ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2014.065.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 65

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
5 maart 2014


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2014/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot wijziging van de Richtlijnen 92/58/EEG, 92/85/EEG, 94/33/EG en 98/24/EG van de Raad en Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad, teneinde deze aan te passen aan Verordening (EG) nr. 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 204/2014 van de Commissie van 20 februari 2014 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Aceituna de Mallorca / Aceituna Mallorquina / Oliva de Mallorca / Oliva Mallorquina (BOB)]

8

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 205/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 tot vaststelling van uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 1260/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese bevolkingsstatistieken, wat de uitsplitsing van gegevens, de termijnen en de herzieningen van gegevens betreft ( 1 )

10

 

*

Verordening (EU) nr. 206/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 wat betreft het aardopwarmingsvermogen voor andere broeikasgassen dan CO2  ( 1 )

27

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 207/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

29

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

2014/117/EU

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 3 maart 2014 inzake het opstellen en uitvoeren van de productie- en afzetprogramma’s op grond van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten

31

 

 

2014/118/EU

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 3 maart 2014 betreffende de monitoring van sporen van gebromeerde vlamvertragers in levensmiddelen ( 1 )

39

 

 

REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

 

*

Reglement van orde

41

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

5.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/1


RICHTLIJN 2014/27/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 februari 2014

tot wijziging van de Richtlijnen 92/58/EEG, 92/85/EEG, 94/33/EG en 98/24/EG van de Raad en Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad, teneinde deze aan te passen aan Verordening (EG) nr. 1272/2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 153, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 153 van het Verdrag kunnen het Europees Parlement en de Raad door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststellen om de verbetering van met name het arbeidsmilieu te bevorderen teneinde een hogere graad van bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te waarborgen. Vermeden moet worden dat dergelijke richtlijnen een belemmering vormen voor de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen en voor hun potentieel inzake het scheppen van banen. Goede normen inzake gezondheid en veiligheid maken deel uit van de grondrechten en mogen bijgevolg niet als beperkingen worden beschouwd; ze moeten zonder uitzondering op alle sectoren van de arbeidsmarkt en op alle soorten ondernemingen, ongeacht hun grootte, worden toegepast.

(2)

In artikel 31, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is bepaald dat iedere werknemer recht heeft op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden,

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (3) is een nieuw systeem voor de indeling en etikettering van stoffen en mengsels in de Unie vastgesteld op basis van het internationaal geldende wereldwijde geharmoniseerde systeem voor de indeling en etikettering van chemische stoffen (Globally Harmonised System of Classification and Labelling of Chemicals — hierna „GHS”) dat is ontwikkeld binnen het kader van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties.

(4)

Richtlijnen 92/58/EEG (4), 92/85/EEG (5), 94/33/EG (6) en 98/24/EG (7) van de Raad, en Richtlijn 2004/37/EG (8) van het Europees Parlement en de Raad bevatten verwijzingen naar het vorige indelings- en etiketteringssysteem. Die richtlijnen moeten worden gewijzigd teneinde ze aan te passen aan het nieuwe, in Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgelegde systeem.

(5)

De wijzigingen zijn noodzakelijk om de doeltreffendheid van die richtlijnen te blijven verzekeren. Deze richtlijn is niet bedoeld om het toepassingsgebied van deze richtlijnen te wijzigen. Deze richtlijn is bedoeld om het beschermingsniveau van werknemers waarin die richtlijnen voorzien, te behouden en niet te verlagen. Gezien de verdere technologische vooruitgang moeten die vijf richtlijnen niettemin geregeld herzien worden, overeenkomstig artikel 17 bis van Richtlijn 89/391/EEG (9) van de Raad, zodat de coherentie van de wetgeving gewaarborgd wordt en opdat er in werkomgevingen waar gevaarlijke chemische stoffen en mengsels aanwezig zijn, een voldoende hoog niveau van bescherming op het vlak van gezondheid en veiligheid wordt gegarandeerd. Er moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan werknemers in beroepen waar ze regelmatig in contact komen met gevaarlijke stoffen en mengsels.

