ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2014.086.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 86

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
21 maart 2014


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 282/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een derde actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1350/2007/EG ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 283/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende richtsnoeren voor trans-Europese netwerken op het gebied van telecommunicatie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1336/97/EG ( 1 )

14

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 284/2014 van de Raad van 21 maart 2014 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

27

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit 2014/151/GBVB van de Raad van 21 maart 2014 tot uitvoering van Besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

30

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

21.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 86/1


VERORDENING (EU) Nr. 282/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2014

tot vaststelling van een derde actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1350/2007/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 168, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid worden verzekerd. De Unie dient het nationale gezondheidsbeleid aan te vullen en te ondersteunen, samenwerking tussen lidstaten aan te moedigen en de coördinatie tussen hun programma's te bevorderen, en dient de verantwoordelijkheden van de lidstaten met betrekking tot de bepaling van hun gezondheidsbeleid, alsmede de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging ten volle te eerbiedigen.

(2)

Teneinde aan de voorschriften van artikel 168 VWEU te voldoen, zijn permanente inspanningen vereist. Ook het bevorderen van een goede gezondheid op Unie-niveau maakt onlosmakelijk deel uit van "Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" ("de Europa 2020-strategie"). Mensen langer gezond en actief houden en hen in staat stellen een actieve rol te spelen bij de zorg voor de eigen gezondheid, zal positieve algemene effecten op de volksgezondheid hebben, met name vermindering van de ongelijkheid op gezondheidsgebied, maar ook een positief effect op de levenskwaliteit, de productiviteit en het concurrentievermogen, en zal de druk op de nationale begrotingen doen afnemen. Steun voor en erkenning van innovatie, die effect heeft op de gezondheid draagt ertoe bij de gezondheidssector in het licht van de demografische veranderingen duurzaam te houden; vermindering van de ongelijkheid op gezondheidsgebied is belangrijk om inclusieve groei te kunnen verwezenlijken. In die context is het passend dat het derde actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (2014–020) ("het programma") wordt vastgesteld.

(3)

Volgens de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is gezondheid een toestand van volkomen lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn en niet alleen de afwezigheid van ziekte of beperkingen. Om de bevolking in de Unie betere gezondheid te bieden en de ongelijkheid in dit opzicht terug te dringen, moet beslist niet alleen op lichamelijke gezondheid worden ingezet. Volgens de WHO is 40% van het aantal levensjaren dat met een beperking wordt doorgebracht te wijten aan geestelijke gezondheidsproblemen. De problemen met geestelijke gezondheid zijn velerlei, langdurig en leiden tot discriminatie, en dragen in aanzienlijke mate bij aan ongelijkheid op gezondheidsgebied. Bovendien is de economische crisis van invloed op factoren die de geestelijke gezondheid bepalen, omdat beschermende factoren erdoor worden belemmerd en risicofactoren in de hand worden gewerkt.

(4)

De vorige communautaire actieprogramma's op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) en op het gebied van gezondheid (2008-2013), die respectievelijk zijn goedgekeurd bij Besluit nr. 1786/2002/EG (4) en Besluit nr. 1350/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) ("de vorige gezondheidsprogramma's"), kregen een positieve evaluatie omdat zij een aantal belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen tot gevolg hebben gehad. Met het programma moet worden voortgebouwd op de resultaten van de eerdere gezondheidsprogramma's. Ook moet rekening worden gehouden met de aanbevelingen van de externe audits en van gedane evaluaties, met name met de aanbevelingen van de Rekenkamer in diens speciaal verslag nr. 2/2009: voor de periode na 2013 moeten het Europees Parlement, de Raad en de Commissie de ruimte voor activiteiten van de Unie inzake volksgezondheid en de aanpak van de uniale financiering op dat terrein opnieuw bezien. Daarbij moet rekening worden gehouden met de beschikbare begrotingsmiddelen en met het bestaan van andere samenwerkingsmechanismen als middel om de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen belanghebbenden in geheel Europa te vergemakkelijken.

(5)

Overeenkomstig de doelstellingen van de strategie Europa 2020 moet het programma zich toespitsen op een reeks goed gedefinieerde doelstellingen en acties met een duidelijke, bewezen meerwaarde van de Unie, en moet het de ondersteuning concentreren op een kleiner aantal activiteiten op prioritaire gebieden. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moet de nadruk worden gelegd op gebieden waar er duidelijk grensoverschrijdende of internemarktaspecten zijn, of waar samenwerking op het niveau van de Unie aanzienlijke voordelen oplevert en de efficiëntie aanzienlijk verhoogt.

(6)

Het programma moet een instrument zijn ter bevordering van acties op gebieden waar er een meerwaarde van de Unie is, die kan worden aangetoond op basis van het volgende: de uitwisseling van goede werkmethoden tussen de lidstaten; de ondersteuning van netwerken voor kennisuitwisseling of onderling leren; het aanpakken van grensoverschrijdende bedreigingen om risico's en de gevolgen ervan te beperken; het aanpakken van bepaalde aangelegenheden met betrekking tot de interne markt wanneer de Unie over substantiële legitimiteit beschikt om in de lidstaten kwalitatief hoogstaande oplossingen te garanderen; het ontsluiten van het innovatiepotentieel op gezondheidsgebied; maatregelen die kunnen leiden tot een benchmarkingsysteem om besluitvorming met kennis van zaken op het niveau van de Unie mogelijk te maken; het vergroten van de efficiëntie door verspilling van hulpbronnen door dubbel werk te voorkomen en door het gebruik van financiële middelen te optimaliseren.

(7)

De uitvoering van het programma moet als dusdanig de verantwoordelijkheid van de lidstaten inzake de bepaling van hun gezondheidsbeleid, en inzake de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging eerbiedigen.

(8)

Volgens het rapport van de WHO over de Europese gezondheid uit 2009 is er ruimte om meer in volksgezondheid en gezondheidszorgstelsels te investeren. In dit opzicht worden de lidstaten ertoe aangemoedigd om de verbetering van de gezondheid in hun nationale programma's als een prioriteit te beschouwen en om te profiteren van een betere bekendheid met de mogelijkheden van uniale financiering voor gezondheid. Het programma moet bijgevolg de integratie van zijn resultaten in het nationale gezondheidsbeleid bevorderen.

(9)

Innovatie in gezondheid moet worden opgevat als een volksgezondheidsstrategie die zich niet beperkt tot technologische vooruitgang in de vorm van producten en diensten. De bevordering van innovatie op het gebied van volksgezondheidsmaatregelen, preventiestrategieën, het beheer van gezondheidsstelsels en de organisatie en verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige zorg, onder meer initiatieven inzake gezondheidsbevordering en ziektepreventie, beschikt over het potentieel om de gezondheidsresultaten te verbeteren, de kwaliteit van de patiëntenzorg te verhogen en aan onvoldane behoeften te voldoen, en voorts de concurrentie tussen de actoren te bevorderen en de kostenefficiëntie en duurzaamheid van de gezondheidsdiensten en geneeskundige zorg te verbeteren. Het programma moet dan ook de vrijwillige toepassing van innovatie in de gezondheidszorg bevorderen, rekening houdend met de in de conclusies van de Raad van 2 juni 2006 genoemde gemeenschappelijke waarden en beginselen van de gezondheidsstelsels van de Europese Unie (6).

(10)

Het programma moet, met name in de context van de economische crisis, ertoe bijdragen dat ongelijkheid op gezondheidsgebied wordt uitgevlakt en rechtvaardigheid en solidariteit worden bevorderd door middel van acties in het kader van de verschillende doelstellingen en de uitwisseling van optimale werkwijzen wordt aangemoedigd en bevorderd.

(11)

Op grond van de artikelen 8 en 10 VWEU moet de Unie de gelijkheid tussen man en vrouw bevorderen en heeft zij tot doel discriminatie te bestrijden. Het programma moet derhalve de integratie van gendergelijkheids- en non-discriminatiedoelstellingen bij elke actie ondersteunen.

(12)

De patiënten moeten de middelen - onder meer uitbreiding van hun kennis over gezondheid - aangereikt krijgen om met hun gezondheid te kunnen omgaan, proactiever samen te werken met zorgverleners, slechte gezondheid te voorkomen en geïnformeerde keuzes te maken. De transparantie en patiëntgerichtheid van gezondheidszorgactiviteiten en -stelsels en de beschikbaarheid van betrouwbare, onafhankelijke en gebruikersvriendelijke informatie voor patiënten moeten worden geoptimaliseerd. Werkwijzen in de gezondheidszorg moeten mede ingegeven zijn door feedback van en communicatie met patiënten. Ondersteuning van lidstaten, patiëntenorganisaties en belanghebbenden is essentieel en moet op het niveau van de Unie worden gecoördineerd om patiënten, in het bijzonder patiënten die aan zeldzame ziekten lijden, op een doeltreffende manier te helpen profiteren van grensoverschrijdende gezondheidszorg.

(13)

Het verminderen van de last van resistente infecties en zorginfecties en het garanderen van de beschikbaarheid van doeltreffende antibiotica is van essentieel belang met het oog op een efficiënte gezondheidszorg en de veiligheid van de patiënten. Het programma moet ten dienste staan van een volgehouden streven naar verbetering van de analysemethoden om resistentie tegen antimicrobiële stoffen op te sporen en te voorkomen en moet zorgen voor betere coördinatie tussen alle gezondheidszorgactoren, ook in de veterinaire sector, met betrekking tot resistentie tegen antimicrobiële stoffen.

(14)

Gezien de vergrijzing van de bevolking kunnen doelgerichte investeringen ter bevordering van de gezondheid en het voorkomen van ziekten het aantal gezonde levensjaren verhogen en het ouderen aldus mogelijk maken tot op hogere leeftijd een gezond en actief leven te leiden. Meer dan 80% van de voortijdige sterfte in de Unie is te wijten aan chronische ziekten. Het programma moet wetenschappelijk onderbouwde en goede werkmethoden vaststellen, verspreiden en de toepassing ervan bevorderen voor kosteneffectieve gezondheidsbevorderende en ziektepreventiemaatregelen die met name gericht zijn op belangrijke risicofactoren zoals tabaksgebruik, drugsgebruik, schadelijk alcoholgebruik, ongezonde voedingsgewoonten, zwaarlijvigheid en gebrek aan lichaamsbeweging, alsook hiv/aids, tuberculose en hepatitis. Doeltreffende preventie zou de financiële houdbaarheid van de gezondheidszorgstelsels ten goede komen. Het programma moet, in een gendergevoelig kader, vanuit ieder oogpunt en over de gehele levenscyclus van de burgers van de Unie, ziekten helpen voorkomen (primaire, secundaire en tertiaire preventie), een goede gezondheid helpen bevorderen en een klimaat helpen creëren dat bevorderlijk is voor een gezonde levensstijl, rekening houdend met onderliggende sociale en milieufactoren en het effect van bepaalde handicaps op de gezondheid.

(15)

Om de gevolgen voor de volksgezondheid van grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid als uiteengezet in Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), die kunnen variëren van massale besmetting ten gevolge van chemische incidenten tot pandemieën, zoals die welke onlangs zijn veroorzaakt door E. coli, H1N1 of SARS (severe acute respiratory syndrome), of gevolgen van toenemende migratie tot een minimum te beperken, moet het programma ertoe bijdragen dat robuuste mechanismen en instrumenten worden opgezet en onderhouden om grote grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen te detecteren, te evalueren en het hoofd te bieden. Gezien de aard van die bedreigingen moet het programma gecoördineerde volksgezondheidsmaatregelen op het niveau van de Unie ondersteunen om diverse aspecten van grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen het hoofd te bieden, voortbouwend op de draaiboeken, een solide en betrouwbare risicobeoordeling en een sterk kader voor risico- en crisisbeheersing. In dat licht is het van belang dat het programma complementair is met het werkprogramma van het Europees Centrum voor ziektepreventie en –bestrijding, dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad (8), wat de bestrijding van besmettelijke ziekten betreft en met de activiteiten die in het kader van de programma's van de Unie voor onderzoek en innovatie worden ondersteund. Bijzondere inspanningen zijn vereist om coherentie en synergie te garanderen tussen het programma en hetgeen wereldwijd op gezondheidsgebied wordt ondernomen in het kader van andere programma's en instrumenten van de Unie die met name influenza, hiv/aids, tuberculose en andere grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen in derde landen bestrijden.

(16)

Acties in het kader van het programma moeten ook grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen ingevolge biologische en chemische incidenten, milieu en klimaatverandering kunnen omvatten. Zoals vermeld in de mededeling van de Commissie "Een begroting voor Europa 2020" heeft de Commissie zich ertoe verbonden klimaatverandering te integreren in algemene uitgavenprogramma's van de Unie en minstens 20% van de begroting van de Unie aan klimaatdoelstellingen te besteden. Uitgaven voor het programma in het kader van de specifieke doelstelling met betrekking tot ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen moeten op een algemene manier tot die doelstellingen bijdragen doordat gezondheidsbedreigingen in verband met de klimaatverandering worden aangepakt. De Commissie moet informatie verstrekken over uitgaven in verband met de klimaatverandering binnen het programma.

(17)

Overeenkomstig artikel 114 VWEU moet een hoog niveau van bescherming van de gezondheid worden gegarandeerd in de wetgeving die de Unie aanneemt met het oog op de totstandbrenging en de werking van de interne markt. Overeenkomstig deze doelstelling moet met het programma in het bijzonder worden getracht acties te ondersteunen die verplicht zijn krachtens, of bijdragen tot, de doelstellingen van de uniale wetgeving op de gebieden besmettelijke ziekten en andere gezondheidsbedreigingen, menselijke weefsels en cellen, bloed, menselijke organen, medische hulpmiddelen, geneesmiddelen, de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg, en tabaksproducten en -reclame.

(18)

Het programma moet bijdragen aan wetenschappelijk onderbouwde besluitvorming, door bevordering van een systeem voor informatie en kennis over gezondheid, rekening houdend met de activiteiten op dat vlak van internationale organisaties, zoals de WHO en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Dat systeem moet onder meer bestaan in het gebruik van bestaande instrumenten en, waar dienstig, de verdere ontwikkeling van gestandaardiseerde gezondheidsinformatie en instrumenten voor gezondheidsbewaking, het verzamelen en analyseren van gegevens over gezondheid, het ondersteunen van de overeenkomstig Besluit 2008/721/EG van de Commissie opgezette wetenschappelijke comités (9) en het participeren in ruime verspreiding van de resultaten van het programma.

