSA Journal 2012; 10(5):2692.

(7)  EFSA Journal 2012; 10(5):2693.

(8)  Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie van 31 maart 2004 inzake de etikettering van voedingsmiddelen en voedselingrediënten met toegevoegde fytosterolen, fytosterolesters, fytostanolen en/of fytostanolesters (PB L 97 van 1.4.2004, blz. 44).


21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/31


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 687/2014 VAN DE COMMISSIE

van 20 juni 2014

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 185/2010 voor wat betreft de verduidelijking, harmonisering en vereenvoudiging van maatregelen voor de beveiliging van de luchtvaart, gelijkwaardigheid van beveiligingsnormen en beveiligingsmaatregelen voor vracht en post

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (1), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit de ervaring met de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 185/2010 van de Commissie (2) is gebleken dat er behoefte is aan wijzigingen van de uitvoeringsvoorwaarden van bepaalde gemeenschappelijke basisnormen.

(2)

Bepaalde specifieke maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging moeten worden verduidelijkt, geharmoniseerd of vereenvoudigd, teneinde de juridische duidelijkheid te verbeteren, uiteenlopende interpretaties van de wetgeving te vermijden en te zorgen voor een zo goed mogelijke tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging.

(3)

De wijzigingen hebben betrekking op de tenuitvoerlegging van een beperkt aantal maatregelen inzake verboden voorwerpen, beveiliging van luchtvaartuigen, beveiligingsonderzoeken van vracht, post, vlucht- en luchthavenbenodigdheden en beveiligingsapparatuur.

(4)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 272/2009 van de Commissie (3) moet de Commissie de gelijkwaardigheid erkennen van luchtvaartbeveiligingsnormen van derde landen en andere landen en gebieden waarop titel VI van het VWEU niet van toepassing is, voor zover aan de in die verordening vastgestelde criteria is voldaan.

(5)

De Commissie heeft gecontroleerd of luchthavens op Guernsey, het eiland Man en Jersey voldoen aan de criteria van deel E van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 272/2009.

(6)

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 van de Commissie bevat een lijst van de derde landen en andere landen en gebieden waarop titel VI van het VWEU niet van toepassing is en waarvan de beveiligingsnormen als gelijkwaardig worden erkend aan de gemeenschappelijke basisnormen die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 272/2009.

(7)

In Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (4) en Verordening (EU) nr. 185/2010 zijn vergelijkbare beveiligingseisen vastgesteld voor entiteiten die actief zijn in de toeleveringsketen van vracht en post.

(8)

De luchtvaartbeveiligingseisen voor het programma van erkende agenten en bekende afzenders dat is vastgesteld in Verordening (EU) nr. 185/2010 en voor het douaneprogramma van geautoriseerde marktdeelnemers dat is vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 2454/93 moeten verder op elkaar worden afgestemd om wederzijdse erkenning mogelijk te maken, teneinde de sector en de overheidsinstanties vooruit te helpen en tegelijk het huidige beveiligingsniveau te behouden.

(9)

Verordening (EU) nr. 185/2010 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de beveiliging van de burgerluchtvaart,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Punt 5, onder o), van deze bijlage wordt van toepassing met ingang van 1 juli 2014.

Punt 10, onder b), en punt 11, onder b), van deze bijlage worden van toepassing met ingang van 1 maart 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.

(2)  Verordening (EU) nr. 185/2010 van de Commissie van 4 maart 2010 houdende vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart (PB L 55 van 5.3.2010, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 272/2009 van de Commissie van 2 april 2009 ter aanvulling van de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart (PB L 91 van 3.4.2009, blz. 7).

(4)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Hoofdstuk 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 1.0.5 wordt toegevoegd:

„1.0.5.

Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in voorkomend geval in een afzonderlijk besluit van de Commissie hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is.”;

b)

punt 1.3.1.7 wordt geschrapt;

c)

het volgende punt 1.6 wordt toegevoegd:

„1.6.   VERBODEN VOORWERPEN

1.6.1.   Andere personen dan passagiers mogen de in Aanhangsel 1-A vermelde voorwerpen niet meenemen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.

1.6.2.   Als de persoon gemachtigd is om verboden voorwerpen mee te nemen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones om taken uit te voeren die van essentieel belang zijn voor de exploitatie van luchthavenfaciliteiten of luchtvaartuigen, of voor het uitvoeren van taken tijdens de vlucht, kan een uitzondering op punt 1.6.1 worden toegestaan.

1.6.3.   Om de hereniging mogelijk te maken tussen de persoon die gemachtigd is om een of meer van de in Aanhangsel 1-A vermelde artikelen en het meegenomen artikel mogelijk te maken:

a)

moet die persoon over een machtiging beschikken en moet hij het voorwerp bij zich dragen. De machtiging moet ofwel worden vermeld op de identificatiekaart die toegang verschaft tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, ofwel op een afzonderlijke schriftelijke verklaring. In de machtiging is aangegeven welke categorie voorwerpen of welke specifieke voorwerpen mogen worden meegedragen. Als de machtiging vermeld is op de identificatiekaart, moet ze herkenbaar zijn op „need to know”- basis, of

b)

moet in de beveiligingscontrolepost een systeem aanwezig zijn dat aangeeft welke personen gemachtigd zijn om welke categorie voorwerpen of welke specifieke voorwerpen bij zich te dragen.

De hereniging vindt plaats vóór de persoon toestemming krijgt om de desbetreffende voorwerpen mee te nemen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones of aan boord van een luchtvaartuig, of wanneer de persoon staande wordt gehouden door personen die bewakings- of patrouilleringstaken uitvoeren krachtens punt 1.5.1, onder c).

1.6.4.   In aanhangsel 1-A vermelde voorwerpen mogen worden bewaard in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones voor zover dat in veilige omstandigheden gebeurt. Onder c), d) en e) van Aanhangsel 4-C vermelde voorwerpen mogen worden bewaard in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones voor zover ze niet toegankelijk zijn voor passagiers.”;

d)

het volgende Aanhangsel 1-A wordt toegevoegd:

„AANHANGSEL 1-A

ANDERE PERSONEN DAN PASSAGIERS

LIJST VAN VERBODEN VOORWERPEN

a)

vuurwapens en andere apparaten die projectielen kunnen afvuren — apparaten waarmee een projectiel kan worden afgevuurd en aldus ernstig letsel kan worden toegebracht, of die de indruk wekken daarvoor te kunnen worden gebruikt, zoals:

alle types vuurwapens, zoals pistolen, revolvers, geweren, jachtgeweren,

speelgoedgeweren, replica- en imitatiegeweren die voor echte wapens kunnen worden aanzien,

onderdelen van vuurwapens, met uitzondering van telescopische kijkers,

luchtdruk- en CO2-geweren, zoals pistolen, hagelgeweren, geweren en BB-guns,

alarmpistolen en startpistolen,

bogen, kruisbogen en pijlen,

harpoen- en speergeweren,

katapulten;

b)

verdovingsapparaten — apparaten die specifiek ontworpen zijn om te verdoven of te immobiliseren, zoals:

apparaten waarmee schokken kunnen worden toegebracht, zoals stunguns, taserwapens en stroomstokken,

apparaten om dieren te verdoven en te doden,

chemische stoffen, gassen en sprays, zoals mace, pepperspray, traangas, zuurspray en sprays om dieren te verjagen, waarmee personen kunnen worden uitgeschakeld of onschadelijk gemaakt,

c)

explosieven en brandgevaarlijke stoffen en apparaten — explosieven en brandgevaarlijke stoffen en apparaten waarmee ernstig letsel kan worden toegebracht of waarmee de veiligheid van het luchtvaartuig in gevaar kan worden gebracht, of die de indruk wekken daarvoor te kunnen worden gebruikt, zoals:

munitie,

slagpijpjes,

ontstekers en lonten,

replica's of imitaties van explosieve voorwerpen,

mijnen, granaten en andere militaire explosieven,

vuurwerk en ander pyrotechnisch materiaal,

rookblikken en -patronen,

dynamiet, buskruit en kneedspringstoffen;

d)

elk ander artikel dat kan worden gebruikt om ernstig letsel toe te brengen en dat niet gewoonlijk wordt gebruikt in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, zoals vechtsportmateriaal, sabels, zwaarden enz.”.

2)

Hoofdstuk 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 3.0.6 wordt toegevoegd:

„3.0.6.

Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in voorkomend geval in een afzonderlijk besluit van de Commissie hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is.”;

b)

punt 3.2.1.1 wordt vervangen door:

„3.2.1.1.

Ongeacht de plaats waar een luchtvaartuig in een luchthaven is geparkeerd, wordt elke buitendeur van het luchtvaartuig tegen toegang door onbevoegden beschermd door:

a)

te garanderen dat onbevoegden die zich toegang trachten te verschaffen tot het luchtvaartuig onmiddellijk staande worden gehouden, of

b)

de buitendeur te sluiten. Wanneer het luchtvaartuig zich in een kritiek deel bevindt, worden buitendeuren die voor personen onbereikbaar zijn vanaf de grond als gesloten beschouwd als de toegangshulpmiddelen zijn verwijderd en voldoende ver van het luchtvaartuig zijn geplaatst om redelijkerwijs de toegang van personen tot het luchtvaartuig te verhinderen, of

c)

te voorzien in elektronische middelen die toegang door onbevoegden onmiddellijk detecteren, of;

d)

te voorzien in een toegangssysteem met elektronische luchthavenidentiteitskaarten aan alle deuren die rechtstreeks naar de aviobrug voor passagiers leiden welke zich naast een open deur van het luchtvaartuig bevindt; dit systeem verleent alleen toegang aan personen die zijn opgeleid overeenkomstig punt 11.2.3.7. Bij het gebruik van de deur moeten deze personen erop toezien dat toegang door onbevoegden wordt voorkomen.”;

c)

aanhangsel 3-B wordt vervangen door:

„AANHANGSEL 3-B

BEVEILIGING VAN LUCHTVAARTUIGEN

DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN WORDEN ERKEND

Met betrekking tot de beveiliging van luchtvaartuigen wordt erkend dat de volgende derde landen en landen en territoria waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is, beveiligingsnormen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen:

 

Verenigde Staten van Amerika

 

Faeröer, met betrekking tot de luchthaven van Vagar

 

Groenland, met betrekking tot de luchthaven van Kangerlussuaq

 

Guernsey

 

Jersey

 

Eiland Man

De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt dat de door het derde land of ander land of territorium gehanteerde normen voor de beveiliging die een belangrijk effect hebben op het algehele niveau van de luchtvaartbeveiliging in de EU, niet langer gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen van de Unie.

De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt inzake maatregelen, met inbegrip van compenserende maatregelen, waaruit blijkt dat de gelijkwaardigheid van de betrokken, door het derde land of ander land of territorium toegepaste beveiligingsnormen is hersteld.”.

3)

Hoofdstuk 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 4.0.5 wordt toegevoegd:

„4.0.5.

Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in voorkomend geval in een afzonderlijk besluit van de Commissie hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is.”;

b)

aanhangsel 4-B wordt vervangen door:

„AANHANGSEL 4-B

PASSAGIERS EN HANDBAGAGE

DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN WORDEN ERKEND

Met betrekking tot passagiers en handbagage van luchtvaartuigen wordt erkend dat de volgende derde landen en landen en territoria waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is, beveiligingsnormen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen:

 

Verenigde Staten van Amerika

 

Faeröer, met betrekking tot de luchthaven van Vagar

 

Groenland, met betrekking tot de luchthaven van Kangerlussuaq

 

Guernsey

 

Jersey

 

Eiland Man

De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt dat de door het derde land of ander land of territorium gehanteerde normen voor de beveiliging die een belangrijk effect hebben op het algehele niveau van de luchtvaartbeveiliging in de EU, niet langer gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen van de Unie.

De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt inzake maatregelen, met inbegrip van compenserende maatregelen, waaruit blijkt dat de gelijkwaardigheid van de betrokken, door het derde land of ander land of territorium toegepaste beveiligingsnormen is hersteld.”.

4)

Hoofdstuk 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 5.0.5 wordt toegevoegd:

„5.0.5.

Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in voorkomend geval in een afzonderlijk besluit van de Commissie hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is.”;

b)

aanhangsel 5-A wordt vervangen door:

„AANHANGSEL 5-A

RUIMBAGAGE

DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN WORDEN ERKEND

Met betrekking tot ruimbagage wordt erkend dat de volgende derde landen en landen en territoria waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is, beveiligingsnormen toepassen die gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen:

 

Verenigde Staten van Amerika

 

Faeröer, met betrekking tot de luchthaven van Vagar

 

Groenland, met betrekking tot de luchthaven van Kangerlussuaq

 

Guernsey

 

Jersey

 

Eiland Man

De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt dat de door het derde land of ander land of territorium gehanteerde normen voor de beveiliging die een belangrijk effect hebben op het algehele niveau van de luchtvaartbeveiliging in de EU, niet langer gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke basisnormen van de Unie.

De Commissie moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis stellen wanneer zij over informatie beschikt inzake maatregelen, met inbegrip van compenserende maatregelen, waaruit blijkt dat de gelijkwaardigheid van de betrokken, door het derde land of ander land of territorium toegepaste beveiligingsnormen is hersteld.”.

5)

Hoofdstuk 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt 6.0.3 wordt toegevoegd:

„6.0.3.

Verwijzingen naar derde landen in dit hoofdstuk en in voorkomend geval in een afzonderlijk besluit van de Commissie hebben ook betrekking op andere landen en gebieden waarop, overeenkomstig artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, titel VI van dat Verdrag niet van toepassing is.”;

b)

punt 6.3.1.2, onder b), wordt vervangen door:

„b)

de bevoegde autoriteit of een onafhankelijke EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur die namens deze autoriteit optreedt, onderzoekt het beveiligingsprogramma en voert een controle ter plaatse van de gespecificeerde locaties uit teneinde na te gaan of de aanvrager voldoet aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan.

Behalve voor de in punt 6.2. vastgestelde eisen wordt een onderzoek van de locatie van de aanvrager door de desbetreffende douaneautoriteit overeenkomstig artikel 14 quindecies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 (1) van de Commissie als een controle ter plaatse beschouwd indien hij niet vroeger plaatsvond dan 3 jaar vóór de datum waarop de aanvrager heeft verzocht om goedkeuring als erkend agent. Het AEO-certificaat en de desbetreffende beoordeling van de douaneautoriteiten wordt door de aanvrager ter beschikking gesteld voor verdere inspectie.

(1)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).”;"

c)

aan punt 6.3.1.4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„met uitzondering van de in punt 6.2. vastgestelde eisen, wordt een onderzoek van de vestiging van de erkend agent uitgevoerd door de desbetreffende douaneautoriteit overeenkomstig artikel 14 quindecies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 beschouwd als een controle ter plaatse.”;

d)

punt 6.3.1.5 wordt vervangen door:

„6.3.1.5.

Als de bevoegde autoriteit er niet meer van overtuigd is dat de erkend agent voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan, trekt zij de status van erkend agent voor de gespecificeerde locaties in.

Indien de entiteit niet langer houder is van een AEO-certificaat als bedoeldonder b) of c) van artikel 14 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 of als dit AEO-certificaat is opgeschort wegens niet-naleving van artikel 14 duodecies van die verordening, neemt de bevoegde autoriteit passende maatregelen om zich ervan te vergewissen dat de erkend agent voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008.

De entiteit stelt de bevoegde autoriteit in kennis van alle wijzigingen die verband houden met haar AEO-certificaat als bedoeld onder b) of c) van artikel 14 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Onmiddellijk na de intrekking, en in elk geval binnen 24 uur, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat de verandering van status van de erkend agent wordt ingevoerd in de „EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen”.”;

e)

het volgende punt 6.3.1.8 wordt toegevoegd:

„6.3.1.8.

De bevoegde autoriteit verstrekt de douane alle informatie met betrekking tot de status van een erkende agent die relevant kan zijn voor die houder van een AEO-certificaat, als bedoeld onder b) of c) van artikel 14 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93. Dit omvat de informatie in verband met nieuwe goedkeuringen van erkende agenten, intrekking van de status van erkend agent, controles ten behoeve van de verlenging van de geldigheid en inspecties, verificatieschema's en resultaten van deze beoordelingen.

Uiterlijk op 1 maart 2015 worden de voorwaarden voor deze uitwisseling van informatie vastgesteld tussen de bevoegde autoriteit en de nationale douaneautoriteiten.”;

f)

punt 6.3.2.3 wordt vervangen door:

„6.3.2.3

De erkend agent zorgt ervoor dat zendingen waarop niet eerder alle vereiste beveiligingscontroles zijn toegepast:

a)

worden gescreend overeenkomstig punt 6.2, of

b)

voor opslag worden aanvaard onder de exclusieve bevoegdheid van de erkend agent, niet kunnen worden geïdentificeerd als zendingen voor vervoer aan boord van een luchtvaartuig vóór selectie, en autonoom worden geselecteerd zonder tussenkomst van de verzender of een andere persoon of entiteit dan die welke voor dat doel zijn aangewezen en opgeleid door de erkend agent.

Punt b) mag alleen worden toegepast als het voor de verzender onvoorspelbaar is of de zending via de lucht zal worden vervoerd.”;

g)

punt 6.3.2.6, onder e), wordt vervangen door:

„e)

de reden waarom de beveiligingsstatus is afgegeven, met vermelding van:

„KC”: ontvangen van bekende afzender, of

„AC”: ontvangen van vaste afzender, of

„RA”: geselecteerd door een erkend agent, of

de gebruikte middelen of methoden voor het beveiligingsonderzoek, of

de redenen waarom de zending is vrijgesteld van het beveiligingsonderzoek;”;

h)

punt 6.4.1.2 wordt vervangen door:

„6.4.1.2.

De bevoegde autoriteit van elke lidstaat legt in haar nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, zoals vermeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008, de verantwoordelijkheden vast voor de tenuitvoerlegging van de volgende procedure inzake de goedkeuring van bekende afzenders:

a)

de aanvrager vraagt de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin zijn locatie zich bevindt.

De in aanhangsel 6-B opgenomen „Richtsnoeren voor bekende afzenders” en de in aanhangsel 6-C opgenomen „Valideringscontrolelijst voor bekende afzenders” worden aan de aanvrager verstrekt;

b)

de bevoegde autoriteit of de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur die namens deze autoriteit optreedt, voert een controle ter plaatse van de gespecificeerde locaties uit teneinde na te gaan of de aanvrager voldoet aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan.

Om na te gaan of de aanvrager voldoet aan deze vereisten, maakt de bevoegde autoriteit of de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur die namens deze autoriteit optreedt, gebruik van de in aanhangsel 6-C opgenomen „Valideringscontrolelijst voor bekende afzenders”. Deze controlelijst bevat een verbintenisverklaring die moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger van de aanvrager of door de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging van de desbetreffende locatie.

De informatie op de ingevulde controlelijst wordt als vertrouwelijk behandeld.

