ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 155

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
23 mei 2014


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid ( 1 )

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 550/2014 van de Commissie van 20 mei 2014 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

15

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 551/2014 van de Commissie van 22 mei 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

18

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 552/2014 van de Commissie van 22 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95 wat betreft de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren

20

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/298/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 22 mei 2014 inzake de bevestiging van de toepassing op Ierland van de respectievelijke overnameovereenkomsten tussen de Unie en de Speciale Administratieve Regio Macao van de Volksrepubliek China, de Republiek Albanië, de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka, de Russische Federatie, de Republiek Montenegro, de Republiek Servië, Bosnië en Herzegovina, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de Republiek Moldavië, de Islamitische Republiek Pakistan en Georgië

22

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

23.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/1


RICHTLIJN 2014/61/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 mei 2014

inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De digitale economie heeft ingrijpende gevolgen voor de interne markt. Met haar innovatie, snelheid en grensoverschrijdend bereik kan zij de integratie van de interne markt naar nieuwe hoogten brengen. De Unie heeft een visie van een digitale economie die duurzame economische en maatschappelijke voordelen oplevert op basis van moderne onlinediensten en snelle internetverbindingen. Een hoogwaardige digitale infrastructuur ondersteunt vrijwel alle sectoren van een moderne en innovatieve economie en is van strategisch belang voor maatschappelijke en territoriale cohesie. Alle burgers, alsmede de private en publieke sectoren, moeten dan ook de gelegenheid krijgen deel uit te maken van de digitale economie.

(2)

De lidstaten erkennen het belang van de uitrol van hogesnelheidsbreedband en hebben derhalve hun goedkeuring gehecht aan de ambitieuze breedbanddoelstellingen in de mededeling van de Commissie met als titel „The Digital Agenda for Europe — Driving European growth digitally” (Digitale agenda voor Europa: digitale impulsen voor de Europese groei) („de Digitale agenda”), namelijk om alle Europeanen tegen 2013 van basisbreedband te voorzien, en ervoor te zorgen dat, tegen 2020, alle Europeanen toegang hebben tot veel sneller internet (30 Mbps of meer) en ten minste 50 % van de Europese huishoudens over een internetverbinding van meer dan 100 Mbps beschikt.

(3)

Gelet op de snelle evolutie van de technologieën, de exponentiële groei van het breedbandverkeer en de toenemende vraag naar e-diensten, dienen de in de Digitale agenda bepaalde doelstellingen als een absoluut minimum te worden beschouwd, en moet de Unie streven naar meer ambitieuze breedbanddoelstellingen met het oog op meer groei, concurrentievermogen en productiviteit. In de context van de evaluatie van deze richtlijn dient de Commissie na te gaan of en hoe deze richtlijn verder kan bijdragen tot het verwezenlijken van die doelstelling.

(4)

In de Digitale agenda is tevens vastgesteld dat beleidslijnen met name moeten leiden tot lagere kosten voor breedbandgebruik in de hele Unie, tot adequate en gecoördineerde ruimtelijke ordening en tot minder administratieve rompslomp. De lidstaten dienen in dat verband aanzienlijke initiële investeringen te doen om het delen van fysieke infrastructuur mogelijk te maken. Gelet op de doelstellingen van de Digitale agenda en tegelijkertijd in aanmerking nemend dat een aanzienlijke verlaging heeft plaatsgevonden van de financiële middelen die voor breedband zijn bestemd in het kader van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen welke is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4), moet het voor de lidstaten met het oog op het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn mogelijk zijn om overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht de beschikbare financiering van de Unie te gebruiken.

(5)

Door te besparen op de kosten van de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid kan eveneens worden bijgedragen tot de verwezenlijking van de digitalisering van de publieke sector, waardoor er gezorgd wordt voor een hefboomwerking inzake digitalisering voor alle sectoren van de economie, bovenop de verlaging van de kosten voor de overheidsadministraties en efficiëntere diensten voor de burgers.

(6)

Rekening houdend met de noodzaak van actie op Unieniveau om te zorgen voor een betere breedbanddekking, onder meer door de kosten van infrastructuur voor snelle breedband te verminderen, zoals weergegeven in de conclusie van de Europese Raad van 13/14 december 2012, wordt in de mededeling van de Commissie met als titel „Akte voor de interne markt II” benadrukt dat extra inspanningen nodig zijn om de in de Digitale agenda vastgestelde doelstellingen sneller te bereiken door onder meer een oplossing te vinden voor het vraagstuk van investeringen in netwerken met hoge snelheid.

(7)

De uitrol van vaste en draadloze elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid in de hele Unie vergt aanzienlijke investeringen, waarvan een significant deel gaat naar civieltechnische werken. Het beperken van de kostenintensieve civieltechnische werken zou de uitrol van breedband concreter maken.

(8)

Een groot deel van die kosten ontstaat doordat de uitrol op een aantal punten inefficiënt is als gevolg van het gebruik van bestaande passieve infrastructuur (zoals kabelgoten, leidingen, mangaten, straatkasten, palen, masten, antenne-installaties, torens en andere ondersteunende constructies), knelpunten bij de coördinatie van civiele werken, belastende administratieve vergunningsprocedures en knelpunten bij de aanleg van netwerken in gebouwen, die hoge financiële drempels veroorzaken, vooral in plattelandsgebieden.

(9)

Maatregelen met het oog op een efficiënter gebruik van bestaande infrastructuur die beogen de kosten omlaag te brengen en obstakels bij de uitvoering van nieuwe civieltechnische werken uit de weg te ruimen, kunnen een belangrijke bijdrage leveren tot een snelle en uitgebreide aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid, zonder dat dit ten koste gaat van doelmatige concurrentie, en zonder het nadelig beïnvloeden van de veiligheid, de beveiliging en het soepel functioneren van de bestaande publieke infrastructuren.

(10)

Sommige lidstaten hebben maatregelen genomen die tot doel hebben de kosten voor de uitrol van breedband omlaag te brengen. Die maatregelen blijven echter schaars en gefragmenteerd. Door die maatregelen op grotere schaal in de hele Unie toe te passen, kan een significante bijdrage worden geleverd aan de totstandbrenging van een digitale interne markt. Verschillen in de regelgevingseisen vormen in sommige gevallen een belemmering voor samenwerking tussen nutsbedrijven en kunnen drempels opwerpen voor de toegang tot de markt voor nieuwe netwerkexploitanten en voor nieuwe bedrijfsmogelijkheden, zodat de ontwikkeling van een interne markt voor de aanleg en het gebruik van fysieke infrastructuur voor elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid wordt belemmerd. Tot slot wordt bij initiatieven op het niveau van de lidstaten niet altijd de alomvattende aanpak gevolgd die nu net noodzakelijk is om in alle fasen van het uitrolproces en in alle sectoren maatregelen te nemen die een samenhangend en significant effect sorteren.

(11)

Deze richtlijn wil bepaalde minimumrechten en -verplichtingen vaststellen die in de hele Unie gelden om de uitrol van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid en sectoroverschrijdende coördinatie te vergemakkelijken. Hoewel moet worden gezorgd voor een minimum aan gelijke voorwaarden, mag dit overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel niet ten koste gaan van bestaande, op nationaal en plaatselijk niveau toegepaste beste praktijken en maatregelen die nadere bepalingen en voorwaarden behelzen, noch van maatregelen die een aanvulling vormen op deze rechten en verplichtingen.

(12)

Wanneer in overeenstemming met het Unierecht specifiekere regelgevende maatregelen gelden, prevaleren die in het licht van het lex specialis-beginsel over de in deze richtlijn vastgestelde minimumrechten en -verplichtingen. Deze richtlijn geldt derhalve onverminderd het regelgevingskader van de Unie voor elektronische communicatie als bepaald in Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad (5), en ook Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) en Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie (9), met inbegrip van nationale maatregelen die krachtens dat regelgevingskader zijn aangenomen, zoals specifieke symmetrische of asymmetrische regelgevingsmaatregelen.

(13)

Voor de uitrol van elektronische communicatienetwerken is het voor exploitanten van elektronische communicatienetwerken en met name voor nieuwkomers veel efficiënter bestaande fysieke infrastructuur te hergebruiken, zoals infrastructuur van andere nutsbedrijven, met name in gebieden waar geen geschikt elektronische communicatienetwerk beschikbaar is of waar het uit economisch oogpunt niet haalbaar is om nieuwe fysieke infrastructuur op te zetten. Voorts kunnen sectoroverschrijdende synergieën ervoor zorgen dat minder civiele werken in verband met de aanleg van elektronische communicatienetwerken nodig zijn en dus ook de hiermee samenhangende maatschappelijke en milieukosten zoals vervuiling, overlast en verkeerscongestie omlaag gaan. Deze richtlijn moet derhalve niet alleen gelden voor aanbieders van openbare communicatienetwerken, maar ook voor alle eigenaren of houders van rechten om gebruik te maken van (wat betreft laatstgenoemden zonder afbreuk te doen aan de eigendomsrechten van derden) uitgebreide en alomtegenwoordige fysieke infrastructuur die geschikt is om elementen van elektronische communicatienetwerken in onder te brengen, zoals fysieke netwerken voor de levering van elektriciteit, gas, water en systemen voor afval- en rioolwater en drainage, verwarming en transportdiensten.