(19)

Het gezondheidsbeleid van de Unie is gericht op de aanvulling en ondersteuning van het nationaal gezondheidsbeleid, de aanmoediging van samenwerking tussen lidstaten en de bevordering van de coördinatie tussen hun programma's. De uitwisseling van goede werkmethoden is een essentieel instrument voor dat beleid. Dankzij deze uitwisseling moeten de nationale autoriteiten profijt kunnen trekken van efficiënte oplossingen die in andere lidstaten zijn uitgewerkt, dubbel werk kunnen beperken en meer waarde voor hun geld kunnen krijgen door het bevorderen van innovatieve oplossingen op het gebied van de gezondheidszorg. Het programma moet zich daarom vooral richten op samenwerking met voor gezondheid bevoegde instanties van de lidstaten en moet een bredere participatie van alle lidstaten stimuleren, overeenkomstig de aanbevelingen in de evaluaties van de vorige gezondheidsprogramma's. Vooral de lidstaten met een bruto nationaal inkomen (bni) per inwoner van minder dan 90% van het gemiddelde van de Unie moeten actief worden aangemoedigd om deel te nemen aan acties die mede worden gefinancierd door de voor gezondheid bevoegde instanties van de lidstaten of door organen die door deze bevoegde instanties zijn gemandateerd. Deze acties moeten beschouwd worden als zijnde van uitzonderlijk nut en moeten met name gericht zijn op het faciliteren van de participatie van de lidstaten met een bni per inwoner van minder dan 90% van het gemiddelde van de Unie en op het vergroten van die participatie. Het verlenen van aanvullende en passende niet-financiële steun voor de participatie van die lidstaten aan deze acties moet eveneens worden overwogen, bij voorbeeld wat betreft de uitvoeringsprocedure, de kennisoverdracht en het beroep op expertise.

(20)

Niet-gouvernementele organen en belanghebbenden, met name patiëntenorganisaties en verenigingen van gezondheidswerkers, vervullen een belangrijke rol wanneer zij de Commissie voorzien van de informatie en het advies die zij nodig heeft om het programma te kunnen implementeren. Mogelijkerwijs hebben zij daartoe bijdragen uit het programma nodig om te kunnen functioneren. Daarom moet het programma toegankelijk zijn voor niet-gouvernementele organen en patiëntenorganisaties die actief zijn op het gebied van de volksgezondheid en die werkelijk een rol spelen in de burgerdialoog op het niveau van de Unie, bijvoorbeeld door te participeren in adviesgroepen, en aldus bijdragen aan de realisatie van de specifieke doelstellingen van het programma.

(21)

Het programma moet synergie bevorderen en overlapping met gerelateerde programma's en acties van de Unie voorkomen door, wanneer dit relevant is het benutten van baanbrekende innovatie die voortvloeien uit onderzoek in de gezondheidssector, te bevorderen. Passend gebruik moet worden gemaakt van de financiële middelen en de programma's van de Unie, met name van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie 2014-2020 (Horizon 2020), ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) en de resultaten daarvan, de structuurfondsen, het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie, ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, ingesteld bij Verordening (EU) nr. 2012/2002 van de Raad (12),

de strategie van de Unie voor gezondheid en veiligheid op het werk (2007-2012), het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (COSME), ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13), het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE), ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14), het consumentenprogramma, het programma "Justitie", ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1382/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15), het gemeenschappelijke programma Ambient Assisted Living, het programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport (Erasmus+), ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16), het Europees statistisch programma, ingesteld bij Verordening (EU) nr. 99/2013 van het Europees Parlement en de Raad (17) en het Europees innovatiepartnerschap inzake actief en gezond ouder worden, met de bijbehorende activiteiten.

(22)

Overeenkomstig artikel 168, lid 3, VWEU dienen de Unie en de lidstaten de samenwerking met derde landen en met de inzake volksgezondheid bevoegde internationale organisaties te bevorderen. Het programma moet daarom openstaan voor de participatie van derde landen, met name van toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA)/landen van de Europese Economische Ruimte (EER), buurlanden en de landen waarop het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) van toepassing is, en andere landen overeenkomstig de voorwaarden van de toepasselijke bilaterale of multilaterale overeenkomst.

(23)

Om de doelstellingen van het programma te helpen verwezenlijken, moeten de nodige betrekkingen met derde landen die niet aan het programma deelnemen, worden bevorderd, rekening houdend met eventuele overeenkomsten tussen die landen en de Unie. Daarbij kan de Unie gezondheidsevenementen organiseren of kunnen derde landen op gebieden van gemeenschappelijk belang extra activiteiten uitvoeren, die de uit hoofde van het programma gefinancierde activiteiten aanvullen; daarvoor wordt echter geen financiële bijdrage op grond van het programma verleend.

(24)

Om de effectiviteit en de efficiëntie van acties op het niveau van de Unie en op internationaal niveau te maximaliseren, en met het oog op de implementatie van het programma moet de samenwerking worden ontwikkeld met bevoegde internationale organisaties zoals de Verenigde Naties en hun gespecialiseerde agentschappen, met name de WHO, en voorts de Raad van Europa en de OESO.

(25)

De looptijd van het programma moet zeven jaar bedragen, om het in overeenstemming te brengen met de looptijd van het meerjarig financieel kader vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (18). Deze verordening legt de financiële middelen vast voor de volledige looptijd van het programma, die het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (19) voor het Europees Parlement en de Raad tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure.

(26)

Overeenkomstig artikel 54 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (20), geeft deze verordening een rechtsgrond aan de actie en aan de uitvoering van het programma.

(27)

Ter wille van de continuïteit van de financiële steun uit het programma voor het functioneren van instanties moet de Commissie de mogelijkheid hebben om in het jaarlijkse werkprogramma voor 2014 de kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de ondersteunde activiteiten, voor financiering in aanmerking te laten komen, zelfs indien zij vóór de datum van indiening van de financieringsaanvraag door de begunstigde zijn gedaan.

(28)

Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening door middel van jaarlijkse werkprogramma's, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (21) worden uitgeoefend.

(29)

Bij de uitvoering van het programma dient het transparantiebeginsel ten volle in acht te worden genomen. De budgettaire middelen moeten op een evenwichtige manier over de verschillende doelstellingen van het programma worden verdeeld, gedurende de volledige looptijd ervan en rekening houdend met de vermoedelijke gezondheidsbevorderende kwaliteiten. Het programma moet geschikte acties selecteren en financieren die bijdragen aan de specifieke doelstellingen van het programma en die een duidelijke meerwaarde van de Unie hebben. In de jaarlijkse werkprogramma's moeten met name de essentiële selectiecriteria worden vastgesteld die van toepassing zijn op de potentiële begunstigden, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, om te garanderen dat deze over de financiële en operationele capaciteit beschikken om acties te kunnen ondernemen die in het kader van het programma worden gefinancierd, en in voorkomend geval moet ook worden bepaald hoe zij hun onafhankelijkheid kunnen aantonen.

(30)

De waarde en het effect van het programma moeten geregeld worden gemonitord en geëvalueerd. Bij de evaluatie van het programma moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de doelstellingen van het programma niet binnen de looptijd ervan zouden kunnen worden verwezenlijkt. Halverwege de looptijd van het programma, maar niet later dan 30 juni 2017, moet een tussentijds evaluatieverslag worden opgesteld teneinde na te gaan hoe ver het staat met de uitvoering van de thematische prioriteiten van het programma.

(31)

Teneinde ervoor te zorgen dat de bevindingen van het tussentijdse evaluatieverslag over de uitvoering ervan het programma maximaal ten goede komen en eventuele aanpassingen die voor het verwezenlijken van de doelstellingen ervan vereist zijn mogelijk te maken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot schrapping van in deze verordening bepaalde thematische prioriteiten of tot het opnemen in deze verordening van nieuwe thematische prioriteiten. Het is bijzonder belangrijk dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.

(32)

De medewerking van nationale autoriteiten is essentieel bij het uitwisselen van informatie met potentiële aanvragers om een billijke deelname aan het programma mogelijk te maken, en bij het uitwisselen van door het programma gegenereerde kennis met de verschillende belanghebbenden in de nationale gezondheidssectoren. Daarom moeten de lidstaten nationale knooppunten aanwijzen ter ondersteuning van deze activiteiten.

(33)

Ten behoeve van de toepassing van de verordening dient de Commissie de betreffende deskundigen, waaronder de nationale knooppunten, te raadplegen.

(34)

De financiële belangen van de Unie dienen gedurende de gehele uitgavencyclus te worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of oneigenlijk gebruikte bedragen, en zo nodig sancties.

(35)

Gezorgd dient te worden voor een overgang tussen het programma en het vorige programma dat het vervangt, met name ten aanzien van de continuïteit van meerjarige regelingen voor het beheer van dat vorige programma, zoals de financiering van technische en administratieve bijstand. Vanaf 1 januari 2021 dienen de kredieten voor technische en administratieve bijstand zo nodig de uitgaven te dekken voor het beheer van de acties die eind 2020 nog niet zijn afgesloten.

(36)

Daar de algemene doelstellingen van de verordening, namelijk het aanvullen en ondersteunen van en het toevoegen van waarde aan het beleid van de lidstaten ter verbetering van de gezondheid van de bevolking in de Unie en ter vermindering van gezondheidsongelijkheid, door een goede gezondheid te bevorderen, innovatie op gezondheidsgebied aan te moedigen, gezondheidszorgstelsels duurzamer te maken en de burgers van de Unie tegen ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen te beschermen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar, wegens de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(37)

Deze verordening vervangt Besluit nr. 1350/2007/EG. Dat besluit moet bijgevolg worden ingetrokken.

(38)

Het is aangewezen te zorgen voor een soepele overgang zonder onderbreking tussen het vorige programma op het gebied van gezondheid (2008-2013) en het programma, en de looptijd van het programma af te stemmen op Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013. Derhalve dient het programma van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2014,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Vaststelling van het programma

Deze verordening strekt tot vaststelling van het derde meerjarig actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid, voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 ("het programma").

Artikel 2

Algemene doelstellingen

De algemene doelstellingen van het programma bestaan erin het beleid van de lidstaten aan te vullen en te ondersteunen en het meerwaarde te geven ter verbetering van de gezondheid van de burgers van de Unie en ter vermindering van de gezondheidsongelijkheid, door een goede gezondheid te bevorderen, innovatie op gezondheidsgebied aan te moedigen, gezondheidszorgstelsels duurzamer te maken en de burgers van de Unie tegen ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen te beschermen.

HOOFDSTUK II

DOELSTELLINGEN EN ACTIES

Artikel 3

Specifieke doelstellingen en indicatoren

De in artikel 2 genoemde algemene doelstellingen worden gerealiseerd door de volgende specifieke doelstellingen na te streven.

1)

Met het oog op het bevorderen van gezondheid, het voorkomen van ziekten en het creëren van een klimaat dat bevorderlijk is voor een gezonde levensstijl: wetenschappelijk onderbouwde, goede werkwijzen voor kosteneffectieve gezondheidsbevorderende en ziektepreventiemaatregelen vaststellen, verspreiden en de toepassing ervan bevorderen, door met name belangrijke leefstijlgebonden risicofactoren aan te pakken, met het accent op de meerwaarde van de Unie.

Deze doelstelling wordt met name gemeten aan de stijging van het aantal lidstaten dat betrokken is bij de bevordering van een goede gezondheid en het voorkomen van ziekten en dat van de wetenschappelijke onderbouwde, goede werkwijzen gebruik maakt door middel van maatregelen en acties op het passende niveau in de lidstaten.

2)

Met het oog op het beschermen van burgers van de Unie tegen ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen: coherente benaderingen vaststellen en ontwikkelen, en de implementatie ervan bevorderen, met het oog op een grotere paraatheid en betere coördinatie op gezondheidsgebied.

De verwezenlijking van deze doelstelling wordt met name gemeten aan de stijging van het aantal lidstaten dat de coherente benaderingen in hun draaiboeken integreert.

3)

Ter ondersteuning van capaciteitsopbouw op het gebied van volksgezondheid en om bij te dragen aan innoverende, efficiënte en duurzame gezondheidszorgstelsels: instrumenten en mechanismen op het niveau van de Unie vaststellen en ontwikkelen om tekorten aan zowel menselijke als financiële middelen aan te vullen, en bevorderen dat in strategieën voor behandeling en preventie op het gebied van volksgezondheid plaats wordt ingeruimd voor vrijwillige invoering van innovaties.

De verwezenlijking van deze doelstelling wordt met name gemeten aan de toename van het advieswerk en het aantal lidstaten dat gebruik maakt van de instrumenten en mechanismen waarvan is bepaald dat zij effectieve resultaten in hun gezondheidsstelsels helpen bereiken.

4)

Ten einde de toegang tot een betere en veiliger gezondheidszorg voor burgers van de Unie te bevorderen: medische deskundigheid en informatie voor specifieke aandoeningen, over de nationale grenzen heen, toegankelijker maken, de toepassing van onderzoeksresultaten vergemakkelijken, en instrumenten ontwikkelen om de kwaliteit van de gezondheidszorg en de veiligheid van de patiënten te verbeteren, onder meer met maatregelen om hun kennis over gezondheid te helpen uitbreiden.

De verwezenlijking van deze doelstelling wordt met name gemeten aan de stijging van het aantal Europese referentienetwerken dat is opgezet conform Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (22) ("Europese referentienetwerken"); de stijging van het aantal zorgaanbieders en expertisecentra dat zich aansluit bij de Europese referentienetwerken, en de stijging van het aantal lidstaten dat gebruik maakt van de ontwikkelde instrumenten.

Artikel 4

Subsidiabele acties

De specifieke doelstellingen van het programma worden gerealiseerd door middel van acties conform de thematische prioriteiten in bijlage I en uitgevoerd door middel van de in artikel 11 genoemde jaarlijkse werkprogramma's.

HOOFDSTUK III

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 5

Financiering

De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 bedragen 449 394 000 EUR in lopende prijzen.

De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarige financiële kader.

Artikel 6

Deelneming van derde landen

Het programma staat op kostenbasis open voor de deelname van derde landen, met name van:

a)

de toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en de algemene voorwaarden die in de respectieve kaderovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad en vergelijkbare overeenkomsten voor deelname van deze landen aan programma's van de Unie zijn vastgesteld;

b)

de EVA-/EER-landen, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de EER-overeenkomst;

c)

buurlanden en landen waarop overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in een toepasselijke bilaterale of multilaterale overeenkomst het ENB van toepassing is;

d)

andere landen overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd in een toepasselijke bilaterale of multilaterale overeenkomst.

Artikel 7

Financieringsvormen

1.   Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 hebben financiële bijdragen van de Unie de vorm van subsidies, overheidsopdrachten of andere vormen van steun die nodig zijn om de doelstellingen van het programma te realiseren.

2.   Subsidies kunnen worden verleend ter financiering van:

a)

acties met een duidelijke meerwaarde van de Unie die worden medegefinancierd door de voor volksgezondheid bevoegde autoriteiten van de lidstaten of door derde landen die overeenkomstig artikel 6 aan het programma deelnemen, of door individueel of als netwerk handelende overheidsinstanties en niet-gouvernementele instanties als bedoeld in artikel 8, lid 1, welke door die bevoegde autoriteiten zijn gemachtigd;

b)

acties met een duidelijke meerwaarde van de Unie die in de jaarlijkse werkprogramma's uitdrukkelijk zijn opgenomen en behoorlijk zijn gemotiveerd en worden medegefinancierd door andere publieke, niet-gouvernementele of particuliere instanties, in de zin van artikel 8, lid 1, met inbegrip van - in voorkomend geval zonder oproep tot het indienen van voorstellen - internationale organisaties die actief zijn op het gebied van gezondheid;

c)

de activiteit van niet-gouvernementele instanties in de zin van artikel 8, lid 2, indien financiële steun nodig is om een of meer specifieke doelstellingen van het programma te realiseren.