(6)

De wijzigingen van Richtlijn 92/85/EEG hebben geen betrekking op gevaarlijke stoffen en mengsels die de vruchtbaarheid van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling of tijdens de lactatie negatief kunnen beïnvloeden, aangezien met deze richtlijn uitsluitend beoogd wordt de verwijzingen en de terminologie van die richtlijn te actualiseren. Rekening houdend met het zich ontwikkelende wetenschappelijk bewijs op dit vlak en met de toegenomen verfijning van de indeling van deze effecten, moet de Commissie nadenken over de beste manier om deze effecten te behandelen.

(7)

De wijzigingen van Richtlijn 92/85/EEG en Richtlijn 94/33/EEG dienen de aanpak van deze richtlijnen aan te passen aan de formulering gebruikt in Richtlijn 98/24/EG, in die zin dat de woorden „geëtiketteerde stoffen” in bijlage I, onder A, punt 3, onder a), bij Richtlijn 92/85/EEG, en „ingedeelde stoffen en bereidingen” in de bijlage, onder I, punt 3, onder a), bij Richtlijn 94/33/EG worden vervangen door de formulering „stoffen en mengsels die aan de indelingscriteria voldoen”. Deze richtlijn legt werkgevers geen verplichtingen op ten aanzien van de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels die onder Verordening (EG) nr. 1272/2008 vallen. Ongeacht of de stoffen of mengsels al dan niet op de markt worden gebracht, moeten werkgevers voor alle gevaarlijke chemische agentia in overeenstemming met Richtlijn 98/24/EG een risicobeoordeling uitvoeren.

(8)

In de punten I.2 en II.1 van de bijlage bij Richtlijn 94/33/EG wordt verwezen naar de ingetrokken Richtlijnen 90/679/EEG (10) en 90/394/EEG (11) van de Raad. Die verwijzingen moeten worden vervangen door verwijzingen naar de betrokken bepalingen van Richtlijn 2000/54/EG (12) van het Europees Parlement en de Raad, en van Richtlijn 2004/37/EG.

(9)

Overeenkomstig artikel 154 van het Verdrag heeft de Commissie de sociale partners geraadpleegd over de mogelijke richting van een optreden van de Unie ter zake, en de sociale partners hebben te kennen gegeven dat toelichtende richtsnoeren, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen, nuttig zouden zijn.

(10)

De Commissie was naar aanleiding van de resultaten van deze raadpleging van mening dat een optreden van de Unie wenselijk was en heeft de sociale partners overeenkomstig artikel 154 van het Verdrag geraadpleegd over de inhoud van het overwogen voorstel.

(11)

Na afloop van deze tweede raadplegingsronde hebben de sociale partners niet de wens geuit het proces in te leiden dat zou kunnen uitmonden in de sluiting van een overeenkomst als bedoeld in artikel 155 van het Verdrag,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Richtlijn 92/58/EEG

Richtlijn 92/58/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Deze richtlijn heeft geen betrekking op signalering voor het op de markt brengen van gevaarlijke stoffen en mengsels en producten en/of apparatuur, tenzij andere bepalingen van de Unie daar uitdrukkelijk naar verwijzen.”.

2)

In bijlage I wordt punt 12 vervangen door:

12.   Plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen of mengsels moeten worden aangegeven door een passend waarschuwingsbord als bedoeld in punt 3.2 van bijlage II, of worden voorzien van een signalering overeenkomstig punt 1 van bijlage III, tenzij de etikettering van de afzonderlijke verpakkingen of recipiënten daartoe volstaat.

Indien punt 3.2 van bijlage II geen gelijkwaardig waarschuwingsbord bevat om mensen te waarschuwen voor gevaarlijke chemische stoffen of mengsels, moet het relevante gevarenpictogram als vastgelegd in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (13) worden gebruikt.

3)

Bijlage II, punt 3.2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

waarschuwingsbord „schadelijke of irriterende stoffen” wordt geschrapt;

b)

de volgende voetnoot bij het waarschuwingsbord „Gevaar” wordt toegevoegd:

„***

Dit waarschuwingsbord wordt niet gebruikt om te waarschuwen voor gevaarlijke chemische stoffen of mengsels, behalve in gevallen waarin het waarschuwingsbord wordt gebruikt in overeenstemming met de tweede alinea van punt 5 van bijlage III om de opslag van gevaarlijke stoffen of mengsels aan te geven.”.

