ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 122

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
24 april 2014


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 375/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot oprichting van het Europese vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening (EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp)

1

 

*

Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie ( 1 )

18

 

*

Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010 ( 1 )

44

 

*

Verordening (EU) nr. 378/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1166/2008 wat betreft het financiële kader voor de periode 2014-2018 ( 1 )

67

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

24.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 122/1


VERORDENING (EU) Nr. 375/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 3 april 2014

tot oprichting van het Europese vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening („EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp”)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 214, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Solidariteit is een kernwaarde van de Unie en de mogelijkheden om uitdrukking te geven aan de solidariteit van de burgers van de Unie met mensen in derde landen die worden bedreigd of getroffen door een door de mens of de natuur veroorzaakte ramp, kunnen nog verder worden ontwikkeld. Overigens is de Unie als geheel de grootste donor van humanitaire hulp, met een aandeel van bijna 50 % van alle humanitaire hulp wereldwijd.

(2)

Vrijwilligerswerk is een concrete en zichtbare manier om uitdrukking te geven aan de solidariteit tussen individuele personen, die hun kennis, vaardigheden en tijd ten dienste stellen van medemensen, zonder geldelijke motivatie.

(3)

Verdere ontwikkeling van de solidariteit met slachtoffers van crises en rampen in derde landen is noodzakelijk en humanitaire hulp en vrijwilligerswerk in het algemeen moeten beter onder de aandacht worden gebracht en zichtbaarder worden gemaakt voor de burgers van de Unie.

(4)

De visie van de Unie op humanitaire hulp, waaronder gemeenschappelijke doelstellingen, beginselen en goede praktijken en een gemeenschappelijk kader voor de tenuitvoerlegging, wordt uiteengezet in de Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Europese Commissie getiteld „Europese consensus betreffende humanitaire hulp” (2). Daarin wordt benadrukt dat de Unie sterk hecht aan een op behoeften gebaseerde aanpak en aan de bescherming en bevordering van de fundamentele humanitaire beginselen van menselijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid. De Europese consensus betreffende humanitaire hulp moet ten grondslag liggen aan de acties van het Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening (het „EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp”).

(5)

De humanitaire hulp van de Unie wordt verleend in situaties waarin ook instrumenten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, crisisbeheer en civiele bescherming kunnen worden ingezet. Het werk van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp moet samenhang en complementariteit vertonen en overlap met deze Uniebeleidslijnen en -instrumenten moet worden voorkomen, in het bijzonder met het humanitaire beleid en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie, het bij Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Uniemechanisme voor civiele bescherming, het bij dat besluit opgerichte coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties en met de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en de delegaties van de EU, zodat de respons van de Unie op humanitaire rampen in derde landen gecoördineerd verloopt.

(6)

Het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp draagt bij aan inspanningen ter vergroting van de capaciteit van de Unie om op behoeften gebaseerde humanitaire hulp te leveren en de capaciteit en weerstand van kwetsbare of door rampen getroffen gemeenschappen in derde landen te vergroten. Tevens is het initiatief van belang voor bevordering van de samenwerking met relevante internationale organisaties en andere partners op humanitair gebied, en lokale en regionale actoren. Deze samenwerking moet plaatsvinden overeenkomstig de door de Verenigde Naties genomen maatregelen en dient ter ondersteuning van de centrale en algehele coördinatie door het Bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden van de Verenigde Naties (United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs — VN-OCHA).

(7)

In de loop der tijd zijn de humanitaire crises bij zowel door de mens veroorzaakte als natuurlijke rampen toegenomen in aantal, omvang en complexiteit, en deze tendens zal zich waarschijnlijk voortzetten, waardoor een steeds groter beroep wordt gedaan op humanitaire actoren om onmiddellijk, doeltreffend, doelmatig en coherent op te treden en de kwetsbaarheid van lokale gemeenschappen te verminderen en hen te helpen beter bestand te worden tegen rampen.

(8)

Vrijwilligers kunnen bijdragen aan vergroting van de capaciteit van de Unie om op behoeften gebaseerde en principiële humanitaire hulp te leveren en bijdragen aan de totstandbrenging van een effectievere humanitaire sector op voorwaarde dat zij op de juiste wijze worden geselecteerd, opgeleid en voorbereid om te worden ingezet, zodat zij over de nodige vaardigheden en competenties beschikken om mensen zo goed mogelijk te helpen, en zij op de plaats waar zij hun vrijwilligerswerk verrichten de juiste ondersteuning of begeleiding ontvangen.

(9)

In Europa en elders in de wereld bestaan al programma's die vrijwilligers inzetten in derde landen, maar dit zijn vaak nationale regelingen die zich vooral of uitsluitend richten op ontwikkelingsprojecten. Het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp moet toegevoegde waarde bieden door vrijwilligers de kans te geven gezamenlijk bij te dragen aan humanitaire hulpacties, waardoor actief Europees burgerschap wordt bevorderd. Het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp kan tevens toegevoegde waarde bieden door internationale samenwerking tussen de organisaties die deelnemen aan de uitvoering van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp te bevorderen, en daarbij de internationale betrekkingen te verbeteren, een positief beeld van de Unie uit te dragen in de wereld en interesse te wekken voor pan-Europese humanitaire projecten.

(10)

Het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp moet kosteneffectief zijn, bestaande nationale en internationale vrijwilligersprogramma's aanvullen zonder deze te dupliceren, en gericht zijn op concrete behoeften en lacunes op humanitair gebied.

(11)

Zoals benadrukt in de mededeling van de Commissie van 23 november 2010 getiteld: „Hoe uitdrukking geven aan de solidariteit van de EU-burger via vrijwilligerswerk: eerste beschouwingen over een Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening”, vertoont de huidige vorm van humanitair vrijwilligerswerk lacunes die het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp kan invullen door vrijwilligers met het juiste profiel die op het juiste moment op de juiste plaats worden ingezet. Dit kan met name worden bereikt door Europese normen en procedures te ontwikkelen voor de identificatie en selectie van vrijwilligers, gezamenlijk overeengekomen criteria voor opleiding en voorbereiding voorafgaand aan de inzet van vrijwilligers, een database van potentiële vrijwilligers die kunnen worden geselecteerd op basis van de behoeften ter plaatse, en mogelijkheden voor vrijwilligers om niet alleen via inzet, maar ook via de backoffice of online bij te dragen aan humanitaire operaties.

(12)

De juiste opleiding, alsmede de beveiliging en veiligheid van de vrijwilligers moeten te allen tijde centraal staan en informatie daarover dient regelmatig uitgewisseld te worden, ook met de lidstaten. De EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp mogen niet worden ingezet bij operaties die worden uitgevoerd op het strijdtoneel van internationale en niet-internationale gewapende conflicten.

(13)

De Unie voert haar humanitaire hulpacties uit op basis van behoeften en in samenwerking met uitvoerende organisaties. Deze organisaties moeten een belangrijke rol spelen bij de uitvoering van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp om betrokkenheid van de actoren in het veld te waarborgen en ervoor te zorgen dat de acties in het kader van dat initiatief optimaal effect sorteren. De Unie moet deze organisaties met name belasten met de identificatie, selectie, voorbereiding en uitzending van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp, alsook met het toezicht op tijdens en na hun inzetting volgens door de Commissie vastgestelde normen en procedures. De Commissie moet, indien nodig, in staat worden gesteld een beroep te doen op goed opgeleide en voorbereide vrijwilligers om hen te kunnen inzetten in haar lokale kantoren voor het verrichten van ondersteunende taken.

(14)

De mededeling van de Commissie van 25 oktober 2011 getiteld: „Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen” bepaalt dat particuliere ondernemingen een belangrijke rol kunnen spelen en bijdragen aan de humanitaire hulpoperaties van de Unie in het bijzonder door werknemers als vrijwilliger in te zetten.

(15)

Het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp moet Europeanen van alle leeftijden helpen actief Europees burgerschap te tonen. Het initiatief moet derhalve bijdragen aan bevordering van vrijwilligerswerk in de hele Unie en aan de persoonlijke ontwikkeling en het intercultureel bewustzijn van deelnemende vrijwilligers, en daarmee hun vaardigheden en kansen op de arbeidsmarkt in de wereldeconomie vergroten.

(16)

Op grond van de beginselen van de Unie inzake gelijke kansen en non-discriminatie moeten burgers van de Unie en onderdanen van andere landen die langdurig in de EU verblijven, van alle leeftijden en achtergronden, actief als burger kunnen optreden. Gezien de humanitaire context moeten EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp minimaal 18 jaar zijn en een grote verscheidenheid aan profielen en generaties kunnen vertegenwoordigen, waaronder deskundigen en bekwame gepensioneerden.

(17)

Een duidelijke juridische status is een cruciale voorwaarde voor de inzet van vrijwilligers in landen buiten de Unie. De voorwaarden voor de inzet moeten worden vastgelegd in een contract, waaronder normen inzake de bescherming en veiligheid van de vrijwilligers, de verantwoordelijkheden van de uitzendende en de ontvangende organisatie, verzekeringen en vergoedingen voor levensonderhoud, huisvesting en andere kosten. Of vrijwilligers kunnen worden ingezet in derde landen, moet afhangen van de regelingen met betrekking tot veiligheid en beveiliging.

(18)

In voorkomend geval moet bij acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp rekening worden gehouden met de aanbevelingen in de Beleidsagenda voor vrijwilligerswerk in Europa, het werk van Europese en internationale vrijwilligersorganisaties, en het programma van de Verenigde Naties voor vrijwilligers.

(19)

Het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp moet steun verlenen aan op behoeften gebaseerde acties waarmee vergroting van de capaciteit van ontvangende organisaties voor humanitaire hulp in derde landen wordt beoogd, teneinde de lokale paraatheid bij en de respons op humanitaire crises te verbeteren en toe te zien op een effectief en duurzaam resultaat van het werk van de EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp ter plaatse door middel van ramprisicobeheer, paraatheid en respons, begeleiding, training op het gebied van het beheer van vrijwilligerswerk, en andere relevante terreinen.

(20)

Het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp moet in voorkomende gevallen gericht zijn op het leveren van een bijdrage aan een sterker genderperspectief in het humanitaire beleid van de Unie en daarbij een adequate humanitaire respons op de specifieke behoeften van vrouwen en mannen van alle leeftijden bevorderen. Speciale aandacht moet worden besteed aan samenwerking met vrouwengroepen en -netwerken teneinde de participatie in en het leiderschap van vrouwen bij humanitaire hulp te bevorderen en hun capaciteiten en ervaring in te zetten om een bijdrage te leveren aan herstel, vredesopbouw, vermindering van het risico op rampen en opbouw van weerstand van getroffen gemeenschappen.

(21)

Deze verordening moet, voor de gehele duur van de financiële periode, de financiële middelen vastleggen, die het voornaamste referentiebedrag in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (4) vormen voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

(22)

De toewijzing van financiële bijstand moet geschieden volgens Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5). Gezien het specifieke karakter van de acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp moet worden bepaald dat de financiële bijstand kan worden verleend aan natuurlijke personen en rechtspersonen die onder het publiekrecht of het privaatrecht vallen. Het is tevens van belang dat de voorschriften van die verordening worden nageleefd, met name de daarin neergelegde beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid.

(23)

Voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp moeten een betere uitvoering en een betere kwaliteit van de bestedingen als leidende beginselen worden gehanteerd, waarbij moet worden toegezien op een optimale benutting van de financiële middelen.

(24)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, sancties. Er moeten passende maatregelen worden genomen om onregelmatigheden en fraude tegen te gaan en om verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen terug te vorderen in overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (6), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (7) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8).

(25)

Deelname van derde landen, met name toetredingslanden, kandidaat-lidstaten, mogelijke kandidaten, partnerlanden in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid en Europese Vrijhandelsassociatie-landen, moet mogelijk zijn op basis van samenwerkingsovereenkomsten.

(26)

Tevens dienen deelnemende vrijwilligers en organisaties, die acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp uitvoeren en die afkomstig zijn uit samenwerkende landen, zich te houden aan en te pleiten voor naleving van de in de Europese consensus betreffende humanitaire hulp geformuleerde beginselen, met nadruk op bescherming van de „humanitaire ruimte”.

(27)

Met het oog op permanente feedback en verbetering en om de flexibiliteit en doeltreffendheid van de vaststelling te vergroten, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag worden overgedragen aan de Commissie voor wat betreft de normen voor de selectie, het beheer en de inzet van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp, de wijziging van de prestatie-indicatoren en de thematische prioriteiten, en de aanpassing van de percentages voor toewijzing van de financiële middelen voor de tenuitvoerlegging van deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en vaststellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en bij de Raad worden ingediend.

(28)

Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. De uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9). De onderzoeksprocedure moet worden gebruikt voor de vaststelling van de selectieprocedures, het beheer en de inzet van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp, het certificeringsmechanisme, het opleidingsprogramma en het jaarlijkse werkprogramma van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp.

(29)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend.

(30)

De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening gaat niet verder dan nodig en evenredig is voor het goede functioneren van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp. Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verwerkt, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (10). Op de verwerking van persoonsgegevens door organisaties die de acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp uitvoeren, en die legaal in de Unie zijn gevestigd, is Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van toepassing (11).

(31)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 en bracht een advies uit op 23 november 2012 (12).

(32)

Het is aangewezen de periode waarin deze verordening van toepassing is, in overeenstemming wordt gebracht met Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (13). Bijgevolg moet deze verordening met ingang van 1 januari 2014 van toepassing zijn,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening („het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp”) opgericht als kader voor gemeenschappelijke bijdragen van Europese vrijwilligers ter ondersteuning van en aanvulling op humanitaire hulp van de Unie in derde landen.

In deze verordening worden de regels en procedures vastgesteld voor de werking van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp, evenals de regels voor de verstrekking van financiële bijstand.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op:

1.

de selectie, opleiding en inzet van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp ter ondersteuning van en aanvulling op humanitaire hulp in derde landen;

2.

acties ter ondersteuning, bevordering en voorbereiding van de inzet van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp ter ondersteuning van en aanvulling op humanitaire hulp in derde landen;

3.

acties binnen en buiten de Unie om ontvangende organisaties in derde landen meer capaciteit op te bouwen voor humanitaire hulp.

Artikel 3

Definities

Voor de uitvoering van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:

a)   „vrijwilliger”: een persoon die uit eigen beweging en zonder geldelijke motivatie, besluit zich in te zetten voor activiteiten die de gemeenschap en de samenleving in het algemeen ten goede komen;

b)   „kandidaat-vrijwilliger”: een persoon die in de zin van artikel 11, lid 3, in aanmerking komt voor deelname aan de acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp;

c)   „EU-vrijwilliger voor humanitaire hulp”:

: een kandidaat-vrijwilliger die is geselecteerd, adequaat opgeleid volgens de specifieke normen, procedures en referentiecriteria, beoordeeld als in aanmerking komend en geregistreerd als beschikbaar voor inzet ter ondersteuning van en aanvulling op humanitaire hulp in derde landen;

d)   „humanitaire hulp”: activiteiten en operaties in derde landen waarmee op behoeften gebaseerde noodhulp wordt verleend, om levens te redden, menselijk lijden te voorkomen en te verlichten en de menselijke waardigheid te bewaren tijdens door de mens of de natuur veroorzaakte crises. Dit omvat bijstand, hulp en bescherming tijdens een humanitaire crisis of de nasleep daarvan, ondersteunende maatregelen om de toegankelijkheid en de vrije aanvoer van hulp te waarborgen, maatregelen ter verbetering van de rampenparaatheid en de vermindering van het risico op rampen, bijdragen tot betere bestandheid tegen crises en vergroting van de capaciteit om een crisis aan te pakken en ervan te herstellen;

e)   „derde land”: een land buiten de Unie waar de onder d) bedoelde humanitaire hulpactiviteiten en -operaties plaatsvinden.

Artikel 4

Doelstelling

Met het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp wordt beoogd bij te dragen tot vergroting van de capaciteit van de Unie om op behoeften gebaseerde humanitaire hulp te verlenen, zodat levens worden gered, menselijk lijden wordt voorkomen en verlicht en de menselijke waardigheid wordt bewaard, alsook bij te dragen tot vergroting van de capaciteit en weerstand van kwetsbare of door rampen getroffen gemeenschappen in derde landen, in het bijzonder door middel van paraatheid bij rampen en vermindering van het risico op rampen, en door versterking van de relatie tussen noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling. Deze doelstelling wordt verwezenlijkt door de toegevoegde waarde van gezamenlijke bijdragen van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp, waarin de waarden van de Unie en haar solidariteit met mensen in nood tot uitdrukking komen, en waarbij een besef van Europees burgerschap zichtbaar wordt bevorderd.

Artikel 5

Algemene beginselen

1.   De acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp worden uitgevoerd met inachtneming van de fundamentele beginselen van humanitaire hulp met betrekking tot menselijkheid, neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid, en van de Europese consensus betreffende humanitaire hulp.

2.   De acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp komen tegemoet aan de humanitaire behoeften van lokale gemeenschappen en de vereisten van de ontvangende organisaties en dragen bij aan een effectievere humanitaire sector.

3.   De veiligheid en beveiliging van kandidaat-vrijwilligers en EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp hebben voorrang.

4.   Het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp streeft naar op behoeften gebaseerde, gezamenlijke projecten en internationale partnerschappen tussen de deelnemende vrijwilligers uit verschillende landen en de in artikel 10 bedoelde organisaties die de acties in het kader van dat initiatief uitvoeren.

Artikel 6

Samenhang en complementariteit met het optreden van de Unie

1.   Bij het uitvoeren van deze verordening wordt gezorgd voor samenhang en complementariteit met andere instrumenten en gebieden van het extern optreden van de Unie en met ander relevant beleid van de Unie, in het bijzonder het beleid voor humanitaire hulp, het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en het Uniemechanisme voor civiele bescherming,; daarbij wordt duplicatie en overlap voorkomen en onderkend dat humanitaire hulp wordt beheerst door de in artikel 5, lid 1, van deze verordening bedoelde beginselen van humanitaire hulp. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de soepele overgang tussen noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling.

2.   De Commissie en de lidstaten werken samen om efficiëntie en doelmatigheid te bewerkstelligen, en daartoe zien zij toe op samenhang en consistentie tussen de verschillende nationale vrijwilligersprogramma's en de acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp. Deze acties bouwen voort op relevante goede praktijken en bestaande programma's, en in voorkomend geval wordt gebruikgemaakt van gevestigde Europese netwerken.

3.   Bij de uitvoering van de acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp bevordert de Unie de samenwerking met relevante internationale organisaties, andere partners op humanitair gebied en lokale en regionale actoren.

Teneinde een coherente internationale respons op humanitaire crises te bevorderen, dienen de acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp afgestemd te zijn op de door de VN ondernomen acties, zodat de centrale en algehele coördinatie door UN-OCHA wordt ondersteund.

Artikel 7

Operationele doelstellingen

1.   Het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp heeft de volgende operationele doelstellingen:

a)

het leveren van een bijdrage aan verhoging en verbetering van de capaciteit van de Unie om humanitaire hulp te verlenen.

De voortgang op dit punt wordt gemeten aan de hand van indicatoren zoals:

het aantal EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp met de vereiste kwalificaties dat is ingezet of klaar is om te worden ingezet, en het aantal EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp dat zijn contract waaronder zij zijn ingezet, heeft uitgediend;

het aantal mensen dat is bereikt door de door het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp verstrekte humanitaire hulp en de gemiddelde kosten per bereikte persoon;

de mate van tevredenheid van de ingezette EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp en van de uitzendende en ontvangende organisaties over de effectieve humanitaire bijdrage van de EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp ter plaatse;

b)

verbetering van de deskundigheid, kennis en vaardigheden van vrijwilligers die humanitaire hulp verlenen en van de voorwaarden en omstandigheden van hun aanstelling.

De voortgang op dit punt wordt gemeten aan de hand van indicatoren zoals:

het aantal kandidaat-vrijwilligers dat is opgeleid en het aantal vrijwilligers dat na de opleiding positief is beoordeeld;

het aantal gecertificeerde uitzendende organisaties die de normen en procedures voor beheer van kandidaat-vrijwilligers en EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp toepassen;

de mate van tevredenheid van de opgeleide en ingezette vrijwilligers en van de uitzendende en ontvangende organisaties over de kwaliteit van de opleiding, het niveau van de kennis en vaardigheden van de vrijwilligers, en de naleving van de normen en procedures voor het beheer van kandidaat-vrijwilligers en EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp;

c)

capaciteitsopbouw voor de ontvangende organisaties en bevorderen van vrijwilligerswerk in derde landen.

De voortgang op dit punt wordt gemeten aan de hand van indicatoren zoals:

het aantal en het soort maatregelen voor capaciteitsopbouw in derde landen;

het aantal personeelsleden en vrijwilligers uit derde landen dat deelneemt aan de maatregelen voor capaciteitsopbouw;

de mate van tevredenheid van het personeel van de ontvangende organisaties en de vrijwilligers uit derde landen die deelnemen aan de op capaciteitsopbouw gerichte acties over de kwaliteit en de effectiviteit van de uitgevoerde acties;

d)

het overbrengen van de in de Europese consensus betreffende humanitaire hulp overeengekomen humanitaire waarden van de Unie.

De voortgang op dit punt wordt gemeten aan de hand van indicatoren zoals:

het aantal en het soort activiteiten op het gebied van informatie, communicatie en voorlichting, en de kosten ervan;

e)

versterking van de samenhang en consistentie van het vrijwilligerswerk in de lidstaten om burgers van de Unie meer gelegenheid te bieden om deel te nemen aan humanitaire hulpacties en -operaties.

De voortgang op dit punt wordt gemeten aan de hand van indicatoren zoals:

het aantal gecertificeerde uitzendende organisaties;

het aantal en het soort activiteiten op het gebied van technische ondersteuning voor uitzendende organisaties;

verspreiding en replicatie van de beheersnormen en -procedures voor kandidaat-vrijwilligers en EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp door andere vrijwilligersprogramma's.

2.   De in lid 1, onder a) tot en met e), bedoelde indicatoren worden op passende wijze gebruikt voor het toezicht op en de evaluatie en de toetsing van prestaties. De indicatoren zijn indicatief en kunnen worden gewijzigd door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 24 om rekening te houden met de ervaringen met het meten van de vooruitgang.

HOOFDSTUK II

ACTIES IN HET KADER VAN HET EU-VRIJWILLIGERSINITIATIEF VOOR HUMANITAIRE HULP

Artikel 8

Acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp

Het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp probeert de in de artikelen 4 en 7 beschreven doelstellingen te verwezenlijken met de volgende soorten acties:

ontwikkelen en onderhouden van normen en procedures met betrekking tot kandidaat-vrijwilligers en EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp;

ontwikkelen en onderhouden van een certificeringsmechanisme voor uitzendende en ontvangende organisaties;

identificeren en selecteren van kandidaat-vrijwilligers;

opzetten van een opleidingsprogramma en ondersteunen van opleiding en stages;

aanleggen, onderhouden en bijwerken van een database van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp;

de inzet van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp ter ondersteuning en aanvulling van humanitaire hulp in derde landen;

capaciteitsopbouw van de ontvangende organisaties;

oprichten en beheren van een netwerk voor het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp;

communicatie en voorlichting;

ondersteunende activiteiten ter bevordering van de verantwoordingsplicht, transparantie en doeltreffendheid van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp.

Artikel 9

Normen en procedures inzake kandidaat-vrijwilligers en EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp

1.   De Commissie stelt normen en procedures vast met betrekking tot de noodzakelijke voorwaarden, nadere regelingen en vereisten die uitzendende en ontvangende organisaties moeten hanteren bij de identificatie, selectie, opleiding, het beheer en de inzet van kandidaat-vrijwilligers en EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp ter ondersteuning van humanitaire hulpoperaties in derde landen, en daarbij bouwt zij voort op bestaande, relevante praktijken.

2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de bepaling van normen met betrekking tot:

een competentiekader dat wordt gebruikt voor de identificatie, selectie en opleiding van vrijwilligers als junior of senior professionals;

bepalingen ter waarborging van gelijke kansen en non-discriminatie bij het identificatie- en selectieproces;

bepalingen ter waarborging van naleving van het betreffende nationale en Unierecht en het recht in het ontvangende land door uitzendende en ontvangende organisaties;

normen van toepassing op de partnerschappen tussen uitzendende en ontvangende organisaties;

bepalingen met het oog op erkenning van de door de EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp verworven vaardigheden en bekwaamheden overeenkomstig de bestaande relevante Unie-initiatieven.

3.   De Commissie is bevoegd om uitvoeringshandelingen vast te stellen met het oog op de vaststelling van het volgende:

de te volgen procedures voor de identificatie, selectie en noodzakelijke, aan de inzet voorafgaande opleiding van kandidaat-vrijwilligers, waaronder, indien relevant, stages;

bepalingen met het oog op de inzet en het beheer van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp in derde landen, met inbegrip van, onder meer, toezicht ter plaatse, voortdurende ondersteuning door middel van begeleiding, mentorsystemen, aanvullende opleiding, noodzakelijke arbeidsvoorwaarden en ondersteuning na afloop van de inzet;

het bieden van een verzekering aan en de levensomstandigheden van vrijwilligers, waaronder de dekking van levensonderhoud, huisvesting, reizen en andere relevante uitgaven;

de te volgen procedures voorafgaand aan, tijdens en na afloop van de inzet met het oog op waarborging van de zorgplicht en passende maatregelen op het gebied van veiligheid en beveiliging, waaronder protocollen voor medische evacuatie en veiligheidsplannen voor noodevacuatie uit derde landen, met inbegrip van de noodzakelijke procedures voor contactname met nationale autoriteiten;

procedures voor de monitoring en beoordeling van de individuele prestaties van de EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 10

Certificeringsmechanisme voor uitzendende en ontvangende organisatie

1.   De Commissie ontwikkelt, door middel van uitvoeringshandelingen, een certificeringsmechanisme, waarbij, indien noodzakelijk, partners op het gebied van humanitaire hulp betrokken worden, teneinde te kunnen waarborgen dat uitzendende organisaties voldoen aan de in artikel 9 bedoelde normen en procedures, alsmede een gedifferentieerd certificeringsmechanisme voor ontvangende organisaties.

De Commissie stelt de procedure vast met betrekking tot het functioneren van de certificeringsmechanismen, waarbij zij voortbouwt op bestaande relevante certificeringsmechanismen en -procedures, door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 26, lid 2 genoemde onderzoeksprocedure.

2.   Bij de ontwikkeling van het certificeringsmechanisme streeft de Commissie ernaar synergieën aan te gaan met partnerschapsinstrumenten van de Commissie op humanitair gebied en bestaande humanitaire normen, met het oog op administratieve vereenvoudiging. Het certificeringsmechanisme staat zonder enige discriminatie open voor alle soorten in aanmerking komende organisaties.

3.   Uitzendende organisaties komen in aanmerking voor certificering als:

a)

zij de in artikel 9 genoemde normen en procedures onderschrijven,

b)

zij actief zijn op het gebied van humanitaire hulp zoals gedefinieerd in artikel 3, onder d), en

c)

zij behoren tot een van de volgende categorieën:

i)

niet-gouvernementele organisaties zonder winstoogmerk die zijn opgericht volgens de wetgeving van een lidstaat en waarvan het hoofdkantoor binnen de Unie is gevestigd;

ii)

publiekrechtelijke lichamen met een civiel karakter waarop de wetgeving van een lidstaat van toepassing is;

iii)

niet-gouvernementele organisaties zonder winstoogmerk die zijn gevestigd in de in artikel 23 bedoelde landen, onder de in dat artikel beschreven voorwaarden en de voorwaarden die zijn beschreven in de in het artikel genoemde overeenkomsten;

iv)

publiekrechtelijke lichamen met een civiel karakter die zijn gevestigd in de in artikel 23 bedoelde landen, onder de in dat artikel beschreven voorwaarden en de voorwaarden die zijn beschreven in de in het artikel genoemde overeenkomsten;

v)

de Internationale Federatie van de nationale verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan.

4.   Organisaties in derde landen komen in aanmerking voor certificering als ontvangende organisatie als:

a)

zij de in artikel 9 bedoelde normen en procedures onderschrijven;

b)

zij actief zijn op het gebied van humanitaire hulp zoals gedefinieerd in artikel 3, onder d), en

c)

als zij behoren tot een van de volgende categorieën:

i)

niet-gouvernementele organisaties zonder winstoogmerk die actief zijn in of gevestigd zijn in een derde land volgens de wetgeving van dat land;

ii)

publiekrechtelijke lichamen met een civiel karakter waarop de wetgeving van een derde land van toepassing is;

iii)

internationale agentschappen en organisaties.

5.   Onverminderd de in de leden 3 en 4 genoemde vereisten kunnen uitzendende en ontvangende organisaties acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp uitvoeren in samenwerking met particuliere organisaties met winstoogmerk.

