ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 149

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
20 mei 2014


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad

1

 

*

Verordening (EU) nr. 509/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld

67

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

20.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/1


VERORDENING (EU) Nr. 508/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 mei 2014

inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42, artikel 43, lid 2, artikel 91, lid 1, artikel 100, lid 2, artikel 173, lid 3, artikelen 175 en 188, artikel 192, lid 1, artikel 194, lid 2, artikel 195, lid 2, en artikel 349,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft in haar mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 13 juli 2011, getiteld „Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid”, de mogelijke uitdagingen en doelstellingen voor het gemeenschappelijk visserijbeleid („GVB”) in de periode na 2013 uiteengezet en daarbij aangegeven welke richting het GVB in die periode mogelijk zal uitgaan. Tegen de achtergrond van het debat dat volgde op de bekendmaking van die mededeling werd het GVB hervormd door middel van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4). De hervorming van het GVB heeft betrekking op alle belangrijke elementen van het GVB, inclusief de financiële aspecten ervan. Om de doelstellingen van die hervorming te kunnen verwezenlijken, is het aangewezen om Verordening (EG) nr. 2328/2003 van de Raad (5), Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad (6), Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad (7) en Verordening (EG) nr. 791/2007 van de Raad (8) in te trekken, en om deze verordeningen te vervangen door deze verordening.

Aangezien alles wat met de Europese zeeën en oceanen te maken heeft, met elkaar verbonden is, moet op grond van onderhavige verordening steun worden verleend voor de verdere ontwikkeling van het geïntegreerd maritiem beleid (GMB), als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(2)

Het toepassingsgebied van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) moet GVB-steun omvatten voor de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, het beheer van de visserijtakken en de vloten die dergelijke rijkdommen exploiteren, de biologische zoetwaterrijkdommen en de aquacultuur, alsmede voor de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten voor zover deze activiteiten worden uitgeoefend op het grondgebied van de lidstaten, door Unievissersvaartuigen of door onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat en de bepalingen indachtig van artikel 117 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 (10) (UNCLOS).

(3)

Het GVB kan slechts slagen indien een doeltreffend controle-, inspectie- en handhavingssysteem wordt toegepast, en indien zowel voor wetenschappelijk advies als voor uitvoerings- en controledoeleinden betrouwbare en volledige gegevens beschikbaar zijn. Het EFMZV moet dan ook ter ondersteuning van die maatregelen worden ingezet.

(4)

Het toepassingsgebied van het EFMZV moet de steun omvatten die in het kader van het GMB wordt toegewezen voor de ontwikkeling en uitvoering van gecoördineerde besluitvorming en gecoördineerde concrete acties inzake zeeën, oceanen, kustgebieden en maritieme sectoren welke een aanvulling vormen op de verschillende beleidsgebieden van de Unie die zijdelings gevolgen hebben voor deze gebieden en deze sectoren, zoals het GVB en het EU-beleid inzake vervoer, industrie, territoriale cohesie, milieu, energie en toerisme. Coherentie en integratie moeten verzekerd zijn bij het beheer van de verschillende sectorale beleidslijnen in zeegebieden zoals de Oostzee, de Noordzee, de Keltische zeeën, de Golf van Biskaje en de Iberische kust, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.

(5)

Begunstigden van het EFMZV, in de zin van artikel 2, punt 10), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11), kunnen, wat het EFMZV betreft, marktdeelnemers in de zin van artikel 4, punt 30), van Verordening (EU) nr. 1380/2013, vissers of organisaties van vissers zijn, tenzij in onderhavige verordening anders wordt bepaald.

(6)

Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van 17 juni 2010, waarbij de nieuwe strategie van de Unie voor banen en slimme, duurzame en inclusieve groei, gebaseerd op de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 met als titel „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” („Europa 2020-strategie”) is vastgesteld, moeten de Unie en de lidstaten werken aan slimme, duurzame en inclusieve groei en tegelijkertijd de harmonieuze ontwikkeling in de Unie bevorderen. Middelen moeten gericht worden ingezet voor de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van de Europa 2020-strategie, in het bijzonder die welke verband houden met werkgelegenheid, klimaatverandering en duurzaamheid van energie, de armoedebestrijding en sociale insluiting, en voor de verbetering van de doeltreffendheid door resultaatgerichter te werk te gaan. De opname van het GMB in het nieuwe EFMZV draagt eveneens bij tot de voornaamste beleidsdoelstellingen in de Europa 2020-strategie, en is in overeenstemming met de algemene doelstellingen die in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zijn verankerd, namelijk vergroting van de economische, sociale en territoriale cohesie.

(7)

Om te garanderen dat het EFMZV bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB, het GMB en de Europa 2020-strategie, moet worden ingezet op een beperkt aantal prioriteiten, zoals bevordering van een uit milieuoogpunt duurzame en hulpbronefficiënte, innovatieve, concurrerende en op kennis gebaseerde visserij en aquacultuur, bevordering van de uitvoering van het GVB, verbetering van de werkgelegenheid en de territoriale cohesie, bevordering van afzet en verwerking, alsmede bevordering van de uitvoering van het GMB.

(8)

De Unie moet, in alle fasen van de uitvoering van het EFMZV, ernaar streven de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, alsmede discriminatie op basis van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid te voorkomen.

(9)

De overkoepelende doelstelling van het GVB bestaat erin ervoor zorgen dat de visserij- en de aquacultuuractiviteiten bijdragen tot de totstandkoming van een ecologische omgeving die duurzaam op lange termijn is en de noodzakelijke premisse vormt voor economische en sociale ontwikkeling. Andere doelstellingen van het GVB zijn een hogere productiviteit, een billijke levensstandaard in de visserijsector en stabiele markten, en het moet de beschikbaarheid waarborgen van rijkdommen en voorraden die tegen een redelijke prijs beschikbaar zijn voor consumenten.

(10)

Het is van het grootste belang dat milieuoverwegingen beter in aanmerking worden genomen in het GVB, dat moet bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van het milieubeleid en de Europa 2020-strategie van de Unie. Het GVB heeft ten doel om waar mogelijk in 2015 en uiterlijk in 2020 de levende biologische rijkdommen van de zee zo te exploiteren dat de visbestanden boven een niveau worden gebracht of behouden die de maximale duurzame opbrengst kunnen opleveren. In het kader van het GVB moeten bij de tenuitvoerlegging van het visserijbeheer de voorzorgsbenadering en de ecosysteemgerichte benadering worden gevolgd. Bijgevolg moet het EFMZV bijdragen tot de bescherming van het mariene milieu zoals bedoeld in Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (12).

(11)

Met de financiering van de GVB- en de GMB-uitgaven uit één fonds, het EFMZV, wordt tegemoetgekomen aan de noodzaak een en ander te vereenvoudigen en de integratie van deze twee beleidsgebieden te intensiveren. De uitbreiding van het systeem van gedeeld beheer naar verwerking en afzet — met inbegrip van compensatie voor de ultraperifere gebieden en activiteiten op het gebied van controle, gegevensverzameling en -beheer, en naar het GMB — moet bijdragen tot het vereenvoudigingen en verminderen van de administratieve belasting voor de Commissie en de lidstaten, alsook tot een coherentere en doeltreffendere steunverlening.

(12)

De GVB- en de GMB-uitgaven moeten met Uniebegrotingsmiddelen worden gefinancierd uit één fonds, het EFMZV, dat hetzij direct, hetzij gedeeld met de lidstaten wordt beheerd. Met de lidstaten gedeeld beheer moet niet alleen op maatregelen ter ondersteuning van de visserij, de aquacultuur en door de eigen gemeenschap aangestuurde plaatselijke ontwikkeling worden toegepast, maar ook op verwerking en afzet, de compensatie voor de ultraperifere gebieden, activiteiten op het gebied van controle en gegevensverzameling en het GMB. Het directe beheer moet worden toegepast op wetenschappelijk advies, specifieke controle- en handhavingsmaatregelen, vrijwillige bijdragen aan de regionale organisaties voor visserijbeheer, adviesraden, marktonderzoek, concrete acties voor de uitvoering van het GMB en communicatieactiviteiten. Er moet worden gespecificeerd welke concrete acties uit het EFMZV kunnen worden gefinancierd.

(13)

Wat de controle- en handhavingsmaatregelen betreft, moet een onderscheid worden gemaakt tussen de categorie maatregelen die wordt gecofinancierd onder gedeeld beheer, en de categorie maatregelen die wordt gecofinancierd onder direct beheer. Het is van cruciaal belang dat de financiële middelen voor controle en gegevensverzameling onder gedeeld beheer strikt worden afgebakend, en dat tegelijkertijd flexibiliteit tussen die twee categorieën maatregelen mogelijk is.

(14)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 mag de Unie slechts financiële steun in het kader van het EFMZV verlenen indien de lidstaten en de marktdeelnemers de GVB-voorschriften nakomen. Met deze voorwaarde wordt aangegeven dat de Unie overeenkomstig artikel 3 VWEU de taak heeft om in het algemeen belang in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid te zorgen voor de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee.

(15)

De verwezenlijking van de GVB-doelstellingen zou op de helling komen te staan indien uit het EFMZV financiële steun van de Unie zou worden betaald aan marktdeelnemers die vooraf niet voldeden aan vereisten betreffende het algemeen belang van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee. Daarom mogen door marktdeelnemers ingediende aanvragen slechts voor financiering in het kader van het EFMZV in aanmerking komen op voorwaarde dat de betrokken marktdeelnemers gedurende een bepaalde periode vóór de indiening van hun steunaanvraag geen ernstige inbreuk hebben gemaakt of een strafbaar feit of fraude hebben gepleegd en niet betrokken zijn geweest bij de exploitatie, het beheer of de eigendom van vissersvaartuigen die zijn opgenomen in de Unielijst van vaartuigen die onwettige, ongereglementeerde en niet-aangegeven visserijactiviteiten verrichten (IOO-vaartuigen) of van vaartuigen die de vlag voerden van landen die als niet-meewerkende derde landen zijn aangemerkt zoals vastgelegd in deze verordening.

(16)

Bovendien moeten de begunstigden, na indiening van de steunaanvraag, aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden blijven voldoen gedurende de volledige periode van uitvoering van de concrete actie en gedurende een periode van vijf jaar nadat de laatste betaling aan de betrokken begunstigde is verricht.

(17)

Indien de begunstigde de voorwaarden in verband met subsidiabiliteit en duur niet naleeft, moeten er financiële gevolgen en correcties aan vasthangen. Bij het bepalen van het bedrag van een dergelijke financiële correctie, moet rekening worden gehouden met de aard, de ernst, de duur en de eventuele herhaling van de inbreuk, het strafbaar feit of de fraude door de begunstigde en met het belang van de EFMZV-bijdrage voor de economische activiteit van de begunstigde.

(18)

De verwezenlijking van de GVB-doelstellingen zou tevens worden ondermijnd indien in het kader van het EFMZV financiële steun van de Unie wordt betaald aan lidstaten die niet voldoen aan hun uit de GVB-voorschriften voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot het algemeen belang van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, zoals gegevensverzameling en uitvoering van de controlevereisten. Niet-naleving van deze verplichtingen door de lidstaten brengt bovendien het gevaar met zich mee dat niet in aanmerking komende aanvragen of niet-subsidiabele concrete acties niet door de lidstaten zouden worden gedetecteerd.

(19)

Om te voorkomen dat niet-subsidiabele betalingen worden verricht en om lidstaten ertoe te stimuleren de GVB-voorschriften na te leven, moet het mogelijk zijn om bij wijze van voorzorgsmaatregel telkens voor een beperkte periode en voor een beperkt toepassingsgebied betalingen te onderbreken of te schorsen. Financiële correcties met specifieke en onherroepelijke consequenties moeten slechts worden toegepast op uitgaven die verband houden met de gevallen waarin de voorschriften niet zijn nageleefd.

(20)

Om ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van de fondsen voor steunverlening in het kader van het cohesiebeleid, namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds (CF), beter wordt gecoördineerd en geharmoniseerd met de fondsen voor plattelandsontwikkeling en voor de maritieme en visserijsector, namelijk respectievelijk het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en het EFMZV, zijn gemeenschappelijke bepalingen voor al die fondsen (de „ESI-fondsen”) vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1303/2013. Naast de in Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde bepalingen, bevat de onderhavige verordening, vanwege de bijzondere kenmerken van de sectoren GVB en GMB, specifieke, aanvullende bepalingen.

(21)

Rekening houdend met de omvang van de respectieve administraties van de lidstaten en het totaalbedrag van de aan het operationele programma toegewezen overheidsuitgaven, moet het evenredigheidsbeginsel gedurende de gehele programmeringsperiode op het operationele programma worden toegepast.

(22)

De Commissie moet op basis van objectieve en transparante criteria de jaarlijks beschikbare vastleggingskredieten voor elke lidstaat vaststellen. Onder die criteria moeten onder meer worden verstaan: indicatoren aan de hand waarvan de omvang van de visserijtakken en de aquacultuursector wordt gemeten, de reikwijdte van de verantwoordelijkheden inzake controle en gegevensverzameling, de historische toewijzingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1198/2006 en de historische besteding overeenkomstig Verordening (EG) nr. 861/2006.

(23)

In het kader van het GVB is het van het grootste belang dat vooraf aan bepaalde specifieke voorwaarden wordt voldaan, in het bijzonder wat betreft de indiening van een verslag over vangstcapaciteit en van een meerjarig nationaal strategisch aquacultuurplan en het bewijs dat de nodige administratieve capaciteit voorhanden is om enerzijds te voldoen aan de vereisten inzake de verstrekking van gegevens voor het visserijbeheer en om anderzijds de tenuitvoerlegging van een controle-, inspectie- en handhavingssysteem van de Unie af te dwingen.

(24)

Overeenkomstig de nagestreefde vereenvoudiging moeten alle activiteiten in het kader van het EFMZV die onder het gedeelde beheer vallen, met inbegrip van controles en gegevensverzameling, in één operationeel programma per lidstaat worden opgenomen overeenkomstig de nationale structuur van de betrokken lidstaat. De programmeringsperiode moet de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 bestrijken. Bij de voorbereiding van het ene operationeel programma, moeten lidstaten ervoor zorgen dat de inhoud en de omvang van hun operationeel programma de nagestreefde vereenvoudiging weergeven. In elk programma moet een strategie worden vastgesteld aan de hand waarvan de streefdoelen ten aanzien van de Unieprioriteiten in het kader van het EFMZV moeten worden bereikt, en moet een samenstel van maatregelen worden voorzien. De programmering moet in overeenstemming zijn met die Unieprioriteiten en moet tegelijkertijd afgestemd zijn op de nationale context, en moet een aanvulling vormen op andere Uniebeleidsgebieden, in het bijzonder de plattelandsontwikkeling en de cohesie.

(25)

Om de kleinschalige kustvisserij te bevorderen moeten lidstaten met een aanzienlijk segment kleinschalige kustvisserij bij hun operationele programma’s een actieplan voor de ontwikkeling, het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de kleinschalige kustvisserij voegen.

(26)

Om tijdens de tenuitvoerlegging van het EFMZV bij te dragen tot de nagestreefde vereenvoudiging en om de controlekosten en het foutenpercentage te reduceren, moeten de lidstaten zo veel mogelijk gebruikmaken van de mogelijkheid om gebruik te maken van vereenvoudigde vormen van subsidies zoals voorzien in Verordening (EU) nr. 1303/2013.

(27)

Met het oog op de handhaving van de controleverplichtingen in het kader van het GVB moeten de lidstaten het gedeelte van het operationele programma dat betrekking heeft op controle, opstellen overeenkomstig de Unieprioriteiten die de Commissie voor dat beleidsgebied heeft vastgesteld. Om het operationele programma te kunnen aanpassen aan de evoluerende behoeften op het gebied van controle en handhaving, dient het controlegerelateerde gedeelte van het operationele programma regelmatig te worden herzien in het licht van veranderingen in de prioriteiten van de Unie op het gebied van het controle- en handhavingsbeleid in het kader van het GVB. Die wijzigingen moeten door de Commissie worden goedgekeurd. Om flexibiliteit in de programmering van activiteiten op het gebied van controle te behouden, moet het controlegerelateerde gedeelte van het operationele programma kunnen worden herzien aan de hand van een vereenvoudigde procedure.

(28)

De lidstaten moeten het gedeelte van het operationele programma dat betrekking heeft op gegevensverzameling, opstellen overeenkomstig het meerjarenprogramma van de Unie als bedoeld in Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad (13). Om zich aan te passen aan de specifieke behoeften op het gebied van gegevensverzameling moeten de lidstaten een werkprogramma overeenkomstig die verordening opstellen, dat door de Commissie moet worden goedgekeurd.

(29)

Met uitzondering van technische bijstand door de Commissie, moeten de middelen onder direct beheer vooraf per doelstelling met een flexibiliteitsmarge van 5 % worden bepaald en onder jaarlijkse werkprogramma’s vallen.

(30)

Om het concurrentievermogen en de economische prestaties van de visserijsector te verbeteren, is het van essentieel belang investeringen in innovatie te bevorderen en daaraan steun te verlenen. Teneinde een grotere deelname te bevorderen, moet de procedure voor het aanvragen van steun voor innovatie worden vereenvoudigd.

(31)

Ook investeringen in menselijk kapitaal zijn onmisbaar om het concurrentievermogen en de economische prestaties van de visserij- en de maritieme sector te verbeteren. Hiertoe moet uit het EFMZV steun worden verleend voor adviesdiensten, samenwerking tussen wetenschappers en vissers, beroepsopleiding, een leven lang leren, met als doel kennisverspreiding te verbeteren, de prestaties en het concurrentievermogen van de marktdeelnemers globaal te verbeteren en de sociale dialoog te bevorderen. Bij wijze van erkenning van hun rol in de vissersgemeenschappen moet, onder bepaalde voorwaarden, ook aan echtgenotes en levenspartners van zelfstandige vissers steun worden verleend voor beroepsopleiding, een leven lang leren, kennisverspreiding en netwerkactiviteiten die aan hun ontwikkeling op professioneel gebied bijdragen.

(32)

Teneinde hulp te kunnen bieden aan jongeren die gedurende een periode van aanhoudende financiële crisis problemen ondervinden bij de toegang tot de arbeidsmarkt in de visserijsector, moet uit het EFMZV steun worden verleend voor stageprogramma’s en cursussen betreffende duurzame visserijpraktijken en de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee.

(33)

Gezien de cruciale rol van kleinschalige kustvissers in de kustgemeenschappen en gezien de mogelijkheden die diversifiëring voor deze vissers meebrengt, moet het EFMZV steun verlenen voor investeringen die bijdragen tot de diversifiëring van het inkomen van vissers door middel van de ontwikkeling van aanvullende activiteiten, waaronder investeringen aan boord, hengeltoerisme, restaurants, visserijgebonden milieudiensten en educatieve activiteiten in verband met visserij.

(34)

Het is voor jonge vissers een financiële uitdaging om nieuwe economische activiteiten in de visserijsector te creëren en te ontwikkelen en daaraan zou aandacht moeten worden geschonken bij het toekennen en bestemmen van middelen in het kader van het EFMZV. Dergelijke ontwikkeling is van wezenlijk belang voor het concurrentievermogen van de visserijsector in de Unie. Er moet derhalve steun komen om jonge vissers die aan hun visserijactiviteiten beginnen, te helpen zich te vestigen. Om de levensvatbaarheid van nieuwe economische activiteiten die in het kader van het EFMZV worden gesteund, te garanderen moet voor het krijgen van steun de voorwaarde worden gesteld dat de nodige vaardigheden en kennis worden opgedaan. Steun voor het beginnen van een bedrijf moet niet verder gaan dan een bijdrage aan de aanschaf van het eerste vissersvaartuig.

(35)

Met het oog op de behoeften op het gebied van gezondheid en veiligheid aan boord moet uit het EFMZV-steun worden verleend voor investeringen in veiligheid, arbeidsomstandigheden, gezondheid en hygiëne aan boord, mits de investeringen waarvoor steun wordt verleend verder gaan dan de vereisten op grond van Unierecht of nationaal recht.

(36)

Er moeten regels worden vastgesteld voor het toekennen van toelagen en financiële compensatie aan vissers en eigenaren van vissersvaartuigen in geval van tijdelijke stopzetting van de visserijactiviteiten, indien een dergelijke stopzetting het rechtstreekse gevolg is van bepaalde instandhoudingsmaatregelen, de vaststelling en toewijzing van vangstmogelijkheden niet inbegrepen, voorzien is in bepaalde uniale of nationale visserijbeheerplannen, of voortvloeit uit de niet-verlenging van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij of protocollen daarbij. Dergelijke regels moeten ook worden vastgesteld in gevallen van definitieve stopzetting van visserijactiviteiten.

(37)

Het moet onder bepaalde voorwaarden voor het EFMZV mogelijk zijn om bij te dragen tot onderlinge fondsen die financiële compensatie verlenen aan vissers voor economische verliezen ten gevolge van ongunstige weersomstandigheden, een milieuongeval of bergingskosten.

(38)

Teneinde visserijactiviteiten aan vangstmogelijkheden aan te passen, moet het voor het EFMZV mogelijk zijn steun te verlenen voor het ontwerp, de uitwerking, de monitoring, de evaluatie en het beheer van systemen voor het toewijzen van vangstmogelijkheden.

(39)

Het is van het grootste belang milieuoverwegingen in het EFMZV te integreren en de uitvoering van instandhoudingsmaatregelen in het kader van het GVB te steunen, met dien verstande dat hierbij rekening wordt gehouden met de uiteenlopende kenmerken van Uniewateren. Daartoe dient absoluut een geregionaliseerde benadering van instandhoudingsmaatregelen te worden ontwikkeld.

(40)

Uit het EFMZV moet evenzo steun kunnen worden verleend om de impact van de visserij op het mariene milieu te reduceren, in het bijzonder door eco-innovatie en selectiever vistuig en selectievere apparatuur te bevorderen en door maatregelen te nemen om de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen, samen met de diensten die deze verlenen, te beschermen en in stand te houden overeenkomstig de „EU-biodiversiteitsstrategie tot 2020”.

(41)

Overeenkomstig het kerndoel van de Europa 2020-strategie in verband met de mitigatie van klimaatverandering en energie-efficiëntie, moet het voor het EFMZV mogelijk zijn steun te verlenen voor investeringen aan boord en energieaudits.

(42)

Om de gevolgen van de klimaatverandering te matigen en de energie-efficiëntie van vissersvaartuigen te verbeteren, moet het mogelijk zijn steun te verlenen voor de modernisering en vervanging van hoofd- of hulpmotoren, mits marktdeelnemers die in de kleinschalige kustvisserij actief zijn, in de selectieprocedure voorrang krijgen teneinde hun toegang tot financiering te bevorderen, en mits grotere vaartuigen aan de vermindering van het motorvermogen bijdragen.

(43)

Om de duurzaamheidsdoelstelling van de hervorming van het GVB niet in het gedrang te brengen, moet het bedrag aan financiële steun dat aan vlootmaatregelen zoals tijdelijke en definitieve stopzetting van activiteiten of vervanging van motoren kan worden besteed, worden geplafonneerd, en moet de tijdspanne gedurende welke dergelijke financiële steun voor definitieve stopzetting kan worden verleend, worden beperkt.

(44)

Overeenkomstig het teruggooiverbod dat in het kader van het GVB is ingevoerd, moet uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen aan boord die ten doel hebben ongewenst vangsten optimaal te gebruiken en de onvoldoende gebruikte delen van de gevangen vis te benutten. Aangezien de rijkdommen schaars zijn en de waarde van de gevangen vis moet worden gemaximaliseerd, moet uit het EFMZV ook steun worden verleend voor investeringen aan boord die tot doel hebben commerciële waarde toe te voegen aan de gevangen vis.

(45)

Het belang van vissershavens, aanlandingsplaatsen en beschuttingsplaatsen indachtig, moet uit het EFMZV steun worden verleend voor ter zake relevante investeringen die in het bijzonder de verbetering van de energie-efficiëntie, de milieubescherming, de kwaliteit van de aangelande producten, de veiligheid en de arbeidsomstandigheden tot doel hebben.

(46)

Het is van essentieel belang voor de Unie dat een duurzaam evenwicht tussen de beschikbare zoetwaterrijkdommen en de exploitatie daarvan wordt bereikt. Daarom moeten, met inachtneming van de gevolgen voor het milieu en de noodzaak de economische rendabiliteit van die sectoren op peil te houden, adequate bepalingen ter ondersteuning van de binnenvisserij worden vastgesteld.

(47)

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie van 19 september 2002 aan de Raad en het Europees Parlement, getiteld „Een strategie voor de duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur” en de mededeling van de Commissie van 29 april 2013 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld „Strategische richtsnoeren voor duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur”, de GVB-doelstellingen en de Europa 2020-strategie, moet uit het EFMZV steun worden verleend voor de ecologisch, economisch en sociaal duurzame ontwikkeling van de aquacultuursector.

(48)

Gezien de impact die gekweekte dieren die uit aquacultuurlocaties ontsnappen, op wilde mariene populaties kunnen hebben, mag het EFMZV het kweken van genetisch gewijzigde organismen niet stimuleren.

(49)

De aquacultuur draagt bij tot de groei en de werkgelegenheid in kust- en plattelandsgebieden. Daarom is het van essentieel belang dat het EFMZV toegankelijk is voor aquacultuurondernemingen, in het bijzonder middelgrote en kleine bedrijven, en nieuwe aquacultuurexploitanten helpt aantrekken. Om het concurrentievermogen en de economische prestaties van de aquacultuursector te verbeteren, is het van essentieel belang innovatie en ondernemerschap te bevorderen. Daarom moet uit het EFMZV steun kunnen worden verleend voor innovatieve concrete acties, de bedrijfsontwikkeling van aquacultuurondernemingen in het algemeen, waaronder de non-food en de offshore aquacultuur, en aanvullende activiteiten zoals hengeltoerisme, aquacultuurgebonden milieudiensten of educatieve activiteiten.

(50)

Ook investeringen in menselijk kapitaal zijn onmisbaar om het concurrentievermogen en de economische prestaties van de aquacultuursector te verbeteren. Hiertoe moet uit het EFMZV steun kunnen worden verleend voor een leven lang leren en netwerkvorming, ter bevordering van kennisverspreiding, en voor adviesdiensten die de prestaties en het concurrentievermogen van de marktdeelnemers globaal moeten helpen verbeteren.

(51)

Om bij te dragen tot de ontwikkeling van de aquacultuurlocaties en de aquacultuurinfrastructuur, moet het voor het EFMZV mogelijk zijn steun te verlenen aan nationale en regionale autoriteiten bij hun strategische keuzes, in het bijzonder betreffende het afbakenen en in kaart brengen van gebieden die het meest geschikt zijn voor de ontwikkeling van aquacultuur.

(52)

Om ecologisch, sociaal en economisch duurzame aquacultuur te bevorderen, moet uit het EFMZV steun kunnen worden verleend voor zeer milieuvriendelijke aquacultuuractiviteiten, voor de invoering van ecobeheer in aquacultuurbedrijven, voor het gebruik van auditregelingen en voor de omschakeling naar biologische aquacultuur. Evenzo moet uit het EFMZV steun worden toegekend voor aquacultuur die bijzondere milieudiensten verleent.

(53)

Het belang van de consumentenbescherming indachtig, moet het EFMZV aan de aquacultuurexploitanten adequate steun kunnen verlenen om door de aquacultuurteelt veroorzaakte risico’s voor de gezondheid van mens en dier te voorkomen of te reduceren.

(54)

Gezien het risico dat aan investeringen in aquacultuuractiviteiten verbonden is, moet het EFMZV de positie van de bedrijven kunnen bevorderen door bij te dragen aan een aquacultuurbestandsverzekering, en zo het inkomen van de producenten te beschermen tegen abnormale productieverliezen die in het bijzonder terug te voeren zijn op natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, plotse veranderingen in de waterkwaliteit, ziekten of plagen en de vernieling van productievoorzieningen.

(55)

Aangezien de vanuit de gemeenschap geleide benadering van plaatselijke ontwikkeling al een aantal jaar nuttig is gebleken om, met inachtneming van de multisectorale behoeften voor endogene ontwikkeling, de ontwikkeling van visserij- en aquacultuurgebieden en plattelandsgebieden te bevorderen, moet de ter zake relevante steunverlening worden voortgezet en geïntensiveerd.

(56)

In de visserij- en aquacultuursector moeten in het kader van de vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkeling innovatieve benaderingen voor het creëren van groei en banen worden gestimuleerd, in het bijzonder door waarde aan visserijproducten toe te voegen en de plaatselijke economie te diversifiëren naar nieuwe economische activiteiten, met inbegrip van de bedrijvigheid die samenhangt met „blauwe groei” en met maritieme sectoren die zich niet met de visserij zelf bezighouden.

(57)

De duurzame ontwikkeling van de visserij- en aquacultuursector moet bijdragen tot de doelstellingen van de Europa 2020-strategie inzake sociale inclusie en armoedebestrijding, het scheppen van banen, en innovatie op plaatselijk niveau. Het dient tevens bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstelling van territoriale cohesie, de belangrijkste in het VWEU verankerde prioriteit.

(58)

De vanuit de gemeenschap geleide ontwikkeling moet ten uitvoer worden gelegd middels een van onderop gestuurde benadering, meer bepaald in de vorm van plaatselijke partnerschappen die zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de publieke sector, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld, en die de lokale samenleving correct weerspiegelen. Die lokale actoren zijn het best geplaatst om multisectorale vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkelingsstrategieën die tegemoet komen aan de behoeften van het plaatselijke visserijgebied, op te stellen en ten uitvoer te leggen. Er moet op worden toegezien dat geen enkele belangengroep meer dan 49 % van de stemrechten in de besluitvormingsorganen van plaatselijke actiegroepen visserij (Fisheries local action groups, FLAG’s) in handen heeft.