De ondertekende verbintenisverklaring wordt door de bevoegde autoriteit of de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur bewaard en op verzoek ter beschikking van de betrokken instantie gesteld;

c)

een onderzoek van de vestiging van de aanvrager door de desbetreffende douaneautoriteit overeenkomstig artikel 14 quindecies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 wordt als een controle ter plaatse beschouwd indien dit onderzoek niet eerder plaatsvond dan 3 jaar vóór de datum waarop de aanvrager heeft verzocht om goedkeuring als bekende afzender. In die gevallen vult de aanvrager de informatie in die gevraagd wordt in deel 1 van de in aanhangsel 6-C opgenomen „Valideringscontrolelijst voor bekende afzenders” en stuurt deze naar de bevoegde autoriteit, samen met de verbintenisverklaring, die moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger of door de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging van de desbetreffende locatie.

Het AEO-certificaat en de desbetreffende beoordeling van de douaneautoriteiten wordt door de aanvrager ter beschikking gesteld voor verdere inspectie.

De ondertekende verbintenisverklaring wordt door de bevoegde autoriteit of de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur bewaard en op verzoek ter beschikking van de betrokken instantie gesteld;

d)

als de bevoegde autoriteit tevreden is met de onder de punten a) en b) of, indien van toepassing, a) en c) verstrekte informatie, zorgt zij ervoor dat de nodige gegevens van de afzender uiterlijk de volgende werkdag in de EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen worden ingevoerd. Bij de invoer van de gegevens in de gegevensbank geeft de bevoegde autoriteit elke goedgekeurde locatie een unieke alfanumerieke identificatiecode in het standaardformaat.

Als de bevoegde autoriteit niet tevreden is met de onder a) en b) of, indien van toepassing, a) en c) verstrekte informatie deelt zij de redenen hiervoor onmiddellijk mee aan de entiteit die de goedkeuring als bekende afzender heeft aangevraagd;

e)

een bekende afzender wordt pas als goedgekeurd beschouwd wanneer zijn gegevens zijn opgenomen in de EU- gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen;

i)

aan punt 6.4.1.4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„een onderzoek van de vestiging van de bekende afzender, uitgevoerd door de desbetreffende douaneautoriteit overeenkomstig artikel 14 quindecies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 wordt beschouwd als een controle ter plaatse.”;”

j)

punt 6.4.1.5 wordt vervangen door:

„6.4.1.5.

Als de bevoegde autoriteit er niet meer van overtuigd is dat de bekende afzender voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008 en de uitvoeringsbesluiten daarvan, trekt zij de status van bekende afzender voor de gespecificeerde locaties in.

Indien de entiteit niet langer houder is van een AEO-certificaat als bedoeldonder b) of c) van artikel 14 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 of als dit AEO-certificaat is opgeschort wegens niet-naleving van artikel 14 duodecies van die verordening, neemt de bevoegde autoriteit passende maatregelen om zich ervan te vergewissen dat de bekende afzender voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 300/2008.

De entiteit stelt de bevoegde autoriteit in kennis van alle wijzigingen die verband houden met haar AEO-certificaat als bedoeld onder b) of c) van artikel 14 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Onmiddellijk na de intrekking, en in elk geval binnen 24 uur, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat de verandering van status van de bekende afzender wordt ingevoerd in de „EU-gegevensbank betreffende de beveiliging van de toeleveringsketen”.”;

k)

het volgende punt 6.4.1.7 wordt toegevoegd:

„6.4.1.7.

De bevoegde autoriteit verstrekt de douane alle informatie met betrekking tot de status van een bekende afzender die relevant kan zijn voor die houder zijn van een AEO-certificaat kan zijn, als bedoeld onder b) of c) van artikel 14 bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93. Dit omvat de informatie in verband met nieuwe erkenningen van bekende afzenders, intrekking van de status van bekende afzender, controles ten behoeve van de verlenging van de geldigheid en inspecties, verificatieschema's en resultaten van deze beoordelingen.

Uiterlijk op 1 maart 2015 worden de voorwaarden voor deze uitwisseling van informatie vastgesteld tussen de bevoegde autoriteit en de nationale douaneautoriteiten.”;

l)

punt 6.6.1.1, onder c), wordt vervangen door:

„c)

moet de vervoerder die de vervoersovereenkomst heeft gesloten met de erkend agent, bekende afzender of vaste afzender, instemmen met de in aanhangsel 6-E opgenomen vervoerdersverklaring, tenzij de vervoerder zelf is goedgekeurd als erkend agent.

De ondertekende verbintenisverklaring wordt bewaard door de erkend agent, bekende afzender of vaste afzender namens wie de vervoerder het vervoer verzorgt. Op verzoek wordt een kopie van de ondertekende verbintenisverklaring ter beschikking gesteld van de erkend agent of de luchtvaartmaatschappij die de zending ontvangt of van de betrokken bevoegde autoriteit, of”;

m)

punt 6.8.2.3 wordt vervangen door:

„6.8.2.3.

De bevoegde autoriteit mag een luchtvaartmaatschappij als ACC3 aanwijzen voor een beperkte periode, die uiterlijk op 30 juni 2016 eindigt, in het geval een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering niet kon plaatsvinden om objectieve redenen die buiten de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij vallen. Als een dergelijke aanwijzing voor een periode van meer dan zes maanden wordt verleend, gaat de bevoegde autoriteit na of de luchtvaartmaatschappij een interne kwaliteitsborging van het beveiligingprogramma toepast die gelijkwaardig is aan de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering.”;

n)

punt 6.8.3.1, onder c), wordt vervangen door:

„c)

een vaste afzender, onder verantwoordelijkheid van de ACC3 of een in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent de zending aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en de zending vanaf het ogenblik van beveiligingscontroles tot het ogenblik van inladen, beschermd is tegen manipulatie door onbevoegden en niet in een passagiersluchtvaartuig wordt vervoerd, of”;

o)

punt 6.8.3.2 wordt vervangen door:

„6.8.3.2.

Vracht en post die naar de Unie worden vervoerd, worden aan een beveiligingsonderzoek onderworpen met een van de in punt 6.2.1 vermelde middelen of methoden, volgens een norm die volstaat om redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen in zijn verborgen.”;

p)

punt 6.8.3.3, onder a), wordt vervangen door:

„a)

transfer- of transitvracht of -post, dat beveiligingsonderzoeken overeenkomstig punt 6.8.3.2 of beveiligingscontroles zelf of door een in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde entiteit zijn uitgevoerd op de plaats van herkomst of elders in de toeleveringsketen en dat deze zendingen beschermd zijn tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik dat de beveiligingscontroles zijn uitgevoerd tot de zendingen worden ingeladen;”;

q)

de inleidende zin van punt 6.8.4.1 wordt vervangen door:

„6.8.4.1.

Om als EU-luchtvaartbeveiligingsgevalideerde erkende agent of bekende afzender te worden gevalideerd in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering worden entiteiten die in derde landen zijn gevestigd, gevalideerd volgens een van de twee onderstaande opties en worden ze opgenomen in de gegevensbank van de ACC3's waaraan ze rechtstreeks vracht of post leveren voor vervoer naar de Unie:”;

r)

de volgende punten 6.8.4.4 tot en met 6.8.4.6 worden toegevoegd:

„6.8.4.4.

Een entiteit die luchtvracht of -post vervoert en die gebruik maakt van een netwerk van verschillende locaties in derde landen kan één aanwijzing als in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent krijgen voor alle locaties van het netwerk, voor zover:

a)

de relevante luchtvaartbeveiligingsactiviteiten van het netwerk, inclusief vervoersdiensten tussen de locaties, onder één beveiligingsprogramma of gestandaardiseerde beveiligingsprogramma's vallen, en

b)

de toepassing van het (de) beveiligingsprogramma's onderworpen is aan één intern programma voor de kwaliteitsborging van de beveiliging dat gelijkwaardig is aan EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering, en

c)

voor de aanwijzing van het netwerk als in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent zijn de volgende vestigingen van de entiteit onderworpen aan een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering:

i)

de locatie(s) van waar de vracht of post rechtstreeks wordt geleverd aan een ACC3, en

ii)

minstens twee of, indien dit hoger is, 20 % van de vestigingen van het netwerk van waar vracht of post wordt aangevoerd naar het (de) onder i. vermelde locatie(s), en

iii)

alle locaties in derde landen die vermeld zijn in Aanhangsel 6-I van de bijlage bij Besluit C(2010) 774 van de Commissie.

Om de aanwijzing als in het kader van een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent te behouden voor alle locaties van het netwerk die nog niet zijn gevalideerd op uiterlijk 30 juni 2018, worden minstens twee of, indien dit hoger is, 20 % extra locaties van waar vracht of post wordt aangevoerd naar de in punt c), onder i., vermelde locatie(s) onderworpen aan een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering, tot alle locaties zijn gevalideerd.

Een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur stelt een stappenplan op met een lijst van de locaties die elk jaar moeten worden gevalideerd, geselecteerd op willekeurige basis. De opstelling van het stappenplan gebeurt onafhankelijk van de entiteit die het netwerk exploiteert en kan niet worden gewijzigd door die entiteit. Dit stappenplan vormt een integrerend onderdeel van het valideringsverslag op basis waarvan het netwerk wordt aangewezen als krachtens een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent in een derde land.

Zodra een locatie van het netwerk is onderworpen aan een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering wordt zij, overeenkomstig punt 6.8.4.2, onder a), beschouwd als een krachtens een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent.

6.8.4.5.

Als de conclusie van de in punt 6.8.4.4, onder c), punt ii, vermelde EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering van een vestiging van het netwerk luidt dat de locatie niet voldoet aan de doelstellingen van de controlelijst van Aanhangsel 6-C2, worden de vracht en post van die vestiging aan een beveiligingsonderzoek onderworpen op een vestiging die is gevalideerd overeenkomstig punt 6.8.4.2, onder a), tot uit de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering blijkt dat voldaan is aan de doelstellingen van de controlelijst.

6.8.4.6.

De punten 6.8.4.4 tot en met 6.8.4.6 verstrijken op 30 juni 2018.”.

6)

Aanhangsel 6-B wordt als volgt gewijzigd:

a)

vóór het deel „Inleiding” wordt de volgende alinea ingevoegd:

„Indien u houder bent van een AEO-certificaat dat vermeld is in artikel 14 bis, lid 1, onder b) of c), van Verordening (EEG) nr. 2454/93 (de zogenaamde AEOF- en AEOS-certificaten) en de vestiging waarvoor u de status van bekende afzender aanvraagt ten vroegste drie jaar vóór de datum waarop de status van bekende afzender is aangevraagd met succes is onderzocht door douaneautoriteiten, moet u Deel 1, dat betrekking heeft op de organisatie en verantwoordelijkheden, en de in Aanhangsel 6-C opgenomen verbintenisverklaring van de „Valideringscontrolelijst voor bekende afzenders” invullen en laten ondertekenen door een wettelijke vertegenwoordiger van uw bedrijf.”;

b)

het deel „Organisatie en verantwoordelijkheden” wordt vervangen door:

„Organisatie en verantwoordelijkheden

U moet nadere informatie verstrekken over uw organisatie (naam, btw-nummer of nummer van de kamer van koophandel of handelsregisternummer, indien van toepassing, nummer van het AEO-certificaat en datum van het laatste onderzoek van deze vestiging door de douaneautoriteiten, indien van toepassing), het adres van de vestiging die moet worden gevalideerd en het hoofdadres van de organisatie (indien verschillend van de te valideren vestiging). Vermeld ook de datum van het vorige valideringsbezoek en de laatste unieke alfanumerieke identificatiecode (indien van toepassing), alsook de aard van de bedrijfsactiviteiten, het aantal werknemers in de vestiging, de naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging van luchtvracht/luchtpost en de contactgegevens.”.

7)

In aanhangsel 6-C wordt deel 1 vervangen door:

„Deel 1: Organisatie en verantwoordelijkheden

1.1

Datum van de validering (*)

dd/mm/jjjj

 

1.2

Datum van de vorige validering en unieke identificatiecode, indien van toepassing

dd/mm/jjjj

 

UNI

 

1.3

Naam van de te valideren organisatie (*)

Naam

Btw-nummer/nummer van de kamer van koophandel/handelsregisternummer (indien van toepassing)

1.4

Informatie over het AEOF- of AEOS-certificaat, indien van toepassing

Nummer van het AEO-certificaat

 

De datum waarop de douaneautoriteiten deze vestiging voor het laatst hebben onderzocht

 

1.5

Adres van de te valideren vestiging (*)

Nummer/Eenheid/Gebouw

 

Straat

 

Plaats

 

Postcode

 

Land

 

1.6

Hoofdadres van de organisatie (indien verschillend van dat van de te valideren vestiging, voor zover het zich in hetzelfde land bevindt)

Nummer/Eenheid/Gebouw

 

Straat

 

Plaats

 

Postcode

 

Land

 

1.7

Aard van de activiteit(en) — type behandelde vracht

1.8

Is de aanvrager verantwoordelijk voor…?

a)

Productie

b)

Verpakking

c)

Opslag

d)

Verzending

e)

Overige (toelichten)

 

1.9

Aantal werknemers in de vestiging (bij benadering)

 

1.10

Naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging van de luchtvracht/luchtpost*

Naam

 

Functie

 

1.11

Telefoonnummer

Tel.

 

1.12

E-mail:adres (*)

E-mail”

 

8)

In aanhangsel 6-E wordt het zevende streepje van de tweede alinea vervangen door:

„—

Het vervoer mag niet worden uitbesteed aan een derde partij, tenzij de derde partij:

a)

een vervoerdersovereenkomst heeft met de erkende agent, bekende afzender of vaste afzender die verantwoordelijk is voor het vervoer (zelfde naam als hierboven), of

b)

is goedgekeurd of gecertificeerd door de bevoegde autoriteit, of

c)

een vervoerdersovereenkomst heeft met de ondertekenende vervoerder, waarbij de derde partij het vervoer niet verder mag uitbesteden en de beveiligingsprocedures in deze verklaring moet toepassen. De ondertekenende vervoerder blijft volledig verantwoordelijk voor het volledige vervoer namens de erkende agent, bekende afzender of vaste afzender, en”;

9)

Aanhangsel 6-F wordt vervangen door:

„AANHANGSEL 6-F

VRACHT EN POST

6-Fi

DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN WAARVAN DE BEVEILIGINGSNORMEN ALS GELIJKWAARDIG AAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN WORDEN ERKEND

6-Fii

DERDE LANDEN EN OVERZEESE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS, WAARVOOR AANWIJZING ALS ACC3 NIET IS VEREIST, WORDEN VERMELD IN EEN AFZONDERLIJK BESLUIT VAN DE COMMISSIE.

6-Fiii

VALIDERINGSACTIVITEITEN VAN DERDE LANDEN EN ANDERE LANDEN EN TERRITORIA WAAROP, OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 355 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE, TITEL VI VAN DAT VERDRAG NIET VAN TOEPASSING IS EN DIE ALS GELIJKWAARDIG AAN DE EU-LUCHTVAARTBEVEILIGINGSVALIDERING WORDEN ERKEND”

10)

Hoofdstuk 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 8.0.4 wordt vervangen door:

„8.0.4

De lijst van verboden voorwerpen in vluchtbenodigdheden is dezelfde als die in aanhangsel 1-C. Verboden voorwerpen worden behandeld overeenkomstig punt 1.6”;

b)

punt 8.1.4 wordt vanaf 1 maart 2015 vervangen door:

„8.1.4   Aanwijzing van bekende leveranciers

8.1.4.1.   Een entiteit („de leverancier”) die zorgt voor de beveiligingsonderzoeken overeenkomstig punt 8.1.5 en die vluchtbenodigdheden levert, zij het niet rechtstreeks aan luchtvaartuigen, moet door de exploitant of entiteit waaraan zij levert, worden aangeduid als bekend leverancier („de aanwijzende entiteit”). Dit geldt niet voor een erkend leverancier.

8.1.4.2.   Om als bekend leverancier te kunnen worden aangewezen, moet de leverancier het volgende verstrekken aan de aanwijzende entiteit:

a)

de in aanhangsel 8-B opgenomen „Verbintenisverklaring — bekend leverancier van vluchtbenodigdheden”. Deze verklaring moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger, en

b)

het in punt 8.1.5 vermelde beveiligingsprogramma waarin de beveiligingscontroles zijn opgenomen.

8.1.4.3.   Alle bekende leveranciers moeten worden aangewezen op basis van valideringen van:

a)

de relevantie en volledigheid van het in punt 8.1.5 vermelde beveiligingsprogramma, en

b)

de toepassing van het beveiligingsprogramma, zonder tekortkomingen.

Als de bevoegde autoriteit of de aanwijzende entiteit er geen genoegen meer mee neemt dat de bekende leverancier voldoet aan de eisen van punt 8.1.5, trekt de aanwijzende entiteit de status van bekend leverancier onmiddellijk in.

8.1.4.4.   De bevoegde autoriteit bepaalt in haar nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, zoals vermeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008, of de valideringen van het beveiligingsprogramma en de toepassing ervan worden uitgevoerd door een nationale auditeur, een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur of een persoon die optreedt in naam van de aanwijzende entiteit en die daartoe is aangesteld en opgeleid.

De valideringen moeten worden geregistreerd en moeten, indien niet anders vermeld in deze wetgeving, vóór de aanwijzing plaatsvinden en om de twee jaar worden herhaald.

Als de validering niet plaatsvindt in naam van de aanwijzende entiteit, moeten de gegevens over de validering ter beschikking worden gesteld van deze entiteit.

8.1.4.5.   De validering van de toepassing van het beveiligingsprogramma, waarbij moet worden bevestigd dat er geen tekortkomingen zijn, bestaat uit een van de volgende:

a)

een bezoek aan de leverancier, om de twee jaar, of

b)

regelmatige controles bij ontvangst van leveringen door die bekende leverancier, beginnende na de aanwijzing, inclusief:

een controle of de persoon die de leveringen namens de bekende leverancier levert goed is opgeleid, en

een controle of de leveringen goed beveiligd zijn, en

beveiligingscontrole van de leveringen, op dezelfde wijze als leveringen die afkomstig zijn van een onbekende leverancier.

Deze controles moeten op onvoorspelbare wijze worden uitgevoerd en moeten ofwel om de drie maanden plaatsvinden, ofwel betrekking hebben op 20 % van de leveringen van de bekende leverancier aan de aanwijzende entiteit.

Optie b) mag alleen worden gebruikt als de bevoegde autoriteit in haar nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart heeft vastgesteld dat de validering wordt uitgevoerd door een persoon die namens de aanwijzende entiteit optreedt.

8.1.4.6.   de methoden die worden toegepast en de procedures die worden gevolgd tijdens en na de aanwijzing worden vastgesteld in het beveiligingsprogramma van de aanwijzende entiteit.

8.1.4.7.   De aanwijzende entiteit houdt het volgende bij:

a)

een lijst van alle bekende leveranciers die zij heeft aangewezen, met vermelding van de datum waarop hun aanwijzing verstrijkt, en

b)

de ondertekende verklaring, een kopie van het beveiligingsprogramma en alle verslagen over de toepassing van dit programma voor elke bekende leverancier, tot minstens zes maanden na het verstrijken van de aanwijzing.

Op verzoek worden deze documenten ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit met het oog op het toezicht op de naleving.”.