6.   Op basis van een voorafgaande behoeftenevaluatie kunnen te certificeren uitzendende organisaties technische ondersteuning krijgen die is gericht op vergroting van hun capaciteit tot deelname aan het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp, en tot naleving van de in artikel 9 genoemde normen en procedures.

Ontvangende, te certificeren organisaties kunnen in het kader van de in artikel 15 genoemde acties eveneens de in de eerste alinea bedoelde ondersteuning krijgen.

7.   De Commissie maakt te gelegener tijd na de certificering een lijst openbaar van gecertificeerde uitzendende en ontvangende organisaties.

Artikel 11

Identificatie en selectie van kandidaat-vrijwilligers

1.   Op basis van de eerder door uitzendende of ontvangende organisaties of andere actoren uitgevoerde behoeftenevaluatie in derde landen identificeren en selecteren gecertificeerde uitzendende organisaties kandidaat-vrijwilligers voor opleiding.

2.   De identificatie en selectie van kandidaat-vrijwilligers moeten voldoen aan de in artikel 9 bedoelde normen en procedures en verlopen in overeenstemming met de beginselen van non-discriminatie en gelijke kansen.

3.   De volgende personen die ten minste 18 jaar oud zijn, kunnen zich aanmelden als kandidaat-vrijwilliger:

a)

burgers van de Unie;

b)

onderdanen van derde landen die langdurig in een lidstaat verblijven, en

c)

burgers van de in artikel 23, lid 1, bedoelde landen, onder de in dat artikel genoemde voorwaarden.

Artikel 12

Opleidingsprogramma en steun voor opleiding en stages

1.   De Commissie stelt een opleidingsprogramma vast teneinde de kandidaat-vrijwilligers voor te bereiden op de inzet ter ondersteuning van en aanvulling op humanitaire hulp, waarbij wordt voortgebouwd op bestaande programma's en procedures, en waarbij, indien noodzakelijk, gespecialiseerde instanties worden betrokken.

2.   Overeenkomstig artikel 11 geïdentificeerde en geselecteerde kandidaat-vrijwilligers komen in aanmerking voor deelname aan het door gekwalificeerde organisaties uitgevoerde opleidingsprogramma. De omvang en de inhoud van de opleiding die een individuele kandidaat-vrijwilliger moet doorlopen, wordt vastgesteld door de betrokken gecertificeerde uitzendende organisatie, in overleg met de gecertificeerde ontvangende organisatie, op basis van behoeften gezien de eerdere ervaring van de kandidaat-vrijwilliger en de beoogde inzet.

3.   In het kader van de opleiding en met name ter voorbereiding op de inzet kan van kandidaat-vrijwilligers worden verlangd dat zij stage lopen bij gecertificeerde uitzendende organisaties, waar mogelijk in een ander land dan hun land van oorsprong.

4.   Onverminderd lid 3 kan kandidaat-vrijwilligers die geen stage hebben gelopen, indien nodig voorafgaand aan hun uitzending extra voorbereiding worden geboden die specifiek is toegesneden op de behoeften en speciale omstandigheden van de inzet. De opleiding en de stage moeten voldoen aan de in artikel 9 bedoelde normen en procedures.

5.   Tijdens het opleidingsprogramma wordt beoordeeld of de kandidaat-vrijwilliger klaar is om te worden ingezet ter ondersteuning van en aanvulling op humanitaire hulpoperaties in derde landen, en om in de lokale behoeften te voorzien. Deze beoordeling wordt in samenwerking met de uitzendende organisaties uitgevoerd.

6.   De uitvoeringsvoorschriften voor het opleidingsprogramma en de procedure voor de beoordeling van de gereedheid van de kandidaat-vrijwilliger worden door de Commissie vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 13

Database van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp

1.   Kandidaat-vrijwilligers die positief zijn beoordeeld tijdens de in artikel 12, lid 5, bedoelde beoordeling, worden beschouwd als EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp en komen in aanmerking voor inzet. Zij worden als zodanig opgenomen in de database van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp.

2.   De Commissie legt de database van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp aan, onderhoudt en actualiseert deze, waarbij ook de beschikbaarheid en geschiktheid van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp voor inzet wordt vermeld, en stelt de regels vast voor toegang tot de database en het gebruik ervan. De in of voor deze database vergaarde persoonsgegevens worden verwerkt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG en, in voorkomend geval, Verordening (EG) nr. 45/2001.

Artikel 14

Inzet van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp in derde landen

1.   EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp die zijn opgenomen in de database, kunnen worden ingezet ter ondersteuning van en aanvulling op humanitaire hulp zoals gedefinieerd in artikel 3, onder d):

a)

door gecertificeerde uitzendende organisaties bij ontvangende organisaties in derde landen, of

b)

zo nodig door de Commissie naar haar lokale kantoren voor humanitaire hulp voor ondersteunende taken.

2.   De inzet beantwoordt aan de reële behoeften die op lokaal niveau door de ontvangende organisaties kenbaar worden gemaakt.

3.   In geval van inzet als bedoeld in lid 1, onder a), zorgt de gecertificeerde uitzendende organisatie ervoor dat wordt voldaan aan de in artikel 9 bedoelde normen en procedures. De EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp worden niet ingezet bij operaties die worden uitgevoerd op het strijdtoneel van internationale en niet-internationale gewapende conflicten.

4.   De betrokken nationale autoriteiten van lidstaten en andere deelnemende landen worden overeenkomstig artikel 23 door de gecertificeerde uitzendende organisaties op de hoogte gebracht voordat een van hun burgers wordt uitgezonden als EU-vrijwilliger voor humanitaire hulp overeenkomstig de in artikel 9 bedoelde normen en procedures.

5.   De specifieke voorwaarden voor de inzet en de rol van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp worden, in nauw overleg met de ontvangende organisaties, beschreven in een contract tussen de uitzendende organisatie en de EU-vrijwilliger voor humanitaire hulp, onder andere wat betreft hun rechten en plichten, de duur en de plaats van de inzet en de taken van de EU-vrijwilliger voor humanitaire hulp.

6.   In geval van inzet als bedoeld in lid 1, onder b), sluit de Commissie een vrijwilligerscontract met de EU-vrijwilliger voor humanitaire hulp waarin de voorwaarden voor de inzet worden vastgelegd. Deze vrijwilligerscontracten mogen geen rechten of plichten aan de vrijwilliger toekennen die voortvloeien uit het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie of de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, opgenomen is Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (14).

7.   Elke EU-vrijwilliger voor humanitaire hulp krijgt een mentor toegewezen van de ontvangende organisatie die tijdens de inzet toezicht houdt op de EU-vrijwilliger voor humanitaire hulp en hem of haar ondersteunt.

Artikel 15

Capaciteitsopbouw voor humanitaire hulp bij de ontvangende organisaties

Op grond van een vooraf door uitzendende en ontvangende organisaties en andere relevante actoren uitgevoerde behoeftenevaluatie in derde landen ondersteunt de Commissie acties gericht op capaciteitsvergroting van ontvangende organisaties voor humanitaire hulp met het oog op verbetering van de lokale paraatheid bij en respons op humanitaire crises, en op waarborging van een effectief en duurzaam resultaat van het werk van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp ter plaatse, waaronder:

a)

risicobeheersing van, paraatheid bij en respons op rampen, coaching, training op het gebied van het beheer van vrijwilligerswerk, en andere terreinen die relevant zijn voor medewerkers en vrijwilligers van ontvangende organisaties;

b)

uitwisseling van goede praktijken, technische bijstand, twinningprogramma's en uitwisseling van medewerkers en vrijwilligers, oprichting van netwerken en andere acties.

Artikel 16

Netwerk voor het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp

1.   De Commissie richt een netwerk op voor het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp en zorgt voor het beheer daarvan. Dit netwerk bestaat uit:

a)

kandidaat-vrijwilligers en EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp die deelnemen of hebben deelgenomen aan het initiatief;

b)

uitzendende en ontvangende organisaties;

c)

vertegenwoordigers van de lidstaten en van het Europees Parlement.

2.   Het netwerk voor het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp ontplooit met name de volgende activiteiten:

a)

het faciliteren van interactie en het fungeren als platform voor de uitwisseling van kennis, raadpleging en verspreiding van informatie, voor de uitwisseling van goede praktijken en voor de uitvoering van de in artikel 21, lid 3, bedoelde behoeftenevaluatie;

b)

het faciliteren van de opbouw van partnerschappen, het ontwikkelen van gezamenlijke projecten voor inzet en voor activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw waarbij uitzendende organisaties uit de hele Unie en haar lidstaten betrokken zijn, alsmede ontvangende organisaties in derde landen;

c)

het bieden van een basis om voort te bouwen op de acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp zodat voortdurende verbetering en effectieve monitoring en evaluatie gegarandeerd kunnen worden;

d)

het bieden van mogelijkheden voor online vrijwillige deelname aan projecten die verband houden met het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp.

Artikel 17

Communicatie en voorlichting

1.   De Commissie verleent steun voor activiteiten op het gebied van publieksinformatie, communicatie en voorlichting om bekendheid te geven aan een zichtbaar EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp en om vrijwilligerswerk op het gebied van humanitaire hulp aan te moedigen in de Unie en haar lidstaten, alsook in de derde landen waar de acties in het kader van dat initiatief plaatsvinden.

2.   De Commissie ontwikkelt een communicatieplan voor de doelstellingen, acties en zichtbare resultaten van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp, waarin wordt beschreven welke communicatie- en voorlichtingsactiviteiten worden gericht op de doelgroep, met name potentiële kandidaat-vrijwilligers en de begunstigden van de acties in het kader van dat initiatief. De Commissie en begunstigden, met name uitzendende en ontvangende organisaties, alsmede EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp, voeren het communicatieplan uit.

HOOFDSTUK III

PROGRAMMERING EN TOEWIJZING VAN MIDDELEN

Artikel 18

Subsidiabele acties

1.   De in artikel 8 bedoelde acties komen in aanmerking voor financiële bijstand, inclusief de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering en noodzakelijke maatregelen die gericht zijn op het verbeteren van de coördinatie tussen het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp en andere relevante programma's op nationaal en internationaal niveau die voortbouwen op bestaande goede praktijken.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijstand is ook bestemd voor uitgaven voor voorbereidings-, monitoring-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten die noodzakelijk zijn voor het beheer van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp en het bereiken van de doelstellingen ervan.

3.   De in lid 2 bedoelde uitgaven kunnen met name betrekking hebben op studies, bijeenkomsten van deskundigen en voorlichtings- en communicatieactiviteiten als bedoeld in artikel 17, waaronder communicatie over de politieke prioriteiten van de Europese Unie, voor zover deze verband houden met de doelstellingen van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp, alsook uitgaven in verband met IT-netwerken voor het verwerken en uitwisselen van informatie (inclusief de koppeling van deze netwerken aan bestaande of toekomstige systemen die zijn of worden opgezet voor het bevorderen van sectoroverschrijdende gegevensuitwisseling en daarmee verband houdende apparatuur), en alle andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die de Commissie moet maken.

Artikel 19

Financiële begunstigden

De financiële bijstand uit hoofde van deze verordening kan worden verstrekt aan natuurlijke personen en rechtspersonen, zowel publiek- als privaatrechtelijke, die als financiële begunstigden worden beschouwd in de zin van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 20

Financiële middelen

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van deze verordening voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 bedragen 147 936 000 EUR in lopende prijzen. De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader. Zo nodig kunnen betalingskredieten in de begroting na 2020 worden opgenomen om soortgelijke uitgaven te dekken, met het oog op het betalingsbeheer van de acties die op 31 december 2020 nog niet zijn afgerond.

2.   De financiële middelen bedoeld in lid 1 worden voor de periode 2014-2020 toegewezen conform de in de bijlage opgenomen operationele doelstellingen, thematische prioriteiten en percentages.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijziging van de prioriteiten en aanpassing van alle cijfers in de bijlage met meer dan 10 procentpunten en oplopend tot 20 procentpunten. Deze aanpassing vindt uitsluitend plaats na herziening door de Commissie van de in de bijlage omschreven thematische prioriteiten en percentages in het licht van de uitkomsten van de in artikel 27, lid 4, onder b), bedoelde tussentijdse evaluatie; in dat geval worden de gedelegeerde handelingen uiterlijk op 30 juni 2018 vastgesteld.

4.   Indien dit, in geval van een noodzakelijke herziening van de begrotingsmiddelen die beschikbaar zijn voor ondersteuning van responsmaatregelen bij noodsituaties, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde alle cijfers in de bijlage met meer dan 10 procentpunten en oplopend tot 20 procenten, te herzien, binnen de beschikbare begrotingstoewijzingen en volgens de procedure bedoeld in artikel 25.

Artikel 21

Financieringsvormen en uitvoeringsprocedures

1.   De Commissie voert de financiële bijstand van de Unie uit volgens Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

2.   De financiële bijstand uit hoofde van deze verordening kan alle in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voorziene vormen aannemen.

3.   Om deze verordening uit te voeren stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een jaarlijks werkprogramma vast voor het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Daarin worden de doelstellingen, de beoogde resultaten, de wijze van uitvoering en het bedrag van de aanverwante totale uitgaven opgenomen. Het jaarlijks werkprogramma bevat ook een beschrijving van de te financieren acties, een indicatie van het bedrag dat aan elke actie wordt toegewezen, waarbij zo nodig de behoeften in aanmerking worden genomen, en een indicatief tijdschema voor de uitvoering. Voor subsidies worden de prioriteiten, de essentiële evaluatiecriteria en het maximale medefinancieringspercentage in het jaarlijks werkprogramma vermeld. Tevens wordt in het jaarlijks werkprogramma de deelname van derde landen onder de in artikel 23 bedoelde voorwaarden beschreven.

Artikel 22

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) is bevoegd om overeenkomstig de procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 controles en verificaties ter plaatse bij de direct of indirect bij de financiering betrokken economische subjecten uit te voeren, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een contract dat is gefinancierd op grond van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1 en 2 verlenen de uit deze verordening voortvloeiende samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten en contracten de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid om dergelijke audits en controles en verificaties ter plaatse uit te voeren, met inachtneming van alle relevante procedurele waarborgen.

HOOFDSTUK IV

SAMENWERKING MET ANDERE LANDEN

Artikel 23

Samenwerking met andere landen

1.   Deelname aan het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp staat open voor:

a)

burgers en uitzendende organisaties uit toetredende landen, kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaten en partnerlanden in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid, in overeenstemming met de algemene beginselen en voorwaarden voor de deelname van deze landen aan programma's van de Unie die werden vastgesteld in de desbetreffende raamovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of soortgelijke regelingen;

b)

burgers en uitzendende organisaties uit de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), overeenkomstig de voorwaarden die zijn neergelegd in de EER-overeenkomst;

c)

burgers en uitzendende organisaties uit andere Europese landen, mits een bilaterale overeenkomst is gesloten met het betreffende land.

2.   Deelnemende vrijwilligers en organisaties die de acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp uitvoeren, uit samenwerkende landen, onderschrijven eveneens de in artikel 4 omschreven algemene beginselen.

3.   De samenwerking met de in lid 1 bedoelde deelnemende landen wordt in voorkomend geval gefinancierd uit aanvullende kredieten van deelnemende landen volgens met deze landen nader overeen te komen procedures.

HOOFDSTUK V

DELEGATIE VAN BEVOEGDHEDEN EN UITVOERINGSBEPALINGEN

Artikel 24

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 7, lid 2, artikel 9, lid 2, en artikel 20, lid 3, vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van zeven jaar vanaf 25 april 2014.

3.   De in artikel 7, lid 2, artikel 9, lid 2, en artikel 20, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 7, lid 2, artikel 9, lid 2, en artikel 20, lid 3 gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een periode van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien het Europees Parlement en de Raad, vóór het verstrijken van die periode, de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 25

Spoedprocedure

1.   In uitzonderlijke en in naar behoren gemotiveerde gevallen treden overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen onverwijld in werking en zijn zij van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 24, lid 5, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 26

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad (15) ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VI

TOEZICHT EN EVALUATIE

Artikel 27

Toezicht en evaluatie

1.   Acties in het kader van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp waarvoor financiële bijstand wordt verleend, worden regelmatig gecontroleerd teneinde de uitvoering ervan te bewaken; voorts wordt op gezette tijden een onafhankelijke externe evaluatie uitgevoerd om de efficiëntie, doeltreffendheid en impact van de acties te beoordelen in het licht van de doelstellingen van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp. Onder toezicht en evaluatie vallen ook de in lid 4 bedoelde verslagen en andere activiteiten met betrekking tot specifieke aspecten van deze verordening die op enig moment tijdens de uitvoering in gang kunnen worden gezet.

2.   Organisaties die EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp uitzenden naar landen buiten de Unie, zijn verantwoordelijk voor het toezicht op hun activiteiten en stellen regelmatig verslagen op voor de Commissie, waarbij alle rechten van individuele vrijwilligers met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens worden geëerbiedigd.

3.   Bij de evaluaties worden bestaande evaluatienormen gehanteerd, waaronder de door het Development Assistance Committee van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling ontwikkelde normen, teneinde het langetermijneffect van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp op humanitaire hulp te kunnen meten. Bij de evaluatie overlegt de Commissie regelmatig met alle betrokkenen, waaronder de vrijwilligers, uitzendende en ontvangende organisaties, de lokale bevolking en gemeenschappen, humanitaire organisaties en medewerkers ter plaatse. Bij de opzet van het programma en de toewijzing van middelen wordt rekening gehouden met de resultaten van de evaluatie.

4.   De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in:

a)

jaarverslagen waarin de geboekte vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van deze verordening wordt onderzocht en waarin resultaten en, indien mogelijk, de belangrijkste uitkomsten worden vermeld;

b)

uiterlijk op 31 december 2017 een verslag over de tussentijdse evaluatie dat betrekking heeft op de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de tenuitvoerlegging van deze verordening, waaronder ook het effect van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp op de humanitaire sector en de kosteneffectiviteit van het programma, gedurende de eerste drie jaar;

c)

uiterlijk op 31 december 2018 een mededeling over voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze verordening op grond van de onder b) van dit lid genoemde tussentijdse evaluatie;

d)

uiterlijk op 31 december 2021 een verslag van de evaluatie achteraf over de 7-jarige financiële periode van tenuitvoerlegging.

5.   Uiterlijk op 1 september 2019 herbekijkt de Commissie de bij deze verordening vastgestelde maatregelen en doet, indien dit nodig blijkt naar aanleiding van de conclusie van het onder b) van lid 4 van dit artikel bedoelde verslag over de tussentijdse evaluatie, deze evaluatie vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening.

6.   De Commissie informeert eveneens de EDEO regelmatig over de activiteiten van het EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp, overeenkomstig de desbetreffende werkafspraken.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 28

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 25 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad van 18 maart 2014.

(2)  PB C 25 van 30.1.2008, blz. 1.

(3)  Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 924).

(4)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(5)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(6)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(7)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(8)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(10)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(11)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(12)  PB C 100 van 6.4.2013, blz. 14.

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(14)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(15)  Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp (PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1).


BIJLAGE

OPERATIONELE DOELSTELLINGEN, THEMATISCHE PRIORITEITEN EN PERCENTAGES VOOR TOEWIJZING VAN DE FINANCIËLE MIDDELEN VOOR DE TENUITVOERLEGGING VAN DEZE VERORDENING

Thematische prioriteit 1

De inzet van EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp ter ondersteuning van en aanvulling op humanitaire hulp

Deze thematische prioriteit sluit aan op de operationele doelstelling uit hoofde van artikel 7, lid 1, onder a): bijdragen aan de verhoging en de verbetering van de capaciteit van de Unie om humanitaire hulp te verlenen:

opbouw van herstelcapaciteit en risicobeheersing van rampen in kwetsbare, fragiele of door rampen getroffen gebieden en vergeten crises, met inbegrip van capaciteitsopbouw door EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp en acties in de volgende stadia van de rampenbeheersingscyclus: preventie van, paraatheid bij, risicovermindering van rampen en herstel van natuur- en door de mens veroorzaakte rampen: 31 % +/– 10 procentpunten;

ondersteuning van responsoperaties bij noodsituaties, waaronder capaciteitsopbouw door EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp en activiteiten op het gebied van logistiek en vervoer, coördinatie, projectmanagement, financiën en administratie, communicatie en pleitbezorging: 10 % +/– 8 procentpunten.

Thematische prioriteit 2

Capaciteitsopbouw voor EU-vrijwilligers voor humanitaire hulp en uitvoerende organisaties: 55 % +/– 10 procentpunten

Deze thematische prioriteit sluit aan op de operationele doelstelling uit hoofde van artikel 7, lid 1, onder b): Verbetering van de deskundigheid, kennis en vaardigheden van vrijwilligers die humanitaire hulp verlenen en van de voorwaarden en omstandigheden van hun aanstelling; artikel 7, lid 1, onder c): Capaciteitsopbouw voor de ontvangende organisaties en bevorderen van vrijwilligerswerk in derde landen; en artikel 7, lid 1, onder e): Versterking van de samenhang en consistentie van het vrijwilligerswerk in de lidstaten om burgers van de Unie meer gelegenheid te bieden om deel te nemen aan humanitaire hulpacties en –operaties:

opleiding en stageplaatsen voor kandidaat-vrijwilligers;

capaciteitsopbouw van ontvangende organisaties voor humanitaire hulp, waaronder steun bij het verkrijgen van certificering;

certificering/technische ondersteuning voor uitzendende organisaties.

Thematische prioriteit 3

Ondersteunende maatregelen: 4 % +/– 2 procentpunten

Deze thematische prioriteit sluit aan op de operationele doelstelling uit hoofde van artikel 7, lid 1, onder d): Overbrengen van de beginselen van de Unie inzake humanitaire hulp zoals overeengekomen in de Europese consensus betreffende humanitaire hulp.


24.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 122/18


VERORDENING (EU) Nr. 376/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 3 april 2014

inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er moet een hoog niveau van veiligheid in de burgerluchtvaart in de Unie worden gegarandeerd en elke inspanning moet worden gedaan om het aantal ongevallen en incidenten te verminderen teneinde het vertrouwen van het publiek in de luchtvaart te behouden.

(2)

Het aantal dodelijke ongevallen in de burgerluchtvaart is de afgelopen tien jaar redelijk constant gebleven. Niettemin zou het aantal ongevallen in de komende decennia kunnen stijgen door een toename van het luchtverkeer en door een groeiende technische complexiteit van luchtvaartuigen.

(3)

Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) heeft tot doel ongevallen te voorkomen door snelle, efficiënte en kwalitatieve veiligheidsonderzoeken mogelijk te maken. De onderhavige verordening laat de onderzoeken van nationale veiligheidsonderzoeksinstanties naar ongevallen en incidenten als gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 996/2010 onverlet. In het geval van een ongeval of een ernstig incident is op de melding van het voorval ook Verordening (EU) nr. 996/2010 van toepassing.

(4)

Bestaande wetgevingshandelingen van de Unie, in het bijzonder Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (4) en de uitvoeringsverordeningen daarvan, verplichten bepaalde organisaties om systemen voor het melden van voorvallen in te stellen in het kader van hun veiligheidsbeheersysteem. Naleving van Verordening (EG) nr. 216/2008 en de uitvoeringsverordeningen daarvan dient organisaties niet vrij te stellen van de naleving van onderhavige verordening. Evenzeer mag de naleving van onderhavige verordening organisaties niet ontheffen van de naleving van Verordening (EG) nr. 216/2008 en de uitvoeringsverordeningen daarvan. Dit mag evenwel niet leiden tot twee parallelle meldingssystemen, en Verordening (EG) nr. 216/2008, de uitvoeringsverordeningen daarvan, en deze verordening moeten als onderling aanvullend worden beschouwd.

(5)

De ervaring leert dat ongevallen vaak worden voorafgegaan door veiligheidsgerelateerde incidenten en tekortkomingen die op het bestaan van gevaren voor de veiligheid wijzen. Veiligheidsinformatie is daarom een belangrijke bron voor het ontdekken van bestaande of mogelijke veiligheidsrisico's. Hoewel het van cruciaal belang is dat lessen kunnen worden getrokken uit ongevallen, is voorts gebleken dat zuiver reactieve systemen slechts van beperkt nut zijn in het aanhoudend aanbrengen van verbeteringen. Reactieve systemen moeten daarom worden aangevuld met proactieve systemen die gebruik maken van andere soorten veiligheidsinformatie, teneinde daadwerkelijke verbeteringen in de luchtvaartveiligheid te bewerkstelligen. De Unie, haar lidstaten, het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart („het Agentschap”) en de organisaties moeten bijdragen aan de verbetering van de luchtvaartveiligheid door meer proactieve en empirisch onderbouwde veiligheidsprocessen in te voeren die de nadruk leggen op het voorkomen van ongevallen door alle relevante veiligheidsinformatie, met inbegrip van informatie over voorvallen in de burgerluchtvaart, te analyseren.

(6)

Om de luchtvaartveiligheid te kunnen verbeteren, moet relevante informatie over de veiligheid in de burgerluchtvaart worden gemeld, verzameld, opgeslagen, beschermd, uitgewisseld, verspreid en geanalyseerd en moeten passende veiligheidsmaatregelen worden genomen op basis van de verzamelde informatie. Deze proactieve en empirisch onderbouwde benadering moet worden toegepast door de bevoegde luchtvaartveiligheidsautoriteiten van de lidstaten, door organisaties — in het kader van hun veiligheidsbeheersysteem — en door het Agentschap.

(7)

Het opleggen aan organisaties van verplichtingen met betrekking tot het melden van voorvallen dient in verhouding te staan tot de omvang van de desbetreffende organisatie en het bereik van haar activiteiten. Daarom moet het meer bepaald voor kleinere organisaties mogelijk zijn te besluiten om functies in verband met het behandelen van voorvallen binnen de organisatie te combineren of samen te voegen, taken in verband met het melden van voorvallen te delen met andere organisaties van dezelfde aard, dan wel de verzameling, beoordeling, verwerking, analyse en opslag van de bijzonderheden over voorvallen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten uit te besteden. Deze entiteiten moeten voldoen aan de in deze verordening vastgestelde beginselen inzake bescherming en vertrouwelijkheid. De uitbestedende organisatie moet gepaste controle op de uitbestede taken blijven uitoefenen en moet in laatste instantie aansprakelijk en verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de bij deze verordening opgelegde voorschriften.

(8)

Er moet voor worden gezorgd dat eerstelijnsluchtvaartprofessionals voorvallen met een belangrijk risico voor de luchtvaartveiligheid melden. Systemen voor vrijwillige melding moeten een aanvulling vormen op de systemen voor verplichte melding, en beide systemen moeten aan individuen de mogelijkheid bieden om bijzonderheden over voorvallen in verband met de luchtvaartveiligheid te melden. Systemen voor verplichte en voor vrijwillige melding moeten worden opgezet in organisaties, het Agentschap en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. De verzamelde informatie moet worden doorgestuurd aan de autoriteit die bevoegd is voor passende bewaking teneinde de veiligheid van de luchtvaart te verbeteren. De organisaties moeten die voorvallen met een mogelijke impact op de veiligheid analyseren om de gevaren voor de veiligheid in kaart te brengen en passende corrigerende of preventieve maatregelen te nemen. De organisaties moeten de voorlopige resultaten van hun analyses aan de bevoegde autoriteit van de lidstaten of aan het Agentschap toezenden, evenals de definitieve resultaten als die een feitelijk of potentieel risico voor de luchtvaartveiligheid aan het licht brengen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten en het Agentschap moeten voorzien in een soortgelijke procedure voor voorvallen die rechtstreeks aan hen zijn gemeld, en zij moeten de door de organisatie verrichte beoordeling en enigerlei genomen corrigerende of preventieve maatregelen afdoende monitoren.

(9)

Verschillende in de burgerluchtvaart werkzame of anderszins daarbij betrokken categorieën personeel zijn getuige van voorvallen die van belang zijn voor het voorkomen van ongevallen. Zij dienen derhalve toegang te hebben tot instrumenten waarmee zij deze voorvallen kunnen melden en hun bescherming moet gegarandeerd zijn. Om werknemers ertoe aan te zetten voorvallen te melden en hen de positieve gevolgen van die voorvalmeldingen voor de luchtvaartveiligheid beter naar waarde te doen schatten, moeten zij regelmatig worden geïnformeerd over maatregelen die in het kader van systemen voor de melding van voorvallen worden genomen.

(10)

De gevaren en risico's die verband houden met complexe motoraangedreven luchtvaartuigen zijn zeer verschillend van die welke met andere soorten luchtvaartuigen verband houden. Om die reden dienen de bij deze verordening opgelegde verplichtingen, die hoe dan ook op de gehele luchtvaartsector van toepassing moeten zijn, in verhouding te staan tot het activiteitsgebied en de complexiteit van verschillende soorten luchtvaartuigen. Informatie die verzameld werd over voorvallen waarbij andere dan complexe motoraangedreven luchtvaartuigen zijn betrokken, moeten dienovereenkomstig onderworpen zijn aan vereenvoudigde meldingsverplichtingen die beter zijn afgestemd op die tak van de luchtvaart.