(14)

Met het oog op het bevorderen van de aanleg van openbare communicatienetwerken met hoge snelheid in de interne markt, dient deze richtlijn de rechten van de aanbieders van openbare communicatienetwerken vast te stellen wat betreft de toegang tot fysieke infrastructuur, ongeacht de plaats waar deze zich bevindt, onder billijke en redelijke voorwaarden die verenigbaar zijn met de normale uitoefening van eigendomsrechten. De verplichting om toegang tot de fysieke infrastructuur te bieden, moet de rechten van de eigenaar van het terrein waarop of het gebouw waarin de infrastructuur zich bevindt, onverlet laten.

(15)

Omdat de fysieke faciliteiten nauwelijks verschillen, kunnen vaak zeer uiteenlopende elementen van elektronische communicatienetwerken tegelijkertijd worden ondergebracht in de fysieke faciliteiten van een netwerk, inclusief elementen die toegang kunnen verlenen tot breedbanddiensten met een snelheid van ten minste 30 Mbps, met inachtneming van het beginsel van technische neutraliteit, zonder dat de voornaamste dienst die wordt verleend hierdoor wordt beïnvloed en met minimale aanpassingskosten. Fysieke infrastructuur die alleen tot doel heeft er andere elementen van een netwerk in onder te brengen zonder dat zij zelf een actief element van het netwerk wordt (zoals in het geval van ongebruikte glasvezels (dark fibre)), kan in beginsel worden gebruikt om elektronischecommunicatiekabels, apparatuur of andere elementen van elektronische communicatienetwerken in onder te brengen, ongeacht het feitelijke gebruik of de eigendom, voor zover er geen beveiligingskwesties zijn of schade aan de toekomstige bedrijfsbelangen van de eigenaar van de infrastructuur. De fysieke infrastructuur van openbare communicatienetwerken kan in beginsel ook worden gebruikt om er elementen van andere netwerken in onder te brengen, en de lidstaten kunnen er derhalve voor kiezen om in voorkomend geval het beginsel van de wederkerigheid toe te passen en de exploitanten van openbare communicatienetwerken toestaan om toegang te bieden tot hun netwerken voor de aanleg van andere netwerken. Hoewel het specifieke algemene belang in verband met het verstrekken van de voornaamste dienst voorop blijft staan, moet het stimuleren van synergieën tussen exploitanten van netwerken tegelijkertijd bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Digitale agenda.

(16)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de specifieke waarborgen die nodig zijn met het oog op de veiligheid en de volksgezondheid, de beveiliging en integriteit van de netwerken, met name van kritieke infrastructuur, en moet er tevens voor zorgen dat niet wordt geraakt aan de voornaamste dienst die door de netwerkexploitant wordt geleverd, in het bijzonder in netwerken die worden gebruikt voor het leveren van voor menselijke consumptie bestemd water; niettemin kunnen algemene regels in de nationale wetgeving die netwerkexploitanten verbieden met exploitanten van elektronische communicatienetwerken te onderhandelen over toegang tot fysieke infrastructuur, de totstandkoming van een markt voor toegang tot fysieke infrastructuur verhinderen. Deze algemene regels moeten derhalve worden ingetrokken. Tegelijkertijd mogen de in deze richtlijn vastgestelde maatregelen de lidstaten niet beletten om het voor exploitanten van nutsbedrijven aantrekkelijker te maken toegang te verlenen tot hun infrastructuur door bij de berekening van de tarieven voor eindgebruikers voor hun voornaamste activiteit(en) geen rekening te houden met de uit die dienst voortvloeiende inkomsten, overeenkomstig het toepasselijk Unierecht.

(17)

Een netwerkexploitant mag op grond van objectieve redenen toegang tot specifieke fysieke infrastructuur weigeren. Fysieke infrastructuur kan met name door specifieke omstandigheden in verband met de infrastructuur waartoe toegang is gevraagd, uit technisch oogpunt niet geschikt zijn, bijvoorbeeld omdat op het betrokken tijdstip geen ruimte beschikbaar is of vanwege toekomstige behoeften aan ruimte die afdoende zijn aangetoond, bijvoorbeeld aan de hand van openbaar gemaakte investeringsplannen. Ook kan het delen van infrastructuur onder bepaalde omstandigheden gevaar opleveren voor de veiligheid of de volksgezondheid, de beveiliging en integriteit van het netwerk, onder meer van kritieke infrastructuur, of voor het verstrekken van de primaire diensten die via dezelfde infrastructuur worden verstrekt. Wanneer de netwerkexploitant al wholesaletoegang verleent tot fysieke netwerkinfrastructuur die voldoet aan de behoeften van de om toegang verzoekende partij, kan toegang tot de onderliggende fysieke infrastructuur negatieve economische gevolgen hebben voor dit bedrijfsmodel en de investeringsprikkels en wellicht leiden tot inefficiënte dubbele netwerkelementen. Wanneer op grond van het regelgevingskader van de Unie voor elektronische communicatie fysieke toegangsverplichtingen zijn opgelegd, zoals in het geval van exploitanten met een aanzienlijke marktmacht, gelden al specifiekere maatregelen die niet worden beïnvloed door deze richtlijn.

(18)

Wanneer ondernemingen die openbare communicatienetwerken aanbieden of waaraan een vergunning is verleend om deze aan te bieden, in een bepaald gebied toegang vragen, moeten netwerkexploitanten gedeeld gebruik van hun faciliteiten aanbieden onder billijke en redelijke eisen en voorwaarden, die ook voor de prijs gelden, tenzij toegang op grond van objectieve redenen kan worden geweigerd. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen verschillende elementen van invloed zijn op de voorwaarden die gelden voor het verlenen van toegang, waaronder: aanvullende onderhouds- en aanpassingskosten; preventieve veiligheidsmaatregelen die nodig zijn om negatieve gevolgen voor de veiligheid, de beveiliging en de integriteit van het netwerk te beperken; specifieke aansprakelijkheidsregelingen in geval van schade; het gebruik van overheidssubsidie die is verleend voor de aanleg van infrastructuur, met inbegrip van de specifieke eisen en voorwaarden die verbonden zijn aan deze subsidie of die zijn bepaald op grond van de nationale regelgeving in overeenstemming met het Unierecht; het vermogen om infrastructuurcapaciteit te leveren of te bieden teneinde aan openbaredienstverplichtingen te voldoen; beperkingen op grond van nationale bepalingen ter bescherming van het milieu, de volksgezondheid, de openbare veiligheid of om stedenbouwkundige of planologische redenen.

(19)

In geval van een meningsverschil tijdens de commerciële onderhandelingen over technische en commerciële eisen en voorwaarden, dient elke partij de mogelijkheid te hebben een beroep te doen op een instantie voor geschillenbeslechting op nationaal niveau die een oplossing oplegt aan beide partijen om ongerechtvaardigde afwijzingen of onredelijke voorwaarden te vermijden. Bij het vaststellen van de prijzen voor toegang dient de instantie voor geschillenbeslechting ervoor te zorgen dat de toegangsaanbieder een eerlijke kans heeft om de kosten die verbonden zijn aan het verlenen van toegang tot de fysieke infrastructuur terug te verdienen, rekening houdend met specifieke nationale omstandigheden en eventuele tariefstructuren die zijn ingesteld om een eerlijke kans op het terugverdienen van de kosten te bieden, rekening houdende met alle voorgaande corrigerende maatregelen die door een nationale regelgevende instantie zijn opgelegd. Daarbij moet de instantie voor geschillenbeslechting tevens rekening houden met de gevolgen van het verzoek om toegang voor het bedrijfsplan van de toegangsaanbieder, met inbegrip van de investeringen door de toegangsaanbieder die om toegang wordt verzocht, met name investeringen in de fysieke infrastructuur waarop het verzoek om toegang betrekking heeft. In het specifieke geval van toegang tot de fysieke infrastructuur van aanbieders van openbare communicatienetwerken leveren de in die infrastructuur gemaakte investeringen wellicht een rechtstreekse bijdrage aan de doelstellingen van de Digitale agenda en kan concurrentie in de downstreammarkten te maken krijgen met meeliftgedrag (free-riding). Bij het opleggen van toegangsverplichtingen moet dan ook volledig rekening worden gehouden met de economische levensvatbaarheid van die investeringen op basis van hun risicoprofiel, tijdschema's voor het rendement op investering, mogelijke gevolgen van toegang voor de concurrentie in de downstreammarkten en bijgevolg voor de prijzen en het rendement op investering, alle afschrijvingen van de netwerkactiva op het tijdstip van het verzoek om toegang en alle business cases waarvoor de investeringen zijn bedoeld, met name in de fysieke infrastructuur die gebruikt wordt voor het aanbieden van elektronische communicatiediensten met hoge snelheid, en de eventuele mogelijkheid die de om toegang verzoekende partij vooraf is geboden voor een gemeenschappelijke uitrol.

(20)

Om de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid doelmatig te kunnen plannen en ervoor te zorgen dat optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande infrastructuur die zich leent tot de uitrol hiervan, moeten ondernemingen die openbare communicatienetwerken aanbieden of waaraan vergunning is verleend om openbare communicatienetwerken aan te bieden, toegang hebben tot minimuminformatie over fysieke infrastructuur die beschikbaar is in het gebied waar zij hun netwerk willen uitrollen. Aan de hand van die minimuminformatie moet kunnen worden nagegaan of bestaande infrastructuur in een specifiek gebied kan worden gebruikt en hoe schade aan bestaande fysieke infrastructuur kan worden beperkt. Gezien het aantal belanghebbenden en om zowel de sector- als de grensoverschrijdende toegang tot die informatie te vergemakkelijken, moet dergelijke minimuminformatie beschikbaar worden gesteld via een centraal informatiepunt. Het centraal informatiepunt dient op elektronische wijze toegang mogelijk te maken tot reeds in elektronische vorm beschikbare minimuminformatie, onder voorbehoud van beperkingen met het oog op het waarborgen van de beveiliging en integriteit van het netwerk, met name van kritieke infrastructuur, of het vrijwaren van legitieme handels- en bedrijfsgeheimen.