(59)

Netwerkvorming tussen de plaatselijke partnerschappen is een wezenlijk kenmerk van die benadering. Samenwerking tussen plaatselijke partnerschappen is derhalve een belangrijk ontwikkelingsinstrument dat in het kader van het EFMZV gesteund moet worden.

(60)

De steunverlening aan visserijgebieden in het kader van het EFMZV moet worden gecoördineerd met de steun voor plaatselijke ontwikkeling in het kader van andere Uniefondsen, en moet betrekking hebben op alle aspecten van de voorbereiding en uitvoering van vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkelingsstrategieën en concrete acties van FLAG’s, en op de kosten die gepaard gaan met de stimulering van de plaatselijke gebieden en met de werking van de plaatselijke partnerschappen.

(61)

Om de rendabiliteit van de visserij en de aquacultuur in een zeer concurrerende markt te garanderen, moeten bepalingen worden vastgesteld voor de verlening van steun voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14) inzake de gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten en voor de afzet- en verwerkingsactiviteiten die de marktdeelnemers verrichten om de waarde van de visserij- en de aquacultuurproducten te maximaliseren. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de bevordering van concrete acties die de integratie van productie-, verwerkings- en afzetactiviteiten in de bevoorradingsketen ten doel hebben, of die bestaan uit innovatieve procedures of methoden. Producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties moeten prioritair steun ontvangen. In het geval van productie- en afzetprogramma’s moeten enkel dergelijke organisaties en unies in aanmerking komen voor steun. Met het oog op de aanpassing aan het teruggooiverbod moet uit het EFMZV ook steun worden verleend voor de verwerking van ongewenste vangsten.

(62)

Verordening (EU) nr. 1379/2013 voorziet in een mechanisme voor de opslag van visserijproducten voor menselijke consumptie teneinde de marktstabiliteit te bevorderen. Met het oog op een overgang van marktinterventiemechanismen naar een nieuwe nadruk op de programmering en het beheer van productie- en afzetactiviteiten, moet enige uit het EFMZV verleende steun uiterlijk 31 december 2018 verstrijken.

(63)

Aangezien kleinschalige kustvissers steeds meer concurrentie ondervinden, moet het EFMZV steun kunnen verlenen voor ondernemingsinitiatieven die dergelijke vissers ontplooien om waarde aan de door hen gevangen vis toe te voegen, in het bijzonder door dergelijke vis zelf te verwerken of rechtstreeks af te zetten.

(64)

Aangezien de visserijactiviteiten in de ultraperifere gebieden van de Europese Unie onder druk staan, in het bijzonder als gevolg van het afgelegen karakter van die gebieden en de specifieke weersomstandigheden, moet het voor het EFMZV mogelijk zijn de in artikel 349 VWEU bedoelde bijzondere beperkingen van dergelijke gebieden mee te nemen.

(65)

Met het oog op handhaving van de concurrentiepositie van bepaalde visserij- en aquacultuurproducten uit de ultraperifere gebieden van het Unie ten opzichte van die van soortgelijke producten uit andere gebieden van de Unie, heeft de Unie in 1992 maatregelen ingevoerd om de extra kosten die de visserijsector in dit verband maakt, te vergoeden. De maatregelen voor de periode 2007-2013 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 791/2007. Ter compensatie van de extra kosten voor de afzet van voor het vissen, het kweken, de verwerking en de afzet van bepaalde visserij- en aquacultuurproducten uit de ultraperifere gebieden van de Unie, dient deze steunverlening met ingang van 1 januari 2014 te worden voortgezet, zodat de compensatie bijdraagt tot de instandhouding van de economische levensvatbaarheid van marktdeelnemers uit die gebieden.

(66)

Gezien de uiteenlopende afzetomstandigheden in de ultraperifere gebieden en de schommelingen in de vangsten en de visbestanden en in de vraag op de markten, dient het aan de betrokken lidstaten te worden overgelaten om, binnen de grenzen van de totale toewijzing per lidstaat, de voor compensatie in aanmerking komende visserijproducten, de respectieve maximumhoeveelheden en de compensatiebedragen vast te stellen.

(67)

De lidstaten dient te worden toegestaan om, binnen de totale toewijzing per lidstaat, de lijst en de hoeveelheden van de betrokken visserijproducten en het compensatiebedrag te differentiëren. Ook dient de lidstaten te worden toegestaan hun compensatieplannen aan te passen als veranderende omstandigheden dat rechtvaardigen.

(68)

De lidstaten moeten het compensatiebedrag vaststellen op een niveau dat een passende compensatie mogelijk maakt van de extra kosten die het gevolg zijn van de bijzondere beperkingen van de ultraperifere gebieden. Om overcompensatie te voorkomen, dient dat bedrag in verhouding te staan tot de extra kosten die middels steun worden gecompenseerd Daartoe moet ook rekening worden gehouden met andere soorten van overheidsmaatregelen die van invloed zijn op de hoogte van de extra kosten.

(69)

Het is van het grootste belang dat de lidstaten en de marktdeelnemers over de nodige middelen beschikken om een hoog controleniveau te garanderen en de controles bijgevolg niet alleen garant staan voor de naleving van het GVB, maar ook zorgen voor de duurzame exploitatie van de levende aquatische rijkdommen. Daarom moet het voor het EFMZV mogelijk zijn lidstaten en marktdeelnemers te ondersteunen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (15). Deze steun moet een nalevingscultuur creëren en bijdragen tot duurzame groei.

(70)

De steun die op basis van Verordening (EG) nr. 861/2006 aan de lidstaten wordt verleend voor uitgaven die gepaard gaan met de tenuitvoerlegging van het controlesysteem van de Unie, moet worden verhoogd in het kader van het EFMZV overeenkomstig de keuze voor de toepassing van het beleid via één fonds.

(71)

Overeenkomstig de doelstellingen van het controle- en handhavingsbeleid van de Unie is het passend om vast te stellen hoeveel tijd patrouillevaartuigen, -vliegtuigen en -helikopters minimaal aan visserijcontrole moeten besteden en dit minimum als grondslag voor steunverlening in het kader van het EFMZV te gebruiken.

(72)

Gezien het belang van samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van controle moet hiervoor steun uit het EFMZV kunnen worden verleend.

(73)

Er moeten bepalingen worden vastgesteld inzake steunverlening voor de verzameling, het beheer en het gebruik van visserijgegevens conform het meerjarenprogramma van de Unie, in het bijzonder ter ondersteuning van nationale programma’s en het beheer en gebruik van gegevens voor wetenschappelijke analyse en de tenuitvoerlegging van het GVB. De steun die op basis van Verordening (EG) nr. 861/2006 aan de lidstaten wordt verleend voor uitgaven die gepaard gaan met de verzameling, het beheer en het gebruik van visserijgegevens, moet worden voortgezet in het kader van het EFMZV overeenkomstig de keuze voor de toepassing van het beleid via één fonds.

(74)

Goede en doeltreffende besluitvorming op het gebied van visserijbeheer in het kader van het GVB moet worden ondersteund met onderzoeks- en samenwerkingsactiviteiten, met de verstrekking van wetenschappelijke en sociaaleconomische adviezen en met adviezen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging en de ontwikkeling van het GVB, ook in biogeografisch gevoelige gebieden.

(75)

Het is tevens noodzakelijk steun te verlenen voor samenwerking tussen de lidstaten en, in voorkomend geval, met derde landen wanneer gegevens worden verzameld over hetzelfde zeegebied, en voor samenwerking met de relevante internationale wetenschappelijke organisaties.

(76)

Het GMB heeft tot doel om, overeenkomstig de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2007 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Sociaal en Economisch Comité en het Comité van de Regio’s, getiteld „Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie”, het duurzame gebruik van zeeën en oceanen te ondersteunen en te komen tot een gecoördineerde, coherente en transparante besluitvorming over de beleidsgebieden die gevolgen hebben voor zeeën, oceanen, eilanden, kustgebieden, ultraperifere gebieden en maritieme sectoren.

(77)

Aanhoudende financiële ondersteuning is nodig om het GMB van de Unie uit te voeren en verder te ontwikkelen, zoals weergegeven in Verordening (EU) nr. 1255/2011, in de conclusies van de Raad, in de resoluties van het Europees Parlement en in de adviezen van het Comité van de Regio’s. De ontwikkeling van maritieme aangelegenheden door middel van financiële ondersteuning voor de maatregelen onder het GMB zal naar verwachting een aanzienlijk effect hebben op de economische, sociale en territoriale cohesie.

(78)

Uit het EFMZV moet steun worden verleend voor de bevordering van geïntegreerd maritiem bestuur op alle niveaus, in het bijzonder via de uitwisseling van beste praktijken en de verdere ontwikkeling en tenuitvoerlegging van zeegebiedstrategieën. Beoogd wordt om met die strategieën een geïntegreerd kader op te zetten om problemen die de Europese zeegebieden gemeenschappelijk hebben, aan te pakken en de samenwerking tussen belanghebbende partijen te versterken met als doel het gebruik van de financiële instrumenten en fondsen van de Unie te optimaliseren en bij te dragen tot de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie. In dat verband kunnen de maatregelen en mechanismen ter verbetering van de samenwerking tussen de lidstaten grensoverschrijdende en sectoroverschrijdende samenwerking tussen maritieme sectoren omvatten, bijvoorbeeld activiteiten in het kader van het European Coastguard Functions Forum, ter bevordering van de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken teneinde in het kader van het bestaande toepasselijke Unierecht doeltreffendheid en samenhang te verwezenlijken.

(79)

Het EFMZV moet steun verlenen voor de verdere ontwikkeling van instrumenten om synergieën te creëren tussen initiatieven die in verschillende sectoren worden genomen en betrekking hebben op zeeën, oceanen en kusten. Dit geldt voor de geïntegreerde maritieme bewaking (Integrated Maritime Surveillance, IMS), die erop gericht is het maritieme situationele bewustzijn te verbeteren dankzij een intensievere en beveiligde uitwisseling van gegevens tussen de sectoren. Concrete acties op het gebied van maritieme bewaking die onder titel V van het derde deel van het VWEU vallen, mogen echter niet uit het EFMZV worden gefinancierd.

(80)

Om de informatiesystemen die door die sectoren worden gebruikt, met elkaar te verbinden, zal waarschijnlijk gebruik moeten worden gemaakt van de financieringsmechanismen van deze sectoren, en dit op een manier die coherent is en in overeenstemming met het VWEU. Maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd beheer van kustgebieden zijn onmisbare instrumenten om de mariene gebieden en de kustgebieden duurzaam te ontwikkelen en dragen beide bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van ecosysteemgericht beheer en tot de ontwikkeling van verbindingen tussen land en zee. Die instrumenten zijn tevens belangrijk om de verschillende manieren waarop onze kusten, zeeën en oceanen worden gebruikt, zo te beheren dat duurzame economische ontwikkeling mogelijk wordt en grensoverschrijdende investeringen worden gestimuleerd; in het kader van de tenuitvoerlegging van de Richtlijn 2008/56/EG mariene strategie zullen de grenzen van de duurzaamheid van menselijke activiteiten die een impact hebben op het mariene milieu nader worden omschreven. Voorts moet de kennis over de mariene wereld worden verbeterd en moet innovatie worden gestimuleerd door het verzamelen, het gratis delen, het hergebruiken en het verspreiden van gegevens over de toestand van zeeën en oceanen te vergemakkelijken.

(81)

Het EFMZV moet steun verlenen voor duurzame economische groei, werkgelegenheid, innovatie en concurrentievermogen in de maritieme sectoren en kustgebieden. Het is van bijzonder belang dat wordt nagegaan welke regelgevingsvoorschriften en lacunes op het gebied van vaardigheden de groei in opkomende en toekomstgerichte maritieme sectoren belemmeren en welke concrete acties ter bevordering van investeringen in technologische innovatie nodig zijn om het economische potentieel van mariene en maritieme applicaties te versterken.

(82)

Het EFMZV moet complementair zijn aan, en coherent zijn met, de bestaande en toekomstige financiële instrumenten die door de Unie en, op nationaal en subnationaal niveau, door de lidstaten ter beschikking worden gesteld om, met inachtneming van de prioritering en de voortgang van nationale en plaatselijke projecten, de duurzame economische. sociale en territoriale ontwikkeling, de bescherming en het duurzame gebruik van zeeën, oceanen en kusten te bevorderen en bij te dragen tot een doeltreffender samenwerking tussen de lidstaten en hun kust-, eiland- en ultraperifere gebieden. Het EFMZV moet afgestemd worden op andere Uniebeleidsinstrumenten met een maritieme dimensie, in het bijzonder het EFRO, het CF en het ESF, alsmede het bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16) vastgestelde Horizon 2020-programma.

(83)

Om de doelstellingen van het GVB op mondiaal niveau te bereiken, speelt de Unie een actieve rol in de werkzaamheden van internationale organisaties. Het is daarom van wezenlijk belang dat de Unie bijdraagt tot de activiteiten van dergelijke organisaties, die helpen ervoor te zorgen dat de visbestanden zowel op volle zee als in wateren van derde landen in stand worden gehouden en duurzaam worden geëxploiteerd. De steun die op grond van Verordening (EG) nr. 861/2006 aan internationale organisaties wordt verleend, moet worden voortgezet in het kader van het EFMZV overeenkomstig de keuze voor de toepassing van het beleid via één fonds.

(84)

Om het bestuur in het kader van het GVB te verbeteren en te zorgen voor een doeltreffende werking van de adviesraden, is het van essentieel belang dat de adviesraden voldoende en aanhoudende financiering krijgen om hun adviesrol in het kader van het GVB efficiënt te kunnen vervullen. Overeenkomstig de keuze voor de toepassing van het beleid via één fonds moet de steun die in het kader van het EFMZV aan de adviesraden wordt verleend, in de plaats komen van de steun aan de regionale adviesraden op grond van Verordening (EG) nr. 861/2006.

(85)

Door middel van technische bijstand moet het EFMZV de uitvoering van operationele programma’s vergemakkelijken, onder andere door innovatieve benaderingen en methoden die eenvoudig en doorzichtig kunnen worden uitgevoerd, te bevorderen. Er moet ook technische bijstand worden verleend voor het opzetten van een Europees netwerk van FLAG’s die gericht zijn op capaciteitsopbouw, informatieverspreiding, ervaringsuitwisseling en ondersteuning van de samenwerking tussen plaatselijke partnerschappen.

(86)

Voor een goede werking van het partnerschap en om de steunverlening door de Unie te bevorderen, moet voorzien worden in de ruimst mogelijke voorlichting en publiciteit over steun van de Unie. De voor het beheer van de steun bevoegde autoriteiten zijn ook verantwoordelijk voor dergelijke voorlichtings- en publiciteitsaspecten, en voor het op de hoogte brengen van de Commissie van de ter zake genomen maatregelen.

(87)

Ten aanzien van alle concrete acties die op grond van deze verordening onder zowel gedeeld als direct beheer worden gefinancierd, moeten de financiële belangen van de Unie door middel van een deugdelijke toepassing van de desbetreffende regelgeving worden beschermd en moeten de lidstaten en de Commissie passende controles verrichten.

(88)

Om tegemoet te komen aan de in Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde specifieke voorwaarden van het GVB en om de naleving van GVB-voorschriften te bevorderen, moeten voorschriften worden vastgesteld, ter aanvulling van de regels inzake onderbreking van betaling zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 1303/2013. Wanneer een lidstaat of een marktdeelnemer zijn uit het GVB voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen of wanneer de Commissie beschikt over bewijs ter staving van een dergelijke niet-naleving, moet de Commissie de gelegenheid krijgen om bij wijze van voorzorgsmaatregel de betrokken betalingstermijnen te onderbreken.

(89)

Naast de mogelijkheid om de betalingstermijn te onderbreken, moet de Commissie de mogelijkheid krijgen om betalingen die in verband staan met een geval van ernstige niet-naleving door een lidstaat van de GVB-voorschriften, te schorsen teneinde te voorkomen dat betalingen worden verricht voor niet-subsidiabele uitgaven.

(90)

De operationele programma’s moeten gemonitord en geëvalueerd worden met als doel hun kwaliteit te verbeteren en hun resultaten aan te tonen. De Commissie moet een kader voor een systeem inzake gemeenschappelijke monitoring en evaluatie opzetten dat er onder meer voor moeten zorgen dat de relevante gegevens tijdig beschikbaar zijn. In dat verband moet een lijst indicatoren worden opgesteld en moet de impact van het EFMZV-beleid door de Commissie worden beoordeeld aan de hand van specifieke doelstellingen.

(91)

De verantwoordelijkheid voor het monitoren van de tenuitvoerlegging van een operationeel programma moet worden gedeeld tussen de managementautoriteit en een daartoe ingesteld monitoringcomité. Daartoe moeten de respectieve bevoegdheden van de managementautoriteit en van het monitorcomité worden gespecificeerd. Voor het monitoren van een operationeel programma moet onder meer een jaarlijks uitvoeringsverslag worden opgesteld, dat aan de Commissie moet worden toegezonden.

(92)

Om de toegankelijkheid en transparantie van de informatie over financieringsmogelijkheden en begunstigden van projecten te verbeteren, moet elke lidstaat beschikken over een speciale website of een speciaal webportaal met informatie over het operationeel programma, waaronder lijsten van in het kader van het operationele programma ondersteunde concrete acties. De desbetreffende websites van alle lidstaten moeten ook toegankelijk zijn via één officiële website van de Unie om de burgers van verschillende lidstaten gemakkelijker toegang te geven tot informatie die door de lidstaten gepubliceerd werd. Deze informatie moet redelijk, duidelijk en concreet zijn om het publiek in het algemeen en de belastingbetaler in de Unie in het bijzonder een idee te geven van de manier waarop de Uniefinanciering in het kader van het EFMZV wordt besteed. Een ander doel van de bekendmaking van ter zake relevante gegevens bestaat erin meer ruchtbaarheid te geven aan het feit dat EU-financiering kan worden aangevraagd. Onverminderd de toepassing van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (17), kan een dergelijke bekendmaking de namen van natuurlijke personen bevatten, overeenkomstig het nationaal recht.

(93)

Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen en te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de vaststelling van de periode en de desbetreffende begin- en einddata van de periode in verband met de ontvankelijkheidscriteria voor aanvragen, ten aanzien van de aanpassing van de percentages voor de indicatieve verdeling van middelen over de doelstellingen onder direct beheer, ten aanzien van de bepaling van subsidiabele concrete acties en kosten voor investeringen in verband met hygiëne, gezondheid en veiligheid en investeringen met betrekking tot werkomstandigheden aan boord of in afzonderlijke voorzieningen, ten aanzien van de bepaling van de subsidiabele kosten op grond van concrete acties voor de bescherming en het herstel van de mariene biodiversiteit en ecosystemen in het kader van duurzame visserijactiviteiten, ten aanzien van de vaststelling van subsidiabele kosten voor steun met betrekking tot investeringen in voorzieningen of aan boord om de uitstoot van verontreinigende stoffen of broeikasgassen te reduceren en de energie-efficiëntie van de vissersvaartuigen te verhogen, ten aanzien van de bepaling van de criteria voor de berekening van de bijkomende kosten ten gevolge van de specifieke handicaps van ultraperifere gebieden, ten aanzien van de bepaling van gevallen van niet-naleving door de lidstaten die tot onderbreking van de betalingstermijn of schorsing van betalingen kunnen leiden, ten aanzien van de bepaling van criteria voor het bepalen van de hoogte van de toe te passen financiële correctie en de criteria voor het toepassen van forfaitaire of geëxtrapoleerde financiële correcties, en ten aanzien van de vaststelling van de inhoud en de vorm van het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiesysteem.

(94)

Met het oog op een vlotte overgang van het bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 ingestelde systeem naar het bij de onderhavige verordening ingestelde systeem, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen aan te nemen tot vaststelling van overgangsbepalingen.

(95)

Bij het vaststellen van gedelegeerde handelingen krachtens deze verordening is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(96)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de jaarlijkse verdeling, per lidstaat, van de totale voor toezeggingen in het kader van het gedeelde beheer beschikbare middelen, met betrekking tot de goedkeuring van de operationele programma’s en de wijzigingen daarvan, met betrekking tot de goedkeuring van de werkprogramma’s voor gegevensverzameling, met betrekking tot de goedkeuring van het jaarlijkse werkprogramma met betrekking tot technische bijstand op initiatief van de Commissie, met betrekking tot de erkenning dat er aanwijzingen zijn van een ernstig geval van niet-naleving van verplichtingen op grond van het GVB, met betrekking tot de erkenning dat een lidstaat zijn verplichtingen in het kader van het GVB niet is nagekomen, met betrekking tot gehele of gedeeltelijke schorsing van de tussentijdse betalingen op grond van het operationele programma en met betrekking tot het verrichten van financiële correcties door de Uniesteun voor een operationeel programma geheel of gedeeltelijk in te trekken. De Commissie dient deze uitvoeringshandelingen vast te stellen zonder toepassing van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (18).

(97)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie bovendien uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de presentatie van de elementen van het operationele programma, met betrekking tot voorschriften betreffende procedures, met betrekking tot format en tijdschema’s betreffende de goedkeuring van, en de indiening en goedkeuring van wijzigingen aan operationele programma’s, met betrekking tot het jaarlijkse werkprogramma op grond van de hoofdstukken I en II van titel VI, met betrekking tot de structuur van het compensatieplan voor ultraperifere gebieden, met betrekking tot de toepassing van de verschillende procentpunten van intensiteit van specifieke steun, met betrekking tot het model dat door de lidstaten moet worden gebruikt bij het indienen van financiële gegevens bij de Commissie, met betrekking tot het bepalen van de indicatoren die specifiek zijn voor de prioriteiten van de Unie, met betrekking tot voorschriften inzake de door de lidstaten te versturen informatie en inzake de gegevensvereisten en de synergieën tussen mogelijke gegevensbronnen, met betrekking tot het format en de voorstelling van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen, en met betrekking tot de elementen die moeten worden opgenomen in de verslagen met betrekking tot evaluaties vooraf. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 en de onderzoeksprocedure moet worden toegepast.

(98)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie daarenboven uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de aanneming en omschrijving van wijzigingen van de Unieprioriteiten op het gebied van handhaving en controle, tot vaststelling van voorschriften voor de presentatie van de door de managementautoriteiten verstrekte gegevens, met betrekking tot de technische kenmerken van voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen voor concrete acties alsmede de instructies over de vormgeving van het embleem en een beschrijving van de genormaliseerde kleuren. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. Met het oog op een eenvoudigere en snellere procedure moet de raadplegingsprocedure worden toegepast.

(99)

Daar de doelstellingen van deze verordening wegens de structurele problemen met de ontwikkeling van de visserijsector, de aquacultuur en de maritieme sectoren en wegens de beperkte financiële middelen van de lidstaten niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van de krachtens de operationele programma’s te financieren concrete acties beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt via meerjarige, op relevante prioriteiten toegespitste steunverlening, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(100)

De in de onderhavige verordening ingestelde steunregeling komt in de plaats van de steunregelingen die zijn ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 2328/2003, Verordening (EG) nr. 861/2006, Verordening (EG) nr. 1198/2006, Verordening (EG) nr. 791/2007, Verordening (EU) nr. 1255/2011, en artikel 103 van Verordening (EG) nr. 1224/2009. Die verordeningen en die bepaling dienen derhalve met ingang van 1 januari 2014 te worden ingetrokken. Onderhavige verordening mag niettemin geen afbreuk doen aan de voortzetting of wijziging van bijstandsverlening die door de Commissie is goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1198/2006 of aan andere wetgeving die op 31 december 2013 op die bijstandsverlening van toepassing is.

(101)

Het is aangewezen de periode waarin onderhavige verordening van toepassing is, in overeenstemming te brengen met die van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Derhalve dient onderhavige verordening van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2014,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden financiële maatregelen van de Unie vastgesteld voor de uitvoering van:

a)

het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB);

b)

relevante maatregelen betreffende het zeerecht;

c)

de duurzame ontwikkeling van de visserij- en de aquacultuurgebieden en de binnenvisserij; en

d)

het geïntegreerd maritiem beleid (GMB).

Artikel 2

Geografisch toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op concrete acties die worden uitgevoerd op het grondgebied van de Unie, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

Artikel 3

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening en onverminderd lid 2 van dit artikel gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1379/2013, artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

2.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur” (CISE — Common information sharing environment): een gedecentraliseerd opgezet netwerk van systemen voor de uitwisseling van informatie tussen gebruikers met als doel hun situationele bewustzijn inzake activiteiten op zee te verbeteren;

2.   „sectoroverschrijdende concrete acties”: initiatieven die verschillende sectoren en/of sectorale beleidsgebieden als bedoeld in het VWEU ten goede komen, en die niet hun volledige rendement halen indien ze worden uitgevoerd door middel van maatregelen binnen de grenzen van één bepaald beleidsgebied;

3.   „elektronisch registratie- en meldsysteem” (ERS — Electronic recording and reporting system): een systeem voor de elektronische registratie en melding van gegevens als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1224/2009;

4.   „Europees marien observatie- en datanetwerk”: een netwerk waarin relevante nationale programma’s voor mariene observatie en data worden geïntegreerd tot een gemeenschappelijk en toegankelijk Europees instrument;

5.   „visserij- en aquacultuurgebied”: een door de lidstaat als zodanig aangemerkt gebied aan de kust, langs de oevers van een rivier of een meer, of met vijvers of een stroomgebied, met een belangrijke werkgelegenheid in de visserij- of de aquacultuursector, dat uit geografisch, economisch en sociaal oogpunt coherent is;

6.   „visser”: een door de lidstaat als zodanig erkend persoon die commerciële visserijactiviteiten uitoefent;

7.   „binnenvisserij”: visserijactiviteiten voor commerciële doeleinden in de binnenwateren door vaartuigen of met behulp van andere apparatuur, waaronder die welke voor het vissen op het ijs worden gebruikt;

8.   „geïntegreerd beheer van kustgebieden”: strategieën en maatregelen als omschreven in Aanbeveling 2002/413/EG van het Europees Parlement en de Raad (19);

9.   „geïntegreerd maritiem bestuur”: het gecoördineerde beheer op Unieniveau van alle sectorale beleidsgebieden die gevolgen hebben voor de zeeën, oceanen en kustgebieden;

10.   „geïntegreerd maritiem beleid” (GMB): een beleid van de Unie dat erop gericht is een gecoördineerde en coherente besluitvorming tot stand te brengen teneinde, door middel van een coherent beleid op het gebied van maritieme zaken en door middel van relevante internationale samenwerking, te komen tot een optimale duurzame ontwikkeling, economische groei en sociale cohesie in de lidstaten, in het bijzonder in de kust-, eiland- en ultraperifere gebieden van de Unie en in de maritieme sectoren;

11.   „geïntegreerde maritieme bewaking” (IMS — Integrated maritime surveillance): een initiatief van de Unie om de bewaking van de Europese zeeën efficiënter en doeltreffender te maken door middel van sector- en grensoverschrijdende informatie-uitwisseling en samenwerking;

12.   „maritieme ruimtelijke ordening”: een proces in het kader waarvan de autoriteiten van de betrokken lidstaat menselijke activiteiten in mariene gebieden analyseren en organiseren om ecologische, economische en sociale doelstellingen te verwezenlijken;

13.   „maatregel”: een reeks concrete acties;

14.   „kleinschalige kustvisserij”: de visserij door vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m die geen gebruikmaken van gesleept vistuig als bedoeld in tabel 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 (20);

15.   „vaartuigen die uitsluitend in de binnenwateren actief zijn”: vaartuigen voor de commerciële visserij in de binnenwateren die niet in het gegevensbestand van de Unie over de vissersvloot zijn opgenomen.

TITEL II

ALGEMEEN KADER

HOOFDSTUK I

Instelling en doelstellingen van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

Artikel 4

Instelling

Het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) wordt ingesteld.

Artikel 5

Doelstellingen

Het EFMZV draagt bij tot de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:

a)

bevordering van een concurrerende, ecologisch duurzame, economisch levensvatbare en maatschappelijk verantwoorde visserij en aquacultuur;

b)

bevordering van de uitvoering van het GVB;

c)

bevordering van een evenwichtige en inclusieve territoriale ontwikkeling van de visserij- en de aquacultuurgebieden;

d)

bevordering van de ontwikkeling en de uitvoering van het GMB van de Unie op een manier die complementair is aan het cohesiebeleid en aan het GVB.

Het nastreven van die doelstellingen mag geen vergroting van de vangstcapaciteit tot gevolg hebben.