4)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 wordt vervangen door:

„1.

Recipiënten die worden gebruikt bij werkzaamheden met chemische stoffen of mengsels die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 als gevaarlijk worden ingedeeld op grond van de criteria voor enige fysische gevarenklasse of gezondheidsgevarenklasse, en recipiënten gebruikt de opslag van dergelijke gevaarlijke stoffen of mengsels, alsmede zichtbare leidingen die dergelijke gevaarlijke stoffen en mengsels bevatten of waardoor deze gevaarlijke stoffen en mengsels worden getransporteerd, moeten overeenkomstig die verordening voorzien zijn van de relevante gevarenpictogrammen.

De eerste alinea is niet van toepassing op recipiënten die worden gebruikt bij werkzaamheden van korte duur of op recipiënten met een vaak wisselende inhoud, mits er toereikende alternatieve maatregelen worden genomen, met name op het gebied van voorlichting en/of opleiding, die hetzelfde beschermingsniveau garanderen.

De in de eerste alinea bedoelde etikettering kan:

vervangen worden door waarschuwingsborden als weergegeven in bijlage II, waarbij dezelfde pictogrammen of symbolen worden gebruikt. Indien punt 3.2 van bijlage II geen gelijkwaardig waarschuwingsbord bevat, moet het relevante gevarenpictogram als weergegeven in bijlage V van Verordening (EG) nr. 1272/2008 worden gebruikt,

aangevuld worden met bijkomende informatie zoals de naam en/of formule van de gevaarlijke stof of van het gevaarlijke mengsel en een gedetailleerde beschrijving van het gevaar,

voor het transport van recipiënten op de arbeidsplaats worden aangevuld met of vervangen door borden die in de hele Unie van toepassing zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen of mengsels.”;

b)

in de eerste en tweede alinea van punt 5 wordt het woord „preparaten” vervangen door het woord „mengsels”.

Artikel 2

Wijziging van Richtlijn 92/85/EEG

Bijlage I bij Richtlijn 92/85/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt A wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 2 wordt vervangen door:

„2.   Biologische agentia

Biologische agentia van de risicogroepen 2, 3 en 4 in de zin van artikel 2, tweede alinea, punten 2, 3 en 4, van Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (14), voor zover bekend is dat deze agentia of de door deze agentia noodzakelijk geworden therapeutische maatregelen de gezondheid van zwangere vrouwen en ongeboren kinderen in gevaar brengen en voor zover zij nog niet in bijlage II voorkomen.

b)

punt 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

stoffen en mengsels die voldoen aan de criteria voor indeling zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (15) in één of meerdere van de volgende gevarenklassen en gevarencategorieën met één of meerdere van de volgende gevarenaanduidingen, voor zover zij nog niet in bijlage II voorkomen;

mutageniteit in geslachtscellen, categorie 1A, 1B of 2 (H340, H341);

kankerverwekkendheid, categorie 1A, 1B of 2 (H350, H350i, H351);

voortplantingstoxiciteit, categorie 1A, 1B of 2, of de aanvullende categorie voor gevolgen voor of via lactatie(H360, H360D, H360FD, H360Fd, H360Df, H361, H361d, H361fd, H362);

specifieke doelorgaantoxiciteit bij eenmalige blootstelling, categorie 1 of 2 (H370, H371).

ii)

punt b) wordt vervangen door:

„b)

de chemische agentia van bijlage I bij Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad (16);

2)

Punt B wordt als volgt gewijzigd:

„B.   Procédés

In bijlage I van Richtlijn 2004/37/EG opgenomen industriële procedés.”.