(21)

Deze richtlijn legt de lidstaten geen nieuwe verplichtingen tot het in kaart brengen op, maar dient er wel voor te zorgen dat reeds door overheidsinstanties bijeengebrachte en in elektronische vorm beschikbare minimuminformatie, in overeenstemming met nationale initiatieven en het Unierecht, zoals Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (10), ter beschikking wordt gesteld van het centraal informatiepunt, bijvoorbeeld via een hyperlink. Zodoende wordt het mogelijk aanbieders van openbare communicatienetwerken een gecoördineerde toegang te verlenen tot informatie over fysieke infrastructuur en tegelijkertijd de beveiliging en integriteit van dergelijke informatie te waarborgen, met name wat betreft nationale kritieke infrastructuur. Het ter beschikking stellen van dergelijke informatie mag geen afbreuk doen aan de transparantievereisten die reeds van toepassing zijn op het hergebruik van overheidsinformatie overeenkomstig Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (11). Wanneer de voor de publieke sector beschikbare informatie ontoereikend is om voldoende inzicht te krijgen in de bestaande fysieke infrastructuur in een specifiek gebied of van een bepaald type, dienen netwerkexploitanten deze informatie ter beschikking te stellen van ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of waaraan vergunning is verleend om openbare communicatienetwerken aan te bieden.

(22)

Wanneer het centraal informatiepunt geen minimuminformatie beschikbaar kan stellen, moeten ondernemingen die openbare communicatienetwerken aanbieden of waaraan een vergunning is verleend om deze aan te bieden, dergelijke specifieke informatie rechtstreeks kunnen opvragen bij andere netwerkexploitanten in het gebied in kwestie. Indien het een redelijk verzoek betreft, en met name indien het nodig is om te onderzoeken of bestaande fysieke infrastructuur kan worden gedeeld of om geplande civiele werken te coördineren, moeten ondernemingen die openbare communicatienetwerken aanbieden of waaraan een vergunning is verleend om deze aan te bieden, inspecties ter plaatse kunnen uitvoeren en informatie kunnen opvragen over geplande civiele werken onder transparante, evenredige en niet-discriminerende voorwaarden, onverminderd de waarborgen die zijn vastgesteld om te zorgen voor de beveiliging en integriteit van het netwerk, alsook voor de bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen. Verregaande transparantie van geplande civiele netwerken door de netwerkexploitanten zelf of door middel van centrale informatiepunten moet worden aangemoedigd, met name voor de belangrijkste gebieden, door gemachtigde exploitanten te verwijzen naar desbetreffende informatie, indien die beschikbaar is.

(23)

Bij geschillen over de toegang tot informatie over fysieke infrastructuur met het oog op de uitrol van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid, moet de instantie voor geschillenbeslechting het geschil kunnen beslechten door middel van een bindend besluit. De besluiten van die instantie doen in geen geval afbreuk aan de mogelijkheid van de partijen om de zaak door te verwijzen naar een gerechtelijke instantie.

(24)

De coördinatie van civiele werken met betrekking tot fysieke infrastructuur kan belangrijke besparingen opleveren en ongemakken voor het gebied waar de uitrol van nieuwe elektronische communicatienetwerken plaatsvindt tot een minimum beperken. Om die reden moeten regelgevingsbeperkingen die over het algemeen een belemmering vormen voor de onderhandelingen tussen netwerkexploitanten die dergelijke werkzaamheden willen coördineren om ook elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid aan te leggen, worden verboden. Wanneer civiele werken niet met overheidsmiddelen worden gefinancierd, mag deze richtlijn geen afbreuk doen aan het recht van de belanghebbenden overeenkomsten te sluiten over de coördinatie van civiele werken overeenkomstig hun eigen investerings- en bedrijfsplannen en het tijdschema van hun keuze.

(25)

Bij geheel of gedeeltelijk met overheidsgeld gefinancierde civiele werken moet worden gestreefd naar een optimaal positief resultaat voor de samenleving door de positieve externe effecten van deze werkzaamheden in alle sectoren te benutten en te zorgen voor gelijke kansen bij het gedeeld gebruik van de beschikbare en geplande fysieke infrastructuur met het oog op de aanleg van elektronische communicatienetwerken. De netwerkexploitant die de civiele werken in kwestie uitvoert, rechtstreeks of onrechtstreeks, bijvoorbeeld via een onderaannemer, dient, met inachtneming van evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden, in te gaan op tijdig ingediende, redelijke verzoeken tot coördinatie van de aanleg van elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid, zonder dat dit negatieve gevolgen mag hebben voor het primaire doel van de met overheidsgeld gefinancierde civiele werken, en waarbij ervoor wordt gezorgd dat aanvullende kosten, met inbegrip van de kosten van vertragingen, worden gedekt en de oorspronkelijke plannen zo min mogelijk worden gewijzigd. Onverminderd de geldende staatssteunregelgeving, kunnen de lidstaten voorts regels vaststellen voor de verdeling van de kosten die aan de coördinatie van de aanleg verbonden zijn. Om geschillen met betrekking tot onderhandelingen over deze coördinatie-overeenkomsten onder evenredige, eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden snel te kunnen oplossen, zijn specifieke arbitrageprocedures nodig. Dergelijke bepalingen gelden onverminderd het recht van de lidstaten om een reservecapaciteit aan te houden voor elektronische communicatienetwerken zelfs wanneer specifieke verzoeken ontbreken, om te kunnen ingaan op toekomstige vraag naar fysieke infrastructuur om de waarde van civiele werken te optimaliseren of om maatregelen vast te stellen die soortgelijke rechten inhouden om civiele werken te coördineren voor exploitanten van andere soorten netwerken, bijvoorbeeld gas of elektriciteit.

(26)

Er kunnen verschillende vergunningen nodig zijn voor de aanleg van elektronische communicatienetwerken of nieuwe netwerkelementen, bijvoorbeeld bouw-, stedenbouwkundige, milieu- en andere vergunningen, om het algemeen belang van de lidstaten en de Unie te beschermen. Het aantal vergunningen dat nodig is voor de aanleg van verschillende types elektronische communicatienetwerken en het plaatselijke karakter van de aanleg kunnen betekenen dat verschillende procedures en voorwaarden gelden. Zonder te tornen aan het recht van elke bevoegde autoriteit om bij de procedure te worden betrokken en haar recht op besluitvorming overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel te behouden, moet alle relevante informatie over de procedures en de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op civiele werken beschikbaar worden gesteld via het centrale informatiepunt. Dit zou kunnen zorgen voor eenvoudigere, efficiëntere en transparantere voorlichting, met name voor nieuwkomers of kleine exploitanten die niet actief zijn in dat gebied. Voorts dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat ondernemingen die openbare communicatienetwerken aanbieden of waaraan vergunning is verleend om openbare communicatienetwerken aan te bieden, hun aanvraag voor een vergunning kunnen indienen via een centraal informatiepunt.

(27)

Om ervoor te zorgen dat vergunningsprocedures geen obstakels opwerpen voor investeringen en geen nadelige gevolgen hebben voor de interne markt, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat een besluit inzake het al of niet verlenen van een vergunning voor de aanleg van elektronische communicatienetwerken of nieuwe netwerkelementen in ieder geval uiterlijk binnen vier maanden beschikbaar is, onverminderd andere specifieke termijnen of verplichtingen die zijn vastgesteld voor het goede verloop van de procedure die van toepassing is op de vergunningsprocedure overeenkomstig het nationale of het Unierecht. Dit besluit kan stilzwijgend of expliciet zijn, afhankelijk van de geldende wettelijke voorschriften. In voorkomend geval dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat aanbieders die schade lijden doordat een bevoegde autoriteit niet binnen de toepasselijke termijnen een vergunning afgeeft, recht hebben op een schadevergoeding.

(28)

Om ervoor te zorgen dat dergelijke vergunningsprocedures binnen redelijke termijnen worden afgerond, kunnen de lidstaten het overwegen om in verschillende waarborgen te voorzien, zoals stilzwijgende goedkeuring, of om maatregelen te nemen om de procedures te vereenvoudigen door onder meer het aantal vergunningen dat nodig is voor de aanleg van elektronische communicatienetwerken te beperken of vrijstelling te verlenen voor bepaalde categorieën van kleine of standaard civiele werken. Autoriteiten op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau moeten hun weigering om dergelijke, tot hun bevoegdheid behorende vergunningen te verlenen, motiveren op basis van objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige criteria en voorwaarden. Dit doet geen afbreuk aan maatregelen die door een lidstaat zijn goedgekeurd om bepaalde passieve of actieve elementen van elektronische communicatienetwerken vrij te stellen van een vergunning.