11)

Hoofdstuk 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Punt 9.0.4 wordt vervangen door:

„9.0.4

De lijst van verboden voorwerpen in luchthavenbenodigdheden is dezelfde als die in aanhangsel 1-A. Verboden voorwerpen worden behandeld overeenkomstig punt 1.6”;

b)

Punt 9.1.3 wordt vanaf 1 maart 2015 vervangen door:

„9.1.3   Aanwijzing van bekende leveranciers

9.1.3.1.   Elke entiteit („de leverancier”) die zorgt voor de beveiligingscontroles overeenkomstig punt 9.1.4 en luchthavenbenodigdheden levert, wordt door de luchthavenexploitant aangewezen als bekend leverancier.

9.1.3.2.   Om als bekend leverancier te kunnen worden aangewezen, moet de leverancier het volgende verstrekken aan de luchthavenexploitant:

a)

de in aanhangsel 9-A opgenomen „Verbintenisverklaring — bekend leverancier van luchthavenbenodigdheden”. Deze verklaring moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger, en

b)

het in punt 9.1.4 vermelde beveiligingsprogramma waarin de beveiligingscontroles zijn opgenomen.

9.1.3.3.   Alle bekende leveranciers moeten worden aangewezen op basis van valideringen van:

a)

de relevantie en volledigheid van het in punt 9.1.4 vermelde beveiligingsprogramma, en

b)

de toepassing van het beveiligingsprogramma, zonder tekortkomingen.

Als de bevoegde autoriteit of de luchthavenexploitant er geen genoegen meer mee neemt dat de bekend leverancier aan de eisen van punt 9.1.4 voldoet, trekt de luchthavenexploitant de status van bekend leverancier onmiddellijk in.

9.1.3.4.   De bevoegde autoriteit bepaalt in haar nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, zoals vermeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 300/2008, of de valideringen van het beveiligingsprogramma en de toepassing ervan worden uitgevoerd door een nationale auditeur, een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur of een persoon die optreedt in naam van de luchthavenexploitant en die daartoe is aangesteld en opgeleid.

De valideringen moeten worden geregistreerd en moeten, indien niet anders vermeld in deze wetgeving, vóór de aanwijzing plaatsvinden en om de twee jaar worden herhaald.

Als de validering niet plaatsvindt in naam van de luchthavenexploitant, moeten de gegevens over de validering ter beschikking worden gesteld van deze entiteit.

9.1.3.5.   De validering van de toepassing van het beveiligingsprogramma, waarbij moet worden bevestigd dat er geen tekortkomingen zijn, bestaat uit een van de volgende:

a)

een bezoek aan de leverancier, om de twee jaar, of

b)

regelmatige controles bij aankomst van leveringen die door die bekende leverancier zijn geleverd in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone, beginnende na de aanwijzing, inclusief:

een controle of de persoon die de leveringen namens de bekende leverancier levert goed is opgeleid, en

een controle of de leveringen goed beveiligd zijn, en

beveiligingscontrole van de leveringen, op dezelfde wijze als leveringen die afkomstig zijn van een onbekende leverancier

Deze controles moeten op onvoorspelbare wijze worden uitgevoerd en moeten ofwel om de drie maanden plaatsvinden, ofwel betrekking hebben op 20 % van de leveringen van de bekende leverancier aan de luchthavenexploitant.

Optie b) mag alleen worden gebruikt als de bevoegde autoriteit in haar nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart heeft vastgesteld dat de validering wordt uitgevoerd door een persoon die namens de luchthavenexploitant optreedt.

9.1.3.6.   De methoden die worden toegepast en de procedures die worden gevolgd tijdens en na de aanwijzing worden vastgesteld in het beveiligingsprogramma van de luchthavenexploitant.

9.1.3.7.   De luchthavenexploitant houdt het volgende bij:

a)

een lijst van alle bekende leveranciers die zij heeft aangewezen, met vermelding van de datum waarop hun aanwijzing verstrijkt, en

b)

de ondertekende verklaring, een kopie van het beveiligingsprogramma en alle verslagen over de toepassing van dit programma voor elke bekende leverancier, tot minstens zes maanden na het verstrijken van de aanwijzing.

Op verzoek worden deze documenten ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit met het oog op het toezicht op de naleving.”.

12)

Hoofdstuk 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Punt 12.4.2 „Normen voor EDS” wordt vervangen door:

„12.4.2   Normen voor EDS

12.4.2.1.   Alle vóór 1 september 2014 geïnstalleerde EDS moeten minstens aan norm 2 voldoen.

12.4.2.2   Norm 2 verstrijkt op 1 september 2020.

12.4.2.3   De bevoegde autoriteit mag toestemming geven om EDS van norm 2, die geïnstalleerd zijn tussen 1 januari 2011 en 1 september 2014, te blijven gebruiken tot uiterlijk 1 september 2022.

12.4.2.4   Als de bevoegde autoriteit toestaat dat EDS van norm 2 verder mag worden gebruikt na 1 september 2020, stelt zij de Commissie daarvan in kennis.

12.4.2.5.   Alle vanaf 1 september 2014 geïnstalleerde EDS moeten minstens aan norm 3 voldoen.

12.4.2.6   Vanaf 1 september 2020 moeten alle EDS aan norm 3 voldoen, tenzij punt 12.4.2.3 van toepassing is.”;

b)

De lijst van aanhangsels na punt 12.11 wordt vervangen door:

„AANHANGSEL 12-A

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor WTMD vastgesteld.

AANHANGSEL 12-B

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor EDS vastgesteld.

AANHANGSEL 12-C

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor apparatuur voor het screenen van vloeistoffen, spuitbussen en gels (LAG's) vastgesteld.

AANHANGSEL 12-D

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor EDD vastgesteld.

AANHANGSEL 12-E

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake goedkeuringsprocedures voor EDD vastgesteld.

AANHANGSEL 12-F

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake testgebieden en testomstandigheden voor de goedkeuring van EDD vastgesteld.

AANHANGSEL 12-G

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake kwaliteitscontrolevereisten voor EDD vastgesteld.

AANHANGSEL 12-H

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake „Free Running EDD — Normen voor toepassingsmethoden” vastgesteld.

AANHANGSEL 12-I

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake „Remote Explosive Scent Tracing EDD — Normen voor toepassingsmethoden” vastgesteld.

AANHANGSEL 12-J

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor MDE vastgesteld.

AANHANGSEL 12-K

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor beveiligingsscanners vastgesteld.

AANHANGSEL 12-L

In een afzonderlijk besluit van de Commissie zijn gedetailleerde bepalingen inzake prestatievereisten voor de detectie van explosievensporen (ETD) vastgesteld.”



21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/47


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 688/2014 VAN DE COMMISSIE

van 20 juni 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

113,4

TR

83,5

ZZ

98,5

0707 00 05

MK

50,7

TR

90,3

ZZ

70,5

0709 93 10

TR

107,9

ZZ

107,9

0805 50 10

AR

100,3

TR

141,7

ZA

140,7

ZZ

127,6

0808 10 80

AR

125,1

BR

105,7

CA

102,6

CL

92,4

CN

130,3

NZ

133,9

US

223,4

ZA

126,2

ZZ

130,0

0809 10 00

TR

250,6

ZZ

250,6

0809 29 00

TR

338,2

ZZ

338,2

0809 30

MK

87,8

ZZ

87,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


RICHTLIJNEN

21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/49


RICHTLIJN 2014/79/EU VAN DE COMMISSIE

van 20 juni 2014

tot wijziging van aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van speelgoed, wat TCEP, TCPP en TDCP betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (1), en met name artikel 46, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De stof tris(2-chloorethyl)fosfaat (TCEP), CAS-nr. 115-96-8, is een fosfaatester die als vlamvertragende weekmaker in polymeren wordt gebruikt. TCEP wordt met name in de bouw, de meubelindustrie en de textielindustrie gebruikt. TCEP is krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (2) ingedeeld als kankerverwekkend, categorie 2, en giftig voor de voortplanting, categorie 1B.

(2)

Bij Richtlijn 2009/48/EG zijn algemene eisen vastgesteld voor stoffen die krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn ingedeeld als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting („CMR-stoffen”). Dergelijke stoffen mogen niet worden gebruikt in speelgoed, in bestanddelen van speelgoed of in microstructureel afzonderlijke delen van speelgoed, behalve indien zij niet toegankelijk zijn voor kinderen, indien dit gebruik is toegestaan bij een besluit van de Commissie of indien zij aanwezig zijn in een concentratie die afzonderlijk gelijk is aan of lager is dan de desbetreffende concentratie die is vastgesteld voor de indeling van mengsels die deze stoffen bevatten als CMR-stoffen. Zolang er geen specifieke voorschriften zijn, mag TCEP bijgevolg in speelgoed aanwezig zijn in een concentratie die gelijk is aan of lager is dan de desbetreffende concentratie die is vastgesteld voor de indeling van mengsels die deze stof bevatten als CMR-stoffen, namelijk 0,5 % vanaf 20 juli 2013 en 0,3 % vanaf 1 juni 2015.

(3)

In 2009 is TCEP uitgebreid beoordeeld op grond van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad van 23 maart 1993 inzake de beoordeling en de beperking van de risico's van bestaande stoffen (3). Uit het risicobeoordelingsverslag, getiteld „European Union Risk assessment on TCEP”, blijkt dat TCEP gemakkelijk migreert en bij inslikking leidt tot toxiciteit in de nieren, lever en hersenen, waardoor gezondheidsschade en mogelijk ook kanker ontstaat.

(4)

Het risicobeoordelingsverslag wijst ook uit dat TCEP sinds 2001 niet wordt geproduceerd in de EU. Ook het gebruik in de EU was afgenomen, aangezien TCEP geleidelijk door andere vlamvertragers werd vervangen. Toch kan niet worden uitgesloten dat TCEP in speelgoed aanwezig is, aangezien het meeste speelgoed dat op de EU-markt beschikbaar is, wordt ingevoerd en dus buiten de EU wordt gefabriceerd.

(5)

Om de gezondheidseffecten van TCEP in speelgoed te beoordelen en na te gaan of de algemene grenswaarden van Richtlijn 2009/48/EG geschikt zijn voor TCEP als CMR-stof, heeft de Commissie het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids- en milieurisico's (SCHER) verzocht advies uit te brengen. In zijn advies van 22 maart 2012 getiteld „Opinion on tris(2-chloroethyl) phosphate (TCEP) in toys” heeft het SCHER aangegeven dat na herhaalde blootstelling aan 12 mg TCEP/kg lichaamsgewicht per dag gezondheidseffecten zijn waargenomen (met name in de nieren). Het SCHER merkte bovendien op dat het TCEP-gehalte dat door het Deense bureau voor milieubescherming in speelgoed is aangetroffen (0,5 tot 0,6 %), zoals vermeld in het verslag „Survey and risk assessment of perfume and flavours in toys and childcare articles. Survey of chemical substances in consumer products” van dat bureau, op zichzelf een risico voor kinderen inhoudt, ook als geen rekening wordt gehouden met andere blootstelling. Het SCHER concludeert dat, wanneer rekening wordt gehouden met de blootstelling aan TCEP via andere bronnen dan speelgoed (bv. lucht, stof), geen enkele aanvullende blootstelling via speelgoed veilig geacht kan worden; het beveelt daarom aan de grenswaarde voor TCEP in speelgoed vast te stellen op de detectiegrens van een voldoende gevoelige analysemethode.

(6)

Gezien het bovenstaande lijken de in Richtlijn 2009/48/EG vermelde algemene grenswaarden van 0,5 en 0,3 % niet toereikend om de gezondheid van kinderen te beschermen. Na raadpleging van de belanghebbenden werd vastgesteld dat de „detectiegrens van een voldoende gevoelige analysemethode” voor TCEP 5 mg/kg bedraagt. Aangezien deze grenswaarde een detectieniveau betreft, berust zij niet op een toxicologische benadering.

(7)

Het SCHER-advies van 22 maart 2012 betreft niet alleen TCEP, maar ook gehalogeneerde alternatieven voor TCEP, namelijk tris[2-chloor-1-(chloormethyl)ethyl]fosfaat (TDCP), CAS-nr. 13674-87-8, en tris(2-chloor-1-methylethyl)fosfaat (TCPP), CAS-nr. 13674-84-5. Deze alternatieven zijn in 2008 beoordeeld op grond van Verordening (EEG) nr. 793/93.

(8)

Het SCHER onderschrijft in zijn advies de conclusie van de risicobeoordelingen voor de alternatieven dat de structuren, de fysisch-chemische eigenschappen, de toxicokinetiek en de mutagene profielen van TCEP, TDCP en TCPP voldoende informatie opleveren om een kwalitatieve interpolatie te ondersteunen, die uitwijst dat TCPP mogelijk kankerverwekkend kan zijn door een niet-genotoxisch mechanisme. De interpolatie impliceert volgens het SCHER dat de overwegingen voor TCEP ook geldig zijn voor gehalogeneerde alternatieven, indien die bij de fabricage van speelgoed worden toegepast.

(9)

TDCP is krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 ingedeeld als kankerverwekkend, categorie 2; TCPP is weliswaar niet ingedeeld, maar het SCHER heeft vastgesteld dat deze stof mogelijk kankerverwekkend kan zijn. Overeenkomstig bovenstaande overwegingen betreffende TCEP en het SCHER-advies moeten de grenswaarden voor TDCP en TCPP dan ook eveneens worden vastgesteld op 5 mg/kg.

(10)

In Richtlijn 2009/48/EG is bepaald dat, om de gezondheid van kinderen nader te beschermen, zo nodig specifieke grenswaarden voor chemische stoffen kunnen worden vastgesteld voor speelgoed dat bestemd is voor gebruik door kinderen jonger dan drie jaar of ander speelgoed dat bedoeld is om in de mond genomen te worden.

(11)

Richtlijn 2009/48/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 47 van Richtlijn 2009/48/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Aanhangsel C van bijlage II bij Richtlijn 2009/48/EG komt als volgt te luiden:

„Aanhangsel C

Specifieke grenswaarden voor chemische stoffen die worden gebruikt in speelgoed dat bestemd is voor gebruik door kinderen jonger dan 36 maanden of in ander speelgoed dat bedoeld is om in de mond genomen te worden overeenkomstig artikel 46, lid 2

Stof

CAS-nr.

Grenswaarde

TCEP

115-96-8

5 mg/kg (gehaltelimiet)

TCPP

13674-84-5

5 mg/kg (gehaltelimiet)

TDCP

13674-87-8

5 mg/kg (gehaltelimiet)”

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 21 december 2015 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 21 december 2015.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 170 van 30.6.2009, blz. 1.

(2)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(3)  PB L 84 van 5.4.1993, blz. 1.


21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/52


RICHTLIJN 2014/80/EU VAN DE COMMISSIE

van 20 juni 2014

tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (1), en met name artikel 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit de eerste herziening uit hoofde van artikel 10 van Richtlijn 2006/118/EG is gebleken dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om in bijlage I bij die richtlijn nieuwe grondwaterkwaliteitsnormen voor verontreinigende stoffen vast te stellen; in bijlage II moet echter wel een aantal technische aanpassingen overeenkomstig artikel 8 van die richtlijn worden aangebracht.

(2)

Er moeten gemeenschappelijke beginselen worden toegepast voor de bepaling van achtergrondconcentraties om de vergelijkbaarheid van drempelwaarden te verbeteren.

(3)

Stikstof en fosfor in het grondwater kunnen een aanzienlijk risico van eutrofiëring opleveren voor bijbehorende oppervlaktewateren en daarvan rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen. Naast nitraten en ammonium, die reeds respectievelijk in bijlage I en bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG zijn opgenomen, moeten lidstaten bij het vaststellen van de drempelwaarden ook rekening houden met nitriet, dat aan totaal stikstof bijdraagt, en totaal fosfor, hetzij als zodanig, hetzij in de vorm van fosfaten.

(4)

De noodzaak om over andere stoffen die een potentieel risico vormen nieuwe informatie te verkrijgen en daarmee rekening te houden, moet worden onderkend. Daarom moet in het kader van de gemeenschappelijke uitvoeringsstrategie van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) een „watch list” (stoffenlijst) voor verontreinigende stoffen van het grondwater worden vastgesteld met het oog op de betere beschikbaarheid van monitoringsgegevens voor stoffen die een risico of potentieel risico voor grondwaterlichamen opleveren; dit maakt het bovendien makkelijker de stoffen aan te wijzen waarvoor grondwaterkwaliteitsnormen of drempelwaarden moeten worden vastgesteld, waaronder opkomende verontreinigende stoffen.

(5)

Met betrekking tot de eerste stroomgebiedbeheersplannen is de door de lidstaten verstrekte informatie over de verontreinigende stoffen en indicatoren waarvoor drempelwaarden zijn vastgesteld onvoldoende gebleken, met name wat de methodologieën voor de beoordeling van de chemische toestand van grondwater betreft, waardoor de resultaten niet goed konden worden beoordeeld en vergeleken. De toepasselijke eisen voor de te verstrekken informatie moeten met het oog op de transparantie van die evaluatie worden verduidelijkt en aangevuld. Ook zou de verstrekte informatie een betere vergelijking van de resultaten van de beoordeling van de chemische toestand tussen de lidstaten mogelijk maken en bijdragen aan een mogelijke toekomstige harmonisatie van methodologieën voor de vaststelling van drempelwaarden voor de grondwaterkwaliteit.

(6)

Richtlijn 2006/118/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 2006/118/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 24 maanden na de datum van inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19.

(2)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).


BIJLAGE

Bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A wordt punt 3 vervangen door:

„3.

Daar waar hoge achtergrondniveaus van stoffen of ionen of indicatoren daarvan voorkomen ten gevolge van natuurlijke hydrogeologische oorzaken, wordt met deze achtergrondniveaus in het betrokken grondwaterlichaam rekening gehouden bij het vaststellen van de drempelwaarden. Bij het bepalen van de achtergrondniveaus moeten de volgende beginselen in acht worden genomen:

a)

de bepaling van achtergrondniveaus moet worden gebaseerd op de karakterisering van grondwaterlichamen overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 2000/60/EG en op de resultaten van de monitoring van het grondwater overeenkomstig bijlage V bij die richtlijn. Bij de monitoringstrategie en interpretatie van de gegevens moet rekening worden gehouden met het feit dat de grondwaterstroming en -chemie zowel lateraal als verticaal variëren;

b)

wanneer slechts beperkte grondwatermonitoringsgegevens beschikbaar zijn, moeten meer gegevens worden verzameld en in de tussentijd moeten achtergrondniveaus worden bepaald op basis van die beperkte gegevens, in voorkomend geval door een vereenvoudigde benadering met een subset van monsters waarvoor de indicatoren geen invloed van menselijke activiteiten hebben ondergaan. Informatie over de geochemische overdrachten en processen moet, indien beschikbaar, ook in aanmerking worden genomen;

c)

wanneer onvoldoende grondwatermonitoringsgegevens beschikbaar zijn en de informatie over de geochemische overdrachten en processen ontoereikend is, moeten meer gegevens en informatie worden verzameld, en in de tussentijd moeten achtergrondniveaus worden ingeschat, in voorkomend geval op basis van statistische resultaten voor hetzelfde type watervoerende lagen in andere gebieden waarvoor voldoende gegevens voorhanden zijn.”.