Artikel 3

Wijziging van Richtlijn 94/33/EG

De bijlage bij Richtlijn 94/33/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt I wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 2 wordt a) vervangen door:

„a)

Biologische agentia van de risicogroepen 3 en 4 in de zin van artikel 2, tweede alinea, punten 3 en 4, van Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (17).

b)

punt 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

stoffen en mengsels die voldoen aan de criteria voor indeling zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (18) in één of meerdere van de volgende gevarenklassen en gevarencategorieën met één of meerdere van de volgende gevarenaanduidingen:

acute toxiciteit, categorie 1, 2 of 3 (H300, H310, H330, H301, H311, H331);

huidcorrosie, categorie 1A, 1B of 1C (H314);

ontvlambare gassen, categorie 1 of 2 (H220, H221);

ontvlambare aerosolen, categorie 1 (H222);

ontvlambare vloeistoffen, categorie 1 of 2 (H224, H225);

ontplofbare stoffen, categorieën „Instabiele ontplofbare stof” of ontplofbare stoffen van de subklassen 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5 (H200, H201, H202, H203, H204, H205);

zelfontledende stoffen en mengsels, type A, B, C of D (H240, H241, H242);

organische peroxiden, type A of B (H240, H241);

specifieke doelorgaantoxiciteit na eenmalige blootstelling, categorie 1 of 2 (H370, H371);

specifieke doelorgaantoxiciteit na herhaalde blootstelling, categorie 1 of 2 (H372, H373);

inhalatieallergeen, categorie 1, subcategorie 1A of 1B (H334);

huidallergeen, categorie 1, subcategorie 1A of 1B (H317);

kankerverwekkendheid, categorie 1A, 1B of 2 (H350, H350i, H351);

mutageniteit in geslachtscellen, categorie 1A, 1B of 2 (H340, H341);

voortplantingstoxiciteit, categorie 1A of 1B (H360, H360F, H360FD, H360Fd, H360D, H360Df).

ii)

punt b) wordt geschrapt;

iii)

punt c) wordt geschrapt;

iv)

punt d) wordt vervangen door:

„d)

stoffen en mengsels als bedoeld in artikel 2, onder a), punt ii), van Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad (19);

2)

In punt II wordt punt 1 vervangen door:

„1.

In bijlage I bij Richtlijn 2004/37/EG genoemde industriële procedés en werkzaamheden.”.

Artikel 4

Wijziging van Richtlijn 98/24/EG

Richtlijn 98/24/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2 wordt punt b) als volgt gewijzigd:

a)

punt i) wordt vervangen door:

„i)

elk chemisch agens dat voldoet aan de criteria om te worden ingedeeld als gevaarlijk in enige fysische gevarenklasse en/of gezondheidsgevarenklasse als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (20), ongeacht of dat chemisch agens krachtens die verordening is ingedeeld;

b)

punt ii) wordt geschrapt;

c)

punt iii) wordt vervangen door:

„iii)

elk chemisch agens dat, hoewel het niet voldoet aan de criteria om overeenkomstig punt b) i) van dit artikel als gevaarlijk te worden ingedeeld, een risico voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers kan opleveren door zijn fysisch-chemische, chemische of toxicologische eigenschappen en door de wijze waarop het op de werkplek wordt gebruikt of aanwezig is, met inbegrip van elk chemisch agens waarvoor een grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling overeenkomstig artikel 3 geldt.”;

2)

Artikel 4, lid 1, tweede streepje, wordt vervangen door:

„—

informatie betreffende veiligheid en gezondheid die door de leverancier moet worden verschaft, (bijvoorbeeld het desbetreffende veiligheidsinformatieblad overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (21);

3)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, vierde streepje, wordt vervangen door:

„—

toegang tot elk veiligheidsinformatieblad dat door de leverancier wordt verstrekt overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1907/2006;”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De lidstaten kunnen de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat, voor zover noch Verordening (EG) nr. 1907/2006, noch Verordening (EG) nr. 1272/2008 enige verplichting tot het verstrekken van informatie bevat, de werkgevers op hun verzoek alle informatie over gevaarlijke chemische agentia die nodig is voor de toepassing van artikel 4, lid 1, van deze richtlijn, kunnen verkrijgen, bij voorkeur van de producenten of de leveranciers.”.