(29)

Om de doelstellingen van de Digitale agenda te verwezenlijken moet de uitrol van infrastructuur dichter bij de locatie van de eindgebruiker worden gebracht, met volledige inachtneming van het evenredigheidsbeginsel wat betreft alle beperkingen die hieruit voortvloeien voor het eigendomsrecht met het oog op het algemeen belang dat wordt nagestreefd. De beschikbaarheid van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid tot aan de aansluiting van de eindgebruiker moet daarom worden gefaciliteerd, met inachtneming van technologische neutraliteit, met name bij voor hoge snelheden bestemde fysieke binnenhuisinfrastructuur. Omdat de kosten voor het aanleggen van minikabelgoten tijdens de bouw van een gebouw marginaal zijn, terwijl het achteraf aanleggen van infrastructuur voor hoge snelheid in gebouwen een belangrijke kostenpost vormt voor de aanleg van netwerken met hoge snelheid, moeten alle nieuwe gebouwen of gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, worden uitgerust met fysieke infrastructuur waarmee eindgebruikers kunnen worden aangesloten op netwerken met hoge snelheid. Om elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid te kunnen uitrollen, moeten nieuwe meergezinswoningen en meergezinswoningen die ingrijpende renovaties ondergaan, worden uitgerust met een toegangspunt dat de exploitant toegang verleent tot de binnenhuisinfrastructuur. Voorts moeten projectontwikkelaars ervoor zorgen dat er vanuit elke woning een holle leiding loopt naar het toegangspunt dat zich binnen of buiten de meergezinswoning bevindt. In het geval van nieuwe eengezinswoningen of woningen die belangrijke renovatiewerken ondergaan in geïsoleerde gebieden kan de kans op een aansluiting met hoge snelheid om objectieve redenen te klein worden geacht om een gebouw uit te rusten met voor hoge snelheden bestemde fysieke binnenhuisinfrastructuur of een toegangspunt, of waar het zo uitrusten van het gebouw buiten proportie zou zijn om andere economische redenen of redenen in verband met de instandhouding van stedenbouwkundig erfgoed of het milieu, bijvoorbeeld wat betreft specifieke categorieën monumenten.

(30)

Teneinde potentiële kopers en huurders te helpen bij het identificeren van gebouwen die uitgerust zijn met de voor hoge snelheden bestemde fysieke binnenhuisinfrastructuur en derhalve aanzienlijke besparingen kunnen bieden, en teneinde het geschikt maken van gebouwen voor infrastructuur met hoge snelheid te bevorderen, kunnen de lidstaten een vrijwillig te gebruiken „breedbandklaar”-keurmerk ontwikkelen voor gebouwen die overeenkomstig deze richtlijn met dergelijke infrastructuur en een toegangspunt zijn uitgerust.

(31)

Voor aanbieders van openbare communicatienetwerken die hun elektronischecommunicatienetwerk met hoge snelheid in een specifiek gebied uitrollen, zijn er belangrijke schaalvoordelen wanneer zij hun netwerk kunnen aansluiten op het toegangspunt van een gebouw, zonder dat een abonnee op dat tijdstip expliciet blijk van belangstelling heeft gegeven voor deze dienst, mits dit beperkte gevolgen heeft voor de private eigendom, door gebruik te maken van bestaande fysieke infrastructuur en eventuele schade te herstellen. Wanneer het netwerk is aangesloten op het toegangspunt kunnen nieuwe klanten tegen aanzienlijk lagere kosten worden aangesloten, met name door toegang tot een bestaand voor hoge snelheden bestemd verticaal segment in het gebouw. Die doelstelling is eveneens verwezenlijkt wanneer het gebouw zelf reeds is uitgerust met een elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid waarop onder transparante, evenredige en niet-discriminerende voorwaarden toegang wordt geboden aan iedere aanbieder van een openbaar communicatienetwerk met een actieve abonnee in het gebouw. Dat kan met name het geval zijn in lidstaten die maatregelen hebben genomen op grond van artikel 12 van Richtlijn 2002/21/EG.

(32)

Nieuwe gebouwen moeten uitgerust zijn met voor hoge snelheid bestemde binnenhuisinfrastructuur en, in het geval van een meergezinswoning, met een toegangspunt. De lidstaten moeten over een zekere mate van flexibiliteit kunnen beschikken om dat doel te bereiken. In dat verband strekt deze richtlijn niet tot harmonisering van de voorschriften met betrekking tot de kosten daarvan, met inbegrip van het terugverdienen van de kosten voor het uitrusten van gebouwen met voor hoge snelheid bestemde binnenhuisinfrastructuur en een toegangspunt.

(33)

Gelet op de maatschappelijke voordelen van digitale inclusie en rekening houdend met de economische aspecten van de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid, dienen alle aanbieders van openbare communicatienetwerken het recht te hebben om, indien er voor de woningen van eindgebruikers geen passieve of actieve, voor hoge snelheden bestemde infrastructuur aanwezig is en er geen alternatieven zijn om een abonnee van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid te voorzien, hun netwerk op eigen kosten aan te sluiten op een particuliere woning, mits de schade aan de private eigendom zoveel mogelijk beperkt wordt, door bijvoorbeeld indien mogelijk gebruik te maken van de bestaande fysieke infrastructuur in het gebouw of door eventuele beschadigingen volledig te herstellen.

(34)

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel doet deze richtlijn geen afbreuk aan de mogelijkheid van lidstaten om de hierbij vastgestelde regelgevingstaken toe te wijzen aan instanties die deze het best kunnen uitvoeren in overeenstemming met hun nationale grondwettelijke regeling voor de toewijzing van bevoegdheden en met de vereisten van deze richtlijn.

(35)

De aangewezen nationale instantie voor geschillenbeslechting moet zich onpartijdig en onafhankelijk opstellen ten aanzien van de betrokken partijen, en moet over de passende bevoegdheden en middelen beschikken.

(36)

De lidstaten moeten voorzien in passende, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties in geval van niet-naleving van nationale maatregelen vastgesteld op grond van deze richtlijn.

(37)

Met het oog op de doelmatigheid van de in deze richtlijn voorziene centrale informatiepunten, moeten de lidstaten zorgen voor adequate hulpmiddelen en ervoor zorgen dat de relevante informatie met betrekking tot een specifiek gebied gebundeld beschikbaar is op de centrale informatiepunten, zodat de toegewezen taken zo efficiënt mogelijk kunnen worden uitgevoerd, bijvoorbeeld in het plaatselijke kadaster. In dit opzicht kunnen de lidstaten eventuele synergieën en schaalvoordelen overwegen met het concept van het één-loket in de zin van artikel 6 van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad (12) om voort te bouwen op bestaande structuren en de voordelen voor eindgebruikers te optimaliseren.

(38)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het faciliteren van de aanleg van fysieke infrastructuur voor elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid in de Unie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang van het optreden beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(39)

Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die met name door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend en in het bijzonder het recht op privacy en de bescherming van bedrijfsgeheimen, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. Deze richtlijn moet door de lidstaten worden toegepast overeenkomstig die rechten en beginselen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn beoogt de uitrol van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid te vergemakkelijken en te stimuleren door het gezamenlijk gebruik van bestaande fysieke infrastructuur te bevorderen en de efficiëntere aanleg van nieuwe fysieke infrastructuur mogelijk te maken, zodat deze netwerken tegen lagere kosten kunnen worden uitgerold.

2.   Bij deze richtlijn worden minimumvoorschriften in verband met civiele werken en fysieke infrastructuur vastgesteld, teneinde bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten op die gebieden nader tot elkaar te brengen.

3.   De lidstaten kunnen met het Unierecht overeenstemmende maatregelen handhaven of invoeren die verder gaan dan de bij deze richtlijn vastgestelde minimumvoorschriften met het oog op een betere verwezenlijking van de in lid 1 bepaalde doelstelling.

4.   Indien een bepaling van deze richtlijn strijdig is met een bepaling van Richtlijn 2002/21/EG, Richtlijn 2002/19/EG, Richtlijn 2002/20/EG, Richtlijn 2002/22/EG, of Richtlijn 2002/77/EG, heeft de desbetreffende bepaling van de genoemde richtlijnen voorrang.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities van Richtlijn 2002/21/EG.

Daarnaast gelden de volgende definities:

1.   „netwerkexploitant”: een onderneming die openbare communicatienetwerken aanbiedt of waaraan vergunning is verleend om openbare communicatienetwerken aan te bieden, alsmede een onderneming die fysieke infrastructuur aanbiedt die tot doel heeft een dienst te leveren:

a)

zoals de productie, het transport of de distributie van:

i)

gas,

ii)

elektriciteit, met inbegrip van straatverlichting,

iii)

verwarming,

iv)

water, met inbegrip van de verwijdering of verwerking van afval- en rioolwater, en drainagesystemen;

b)

vervoersdiensten, met inbegrip van spoorwegen, wegen, havens en luchthavens;

2.   „fysieke infrastructuur”: elk element van een netwerk dat bedoeld is om er andere elementen van een netwerk in onder te brengen zonder dat het zelf een actief element van het netwerk wordt, zoals buizen, masten, kabelgoten, inspectieputten, mangaten, straatkasten, gebouwen of ingangen in gebouwen, antenne-installaties, torens en palen; kabels, met inbegrip van ongebruikte glasvezels (dark fibre), alsmede elementen van netwerken die worden gebruikt voor de voorziening met voor menselijke consumptie bestemd water als bedoeld in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 98/83/EG (13), zijn geen fysieke infrastructuur in de zin van deze richtlijn;

3.   „elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid”: een elektronisch communicatienetwerk dat breedbandtoegangsdiensten kan leveren met snelheden van minstens 30 Mbps;

4.   „civiele werken”: het product van een geheel van bouwkundige of civieltechnische werken dat bestemd is om als zodanig een economische of technische functie te vervullen en dat een of meer elementen van een fysieke infrastructuur omvat;

5.   „overheidsinstantie”: : een centrale, regionale of lokale overheid, een publiekrechtelijke instelling of een verband gevormd door een of meer van deze lichamen of een of meer van deze publiekrechtelijke instellingen;