(11)

De ontwikkeling van andere middelen om veiligheidsinformatie te verzamelen, in aanvulling op de bij deze verordening vereiste systemen, moet worden aangemoedigd, met het oog op het verzamelen van verdere informatie die kan bijdragen tot het verbeteren van de luchtvaartveiligheid. Indien organisaties reeds beschikken over bestaande en goed functionerende systemen voor het verzamelen van veiligheidsinformatie, moeten zij die systemen kunnen blijven gebruiken naast de systemen die in het kader van deze verordening moeten worden opgezet.

(12)

De veiligheidsonderzoeksinstanties en alle instanties die belast zijn met het reguleren van de veiligheid van de burgerluchtvaart binnen de Unie, moeten volledige toegang hebben tot de bijzonderheden over de verzamelde voorvallen en voorvalmeldingen die door hun lidstaten zijn opgeslagen, om te kunnen beslissen voor welke incidenten een veiligheidsonderzoek nodig is, om te kunnen vaststellen waaruit lessen kunnen worden getrokken in het belang van de luchtvaartveiligheid, en om te kunnen voldoen aan hun toezichtsverplichtingen.

(13)

Het is van wezenlijk belang volledige gegevens van hoge kwaliteit te verzamelen, omdat analyses en trends die afgeleid worden uit onjuiste gegevens misleidende resultaten kunnen opleveren en tot gevolg kunnen hebben dat ongepaste maatregelen worden getroffen. Bovendien kunnen dergelijke onjuiste gegevens tot gevolg hebben dat het vertrouwen in de informatie uit de regelingen voor het melden van voorvallen zoekraakt. Om de kwaliteit van de voorvalmeldingen te garanderen en de volledigheid ervan in de hand te werken, moeten ze bepaalde minimuminformatie bevatten, die kan verschillen naargelang de categorie waartoe het voorval behoort. Bovendien moeten procedures worden toegepast om de kwaliteit van de informatie te controleren en om tegenstrijdigheden tussen een voorvalmelding en de oorspronkelijk verzamelde bijzonderheden over het voorval te voorkomen. Voorts moeten, met de steun van de Commissie, passende richtsnoeren worden opgesteld, met name om de kwaliteit van de gegevens te garanderen en de volledigheid ervan in de hand te werken, en om ervoor te zorgen dat gegevens op samenhangende en uniforme wijze in gegevensbanken worden opgenomen. Er moeten ook workshops worden georganiseerd om voor de nodige ondersteuning te zorgen, met name door de Commissie.

(14)

De Commissie dient een gemeenschappelijk Europees risicoclassificatiesysteem te ontwikkelen teneinde in het geval van individuele veiligheidsvoorvallen met een hoog risico te kunnen bepalen welke maatregelen meteen nodig zijn. Dat systeem moet het ook mogelijk maken belangrijke risicogebieden in kaart te brengen op basis van geaggregeerde informatie. Een dergelijk risicoclassificatiesysteem moet de relevante entiteiten helpen voorvallen te beoordelen en te bepalen op welke punten zij hun inspanningen het best kunnen focussen. Een gemeenschappelijk Europees risicoclassificatiesysteem moet een geïntegreerde en geharmoniseerde aanpak van het risicobeheer in de hele Europese luchtvaart in de hand werken en aldus organisaties, lidstaten, de Commissie en het Agentschap in staat stellen zich te concentreren op geharmoniseerde inspanningen ter verbetering van de veiligheid.

(15)

Een gemeenschappelijk Europees risicoclassificatiesysteem moet bovendien zowel mogelijk maken dat belangrijke risicogebieden in de Europese Unie in kaart worden gebracht op basis van geaggregeerde informatie uit Europees perspectief als steun verlenen aan de werkzaamheden op het gebied van het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart en het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart. De Commissie moet passende steun verlenen om te garanderen dat de risicoclassificatie in alle lidstaten samenhangend en uniform is.

(16)

Om de uitwisseling van informatie mogelijk te maken, moeten voorvalmeldingen worden opgeslagen in gegevensbanken die compatibel zijn met het Europees Coördinatiecentrum voor rapportagesystemen van vliegtuigongevallen (Eccairs) (de software die door alle lidstaten en het Europees centraal register wordt gebruikt) en met het ADREP-systeem (de classificatie van de International Civil Aviation Organisation (ICAO) die ook wordt gebruikt voor de Eccairs-software). Het Agentschap en de Commissie moeten technische ondersteuning bieden met het oog op de interoperabiliteit van de systemen.

(17)

Organisaties moeten voorvalmeldingen die zijn afgeleid uit bijzonderheden over voorvallen die zijn verzameld in het kader van het systeem voor verplichte en, indien toepasselijk, vrijwillige melding, in een of meer gegevensbanken opslaan. De complexiteit van de gegevensbank moet in verhouding kunnen staan tot de omvang van de desbetreffende organisatie en/of het belang daarvan met betrekking tot de doelstellingen van deze verordening; de gegevensbank moet ten minste bestaan uit een gegevensbestand dat gemeenschappelijke verplichte gegevensvelden en, indien toepasselijk, specifieke verplichte gegevensvelden bevat.

(18)

Een voorval waarbij een in een lidstaat geregistreerd luchtvaartuig of een luchtvaartuig dat door een in een lidstaat gevestigde organisatie wordt geëxploiteerd, betrokken is, moet worden gemeld, zelfs al heeft het voorval zich buiten het grondgebied van die lidstaat voorgedaan.

(19)

Informatie over voorvallen moet in de Unie worden uitgewisseld om de opsporing van feitelijke of potentiële gevaren te verbeteren. Deze informatie-uitwisseling moet de lidstaten bovendien in staat stellen om toegang te hebben tot alle informatie over voorvallen die zich op hun grondgebied of in hun luchtruim hebben voorgedaan, maar die aan een andere lidstaat zijn gemeld. Zij moet het Agentschap ook toelaten om precieze informatie over voorvallen en toegang tot alle in de Unie verzamelde voorvalmeldingen te verwerven, zodat het indien nodig corrigerende maatregelen kan nemen om een in de Unie vastgesteld risico te ondervangen. Deze informatie-uitwisseling moet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in staat stellen precieze informatie te verwerven over voorvallen in hun luchtruim, en indien nodig corrigerende maatregelen te nemen om een op hun grondgebied vastgesteld risico te ondervangen.

(20)

De doelstelling van de uitwisseling van informatie over voorvallen moet het voorkomen van ongevallen en incidenten in de luchtvaart zijn. De informatie-uitwisseling mag niet worden gebruikt om schuld en aansprakelijkheid toe te wijzen of om criteria vast te stellen voor veiligheidsprestaties.

(21)

De meest efficiënte manier om de uitwisseling van grote hoeveelheden veiligheidsinformatie tussen de lidstaten, de Commissie en het Agentschap te garanderen, wordt geboden door het Europees centraal register, op voorwaarde dat de lidstaten, de Commissie en het Agentschap daartoe volledige toegang hebben.

(22)

Alle in de Unie verzamelde veiligheidsgerelateerde informatie die afgeleid is uit voorvalmeldingen moet tijdig in het Europees centraal register worden opgeslagen. Naast informatie over incidenten moet ook informatie over onderzoeken van ongevallen en ernstige incidenten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 996/2010 worden verzameld.

(23)

De onderhavige verordening moet van toepassing zijn op informatie over voorvallen die is opgeslagen in de gegevensbanken van organisaties, de lidstaten en het Agentschap.

(24)

Alle veiligheidsgerelateerde informatie in het Europees centraal register moet beschikbaar zijn voor entiteiten die belast zijn met het reguleren van de veiligheid van de burgerluchtvaart in de Unie, met inbegrip van het Agentschap, en voor de instanties die verantwoordelijk zijn voor het onderzoeken van ongevallen en incidenten in de Unie.

(25)

Het moet voor belanghebbenden mogelijk zijn toegang te vragen tot bepaalde informatie in het Europees centraal register, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsvoorschriften met betrekking tot die informatie en van de anonimiteit van de betrokken personen.

(26)

Aangezien nationale contactpunten het best op de hoogte zijn van de in een bepaalde lidstaat gevestigde belanghebbenden, moet het aan elk nationaal contactpunt toekomen om de verzoeken van de op het grondgebied van de eigen lidstaat gevestigde belanghebbenden te behandelen. De Commissie moet verzoeken van belanghebbenden uit derde landen of van internationale organisaties behandelen.

(27)

De informatie in voorvalmeldingen moet worden geanalyseerd en de veiligheidsrisico's moeten worden opgespoord. Daaruit voortvloeiende passende maatregelen voor het verbeteren van de luchtvaartveiligheid moeten tijdig worden vastgesteld en uitgevoerd. De informatie over de analyse en follow-up van voorvallen moet worden verspreid onder organisaties, de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en het Agentschap, aangezien het verstrekken van feedback over gemelde voorvallen een goede stimulans vormt voor individuen om voorvallen te melden. Indien van toepassing en indien mogelijk moet informatie over de analyse en de follow-up van voorvallen ook worden verstrekt aan personen die voorvallen rechtstreeks aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en het Agentschap hebben gemeld. Dergelijke feedback dient in overeenstemming te zijn met de voorschriften inzake geheimhouding en bescherming van de melder en van de in de melding genoemde personen, overeenkomstig deze verordening.

(28)

Deze verordening moet de lidstaten, het Agentschap en de organisaties helpen bij het beheren van veiligheidsrisico's in de luchtvaart. De veiligheidsbeheersystemen van organisaties worden aangevuld met de veiligheidsbeheersystemen van de lidstaten en van het Agentschap. Terwijl organisaties veiligheidsrisico's beheren die gepaard gaan met hun specifieke activiteiten, beheren de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en het Agentschap veiligheidsrisico's voor de luchtvaartsystemen van respectievelijk gehele lidstaten en de Unie als geheel, waarbij gemeenschappelijke veiligheidsrisico's voor de luchtvaart in de desbetreffende lidstaat of op het niveau van de Unie worden aangepakt. De verantwoordelijkheden van het Agentschap en van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten mogen organisaties niet ontheffen van hun rechtstreekse verantwoordelijkheden inzake het beheer van de veiligheid van de producten en van de diensten die zij aanbieden. Daartoe dienen organisaties informatie over voorvallen te verzamelen en te analyseren, teneinde gevaren in verband met hun activiteiten op te sporen en te beperken. Zij dienen tevens de daarmee samenhangende veiligheidsrisico's te beoordelen en middelen uit te trekken om onmiddellijk passende maatregelen ter beperking van de veiligheidsrisico's te nemen. Het proces in zijn geheel moet gemonitord worden door de desbetreffende bevoegde autoriteit die, indien nodig, aanvullende maatregelen moet eisen om ervoor te zorgen dat de veiligheidstekortkomingen correct worden verholpen. Anderzijds moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en het Agentschap de veiligheidsbeheersystemen van de organisaties aanvullen, respectievelijk op het niveau van de lidstaten en op Europees niveau.

(29)

Bij het bepalen van de maatregelen die moeten worden opgenomen in hun nationaal veiligheidsprogramma en nationaal veiligheidsplan, en om te garanderen dat deze maatregelen empirisch onderbouwd zijn, moeten de lidstaten gebruik maken van de informatie die is afgeleid uit de verzamelde voorvalmeldingen en van de analyse van die informatie. De nationale veiligheidsprogramma's en de nationale veiligheidsplannen worden op Europees niveau aangevuld met het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart en het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart.

(30)

Aangezien de beoogde verbetering van de luchtvaartveiligheid onvoldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, omdat meldingssystemen die op geïsoleerde wijze door de lidstaten worden toegepast minder efficiënt zijn dan een gecoördineerd netwerk waarbij informatie wordt uitgewisseld die het toelaat eventuele veiligheidsproblemen en belangrijke risicogebieden op het niveau van de Unie op te sporen, moet analyse op nationaal niveau worden aangevuld met analyse en follow-up op het niveau van de Unie, teneinde betere preventie van ongevallen en incidenten in de luchtvaart te garanderen. Deze taak op het niveau van de Unie moet worden uitgevoerd door een netwerk van luchtvaartveiligheidsanalisten in coördinatie met het Agentschap en de Commissie. Het moet voor dat netwerk mogelijk zijn om bij consensus te besluiten waarnemers, waaronder werknemers of vertegenwoordigers van de sector, op zijn vergaderingen uit te nodigen.

(31)

Het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart en het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart moeten in het bijzonder voordeel halen uit de werkzaamheden van het netwerk van luchtvaartveiligheidsanalisten om te bepalen welke acties op het niveau van de Unie vanuit een empirisch onderbouwd perspectief moeten worden uitgevoerd.

(32)

Het grote publiek moet algemene geaggregeerde informatie krijgen over het niveau van de luchtvaartveiligheid in de lidstaten en de Unie. Die informatie moet in het bijzonder betrekking hebben op trends en analyses die afgeleid zijn uit de uitvoering van deze verordening door de lidstaten, en ook op geaggregeerde informatie over de inhoud van het Europees centraal register, en kan worden verstrekt door veiligheidsgerelateerde prestatieindicatoren (safety performance indicators — SPIs) bekend te maken.

(33)

Het veiligheidssysteem in de burgerluchtvaart is vastgesteld op basis van feedback en lessen die zijn getrokken uit ongevallen en incidenten. De melding van voorvallen en het gebruik van informatie uit voorvallen ter verbetering van de veiligheid zijn gestoeld op een vertrouwensrelatie tussen de melder en de entiteit die bevoegd is voor de verzameling en beoordeling van de informatie. Dit vereist een strikte toepassing van de regels inzake vertrouwelijkheid. De bescherming van veiligheidsinformatie tegen oneigenlijk gebruik en de beperking van de toegang tot het Europees centraal register tot belanghebbenden die deelnemen aan de verbetering van de veiligheid van de burgerluchtvaart, hebben tot doel te garanderen dat veiligheidsinformatie beschikbaar blijft, zodat passende en tijdige preventieve maatregelen kunnen worden genomen en de veiligheid van de luchtvaart kan worden verbeterd. In dit verband moet gevoelige informatie over veiligheid op passende wijze worden beschermd en moet de verzameling ervan worden gewaarborgd door de vertrouwelijkheid van de informatie te garanderen, de bron te beschermen en het vertrouwen van het in de burgerluchtvaart werkzame personeel in systemen voor de melding van voorvallen te verzekeren. Er dienen passende maatregelen te worden genomen om te verzekeren dat informatie die via regelingen voor de melding van voorvallen is verzameld vertrouwelijk wordt gehouden en dat de toegang tot het Europees centraal register wordt beperkt. In nationale besluiten inzake de vrijheid van informatie moet rekening worden gehouden met de noodzakelijke vertrouwelijkheid van dergelijke informatie. De verzamelde informatie moet afdoende worden beschermd tegen onrechtmatig gebruik of onrechtmatige openbaarmaking. Ze mag alleen worden gebruikt om de luchtvaartveiligheid in stand te houden of te verbeteren, niet om schuld of aansprakelijkheid vast te stellen.

(34)

Om ervoor te zorgen dat werknemers of gecontracteerd personeel vertrouwen hebben in het voorvalmeldingssysteem van de organisatie, moet de in voorvalmeldingen opgenomen informatie passend worden beschermd en mag deze niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan het in stand houden of verbeteren van de luchtvaartveiligheid. De interne voorschriften inzake een „cultuur van billijkheid” die organisaties ingevolge deze verordening aannemen, moeten er in het bijzonder toe bijdragen dat dit doel wordt verwezenlijkt. Voorts kan de beperking van het doorsturen van persoonlijke bijzonderheden of informatie op basis waarvan de melder of andere in de voorvalmeldingen genoemde personen kunnen worden geïdentificeerd door een duidelijke scheiding tussen de afdelingen die voorvalmeldingen behandelen en de rest van de organisatie, een efficiënte manier zijn om dit doel te verwezenlijken.

(35)

Een melder of een in voorvalmeldingen genoemde persoon moet op passende wijze worden beschermd. Daarom moeten de voorvalmeldingen worden geanonimiseerd en mogen de gegevens betreffende de identiteit van de melder en van de in de voorvalmeldingen genoemde personen niet in de gegevensbanken worden ingevoerd.

(36)

In de burgerluchtvaart moet ook worden gezorgd voor een „veiligheidscultuur” die spontane melding van voorvallen bevordert en zo bijdraagt tot de ontwikkeling van een „cultuur van billijkheid”. Een „cultuur van billijkheid” is een wezenlijke component van een bredere „veiligheidscultuur”, die de hoeksteen van een solide veiligheidsbeheersysteem vormt. Een omgeving die de beginselen van „veiligheidscultuur” omarmt, mag niet beletten dat maatregelen worden genomen die noodzakelijk zijn om de luchtvaartveiligheid in stand te houden of te verbeteren.

(37)

Een „cultuur van billijkheid” moet personen aanmoedigen om veiligheidsgerelateerde informatie te melden, maar mag hen niet van hun normale verantwoordelijkheden ontheffen. In deze context mogen werknemers en gecontracteerd personeel op generlei wijze nadeel ondervinden van de overeenkomstig deze verordening verstrekte informatie, behalve in gevallen van opzettelijk wangedrag of wanneer er sprake is van manifeste, zware en ernstige verwaarlozing van een kennelijk risico en een fundamenteel tekortschieten in de beroepsverantwoordelijkheid om de in de omstandigheden vereiste zorgvuldigheid te betrachten, waardoor te voorziene schade wordt veroorzaakt aan een persoon of een eigendom of waardoor het niveau van de luchtvaartveiligheid ernstig wordt aangetast.

(38)

Om het melden van voorvallen aan te moedigen, is het van belang niet alleen melders maar ook in de desbetreffende voorvalmeldingen genoemde personen te beschermen. Een dergelijke bescherming mag die personen echter niet ontheffen van hun meldingsverplichtingen in het kader van deze verordening. In een situatie waarin een in de voorvalmeldingen genoemde persoon zelf verplicht is dat voorval te melden en dit opzettelijk heeft nagelaten, moet deze persoon meer bepaald zijn of haar bescherming verliezen en aan sancties uit hoofde van deze verordening worden onderworpen.

(39)

Onverminderd het nationale strafrecht en de goede rechtsbedeling is het van belang de omvang van de bescherming van de melder en andere in voorvalmeldingen genoemde personen tegen benadeling of vervolging duidelijk af te bakenen.

(40)

Om het vertrouwen van natuurlijke personen in het systeem te versterken, moeten voorvalmeldingen op zodanige wijze worden behandeld dat de geheimhouding van de identiteit van de melder en van andere in voorvalmeldingen genoemde personen uit het oogpunt van het bevorderen van een „cultuur van billijkheid” afdoende gewaarborgd wordt. Waar mogelijk moet de mogelijkheid van het instellen van een onafhankelijk systeem voor het behandelen van voorvallen het streefdoel zijn.

(41)

Personeelsleden van organisaties, van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en van het Agentschap die betrokken zijn bij de evaluatie, de verwerking of de analyse van voorvallen, hebben een belangrijke rol te spelen bij het opsporen van gevaren voor de veiligheid en veiligheidstekortkomingen. De ervaring leert dat wanneer voorvallen worden geanalyseerd vanuit de kennis die na een ongeval is opgedaan, de analyse leidt tot de opsporing van risico's en tekortkomingen die anders wellicht onopgemerkt zouden zijn gebleven. Derhalve is het mogelijk dat personen die betrokken zijn bij de evaluatie, de verwerking of de analyse van voorvallen beducht zijn voor mogelijke gevolgen in de vorm van gerechtelijke vervolging. Onverminderd het nationale strafrechtelijk en de goede rechtsbedeling mogen de lidstaten geen rechtsvervolging instellen tegen personen die bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten betrokken zijn bij de evaluatie, de verwerking of de analyse van voorvallen, met betrekking tot beslissingen die zij in het kader van de uitoefening van hun taken hebben genomen en die, achteraf gezien, verkeerd of niet-effectief blijken te zijn geweest maar die destijds, met de toen beschikbare informatie, evenredig en passend waren.

(42)

Werknemers en gecontracteerd personeel moeten de gelegenheid hebben inbreuken te melden tegen de in deze verordening vastgestelde beginselen die de grenzen van hun bescherming bepalen, en zij mogen voor het melden van dergelijke inbreuken niet worden gestraft. De lidstaten moeten vaststellen welke gevolgen verbonden zijn aan het overtreden van de beginselen van bescherming van de melder en van andere in voorvalmeldingen genoemde personen, en moeten zo nodig herstelmaatregelen of sancties opleggen.

(43)

Het is mogelijk dat individuen worden ontmoedigd om voorvallen te melden omdat ze bang zijn zichzelf te beschuldigen en als gevolg daarvan eventueel gerechtelijk te worden vervolgd. De doelstellingen van deze verordening kunnen worden verwezenlijkt zonder onnodige inmenging in de rechtsstelsels van de lidstaten. Het is derhalve van belang te bepalen dat overtredingen van de wetgeving die onopzettelijk of uit onachtzaamheid zijn begaan en die uitsluitend door melding op grond van deze verordening ter kennis van de autoriteiten van de lidstaten zijn gebracht, niet aan een tuchtrechtelijke, administratieve of gerechtelijke procedure worden onderworpen, tenzij in toepasselijk nationaal strafrecht anders is bepaald. De rechten van derden om een civielrechtelijke procedure in te stellen mag echter niet onder dit verbod vallen, en dient uitsluitend onder het nationale recht te vallen.

(44)

Niettemin dienen de lidstaten de optie te behouden om, in het kader van de totstandbrenging van een „cultuur van billijkheid”, het verbod om voorvalmeldingen in administratieve en tuchtrechtelijke procedures te gebruiken als bewijslast tegen melders, uit te breiden tot civielrechtelijke of strafrechtelijke procedures.

(45)

Bovendien moet de samenwerking tussen veiligheidsautoriteiten en gerechtelijke autoriteiten worden verbeterd en in een formeel kader worden gegoten door vooraf onderlinge regelingen te treffen die moeten zorgen voor een evenwicht tussen de diverse meespelende publieke belangen en die in het bijzonder betrekking moeten hebben op de toegang tot en het gebruik van voorvalmeldingen in de nationale gegevensbanken.

(46)

Ter ondersteuning van de toegenomen verantwoordelijkheden die het Agentschap uit hoofde van deze verordening worden toebedeeld, moet het voldoende middelen krijgen om de hem toegewezen aanvullende taken uit te voeren.

(47)

Teneinde deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(48)

Bij het toepassen van deze verordening moet de Commissie het Agentschap en het in deze verordening bedoelde netwerk van luchtvaartveiligheidsanalisten raadplegen.

(49)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(50)

De regels inzake gegevensverwerking en de bescherming van natuurlijke personen, als opgenomen in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) en in Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (7), moeten volledig in acht worden genomen bij de toepassing van deze verordening. De regels inzake de toegang tot gegevens, als opgenomen in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (8), moeten volledig in acht worden genomen bij de toepassing van deze verordening, behalve met betrekking tot de verspreiding van gegevens en informatie in het Europees centraal register die beschermd zijn krachtens in de onderhavige verordening vastgestelde strengere toegangsregels.

(51)

Sancties moeten in het bijzonder kunnen worden opgelegd aan iedere persoon of entiteit die, in strijd met deze verordening, onjuist gebruik maken van overeenkomstig deze verordening beschermde informatie; die nadeel berokkent aan de melder van een voorval of aan andere in voorvalmeldingen genoemde personen, behalve in de gevallen waarin deze verordening in afwijkingen voorziet; die geen omgeving creëert die bevorderlijk is voor het verzamelen van de bijzonderheden over voorvallen; die de verzamelde informatie niet analyseert of geen maatregelen neemt om opgemerkte feitelijke of potentiële veiligheidstekortkomingen te verhelpen; of die de overeenkomstig deze verordening verzamelde informatie niet deelt.

(52)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de Europese werkingssfeer en gevolgen van deze verordening, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(53)

Verordening (EU) nr. 996/2010 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(54)

Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (9), Verordening (EG) nr. 1321/2007 van de Commissie (10), en Verordening (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie (11) dienen derhalve te worden ingetrokken.

(55)

De Europese toezichthouder voor gegevensbescherming werd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 geraadpleegd en heeft op 10 april 2013 een advies uitgebracht (12),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstellingen

1.   Het doel van deze verordening is de veiligheid van de luchtvaart te verbeteren door ervoor te zorgen dat relevante veiligheidsinformatie met betrekking tot de burgerluchtvaart wordt gemeld, verzameld, opgeslagen, beschermd, uitgewisseld, verspreid en geanalyseerd.

Deze verordening garandeert:

a)

dat, in voorkomend geval, tijdig veiligheidsmaatregelen, gestoeld op een analyse van de verzamelde informatie, worden genomen;

b)

de permanente beschikbaarheid van veiligheidsinformatie door middel van het invoeren van regels over vertrouwelijkheid en gepast gebruik van informatie en door de geharmoniseerde en versterkte bescherming van melders en in voorvalmeldingen genoemde personen, en

c)

dat de veiligheidsrisico's in de luchtvaart zowel op het niveau van de Unie als op het nationale niveau worden bekeken en aangepakt.

2.   Het enige doel dat met de melding van voorvallen wordt beoogd, is ongevallen en incidenten te voorkomen en niet de schuld of aansprakelijkheid vast te stellen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „melder”: een natuurlijk persoon die een voorval of andere veiligheidsgerelateerde informatie meldt overeenkomstig deze verordening;

2.   „luchtvaartuig”: een toestel dat in de dampkring kan worden gehouden door krachten die de lucht daarop uitoefent, anders dan de krachten van de lucht tegen het aardoppervlak;

3.   „incident”: een incident in de zin van Verordening (EU) nr. 996/2010;

4.   „ernstig incident”: een ernstig incident in de zin van Verordening (EU) nr. 996/2010;

5.   „ongeval”: een ongeval in de zin van Verordening (EU) nr. 996/2010;

6.   „geanonimiseerde informatie”: uit voorvalmeldingen afkomstige informatie waaruit alle persoonsgegevens, zoals namen of adressen van natuurlijke personen, zijn gewist;

7.   „voorval”: elke veiligheidsgerelateerde gebeurtenis die een luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar brengt, of, indien niet gecorrigeerd of ondervangen, in gevaar zou kunnen brengen, en die in het bijzonder een ongeval of een ernstig incident omvat;

8.   „organisatie”: elke organisatie die luchtvaartproducten en/of –diensten levert en/of die personen welke overeenkomstig artikel 4, lid 6, gehouden zijn voorvallen te melden, in dienst heeft of inhuurt of van de diensten van die personen gebruik maakt;

9.   „anonimiseren”: het verwijderen uit voorvalmeldingen van alle persoonlijke bijzonderheden met betrekking tot de melder en de in voorvalmeldingen genoemde personen en van alle bijzonderheden, met inbegrip van de naam van de bij het voorval betrokken organisatie(s), die de identiteit van de melder, of van derden, kunnen onthullen of ertoe kunnen leiden dat die informatie uit de voorvalmelding wordt opgemaakt;

10.   „gevaar”: een toestand die of een object dat kan leiden tot overlijden of letsel bij een persoon, tot schade aan uitrusting of een constructie, tot verlies van materiaal, of tot vermindering van het vermogen een voorgeschreven functie te vervullen;

11.   „veiligheidsonderzoeksinstantie”: de permanente nationale instantie voor onderzoek naar de veiligheid in de burgerluchtvaart die veiligheidsonderzoeken uitvoert of toezicht houdt op dergelijke onderzoeken, als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 996/2010;

12.   „cultuur van billijkheid”: een cultuur waarbij eerstelijnspersoneel of andere personen niet worden gestraft voor hun acties, nalatigheden of beslissingen die in overeenstemming zijn met hun ervaring en opleiding, maar waarbij grove nalatigheid, opzettelijke overtredingen en destructieve handelingen niet worden getolereerd;

13.   „contactpunt”:

a)

indien een verzoek om informatie wordt gedaan door een belanghebbende die in een lidstaat is gevestigd, de bevoegde autoriteit die overeenkomstig artikel 6, lid 3, door een lidstaat wordt aangewezen;

b)

indien een verzoek om informatie wordt gedaan door een belanghebbende die niet in de Unie is gevestigd, de Commissie;

14.   „belanghebbende”: iedere natuurlijke of rechtspersoon of iedere officiële instantie, al dan niet met een eigen rechtspersoonlijkheid, die in de positie verkeert om bij te dragen tot de verbetering van de luchtvaartveiligheid door het hebben van toegang tot door de lidstaten uitgewisselde informatie over voorvallen en die behoort tot één van de categorieën belanghebbenden als opgenomen in bijlage II;

15.   „nationaal veiligheidsprogramma”: een geïntegreerde reeks rechtshandelingen en activiteiten die erop gericht zijn om in een lidstaat de veiligheid van de burgerluchtvaart te beheren;

16.   „Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart”: de beoordeling van veiligheidskwesties en het bijbehorende actieplan op Europees niveau;

17.   „Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart”: de geïntegreerde reeks verordeningen op het niveau van de Unie, samen met de activiteiten en processen voor het gezamenlijk beheer van de veiligheid van de burgerluchtvaart op Europees niveau;

18.   „veiligheidsbeheersysteem”: een systematische benadering van het beheer van de luchtvaartveiligheid, met inbegrip van de nodige organisatorische structuren, verantwoordingsplicht, beleidsmaatregelen en procedures en met inbegrip van elk beheersysteem dat, onafhankelijk of geïntegreerd in andere beheersystemen van de organisatie, voor het beheer van de veiligheid zorgt.