2)

Aan punt 1 van deel B worden de volgende vermeldingen toegevoegd:

„Nitriet

Fosfor (totaal)/Fosfaten (1)

(1)  De lidstaten kunnen besluiten om drempelwaarden te bepalen voor fosfor (totaal) of voor fosfaten.”."

3)

Deel C wordt vervangen door:

„Deel C

Door de lidstaten te verstrekken informatie met betrekking tot de verontreinigende stoffen en de indicatoren daarvan waarvoor drempelwaarden zijn bepaald

De lidstaten voegen in het overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG ingediende stroomgebiedbeheersplan informatie bij over de wijze waarop de in deel A van deze bijlage omschreven procedure is gevolgd.

In het bijzonder verstrekken de lidstaten:

a)

gegevens over elk van de grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen die als gevaarlopend zijn aangemerkt, met inbegrip van:

i)

de omvang van dat lichaam;

ii)

elke verontreinigende stof of indicator van verontreiniging die typisch is voor grondwaterlichamen die als gevaarlopend worden aangemerkt;

iii)

de milieukwaliteitsdoelstellingen waarop het risico betrekking heeft, zoals het werkelijke of mogelijke rechtmatige gebruik of de rechtmatige functies van het grondwaterlichaam en de relaties tussen de grondwaterlichamen en de bijbehorende oppervlaktewateren en daarvan rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen;

iv)

in het geval van natuurlijk voorkomende stoffen, de natuurlijke achtergrondniveaus daarvan in het grondwaterlichaam;

v)

informatie over de overschrijdingen indien de drempelwaarden worden overschreden;

b)

de drempelwaarden die hetzij op nationaal niveau, hetzij op het niveau van het stroomgebieddistrict of het deel van het internationaal stroomgebieddistrict dat binnen het grondgebied van een lidstaat ligt, hetzij voor een grondwaterlichaam of een groep grondwaterlichamen van toepassing zijn;

c)

het verband tussen de drempelwaarden en elk van de volgende gegevens:

i)

in het geval van natuurlijk voorkomende stoffen, de achtergrondniveaus;

ii)

de bijbehorende oppervlaktewateren en daarvan rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen;

iii)

milieukwaliteitsdoelstellingen en andere geldende waterbeschermingsnormen op nationaal, internationaal of EU-niveau;

iv)

alle relevante informatie betreffende toxicologische en ecotoxicologische kenmerken, persistentie en het vermogen tot bioaccumulatie, en de dispersie-eigenschappen van de verontreinigende stoffen;

d)

de methodologie voor het bepalen van de achtergrondniveaus op basis van de beginselen van punt 3 van deel A;

e)

de redenen waarom geen drempelwaarden zijn vastgesteld voor een of meer van de in deel B bedoelde verontreinigende stoffen en indicatoren;

f)

de belangrijkste onderdelen van de beoordeling van de chemische toestand van het grondwater, met inbegrip van het niveau, de methode en de aggregatieperiode van de monitoringsresultaten, de omschrijving van de aanvaardbare mate van overschrijding en de methode voor de berekening ervan, zulks overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder c), i), en punt 3 van bijlage III.

Wanneer een van de in punten a) tot en met f) bedoelde gegevens niet is verwerkt in de stroomgebiedbeheersplannen, verstrekt de lidstaat in het plan de redenen hiervoor.”.



REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/56


REGLEMENT VAN ORDE VAN DE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

DE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), inzonderheid op artikel 26, lid 12 daarvan,

Gezien Besluit ECB/2004/2 van 19 februari 2004 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank (2), inzonderheid op artikel 13 quinquies daarvan,

HEEFT DIT REGLEMENT VAN ORDE VASTGESTELD:

INLEIDEND HOOFDSTUK

Artikel 1

Aanvullende aard

Dit reglement van orde is een aanvulling op het reglement van orde van de Europese Centrale Bank. De in dit reglement van orde gebruikte termen hebben dezelfde betekenis als die in het reglement van orde van de Europese Centrale Bank.

HOOFDSTUK I

RAAD VAN TOEZICHT

Artikel 2

Vergaderingen van de raad van toezicht

2.1.   De raad van toezicht bepaalt op voorstel van de voorzitter de data van zijn vergaderingen. In principe vergadert de raad van toezicht regelmatig aan de hand van een schema dat de raad van toezicht tijdig voor aanvang van elk kalenderjaar vaststelt.

2.2.   De voorzitter dient een vergadering van de raad van toezicht bijeen te roepen indien een verzoek tot een vergadering wordt ingediend door ten minste drie van zijn leden.

2.3.   De voorzitter kan tevens vergaderingen van de raad van toezicht bijeenroepen telkens wanneer hij/zij dat noodzakelijk vindt. In dergelijke gevallen wordt dit vermeld in een begeleidend schrijven.

2.4.   Op verzoek van de voorzitter kunnen de afwegingen van de raad van toezicht tevens plaatsvinden door middel van een telefonische conferentie, tenzij hier bezwaar tegen wordt gemaakt door ten minste drie leden van de raad van toezicht.

Artikel 3

Bijwonen van vergaderingen van de raad van toezicht

3.1.   Tenzij hierin anders wordt bepaald, is het bijwonen van vergaderingen van de raad van toezicht voorbehouden aan de leden van de raad van toezicht, alsmede, indien de nationale bevoegde autoriteit niet de nationale centrale bank is, de vertegenwoordiger van de nationale centrale bank.

3.2.   Iedere vertegenwoordiger van de nationale bevoegde autoriteit kan zich normaliter laten vergezellen door een persoon. Indien de nationale bevoegde autoriteit niet de nationale centrale bank is, is dit artikellid van toepassing op de vertegenwoordiger die stemrecht heeft. Dit artikellid is ook van toepassing op bijwoning door een vervanger zoals voorzien in artikel 3.3.

3.3.   Indien een vertegenwoordiger van een nationale bevoegde autoriteit of, indien de nationale bevoegde autoriteit niet de nationale centrale bank is, een vertegenwoordiger van de nationale centrale bank niet in staat is de vergadering bij te wonen, mag hij/zij schriftelijk een vervanger benoemen die de vergadering bijwoont en hun stemrecht naargelang van het geval uitoefent, tenzij anders aangegeven in het schriftelijke bericht. Dit schriftelijke bericht wordt tijdig voor de vergadering toegezonden aan de voorzitter.

3.4.   In afwezigheid van zowel de voorzitter als de vicevoorzitter wordt de raad van toezicht voorgezeten door het lid van de raad van toezicht die het langst lid is in eerste instantie, of, indien twee of meer leden gelijkwaardig zijn ten aanzien van de duur van hun lidmaatschap, diegene die het oudst in leeftijd is.

3.5.   Op uitnodiging van de voorzitter kan een vertegenwoordiger van de Europese Commissie en/of een vertegenwoordiger van de Europese Bankautoriteit deelnemen aan de vergaderingen als waarnemer. De voorzitter dient de vertegenwoordigers van de Europese Commissie en de Europese Bankautoriteit uit te nodigen indien een verzoek daartoe wordt ingediend door ten minste drie leden van de raad van toezicht. Onder toepassing van dezelfde regels kan de raad van toezicht tevens andere personen uitnodigen zijn vergaderingen bij te wonen indien de raad van toezicht dit passend acht.

Artikel 4

Organisatie van de vergaderingen van de raad van toezicht

4.1.   De raad van toezicht stelt de agenda van iedere vergadering vast. Ten minste vijf werkdagen voor een vergadering wordt een voorlopige agenda opgesteld door de voorzitter en, samen met de bijbehorende documenten, toegezonden aan de leden van de raad van toezicht, behalve in noodsituaties, in welk geval de voorzitter al naar gelang de omstandigheden dient te handelen. De raad van toezicht kan besluiten punten te schrappen van, of toe te voegen aan de voorlopige agenda naar aanleiding van een voorstel van de voorzitter of enig ander lid van de raad van toezicht. Behalve in noodsituaties dient een punt van de voorlopige agenda geschrapt te worden op verzoek van ten minste drie leden van de raad van toezicht, indien de bijbehorende documenten niet op tijd waren toegezonden aan de leden van de raad van toezicht.

4.2.   De beraadslagingen van vergaderingen van de raad van toezicht worden ter goedkeuring aan zijn leden voorgelegd op de volgende vergadering (of indien noodzakelijk eerder op basis van een schriftelijke procedure) en worden ondertekend door de voorzitter.

Artikel 5

Toegang tot informatie

Alle leden van de raad van toezicht dienen regelmatig toezicht te hebben tot bijgewerkte informatie met betrekking tot de instellingen die van belang worden geacht in de zin van Verordening (EU) nr. 1024/2013. Gegevens die essentieel zijn voor een goed begrip van dergelijke instellingen dienen onderdeel uit te maken van de aan de leden van de raad van toezicht ter beschikking gestelde informatie. De raad van toezicht kan voor dit doel interne modellen voor de uitwisseling van informatie vaststellen.

Artikel 6

Stemmen

6.1.   Voor de toepassing van dit artikel worden de vertegenwoordigers van de autoriteiten van deelnemende lidstaten samen beschouwd als één lid.

6.2.   Tenzij expliciet schriftelijk anders aangegeven door de nationale bevoegde autoriteit wordt het stemrecht uitgeoefend door de vertegenwoordiger van de nationale bevoegde autoriteit of diens vervanger op basis van artikel 3.3.

6.3.   Voor een stemming door de raad van toezicht is een quorum benodigd van twee/derde van zijn leden die over stemrecht beschikken. Indien het quorum niet wordt behaald kan de voorzitter een buitengewone vergadering bijeenroepen waarin de leden van de raad van toezicht kunnen stemmen zonder het quorum in acht te hoeven nemen.

6.4.   De raad van toezicht gaat over tot stemmen op verzoek van de voorzitter. De voorzitter dient tevens een stemprocedure te initiëren op verzoek van drie leden van de raad van toezicht.

6.5.   Tenzij anders bepaald in Verordening (EU) nr. 1024/2013, neemt de raad van toezicht zijn besluiten bij gewone meerderheid van zijn stemgerechtigde leden. Elk lid heeft één stem. Bij staking van de stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. In de gevallen zoals beschreven in artikel 26, lid 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013, zijn de in artikel 13 quater van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank vastgelegde stemregels van toepassing.

6.6.   De voorzitter kan een geheime stemming houden indien dit wordt verzocht door ten minste drie over stemrecht beschikkende leden van de raad van toezicht.

6.7.   Stemmen kan ook middels een schriftelijke procedure plaatsvinden, tenzij ten minste drie over stemrecht beschikkende leden van de raad van toezicht hier bezwaar tegen maken. In dat geval wordt het punt op de agenda van de volgende vergadering van de raad van toezicht gezet. Voor een schriftelijke procedure is normaliter een periode van ten minste vijf werkdagen benodigd voor overweging door ieder lid van de raad van toezicht en vastlegging van de overwegingen in de beraadslagingen van de volgende vergadering van de raad van toezicht. Het ontbreken van een expliciete stem van een lid van de raad van toezicht in een schriftelijke procedure wordt als goedkeuring beschouwd.

Artikel 7

Noodsituaties

7.1.   In noodsituaties roept de voorzitter of, in zijn/haar afwezigheid, de vicevoorzitter een vergadering van de raad van toezicht bijeen die zodanig tijdig is dat de noodzakelijke besluiten genomen kunnen worden, in voorkomende gevallen ook door middel van een telefonische conferentie in afwijking van artikel 2.4. Bij oproeping van een dergelijke vergadering maakt de voorzitter of, in zijn/haar afwezigheid, de vicevoorzitter duidelijk in de uitnodigingsbrief dat, in afwijking van artikel 6.3, indien een quorum van 50 % voor noodbesluiten niet wordt behaald, de vergadering zal worden gesloten en direct daarna een buitengewone vergadering zal worden geopend waarin besluiten kunnen worden genomen zonder het quorum in acht te hoeven nemen.

7.2.   De raad van toezicht kan nadere interne regels vaststellen met betrekking tot de vaststelling van besluiten en andere maatregelen in noodsituaties.

Artikel 8

Delegatie van bevoegdheden

8.1.   De raad van toezicht kan de voorzitter of de vicevoorzitter machtigen om namens en op verantwoordelijkheid van de raad van toezicht, helder omschreven maatregelen van beheer of bestuurs te nemen, inclusief de toepassing van instrumenten ter voorbereiding van een door de leden van de raad van toezicht in een later stadium gezamenlijk te nemen besluit alsmede instrumenten ter implementatie van definitieve door de raad van toezicht te nemen besluiten.

8.2.   De raad van toezicht kan tevens een verzoek doen aan de voorzitter of de vicevoorzitter tot vaststelling van i) de definitieve tekst van een in artikel 8.1 gedefinieerd instrument op voorwaarde dat de inhoud van dat instrument reeds tijdens zijn beraadslagingen werd vastgesteld, en/of ii) definitieve besluiten, indien een dergelijke delegatie beperkte en duidelijk omschreven uitvoerende bevoegdheden inhoudt waarvan de uitoefening is onderworpen aan strikte toetsing aan de hand van door de raad van toezicht vastgestelde objectieve criteria.

8.3.   De in overeenstemming met de artikelen 8.1 en 8.2 vastgestelde delegaties en besluiten worden vastgelegd in de beraadslagingen van de vergaderingen van de raad van toezicht.

HOOFDSTUK II

STUURCOMITE

Artikel 9

Het Stuurcomité

In overeenkomst met artikel 26, lid 10 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 wordt het Stuurcomité van de raad van toezicht hierbij opgericht.

Artikel 10

Mandaat

10.1.   Het Stuurcomité ondersteunt de activiteiten van de raad van toezicht en is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de vergaderingen van de raad van toezicht.

10.2.   Het Stuurcomité vervult zijn voorbereidende taken in het belang van de Unie als geheel en werkt in een geest van volledige transparantie met de raad van toezicht samen.

Artikel 11

Samenstelling en benoeming van leden

11.1.   Het Stuurcomité is samengesteld uit acht leden van de raad van toezicht: de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van toezicht, één vertegenwoordiger van de Europese Centrale Bank (ECB) en vijf vertegenwoordigers van de nationale bevoegde autoriteiten.

11.2.   Het Stuurcomité wordt voorgezeten door de voorzitter of, bij uitzonderlijke afwezigheid van de voorzitter, de vicevoorzitter van de raad van toezicht.

11.3.   De raad van toezicht benoemt de vertegenwoordigers van de nationale bevoegde autoriteiten, waarbij een billijk evenwicht en een billijke toerbeurtregeling wordt gegarandeerd tussen de nationale bevoegde autoriteiten. De raad van toezicht past een toerbeurtregeling toe op basis waarvan de nationale bevoegde autoriteiten worden ingedeeld in vier groepen aan de hand van een rangorde die is gebaseerd op de totale geconsolideerde bankactiva in de betreffende deelnemende lidstaat. Minimaal één lid van iedere groep heeft plaats in het Stuurcomité. De raad van toezicht beoordeelt de groepsindeling jaarlijks of zodra een lidstaat de euro aanneemt of een nauwe samenwerking aangaat met de ECB. De rotatie van de leden binnen iedere groep geschiedt aan de hand van de alfabetische volgorde van de namen van de deelnemende lidstaten in hun nationale taal. De classificatie van de nationale bevoegde autoriteiten in groepen en de toewijzing van plaatsen in het Stuurcomité aan de groepen zijn beschreven in de bijlage.

11.4.   De zittingstermijn van de vertegenwoordigers van de nationale bevoegde autoriteiten als lid van het Stuurcomité is één jaar.

11.5.   De president van de ECB benoemt de vertegenwoordiger van de ECB in het Stuurcomité vanuit de vier ECB-vertegenwoordigers in de raad van toezicht en bepaalt de respectievelijke zittingstermijn.

11.6.   De lijst van leden van het Stuurcomité wordt regelmatig gepubliceerd en bijgewerkt.

Artikel 12

Vergaderingen van het Stuurcomité

12.1.   De data van de vergaderingen worden op voorstel van de voorzitter bepaald door het Stuurcomité. De voorzitter kan tevens vergaderingen bijeenroepen telkens wanneer hij/zij dat noodzakelijk vindt. Op verzoek van de voorzitter kan het Stuurcomité tevens bijeenkomen door middel van een telefonische conferentie, tenzij hier bezwaar tegen wordt gemaakt door ten minste twee leden van het Stuurcomité.

12.2.   De agenda voor iedere vergadering van het Stuurcomité wordt voorgesteld door de voorzitter en aan het begin van de vergadering goedgekeurd door het Stuurcomité. Alle leden van het Stuurcomité kunnen agendapunten en documenten voorleggen aan de voorzitter ter overweging door het Stuurcomité.

12.3.   De agenda van iedere vergadering van het Stuurcomité wordt voor de betreffende vergadering ter beschikking gesteld aan alle leden van de raad van toezicht. De beraadslagingen van iedere vergadering van het Stuurcomité wordt voor de volgende vergadering van de raad van toezicht ter beschikking gesteld aan alle leden van de raad van toezicht.

12.4.   Op voorstel van de voorzitter kan het Stuurcomité besluiten een of meer andere leden van de raad van toezicht uit te nodigen tot gehele of gedeeltelijke bijwoning van één van zijn vergaderingen. Indien specifieke kwesties met betrekking tot een individuele kredietinstelling worden besproken, wordt de vertegenwoordiger uitgenodigd van de nationale bevoegde autoriteit van de deelnemende lidstaat waarin die kredietinstelling is gevestigd.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALING

Artikel 13

Inwerkingtreding

Dit reglement van orde treedt in werking op 1 april 2014.

Gedaan te Frankfurt am Main, 31 maart 2014.

De voorzitter van de raad van toezicht

Danièle NOUY


(1)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.

(2)  PB L 80 van 18.3.2004, blz. 33.


BIJLAGE

TOERBEURTSYSTEEM

Met betrekking tot artikel 11.3 is het volgende toerbeurtsysteem van toepassing, gebaseerd op de gegevens per 31 december 2012:

Groep

Lidstaat

Aantal zetels in het Stuurcomité

1

DE

1

FR

2

ES

1

IT

NL

3

BE

2

IE

EL

LU

AT

PT

FI

4

EE

1

CY

LV

MT

SI

SK


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

21.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 182/61


BESLUIT Nr. 1/2014 VAN HET COMITÉ DAT IS INGESTELD BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN DE ZWITSERSE BONDSSTAAT INZAKE WEDERZIJDSE ERKENNING VAN DE OVEREENSTEMMINGSBEOORDELING

van 1 april 2014

betreffende de wijziging van hoofdstuk 6 (Drukapparatuur), de wijziging van hoofdstuk 16 (Voor de bouw bestemde producten) en de actualisering van de verwijzingen naar wetgeving in bijlage 1

(2014/379/EU)

HET COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling („de overeenkomst”), en met name artikel 10, lid 4, artikel 10, lid 5, en artikel 18, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie heeft een nieuwe richtlijn betreffende vervoerbare drukapparatuur (1) vastgesteld en Zwitserland heeft zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die krachtens artikel 1, lid 2, van de overeenkomst gelijkwaardig worden geacht met de hierboven vermelde wetgeving van de Europese Unie, gewijzigd.

(2)

Hoofdstuk 6, Drukapparatuur, van bijlage 1 moet worden gewijzigd om deze ontwikkelingen weer te geven.