Artikel 6

Unieprioriteiten

Het EFMZV draagt bij tot de Europa 2020-strategie en tot de uitvoering van het GVB. Het geeft uitvoering aan de onderstaande Unieprioriteiten voor de duurzame ontwikkeling van de visserij en de aquacultuur en daaraan gerelateerde activiteiten, die de toepasselijke thematische doelstellingen, bedoeld in Verordening (EU) nr. 1303/2013, weerspiegelen:

1.

bevordering van een ecologisch duurzame, hulpbronnenefficiënte, innovatieve, concurrerende en op kennis gebaseerde visserij, door de volgende specifieke doelstellingen na te streven:

a)

de beperking van de impact van de visserij op het mariene milieu, met inbegrip van, voor zover mogelijk, het voorkomen en beperken van ongewenste bijvangsten;

b)

de bescherming en herstel van de aquatische biodiversiteit en ecosystemen;

c)

het waarborgen van een evenwicht tussen vangstcapaciteit en beschikbare vangstmogelijkheden;

d)

de bevordering van het concurrentievermogen en de levensvatbaarheid van ondernemingen in de visserijsector, ook in de kleinschalige kustvisserij, en de verbetering van de veiligheid en de arbeidsomstandigheden;

e)

het bieden van ondersteuning voor de intensivering van technologische ontwikkeling, innovatie, met inbegrip van het vergroten van de energie-efficiëntie, en kennisoverdracht;

f)

de ontwikkeling van beroepsopleidingen, nieuwe beroepsvaardigheden en een leven lang leren;

2.

bevordering van een ecologisch duurzame, hulpbronnenefficiënte, innovatieve, concurrerende en op kennis gebaseerde aquacultuur, door de volgende specifieke doelstellingen na te streven:

a)

het bieden van ondersteuning voor de intensivering van technologische ontwikkeling, innovatie en kennisoverdracht;

b)

de bevordering van het concurrentievermogen en de levensvatbaarheid van ondernemingen in de aquacultuursector, en de verbetering van de veiligheid en de arbeidsomstandigheden, in het bijzonder in kleine en middelgrote ondernemingen;

c)

de bescherming en herstel van de aquatische biodiversiteit, de versterking van de ecosystemen die verbonden zijn met de aquacultuur en de bevordering van een hulpbronefficiënte aquacultuur;

d)

de bevordering van een aquacultuur die wordt gekenmerkt door een hoog niveau van milieubescherming, en de bevordering van diergezondheid, dierenwelzijn, volksgezondheid en veiligheid;

e)

de ontwikkeling van beroepsopleidingen, nieuwe beroepsvaardigheden en een leven lang leren;

3.

stimulering van de uitvoering van het GVB door de volgende specifieke doelstellingen na te streven:

a)

de verbetering en beschikbaarstelling van wetenschappelijke kennis en de verbetering van de verzameling en het beheer van gegevens;

b)

het bieden van ondersteuning voor monitoring, controle en handhaving, en daardoor de institutionele capaciteit en de efficiëntie van overheidsdiensten versterken, zonder de administratieve lasten te vergroten;

4.

bevordering van de werkgelegenheid en de territoriale cohesie door de volgende specifieke doelstellingen na te streven: de bevordering van economische groei, sociale integratie en het scheppen van banen, en het bieden van ondersteuning voor de inzetbaarheid en de arbeidsmobiliteit in kustgemeenschappen en landinwaarts gelegen gemeenschappen die aangewezen zijn op de visserij en de aquacultuur, met inbegrip van de diversifiëring van de activiteiten binnen de visserij en naar andere sectoren van de maritieme economie;

5.

bevordering van afzet en verwerking door de volgende specifieke doelstellingen na te streven:

a)

de verbetering van de organisatie van de markt voor visserij- en aquacultuurproducten;

b)

de aanmoediging van investeringen in de sector verwerking en afzet;

6.

bevordering van de uitvoering van het GMB.

HOOFDSTUK II

Gedeeld en direct beheer

Artikel 7

Gedeeld en direct beheer

1.   Maatregelen als bedoeld in titel V worden uit het EFMZV gefinancierd overeenkomstig het beginsel van tussen de Unie en de lidstaten gedeeld beheer en de gemeenschappelijke voorschriften die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1303/2013

2.   De onder titel VI vallende maatregelen worden uit het EFMZV gefinancierd volgens het beginsel van direct beheer.

HOOFDSTUK III

Algemene beginselen van de steunverlening in het kader van gedeeld beheer

Artikel 8

Staatssteun

1.   Onverminderd lid 2 van het onderhavige artikel zijn de artikelen 107, 108 en 109 VWEU van toepassing op steun die lidstaten verlenen aan ondernemingen in de visserij- en de aquacultuursector.

2.   De artikelen 107, 108 en 109 VWEU zijn evenwel niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen.

3.   Nationale bepalingen voor overheidsfinanciering die verder reiken dan de bepalingen van deze verordening voor de in lid 2 bedoelde betalingen, worden op basis van lid 1 als één geheel beoordeeld.

4.   Met betrekking tot visserij- en aquacultuurproducten die op de lijst in bijlage I bij het VWEU zijn geplaatst en waarop de artikelen 107, 108 en 109 daarvan van toepassing zijn, kan de Commissie overeenkomstig artikel 108 VWEU toestaan dat in de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349 VWEU binnen de sectoren productie, verwerking en afzet van die producten bedrijfssteun wordt verleend ter verlichting van de beperkingen die specifiek zijn voor die gebieden en die het gevolg zijn van het isolement, het insulaire karakter of de ultraperifere ligging van die gebieden.

Artikel 9

Specifieke ex-antevoorwaarden

De in bijlage IV opgenomen specifieke ex-antevoorwaarden zijn van toepassing op het EFMZV.

HOOFDSTUK IV

Ontvankelijkheid van aanvragen en niet-subsidiabele concrete acties

Artikel 10

Ontvankelijkheid van aanvragen

1.   Een door een marktdeelnemer ingediende aanvraag voor steun uit het EFMZV is gedurende een op grond van lid 4 van dit artikel vastgestelde, nader bepaalde periode niet ontvankelijk, indien de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de betrokken marktdeelnemer:

a)

een ernstige inbreuk heeft gemaakt als bedoeld in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad (21) of in artikel 90, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

b)

betrokken is geweest bij de exploitatie, het beheer of de eigendom van vissersvaartuigen die zijn opgenomen in de lijst van de Unie van IOO-vaartuigen als bedoeld in artikel 40, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1005/2008, of van vaartuigen die de vlag voerden van landen die overeenkomstig artikel 33 van die verordening als niet-meewerkende derde landen zijn aangemerkt;

c)

een ernstige inbreuk op de voorschriften van het GVB heeft gemaakt, die in andere door het Europees Parlement en de Raad vastgestelde wetgeving als zodanig worden aangemerkt; of

d)

enig strafbaar feit als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (22) heeft gepleegd, indien de aanvraag gericht is op steun op grond van hoofdstuk II van titel V van deze verordening.

2.   De begunstigde blijft, na de indiening van zijn aanvraag, gedurende de hele periode van uitvoering van de concrete actie en gedurende een periode van vijf jaar na de laatste betaling aan die begunstigde, aan de in lid 1, onder a) tot en met d), bedoelde voorwaarden voldoen.

3.   Een aanvraag die wordt ingediend door een marktdeelnemer is niet ontvankelijk voor een op grond van lid 4 van dit artikel vastgestelde, nader bepaalde periode, indien door de bevoegde autoriteit werd vastgesteld dat de marktdeelnemer in het kader van het Europees Visserijfonds (EVF) of het EFMZV fraude heeft gepleegd als omschreven in artikel 1 van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (23).

4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 126 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

de nadere bepaling van de in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde periode die evenredig moet zijn aan de aard, de ernst, de duur en de herhaling van de ernstige inbreuk, het strafbaar feit of de fraude, en die ten minste één jaar moet bedragen,

b)

de vaststelling van de begin- of einddatum van de in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde periode.

5.   De lidstaten verplichten de marktdeelnemers die een aanvraag in het kader van het EFMZV indienen, ertoe ten aanzien van de managementautoriteit schriftelijk te verklaren dat zij voldoen aan de in lid 1 van dit artikel vermelde criteria en dat zij in het kader van het EVF of het EFMZV geen fraude als bedoeld in lid 3 van dit artikel hebben gepleegd. Alvorens de concrete actie goed te keuren, gaan de lidstaten na of die schriftelijke verklaring waarheidsgetrouw is in het licht van de beschikbare informatie uit hun nationaal register van inbreuken als bedoeld in artikel 93 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 of in het licht van andere beschikbare gegevens.

Voor de toepassing van de eerste alinea verstrekt een lidstaat op verzoek van een andere lidstaat de informatie uit zijn nationaal register van inbreuken als bedoeld in artikel 93 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Artikel 11

Niet-subsidiabele concrete acties

De volgende concrete acties komen niet in aanmerking voor steun in het kader van het EFMZV:

a)

concrete acties die de vangstcapaciteit van een vaartuig vergroten of uitrusting waarmee het vermogen van het vaartuig om vis op te sporen, wordt vergroot;

b)

de bouw van nieuwe vissersvaartuigen of de invoer van vissersvaartuigen;

c)

de tijdelijke of definitieve stopzetting van visserijactiviteiten, tenzij in deze verordening anders is bepaald;

d)

experimentele visserij;

e)

de overdracht van de eigendom van een bedrijf;

f)

het rechtstreeks uitzetten van vis, behalve als instandhoudingsmaatregel waarin uitdrukkelijk bij een rechtshandeling van de Unie is voorzien, of in geval van het experimenteel uitzetten van vis.

TITEL III

FINANCIEEL KADER

Artikel 12

Uitvoering van de begroting

1.   De begrotingsmiddelen van de Unie die op grond van titel V van deze verordening aan het EFMZV worden toegewezen, worden onder gedeeld beheer uitgevoerd overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

2.   De begrotingsmiddelen van de Unie die op grond van titel VI van deze verordening aan het EFMZV worden toegewezen, worden rechtstreeks door de Commissie uitgevoerd overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder a), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (24).

3.   Elke gehele of gedeeltelijke annulering door de Commissie van onder direct beheer vallende vastleggingen, voldoen aan Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en, in voorkomend geval, aan artikel 123 van deze verordening.

4.   Het beginsel van goed financieel beheer wordt toegepast overeenkomstig de artikelen 30 en 53 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 13

Gedeeld beheerde begrotingsmiddelen

1.   De voor de periode van 2014 tot en met 2020 voor vastleggingen onder gedeeld beheer beschikbare EFMZV-middelen bedragen 5 749 331 600 EUR, in lopende prijzen, overeenkomstig de in bijlage II vastgestelde jaarlijkse verdeling.

2.   Van de in lid 1 vermelde begrotingsmiddelen wordt 4 340 800 000 EUR toegewezen voor de duurzame ontwikkeling van de visserij, de aquacultuur en de visserijgebieden, voor maatregelen inzake afzet en verwerking en voor technische bijstand op initiatief van de lidstaten krachtens de hoofdstukken I, II, III, IV en VII van titel V, met uitzondering van artikel 67.

3.   Van de in lid 1 vermelde begrotingsmiddelen wordt 580 000 000 EUR toegewezen voor in artikel 76 bedoelde controle- en handhavingsmaatregelen.

4.   Van de in lid 1 vermelde begrotingsmiddelen wordt 520 000 000 EUR toegewezen voor in artikel 77 bedoelde maatregelen inzake gegevensverzameling.

5.   Van de in lid 1 vermelde begrotingsmiddelen wordt 192 500 000 EUR toegewezen voor de in titel V, hoofdstuk V, bedoelde compensatie ten bate van de ultraperifere gebieden. Die compensatie bedraagt jaarlijks niet meer dan:

a)

6 450 000 EUR voor de Azoren en Madeira;

b)

8 700 000 EUR voor de Canarische Eilanden;

c)

12 350 000 EUR voor de Franse ultraperifere gebieden bedoeld in artikel 349 VWEU.

6.   Van de in lid 1 vermelde begrotingsmiddelen wordt 44 976 000 EUR toegewezen voor de in artikel 67 bedoelde opslagsteun.

7.   Van de in lid 1 vermelde begrotingsmiddelen wordt 71 055 600 EUR toegewezen voor maatregelen inzake GMB bedoeld in hoofdstuk VIII van titel V.

8.   De lidstaten kunnen de op grond van de leden 3 en 4 beschikbare middelen door elkaar gebruiken.

Artikel 14

Direct beheerde begrotingsmiddelen

1.   De voor de periode van 2014 tot en met 2020 voor vastleggingen onder direct beheer beschikbare EFMZV-middelen zoals nader bepaald in de hoofdstukken I tot en met III van titel VI bedragen 647 275 400 EUR in lopende prijzen.

2.   Voor de toepassing van de hoofdstukken I en II van titel VI staat de indicatieve verdeling van de middelen over de in de artikelen 82 en 85 bepaalde doelstellingen in bijlage III.

3.   De Commissie kan in elk afzonderlijk geval van de in lid 2 bedoelde indicatieve percentages afwijken met ten hoogste 5 % van de waarde van de financiële middelen.

4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 126 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij de in bijlage III vastgelegde percentages worden aangepast.

Artikel 15

Tussentijdse evaluatie

De Commissie evalueert de uitvoering van de hoofdstukken I en II van titel VI, met inbegrip van de noodzaak van bijstellingen voor de indicatieve verdeling van de middelen als bedoeld in bijlage III, en legt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 30 juni 2017 een tussentijds evaluatieverslag voor over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van het EFMZV.

Artikel 16

Financiële verdeling voor de onder gedeeld beheer vallende maatregelen

1.   De in artikel 13, leden 2 tot en met 7, genoemde en in de tabel in bijlage II opgenomen bedragen die beschikbaar zijn voor vastleggingen door de lidstaten voor de periode van 2014 tot en met 2020, worden vastgesteld op basis van onderstaande objectieve criteria:

a)

wat titel V, uitgezonderd de artikelen 76 en 77, betreft:

i)

het werkgelegenheidsniveau in de visserij- en de zee- en zoetwateraquacultuursector, met inbegrip van werkgelegenheid in de bijbehorende verwerking;

ii)

het productieniveau in de visserij- en de zee- en zoetwateraquacultuursector, met inbegrip van de bijbehorende verwerking; en

iii)

het aandeel van de kleinschalige kustvisserijvloot in de totale vissersvloot;

b)

wat de artikelen 76 en 77 betreft:

i)

de reikwijdte van de controletaken van de betrokken lidstaat, rekening houdend met de omvang van de nationale vissersvloot en de omvang van het te controleren zeegebied, het volume van de aanlandingen en de waarde van de invoer uit derde landen;

ii)

de beschikbare controlemiddelen, afgezet tegen de reikwijdte van de controletaken van de lidstaat, waarbij de beschikbare middelen worden bepaald rekening houdend met het aantal controles op zee en het aantal inspecties van aanlandingen;

iii)

de reikwijdte van de gegevensverzamelingstaken van de betrokken lidstaat, rekening houdend met de omvang van de nationale vissersvloot, het volume van de aanlandingen en van de aquacultuurproductie, het aantal wetenschappelijke monitoringtaken op zee en het aantal onderzoeken waaraan de lidstaat deelneemt, en

iv)

de voor de gegevensverzameling beschikbare middelen, afgezet tegen de reikwijdte van de gegevensverzamelingstaken van de lidstaat, waarbij de beschikbare middelen worden bepaald rekening houdend met de personele en technische middelen die nodig zijn voor de uitvoering van het nationale steekproefprogramma voor gegevensverzameling;

c)

wat alle maatregelen betreft: de historische toewijzingen van middelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1198/2006 en de historische benutting overeenkomstig Verordening (EG) nr. 861/2006.

2.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast inzake de jaarlijkse verdeling van de totale middelen per lidstaat.

TITEL IV

PROGRAMMERING

HOOFDSTUK I

Programmering van onder gedeeld beheer gefinancierde maatregelen

Artikel 17

Opstelling van operationele programma’s

1.   Elke lidstaat stelt één operationeel programma op waarmee uitvoering wordt gegeven aan de in artikel 6 gestelde Unieprioriteiten die uit het EFMZV worden medegefinancierd.

2.   De lidstaat stelt het operationele programma op na nauwe samenwerking met de partners bedoeld in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

3.   Wat het in artikel 18, lid 1, onder o), bedoelde gedeelte van het operationele programma betreft, stelt de Commissie uiterlijk op 31 mei 2014 uitvoeringshandelingen vast met daarin de actuele Unieprioriteiten voor het handhavings- en controlebeleid. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 18

Inhoud van het operationele programma

1.   Naast de in artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde elementen bevat het operationele programma:

a)

een analyse van de situatie in termen van sterke punten, zwakke punten, kansen en bedreigingen en een omschrijving van de behoeften in het geografische gebied, met inbegrip van, waar relevant, de door het programma bestreken zeegebieden.

De analyse wordt opgezet rond de toepasselijke in artikel 6 van deze verordening gestelde Unieprioriteiten, en strookt in voorkomend geval met het nationaal strategisch meerjarenplan voor de aquacultuur als bedoeld in artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en met de gemaakte vooruitgang in het bereiken van een goede milieutoestand door de ontwikkeling en uitvoering van een mariene strategie als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2008/56/EG. Specifieke behoeften op het gebied van werkgelegenheid, het milieu, de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering en de bevordering van innovatie worden voor elke Unieprioriteit beoordeeld, om na te gaan hoe op de betrokken gebieden het best aan de behoeften voor elke prioriteit kan worden voldaan;

b)

een beschrijving van de strategie als bedoeld in artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 waaruit het volgende blijkt:

i)

voor elke Unieprioriteit in het programma zijn passende streefcijfers vastgesteld op basis van de in artikel 109 van deze verordening bedoelde gemeenschappelijke indicatoren;

ii)

de selectie van relevante maatregelen vloeit logisch voort uit elke Unieprioriteit in het programma, rekening houdend met de conclusies van de ex-ante-evaluatie en de onder a) van dit lid bedoelde analyse. Wat betreft de maatregelen voor definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten in het kader van artikel 34 van deze verordening omvat de beschrijving van de strategie de streefcijfers en de te nemen maatregelen voor de vermindering van de vangstcapaciteit overeenkomstig artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Er wordt tevens een beschrijving opgenomen van de berekeningsmethode voor de op grond van de artikelen 33 en 34 van deze verordening te verlenen compensatie;

iii)

de toewijzing van financiële middelen aan de Unieprioriteiten in het programma is verantwoord en adequaat om de gestelde doelen te verwezenlijken;

c)

in voorkomend geval, de specifieke behoeften van de Natura 2000-gebieden, zoals vastgesteld bij Richtlijn 92/43/EEG (25) en de bijdrage van het programma aan de totstandkoming van een coherent netwerk van gebieden voor herstel van de bestanden als voorzien in artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

d)

de beoordeling van de specifieke ex-antevoorwaarden voor de toepassing van artikel 9 van en bijlage IV bij deze verordening en, in voorkomend geval, de in artikel 19, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde acties;

e)

een beschrijving van het prestatiekader als bedoeld in artikel 22 van en bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1303/2013;

f)

een lijst van naar Unieprioriteit uitgesplitste maatregelen;

g)

een lijst van de criteria die worden toegepast voor de selectie van de visserij- en aquacultuurgebieden in het kader van titel V, hoofdstuk III;

h)

een lijst van de criteria voor de selectie van vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkelingsstrategieën in het kader van titel V, hoofdstuk III;

i)

in lidstaten waar meer dan 1 000 vaartuigen kunnen worden aangemerkt als vaartuigen die actief zijn in de kleinschalige kustvisserij, een actieplan voor de ontwikkeling, het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de kleinschalige kustvisserij;

j)

de evaluatievoorschriften, het in artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde evaluatieplan en de te ondernemen acties om aan de vastgestelde behoeften tegemoet te komen;

k)

een financieringsplan dat met inachtneming van artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en overeenkomstig de in artikel 16, lid 2, van deze verordening bedoelde uitvoeringshandeling van de Commissie is opgesteld en de volgende elementen bevat:

i)

een tabel met de voor elk jaar geplande totale EFMZV-bijdrage;

ii)

een tabel met de financiële EFMZV-middelen die beschikbaar zijn voor en het EFMZV-cofinancieringspercentage dat van toepassing is op enerzijds de in artikel 6 van deze verordening gestelde prioriteiten en anderzijds de technische bijstand. In afwijking van de in artikel 94, lid 1, van deze verordening neergelegde algemene regel, maakt die tabel, in voorkomend geval, afzonderlijk melding van de financiële EFMZV-middelen en de medefinancieringspercentages die van toepassing zijn op de steun als bedoeld in de artikelen 33 en 34, artikel 41, lid 2, artikelen 67 en 70, artikel 76, lid 2, onder a) tot en met d) en f) tot en met l), artikel 76, lid 2, onder e), en artikel 77 van deze verordening;

l)

informatie over de complementariteit en coördinatie met ESI-fondsen en andere relevante Uniale en nationale financieringsinstrumenten;

m)

regelingen voor de tenuitvoerlegging van het operationeel programma, met inbegrip van:

i)

de aanwijzing van de in artikel 123 van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde autoriteiten, en, ter informatie, een beknopte beschrijving van het beheer- en controlesysteem;

ii)

een beschrijving van de taken van, respectievelijk, de plaatselijke actiegroep visserij (FLAG), de managementautoriteit of de aangewezen instantie bij de uitvoering van de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsstrategie;

iii)

een beschrijving van de monitoring- en evaluatieprocedures en de algemene samenstelling van het in artikel 48 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde monitoringcomité;

iv)

de bepalingen om ervoor te zorgen dat overeenkomstig artikel 119 van deze verordening bekendheid aan het programma wordt gegeven;

n)

een lijst van de in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde partners en de resultaten van het overleg met die partners;

o)

voor de in artikel 6, lid 3, onder b), bedoelde doelstelling inzake bevordering van de naleving via controle, en overeenkomstig de krachtens artikel 17, lid 3, door de Commissie vastgestelde prioriteiten:

i)

een lijst van de organisaties die het controle-, inspectie- en handhavingssysteem uitvoeren, en een beknopt overzicht van zowel de personele en financiële middelen als de belangrijkste voorzieningen, in het bijzonder het aantal vaartuigen, vliegtuigen en helikopters, die deze organisaties ter beschikking staan voor controle-, inspectie- en handhavingstaken op visserijgebied;

ii)

de overkoepelende doelstellingen van de controlemaatregelen die moeten worden uitgevoerd aan de hand van overeenkomstig artikel 109 vast te stellen gemeenschappelijke indicatoren;

iii)

de specifieke doelstellingen die overeenkomstig de in artikel 6 gestelde Unieprioriteiten moeten worden verwezenlijkt en een gedetailleerde indicatie per categorie voor de hele programmeringsperiode;

p)

voor de in artikel 6, lid 3, onder a), bedoelde doelstelling inzake gegevensverzameling voor duurzaam visserijbeheer, en overeenkomstig het in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 199/2008 bedoelde meerjarenprogramma van de Unie:

i)

een beschrijving van de activiteiten op het gebied van gegevensverzameling, overeenkomstig artikel 25, lid 1, van de Verordening (EU) nr. 1380/2013;

ii)

een beschrijving van de methoden voor de opslag, het beheer en het gebruik van gegevens;

iii)

een beschrijving van de capaciteit voor een gezond financieel en administratief beheer van de verzamelde gegevens.

Het onder p) bedoelde gedeelte van het operationele programma wordt aangevuld overeenkomstig artikel 21 van deze verordening.

2.   Het operationele programma omvat de methoden voor de berekening van vereenvoudigde kosten als bedoeld in artikel 67, lid 1, onder b), c), en d), van Verordening (EU) nr. 1303/2013, extra kosten of gederfde inkomsten overeenkomstig artikel 96 van deze verordening, en de methode voor de berekening van de compensatie overeenkomstig relevante criteria voor elk van de in artikel 40, lid 1, en de artikelen 53, 54 en 55, artikel 56, lid 1, onder f), en artikel 67 van deze verordening bedoelde activiteiten. In voorkomend geval wordt ook informatie over voorschotten aan plaatselijke actiegroepen visserij op grond van artikel 62 van deze verordening opgenomen.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende voorschriften voor de wijze waarop de in de leden 1 en 2 van dit artikel beschreven elementen moeten worden weergegeven. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 19

Goedkeuring van het operationele programma

1.   Behoudens artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast houdende goedkeuring van het operationele programma.

2.   Met het oog op de vaststelling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen gaat de Commissie na of de in artikel 18, lid 1, onder b), ii), bedoelde maatregelen inderdaad de gesignaleerde overcapaciteit zullen kunnen wegnemen.

Artikel 20

Wijziging van het operationele programma

1.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende goedkeuring van de wijzigingen van het operationele programma.

2.   Met het oog op de aanpassing aan de evoluerende controlebehoeften kan de Commissie om de twee jaar uitvoeringshandelingen vaststellen met daarin wijzigingen van de Unieprioriteiten op het gebied van het handhavings- en controlebeleid als bedoeld in artikel 17, lid 3, en de overeenkomstige subsidiabele concrete acties die prioriteit moeten krijgen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

3.   De lidstaten kunnen, met inachtneming van nieuwe prioriteiten die in de in lid 2 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandeling zijn vastgesteld, een wijziging van hun operationele programma indienen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel worden de wijzigingen aan de operationele programma’s onderworpen aan een overeenkomstig artikel 22, lid 2, vastgestelde vereenvoudigde procedure.

Artikel 21

Werkprogramma’s voor gegevensverzameling

1.   Met het oog op de toepassing van artikel 18, lid 1, onder p), van deze verordening, dienen de lidstaten uiterlijk op 31 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar vanaf wanneer het werkprogramma van toepassing wordt, overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 199/2008 langs elektronische weg werkprogramma’s voor gegevensverzameling in bij de Commissie, tenzij een bestaand programma van toepassing blijft; in dat geval stellen zij de Commissie daarvan in kennis. De inhoud van die programma’s moet sporen met artikel 4, lid 2, van die verordening.

2.   De Commissie stelt uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het werkprogramma van toepassing wordt uitvoeringshandelingen vast houdende goedkeuring van het in lid 1 bedoelde werkprogramma.

Artikel 22

Voorschriften inzake procedures en tijdschema’s

1.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met voorschriften inzake de procedures, de vorm en de tijdschema’s met betrekking tot:

a)

de goedkeuring van operationele programma’s;

b)

de indiening en de goedkeuring van wijzigingen van operationele programma’s, onder meer inzake de inwerkingtreding en de frequentie van indiening ervan tijdens de programmeringsperiode;

c)

de indiening en de goedkeuring van wijzigingen als bedoeld in artikel 20, lid 3;

d)

de indiening van werkprogramma’s voor gegevensverzameling.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   De procedures en de tijdschema’s worden vereenvoudigd in geval van:

a)

wijzigingen van operationele programma’s die betrekking hebben op een overdracht van financiële middelen tussen Unieprioriteiten, op voorwaarde dat de overgedragen financiële middelen niet hoger zijn dan 10 % van het aan de Unieprioriteit toegewezen bedrag;

b)

wijzigingen van operationele programma’s die betrekking hebben op de invoering of de intrekking van maatregelen of soorten relevante concrete acties en de bijbehorende informatie en indicatoren;

c)

wijzigingen van operationele programma’s die betrekking hebben op veranderingen in de beschrijving van maatregelen, met inbegrip van verandering van de subsidiabiliteitsvoorwaarden;

d)

in artikel 20, lid 3, bedoelde wijzigingen en in geval van andere wijzigingen van het in artikel 18, lid 1, onder n), bedoelde gedeelte van het operationele programma.

3.   Lid 2 is niet van toepassing op in artikel 33, artikel 34 en artikel 41, lid 2, bedoelde maatregelen.

HOOFDSTUK II

Programmering van onder direct beheer gefinancierde maatregelen

Artikel 23

Jaarlijks werkprogramma

1.   Met het oog op de uitvoering van titel VI stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met daarin jaarlijkse werkprogramma’s overeenkomstig de in die hoofdstukken bepaalde doelstellingen. Voor titel VI, hoofdstukken I en II, worden de uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Het jaarlijkse werkprogramma omvat:

a)

een beschrijving van de te financieren activiteiten en van de doelstellingen die voor elke activiteit overeenkomstig de doelstellingen van de artikelen 82 en 85 moeten worden nagestreefd. Het bevat tevens een indicatie van het voor elke activiteit toegewezen bedrag, een indicatief tijdschema voor de uitvoering en informatie over de uitvoering van de activiteiten;

b)

voor subsidies en daarmee samenhangende maatregelen, de essentiële evaluatiecriteria die op een zodanige manier worden vastgesteld dat de in het operationele programma nagestreefde doelstellingen optimaal worden bereikt, en het maximale medefinancieringspercentage.

TITEL V

ONDER GEDEELD BEHEER GEFINANCIERDE MAATREGELEN

HOOFDSTUK I

Duurzame ontwikkeling van de visserij

Artikel 24

Specifieke doelstellingen

De in dit hoofdstuk bedoelde steun draagt bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen in het kader van de in artikel 6, lid 1, gestelde Unieprioriteit.

Artikel 25

Algemene voorwaarden

1.   De eigenaar van een vissersvaartuig die op grond van dit hoofdstuk steun heeft ontvangen, mag dat vaartuig gedurende ten minste vijf jaar na de datum waarop die steun daadwerkelijk aan de begunstigde is betaald, niet buiten de Unie overdragen. Indien een vaartuig toch binnen dat tijdsbestek wordt overgedragen, worden de onverschuldigd voor de concrete actie betaalde bedragen door de lidstaat teruggevorderd naar rato van de periode waarin niet aan de in de eerste zin van dit lid neergelegde voorwaarde is voldaan.

2.   Operationele kosten zijn niet subsidiabel tenzij in dit hoofdstuk uitdrukkelijk anders is bepaald.

3.   De totale financiële bijdrage van het EFMZV aan de in artikelen 33 en 34 bedoelde maatregelen en aan de vervanging of modernisering van in artikel 41 bedoelde hoofd- of hulpmotoren mag niet hoger zijn dan de hoogste van de volgende twee drempels:

a)

6 000 000 EUR; of

b)

15 % van de financiële steun van de Unie die in de betrokken lidstaat aan de in artikel 6, leden 1, 2 en 5, gestelde Unieprioriteiten is toegekend.

4.   De totale financiële bijdrage van het EFMZV aan de in artikel 29, lid 4, bedoelde maatregelen mag niet hoger zijn dan 5 % van de per lidstaat toegewezen financiële steun van de Unie.

5.   Steun aan eigenaren van vaartuigen, verleend op grond van artikel 33, wordt afgetrokken van de steun aan eigenaren van vaartuigen op grond van artikel 34 voor hetzelfde vaartuig.

Artikel 26

Innovatie

1.   Om innovatie in de visserij te stimuleren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor projecten die gericht zijn op de ontwikkeling of de invoering van nieuwe of substantieel verbeterde producten en voorzieningen, en nieuwe of verbeterde processen en technieken en nieuwe of verbeterde beheer- en organisatiesystemen, mede wat verwerking en afzet betreft.

2.   Op grond van dit artikel gefinancierde concrete acties worden uitgevoerd door, of in samenwerking met, een door de betrokken lidstaat of de Unie erkende wetenschappelijke of technische organisatie. Die wetenschappelijke of technische organisatie valideert de resultaten van dergelijke concrete acties.

3.   De lidstaten geven overeenkomstig artikel 119 voldoende ruchtbaarheid aan de resultaten van op grond van dit artikel gefinancierde concrete acties.