3.   Door de Unie betaalde subsidies bedragen niet meer dan 60% van de subsidiabele kosten voor een actie met betrekking tot een doelstelling van het programma of voor het functioneren van een niet-gouvernementele instantie. In gevallen van uitzonderlijk nut kan de bijdrage van de Unie tot 80% van de subsidiabele kosten worden verhoogd.

Voor de in lid 2, onder a), bedoelde acties wordt er onder meer geacht uitzonderlijk nut te zijn indien:

a)

ten minste 30% van de middelen voor de voorgestelde actie bestemd is voor lidstaten met een bni per inwoner van minder dan 90% van het gemiddelde van de Unie; en

b)

instanties uit ten minste 14 lidstaten die aan het programma deelnemen aan de actie deelnemen, waarvan ten minste vier lidstaten met een bni per inwoner van minder dan 90% van het gemiddelde van de Unie.

4.   In afwijking van artikel 130, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 kan de Commissie in het jaarlijkse werkprogramma voor 2014, in naar behoren gemotiveerde gevallen, de kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van ondersteunde acties per 1 januari 2014 voor financiering in aanmerking laten komen, ook al heeft de begunstigde deze uitgaven vóór de indiening van de subsidieaanvraag verricht.

Artikel 8

Begunstigden die voor subsidies in aanmerking komen

1.   De subsidies voor acties in de zin van artikel 7, lid 2, onder a) en b), kunnen worden toegekend aan wettelijk gevestigde organisaties, overheidsinstanties, overheidsorganen, met name onderzoeksinstellingen en instellingen voor gezondheidszorg, universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs.

2.   De subsidies voor de werking van instanties in de zin van artikel 7, lid 2, onder c), kunnen worden toegekend aan instanties die aan alle onderstaande criteria voldoen:

a)

zij zijn niet-gouvernementele instanties zonder winstoogmerk, die onafhankelijk van het bedrijfsleven, de handel en het zakenleven zijn en ook geen andere strijdige belangen hebben;

b)

zij zijn actief op het gebied van de volksgezondheid, spelen een effectieve rol in burgerdialoogprocessen op het niveau van de Unie en streven minstens een van de specifieke doelstellingen van het programma na;

c)

zij zijn actief op het niveau van de Unie en in minstens de helft van de lidstaten, en zijn qua geografisch bereik evenwichtig over de Unie gespreid.

Artikel 9

Administratieve en technische bijstand

De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de kosten dekken in verband met voorbereiding, bewaking, toezicht, audits en evaluaties, rechtstreeks noodzakelijk voor het beheer van het programma en voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, met name studies, vergaderingen, voorlichtings- en communicatieacties, met inbegrip van het uitdragen van de politieke prioriteiten van de Unie voor zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van het programma, kosten in verband met IT-netwerken voor de uitwisseling van informatie, en alle andere kosten van technische en administratieve bijstand die de Commissie voor het beheer van het programma maakt.

HOOFDSTUK IV

UITVOERING

Artikel 10

Uitvoeringsmethoden

De Commissie is belast met de uitvoering van het programma overeenkomstig de in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bepaalde beheersvormen.

Artikel 11

Jaarlijkse werkprogramma's

1.   De Commissie voert het programma uit door middel van jaarlijkse werkprogramma's overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en de criteria beschreven in bijlage II bij deze verordening.

2.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen jaarlijkse werkprogramma's vast waarin met name de te ondernemen acties, met inbegrip van de indicatieve verdeling van de financiële middelen worden vastgesteld. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Bij de uitvoering van het programma draagt de Commissie er samen met de lidstaten zorg voor dat alle toepasselijke rechtsvoorschriften met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens in acht worden genomen en dat waar nodig mechanismen ter waarborging van de vertrouwelijkheid en veiligheid van die gegevens worden ingevoerd.

Artikel 12

Samenhang en complementariteit met ander beleid

De Commissie ziet er, in samenwerking met de lidstaten, op toe dat het programma over het geheel genomen consistent is met en een aanvulling vormt op andere beleidsmaatregelen, instrumenten en acties van de Unie, onder meer die van de bevoegde agentschappen van de Unie.

Artikel 13

Bewaking, evaluatie en verspreiding van de resultaten

1.   De Commissie houdt in nauwe samenwerking met de lidstaten toezicht op de uitvoering van de acties in het kader van het programma met het oog op de doelstellingen en indicatoren van het programma, inclusief beschikbare informatie over het bedrag aan klimaatuitgaven. De Commissie brengt daarover verslag uit aan het in artikel 17, lid 1, bedoelde comité en houdt het Europees Parlement en de Raad op de hoogte.

2.   Op verzoek van de Commissie verstrekken de lidstaten de beschikbare informatie over de uitvoering en het effect van het programma. Het informatieverzoek dient in verhouding te zijn tot het doel en mag de lidstaten geen onnodige extra administratieve lasten opleggen.

3.   Halverwege de looptijd van het programma doch uiterlijk op 30 juni 2017 wordt door de Commissie een tussentijds evaluatieverslag opgesteld en aan het Europees Parlement en aan de Raad voorgelegd, over de realisatie van de doelstellingen van het programma, de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de thematische prioriteiten die zijn vervat in bijlage I, en de efficiëntie van de besteding van de middelen en de meerwaarde van de Unie van het programma, met het oog op een besluit over de verlenging, wijziging of schorsing van de thematische prioriteiten. In het tussentijdse evaluatieverslag wordt bovendien aandacht besteed aan mogelijkheden tot vereenvoudiging, de interne en externe samenhang van het programma, de vraag of alle doelstellingen nog relevant zijn, alsook de bijdrage van de acties tot het verwezenlijken van de in artikel 168 VWEU bepaalde doelstellingen. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met evaluatieresultaten inzake het effect op lange termijn van het vorige programma.

In het tussentijdse evaluatieverslag van de Commissie wordt met name het volgende vermeld:

a)

of het niet mogelijk is een of meer van de in bijlage I vermelde thematische prioriteiten uit te voeren of te verwezenlijken overeenkomstig de doelstellingen van het programma en binnen de resterende looptijd van het programma;

b)

of uit de evaluatie een of meer specifieke thematische prioriteiten naar voren zijn gekomen die niet in bijlage I zijn opgenomen maar die noodzakelijk zijn geworden voor het verwezenlijken van de algemene en specifieke doelstellingen van het programma;

c)

de motivering van de vaststellingen onder a) en b).

De effecten op de lange termijn en de duurzaamheid van de effecten van het programma worden geëvalueerd om te kunnen worden gebruikt bij de opstelling van een besluit over de mogelijke verlenging, wijziging of schorsing van een later programma.

4.   De Commissie maakt de resultaten van de overeenkomstig deze verordening ondernomen acties openbaar en laat ze op ruime schaal verspreiden, om de gezondheid in de Unie te helpen verbeteren.

Artikel 14

Follow-up van het tussentijds evaluatieverslag

1.   De Commissie is bevoegd om, indien uit het tussentijds evaluatieverslag blijkt dat een of meer thematische prioriteiten niet kunnen worden uitgevoerd en verwezenlijkt conform de doelstellingen en binnen de looptijd van het programma, uiterlijk op 31 augustus 2017 gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 18 vast te stellen, teneinde de betreffende thematische prioriteit of prioriteiten uit bijlage I te schrappen. Tijdens de looptijd van het programma mag slechts één gedelegeerde handeling tot schrapping van een of meer thematische prioriteiten in werking treden op grond van artikel 18.

2.   De Commissie is bevoegd om, indien uit het tussentijds evaluatieverslag blijkt dat een of meer specifieke thematische prioriteiten die niet in bijlage I zijn opgenomen maar die noodzakelijk zijn geworden voor het verwezenlijken van de algemene en specifieke doelstellingen van het programma, uiterlijk op 31 augustus 2017 gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 18 vast te stellen, teneinde de betreffende thematische prioriteit of prioriteiten aan bijlage I toe te voegen. Een thematische prioriteit kan binnen de looptijd van het programma worden verwezenlijkt. Tijdens de looptijd van het programma mag slechts één gedelegeerde handeling tot toevoeging van een of meer thematische prioriteiten in werking treden op grond van artikel 18.

3.   Het schrappen of toevoegen van thematische prioriteiten moet stroken met de algemene doelstellingen en de relevante specifieke doelstellingen van het programma.

Artikel 15

Nationale knooppunten

De lidstaten wijzen nationale knooppunten aan die de Commissie helpen om het programma uit te dragen en in voorkomend geval verspreiding te geven aan de resultaten ervan en aan de in artikel 13, lid 2, bedoelde beschikbare informatie over het effect ervan.

Artikel 16

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende preventieve maatregelen die ervoor zorgen dat, bij de uitvoering van de krachtens deze verordening gefinancierde acties tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, de financiële belangen van de Europese Unie worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door middel van afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben het recht om op documentaire basis of ter plaatse auditcontroles uit te voeren bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die op grond van deze verordening middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan onderzoek voeren, met inbegrip van controles en inspecties ter plaatse, overeenkomstig de bepalingen en procedures die zijn vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (23) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (24), teneinde na te gaan of er, in verband met een subsidieovereenkomst, een subsidiebesluit of een contract waarvoor krachtens deze verordening financiële middelen beschikbaar zijn gesteld, sprake is van fraude, corruptie of andere illegale activiteiten die gevolgen hebben voor de financiële belangen van de Unie.

4.   Samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten alsmede contracten die voorvloeien uit de toepassing van deze verordening bevatten bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen, onverminderd de leden 1, 2 en 3, dergelijke audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

HOOFDSTUK V

PROCEDURELE VOORSCHRIFTEN

Artikel 17

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 18

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 14, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor de looptijd van het programma.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit omschreven bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 14, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

HOOFDSTUK VI

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Overgangsbepalingen

1.   De financiële middelen voor het programma kunnen ook de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve uitgaven om de overgang tussen het programma en de maatregelen op grond van Besluit nr. 1350/2007/EG te bewerkstelligen.

2.   Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2020 nog niet zijn voltooid, ook na 2020 kredieten ter dekking van de in artikel 9 bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.

Artikel 20

Intrekking

Besluit nr. 1350/2007/EG wordt met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 102.

(2)  PBJ C 225 van 27.7.2012, blz. 223.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 26 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 maart 2014.

(4)  Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) (PB L 271 van 9.10.2002, blz. 1).

(5)  Besluit nr. 1350/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013) (PB L 301 van 20.11.2007, blz. 3).

(6)  Conclusies van de Raad betreffende de gemeenschappelijke waarden en beginselen van de gezondheidsstelsels van de Europese Unie (PB C 146 van 22.06. 2006, blz. 1).

(7)  Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Beschikking nr. 2119/98/EG (PB L 293 van 5.11.2013, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en bestrijding (PB L 142 van 30.4.2004, blz. 1).

(9)  Besluit 2008/721/EG van de Commissie van 5 augustus 2008 tot instelling van een adviesstructuur van wetenschappelijke comités en deskundigen op het gebied van consumentenveiligheid, volksgezondheid en het milieu en tot intrekking van Besluit 2004/210/EG (PB L 241 van 10.9.2008, blz. 21).

(10)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(11)  Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie ("EaSI") en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 238).

(12)  Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3).

(13)  Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME) (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33).

(14)  Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 185).

(15)  Verordening (EU) nr. 1382/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma "Justitie" voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 73).

(16)  Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van "Erasmus+": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).

(17)  Verordening (EU) nr. 99/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende het Europees statistisch programma 2013-2017 (PB L 39 van 9.2.2013, blz. 12).

(18)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(19)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(20)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(22)  Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45).

(23)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(24)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE I

THEMATISCHE PRIORITEITEN

1.   Een goede gezondheid helpen bevorderen, ziekten helpen voorkomen en een klimaat helpen creëren dat een gezonde levensstijl stimuleert, met inachtneming van het beginsel "gezondheid in alle beleidsvormen".

1.1.

Kosteneffectieve voorlichtings– en preventiemaatregelen - met name volgens de Uniestrategieën inzake alcohol en voeding - onder meer acties ter ondersteuning van de uitwisseling van wetenschappelijk onderbouwde, goede werkwijzen voor het aanpakken van risicofactoren, zoals tabaksgebruik en passief roken, schadelijk alcoholgebruik, ongezonde voedingsgewoonten en gebrek aan lichaamsbeweging, rekening houdend met onderliggende sociale en milieufactoren, met het accent op meerwaarde van de Unie.

1.2.

Maatregelen ter aanvulling van het optreden van de lidstaten ter vermindering van de schade aan de gezondheid door drugsgebruik, met inbegrip van voorlichting en preventie.

1.3.

Effectieve maatregelen tegen overdraagbare ziekten zoals hiv/aids, tuberculose en hepatitis ondersteunen, door wetenschappelijk onderbouwde en goede werkwijzen voor kosteneffectieve preventie, diagnose, behandeling en zorg vast te stellen, te verspreiden en de toepassing ervan te bevorderen.

1.4.

Ondersteuning van samenwerking en netwerking in de Unie inzake preventie van en een betere reactie op chronische ziekten zoals kanker, leeftijdsgerelateerde ziekten en neurodegeneratieve aandoeningen, door kennis en optimale werkwijzen uit te wisselen en gezamenlijke activiteiten inzake preventie, vroegtijdige opsporing en behandeling (onder meer kennis over gezondheid en zelfbehandeling) te ontwikkelen. Follow-up van reeds ondernomen werkzaamheden op het gebied van kanker, onder meer relevante acties voorgesteld door het Europees partnerschap voor kankerbestrijding.

1.5.

Acties die zijn opgelegd door of die bijdragen tot de implementatie van de uniale wetgeving inzake tabaksproducten, inclusief reclame en marketing. Die acties kunnen activiteiten omvatten die zijn gericht op het garanderen van de tenuitvoerlegging, toepassing, monitoring en herziening van die wetgeving.

1.6.

De bevordering van een gezondheidsinformatie- en kennissysteem dat bijdraagt aan wetenschappelijk onderbouwde besluitvorming, met inbegrip van het gebruik van bestaande instrumenten en, waar aangewezen, de verdere ontwikkeling van gestandaardiseerde gezondheidsinformatie en instrumenten voor gezondheidsbewaking, het verzamelen en analyseren van gegevens over gezondheid, en ruime verspreiding van de resultaten van het programma.

2.   Burgers van de Unie tegen ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen beschermen.

2.1.

De risicobeoordeling verbeteren en verschillen in risicobeoordelingscapaciteiten terugdringen door in extra capaciteit voor wetenschappelijke deskundigheid te voorzien en de bestaande beoordelingen in kaart te brengen.

2.2.