6.   „publiekrechtelijke instelling”: instellingen die alle van de volgende kenmerken heeft:

a)

ze zijn opgericht met het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang die niet van industriële of commerciële aard zijn;

b)

zij bezitten rechtspersoonlijkheid; en

c)

zij worden geheel of in hoofdzaak gefinancierd door de centrale, regionale of lokale overheden of andere publiekrechtelijke instellingen; of zijn onderworpen aan toezicht door dergelijke overheden of instellingen; of waarvan de leden van het bestuursorgaan, het leidinggevend orgaan of het toezichthoudend orgaan voor meer dan de helft door de centrale, regionale of lokale overheden of andere publiekrechtelijke instellingen zijn aangewezen;

7.   „fysieke binnenhuisinfrastructuur”: fysieke infrastructuur of installaties op de locatie van de eindgebruiker, met inbegrip van elementen die gemeenschappelijk eigendom zijn, die bestemd is om vaste en/of draadloze toegangsnetwerken onder te brengen, voor zover die netwerken elektronische communicatiediensten kunnen leveren en door middel waarvan het toegangspunt van het gebouw kan worden aangesloten op het aansluitpunt van het netwerk;

8.   „voor hoge snelheid bestemde fysieke binnenhuisinfrastructuur”: fysieke binnenhuisinfrastructuur die bestemd is om elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid onder te brengen of het leveren van die netwerken mogelijk te maken;

9.   „belangrijke renovatiewerken”: bouwwerkzaamheden of civieltechnische werken op de locatie van de eindgebruiker die de gehele fysieke binnenhuisinfrastructuur of een aanzienlijk deel daarvan structureel wijzigen en waarvoor een bouwvergunning is vereist;

10.   „vergunning”: een expliciet of impliciet toelatingsbesluit van een bevoegde autoriteit na een procedure waarbij een onderneming stappen moet ondernemen om op legale wijze bouw- of civieltechnische werkzaamheden te mogen uitvoeren;

11.   „toegangspunt”: een in of buiten het gebouw gelegen fysiek punt dat toegankelijk is voor ondernemingen die openbare communicatienetwerken aanbieden of waaraan een vergunning is verleend om openbare communicatienetwerken aan te bieden, en waar het netwerk kan worden aangesloten op de voor hoge snelheid bestemde fysieke binnenhuisinfrastructuur.

Artikel 3

Toegang tot bestaande fysieke infrastructuur

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat elke netwerkexploitant het recht heeft ondernemingen die elektronische communicatienetwerken aanbieden of waaraan een vergunning voor het aanbieden ervan is verleend, toegang te geven tot zijn fysieke infrastructuur met het oog op de aanleg van elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid. De lidstaten kunnen tevens op wederkerige wijze erin voorzien dat exploitanten van openbare communicatienetwerken het recht hebben om toegang te geven tot hun fysieke infrastructuur met het oog op de aanleg van andere dan elektronische communicatienetwerken.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de netwerkexploitanten, op schriftelijk verzoek van ondernemingen die openbare communicatienetwerken aanbieden of waaraan een vergunning voor het aanbieden ervan is verleend, moeten voldoen aan redelijke verzoeken om toegang tot hun fysieke infrastructuur onder billijke en redelijke eisen en voorwaarden met inbegrip van de prijs, met het oog op de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid. Dat schriftelijke verzoek bevat een nadere omschrijving van de elementen van het project waarvoor om toegang wordt verzocht, met inbegrip van een tijdschema.

3.   De lidstaten eisen dat elke weigering om toegang te verlenen, gebaseerd is op objectieve, transparante en evenredige criteria, zoals:

a)

de vraag of de fysieke infrastructuur waartoe toegang is gevraagd technisch gezien geschikt is voor het onderbrengen van de in lid 2 bedoelde elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid;

b)

de beschikbaarheid van ruimte om de in lid 2 bedoelde elementen van de elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid te huisvesten, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de toekomstige behoeften aan ruimte van de netwerkexploitant, die afdoende moeten worden aangetoond;

c)

overwegingen met betrekking tot veiligheid en volksgezondheid;

d)

de integriteit en veiligheid van alle reeds aangelegde netwerken, met name van kritieke nationale infrastructuur;

e)

het risico van ernstige verstoring van de geplande elektronische communicatiediensten wanneer andere diensten via dezelfde fysieke infrastructuur worden verstrekt;

f)

de vraag of de netwerkexploitant beschikt over levensvatbare alternatieve middelen voor het verlenen van wholesaletoegang tot fysieke netwerkinfrastructuur die geschikt zijn voor het aanbieden van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid, op voorwaarde dat de toegang onder billijke en redelijke voorwaarden wordt verleend.

De lidstaten zorgen ervoor dat de netwerkexploitant uiterlijk twee maanden vanaf de datum van ontvangst van het volledige verzoek om toegang de redenen voor de weigering opgeeft.

4.   Indien uiterlijk twee maanden vanaf de datum van ontvangst van het verzoek, toegang wordt geweigerd of geen overeenstemming wordt bereikt over specifieke eisen en voorwaarden, met inbegrip van de prijs, dragen de lidstaten er zorg voor dat elke partij het recht heeft deze kwestie door te verwijzen naar de bevoegde nationale instantie voor geschillenbeslechting.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 4 bedoelde nationale instantie voor geschillenbeslechting met volledige inachtneming van het evenredigheidsbeginsel een bindend besluit neemt om het overeenkomstig lid 4 voorgelegde geschil te beslechten, met inbegrip van het vaststellen van billijke en niet-discriminerende eisen en voorwaarden, waaronder, in voorkomend geval, de prijs.

De nationale instantie voor geschillenbeslechting beslecht het geschil zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen twee maanden vanaf de datum van ontvangst van het volledige verzoek, behoudens buitengewone omstandigheden, waarbij elke partij de mogelijkheid behoudt om de zaak aanhangig te maken bij een gerechtelijke instantie.

Indien het geschil betrekking heeft op de toegang tot de infrastructuur van een aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk en de nationale instantie voor geschillenbeslechting is de nationale regelgevende autoriteit, houdt deze, in voorkomend geval, rekening met de in artikel 8 van Richtlijn 2002/21/EG genoemde doelstellingen. Bij elke prijs die de instantie voor geschillenbeslechting vaststelt, wordt ervoor gezorgd dat de toegangsaanbieder een eerlijke kans heeft om zijn kosten terug te verdienen en wordt rekening gehouden met de gevolgen van de toegang voor het bedrijfsplan van de toegangsaanbieder, met inbegrip van de investeringen door de netwerkexploitant die om toegang wordt verzocht, met name in de fysieke infrastructuur die gebruikt wordt om elektronische communicatiediensten met hoge snelheid te verstrekken.

6.   Dit artikel laat het eigendomsrecht van de eigenaar van de fysieke infrastructuur, indien de netwerkexploitant niet de eigenaar is, alsmede het eigendomsrecht van derden, zoals landeigenaren en eigenaren van privaat eigendom, onverlet.

Artikel 4

Transparantie van bestaande fysieke infrastructuur

1.   Lidstaten zorgen ervoor dat iedere onderneming die openbare communicatienetwerken aanbiedt of waaraan een vergunning voor het aanbieden van openbare communicatienetwerken is verleend, op verzoek recht op toegang heeft tot de volgende minimuminformatie met betrekking tot de bestaande fysieke infrastructuur van andere netwerkexploitanten, teneinde overeenkomstig artikel 3, lid 2, een verzoek om toegang tot de fysieke infrastructuur in te dienen:

a)

locatie en route;

b)

aard en huidig gebruik van de infrastructuur; en

c)

een contactpunt.

De lidstaten zorgen ervoor dat de onderneming die om toegang verzoekt, het gebied waarin wordt overwogen om elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid aan te leggen, specificeert.

De lidstaten kunnen toestaan dat de toegang tot minimuminformatie wordt beperkt, evenwel uitsluitend indien dit noodzakelijk wordt geacht met het oog op de veiligheid en integriteit van de netwerken, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de openbare veiligheid, de vertrouwelijkheid en de bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen.

2.   De lidstaten kunnen eisen dat overheidsinstanties die op grond van hun taken in het bezit zijn van elementen, in elektronische vorm, van de in lid 1 bedoelde minimuminformatie over de fysieke infrastructuur van een netwerkexploitant, deze vóór 1 januari 2017 langs elektronische weg ter beschikking stellen van het centraal informatiepunt, alsmede dat die overheidsinstanties die informatie op verzoek ter beschikking stellen van ondernemingen die openbare communicatienetwerken aanbieden of waaraan vergunning voor het aanbieden van openbare communicatienetwerken is verleend, onverminderd de beperkingen overeenkomstig lid 1. De overheidsinstantie stelt eventuele wijzigingen van die informatie en nieuwe elementen van de in lid 1 bedoelde minimuminformatie uiterlijk twee maanden vanaf de datum van ontvangst ter beschikking van het centraal informatiepunt. Die periode kan worden verlengd met maximaal één maand wanneer dat nodig is om de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie te garanderen.

3.   De minimuminformatie die overeenkomstig lid 2 ter beschikking van een centraal informatiepunt wordt gesteld, is onverwijld via het centraal informatiepunt in elektronische vorm en onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden toegankelijk. De lidstaten dragen er zorg voor dat de in dit lid bedoelde toegang tot minimuminformatie vóór 1 januari 2017 via het centraal informatiepunt beschikbaar wordt gesteld.