Artikel 27

Adviesdiensten

1.   Om de globale prestatie en het concurrentievermogen van de marktdeelnemers te verbeteren en duurzame visserij te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

a)

haalbaarheidsstudies en adviesdiensten die de levensvatbaarheid van projecten die in aanmerking kunnen komen voor steun op grond van dit hoofdstuk, beoordelen;

b)

de verstrekking van professioneel advies over ecologische duurzaamheid, met de klemtoon op het beperken en, waar mogelijk, wegnemen van de negatieve impact van de visserij op de mariene, terrestrische en zoetwaterecosystemen;

c)

de verstrekking van professioneel advies over bedrijfs- en afzetstrategieën.

2.   De haalbaarheidsstudies, de adviesdiensten en het advies als bedoeld in lid 1, worden verstrekt door wetenschappelijke, academische, professionele en technische organisaties of instanties die economisch advies verstrekken die de vereiste bevoegdheden hebben.

3.   De in lid 1 bedoelde steun wordt verleend aan marktdeelnemers of vissersorganisaties, met inbegrip van producentenorganisaties, of publiekrechtelijke instanties.

4.   Indien de in lid 1 bedoelde steun niet meer bedraagt dan 4 000 EUR, kan de begunstigde worden geselecteerd aan de hand van een versnelde procedure.

Artikel 28

Partnerschappen tussen wetenschappers en vissers

1.   Om de overdracht van kennis tussen wetenschappers en vissers te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

a)

het opzetten van netwerken, partnerschapsovereenkomsten of verenigingen tussen enerzijds één of meer onafhankelijke wetenschappelijke organisaties en anderzijds vissers of één of meer vissersorganisaties, waaraan technische organisaties kunnen deelnemen;

b)

de activiteiten die worden verricht in het kader van de onder a) bedoelde netwerken, partnerschapsovereenkomsten of verenigingen.

2.   Onder de in lid 1, onder b), bedoelde activiteiten wordt verstaan: gegevensverzameling en -beheer, studies, proefprojecten, verspreiding van kennis en onderzoeksresultaten, seminars en beste praktijken.

3.   De in lid 1 bedoelde steun kan worden verleend aan publiekrechtelijke instanties, vissers, vissersorganisaties, FLAG’s en niet-gouvernementele organisaties.

Artikel 29

Verbetering van het menselijk kapitaal, het scheppen van banen en de sociale dialoog

1.   Om het menselijk kapitaal, het scheppen van banen en de sociale dialoog te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

a)

beroepsopleidingen, een leven lang leren, gezamenlijke projecten, de verspreiding van economische, technische, regelgevende of wetenschappelijke kennis en van innoverende praktijken, en de verwerving van nieuwe beroepsvaardigheden, in het bijzonder in verband met duurzaam beheer van mariene ecosystemen, hygiëne, gezondheid, veiligheid, activiteiten in de maritieme sector, innovatie en ondernemerschap;

b)

netwerkvorming en uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen belanghebbende partijen, onder meer organisaties ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, ter bevordering van de rol van vrouwen in visserijgemeenschappen en ter bevordering van ondervertegenwoordigde groepen die werkzaam zijn in de kleinschalige kustvisserij of die te voet vissen;

c)

sociale dialoog op uniaal, nationaal, regionaal of plaatselijk niveau tussen vissers, sociale partners en andere relevante belanghebbende partijen.

2.   De in lid 1 bedoelde steun mag ook worden verleend aan de echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, levenspartners van zelfstandige vissers, onder de voorwaarden bepaald in artikel 2, onder b), van Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad (26).

3.   De in lid 1, onder a), bedoelde steun kan gedurende ten hoogste twee jaar worden verleend voor de opleiding van personen die nog geen 30 jaar oud zijn en die door de lidstaat als werkloze zijn erkend. Dergelijke steun is beperkt tot de opleiding aan boord van een vaartuig dat actief is in de kleinschalige kustvisserij en dat eigendom is van een beroepsvisser die minstens 50 jaar oud is, welke opleiding geformaliseerd is door een door de betrokken lidstaat erkend contract tussen de leerling en de eigenaar van het vaartuig, en met inbegrip van cursussen betreffende duurzame visserijpraktijken en de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee als omschreven in Verordening (EU) nr. 1380/2013. De leerling wordt aan boord vergezeld door een beroepsvisser die minstens 50 jaar oud is.

4.   De in lid 3 bedoelde steun wordt aan beroepsvissers verleend ter dekking van het salaris van de leerling en de bijbehorende kosten, en wordt berekend overeenkomstig artikel 67, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, rekening houdend met de economische situatie en de levensstandaard van de betrokken lidstaat. Die steun bedraagt niet meer dan 40 000 EUR voor elke begunstigde in de programmeringsperiode.

Artikel 30

Diversifiëring en nieuwe bronnen van inkomsten

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor investeringen die bijdragen tot de diversifiëring van de inkomsten van vissers via het ontplooien van aanvullende activiteiten, waaronder investeringen aan boord, hengeltoerisme, restaurants, milieudiensten met betrekking tot visserij en educatieve activiteiten met betrekking tot visserij.

2.   De in lid 1 bedoelde steun wordt verleend aan vissers die:

a)

een bedrijfsplan voor de ontwikkeling van hun nieuwe activiteiten indienen; en

b)

beschikken over voldoende beroepsvaardigheden die zij kunnen verwerven in het kader van concrete acties die op grond van artikel 29, lid 1, onder a), worden gefinancierd.

3.   De steun op grond van lid 1 wordt slechts verleend indien de aanvullende activiteiten die de vissers ontplooien, in verband staan met de kernactiviteit van het visserijbedrijf.

4.   De op grond van lid 1 verleende steun bedraagt ten hoogste 50 % van de begroting die in het bedrijfsplan voor elke concrete actie is geoormerkt, met dien verstande dat dit bedrag per begunstigde niet hoger mag zijn dan 75 000 EUR.

Artikel 31

Starterssteun voor jonge vissers

1.   Het EFMZV kan jonge vissers starterssteun geven.

2.   Steun op grond van dit artikel kan alleen worden toegekend met betrekking tot de eerste aanschaf van een vissersvaartuig:

a)

met een lengte over alles van minder dan 24 m;

b)

dat is uitgerust voor visserij op zee;

c)

dat 5 tot 30 jaar oud is; en

d)

dat behoort tot een vlootsegment waarvoor in het in artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde verslag over de vangstcapaciteit een evenwicht met de voor dat segment beschikbare vangstmogelijkheden wordt aangetoond.

3.   Voor de toepassing van dit artikel worden onder de term „jonge visser” verstaan een natuurlijke persoon bedoeld die voor de eerste keer een vissersvaartuig wil aanschaffen en die bij indiening van de aanvraag nog geen 40 jaar is en ten minste vijf jaar als visser heeft gewerkt of een daaraan gelijkwaardige beroepsopleiding heeft gevolgd. De lidstaten mogen voor jonge vissers verdere te vervullen objectieve criteria bepalen voor het in aanmerking komen voor steun op grond van dit artikel.

4.   De in dit artikel bedoelde steun bedraagt niet meer dan 25 % van de aanschafkosten voor het vissersvaartuig en in geen geval meer dan 75 000 EUR per jonge visser.

Artikel 32

Gezondheid en veiligheid

1.   Om de hygiëne-, gezondheids-, veiligheids- en arbeidsomstandigheden van de vissers aan boord te verbeteren, mag uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen aan boord of in afzonderlijke voorzieningen, op voorwaarde dat deze investeringen verder gaan dan de vereisten op grond van het Unierecht of het nationale recht.

2.   De steun op grond van dit artikel wordt verleend aan vissers of aan eigenaren van vissersvaartuigen.

3.   Wanneer de concrete actie een investering aan boord behelst, wordt niet meer dan één keer per programmeringsperiode steun verleend voor dezelfde soort investering voor een bepaald vaartuig. Wanneer de concrete actie een investering in afzonderlijke voorzieningen behelst, wordt niet meer dan één keer per programmeringsperiode voor dezelfde soort voorziening steun aan dezelfde begunstigde verleend.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 126 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de omschrijving van de soorten concrete acties die subsidiabel zijn krachtens lid 1 van dit artikel.

Artikel 33

Tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor maatregelen voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten in de volgende gevallen:

a)

de uitvoering van maatregelen van de Commissie of noodmaatregelen van de lidstaten als bedoeld in respectievelijk de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 of van instandhoudingsmaatregelen als bedoeld in artikel 7 van die verordening, met inbegrip van biologische herstelperioden;

b)

een niet-verlenging van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij of van protocollen daarbij;

c)

in het geval dat de tijdelijke stopzetting is voorzien in een beheerplan vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad (27) of in een meerjarenplan vastgesteld op grond van de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, wanneer, op basis van wetenschappelijk advies, een vermindering van de visserijinspanning noodzakelijk is voor het verwezenlijken van de doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 2 en artikel 2, lid 5, onder a), van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

2.   De in lid 1 bedoelde steun mag gedurende ten hoogste zes maanden per vaartuig, in de periode van 2014 tot en met 2020, worden verleend.

3.   De in lid 1 bedoelde steun wordt alleen verleend aan:

a)

eigenaren van Unievissersvaartuigen die als actief zijn geregistreerd en die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de steunaanvraag gedurende ten minste 120 dagen visserijactiviteiten op zee hebben verricht; of

b)

vissers die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de steunaanvraag gedurende ten minste 120 dagen op zee hebben gewerkt aan boord van een Unievissersvaartuig dat onder de tijdelijke stopzetting valt.

4.   Alle visserijactiviteiten van het vissersvaartuig of de betrokken vissers worden daadwerkelijk opgeschort. De bevoegde autoriteit vergewist zich ervan dat het betrokken vissersvaartuig tijdens de periode van de tijdelijke stopzetting alle visserijactiviteiten heeft stopgezet.

Artikel 34

Definitieve beëindiging van visserijactiviteiten

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor maatregelen voor de definitieve beëindiging van visserijactiviteiten mits die de sloop van vissersvaartuigen behelzen en op voorwaarde dat:

a)

het in artikel 18 bedoelde operationele programma in dergelijke sloop voorziet; en

b)

de definitieve beëindiging een instrument is van een in artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde actieplan waaruit blijkt dat er geen effectief evenwicht tussen het vlootsegment en de voor dat segment beschikbare vangstmogelijkheden bestaat.

2.   De steun volgens lid 1 wordt verleend aan:

a)

eigenaren van Unievissersvaartuigen die als actief zijn geregistreerd en die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de steunaanvraag gedurende ten minste 90 dagen per jaar visserijactiviteiten op zee hebben verricht; of

b)

vissers die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de steunaanvraag gedurende ten minste 90 dagen per jaar op zee hebben gewerkt aan boord van een Unievissersvaartuig dat onder de definitieve beëindiging valt.

3.   De betrokken vissers beëindigen daadwerkelijk alle visserijactiviteiten. De begunstigden leveren de bevoegde nationale autoriteit het bewijs dat de visserijactiviteiten daadwerkelijk zijn beëindigd. Als de visser binnen twee jaar na de indiening van de steunaanvraag opnieuw visserijactiviteiten verricht, wordt de compensatie op pro-rata-temporisbasis terugbetaald.

4.   Steun op grond van dit artikel mag tot en met 31 december 2017 worden verleend.

5.   Steun op grond van dit artikel wordt pas uitbetaald nadat de overeenkomstige capaciteit definitief uit het register over de vissersvloot van de Unie is geschrapt en ook de visvergunningen en vismachtigingen definitief zijn ingetrokken. Het is de ontvanger gedurende vijf jaar na de ontvangst van die steun verboden een nieuw vissersvaartuig in het bestand te doen opnemen. De capaciteitsvermindering ten gevolge van definitieve beëindiging van de visserijactiviteit met overheidssteun zal leiden tot een permanente gelijkwaardige verlaging van de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 vermelde vangstcapaciteitsmaxima.

6.   In afwijking van lid 1 kan steun worden verleend voor de definitieve beëindiging van de visserijactiviteit zonder sloop, op voorwaarde dat de vaartuigen worden aangepast voor andere activiteiten dan commerciële visserij.

Daarnaast kan in het geval van traditionele houten vaartuigen, met het oog op instandhouding van maritiem erfgoed, steun worden verleend voor de definitieve beëindiging van de visserijactiviteit zonder sloop, op voorwaarde dat dergelijke vaartuigen een erfgoedfunctie aan wal behouden.

Artikel 35

Onderlinge fondsen voor ongunstige weersomstandigheden en milieuongevallen

1.   Het EMZV kan bijdragen aan onderlinge fondsen waaruit vissers financieel worden vergoed voor economische verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, milieuongevallen en de kosten voor het redden van vissers of het bergen van vissersvaartuigen in geval van ongevallen op zee tijdens hun visserijactiviteiten.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt onder de term „onderling fonds” verstaan een door de lidstaat overeenkomstig zijn nationale recht geaccrediteerde verzekeringsregeling voor de aangesloten vissers op grond waarvan zij worden vergoed voor economische verliezen ten gevolge van de in lid 1 omschreven voorvallen.

3.   De lidstaten voorkomen overcompensatie door erop toe te zien dat de begunstigden naast de in het kader van dit artikel verleende steun geen steun op grond van andere Unie-instrumenten of nationale instrumenten dan wel private verzekeringsregelingen ontvangen.

4.   Teneinde in aanmerking te komen voor steun op grond van dit artikel, dient het betrokken onderlinge fonds:

a)

door de bevoegde autoriteit van de lidstaat overeenkomstig de nationale wetgeving zijn geaccrediteerd;

b)

betalingen aan en afboekingen van het betrokken fonds transparant behandelen; en

c)

beschikken over duidelijke voorschriften inzake de toewijzing van verantwoordelijkheid voor schulden.

5.   De lidstaten stellen de voorschriften vast voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen, in het bijzonder met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen aan en de subsidiabiliteit van vissers in geval van de in lid 1 bedoelde ongunstige weersomstandigheden, milieuongevallen of ongevallen op zee, alsmede met betrekking tot het beheer en de monitoring van de naleving van die voorschriften. De lidstaten zien erop toe dat in de regelingen van de fondsen is voorzien in sancties in geval van nalatigheid van de visser.

6.   Ongunstige weersomstandigheden, milieuongevallen of ongevallen op zee, als bedoeld in lid 1 zijn dewelke waarvan het plaatsvinden officieel door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat wordt erkend.

7.   De in lid 1 bedoelde bijdragen hebben slechts betrekking op de bedragen die de onderlinge fondsen als vergoeding aan vissers betalen. De administratieve kosten van de oprichting van de onderlinge fondsen komen niet voor steun in aanmerking. De lidstaten mogen de voor steun in aanmerking komende kosten beperken door voor elk onderling fonds een maximum toe te passen.

8.   De in lid 1 bedoelde bijdragen worden slechts verleend ter dekking van verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, milieuongevallen of ongevallen op zee die meer dan 30 % van de jaarlijkse omzet van het betrokken bedrijf bedragen, berekend op basis van de gemiddelde omzet van dat bedrijf in de voorgaande drie kalenderjaren.

9.   Aanvangskapitaal wordt niet gefinancierd uit het EFMZV.

10.   Indien de lidstaten besluiten om de subsidiabele kosten te beperken door plafonds per onderling fonds in te stellen, verstrekken zij in hun operationele programma’s nadere gegevens over en een motivering voor die plafonds.

Artikel 36

Steun voor de systemen voor het toewijzen van vangstmogelijkheden

1.   Teneinde de visserijactiviteiten aan de vangstmogelijkheden aan te passen kan het EFMZV steun verlenen voor het ontwerp, de uitwerking, de controle, de evaluatie en het beheer van de systemen voor het toewijzen van vangstmogelijkheden.

2.   De steun op grond van dit artikel wordt verleend aan overheidsinstanties, natuurlijke of rechtspersonen of vissersorganisaties die door de lidstaat zijn erkend, met inbegrip van erkende producentenorganisaties die betrokken zijn bij het collectieve beheer van de in lid 1 bedoelde systemen.

Artikel 37

Steun voor het ontwerpen en uitvoeren van instandhoudingsmaatregelen en regionale samenwerking

1.   Met het oog op het efficiënt ontwerpen en uitvoeren van de instandhoudingsmaatregelen bedoeld in de artikelen 7, 8 en 11 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en van de regionale samenwerking op grond van artikel 18 van die verordening, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

a)

het ontwerpen, ontwikkelen en monitoren van de technische en administratieve instrumenten die nodig zijn voor het ontwikkelen en uitvoeren van instandhoudingsmaatregelen en voor regionalisatie;

b)

de participatie van de belanghebbende partijen en de samenwerking tussen de lidstaten bij het ontwerpen en ontwikkelen van instandhoudingsmaatregelen en regionalisatie.

2.   Uit het EFMZV kan op grond van lid 1 slechts steun worden verleend voor rechtstreekse uitzetting indien dat als een instandhoudingsmaatregel is voorzien door een rechtshandeling van de Unie.

Artikel 38

Beperking van de impact van de visserij op het mariene milieu en aanpassing van de visserij aan de bescherming van soorten

1.   Om de impact van de visserij op het mariene milieu te beperken, om het geleidelijk uitbannen van teruggooi te bevorderen en om de overgang te vergemakkelijken naar een duurzame exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen:

a)

in uitrusting om de selectiviteit van het vistuig op grootte en soort te verfijnen;

b)

aan boord of in uitrusting voor het uitbannen van teruggooi door voorkoming en vermindering van ongewenste vangsten van commerciële bestanden of voor de behandeling van ongewenste vangsten die moeten worden aangeland overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

c)

in uitrusting om de fysieke en biologische impact van de visserij op het ecosysteem of de zeebodem te beperken en zo mogelijk tot nul te reduceren;

d)

in uitrusting ter bescherming van het vistuig en de vangst tegen zoogdieren en vogels die beschermd zijn krachtens Richtlijn 92/43/EEG van de Raad of Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (28), op voorwaarde dat dit de selectiviteit van het vistuig niet ondermijnt en dat alle passende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de predatoren fysiek letsel wordt toegebracht.

2.   In afwijking van artikel 11, onder a), kan de in lid 1 bedoelde steun in de ultraperifere gebieden alleen aan verankerde visaantrekkende apparatuur worden verleend indien dergelijke instrumenten tot duurzame en selectieve visserij bijdragen.

3.   Er wordt niet meer dan één keer per programmeringsperiode steun verleend voor hetzelfde type uitrusting aan boord van hetzelfde Unievissersvaartuig.

4.   Er mag slechts steun worden verleend wanneer het vistuig of de overige in lid 1 bedoelde uitrusting aantoonbaar beter selecteert op grootte of een aantoonbaar geringere impact op het ecosysteem en op de niet-doelsoorten heeft dan de standaard-vistuigen of andere voorzieningen die zijn toegestaan op grond van Unierecht, of op grond van toepasselijk nationaal recht in het kader van de regionalisering zoals voorzien in Verordening (EU) nr. 1380/2013.

5.   De steun wordt verleend aan:

a)

eigenaren van Unievissersvaartuigen die als actief zijn geregistreerd en die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de steunaanvraag gedurende ten minste 60 dagen visserijactiviteiten op zee hebben verricht;

b)

vissers die eigenaar zijn van het te vervangen vistuig en die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de steunaanvraag gedurende ten minste 60 dagen aan boord van een Unievissersvaartuig hebben gewerkt;

c)

door de lidstaten erkende vissersorganisaties.

Artikel 39

Innovatie in verband met de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee

1.   Om bij te dragen aan het geleidelijk uitbannen van teruggooi en bijvangsten, om de overgang naar een exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 te vergemakkelijken en om de impact van de visserij op het mariene milieu alsmede de impact van beschermde predatoren te beperken, kan uit het EFMZV steun worden verleend aan concrete acties die tot doel hebben nieuwe technische of organisatorische kennis te ontwikkelen of in te voeren die de impact van visserijactiviteiten op het milieu beperkt, ook op het gebied van verbeterde vangsttechnieken en selectiviteit van het vistuig, of waarmee een duurzamer gebruik van de biologische rijkdommen van de zee en co-existentie met beschermde predatoren worden verwezenlijkt.

2.   Op grond van dit artikel gefinancierde concrete acties worden uitgevoerd door of in samenwerking met een door de lidstaat erkende wetenschappelijke of technische organisatie die de resultaten van dergelijke concrete acties valideert.

3.   De lidstaten geven overeenkomstig artikel 119 voldoende ruchtbaarheid aan de resultaten van op grond van dit artikel gefinancierde concrete acties.

4.   Het aandeel van de vissersvaartuigen dat betrokken is bij op grond van dit artikel gefinancierde projecten mag niet groter zijn dan 5 % van de vissersvaartuigen van de nationale vloot of niet meer dan 5 % van de brutotonnage van de nationale vissersvloot, zoals berekend bij de indiening van de aanvraag. Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie op aanbeveling van het door Besluit 2005/629/EG van de Commissie (29) ingestelde Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) en mits het terdege wordt gemotiveerd, projecten goedkeuren die de in dit lid vastgestelde maxima overschrijden.

5.   Concrete acties die niet in aanmerking komen als visserij voor wetenschappelijke doeleinden in de zin van artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1244/2009 en die bestaan in het testen van nieuwe vistuigen of vistechnieken, worden uitgevoerd binnen de grenzen van de aan de betrokken lidstaat toegewezen vangstmogelijkheden.

6.   De netto-inkomsten die voortvloeien uit de deelname van het vissersvaartuig aan de concrete actie, worden in mindering gebracht op de subsidiabele uitgaven van de concrete actie overeenkomstig artikel 65, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1303/2013

7.   Voor de toepassing van lid 6 worden onder netto-inkomsten de inkomsten voor de vissers verstaan uit de eerste verkoop van vis of schaal- en schelpdieren die zij bij de invoering of het testen van de nieuwe technische of organisatorische kennis hebben gevangen, minus de verkoopkosten zoals visafslagtarieven.

Artikel 40

Bescherming en herstel van de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen en compensatieregelingen in het kader van duurzame visserijactiviteiten

1.   Om in het kader van duurzame visserijactiviteiten en met deelname, waar passend, van vissers de mariene biodiversiteit en de mariene ecosystemen te beschermen en te herstellen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de volgende concrete acties:

a)

het door vissers verzamelen van afval op zee, zoals verloren vistuig en zwerfvuil;

b)

het bouwen, installeren of moderniseren van vaste of verplaatsbare voorzieningen om de mariene flora en fauna te beschermen en te ontwikkelen, met inbegrip van de wetenschappelijke voorbereiding, en beoordeling daarvan;

c)

het bijdragen tot een beter beheer of een betere instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee;

d)

het voorbereiden, met inbegrip van het verrichten van studies, het opstellen, monitoren en updaten van bescherming- en beheerplannen voor visserijgerelateerde activiteiten in verband met Natura 2000-sites en bijzondere beschermingszones als bedoeld in Richtlijn 2008/56/EG, alsmede andere bijzondere habitats;

e)

het beheren, herstellen en monitoren van Natura 2000-sites overeenkomstig Richtlijnen 92/43/EEG, en 2009/147/EG, en overeenkomstig de prioritaire actiekaders die zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 92/43/EEG;

f)

het beheren, herstellen en monitoren van beschermde mariene gebieden met het oog op de tenuitvoerlegging van de in artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG bedoelde ruimtelijke beschermingsmaatregelen;

g)

het wekken van milieubewustzijn door vissers te betrekken bij de bescherming en het herstel van de mariene biodiversiteit;

h)

het tot stand brengen van regelingen voor de vergoeding van schade aan vangsten die wordt veroorzaakt door zoogdieren en vogels die worden beschermd op grond van Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG;

i)

het deelnemen aan andere acties met het oog op de instandhouding en de ontwikkeling van de biodiversiteit en ecosysteemdiensten, zoals het herstel van specifieke mariene en kusthabitats ter ondersteuning van de duurzaamheid van de visbestanden, met inbegrip van de wetenschappelijke voorbereiding, en beoordeling daarvan.

2.   Voor steun op grond van lid 1, onder h), moeten dergelijke regelingen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten officieel worden erkend. De lidstaten zorgen er tevens voor dat de kosten van de schade niet worden overgecompenseerd doordat Uniale, nationale en private schadevergoedingsregelingen worden gecombineerd.

3.   In dit artikel bedoelde concrete acties kunnen worden uitgevoerd door wetenschappelijk of technische publiekrechtelijke instanties, adviesraden, vissers, of door de lidstaten erkende vissersorganisaties of niet-gouvernementele organisaties, in partnerschap met vissersorganisaties of in partnerschap met plaatselijke actiegroepen visserij.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 126 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de omschrijving van de kosten die subsidiabel zijn krachtens lid 1 van dit artikel.

Artikel 41

Energie-efficiëntie en mitigatie van de klimaatverandering

1.   Om de gevolgen van de klimaatverandering te matigen en de vissersvaartuigen energie-efficiënter te maken, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

a)

investeringen in uitrusting of aan boord om de uitstoot van verontreinigende stoffen of broeikasgassen te reduceren en de energie-efficiëntie van de vissersvaartuigen te verhogen. Investeringen in vistuig komen ook in aanmerking voor steun op voorwaarde dat zij de selectiviteit van dat vistuig niet ondermijnen;

b)

audits en regelingen op het gebied van energie-efficiëntie;

c)

studies ter beoordeling van de bijdrage van alternatieve aandrijfsystemen en rompontwerpen aan de energie-efficiëntie van vissersvaartuigen.

2.   Er kan alleen steun worden verleend voor de vervanging of de modernisering van hoofd- of hulpmotoren in de volgende gevallen:

a)

voor vaartuigen met een lengte over alles van ten hoogste 12 m, mits de nieuwe of gemoderniseerde motor niet over meer vermogen in kW beschikt dan de huidige motor;

b)

voor vaartuigen met een lengte over alles tussen 12 en 18 m, mits het vermogen in kW van de nieuwe of gemoderniseerde motor ten minste 20 % lager ligt dan dat van de huidige motor;

c)

voor vaartuigen met een lengte over alles tussen 18 en 24 m, mits het vermogen in kW van de nieuwe of gemoderniseerde motor ten minste 30 % lager ligt dan dat van de huidige motor.

3.   Steun op grond van lid 2 voor de vervanging of de modernisering van hoofd- of hulpmotoren kan slechts worden verleend voor vaartuigen die behoren tot een vlootsegment waarvoor uit het in artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde verslag over de vangstcapaciteit blijkt dat er een evenwicht bestaat tussen het vlootsegment en de voor dat segment beschikbare vangstmogelijkheden.

4.   Steun op grond van lid 2 van dit artikel wordt slechts verleend voor de vervanging of modernisering van hoofd- of hulpmotoren die officieel zijn gecertificeerd overeenkomstig artikel 40, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1224/2009. De steun wordt pas uitbetaald nadat de conform de vereiste capaciteitsverlaging afgestoten capaciteit in kW definitief uit het register over de vissersvloot van de Unie is geschrapt.

5.   Voor vissersvaartuigen waarvan het motorvermogen niet hoeft te worden gecertificeerd, wordt steun op grond van de leden 1 en 2 van dit artikel slechts toegekend voor de vervanging of modernisering van hoofd- of hulpmotoren waarvan het juiste motorvermogen is geverifieerd overeenkomstig artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1224/2009, en die fysiek zijn gecontroleerd om vast te stellen dat het motorvermogen niet hoger is dan het motorvermogen dat in de visvergunningen staat.

6.   De vermindering van het motorvermogen bedoeld in lid 2, punten b) en c), kan worden bereikt door een groep vaartuigen voor elk van de categorieën vaartuigen, bedoeld in die punten.

7.   Onverminderd artikel 25, lid 3, is steun uit het EFMZV krachtens lid 2 van dit artikel niet hoger dan de hoogste van de volgende twee drempels:

a)

1 500 000 EUR; of

b)

3 % van de financiële steun van de Unie die in de betrokken lidstaat aan de in artikel 6, leden 1, 2 en 5, gestelde Unieprioriteiten is toegekend.

8.   Aanvragen van marktdeelnemers uit de kleinschalige kustvisserij worden als prioriteit behandeld tot 60 % van de totale steun die wordt verleend voor vervanging of modernisering van motoren als bedoeld in lid 2 voor de gehele programmeringsperiode.

9.   Steun op grond van de leden 1 en 2 wordt slechts verleend aan eigenaren van vissersvaartuigen en wordt niet meer dan één keer verleend voor dezelfde soort investering voor hetzelfde vissersvaartuig gedurende de programmeringsperiode.

10.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 126 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij de op grond van lid 1, onder a), van dit artikel subsidiabele kosten nader omschreven worden.

Artikel 42

Toegevoegde waarde, productkwaliteit en gebruik van ongewenste vangsten

1.   Om de toegevoegde waarde of de kwaliteit van de gevangen vis te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

a)

investeringen die waarde toevoegen aan visserijproducten, in het bijzonder door de vissers toe te staan hun eigen vangst te verwerken, af te zetten en rechtstreeks te verkopen;

b)

innoverende investeringen aan boord ter verbetering van de kwaliteit van de visserijproducten.

2.   De in lid 1, onder b), bedoelde steun wordt slechts verleend op voorwaarde dat selectieve vistuigen worden gebruikt om ongewenste vangsten zoveel mogelijk te beperken, en uitsluitend aan eigenaren van Unievissersvaartuigen die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de steunaanvraag gedurende ten minste 60 dagen visserijactiviteiten op zee hebben verricht.

Artikel 43

Vissershavens, aanlandingsplaatsen, afslagen en beschuttingsplaatsen

1.   Om de kwaliteit, de controle en de traceerbaarheid van aangelande producten, de energie-efficiëntie, de milieubescherming en de veiligheids- en arbeidsomstandigheden te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen ter verbetering van de infrastructuur van vissershavens, afslagen, aanlandings- en beschuttingsplaatsen, met inbegrip van investeringen in voorzieningen voor het verzamelen van afval en zwerfvuil op zee.