Artikel 3

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze verordening stelt regels vast betreffende:

a)

de melding van voorvallen die een luchtvaartuig, de inzittenden, andere personen of voor de vluchtuitvoering relevante uitrusting of installaties in gevaar brengen, of althans in gevaar zouden brengen indien ze niet zouden worden gecorrigeerd of ondervangen; en de melding van andere in dat verband relevante veiligheidsgerelateerde informatie;

b)

de analyse en follow-upacties met betrekking tot gemelde voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie;

c)

de bescherming van luchtvaartprofessionals;

d)

het gepast gebruik van verzamelde veiligheidsinformatie;

e)

het opnemen van informatie in het Europees centraal register, en

f)

het verspreiden van geanonimiseerde informatie onder belanghebbenden, met het doel die belanghebbenden te voorzien van de informatie die zij nodig hebben om de luchtvaartveiligheid te verbeteren.

2.   Deze verordening is van toepassing op voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie met betrekking tot burgerluchtvaartuigen, met uitzondering van de luchtvaartuigen bedoeld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 216/2008. De lidstaten kunnen besluiten deze verordening ook toe te passen op voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie met betrekking tot luchtvaartuigen als bedoeld in bijlage II bij die verordening.

Artikel 4

Verplichte melding

1.   Door middel van de systemen voor verplichte melding overeenkomstig dit artikel melden de in lid 6 bedoelde personen de voorvallen die een belangrijk risico voor de luchtvaartveiligheid kunnen inhouden en die tot de hierna vermelde categorieën behoren:

a)

voorvallen in verband met de vluchtuitvoering, zoals:

i)

voorvallen in verband met botsingen;

ii)

voorvallen in verband met starten en landen;

iii)

voorvallen in verband met de brandstof;

iv)

voorvallen tijdens de vlucht;

v)

voorvallen in verband met de communicatie;

vi)

voorvallen in verband met letsel, noodsituaties en andere kritieke situaties;

vii)

voorvallen die verband houden met het arbeidsongeschikt worden van bemanningsleden of die anderszins met bemanningsleden verband houden, en

viii)

voorvallen in verband met weersomstandigheden of in verband met beveiliging;

b)

voorvallen in verband met technische voorschriften, onderhoud en herstelling van luchtvaartuigen, zoals:

i)

constructiefouten;

ii)

storingen in systemen;

iii)

problemen in verband met onderhoud en herstelling;

iv)

problemen in verband met voortstuwing (met inbegrip van motoren, propellers n rotorsystemen), en

v)

problemen in verband met hulpaggregaten;

c)

voorvallen in verband met luchtvaartnavigatiediensten en -faciliteiten, zoals:

i)

botsingen, bijna-botsingen of potentiële botsingen;

ii)

specifieke voorvallen in verband met luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten (ATM/ANS);

iii)

operationele ATM/ANS-voorvallen;

d)

voorvallen in verband met luchtvaartterreinen en gronddiensten, zoals:

i)

voorvallen in verband met activiteiten en faciliteiten van luchtvaartterreinen;

ii)

voorvallen in verband met de afhandeling van passagiers, bagage, post en vracht;

iii)

voorvallen in verband met de afhandeling van luchtvaartuigen op de grond en daarmee verband houdende diensten.

2.   Elke in een lidstaat gevestigde organisatie zet een systeem voor verplichte melding op teneinde het verzamelen van de bijzonderheden over de in lid 1 bedoelde voorvallen te faciliteren.

3.   Elke lidstaat zet een systeem voor verplichte melding op teneinde het verzamelen van de bijzonderheden over voorvallen te faciliteren, met inbegrip van het verzamelen van de bijzonderheden over voorvallen die overeenkomstig lid 2 door organisaties zijn verzameld.

4.   Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart („het Agentschap”) zet een systeem voor verplichte melding op teneinde het verzamelen van de bijzonderheden over voorvallen te faciliteren, met inbegrip van de bijzonderheden over voorvallen die overeenkomstig lid 2 zijn verzameld door organisaties die door het Agentschap zijn gecertificeerd of goedgekeurd.

5.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een lijst vast met een indeling in categorieën van voorvallen waarnaar moet worden verwezen bij de melding van voorvallen overeenkomstig lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Door middel van die uitvoeringshandelingen stelt de Commissie een afzonderlijke lijst vast met een indeling in categorieën van voorvallen die van toepassing is op andere luchtvaartuigen dan complexe motoraangedreven luchtvaartuigen. De lijst vormt een vereenvoudigde versie van de in de eerste alinea bedoelde lijst en wordt waar nodig aangepast aan de specifieke kenmerken van die tak van de luchtvaart.

6.   De volgende natuurlijke personen melden de in lid 1 bedoelde voorvallen via het systeem dat overeenkomstig lid 2 is opgezet door de organisatie die de melder in dienst heeft, contracteert of een beroep doet op zijn diensten, of, bij gebreke daarvan, via het systeem dat overeenkomstig lid 3 is opgezet door de lidstaat waar die organisatie gevestigd is of door de staat die het bewijs van bevoegdheid van de piloot heeft afgegeven, gevalideerd of omgezet, of via een systeem dat overeenkomstig lid 4 is opgezet door het Agentschap:

a)

de gezagvoerder of, in gevallen waarin de gezagvoerder niet in staat is het voorval te melden, enig ander op het eerstvolgende lagere niveau van de gezagsstructuur gesitueerd bemanningslid van een luchtvaartuig dat in een lidstaat is geregistreerd of van een luchtvaartuig dat buiten de Unie is geregistreerd maar wordt gebruikt door een exploitant bij wie een lidstaat toezicht op de activiteiten uitoefent, of door een exploitant die in de Unie gevestigd is;

b)

een persoon die zich, onder het toezicht van een lidstaat of onder het toezicht van het Agentschap, bezighoudt met het ontwerp, de fabricage, het monitoren van de permanente luchtwaardigheid, het onderhoud of de modificatie van een luchtvaartuig of de uitrusting of onderdelen daarvan;

c)

een persoon die, onder het toezicht van een lidstaat of van het Agentschap, een certificaat van herbeoordeling van de luchtwaardigheid of een certificaat van vrijgave voor de dienst ondertekent met betrekking tot een luchtvaartuig of de uitrusting of onderdelen daarvan;

d)

een persoon die een functie vervult waarvoor hij door een lidstaat moet worden gemachtigd als een personeelslid van een verlener van luchtverkeersdiensten belast met verantwoordelijkheden inzake luchtvaartnavigatiediensten of als een functionaris inzake het verlenen van vluchtinformatiediensten;

e)

een persoon die een functie vervult in verband met het veiligheidsbeheer van een luchthaven waarop Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad (13) van toepassing is;

f)

een persoon die een functie vervult in verband met installatie, modificatie, onderhoud, herstelling, revisie, vluchtverificatie of inspectie van luchtvaartnavigatiefaciliteiten waarop een lidstaat toezicht houdt;

g)

een persoon die een functie vervult in verband met de afhandeling van het luchtvaartuig op de grond, met inbegrip van tanken, opstelling van de vrachtbrieven, laden, ijsvrij maken en slepen op een luchthaven waarop Verordening (EG) nr. 1008/2008 van toepassing is.

7.   De in lid 6 vermelde personen melden voorvallen binnen 72 uur nadat zij kennis hebben gekregen van het voorval, tenzij buitengewone omstandigheden dit verhinderen.

8.   Elke organisatie die in een lidstaat gevestigd is en die niet onder lid 9 valt, meldt de overeenkomstig lid 2 van dit artikel verzamelde bijzonderheden over voorvallen, nadat een voorval is gemeld, zo spoedig mogelijk en in elk geval niet later dan 72 uur nadat zij kennis van het voorval heeft gekregen bij de in artikel 6, lid 3, bedoelde bevoegde autoriteit van die lidstaat.

9.   Elke organisatie die in een lidstaat gevestigd is en die door het Agentschap is gecertificeerd of goedgekeurd, meldt de overeenkomstig lid 2 verzamelde bijzonderheden over voorvallen, nadat het voorval is gemeld, zo spoedig mogelijk en in elk geval niet later dan 72 uur nadat zij kennis van het voorval heeft gekregen, bij het Agentschap.

Artikel 5

Vrijwillige melding

1.   Elke in een lidstaat gevestigde organisatie zet een systeem voor vrijwillige melding op teneinde het verzamelen te faciliteren van:

a)

bijzonderheden over voorvallen die mogelijks niet in het systeem van verplichte melding worden opgenomen;

b)

andere veiligheidsgerelateerde informatie die door de melder als een feitelijk of potentieel gevaar voor de luchtvaartveiligheid wordt beschouwd.

2.   Elke lidstaat zet een systeem voor vrijwillige melding op teneinde het verzamelen te faciliteren van:

a)

bijzonderheden over voorvallen die mogelijks niet in het systeem van verplichte melding worden opgenomen;

b)

andere veiligheidsgerelateerde informatie die door de melder als een feitelijk of potentieel gevaar voor de luchtvaartveiligheid wordt beschouwd.

Dat systeem omvat ook, doch niet uitsluitend, het verzamelen van de informatie die overeenkomstig lid 6 door organisaties is doorgestuurd.

3.   Het Agentschap zet een systeem voor vrijwillige melding op teneinde het verzamelen te faciliteren van:

a)

bijzonderheden over voorvallen die mogelijks niet in het systeem van verplichte melding worden opgenomen;

b)

andere veiligheidsgerelateerde informatie die door de melder als een feitelijk of potentieel gevaar voor de luchtvaartveiligheid wordt beschouwd.

Dat systeem omvat ook, doch niet uitsluitend, het verzamelen van de informatie die overeenkomstig lid 5 is overgemaakt door organisaties die door het Agentschap zijn gecertificeerd of goedgekeurd.

4.   De systemen voor vrijwillige melding worden gebruikt voor het faciliteren van het verzamelen van bijzonderheden over voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie:

a)

die niet vallen onder de verplichte melding overeenkomstig artikel 4, lid 1;

b)

die worden gemeld door personen die niet in artikel 4, lid 6, zijn opgenomen.

5.   Elke in een lidstaat gevestigde organisatie die door het Agentschap is gecertificeerd of goedgekeurd, meldt het Agentschap tijdig de bijzonderheden over voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie die overeenkomstig lid 1 zijn verzameld en die misschien een feitelijk of potentieel luchtvaartveiligheidsrisico inhouden.

6.   Elke in een lidstaat gevestigde organisatie die niet door het Agentschap is gecertificeerd of goedgekeurd, meldt de overeenkomstig artikel 6, lid 3, aangewezen bevoegde autoriteit van die lidstaat tijdig de bijzonderheden over voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie die zijn verzameld overeenkomstig lid 1 van dit artikel en die misschien een feitelijk of potentieel luchtvaartveiligheidsrisico inhouden. De lidstaten kunnen van elke op hun grondgebied gevestigde organisatie eisen dat deze de bijzonderheden over alle overeenkomstig lid 1 van dit artikel verzamelde voorvallen meldt.

7.   De lidstaten, het Agentschap en organisaties kunnen andere systemen voor het verzamelen en verwerken van veiligheidsinformatie opzetten om de bijzonderheden te verzamelen over voorvallen die mogelijkerwijs niet in de in artikel 4 en in de leden 1, 2 en 3 van het onderhavige artikel bedoelde meldingssystemen worden opgenomen. Die systemen kunnen het melden aan andere entiteiten dan de in artikel 6, lid 3, bepaalde omvatten, en kunnen een actieve deelname behelzen van:

a)

de luchtvaartindustrie;

b)

de beroepsorganisaties van het luchtvaartpersoneel.

8.   Informatie kan in één enkel systeem worden opgenomen, ongeacht of die informatie uit vrijwillige dan wel uit verplichte melding afkomstig is.

Artikel 6

Verzameling en opslag van informatie

1.   Elke in een lidstaat gevestigde organisatie wijst een of meer personen aan die de verzameling, beoordeling, verwerking, analyse en opslag van de bijzonderheden over overeenkomstig de artikelen 4 en 5 gemelde voorvallen onafhankelijk verrichten.

De meldingen worden op zodanige wijze behandeld dat het gebruik van informatie voor andere dan veiligheidsdoeleinden wordt voorkomen en dat de vertrouwelijkheid van de identiteit van de melder en van de in voorvalmeldingen genoemde personen uit het oogpunt van het bevorderen van een „cultuur van billijkheid” afdoende gewaarborgd wordt.

2.   Met instemming van de bevoegde autoriteit kunnen kleine organisaties voorzien in een vereenvoudigd mechanisme voor de verzameling, beoordeling, verwerking, analyse en opslag van de bijzonderheden over de voorvallen. Zij kunnen die taken delen met soortgelijke organisaties, met inachtneming van de voorschriften inzake vertrouwelijkheid en bescherming overeenkomstig deze verordening.

3.   Elke lidstaat wijst één of meer bevoegde autoriteiten aan teneinde een mechanisme voor het onafhankelijk verrichten van de verzameling, beoordeling, verwerking, analyse en opslag van de bijzonderheden over de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 gemelde voorvallen in te stellen.

De meldingen worden op zodanige wijze behandeld dat het gebruik van informatie voor andere dan veiligheidsdoeleinden wordt voorkomen en dat de geheimhouding van de identiteit van de melder en van de in voorvalmeldingen genoemde personen uit het oogpunt van het bevorderen van een „cultuur van billijkheid” afdoende gewaarborgd wordt.

De autoriteiten die krachtens de eerste alinea hetzij tezamen hetzij afzonderlijk kunnen worden aangewezen, zijn:

a)

de nationale burgerluchtvaartautoriteit, en/of

b)

de veiligheidsonderzoeksinstantie, en/of

c)

enig ander in de Unie gebaseerd onafhankelijk orgaan dat of enig andere onafhankelijke in de Unie gebaseerde entiteit die met deze functie is belast.

Indien een lidstaat meer dan één orgaan of entiteit aanwijst, wijst hij één daarvan aan als contactpunt voor het doorgeven van de in artikel 8, lid 2, bedoelde informatie.

4.   Het Agentschap wijst één of meer personen aan teneinde een mechanisme voor het onafhankelijk verrichten van de verzameling, beoordeling, verwerking, analyse en opslag van de bijzonderheden over de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 gemelde voorvallen in te stellen.

De meldingen worden op zodanige wijze behandeld dat het gebruik van informatie voor andere dan veiligheidsdoeleinden wordt voorkomen en dat de geheimhouding van de identiteit van de melder en van de in voorvalmeldingen genoemde personen uit het oogpunt van het bevorderen van een „cultuur van billijkheid” afdoende gewaarborgd wordt.

5.   Organisaties slaan de voorvalmeldingen die op basis van de bijzonderheden over de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 verzamelde voorvallen werden opgesteld, op in een of meer gegevensbanken.

6.   De op basis van de bijzonderheden over de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 verzamelde voorvallen opgestelde voorvalmeldingen worden door de in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteiten opgeslagen in een nationale gegevensbank.

7.   Relevante door veiligheidsonderzoeksinstanties verzamelde of verstrekte informatie betreffende ongevallen en ernstige incidenten wordt eveneens in de nationale gegevensbank opgeslagen.

8.   Het Agentschap slaat de voorvalmeldingen die zijn opgesteld op basis van de overeenkomstig artikelen 4 en 5 verzamelde bijzonderheden over de voorvallen, op in een gegevensbank.

9.   Veiligheidsonderzoeksinstanties hebben volledige toegang tot hun respectieve in lid 6 bedoelde nationale databanken ten behoeve van het nakomen van hun verantwoordelijkheden uit hoofde van de in artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) nr. 996/2010.

10.   Burgerluchtvaart autoriteiten van de lidstaten hebben volledige toegang tot hun respectieve in lid 6 bedoelde nationale gegevensbank ten behoeve van hun veiligheidsgerelateerde verantwoordelijkheden.

Artikel 7

Kwaliteit en inhoud van voorvalmeldingen

1.   De in artikel 6 bedoelde voorvalmeldingen bevatten ten minste de in bijlage I vermelde informatie.

2.   De in artikel 6, leden 5, 6 en 8, bedoelde voorvalmeldingen bevatten een veiligheidsrisicoclassificatie voor het desbetreffende voorval. Die classificatie wordt herzien en, indien nodig gewijzigd, en vervolgens bekrachtigd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat of door het Agentschap, overeenkomstig het in lid 5 van dit artikel bedoelde gemeenschappelijk Europees risicoclassificatiesysteem.

3.   Organisaties, de lidstaten en het Agentschap voeren kwaliteitsprocessen in teneinde de samenhang van de gegevens te verbeteren, met name tussen de aanvankelijk verzamelde informatie en de in de gegevensbank opgeslagen melding.

4.   De in artikel 6, leden 5, 6 en 8, bedoelde gegevensbanken maken gebruik van formats die:

a)

gestandaardiseerd zijn teneinde de uitwisseling van informatie te faciliteren, en

b)

compatibel zijn met de Eccairs-software en met het ADREP-systeem.

5.   De Commissie ontwikkelt in nauwe samenwerking met de lidstaten en het Agentschap via het netwerk van luchtvaartveiligheidsanalisten als bedoeld in artikel 14, lid 2, een gemeenschappelijk Europees risicoclassificatiesysteem teneinde de organisaties, de lidstaten en het Agentschap in staat te stellen voorvallen naar veiligheidsrisico in te delen. Daarbij houdt de Commissie rekening met de behoefte aan compatibiliteit met bestaande risicoclassificatiesystemen.

De Commissie ontwikkelt dat systeem uiterlijk op 15 mei 2017.

6.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter omschrijving van het gemeenschappelijk Europees risicoclassificatiesysteem.

7.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de regelingen voor de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees risicoclassificatiesysteem vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

8.   De Commissie en het Agentschap steunen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij hun taak tot data-integratie, met inbegrip van bijvoorbeeld:

a)

de integratie van de in lid 1 bedoelde minimuminformatie;

b)

de risicoclassificatie van voorvallen als bedoeld in lid 2, en

c)

het vaststellen van kwaliteitscontroleprocessen als bedoeld in lid 3.

De Commissie en het Agentschap verlenen die steun op een zodanige manier dat hij bijdraagt tot de harmonisering van de gegevensinvoer in alle lidstaten, in het bijzonder door de terbeschikkingstelling aan het personeel dat werkzaam is in de in artikel 6, leden 1, 3 en 4 bedoelde organen of entiteiten, van:

a)

richtsnoeren;

b)

workshops, en

c)

gepaste opleiding.

Artikel 8

Europees centraal register

1.   De Commissie beheert een Europees centraal register waarin alle in de Unie verzamelde voorvalmeldingen worden opgeslagen.

2.   Elke lidstaat actualiseert, in overleg met de Commissie, het Europees centraal register door alle veiligheidsgerelateerde informatie die in de in artikel 6, lid 6, bedoelde nationale gegevensbanken is opgeslagen, naar dit register door te sturen.

3.   Het Agentschap bereikt met de Commissie overeenstemming over de technische protocollen voor het naar het Europees centraal register doorsturen van alle voorvalmeldingen die krachtens Verordening (EG) nr. 216/2008 en de uitvoeringsvoorschriften daarvan door het Agentschap zijn verzameld, in het bijzonder voor voorvallen die zijn opgeslagen in het intern voorvalmeldingssysteem, alsook van de informatie die overeenkomstig artikel 4, lid 9, en artikel 5, lid 5, is verzameld.

4.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de regelingen vast voor het beheer van het Europees centraal register, als bedoeld in de leden 1 en 2. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 9

Uitwisseling van informatie

1.   De lidstaten en het Agentschap nemen deel aan een uitwisseling van informatie door alle informatie gerelateerd aan veiligheid die in hun respectieve gegevensbanken is opgeslagen ter beschikking te stellen van de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, het Agentschap en de Commissie, via het Europees centraal register.

Voorvalmeldingen worden uiterlijk 30 dagen nadat zij in de nationale gegevensbank zijn ingevoerd, naar het Europees centraal register doorgestuurd.

Telkens als dit nodig is, worden voorvalmeldingen geactualiseerd met aanvullende informatie gerelateerd aan veiligheid.

2.   De lidstaten sturen eveneens informatie over ongevallen en ernstige incidenten door naar het Europees centraal register, en wel als volgt:

a)

tijdens een lopend onderzoek, voorlopige feitelijke informatie over ongevallen en ernstige incidenten;

b)

na afloop van het onderzoek:

i)

het definitieve onderzoeksverslag, en

ii)

indien beschikbaar, een samenvatting van het definitieve onderzoeksverslag in het Engels.

3.   Een lidstaat of het Agentschap stuurt alle relevante informatie gerelateerd aan veiligheid zo spoedig mogelijk toe aan de relevante autoriteit van de lidstaat of aan het Agentschap, en verzamelt ondertussen de bijzonderheden over voorvallen, of brengt bij het opslaan van voorvalmeldingen of het verrichten van een analyse overeenkomstig artikel 13, lid 6, veiligheidskwesties in kaart die:

a)

als van belang zijnde voor andere lidstaten of voor het Agentschap worden beschouwd, of

b)

mogelijkerwijs door andere lidstaten of door het Agentschap te nemen veiligheidsmaatregelen vergen.

Artikel 10

Verspreiding van in het Europees centraal register opgeslagen informatie

1.   Alle met het reguleren van de veiligheid van de burgerluchtvaart belaste instanties of veiligheidsonderzoeksinstanties in de Unie hebben beveiligde, volledige onlinetoegang tot de in het Europees centraal register opgenomen informatie over voorvallen.

Op het gebruik van de informatie zijn de artikelen 15 en 16 van toepassing.

2.   De in bijlage II vermelde belanghebbenden kunnen toegang vragen tot bepaalde informatie in het Europees centraal register.

In de Unie gevestigde belanghebbenden richten hun verzoeken om informatie tot het contactpunt in de lidstaat waarin zij zijn gevestigd.

Belanghebbenden die buiten de Unie zijn gevestigd, richten hun verzoek tot de Commissie.

De Commissie stelt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat in kennis van de overeenkomstig dit lid ingediende verzoeken.

3.   Onder voorbehoud van artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 996/2010 mag de in het Europees centraal register opgenomen informatie over lopende, overeenkomstig die verordening verrichte veiligheidsonderzoeken niet overeenkomstig het onderhavige artikel ter kennis van belanghebbenden worden gebracht.

4.   Om veiligheidsredenen wordt aan belanghebbenden geen rechtstreekse toegang tot het Europees centraal register verleend.

Artikel 11

Verwerking van verzoeken en besluiten

1.   Verzoeken om in het Europees centraal register opgenomen informatie worden ingediend met behulp van door het contactpunt goedgekeurde formulieren. Die formulieren bevatten ten minste de in bijlage III vermelde punten.

2.   Een contactpunt dat een verzoek ontvangt, gaat na of:

a)

het verzoek afkomstig is van een belanghebbende;

b)

het bevoegd is om dat verzoek te behandelen.

Indien het contactpunt vaststelt dat een andere lidstaat of de Commissie bevoegd is om het verzoek te behandelen, zendt deze het verzoek door naar die lidstaat, respectievelijk naar de Commissie.

3.   Een contactpunt dat een verzoek ontvangt, beoordeelt per geval of het verzoek gerechtvaardigd en uitvoerbaar is.

Een contactpunt kan belanghebbenden informatie verstrekken op papier of via beveiligde elektronische communicatiemiddelen.

4.   Indien het verzoek wordt aanvaard, bepaalt het contactpunt de hoeveelheid en het niveau van de te verstrekken informatie. Onverminderd de artikelen 15 en 16 wordt de informatie beperkt tot hetgeen strikt vereist is voor het doel van het verzoek.

Informatie die geen verband houdt met de uitrusting, de activiteiten of het werkterrein van de belanghebbende zelf, wordt uitsluitend in geaggregeerde of geanonimiseerde vorm verstrekt. Informatie in niet-geaggregeerde vorm mag aan de belanghebbende worden verstrekt indien deze zijn verzoek uitvoerig schriftelijk motiveert. Op het gebruik van die informatie zijn de artikelen 15 en 16 van toepassing.

5.   Het contactpunt verstrekt aan de in bijlage II, onder b), vermelde belanghebbenden alleen informatie met betrekking tot de uitrusting, activiteiten of het werkterrein van de belanghebbende zelf.

6.   Een contactpunt dat een verzoek ontvangt van een in bijlage II, onder a), vermelde belanghebbende kan een algemeen besluit nemen om op regelmatige basis informatie te verstrekken aan die belanghebbende, op voorwaarde dat:

a)

de gevraagde informatie betrekking heeft op de uitrusting, de activiteiten of het werkterrein van de belanghebbende zelf;

b)

het algemeen besluit geen toegang verleent tot de volledige inhoud van de gegevensbank, en

c)

het algemeen besluit alleen betrekking heeft op geanonimiseerde informatie.

7.   De belanghebbende gebruikt de uit hoofde van dit artikel ontvangen informatie onder de volgende voorwaarden:

a)

de belanghebbende gebruikt de informatie alleen voor het in het verzoekformulier vermelde doel, dat verenigbaar dient te zijn met de in artikel 1 vermelde doelstelling van deze verordening, en

b)

de belanghebbende maakt de ontvangen informatie niet openbaar zonder schriftelijke toestemming van de informatieverstrekker en neemt de nodige maatregelen om gepaste vertrouwelijkheid van de ontvangen informatie te garanderen.

8.   Het besluit om informatie te verspreiden overeenkomstig dit artikel blijft beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor de doeleinden van de gebruiker.

Artikel 12

Register van verzoeken en uitwisseling van informatie

1.   Het contactpunt registreert alle ontvangen verzoeken en de overeenkomstig dat verzoek ondernomen actie.

Telkens een verzoek wordt ontvangen en/of actie wordt ondernomen, wordt die informatie tijdig aan de Commissie overgemaakt.

2.   De Commissie stelt de geactualiseerde lijst van door de verschillende contactpunten en de Commissie zelf ontvangen verzoeken en ondernomen actie beschikbaar aan alle contactpunten.

Artikel 13

Analyse en follow-up van voorvallen op nationaal niveau

1.   Elke in een lidstaat gevestigde organisatie ontwikkelt een proces voor het analyseren van de voorvallen die overeenkomstig artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 1, zijn verzameld, teneinde na te gaan welke gevaren voor de veiligheid verbonden zijn aan de vastgestelde voorvallen of groepen voorvallen.

Op basis van die analyse bepaalt elke organisatie welke passende correctieve of preventieve maatregelen er eventueel nodig zijn om de luchtvaartveiligheid te verbeteren.

2.   Indien een in een lidstaat gevestigde organisatie na de in lid 1 bedoelde analyse een passende correctieve of preventieve maatregel vaststelt die nodig is om feitelijke of potentiële luchtvaartveiligheidstekortkomingen te verhelpen, onderneemt zij de volgende stappen:

a)

zij voert die maatregelen tijdig uit, en

b)

zij stelt een proces in om de uitvoering en de effectiviteit van de maatregelen te monitoren.

3.   Elke in een lidstaat gevestigde organisatie stelt zijn werknemers en aangeworven personeel regelmatig in kennis van de informatie inzake de analyse en de follow-up van de voorvallen ten aanzien waarvan preventieve of corrigerende maatregelen zijn genomen.

4.   Indien een in een lidstaat gevestigde organisatie die niet onder lid 5 valt, ten gevolge van haar analyse van de overeenkomstig artikel 4, lid 8, en artikel 5, lid 6, gemelde voorvallen of groep voorvallen een feitelijk of potentieel luchtvaartveiligheidsrisico vaststelt, stelt zij de bevoegde autoriteit van die lidstaat binnen 30 dagen na de datum waarop de melder het voorval heeft gemeld, in kennis van:

a)

de voorlopige resultaten van de eventuele, overeenkomstig lid 1 verrichte analyse, en

b)

de eventueel overeenkomstig lid 2 te nemen maatregelen.

De organisatie rapporteert, indien nodig, de eindresultaten van de analyse zodra deze beschikbaar zijn en in beginsel niet later dan drie maanden na de datum van melding van het voorval.