De opbouw van capaciteit om te reageren op gezondheidsbedreigingen in de lidstaten ondersteunen, onder meer door waar nodig samen te werken met buurlanden: opstellen van draaiboeken, rekening houdend met en in coördinatie met wereldwijde initiatieven, elementen voor algemene en specifieke draaiboeken, coördinatie van de reacties op het gebied van de volksgezondheid, niet-bindende vaccinatiestrategieën; de strijd aanbinden tegen de door wereldwijde migratie toenemende gezondheidsbedreigingen; richtsnoeren voor beschermende maatregelen in een noodsituatie en voor informatie, alsook gidsen voor optimale werkwijzen opstellen; bijdragen aan het kader voor een facultatief mechanisme, met name bepaling van een optimale vaccinatiegraad met het oog op doeltreffende bestrijding van de terugkeer van besmettelijke ziekten, en voor de gezamenlijke aanschaf van medische remedies; coherente communicatiestrategieën ontwikkelen.

2.3.

Acties die zijn opgelegd door of die bijdragen tot de implementatie van de uniale wetgeving inzake besmettelijke ziekten en andere gezondheidsbedreigingen, onder meer ten gevolge van biologische en chemische incidenten, milieu en klimaatverandering. Die acties kunnen activiteiten omvatten die zijn gericht op het bevorderen van de tenuitvoerlegging, toepassing, monitoring en herziening van die wetgeving.

2.4.

De bevordering van een gezondheidsinformatie- en kennissysteem dat bijdraagt aan wetenschappelijk onderbouwde besluitvorming, met inbegrip van het gebruik van bestaande instrumenten en, waar aangewezen, de verdere ontwikkeling van gestandaardiseerde gezondheidsinformatie en instrumenten voor gezondheidsbewaking, het verzamelen en analyseren van gegevens over gezondheid, en de ruime verspreiding van de resultaten van het programma.

3.   Bijdragen aan innoverende, efficiënte en duurzame gezondheidszorgstelsels

3.1.

Vrijwillige samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van evaluatie van gezondheidstechnologie ondersteunen in het kader van het netwerk voor de evaluatie van gezondheidstechnologie, dat is opgericht bij Richtlijn 2011/24/EU. Het gebruik bevorderen van de resultaten die voortvloeien uit onderzoeksprojecten die worden gesteund in het kader van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013), vastgesteld bij Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en op lange termijn uit de activiteiten die zullen worden ondernomen in het kader van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Horizon 2020).

3.2.

De vrijwillige invoering van innovatie op gezondheidsgebied en van e-gezondheid bevorderen door de interoperabiliteit van patiëntenregisters en andere e-gezondheidsoplossingen te verbeteren; samenwerking op het gebied van e-gezondheid in de Unie, met name wat registers betreft, en de invoering ervan door gezondheidswerkers, ondersteunen. Dat zal ten goede komen aan het vrijwillig netwerk voor de evaluatie van gezondheidstechnologie, dat is opgericht bij Richtlijn 2011/24/EU.

3.3.

De duurzaamheid van de arbeidskrachten in de gezondheidszorg ondersteunen door een effectieve prognose en planning van de arbeidskrachten in de gezondheidszorg te ontwikkelen in termen van aantallen, gendergelijkheid, de handelingen die zij mogen verrichten, adequate opleidingen met het oog op de vereiste vaardigheden, zoals de bekwaamheid om gebruik te maken van nieuwe informatiesystemen en andere geavanceerde technologieën; de mobiliteit (binnen de Unie) en de migratie van gezondheidswerkers monitoren; efficiënte strategieën bevorderen om arbeidskrachten aan te trekken en in de sector vast te houden; en capaciteit ontwikkelen, terdege rekening houdend met de problematiek van afhankelijkheid en vergrijzing.

3.4.

Deskundigheid bieden en goede werkwijzen uitwisselen om de lidstaten bij te staan die hun gezondheidszorgstelsels hervormen, door een mechanisme op te zetten om deskundigheid op het niveau van de Unie te bundelen, teneinde goed, wetenschappelijk onderbouwd advies te verstrekken over effectieve en efficiënte investeringen en innovatie in volksgezondheid en gezondheidszorgstelsels. Het gebruik bevorderen van de resultaten van onderzoeksprojecten die worden gesteund uit het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013), en op lange termijn van de activiteiten die zullen worden ondernomen in het kader van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Horizon 2020).

3.5.

Acties ondersteunen die gericht zijn op de gezondheidsproblematiek in een vergrijzende samenleving, onder meer acties in dat verband die worden voorgesteld in de drie thema's van het Europees innovatiepartnerschap inzake actief en gezond ouder worden: innovatie in bewustmaking, preventie en vroegtijdige diagnose; innovatie in behandeling en zorg; en innovatie voor actief ouder worden en zelfstandig leven.

3.6.

Acties die voortvloeien uit of bijdragen aan de implementatie van de uniale wetgeving op het gebied van medische hulpmiddelen, geneesmiddelen en grensoverschrijdende gezondheidszorg. Die acties kunnen activiteiten omvatten die zijn gericht op het bevorderen van de tenuitvoerlegging, toepassing, monitoring en herziening van die wetgeving.

3.7.

De bevordering van een gezondheidsinformatie- en kennissysteem dat bijdraagt aan wetenschappelijk onderbouwde besluitvorming, met inbegrip van het gebruik van bestaande instrumenten, de verdere ontwikkeling, waar aangewezen, van gestandaardiseerde gezondheidsinformatie en instrumenten voor gezondheidsbewaking, het verzamelen en analyseren van gegevens over gezondheid, de ruime verspreiding van de resultaten van het programma, en ondersteuning van de overeenkomstig Besluit 2008/721/EG opgerichte wetenschappelijke comités.

4.   De toegang tot een betere en veiliger gezondheidszorg voor burgers van de Unie stimuleren

4.1.

De oprichting van een stelsel van Europese referentienetwerken ondersteunen voor patiënten met aandoeningen die hooggespecialiseerde zorg en een bijzondere concentratie van middelen of deskundigheid vereisen, zoals bij zeldzame ziekten, op basis van criteria die moeten worden bepaald conform Richtlijn 2011/24/EU.

4.2.

Lidstaten, patiëntenorganisaties en belanghebbenden ondersteunen door gecoördineerde actie op het niveau van de Unie om patiënten die aan zeldzame ziekten lijden werkelijk te helpen. Het gaat daarbij onder meer om het creëren van referentienetwerken (overeenkomstig punt 4.1), Uniebrede informatiedatabanken en registers voor zeldzame ziekten op basis van de gemeenschappelijke criteria.

4.3.

De samenwerking op het gebied van de veiligheid van de patiënten en de kwaliteit van de gezondheidszorg verbeteren, onder meer door de aanbeveling van de Raad van 9 juni 2009 betreffende patiëntveiligheid, met inbegrip van de preventie en bestrijding van zorginfecties, te implementeren (2); goede werkwijzen op het gebied van kwaliteitsborgingssystemen uitwisselen; richtsnoeren opstellen en instrumenten ontwikkelen om de kwaliteit en de veiligheid van de patiënten te bevorderen; de beschikbaarheid van informatie aan patiënten over veiligheid en kwaliteit vergroten; feedback en interactie tussen verstrekkers van gezondheidszorg en patiënten verbeteren;

4.4.

Conform het actieplan tegen het toenemende gevaar van antimicrobiële resistentie, met name in ziekenhuizen het verstandig gebruik van antimicrobiële stoffen verbeteren en werkwijzen tegengaan waarvan bekend is dat zij de resistentie tegen antimicrobiële stoffen vergroten. effectieve preventie- en hygiënemaatregelen bevorderen om infecties te voorkomen en te beheersen; de lasten van resistente infecties en zorginfecties verminderen en de beschikbaarheid van doeltreffende antibiotica garanderen.

4.5.

Acties die zijn opgelegd door of die bijdragen tot de implementatie van de Uniewetgeving inzake het gebruik van menselijke weefsels en cellen, bloed, menselijke organen, medische hulpmiddelen, geneesmiddelen, en de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg, geheel met inachtneming van de deskundigheid en de ethische keuzes van de lidstaten op deze gebieden. Die acties kunnen activiteiten omvatten die zijn gericht op het bevorderen van de tenuitvoerlegging, toepassing, monitoring en herziening van die wetgeving.

4.6.

De bevordering van een gezondheidsinformatie- en kennissysteem dat bijdraagt aan wetenschappelijk onderbouwde besluitvorming, met inbegrip van het gebruik van bestaande instrumenten en, waar dienstig, de verdere ontwikkeling van gestandaardiseerde gezondheidsinformatie en instrumenten voor gezondheidsbewaking, het verzamelen en analyseren van gegevens over gezondheid, en de ruime verspreiding van de resultaten van het programma.


(1)  Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1).

(2)  PB C 151 van 3.7.2009, blz. 1.


BIJLAGE II

CRITERIA VOOR HET OPSTELLEN VAN JAARLIJKSE WERKPROGRAMMA'S

De jaarlijkse werkprogramma's worden voor de gehele looptijd van het programma opgesteld volgens de volgende criteria:

de relevantie van de voorgestelde acties voor de doelstellingen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 en de in bijlage I vervatte thematische prioriteiten, alsmede voor de EU-gezondheidsstrategie van de Unie "Together for Health";

de meerwaarde van de Unie van de voorgestelde acties conform de in bijlage I vervatte thematische prioriteiten;

de relevantie van de voorgestelde acties voor de volksgezondheid in termen van bevordering van een goede gezondheid, preventie van ziekten en bescherming van de burgers van de Unie tegen gezondheidsbedreigingen, alsmede van verbetering van de prestaties van de gezondheidszorgstelsels;

de relevantie van de voorgestelde acties voor het ondersteunen van de uitvoering van de gezondheidswetgeving van de Unie;

de relevantie van het geografische bereik van de voorgestelde acties;

de evenwichtige verdeling van de budgettaire middelen over de verschillende doelstellingen van het programma, rekening houdend met de vermoedelijke gezondheidsbevorderende kwaliteiten;

de adequate dekking van de in bijlage I vervatte thematische prioriteiten.


21.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 86/14


VERORDENING (EU) Nr. 283/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2014

betreffende richtsnoeren voor trans-Europese netwerken op het gebied van telecommunicatie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1336/97/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien de adviezen van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Telecommunicatienetwerken en -diensten zijn infrastructuren die steeds vaker op het internet zijn geënt en breedbandnetwerken en digitale diensten zijn nauw met elkaar verbonden. Het internet wordt het overheersende platform voor communicatie, diensten, onderwijs, deelname aan het sociale en politieke leven, culturele inhoud, en het zakenleven. Daarom is het voor de sociale en economische groei, het concurrentievermogen, de sociale inclusie en de interne markt belangrijk dat over heel Europa een wijdverbreide, hogesnelheids-, en veilige internettoegang en digitale diensten van algemeen belang beschikbaar zijn.

(2)

Op 17 juni 2010 heeft de Europese Raad de mededeling van de Commissie van 26 augustus 2010 aangaande de Digitale agenda voor Europa bekrachtigd, die beoogt een route uit te stippelen om het sociale en economische potentieel van informatie- en communicatietechnologieën te maximaliseren. Hiermee wordt gestreefd naar bevordering van het aanbod van en de vraag naar concurrerende infrastructuur voor hogesnelheidsinternet en op internet gebaseerde digitale diensten om vooruitgang te boeken naar een daadwerkelijke eengemaakte digitale markt die essentieel is voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

(3)

In Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn de voorwaarden, methoden en procedures bepaald om aan trans-Europese netwerken in de sectoren vervoer, telecommunicatie- en energie-infrastructuren financiële bijstand van de Unie te verlenen. Gezien de vergelijkbare uitdagingen en kansen binnen de sectoren die onder de Connecting Europe Facility (CEF - de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen) vallen, kunnen er belangrijke synergieën worden benut, onder meer door CEF-financiering te combineren met andere financieringsbronnen.

(4)

Er is al een groot aantal grensoverschrijdende digitale diensten verwezenlijkt die worden gebruikt voor interactie tussen Europese overheidsdiensten ter ondersteuning van het beleid van de Unie. Bij het bieden van nieuwe oplossingen is het van belang gebruik te maken van bestaande oplossingen die in het kader van andere Europese initiatieven tot stand zijn gekomen, overbodige overlapping te vermijden en te zorgen voor coördinatie en onderlinge afstemming van aanpakken en oplossingen met betrekking tot alle initiatieven en beleidsterreinen, zoals het bij Besluit nr. 922/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) vastgestelde ISA-programma, het bij Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) vastgestelde Fiscalis-programma en het bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) vastgestelde Horizon 2020. Het is tevens van belang dat de oplossingen voldoen aan de overeengekomen internationale en/of Europese normen of aan open specificaties voor interoperabiliteit, in het bijzonder die welke door de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (8) zijn aangeduid, en aan relevante andere specificaties en richtsnoeren, zoals het Europees interoperabiliteitskader voor Europese overheidsdiensten (EIF).

(5)

De ontwikkeling van hogesnelheidsbreedbandnetwerken zal baat hebben bij Europese technische normen. Als de Unie opnieuw een belangrijke rol in de telecommunicatiesector wil spelen, moeten onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's van de Unie worden ontwikkeld en standaardisatieprocedures nauwer worden opgevolgd.

(6)

Grootschalige proefprojecten tussen lidstaten en medegefinancierd vanuit het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (9), zoals PEPPOL, STORK, epSOS, eCODEX en SPOCS, hebben het nut en de kwaliteit aangetoond van belangrijke grensoverschrijdende digitale diensten op de interne markt die zijn gebaseerd op gezamenlijke bouwstenen en die worden geconsolideerd in het kader van het project eSENS. Die proefprojecten hebben het voor introductie vereiste stadium van wasdom al bereikt of zullen dit in de nabije toekomst bereiken. Bestaande projecten van gemeenschappelijk belang hebben de meerwaarde van acties op Europees niveau al aangetoond, onder meer op het gebied van cultureel erfgoed (Europeana), bescherming van kinderen (Safer Internet) en sociale zekerheid (EESSI). Voor andere projecten, bijvoorbeeld op het gebied van consumentenbescherming (ODR), zijn voorstellen gedaan.

(7)

Met betrekking tot digitale-diensteninfrastructuren moeten de bouwstenen voorrang hebben boven de andere digitale-diensteninfrastructuren, waarvoor de bouwstenen immers onontbeerlijk zijn. Digitale-diensteninfrastructuren dienen onder meer meerwaarde op Europees niveau te creëren en te voorzien in bestaande behoeften. Zij dienen technisch en operationeel voldoende geschikt voor introductie te zijn, wat met name door middel van geslaagde proefprojecten moet zijn aangetoond. Zij dienen op een concreet duurzaamheidsplan te zijn gebaseerd, zodat exploitatie van de centrale dienstenplatforms op middellange tot lange termijn en na afloop van de CEF is gewaarborgd. Financiële bijstand in het kader van deze verordening dient derhalve voor zover mogelijk mettertijd te worden uitgefaseerd; in voorkomend geval moeten middelen uit andere bronnen dan de CEF worden vrijgemaakt.