2.   Ter bevordering van de naleving van de verplichting tot het aanlanden van alle vangsten overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en artikel 8, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1379/2013, alsook om waarde toe te voegen aan onvoldoende gebruikte delen van de gevangen vis, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen in vissershavens, afslagen, aanlandingsplaatsen en beschuttingsplaatsen.

3.   Ter verhoging van de veiligheid van de vissers kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen voor de bouw of de modernisering van beschuttingsplaatsen.

4.   Er mag geen steun worden verleend voor de aanleg van nieuwe havens, nieuwe aanlandingsplaatsen of nieuwe afslagen.

Artikel 44

Binnenvisserij en aquatische fauna en flora in de binnenwateren

1.   Om de impact van de binnenvisserij op het milieu te verminderen en de energie-efficiëntie, de waarde en de kwaliteit van de aangelande vis, de gezondheids-, veiligheids- en arbeidsomstandigheden en menselijk kapitaal en opleiding te verbeteren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor investeringen:

a)

in de verbetering van het menselijk kapitaal, jobcreatie en de sociale dialoog als bedoeld in artikel 29, en onder de in dat artikel gestelde voorwaarden;

b)

aan boord of in afzonderlijke uitrusting als bedoeld in artikel 32 en onder de in dat artikel gestelde voorwaarden;

c)

in uitrusting en soorten concrete acties als bedoeld in de artikelen 38 en 39 en onder de in die artikelen gestelde voorwaarden;

d)

in de verbetering van de energie-efficiëntie en de matiging van de effecten van de klimaatverandering, als bedoeld in artikel 41 en onder de in dat artikel gestelde voorwaarden;

e)

in de verbetering van de waarde of de kwaliteit van de gevangen vis, als bedoeld in artikel 42 en onder de in dat artikel gestelde voorwaarden;

f)

in vissershavens, beschuttingsplaatsen en aanlandingsplaatsen als bedoeld in artikel 43, overeenkomstig de in dat artikel vastgestelde voorwaarden.

2.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor investeringen met betrekking tot starterssteun voor jonge vissers als bedoeld in artikel 31 en onder dezelfde voorwaarden als in dat artikel, behoudens voor de vereiste in van het tweede lid, onder b), van dat artikel.

3.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor het ontwikkelen en bevorderen van innovatie overeenkomstig artikel 26, voor adviesdiensten overeenkomstig artikel 27 en voor partnerschappen tussen wetenschappers en vissers overeenkomstig artikel 28.

4.   Om de diversifiëring door binnenvissers te ondersteunen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de diversifiëring van binnenvisserijactiviteiten naar andere activiteiten buiten de visserij, onder de in artikel 30 gestelde voorwaarden.

5.   Voor de toepassing van lid 1:

a)

gelden verwijzingen die in de artikelen 30, 32, 38, 39, 41 en 42 naar vissersvaartuigen worden gemaakt, als verwijzingen naar vaartuigen die uitsluitend in binnenwateren actief zijn;

b)

gelden verwijzingen die in artikel 38 naar het mariene milieu worden gemaakt, als verwijzingen naar het milieu waarin het binnenvissersvaartuig actief is.

6.   Om de aquatische flora en fauna te beschermen en te ontwikkelen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

a)

het beheren, herstellen en monitoren van de Natura 2000-sites die de gevolgen ondervinden van visserijactiviteiten, en het rehabiliteren van binnenwateren overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EU van het Europees Parlement en de Raad (30), met inbegrip van paaigronden en migratieroutes voor migrerende soorten, onverminderd artikel 40, lid 1, onder e), van deze verordening en, waar passend, met deelname van binnenvissers;

b)

het bouwen, moderniseren of installeren van vaste of verplaatsbare voorzieningen om de aquatische flora en fauna te beschermen en te versterken, met inbegrip van de wetenschappelijke voorbereiding, monitoring en beoordeling daarvan.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat vaartuigen die krachtens dit artikel steun ontvangen, hun activiteiten uitsluitend in binnenwateren blijven ontplooien.

HOOFDSTUK II

Duurzame ontwikkeling van de aquacultuur

Artikel 45

Specifieke doelstellingen

De op grond van dit hoofdstuk verleende steun draagt bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen in het kader van de in artikel 6, lid 2, gestelde Unieprioriteit.

Artikel 46

Algemene voorwaarden

1.   De in dit hoofdstuk bedoelde steun wordt beperkt tot aquacultuurbedrijven, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders wordt bepaald.

2.   Voor de toepassing van dit artikel dienen beginnende aquacultuurexploitanten een bedrijfsplan in en, voor investeringen van meer dan 50 000 EUR, tevens een haalbaarheidsstudie, met inbegrip van een milieubeoordeling van de concrete acties. De in dit hoofdstuk bedoelde steun wordt slechts verleend indien in een onafhankelijk marketingverslag duidelijk wordt aangetoond dat er goede en duurzame marktvooruitzichten voor het product zijn.

3.   Indien de concrete acties betrekking hebben op investeringen in uitrusting of infrastructuur die borg moet staan voor de inachtneming van de in het Unierecht vastgestelde voorschriften op het gebied van milieu, gezondheid van mens en dier, hygiëne en dierenwelzijn, kan steun worden verleend tot de datum waarop dergelijke voorschriften voor de bedrijven bindend worden.

4.   Voor de kweek van genetisch gemodificeerde organismen wordt geen steun verleend.

5.   Voor concrete aquacultuuracties in mariene beschermde gebieden wordt geen steun verleend indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat op grond van een milieueffectbeoordeling vaststelt dat de concrete actie significante, niet naar behoren te matigen milieuschade zou veroorzaken.

Artikel 47

Innovatie

1.   Om innovatie in de aquacultuur te stimuleren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor concrete acties met het oog op:

a)

het ontwikkelen van technische, wetenschappelijke of organisatorische kennis in aquacultuurbedrijven die in het bijzonder de impact op het milieu reduceert, de afhankelijkheid van vismeel en -olie vermindert, een duurzaam gebruik van de rijkdommen in de aquacultuur bevordert, het dierenwelzijn verbetert of nieuwe, duurzame productietechnieken faciliteert;

b)

het ontwikkelen of op de markt brengen van nieuwe aquacultuursoorten met een grote marktpotentie, nieuwe of substantieel verbeterde producten, nieuwe of verbeterde processen of nieuwe of verbeterde beheer- en organisatiesystemen;

c)

onderzoek naar de technische en economische haalbaarheid van innovatieve producten of processen.

2.   In dit artikel bedoelde concrete acties worden uitgevoerd door of in samenwerking met door de lidstaat erkende publieke of private wetenschappelijke of technische organisaties, die de resultaten van deze concrete acties moeten valideren.

3.   De lidstaten geven overeenkomstig artikel 119 voldoende ruchtbaarheid aan de resultaten van op grond van dit artikel gefinancierde concrete acties.

Artikel 48

Productieve investeringen in aquacultuur

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor:

a)

productieve investeringen in aquacultuur;

b)

de diversificatie van de aquacultuurproductie en de gekweekte soorten;

c)

de modernisering van de aquacultuureenheden, met inbegrip van het verbeteren van de arbeidsomstandigheden en -veiligheid van de werknemers in de aquacultuursector;

d)

verbeteringen en modernisering in verband met diergezondheid en dierenwelzijn, met inbegrip van de aankoop van apparatuur om viskwekerijen te beschermen tegen wilde predatoren;

e)

investeringen in de beperking van de negatieve gevolgen of de vergroting van de positieve gevolgen voor het milieu en het efficiënter gebruik van de rijkdommen;

f)

investeringen ter verbetering van de kwaliteit van, of ter verhoging van de waarde van, aquacultuurproducten;

g)

het herstel van bestaande aquacultuurvijvers door middel van de verwijdering van slib, of maatregelen voor de preventie van slibafzetting;

h)

het diversifiëren van de inkomsten van aquacultuurbedrijven door middel van de ontwikkeling van aanvullende activiteiten;

i)

investeringen die een substantiële reductie in de impact van de aquacultuurbedrijven op waterverbruik en kwaliteit tot gevolg hebben, in het bijzonder door de gebruikte hoeveelheid water of chemicaliën, antibiotica en andere geneesmiddelen te verminderen of de kwaliteit van de reststromen te verbeteren, onder meer door de invoering van multitrofe aquacultuursystemen;

j)

de bevordering van aquacultuur in gesloten systemen, waarin aquacultuurproductie in een gesloten circuit plaatsvindt zodat het waterverbruik minimaal blijft;

k)

investeringen die de energie-efficiëntie verhogen en de omschakeling van aquacultuurbedrijven op hernieuwbare energiebronnen bevorderen.

2.   Steun op grond van lid 1, onder h), wordt slechts verleend aan aquacultuurbedrijven indien de aanvullende activiteiten die zij ontplooien, in verband staan met de kernactiviteit van het bedrijf (d.w.z. aquacultuur), met inbegrip van hengeltoerisme, aquacultuurgebonden milieudiensten of educatieve activiteiten in verband met aquacultuur.

3.   Steun op grond van lid 1 kan worden verleend voor het vergroten van de productie en het moderniseren van bestaande aquacultuurbedrijven, of de bouw van nieuwe bedrijven, op voorwaarde dat dit strookt met het in artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde nationaal meerjarig strategisch plan voor de ontwikkeling van de aquacultuur.

Artikel 49

Beheer-, verzorgings- en adviesdiensten voor aquacultuurbedrijven

1.   Om de algehele prestatie en het concurrentievermogen van de aquacultuurbedrijven te verbeteren, en om de schadelijke milieueffecten van hun concrete acties terug te dringen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

a)

het opzetten van beheer-, verzorgings- en adviesdiensten voor aquacultuurbedrijven;

b)

het verwerven van technisch, wetenschappelijk, juridisch, ecologisch of economisch advies.

2.   De in lid 1, onder b), bedoelde adviesdiensten hebben betrekking op:

a)

de behoeften van de aquacultuurbedrijven op het gebied van het beheer dat vereist is om aan de Unie- en nationale milieuwetgeving en aan de voorschriften inzake maritieme ruimtelijke ordening te voldoen;

b)

de milieueffectbeoordeling bedoeld in Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (31) en Richtlijn 92/43/EEG;

c)

de behoeften van de aquacultuurbedrijven op het gebied van het beheer dat vereist is om te voldoen aan de nationale en de Uniewetgeving inzake de gezondheid en het welzijn van waterdieren en de volksgezondheid;

d)

gezondheids- en veiligheidsnormen die gebaseerd zijn op nationale en Uniewetgeving;

e)

afzet- en bedrijfsstrategieën.

3.   De in lid 1, onder b), bedoelde adviesdiensten worden verstrekt door wetenschappelijke of technische organisaties en door instanties die juridisch of economisch advies verstrekken, over de vereiste competenties beschikken en door de betrokken lidstaat zijn erkend.

4.   Steun op grond van lid 1, onder a), wordt slechts verleend aan publiekrechtelijke instanties of andere instanties die door de lidstaat zijn geselecteerd om bedrijfsadviesdiensten op te zetten. Steun op grond van lid 1, onder b), wordt slechts verleend aan kleine en middelgrote aquacultuurondernemingen, met inbegrip van aquacultuurproducentenorganisaties en verenigingen van aquacultuurproducentenorganisaties.

5.   Indien de steun niet meer bedraagt dan 4 000 EUR kan de begunstigde worden geselecteerd aan de hand van een versnelde procedure.

6.   Begunstigden mogen voor elk van de in lid 2 bedoelde categorie adviesdiensten slechts één keer per jaar steun ontvangen.

Artikel 50

Bevordering van het menselijk kapitaal en de sociale dialoog

1.   Om het menselijk kapitaal en de netwerkvorming in de aquacultuur te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

a)

beroepsopleiding, een leven lang leren, de verspreiding van wetenschappelijke en technische kennis en innovatieve praktijken, de verwerving van nieuwe beroepsvaardigheden in de aquacultuur en de terugdringing van het milieueffect van concrete aquacultuuracties;

b)

de verbetering van de arbeidsomstandigheden en de bevordering van de veiligheid op het werk;

c)

netwerkvorming en uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen aquacultuurbedrijven of beroepsorganisaties en andere belanghebbende partijen, waaronder wetenschappelijke en technische organisaties of organisaties die gelijke kansen van mannen en vrouwen bevorderen.

2.   De in lid 1, onder a), bedoelde steun wordt niet verleend aan grote aquacultuurbedrijven, tenzij zij hun kennis delen met kleine en middelgrote ondernemingen.

3.   In afwijking van artikel 46 wordt tevens steun op grond van dit artikel verleend aan overheids- of semi-overheidsinstanties en andere door de lidstaten erkende organisaties.

4.   Steun op grond van dit artikel wordt ook verleend aan de echtgenoten of, mits en voor zover erkend in het nationale recht, levenspartners van zelfstandige aquacultuurexploitanten, onder de in artikel 2, onder b), van Richtlijn 2010/41/EU, neergelegde voorwaarden.

Artikel 51

Vergroting van het potentieel van aquacultuurlocaties

1.   Om bij te dragen aan de ontwikkeling van de aquacultuurlocaties en -infrastructuur, en de schadelijke milieueffecten van de concrete aquacultuuracties terug te dringen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

a)

het afbakenen en in kaart brengen van de gebieden die het meest geschikt zijn voor de ontwikkeling van aquacultuur, met inachtneming van, in voorkomend geval, processen voor ruimtelijke ordening, alsmede het afbakenen en in kaart brengen van gebieden waar aquacultuur moet worden uitgesloten om ervoor te zorgen dat die gebieden hun rol in de werking van het ecosysteem kunnen behouden;

b)

het verbeteren en ontwikkelen van de nodige ondersteuningsvoorzieningen en -infrastructuur om het potentieel van aquacultuurlocaties te vergroten en om de schadelijke milieueffecten van aquacultuur terug te dringen, onder meer door middel van investeringen in landinrichting, energiebevoorrading of waterbeheer;

c)

maatregelen die de bevoegde autoriteiten in het kader van artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2009/147/EG of van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG vaststellen en uitvoeren om ernstige schade aan de aquacultuur te voorkomen;

d)

maatregelen die de bevoegde autoriteiten vaststellen en uitvoeren naar aanleiding van de opsporing van toegenomen sterfte of ziekten als voorzien in artikel 10 van Richtlijn 2006/88/EG van de Raad (32). Die maatregelen kunnen onder meer bestaan in het uitvoeren van actieplannen voor schaal- en schelpdieren ten behoeve van bescherming, herstel en beheer, waaronder steun aan producenten van schaal- en schelpdieren voor de instandhouding van natuurlijke schaal- en schelpdierbanken en -stroomgebieden.

2.   Steun op grond van dit artikel wordt slechts verleend aan publiekrechtelijke instanties of particuliere organisaties die door de lidstaten zijn belast met de in lid 1 bedoelde taken.

Artikel 52

Aantrekken van nieuwe aquacultuurexploitanten die aan duurzame aquacultuur doen

1.   Om het ondernemerschap in de aquacultuur te stimuleren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor het opzetten van duurzameaquacultuurbedrijven door nieuwe aquacultuurexploitanten.

2.   De in lid 1 bedoelde steun wordt aan beginnende aquacultuurexploitanten verleend op voorwaarde dat zij:

a)

over voldoende beroepsvaardigheden en deskundigheid beschikken;

b)

voor het eerst een micro- of kleine aquacultuuronderneming opzetten als bedrijfsleider van een dergelijke onderneming; en

c)

een bedrijfsplan voor de ontwikkeling van hun aquacultuuractiviteiten indienen.

3.   Beginnende aquacultuurexploitanten komen in aanmerking voor in artikel 50, lid 1, onder a), bedoelde steun voor de verwerving van de nodige beroepsvaardigheden.

Artikel 53

Omschakeling naar milieubeheer- en milieu-auditregelingen en naar biologische aquacultuur

1.   Om de ontwikkeling van een biologische of energie-efficiënte aquacultuur te bevorderen, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

a)

de omschakeling van conventionele productiemethoden naar de biologische aquacultuur in de zin van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (33) en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 710/2009 van de Commissie (34);

b)

deelname aan de milieubeheer- en milieu-auditsystemen (EMAS) van de Unie die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (35).

2.   De hier bedoelde steun wordt slechts verleend aan begunstigden die zichzelf ertoe verbinden ten minste drie jaar aan het EMAS deel te nemen of ten minste vijf jaar aan de voorschriften inzake biologische productie te voldoen.

3.   De hier bedoelde steun wordt verleend in de vorm van een compensatie die maximaal drie jaar wordt uitbetaald gedurende de periode van omschakeling naar de biologische productie, of gedurende de voorbereiding van de deelname aan het EMAS. De lidstaten berekenen de compensaties op basis van:

a)

de gederfde inkomsten of de extra kosten gedurende de periode van omschakeling van de conventionele naar de biologische productie, wat concrete acties op grond van lid 1, onder a), betreft; of

b)

de extra kosten die voortvloeien uit het aanvragen en het voorbereiden van de deelname aan het EMAS, wat concrete acties op grond van lid 1, onder b), betreft.

Artikel 54

Aquacultuur die milieudiensten verricht

1.   Ter bevordering van de ontwikkeling van een aquacultuur die milieudiensten verricht, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

a)

aquacultuurmethoden die compatibel zijn met specifieke milieubehoeften en die onderworpen zijn aan specifieke beheervoorschriften die voortvloeien uit de aanwijzing van NATURA 2000-gebieden overeenkomstig Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG;

b)

de kosten die rechtstreeks verband houden met deelname aan maatregelen voor instandhouding en reproductie ex situ van waterdieren in het kader van door overheidsinstanties of onder toezicht van overheidsinstanties ontwikkelde instandhoudingsprogramma’s en programma’s voor het herstel van de biodiversiteit;

c)

concrete aquacultuuracties, onder meer op het gebied van milieu-instandhouding en -verbetering, biodiversiteit en beheer van het landschap en de traditionele kenmerken van aquacultuurgebieden.

2.   Steun op grond van lid 1, onder a), kan worden verleend in de vorm van een jaarlijkse compensatie voor de extra kosten en/of de gederfde inkomsten die terug te voeren zijn op de in de betrokken gebieden geldende beheervoorschriften in verband met de tenuitvoerlegging van de Richtlijnen 92/43/EEG of 2009/147/EG.

3.   Steun op grond van lid 1, onder c), wordt slechts verleend op voorwaarde dat de begunstigden zich ertoe verbinden ten minste vijf jaar aquamilieuvoorschriften in acht te nemen die verder gaan dan op grond van het Unierecht en het nationale recht vereist is. De milieubaten van de concrete actie worden aangetoond aan de hand van een voorafgaande beoordeling door een bevoegde instantie die door de lidstaat wordt aangewezen, tenzij de milieubaten van een bepaalde concrete actie al zijn aangetoond.

4.   Steun op grond van lid 1, onder c), wordt verleend in de vorm van een jaarlijkse compensatie voor de extra gemaakte kosten en/of voor de gederfde inkomsten.

5.   De lidstaten geven overeenkomstig artikel 119 voldoende ruchtbaarheid aan de resultaten van op grond van het onderhavige artikel gefinancierde concrete acties.

Artikel 55

Maatregelen op het gebied van de volksgezondheid

1.   Weekdierkwekers die de oogst van kweekweekdieren uitsluitend omwille van de volksgezondheid tijdelijk moeten stilleggen, kunnen hiervoor steun uit het EFMZV krijgen.

2.   De hier bedoelde steun mag slechts worden verleend indien de oogst tijdelijk wordt stilgelegd omdat de weekdieren verontreinigd zijn als gevolg van de groei van toxineproducerend plankton of als gevolg van de aanwezigheid van biotoxinehoudend plankton, en op voorwaarde dat:

a)

de verontreiniging langer duurt dan vier opeenvolgende maanden; of

b)

het verlies als gevolg van de stillegging van de oogst meer bedraagt dan 25 % van de jaarlijkse omzet van het betrokken bedrijf, berekend op basis van de gemiddelde omzet van dat bedrijf in de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de oogst is stilgelegd.

Voor de toepassing van punt b), van de eerste alinea, kunnen de lidstaten speciale berekeningsregels vaststellen met betrekking tot bedrijven die minder dan drie jaar actief zijn.

3.   De hier bedoelde compensatie kan in de programmeringsperiode gedurende maximaal twaalf maanden worden verleend. Deze periode kan in terdege gemotiveerde gevallen eenmalig met twaalf maanden worden verlengd, tot een gecombineerd maximum van 24 maanden.

Artikel 56

Maatregelen op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn

1.   Om de diergezondheid en het dierenwelzijn in aquacultuurbedrijven te bevorderen, onder meer op het gebied van preventie en biobeveiliging, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

a)

de kosten van de bestrijding en de uitroeiing van ziekten in de aquacultuur overeenkomstig Richtlijn 2009/470/EG van de Raad (36), met inbegrip van de operationele kosten voor het nakomen van de verplichtingen op grond van een uitroeiingsprogramma;

b)

de ontwikkeling van algemene en soortenspecifieke beste praktijken of gedragscodes inzake de behoeften van de aquacultuursector op het gebied van biobeveiliging of op het gebied van diergezondheid of dierenwelzijn;

c)

initiatieven om de aquacultuur minder afhankelijk te maken van diergeneesmiddelen;

d)

veterinaire of farmaceutische studies alsmede verspreiding en uitwisseling van informatie en beste praktijken inzake dierziekten in de aquacultuur, met als doel een adequaat gebruik van diergeneesmiddelen te propageren;

e)

het oprichten en functioneren van door de lidstaten erkende groeperingen voor gezondheidsbescherming in de aquacultuursector;

f)

compensatie voor weekdierkwekers voor de tijdelijke stillegging van hun activiteiten wegens uitzonderlijke massasterfte, indien de weekdiersterfte 20 % overschrijdt of indien het verlies als gevolg van de stillegging van de activiteit meer bedraagt dan 35 % van de jaarlijkse omzet van het betrokken bedrijf, berekend op basis van de gemiddelde omzet van dat bedrijf in de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de activiteiten zijn stilgelegd.

2.   Steun op grond van lid 1, onder d), mag niet worden verleend voor de aankoop van diergeneesmiddelen.

3.   De lidstaten geven overeenkomstig artikel 119 voldoende ruchtbaarheid aan de resultaten van op grond van lid 1, onder d), gefinancierde studies en zien toe op adequate rapportage over deze resultaten.

4.   De hier bedoelde steun mag tevens worden verleend aan publiekrechtelijke instanties.

Artikel 57

Aquacultuurbestandsverzekering

1.   Om het inkomen van de aquacultuurexploitanten te vrijwaren, kan uit het EFMZV steun worden verleend in de vorm van een bijdrage aan een aquacultuurbestandsverzekering tegen economische verliezen die het gevolg zijn van ten minste een van de volgende oorzaken:

a)

natuurrampen;

b)

ongunstige weersomstandigheden;

c)

plotselinge veranderingen van de waterkwaliteit en -kwantiteit waarvoor de exploitant niet verantwoordelijk is;

d)

ziekten in de aquacultuur, defecten of vernieling van productievoorzieningen waarvoor de exploitant niet verantwoordelijk is.

2.   Het zich voordoen van de in lid 1 bedoelde omstandigheden in de aquacultuur wordt officieel als zodanig erkend door de betrokken lidstaat.

3.   De lidstaten stellen in voorkomend geval vooraf criteria vast op grond waarvan deze in lid 2 bedoelde officiële erkenning wordt verleend.

4.   De hier bedoelde steun wordt slechts verleend voor contracten ter verzekering van aquacultuurbestanden die in lid 1 bedoelde verliezen dekken die overeenstemmen met meer dan 30 % van de gemiddelde jaaromzet van de betrokken aquacultuurexploitant, berekend op basis van de gemiddelde omzet van de aquacultuurexploitant in de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de economische verliezen zich hebben voorgedaan.

HOOFDSTUK III

Duurzame ontwikkeling van visserij- en aquacultuurgebieden

Afdeling 1

Toepassingsgebied en doelstellingen

Artikel 58

Toepassingsgebied

Uit het EFMZV wordt steun verleend om de visserij- en aquacultuurgebieden duurzaam te ontwikkelen aan de hand van een vanuit de gemeenschap geleide benadering van lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

Artikel 59

Specifieke doelstellingen

De in dit hoofdstuk bedoelde steun draagt bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen in het kader van de in artikel 6, lid 4, gestelde Unieprioriteit.

Afdeling 2

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsstrategieën en plaatselijke actiegroepen visserij

Artikel 60

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsstrategieën en plaatselijke actiegroepen visserij

1.   Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 59 bedoelde doelstellingen, moeten vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsstrategieën ervoor zorgen dat:

a)

de visserij- en de aquacultuursector optimaal worden betrokken bij de duurzame ontwikkeling van de kustvisserij- en -aquacultuurgebieden en de binnenvisserij- en -aquacultuurgebieden;

b)

de lokale gemeenschappen optimaal gebruikmaken en profijt trekken van de kansen waarmee de maritieme ontwikkeling, de ontwikkeling van de binnenwateren en de kustontwikkeling gepaard gaan, waarbij in het bijzonder ertoe moet worden bijgedragen dat kleine en noodlijdende vissershavens ten volle hun mariene potentieel benutten door een gediversifieerde infrastructuur te ontwikkelen.

2.   De strategieën zijn afgestemd op de kansen en behoeften die in het betrokken gebied zijn geconstateerd, alsmede op de in artikel 6 gestelde Unieprioriteiten voor het EFMZV. De strategieën zijn toegespitst op uiteenlopende gebieden, gaande van de visserij op zich tot bredere onderwerpen, zoals diversifiëring van visserijgebieden. De strategie behelst meer dan een verzameling van concrete acties of een aaneenschakeling van sectorale maatregelen.

Artikel 61

Plaatselijke actiegroepen visserij

1.   Met het oog op de toepassing van het EFMZV worden de in artikel 32, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde plaatselijke groepen aangewezen als plaatselijke actiegroepen visserij (FLAG’s).

2.   De plaatselijke actiegroepen visserij stellen op basis van ten minste de in artikel 60 van deze verordening genoemde elementen een vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsstrategie voor, en zijn verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.

3.   De plaatselijke actiegroepen visserij:

a)

geven het voornaamste aandachtspunt van hun strategie en de sociaaleconomische samenstelling van het betrokken gebied weer door te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de voornaamste belanghebbende partijen, onder meer uit de particuliere en de openbare sector en uit het maatschappelijk middenveld;

b)

zien toe op een significante vertegenwoordiging van de visserij- en/of de aquacultuursector.

4.   Indien voor de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsstrategie naast EFMZV-steun nog steun uit andere fondsen wordt verleend, wordt voor de uit het EFMZV gefinancierde projecten door het selectieorgaan van de plaatselijke actiegroep visserij aan de in lid 3 vermelde verplichtingen voldaan.

5.   De plaatselijke actiegroepen visserij kunnen, naast de taken die zij overeenkomstig artikel 34, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 ten minste moeten uitvoeren, extra taken uitvoeren, wanneer dergelijke taken door de managementautoriteit aan hen zijn gedelegeerd.

Afdeling 3

Subsidiabele concrete acties

Artikel 62

Steun uit de EFMZV voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

1.   De onderstaande concrete acties komen op grond van dit deel voor steun in aanmerking overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1303/2013:

a)

voorbereidende steun;

b)

uitvoering van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsstrategieën;

c)

samenwerkingsactiviteiten;

d)

operationele kosten en stimulering.

2.   De plaatselijke actiegroepen visserij kunnen de managementautoriteit verzoeken om betaling van een voorschot wanneer het operationele programma in deze mogelijkheid voorziet. Het bedrag van de voorschotten mag niet meer bedragen dan 50 % van de overheidssteun voor de operationele kosten en stimulering.

Artikel 63

Uitvoering van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsstrategieën

1.   Er kan steun voor de uitvoering van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsstrategieën worden verleend die gericht is op:

a)

het toevoegen van waarde, het creëren van werkgelegenheid, het aantrekken van jongeren en het bevorderen van innovatie in alle stadia van de bevoorradingsketen van visserij- en de aquacultuurproducten;

b)

het ondersteunen van de diversifiëring in en buiten de commerciële visserij, een leven lang leren en van de werkgelegenheidscreatie in visserij- en aquacultuurgebieden;

c)

het versterken en optimaal benutten van de milieubaten van de visserij- en aquacultuurgebieden, onder meer via concrete acties ter matiging van de klimaatverandering;

d)

het bevorderen van het maatschappelijk welzijn en het culturele erfgoed, inclusief het culturele erfgoed op visserij-, aquacultuur- en maritiem gebied, in visserij- en aquacultuurgebieden;

e)

het versterken van de rol van visserijgemeenschappen in de lokale ontwikkeling en in het bestuur op het gebied van lokale visserijhulpbronnen en maritieme activiteiten.

2.   De in lid 1 bedoelde steun kan tevens maatregelen omvatten als bedoeld in de hoofdstukken I, II en IV van deze titel, met uitzondering van de artikelen 66 en 67, op voorwaarde dat er een duidelijke reden bestaat om die maatregelen op lokaal niveau te beheren. Wanneer steun wordt verleend voor concrete acties die met deze maatregelen stroken, gelden de toepasselijke voorwaarden en de percentages van de bijdragen per concrete actie die zijn vastgelegd in de hoofdstukken I, II en IV van deze titel.

Artikel 64

Samenwerkingsactiviteiten

1.   De in artikel 35, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde steun kan worden verleend voor:

a)

interterritoriale of transnationale samenwerkingsprojecten;

b)

voorbereidende technische ondersteuning voor interterritoriale en transnationale samenwerkingsprojecten, op voorwaarde dat de plaatselijke actiegroepen visserij kunnen aantonen bezig te zijn met de uitvoering van een project.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de term „interterritoriale samenwerking” verstaan samenwerking binnen een lidstaat, en wordt onder de term „transnationale samenwerking” verstaan samenwerking tussen gebieden in verscheidene lidstaten dan wel samenwerking tussen minstens een gebied in een lidstaat met een of meer gebieden in derde landen.