Een bevoegde autoriteit van een lidstaat mag een organisatie verzoeken om toezending van de voorlopige of de eindresultaten van de analyse van een voorval waarvan zij in kennis is gesteld maar ten aanzien waarvan zij geen follow-up of enkel de voorlopige resultaten heeft ontvangen.

5.   Wanneer een organisatie die in een lidstaat gevestigd is en die door het Agentschap is gecertificeerd of goedgekeurd een feitelijk of potentieel risico voor de luchtvaartveiligheid vaststelt op basis van haar analyse van voorvallen of van een groep voorvallen ingevolge artikel 4, lid 9, en artikel 5, lid 5, stelt zij binnen 30 dagen na de datum waarop de melder het voorval heeft gemeld, het Agentschap in kennis van:

a)

de voorlopige resultaten van de overeenkomstig lid 1 verrichte analyse, indien die voorhanden zijn, en

b)

enige overeenkomstig lid 2 te nemen maatregelen.

De door het Agentschap gecertificeerde of goedgekeurde organisatie stelt het Agentschap, indien nodig, zodra deze beschikbaar zijn en in beginsel niet later dan drie maanden na de datum van melding van het voorval in kennis van de eindresultaten van de analyse.

Het Agentschap mag organisaties verzoeken om toezending van de voorlopige of de eindresultaten van de analyse van een voorval waarvan het in kennis is gesteld maar ten aanzien waarvan het geen follow-up of enkel de voorlopige resultaten heeft ontvangen.

6.   Elke lidstaat en het Agentschap ontwikkelen een proces voor het analyseren van de informatie over voorvallen die overeenkomstig artikel 4, lid 6, en artikel 5, leden 2 en 3, rechtstreeks aan hen zijn gemeld, teneinde na te gaan welke gevaren voor de veiligheid verbonden zijn aan die voorvallen. Op basis van die analyse bepalen zij welke passende correctieve of preventieve maatregelen er nodig zijn om de luchtvaartveiligheid te verbeteren.

7.   Indien een lidstaat of het Agentschap, ten gevolge van de analyse bedoeld in lid 6, enige passende correctieve of preventieve maatregelen vaststelt die nodig zijn om feitelijke of potentiële veiligheidstekortkomingen te verhelpen, onderneemt de lidstaat of het Agentschap de volgende stappen:

a)

de tijdige uitvoering van die maatregelen, en

b)

de instelling van een proces om de uitvoering en de effectiviteit van de maatregelen te monitoren.

8.   Voor elk voorval of elke groep voorvallen waarvoor overeenkomstig de leden 4 of 5 monitoring plaatsvindt, hebben elke lidstaat en het Agentschap toegang tot de verrichte analyse en monitoren zij op passende wijze de maatregelen die worden genomen door de organisaties waarvoor zij respectievelijk verantwoordelijk zijn.

Indien een lidstaat of het Agentschap concludeert dat de gemelde maatregelen niet op passende wijze worden uitgevoerd of ondoeltreffend zijn om de feitelijke of potentiële veiligheidstekortkomingen te verhelpen, zorgt die lidstaat of het Agentschap ervoor dat de organisatie in kwestie aanvullende passende maatregelen neemt en uitvoert.

9.   De eventueel beschikbare informatie met betrekking tot de analyse en de follow-up van individuele voorvallen of groepen voorvallen, verkregen overeenkomstig dit artikel, worden tijdig en uiterlijk twee maanden na de opslag ervan in de nationale gegevensbank overeenkomstig artikel 8, leden 2 en 3, opgeslagen in het Europees centraal register.

10.   De lidstaten gebruiken de uit de analyse van voorvalmeldingen verkregen informatie om te helpen bepalen welke corrigerende maatregelen er eventueel binnen het nationale veiligheidsprogramma moeten worden genomen.

11.   Om het publiek te informeren over het niveau van de veiligheid in de burgerluchtvaart, publiceert elke lidstaat ten minste jaarlijks een veiligheidsoverzicht dat:

a)

met geaggregeerde en geanonimiseerde informatie bevat over het type voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie die via hun nationale systemen voor verplichte en voor vrijwillige melding van voorvallen zijn gemeld;

b)

melding maakt van trends, en

c)

melding maakt van de door de lidstaat genomen maatregelen.

12.   De lidstaten kunnen ook geanonimiseerde voorvalmeldingen en resultaten van risicoanalyses publiceren.

Artikel 14

Analyse en follow-up van voorvallen op het niveau van de Unie

1.   De Commissie, het Agentschap en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten nemen regelmatig en in onderlinge samenwerking deel aan de uitwisseling en analyse van de informatie in het Europees centraal register.

Onverminderd de in deze verordening opgenomen vertrouwelijkheidsvereisten kunnen in passende, afzonderlijke gevallen waarnemers worden uitgenodigd.

2.   De Commissie, het Agentschap en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken samen door middel van een netwerk van luchtvaartveiligheidsanalisten.

Het netwerk van luchtvaartveiligheidsanalisten draagt bij tot de verbetering van de luchtvaartveiligheid in de Unie, in het bijzonder door veiligheidsanalyses uit te voeren ter ondersteuning van het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart en het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart.

3.   Het Agentschap ondersteunt de activiteiten van het netwerk van luchtvaartveiligheidsanalisten, bijvoorbeeld door bijstand te verlenen voor de voorbereiding en organisatie van de vergaderingen van het netwerk.

4.   Het Agentschap neemt informatie over het resultaat van de in lid 1 bedoelde analyse van informatie op in het in artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 216/2008 bedoelde jaarlijkse veiligheidsoverzicht.

Artikel 15

Vertrouwelijkheid en passend gebruik van informatie

1.   De lidstaten en de organisaties, overeenkomstig hun nationale recht, alsook het Agentschap, nemen de nodige maatregelen om een passende vertrouwelijkheid te waarborgen van de bijzonderheden over voorvallen die zij overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 10 hebben ontvangen.

Elke lidstaat, elke in een lidstaat gevestigde organisatie of het Agentschap verwerkt persoonsgegevens uitsluitend voor zover dit nodig is voor het doel van deze verordening, en onverminderd de nationale wetgevingshandelingen ter omzetting van Richtlijn 95/46/EG.

2.   Onverminderd het bepaalde inzake de bescherming van veiligheidsinformatie in de artikelen 12, 14 en 15 van Verordening (EU) nr. 996/2010 wordt informatie afgeleid uit voorvalmeldingen uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor die informatie is verzameld.

De lidstaten, het Agentschap en de organisaties stellen de informatie over voorvallen niet ter beschikking of gebruiken deze niet:

a)

om schuld of aansprakelijkheid vast te stellen, of

b)

voor een ander doel dan het in stand houden of verbeteren van de veiligheid van de luchtvaart.

3.   Wanneer de Commissie, het Agentschap en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zich kwijten van de verplichtingen in het kader van artikel 14 met betrekking tot de informatie in het Europees centraal register:

a)

zorgen zij ervoor dat die informatie vertrouwelijk blijft, en

b)

beperken zij het gebruik van die informatie tot hetgeen strikt noodzakelijk is om te voldoen aan hun veiligheidsgerelateerde verplichtingen, zonder schuld of aansprakelijkheid vast te stellen; in die optiek wordt de informatie in het bijzonder gebruikt voor risicobeheer en voor de analyse van veiligheidstrends die kunnen leiden tot veiligheidsaanbevelingen of veiligheidsmaatregelen met het oogmerk feitelijke of potentiële veiligheidstekortkomingen te ondervangen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun in artikel 6, lid 3, bedoelde bevoegde autoriteiten en hun bevoegde gerechtelijke instanties met elkaar samenwerken door middel van vooraf vastgestelde administratieve regelingen. Die vooraf vastgestelde administratieve regelingen beogen te zorgen voor een juist evenwicht tussen de behoefte aan goede rechtsbedeling enerzijds en de noodzakelijke permanente beschikbaarheid van veiligheidsinformatie anderzijds.

Artikel 16

Bescherming van de informatiebron

1.   Voor de toepassing van dit artikel omvat het begrip „persoonsgegevens” in het bijzonder de namen of adressen van natuurlijke personen.

2.   Elke in een lidstaat gevestigde organisatie zorgt ervoor dat alle persoonsgegevens voor personeelsleden van die organisatie, andere dan overeenkomstig artikel 6, lid 1, aangewezen personen, uitsluitend beschikbaar zijn gesteld indien dat absoluut noodzakelijk is om voorvallen te onderzoeken met het oog op het verbeteren van de luchtvaartveiligheid.

Geanonimiseerde informatie wordt verspreid in de organisatie, voor zover passend.

3.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat geen persoonsgegevens in de in artikel 6, lid 6, bedoelde nationale gegevensbank worden opgeslagen. Dergelijke geanonimiseerde informatie wordt ter beschikking gesteld van alle relevante partijen, bijvoorbeeld om hen in staat te stellen hun verplichtingen met betrekking tot de verbetering van de luchtvaartveiligheid na te komen.

4.   Het Agentschap zorgt ervoor dat geen persoonsgegevens in de in artikel 6, lid 8, bedoelde gegevensbank van het Agentschap worden opgeslagen. Dergelijke geanonimiseerde informatie wordt ter beschikking gesteld van alle relevante partijen, bijvoorbeeld om hen in staat te stellen hun verplichtingen met betrekking tot de verbetering van de luchtvaartveiligheid na te komen.

5.   Niets belet de lidstaten en het Agentschap de met het oog op het in stand houden of verbeteren van de luchtvaartveiligheid noodzakelijke maatregelen te nemen.

6.   Onverminderd het toepasselijke nationale strafrecht, stellen de lidstaten geen procedures in met betrekking tot overtredingen die onopzettelijk of uit onachtzaamheid zijn begaan en welke uitsluitend onder hun aandacht komen omdat er overeenkomstig de artikelen 4 en 5 melding van is gedaan.

De eerste alinea is niet van toepassing op de in lid 10 bedoelde gevallen. De lidstaten kunnen maatregelen blijven toepassen of aannemen om de bescherming te verhogen van melders of van de in voorvalmeldingen genoemde personen. Lidstaten kunnen in het bijzonder deze regel toepassen zonder de in lid 10 bedoelde uitzonderingen.

7.   Indien tuchtrechtelijke of administratieve procedures in het kader van het nationale recht worden ingesteld, wordt de in voorvalmeldingen vervatte informatie niet gebruikt tegen:

a)

de melders, of

b)

de in voorvalmeldingen genoemde personen.

De eerste alinea is niet van toepassing op de in lid 10 bedoelde gevallen.

De lidstaten kunnen maatregelen blijven toepassen of aannemen om de bescherming te verhogen van melders of van de in voorvalmeldingen genoemde personen. De lidstaten kunnen deze bescherming in het bijzonder uitbreiden tot civielrechtelijke of strafrechtelijke procedures.

8.   De lidstaten kunnen wettelijke bepalingen invoeren of handhaven die zorgen voor een hoger niveau van bescherming voor de melders of de in voorvalmeldingen genoemde personen dan het niveau dat in deze verordening is vastgesteld.

9.   Behalve bij toepassing van lid 10 worden werknemers en gecontracteerde personeelsleden die voorvallen melden of die worden genoemd in overeenkomstig de artikelen 4 en 5 verzamelde voorvalmeldingen, door hun werkgever of door de organisatie waarvoor de diensten worden verleend, niet benadeeld op grond van de informatie die door de melder is verstrekt.

10.   De bescherming in het kader van de leden 6, 7 en 9 van dit artikel is niet van toepassing in de volgende gevallen:

a)

opzettelijk wangedrag;

b)

wanneer sprake is van een manifeste, zware en ernstige verwaarlozing van een kennelijk risico en een fundamenteel tekortschieten in de beroepsverantwoordelijkheid om de in de omstandigheden vereiste zorgvuldigheid te betrachten, waardoor te voorziene schade wordt veroorzaakt aan een persoon of eigendom of het niveau van de luchtvaartveiligheid ernstig wordt aangetast.

11.   Elke in een lidstaat gevestigde organisatie stelt, na overleg met haar personeelsvertegenwoordigers, interne regels vast die beschrijven hoe de beginselen van een „cultuur van billijkheid”, en in het bijzonder het in lid 9 bedoelde beginsel, binnen die organisatie worden gewaarborgd en toegepast.

Het overeenkomstig lid 12 aangewezen orgaan kan vragen dat de interne regels van de in zijn lidstaat gevestigde organisaties worden getoetst alvorens aan die interne regels uitvoering wordt gegeven.

12.   Elke lidstaat wijst een orgaan aan dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de leden 6, 9 en 11.

Werknemers en aangeworven personeel kunnen vermeende inbreuken op de in dit artikel vastgestelde regels aan dat orgaan melden. Werknemers en aangeworven personeel worden niet gestraft voor het melden van dergelijke vermeende inbreuken. Werknemers en aangeworven personeel kunnen de Commissie in kennis stellen van dergelijke vermeende inbreuken.

Het aangewezen orgaan verstrekt, wanneer passend, de bevoegde autoriteiten van zijn lidstaat advies omtrent herstelmaatregelen of sancties in toepassing van artikel 21.

13.   Op 15 mei 2019 en nadien om de vijf jaar zendt elke lidstaat de Commissie een verslag toe over de toepassing van dit artikel, en met name over de activiteiten van het overeenkomstig lid 12 aangewezen orgaan. Het verslag bevat geen persoonsgegevens.

Artikel 17

Actualisering van de bijlagen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde:

a)

de lijst van de in bijlage I omschreven verplichte gegevensvelden in voorvalmeldingen te actualiseren, wanneer uit de bij de toepassing van deze verordening opgedane ervaring blijkt dat wijzigingen noodzakelijk zijn om de luchtvaartveiligheid te verbeteren;

b)

het in bijlage III vervatte aanvraagformulier voor informatie uit het Europees centraal register te actualiseren om rekening te houden met de opgedane ervaring en met nieuwe ontwikkelingen;

c)

de bijlagen in overeenstemming te brengen met de Eccairs-software en het ADREP-systeem, alsook met andere wetgevingshandelingen van de Unie en met internationale overeenkomsten.

Met het oog op de actualisering van de lijst van verplichte velden, verstrekken het Agentschap en het in artikel 14, lid 2, bedoelde netwerk van luchtvaartveiligheidsanalisten de Commissie passend advies.

Artikel 18

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 7, lid 6, en artikel 17 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van eenzelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 6, en artikel 17 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 7, lid 6, en artikel 17 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 19

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het comité ingesteld bij artikel 65 van Verordening (EG) nr. 216/2008. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 20

Toegang tot documenten en bescherming van persoonsgegevens

1.   Met uitzondering van de artikelen 10 en 11, waarin strengere regels inzake de toegang tot de gegevens en de informatie in het Europees centraal register zijn vastgesteld, is deze verordening van toepassing onverminderd Verordening (EG) nr. 1049/2001.

2.   Deze verordening is van toepassing onverminderd nationale wetgevingshandelingen tot omzetting van Richtlijn 95/46/EG en in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001.

Artikel 21

Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken op deze verordening. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van die bepalingen en delen haar eventuele wijzigingen daarvan mede.

Artikel 22

Wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010

Artikel 19 van Verordening (EU) nr. 996/2010 wordt geschrapt.

Dat artikel blijft evenwel van toepassing tot de datum waarop deze verordening overeenkomstig artikel 24, lid 3, van toepassing wordt.

Artikel 23

Intrekking

Richtlijn 2003/42/EG, Verordening (EG) nr. 1321/2007 en Verordening (EG) nr. 1330/2007 worden ingetrokken. Zij blijven evenwel van toepassing tot de datum waarop deze verordening overeenkomstig artikel 24, lid 3, van toepassing wordt.

Artikel 24

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Uiterlijk op 16 november 2020 publiceert de Commissie een evaluatieverslag over de tenuitvoerlegging van deze verordening en legt ze dit voor aan het Europees Parlement en de Raad. In dat verslag wordt in het bijzonder ingegaan op de mate waarin de verordening bijdraagt tot een daling van het aantal luchtvaartongevallen en van het aantal daaraan gerelateerde dodelijke slachtoffers. Indien passend doet de Commissie op basis van dat verslag voorstellen tot wijziging van deze verordening.

3.   Deze verordening is van toepassing met ingang van 15 november 2015, doch niet vóór de inwerkingtreding van de in artikel 4, lid 5, bedoelde uitvoeringsmaatregelen. Artikel 7, lid 2, is van toepassing na de inwerkingtreding van de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen tot nadere bepaling en tot ontwikkeling van het in artikel 7, leden 6 en 7, bedoelde gemeenschappelijk Europees risicoclassificatiesysteem.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 198 van 10.7.2013, blz. 73.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 26 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 maart 2014.

(3)  Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart en tot intrekking van Richtlijn 94/56/EG (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 35).

(4)  Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(6)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(7)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(9)  Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2003 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart (PB L 167 van 4.7.2003, blz. 23).

(10)  Verordening (EG) nr. 1321/2007 van de Commissie van 12 november 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen om informatie over voorvallen in de burgerluchtvaart op te nemen in een centraal register overeenkomstig Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 294 van 13.11.2007, blz. 3).

(11)  Verordening (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie van 24 september 2007 tot vaststelling van uitvoeringsregels voor de verspreiding onder belanghebbenden van informatie over voorvallen in de burgerluchtvaart als bedoeld in artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 295 van 14.11.2007, blz. 7).

(12)  PB C 358 van 7.12.2013, blz. 19.

(13)  Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3).


BIJLAGE I

LIJST VAN VOORSCHRIFTEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP DE REGELINGEN VOOR VERPLICHTE EN VOOR VRIJWILLIGE MELDING VAN VOORVALLEN

Noot:

De gevraagde informatie moet verplicht in de gegevensvelden worden ingevuld. Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of het Agentschap deze informatie niet kunnen meedelen omdat zij niet is verstrekt door de organisatie of de melder, kan in het gegevensveld de vermelding „onbekend” worden ingevuld. Met het oog op de doorgifte van passende informatie moet de vermelding „onbekend” echter zoveel mogelijk worden vermeden, en moet de melding later, waar mogelijk, met de informatie worden aangevuld.

1.   GEMEENSCHAPPELIJKE VERPLICHTE GEGEVENSVELDEN

Bij het invoeren, in hun respectieve gegevensbanken, van informatie over elk verplicht en, voor zover mogelijk, elk vrijwillig gemeld voorval zorgen de organisaties, de lidstaten en het Agentschap ervoor dat in hun gegevensbanken opgeslagen voorvalmeldingen ten minste de volgende informatie bevatten:

1.

Headline

Headline

2.

Informatie over het dossier

Verantwoordelijke instantie

Dossiernummer

Status van het voorval

3.

Wanneer

UTC-datum

4.

Waar

Land/gebied van het voorval

Locatie van het voorval

5.

Indeling

Klasse van het voorval

Categorie van het voorval

6.

Beschrijving

Taal van de beschrijving

Beschrijving

7.

Gebeurtenissen

Type gebeurtenis

8.

Risicoclassificatie

2.   SPECIFIEKE VERPLICHTE GEGEVENSVELDEN

2.1.   GEGEVENSVELDEN IN VERBAND MET HET LUCHTVAARTUIG

Bij het invoeren, in hun respectieve gegevensbanken, van informatie over elk verplicht en, voor zover mogelijk, elk vrijwillig gemeld voorval zorgen de organisaties, de lidstaten en het Agentschap ervoor dat in hun gegevensbanken opgeslagen voorvalmeldingen ten minste de volgende informatie bevatten:

1.

Identificatie van het luchtvaartuig

Land van registratie

Merk/model/reeks

Serienummer van het luchtvaartuig

Registratie van het luchtvaartuig

Roepnaam

2.

Exploitatie van het luchtvaartuig

Exploitant

Type exploitatie

3.

Beschrijving van het luchtvaartuig

Categorie luchtvaartuig

Aandrijvingstype

Massagroep

4.

Geschiedenis van de vlucht

Laatste vertrekpunt

Geplande bestemming

Vluchtfase

5.

Weer

Relevante weersomstandigheden

2.2.   Gegevensvelden met betrekking tot luchtvaartnavigatiediensten

Bij het invoeren, in hun respectieve gegevensbanken, van informatie over elk verplicht en, voor zover mogelijk, elk vrijwillig gemeld voorval zorgen de organisaties, de lidstaten en het Agentschap ervoor dat in hun gegevensbanken opgeslagen voorvalmeldingen ten minste de volgende informatie bevatten:

1.

Verband met ATM

ATM-bijdrage

Betrokken dienst (effect op ATM-dienst)

2.

Naam ATS-eenheid

2.2.1.   Gegevensvelden in verband met overschrijding van de minimale separatieafstand/separatieverlies en luchtruimschending

Bij het invoeren, in hun respectieve gegevensbanken, van informatie over elk verplicht en, voor zover mogelijk, elk vrijwillig gemeld voorval, zorgen de organisaties, de lidstaten en het Agentschap ervoor dat in hun gegevensbanken opgeslagen voorvalmeldingen ten minste de volgende informatie bevatten:

1.

Luchtruim

Luchtruimtype

Luchtruimklasse

Naam FIR/UIR

2.3.   Gegevensvelden in verband met het luchtvaartterrein

Bij het invoeren, in hun respectieve gegevensbanken, van informatie over elk verplicht en, voor zover mogelijk, elk vrijwillig gemeld voorval zorgen de organisaties, de lidstaten en het Agentschap ervoor dat in hun gegevensbanken opgeslagen voorvalmeldingen ten minste de volgende informatie bevatten:

1.

Locatie-indicator (ICAO-indicator van de luchthaven)

2.

Locatie van het luchtvaartterrein

2.4.   Gegevensvelden in verband met schade aan het luchtvaartuig of letsel aan personen

Bij het invoeren, in hun respectieve gegevensbanken, van informatie over elk verplicht gemeld voorval zorgen de organisaties, de lidstaten en het Agentschap ervoor dat in hun gegevensbanken opgeslagen voorvalmeldingen ten minste de volgende informatie bevatten:

1.

Ernst

Grootste schade

Graad van de verwondingen

2.

Letsels aan personen

Aantal verwondingen op de grond (dodelijk, ernstig, licht)

Aantal verwondingen in het luchtvaartuig (dodelijk, ernstig, licht).


BIJLAGE II

BELANGHEBBENDEN

a)

Lijst van belanghebbenden die informatie mogen ontvangen op grond van een besluit per geval in het kader van artikel 11, lid 4, of op grond van een algemeen besluit in het kader van artikel 11, lid 6:

1.

fabrikanten: ontwerpers en fabrikanten van luchtvaartuigen, motoren, propellers en luchtvaartuigonderdelen en -apparatuur, en hun respectieve samenwerkingsverbanden; ontwerpers en fabrikanten van luchtverkeersbeheersystemen en -componenten (air traffic management, ATM); ontwerpers en fabrikanten van systemen en -componenten voor luchtvaartnavigatiediensten (air navigation services, ANS); ontwerpers en fabrikanten van systemen en uitrusting die gebruikt worden aan de luchtzijde van luchtvaartterreinen;

2.

onderhoud: organisaties die zich bezighouden met onderhoud of revisie van luchtvaartuigen, motoren, propellers en luchtvaartuigonderdelen en -apparatuur; met installatie, modificatie, onderhoud, herstelling, revisie, vluchtverificatie of inspectie van luchtvaartnavigatiefaciliteiten; of met onderhoud of revisie van systemen, componenten en uitrusting aan de luchtzijde van luchtvaartterreinen;

3.

exploitanten: luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartuigexploitanten, en samenwerkingsverbanden van luchtvaartmaatschappijen en exploitanten; exploitanten van luchtvaartterreinen en samenwerkingsverbanden van exploitanten van luchtvaartterreinen;

4.

aanbieders van luchtvaartnavigatiediensten en aanbieders van specifieke ATM-functies;

5.

aanbieders van luchthavendiensten: organisaties belast met de grondafhandeling van luchtvaartuigen omvattende tanken, opstelling van de vrachtbrieven, laden, ijsvrij maken en slepen op een luchtvaartterrein; reddingsdiensten, brandbestrijding en andere hulpdiensten;

6.

luchtvaartopleidingsorganisaties;

7.

organisaties uit derde landen: officiële luchtvaartinstanties en ongevalsonderzoeksinstanties uit derde landen;

8.

internationale luchtvaartorganisaties;

9.

onderzoek: publieke of particuliere onderzoeklaboratoria, -centra of -organisaties; of universiteiten die zich bezighouden met luchtvaartveiligheidsonderzoek of -studies.

b)

Lijst van belanghebbenden die informatie kunnen ontvangen op basis van een besluit per geval in het kader van artikel 11, leden 4 en 5:

1.

piloten (op persoonlijke basis);

2.

luchtverkeersleiders (op persoonlijke basis) en ander met veiligheidstaken belast ATM/ANS-personeel;

3.

ingenieurs/technici/personeel voor de luchtverkeersveiligheidselektronica/luchtvaartmanagers (of luchtvaartterreinmanagers) (op persoonlijke basis);

4.

beroepsorganisaties van personeel dat veiligheidstaken verricht.


BIJLAGE III

VERZOEKEN OM INFORMATIE UIT HET EUROPEES CENTRAAL REGISTER

1.

Naam:

Functie/positie:

Bedrijf:

Adres:

Telefoon:

E-mail:

Datum:

Aard van de activiteiten:

Categorie van verzoeker (zie bijlage II bij Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart (1)):

2.

Gevraagde informatie (gelieve zo duidelijk mogelijk te omschrijven, onder vermelding van de betreffende datum/periode waarin u belang stelt):

 

3.

Reden voor het verzoek:

 

4.

Doel waarvoor de informatie zal worden gebruikt:

 

5.

Datum waartegen de informatie wordt gevraagd:

6.

Het ingevulde formulier moet per e-mail worden verstuurd naar: (contactpunt)

7.

Toegang tot informatie

Het contactpunt is niet verplicht de gevraagde informatie te bezorgen. Het mag de informatie alleen ter beschikking stellen indien het er alle vertrouwen in heeft dat het verzoek verenigbaar is met Verordening (EU) nr. 376/2014. De verzoeker verbindt zichzelf en zijn organisatie ertoe de informatie alleen te gebruiken voor het in punt 4 aangegeven doel. Tevens wordt eraan herinnerd dat de naar aanleiding van dit verzoek verstrekte informatie uitsluitend ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van de luchtvaartveiligheid als bepaald in Verordening (EU) nr. 376/2014 en niet voor andere doeleinden, zoals in het bijzonder de vaststelling van schuld of aansprakelijkheid, of voor commerciële doeleinden.

Het is de verzoeker niet toegestaan de verstrekte informatie aan wie dan ook bekend te maken zonder schriftelijke toestemming van het contactpunt.

Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan dit leiden tot een ontzegging van de toegang tot verdere informatie uit het Europees Centraal Register en, in voorkomend geval, tot het opleggen van sancties+.

8.

Datum, plaats en handtekening:


(1)  PB L 122, 24.4.2014, blz. 18.


24.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 122/44


VERORDENING (EU) Nr. 377/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 3 april 2014

tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 189, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (Global Monitoring for Environment and Security — GMES) was een initiatief inzake monitoring van de aarde dat onder leiding van de Unie stond en in een partnerschap met de lidstaten en het Europees Ruimteagentschap (European Space Agency — „ESA”) werd uitgevoerd. De oorsprong van GMES gaat terug tot mei 1998, toen bij de ontwikkeling van de ruimteactiviteiten in Europa betrokken instellingen een gemeenschappelijke verklaring het licht deden zien, bekend onder de naam „Baveno Manifest”. In het manifest werd een oproep gedaan tot een langetermijnverbintenis voor de ontwikkeling van diensten voor milieumonitoring vanuit de ruimte, met gebruikmaking en verdere ontwikkeling van Europese vaardigheden en technologieën. In 2005 maakte de EU de strategische keuze voor de ontwikkeling, samen met ESA, van een onafhankelijke Europese aardobservatiecapaciteit voor het aanbieden van diensten op het gebied van milieu en veiligheid.

(2)

Voortbouwend op dat initiatief zijn bij Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en de voorschriften voor de implementatie van de initiële operationele diensten daarvan vastgesteld.

(3)

Hoewel het bij Verordening (EU) nr. 911/2010 vastgestelde programma moet worden voortgezet in het kader van het nieuwe meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020, bepaald bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (4), moet het acroniem „GMES” worden vervangen door de naam „Copernicus” om de communicatie met het grote publiek te vergemakkelijken. De Commissie heeft het handelsmerk geregistreerd, zodat het kan worden gebruikt door de instellingen van de Unie en daarvoor een vergunning kan worden verstrekt aan andere belangstellende gebruikers, met name de aanbieders van kerndiensten.

(4)

Het programma Copernicus (Copernicus) is gebaseerd op een partnerschap tussen de Unie, ESA en de lidstaten. Het dient derhalve voort te bouwen op bestaande Europese en nationale capaciteiten en dient deze aan te vullen met nieuwe, gemeenschappelijk ontwikkelde activa. Om deze aanpak te verwezenlijken, dient de Commissie ernaar te streven een dialoog aan te gaan met ESA en de lidstaten die over relevante activa in de ruimte en in situ beschikken.