(8)

Het is belangrijk dat digitale-diensteninfrastructuren die op grond van het recht van de Unie noodzakelijk zijn om te voldoen aan wettelijke verplichtingen en/of die worden gebruikt om bouwstenen te ontwikkelen of te leveren en die mogelijk een aanzienlijk effect hebben op de ontwikkeling van pan-Europese overheidsdiensten, worden gefinancierd, zodat meervoudige digitale-diensteninfrastructuren worden ondersteund en geleidelijk een Europees interoperabiliteitsecosysteem wordt opgebouwd. Wettelijke verplichtingen zijn in deze context specifieke voorschriften op grond waarvan digitale-diensteninfrastructuren moeten worden ontwikkeld of gebruikt, dan wel resultaten moeten worden bereikt die alleen met behulp van Europese digitale diensteninfrastructuren haalbaar zijn.

(9)

Europeana en Safer Internet (voor kinderen) moeten, als gevestigde digitale-diensteninfrastructuren, bij de financiering prioriteit hebben. In het bijzonder moet in de eerste jaren van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (10) de continuïteit van de financiering van de Unie vanuit andere programma's van de Unie naar de CEF worden gewaarborgd om een ononderbroken en geslaagde dienstenlevering mogelijk te maken op hetzelfde niveau als onder het huidige financieringssysteem. De Raad heeft op 10 mei 2012 gewezen op het essentiële belang de levensvatbaarheid van Europeana, ook wat betreft de governance en financiering, op de lange termijn zeker te stellen (11).

(10)

Gezorgd moet worden voor een veilige, inclusieve en positieve internetomgeving voor kinderen en jongeren. Het is noodzakelijk de werking van het programma Safer Internet na 2014 te garanderen, als vitale maatregel tot bescherming en bevordering van de rechten van kinderen in een internetomgeving. De uitvoering van deze verordening moet zorgen voor de financiële ondersteuning van de uitvoering van de Europese strategie voor een beter internet voor kinderen op het niveau van de Unie en op het niveau van de lidstaten, speciaal wat Safer Internet Centres (SIC's) in de lidstaten betreft. De activiteiten van de SIC's, onder meer de bewustmakingscentra en andere bewustmakingsactiviteiten, hulplijnen voor kinderen, ouders en verzorgers over de beste wijze van internetgebruik door kinderen, alsook de telefonische meldpunten voor internetinhoud met seksueel misbruik van kinderen, vormen een kernonderdeel van en een absolute voorwaarde voor het welslagen van die strategie.

(11)

Een toekomstige rechtshandeling van de Unie betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt moet de gedetailleerde criteria en voorwaarden bepalen voor de wederzijdse erkenning van essentiële facilitators, die hierna de bouwstenen van de digitale-diensteninfrastructuren worden genoemd. Die handeling zal van toepassing zijn op een aantal van de belangrijkste bouwstenen, bijvoorbeeld de elektronische identificatie en de elektronische handtekening, als onderdeel van de in de bijlage bij deze verordening opgenomen projecten van gemeenschappelijk belang.

(12)

De digitale-diensteninfrastructuren die overeenkomstig Besluit nr. 922/2009/EG zijn opgezet zullen de elektronische grens- en sectoroverschrijdende interactie tussen Europese overheidsdiensten bevorderen. Hierdoor wordt de levering van essentiële diensten mogelijk, onder meer op gebieden als elektronische identificatie en authenticatie en aanbesteding, grensoverschrijdende koppeling van bedrijfsregisters, interoperabele elektronische grensoverschrijdende gezondheidszorg en grensoverschrijdende samenwerking inzake cyberveiligheid, hetgeen bijdraagt aan de digitale eengemaakte markt. Dergelijke interactie tussen overheidsdiensten kan worden bereikt door de schepping en/of verbetering van interoperabele centrale dienstenplatforms die zijn gestoeld op bestaande gezamenlijke bouwstenen en/of het beschikbaar stellen van voor de ontwikkeling van andere centrale dienstenplatforms essentiële aanvullende bouwstenen, en aanverwante generieke diensten die nationale infrastructuren aan centrale dienstenplatforms koppelen om grensoverschrijdende digitale diensten te leveren.

(13)

De lidstaten moeten hun lokale en regionale overheden aanmoedigen tot onverdeelde, effectieve betrokkenheid bij de governance van digitale-diensteninfrastructuren, en ervoor zorgen dat er bij projecten van gemeenschappelijk belang betreffende de grensoverschrijdende levering van eGovernment-diensten rekening wordt gehouden met de EIF-aanbevelingen.

(14)

In zijn resolutie van 6 juli 2011 over Breedband in Europa: investeren in digitale groei (12) heeft het Europees Parlement benadrukt dat breedbanddiensten van essentieel belang zijn voor het concurrentievermogen van de industrie in de Unie en binnen de Unie in hoge mate bijdragen aan de economische groei, de sociale samenhang en het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid. Investeringen in geavanceerde en bestendige technologie zijn cruciaal als de Unie wil blijven meespelen op het gebied van innovatie, kennis en diensten.

(15)

Een Europese markt met bijna 500 miljoen mensen die de beschikking hebben over een hogesnelheidsbreedbandverbinding zou het speerpunt zijn van de ontwikkeling van een interne markt, waardoor een wereldwijd unieke kritische massa gebruikers ontstaat, alle regio's nieuwe kansen krijgen, elke gebruiker meerwaarde wordt geboden en de Unie de capaciteit krijgt om een kenniseconomie van wereldformaat te worden. Een snelle toepassing van hogesnelheidsbreedbandnetwerken is cruciaal voor de groei van de productiviteit binnen de Unie en de opkomst van nieuwe en kleine ondernemingen die een leidende rol kunnen spelen in verschillende sectoren, zoals gezondheidszorg, industrie en diensten.

(16)

Door de combinatie van nieuwe mogelijkheden op het gebied van infrastructuur en nieuwe innovatieve en interoperabele diensten zou een positieve spiraal tot stand moeten komen waarbij de vraag naar hogesnelheidsbreedbandverbindingen toeneemt, een vraag waaraan het commercieel gezien raadzaam zou zijn tegemoet te komen.

(17)

In de Digitale Agenda voor Europa is bepaald dat in 2020 alle Europeanen toegang moeten hebben tot internet met een snelheid boven 30 Mbps en dat 50% of meer van de Europese huishoudens moet beschikken over een internetverbinding boven 100 Mbps.

(18)

Gezien de snelle ontwikkeling van digitale diensten en toepassingen waarvoor steeds snellere internetverbindingen noodzakelijk zijn, alsook de snelle ontwikkeling van geavanceerde technologie die dat mogelijk maakt, is het passend dat in het kader van een beoordeling van de Digitale Agenda voor Europa wordt overwogen de breedbanddoelstellingen voor 2020 te herzien, om de Unie breedbandsnelheden te verschaffen waarmee zij de concurrentie met andere economieën in de wereld aankan.

(19)

Bij een aantal breedbandprojecten moet de ambitie hoger liggen, en moet worden ingezet op hogere snelheid, zodat zij kunnen dienen als proefproject voor snellere connectiviteit en als mogelijk reproduceerbaar model.

(20)

In zijn Resolutie van 12 september 2013 over de Digitale Agenda voor groei, mobiliteit en werkgelegenheid, digitaal aanzwengelen van groei in Europa heeft het Europees Parlement onderstreept dat een herziene, anticiperende doelstelling van de Digitale Agenda voor Europa voor 2020 moet zijn dat alle huishoudens binnen de Unie over een breedbandverbinding beschikken die 100 Mbps levert, en dat 50% van de huishoudens zich abonneert op 1 Gbps of meer.

(21)

De private sector moet het voortouw nemen bij het uitrollen en moderniseren van breedbandnetwerken, ondersteund met een regelgevingskader dat concurrentie en investeringen bevordert. Waar particuliere investeringen tekortschieten, moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de Digitale Agenda voor Europa worden gehaald. Financiële publieke bijstand voor breedband moet beperkt blijven tot programma's of initiatieven die zijn gericht op projecten die niet geheel door de private sector kunnen worden gefinancierd. Dit dient te worden bevestigd door een beoordeling vooraf, waarin sprake is van tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (13).

(22)

Financiële instrumenten voor breedbandnetwerken mogen de mededinging niet verstoren, particuliere investeringen niet verdringen en particuliere exploitanten er niet van weerhouden te investeren; zij moeten met name voldoen aan de artikelen 101, 102, 106 en 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en, waar nodig, aan de richtsnoeren van de Unie voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken.

(23)

Publieke middelen voor breedbandnetwerken moeten uitsluitend worden besteed aan infrastructuren die beantwoorden aan de toepasselijke wetgeving, in het bijzonder aan het mededingingsrecht en aan de toegangsverplichtingen in de zin van Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad (14).

(24)

Aangezien er in het kader van de CEF slechts beperkte financiële middelen ter beschikking staan, dient de financiële bijstand te worden geconcentreerd op de oprichting van financieringsmechanismen op niveau van de Unie, zodat er aanvullende investeringen worden aangetrokken, er een multiplicatoreffect wordt bereikt en het efficiënte gebruik van particuliere en overige publieke middelen voor investeringen wordt bevorderd. Door deze benadering kunnen het bedrijfsleven en institutionele spelers een bijdrage leveren die veel groter is dan de financiering die via de CEF toegankelijk is.

(25)

Aangezien in het kader van de CEF de financiële middelen beperkt zijn en er voor passende financiering van digitale-diensteninfrastructuren moet worden gezorgd, mag het totale bedrag aan begrotingsmiddelen die worden bestemd voor breedband niet hoger zijn dan het minimumbedrag dat noodzakelijk is voor een kostenefficiënte interventie, en dat moet worden bepaald na een voorafgaande beoordeling waarbij rekening wordt gehouden met onder meer de aard van het beoogde financieel instrument, het potentiële hefboomeffect van de projectenportefeuille met een minimum aan efficiëntie, en de marktomstandigheden.

(26)

De steun uit de CEF voor de introductie van breedband dient als aanvulling van de bijstand uit andere programma's en initiatieven van de Unie, waaronder de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen), voor zover er bij een beoordeling vooraf tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties zijn vastgesteld en de beheerautoriteiten tot deze bijstand zijn overgegaan. De financiële bijstand in het kader van de CEF voor de introductie van breedband dient de inspanningen van de lidstaten te ondersteunen, zowel rechtstreeks als door middel van een investeringsinstrument voor vrijwillige, speciaal gereserveerde bijdragen uit andere bronnen, met inbegrip van ESIF's, waardoor de lidstaten de expertise en schaalvoordelen van door de Unie beheerde faciliteiten kunnen benutten om de overheidsmiddelen efficiënter te besteden.

(27)

Met het oog op een maximaal rendement moet, gezien de beperkte middelen, de financiering uit de CEF beschikbaar worden gesteld voor die projecten welke zijn gebaseerd op de technologie die er het meest geschikt voor is, een stimulans voor innovatieve bedrijfsmodellen kunnen zijn, en in hoge mate reproduceerbaar zijn. Bij projecten die worden gefinancierd met vrijwillige bijdragen uit hoofde van het CEF, zoals ESI-fondsen, of met nationale en regionale middelen, moeten de subsidiabiliteitscriteria flexibeler zijn en recht doen aan de specifieke situatie en omstandigheden van de gebieden waarvoor de financiering is bestemd.

(28)

De Unie kan steun verlenen voor de introductie van breedbandnetwerken om de doelstellingen van de Digitale Agenda voor Europa in alle soorten gebieden te helpen verwezenlijken. Het dichten van de digitale kloof en het versterken van de digitale inclusie, vormen belangrijke doelstellingen van de Digitale Agenda voor Europa. Derhalve moeten alle acties van de Unie op het gebied van breedband gericht zijn op de specifieke behoeften van verstedelijkte, landelijke, en vooral dunbevolkte en minder ontwikkelde regio's, die met verbindingen moeten worden uitgerust. Hieronder vallen de introductie van breedbandnetwerken die eilanden en niet aan zee grenzende, bergachtige, afgelegen en perifere regio's, waaronder insulaire lidstaten, verbinden met de centrale regio's van de Unie, en/of acties om de betrouwbaarheid of prestaties van de verbindingen tussen dergelijke regio's en centrale regio's van de Unie te verbeteren.

(29)

Teneinde de digitale eengemaakte markt te voltooiien moet compatibiliteit tussen het CEF en de nationale en regionale breedbandinitiatieven worden aangemoedigd.

(30)

Bij de toepassing van deze verordening moeten de vormen waaronder financiële bijstand wordt verleend, worden afgestemd op de kenmerkende eigenschappen van de acties. Zo moeten op het gebied van digitale-diensteninfrastructuren centrale dienstenplatforms die niet uit andere bronnen kunnen worden gefinancierd bij voorrang worden gefinancierd door middel van aanbesteding of, bij wijze van uitzondering, met subsidies. Generieke diensten dienen daarentegen slechts beperkte financiële bijstand uit de CEF te krijgen. Voorts dient met financiële bijstand uit de CEF steeds te worden beoogd dat de middelen van de Unie efficiënt worden besteed. Breedbandnetwerken dienen daarom te worden gesteund door middel van financiële instrumenten, die een beter hefboomeffect opleveren dan subsidiëring.

(31)

Interventie op grond van deze verordening dient te zijn gericht op het bereiken van synergie en interoperabiliteit tussen de verschillende projecten van gemeenschappelijk belang die in de bijlage zijn vermeld, evenals met andere infrastructuren, waaronder vervoers- en energie-infrastructuren die door de CEF worden ondersteund, onderzoeksinfrastructuren die onder meer via Horizon 2020 worden ondersteund en infrastructuren die door de ESI-fondsen worden ondersteund, waarbij dubbel werk en te zware administratieve belasting dienen te worden vermeden.

(32)

Financiële bijstand voor projecten van gemeenschappelijk belang dient te worden aangevuld met horizontale acties, waaronder technische bijstand en maatregelen ter stimulering en coördinatie van de vraag, waarbij ernaar moet worden gestreefd het effect van de interventie door de Unie te maximaliseren.

(33)

Bij het toewijzen van middelen aan de interventie inzake breedbandnetwerken moet de Commissie rekening houden met de resultaten van de evaluaties van bestaande financiële instrumenten van de Unie.

(34)

De Commissie moet worden bijgestaan door een deskundigengroep waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn en die wordt geraadpleegd over en bijdraagt aan onder meer het toezicht op de toepassing van deze verordening, de planning en de evaluatie, en de behandeling van toepassingsproblemen.

(35)

De deskundigengroep moet ook samenwerken met de entiteiten die betrokken zijn bij de uitvoering van deze verordening, zoals lokale en regionale overheden, aanbieders van internettoegang, beheerders van openbare netwerken, onderdelenfabrikanten alsook nationale regelgevende instanties en het Orgaan van de Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (BEREC), opgericht bij Verordening (EG) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad (15).