2.   Voor de toepassing van dit artikel kunnen plaatselijke actiegroepen visserij in het kader van het EFMZV naast andere plaatselijke actiegroepen visserij ook plaatselijke publiek-private partnerschappen als partner hebben die vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkelingsstrategieën in of buiten de Unie uitvoeren.

3.   Wanneer de samenwerkingsprojecten niet door de plaatselijke actiegroepen visserij worden geselecteerd, stellen de lidstaten een passende regeling ter facilitering van samenwerkingsprojecten vast. Zij maken uiterlijk twee jaar na de datum van de goedkeuring van hun operationele programma de nationale of regionale administratieve procedures voor de selectie van transnationale samenwerkingsprojecten bekend, alsmede een lijst van subsidiabele kosten.

4.   De bestuurlijke besluitvorming betreffende de samenwerkingsprojecten vindt uiterlijk vier maanden na de datum van indiening van de projecten plaats.

5.   De lidstaten delen de goedgekeurde transnationale samenwerkingsprojecten overeenkomstig artikel 110 mee aan de Commissie.

HOOFDSTUK IV

Maatregelen in verband met afzet en verwerking

Artikel 65

Specifieke doelstellingen

De op grond van dit hoofdstuk verleende steun draagt bij tot de verwezenlijking van specifieke doelstellingen in het kader van de in artikel 6, lid 5, gestelde Unieprioriteit.

Artikel 66

Productie- en afzetprogramma’s

1.   Uit het EFMZV wordt steun verleend voor de voorbereiding en de uitvoering van productie- en afzetprogramma’s als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1379/2013.

2.   Uitgaven die verband houden met productie- en afzetprogramma’s komen slechts in aanmerking voor steun uit het EFMZV nadat het in artikel 28, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1379/2013 bedoelde jaarverslag is goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

3.   De op grond van dit artikel aan een producentenorganisatie verleende steun bedraagt jaarlijks niet meer dan 3 % van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de betrokken producentenorganisatie de voorgaande drie kalenderjaren heeft afgezet. De aan een recentelijk erkende producentenorganisatie verleende steun bedraagt niet meer dan 3 % van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die de leden van die producentenorganisatie de voorafgaande drie kalenderjaren hebben afgezet.

4.   De lidstaten kunnen 50 % van de steun voorschieten nadat het productie- en afzetprogramma is goedgekeurd overeenkomstig artikel 28, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1379/2013.

5.   De in lid 1 bedoelde steun wordt alleen verleend aan producentenorganisaties en verenigingen van producentenorganisaties.

Artikel 67

Opslagsteun

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor erkende producentenorganisaties en verenigingen van producentenorganisaties die in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 vermelde producten opslaan, mits die producten worden opgeslagen overeenkomstig de artikelen 30 en 31 van die verordening, en onder de volgende voorwaarden:

a)

de opslagsteun mag niet meer bedragen dan de technische en financiële kosten van de maatregelen die vereist zijn voor de stabilisatie en de opslag van de betrokken producten;

b)

de hoeveelheden waarvoor opslagsteun kan worden verleend, mogen niet meer bedragen dan 15 % van de hoeveelheden van de betrokken producten die jaarlijks door de producentenorganisatie te koop worden aangeboden;

c)

de jaarlijks verleende steun bedraagt niet meer dan 2 % van de gemiddelde jaarwaarde van de productie die door de leden van de producentenorganisatie zijn afgezet in de periode 2009-2011.

Voor de toepassing van punt c), van de eerste alinea wordt, indien een lid van de producentenorganisatie in de periode van 2009 tot en met 2011 geen productie heeft afgezet, de gemiddelde jaarwaarde van de productie die dat lid in de eerste drie productiejaren heeft afgezet, in aanmerking genomen.

2.   De in lid 1 bedoelde steun eindigt uiterlijk op 31 december 2018.

3.   De in lid 1 bedoelde steun mag slechts worden verleend nadat de betrokken producten voor menselijke consumptie op de markt zijn gebracht.

4.   De lidstaten bepalen het bedrag van de binnen hun grondgebied toepasselijke technische en financiële kosten als volgt:

a)

de technische kosten worden jaarlijks berekend op basis van de rechtstreekse kosten in verband met de voor stabilisatie en opslag van de betrokken producten vereiste maatregelen;

b)

de financiële kosten worden jaarlijks berekend aan de hand van de rentevoet die jaarlijks in elke lidstaat wordt vastgesteld;

Die technische en financiële kosten worden openbaar gemaakt.

5.   De lidstaten voeren controles uit om na te gaan of de producten waarvoor opslagsteun wordt verleend, voldoen aan de in dit artikel vastgestelde voorwaarden. Met het oog op dergelijke controles houden de begunstigden van de opslagsteun een register bij van elke categorie producten die worden ingeslagen en later weer voor menselijke consumptie op de markt worden gebracht.

Artikel 68

Afzetmaatregelen

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor afzetmaatregelen ten bate van visserij- en aquacultuurproducten die gericht zijn op:

a)

het opzetten van producentenorganisaties, verenigingen van producentenorganisaties en brancheorganisaties, te erkennen overeenkomstig afdeling II van hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1379/2013;

b)

het vinden van nieuwe markten en het verbeteren van de voorwaarden voor het op de markt brengen van visserij- en aquacultuurproducten, waaronder:

i)

soorten met afzetpotentieel;

ii)

ongewenste vangsten van commerciële bestanden die worden aangeland overeenkomstig technische maatregelen, artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en artikel 8, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1379/2013;

iii)

visserij- en aquacultuurproducten die worden verkregen aan de hand van methoden met een lage milieu-impact, of biologische aquacultuurproducten in de zin van Verordening (EG) nr. 834/2007;

c)

het verbeteren van de kwaliteit en de toegevoegde waarde, door het stimuleren van:

i)

de indiening van aanvragen tot registratie van producten en de aanpassing van de betrokken marktdeelnemers aan de desbetreffende nalevings- en certificeringsvoorschriften overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (37);

ii)

de certificering en de afzetbevordering voor onder meer duurzame visserij- en aquacultuurproducten, met inbegrip van producten van de kleinschalige kustvisserij, en milieuvriendelijke verwerkingsmethoden;

iii)

de rechtstreekse afzet van visserijproducten door kleinschalige kustvissers of door vissers die te voet vissen;

iv)

de aanbiedingsvorm en verpakking van producten;

d)

het bevorderen van de transparantie van de productie en de markten, en het verrichten van marktonderzoek en studies betreffende de afhankelijkheid van de Unie van invoer;

e)

het bijdragen tot de traceerbaarheid van visserij- en aquacultuurproducten en, waar passend, de ontwikkeling van een voor de gehele Unie geldend milieukeurmerk voor visserij- en aquacultuurproducten, als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1379/2013;

f)

het opstellen, voor kleine en middelgrote ondernemingen van standaardcontracten die verenigbaar zijn met het Unierecht;

g)

het houden van regionale, nationale of transnationale communicatie- en afzetbevorderingscampagnes die de bekendheid van het publiek met duurzame visserij- en aquacultuurproducten moeten vergroten.

2.   De in lid 1 bedoelde concrete acties kunnen onder meer betrekking hebben op de productie-, verwerkings- en afzetactiviteiten die in de bevoorradingsketen plaatsvinden.

De in lid 1, onder g), bedoelde concrete acties zijn niet gericht op handelsmerken.

Artikel 69

Verwerking van visserij- en aquacultuurproducten

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de volgende investeringen in de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten:

a)

investeringen die energie helpen besparen of de milieu-impact helpen reduceren, met inbegrip van afvalbehandeling;

b)

investeringen die gericht zijn op het verbeteren van de veiligheid, de hygiëne, de gezondheid en de arbeidsomstandigheden;

c)

investeringen ter ondersteuning van de verwerking van vangsten van commerciële vis die niet voor menselijke consumptie kan worden bestemd;

d)

investeringen met betrekking tot de verwerking van bijproducten van de voornaamste verwerkingsactiviteiten;

e)

investeringen met betrekking tot de verwerking van biologische aquacultuurproducten op grond van de artikelen 6 en 7 van Verordening (EG) nr. 834/2007;

f)

investeringen die leiden tot nieuwe of verbeterde producten, nieuwe of verbeterde processen of nieuwe of verbeterde beheer- en organisatiesystemen.

2.   Met betrekking tot andere dan kleine en middelgrote ondernemingen wordt de in lid 1 bedoelde steun slechts verleend via de financiële instrumenten zoals bedoeld in titel IV van Verordening (EU) nr. 1303/2013.

HOOFDSTUK V

Compensatie van in de ultraperifere gebieden gemaakte extra kosten in verband met visserij- en aquacultuurproducten

Artikel 70

Compensatieregeling

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend ter compensatie van de extra kosten van de marktdeelnemers voor het vissen, het kweken, de verwerking en de afzet van bepaalde visserij- en aquacultuurproducten van de ultraperifere gebieden bedoeld in artikel 349 VWEU.

2.   Elke betrokken lidstaat bepaalt voor zijn in artikel 1 bedoelde gebieden de lijst van de voor compensatie in aanmerking komende visserij- en aquacultuurproducten en de hoeveelheid van die producten.

3.   Bij het opstellen van de in lid 2 bedoelde lijst en hoeveelheid nemen de lidstaten alle ter zake relevante factoren in aanmerking, in het bijzonder de noodzaak ervoor te zorgen dat de compensatie volledig verenigbaar is met de GVB-voorschriften.

4.   De compensatie wordt niet verleend voor visserij- en aquacultuurproducten die:

a)

zijn gevangen door vaartuigen van derde landen, met uitzondering van vissersvaartuigen die de vlag van Venezuela voeren en in Uniewateren actief zijn;

b)

zijn gevangen door Unievissersvaartuigen die niet in een haven van een van de in lid 1 bedoelde gebieden zijn geregistreerd;

c)

zijn ingevoerd uit derde landen.

5.   Lid 4, onder b), is niet van toepassing indien de bestaande capaciteit van de verwerkingssector in het betrokken ultraperifere gebied de hoeveelheid grondstoffen die overeenkomstig het compensatieplan van het betrokken gebied wordt geleverd, overschrijdt.

6.   De volgende marktdeelnemers komen in aanmerking voor compensatie:

a)

natuurlijke of rechtspersonen die op het verkrijgen van visserij- of aquacultuurproducten gerichte productiemiddelen exploiteren met het doel deze producten op de markt te brengen;

b)

de eigenaren of reders van vaartuigen die in de havens van de in lid 1 bedoelde gebieden zijn geregistreerd en in die gebieden vissen, of verenigingen van dergelijke eigenaren of reders;

c)

de marktdeelnemers in de sector verwerking en afzet, of verenigingen van dergelijke marktdeelnemers.

Artikel 71

Berekening van de compensatie

De compensatie wordt betaald aan de in artikel 70, lid 6, bedoelde marktdeelnemers die in de in artikel 70, lid 1, bedoelde regio’s actief zijn, en wordt berekend met inachtneming van:

a)

voor elk visserijproduct of voor elk aquacultuurproduct of voor elke categorie producten, de extra kosten waarmee de specifieke beperkingen van het betrokken gebied gepaard gaan; en

b)

met enige andere soort van overheidsmaatregelen die van invloed zijn op de hoogte van de extra kosten.

Artikel 72

Compensatieplan

1.   De betrokken lidstaten dienen bij de Commissie, voor elk in artikel 70, lid 1, bedoelde gebied een compensatieplan in. Dat plan omvat de lijst en de aantallen visserij- en aquacultuurproducten, en het in artikel 70 bedoelde soort marktdeelnemer, het in artikel 71 bedoelde compensatieniveau en de in artikel 97 bedoelde managementautoriteit. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende haar besluit met betrekking tot de eventuele goedkeuring van dergelijke compensatieplannen.

2.   De lidstaten kunnen de inhoud van het in lid 1 bedoelde compensatieplan wijzigen. De lidstaten leggen dergelijke wijzigingen aan de Commissie voor. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende haar besluit met betrekking tot de goedkeuring van dergelijke wijzigingen.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarbij de structuur van het compensatieplan omschreven wordt. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 126 gedelegeerde handelingen vast te stellen houdende bepaling van de criteria voor de berekening van de extra kosten waarmee de specifieke beperkingen van de betrokken gebieden gepaard gaan.

Artikel 73

Staatssteun voor de uitvoering van compensatieplannen

2. De lidstaten kunnen aanvullende financiering voor de uitvoering van de in artikel 72 bedoelde compensatieplannen verlenen. In dat geval melden de lidstaten de staatssteun aan de Commissie, die deze steun overeenkomstig deze verordening als onderdeel van die programma’s kan goedkeuren. De gemelde staatssteun wordt beschouwd als zijnde gemeld in de zin van artikel 108, lid 3, eerste volzin, VWEU.

HOOFDSTUK VI

Begeleidende maatregelen voor het GVB onder gedeeld beheer

Artikel 74

Geografisch toepassingsgebied

In afwijking van artikel 2 is dit hoofdstuk tevens van toepassing op concrete acties die buiten het grondgebied van de Europese Unie worden uitgevoerd.

Artikel 75

Specifieke doelstellingen

De op grond van dit hoofdstuk verleende steun draagt bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen in het kader van de in artikel 6, lid 3, gestelde Unieprioriteit.

Artikel 76

Controle en handhaving

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de tenuitvoerlegging van een uniaal systeem voor controle, inspectie en handhaving zoals vastgesteld in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en nader omschreven in Verordening (EG) nr. 1224/2009.

2.   In het bijzonder komen de volgende soorten concrete acties in aanmerking voor steun:

a)

de aankoop, de installatie en/of de ontwikkeling van technologieën, met inbegrip van computerhardware en -software, vaartuigdetectiesystemen (VDS), een gesloten camerasysteem (CCTV) en IT-netwerken voor het verzamelen, het beheren, het valideren, het analyseren, de risicobeheersing, het presenteren (door middel van de websites in verband met controle) en uitwisselen van gegevens met betrekking tot de visserij, voor het ontwikkelen van steekproefmethoden voor deze gegevens, en voor het tot stand brengen van een verbinding met sectoroverschrijdende gegevensuitwisselingssystemen;

b)

de ontwikkeling, de aankoop en de installatie van de componenten, met inbegrip van hardware en -software, die nodig zijn voor de transmissie van gegevens door bij de visserij en de afzet van visserijproducten betrokken actoren aan de betrokken autoriteiten van de lidstaat en van de Unie, met inbegrip van de voor controledoeleinden vereiste componenten voor elektronische registratie- en rapportagesystemen (ERS), volgsystemen voor vaartuigen (VMS) en automatische identificatiesystemen (AIS);

c)

de ontwikkeling, de aankoop en de installatie van de componenten, met inbegrip van hardware en -software, die nodig zijn ter waarborging van de traceerbaarheid van visserij- en aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

d)

de uitvoering van programma’s voor het uitwisselen van gegevens tussen de lidstaten en de gezamenlijke analyse daarvan;

e)

de modernisering en de aankoop van patrouillevaartuigen, -vliegtuigen en -helikopters, op voorwaarde dat deze jaarlijks gedurende ten minste 60 % van hun totale gebruikstijd voor visserijcontroledoeleinden worden gebruikt;

f)

de aankoop van andere controlemiddelen, waaronder instrumenten om het motorvermogen te meten en weegapparatuur;

g)

de ontwikkeling van innovatieve controle- en monitoringsystemen en de uitvoering van proefprojecten inzake visserijcontrole, met inbegrip van de analyse van vis-DNA en de ontwikkeling van websites in verband met controle;

h)

programma’s voor de opleiding en uitwisseling van personeelsleden die zijn belast met monitoring-, controle- en bewakingstaken op visserijgebied, ook op het niveau van meerdere lidstaten;

i)

de kosten-batenanalyses, de evaluatie en het aan audits onderwerpen van de door de bevoegde autoriteiten verrichte uitgaven voor toezicht, controle en bewaking;

j)

initiatieven, met inbegrip van seminars en het gebruik van media-instrumenten, om enerzijds de vissers en andere actoren zoals inspecteurs, openbare aanklagers en rechters, en anderzijds het grote publiek bewuster te maken van de noodzaak om illegale, ongemelde of ongereglementeerde visserij te bestrijden en om de GVB-regels toe te passen;

k)

operationele kosten in verband met het verscherpte toezicht op visbestanden waarvoor specifieke controle- en inspectieprogramma’s overeenkomstig artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gelden en die aan controlecoördinatie onderworpen zijn overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad (38).

l)

programma’s in verband met de uitvoering van een actieplan dat is opgesteld overeenkomstig artikel 102, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1224/2009, met inbegrip van de gemaakte operationele kosten.

3.   De in lid 2, onder h) tot en met l), vermelde maatregelen komen slechts voor steun in aanmerking indien zij betrekking hebben op door een overheidsinstantie verrichte controleactiviteiten.

4.   Met betrekking tot in lid 2, onder d) en h), opgenomen maatregelen wijzen de betrokken lidstaten de voor het project verantwoordelijke managementautoriteiten aan.

Artikel 77

Verzameling van gegevens

1.   Uit het EFMZV wordt steun verleend voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens, als voorzien in artikel 25, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en nader omschreven in Verordening (EG) nr. 199/2008.

2.   In het bijzonder komen de volgende soorten concrete acties in aanmerking voor steun:

a)

de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens voor wetenschappelijke analyse en voor de uitvoering van het GVB;

b)

nationale, transnationale en subnationale meerjarige steekproefprogramma’s, mits deze betrekking hebben op bestanden die onder het GVB vallen;

c)

op zee verrichte monitoring van de commerciële en de recreatievisserij, met inbegrip van de monitoring van de bijvangst van mariene organismen zoals zeezoogdieren en vogels;

d)

onderzoeken op zee;

e)

deelname van vertegenwoordigers van de lidstaten en van regionale autoriteiten aan regionale coördinatievergaderingen, aan vergaderingen van regionale organisaties voor visserijbeheer waarbij de Unie overeenkomstsluitende partij of waarnemer is, en/of aan vergaderingen van internationale organisaties die belast zijn met het verstrekken van wetenschappelijk advies;

f)

verbetering van de systemen voor gegevensverzameling en gegevensbeheer en uitvoering van proefonderzoeken om de bestaande systemen voor gegevensverzameling en -beheer te verbeteren.

HOOFDSTUK VII

Technische bijstand op initiatief van de lidstaten

Artikel 78

Technische bijstand op initiatief van de lidstaten

1.   Uit het EFMZV kan, op initiatief van een lidstaat, en ten bedrage van maximaal 6 % van het totale bedrag voor het operationele programma steun worden verleend voor:

a)

de maatregelen inzake technische bijstand bedoeld in artikel 52, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

b)

het opzetten van nationale netwerken voor de verspreiding van informatie, de opbouw van capaciteit, de uitwisseling van beste praktijken en de ondersteuning van de samenwerking tussen de plaatselijke actiegroepen visserij in het grondgebied van de lidstaat.

2.   In naar behoren gemotiveerde omstandigheden kan het in lid 1 opgenomen maximum bij wijze van uitzondering worden overschreden.

HOOFDSTUK VIII

Onder gedeeld beheer gefinancierde maatregelen inzake GMB

Artikel 79

Specifieke doelstellingen

1.   Maatregelen in het kader van dit hoofdstuk dragen bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen in het kader van de in artikel 6, lid 6, gestelde Unieprioriteit, waaronder:

a)

de geïntegreerde maritieme bewaking (IMS — Integrated maritime surveillance) en, in het bijzonder, de gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur (CISE — Common information sharing environment) voor de bewaking van het maritiem gebied van de Unie;

b)

de bevordering van de bescherming van het mariene milieu, in het bijzonder de biodiversiteit ervan en beschermde mariene gebieden zoals de Natura 2000-gebieden, onverminderd artikel 37 van deze verordening, alsmede het duurzame gebruik van de rijkdommen van de zee en van de kust en de nadere omschrijving van de grenzen van de duurzaamheid van menselijke activiteiten met een impact op het mariene milieu, in het bijzonder in de context van Richtlijn 2008/56/EG.

2.   Wijzigingen in het operationele programma met betrekking tot de in lid 1 bedoelde maatregelen leiden niet tot een toename van de in artikel 13, lid 7, bedoelde totale financiële toewijzing.

Artikel 80

Subsidiabele concrete acties

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor concrete acties die overeenstemmen met de in artikel 79 vastgestelde doelstellingen, zoals de concrete acties die:

a)

bijgedragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van het IMS en, in het bijzonder, aan het CISE;

b)

het mariene milieu beschermen, in het bijzonder de biodiversiteit ervan en beschermde mariene gebieden zoals de Natura 2000-gebieden, overeenkomstig de in Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG vastgestelde verplichtingen;

c)

de kennis over de staat van het mariene milieu verbeteren, met het oog op de opstelling van de monitoringprogramma’s en de maatregelenprogramma’s voorzien in Richtlijn 2008/56/EG, overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde verplichtingen.

2.   De salariskosten van het personeel van nationale diensten worden niet beschouwd als subsidiabele operationele kosten.

TITEL VI

ONDER DIRECT BEHEER GEFINANCIERDE MAATREGELEN

HOOFDSTUK I

Geïntegreerd maritiem beleid

Artikel 81

Geografisch toepassingsgebied

In afwijking van artikel 2 is dit hoofdstuk tevens van toepassing op concrete acties die buiten het grondgebied van de Unie worden uitgevoerd.

Artikel 82

Toepassingsgebied en doelstellingen

De op grond van dit hoofdstuk verleende steun draagt bij tot de versterking van de ontwikkeling en uitvoering van het GMB van de Unie. De steun heeft ten doel:

a)

de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van een geïntegreerd bestuur inzake maritieme en kustgerelateerde zaken te bevorderen, in het bijzonder door:

i)

maatregelen te stimuleren om de lidstaten en hun regio’s aan te moedigen tot de ontwikkeling, invoering of uitvoering van een geïntegreerd maritiem bestuur;

ii)

de dialoog en de samenwerking met en tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de belanghebbende partijen op het gebied van mariene en maritieme zaken te bevorderen, onder meer via de ontwikkeling en uitvoering van geïntegreerde zeegebiedstrategieën, daarbij rekening houdend met een evenwichtige aanpak in alle zeegebieden en met de kenmerken van de verschillende zeegebieden en onderzeegebieden, alsmede, in voorkomend geval, de toepasselijke macroregionale strategieën;

iii)

sectoroverschrijdende samenwerkingsplatforms en -netwerken te stimuleren, waaraan wordt deelgenomen door onder meer vertegenwoordigers van overheidsinstanties op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, de industrie, waaronder het toerisme, bij onderzoek betrokken partijen, burgers, organisaties van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners;

iv)

de samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren door uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen hun bevoegde autoriteiten;

v)

de uitwisseling van beste praktijken en de dialoog op internationaal niveau, onder meer in de vorm van een bilaterale dialoog met derde landen, te stimuleren, waarbij rekening wordt gehouden met UNCLOS en de desbetreffende internationale verdragen die gebaseerd zijn op het UNCLOS, onverminderd andere overeenkomsten of regelingen tussen de Unie en de betrokken derde landen. Deze dialoog omvat in voorkomend geval een doeltreffende discussie over de ratificatie en uitvoering van UNCLOS;

vi)

de zichtbaarheid van de geïntegreerde benadering van maritieme zaken te vergroten en zowel de overheid en de particuliere sector als het grote publiek bewuster te maken van deze aanpak;

b)

bij te dragen tot de ontwikkeling van sectoroverschrijdende initiatieven ten bate van de maritieme sectoren en/of het sectorale beleid die rekening houden met en voortbouwen op bestaande instrumenten en initiatieven, in het bijzonder op het gebied van:

i)

het IMS, met als doel het veilige, beveiligde en duurzame gebruik van de maritieme ruimte te versterken, in het bijzonder door de efficiëntie en de doeltreffendheid via de sector- en grensoverschrijdende uitwisseling van informatie te verbeteren met inachtneming van bestaande en toekomstige samenwerkingsmechanismen en -systemen;

ii)

processen van maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd beheer van kustgebieden;

iii)

de geleidelijke ontwikkeling van een alomvattende, openbaar toegankelijke en degelijke mariene gegevens- en kennisbasis om het delen, hergebruiken en verspreiden van die gegevens en deze kennis tussen verschillende gebruikersgroepen te vergemakkelijken, en zo overlappingen te voorkomen; daartoe dient zo goed mogelijk gebruik te worden gemaakt van bestaande programma’s van de Unie en van de lidstaten;

c)

duurzame economische groei, werkgelegenheid, innovatie en nieuwe technologieën in opkomende en toekomstgerichte maritieme sectoren en in kust- en eilandgebieden en ultraperifere regio’s van de Unie te ondersteunen op een manier die complementair is aan de bestaande sectorale en nationale activiteiten;

d)

de bescherming van het mariene milieu, in het bijzonder de biodiversiteit ervan alsmede beschermde mariene gebieden zoals de Natura 2000-gebieden, te bevorderen, het duurzame gebruik van de mariene en kusthulpbronnen te stimuleren en de grenzen van de duurzaamheid van menselijke activiteiten met een impact op het mariene milieu nader te omschrijven, overeenkomstig de doelstellingen inzake het bereiken of behouden van een goede milieutoestand, zoals vereist bij Richtlijn 2008/56/EG.

Artikel 83

Subsidiabele concrete acties

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor concrete acties die overeenstemmen met de in artikel 82 vastgestelde doelstellingen, zoals:

a)

studies;

b)

projecten, waaronder testprojecten en samenwerkingsprojecten;

c)

publieksvoorlichting, uitwisseling van beste praktijken, bewustmakingscampagnes en de bijbehorende communicatie- en verspreidingsactiviteiten zoals publiciteitscampagnes, evenementen, ontwikkeling en onderhoud van websites en platforms van belanghebbende partijen;

d)

conferenties, seminars, fora en workshops;

e)

coördinatieactiviteiten, met inbegrip van informatie-uitwisselingsnetwerken en ondersteuning van het ontwerpen van zeegebiedstrategieën;

f)

de ontwikkeling, de exploitatie en het onderhoud van IT-systemen en -netwerken voor het verzamelen, beheren, valideren, analyseren en uitwisselen van gegevens, voor het ontwikkelen van steekproefmethoden voor deze gegevens, en voor het tot stand brengen van een verbinding met sectoroverschrijdende gegevensuitwisselingssystemen;

g)

opleidingsprojecten voor de ontwikkeling van kennis, beroepskwalificaties en maatregelen gericht op de bevordering van de ontwikkeling op professioneel gebied in de maritieme sector.

2.   Ter verwezenlijking van de in artikel 82, onder b), vastgestelde specifieke doelstellingen, namelijk de ontwikkeling van grens- en sectoroverschrijdende concrete acties, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor:

a)

de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van technische instrumenten voor het IMS die in het bijzonder tot doel hebben het CISE te ontwikkelen, te exploiteren en te onderhouden, teneinde de uitwisseling van sectoroverschrijdende en grensoverschrijdende bewakingsinformatie die alle gebruikersgemeenschappen met elkaar verbindt te bevorderen, rekening houdend met de relevante ontwikkelingen van het sectorale beleid inzake bewaking en, in voorkomend geval, bijdragend tot de noodzakelijke ontwikkeling daarvan;

b)

activiteiten op het gebied van coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten of regio’s, met als doel een maritieme ruimtelijk ordening en een geïntegreerd beheer van kustgebieden te ontwikkelen, met inbegrip van systemen en praktijken voor de uitwisseling en monitoring van gegevens, evaluatieactiviteiten, het opzetten en exploiteren van deskundigennetwerken en het opzetten van een programma om de capaciteit op te bouwen die de lidstaten met het oog op maritieme ruimtelijke ordening nodig hebben;

c)

initiatieven voor de medefinanciering, de aankoop en het onderhoud van mariene observatiesystemen en technische instrumenten voor het ontwerpen, opzetten en exploiteren van een operationeel Europees marien observatie- en datanetwerksysteem dat het via samenwerking tussen de lidstaten en/of betrokken internationale instellingen, gemakkelijker maakt mariene gegevens en kennis te verzamelen, te verwerven, samen te voegen, te verwerken, op kwaliteit te controleren, te hergebruiken en te verspreiden.

HOOFDSTUK II

Begeleidende maatregelen voor het GVB en het GMB onder direct beheer

Artikel 84

Geografisch toepassingsgebied

In afwijking van artikel 2 is dit hoofdstuk tevens van toepassing op concrete acties die buiten het grondgebied van de Unie worden uitgevoerd.

Artikel 85

Specifieke doelstellingen

De in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen dragen bij tot de tenuitvoerlegging van het GVB en het GMB, in het bijzonder op het gebied van:

a)

het verzamelen, beheren en verspreiden van wetenschappelijk advies in het kader van het GVB;

b)

specifieke controle- en handhavingsmaatregelen in het kader van het GVB;

c)

vrijwillige bijdragen aan internationale organisaties;

d)

adviesraden;

e)

informatie over de markt;

f)

communicatieactiviteiten in het kader van het GVB en het GMB.

Artikel 86

Wetenschappelijk advies en wetenschappelijke kennis

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de aanlevering van de wetenschappelijke informatie die nodig is voor een goede en doeltreffende besluitvorming op het gebied van het beheer van het GVB, in het bijzonder via projecten op het gebied van toegepast onderzoek die rechtstreeks verband houden met het beschikbaar stellen van wetenschappelijke en sociaaleconomische standpunten en adviezen.