(3)

De Europese Unie heeft een nieuwe verordening betreffende bouwproducten (2) (hierna „de bouwproductenverordening”) vastgesteld.

(4)

De Zwitserse bouwproductenwetgeving (federale wet en beschikking betreffende bouwproducten) wordt momenteel gewijzigd; de Zwitserse beschikking betreffende erkenning en aanwijzing (3), waarin de kadervereisten voor de erkenning en aanwijzing van Zwitserse overeenstemmingsbeoordelingsorganen zijn vastgesteld, is echter al van kracht.

(5)

Hoofdstuk 16, Voor de bouw bestemde producten, van bijlage 1 moet in eerste instantie worden gewijzigd wegens de vaststelling van de bouwproductenverordening van de Europese Unie en om de partijen gedurende een overgangsperiode, totdat de Zwitserse gelijkwaardige wetgeving is vastgesteld, in staat te stellen de overeenstemmingsbeoordelingsresultaten waaruit blijkt dat aan de bouwproductenverordening is voldaan, wederzijds te aanvaarden; zodra Zwitserse wetgeving is vastgesteld die gelijkwaardig is met de bouwproductenverordening, vervangen de partijen deze wijziging door een latere wijziging die rekening houdt met zowel de bouwproductenverordening als de herziene gelijkwaardige Zwitserse wetgeving. Er bestaat overeenstemming over dat dit besluit bedoeld is om de continuïteit van de werkzaamheden van de overeenstemmingsbeoordelingsorganen gedurende deze overgangsperiode te garanderen, en de toepassing van de beginselen van artikel 1 van de overeenkomst onverlet laat.

(6)

In artikel 10, lid 5, van de overeenkomst is bepaald dat het comité op voorstel van een van de partijen de bijlagen bij de overeenkomst kan wijzigen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

1.

Hoofdstuk 6, Drukapparatuur, van bijlage 1 bij de overeenkomst wordt gewijzigd overeenkomstig de bepalingen van aanhangsel A van dit besluit.

2.

De Zwitserse Bondsstaat aanvaardt de overeenstemmingsbeoordelingsresultaten van door de EU erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen die de overeenstemming overeenkomstig de vereisten van de bouwproductenverordening beoordelen. Totdat hoofdstuk 16 is gewijzigd naar aanleiding van de vaststelling van gelijkwaardige Zwitserse wetgeving, aanvaardt de Europese Unie de overeenstemmingsbeoordelingsresultaten van door Zwitserland erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen die de overeenstemming overeenkomstig de vereisten van de bouwproductenverordening beoordelen.

Hoofdstuk 16, Voor de bouw bestemde producten, van bijlage 1 bij de overeenkomst wordt gewijzigd overeenkomstig de bepalingen van aanhangsel B van dit besluit en is van toepassing gedurende de overgangsperiode tot aan die wijziging.

3.

Bijlage 1 bij de overeenkomst wordt gewijzigd overeenkomstig de bepalingen van aanhangsel C van dit besluit.

4.

Dit in tweevoud opgemaakt besluit wordt ondertekend door vertegenwoordigers van de partijen in het comité die gemachtigd zijn namens de partijen op te treden. Dit besluit treedt in werking op de datum waarop de laatste van deze handtekeningen is aangebracht.

Namens de Zwitserse Bondsstaat

Christophe PERRITAZ

Gedaan te Bern, 1 april 2014

Namens de Europese Unie

Fernando PERREAU DE PINNINCK

Gedaan te Brussel, 1 april 2014


(1)  Richtlijn 2010/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2010 betreffende vervoerbare drukapparatuur en houdende intrekking van Richtlijnen 76/767/EEG, 84/525/EEG, 84/526/EEG, 84/527/EEG en 1999/36/EG van de Raad (PB L 165 van 30.6.2010, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 5).

(3)  Beschikking van 17 juni 1996 betreffende het Zwitserse erkenningssysteem en de aanwijzing van testlaboratoria en overeenstemmingsbeoordelingsorganen (RO 1996 1904), laatstelijk gewijzigd op 1 juni 2012 (RO 2012 2887)


AANHANGSEL A

In bijlage 1, Sectoren, wordt hoofdstuk 6, Drukapparatuur, geschrapt en vervangen door:

„HOOFDSTUK 6

DRUKAPPARATUUR

AFDELING I

Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen

Bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2

Europese Unie

1.

Richtlijn 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake drukvaten van eenvoudige vorm (PB L 264 van 8.10.2009, blz. 12), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12)

 

2.

Richtlijn 97/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 mei 1997 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende drukapparatuur (PB L 181 van 9.7.1997, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1)

 

3.

Richtlijn 2010/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2010 betreffende vervoerbare drukapparatuur en houdende intrekking van Richtlijnen 76/767/EEG, 84/525/EEG, 84/526/EEG, 84/527/EEG en 1999/36/EG van de Raad (PB L 165 van 30.6.2010, blz. 1), hierna „Richtlijn 2010/35/EU” genoemd

 

4.

Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13)

Zwitserland

100.

Federale wet van 12 juni 2009 betreffende de productveiligheid (RO 2010 2573)

 

101.

Beschikking van 19 mei 2010 over productveiligheid (RO 2010 2583), laatstelijk gewijzigd op 15 juni 2012 (RO 2012 3631)

 

102.

Beschikking van 20 november 2002 betreffende de veiligheid van drukvaten van eenvoudige vorm (RO 2003 107), laatstelijk gewijzigd op 19 mei 2010 (RO 2010 2583)

 

103.

Beschikking van 20 november 2002 betreffende de veiligheid van drukapparatuur (RO 2003 38), laatstelijk gewijzigd op 19 mei 2010 (RO 2010 2583)

 

104.

Beschikking van 31 oktober 2012 inzake het in de handel brengen van recipiënten voor gevaarlijke goederen en het markttoezicht (RO 2012 6607)

 

105.

Beschikking van 29 november 2002 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (RO 2002 4212), laatstelijk gewijzigd op 31 oktober 2012 (RO 2012 6535 en 6537)

 

106.

Beschikking van 31 oktober 2012 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor en kabelspoor (RO 2012 6541)

AFDELING II

Overeenstemmingsbeoordelingsorganen

Het bij artikel 10 van deze overeenkomst ingestelde comité stelt volgens de in artikel 11 van deze overeenkomst omschreven procedure een lijst van overeenstemmingsbeoordelingsorganen vast en werkt deze bij.

AFDELING III

Aanwijzende autoriteiten

Het bij artikel 10 van deze overeenkomst ingestelde comité stelt een lijst op van de door de partijen aangemelde aanwijzende autoriteiten en werkt deze bij.

AFDELING IV

Bijzondere regels voor de aanwijzing van overeenstemmingsbeoordelingsorganen

Bij de aanwijzing van overeenstemmingsbeoordelingsorganen houden de aanwijzende autoriteiten zich aan de algemene beginselen van bijlage 2 bij deze overeenkomst en aan de beoordelingscriteria van bijlage III bij Richtlijn 2009/105/EG, de bijlagen IV of V bij Richtlijn 97/23/EG of hoofdstuk 4 van Richtlijn 2010/35/EU.

AFDELING V

Aanvullende bepalingen

1.   Drukvaten van eenvoudige vorm en drukapparatuur

De fabrikanten, hun gemachtigden of, bij afwezigheid daarvan, de personen die verantwoordelijk zijn voor het in de handel brengen van de betrokken producten kunnen ermee volstaan de technische documentatie die de nationale autoriteiten voor hun inspecties nodig hebben, op het grondgebied van een van de partijen beschikbaar te houden gedurende ten minste tien jaar vanaf de datum waarop het product voor het laatst werd vervaardigd. De partijen verbinden zich ertoe alle relevante documentatie op verzoek van de autoriteiten van de andere partij beschikbaar te stellen.

2.   Vervoerbare drukapparatuur

1.   Markttoegang

1.

Overeenkomstig Richtlijn 2010/35/EU respectievelijk de toepasselijke Zwitserse wetgeving vermeldt de gemachtigde zijn naam en adres op het certificaat van overeenstemming. Voor deze verplichting wordt onder „gemachtigde” verstaan een in de Europese Unie of Zwitserland gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die door de fabrikant schriftelijk is gemachtigd om namens hem specifieke taken te vervullen.

2.

Overeenkomstig Richtlijn 2010/35/EU respectievelijk de toepasselijke Zwitserse wetgeving vermeldt de importeur zijn naam en contactadres op of in bijlage bij het certificaat van overeenstemming. Voor deze verplichting wordt onder „importeur” verstaan een in de Europese Unie of Zwitserland gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die vervoerbare drukapparatuur of delen daarvan uit een derde land in de Europese Unie of Zwitserland in de handel brengt.

3.

Voor de toepassing van de leden 1 en 2 volstaat het hetzij de importeur hetzij de gemachtigde te vermelden.

2.   Informatie-uitwisseling betreffende technische documentatie en samenwerking betreffende corrigerende maatregelen

Marktdeelnemers uit Zwitserland of een lidstaat verstrekken de bevoegde nationale autoriteit van Zwitserland of een lidstaat, na een met redenen omkleed verzoek van deze autoriteit, in een voor die autoriteit gemakkelijk te begrijpen taal of in het Engels alle informatie en documentatie die nodig zijn om aan te tonen dat de vervoerbare drukapparatuur in overeenstemming is met Richtlijn 2010/35/EU of de toepasselijke Zwitserse wetgeving. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan alle maatregelen om de risico's van de door hen in de handel gebrachte vervoerbare drukapparatuur uit te schakelen.

3.   Identificatie van marktdeelnemers

Marktdeelnemers delen op verzoek van de markttoezichtautoriteiten van een EU-lidstaat of Zwitserland voor een periode van ten minste tien jaar het volgende mee:

a)

welke marktdeelnemers hun vervoerbare drukapparatuur hebben geleverd;

b)

aan welke marktdeelnemers zij vervoerbare drukapparatuur hebben geleverd.

4.   Wederzijdse bijstand van de markttoezichtautoriteiten

Om een doeltreffende samenwerking te waarborgen voor maatregelen met betrekking tot marktdeelnemers die gevestigd zijn in een lidstaat of in Zwitserland, verlenen de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat en Zwitserland elkaar in passende mate bijstand door informatie of documentatie te verstrekken, door onderzoek of andere passende maatregelen uit te voeren en door deel te nemen aan onderzoeken die op initiatief van de andere partij zijn ingesteld.

5.   Procedure voor het omgaan met vervoerbare drukapparatuur die op nationaal niveau een risico inhoudt

1.

Wanneer de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat of Zwitserland maatregelen hebben genomen of voldoende redenen hebben om aan te nemen dat vervoerbare drukapparatuur waarop dit hoofdstuk van toepassing is een risico inhoudt voor de gezondheid of veiligheid van personen of voor andere aspecten van de bescherming van het openbaar belang waarop Richtlijn 2010/35/EU respectievelijk de toepasselijke Zwitserse wetgeving betrekking heeft, en zij oordelen dat de niet-overeenstemming niet tot hun nationale grondgebied beperkt is, stellen zij de Europese Commissie, de andere lidstaten en Zwitserland krachtens artikel 12, lid 4, van deze overeenkomst onverwijld in kennis van:

de resultaten van de evaluatie en van de maatregelen die zij van de marktdeelnemer hebben verlangd;

wanneer de desbetreffende marktdeelnemer geen doeltreffende corrigerende maatregelen neemt, alle passende voorlopige maatregelen die zij hebben genomen om het op hun nationale markt aanbieden van de vervoerbare drukapparatuur te verbieden of te beperken, de apparatuur daar uit de handel te nemen of deze terug te roepen.

2.

Deze informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om de vervoerbare drukapparatuur die niet in overeenstemming is te identificeren en om de oorsprong van de apparatuur, de aard van de beweerde niet-overeenstemming en van het risico, en de aard en de duur van de genomen nationale maatregelen vast te stellen, evenals de argumenten die worden aangevoerd door de desbetreffende marktdeelnemer. Voorts wordt vermeld of de niet-overeenstemming te wijten is aan:

het feit dat de vervoerbare drukapparatuur niet voldoet aan de vereisten inzake de gezondheid of veiligheid van personen of inzake andere aspecten van het openbaar belang in de wetgeving in afdeling I, of

tekortkomingen in de normen of technische codes waarnaar wordt verwezen in de wetgeving in afdeling I.

3.

Zwitserland of andere lidstaten dan de lidstaat die de procedure heeft ingeleid, stellen de Europese Commissie en de andere nationale autoriteiten onverwijld in kennis van de maatregelen die zij hebben genomen en van extra informatie waarover zij beschikken met betrekking tot de niet-overeenstemming van de betrokken vervoerbare drukapparatuur.

4.

De lidstaten en Zwitserland zorgen ervoor dat ten aanzien van de betrokken vervoerbare drukapparatuur onverwijld passende beperkende maatregelen worden genomen, zoals het uit de handel nemen van de vervoerbare drukapparatuur.

5.

Zwitserland deelt de contactgegevens van zijn markttoezichtautoriteit, en wijzigingen daarvan, via het bij artikel 10 van deze overeenkomst ingestelde comité mee aan de Europese Unie.

6.   Vrijwaringsprocedure

Indien Zwitserland of een lidstaat het niet eens is met de nationale maatregel waarvan kennis is gegeven, brengt Zwitserland of de lidstaat de Europese Commissie op de hoogte van zijn bezwaren.

1.   Bezwaren tegen nationale maatregelen

Wanneer na de voltooiing van de in punt 5, lid 3, hierboven uiteengezette procedure door een lidstaat of door Zwitserland bezwaren worden geuit tegen een door Zwitserland of een lidstaat genomen maatregel, of wanneer de Commissie oordeelt dat een nationale maatregel niet in overeenstemming is met de in afdeling I vermelde toepasselijke wetgeving, treedt de Europese Commissie onverwijld in overleg met de lidstaten, Zwitserland en de desbetreffende marktdeelnemer(s) en evalueert zij de nationale maatregel om vast te stellen of deze al dan niet gerechtvaardigd is. Indien de nationale maatregel:

gerechtvaardigd wordt geacht, nemen alle lidstaten en Zwitserland de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de vervoerbare drukapparatuur die niet in overeenstemming is uit de handel wordt genomen en stellen zij de Commissie daarvan in kennis;

niet-gerechtvaardigd wordt geacht, trekt de betrokken lidstaat of Zwitserland de maatregel in.

2.   Onenigheid tussen de partijen

Indien de partijen het oneens zijn, wordt de zaak voorgelegd aan het gemengd comité, dat besluit over een passende handelwijze, waaronder het gelasten van een deskundig onderzoek.

Wanneer het comité vaststelt dat de maatregel:

gerechtvaardigd is, nemen de partijen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de vervoerbare drukapparatuur die niet in overeenstemming is uit de handel wordt genomen;

niet-gerechtvaardigd is, trekt de lidstaat of Zwitserland de maatregel in.

7.   Vrij verkeer van vervoerbare drukapparatuur

Onverminderd de procedures in de punten 3 en 4, mogen de lidstaten of Zwitserland het vrije verkeer, het op de markt aanbieden en het gebruik op hun grondgebied van vervoerbare drukapparatuur die voldoet aan de wettelijke bepalingen in afdeling I, niet verbieden, beperken of belemmeren.”


AANHANGSEL B

In bijlage 1, Sectoren, wordt hoofdstuk 16, Voor de bouw bestemde producten, geschrapt en vervangen door:

„HOOFDSTUK 16

VOOR DE BOUW BESTEMDE PRODUCTEN

AFDELING I

Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen

Bepalingen bedoeld in artikel 1, leden 1 en 2

Europese Unie

1.

Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 5)

 

 

Uitvoeringsmaatregelen:

 

2.

Besluit 94/23/EG van de Commissie van 17 januari 1994 betreffende de gemeenschappelijke procedureregels voor Europese technische goedkeuringen (PB L 17 van 20.1.1994, blz. 34)

 

2. a)

Beschikking 94/611/EG van de Commissie van 9 september 1994 ter uitvoering van artikel 20 van Richtlijn 89/106/EEG inzake voor de bouw bestemde producten (PB L 241 van 16.9.1994, blz. 25)

 

2. b)

Beschikking 95/204/EG van de Commissie van 31 mei 1995 tot uitvoering van artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad inzake voor de bouw bestemde producten (PB L 129 van 14.6.1995, blz. 23)

 

3.

Beschikking 95/467/EG van de Commissie van 24 oktober 1995 tot uitvoering van artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad inzake voor de bouw bestemde producten (PB L 268 van 10.11.1995, blz. 29)

 

4.

Beschikking 96/577/EG van de Commissie van 24 juni 1996 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van bouwproducten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor vaste brandbestrijdingssystemen (PB L 254 van 8.10.1996, blz. 44)

 

5.

Beschikking 96/578/EG van de Commissie van 24 juni 1996 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor sanitair (PB L 254 van 8.10.1996, blz. 49)

 

6.

Beschikking 96/579/EG van de Commissie van 24 juni 1996 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor verkeersinrichtingen (PB L 254 van 8.10.1996, blz. 52)

 

7.

Beschikking 96/580/EG van de Commissie van 24 juni 1996 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor vliesgevels (PB L 254 van 8.10.1996, blz. 56)

 

8.

Beschikking 96/581/EG van de Commissie van 24 juni 1996 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van bouwproducten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor geotextiel (PB L 254 van 8.10.1996, blz. 59)

 

9.

Beschikking 96/582/EG van de Commissie van 24 juni 1996 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van bouwproducten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor verlijmde beglazingssystemen en metalen ankers voor gebruik in beton (PB L 254 van 8.10.1996, blz. 62)

 

10.

Beschikking 96/603/EG van de Commissie van 4 oktober 1996 tot vaststelling van de lijst van producten die behoren tot de klassen A „geen bijdrage tot de brand” van Beschikking 94/611/EG ter uitvoering van artikel 20 van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad inzake voor de bouw bestemde producten (PB L 267 van 19.10.1996, blz. 23)

 

11.

Beschikking 97/161/EG van de Commissie van 17 februari 1997 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor in beton te gebruiken metalen ankers voor bevestiging van lichte elementen (PB L 62 van 4.3.1997, blz. 41)

 

12.

Beschikking 97/176/EG van de Commissie van 17 februari 1997 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor houtproducten voor de bouw en toebehoren (PB L 73 van 14.3.1997, blz. 19)

 

13.

Beschikking 97/177/EG van de Commissie van 17 februari 1997 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor metalen injectieankers voor gebruik in metselwerk (PB L 73 van 14.3.1997, blz. 24)

 

14.

Beschikking 97/462/EG van de Commissie van 27 juni 1997 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor plaatmaterialen op houtbasis (PB L 198 van 25.7.1997, blz. 27)

 

15.

Beschikking 97/463/EG van de Commissie van 27 juni 1997 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor kunststofankers voor gebruik in beton en metselwerk (PB L 198 van 25.7.1997, blz. 31)

 

16.

Beschikking 97/464/EG van de Commissie van 27 juni 1997 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor rioleringsproducten (PB L 198 van 25.7.1997, blz. 33)

 

17.

Beschikking 97/555/EG van de Commissie van 14 juli 1997 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor cement, bouwkalk en andere hydraulische bindmiddelen (PB L 229 van 20.8.1997, blz. 9)

 

18.