4.   Indien de in lid 1 bedoelde minimuminformatie niet via het centrale informatiepunt beschikbaar is, eisen de lidstaten dat de netwerkexploitanten op specifiek schriftelijk verzoek van een onderneming die openbare communicatienetwerken aanbiedt of waaraan vergunning voor het aanbieden van openbare communicatienetwerken is verleend, toegang tot dergelijke informatie verlenen. In dat verzoek moet worden gespecificeerd in welk gebied de aanleg van elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid wordt overwogen. Toegang tot informatie moet binnen twee maanden vanaf de datum van ontvangst van het schriftelijk verzoek worden verleend, waarbij evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden worden gehanteerd, onverminderd de beperkingen overeenkomstig lid 1.

5.   De lidstaten eisen dat de netwerkexploitanten, op specifiek, schriftelijk verzoek van een onderneming die openbare communicatienetwerken aanbiedt of waaraan vergunning voor het aanbieden van openbare communicatienetwerken is verleend, ingaan op redelijke verzoeken tot inspecties ter plaatse van specifieke elementen van hun fysieke infrastructuur. In dat verzoek moeten de elementen van het betrokken netwerk worden gespecificeerd met het oog op de aanleg van elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid. Inspecties ter plaatse van de gespecificeerde netwerkelementen moeten uiterlijk één maand vanaf de datum van ontvangst van het schriftelijk verzoek worden toegestaan, waarbij evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden worden gehanteerd, onverminderd de beperkingen overeenkomstig lid 1.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een geschil ontstaat in verband met de in dit artikel vermelde rechten en verplichtingen, elke partij bij het geschil het recht heeft het geschil door te verwijzen naar een nationale instantie voor geschillenbeslechting. De nationale instantie voor geschillenbeslechting neemt met volledige inachtneming van het evenredigheidsbeginsel zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen twee maanden, behoudens buitengewone omstandigheden, een bindend besluit om het geschil op te lossen, waarbij elke partij de mogelijkheid behoudt om de zaak aanhangig te maken bij een gerechtelijke instantie.

7.   De lidstaten kunnen bestaande fysieke infrastructuur die geacht wordt technisch niet geschikt te zijn voor de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid, alsmede kritieke nationale infrastructuur vrijstelling verlenen van de in de leden 1 tot en met 5 vermelde verplichtingen. Dergelijke vrijstellingen moeten in dat geval met redenen worden omkleed. De belanghebbende partijen moeten in de gelegenheid worden gesteld binnen een redelijke periode opmerkingen te maken over de ontwerpvrijstellingen. Eventuele vrijstellingen moeten aan de Commissie worden meegedeeld.

8.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de ondernemingen die openbare communicatienetwerken aanbieden of waaraan vergunning voor het aanbieden van openbare communicatienetwerken is verleend en die overeenkomstig dit artikel toegang krijgen tot informatie, de nodige maatregelen nemen ter bescherming van vertrouwelijkheid en handels- en bedrijfsgeheimen.

Artikel 5

Coördinatie van civiele werken

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat elke netwerkexploitant het recht heeft om met ondernemingen die elektronische communicatienetwerken aanbieden of waaraan een vergunning voor het aanbieden ervan is verleend, te onderhandelen over overeenkomsten met betrekking tot de coördinatie van civiele werken met het oog op de aanleg van elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat elke netwerkexploitant die, direct ofindirect, geheel of gedeeltelijk met overheidsgeld gefinancierde civiele werken uitvoert, voldoet aan elk redelijk verzoek om onder transparante en niet-discriminerende voorwaarden de civiele werken te coördineren, die gedaan worden door ondernemingen die openbare communicatienetwerken aanbieden of waaraan vergunning voor het aanbieden ervan is verleend, met het oog op de aanleg van elementen van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid. Dat verzoek kan worden ingewilligd, mits:

a)

dit geen aanvullende kosten, daaronder begrepen kosten door bijkomende vertragingen, met zich zal meebrengen voor de oorspronkelijk geplande civiele werken;

b)

geen belemmering zal vormen voor de controle over de coördinatie van de werken; en

c)

het verzoek om coördinatie zo spoedig mogelijk wordt gedaan, en in ieder geval ten minste één maand voordat het definitieve project wordt ingediend bij de bevoegde vergunningverlenende autoriteiten.

De lidstaten kunnen regels vaststellen voor de verdeling van de kosten die aan de coördinatie van civiele werken verbonden zijn.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat, indien binnen een maand vanaf de datum van ontvangst van het formele verzoek om overleg overeenkomstig lid 2 geen overeenstemming is bereikt over de coördinatie van civiele werken, elke partij het recht heeft de zaak door te verwijzen naar de bevoegde nationale instantie voor geschillenbeslechting.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 3 bedoelde nationale instantie voor geschillenbeslechting met volledige inachtneming van het evenredigheidsbeginsel een besluit neemt om het overeenkomstig lid 3 voorgelegde geschil te beslechten, met inbegrip van het vaststellen van billijke en niet-discriminerende eisen, voorwaarden en, in voorkomend geval, prijzen.

De nationale instantie voor geschillenbeslechting beslecht zo spoedig mogelijk het geschil en in ieder geval binnen twee maanden vanaf de datum van ontvangst van het volledig verzoek, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, waarbij elke partij de mogelijkheid behoudt om de zaak aanhangig te maken bij een gerechtelijke instantie.

5.   De lidstaten kunnen civiele werken van gering belang, onder meer wat betreft de daarmee gemoeide bedragen, de omvang of de duur, alsmede kritieke nationale infrastructuur vrijstellen van de in dit artikel vermelde verplichtingen. Dergelijke vrijstellingen moeten in dat geval met redenen worden omkleed. De belanghebbende partijen moeten in de gelegenheid worden gesteld binnen een redelijke termijn opmerkingen te maken over de ontwerpvrijstellingen. Eventuele vrijstellingen moeten aan de Commissie worden meegedeeld.

Artikel 6

Transparantie betreffende geplande civiele werken

1.   Met het oog op onderhandelingen over overeenkomsten met betrekking tot de coördinatie van civiele werken als bedoeld in artikel 5, eisen de lidstaten dat de netwerkexploitanten op specifiek schriftelijk ingediend verzoek van een onderneming die openbare communicatienetwerken aanbiedt of waaraan vergunning voor het aanbieden van openbare communicatienetwerken is verleend, de volgende minimuminformatie beschikbaar stellen over lopende of geplande civiele werken met betrekking tot hun fysieke infrastructuur waarvoor een vergunning is verleend, waarvoor een vergunningsprocedure loopt of waarvoor binnen de komende zes maanden een eerste aanvraag voor een vergunning bij de bevoegde vergunningverlenende autoriteiten zal worden ingediend:

a)

de locatie en het type werkzaamheden;

b)

de hierbij betrokken netwerkelementen;

c)

de geraamde datum voor de aanvang van de werkzaamheden en de duur; en

d)

een contactpunt.

In haar verzoek vermeldt de onderneming die openbare communicatienetwerken aanbiedt of waaraan vergunning voor het aanbieden van openbare communicatienetwerken is verleend, het gebied waarin de aanleg van elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid wordt overwogen. De netwerkexploitanten verlenen uiterlijk twee weken vanaf de datum van ontvangst van het schriftelijke verzoek de gevraagde informatie, onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden. De lidstaten kunnen toestaan dat de toegang tot minimuminformatie wordt beperkt, evenwel uitsluitend indien dit noodzakelijk wordt geacht met het oog op de veiligheid en integriteit van de netwerken, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de openbare veiligheid, de vertrouwelijkheid en de bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen.

2.   De netwerkexploitant kan het verzoek overeenkomstig lid 1 weigeren in de volgende gevallen:

a)

de netwerkexploitant heeft de gevraagde informatie in elektronisch formaat openbaar gemaakt, of

b)

de toegang tot dergelijke informatie is mogelijk via het centraal informatiepunt.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de netwerkexploitant de in lid 1 bedoelde minimuminformatie waar om is verzocht, ter beschikking stelt via het centraal informatiepunt.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een geschil ontstaat in verband met de in dit artikel vermelde rechten en verplichtingen, elke partij bij het geschil het recht heeft het geschil door te verwijzen naar een nationale instantie voor geschillenbeslechting. De nationale instantie voor geschillenbeslechting neemt met volledige inachtneming van het evenredigheidsbeginsel zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen twee maanden, behoudens buitengewone omstandigheden, een bindend besluit om het geschil op te lossen, waarbij elke partij de mogelijkheid behoudt om de zaak aanhangig te maken bij een gerechtelijke instantie.

5.   De lidstaten kunnen civiele werken waarmee geen belangrijke bedragen zijn gemoeid, alsmede kritieke nationale infrastructuur vrijstellen van de in dit artikel vermelde verplichtingen. Dergelijke vrijstellingen worden met redenen omkleed. De belanghebbende partijen moeten in de gelegenheid worden gesteld binnen een redelijke periode opmerkingen te maken over de ontwerpvrijstellingen. Eventuele vrijstellingen moeten aan de Commissie worden meegedeeld.

Artikel 7

Vergunningsprocedure

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle relevante informatie met betrekking tot de voorwaarden en procedures die van toepassing zijn op het verlenen van vergunningen voor civiele werken die nodig zijn voor de aanleg van elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid, met inbegrip van informatie betreffende eventuele vrijstellingen voor die elementen van sommige of alle op grond van de nationale wetgeving vereiste vergunningen, beschikbaar is via het centraal informatiepunt.