2.   In het bijzonder de volgende soorten concrete acties komen in aanmerking voor steun:

a)

studies en proefprojecten die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging en de ontwikkeling van het GVB, onder meer op het gebied van alternatieve technieken voor een duurzaam beheer van visserij en aquacultuur, met inbegrip van adviesraden;

b)

de voorbereiding en verstrekking van wetenschappelijke standpunten en adviezen door wetenschappelijke instellingen, waaronder internationale adviesorganisaties die belast zijn met de beoordeling van de bestanden, door onafhankelijke deskundigen en door onderzoeksinstellingen;

c)

deelname van deskundigen aan vergaderingen van werkgroepen over wetenschappelijke en technische visserijaangelegenheden, zoals het WTECV, alsook aan internationale adviesorganisaties en aan vergaderingen waar een bijdrage van deskundigen op het gebied van visserij en aquacultuur vereist is;

d)

onderzoeksinspecties op zee, als bedoeld in artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 199/2008, in gebieden waar vaartuigen uit de Unie hun activiteiten ontplooien in het kader van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij, als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

e)

uitgaven die de Commissie doet voor diensten in verband met het verzamelen, beheren en gebruiken van gegevens, in verband met de organisatie en het beheer van deskundigenvergaderingen over visserij en het beheer van jaarlijkse werkprogramma’s betreffende visserijgerelateerde wetenschappelijke en technische expertise, in verband met de verwerking van dataoproepen en datareeksen, en in verband met de voorbereidingsfase die voorafgaat aan het verstrekken van wetenschappelijke standpunten en adviezen;

f)

samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van gegevensverzameling, ook met de verschillende regionale belanghebbenden, inclusief het opzetten en exploiteren van geregionaliseerde databanken voor de opslag, het beheer en het gebruik van gegevens die bevorderlijk zijn voor de regionale samenwerking, de gegevensverzameling en het gegevensbeheer en de wetenschappelijke expertise ter ondersteuning van het visserijbeheer.

Artikel 87

Controle en handhaving

1.   Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de tenuitvoerlegging van een Uniesysteem voor controle, inspectie en handhaving als bedoeld in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en nader omschreven in Verordening (EG) nr. 1224/2009.

2.   In het bijzonder komen de volgende soorten concrete acties in aanmerking voor steun:

a)

gezamenlijke aankopen en/of huur van patrouillevaartuigen, -vliegtuigen en -helikopters door verschillende lidstaten uit hetzelfde geografische gebied, op voorwaarde dat deze ten minste 60 % van de totale gebruikstijd per jaar voor visserijcontroledoeleinden worden gebruikt;

b)

uitgaven in verband met de beoordeling en de ontwikkeling van nieuwe controletechnologieën, alsmede processen voor de uitwisseling van gegevens;

c)

alle operationele uitgaven in verband met de controle en evaluatie die de Commissie verricht op de uitvoering van het GVB, in het bijzonder de uitgaven voor de verificatie-, inspectie- en auditbezoeken, uitrusting en opleiding van functionarissen van de Commissie, de organisatie van of de deelname aan vergaderingen, met inbegrip van de uitwisseling tussen lidstaten van informatie en beste praktijken, studies, IT-diensten en -leveranciers en de huur of aanschaf door de Commissie van inspectiemiddelen zoals bedoeld in titels IX en X van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

3.   Teneinde de controles te versterken en te standaardiseren, kan uit het EFMZV steun worden verleend voor de uitvoering van transnationale projecten die gericht zijn op het ontwikkelen en testen van de interstatelijke controle-, inspectie- en handhavingsregelingen waarin is voorzien in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en die verder zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1224/2009.

4.   Subsidiabele concrete acties kunnen, in het bijzonder, de volgende zijn:

a)

internationale opleidingsprogramma’s voor personeel dat verantwoordelijk is voor de monitoring, controle en bewaking van activiteiten op visserijgebied;

b)

initiatieven, met inbegrip van seminars en het gebruik van media-instrumenten, voor het standaardiseren van de interpretatie van verordeningen en daarmee gepaard gaande controles in de Unie.

5.   Met betrekking tot de in lid 2, onder a), vermelde concrete acties wordt slechts één van de betrokken lidstaten als een begunstigde aangewezen.

Artikel 88

Vrijwillige financiële bijdragen aan internationale organisaties

Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor de volgende soorten concrete acties op het gebied van internationale betrekkingen:

a)

financiële bijdragen aan de organisaties van de Verenigde Naties en vrijwillige financiële bijdragen aan andere organisaties die actief zijn op het gebied van het zeerecht;

b)

financiële bijdragen voor de voorbereiding van nieuwe internationale organisaties of internationale verdragen die van belang zijn voor de Unie;

c)

financiële bijdragen voor door internationale organisaties uitgevoerde werkzaamheden of programma’s die van bijzonder belang zijn voor de Unie;

d)

financiële bijdragen voor activiteiten (werk-, informele of buitengewone vergaderingen van de overeenkomstsluitende partijen) die de belangen van de Unie in internationale organisaties dienen en de samenwerking met haar partners in die organisaties versterken. Wanneer het in dat verband in het belang van de Unie is dat vertegenwoordigers van derde landen aanwezig zijn tijdens onderhandelingen en vergaderingen in internationale fora en organisaties, kunnen de kosten van de deelname van deze vertegenwoordigers uit het EFMZV worden betaald.

Artikel 89

Adviesraden

1.   Uit het EFMZV wordt steun verleend voor de operationele kosten van de adviesraden die overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zijn opgericht.

2.   Een adviesraad met rechtspersoonlijkheid kan in zijn hoedanigheid van organisatie die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreeft, Uniesteun aanvragen.

Artikel 90

Informatie over de markt

Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor activiteiten die de Commissie overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) nr. 1379/2013 verricht op het gebied van de ontwikkeling en de verspreiding van informatie over de markt met betrekking tot visserij- en aquacultuurproducten.

Artikel 91

Communicatieactiviteiten in verband met het GVB en GMB

Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor:

a)

de kosten van voorlichtings- en communicatieactiviteiten in verband met het GVB en het GMB, met inbegrip van:

i)

kosten in verband met het maken, vertalen en verspreiden van schriftelijk, audiovisueel en elektronisch materiaal dat is toegesneden op de specifieke behoeften van de verschillende doelgroepen;

ii)

kosten in verband met de voorbereiding en de organisatie van evenementen en vergaderingen waar informatie wordt verstrekt en de standpunten van de verschillende partijen die betrokken zijn bij het GVB en het GMB, worden ingewonnen;

b)

de reis- en verblijfskosten van deskundigen en vertegenwoordigers van belanghebbende partijen die door de Commissie voor haar vergaderingen worden uitgenodigd;

c)

de kosten in verband met de communicatie betreffende politieke prioriteiten van de Unie die betrekking hebben op de algemene doelstellingen van deze verordening.

HOOFDSTUK III

Technische bijstand

Artikel 92

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

Uit het EFMZV kan op initiatief van de Commissie en ten bedrage van maximaal 1,1 % van het EFMZV steun worden verleend voor de volgende maatregelen:

a)

de voor de uitvoering van de onderhavige verordening vereiste maatregelen inzake technische bijstand als bedoeld in artikel 58 van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

b)

de voorbereiding, de monitoring en de evaluatie van overeenkomsten inzake duurzame visserij en de deelname van de Unie in regionale organisaties voor visserijbeheer. De betrokken maatregelen omvatten studies, vergaderingen, bijdragen van deskundigen, de kosten van tijdelijk personeel, voorlichtingsactiviteiten en andere administratieve kosten of kosten die het gevolg zijn van door de Commissie verleende wetenschappelijke of technische bijstand;

c)

het opzetten van een Europees netwerk van plaatselijke actiegroepen visserij met het oog op capaciteitsopbouw, informatieverspreiding, uitwisseling van ervaring en van beste praktijken, en samenwerking tussen de FLAG’s. Dat netwerk werkt samen met in het kader van het EFRO, het ESF en het Elfpo opgezette organisaties voor plaatselijke ontwikkeling die actief zijn op het gebied van netwerkvorming en technische ondersteuning, in het bijzonder op het gebied van de activiteiten van deze organisaties met betrekking tot plaatselijke ontwikkeling en transnationale samenwerking.

TITEL VII

TENUITVOERLEGGING ONDER GEDEELD BEHEER

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 93

Toepassingsgebied

Deze titel is van toepassing op onder gedeeld beheer gefinancierde maatregelen als bedoeld in titel V.

HOOFDSTUK II

Uitvoeringsmechanisme

Afdeling 1

Steun uit het EFMZV

Artikel 94

Bepaling van de medefinancieringspercentages

1.   Bij de vaststelling krachtens artikel 19 van uitvoeringshandelingen houdende goedkeuring van een operationeel programma bepaalt de Commissie de maximumbijdrage van het EFMZV aan dat programma.

2.   De EFMZV-bijdrage wordt berekend op basis van het bedrag aan subsidiabele overheidsuitgaven.

In het operationele programma wordt vastgesteld welke procentuele bijdrage uit het EFMZV van toepassing is op de in artikel 6 gestelde Unieprioriteiten. De maximumbijdrage uit het EFMZV in procenten bedraagt 75 % en de minimumbijdrage in procenten uit het EFMZV bedraagt 20 % van de subsidiabele overheidsuitgaven.

3.   In afwijking van lid 2 bedraagt de bijdrage uit het EFMZV:

a)

100 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, wanneer het de opslagsteun betreft als bedoeld in artikel 67;

b)

100 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, wanneer het de compensatieregeling betreft als bedoeld in artikel 70;

c)

50 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, wanneer het steun betreft zoals bedoeld in artikel 33, artikel 34 en artikel 41, lid 2;

d)

70 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, wanneer het steun betreft zoals bedoeld in artikel 76, lid 2 onder e);

e)

90 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, wanneer het de steun betreft bedoeld in artikel 76, lid 2, onder a) tot en met d), en onder f) tot en met l);

f)

80 % van de subsidiabele uitgaven, wanneer het de in artikel 77 bedoelde steun betreft.

4.   In afwijking van lid 2 wordt het maximumniveau van de EFMZV-bijdrage voor de specifieke doelstellingen in het kader van een Unieprioriteit met tien procentpunten verhoogd indien het in artikel 6, lid 4, gestelde geheel van Unieprioriteiten wordt bereikt aan de hand van een vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

Artikel 95

Intensiteit van de overheidssteun

1.   De lidstaten passen op de totale subsidiabele uitgaven voor de concrete actie een maximumintensiteit van overheidssteun van 50 % toe.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten een intensiteit van overheidssteun van 100 % van de subsidiabele overheidsuitgaven voor de concrete actie toepassen wanneer:

a)

de begunstigde een publiekrechtelijke instantie is of een onderneming die belast is met het beheer van diensten van algemeen economisch belang als bedoeld in artikel 106, lid 2, VWEU, wanneer de steun voor het beheer van dergelijke diensten wordt verleend;

b)

de concrete actie betrekking heeft op de opslagsteun bedoeld in artikel 67;

c)

de concrete actie betrekking heeft op de compensatieregeling bedoeld in artikel 70;

d)

de concrete actie betrekking heeft op de gegevensverzameling bedoeld in artikel 77.

e)

de concrete actie betrekking heeft op steun overeenkomstig de artikelen 33 of 34 en compensaties overeenkomstig de artikelen 54, 55 of 56.

f)

de concrete actie betrekking heeft op de in artikel 80 bedoelde maatregelen inzake het GMB.

3.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten een intensiteit van overheidssteun tussen 50 % en 100 % van de totale subsidiabele uitgaven toepassen wanneer:

a)

de concrete actie wordt uitgevoerd in het kader van titel V, hoofdstukken I, II, of IV, en deze concrete actie voldoet aan elk van de volgende criteria.

i)

zij is van collectief belang;

ii)

zij heeft een collectieve begunstigde;

iii)

zij heeft innovatieve kenmerken, in voorkomend geval, op plaatselijk niveau;

b)

de concrete actie wordt uitgevoerd in het kader van titel V, hoofdstuk III, en deze concrete actie voldoet aan een van de in punten i), ii) en iii) van dit lid, onder a), bedoelde criteria en openbare toegang geeft tot de resultaten ervan.

4.   In afwijking van lid 1 gelden aanvullende percentages voor de intensiteit van overheidssteun voor specifieke categorieën van acties als bedoeld in bijlage I.

5.   De Commissie bepaalt, door middel van uitvoeringshandelingen, hoe de verschillende percentages voor de intensiteit van overheidssteun worden toegepast wanneer aan verschillende, in bijlage I vastgestelde voorwaarden is voldaan. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 96

Berekening van extra kosten en gederfde inkomsten

Wanneer steun wordt verleend op basis van extra kosten of gederfde inkomsten, zorgen de lidstaten ervoor dat de betrokken berekeningen deugdelijk en nauwkeurig zijn en op voorhand zijn vastgesteld op basis van een eerlijke, evenwichtige en verifieerbare berekening.

HOOFDSTUK III

Beheer- en controlesystemen

Artikel 97

Managementautoriteit

1.   Onverminderd de algemene voorschriften van artikel 125 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 zorgt de managementautoriteit ervoor dat:

a)

de Commissie jaarlijks uiterlijk op 31 maart relevante cumulatieve gegevens ontvangt over de voor financiering geselecteerde concrete acties tot het einde van het vorige kalenderjaar, met inbegrip van de belangrijke kenmerken van de begunstigde en de concrete actie.

b)

bekendheid wordt gegeven aan het operationele programma door potentiële begunstigden, beroepsorganisaties, de economische en sociale partners, organisaties voor de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en de betrokken niet-gouvernementele organisaties, met inbegrip van milieuorganisaties, te informeren over de door het programma geboden mogelijkheden en over de wijze waarop gebruik kan worden gemaakt van de financiering in het kader van het programma;

c)

bekendheid wordt gegeven aan het operationele programma door de begunstigden van de bijdrage van de Unie en het brede publiek te informeren over de rol van de Unie in het programma.

2.   De Commissie steltuitvoeringshandelingen vast houdende voorschriften voor de indiening van de in lid 1, onder a), bedoelde gegevens. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 127, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 98

Indiening van financiële gegevens

1.   De lidstaten zenden, uiterlijk op 31 januari en 31 juli, aan de Commissie, langs elektronische weg, een raming van het bedrag waarvoor zij verwachten betalingsaanvragen te zullen indienen voor het lopende en voor het volgende begrotingsjaar.

2.   De Commissie stelt, een uitvoeringshandeling vast houdende het model dat voor de indiening van de financiële gegevens bij de Commissie moet worden gebruikt. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

HOOFDSTUK IV

Controle door de lidstaten

Artikel 99

Financiële correcties door de lidstaten

1.   Naast de financiële correcties bedoeld in artikel 143 van Verordening (EU) nr. 1303/2013, passen de lidstaten financiële correcties toe indien de begunstigde de in artikel 10, lid 2, van deze verordening bedoelde verplichtingen niet nakomt.

2.   In geval van financiële correcties als bedoeld in lid 1, bepalen de lidstaten het bedrag van de correctie, dat evenredig moet zijn, gezien de aard, de ernst en de duur van de inbreuk of het strafbaar feit en de eventuele herhaling ervan door de begunstigde, en het belang van de EFMZV-bijdrage voor de economische activiteit van de begunstigde.

HOOFDSTUK V

Controle door de Commissie

Afdeling 1

Onderbreking en schorsing van betalingen

Artikel 100

Onderbreking van de betalingstermijn

1.   De gedelegeerde ordonnateur in de zin van het Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 kan de termijn voor een aanvraag betreffende een tussentijdse betaling uitstellen in de in punten a), b) en c) van artikel 74, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde gevallen en bovendien ook in geval van niet-naleving door een lidstaat van zijn verplichtingen in het kader van het GVB en deze niet-naleving van invloed kan zijn op de in een gecertificeerde uitgavenstaat opgenomen uitgaven waarvoor om een tussentijdse betaling is verzocht.

2.   Voorafgaand aan de onderbreking van een betalingstermijn van een aanvraag tot tussentijdse betaling als bedoeld in lid 1 stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin ter bevestiging dat er aanwijzingen zijn van niet-naleving van de verplichtingen in het kader van het GVB. Alvorens de Commissie een dergelijk uitvoeringshandeling vaststelt, stelt zij de betrokken lidstaat onverwijld in kennis van deze aanwijzingen of van de betrouwbare informatie en krijgt de lidstaat de gelegenheid om binnen een redelijke termijn zijn opmerkingen te presenteren.

3.   De onderbreking van de tussentijdse betaling van alle in lid 1 bedoelde uitgaven die onder de betalingsaanvraag vallen of van een deel daarvan, is evenredig gezien de aard, de ernst, de duur en het zich al dan niet herhalen van de niet-naleving.

Artikel 101

Schorsing van betalingen

1.   Naast het bepaalde in artikel 134 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen tot gehele of gedeeltelijk schorsing van de tussentijdse betalingen in verband met het operationele programma in geval van ernstige niet-naleving door een lidstaat van zijn verplichtingen op grond van het GVB indien dit van invloed kan zijn op de in een gecertificeerde uitgavenstaat opgenomen uitgaven waarvoor een aanvraag tot tussentijdse betaling is ingediend.

2.   Voorafgaand aan de schorsing van een tussentijdse betaling als bedoeld in lid 1, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast ter bevestiging dat een lidstaat zijn verplichtingen in het kader van het GVB niet is nagekomen. Alvorens de Commissie een dergelijk uitvoeringshandeling vaststelt, stelt zij de betrokken lidstaat onverwijld in kennis van deze vaststelling of van de betrouwbare informatie en krijgt de lidstaat de gelegenheid om zijn opmerkingen ter zake te presenteren.

3.   De schorsing van betaling van alle of van een deel van de in lid 1 bedoelde uitgaven die onder de betalingsaanvraag vallen, is evenredig gezien de aard, de ernst, de duur en het zich al dan niet herhalen van de niet-naleving.

Artikel 102

Bevoegdheden van de Commissie

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 126 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij de in artikel 100 bedoelde gevallen van niet-naleving omschreven worden, evenals de in artikel 101, lid 1, bedoelde gevallen van ernstige niet-naleving die voortvloeien uit de relevante GVB-voorschriften die van essentieel belang zijn voor de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee.

Afdeling 2

Informatie-uitwisseling en financiële correcties

Artikel 103

Toegang tot informatie

Op verzoek van de Commissie delen de lidstaten haar de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen mee die zij voor de tenuitvoerlegging van Uniehandelingen inzake het GVB hebben vastgesteld, voor zover deze handelingen financiële gevolgen hebben voor het EFMZV.

Artikel 104

Vertrouwelijkheid

1.   De lidstaten en de Commissie zetten alle nodige stappen om de vertrouwelijkheid te waarborgen van de informatie die wordt verstrekt of verkregen in het kader van de controles ter plaatse of de goedkeuring van de rekeningen overeenkomstig deze verordening.

2.   De beginselen bedoeld in artikel 8 van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (39) zijn van toepassing op de in lid 1 van dit artikel bedoelde gegevens.

Artikel 105

Financiële correctie door de Commissie

1.   Naast de gevallen bedoeld in artikel 20, lid 7, artikel 77 en artikel 144, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast houdende financiële correcties door de bijdrage van de Unie aan een operationeel programma geheel of gedeeltelijk in te trekken als zij, na het nodige onderzoek, tot de conclusie komt dat:

a)

de in een gecertificeerde uitgavenstaat opgenomen uitgaven worden beïnvloed door gevallen waarin de begunstigde wegens niet-nakoming van de in artikel 10, lid 2, van deze verordening bedoelde verplichtingen niet door de lidstaat is gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid;

b)

de uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat beïnvloed zijn door ernstige gevallen van niet-naleving van de GVB-voorschriften door de lidstaat, die hebben geleid tot schorsing van betaling op grond van artikel 101 van deze verordening en de betrokken lidstaat nog steeds niet aantoont dat de nodige corrigerende maatregelen zijn genomen om te garanderen dat de geldende regels in de toekomst zullen worden nageleefd en gehandhaafd.

2.   Bij het bepalen van het bedrag van een correctie houdt de Commissie rekening met de aard, de ernst, de duur en het zich al dan niet herhalen van de ernstige vorm van niet-naleving van de GVB-voorschriften door de lidstaat of de begunstigde en met het belang van de EFMZV-bijdrage voor de economische activiteit van de betrokken begunstigde.

3.   Wanneer het bedrag van de uitgaven die in verband staan met de niet-naleving van de GVB-voorschriften door de lidstaat, niet precies kan worden bepaald, past de Commissie een forfaitaire of een geëxtrapoleerde financiële correctie toe overeenkomstig lid 4.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 126 bij gedelegeerde handeling de criteria vast te stellen om het niveau te bepalen van de toe te passen financiële correctie, alsmede om forfaitaire tarieven of geëxtrapoleerde financiële correcties toe te passen.

Artikel 106

Procedure

Als de Commissie een in artikel 105 bedoelde financiële correctie voorstelt, is artikel 145 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK VI

Monitoring, evaluatie, informatie en communicatie

Afdeling 1

Vaststelling van een gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiesyteem en de doelstellingen van dat systeem

Artikel 107

Monitoring- en evaluatiesysteem

1.   Om de prestatie van het EFMZV te kunnen meten, wordt een gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiesysteem voor gedeeld beheerde concrete acties in het kader van het EFMZV opgezet. Met het oog op een effectieve meting van de prestatie, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 126 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij de inhoud en de opzet van dit systeem omschreven worden.

2.   Het algemene effect van het EFMZV wordt getoetst aan de in artikel 6 gestelde Unieprioriteiten.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen tot bepaling van, de reeks indicatoren voor die Unieprioriteiten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie alle informatie die nodig is voor de monitoring en de evaluatie van de betrokken maatregelen. De Commissie houdt rekening met de gegevensbehoeften en de synergie tussen potentiële gegevensbronnen, en in het bijzonder met het eventuele gebruik ervan voor statistische doeleinden. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende de voorschriften met betrekking tot de door de lidstaten te melden informatie en met betrekking tot de gegevensbehoeften en de synergie tussen potentiële gegevensbronnen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   De Commissie brengt om de vier jaar verslag over de tenuitvoerlegging van dit artikel uit aan het Europees Parlement en aan de Raad. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 31 december 2017 ingediend.

Artikel 108

Doelstellingen

Het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiesysteem heeft tot doel:

a)

de voortgang en de verwezenlijkingen van het GVB en het GMB aan te tonen, het algemene effect te belichten en de doeltreffendheid, efficiëntie en relevantie van de concrete acties in het kader van het EFMZV te evalueren;

b)

bij te dragen tot specifiekere gerichte steun voor het GVB en het GMB;

c)

een gemeenschappelijk leerproces met betrekking tot monitoring en evaluatie te ondersteunen;

d)

met het oog op het besluitvormingsproces degelijke, empirisch onderbouwde evaluaties van de concrete acties in het kader van het EFMZV te verstrekken.

Afdeling 2

Technische bepalingen

Artikel 109

Gemeenschappelijke indicatoren

1.   Om aggregatie van gegevens op Unieniveau mogelijk te maken, wordt in het in artikel 107 bedoelde monitoring- en evaluatiesysteem een lijst van gemeenschappelijke indicatoren vastgesteld die op elk operationeel programma toepasbaar zijn en betrekking hebben op zowel de uitgangssituatie als de financiële uitvoering, de outputs en de resultaten van het operationele programma.

2.   De gemeenschappelijke indicatoren staan in verband met de mijlpalen en streefdoelen die overeenkomstig de in artikel 6 gestelde Unieprioriteiten in de operationele programma’s zijn vastgesteld. Die gemeenschappelijke indicatoren worden gebruikt voor de in artikel 21, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde prestatiebeoordeling en maken het mogelijk de voortgang, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de beleidsuitvoering te toetsen aan de doelstellingen en streefcijfers op Unie- en programmaniveau.

Artikel 110

Elektronisch informatiesysteem

1.   Belangrijke informatie over de uitvoering van het operationele programma, over elke voor financiering geselecteerde concrete actie alsmede over voltooide concrete acties, die nodig is voor monitoring en evaluatie, met inbegrip van belangrijke kenmerken van de begunstigde en het project, wordt elektronisch geregistreerd en bijgehouden.

2.   De Commissie zorgt ervoor dat er een geschikt beveiligd elektronisch systeem voor het registreren, bijhouden en beheren van belangrijke informatie is en brengt verslag uit over monitoring en evaluatie.

Artikel 111

Informatieverstrekking

Begunstigden van EFMZV-steun, met inbegrip van plaatselijke actiegroepen visserij, verbinden zich ertoe de managementautoriteit en/of de aangewezen evaluatoren of andere instanties die zijn aangewezen om namens haar functies uit te oefenen, alle nodige informatie te verstrekken om monitoring en evaluatie van het operationele programma mogelijk te maken, in het bijzonder met betrekking tot het halen van specifieke doelstellingen en prioriteiten.

Afdeling 3

Monitoring

Artikel 112

Monitoringprocedures

1.   De in artikel 97 bedoelde managementautoriteit en het in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde monitoringcomité monitoren de kwaliteit van uitvoering van de programma’s.

2.   De managementautoriteit en het monitoringcomité monitoren de operationele programma’s aan de hand van financiële, output- en resultaatsindicatoren.

Artikel 113

Functies van het monitoringcomité

Het monitoringcomité vervult de in artikel 49 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde functies en controleert bovendien de prestatie van het operationele programma en de doeltreffendheid van de uitvoering ervan. Daartoe vervult het monitoringcomité de volgende functies:

a)

binnen zes maanden na het besluit tot goedkeuring van het programma wordt het geraadpleegd over en hecht het zijn goedkeuring aan de criteria voor de selectie van de gefinancierde concrete acties; de selectiecriteria worden herzien naargelang van de behoeften inzake programmering;

b)

het onderzoekt de activiteiten en outputs met betrekking tot het evaluatieplan van het programma;

c)

het onderzoekt acties in het programma met betrekking tot de naleving van specifieke ex-antevoorwaarden;

d)

het onderzoekt de jaarlijkse uitvoeringsverslagen en keurt deze goed voordat ze aan de Commissie worden toegezonden;

e)

het onderzoekt acties om gelijkheid van mannen en vrouwen, gelijke kansen en non-discriminatie, met inbegrip van toegankelijkheid voor mensen met een handicap, te bevorderen.

Het monitoringcomité wordt niet geraadpleegd over de in artikel 21 bedoelde werkprogramma’s voor gegevensverzameling.

Artikel 114

Jaarlijks uitvoeringsverslag

1.   Uiterlijk op 31 mei 2016, en uiterlijk op 31 mei van elk daaropvolgend jaar tot en met 2023, dienen de lidstaten bij de Commissie een jaarlijks uitvoeringsverslag in over de uitvoering van het operationele programma in het vorige kalenderjaar. Het in 2016 ingediende verslag heeft betrekking op de kalenderjaren 2014 en 2015.

2.   Naast de bepalingen in artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde elementen, bevat het uitvoeringsverslag:

a)

informatie over vastleggingen en uitgaven, uitgesplitst naar maatregel;

b)

een samenvatting van de activiteiten die verricht zijn in verband met het evaluatieplan;

c)

informatie over de genomen maatregelen in gevallen van ernstige inbreuken als bedoeld in artikel 10, lid 1, van deze verordening, en van niet-naleving van de in artikel 10, lid 2, van deze verordening neergelegde voorwaarden, alsook over corrigerende maatregelen;

d)

informatie over de genomen maatregelen ter naleving van artikel 41, lid 10, van deze verordening;

e)

informatie over de maatregelen die zijn genomen om de bekendmaking van begunstigden overeenkomstig bijlage V bij deze verordening te waarborgen, waar het natuurlijke personen betreft overeenkomstig het nationaal recht, met inbegrip van eventueel toepasselijke drempels.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende voorschriften met betrekking tot de vormen de presentatie van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Afdeling 4

Evaluatie

Artikel 115

Algemene bepalingen

1.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van de elementen die moeten worden opgenomen in de verslagen van de in artikel 55 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde ex-ante-evaluaties en tot vaststelling van de minimumeisen voor het in artikel 56 van die verordening bedoelde evaluatieplan. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de evaluaties in overeenstemming zijn met het overeenkomstig artikel 107 overeengekomen gemeenschappelijke monitoring- en evaluatiesysteem, organiseren de productie en verzameling van de nodige gegevens en verstrekken de verschillende door het monitoringsysteem geproduceerde gegevens aan de evaluatoren.

3.   De evaluatieverslagen worden door de lidstaten ter beschikking gesteld op internet en door de Commissie op de website van de Unie.

Artikel 116

Ex-ante-evaluatie

De lidstaten zorgen ervoor dat de evaluator die de ex-ante-evaluatie uitvoert, reeds in een vroeg stadium wordt betrokken bij het ontwikkelingsproces van het operationele programma, onder meer bij het ontwikkelen van de in artikel 18, lid 1, onder a), bedoelde analyse, het ontwerpen van de steunformule van het programma en het vaststellen van de streefcijfers van het programma.

Artikel 117

Ex-postevaluatie

Overeenkomstig artikel 57 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 stelt de Commissie in nauw overleg met de lidstaten een verslag van de ex-postevaluatie op.

Artikel 118

Samenvatting van evaluaties

Onder de verantwoordelijkheid van de Commissie worden op het niveau van de Unie een samenvatting van de ex-ante-evaluaties opgesteld. De samenvatting van de evaluatieverslagen wordt uiterlijk op 31 december van het jaar na de indiening van de desbetreffende evaluaties voltooid.

Afdeling 5

Informatie en communicatie

Artikel 119

Informatie en publiciteit

1.   Overeenkomstig artikel 97, lid 1, onder b), zorgt de managementautoriteit voor:

a)

het opzetten van één website of portaalsite die informatie over en toegang tot het operationele programma in die lidstaat geeft;

b)

de verstrekking van informatie aan potentiële begunstigden over de financieringsmogelijkheden in het kader van het operationele programma;

c)

het bij de burgers van de Unie onder de aandacht brengen van de rol en de verwezenlijkingen van het EFMZV door middel van voorlichtings- en communicatieacties betreffende de resultaten en het effect van partnerschapsovereenkomsten, operationele programma’s en concrete acties;

d)

het openbaar maken van een samenvatting van de maatregelen die gericht zijn op het waarborgen van de naleving van de GVB-regels, met inbegrip van gevallen van niet-naleving door lidstaten of begunstigden, alsmede van corrigerende maatregelen zoals financiële correcties.

2.   Om transparantie met betrekking tot de steun uit het EFMZV te waarborgen, houden de lidstaten een lijst in CSV- of XML-formaat van de concrete acties bij, die via de website of portaalsite toegankelijk is en een lijst van acties en een samenvatting van het operationele programma bevat.