Beschikking 97/556/EG van de Commissie van 14 juli 1997 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor samengestelde systemen/kits voor externe thermische isolatie met bepleistering (PB L 229 van 20.8.1997, blz. 14)

 

19.

Besluit 97/571/EG van de Commissie van 22 juli 1997 betreffende het algemeen model van de Europese technische goedkeuring voor voor de bouw bestemde producten (PB L 236 van 27.08.1997, blz. 7)

 

20.

Beschikking 97/597/EG van de Commissie van 14 juli 1997 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor wapeningsstaal en voorspanstaal voor beton (PB L 240 van 2.9.1997, blz. 4)

 

21.

Beschikking 97/638/EG van de Commissie van 19 september 1997 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor verbindingen voor houtproducten voor de bouw (PB L 268 van 1.10.1997, blz. 36)

 

22.

Beschikking 97/740/EG van de Commissie van 14 oktober 1997 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor metselwerk en bijbehorende producten (PB L 299 van 4.11.1997, blz. 42)

 

23.

Beschikking 97/808/EG van de Commissie van 20 november 1997 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor bestratingsproducten en vloerafwerkingen (PB L 331 van 3.12.1997, blz. 18)

 

24.

Beschikking 98/143/EG van de Commissie van 3 februari 1998 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor mechanisch bevestigde flexibele afdichtingssystemen voor daken (PB L 42 van 14.2.1998, blz. 58)

 

25.

Beschikking 98/213/EG van de Commissie van 9 maart 1998 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor kits voor scheidingswanden (PB L 80 van 18.3.1998, blz. 41)

 

26.

Beschikking 98/214/EG van de Commissie van 9 maart 1998 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor metaalconstructieproducten en hulpproducten (PB L 80 van 18.3.1998, blz. 46)

 

27.

Beschikking 98/279/EG van de Commissie van 5 december 1997 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor niet-dragende blijvende bekistingssystemen/-kits bestaande uit holle blokken of panelen van isolatiemateriaal en in sommige gevallen beton (PB L 127 van 29.4.1998, blz. 26)

 

28.

Beschikking 98/436/EG van de Commissie van 22 juni 1998 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor dakbedekkingen, daklichten, dakramen en toebehoren (PB L 194 van 10.7.1998, blz. 30)

 

29.

Beschikking 98/437/EG van de Commissie van 30 juni 1998 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor in- en uitwendige afwerkingen voor wanden en plafonds (PB L 194 van 10.7.1998, blz. 39)

 

30.

Beschikking 98/456/EG van de Commissie van 3 juli 1998 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor voorspansystemen (kits) (PB L 201 van 17.7.1998, blz. 112)

 

31.

Beschikking 98/457/EG van de Commissie van 3 juli 1998 betreffende de „Single Burning Item” (SBI)-test bedoeld in Beschikking 94/611/EG ter uitvoering van artikel 20 van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad inzake voor de bouw bestemde producten (PB L 201 van 17.7.1998, blz. 114)

 

32.

Beschikking 98/598/EG van de Commissie van 9 oktober 1998 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor toeslagstoffen (PB L 287 van 24.10.1998, blz. 25)

 

33.

Beschikking 98/599/EG van de Commissie van 12 oktober 1998 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor vloeibaar aangebrachte producten voor het waterdicht maken van daken (kits) (PB L 287 van 24.10.1998, blz. 30)

 

34.

Beschikking 98/600/EG van de Commissie van 12 oktober 1998 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor bouwpakketten voor zelfdragende doorschijnende daken (met uitzondering van bouwpakketten met glazen elementen) (PB L 287 van 24.10.1998, blz. 35)

 

35.

Beschikking 98/601/EG van de Commissie van 13 oktober 1998 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor producten van de wegenbouw (PB L 287 van 24.10.1998, blz. 41)

 

36.

Beschikking 1999/89/EG van de Commissie van 25 januari 1999 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot bouwpakketten voor geprefabriceerde trappen (PB L 29 van 3.2.1999, blz. 34)

 

37.

Beschikking 1999/90/EG van de Commissie van 25 januari 1999 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot membranen (PB L 29 van 3.2.1999, blz. 38)

 

38.

Beschikking 1999/91/EG van de Commissie van 25 januari 1999 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor warmte-isolatieproducten (PB L 29 van 3.2.1999, blz. 44)

 

39.

Beschikking 1999/92/EG van de Commissie van 25 januari 1999 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor lichte samengestelde balken en pilaren op houtbasis (PB L 29 van 3.2.1999, blz. 49)

 

40.

Beschikking 1999/93/EG van de Commissie van 25 januari 1999 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor deuren, ramen, luiken, blinden, poorten en bijbehorend hang- en sluitwerk (PB L 29 van 3.2.1999, blz. 51)

 

41.

Beschikking 1999/94/EG van de Commissie van 25 januari 1999 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor bouwpakketten voor geprefabriceerde normale/lichte/autoclaafgeharde celbetonnen producten (PB L 29 van 3.2.1999, blz. 55)

 

41a)

Beschikking 1999/453/EG van de Commissie van 18 juni 1999 tot wijziging van de Beschikkingen 96/579/EG en 97/808/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor verkeersinrichtingen, respectievelijk voor bestratingsproducten en vloerafwerkingen (PB L 178 van 14.7.1999, blz. 50)

 

42.

Beschikking 1999/454/EG van de Commissie van 22 juni 1999 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor producten met brandvertragende, brandwerende en tegen brand afdichtende eigenschappen (PB L 178 van 14.7.1999, blz. 52)

 

43.

Beschikking 1999/455/EG van de Commissie van 22 juni 1999 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor geprefabriceerde bouwpakketten voor houtskeletbouw of voor gebouwen in rondhout (PB L 178 van 14.7.1999, blz. 56)

 

44.

Beschikking 1999/469/EG van de Commissie van 25 juni 1999 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot producten voor beton, mortel en injectiespecie (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 27)

 

45.

Beschikking 1999/470/EG van de Commissie van 29 juni 1999 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot bouwlijm (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 32)

 

46.

Beschikking 1999/471/EG van de Commissie van 29 juni 1999 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot voorzieningen voor ruimteverwarming (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 37)

 

47.

Beschikking 1999/472/EG van de Commissie van 1 juli 1999 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot buizen, reservoirs en toebehoren die niet met voor menselijke consumptie bestemd water in contact komen (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 42)

 

48.

Beschikking 2000/147/EG van de Commissie van 8 februari 2000 ter uitvoering van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad wat de indeling van voor de bouw bestemde producten in klassen van materiaalgedrag bij brand betreft (PB L 50 van 23.2.2000, blz. 14)

 

49.

Beschikking 2000/245/EG van de Commissie van 2 februari 2000 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 4, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor vlakglas, geprofileerd glas en glasblokken (PB L 77 van 28.3.2000, blz. 13)

 

50.

Beschikking 2000/273/EG van de Commissie van 27 maart 2000 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor zeven producten voor Europese technische goedkeuring zonder richtsnoeren (PB L 86 van 7.4.2000, blz. 15)

 

51.

Beschikking 2000/367/EG van de Commissie van 3 mei 2000 ter uitvoering van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad inzake de indeling van voor de bouw bestemde producten, bouwwerken en delen daarvan in klassen van materiaalgedrag bij brand (PB L 133 van 6.6.2000, blz. 26)

 

52.

Beschikking 2000/447/EG van de Commissie van 13 juni 2000 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor geprefabriceerde houtachtige dragende panelen en zelfdragende samengestelde lichte panelen (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 40)

 

53.

Beschikking 2000/553/EG van de Commissie van 6 september 2000 tot uitvoering van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot het brandgedrag aan de buitenzijde van dakbedekkingen (PB L 235 van 19.9.2000, blz. 19)

 

53. a)

Beschikking 2000/605/EG van de Commissie van 26 september 2000 houdende wijziging van Beschikking 96/603/EG tot vaststelling van de lijst van producten die behoren tot de klassen A „geen bijdrage tot de brand” van Beschikking 94/611/EG ter uitvoering van artikel 20 van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad inzake voor de bouw bestemde producten (PB L 258 van 12.10.2000, blz. 36)

 

54.

Beschikking 2000/606/EG van de Commissie van 26 september 2000 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor zes producten voor Europese technische goedkeuring zonder richtsnoeren (PB L 258 van 12.10.2000, blz. 38)

 

55.

Beschikking 2001/19/EG van de Commissie van 20 december 2000 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot voegovergangen voor verkeersbruggen (PB L 5 van 10.1.2001, blz. 6)

 

56.

Beschikking 2001/308/EG van de Commissie van 31 januari 2001 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot gevelbekledingsplaten (vetures) (PB L 107 van 18.4.2001, blz. 25)

 

56. a)

Beschikking 2001/596/EG van de Commissie van 8 januari 2001 tot wijziging van de Beschikkingen 95/467/EG, 96/578/EG, 96/580/EG, 97/176/EG, 97/462/EG, 97/556/EG, 97/740/EG, 97/808/EG, 98/213/EG, 98/214/EG, 98/279/EG, 98/436/EG, 98/437/EG, 98/599/EG, 98/600/EG, 98/601/EG, 1999/89/EG, 1999/90/EG, 1999/91/EG, 1999/454/EG, 1999/469/EG, 1999/470/EG, 1999/471/EG, 1999/472/EG, 2000/245/EG, 2000/273/EG en 2000/447/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van bepaalde voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB L 209 van 2.8.2001, blz. 33)

 

57.

Beschikking 2001/671/EG van de Commissie van 21 augustus 2001 tot uitvoering van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot de indeling van het gedrag van daken en dakbedekkingen bij een brand vanaf de buitenzijde (PB L 235 van 4.9.2001, blz. 20)

 

58.

Beschikking 2002/359/EG van de Commissie van 13 mei 2002 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten die met voor menselijke consumptie bestemd water in contact komen, overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB L 127 van 14.5.2002, blz. 16)

 

59.

Beschikking 2002/592/EG van de Commissie van 15 juli 2002 tot wijziging van de Beschikkingen 95/467/EG, 96/577/EG, 96/578/EG en 98/598/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor respectievelijk gipsproducten, vaste brandbestrijdingssystemen, sanitair en toeslagstoffen (PB L 192 van 20.7.2002, blz. 57)

 

60.

Beschikking 2003/43/EG van de Commissie van 17 januari 2003 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten (PB L 13 van 18.1.2003, blz. 35)

 

61.

Beschikking 2003/312/EG van de Commissie van 9 april 2003 betreffende de publicatie van de referenties van de normen voor warmte-isolatieproducten, geotextiel, vaste brandbestrijdingssystemen en gipsblokken overeenkomstig Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB L 114 van 8.5.2003, blz. 50)

 

62.

Beschikking 2003/424/EG van de Commissie van 6 juni 2003 houdende wijziging van Beschikking 96/603/EG tot vaststelling van de lijst van producten die behoren tot de klassen A „geen bijdrage tot de brand” van Beschikking 94/611/EG ter uitvoering van artikel 20 van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad inzake voor de bouw bestemde producten (PB L 144 van 12.6.2003, blz. 9)

 

63.

Beschikking 2003/593/EG van de Commissie van 7 augustus 2003 tot wijziging van Beschikking 2003/43/EG tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten (PB L 201 van 8.8.2003, blz. 25)

 

64.

Beschikking 2003/629/EG van de Commissie van 27 augustus 2003 tot wijziging van Beschikking 2000/367/EG tot vaststelling van een systeem voor de indeling in klassen van brandwerendheid van voor de bouw bestemde producten wat de toevoeging van rook- en warmteafvoerproducten betreft (PB L 218 van 30.8.2003, blz. 51)

 

65.

Beschikking 2003/632/EG van de Commissie van 26 augustus 2003 tot wijziging van Beschikking 2000/147/EG ter uitvoering van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad wat de indeling van voor de bouw bestemde producten in klassen van materiaalgedrag bij brand betreft (PB L 220 van 3.9.2003, blz. 5)

 

66.

Beschikking 2003/639/EG van de Commissie van 4 september 2003 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot constructieve penverbindingen (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 18)

 

67.

Beschikking 2003/640/EG van de Commissie van 4 september 2003 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot kits voor gevelbekleding (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 21)

 

68.

Beschikking 2003/655/EG van de Commissie van 12 september 2003 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot kits voor waterdichte vloer- en wandbekleding van natte ruimten (PB L 231 van 17.9.2003, blz. 12)

 

69.

Beschikking 2003/656/EG van de Commissie van 12 september 2003 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor zeven producten voor Europese technische goedkeuring zonder richtsnoeren (PB L 231 van 17.9.2003, blz. 15)

 

70.

Beschikking 2003/722/EG van de Commissie van 6 oktober 2003 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot vloeibaar aan te brengen waterdichtingskits voor brugdekken (PB L 260 van 11.10.2003, blz. 32)

 

71.

Beschikking 2003/728/EG van de Commissie van 3 oktober 2003 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor bouwpakketten met metalen skelet, bouwpakketten met betonnen skelet, geprefabriceerde bouweenheden, koelcelpakketten, beschermingspakketten tegen vallend gesteente (PB L 262 van 14.10.2003, blz. 34)

 

72.

Beschikking 2004/663/EG van de Commissie van 20 september 2004 tot wijziging van Beschikking 97/464/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor rioleringsproducten (PB L 302 van 29.9.2004, blz. 6)

 

73.

Beschikking 2005/403/EG van de Commissie van 25 mei 2005 tot vaststelling van de klassen van gedrag van daken en dakbedekkingen bij een brand vanaf de buitenzijde voor bepaalde in Richtlijn 89/106/EEG van de Raad bedoelde voor de bouw bestemde producten (PB L 135 van 28.5.2005, blz. 37)

 

74.

Beschikking 2005/484/EG van de Commissie van 4 juli 2005 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor bouwpakketten voor koelgebouwen en bouwpakketten voor schillen van koelgebouwen (PB L 173 van 6.7.2005, blz. 15)

 

75.

Beschikking 2005/610/EG van de Commissie van 9 augustus 2005 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten (PB L 208 van 11.8.2005, blz. 21).

 

76.

Beschikking 2005/823/EG van de Commissie van 22 november 2005 tot wijziging van Beschikking 2001/671/EG tot uitvoering van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad met betrekking tot de indeling van het gedrag van daken en dakbedekkingen bij een brand vanaf de buitenzijde (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 53)

 

77.

Beschikking 2006/190/EG van de Commissie van 1 maart 2006 tot wijziging van Beschikking 97/808/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor bestratingsproducten en vloerafwerkingen (PB L 66 van 8.3.2006, blz. 47)

 

78.

Beschikking 2006/213/EG van de Commissie van 6 maart 2006 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten voor houten vloeren en massief houten lambrisering en bekleding (PB L 79 van 16.3.2006, blz. 27)

 

79.

Beschikking 2006/600/EG van de Commissie van 4 september 2006 tot vaststelling van de klassen van gedrag bij een brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat betreft dubbelwandige metalen sandwichpanelen voor daken (PB L 244 van 7.9.2006, blz. 24)

 

80.

Beschikking 2006/673/EG van de Commissie van 5 oktober 2006 tot wijziging van Beschikking 2003/43/EG tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor gipsplaten (PB L 276 van 7.10.2006, blz. 77)

 

81.

Beschikking 2006/751/EG van de Commissie van 27 oktober 2006 tot wijziging van Beschikking 2000/147/EG ter uitvoering van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad wat de indeling van voor de bouw bestemde producten in klassen van materiaalgedrag bij brand betreft (PB L 305 van 4.11.2006, blz. 8)

 

82.

Beschikking 2006/893/EG van de Commissie van 5 december 2006 betreffende de schrapping van de referentie van de norm EN 10080:2005 Staal voor de versterking van beton — Lasbaar betonstaal — Deel 1: Algemene eisen overeenkomstig Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB L 343 van 8.12.2006, blz. 102)

 

83.

Beschikking 2007/348/EG van de Commissie van 15 mei 2007 tot wijziging van Beschikking 2003/43/EG tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat platen op houtbasis betreft (PB L 131 van 23.5.2007, blz. 21)

 

84.

Besluit 2010/81/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat lijmen voor keramische tegels betreft (PB L 38 van 11.2.2010, blz. 9)

 

85.

Besluit 2010/82/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat decoratieve wandbekleding in de vorm van rollen of panelen betreft (PB L 38 van 11.2.2010, blz. 11)

 

86.

Besluit 2010/83/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat aan de lucht drogende voegvulmaterialen betreft (PB L 38 van 11.2.2010, blz. 13)

 

87.

Besluit 2010/85/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat dekvloeren van cement, calciumsulfaat en kunsthars betreft (PB L 38 van 11.2.2010, blz. 17)

 

88.

Besluit 2010/679/EU van de Commissie van 8 november 2010 tot wijziging van Beschikking 95/467/EG tot uitvoering van artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad inzake voor de bouw bestemde producten (PB L 292 van 10.11.2010, blz. 55)

 

89.

Besluit 2010/683/EU van de Commissie van 9 november 2010 tot wijziging van Beschikking 97/555/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor cement, bouwkalk en andere hydraulische bindmiddelen (PB L 293 van 11.11.2010, blz. 60)

 

90.

Besluit 2010/737/EU van de Commissie van 2 december 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat staalplaten met polyestercoating en plastisolcoating betreft (PB L 317 van 3.12.2010, blz. 39)

 

91.

Besluit 2010/738/EU van de Commissie van 2 december 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat vezelversterkte gipsproducten betreft (PB L 317 van 3.12.2010, blz. 42)

 

92.

Besluit 2011/14/EU van de Commissie van 13 januari 2011 tot wijziging van Beschikking 97/556/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor samengestelde systemen/kits voor externe thermische isolatie met bepleistering (PB L 10 van 14.1.2011, blz. 5)

 

93.

Besluit 2011/19/EU van de Commissie van 14 januari 2011 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten, overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor voegkitten in bouwconstructies en voor afdichtingen in vloeren (voetgangers) (PB L 11 van 15.1.2011, blz. 49)

 

94.

Besluit 2011/232/EU van de Commissie van 11 april 2011 tot wijziging van Beschikking 2000/367/EG tot vaststelling van een systeem voor de indeling in klassen van brandwerendheid van voor de bouw bestemde producten, bouwwerken en delen daarvan (PB L 97 van 12.4.2011, blz. 49)

 

95.

Besluit 2011/246/EU van de Commissie van 18 april 2011 tot wijziging van Beschikking 1999/93/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor deuren, ramen, luiken, blinden, poorten en bijbehorend hang- en sluitwerk (PB L 103 van 19.4.2011, blz. 114)

 

96.

Besluit 2011/284/EU van de Commissie van 12 mei 2011 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor stroom-, besturings- en communicatiekabels (PB L 131 van 18.5.2011, blz. 22)

 

97.

Uitvoeringsbesluit 2012/201/EU van de Commissie van 26 maart 2012 tot wijziging van Beschikking 98/213/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor kits voor scheidingswanden (PB L 109 van 21.4.2012, blz. 20)

 

98.

Uitvoeringsbesluit 2012/202/EU van de Commissie van 29 maart 2012 tot wijziging van Beschikking 1999/94/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor bouwpakketten voor geprefabriceerde normale/lichte/autoclaafgeharde celbetonnen producten (PB L 109 van 21.4.2012, blz. 22)

 

99.