Artikel 5

Wijziging van Richtlijn 2004/37/EG

Richtlijn 2004/37/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   Wat asbest betreft, dat in Richtlijn 2009/148/EG van het Europees Parlement en de Raad (22) wordt behandeld, gelden de bepalingen van deze richtlijn wanneer zij voor de veiligheid en gezondheid op het werk gunstiger zijn.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

„a)   „carcinogene agentia”:

i)

stoffen of mengsels die voldoen aan de criteria om als kankerverwekkend te worden ingedeeld in categorie 1A of 1B zoals bepaald in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (23);

ii)

stoffen, mengsels of procedés zoals bedoeld in bijlage I bij de onderhavige richtlijn, alsmede stoffen of mengsels die vrijkomen bij een in die bijlage bedoeld procedé;

b)

punt b) wordt vervangen door:

„b)   „mutagene agentia”: stoffen of mengsels die voldoen aan de criteria om als mutageen in geslachtscellen te worden ingedeeld in categorie 1A of 1B zoals bepaald in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008;”.

3)

In artikel 4, lid 1, wordt het woord „preparaat” vervangen door het woord „mengsel”.

4)

In artikel 5, lid 2, wordt het woord „preparaat” vervangen door het woord „mengsel”.

5)

In artikel 6, onder b, wordt het woord „preparaten” vervangen door het woord „mengsels”.

6)

In de titel van bijlage I wordt het woord „preparaten” vervangen door het woord „mengsels”.

Artikel 6

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 juni 2015 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 7

Inwerkingtreding en toepassing

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 8

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 26 februari 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB C 204 van 9.8.2008, blz. 47.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 4 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 februari 2014.

(3)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(4)  Richtlijn 92/58/EEG van de Raad van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften voor de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk (negende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 245 van 26.8.1992, blz. 23).

(5)  Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1).

(6)  Richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PB L 216 van 20.8.1994, blz. 12).

(7)  Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (veertiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11).

(8)  Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).

(9)  Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1).

(10)  Richtlijn 90/679/EEG van de Raad van 26 november 1990 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 374 van 31.12.1990, blz. 1).

(11)  Richtlijn 90/394/EEG van de Raad van 28 juni 1990 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 196 van 26.7.1990, blz. 1).

(12)  Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 262 van 17.10.2000, blz. 21).

(13)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).”.

(14)  Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 262 van 17.10.2000, blz. 21).”;

(15)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).”;

(16)  Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).”.

(17)  Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 262 van 17.10.2000, blz. 21).”;

(18)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).”;

(19)  Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).”.

(20)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).”;

(21)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).”.

(22)  Richtlijn 2009/148/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk (PB L 330 van 16.12.2009, blz. 28).”.

(23)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).”;


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

5.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 204/2014 VAN DE COMMISSIE

van 20 februari 2014

houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Aceituna de Mallorca / Aceituna Mallorquina / Oliva de Mallorca / Oliva Mallorquina (BOB)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Spanje ingediende aanvraag tot registratie van de benaming "Aceituna Mallorquina" / "Oliva de Mallorca" / "Oliva Mallorquina" bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming "Aceituna Mallorquina" / "Oliva de Mallorca" / "Oliva Mallorquina" worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2014.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 276 van 25.9.2013, blz. 17.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.6.   Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

SPANJE

Aceituna de Mallorca / Aceituna Mallorquina / Oliva de Mallorca / Oliva Mallorquina (BOB)


5.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 205/2014 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2014

tot vaststelling van uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 1260/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese bevolkingsstatistieken, wat de uitsplitsing van gegevens, de termijnen en de herzieningen van gegevens betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1260/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende de Europese bevolkingsstatistieken (1), en met name artikel 3, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1260/2013 stelt een gemeenschappelijk rechtskader vast voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken over de bevolking en levensgebeurtenissen.

(2)

Om ervoor te zorgen dat door de lidstaten krachtens Verordening (EU) nr. 1260/2013 verstrekte gegevens over de bevolking en levensgebeurtenissen van hoge kwaliteit, vergelijkbaar en consistent zijn en om de opstelling van betrouwbare totaalbeelden op Unieniveau mogelijk te maken, moeten de gegevens worden uitgesplitst.

(3)

De gegevens die aan de Commissie worden verstrekt, moeten daarom worden uitgesplitst naar territoriale eenheden in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (2).