(36)

Verordening (EU) nr. 1316/2013 voorziet in de oprichting van een Coördinatiecomité voor de CEF, dat tevens een comité is in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (16). Verordening (EU) nr. 1316/2013 verleent de Commissie voorts de bevoegdheid volgens de onderzoeksprocedure jaarlijkse werkprogramma's en meerjarenwerkprogramma's goed te keuren, onder meer voor de telecommunicatiesector, waarop deze verordening immers van toepassing is. In dit verband is het belangrijk erop te wijzen dat de lidstaten, in het coördinatiecomité voor de CEF, bij de bespreking van vraagstukken die met deze verordening verband houden, in het bijzonder de ontwerpen van jaarlijkse werkprogramma's en van meerjarenwerkprogramma's, worden vertegenwoordigd door deskundigen in de sector telecommunicatie-infrastructuur.

(37)

Daar de doelstellingen van deze verordening, met name de gecoördineerde ontwikkeling van de trans-Europese netwerken op het gebied van telecommunicatie-infrastructuur, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege het grensoverschrijdende karakter van de ondersteunde infrastructuren, en de gevolgen ervan op het hele grondgebied van de Unie, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordeing niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(38)

Om de projecten van gemeenschappelijk belang in de sector transport, telecommunicatie- en energie-infrastructuren te ondersteunen, bepaalt Verordening (EU) nr. 1316/2013 de voorwaarden, methoden en procedures voor het verlenen van financiële bijstand van de Unie aan trans-Europese netwerken. Het stelt ook de verdeling van de krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 beschikbare middelen vast in alle drie de sectoren. Verordening (EU) nr. 1316/2013 is van toepassing met ingang van 1 januari 2014. De toepassing van deze verordening dient dan ook overeen te stemmen met de toepassing van Verordening (EU) nr. 1316/2013 en met Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013. Deze verordening dient derhalve met ingang van 1 januari 2014 te worden toegepast.

(39)

Besschikking nr. 1336/97/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) moet worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

1.   In deze verordening worden richtsnoeren vastgesteld betreffende de tijdige introductie en de interoperabiliteit van projecten van gemeenschappelijk belang inzake trans-Europese netwerken op het gebied van telecommunicatie-infrastructuur.

2.   Deze verordening voorziet in het bijzonder in:

a)

de doelstellingen en operationele prioriteiten van projecten van gemeenschappelijk belang;

b)

de vaststelling van projecten van gemeenschappelijk belang;

c)

de criteria op grond waarvan acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang in aanmerking komen voor financiële bijstand van de Unie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1316/2013 met betrekking tot de ontwikkeling, uitvoering, introductie, koppeling en interoperabiliteit ervan;

d)

prioriteiten bij de financiering van projecten van gemeenschappelijk belang.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van onderhavige verordening gelden de definities van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1316/2013.

2.   Voor de toepassing van deze verordening en van Verordening (EU) nr. 1316/2013 gelden ook de volgende definities:

a)   "telecommunicatie-infrastructuur": breedbandnetwerken en digitale-diensteninfrastructuur;

b)   "digitale-diensteninfrastructuren": infrastructuren waarmee netwerkdiensten op elektronische wijze, meestal via het internet, worden geleverd, en die trans-Europese interoperabele dienstverlening in het gezamenlijk belang aanbiedt aan burgers, bedrijven en/of overheidsdiensten, en die bestaan uit centrale dienstenplatforms en generieke diensten;

c)   "bouwstenen": basisinfrastructuren voor digitale diensten die opnieuw kunnen worden gebruikt in complexere digitale-diensteninfrastructuur;

d)   "centraal dienstenplatform": centraal element van digitale-diensteninfrastructuren dat gericht is op het waarborgen van trans-Europese connectiviteit, toegang en interoperabiliteit, en dat open staat voor de lidstaten en ook voor andere entiteiten kan openstaan;

e)   "generieke diensten": gatewaydiensten die een of meer nationale infrastructuren verbinden met centrale dienstenplatforms;

f)   "breedbandnetwerken": bekabelde en draadloze toegangsnetwerken, aanvullende infrastructuur en kernnetwerken die connectiviteit met zeer hoge snelheden kunnen leveren;

g)   "horizontale acties": acties ter ondersteuning van studies en programma's in de zin van artikel 2, punt 6 en 7, van Verordening (EU) nr. 1316/2013.

Artikel 3

Doelstellingen

1.   De projecten van gemeenschappelijk belang dragen bij tot het verwezenlijken van de algemene doelstellingen van artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1316/2013.

2.   Behalve dat de projecten van gemeenschappelijk belang bijdragen tot het verwezenlijken van de algemene doelstellingen, helpen zij een of meer van de volgende specifieke doelstellingen te verwezenlijken:

a)

economische groei en het ondersteunen van de voltooiing en het functioneren van de interne markt ter verbetering van het concurrentievermogen van de Europese economie, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's);

b)

verbeteringen in het dagelijks leven voor burgers, bedrijven en overheidsdiensten, op elk niveau, door bevordering van breedbandnetwerken, interconnectie en interoperabiliteit van plaatselijke, regionale en nationale breedbandnetwerken, evenals niet-discriminerende toegang tot deze netwerken en digitale integratie.

3.   De volgende operationele prioriteiten dragen bij tot het verwezenlijken van de doelstellingen bedoeld in de leden 1 en 2:

a)

interoperabiliteit, connectiviteit, duurzame introductie, exploitatie en opwaardering van trans-Europese digitale-diensteninfrastructuren, alsmede coördinatie op Europees niveau;

b)

een efficiënte stroom van particuliere en publieke investeringen die de introductie en modernisering van breedbandnetwerken bevordert en er aldus toe bijdraagt dat de breedbanddoelstellingen van de Digitale Agenda voor Europa worden gehaald.

Artikel 4

Projecten van gemeenschappelijk belang

1.   Projecten van gemeenschappelijk belang hebben de volgende kenmerken:

a)

zij zijn gericht op het creëren en/of verbeteren van interoperabele en voor zover mogelijk internationaal compatibele centrale dienstenplatforms, in combinatie met generieke diensten voor digitale-diensteninfrastructuren;

b)

zij bieden efficiënte investeringsinstrumenten voor breedbandnetwerken, trekken nieuwe categorieën investeerders en projectontwikkelaars aan, en bevorderen de reproduceerbaarheid van innovatieve projecten en bedrijfsmodellen.

2.   Projecten van gemeenschappelijk belang kunnen de volledige cyclus daarvan omvatten, waaronder haalbaarheidsstudies, uitvoering, permanente exploitatie en vernieuwing, coördinatie en evaluatie.

3.   Projecten van gemeenschappelijk belang kunnen door middel van horizontale acties worden ondersteund.

4.   Projecten van gemeenschappelijk belang en acties die daaraan bijdragen zijn nader omschreven in de bijlage.

Artikel 5

Interventiemethoden

1.   Op het gebied van digitale-diensteninfrastructuren worden centrale dienstenplatforms hoofdzakelijk door de Unie uitgevoerd; generieke diensten worden uitgevoerd door partijen die verbindingen met het desbetreffende centrale dienstenplatform tot stand brengen. De investeringen in breedbandnetwerken gaan voornamelijk uit van de private sector, ondersteund door een concurrerend en investeringsvriendelijk regelgevingskader. Publieke steun voor breedbandnetwerken wordt alleen verleend in geval van tekortkomingen van de markt of in een suboptimale investeringssituatie.

2.   Lidstaten en andere instanties die belast zijn met de uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang of die tot de uitvoering daarvan bijdragen, worden aangemoedigd om de maatregelen te nemen die de uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang faciliteren. De definitieve beslissing over de uitvoering van een project van gemeenschappelijk belang dat betrekking heeft op het grondgebied van een lidstaat, wordt genomen nadat die lidstaat zijn goedkeuring heeft verleend.

3.   Acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang en die voldoen aan de criteria van artikel 6 van deze verordening, komen in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie overeenkomstig de voorwaarden en de instrumenten die krachtens Verordening (EU) nr. 1316/2013 van toepassing zijn. Financiële bijstand wordt verleend overeenkomstig de door de Unie vastgestelde toepasselijke regels en procedures, de in artikel 6 van deze verordening bedoelde financieringsprioriteiten en de beschikbaarheid van middelen, rekening houdend met de specifieke behoeften van de begunstigden.

4.   Acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van digitale-diensteninfrastructuren worden ondersteund met:

a)

aanbesteding en/of

b)

subsidies.

5.   Acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van breedbandnetwerken worden ondersteund met:

a)

financiële instrumenten in de zin van Verordening (EU) nr. 1316/2013, die openstaan voor aanvullende bijdragen uit andere sectoren van de CEF, andere instrumenten, programma's en begrotingslijnen van de Uniebegroting, lidstaten, met inbegrip van regionale en lokale overheden en alle andere investeerders, met inbegrip van particuliere investeerders overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1316/2013; en/of

b)

een combinatie van financiële instrumenten en subsidies uit andere publieke bronnen dan de CEF, ongeacht of het om publieke bronnen van de Unie of van die op nationaal vlak gaat.

6.   Horizontale acties worden ondersteund met

a)

aanbesteding; en/of

b)

subsidies.

7.   Het totale bedrag van de begrotingsmiddelen die worden toegewezen aan financiële instrumenten voor breedbandnetwerken, is niet hoger dan het minimumbedrag dat nodig is met het oog op kostenefficiënte interventies, op basis van de in artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1316/2013 bedoelde voorafgaande beoordelingen.

Dat bedrag vertegenwoordigt 15% van de financiële middelen voor de telecommunicatiesector, bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1316/2013.

8.   In ten minste één derde van de breedbandprojecten die krachtens deze verordening financiële bijstand ontvangen, moeten breedbandsnelheden van meer dan 100 Mbps beoogd worden.

9.   In vervolg op het in artikel 8, lid 6, bedoelde verslag, kunnen het Europees Parlement en de Raad op voorstel van de Commissie het overeenkomstig lid 7 van dit artikel vastgestelde bedrag en de in lid 8 van dit artikel bedoelde verhouding van de projecten herzien.

10.   Voor zover de steun uit de CEF de ESI-fondsen en andere rechtstreekse publieke steun aanvult, kan het verwezenlijken van synergie tussen de CEF-acties en de steun uit de ESI- fondsen worden versterkt met behulp van een passend coördinatiemechanisme.

Artikel 6

Subsidiabiliteitscriteria en financieringsprioriteiten

1.   Acties die bijdragen tot de verwezenlijking van projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van digitale-diensteninfrastructuren voldoen aan elk van de volgende voorwaarden om voor financiering in aanmerking te komen:

a)

zij hebben voldoende wasdom om te kunnen worden geïntroduceerd; dit wordt met name aangetoond door middel van geslaagde proefprojecten in het kader van programma's, zoals programma's van de Unie op het gebied van innovatie en onderzoek;

b)

zij dragen bij aan het beleid en de activiteiten van de Unie ter ondersteuning van de interne markt;

c)

zij creëren een Europese meerwaarde en omvatten een langetermijnstrategie en -planning voor wat betreft de houdbaarheid ervan, in voorkomend geval door middel van financiering uit andere bronnen dan de CEF, waarvan de kwaliteit moet worden aangetoond door een haalbaarheidsstudie en kosten-batenanalyse. Een dergelijke strategie wordt wanneer nodig geactualiseerd;

d)

zij voldoen aan internationale en/of Europese normen of open specificaties en richtsnoeren voor interoperabiliteit, zoals het Europees interoperabiliteitskader voor Europese overheidsdiensten, en worden geënt op bestaande oplossingen.

2.   De selectie van de uit de CEF te financieren acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van digitale-diensteninfrastructuren, en het niveau van financiering daarvan, worden uitgevoerd in het kader van een jaarlijks werkprogramma in de zin van artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1316/2013.

3.   De bouwstenen die essentieel zijn voor, en aantoonbaar zullen worden gebruikt bij, de ontwikkeling, introductie en exploitatie van andere digitale-diensteninfrastructuren, vermeld in afdeling 1.1 van de bijlage, hebben bij de financiering de hoogste prioriteit.

4.   Tweede prioriteit krijgen andere digitale-diensteninfrastructuren die het recht van de Unie, de beleidslijnen en programma's in de zin van afdeling 1.2 en 1.3 van de bijlage ondersteunen, en indien mogelijk op bestaande bouwstenen berusten.

5.   De ondersteuning van centrale dienstenplatforms heeft voorrang boven generieke diensten.

6.   Op basis van de doelstellingen in artikel 3 van deze verordening en de beschrijving van de projecten van gemeenschappelijk belang in de bijlage bij deze verordening, en rekening houdend met het beschikbare budget, kunnen in de jaarlijkse werkprogramma's en in de meerjarenwerkprogramma's, bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1316/2013, nadere criteria inzake subsidiabiliteit en prioriteiten op het gebied van digitale-diensteninfrastructuren worden vastgesteld.

7.   Acties die bijdragen tot de verwezenlijking van projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van breedbandnetwerken voldoen aan elk van de volgende voorwaarden, om voor financiering in aanmerking te komen:

a)

zij leveren een aanzienlijke bijdrage aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Digitale Agenda voor Europa;

b)

zij hebben met betrekking tot de projectontwikkeling en -voorbereiding voldoende wasdom en worden door doeltreffende uitvoeringsmechanismen ondersteund;

c)

zij reageren op tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties;

d)

zij leiden er niet toe dat de mededinging wordt verstoord of particuliere investeringen worden verdrongen;

e)

er wordt gebruik gemaakt van de technologie die het meest geschikt wordt beschouwd om te voorzien in de behoeften van het desbetreffende geografische gebied, rekening houdend met geografische, sociale en economische factoren, op basis van objectieve criteria en technologische neutraliteit;

f)

de voor het project meest geschikte technologie wordt ingezet, en de beste balans tussen geavanceerde technologieën in termen van gegevensstroomcapaciteit, transmissieveiligheid, veerkrachtigheid van het netwerk en kostenefficiëntie wordt voorgesteld.

g)

zij zijn in grote mate reproduceerbaar en/of zijn gebaseerd op innovatieve bedrijfsmodellen.

8.   De criteria als bedoeld in lid 7, onder g), van dit artikel zijn niet van toepassing op projecten die worden gefinancierd uit aanvullende gereserveerde bijdragen, verleend overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1316/2013.

9.   Horizontale acties voldoen aan één van de volgende criteria om voor financiering in aanmerking te komen:

a)

met betrekking tot de introductie, de governance en de behandeling van bestaande of nieuwe toepassingsproblemen worden uitvoeringsmaatregelen voorbereid of ondersteund;

b)

nieuwe vraag naar digitale-diensteninfrastructuren wordt gegenereerd.

Artikel 7

Samenwerking met derde landen en internationale organisaties

1.   De Unie kan contacten leggen, besprekingen aangaan en informatie uitwisselen en samenwerken met overheidsdiensten of andere organisaties in derde landen om een van de doelstellingen te verwezenlijken die met deze verordening worden nagestreefd. Tot de doelstellingen van deze samenwerking behoort onder meer de bevordering van de interoperabiliteit tussen netwerken op het gebied van telecommunicatie-infrastructuur in de Unie en soortgelijke netwerken in derde landen.