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat elke onderneming die openbare communicatienetwerken aanbiedt of waaraan een vergunning voor het aanbieden van openbare communicatienetwerken is verleend, het recht heeft via het centrale informatiepunt elektronisch een aanvraag in te dienen voor een vergunning die vereist is voor civiele werken die nodig zijn met het oog op de aanleg van elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten vergunningen uiterlijk vier maanden vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag voor een vergunning verlenen of weigeren, zonder afbreuk te doen aan andere specifieke termijnen of verplichtingen die zijn vastgesteld voor het goede verloop van de procedure en die van toepassing zijn op de vergunningsprocedure overeenkomstig de nationale of Uniewetgeving, of van een beroepsprocedure. De lidstaten kunnen bepalen dat die termijn in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen kan worden verlengd. Eventuele verlengingen moeten worden beperkt tot de termijn die minimaal nodig is voor het verlenen of weigeren van een vergunning. Elke weigering dient met redenen te worden omkleed op basis van objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige criteria.

4.   De lidstaten kunnen ervoor zorgen dat elke onderneming die openbare communicatienetwerken aanbiedt of waaraan een vergunning voor het aanbieden ervan is verleend en die schade heeft geleden wegens niet-naleving van de op grond van lid 3 geldende termijnen, recht heeft op compensatie voor de geleden schade, overeenkomstig de nationale wetgeving.

Artikel 8

Fysieke binnenhuisinfrastructuur

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle recent opgetrokken gebouwen op de locatie van de eindgebruiker, met inbegrip van elementen daarvan in gezamenlijk eigendom, waarvoor na 31 december 2016 aanvragen voor bouwvergunningen zijn ingediend, worden uitgerust met een voor hoge snelheid bestemde fysieke binnenhuisinfrastructuur tot de netwerkaansluitpunten. Dezelfde verplichting geldt in geval van belangrijke renovatiewerken waarvoor aanvragen voor een bouwvergunning zijn ingediend na 31 december 2016.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle recent opgetrokken meergezinswoningen waarvoor aanvragen voor een bouwvergunning zijn ingediend na 31 december 2016, in of buiten het gebouw worden uitgerust met een toegangspunt. Dezelfde verplichting geldt in geval van belangrijke renovatiewerken voor meergezinswoningen waarvoor na 31 december 2016 aanvragen voor een bouwvergunning zijn ingediend.

3.   Gebouwen die overeenkomstig dit artikel zijn uitgerust, komen in aanmerking voor het vrijwillig te gebruiken „breedbandklaar”-keurmerk in de lidstaten die voor de invoering van een dergelijk keurmerk hebben gekozen.

4.   De lidstaten kunnen voorzien in vrijstellingen van de in de leden 1 en 2 vastgestelde verplichtingen voor bepaalde categorieën gebouwen, met name eengezinswoningen, of voor belangrijke renovatiewerken, in gevallen waarin het voldoen aan deze verplichtingen buiten proportie is, bijvoorbeeld wat betreft de kosten voor de individuele of mede-eigenaars, of wat betreft het soort gebouw, bijvoorbeeld specifieke categorieën monumenten, historische gebouwen, vakantiehuizen, militaire gebouwen of andere gebouwen die voor doeleinden van nationale veiligheid worden gebruikt. Dergelijke vrijstellingen worden daartoe met redenen omkleed. De belanghebbende partijen moeten in de gelegenheid worden gesteld binnen een redelijke periode opmerkingen over de ontwerpvrijstellingen te maken. Eventuele vrijstellingen moeten aan de Commissie worden meegedeeld.

Artikel 9

Toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, onder voorbehoud van lid 3, eerste alinea, elke aanbieder van openbare communicatienetwerken het recht heeft op uitrol van zijn netwerk, op eigen kosten, tot aan het toegangspunt.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat, onder voorbehoud van lid 3, eerste alinea, elke aanbieder van openbare communicatienetwerken het recht heeft op toegang tot alle bestaande fysieke binnenhuisinfrastructuur met het oog op de aanleg van een elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid, wanneer verdubbeling technisch onmogelijk of economisch inefficiënt is.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat elke houder van een recht om het toegangspunt en de fysieke binnenhuisinfrastructuur te gebruiken voldoet aan alle redelijke verzoeken van aanbieders van openbare communicatienetwerken om toegang tot die infrastructuur onder billijke en niet-discriminerende voorwaarden, met inbegrip van, in voorkomend geval, prijzen.

De lidstaten zorgen ervoor dat, indien binnen twee maanden vanaf de datum van ontvangst van het formele verzoek om toegang geen overeenstemming is bereikt over de in lid 1 en lid 2 bedoelde toegang, elke partij het recht heeft de zaak door te verwijzen naar de nationale instantie voor geschillenbeslechting om na te gaan of voldaan is aan de in die leden vermelde eisen. De nationale instantie voor geschillenbeslechting neemt met volledige inachtneming van het evenredigheidsbeginsel zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen twee maanden, behoudens buitengewone omstandigheden, een bindend besluit om het geschil op te lossen, waarbij elke partij de mogelijkheid behoudt om de zaak aanhangig te maken bij een gerechtelijke instantie.

4.   De lidstaten kunnen vrijstelling van de bepalingen van de leden 1 tot en met 3 verlenen voor gebouwen waar onder objectieve, transparante, evenredige en niet-discriminerende voorwaarden toegang wordt geboden tot een bestaand netwerk met een netwerkaansluitpunt op de locatie van de eindgebruiker dat geschikt is voor het aanbieden van elektronische communicatiediensten met hoge snelheid.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat, indien voor hoge snelheid bestemde binnenhuisinfrastructuur ontbreekt, elke aanbieder van openbare communicatienetwerken het recht heeft een aansluitpunt voor zijn netwerk aan te leggen in de woning van de abonnee, mits de abonnee daarmee akkoord gaat en de gevolgen voor het private eigendom van derde partijen zoveel mogelijk worden beperkt.

6.   Dit artikel laat het eigendomsrecht van de eigenaar van het toegangspunt of de fysieke binnenhuisinfrastructuur, indien de houder van een recht om het toegangspunt of de fysieke binnenhuisinfrastructuur te gebruiken niet de eigenaar daarvan is, alsmede het eigendomsrecht van derden, zoals grondeigenaren en eigenaren van gebouwen, onverlet.

De lidstaten kunnen voorschriften vaststellen voor de passende financiële vergoeding van personen die schade hebben geleden ten gevolge van de uitoefening van de rechten waarin dit artikel voorziet.

Artikel 10

Bevoegde instanties

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat elk van de taken die worden toegewezen aan de nationale instantie voor geschillenbeslechting, wordt uitgevoerd door een of meer bevoegde instanties.

2.   De door een lidstaat overeenkomstig lid 1 aangewezen nationale instanties voor geschillenbeslechting zijn juridisch en functioneel onafhankelijk van de netwerkexploitanten. De lidstaten kunnen bepalen dat de nationale instantie voor geschillenbeslechting vergoedingen kan vragen ter dekking van de kosten voor het verrichten van de haar toegewezen taken.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle partijen volledig met de nationale instanie voor geschillenbeslechting samenwerken.

4.   De lidstaten wijzen een of meer bevoegde instanties op nationaal, regionaal of lokaal niveau aan die de taken moeten uitvoeren van het in artikel 4, artikel 6 en artikel 7 bedoelde centraal informatiepunt. De lidstaten kunnen bepalen dat, ter dekking van de kosten voor het verrichten van die taken, vergoedingen voor het gebruik van het centraal informatiepunt kunnen worden gevraagd.

5.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op 1 juli 2016 de gegevens mede van elke bevoegde instantie die zij in overeenstemming met dit artikel hebben aangewezen voor het uitvoeren van de taken uit hoofde van deze richtlijn alsmede eventuele wijzigingen van die gegevens, vóór de datum waarop de aanwijzing of wijziging in werking treedt.

6.   Tegen elk besluit dat door een in dit artikel vermelde bevoegde instantie wordt genomen kan overeenkomstig de nationale wetgeving beroep worden aangetekend bij een gerechtelijke instantie.

Artikel 11

Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die moeten worden toegepast bij inbreuken op de ingevolge deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 12

Herziening

De Commissie dient uiterlijk op 1 juli 2018 een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van deze richtlijn. Het verslag omvat een samenvatting van de gevolgen van de maatregelen van deze richtlijn en een beoordeling van de vooruitgang die is geboekt met het oog op de doelstellingen, en vermeldt onder meer of en hoe de richtlijn verder kan bijdragen tot het verwezenlijken van meer ambitieuze doelstellingen inzake breedband dan die waarin de digitale agenda voorziet.

Artikel 13

Omzetting

De lidstaten stellen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast en maken deze bekend teneinde uiterlijk op 1 januari 2016 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van 1 juli 2016.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 327 van 12.11.2013, blz. 102.

(2)  PB C 280 van 27.9.2013, blz. 50.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 8 mei 2014.

(4)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

(5)  Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33).

(6)  Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronischecommunicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7).

(7)  Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21).

(8)  Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en diensten (universeledienstrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51).

(9)  Richtlijn 2002/77/EG van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (PB L 249 van 17.9.2002, blz. 21).

(10)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (INSPIRE) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 90).

(12)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36).

(13)  Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

23.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 550/2014 VAN DE COMMISSIE

van 20 mei 2014

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2). Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 nog gedurende een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 mei 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Een toestel (een zogenaamde „vlammenmelder”) bestaande uit passieve infrarood- en ultravioletsensoren, een optische filter, een analyse-eenheid, drie relaisuitgangen (brandalarm, storing en auxiliair) en een driekleurenstatus-led (ter indicatie van normaal bedrijf, brand en storing), in een cilindrische behuizing met een diameter van circa 12 cm en een lengte van circa 25 cm. Het spanningsbereik ligt tussen 18 en 30 V gelijkstroom.