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt uniforme voorwaarden vast voor de door Verordening (EU) nr. 1260/2013 vereiste uitsplitsingen van gegevens, alsmede voor de termijnen en voor herzieningen van deze gegevens.

Artikel 2

Definities

De definities van Verordening (EG) nr. 1260/2013 zijn van toepassing. Voorts gelden voor de toepassing van deze verordening de volgende definities:

a)   „leeftijd” op een bepaalde datum (referentietijdstip of de datum van de gebeurtenis): de tijd tussen de geboortedatum en de vastgestelde datum, uitgedrukt in volle jaren;

b)   „geboorteland” van een individu: het land van verblijf (zo mogelijk binnen de huidige grenzen) van de moeder op het tijdstip van de geboorte, of, indien dit niet bekend is, het land (zo mogelijk binnen de huidige grenzen) waar de geboorte plaatsvond;

c)   „geboorteland moeder”: het „geboorteland” van de moeder;

d)   „staatsburgerschap”: de bijzondere juridische band tussen een persoon en zijn of haar staat, welke verkregen is door geboorte of naturalisatie door middel van een verklaring, keuze, huwelijk of andere mogelijkheden waarin nationale wetgeving voorziet;

e)   „volgorde van levendgeboorte”: de numerieke rangschikking van de levendgeboorte die wordt opgesteld aan de hand van de vorige levendgeborenen van de moeder;

f)   „maand van geboorte”: de kalendermaand waarin de geboorte heeft plaatsgevonden;

g)   „geboortejaar”: het kalenderjaar waarin de geboorte heeft plaatsgevonden;

h)   „lidstaat”: een land dat aan het einde van het referentiejaar lid is van de Europese Unie.

Artikel 3

Uitsplitsingen en statistische tabellen

De uitsplitsingen van de gegevens die in het kader van Verordening (EU) nr. 1260/2013 aan de Commissie (Eurostat) moeten worden verstrekt, zijn vastgelegd in bijlage I.

De statistische tabellen die aan de Commissie (Eurostat) moeten worden verstrekt, zijn beschreven in bijlage II.

Artikel 4

Termijnen

1.   Elk jaar verschaffen de lidstaten de Commissie (Eurostat) binnen zes maanden na het einde van het referentiejaar de voorlopige gegevens over de totale bevolking, de totale levendgeborenen en de totale overlijdens op nationaal niveau, zoals omschreven in bijlage II, punt 1.

2.   Elk jaar verschaffen de lidstaten de Commissie (Eurostat) binnen twaalf maanden na afloop van het referentiejaar de in bijlage II, punt 2, omschreven gegevens op nationaal en regionaal niveau en de daarmee verband houdende standaard referentiemetagegevens (aan de hand van de voor de Euro SDMX-metagegevensstructuur opgestelde definitie van de structuur van metagegevens).

3.   Elk jaar verschaffen de lidstaten de Commissie (Eurostat) uiterlijk op 30 november van hetzelfde referentiejaar de voorlopige maandelijkse gegevens over de totale levendgeborenen en de totale overlijdens, zoals omschreven in bijlage II, punt 3, waarbij ten minste de eerste zes maanden van het referentiejaar worden bestreken.

Artikel 5

Herzieningen van de gegevens

1.   De lidstaten stellen de Commissie (Eurostat) uiterlijk een week vóór de bekendmaking van de herziene gegevens in de desbetreffende lidstaat in kennis van alle geplande herzieningen van de in het kader van artikel 4, lid 2, verstrekte gegevens.

2.   Eventuele herziene gegevens worden uiterlijk één week na het vrijgeven van deze gegevens door de lidstaten bij de Commissie (Eurostat) ingediend.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle herziene gegevens bij de Commissie (Eurostat) overeenkomen met de hele reeks gegevens die in het kader van artikel 4, lid 2, is verstrekt.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 330 van 10.12.2013, blz. 39.

(2)  PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1.


BIJLAGE I

UITSPLITSINGEN VAN DE GEGEVENS

De volgende uitsplitsingen worden gebruikt voor de splitsing van de statistische gegevens die krachtens Verordening (EU) nr. 1260/2013 vereist zijn.