2.   Landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), kunnen in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden deelnemen aan de sector van de telecommunicatie-infrastructuur die betrekking heeft op de CEF.

3.   In afwijking van artikel 8, lid 3, en artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1316/2013 kunnen de toetredende landen en de kandidaat-lidstaten die in aanmerking komen voor een pretoetredingsstrategie, in overeenstemming met overeenkomsten die met de Unie zijn ondertekend deelnemen aan de sector van de telecommunicatie-infrastructuur die betrekking heeft op de CEF.

4.   Wat de deelname van de EVA-landen betreft, wordt de sector van de CEF die telecommunicatie-infrastructuur omvat, als een afzonderlijk programma beschouwd.

Artikel 8

Informatie-uitwisseling, toezicht en verslaglegging

1.   Op basis van de informatie die zij ontvangen overeenkomstig de derde alinea van artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1316/2013, wisselen de lidstaten en de Commissie informatie en goede praktijken uit over de voortgang in de uitvoering van deze verordening. Waar passend betrekken de lidstaten lokale en regionale overheden bij dit proces. De Commissie publiceert jaarlijks een overzicht van die informatie, en legt ze aan het Europees Parlement en de Raad voor.

2.   De Commissie wordt bijgestaan door een groep van deskundigen, bestaande uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat, die door haar worden geraadpleegd. De groep van deskundigen steunt de Commissie met name op de volgende gebieden:

a)

toezicht op de tenuitvoerlegging van deze verordening;

b)

inachtneming van nationale plannen of nationale strategieën, indien van toepassing;

c)

nemen van maatregelen om de uitvoering van de werkprogramma's op financieel en technisch niveau te beoordelen;

d)

behandelen van bestaande of nieuwe problemen bij de uitvoering van projecten;

e)

vaststellen van strategische richtsnoeren, voorafgaand aan het opstellen van de jaarlijkse werkprogramma's en de meerjarenwerkprogramma's, bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1316/2013, in het bijzonder ten aanzien van de selectie en intrekking van acties die bijdragen tot de verwezenlijking van projecten van gemeenschappelijk belang, de verdeling van de middelen alsook de herziening van deze werkprogramma's.

3.   De groep van deskundigen kan zich voorts buigen over ieder ander onderwerp met betrekking tot de ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van telecommunicatie-infrastructuur.

4.   De Commissie informeert de groep van deskundigen over de geboekte vooruitgang met de tenuitvoerlegging van de jaarlijkse werkprogramma's en de meerjarenwerkprogramma's, bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1316/2013.

5.   De groep van deskundigen werkt samen met instanties die betrokken zijn bij de planning, de ontwikkeling en het beheer van digitale netwerken en diensten, en met andere belanghebbenden.

De Commissie en andere instanties die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van deze verordening, zoals de Europese Investeringsbank, besteden bijzondere aandacht aan de opmerkingen van de groep van deskundigen.

6.   Samen met de tussentijdse evaluatie en de ex-postevaluatie van Verordening (EU) nr. 1316/2013 als bedoeld in artikel 27 van die verordening publiceert de Commissie met de hulp van de groep van deskundigen een verslag over de voortgang in de toepassing van deze verordening. Dit verslag wordt aan het Europees Parlement en de Raad voorgelegd.

7.   Dat verslag behelst een evaluatie van de voortgang in de ontwikkeling en uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang, met inbegrip van, waar van toepassing, vertragingen in de uitvoering en ondervonden moeilijkheden, alsmede informatie over vastleggingen en betalingen.

8.   In het verslag evalueert de Commissie eveneens of de werkingssfeer van de projecten van gemeenschappelijk belang de technologische ontwikkelingen en innovaties alsmede de ontwikkelingen op het gebied van regelgeving of de markt en de economie blijft weerspiegelen, en of, gezien dergelijke ontwikkelingen en de noodzaak van duurzaamheid op lange termijn, financiering voor een of meer van de ondersteunde projecten van gemeenschappelijk belang moet worden uitgefaseerd dan wel dat deze uit andere bronnen moeten worden gefinancierd. Voor projecten die naar verwachting aanzienlijke effecten op het milieu hebben, bevatten die verslagen een analyse van de milieu-effecten, indien van toepassing rekening houdend met de behoeften inzake aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering en inzake rampenbestendigheid. Deze evaluatie kan eveneens op enig ander ogenblik worden verricht wanneer dit passend wordt geacht.

9.   De verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van artikel 3 wordt ex-post gemeten, onder meer door te kijken naar:

a)

de beschikbaarheid van digitale-diensteninfrastructuren, berekend aan de hand van het aantal lidstaten dat met elke digitale-diensteninfrastructuur is verbonden;

b)

het percentage burgers en bedrijven dat gebruik maakt van digitale-diensteninfrastructuren en de beschikbaarheid van dergelijke diensten over de grenzen heen;

c)

het investeringsvolume dat is aangetrokken op het gebied van breedband, en het bereikte hefboomeffect, voor projecten die worden gefinancierd met bijdragen uit andere overheidsbronnen, bedoeld in artikel 5, lid 5, onder b).

Artikel 9

Intrekking

Beschikking nr. 1336/97/EG wordt ingetrokken.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Advies van 22 februari 2012 (PB C 143 van 22.5.2012, blz. 120) en advies van 16 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 225 van 27.7.2012, blz. 211 en PB C 356 van 5.12.2013, blz. 116.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 26 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 maart 2014.

(4)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

(5)  Besluit nr. 922/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake interoperabiliteitsoplossingen voor Europese overheidsdiensten (ISA) (PB L 260 van 3.10.2009, blz. 20).

(6)  Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Fiscalis 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 1482/2007/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 25).

(7)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(8)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG en Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

(9)  Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) (PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15).

(10)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(11)  PB C 169 van 15.6.2012, blz. 5.

(12)  PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 89.

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(14)  Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7).

(15)  Verordening (EG ) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (BEREC) en het Bureau (PB L 337 van 18.12.2009, blz. 1).

(16)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(17)  Beschikking nr. 1336/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1997 betreffende een geheel van richtsnoeren voor trans-Europese telecommunicatienetwerken (PB L 183 van 11.7.1997, blz. 12).


BIJLAGE

PROJECTEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG

AFDELING 1.   DIGITALE-DIENSTENINFRASTRUCTUREN

Bij interventie op het gebied van digitale-diensteninfrastructuren wordt over het algemeen een tweeledige aanpak gehanteerd, waarbij centrale dienstenplatforms en generieke diensten worden betrokken. Het centrale dienstenplatform is onontbeerlijk voor het opzetten van een digitale-diensteninfrastructuur.

De centrale dienstenplatforms zijn van belang voor de behoeften aan interoperabiliteit en veiligheid binnen projecten van gemeenschappelijk belang. Zij zijn erop gericht digitale interactie tussen enerzijds overheidsdiensten en anderzijds burgers, tussen overheidsdiensten en het bedrijfsleven en organisaties, of tussen overheidsdiensten van verschillende lidstaten onderling mogelijk te maken door middel van gestandaardiseerde, grensoverschrijdende en gebruiksvriendelijke platforms voor interactie.

Digitale-diensteninfrastructuren met bouwstenen zijn onontbeerlijk voor andere digitale-diensteninfrastructuren, waardoor de eerste categorie voorrang krijgt. Generieke diensten zorgen voor de verbinding met de centrale dienstenplatforms en maken het mogelijk dat nationale diensten met meerwaarde gebruik maken van de centrale dienstenplatforms. Zij bieden portalen tussen nationale diensten en centrale dienstenplatforms en geven nationale overheidsdiensten en organisaties, bedrijven en/of burgers toegang tot het centrale dienstenplatform ten behoeve van hun grensoverschrijdende activiteiten. De kwaliteit van de dienstverlening en de steun voor belanghebbenden die betrokken zijn bij grensoverschrijdende activiteiten, moeten worden zekergesteld. Zij moeten het gebruik van centrale dienstenplatforms ondersteunen en bevorderen.

De aandacht moet niet in zijn geheel worden gericht op het creëren van digitale-diensteninfrastructuren en aanverwante diensten maar ook op de governance betreffende de exploitatie van dergelijke platforms.

Nieuwe centrale dienstenplatforms moeten hoofdzakelijk worden gebaseerd op bestaande platforms en hun bouwstenen, en/of moeten, indien mogelijk, nieuwe bouwstenen toevoegen.

1.

De bouwstenen die in de werkprogramma's worden opgenomen onder voorbehoud van artikel 6, leden 1 en 3, zijn de volgende:

a)

Elektronische identificatie en authenticatie: hiermee worden diensten bedoeld voor grensoverschrijdende erkenning en validering van elektronische identificatie en elektronische handtekeningen.

b)

Elektronische levering van documenten: hiermee worden diensten bedoeld voor de beveiligde, traceerbare grensoverschrijdende transmissie van elektronische documenten.

c)

Geautomatiseerde vertaling: hiermee worden automatische vertaalsystemen en gespecialiseerde taalhulpmiddelen bedoelde, waaronder de vereiste tools en programmeerinterfaces om pan-Europese digitale diensten in een meertalige omgeving te exploiteren.

d)

Steun voor kritieke digitale infrastructuur: hiermee worden communicatiekanalen en -platforms bedoeld om de capaciteit binnen de Unie inzake paraatheid, informatiedeling, coördinatie en respons ten aanzien van bedreigingen van de cyberveiligheid te verbeteren.

e)

Elektronisch factureren: hiermee worden diensten bedoeld voor de beveiligde elektronische uitwisseling van facturen.

2.

Gevestigde digitale-diensteninfrastructuren die met name voor financiering in aanmerking komen omdat zij bijdragen tot een ononderbroken dienstverlening, onder voorbehoud van artikel 6, lid 1:

a)

Toegang tot het digitale materiaal van het Europese erfgoed. Hiermee wordt het centrale dienstenplatform bedoeld dat is gebaseerd op het huidige Europeana-portaal. Het platform biedt toegang tot specifieke items met betrekking tot het Europees cultureel erfgoed, een reeks interfacespecificaties voor communicatie met de infrastructuur (zoeken naar gegevens, downloaden van gegevens), ondersteuning voor de aanpassing van metadata en integratie van nieuwe inhoud, en informatie over de voorwaarden voor hergebruik van de via de infrastructuur toegankelijke inhoud.

b)

Veiliger internetdiensteninfrastructuur. Hiermee wordt het platform voor de verwerving, de exploitatie en het beheer van gedeelde computingfaciliteiten, databanken en software alsook voor de uitwisseling van beste praktijken voor de Safer Internet Centres (SIC's) in de lidstaten bedoeld. Dit omvat tevens de back-office voor de verwerking van meldingen van weergaven van seksueel misbruik van kinderen op het internet, met een verbinding naar politieautoriteiten, inclusief internationale organisaties zoals Interpol, en wanneer nodig, de handelingen voor het verwijderen van deze inhoud door de desbetreffende websites. Dit zal worden ondersteund door gemeenschappelijke databanken en gemeenschappelijke softwaresystemen. De SIC's en hun relevante activiteiten zoals hulplijnen, meldpunten, bewustmakingsknooppunten en andere bewustmakingsactiviteiten zijn het belangrijkste element van de infrastructuur voor een veiliger internet.

3.

Overige digitale-diensteninfrastructuren die voor financiering in aanmerking komen, behoudens artikel 6, lid 1:

a)

Interoperabele grensoverschrijdende elektronische aanbestedingen. Hiermee wordt een reeks diensten bedoeld die door dienstverleners op het gebied van elektronische aanbesteding (e-Procurement) uit de publieke en de private sector kunnen worden gebruikt om grensoverschrijdende platforms voor elektronische aanbesteding op te zetten. Deze infrastructuur zal elke onderneming in de Unie in staat stellen deel te nemen aan openbare aanbestedingsprocedures van elke aanbestedende dienst of entiteit in elke lidstaat, zowel voor de activiteiten vóór als na de elektronische gunning, inclusief functionaliteiten als het elektronisch indienen van aanbiedingen, een virtueel ondernemingsdossier, elektronische catalogi, elektronische bestellingen en elektronische facturen.

b)

Interoperabele grensoverschrijdende eHealth-diensten. Hiermee worden diensten bedoeld die de interactie tussen burgers/patiënten en zorgverstrekkers mogelijk maken, alsmede van onderneming-naar-onderneming transmissie van gegevens, of peer-to-peercommunicatie tussen burgers/patiënten en/of medisch personeel en instellingen. De diensten omvatten grensoverschrijdende toegang tot elektronische patiëntendossiers en elektronische voorschriften alsmede telediensten op het gebied van gezondheidszorg/ondersteund wonen enz.

c)

Europees platform voor interconnectie van Europese bedrijfsregisters. Hiermee wordt een platform bedoeld dat voorziet in een reeks centrale instrumenten en diensten die bedrijfsregisters in alle lidstaten in staat stellen informatie uit te wisselen over geregistreerde ondernemingen, de dochterondernemingen daarvan, fusies en liquidaties. Ook wordt voorzien in een meertalige en landoverschrijdende zoekfunctie voor gebruikers die een via het e-justitieportaal toegankelijk centraal toegangspunt bezoeken.

d)

Toegang tot herbruikbare overheidsinformatie. Hiermee wordt een platform bedoeld dat één toegangspunt biedt tot meertalige gegevensreeksen (in officiële talen van de instellingen van de Unie) die in de Unie in het bezit zijn van overheidsinstanties op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau; instrumenten voor het zoeken en visualiseren van de gegevens; de garantie dat de beschikbare gegevensreeksen naar behoren geanonimiseerd zijn, over een licentie beschikken en indien van toepassing van prijzen zijn voorzien om te worden gepubliceerd, herverspreid en hergebruikt, inclusief een controlespoor voor de herkomst van de gegevens.

Elektronische procedures voor het oprichten en exploiteren van een onderneming in een ander Europees land. Deze dienst moet het mogelijk maken om alle noodzakelijke administratieve procedures grensoverschrijdend via één elektronisch contactpunt (één loket) af te wikkelen. Deze dienst is een vereiste van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad (1).

e)

Interoperabele grensoverschrijdende onlinediensten. Hiermee worden platforms bedoeld ter bevordering van de interoperabiliteit en samenwerking tussen de lidstaten op gebieden van gemeenschappelijk belang, in het bijzonder om de werking van de interne markt te verbeteren, zoals e-justitie, waardoor grensoverschrijdende onlinetoegang door burgers, bedrijven, organisaties en rechtsbeoefenaars tot juridische bronnen/stukken en rechtsprocedures mogelijk is, onlinegeschillenbeslechting (ODR) voor het online beslechten van grensoverschrijdende geschillen tussen consumenten en handelaren en Electronic Exchange of Social Security Information (elektronische uitwisseling van socialezekerheidsgegevens) (EESSI), waarmee socialezekerheidsinstellingen in de hele Unie op een snellere en veiligere manier informatie kunnen uitwisselen.