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1062/2013 van de Commissie van 30 oktober 2013 betreffende het formaat van de Europese technische beoordeling voor bouwproducten (PB L 289 van 31.10.2013, blz. 42)

Zwitserland

 

 

AFDELING II

Overeenstemmingsbeoordelingsorganen

1.

Het bij artikel 10 van deze overeenkomst ingestelde comité stelt volgens de in artikel 11 van deze overeenkomst omschreven procedure een lijst van overeenstemmingsbeoordelingsorganen vast en werkt deze bij.

2.

Bij de overeenstemmingsbeoordelingsorganen kunnen drie verschillende instanties worden onderscheiden die bij de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid betrokken zijn: de certificatie-instantie voor het product, de certificatie-instantie voor fabrieksproductiecontrole en het testlaboratorium. Voor de toepassing van deze overeenkomst zijn de definities van punt 2 van bijlage V bij Verordening (EU) nr. 305/2011 van toepassing.

AFDELING III

Aanwijzende autoriteiten

Het bij artikel 10 van deze overeenkomst ingestelde comité stelt een lijst op van de door de partijen meegedeelde aanwijzende autoriteiten en bevoegde autoriteiten en werkt deze lijst bij.

AFDELING IV

Bijzondere regels voor de aanwijzing van overeenstemmingsbeoordelingsorganen

Bij de aanwijzing van overeenstemmingsbeoordelingsorganen houden de aanwijzende autoriteiten zich aan de algemene beginselen van bijlage 2 bij deze overeenkomst en aan de beoordelingscriteria van artikel 43 van Verordening (EU) nr. 305/2011.

AFDELING V

Aanvullende bepalingen

1.   Europese geharmoniseerde normen voor bouwproducten

Voor de toepassing van deze overeenkomst maakt Zwitserland de referentienummers van de Europese geharmoniseerde normen voor bouwproducten bekend nadat zij overeenkomstig artikel 17, lid 5, van Verordening (EU) nr. 305/2011 in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.

Om de gelijkwaardigheid van de Zwitserse systemen voor de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid te bevestigen, voegt Zwitserland bij elke geharmoniseerde norm een transponeringstabel. In deze transponeringstabel worden de desbetreffende procedures beschreven, zodat de Zwitserse en de Europese systemen voor de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid met elkaar kunnen worden vergeleken.

2.   Europese technische beoordelingen

a)

Zwitserland wordt gemachtigd tot het aanwijzen van Zwitserse instanties voor de afgifte van Europese technische beoordelingen. Zwitserland zorgt ervoor dat de aangewezen instanties lid worden van de Europese Organisatie voor Technische Beoordelingen (EOTA — European Organisation for Technical Assessment) en aan haar werkzaamheden deelnemen, met name voor het ontwikkelen en goedkeuren van Europese beoordelingsdocumenten overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 305/2011.

Zwitserland deelt het bij artikel 10 van deze overeenkomst ingestelde comité de naam en het adres van die instanties mee.

De besluiten van de EOTA gelden ook voor de toepassing van deze overeenkomst.

Europese technische beoordelingen worden afgegeven door de technische beoordelingsinstanties en worden voor de toepassing van deze overeenkomst door beide partijen erkend.

b)

Onder „technische beoordelingsinstantie” wordt verstaan een publiek- of privaatrechtelijke instantie die gemachtigd is tot het afgeven van Europese technische beoordelingen.

Technische beoordelingsinstanties worden door de partijen aangewezen volgens hun daarvoor geldende procedures. Bij de aanwijzing van technische beoordelingsinstanties houden de aanwijzende autoriteiten zich aan de algemene beginselen van bijlage 2 bij deze overeenkomst en aan de beoordelingscriteria van tabel 2 van bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 305/2011.

Het bij artikel 10 van deze overeenkomst ingestelde comité stelt volgens de procedure van artikel 11 van deze overeenkomst een lijst van technische beoordelingsinstanties vast en werkt deze bij. De partijen erkennen dat de voor de toepassing van deze overeenkomst in de lijst opgenomen instanties voldoen aan de voorwaarden om Europese technische beoordelingen af te geven.

3.   Uitwisseling van informatie

Overeenkomstig artikel 9 van deze overeenkomst wisselen de partijen de nodige informatie uit om ervoor te zorgen dat dit hoofdstuk naar behoren ten uitvoer wordt gelegd.

4.   Technische documentatie

Wat de technische documentatie betreft die de nationale autoriteiten nodig hebben voor hun inspecties, kunnen de fabrikanten, hun gevolmachtigden of de personen die verantwoordelijk zijn voor het in de handel brengen van producten ermee volstaan deze documentatie gedurende minstens tien jaar, te rekenen vanaf de datum waarop het product op het grondgebied van een van de partijen in de handel wordt gebracht, aldaar ter beschikking te houden.

De partijen verbinden zich ertoe alle relevante technische documentatie op verzoek van de autoriteiten van de andere partij beschikbaar te stellen.

5.   Persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen en de etikettering van de producten

De fabrikant is niet verplicht een op het grondgebied van de andere partij gevestigde gemachtigde of voor het in de handel brengen van producten verantwoordelijke persoon aan te wijzen; hij is evenmin verplicht naam en adres van een gemachtigde, verantwoordelijke persoon of importeur te vermelden op het etiket, op de buitenverpakking of in de gebruiksaanwijziging.”


AANHANGSEL C

Wijzigingen in bijlage 1

Hoofdstuk I (Machines)

In afdeling I, Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, Bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2, wordt de verwijzing naar de bepalingen van de Europese Unie geschrapt en vervangen door de volgende tekst:

„Europese Unie

1.

Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (herschikking) (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 24), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2009/127/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/42/EG met betrekking tot machines voor de toepassing van pesticiden (PB L 310 van 25.11.2009, blz. 29)”.

Hoofdstuk 2 (Persoonlijke beschermingsmiddelen)

In afdeling I, Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, Bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2, wordt de verwijzing naar de bepalingen van de Europese Unie geschrapt en vervangen door de volgende tekst:

„Europese Unie

1.

Richtlijn 89/686/EEG van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (PB L 399 van 30.12.1989, blz. 18), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12)”.

Hoofdstuk 3 (Speelgoed)

In afdeling I, Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, Bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2, wordt de verwijzing naar de bepalingen van de Europese Unie en van Zwitserland geschrapt en vervangen door de volgende tekst:

„Europese Unie

1.

Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (PB L 170 van 30.6.2009, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 681/2013 van de Commissie (PB L 195 van 18.7.2013, blz. 16) (hierna Richtlijn 2009/48/EG genoemd)

Zwitserland

100.

Federale wet van 9 oktober 1992 betreffende levensmiddelen en gebruiksvoorwerpen (RO 1995 1469), laatstelijk gewijzigd op 9 november 2011 (RO 2011 5227)

 

101.

Beschikking van 23 november 2005 betreffende levensmiddelen en gebruiksvoorwerpen (RO 2005 5451), laatstelijk gewijzigd op 23 oktober 2013 (RO 2013 3669)

 

102.

Beschikking van het Federaal Ministerie van Binnenlandse Zaken van 15 augustus 2012 betreffende de veiligheid van speelgoed (RO 2012 4717), laatstelijk gewijzigd op 25 november 2013 (RO 2013 5297)

 

103.

Beschikking van het Federaal Ministerie van Binnenlandse Zaken van 23 november 2005 betreffende de handhaving van de levensmiddelenwetgeving (RO 2005 6555), laatstelijk gewijzigd op 15 augustus 2012 (RO 2012 4855)

 

104.

Beschikking van 17 juni 1996 betreffende het Zwitserse erkenningssysteem en de aanwijzing van testlaboratoria en overeenstemmingsbeoordelingsorganen (RO 1996 1904), laatstelijk gewijzigd op 1 juni 2012 (RO 2012 2887)”.

Hoofdstuk 4 (Medische hulpmiddelen)

In afdeling I, Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2, wordt de verwijzing naar de bepalingen van de Europese Unie en van Zwitserland geschrapt en vervangen door de volgende tekst:

„Europese Unie

1.

Richtlijn 90/385/EEG van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1)

 

2.

Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1)

 

3.

Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (PB L 331 van 7.12.1998, blz. 1), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1)

 

4.

Beschikking 2002/364/EG van de Commissie van 7 mei 2002 betreffende gemeenschappelijke technische specificaties voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (PB L 131 van 16.5.2002, blz. 17)

 

5.

Richtlijn 2003/12/EG van de Commissie van 3 februari 2003 betreffende de herclassificatie van borstimplantaten in het kader van Richtlijn 93/42/EEG betreffende medische hulpmiddelen (PB L 28 van 4.2.2003, blz. 43)

 

6.

Verordening (EU) nr. 722/2012 van de Commissie van 8 augustus 2012 betreffende bijzondere vereisten voor de in de Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad vastgelegde eisen betreffende actieve implanteerbare medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen die zijn vervaardigd met gebruikmaking van weefsel van dierlijke oorsprong (PB L 22 van 9.8.2012, blz. 3)

 

7.

Richtlijn 2005/50/EG van de Commissie van 11 augustus 2005 betreffende de herindeling van heup-, knie- en schouderprothesen in het kader van Richtlijn 93/42/EEG van de Raad betreffende medische hulpmiddelen (PB L 210 van 12.8.2005, blz. 41)

 

8.

Verordening (EG) nr. 2007/2006 van de Commissie van 22 december 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de invoer en doorvoer van bepaalde tussenproducten die afgeleid zijn van categorie 3-materiaal bestemd voor technisch gebruik in medische hulpmiddelen, in-vitrodiagnostica en laboratoriumreagentia, en tot wijziging van die Verordening (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 98)

 

9.

Richtlijn 2007/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 90/385/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen, Richtlijn 93/42/EEG van de Raad betreffende medische hulpmiddelen en Richtlijn 98/8/EG betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 247 van 21.9.2007, blz. 21)

 

10.

Besluit 2011/869/EU van de Commissie van 20 december 2011 tot wijziging van Beschikking 2002/364/EG betreffende gemeenschappelijke technische specificaties voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (PB L 341 van 22.12.2011, blz. 63)

 

11.

Richtlijn 2011/100/EU van de Commissie van 20 december 2011 tot wijziging van Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (PB L 341 van 22.12.2011, blz. 50)

 

12.

Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88)

 

13.

Besluit 2010/227/EU van de Commissie van 19 april 2010 over de Europese databank voor medische hulpmiddelen (Eudamed) (PB L 102 van 23.4.2010, blz. 45)

 

14.

Verordening (EU) nr. 207/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 betreffende elektronische gebruiksaanwijzingen voor medische hulpmiddelen (PB L 72 van 10.3.2012, blz. 28)

 

15.

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2013 van de Commissie van 24 september 2013 inzake de aanwijzing van en het toezicht op aangemelde instanties overeenkomstig Richtlijn 90/385/EEG van de Raad betreffende actieve implanteerbare medische hulpmiddelen en Richtlijn 93/42/EEG van de Raad betreffende medische hulpmiddelen (PB L 253 van 25.9.2013, blz. 8)

Zwitserland

100.

Federale wet van 15 december 2000 betreffende geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (RO 2001 2790), laatstelijk gewijzigd op 14 december 2012 (RO 2013 1493)

 

101.

Federale wet van 24 juni 1902 betreffende elektrische zwakstroom- en sterkstroominstallaties (RO 19 252 en RS 4 798), laatstelijk gewijzigd op 20 maart 2008 (RO 2008 3437)

 

102.

Federale wet van 9 juni 1977 betreffende metrologie (RO 1977 2394), laatstelijk gewijzigd op 17 juni 2011 (RO 2012 6235)

 

103.

Federale wet van 22 maart 1991 betreffende beveiliging tegen straling (RO 1994 1933), laatstelijk gewijzigd op 10 december 2004 (RO 2004 5391)

 

104.

Beschikking van 17 oktober 2001 betreffende medische hulpmiddelen (RO 2001 3487), laatstelijk gewijzigd op 11 juni 2010 (RO 2010 2749)

 

105.

Beschikking van 18 april 2007 betreffende de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (RO 2007 1847), laatstelijk gewijzigd op 4 september 2013 (RS 2013 3041)

 

106.

Beschikking van 17 juni 1996 betreffende de erkenning en aanwijzing van overeenstemmingsbeoordelingsorganen (RO 1996 1904), laatstelijk gewijzigd op 15 juni 2012 (RO 2012 3631)

 

107.

Federale wet van 19 juni 1992 betreffende gegevensbescherming (RO 1992 1945), laatstelijk gewijzigd op 30 september 2011 (RO 2013 3215)”.

Hoofdstuk 5 (Gasgestookte apparaten)

In afdeling I, Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, Bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2, wordt de verwijzing naar de bepalingen van de Europese Unie geschrapt en vervangen door de volgende tekst:

„Europese Unie

1.

Richtlijn 2009/142/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende gastoestellen (PB L 330 van 16.12.2009, blz. 10)”.

Hoofdstuk 7 (Radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur)

In afdeling I, Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2, wordt de verwijzing naar de bepalingen van de Europese Unie en van Zwitserland geschrapt en vervangen door de volgende tekst:

„Europese Unie

1.

Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1)

 

2.

Beschikking 2000/299/EG van de Commissie van 6 april 2000 houdende vaststelling van de eerste indeling van radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de overeenkomstige merktekens (PB L 97 van 19.4.2000, blz. 13)

 

3.

Beschikking 2000/637/EG van de Commissie van 22 september 2000 over de toepassing van artikel 3, lid 3, onder e), van Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad op radioapparatuur die onder de regionale regeling betreffende de radiotelefoondienst op binnenwateren valt (PB L 269 van 21.10.2000, blz. 50)

 

4.

Beschikking 2001/148/EG van de Commissie van 21 februari 2001 betreffende de toepassing van artikel 3, lid 3, onder e), van Richtlijn 1999/5/EG op lawinebakens (PB L 55 van 24.2.2001, blz. 65)

 

5.

Beschikking 2005/53/EG van de Commissie van 25 januari 2005 betreffende de toepassing van artikel 3, lid 3, onder e), van Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad op radioapparatuur die bedoeld is om deel te nemen aan het automatische identificatiesysteem (AIS) (PB L 22 van 26.1.2005, blz. 14)

 

6.

Beschikking 2005/631/EG van de Commissie van 29 augustus 2005 betreffende essentiële eisen zoals bedoeld in Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad om de toegang tot alarmdiensten via de Cospas-Sarsat-noodbakens te waarborgen (PB L 225 van 31.8.2005, blz. 28)

 

7.

Beschikking 2013/638/EU van de Commissie van 12 augustus 2013 betreffende essentiële eisen ten aanzien van radioapparatuur die bedoeld is om op niet-SOLAS-schepen te worden gebruikt voor deelname aan het wereldwijde maritieme nood- en veiligheidssysteem (GMDSS) (PB L 296 van 7.11.2013, blz. 22)

Zwitserland

100.

Federale wet van 30 april 1997 betreffende telecommunicatie (LTC) (RO 1997 2187), laatstelijk gewijzigd op 12 juni 2009 (RO 2010 2617)

 

101.

Beschikking van 14 juni 2002 betreffende telecommunicatieapparatuur (OIT) (RO 2002 2086), laatstelijk gewijzigd op 31 oktober 2012 (RO 2012 6561)

 

102.

Beschikking van 14 juni 2002 van de Federale Dienst voor Communicatie (OFCOM) betreffende telecommunicatieapparatuur (RO 2002 2111), laatstelijk gewijzigd op 12 augustus 2013 (RO 2013 2649)

 

103.

Bijlage 1 bij de OFCOM-beschikking betreffende telecommunicatieapparatuur (RO 2002 2115), laatstelijk gewijzigd op 21 november 2005 (RO 2005 5139)

 

104.

In het Feuille Fédérale gepubliceerde lijst van technische normen met titels en verwijzingen, laatstelijk gewijzigd op 28 december 2012 (FF 2012 9084)

 

105.

Beschikking van 9 maart 2007 betreffende telecommunicatiediensten (RO 2007 945), laatstelijk gewijzigd op 9 december 2011 (RO 2012 367)”.

Hoofdstuk 8 (Apparaten en systemen bestemd voor gebruik in een explosieve omgeving)

In afdeling I, Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2, wordt de verwijzing naar de bepalingen van de Europese Unie en van Zwitserland geschrapt en vervangen door de volgende tekst:

„Europese Unie

1.

Richtlijn 94/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12)

Zwitserland

100.

Federale wet van 24 juni 1902 betreffende elektrische zwakstroom- en sterkstroominstallaties (RO 19 252 en RS 4 798), laatstelijk gewijzigd op 20 maart 2008 (RO 2008 3437)

 

101.

Beschikking van 2 maart 1998 betreffende de veiligheid van apparaten en beveiligingssystemen bestemd voor gebruik in een explosieve omgeving (RO 1998 963), laatstelijk gewijzigd op 11 juni 2010 (RO 2010 2749)

 

102.

Federale wet van 12 juni 2009 betreffende de productveiligheid (RO 2010 2573)

 

103.

Beschikking van 19 mei 2010 over productveiligheid (RO 2010 2583), laatstelijk gewijzigd op 15 juni 2012 (RO 2012 3631)”.

Hoofdstuk 9 (Elektrisch materieel en elektromagnetische compatibiliteit)

In afdeling I, Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, Bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2, wordt de verwijzing naar de bepalingen van Zwitserland geschrapt en vervangen door de volgende tekst:

„Zwitserland

100.

Federale wet van 24 juni 1902 betreffende elektrische zwak- en sterkstroominstallaties (RO 19 252 en RS 4 798), laatstelijk gewijzigd op 20 maart 2008 (RO 2008 3437)

 

101.

Beschikking van 30 maart 1994 betreffende elektrische zwakstroominstallaties (RO 1994 1185), laatstelijk gewijzigd op 16 november 2011 (RO 2011 6243)

 

102.

Beschikking van 30 maart 1994 betreffende elektrische sterkstroominstallaties (RO 1994 1199), laatstelijk gewijzigd op 16 november 2011 (RO 2011 6233)

 

103.

Beschikking van 9 april 1997 betreffende elektrisch laagspanningsmateriaal (RO 1997 1016), laatstelijk gewijzigd op 11 juni 2010 (RO 2010 2749)

 

104.

Beschikking van 18 november 2009 betreffende elektromagnetische compatibiliteit (RO 2009 6243), laatstelijk gewijzigd op 24 augustus 2010 (RO 2010 3619)

 

105.

Beschikking van 14 juni 2002 betreffende telecommunicatieapparatuur (OIT) (RO 2002 2086), laatstelijk gewijzigd op 31 oktober 2012 (RO 2012 6561)

 

106.

In het Feuille Fédérale gepubliceerde lijst van technische normen met titels en verwijzingen, laatstelijk gewijzigd op 6 november 2012 (FF 2012 7968)”.

Hoofdstuk 11 (Meetinstrumenten en voorverpakkingen)

In afdeling I, Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 1, wordt de verwijzing naar de bepalingen van de Europese Unie en van Zwitserland geschrapt en vervangen door de volgende tekst:

„Europese Unie

1.