De categorie „Onbekend” omvat minder dan 5 % van de gevallen in de categorie „Totaal” in dezelfde verdeling.

1.   Leeftijd

Leeftijd

Minder gedetailleerde uitsplitsing

Zeer gedetailleerde uitsplitsing

Identificatie

AGE.L

AGE.H

(0)

Totaal

Totaal

(1)

Jonger dan 5 jaar

 

(1.1)

 

Jonger dan 1 jaar

(1.2)

 

1 jaar

(1.3)

 

2 jaar

(1.4)

 

3 jaar

(1.5)

 

4 jaar

(2)

5 t/m 9 jaar

 

(2.1)

 

5 jaar

(2.2)

 

6 jaar

(2.3)

 

7 jaar

(2.4)

 

8 jaar

(2.5)

 

9 jaar

(3)

10 t/m 14 jaar

 

(3.1)

 

10 jaar

(3.2)

 

11 jaar

(3.3)

 

12 jaar

(3.4)

 

13 jaar

(3.5)

 

14 jaar

(4)

15 t/m 19 jaar

 

(4.1)

 

15 jaar

(4.2)

 

16 jaar

(4.3)

 

17 jaar

(4.4)

 

18 jaar

(4.5)

 

19 jaar

(5)

20 t/m 24 jaar

 

(5.1)

 

20 jaar

(5.2)

 

21 jaar

(5.3)

 

22 jaar

(5.4)

 

23 jaar

(5.5)

 

24 jaar

(6)

25 t/m 29 jaar

 

(6.1)

 

25 jaar

(6.2)

 

26 jaar

(6.3)

 

27 jaar

(6.4)

 

28 jaar

(6.5)

 

29 jaar

(7)

30 t/m 34 jaar

 

(7.1)

 

30 jaar

(7.2)

 

31 jaar

(7.3)

 

32 jaar

(7.4)

 

33 jaar

(7.5)

 

34 jaar

(8)

35 t/m 39 jaar

 

(8.1)

 

35 jaar

(8.2)

 

36 jaar

(8.3)

 

37 jaar

(8.4)

 

38 jaar

(8.5)

 

39 jaar

(9)

40 t/m 44 jaar

 

(9.1)

 

40 jaar

(9.2)

 

41 jaar

(9.3)

 

42 jaar

(9.4)

 

43 jaar

(9.5)

 

44 jaar

(10)

45 t/m 49 jaar

 

(10.1)

 

45 jaar

(10.2)

 

46 jaar

(10.3)

 

47 jaar

(10.4)

 

48 jaar

(10.5)

 

49 jaar

(11)

50 t/m 54 jaar

 

(11.1)

 

50 jaar

(11.2)

 

51 jaar

(11.3)

 

52 jaar

(11.4)

 

53 jaar

(11.5)

 

54 jaar

(12)

55 t/m 59 jaar

 

(12.1)

 

55 jaar

(12.2)

 

56 jaar

(12.3)

 

57 jaar

(12.4)

 

58 jaar

(12.5)

 

59 jaar

(13)

60 t/m 64 jaar

 

(13.1)

 

60 jaar

(13.2)

 

61 jaar

(13.3)

 

62 jaar

(13.4)

 

63 jaar

(13.5)

 

64 jaar

(14)

65 t/m 69 jaar

 

(14.1)

 

65 jaar

(14.2)

 

66 jaar

(14.3)

 

67 jaar

(14.4)

 

68 jaar

(14.5)

 

69 jaar

(15)

70 t/m 74 jaar

 

(15.1)

 

70 jaar

(15.2)

 

71 jaar

(15.3)

 

72 jaar

(15.4)

 

73 jaar

(15.5)

 

74 jaar

(16)

75 t/m 79 jaar

 

(16.1)

 

75 jaar

(16.2)

 

76 jaar

(16.3)

 

77 jaar

(16.4)

 

78 jaar

(16.5)

 

79 jaar

(17)

80 t/m 84 jaar

 

(17.1)

 

80 jaar

(17.2)

 

81 jaar

(17.3)