De lijst van concrete acties wordt ten minste elke zes maanden geactualiseerd.

In bijlage V wordt vastgesteld welke gegevens de lijst van concrete acties ten minste moet bevatten, met inbegrip van specifieke informatie betreffende concrete acties in het kader van de artikelen 26, 39, 47, 54 en 56.

3.   In bijlage V zijn voorschriften vastgesteld betreffende de op het publiek gerichte voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen en de op aanvragers en begunstigden gerichte voorlichtingsmaatregelen.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast houdende de technische kenmerken van voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen voor concrete acties, instructies over de vormgeving van het embleem en een beschrijving van de genormaliseerde kleuren. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 2, bedoelde adviesprocedure.

TITEL VIII

TENUITVOERLEGGING ONDER DIRECT BEHEER

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 120

Toepassingsgebied

Deze titel is van toepassing op onder direct beheer gefinancierde maatregelen zoals bedoeld in titel VI.

HOOFDSTUK II

Controle

Artikel 121

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van op grond van deze verordening gefinancierde concrete acties, de financiële belangen van de Unie worden beschermd door het toepassen van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere illegale activiteiten, door het verrichten van doeltreffende controles en, wanneer onregelmatigheden worden ontdekt, door het terugvorderen van onverschuldigd betaalde bedragen en, in voorkomend geval, door het opleggen van doeltreffende, evenredige en ontradende sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer zijn bevoegd om, zowel op basis van documenten als controles ter plaatse, audits van alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die middelen van de Unie hebben ontvangen, te verrichten.

Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, overeenkomstig de in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (40) en in Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 neergelegde procedures, controles en verificaties ter plaatse van direct of indirect bij de financiering betrokken marktdeelnemers uitvoeren, teneinde vast te stellen of er met betrekking tot een subsidieovereenkomst, een subsidiebesluit of een overeenkomst met betrekking tot Uniefinanciering fraude, corruptie of enige andere illegale activiteit heeft plaatsgevonden die de financiële belangen van de Unie hebben geschaad.

3.   Onverminderd leden 1 en 2, worden de Commissie, de Rekenkamer en OLAF in samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, in subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten en in overeenkomsten die voortvloeien uit de uitvoering van deze verordening, uitdrukkelijk gemachtigd tot het verrichten van in die leden bedoelde audits en controles en verificaties ter plaatse, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 122

Audits

1.   Ambtenaren van de Commissie en van de Rekenkamer of hun vertegenwoordigers mogen tot drie jaar na de eindbetaling door de Commissie audits ter plaatse van overeenkomstig deze verordening gefinancierde concrete acties verrichten op voorwaarde dat een dergelijke audit, behoudens dringende gevallen, ten minste tien werkdagen vooraf is aangekondigd.

2.   Ambtenaren van de Commissie en van de Rekenkamer of hun vertegenwoordigers die naar behoren gemachtigd zijn tot het verrichten van audits ter plaatse, krijgen inzage in de boeken en alle andere documenten, inclusief in elektronische vorm opgetekende of ontvangen en vastgelegde documenten en metagegevens die betrekking hebben op uitgaven die gefinancierd zijn overeenkomstig deze verordening.

3.   De in lid 2 bedoelde auditbevoegdheden doen niet af aan de toepassing van nationale bepalingen die bepaalde handelingen voorbehouden aan bij de nationale wetgeving specifiek aangewezen ambtenaren. In het bijzonder nemen ambtenaren van de Commissie en van de Rekenkamer of hun vertegenwoordigers niet deel aan huiszoekingen of aan de formele ondervraging van personen overeenkomstig de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat. Wel hebben zij toegang tot de aldus verkregen informatie.

4.   Indien op grond van deze verordening toegekende financiële steun van de Unie vervolgens wordt toegewezen aan een derde als eindbegunstigde, verstrekt de oorspronkelijke begunstigde, aangezien hij de ontvanger van de financiële steun van de Unie is, de Commissie alle relevante informatie over de identiteit van die eindbegunstigde.

Artikel 123

Schorsing van betalingen en verlaging en intrekking van de financiële bijdrage

1.   Indien de Commissie van mening is dat financiële middelen van de Unie niet overeenkomstig de bij deze verordening of bij enige andere toepasselijke rechtshandeling van de Unie vastgestelde voorwaarden zijn gebruikt, meldt zij dit aan de begunstigden die vervolgens een maand vanaf de datum van die kennisgeving de tijd krijgen om hun opmerkingen aan de Commissie toe te zenden.

2.   Indien de begunstigden niet binnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde termijn antwoorden of de Commissie niet tevreden is met de door hen gemaakte opmerkingen, verlaagt de Commissie de toegekende financiële bijdrage, trekt zij deze in of schorst zij de betalingen. Elk onverschuldigd betaald bedrag moet aan de algemene begroting van de Unie worden terugbetaald. Op niet tijdig terugbetaalde bedragen wordt rente aangerekend onder de in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 neergelegde voorwaarden.

HOOFDSTUK III

Evaluatie en verslaglegging

Artikel 124

Evaluatie

1.   De op grond van deze verordening gefinancierde concrete acties worden regelmatig gemonitord om de uitvoering ervan te kunnen volgen.

2.   De Commissie draagt zorg voor een regelmatige onafhankelijke externe evaluatie van de gefinancierde concrete acties.

Artikel 125

Verslaglegging

De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in:

a)

uiterlijk op 31 maart 2017, een verslag over de tussentijdse evaluatie dat betrekking heeft op de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van de op grond van deze verordening gefinancierde concrete acties;

b)

uiterlijk op 31 augustus 2018, een mededeling over de voortzetting van de op grond van deze verordening gefinancierde concrete acties.

TITEL IX

PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 126

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in de artikelen 10, 14, 32, 40, 41, 72, 102, 105, 107 en 129 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt toegekend tot en met 31 december 2020.

3.   De in de artikelen 10, 14, 32, 40, 41, 72, 102, 105, 107 en 129 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig de artikelen 10, 14, 32, 40, 41, 72, 102, 105, 107 en 129 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 127

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien het comité geen advies uitbrengt over een overeenkomstig artikel 95, lid 5, van deze verordening vast te stellen ontwerpuitvoeringshandeling, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

TITEL X

SLOTBEPALINGEN

Artikel 128

Intrekking

1.   Onverminderd de bepalingen van artikel 129, lid 2, worden de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006, (EG) nr. 791/2007, (EU) nr. 1255/2011 en artikel 103 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Artikel 129

Overgangsregelingen

1.   Om de overgang van de steunregelingen die zijn vastgesteld bij de Verordeningen (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006, (EG) nr. 791/2007 en (EU) nr. 1255/2011, naar de bij de onderhavige verordening vastgestelde regeling te vergemakkelijken, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 126, gedelegeerde handeling vast te stellen met daarin de voorwaarden voor het integreren van de steun die de Commissie op grond van die verordeningen goedkeurt, in de op grond van de onderhavige verordening verleende steun, onder meer op het gebied van technische bijstand en ex-postevaluaties.

2.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging, met inbegrip van de gehele of gedeeltelijke annulering, van de betrokken projecten tot de afsluiting ervan of van de bijstand die de Commissie heeft goedgekeurd op grond van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006, (EG) nr. 791/2007 en (EU) nr. 1255/2011 en artikel 103 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 of van enige andere op 31 december 2013 op die bijstand toepasselijke regelgeving, die van toepassing zal blijven op dergelijke projecten of bijstand.

3.   Aanvragen die op grond van Verordening (EG) nr. 1198/2006 zijn ingediend, blijven geldig.

Artikel 130

Inwerkingtreding en datum van toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 229 van 4.10.2012, blz. 133 en PB C 271 van 19.9.2013, blz. 154.

(2)  PB C 391 van 18.12.2012, blz. 84.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 mei 2014.

(4)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(5)  Verordening (EG) nr. 2328/2003 van de Raad van 22 december 2003 tot instelling van een regeling ter compensatie van de door de ultraperifere ligging veroorzaakte extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden en de Franse departementen Guyana en Réunion (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 34).

(6)  Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad van 22 mei 2006 houdende communautaire financieringsmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en op het gebied van het zeerecht (PB L 160 van 14.6.2006, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 791/2007 van de Raad van 21 mei 2007 tot instelling van een regeling ter compensatie van de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de ultraperifere gebieden van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, Frans Guyana en Réunion (PB L 176 van 6.7.2007, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2011 tot vaststelling van een programma ter ondersteuning van de verdere ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid (PB L 321 van 5.12.2011, blz. 1).

(10)  Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 3).

(11)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(12)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

(13)  Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 60 van 5.3.2008, blz. 1).

(14)  Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).

(15)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(17)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(18)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(19)  Aanbeveling 2002/413/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2002 betreffende de uitvoering van een geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa (PB L 148 van 6.6.2002, blz. 24).

(20)  Verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie van 30 december 2003 betreffende het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 25).

(21)  Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).

(22)  Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).

(23)  Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49).

(24)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(25)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(26)  Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad (PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1).

(27)  Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).

(28)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(29)  Besluit 2005/629/EG van de Commissie van 26 augustus 2005 tot instelling van een Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (PB L 225 van 31.8.2005, blz. 18).

(30)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(31)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

(32)  Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PB L 328 van 21.11.2006, blz. 14).

(33)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

(34)  Verordening (EG) nr. 710/2009 van de Commissie van 5 augustus 2009 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 889/2008 tot vaststelling van de bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad, betreffende de vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de biologische dierlijke aquacultuurproductie en de biologische productie van zeewier (PB L 204 van 6.8.2009, blz. 15).

(35)  Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieu-auditsysteem (EMAS) (PB L 114 van 24.4.2001, blz. 1).

(36)  Richtlijn 2009/470/EG van de Raad betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30).

(37)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

(38)  Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad van 26 april 2005 tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(39)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(40)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).


BIJLAGE I

INTENSITEIT VAN SPECIFIEKE STEUN

Concrete acties

Procentpunten

Concrete acties met betrekking tot de kleinschalige kustvisserij komen in aanmerking voor een verhoging van het steunpercentage met

30

Concrete acties op de afgelegen Griekse eilanden en op de Kroatische eilanden Dugi Otok, Vis, Mljet en Lastovo komen in aanmerking voor een verhoging van het steunpercentage met

35

Concrete acties in de ultraperifere gebieden komen in aanmerking voor een verhoging van het steunpercentage met

35

Concrete acties uitgevoerd door vissersorganisaties of andere collectieve begunstigden buiten titel V, hoofdstuk III, komen in aanmerking voor een verhoging van het steunpercentage met

10

Concrete acties uitgevoerd door producentenorganisaties, verenigingen van producentenorganisaties of brancheorganisaties komen in aanmerking voor een verhoging van het steunpercentage met

25

Concrete acties inzake controle en handhaving in het kader van artikel 76 komen in aanmerking voor een verhoging van het steunpercentage met

30

Concrete acties inzake controle en handhaving met betrekking tot de kleinschalige kustvisserij in het kader van artikel 76 komen in aanmerking voor een verhoging van het steunpercentage met

40

Concrete acties inzake vervanging of de modernisering van hoofd- of hulpmotoren in het kader van artikel 41, lid 2, worden gefinancierd met een steunpercentage dat wordt verlaagd met

20

Concrete acties uitgevoerd door andere dan onder de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen vallende ondernemingen worden gefinancierd met een steunpercentage dat wordt verlaagd met

20


BIJLAGE II

JAARLIJKSE VERDELING VAN DE VASTLEGGINGSKREDIETEN VOOR DE PERIODE 2014-2020

Omschrijving

Periode

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Totaal

EFMZV gedeeld beheer

(2014-2020)

788 060 689

798 128 031

805 423 852

818 478 098

837 523 233

843 250 018

858 467 679

5 749 331 600


BIJLAGE III

INDICATIEVE VERDELING VAN DE MIDDELEN IN HET KADER VAN HOOFDSTUKKEN I EN II VAN TITEL VI OVER DE IN ARTIKEL 82 EN 85 VASTGELEGDE DOELSTELLINGEN  (1)

Doelstellingen zoals vastgelegd in artikel 82:

1.

Ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een geïntegreerd bestuur inzake maritieme en kustgerelateerde zaken – 5 %

2.

Ontwikkeling van sectoroverschrijdende initiatieven – 33 %

3.

Ondersteuning van duurzame economische groei, werkgelegenheid, innovatie en nieuwe technologieën – 2 %

4.

Bevordering van de bescherming van het mariene milieu – 5 %

Doelstellingen zoals vastgelegd in artikel 85:

1.

Het verzamelen, beheren en verspreiden van wetenschappelijk advies in het kader van het GVB – 11 %

2.

Specifieke controle- en handhavingsmaatregelen in het kader van het GVB – 19 %

3.

Vrijwillige bijdragen aan internationale organisaties – 10 %

4.

Adviesraden en communicatieactiviteiten in het kader van het GVB en het GMB – 9 %

5.

Marktonderzoek, met inbegrip van het opzetten van elektronische markten – 6 %


(1)  De percentages zijn van toepassing op het in artikel 14 vastgelegde bedrag, met uitsluiting van de toewijzing krachtens artikel 91


BIJLAGE IV

SPECIFIEKE EX-ANTEVOORWAARDEN

Specifieke doelstelling in het kader van de Unieprioriteit voor EFMZV/Thematische doelstelling (TD)

Ex-antevoorwaarden

Criteria waaraan moet worden voldaan

EFMZV-prioriteit:

1.

Bevordering van een ecologisch duurzame, hulpbronnenefficiënte, innovatieve, concurrerende en op kennis gebaseerde visserij.

Specifieke doelstelling: a)-f)

TD 3: Vergroting van de concurrentiekracht van mkb-bedrijven, van de landbouwsector (voor het Elfpo) en van de visserij- en aquacultuursector (voor het EFMZV);

TD 6: Behoud en bescherming van het milieu en bevordering van een efficiënt gebruik van hulpbronnen;

TD 8: Bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit.

Het verslag over de vangstcapaciteit is ingediend overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Het verslag is opgesteld volgens de gemeenschappelijke richtsnoeren van de Commissie

De vangstcapaciteit overschrijdt het in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgelegde plafond voor de vangstcapaciteit niet

EFMZV-prioriteit:

2.

Bevordering van een ecologisch duurzame, hulpbronnenefficiënte, innovatieve, concurrerende en op kennis gebaseerde aquacultuur.

Specifieke doelstellingen: a), b) en c).

TD3: Vergroting van de concurrentiekracht van mkb-bedrijven, van de landbouwsector (voor het Elfpo) en van de visserij- en aquacultuursector (voor het EFMZV);

TD 6: Behoud en bescherming van het milieu en bevordering van een efficiënt gebruik van hulpbronnen;

TD 8: Bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit.

Het opstellen, tegen 2014, van een nationaal strategisch meerjarenplan inzake aquacultuur als bedoeld in artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

Uiterlijk op de datum van indiening van het operationeel programma wordt het nationaal strategisch meerjarenplan inzake aquacultuur bij de Commissie ingediend

Het operationeel programma bevat informatie over de complementariteit met het nationaal strategisch meerjarenplan inzake aquacultuur

EFMZV-prioriteit:

3.

Bevordering van de tenuitvoerlegging van het GVB;

Specifieke doelstelling (a),

TD 6: Behoud en bescherming van het milieu en bevordering van een efficiënt gebruik van hulpbronnen;

Administratieve capaciteit: er is administratieve capaciteit beschikbaar om te voldoen aan de in artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 199/2008 vastgestelde gegevenseisen voor het visserijbeheer.

Een beschrijving van de administratieve capaciteit om een meerjarenprogramma voor gegevensverzameling — dat door het WTECV moet worden beoordeeld en door de Commissie moet worden goedgekeurd — voor te bereiden en toe te passen

Een beschrijving van de administratieve capaciteit om werkprogramma’s voor gegevensverzameling, die door het WTECV moeten worden beoordeeld en door de Commissie moeten worden goedgekeurd, voor te bereiden en uit te voeren

Een beschrijving van de capaciteit aan personele middelen om bilaterale of multilaterale overeenkomsten met andere lidstaten aan te gaan indien de werkzaamheden voor de tenuitvoerlegging van de gegevensverzamelingsvereisten worden gedeeld

EFMZV-prioriteit:

3.

Bevordering van de tenuitvoerlegging van het GVB;

Specifieke doelstelling b),

TD 6: Behoud en bescherming van het milieu en bevordering van een efficiënt gebruik van hulpbronnen

Administratieve capaciteit: er is administratieve capaciteit beschikbaar voor de tenuitvoerlegging van een controle-, inspectie- en handhavingsregeling van de Unie als voorzien in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en nader geregeld in Verordening (EG) nr. 1224/2009.

De specifieke acties omvatten onder andere:

Een beschrijving van de administratieve capaciteit om het onderdeel van het operationeel programma betreffende het in artikel 18, lid 1, onder o), bedoelde nationale controlefinancieringsprogramma 2014-2020 voor te bereiden en uit te voeren

Een beschrijving van de administratieve capaciteit om het nationale controleactieprogramma voor meerjarenprogramma’s voor te bereiden en uit te voeren, als voorzien in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 1224/2009

Een beschrijving van de administratieve capaciteit om een gemeenschappelijk controleprogramma dat samen met andere lidstaten kan worden ontwikkeld, voor te bereiden en uit te voeren, als voorzien in artikel 94 van Verordening (EG) nr. 1224/2009

 

 

Een beschrijving van de administratieve capaciteit om een specifiek controle- en inspectieprogramma voor te bereiden en uit te voeren, als voorzien in artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009

Een beschrijving van de administratieve capaciteit om een systeem van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties voor ernstige inbreuken toe te passen, als voorzien in artikel 90 van Verordening (EG) nr. 1224/2009

Een beschrijving van de administratieve capaciteit om het puntensysteem voor ernstige inbreuken toe te passen, als voorzien in artikel 92 van Verordening (EG) nr. 1224/2009


BIJLAGE V

VOORLICHTING EN COMMUNICATIE OVER STEUN UIT HET EFMZV

1.   Lijst van concrete acties

De in artikel 119 bedoelde lijst van concrete acties bevat de volgende gegevensvelden in ten minste een van de officiële talen van de lidstaat:

naam van de begunstigde (alleen voor rechtspersonen, en voor natuurlijke personen voor zover in overeenstemming met het nationaal recht)

CFR-identificatienummer (Community Fleet Register) zoals bedoeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 26/2004 (alleen invullen als de concrete actie in verband staat met een vissersvaartuig);

naam van de concrete actie;

samenvatting van de concrete actie;

begindatum van de concrete actie;

einddatum van de concrete actie (verwachte datum van de materiële voltooiing of volledige uitvoering van de concrete actie);

totale subsidiabele uitgaven;

bedrag van de bijdrage van de Unie;

postcode van de concrete actie;

land;

vermelding van de betrokken Unieprioriteit;

datum van de laatste bijwerking van de lijst van concrete acties.

2.   Op het publiek gerichte voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen

1.

De lidstaat ziet erop toe dat met de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen gestreefd wordt naar een zo ruim mogelijke aandacht in de media, en dat daartoe op het passende niveau verschillende communicatievormen en -methoden worden gebruikt.

2.

De lidstaat is verantwoordelijk voor de organisatie van ten minste de volgende voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen:

a)

een omvangrijke voorlichtingsactiviteit waarbij bekendheid wordt gegeven aan de start van het operationele programma;

b)

ten minste twee keer tijdens de programmeringsperiode: een omvangrijke voorlichtingsactiviteit om bekendheid te geven aan de financieringsmogelijkheden en de gevolgde strategie en om de resultaten van het operationele programma te presenteren;

c)

het uithangen van de vlag of het aanbrengen van het embleem, in voorkomend geval, van de Unie voor het gebouw van elke managementautoriteit of op een andere voor het publiek zichtbare plaats bij dat gebouw;

d)

het langs elektronische weg bekendmaken van de lijst van concrete acties overeenkomstig punt 1;

e)

het geven van voorbeelden van concrete acties per operationeel programma op de algemene website of op de site van het operationele programma die via de portaalsite toegankelijk is; de voorbeelden moeten worden gegeven in een door velen gesproken officiële taal van de Unie die niet de officiële taal of een van de officiële talen van de betrokken lidstaat mag zijn;

f)

ervoor zorgen dat een specifiek deel van de algemene website gewijd is aan het geven van een korte samenvatting van concrete acties betreffende innovatie en eco-innovatie;

g)

het actualiseren van informatie over de uitvoering van de operationele programma’s, met inbegrip van de belangrijkste resultaten ervan, op de algemene website of op de site van het operationele programma die via de portaalsite toegankelijk is;

h)

het aan het publiek ter beschikking stellen van een samenvatting van de maatregelen die gericht zijn op het waarborgen van de naleving van de GVB-regels, met inbegrip van gevallen van niet-naleving door lidstaten of begunstigden, alsmede van corrigerende maatregelen zoals financiële correcties.

3.

Overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijken worden de volgende instanties door de managementautoriteit bij de voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen betrokken:

a)

de in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde partners;

b)

de centra voor voorlichting over Europa en de vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten;

c)

onderwijs- en onderzoeksinstellingen.

Die instanties zorgen voor een grootschalige verspreiding van de in artikel 119, lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie.

3.   Maatregelen tot voorlichting van potentiële begunstigden en van begunstigden

3.1.   Maatregelen tot voorlichting van potentiële begunstigden

1.

De managementautoriteit ziet erop toe dat aan potentiële begunstigden en aan alle belanghebbenden op ruime schaal informatie wordt verstrekt over de doelstellingen van het operationele programma en de in het kader van het EFMZV geboden financieringsmogelijkheden.

2.

De managementautoriteit ziet erop toe dat de potentiële begunstigden ten minste de volgende informatie ontvangen:

a)

de subsidiabiliteitsvoorwaarden waaronder uitgaven in aanmerking komen voor steun uit een operationeel programma;

b)

een beschrijving van de voorwaarden inzake de ontvankelijkheid van aanvragen, de procedures voor het onderzoek van de financieringsaanvragen en de termijnen;

c)

de criteria aan de hand waarvan concrete acties voor steun worden geselecteerd;

d)

de contacten op nationaal, regionaal of lokaal niveau waar informatie over de operationele programma’s kan worden verkregen;

e)

de vereiste dat in de aanvragen, in evenredigheid met de omvang van de concrete actie, communicatieactiviteiten worden voorgesteld om het publiek in te lichten over het doel van de concrete actie en over de Uniesteun ervoor.

3.2.   Maatregelen tot voorlichting van de begunstigden

De managementautoriteit deelt de begunstigden mee dat zij door financiering te aanvaarden ermee instemmen op de overeenkomstig artikel 119, lid 2, gepubliceerde lijst van concrete acties te worden opgenomen.


20.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/67


VERORDENING (EU) Nr. 509/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 mei 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De aanwijzing van derde landen waarvan de onderdanen onderworpen zijn aan of vrijgesteld van de visumplicht, heeft sinds 2001 plaatsgehad aan de hand van de criteria die zijn vastgesteld in overweging 5 van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad (2). De voortdurend veranderende aard van het Unievisumbeleid en de toegenomen behoefte om voor meer samenhang tussen het visumbeleid en ander Uniebeleid te zorgen, rechtvaardigen dat met enkele bijkomende criteria rekening wordt gehouden bij de herziening van de lijst van derde landen in de bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 539/2001.

(2)

De vaststelling van de derde landen waarvan de onderdanen aan de visumplicht zijn onderworpen of van die waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, moet geschieden op basis van een beoordeling per geval. Deze beoordeling moet periodiek plaatsvinden en kan leiden tot wetgevingsvoorstellen tot wijziging van de bijlagen van de Verordening (EG) nr. 539/2001, onverminderd de mogelijkheid van landenspecifieke wijzigingen van die bijlagen onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als resultaat van een proces tot opheffing van de visumplicht of als het uiteindelijke gevolg van een tijdelijke opschorting van de visumvrijstelling.

(3)

De lijst van derde landen in de bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 moet consistent zijn en blijven met de criteria die zijn vastgesteld in deze verordening. Sommige derde landen, waarvan de situatie in verband met deze criteria is gewijzigd, moeten van de ene naar de andere bijlage worden overgebracht.

(4)

De visumplicht is niet langer gerechtvaardigd voor de onderdanen van Dominica, Grenada, Kiribati, de Marshalleilanden, Micronesia, Nauru, Palau, Saint Lucia, Saint Vincent en de Grenadines, Oost-Timor, de Salomonseilanden, Samoa, Trinidad en Tobago, Tonga, Tuvalu, de Verenigde Arabische Emiraten en Vanuatu. Deze landen vormen geen risico vanuit het oogpunt van illegale immigratie noch een bedreiging van de openbare orde en veiligheid van de Unie, criteria die zijn vervat in deze verordening. De onderdanen van deze landen dienen dan ook te worden vrijgesteld van de visumplicht voor een verblijf van in totaal ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen en deze landen dienen naar bijlage II van Verordening (EG) nr. 539/2001 te worden overgebracht.

(5)

De Commissie moet voorts de situatie van Colombia en Peru ten aanzien van de in deze verordening opgenomen criteria beoordelen voordat de onderhandelingen over bilaterale visumvrijstellingsovereenkomsten tussen de Unie en die landen geopend worden.

(6)

Teneinde volledige wederkerigheid te waarborgen, mogen de onderdanen van Colombia, Dominica, Grenada, Kiribati, de Marshalleilanden, Micronesia, Nauru, Palau, Peru, Saint Lucia, Saint Vincent en de Grenadines, Oost-Timor, de Salomonseilanden, Samoa, Trinidad en Tobago, Tonga, Tuvalu, de Verenigde Arabische Emiraten en Vanuatu niet van de visumplicht te worden vrijgesteld voordat bilaterale visumvrijstellingsovereenkomsten zijn gesloten tussen de Unie en de betrokken landen.

(7)

Uit statistische gegevens blijkt dat de groepen Britse burgers die momenteel onder punt 3 van bijlage I van Verordening (EG) nr. 539/2001 worden vermeld, uit het oogpunt van irreguliere migratie naar het Schengengebied geen risico vormen en dat de meesten wonen op eilanden in het Caribische gebied die hechte banden onderhouden met en sterk lijken op buurlanden waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld. Die groepen Britse burgers dienen dan ook te worden vrijgesteld van de visumplicht voor een verblijf van in totaal ten hoogste 90 dagen binnen een gegeven periode van 180 dagen en deze groepen dienen naar bijlage II van die verordening te worden overgebracht.

(8)

Internationaalrechtelijke ontwikkelingen die veranderingen meebrengen voor de status of de benaming van bepaalde staten of entiteiten moeten tot uiting komen in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 539/2001. Zuid-Sudan dient aan bijlage I bij die verordening te worden toegevoegd, aangezien het land op 9 juli 2011 zijn onafhankelijkheid heeft uitgeroepen en op 14 juli 2011 is toegelaten als lid van de Verenigde Naties.

(9)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (3), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (4).

(10)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de overeenkomst die is ondertekend door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (5), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en C, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (6).

(11)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein ondertekende Protocol betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (7), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder B en C, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (8).

(12)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (9). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

(13)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (10). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

(14)

Wat Cyprus betreft, vormt deze verordening een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte van 2003.

(15)

Wat Bulgarije en Roemenië betreft, vormt deze verordening een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2005.

(16)

Wat Kroatië betreft, vormt deze verordening een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2011.

(17)

Verordening (EG) nr. 539/2001 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 539/2001 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel wordt vóór artikel 1 ingevoegd:

„Artikel –1

Deze verordening beoogt de vaststelling van de derde landen waarvan de onderdanen onderworpen zijn aan, of vrijgesteld zijn van, de visumplicht, op basis van een toetsing van geval tot geval aan een aantal criteria die onder meer verband houden met illegale immigratie, openbare orde en veiligheid, economische voordelen, in het bijzonder op het gebied van toerisme en buitenlandse handel, en de externe betrekkingen van de Europese Unie met de betrokken derde landen, waarbij in het bijzonder gekeken wordt naar mensenrechten en fundamentele vrijheden alsmede naar de implicaties voor de regionale samenhang en de wederkerigheid.”.

2)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

in deel 1 worden Colombia, Dominica, Grenada, Kiribati, de Marshalleilanden, Micronesia, Nauru, Oost-Timor, Palau, Peru, Saint Lucia, Saint Vincent en de Grenadines, de Salomonseilanden, Samoa, Tonga, Trinidad en Tobago, Tuvalu, Vanuatu en de Verenigde Arabische Emiraten geschrapt en wordt Zuid-Sudan ingevoegd;

b)

deel 3 wordt geschrapt.

3)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

in deel 1 worden de volgende namen ingevoegd:

 

„Colombia (*)”,

 

„Dominica (*)”,

 

„Grenada (*)”,

 

„Kiribati (*)”

 

„Marshalleilanden (*)”,

 

„Micronesia (*)”,

 

„Nauru (*)”,

 

„Oost-Timor (*)”,

 

„Palau (*)”,

 

„Peru (*)”,

 

„Saint Lucia (*)”,

 

„Saint Vincent en de Grenadines (*)”,

 

„Salomonseilanden (*)”,

 

„Samoa (*)”,

 

„Tonga (*)”,

 

„Trinidad en Tobago (*)”,

 

„Tuvalu (*)”,

 

„Vanuatu (*)”, en

 

„De Verenigde Arabische Emiraten (*)”;

„(*)

De visumvrijstelling geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Europese Unie te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst.”;

b)

deel 3 wordt vervangen door:

„3.   BRITSE BURGERS DIE GEEN ONDERDANEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIÊ EN NOORD-IERLAND ZIJN IN DE ZIN VAN HET RECHT VAN DE UNIE:

British Nationals (Overseas)

British overseas territories citizens (BOTC)

British overseas citizen (BOC)

British protected persons (BPP)

British subjects (BS)”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 27 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 mei 2014.

(2)  Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1).

(3)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(4)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(5)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(6)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(7)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(8)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(9)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(10)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).