Het toestel is een onderdeel van een brandmeldsysteem. De sensoren detecteren gelijktijdig de door vlammen uitgezonden infrarood- en ultravioletstraling. Indien de hoeveelheid uitgezonden straling een bepaalde drempel overschrijdt, zendt het toestel via het brandalarmrelais een elektrisch signaal naar een brandalarmtoestel. Het brandalarmtoestel wordt niet samen met het toestel aangeboden.

8536 50 19

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de bewoordingen van de GN-codes 8536, 8536 50 en 8536 50 19.

Indeling onder post 8531 als een elektrisch toestel voor hoorbare of zichtbare signalen is uitgesloten, omdat het toestel geen ingebouwd alarm heeft (zie ook de GS-toelichtingen bij post 8531, H), derde alinea).

Indeling onder post 8537 als een toestel voorzien van twee of meer toestellen bedoeld bij post 8535 of 8536 is ook uitgesloten, omdat het toestel slechts is voorzien van toestellen bedoeld bij post 8536 die van hetzelfde soort zijn (namelijk drie relais) (zie ook de GS-toelichtingen bij post 8537, uitsluiting b)).

Het toestel detecteert alleen dat de hoeveelheid door vlammen uitgezonden straling een bepaalde drempel overschrijdt, zonder dat een precieze waarde wordt aangegeven. Het detecteren van wijzigingen in het stralingsniveau is niet hetzelfde als het meten of het verifiëren van hoeveelheden warmte. Indeling onder post 9027 als instrumenten, apparaten en toestellen voor het meten of het verifiëren van hoeveelheden warmte is derhalve ook uitgesloten.

Het toestel vervult de functie van een automatische schakeling en moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 8536 50 19 als andere schakelaars voor een spanning van niet meer dan 60 V.


23.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 551/2014 VAN DE COMMISSIE

van 22 mei 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 mei 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

59,1

MA

39,6

MK

58,8

TR

50,7

ZZ

52,1

0707 00 05

AL

36,9

MK

42,5

TR

124,2

ZZ

67,9

0709 93 10

TR

113,5

ZZ

113,5

0805 10 20

EG

45,2

IL

74,1

MA

42,5

TR

49,7

ZA

53,8

ZZ

53,1

0805 50 10

TR

111,2

ZA

141,8

ZZ

126,5

0808 10 80

AR

102,7

BR

91,6

CL

92,8

CN

124,0

MK

26,7

NZ

152,2

US

200,5

UY

70,3

ZA

103,2

ZZ

107,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


23.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 552/2014 VAN DE COMMISSIE

van 22 mei 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95 wat betreft de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1) en met name artikel 183, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (2) zijn bepalingen vastgesteld voor de toepassing van de regeling inzake aanvullende invoerrechten en zijn de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, vastgesteld.

(2)

Uit de regelmatige controle van de gegevens die als basis worden gebruikt voor het bepalen van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd met inachtneming van de naargelang van de oorsprong optredende prijsverschillen.

(3)

Verordening (EG) nr. 1484/95 moet bijgevolg worden gewijzigd.

(4)

Om ervoor te zorgen dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de bijgewerkte gegevens van toepassing wordt, dient de onderhavige verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 mei 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47.


BIJLAGE

„BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(EUR/100 kg)

In artikel 3, lid 3, bedoelde zekerheid

(EUR/100 kg)

Oorsprong (1)

0207 12 10

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 70 %), bevroren

118,5

0

AR

0207 12 90

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren

130,3

0

AR

144,3

0

BR

0207 14 10

Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren

286,0

4

AR

219,8

24

BR

324,5

0

CL

253,5

14

TH

0207 14 60

Dijen van kippen, bevroren

138,5

1

BR

0207 27 10

Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren

314,6

0

BR

326,4

0

CL

0408 91 80

Eieren uit de schaal, gedroogd

422,2

0

AR

1602 32 11

Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken

246,6

12

BR


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.”.


BESLUITEN

23.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/22


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 22 mei 2014

inzake de bevestiging van de toepassing op Ierland van de respectievelijke overnameovereenkomsten tussen de Unie en de Speciale Administratieve Regio Macao van de Volksrepubliek China, de Republiek Albanië, de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka, de Russische Federatie, de Republiek Montenegro, de Republiek Servië, Bosnië en Herzegovina, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de Republiek Moldavië, de Islamitische Republiek Pakistan en Georgië

(2014/298/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 331, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie heeft een overnameovereenkomst gesloten met de Speciale Administratieve Regio Macao van de Volksrepubliek China bij Besluit 2004/424/EG van de Raad (1), met de Republiek Albanië bij Besluit 2005/809/EG van de Raad (2), met de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka bij Besluit 2005/372/EG van de Raad (3), met de Russische Federatie bij Besluit 2007/341/EG van de Raad (4), met de Republiek Montenegro bij Besluit 2007/818/EG van de Raad (5), met de Republiek Servië bij Besluit 2007/819/EG van de Raad (6), met Bosnië en Herzegovina bij Besluit 2007/820/EG van de Raad (7), met de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië bij Besluit 2007/817/EG van de Raad (8), met de Republiek Moldavië bij Besluit 2007/826/EG van de Raad (9), met de Islamitische Republiek Pakistan bij Besluit 2010/649/EU van de Raad (10) en met Georgië bij Besluit 2011/118/EU van de Raad (11).

(2)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft Ierland niet deelgenomen aan de vaststelling van de besluiten betreffende de sluiting van de respectievelijke overnameovereenkomsten, en waren de besluiten bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland.

(3)

Overeenkomstig artikel 4 van het Protocol heeft Ierland de Commissie bij brief van 11 december 2013 ervan in kennis gesteld dat het de overeenkomsten wenst te aanvaarden en eraan gebonden wenst te zijn.

(4)

De Commissie dient de betrokken derde landen er schriftelijk van in kennis te stellen dat Ierland ervoor gekozen heeft gebonden te zijn door de respectievelijke overeenkomsten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Overeenkomstig dit besluit zijn de volgende door de Unie gesloten overnameovereenkomsten van toepassing op Ierland:

a)

de bij Besluit 2004/424/EG gesloten overeenkomst met de Speciale Administratieve Regio Macao van de Volksrepubliek China;

b)

de bij Besluit 2005/809/EG gesloten overeenkomst met de Republiek Albanië;

c)

de bij Besluit 2005/372/EG gesloten overeenkomst met de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka;

d)

de bij Besluit 2007/341/EG gesloten overeenkomst met de Russische Federatie;

e)

de bij Besluit 2007/818/EG gesloten overeenkomst met de Republiek Montenegro;

f)

de bij Besluit 2007/819/EG gesloten overeenkomst met de Republiek Servië;

g)

de bij Besluit 2007/820/EG gesloten overeenkomst met Bosnië en Herzegovina;

h)

de bij Besluit 2007/817/EG gesloten overeenkomst met de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië;

i)

de bij Besluit 2007/826/EG gesloten overeenkomst met de Republiek Moldavië;

j)

de bij Besluit 2010/649/EU gesloten overeenkomst met de Islamitische Republiek Pakistan;

k)

de bij Besluit 2011/118/EU gesloten overeenkomst met Georgië.

Artikel 2

De Commissie stelt ieder derde land dat partij is bij de overeenkomsten waarnaar in artikel 1 wordt verwezen ervan in kennis dat de respectievelijke overeenkomst die met dat derde land is gesloten, van toepassing is op Ierland.

Iedere respectievelijke overeenkomst zal van toepassing zijn op Ierland vanaf de eerste dag van de tweede maand na ontvangst van de kennisgeving door het betrokken derde land.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 22 mei 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  Besluit 2004/424/EG van de Raad van 21 april 2004 betreffende de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Speciale Administratieve Regio Macao van de Volksrepubliek China inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 97).

(2)  Besluit 2005/809/EG van de Raad van 7 november 2005 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Albanië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PB L 304 van 23.11.2005, blz. 14).

(3)  Besluit 2005/372/EG van de Raad van 3 maart 2005 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PB L 124 van 17.5.2005, blz. 41).

(4)  Besluit 2007/341/EG van de Raad van 19 april 2007 betreffende de sluiting van de overnameovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Russische Federatie (PB L 129 van 17.5.2007, blz. 38).

(5)  Besluit 2007/818/EG van de Raad van 8 november 2007 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Montenegro betreffende de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PB L 334 van 19.12.2007, blz. 25).

(6)  Besluit 2007/819/EG van de Raad van 8 november 2007 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Servië betreffende de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PB L 334 van 19.12.2007, blz. 45).

(7)  Besluit 2007/820/EG van de Raad van 8 november 2007 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Bosnië en Herzegovina betreffende de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PB L 334 van 19.12.2007, blz. 65).

(8)  Besluit 2007/817/EG van de Raad van 8 november 2007 betreffende de sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië betreffende de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PB L 334 van 19.12.2007, blz. 1).

(9)  Besluit 2007/826/EG van de Raad van 22 november 2007 inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Moldavië betreffende de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PB L 334 van 19.12.2007, blz. 148).

(10)  Besluit 2010/649/EU van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan betreffende de overname van illegaal verblijvende personen (PB L 287 van 4.11.2010, blz. 50).

(11)  Besluit 2011/118/EU van de Raad van 18 januari 2011 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Georgië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PB L 52 van 25.2.2011, blz. 45).