(5)

Om zijn doelstellingen te realiseren, dient Copernicus gebaseerd te zijn op een autonome capaciteit van de Unie voor satellietobservaties en dient het operationele diensten op het gebied van milieu, civiele bescherming en civiele beveiliging te bieden en daarbij nationale mandaten inzake officiële waarschuwingen volledig in acht te nemen. Het dient tevens gebruik te maken van de beschikbare bijdragende missies en in-situgegevens die in hoofdzaak door de lidstaten worden verstrekt. Copernicus moet zoveel mogelijk gebruik maken van de capaciteiten van de lidstaten voor satellietobservaties en -diensten. Copernicus dient tevens gebruik te maken van de capaciteiten van commerciële initiatieven in Europa en op die manier tevens bij te dragen tot de ontwikkeling van een levensvatbare commerciële ruimtevaartsector in Europa. Voorts dient de ontwikkeling van systemen voor het optimaliseren van datatransmissie te worden gestimuleerd teneinde de capaciteiten om te voldoen aan de groeiende vraag van de gebruiker naar quasi-realtime gegevens verder te vergroten.

(6)

Teneinde het gebruik van aardobservatietechnologieën door lokale overheden en door het midden- en kleinbedrijf (mkb) te bevorderen en te faciliteren, dienen speciale netwerken voor Copernicus-gegevensdistributie, waaronder nationale en regionale instanties, te worden bevorderd.

(7)

Copernicus dient tot doel te hebben accurate en betrouwbare informatie op het gebied van milieu en veiligheid te leveren, die op de behoeften van de gebruikers is afgestemd en dient ter ondersteuning van andere beleidsterreinen van de Unie, met name met betrekking tot de interne markt, vervoer, milieu, energie, civiele bescherming en civiele beveiliging, samenwerking met derde landen en humanitaire hulp.

(8)

Copernicus moet worden beschouwd als een Europese bijdrage aan de bouw van het Global Earth Observation System of Systems (GEOSS), dat ontwikkeld wordt in het kader van de Groep voor aardobservatie (GEO).

(9)

Copernicus moet worden uitgevoerd in overeenstemming met andere relevante instrumenten en maatregelen van de Unie, met name maatregelen op het gebied van milieu en klimaatverandering, en instrumenten op het gebied van veiligheid, bescherming van persoonsgegevens, concurrentievermogen en innovatie, cohesie, onderzoek, vervoer, mededinging en internationale samenwerking, alsmede met het Europese programma voor satellietnavigatiesystemen (Galileo en EGNOS). De Copernicusgegevens moeten blijven aansluiten bij de ruimtelijke referentiegegevens van de lidstaten alsmede met de uitvoeringsvoorschriften en de technische richtsnoeren van de infrastructuur voor ruimte-informatie in de Unie, zoals vastgesteld in Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (5). Het is ook de bedoeling dat Copernicus het gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (Shared Environmental Information System — SEIS), als bedoeld in de Mededeling van de Commissie van 1 februari 2008 met als titel: Naar een gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (SEIS), en activiteiten van de Unie op het gebied van reacties op noodsituaties aanvult. Copernicus moet worden uitgevoerd conform de doelstellingen van Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) over het hergebruik van overheidsinformatie, met name transparantie, het scheppen van voorwaarden die gunstig zijn voor de ontwikkeling van diensten, bijdragen tot economische groei en het scheppen van werkgelegenheid. Copernicusgegevens en Copernicusinformatie moeten kosteloos en open toegankelijk zijn ter ondersteuning van de digitale agenda voor Europa, als bedoeld in de Mededeling van de Commissie van 26 augustus 2010 met als titel: Een digitale agenda voor Europa.

(10)

Copernicus is een programma dat moet worden uitgevoerd in het kader van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei („Europa 2020”). Het dient ten goede te komen aan een groot aantal beleidsmaatregelen van de Unie en bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, met name door het ontwikkelen van een effectief ruimtebeleid dat de instrumenten aanreikt om enkele van de grootste wereldwijde problemen aan te pakken en de streefdoelen inzake klimaatverandering en duurzame energie te halen. Copernicus dient tevens de uitvoering van het Europees ruimtevaartbeleid en de groei van de Europese markten voor satellietgegevens en -diensten te ondersteunen.

(11)

Copernicus dient eveneens te profiteren van de resultaten van Horizon 2020, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7), in het bijzonder door de activiteiten daarvan op het gebied van onderzoek en innovatie voor toekomstige technologieën en toepassingen van aardobservatie waarbij gebruik wordt gemaakt van teledetectietechnologieën en technologieën en gegevens die gebaseerd zijn op observatie vanuit het luchtruim en in situ, om een antwoord te bieden op de grote maatschappelijke problemen. De Commissie moet zorg dragen voor passende synergie, transparantie en duidelijkheid met betrekking tot de verschillende aspecten van Copernicus.

(12)

De ontwikkeling van de ruimtecomponent van Copernicus dient te worden gebaseerd op een analyse van opties om op de veranderende behoeften van de gebruikers in te spelen, inclusief aankoop bij nationale/publieke missies en commerciële aanbieders in Europa, vaststelling van nieuwe speciale missies, internationale overeenkomsten die toegang bieden tot niet-Europese missies, en de Europese markt voor aardobservatiegegevens.

(13)

Voor de duidelijkheid en om de kosten gemakkelijker te kunnen beheersen, zal het door de Unie toegewezen maximumbedrag voor de uitvoering van de Copernicusactiviteiten worden uitgesplitst in verschillende categorieën. Niettemin moet de Commissie met het oog op de flexibiliteit en het soepel functioneren van Copernicus middelen van de ene naar de andere categorie kunnen overhevelen.

(14)

Het verlenen van operationele diensten hangt af van het goede functioneren, de continue beschikbaarheid en de veiligheid van de Copernicus-ruimtecomponent. Het alsmaar toenemende risico van botsingen met andere satellieten en ruimteafval is een ernstige bedreiging voor de Copernicus-ruimtecomponent. Daarom dienen de activiteiten van Copernicus de bescherming van zijn ruimtecomponent en de exploitatie ervan, ook tijdens de lancering van satellieten, te omvatten. In dat opzicht zou een pro rata bijdrage in de kosten van diensten die een dergelijke bescherming kunnen bieden, worden gefinancierd uit de aan Copernicus toegewezen begroting, waarbij de kosten zo strak mogelijk in de hand worden gehouden en met strikte inachtneming van het maximumbedrag van 26,5 miljoen EUR in huidige prijzen dat is vastgesteld bij deze verordening. Deze bijdrage moet uitsluitend voor de verstrekking van gegevens en diensten worden gebruikt en niet voor de aankoop van infrastructuur.

(15)

Met het oog op verbetering van de uitvoering van Copernicus en de langetermijnplanning ervan moet de Commissie een jaarlijks werkprogramma vaststellen, met inbegrip van een uitvoeringsplan voor de acties die vereist zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van Copernicus. Dat uitvoeringsplan moet toekomstgericht zijn en moet de acties beschrijven die nodig zijn voor de implementatie van Copernicus, rekening houdend met de veranderende gebruikersbehoeften en met de technologische ontwikkelingen.

(16)

De implementatie van de Copernicusdienstencomponent moet, gezien de complexiteit en de aan Copernicus toegewezen middelen, aan de hand van de technische specificaties geschieden. Daardoor zouden bovendien diensten gemakkelijker ingang kunnen vinden bij het publiek, aangezien gebruikers zo kunnen inspelen op de beschikbaarheid en de evolutie van diensten, alsmede op samenwerking met lidstaten en andere partijen. Om die reden dient de Commissie voor alle Copernicusdiensten technische specificaties vast te stellen en, voor zover nodig, te actualiseren ten aanzien van aspecten als werkingssfeer, architectuur, technischedienstenpakketten, indicatieve kostenverdeling en planning, prestatieniveaus, behoeften aan toegang tot ruimte- en in-situgegevens, evolutie, normen, archivering en verspreiding van gegevens.

(17)

De implementatie van de Copernicusruimtecomponent moet, gezien de complexiteit en de aan Copernicus toegewezen middelen, aan de hand van de technische specificaties geschieden. Om die reden dient de Commissie technische specificaties vast te stellen en, voor zover nodig, te actualiseren, met vermelding van de in het kader van de Copernicusruimtecomponent te ondersteunen activiteiten, alsmede de indicatieve kostenverdeling en planning daarvoor. Aangezien het de bedoeling is dat Copernicus wordt ontwikkeld op basis van investeringen die door de Unie, ESA en de lidstaten worden gedaan in het kader van de wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid, moeten in de activiteiten in het kader van de Copernicusruimtecomponent, waar passend, elementen van het langetermijnscenario (LTS) van ESA in aanmerking worden genomen. Het LTS is een document dat door ESA is opgesteld en up-to-date wordt gehouden; het bevat een algemeen kader voor de Copernicusruimtecomponent.

(18)

Copernicus dient door gebruikers gestuurd te zijn, waarvoor dus de voortdurende, daadwerkelijke participatie van de gebruikers vereist is met betrekking tot de definitie en beoordeling van de behoeften.

(19)

De internationale dimensie van Copernicus is van bijzonder belang bij de uitwisseling van gegevens en informatie en bij de toegang tot de observatie-infrastructuur. Een dergelijke uitwisseling is kostenefficiënter dan regelingen voor de aankoop van gegevens en versterkt de mondiale dimensie van Copernicus.

(20)

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) en de kaderovereenkomsten met kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten voorzien in deelneming door deze landen aan programma's van de Unie. Deelneming door andere derde landen en internationale organisaties moet door middel van het sluiten van specifieke internationale overeenkomsten mogelijk worden gemaakt.

(21)

De lidstaten, derde landen en internationale organisaties moeten kunnen bijdragen aan de programma's op basis van passende overeenkomsten.

(22)

De algehele verantwoordelijkheid voor Copernicus dient bij de Commissie te berusten. Zij moet de prioriteiten vastleggen en zorgen voor de algehele coördinatie van en het algehele toezicht op Copernicus. Dit dient eveneens bijzondere inspanningen te omvatten om het publiek bewuster te maken van het belang van de ruimtevaartprogramma's voor de Europese burgers. Zij moet het Europees Parlement en de Raad tijdig alle relevante informatie over Copernicus verstrekken.

(23)

Bij de uitvoering van Copernicus dient de Commissie, in voorkomend geval, een beroep te doen op Europese intergouvernementele organisaties waarmee zij reeds een partnerschap heeft, in het bijzonder ESA, voor de technische coördinatie van de Copernicusruimtecomponent, de omschrijving van de systeemarchitectuur, de ontwikkeling en het aanbesteden van ruimtemissies, de toegang tot gegevens en de uitvoering van specifieke missies. Voorts dient de Commissie een beroep te doen op de Europese Organisatie voor de exploitatie van meteorologische satellieten (European Organisation for the Exploitation of Meteorological Satellites — EUMETSAT) voor de uitvoering van specifieke missies overeenkomstig het mandaat en de deskundigheid van EUMETSAT.

(24)

Gelet op de partnerschapsdimensie van Copernicus en ter voorkoming van overlapping van technische deskundigheid moet de uitvoering van Copernicus worden gedelegeerd aan entiteiten met de passende technische en beroepsbekwaamheid. Deze entiteiten moeten worden aangemoedigd om de uitvoering van die taken tot op een passend niveau voor concurrentie op te stellen, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad („het financieel reglement”) (8).

(25)

Copernicus dient een dienstencomponent te omvatten, die informatie biedt op het gebied van monitoring van de atmosfeer, zeemonitoring, landmonitoring, monitoring van de klimaatverandering, crisisbeheersing, en veiligheid. In het bijzonder dient Copernicus informatie te verstrekken over de toestand van de atmosfeer op lokaal, nationaal, Europees en mondiaal niveau, informatie over de toestand van de oceanen, mede door het opzetten van een speciale Europese groepering voor de monitoring van het mariene milieu, informatie betreffende landmonitoring ter ondersteuning van de uitvoering van lokale, nationale en Europese beleidsmaatregelen, informatie ter ondersteuning van de aanpassing aan of de mitigatie van klimaatverandering, geospatiale informatie ter ondersteuning van crisisbeheersing, met inbegrip van preventiemaatregelen, en civiele bescherming met inbegrip van ondersteuning van het externe optreden van de Unie. De Commissie dient passende contractuele regelingen vast te stellen ter bevordering van de continuïteit van de dienstverlening.

(26)

Bij de uitvoering van de dienstencomponent van Copernicus kan de Commissie, voor zover naar behoren gerechtvaardigd door de bijzondere aard van de maatregelen en de specifieke deskundigheid, een beroep doen op bevoegde entiteiten, zoals het Europees Milieuagentschap, het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex), het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (European Maritime Safety Agency — EMSA) en het Satellietcentrum van de Europese Unie (SATCEN), het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op middellange termijn (European Centre for Medium Range Weather Forecasts — ECMWT) en andere relevante Europese agentschappen, groepen of consortia van nationale organen, of een bevoegd orgaan dat in aanmerking kan komen voor een delegatie overeenkomstig het financieel reglement. Bij het besluit om die taken aan een bepaalde entiteit toe te vertrouwen dient naar behoren rekening te worden gehouden met de kosteneffectiviteit daarvan en met de gevolgen voor de beheersstructuur en de financiële en personele middelen van het orgaan.

(27)

Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Commissie is actief betrokken geweest bij het GMES-initiatief en bij de uitvoering van de uit hoofde van Verordening (EU) nr. 911/2010 ingestelde initiële operationele diensten van GMES. De Commissie moet voor de uitvoering van Copernicus een beroep blijven doen op de wetenschappelijke en technische ondersteuning van het JRC.

(28)

Openbare aanbestedingen van de met de uitvoering van Copernicus belaste entiteiten moeten voldoen aan de regels van de Unie of aan gelijkwaardige internationale normen, voor zover zulks toelaatbaar is krachtens de bepalingen inzake overheidsopdrachten in het financieel reglement. Specifieke aanpassingen aan deze regels, alsmede de verlengingsregelingen voor lopende contracten, moeten in de desbetreffende delegatieovereenkomsten worden bepaald. De openbare aanbesteding is in de eerste plaats gericht op kosteneffectiviteit, kosten- en risicobeheersing en vergroting van de efficiëntie en vermindering van de afhankelijkheid van één enkele leverancier. Er moet worden gezorgd voor een open toegang en eerlijke mededinging in de gehele industriële bevoorradingsketen, alsmede voor een evenwichtig aanbod aan mogelijkheden tot deelname van het bedrijfsleven op alle niveaus, waaronder met name nieuwe marktdeelnemers en het mkb. Mogelijk misbruik van dominante positie en misbruik van langdurige afhankelijkheid van één leverancier moeten worden voorkomen. Om de aan de programma's verbonden risico's te beperken, om afhankelijkheid van één enkele leveringsbron te voorkomen en om een betere controle van Copernicus, de kosten en het tijdschema te waarborgen, is het van belang waar nodig van meerdere leveringsbronnen gebruik te maken. Daarnaast moet de ontwikkeling van de Europese industrie op alle gebieden die verband houden met aardobservatie worden beschermd en gestimuleerd, in overeenstemming met de internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is.

(29)

Het risico dat een overeenkomst slecht of helemaal niet wordt uitgevoerd, moet zo veel mogelijk worden beperkt. Daartoe moeten de contractanten aantonen dat zij de uitvoering van de overeenkomst ook op lange termijn kunnen garanderen wat betreft de gedane toezeggingen en de looptijd van het contract. Met het oog hierop moeten aanbestedende instanties, waar passend, eisen stellen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de levering en de verrichting van diensten. Daarnaast mogen de aanbestedende instanties bij het aankopen van goederen en diensten van gevoelige aard specifieke eisen formuleren voor dergelijke aankopen, met name inzake het waarborgen van de veiligheid van informatie. De industrie van de Unie moet de mogelijkheid krijgen voor bepaalde elementen en diensten een beroep te doen op bronnen buiten de Unie wanneer is aangetoond dat dit aanzienlijke kosten- en kwaliteitsvoordelen oplevert, waarbij echter rekening moet worden gehouden met het strategische karakter van Copernicus en met de vereisten van de Unie op het gebied van beveiliging en controle van de uitvoer. Er moet profijt worden getrokken van investeringen, alsook van de ervaring en de competentie van het bedrijfsleven, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de regels voor de openbare aanbesteding worden nageleefd.

(30)

Voor een betere evaluatie van de totale kosten van een product, dienst of werk waarop wordt ingeschreven, inclusief daarmee verbonden operationele kosten op lange termijn, moeten de totale kosten tijdens de nuttige levenscyclus van het product, de dienst of het werk waarop wordt ingeschreven, waar nodig in beschouwing worden genomen tijdens de aanbesteding, door middel van een benadering op basis van kosteneffectiviteit, zoals een berekening van levenscycluskosten in het geval van aanbesteding op basis van het criterium van gunning aan de economisch voordeligste inschrijver. Daartoe moet de aanbestedende instantie ervoor zorgen dat de methodologie voor het berekenen van de kosten van de nuttige levenscyclus van een product, dienst of werk, uitdrukkelijk wordt vermeld in de documenten van de overeenkomst of in het bestek en dat de nauwkeurigheid van de door de inschrijvers verstrekte informatie ermee kan worden gecontroleerd.

(31)

De aanbestedende dienst moet eerlijke mededingingsvoorwaarden kunnen herstellen wanneer een of meerdere ondernemingen voorafgaand aan een aanbesteding reeds over voorkennis beschikt c.q. beschikken aangaande de met de aanbesteding verbonden activiteiten. Ook moet hij een opdracht in de vorm van een opdracht met voorwaardelijke tranches kunnen plaatsen, onder bepaalde voorwaarden in het kader van de uitvoering van een contract een wijziging door middel van aanhangsels bij dat contract kunnen introduceren, of zelfs een minimumniveau van uitbesteding aan onderaannemers opleggen. Als gevolg van de technologische onzekerheden waardoor Copernicus gekenmerkt wordt, ten slotte, kunnen de prijzen van openbare aanbestedingen niet altijd nauwkeurig worden vastgesteld en derhalve is het wenselijk contracten met een specifieke vorm te sluiten, die geen vaste en definitieve prijs vaststellen maar wel clausules bevatten voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie.

(32)

Copernicus moet binnen zijn maximumbedrag worden gehouden door de technische risico's en planningsrisico's, en de daaraan verbonden kosten, zoveel mogelijk te beperken, en daarom moet maximaal gebruik worden gemaakt van eerdere financiële en infrastructurele investeringen van de openbare sector, alsook van de industriële ervaring en competentie die in het kader van GMES via dergelijke investeringen werd opgebouwd. Dit zou in het bijzonder moeten gelden voor de ruimte- en grondsegmentcomponenten die het ESA en de eraan deelnemende landen herhaaldelijk hebben ontwikkeld in het kader van het optioneel programma GMES-ruimtecomponent, medegefinancierd door de Unie. In dat laatste geval dient de aanbestedende overheid het gebruik van de procedure van gunning via onderhandelingen, zonder voorafgaande bekendmaking van een opdracht of een vergelijkbare publicatie, in overweging te nemen.

(33)

Om de Copernicusdoelstelling op duurzame grondslag te realiseren, moeten de activiteiten van de diverse partners die bij Copernicus zijn betrokken, worden gecoördineerd, en moet een diensten- en observatiecapaciteit die aan de gebruikersbehoeften beantwoordt, worden ontwikkeld, opgezet en geëxploiteerd. Een comité (het Copernicuscomité) zal de Commissie in dit verband bijstaan bij het verzorgen van de coördinatie van de bijdragen die aan Copernicus worden geleverd door de Unie, de lidstaten en de intergouvernementele organisaties, alsmede door de coördinatie van de private sector, teneinde optimaal gebruik te maken van de bestaande capaciteiten en de tekortkomingen te signaleren die op Unieniveau moeten worden aangepakt. Het moet de Commissie ook ter zijde staan bij haar toezicht op een coherente uitvoering van Copernicus. Aangezien goed publiek beheer vereist dat een uniform beheer van Copernicus, een snellere besluitvorming en een gelijke toegang tot de informatie worden gewaarborgd, moeten vertegenwoordigers van de met uitvoeringstaken inzake begroting belaste entiteiten betrokken kunnen worden bij de werkzaamheden van het Copernicuscomité. Om dezelfde redenen moeten vertegenwoordigers van derde landen of internationale organisaties die een internationale overeenkomst met de Unie hebben gesloten, betrokken kunnen worden bij de werkzaamheden van het Copernicuscomité indien beveiligingsvereisten dat niet beletten en overeenkomstig de bepalingen van een dergelijke overeenkomst. Deze vertegenwoordigers hebben geen stemrecht in het Copernicuscomité.

(34)

De werkzaamheden van de entiteiten waaraan de Commissie uitvoeringstaken heeft gedelegeerd, moeten tevens worden getoetst aan prestatie-indicatoren. Hierdoor zou het Europees Parlement en de Raad een indicatie worden verschaft van de bij de uitvoering van de operationele Copernicusdiensten en Copernicus geboekte vooruitgang.

(35)

De registratie- en vergunningsvoorwaarden voor GMES-gebruikers en de criteria voor het beperken van de toegang tot GMES-specifieke gegevens en GMES-dienstinformatie zijn vastgesteld in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013 (9) van de Commissie.

(36)

De in het kader van Copernicus geproduceerde gegevens en informatie moeten volledig, open en kosteloos toegankelijk zijn, behoudens passende voorwaarden en beperkingen, zodat die gegevens en informatie zoveel mogelijk worden gebruikt en gedeeld, en de markten voor Europese aardobservatiegegevens, en meer bepaald de downstreamsector, worden versterkt om de groei en het scheppen van werkgelegenheid te bevorderen.

(37)

De Commissie dient samen te werken met gegevensverstrekkers om de vergunningsvoorwaarden voor gegevens van derden overeen te komen, teneinde het gebruik daarvan binnen Copernicus te vergemakkelijken, in overeenstemming met deze verordening en de toepasselijke rechten van derden.

(38)

Er moet rekening worden gehouden met de in het kader van het GMES-ruimtecomponentprogramma toegekende toegangsrechten tot gegevens van de Sentinel-satellieten van Copernicus, zoals op 24 september 2013 door het programmacomité aardobservatie van ESA goedgekeurd.

(39)

Aangezien Copernicus een civiel programma is dat onder civiele controle staat, dient prioriteit te worden gegeven aan de verwerving van gegevens en de vervaardiging van informatie, met inbegrip van hogeresolutiebeelden, die geen risico of bedreiging voor de veiligheid van de Unie of haar lidstaten vormen. Echter, aangezien bepaalde Copernicusgegevens en bepaalde Copernicusinformatie wellicht bescherming vereisen, moeten, opdat dergelijke informatie binnen de werkingssfeer van deze verordening veilig kan circuleren, alle Copernicusdeelnemers een graad van bescherming van gerubriceerde EU-informatie waarborgen die gelijkwaardig is aan die waarin wordt voorzien door de veiligheidsvoorschriften in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (10) en door de beveiligingsvoorschriften van de Raad in de bijlagen bij Besluit 2013/488/EU van de Raad (11).

(40)

Aangezien bepaalde Copernicusgegevens en bepaalde Copernicusinformatie, met inbegrip van hogeresolutiebeelden, van invloed kunnen zijn op de veiligheid van de Unie of van haar lidstaten, moet de Raad in met redenen omklede gevallen worden gemachtigd om maatregelen vast te stellen teneinde naar risico's en dreigingen voor de veiligheid van de Unie of haar lidstaten te handelen.

(41)

De Unie dient alle materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van Copernicus in eigendom te hebben. Voor een goede naleving van fundamentele met eigendom verbonden rechten, moeten passende overeenkomsten met de bestaande eigenaars worden gesloten. De bepaling inzake eigendom van immateriële activa, zoals in deze verordening is opgenomen, behoort geen betrekking te hebben op immateriële activa die volgens de nationale wetten niet overdraagbaar zijn. Het feit dat de Unie de eigendom heeft, dient de mogelijkheid voor de Unie om, overeenkomstig deze verordening en waar dat passend wordt geacht op basis van een beoordeling per geval, deze activa beschikbaar te stellen voor derde partijen of er afstand van te doen, onverlet te laten. De Unie dient in het bijzonder de mogelijkheid te hebben om de intellectuele-eigendomsrechten die voortvloeien uit werkzaamheden in het kader van Copernicus over te dragen of in licentie te geven, in het belang van een intensief gebruik van de Copernicusdiensten door downstreamgebruikers.

(42)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, administratieve en financiële sancties overeenkomstig het financieel reglement.

(43)

Aangezien Copernicus een complex programma is, moet de Commissie worden bijgestaan door onafhankelijke deskundigen uit een brede groep van belanghebbenden, waaronder met name door de lidstaten aangeduide beveiligingsdeskundigen, vertegenwoordigers van Copernicusgebruikers en van relevante nationale entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de ruimtevaart, die haar de noodzakelijke technische en wetenschappelijke expertise alsmede interdisciplinaire en sectordoorsnijdende perspectieven bieden, met inachtneming van de relevante bestaande initiatieven op Unie-, nationaal en regionaal niveau.

(44)

Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen wat betreft de vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma, de technische specificaties voor de dienst- en ruimtecomponenten, de beveiligingsaspecten en de maatregelen voor het bevorderen van de convergentie tussen de lidstaten bij het gebruik van de Copernicusgegevens en Copernicusinformatie en hun toegang tot de technologie en ontwikkeling op het gebied van aardobservatie, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(45)

Aangezien Copernicus door de gebruikers ervan gestuurd wordt, is de voortdurende, daadwerkelijke participatie van de gebruikers vereist met betrekking tot de definitie en beoordeling van de behoeften. Om de waarde van de gebruikers te verhogen, moet actief naar hun inbreng worden gevraagd door middel van een regelmatig overleg met de eindgebruikers in zowel de publieke als particuliere sector. Daartoe moet een werkgroep worden ingesteld (het „gebruikersforum”) om het Copernicuscomité te helpen bij het bepalen van gebruikersbehoeften, de controle op de verrichte diensten en de coördinatie van publieke gebruikers.

(46)

De bevoegdheid om wetgevingshandelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot de gegevensvereisten die nodig zijn voor de operationele diensten, de voorwaarden en de procedures voor de toegang tot en de registratie en het gebruik van Copernicusgegevens en Copernicusinformatie, de specifieke technische criteria die nodig zijn om te voorkomen dat Copernicusgegevens en Copernicusinformatie worden verstoord en de criteria en procedures voor de beperking van de verwerving of verspreiding van Copernicusgegevens en Copernicusinformatie als gevolg van met elkaar botsende rechten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot de passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(47)

De uit hoofde van deze verordening gefinancierde maatregelen moeten worden gemonitord en geëvalueerd, zodat de nodige aanpassingen kunnen worden aangebracht en nieuwe ontwikkelingen in aanmerking kunnen worden genomen. Meer bepaald moet bij de evaluatie worden onderzocht welke gevolgen het beleid ten aanzien van Copernicusgegevens en Copernicusinformatie heeft voor belanghebbenden en downstreamgebruikers, en wat voor invloed het heeft op het bedrijfsleven en op nationale en particuliere investeringen in aardobservatie-infrastructuren. In de evaluatie moet ook de mogelijke toekomstige betrokkenheid van relevante Europese agentschappen, zoals het Europees GNSS-Agentschap (GSA), aan bod komen. Om optimale resultaten te behalen en te profiteren van de kennis en deskundigheid die tijdens de uitvoeringsfasen van Copernicus zijn opgebouwd, moeten voor de toekomstige planning nieuwe organisatiemodellen worden onderzocht, om een langdurige economische inzet te waarborgen.

(48)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van Copernicus, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt omdat het programma ook pan-Europese capaciteit zal omvatten en afhankelijk is van de verlening van diensten in alle lidstaten die op Unieniveau moet worden gecoördineerd, en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel 5 neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(49)

In deze verordening worden financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag vormen, in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (13), in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

(50)

De financieringsperiode van deze verordening dient in overeenstemming te worden gebracht met die welke is opgenomen in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad. Bijgevolg is deze verordening van toepassing met ingang 1 januari 2014.

(51)

Verordening (EU) nr. 911/2010 dient derhalve te worden ingetrokken om een passend kader voor beheer en financiering te scheppen en om ervoor te zorgen dat Copernicus volledig operationeel is. Elke maatregel die op grond van Verordening (EU) nr. 911/2010 wordt vastgesteld, moet van toepassing blijven, teneinde de continuïteit ervan te verzekeren,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE EN FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden Copernicus, het programma van de Europese Unie voor aardobservatie en -monitoring („Copernicus”), alsmede de voorschriften betreffende de uitvoering ervan vastgesteld.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Copernicus, dat voortbouwt op de bestaande nationale en Europese vermogens en de continuïteit waarborgt van de activiteiten die plaats hebben gevonden in het kader van het Europees programma voor monitoring van de aarde, is een civiel programma dat uitgaat van de behoeften van de gebruiker en onder civiele controle staat.