AFDELING 2.   BREEDBANDNETWERKEN

1.   De reikwijdte van de acties

De acties moeten in het bijzonder bestaan uit een of meer van de volgende onderdelen:

a)

de aanleg van passieve fysieke infrastructuur, actieve fysieke infrastructuur of een combinatie daarvan, en aanvullende infrastructuur, aangevuld met diensten die noodzakelijk zijn om deze infrastructuur te exploiteren;

b)

bijbehorende faciliteiten en bijbehorende diensten, zoals bekabeling van gebouwen, antennes, torens en andere dragende constructies, kabelgoten, leidingen, masten, mangaten en kasten;

c)

daar waar mogelijk worden potentiële synergieën tussen de uitrol van breedbandnetwerken en andere netwerken van nutsvoorzieningen (energie, vervoer, water, riolering, enz.) benut, in het bijzonder met betrekking tot slimme elektriciteitsdistributie.

2.   Bijdrage aan het behalen van de doelstellingen van de Digitale agenda voor Europa

Alle projecten die op grond van deze afdeling financiële bijstand ontvangen, dienen een wezenlijke bijdrage te leveren aan het behalen van de doelstellingen van de Digitale Agenda voor Europa.

Rechtstreeks door de Unie gefinancierde acties moeten:

a)

zijn gebaseerd op al dan niet draadloze technologie die in staat is zeer snelle breedbanddiensten te leveren en zodoende te voldoen aan de vraag naar toepassingen die grote bandbreedte vereisen;

b)

zijn gebaseerd op innovatieve zakelijke modellen en/of nieuwe categorieën projectontwikkelaars of investeerders aantrekken; of

c)

een hoge mate van dupliceerbaarheid bieden, waardoor er als gevolg van het demonstratie-effect een bredere impact op de markt mogelijk is;

d)

waar mogelijk, de digitale kloof helpen verkleinen;

e)

in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht, in het bijzonder het mededingingsrecht en de verplichtingen inzake toegang als bedoeld in Richtlijn 2002/19/EG.

Acties die worden gefinancierd uit aanvullende gereserveerde bijdragen overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1316/2013 moeten aanzienlijke nieuwe capaciteiten op de markt brengen wat betreft de beschikbaarheid, snelheden en capaciteiten van breedbanddiensten. Projecten die datatransmissiesnelheden van minder dan 30 Mbps bieden, moeten na verloop van tijd die snelheden verhogen tot ten minste 30 Mbps, en waar mogelijk tot 100 Mbps.

3.   Projectevaluatie om optimale financieringsstructuren te bepalen

De uitvoering van acties moet worden gebaseerd op een alomvattende projectevaluatie. Bij een dergelijke projectevaluatie moeten onder meer de marktsituatie, met inbegrip van informatie over bestaande en/of geplande infrastructuur, wettelijke verplichtingen voor projectontwikkelaars alsmede commerciële en marketingstrategieën worden betrokken. Met de projectevaluatie moet in het bijzonder worden bepaald of het programma:

a)

noodzakelijk is om tekortkomingen van de markt of niet-optimale investeringssituaties die niet door middel van regelgeving kunnen worden opgelost, aan te pakken;

b)

niet leidt tot verstoring van de mededinging of verdringing van particuliere investeringen.

Deze criteria worden hoofdzakelijk gebaseerd op het vermogen van het project om inkomsten te genereren, het risico dat met een project is verbonden en het type geografisch gebied waar de actie wordt uitgevoerd.

4.   Financieringsbronnen

a)

Projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van breedband worden gefinancierd door middel van financiële instrumenten. Het budget dat aan deze instrumenten wordt toegewezen, is afdoende maar ligt niet hoger dan het bedrag dat nodig is om een volledig operationele interventie op te zetten en een minimale efficiënte omvang van het instrument te bereiken.

b)

Overeenkomstig de regels van het Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, Verordening (EU) nr. 1316/2013, en alle relevante verordeningen betreffende ESI-fondsen mogen de onder a) bedoelde financiële instrumenten worden gecombineerd met aanvullende bijdragen uit:

i)

andere sectoren van de CEF;

ii)

andere instrumenten, programma's en begrotingslijnen van de begroting van de Unie;

iii)

lidstaten, met inbegrip van regionale en lokale autoriteiten, die besluiten eigen middelen of middelen uit de ESI-fondsen te benutten. Bijdragen uit de ESI- fondsen moeten geografisch worden ingeperkt om ervoor te zorgen dat deze worden uitgegeven binnen een lidstaat of regio die een bijdrage levert;

iv)

alle overige investeerders, met inbegrip van particuliere investeerders.

c)

De in de punten a) en b) bedoelde financiële instrumenten mogen ook worden gecombineerd met subsidies van de lidstaten, met inbegrip van regionale en lokale autoriteiten, die besluiten eigen middelen of middelen uit de ESI-fondsen te benutten, op voorwaarde dat:

i)

de desbetreffende actie voldoet aan alle in deze verordening genoemde criteria voor financiering; en

ii)

goedkeuring inzake staatssteun is verleend.

AFDELING 3.   HORIZONTALE ACTIES

De introductie van trans-Europese netwerken op het gebied van telecommunicatie-infrastructuur waarmee de bestaande knelpunten in de digitale eengemaakte markt kunnen worden weggenomen, gaat samen met studies en programmaondersteunende acties. Deze acties kunnen bestaan uit:

a)

technische bijstand ter voorbereiding of ondersteuning van uitvoeringsmaatregelen op het vlak van de introductie, de governance en het aanpakken van bestaande of opkomende problemen bij de uitvoering; of

b)

acties om nieuwe vraag naar digitale-diensteninfrastructuren te genereren.

De steun van de Unie uit hoofde van deze verordening wordt gecoördineerd met steun uit alle andere beschikbare bronnen, waarbij dubbele infrastructuur wordt vermeden en de vervanging van private investeringen wordt voorkomen.


(1)  Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

21.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 86/27


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 284/2014 VAN DE RAAD

van 21 maart 2014

tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1), en met name artikel 14, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 17 maart 2014 heeft de Raad Verordening (EU) nr. 269/2014 vastgesteld.

(2)

Gezien de ernst van de situatie, is de Raad van oordeel dat bijkomende personen moeten worden toegevoegd aan de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 296/2014 opgenomen lijst van natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 296/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening genoemde personen worden toegevoegd aan de lijst in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 296/2014.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 maart 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB L 78 van 17.3.2014, blz. 6.


BIJLAGE

Lijst van natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen als bedoeld in artikel 1

 

Naam

Identificatiegegevens

Redenen

Datum van plaatsing op de lijst

1.

Rogozin, Dmitry Olegovich

geboren op 21.12.1963, Moskou

Vicepremier van de Russische Federatie.

Heeft openlijk opgeroepen tot annexatie van de Krim

21.3.2014

2.

Glazyev, Sergey

geboren op 1.1.1961, Zaporozhye, (Socialistische Sovjet-republiek Oekraïne)

Adviseur van de president van de Russische Federatie.

Heeft openlijk opgeroepen tot annexatie van de Krim.

21.3.2014

3.

Matviyenko, Valentina Ivanova

geboren op 7.4.1949, Shepetovka, Khmelnitskyi oblast (Socialistische Sovjet-republiek Oekraïne)

Voorzitter van de Federatieraad. Heeft op 1 maart 2014 openlijk de inzet van Russische troepen in Oekraïne gesteund in de Federatieraad.

21.3.2014

4.

Naryshkin, Sergei Evgenevich

geboren op 27.10.1954,

St Petersburg (voorheen Leningrad)

Voorzitter van de Staatsdoema. Heeft openlijk de inzet van Russische troepen in Oekraïne gesteund. Heeft openlijk het Verdrag tot hereniging van Rusland en de Krim en de bijbehorende federale constitutionele wet gesteund.

21.3.2014

5.

Kiselyov, Dmitry Konstantinovich

geboren op 26.4.1954

Op 9 december 2013 bij presidentieel decreet benoemd tot hoofd van het persbureau "Rossiya Segodnya" van de Russische Federatie.

Spilfiguur van de regeringspropaganda ter verdediging van het inzetten van Russische troepen in Oekraïne.

21.3.2014

6.

Nosatov, Alexander Mihailovich

geboren op 27.3.1963 Sevastopol, (Socialistische Sovjet-republiek Oekraïne)

Plaatsvervangend bevelhebber van de Zwartezeevloot, divisieadmiraal-bevelhebber van

de Russische troepen die soeverein Oekraïens grondgebied bezetten.

21.3.2014

7.

Kulikov, Valery Vladimirovich

geboren op 1.9.1956, Zaporozhye, (Socialistische Sovjet-republiek Oekraïne)

Plaatsvervangend bevelhebber van de Zwartezeevloot, divisieadmiraal-bevelhebber van de

Russische troepen die soeverein Oekraïens grondgebied bezetten.

21.3.2014

8.

Surkov, Vladislav Yurievich

geboren op 21.9.1964, Solntsevo, Lipetsk

Assistent van de president van de Russische Federatie. Heeft op de Krim mede het proces georganiseerd waarbij plaatselijke gemeenschappen van de Krim werden gemobiliseerd om acties op te zetten ter ondermijning van de Oekraïense autoriteiten op de Krim.

21.3.2014

9.

Mikhail Malyshev

Voorzitter van de verkiezingscommissie van de Krim

Verantwoordelijk voor het organiseren van het referendum op de Krim. Verantwoordelijke onder het Russische bestel voor de ondertekening van de uitslag van het referendum.

21.3.2014

10.

Valery Medvedev

Voorzitter van de verkiezingscommissie van Sevastopol

Verantwoordelijk voor het organiseren van het referendum op de Krim. Verantwoordelijke onder het Russische bestel voor de ondertekening van de uitslag van het referendum.

21.3.2014

11.

Lt.-Gen. Igor Turchenyuk

Bevelhebber van de Russische strijdkrachten op de Krim

Feitelijke bevelhebber van de Russische troepen die op het terrein zijn ingezet op de Krim (door Rusland nog steeds officieel "plaatselijke zelfverdedigingsmilities" genoemd).

21.3.2014

12.

Elena Borisovna Mizulina

Parlementslid in de Staatsdoema

Ligt aan de basis van en heeft mede in Rusland de recente wetgevingsvoorstellen gedaan waardoor regio's van andere landen de mogelijkheid hebben om zich zonder voorafgaand akkoord van hun centrale autoriteiten aan te sluiten bij Rusland.

21.3.2014


BESLUITEN

21.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 86/30


UITVOERINGSBESLUIT 2014/151/GBVB VAN DE RAAD

van 21 maart 2014

tot uitvoering van Besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 2,

Gezien Besluit 2014/145/GBVB van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 17 maart 2014 heeft de Raad Besluit 2014/145/GBVB vastgesteld.

(2)

Gezien de ernst van de situatie, is de Raad van oordeel dat bijkomende personen moeten worden toegevoegd aan de in de bijlage bij Besluit 2014/145/GBVB opgenomen lijst van personen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen.

(3)

De bijlage bij Besluit 2014/145/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij dit besluit genoemde personen worden toegevoegd aan de lijst in de bijlage bij Besluit 2014/145/GBVB.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 maart 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB L 78 van 17.3.2014, blz. 16.


BIJLAGE

Lijst van personen, entiteiten en lichamen als bedoeld in artikel 1

 

Naam

Identificatiegegevens

Redenen

Datum van plaatsing op de lijst

1.

Rogozin, Dmitry Olegovich

geboren op 21.12.1963, Moskou

Vicepremier van de Russische Federatie.

Heeft openlijk opgeroepen tot annexatie van de Krim

21.3.2014

2.

Glazyev, Sergey

geboren op 1.1.1961, Zaporozhye, (Socialistische Sovjet-republiek Oekraïne)

Adviseur van de president van de Russische Federatie.

Heeft openlijk opgeroepen tot annexatie van de Krim.

21.3.2014

3.

Matviyenko, Valentina Ivanova

geboren op 7.4.1949, Shepetovka, Khmelnitskyi oblast (Socialistische Sovjet-republiek Oekraïne)

Voorzitter van de Federatieraad. Heeft op 1 maart 2014 openlijk de inzet van Russische troepen in Oekraïne gesteund in de Federatieraad.

21.3.2014

4.

Naryshkin, Sergei Evgenevich

geboren op 27.10.1954,

St Petersburg (voorheen Leningrad)

Voorzitter van de Staatsdoema. Heeft openlijk de inzet van Russische troepen in Oekraïne gesteund. Heeft openlijk het Verdrag tot hereniging van Rusland en de Krim en de bijbehorende federale constitutionele wet gesteund.

21.3.2014

5.

Kiselyov, Dmitry Konstantinovich

geboren op 26.4.1954

Op 9 december 2013 bij presidentieel decreet benoemd tot hoofd van het persbureau "Rossiya Segodnya" van de Russische Federatie.

Spilfiguur van de regeringspropaganda ter verdediging van het inzetten van Russische troepen in Oekraïne.

21.3.2014

6.

Nosatov, Alexander Mihailovich

geboren op 27.3.1963 Sevastopol, (Socialistische Sovjet-republiek Oekraïne)

Plaatsvervangend bevelhebber van de Zwartezeevloot, divisieadmiraal-bevelhebber van

de Russische troepen die soeverein Oekraïens grondgebied bezetten.

21.3.2014

7.

Kulikov, Valery Vladimirovich

geboren op 1.9.1956, Zaporozhye, (Socialistische Sovjet-republiek Oekraïne)

Plaatsvervangend bevelhebber van de Zwartezeevloot, divisieadmiraal-bevelhebber van de

Russische troepen die soeverein Oekraïens grondgebied bezetten.

21.3.2014

8.

Surkov, Vladislav Yurievich

geboren op 21.9.1964, Solntsevo, Lipetsk

Assistent van de president van de Russische Federatie. Heeft op de Krim mede het proces georganiseerd waarbij plaatselijke gemeenschappen van de Krim werden gemobiliseerd om acties op te zetten ter ondermijning van de Oekraïense autoriteiten op de Krim.

21.3.2014

9.

Mikhail Malyshev

Voorzitter van de verkiezingscommissie van de Krim

Verantwoordelijk voor het organiseren van het referendum op de Krim. Verantwoordelijke onder het Russische bestel voor de ondertekening van de uitslag van het referendum.

21.3.2014

10.

Valery Medvedev

Voorzitter van de verkiezingscommissie van Sevastopol

Verantwoordelijk voor het organiseren van het referendum op de Krim. Verantwoordelijke onder het Russische bestel voor de ondertekening van de uitslag van het referendum.

21.3.2014

11.

Lt.-Gen. Igor Turchenyuk

Bevelhebber van de Russische strijdkrachten op de Krim

Feitelijke bevelhebber van de Russische troepen die op het terrein zijn ingezet op de Krim (door Rusland nog steeds officieel "plaatselijke zelfverdedigingsmilities" genoemd).

21.3.2014

12.

Elena Borisovna Mizulina

Parlementslid in de Staatsdoema

Ligt aan de basis van en heeft mede in Rusland de recente wetgevingsvoorstellen gedaan waardoor regio's van andere landen de mogelijkheid hebben om zich zonder voorafgaand akkoord van hun centrale autoriteiten aan te sluiten bij Rusland.

21.3.2014