Richtlijn 71/347/EEG van de Raad van 12 oktober 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de meting van het natuurgewicht van granen (PB L 239 van 25.10.1971, blz. 1), zoals gewijzigd

 

2.

Richtlijn 76/765/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake alcoholmeters en areometers voor alcohol (PB L 262 van 27.9.1976, blz. 143), zoals gewijzigd

 

3.

Richtlijn 86/217/EEG van de Raad van 26 mei 1986 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake manometers voor luchtbanden van automobielen (PB L 152 van 6.6.1986, blz. 48), zoals gewijzigd

 

4.

Richtlijn 75/107/EEG van de Raad van 19 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake flessen, gebruikt als tapmaat (PB L 42 van 15.2.1975, blz. 14), zoals gewijzigd

 

5.

Richtlijn 76/211/EEG van de Raad van 20 januari 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het voorverpakken naar gewicht of volume van bepaalde producten in voorverpakkingen (PB L 46 van 21.2.1976, blz. 1), zoals gewijzigd

 

6.

Richtlijn 2007/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van regels betreffende nominale hoeveelheden voor voorverpakte producten, tot intrekking van de Richtlijnen 75/106/EEG en 80/232/EEG van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 76/211/EEG van de Raad (PB L 247 van 21.9.2007, blz. 17), van toepassing vanaf 11 april 2009

Zwitserland

100.

Beschikking van 5 september 2012 betreffende de opgave van hoeveelheden voor onverpakte en voorverpakte producten (RS 941.204), zoals gewijzigd

 

101.

Beschikking van het Federaal Ministerie van Justitie en Politie van 10 september 2012 betreffende de opgave van hoeveelheden voor onverpakte en voorverpakte producten (RS 941.204.1), zoals gewijzigd”.

In afdeling I, Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2, wordt de verwijzing naar de bepalingen van de Europese Unie en van Zwitserland geschrapt en vervangen door de volgende tekst:

„Europese Unie

1.

Richtlijn 2009/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen (herschikking) (PB L 106 van 28.4.2009, blz. 7)

 

2.

Richtlijn 71/317/EEG van de Raad van 26 juli 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake blikvormige gewichten voor gewone weging van 5 tot 50 kg en cilindrische gewichten voor gewone weging van 1 g tot 10 kg (PB L 202 van 6.9.1971, blz. 14)

 

3.

Richtlijn 74/148/EEG van de Raad van 4 maart 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake gewichten van 1 mg tot en met 50 kg die een grotere nauwkeurigheid hebben dan de gewichten van de klasse gewone weging (PB L 84 van 28.3.1974, blz. 3)

 

4.

Richtlijn 80/181/EEG van de Raad van 20 december 1979 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten op het gebied van de meeteenheden, en tot intrekking van Richtlijn 71/354/EEG (PB L 39 van 15.2.1980, blz. 40), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2009/3/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 (PB L 114 van 7.5.2009, blz. 10)

 

5.

Richtlijn 76/766/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake alcoholtabellen (PB L 262 van 27.9.1976, blz. 149)

 

6.

Richtlijn 2009/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende niet-automatische weegwerktuigen (PB L 122 van 16.5.2009, blz. 6), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12)

 

7.

Richtlijn 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten (PB L 135 van 30.4.2004, blz. 1)

Zwitserland

102.

Federale wet van 17 juni 2011 betreffende metrologie (RO 2012 6235)

 

103.

Beschikking van 23 november 1994 inzake meeteenheden (RO 1994 3109), laatstelijk gewijzigd op 7 december 2012 (RO 2012 7193)

 

104.

Beschikking van 15 februari 2006 inzake meetinstrumenten (RO 2006 1453), laatstelijk gewijzigd op 7 december 2012 (RO 2012 7207)

 

105.

Beschikking van het Federaal Ministerie van Justitie en Politie van 16 april 2004 inzake niet-automatische weeginstrumenten (RO 2004 2093), laatstelijk gewijzigd op 7 december 2012 (RO 2012 7183)

 

106.

Beschikking van het Federaal Ministerie van Justitie en Politie van 19 maart 2006 inzake instrumenten voor lengtemeting (RO 2006 1433), laatstelijk gewijzigd op 7 december 2012 (RO 2012 7183)

 

107.

Beschikking van het Federaal Ministerie van Justitie en Politie van 19 maart 2006 inzake instrumenten voor volumemeting (RO 2006 1525), laatstelijk gewijzigd op 7 december 2012 (RO 2012 7183)

 

108.

Beschikking van het Federaal Ministerie van Justitie en Politie van 19 maart 2006 inzake meetsystemen voor andere vloeistoffen dan water (RO 2006 1533), laatstelijk gewijzigd op 7 december 2012 (RO 2012 7183)

 

109.

Beschikking van het Federaal Ministerie van Justitie en Politie van 19 maart 2006 inzake automatische weeginstrumenten (RO 2006 1545), laatstelijk gewijzigd op 7 december 2012 (RO 2012 7183)

 

110.

Beschikking van het Federaal Ministerie van Justitie en Politie van 19 maart 2006 inzake instrumenten voor het meten van thermische energie (RO 2006 1569), laatstelijk gewijzigd op 7 december 2012 (RO 2012 7183)

 

111.

Beschikking van het Federaal Ministerie van Justitie en Politie van 19 maart 2006 inzake instrumenten voor het meten van gashoeveelheden (RO 2006 1591), laatstelijk gewijzigd op 7 december 2012 (RO 2012 7183)

 

112.

Beschikking van het Federaal Ministerie van Justitie en Politie van 19 maart 2006 inzake instrumenten voor het meten van uitlaatgassen van verbrandingsmotoren (RO 2006 1599), laatstelijk gewijzigd op 7 december 2012 (RO 2012 7183)

 

113.

Beschikking van het Federaal Ministerie van Justitie en Politie van 19 maart 2006 inzake instrumenten voor het meten van elektrische energie en elektrisch vermogen (RO 2006 1613), laatstelijk gewijzigd op 7 december 2012 (RO 2012 7183)

 

114.

Beschikking van 15 augustus 1986 inzake gewichten (RO 1986 2022), laatstelijk gewijzigd op 7 december 2012 (RO 2012 7183)”.

In afdeling IV, Bijzondere regels voor de aanwijzing van overeenstemmingsbeoordelingsorganen, wordt de bepaling geschrapt en vervangen door:

„Bij de aanwijzing van overeenstemmingsbeoordelingsorganen houden de aanwijzende autoriteiten zich aan de algemene beginselen van bijlage 2 bij deze overeenkomst en, voor de producten waarop deze richtlijnen van toepassing zijn, aan de beoordelingscriteria van bijlage V bij Richtlijn 2009/23/EG en artikel 12 van Richtlijn 2004/22/EG.”.

In afdeling V, Aanvullende bepalingen, worden punt 1 (Uitwisseling van informatie), punt 2 (Voorverpakkingen) en punt 3 (Merken) geschrapt en vervangen door:

„1.   Uitwisseling van informatie

De in het kader van deze overeenkomst erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen doen de lidstaten en de bevoegde Zwitserse autoriteiten op gezette tijden de in punt 1.5 van bijlage II bij Richtlijn 2009/23/EG bedoelde informatie toekomen.

De in het kader van deze overeenkomst erkende overeenstemmingsbeoordelingsorganen kunnen om mededeling van de in punt 1.6 van bijlage II bij Richtlijn 2009/23/EG bedoelde informatie verzoeken.

2.   Voorverpakkingen

Wanneer voorverpakkingen uit de Europese Unie in Zwitserland in de handel worden gebracht, erkent Zwitserland de controles die overeenkomstig de in afdeling I vermelde wetgeving van de Europese Unie door een in het kader van deze overeenkomst erkend orgaan van de Europese Unie zijn uitgevoerd.

Wat de statistische controle van de op voorverpakkingen opgegeven hoeveelheden betreft, erkent de Europese Unie de in punt 7 van bijlage 3 bij de Beschikking van 5 september 2012 betreffende de opgave van hoeveelheden voor onverpakte en voorverpakte producten (RS 941.204) omschreven Zwitserse methode als gelijkwaardig met de methode van de Europese Unie zoals deze is omschreven in bijlage II bij de Richtlijnen 75/106/EEG en 76/211/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 78/891/EEG. De Zwitserse producenten wier voorverpakkingen in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie en die volgens de Zwitserse methode zijn gecontroleerd, brengen op hun naar de EU uitgevoerde producten het „e”-merkteken aan.

3.   Merken

3.1.

Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de bepalingen van Richtlijn 2009/34/EG van 23 april 2009 als volgt aangepast:

a)

in bijlage 1, punt 3.1, eerste streepje, en bijlage II, punt 3.1.1.1, onder a), eerste streepje, wordt de tekst tussen haakjes aangevuld met: „CH voor Zwitserland”;

b)

de tekeningen bedoeld in bijlage II, punt 3.2.1, worden aangevuld met de volgende tekening:

Image

3.2.

In afwijking van artikel 1 van deze overeenkomst gelden voor het merken van in Zwitserland in de handel gebrachte meetinstrumenten de volgende bepalingen:

Het aan te brengen merkteken is het CE-merkteken, samen met aanvullende metrologiemerktekens of het nationale teken van de desbetreffende EG-lidstaat, zoals bepaald in bijlage I, punt 3.1, eerste streepje, en bijlage II, punt 3.1.1.1, eerste streepje, van Richtlijn 2009/34/EG van 23 april 2009.”.

Hoofdstuk 12 (Motorvoertuigen)

Afdeling I, Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, wordt geschrapt en vervangen door:

„AFDELING I

Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen

Bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2

Europese Unie

1.

Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 195/2013 van de Commissie van 7 maart 2013 (PB L 65 van 8.3.2013, blz. 1), en rekening houdend met de rechtshandelingen in bijlage IV bij Richtlijn 2007/46/EG, zoals gewijzigd tot en met 1 december 2013 (hierna samen „kaderrichtlijn 2007/46/EG” genoemd)

Zwitserland

100.

Beschikking van 19 juni 1995 betreffende technische voorschriften voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (RO 1995 4145), zoals gewijzigd tot en met 30 november 2012 (RO 2012 7137)

 

101.

Beschikking van 19 juni 1995 betreffende de typegoedkeuring van wegvoertuigen (RO 1995 3997), zoals gewijzigd tot en met 7 december 2012 (RO 2012 7065) en rekening houdend met de wijzigingen, aanvaard overeenkomstig de in afdeling V, lid 1, beschreven procedure”.

Afdeling V, punt 1, Wijzigingen in bijlage IV respectievelijk in de in bijlage IV bij Richtlijn 2007/46/EG vermelde rechtshandelingen, wordt geschrapt en vervangen door:

„1.   Wijzigingen in bijlage IV respectievelijk in de in bijlage IV bij Richtlijn 2007/46/EG vermelde rechtshandelingen

Onverminderd artikel 12, lid 2, stelt de Europese Unie Zwitserland in kennis van wijzigingen die na 1 december 2013 worden aangebracht in bijlage IV en in de in bijlage IV bij Richtlijn 2007/46/EG vermelde rechtshandelingen, onmiddellijk na de bekendmaking daarvan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zwitserland stelt de Europese Unie onverwijld in kennis van de relevante wijzigingen van de Zwitserse wetgeving, uiterlijk op de datum waarop die wijzigingen in de Europese Unie worden toegepast.”.

Hoofdstuk 13 (Landbouwtrekkers of bosbouwtrekkers)

Afdeling I, Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, wordt geschrapt en vervangen door:

„AFDELING I

Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen

Bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2

Europese Unie

1.

Richtlijn 76/432/EEG van de Raad van 6 april 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de reminrichting van landbouw- en bosbouwtrekkers op wielen, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 1997 (PB L 277 van 10.10.1997, blz. 24)

 

2.

Richtlijn 76/763/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de zitplaatsen voor meerijders op landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2010/52/EU van de Commissie van 11 augustus 2010 (PB L 213 van 13.8.2010, blz. 37)

 

3.

Richtlijn 77/537/EEG van de Raad van 28 juni 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de maatregelen die moeten worden genomen tegen verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 1997 (PB L 277 van 10.10.1997, blz. 24)

 

4.

Richtlijn 78/764/EEG van de Raad van 25 juli 1978 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de bestuurderszitplaats op landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/96/EG van de Raad van 20 november 2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 81)

 

5.

Richtlijn 80/720/EEG van de Raad van 24 juni 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bedieningsruimte, de toegankelijkheid van de cabine alsmede deuren en ramen van landbouw- en bosbouwtrekkers op wielen, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2010/62/EU van de Commissie van 8 september 2010 (PB L 238 van 9.9.2010, blz. 7)

 

6.

Richtlijn 86/297/EEG van de Raad van 26 mei 1986 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake aftakassen en de beveiliging daarvan bij landbouw- en bosbouwtrekkers op wielen, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2012/24/EU van de Commissie van 8 oktober 2012 (PB L 274 van 9.10.2012, blz. 24)

 

7.

Richtlijn 86/298/EEG van de Raad van 26 mei 1986 betreffende kantelbeveiligingsinrichtingen aan de achterzijde op land- of bosbouwsmalspoortrekkers, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2010/22/EU van de Commissie van 15 maart 2010 (PB L 91 van 10.4.2010, blz. 1)

 

8.

Richtlijn 86/415/EEG van de Raad van 24 juli 1986 betreffende de installatie, plaats, werking en identificatie van de bedieningsorganen van land- en bosbouwtrekkers op wielen, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2010/22/EU van de Commissie van 15 maart 2010 (PB L 91 van 10.4.2010, blz. 1)

 

9.

Richtlijn 87/402/EEG van de Raad van 25 juni 1987 betreffende vóór de bestuurderszitplaats bevestigde kantelbeveiligingsinrichtingen voor land- of bosbouwsmalspoortrekkers op wielen, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2010/22/EU van de Commissie van 15 maart 2010 (PB L 91 van 10.4.2010, blz. 1)

 

10.

Richtlijn 2000/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2000 inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door motoren bestemd voor het aandrijven van landbouw- of bosbouwtrekkers en houdende wijziging van Richtlijn 74/150/EEG van de Raad, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2011/87/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 (PB L 301 van 18.11.2011, blz. 1)

 

11.

Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan en tot intrekking van Richtlijn 74/150/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2010/62/EU van de Commissie van 8 september 2010 (PB L 238 van 9.9.2010, blz. 7)

 

12.

Richtlijn 2008/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende het zichtveld en de ruitenwissers van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PB L 24 van 29.1.2008, blz. 30)

 

13.

Richtlijn 2009/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende kantelbeveiligingsinrichtingen op landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PB L 261 van 3.10.2009, blz. 1)

 

14.

Richtlijn 2009/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de sleepinrichting en de achteruitrijinrichting van landbouw- en bosbouwtrekkers op wielen (PB L 198 van 30.7.2009, blz. 4)

 

15.

Richtlijn 2009/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de achteruitkijkspiegels van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PB L 198 van 30.7.2009, blz. 9)

 

16.

Richtlijn 2009/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de door de constructie bepaalde maximumsnelheid en de laadplatforms van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2010/62/EU van de Commissie van 8 september 2010 (PB L 238 van 9.9.2010, blz. 7)

 

17.

Richtlijn 2009/61/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PB L 203 van 5.8.2009, blz. 19)

 

18.

Richtlijn 2009/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende bepaalde onderdelen en eigenschappen van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PB L 214 van 19.8.2009, blz. 23)

 

19

Richtlijn 2009/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de onderdrukking van radiostoringen, veroorzaakt door landbouw- of bosbouwtrekkers (elektromagnetische compatibiliteit) (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 1)

 

20.

Richtlijn 2009/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de stuurinrichting van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PB L 201 van 1.8.2009, blz. 11)

 

21.

Richtlijn 2009/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende bepaalde onderdelen en eigenschappen van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PB L 203 van 5.8.2009, blz. 52)

 

22.

Richtlijn 2009/75/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de kantelbeveiligingsinrichtingen op landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (statische proeven) (PB L 261 van 3.10.2009, blz. 40)

 

23.

Richtlijn 2009/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het geluidsniveau op oorhoogte van bestuurders van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (PB L 201 van 1.8.2009, blz. 18)

 

24.

Richtlijn 2009/144/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende bepaalde onderdelen en kenmerken van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2013/8/EU van de Commissie van 26 februari 2013 (PB L 56 van 28.2.2013, blz. 8)

 

25.

Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 1)

Zwitserland

100.

Beschikking van 19 juni 1995 betreffende technische voorschriften voor landbouwtrekkers (RO 1995 4171), laatstelijk gewijzigd op 2 maart 2012 (RO 2012 1915)

 

101.

Beschikking van 19 juni 1995 betreffende de typegoedkeuring van wegvoertuigen (RO 1995 3997), laatstelijk gewijzigd op 7 december 2012 (RO 2012 7065)”.

Hoofdstuk 15 (Geneesmiddelen, GMP-inspectie en certificering van charges)

Afdeling I, Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, wordt geschrapt en vervangen door:

„AFDELING I

Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen

Bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2

Europese Unie

1.

Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1027/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 726/2004, wat de geneesmiddelenbewaking betreft (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 38)

 

2.

Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2012/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, wat de geneesmiddelenbewaking betreft (PB L 299 van 27.10.2012, blz. 1)

 

3.

Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG van de Raad (PB L 33 van 8.2.2003, blz. 30)

 

4.

Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 58)

 

5.

Richtlijn 2003/94/EG van de Commissie van 8 oktober 2003 tot vaststelling van de beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor onderzoek voor menselijk gebruik (PB L 262 van 14.10.2003, blz. 22)

 

6.

Richtlijn 91/412/EEG van de Commissie van 23 juli 1991 tot vastlegging van beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 228 van 17.8.1991, blz. 70)

 

7.

Richtsnoeren inzake goede distributiepraktijken voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB C 63 van 1.3.1994, blz. 4) (gepubliceerd op de website van de Europese Commissie)

 

8.

EudraLex Volume 4 — Medicinal Products for Human and Veterinary Use: EU Guidelines to Good Manufacturing Practice (gepubliceerd op de website van de Europese Commissie)

 

9.

Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 121 van 1.5.2001, blz. 34)

 

10.

Richtlijn 2005/28/EG van de Commissie van 8 april 2005 tot vaststelling van beginselen en gedetailleerde richtsnoeren inzake goede klinische praktijken wat geneesmiddelen voor onderzoek voor menselijk gebruik betreft en tot vaststelling van de eisen voor vergunningen voor de vervaardiging of invoer van die geneesmiddelen (PB L 91 van 9.4.2005, blz. 13)

Zwitserland

100.

Federale wet van 15 december 2000 betreffende geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (RO 2001 2790), laatstelijk gewijzigd op 1 juli 2013 (RO 2013 1493)

 

101.

Beschikking van 17 oktober 2001 betreffende de vergunningen voor geneesmiddelen (RO 2001 3399), laatstelijk gewijzigd op 1 januari 2013 (RO 2012 3631)

 

102.

Beschikking van de Zwitserse dienst voor therapeutische producten van 9 november 2001 inzake de voorwaarden waaraan de vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen moet voldoen (RO 2001 3437), laatstelijk gewijzigd op 1 januari 2013 (RO 2012 5651)

 

103.

Beschikking van 20 september 2013 inzake klinische proeven bij onderzoek met mensen (RO 2013 3407)”.