2.   Copernicus bestaat uit de volgende onderdelen:

a)

een dienstencomponent die informatie biedt op de volgende gebieden: monitoring van de atmosfeer, monitoring van het mariene milieu, landmonitoring monitoring van de klimaatverandering, crisisbeheersing en veiligheid;

b)

een ruimtecomponent die voor duurzame satellietobservatie voor de onder a), genoemde dienstensectoren zorgt;

c)

een in-situ component die voor gecoördineerde toegang tot observaties door middel van lucht-, zee- en grondinstallaties voor de onder a), genoemde dienstensectoren zorgt.

3.   Er zullen passende verbindingen en interfaces tussen de in lid 2 bedoelde componenten tot stand worden gebracht.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:

1)   „Specifieke missies”: aardobservatiemissies vanuit de ruimte voor gebruik en geëxploiteerd in Copernicus, met name de Sentinel-missies.

2)   „Bijdragende missies”: aardobservatiemissies vanuit de ruimte die gegevens ter beschikking van Copernicus stellen ter aanvulling van gegevens van specifieke missies.

3)   „Gegevens van specifieke missies”: uit de ruimte afkomstige aardobservatiegegevens van specifieke missies voor gebruik in Copernicus.

4)   „Gegevens van bijdragende missies”: uit de ruimte afkomstige aardobservatiegegevens van bijdragende missies waarvoor een vergunning wordt verstrekt of die ter beschikking worden gesteld voor gebruik in Copernicus.

5)   „In-situgegevens”: observatiegegevens van grond-, zee- of luchtsensoren, alsmede referentie- en aanvullende gegevens waarvoor een vergunning wordt verstrekt of die ter beschikking worden gesteld voor gebruik in Copernicus.

6)   „Gegevens en informatie van derden”: gegevens en informatie die buiten het toepassingsgebied van Copernicus worden gegenereerd en die nodig zijn voor de verwezenlijking van de Copernicusdoelstellingen.

7)   „Copernicusgegevens”: gegevens van specifieke missies, gegevens van bijdragende missies en in-situgegevens.

8)   „Copernicusinformatie”: van de in artikel 5, lid 1, bedoelde Copernicusdiensten afkomstige informatie als resultaat van verwerking of modellering van Copernicusgegevens.

9)   „Copernicusgebruikers”:

a)

Copernicuskerngebruikers: instellingen en organen van de Unie, Europese, nationale, regionale of lokale instanties die belast zijn met de vaststelling, uitvoering, handhaving of monitoring van een overheidsdienst of -beleid op de gebieden als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder a);

b)

onderzoeksgebruikers: universiteiten of andere onderzoeks- en onderwijsorganisaties;

c)

commerciële en particuliere gebruikers;

d)

liefdadigheidsinstellingen, non-gouvernementele organisaties en internationale organisaties.

Artikel 4

Doelstellingen

1.   Copernicus draagt bij aan de volgende algemene doelstellingen:

a)

monitoren van de aarde ter ondersteuning van de milieubescherming en de inspanningen gericht op civiele bescherming en civiele beveiliging;

b)

het maximaliseren van de sociaaleconomische voordelen, ter ondersteuning van de Europa 2020-strategie en de daaraan verbonden doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve groei door middel van het bevorderen van aardobservatie in toepassingen en diensten;

c)

het bevorderen van de ontwikkeling van een concurrerende Europese ruimte- en dienstensector en het maximaliseren van de kansen voor het Europese bedrijfsleven om innoverende aardobservatiesystemen en -diensten te ontwikkelen en aan te bieden;

d)

het verzekeren van autonome toegang tot milieukennis en tot sleuteltechnologieën voor aardobservatie- en geoinformatiediensten, zodat Europa in staat is tot onafhankelijke besluitvorming en zelfstandig optreden;

e)

het ondersteunen van en bijdragen aan Europees beleid, alsmede het bevorderen van mondiale initiatieven zoals GEOSS.

2.   Ter verwezenlijking van de in lid 1 genoemde algemene doelstellingen heeft Copernicus de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het leveren aan Copernicusgebruikers van nauwkeurige en betrouwbare gegevens en informatie, verstrekt op lange termijn en op duurzame wijze, die de in artikel 5, lid 1, genoemde diensten mogelijk maken en voldoen aan de eisen van de Copernicuskerngebruikers;

b)

het verlenen van duurzame en betrouwbare toegang tot satellietgegevens en -informatie van een autonome Europese aardobservatiecapaciteit met consistente technische specificaties, die voortbouwt op bestaande Europese en nationale middelen en capaciteiten en deze indien nodig aanvult;

c)

het bieden van duurzame en betrouwbare toegang tot in-situgegevens, met name dankzij bestaande, op Europees en nationaal niveau operationele vermogens en mondiale waarnemingssystemen en -netwerken.

3.   De verwezenlijking van de in de leden 1 en 2 genoemde doelstellingen wordt gemeten aan de hand van de volgende resultaatindicatoren:

a)

Copernicusgegevens en Copernicusinformatie die worden verstrekt in overeenstemming met de respectieve eisen ten aanzien van de dienstverlening op de gebieden milieu, civiele bescherming en veiligheid;

b)

toenemende vraag naar Copernicusgegevens en -informatie, gemeten aan de toename van het aantal gebruikers, aan de hoeveelheid geraadpleegde gegevens en informatie met meerwaarde, aan de toename van de downstreamdiensten, en de toename van de verspreiding in de lidstaten en de Unie;

c)

gebruik van Copernicusgegevens en -informatie door instellingen en organen van de Unie, internationale organisaties en Europese, nationale, regionale en lokale instanties, met inbegrip van het acceptatie- en tevredenheidsniveau onder de gebruikers, alsmede de voordelen voor de Europese samenlevingen;

d)

marktpenetratie, daaronder begrepen groei van bestaande markten en creatie van nieuwe markten en concurrentievermogen van de Europese downstreamexploitanten;

e)

duurzame beschikbaarheid van Copernicusgegevens ter ondersteuning van Copernicusdiensten.

Artikel 5

Dienstencomponent van Copernicus

1.   De dienstencomponent van Copernicus omvat de volgende diensten:

a)

de atmosferische monitoringdienst, die informatie verstrekt over de kwaliteit van de lucht op Europese schaal en de chemische samenstelling van de atmosfeer op wereldwijde schaal. Hij verstrekt met name informatie voor de systemen voor monitoring van de luchtkwaliteit op lokale en nationale schaal en moet een bijdrage leveren aan de monitoring van de atmosferische samenstelling van klimaatvariabelen, inclusief, waar haalbaar, de interactie met bosbedekking;

b)

de monitoringdienst voor het mariene milieu, die informatie verstrekt over de toestand en dynamiek van fysieke ecosystemen van oceaan en zee voor de wereldwijde oceaangebieden en de Europese regionale zeegebieden, ter ondersteuning van de veiligheid op zee, bijdrage aan het monitoren van afvalstromen, het mariene milieu, kust- en poolgebieden en van mariene hulpbronnen, en meteorologische voorspellingen en monitoring van het klimaat;

c)

de landmonitoringdienst, die informatie verstrekt over bodemgebruik en bodembedekking, de cryosfeer, klimaatverandering en biogeofysische variabelen, met inbegrip van de dynamiek daarvan, ter ondersteuning van de mondiale-tot-lokale milieumonitoring van biodiversiteit, bodem, binnen- en kustwateren, bossen en vegetatie en natuurlijke hulpbronnen, alsmede bij de algemene uitvoering van beleid op het gebied van milieu, landbouw, ontwikkeling, energie, stadsplanning, infrastructuur en vervoer;

d)

de dienst voor klimaatverandering, die informatie verstrekt om het kennisbestand te vergroten ter ondersteuning van beleidsmaatregelen met het oog op adaptatie aan de klimaatverandering of mitigatie van de effecten hiervan. Hij draagt in het bijzonder bij aan de beschikbaarstelling van essentiële klimaatvariabelen, klimaatanalyses, -projecties en -indicatoren op tijd- en ruimteschalen die relevant zijn voor de adaptatie- en mitigatiestrategieën voor de diverse gebieden die voor de Unie van sectoraal en maatschappelijk nut zijn;

e)

de dienst voor het beheer van noodsituaties, die informatie verstrekt voor de reactie op noodsituaties in verband met verschillende soorten rampen, waaronder meteorologische noodsituaties, geofysische rampen, opzettelijke en per ongeluk door de mens veroorzaakte rampen en andere humanitaire rampen, alsmede voor activiteiten met het oog op preventie, paraatheid, respons en herstel;

f)

de veiligheidsdienst, die informatie verstrekt voor het oplossen van de civiele-veiligheidsproblemen van Europa door het vermogen inzake crisispreventie, paraatheid en respons te verbeteren, met name ten behoeve van grensbewaking en surveillance op zee, maar ook door ondersteuning van het externe optreden van de Unie, onverminderd eventuele samenwerkingsregelingen tussen de Commissie en diverse organen van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid, met name het Satellietcentrum van de Europese Unie.

2.   Bij het verstrekken van de in lid 1 bedoelde diensten wordt rekening gehouden met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, wordt gezorgd voor kosteneffectiviteit en decentralisatie, voor zover nodig, en worden bestaande ruimte, in-situ- en referentiegegevens en -capaciteiten van de lidstaten op Europees niveau geïntegreerd om dubbel werk te voorkomen. Aanschaf van nieuwe gegevens die bestaande bronnen dupliceren wordt vermeden, tenzij het gebruik van bestaande of opwaardeerbare gegevenspakketten technisch niet mogelijk of niet kostenefficiënt is of niet tijdig kan geschieden.

De diensten voorzien in stringente kwaliteitsbewakingssystemen en verstrekken informatie over het niveau van de dienstverlening, onder meer vanuit het oogpunt van beschikbaarheid, betrouwbaarheid, kwaliteit en tijdigheid.

3.   Om ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde diensten zich verder ontwikkelen en dat de publieke sector daarvan gebruikmaakt, worden tevens de volgende activiteiten ondernomen:

a)

ontwikkelingsactiviteiten ter verbetering van de kwaliteit en prestaties van diensten, met inbegrip van de ontwikkeling en aanpassing ervan, ter vermijding of afzwakking van de operationele risico's en ter benutting van synergieën met aanverwante activiteiten, bijvoorbeeld in het kader van Horizon 2020;

b)

ondersteunende activiteiten in de vorm van maatregelen ter bevordering van het gebruik en de acceptatie van Copernicusgegevens en -informatie:

i)

door overheidsinstanties die belast zijn met de vaststelling, uitvoering, toepassing of monitoring van een overheidsdienst of -beleid op de gebieden als bedoeld in lid 1. Daartoe behoren ook capaciteitsopbouw en de ontwikkeling van standaardprocedures en -instrumenten om Copernicusgegevens en -informatie te integreren in de workflow van de gebruikers;

ii)

door andere gebruikers en downstreamtoepassingen. Daartoe behoren ook outreach-, opleidings- en verspreidingsactiviteiten.

Artikel 6

Ruimtecomponent van Copernicus

1.   De Copernicusruimtecomponent stelt satellietobservaties beschikbaar, voornamelijk voor gebruik door de in artikel 5, lid 1, bedoelde diensten.

2.   De Copernicusruimtecomponent bestaat uit specifieke missies en gegevens van bijdragende missies, en omvat de volgende activiteiten:

a)

beschikbaarstelling van satellietobservaties, met inbegrip van:

i)

de voltooiing, het onderhoud en de exploitatie van de specifieke missies, met inbegrip van het bepalen van de wijze waarop de satellieten worden ingezet, de monitoring en de controle van de satellieten, de ontvangst, verwerking, archivering en verspreiding van gegevens, de permanente kalibrering en de validering;

ii)

de levering van in-situgegevens voor de kalibrering en validering van observaties van specifieke missies;

iii)

de levering, archivering en verspreiding van gegevens van bijdragende missies ter aanvulling van gegevens van specifieke missies;

b)

activiteiten waarmee wordt tegemoetgekomen aan de veranderende behoeften van de gebruikers, met inbegrip van:

i)

de vaststelling van lacunes op het gebied van observaties en de specificatie van nieuwe specifieke missies op basis van de gebruikerseisen;

ii)

ontwikkelingen gericht op het moderniseren en aanvullen van de specifieke missies, met inbegrip van het ontwerp en de aankoop van nieuwe elementen van de desbetreffende ruimte-infrastructuur;

c)

bescherming van satellieten tegen het risico van botsingen met inachtneming van het ondersteuningskader voor ruimtebewaking en -monitoring;

d)

de veilige verwijdering van afgedankte satellieten.

Artikel 7

In-situcomponent van Copernicus

1.   De in-situcomponent van Copernicus verschaft toegang tot in-situgegevens, voornamelijk voor gebruik door de in artikel 5, lid 1, bedoelde Copernicusdiensten.

Deze component omvat de volgende activiteiten:

a)

levering van in-situgegevens aan de operationele diensten, met inbegrip van in-situgegevens van derden op internationaal niveau, op basis van bestaande capaciteiten;

b)

coördinatie en harmonisatie van de verzameling en levering van in-situgegevens;

c)

technische bijstand aan de Commissie betreffende de dienstvereisten voor in-situ-observatiegegevens;

d)

samenwerking met in-situ-exploitanten ter bevordering van de consistentie van ontwikkelingsactiviteiten in verband met de infrastructuur en netwerken voor in-situ-observatie;

e)

vaststelling van lacunes in de in-situ-observaties die niet met bestaande infrastructuur en netwerken kunnen worden verholpen, ook op mondiaal niveau, en remediëring daarvan, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel.

2.   De in-situgegevens worden gebruikt in Copernicus overeenkomstig de toepasselijke rechten van derden, waaronder die van de lidstaten, en de toepasselijke beperkingen op gebruik of herdistributie.

3.   Overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), van het financieel reglement kan de Commissie de activiteiten in het kader van de in-situcomponent geheel of gedeeltelijk toevertrouwen aan de in artikel 11, lid 1, van deze verordening bedoelde exploitanten van diensten of, indien een algehele coördinatie is vereist, aan het Europees Milieuagentschap.

Artikel 8

Financiële middelen

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van de in de artikelen 5, 6 en 7 bedoelde activiteiten bedraagt 4 291,48 miljoen EUR in huidige prijzen voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

2.   Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgesplitst in de volgende uitgavencategorieën in huidige prijzen:

a)

voor de in de artikelen 5 en 7 bedoelde activiteiten: 897,415 miljoen EUR;

b)

voor de in artikel 6 bedoelde activiteiten: 3 394,065 miljoen EUR, inclusief een maximumbedrag van 26,5 miljoen EUR voor de activiteiten bedoeld in artikel 6, lid 2, onder c).

3.   De Commissie kan middelen uit één uitgavencategorie, als vastgesteld in lid 2, onder a) en b), tot een maximum van 10 % van het in lid 2 bedoelde bedrag overhevelen naar een andere categorie. Als met de overheveling een totaalbedrag gemoeid is van meer dan 10 % van het in lid 1 bedoelde bedrag, raadpleegt de Commissie het Copernicuscomité overeenkomstig de in artikel 30, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure.

4.   Rente op voorfinancieringen die is betaald aan de entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de indirecte uitvoering van de begroting, wordt toegewezen aan activiteiten die het voorwerp van de delegatieovereenkomst of het contract tussen de Commissie en de betrokken entiteit vormen. Overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer openen de voor de indirecte uitvoering van de begroting verantwoordelijke entiteiten rekeningen die het mogelijk maken de middelen en de rente daarop te identificeren.

5.   De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen die in het meerjarig financieel kader zijn vastgesteld. Vastleggingen voor activiteiten waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan een begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.

6.   De financiële middelen voor Copernicus kunnen eveneens de kosten dekken voor voorbereidende, monitoring-, toezicht-, audit- en evaluatiewerkzaamheden die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor het beheer van Copernicus en voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, onder meer voor studies, bijeenkomsten, voorlichtings- en communicatiemaatregelen, alsmede de kosten van IT-netwerken voor informatieverwerking en gegevensuitwisseling.

7.   De Commissie kan de uitvoering van Copernicus opdragen aan de in artikel 58, lid 1, onder c), van het financieel reglement genoemde entiteiten. Indien op grond van artikel 10, lid 3, of artikel 11, lid 1, de begroting voor Copernicus via indirect beheer wordt uitgevoerd, dienen de aanbestedingsregels van de met begrotingsuitvoeringstaken belaste entiteiten van toepassing te zijn, voor zover zulks toelaatbaar is krachtens artikel 60 van het financieel reglement. Specifieke aanpassingen aan deze regels, alsmede de verlengingsregelingen voor lopende contracten, moeten in de desbetreffende delegatieovereenkomsten worden bepaald.

HOOFDSTUK II

BEHEER VAN COPERNICUS

Artikel 9

Rol van de Commissie

1.   De Commissie heeft de algemene verantwoordelijkheid voor Copernicus en voor de coördinatie van de verschillende componenten daarvan. Zij beheert de krachtens deze verordening toegewezen middelen en ziet toe op de uitvoering van Copernicus, onder meer wat betreft de vaststelling van de prioriteiten, de betrokkenheid van de gebruikers, de kosten, het tijdschema, de prestaties en aanbestedingen.

2.   De Commissie beheert, in opdracht van de Unie en binnen het kader van haar bevoegdheden, de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties, waarbij zij zorg draagt voor de coördinatie van Copernicus met activiteiten op nationaal, internationaal en Unieniveau.

3.   De Commissie faciliteert gecoördineerde bijdragen van de lidstaten die gericht zijn op de operationele dienstverlening en de beschikbaarheid op lange termijn van de nodige observatiegegevens.

4.   De Commissie ondersteunt de gewenste ontwikkeling van de Copernicusdiensten en zorgt voor de complementariteit, de samenhang en de koppeling tussen Copernicus en andere relevante beleidsterreinen, instrumenten, programma's en maatregelen van de Unie, zodat deze beleidsterreinen, instrumenten, programma's en maatregelen van Copernicusdiensten kunnen profiteren.

5.   De Commissie bevordert een op lange termijn stabiel investeringsklimaat en raadpleegt de stakeholders wanneer zij beslist producten van zowel de Coprnicusgegevens als de Copernicusinformatiediensten die onder deze verordening vallen, te wijzigen.

6.   De Commissie zorgt ervoor dat alle met uitvoeringstaken belaste entiteiten hun diensten aan alle lidstaten moeten aanbieden.

7.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de vastlegging van de gegevensvereisten die nodig zijn voor de ontwikkeling van de in artikel 5, lid 1, bedoelde Copernicusdienstencomponent.

8.   De Commissie stelt volgens de in artikel 30, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure uitvoeringshandelingen vast betreffende:

a)

de technische specificaties van de in artikel 5, lid 1, bedoelde dienstencomponent van Copernicus, wat de uitvoering ervan betreft;

b)

de technische specificaties van de in artikel 6 bedoelde ruimtecomponent van Copernicus, wat de uitvoering en de ontwikkeling ervan op basis van gebruikerseisen betreft.

9.   De Commissie verstrekt de lidstaten en het Europees Parlement tijdig alle relevante informatie inzake Copernicus, met name met betrekking tot risicobeheer, algemene kosten, jaarlijkse exploitatiekosten van elk significant onderdeel van de Copernicusinfrastructuur, tijdschema en prestaties, aanbestedingen en de evaluatie van het beheer inzake intellectuele eigendomsrechten.

Artikel 10

Rol van ESA

1.   De Commissie sluit met ESA een delegatieovereenkomst waarbij zij ESA belast met de volgende taken:

a)

zorgen voor de technische coördinatie van de Copernicusruimtecomponent;

b)

de omschrijving van de algemene systeemarchitectuur van de Copernicusruimtecomponent en de ontwikkeling ervan op basis van door de Commissie gecoördineerde gebruikerseisen;

c)

beheer van de toegewezen middelen;

d)

zorgen voor toezicht- en controleprocedures;

e)

de ontwikkeling van nieuwe specifieke missies;

f)

het aanbesteden van terugkerende specifieke missies;

g)

de uitvoering van specifieke missies, behoudens die door EUMETSAT worden uitgevoerd overeenkomstig lid 2 van dit artikel;

h)

de coördinatie van een tijdschema voor de toegang tot gegevens van bijdragende missies via Copernicusdiensten;

i)

het aanbesteden van toegangsrechten en het voeren van onderhandelingen over gebruiksvoorwaarden van gegevens van commerciële satellieten die nodig zijn voor de Copernicusdiensten als bedoeld in artikel 5, lid 1.

2.   De Commissie sluit een delegatieovereenkomst met EUMETSAT, waarbij zij EUMETSAT belast met de verantwoordelijkheid om specifieke missies uit te voeren en toegang te bieden tot gegevens van bijdragende missies, overeenkomstig het mandaat en de deskundigheid van EUMETSAT.

3.   De delegatieovereenkomsten met ESA en EUMETSAT worden gesloten op basis van een door de Commissie overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), van het financieel reglement vastgesteld delegatiebesluit.

4.   Overeenkomstig artikel 60 van het financieel reglement treden ESA en EUMETSAT, waar nodig, op als aanbestedende dienst die bevoegd is besluiten te nemen over de uitvoering en coördinatie van de aan hen gedelegeerde taken op het gebied van aanbestedingen.

5.   De delegatieovereenkomsten bepalen, voor zover nodig voor de gedelegeerde taken en begrotingsuitvoering, de algemene voorwaarden voor het beheer van de aan ESA en EUMETSAT toevertrouwde middelen, met inachtneming van, in voorkomend geval, de langetermijnscenario's van de ESA (LTS's). Zij bevatten met name de inzake ontwikkeling, aanbesteding en beheer van de Copernicusruimtecomponent uit te voeren acties, de desbetreffende financiering, de beheersprocedures, de toezicht- en controlemaatregelen, de maatregelen die van toepassing zijn bij een gebrekkige uitvoering van contracten qua kosten, tijdschema, prestatie en aanbesteding, alsmede de eigendomsregeling voor alle materiële en immateriële activa.

6.   De toezicht- en controlemaatregelen omvatten met name een systeem voor voorlopige kostenraming, systematische verstrekking van informatie aan de Commissie over de kosten en het tijdschema en, indien er een verschil is tussen de voorziene begrotingen, prestaties en tijdschema, corrigerende maatregelen om te waarborgen dat de activiteiten binnen de grenzen van de begrotingstoewijzingen worden gerealiseerd.

7.   Het Copernicuscomité wordt geraadpleegd over het in lid 3 bedoelde delegatiebesluit, volgens de in artikel 30, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure. Het Copernicuscomité wordt vooraf op de hoogte gesteld van de door de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, met ESA en EUMETSAT te sluiten delegatieovereenkomsten.

8.   De Commissie stelt het Copernicuscomité op de hoogte van de resultaten van de evaluatie van de inschrijvingen op aanbestedingen en van de door ESA en EUMETSAT met entiteiten uit de particuliere sector te sluiten contracten, met inbegrip van informatie over onderaanneming.

Artikel 11

Exploitanten van diensten

1.   Wanneer, gezien de bijzondere aard van de maatregel en de aanwezige specifieke deskundigheid, het specifieke mandaat en de specifieke werking en beheerscapaciteit, daartoe gegronde redenen bestaan, kan de Commissie uitvoeringstaken van de dienstencomponent door middel van delegatieovereenkomsten of contractuele regelingen aan onder meer de volgende entiteiten toevertrouwen:

a)

het Europees Milieuagentschap (EEA);

b)

het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex);

c)

het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA);

d)

het Satellietcentrum van de Europese Unie (SATCEN);

e)

het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op middellange termijn (ECWMT);

f)

andere relevante Europese agentschappen, groepen of consortia van nationale organen.

De delegatieovereenkomsten met de exploitanten van diensten worden gesloten op basis van een door de Commissie overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), van het financieel reglement vastgesteld delegatiebesluit.

2.   Bij het selecteren van de in lid 1 bedoelde entiteiten wordt naar behoren rekening gehouden met de kosteneffectiviteit van de hun toevertrouwde taken en met de gevolgen voor de beheersstructuur en de financiële en personele middelen van de entiteit.

3.   Het Copernicuscomité wordt geraadpleegd over het in lid 1 bedoelde delegatiebesluit, volgens de in artikel 30, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure. Het Copernicuscomité wordt vooraf op de hoogte gesteld van de door de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, met exploitanten van diensten te sluiten delegatieovereenkomsten.

Artikel 12

Werkprogramma van de Commissie

1.   De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling een jaarlijks werkprogramma voor Copernicus op, overeenkomstig artikel 84 van het financieel reglement.

2.   Het jaarlijks werkprogramma bevat een uitvoeringsplan met nadere details over acties die binnen de in de artikelen 5, 6 en 7 bedoelde Copernicuscomponenten vallen, is toekomstgericht en houdt rekening met ontwikkelingen op het gebied van gebruikersbehoeften en technologie.

3.   Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 4, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 13

Samenwerking met lidstaten

1.   De Commissie werkt samen met de lidstaten om de uitwisseling van gegevens en informatie tussen de Commissie en de lidstaten te verbeteren en de ontwikkeling te stimuleren van gegevensuitwisseling op regionaal en lokaal niveau. De Commissie zorgt ervoor dat de nodige gegevens en informatie voor Copernicus ter beschikking zijn. De bijdragende missies, diensten en in-situ-infrastructuur van de lidstaten vormen essentiële bijdragen aan Copernicus.

2.   De Commissie kan aan de hand van uitvoeringshandelingen maatregelen vaststellen om het gebruik van de Copernicusgegevens en -informatie door de lidstaten te bevorderen en hun toegang tot de technologie en ontwikkeling op het gebied van aardobservatie te ondersteunen. Dergelijke maatregelen mogen de vrije mededinging niet verstoren. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure.

HOOFDSTUK III

OVERHEIDSOPDRACHTEN

AFDELING I

Algemene beginselen betreffende openbare aanbestedingen

Artikel 14

Algemene beginselen

Onverminderd artikel 8, lid 7, en de noodzakelijke maatregelen die moeten worden genomen ter bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie of de publieke veiligheid of ter naleving van de bepalingen van de Unie inzake controle op de uitvoer, gelden voor Copernicus het financieel reglement, en in het bijzonder de beginselen van open toegang en eerlijke mededinging in de gehele industriële bevoorradingsketen, inschrijving op basis van transparante en tijdige informatie, duidelijke bekendmaking van de geldende voorschriften voor aanbestedingen, selectie- en gunningscriteria en alle andere noodzakelijk informatie die alle potentiële inschrijvers gelijke kansen bieden.

Artikel 15

Specifieke doelstellingen

Tijdens de aanbestedingsprocedure worden door de aanbestedende diensten in hun uitnodigingen tot inschrijving de volgende doelen nagestreefd:

a)

in de hele Unie een zo breed en open mogelijke deelname van alle ondernemingen bevorderen, met name van nieuwe spelers op de markt en van kleine en middelgrote ondernemingen, onder meer door het aanmoedigen van het gebruik van onderaanneming door de inschrijvers;

b)

vermijden van mogelijk misbruik van een dominante positie en afhankelijkheid van één leverancier;

c)

profijt trekken van eerdere overheidsinvesteringen en van de lessen die zijn geleerd, alsmede van de ervaring en de competentie van het bedrijfsleven, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de regels voor openbare aanbesteding worden nageleefd;

d)

waar passend ernaar streven te kiezen voor meer dan één leverancier, zodat Copernicus en de kosten en het tijdschema ervan beter controleerbaar zijn;

e)

waar passend rekening houden met de totale kosten gedurende de nuttige levenscyclus van het product, de dienst of het werk waarvoor wordt ingeschreven.

AFDELING II

Specifieke beginselen betreffende openbare aanbestedingen

Artikel 16

Scheppen van eerlijke mededingingsvoorwaarden

De aanbestedende dienst neemt de passende maatregelen om eerlijke mededingingsvoorwaarden te scheppen indien eerdere deelname van een marktdeelnemer aan activiteiten die verband houden met het voorwerp van de openbare aanbesteding:

a)

die marktdeelnemer aanzienlijk voordeel in de vorm van voorkennis kan opleveren, waardoor in twijfel kan worden getrokken of er sprake is van gelijke behandeling, of

b)

invloed heeft op de normale mededingingsvoorwaarden of de onpartijdigheid en de objectiviteit van de gunning of de uitvoering van de contracten.

De maatregelen mogen geen afbreuk doen aan de mededinging, de gelijke behandeling en de vertrouwelijkheid van de verzamelde gegevens over ondernemingen, hun commerciële betrekkingen en hun kostenstructuur. In dit opzicht houden de maatregelen rekening met de aard en de bijzonderheden van het beoogde contract.

Artikel 17

Gegevensbeveiliging

Bij opdrachten waarvoor gerubriceerde gegevens nodig zijn of die dergelijke gegevens vereisen en/of bevatten, vermeldt de aanbestedende dienst in de aanbestedingsstukken de maatregelen en voorschriften die noodzakelijk zijn om het vereiste beveiligingsniveau van deze gegevens te waarborgen.

Artikel 18

Betrouwbaarheid van levering

De aanbestedende instantie vermeldt in de aanbestedingsstukken haar voorschriften in verband met de betrouwbaarheid van de leveringen of de verrichting van diensten voor de uitvoering van het contract.

Artikel 19

Opdrachten met voorwaardelijke tranches

1.   De aanbestedende dienst kan de opdracht plaatsen in de vorm van een opdracht met voorwaardelijke tranches.

2.   De opdracht met voorwaardelijke tranches omvat een vaste tranche met een begrotingsvastlegging die resulteert in een vaste verplichting inzake de uitvoering van de voor deze tranche gegunde werken, leveringen of diensten, en een of meer voorwaardelijke tranches wat begroting en uitvoering betreft. In de aanbestedingsstukken worden de elementen vermeld die specifiek zijn voor opdrachten met voorwaardelijke tranches. Met name worden het voorwerp, de prijs of de wijze waarop deze wordt vastgesteld en de regelingen voor de levering van de goederen of diensten voor elke tranche in de stukken gedefinieerd.

3.   De verplichtingen van de vaste tranche vormen een samenhangend geheel; hetzelfde geldt voor de verplichtingen van elke voorwaardelijke tranche, rekening houdend met de verplichtingen van alle voorafgaande tranches.

4.   De uitvoering van elke voorwaardelijke tranche is afhankelijk van een beslissing van de aanbestedende dienst, die volgens de in de opdracht vastgestelde voorwaarden aan de contractant wordt meegedeeld. Wanneer een voorwaardelijke tranche niet of met vertraging wordt bevestigd, kan de contractant, indien dit in de opdracht voorzien is en onder de daarin vastgestelde voorwaarden, wachtgeld of een annuleringsvergoeding krijgen.

5.   Indien de aanbestedende dienst met betrekking tot een bepaalde tranche vaststelt dat de voor die tranche overeengekomen werken of diensten niet zijn uitgevoerd, kan hij, indien dit in de opdracht is voorzien en onder de daarin vastgestelde voorwaarden, schadevergoeding eisen en de opdracht beëindigen.

Artikel 20

Opdrachten tegen vergoeding op basis van gecontroleerde uitgaven

1.   De aanbestedende dienst kan kiezen voor een opdracht die, tot een bepaalde maximumprijs, geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven wordt vergoed, onder de in lid 2 genoemde omstandigheden.

De voor zulke opdrachten te betalen prijs bestaat uit de vergoeding van alle daadwerkelijk door de contractant bij de uitvoering van de opdracht gedane uitgaven, zoals die voor arbeidskosten, materialen, verbruiksgoederen en het gebruik van apparatuur en infrastructuur die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdracht. Deze uitgaven worden verhoogd met hetzij een vast bedrag voor algemene kosten en winst, hetzij een bedrag voor de algemene kosten en een aanmoedigingsvergoeding die afhangt van de verwezenlijking van doelstellingen inzake resultaten en tijdschema.

2.   De aanbestedende dienst kan kiezen voor een geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven vergoede opdracht indien het feitelijk onmogelijk is een precieze vaste prijs vast te stellen en indien redelijkerwijs kan worden aangetoond dat een dergelijke vaste prijs onevenredig hoog zou uitvallen als gevolg van de onzekerheden die inherent zijn aan de uitvoering van de opdracht doordat:

a)

de opdracht betrekking heeft op zeer complexe zaken of zaken waarvoor een beroep moet worden gedaan op een nieuwe technologie, en daardoor aanzienlijke technische onzekerheden met zich meebrengt, of

b)

de werkzaamheden waarop de opdracht betrekking heeft om operationele redenen onmiddellijk moeten beginnen, terwijl nog geen vaste en definitieve totaalprijs kan worden vastgesteld doordat sprake is van significante onzekerheden of de uitvoering van de opdracht ten dele afhankelijk is van de uitvoering van andere opdrachten.

3.   De maximumprijs van een opdracht die geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven wordt vergoed is de maximaal te betalen prijs. De maximumprijs mag slechts worden overschreden in naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen en met voorafgaande instemming van de aanbestedende dienst.

4.   In de aanbestedingsstukken voor geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven vergoede opdrachten worden de volgende zaken vastgelegd:

a)

de aard van de opdracht, namelijk dat het gaat om een opdracht die, tot een bepaalde maximumprijs, geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven wordt vergoed;

b)

voor een ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven vergoede opdracht, de onderdelen van de opdracht waarvoor de gecontroleerde uitgaven gelden;

c)

de hoogte van het maximumbedrag;

d)

de gunningscriteria, die het mogelijk moeten maken de aannemelijkheid te beoordelen van de in de inschrijving opgenomen geraamde begroting, te vergoeden kosten, mechanismen volgens welke deze kosten worden vastgesteld, en winsten;

e)

de werking van de in lid 1 bedoelde toeslag die op de uitgaven wordt toegepast;

f)

de regels en procedures voor het bepalen van de subsidiabiliteit van de kosten die de inschrijver voor de uitvoering van de opdracht verwacht te maken, overeenkomstig de in lid 5 genoemde beginselen;

g)

de boekhoudkundige regels waaraan inschrijvers moeten voldoen;

h)

indien het gaat om een ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven vergoede opdracht die in een opdracht tegen een vaste en definitieve prijs zal worden omgezet, de voor deze omzetting toe te passen parameters.

5.   De door de contractant tijdens de uitvoering van een opdracht tegen kostenvergoedingsprijzen opgevoerde kosten zijn alleen subsidiabel indien zij:

a)

daadwerkelijk tijdens de looptijd van de opdracht zijn gemaakt, met uitzondering van de kosten voor de voor de uitvoering van de opdracht benodigde apparatuur, infrastructuur en immateriële vaste activa, die voor hun gehele aanschafwaarde als subsidiabel kunnen worden beschouwd;

b)

in de geraamde begroting, eventueel gewijzigd door de aanhangsels van de oorspronkelijke opdracht, zijn opgegeven;

c)

noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdracht;

d)

voortvloeien uit de uitvoering van de opdracht en daaraan toegerekend kunnen worden;

e)

identificeerbaar en controleerbaar zijn en zijn opgenomen in de boekhouding van de contractant en vastgesteld overeenkomstig de in het bestek en in de opdracht genoemde boekhoudkundige normen;

f)

ze voldoen aan de bepalingen van de toepasselijke fiscale en sociale wetgeving;

g)

niet afwijken van de bepalingen van de opdracht;

h)

redelijk en gerechtvaardigd zijn en voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer, met name wat zuinigheid en efficiëntie betreft.

De contractant is verantwoordelijk voor het boeken van de kosten en het goed bijhouden van zijn boeken of van enig ander document dat nodig is om aan te tonen dat de kosten waarvoor hij om terugbetaling vraagt, daadwerkelijk zijn gemaakt en aan de in dit artikel vastgestelde beginselen voldoen. Kosten die niet door de contractant kunnen worden gerechtvaardigd, worden als niet-subsidiabel beschouwd en de terugbetaling ervan wordt geweigerd.

6.   De aanbestedende dienst verricht de volgende taken teneinde de goede uitvoering van de opdrachten tegen vergoeding op basis van gecontroleerde uitgaven te waarborgen:

a)

hij stelt een zo realistisch mogelijke maximumprijs vast, met de nodige speelruimte om rekening te kunnen houden met technische moeilijkheden;

b)

hij zet een ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven vergoede opdracht om in een opdracht tegen een vaste en definitieve prijs zodra het tijdens de uitvoering van de opdracht mogelijk is een dergelijke vaste en definitieve prijs vast te stellen. Hij stelt daartoe parameters vast voor de omzetting van een opdracht die is gesloten op basis van gecontroleerde uitgaven in een opdracht tegen een vaste en definitieve prijs;

c)

hij zorgt voor toezicht- en controlemaatregelen die met name in een voorlopig kostenramingssysteem voorzien;

d)

hij stelt passende beginselen, instrumenten en procedures vast voor de uitvoering van de opdrachten, met name met het oog op de vaststelling en de controle van de subsidiabiliteit van de door de contractant of zijn subcontractanten tijdens de uitvoering van de opdracht opgevoerde kosten, en voor het wijzigen van de opdracht door middel van aanhangsels;

e)

hij controleert of de contractant en zijn subcontractanten voldoen aan de in de opdracht vermelde boekhoudkundige normen en aan de verplichting boekhoudkundige stukken met bewijskracht te verstrekken;

f)

hij vergewist zich tijdens de uitvoering van de opdracht voortdurend van de doeltreffendheid van de onder d) bedoelde beginselen, instrumenten en procedures.

Artikel 21

Aanhangsels

De aanbestedende dienst en de contractanten kunnen de opdracht door middel van een aanhangsel wijzigen, mits dit aanhangsel aan alle volgende voorwaarden voldoet:

a)

het wijzigt het voorwerp van de opdracht niet;

b)

het verstoort het economisch evenwicht van de opdracht niet;

c)

het introduceert geen voorwaarden die, indien zij aanvankelijk in de aanbestedingsdocumenten waren opgenomen, de toelating van andere dan de aanvankelijk toegelaten inschrijvers of de aanvaarding van een andere dan de aanvankelijk aanvaarde inschrijving mogelijk zouden hebben gemaakt.

Artikel 22

Uitvoering door onderaannemers

1.   De aanbestedende dienst verzoekt de inschrijver een deel van de opdracht door middel van een open aanbesteding op het passende niveau van onderaanneming uit te besteden aan bedrijven buiten de groep waartoe de inschrijver behoort, met name aan nieuwe spelers op de markt en mkb-bedrijven.

2.   De aanbestedende dienst drukt het deel van de opdracht dat in onderaanneming moet worden gegeven, uit door middel van een minimum- en een maximumpercentage. De aanbestedende dienst zorgt ervoor dat deze percentages in verhouding staan tot het doel en de waarde van de opdracht, daarbij rekening houdend met de aard van de betreffende sector, en met name de mededingingsomstandigheden en het industriële potentieel die in die sector worden waargenomen.

3.   Indien de inschrijver in zijn inschrijving aangeeft dat hij niet van plan is een deel van de opdracht in onderaanneming te geven, of dat hij een deel wenst uit te besteden dat kleiner is dan het minimumpercentage als bedoeld in lid 2, stelt hij de aanbestedende dienst in kennis van zijn redenen daarvoor. De aanbestedende dienst zendt deze informatie naar de Commissie.

4.   De aanbestedende dienst kan de onderaannemers die door de gegadigde tijdens de aanbestedingsprocedure of door de voor de uitvoering van de opdracht geselecteerde inschrijver zijn geselecteerd, afwijzen. Hij geeft een schriftelijke onderbouwing van de afwijzing, die alleen mag berusten op de criteria die voor de selectie van de inschrijvers voor de hoofdopdracht zijn toegepast.

HOOFDSTUK IV

GEGEVENS- EN VEILIGHEIDSBELEID

Artikel 23

Beleid inzake Copernicusgegevens en -informatie

1.   Het beleid inzake Copernicusgegevens en -informatie voor uit hoofde van Copernicus gefinancierde acties ondersteunt de in artikel 4 genoemde doelstellingen, en onderstaande doelstellingen:

a)

ertoe bijdragen dat Copernicusgegevens en -informatie zoveel mogelijk worden gebruikt en gedeeld;

b)

Europese aardobservatiemarkten, en meer bepaald de downstreamsector, versterken om de groei en het scheppen van werkgelegenheid te bevorderen;

c)

bijdragen aan de duurzaamheid en de continuïteit van de verstrekking van Copernicusgegevens en -informatie;

d)

de Europese onderzoeks-, technologie- en innovatiegemeenschappen ondersteunen.

2.   Met specifieke missies verband houdende gegevens en Copernicusinformatie worden, onder vooraf vastgestelde technische voorwaarden, beschikbaar gesteld via informatieverspreidingsplatforms van Copernicus en zijn volledig, open en kosteloos, met de volgende beperkingen:

a)

vergunningsvoorwaarden voor gegevens en informatie van derden;

b)

formaten, kenmerken en verspreidingsmiddelen;

c)

veiligheidsbelangen en externe betrekkingen van de Unie of haar lidstaten;

d)

risico van verstoring, om veiligheids- of technische redenen, van het systeem dat Copernicusgegevens en -informatie produceert;

e)

het bieden van betrouwbare toegang tot Copernicusgegevens en informatie voor Europese gebruikers.

Artikel 24

Voorwaarden voor en beperkingen van de toegang tot en het gebruik van Copernicusgegevens en -informatie

1.   Met inachtneming van het gegevens- en informatiebeleid van derden en onverminderd de voorschriften en procedures die gelden voor infrastructuur — in de ruimte en in situ — die onder nationaal gezag of onder het gezag van internationale organisaties staat, kan de Commissie overeenkomstig artikel 31 gedelegeerde handelingen vaststellen met betrekking tot:

a)

de voorwaarden en procedures voor de toegang tot en de registratie en het gebruik van Copernicusgegevens en -informatie, met inbegrip van de verspreidingsmiddelen;

b)

de specifieke technische criteria die nodig zijn om te voorkomen dat Copernicusgegevens en -informatie worden verstoord, met inbegrip van prioritaire toegang;

c)

de criteria en procedures voor de beperking van de verwerving of verspreiding van Copernicusgegevens en -informatie als gevolg van met elkaar botsende rechten.

2.   Met inachtneming van het gegevens- en informatiebeleid van derden en onverminderd de voorschriften en procedures die gelden voor infrastructuur — in de ruimte en in situ — die onder nationaal gezag of onder het gezag van internationale organisaties staat, kan de Commissie overeenkomstig de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 30, lid 4, maatregelen vaststellen met betrekking tot:

a)

de technische specificaties voor de doorgifte en het gebruik van met specifieke missies verband houdende gegevens die worden doorgegeven aan ontvangststations, of via specifieke breedbandverbindingen aan stations die geen deel uitmaken van Copernicus;

b)

de technische specificaties voor de archivering van Copernicusgegevens en -informatie.

3.   De Commissie bepaalt in overeenstemming met deze verordening en de toepasselijke rechten van derden de toepasselijke vergunningsvoorwaarden en procedures voor met specifieke missies verband houdende gegevens en Copernicusinformatie, en voor de doorgifte van satellietgegevens aan ontvangststations of via specifieke breedbandverbindingen aan stations die geen deel uitmaken van Copernicus.

Artikel 25

Bescherming van veiligheidsbelangen

1.   De Commissie evalueert het beveiligingskader van Copernicus, rekening houdend met de in artikel 4 genoemde doelstellingen. Daartoe onderzoekt de Commissie de vereiste beveiligingsmaatregelen die moeten worden geconcipieerd om eventuele risico's en dreigingen voor de belangen of de veiligheid van de Unie of haar lidstaten te voorkomen, en met name om ervoor te zorgen dat de beginselen in Besluit 2001/844/EG en in Besluit 2013/488/EU worden nageleefd.

2.   Op basis van de in lid 1 bedoelde evaluatie stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandelingen de nodige beveiligingsgerelateerde technische specificaties voor Copernicus vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 30, lid 4, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   De Commissie kan bij het vaststellen van de technische specificaties van het in lid 2 bedoelde beveiligingskader worden bijgestaan door onafhankelijke deskundigen uit de lidstaten.

4.   Onverminderd lid 2 bepaalt de Raad welke maatregelen er moeten worden genomen wanneer door Copernicus verstrekte gegevens en informatie van invloed kunnen zijn op de veiligheid van de Unie of van haar lidstaten.

5.   Indien binnen Copernicus gerubriceerde EU-informatie wordt gegenereerd of behandeld, waarborgen alle deelnemers een beschermingsgraad die gelijkwaardig is aan die waarin wordt voorzien door de beveiligingsvoorschriften in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG en in de bijlagen bij Besluit 2013/488/EU.

HOOFDSTUK V

DIVERSEN

Artikel 26

Internationale samenwerking

1.   De volgende landen of internationale organisaties kunnen, op grond van passende overeenkomsten, deelnemen aan Copernicus:

a)

de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die partij zijn bij de EER-overeenkomst, in overeenstemming met de in die overeenkomst vastgestelde voorwaarden;

b)

de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de respectieve kaderovereenkomsten of een protocol bij een associatieovereenkomst tot vaststelling van de algemene beginselen en voorwaarden voor de deelneming van die landen aan programma's van de Unie;

c)

de Zwitserse Bondsstaat, andere niet onder a) en b), bedoelde derde landen en internationale organisaties, in overeenstemming met de door de Unie met die derde landen of internationale organisaties uit hoofde van artikel 218 VWEU gesloten overeenkomsten, waarin de voorwaarden en gedetailleerde voorschriften voor hun deelname zijn neergelegd.

2.   De in lid 1 bedoelde landen of internationale organisaties kunnen financiële steun of bijdragen in natura verlenen aan Copernicus. De financiële steun en bijdragen worden behandeld als externe bestemmingsontvangsten, in overeenstemming met artikel 21, lid 2, van het financieel reglement en zijn toelaatbaar onder de voorwaarden van de met het betrokken derde land of de betrokken internationale organisatie gesloten overeenkomst.

3.   De internationale coördinatie van de observatiesystemen en de desbetreffende uitwisseling van gegevens kunnen aan Copernicus worden toevertrouwd om zijn mondiale dimensie en complementariteit te versterken, waarbij rekening dient te worden gehouden met de bestaande internationale overeenkomsten en coördinatieprocessen.

Artikel 27

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van Copernicus gefinancierde maatregelen, de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende bestuurlijke en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van Copernicus middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (15) onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een uit hoofde van Copernicus gefinancierde subsidieovereenkomst of gefinancierd subsidiebesluit dan wel gefinancierd contract, waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3 moeten in uit de uitvoering van Copernicus voortvloeiende samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten bepalingen worden opgenomen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke audits en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 28

Eigendom

1.   De Unie heeft alle in het kader van Copernicus gecreëerde of ontwikkelde materiële en immateriële activa in eigendom, onverminderd de overeenkomsten met betrekking tot de bestaande eigendomsrechten die, waar nodig, met derde partijen zijn gesloten.

2.   De voorwaarden met betrekking tot de overdracht van eigendom aan de Unie worden vastgesteld bij de in lid 1 bedoelde overeenkomsten.

3.   De Commissie zorgt door middel van een passend kader voor een optimaal gebruik van de in dit artikel bedoelde activa en meer bepaald beheert zij de met Copernicus verband houdende intellectuele-eigendomsrechten zo goed mogelijk, met aandacht voor de noodzaak om de intellectuele-eigendomsrechten van de Unie te beschermen en te waarderen, de belangen van alle betrokkenen, en de noodzaak van een harmonieuze ontwikkeling van de markten, van nieuwe technologieën en van de continuïteit van de diensten. Daartoe zorgt zij ervoor dat de in het kader van Copernicus gesloten contracten de mogelijkheid bieden om intellectuele-eigendomsrechten die voortvloeien uit werk dat in het kader van Copernicus is verricht, over te dragen.

Artikel 29

Bijstand aan de Commissie

De Commissie kan worden bijgestaan door onafhankelijke deskundigen uit verschillende, met de werkingssfeer van Copernicus verband houdende sectoren en uit een brede groep van belanghebbenden, waaronder vertegenwoordigers van de Copernicusgebruikers en van de nationale entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de ruimtevaart, die haar de noodzakelijke technische en wetenschappelijke expertise alsmede interdisciplinaire en sectordoorsnijdende perspectieven bieden, met inachtneming van de relevante bestaande initiatieven op Unie-, nationaal en regionaal niveau.

Artikel 30

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité („het Copernicuscomité”). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

Het Copernicuscomité komt in specifieke configuraties bijeen, met name voor de beveiligingsaspecten („Beveiligingsraad”).

2.   Het Copernicuscomité stelt, overeenkomstig zijn reglement van orde, het „gebruikersforum” in als een werkgroep die het Copernicuscomité over aspecten van de gebruikerseisen adviseert.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

5.   Vertegenwoordigers van de entiteiten waaraan taken van Copernicus zijn toevertrouwd, worden in voorkomend geval als waarnemer betrokken bij de werkzaamheden van het Copernicuscomité, onder de bij het reglement van orde van dat comité vastgestelde voorwaarden.

6.   De overeenkomstig artikel 26 door de Unie gesloten overeenkomsten kunnen, voor zover van toepassing, voorzien in de deelname van vertegenwoordigers van derde landen of van internationale organisaties aan de werkzaamheden van het Copernicuscomité, onder de bij het reglement van orde van dat comité vastgestelde voorwaarden.

7.   Het Copernicuscomité komt regelmatig bijeen, bij voorkeur ieder kwartaal. De Commissie legt in elke vergadering een verslag voor over de vorderingen van Copernicus. Deze verslagen geven een algemeen overzicht over de status en de ontwikkelingen met betrekking tot Copernicus, met name wat betreft risicobeheer, kosten, tijdschema, prestaties, aanbesteding en relevante aan de Commissie verleende bijstand.

Artikel 31

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 9, lid 7, en artikel 24, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor de geldigheidsduur van Copernicus.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 9, lid 7, en 24, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een krachtens artikel 9, lid 7, en artikel 24, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 32

Evaluatie

1.   Na raadpleging van de belanghebbenden stelt de Commissie uiterlijk eind 2017 een evaluatieverslag op over de verwezenlijking van de doelstellingen in het kader van alle door Copernicus gefinancierde taken, wat de resultaten, de gevolgen en de Europese toegevoegde waarde ervan betreft, en over de doeltreffendheid van het gebruik van de middelen. Bij de evaluatie wordt ingegaan op de vraag of alle doelstellingen nog steeds relevant zijn, alsmede op de bijdrage van de maatregelen tot de verwezenlijking van de in artikel 4 beschreven doelstellingen, de prestatie van de organisatiestructuur en de reikwijdte van de verleende diensten. De evaluatie omvat een beoordeling van een mogelijke betrokkenheid van ter zake doende Europese instanties (waaronder het Europees GNSS-Agentschap) en gaat waar passend vergezeld van relevante wetgevingsvoorstellen.

Meer bepaald wordt bij de evaluatie onderzocht welke gevolgen het beleid inzake Copernicusgegevens en -informatie heeft voor belanghebbenden en downstreamgebruikers, en wat voor invloed het heeft op het bedrijfsleven en op nationale en particuliere investeringen in aardobservatie-infrastructuren.

2.   De Commissie voert de in lid 1 bedoelde evaluatie uit in nauwe samenwerking met de exploitanten en de gebruikers van Copernicus, en onderzoekt de doelmatigheid en doeltreffendheid van Copernicus en de bijdrage ervan tot de verwezenlijking van de in artikel 4 genoemde doelstellingen. De Commissie deelt het resultaat van deze evaluaties mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en stelt zo nodig passende maatregelen voor.

3.   De Commissie kan, indien nodig bijgestaan door onafhankelijke entiteiten, een evaluatie verrichten van de wijze waarop de projecten zijn uitgevoerd, alsmede van het effect van de uitvoering daarvan, om te beoordelen of de beoogde doelstellingen, waaronder die op het gebied van milieubescherming, bereikt zijn.

4.   De Commissie kan een lidstaat verzoeken een specifieke evaluatie van de uit hoofde van deze verordening gefinancierde maatregelen en bijbehorende projecten in te dienen of in voorkomend geval de voor de evaluatie van deze projecten vereiste informatie en bijstand te verstrekken.

Artikel 33

Intrekking

1.   Verordening (EU) nr. 911/2010 wordt ingetrokken.

2.   Maatregelen genomen op basis van Verordening (EU) nr. 911/2010 blijven geldig.

3.   Verwijzingen naar de ingetrokken Verordening (EU) nr. 911/2010 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 34

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Advies van 16 oktober 2013.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 maart 2014.

(3)  Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013) (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 1).

(4)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(5)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (INSPIRE) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 90).

(7)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(8)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(9)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013 van de Commissie van 12 juli 2013 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013) via de vaststelling van registratie- en vergunningsvoorwaarden voor GMES-gebruikers en de vaststelling van criteria voor het beperken van de toegang tot GMES-specifieke gegevens en GMES-dienstinformatie (PB L 309 van 19.11.2013, blz. 1).

(10)  Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1).

(11)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(13)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(14)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(15)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE

Concordantietabel als bedoeld in artikel 33

Verordening (EU) nr. 911/2010

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikelen 2, 5, 6 en 7

Artikel 3

Artikel 4

Artikelen 4, 9, 10, 11, 13 en 26

Artikel 5

Artikelen 5, 9, 11 en 13

Artikel 6

Artikelen 14 tot en met 22

Artikel 7

Artikelen 9 en 26

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikelen 23, 24 en 25

Artikel 10

Artikelen 24 en 31

Artikel 11

Artikel 31

Artikel 12

Artikel 31

Artikel 13

Artikelen 23, 24 en 25

Artikel 14

Artikelen 4 en 32

Artikel 15

Artikelen 9 en 12

Artikel 16

Artikel 30

Artikel 17

Artikel 30

Artikel 18

Artikel 27

Artikel 19

Artikel 34

Bijlage

Artikel 4


24.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 122/67


VERORDENING (EU) Nr. 378/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 3 april 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1166/2008 wat betreft het financiële kader voor de periode 2014-2018

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1166/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2) bepaalt dat lidstaten in 2010, 2013 en 2016 landbouwstructuurenquêtes moeten houden. De lidstaten moeten van de Unie een financiële bijdrage ontvangen van maximaal 75 % van de kosten van de uitvoering van die enquêtes, doch niet meer dan de vastgestelde maximumbedragen.

(2)

Voor het uitvoeren van de landbouwstructuurenquêtes en om te voldoen aan de informatiebehoeften van de Unie, is een aanzienlijke hoeveelheid financiële middelen van de lidstaten en de Unie nodig.

(3)

Verordening (EG) nr. 1166/2008 voorzag in de financiële middelen voor de uitvoering van het enquêteprogramma, met inbegrip van de kredieten die nodig waren voor het beheer, het onderhoud en de ontwikkeling van de databanksystemen die bij de Commissie werden gebruikt voor de verwerking van de door de lidstaten verstrekte gegevens, en stelde het bedrag vast voor de periode 2008-2013.

(4)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1166/2008 moet het voor de periode 2014-2018 beschikbare bedrag door de begrotings- en wetgevingsautoriteit op voorstel van de Commissie worden vastgesteld op basis van het nieuwe financiële kader voor de periode vanaf 2014.

(5)

De voorgestelde financiële middelen dienen alleen te worden gebruikt voor de uitvoering van de landbouwstructuurenquête van 2016 en het daaraan gerelateerde beheer, onderhoud en ontwikkeling van de databanksystemen die bij de Commissie worden gebruikt voor de verwerking van de door de lidstaten verstrekte gegevens.

(6)

Gezien de toetreding van Kroatië en de noodzaak van het uitvoeren van enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven in deze lidstaat in 2016, dient voor Kroatië een maximumbijdrage van de Unie per enquête te worden vastgesteld, aangezien dit niet is voorzien in de Akte van toetreding.

(7)

Het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek is geraadpleegd.

(8)

Verordening (EG) nr. 1166/2008 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1166/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 13 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4 bis.   Voor de landbouwstructuurenquête in 2016 bedraagt de maximumbijdrage voor Kroatië 500 000 EUR.”.

2)

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door het volgende:

„2.   De financiële middelen voor de uitvoering van de landbouwstructuurenquêtes in 2016, met inbegrip van de kredieten die nodig zijn voor het beheer, het onderhoud en de ontwikkeling van de databanksystemen die bij de Commissie worden gebruikt voor de verwerking van de ingevolge deze verordening door de lidstaten verstrekte gegevens, bedragen 20 650 000 EUR voor de periode 2014-2018.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   De Commissie verleent de financiële steun van de Unie overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).”."

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 14 bis

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde activiteiten, de financiële belangen van de Unie door de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van het programma middelen van de Unie hebben ontvangen.

Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (4) controles en verificaties ter plaatse bij de direct of indirect bij de financiering betrokken marktdeelnemers uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een contract betreffende financiering door de Unie, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

Onverminderd het bepaalde in de voorgaande twee alinea's verlenen de uit deze verordening voortvloeiende samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten en contracten, de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid om dergelijke audits en controles en verificaties ter plaatse uit te voeren.

(4)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).”."

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad van 24 maart 2014.

(2)  Verordening (EG) nr. 1166/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 571/88 van de Raad (PB L 321 van 1.12.2008, blz. 14).