 

82 jaar

(17.4)

 

83 jaar

(17.5)

 

84 jaar

(18)

85 t/m 89 jaar

 

(18.1)

 

85 jaar

(18.2)

 

86 jaar

(18.3)

 

87 jaar

(18.4)

 

88 jaar

(18.5)

 

89 jaar

(19)

90 t/m 94 jaar

 

(19.1)

 

90 jaar

(19.2)

 

91 jaar

(19.3)

 

92 jaar

(19.4)

 

93 jaar

(19.5)

 

94 jaar

(20)

95 t/m 99 jaar

 

(20.1)

 

95 jaar

(20.2)

 

96 jaar

(20.3)

 

97 jaar

(20.4)

 

98 jaar

(20.5)

 

99 jaar

(21)

100 jaar en ouder (1)

 

(21.1)

 

100 jaar

(21.2)

 

101 jaar

(21.3)

 

102 jaar

(21.4)

 

103 jaar

(21.5)

 

104 jaar

(21.6)

 

105 jaar

(21.7)

 

106 jaar

(21.8)

 

107 jaar

(21.9)

 

108 jaar

(21.10)

 

109 jaar

(21.11)

 

110 jaar en ouder (2)

De categorie „Onbekend” wordt niet gebruikt. Gevallen waarbij de „leeftijd” onbekend is, worden herverdeeld aan de hand van de beste nationale schattingen.

2.   Leeftijd van de moeder

Leeftijd van de moeder

Minder gedetailleerde uitsplitsing

Zeer gedetailleerde uitsplitsing

Identificatie

AGM.L

AGM.H

(0)

Totaal

Totaal

(1)

14 jaar of jonger

14 jaar of jonger

(2)

15 t/m 19 jaar

 

(2.1)

 

15 jaar

(2.2)

 

16 jaar

(2.3)

 

17 jaar

(2.4)

 

18 jaar

(2.5)

 

19 jaar

(3)

20 t/m 24 jaar

 

(3.1)

 

20 jaar

(3.2)

 

21 jaar

(3.3)

 

22 jaar

(3.4)

 

23 jaar

(3.5)

 

24 jaar

(4)

25 t/m 29 jaar

 

(4.1)

 

25 jaar

(4.2)

 

26 jaar

(4.3)

 

27 jaar

(4.4)

 

28 jaar

(4.5)

 

29 jaar

(5)

30 t/m 34 jaar

 

(5.1)

 

30 jaar

(5.2)

 

31 jaar

(5.3)

 

32 jaar

(5.4)

 

33 jaar

(5.5)

 

34 jaar

(6)

35 t/m 39 jaar

 

(6.1)

 

35 jaar

(6.2)

 

36 jaar

(6.3)

 

37 jaar

(6.4)

 

38 jaar

(6.5)

 

39 jaar

(7)

40 t/m 44 jaar

 

(7.1)

 

40 jaar

(7.2)

 

41 jaar

(7.3)

 

42 jaar

(7.4)

 

43 jaar

(7.5)

 

44 jaar

(8)

45 t/m 49 jaar

 

(8.1)

 

45 jaar

(8.2)

 

46 jaar

(8.3)

 

47 jaar

(8.4)

 

48 jaar

(8.5)

 

49 jaar

(9)

50 jaar en ouder

50 jaar en ouder

(99)

Onbekend

Onbekend

3.   Geboorteland

Geboorteland

Enkele uitsplitsing

Identificatie

COB.M

(0)

Totaal

(1)

In het land zelf geboren

(2)

In een ander land geboren

(2.1)

In een andere lidstaat

geboren

(2.2)

Buiten de EU geboren

(9)

Onbekend

4.   Geboorteland moeder

Geboorteland moeder

Enkele uitsplitsing

Identificatie

CBM

(0)

Totaal

(1)

In het land zelf geboren

(2)

In een ander land geboren

(2.1)

In een andere lidstaat

geboren

(2.2)

Buiten de EU geboren

(9)

Onbekend

5.   Land van staatsburgerschap

Land van staatsburgerschap

Enkele uitsplitsing

Identificatie

COC.M

(0)

Totaal

(1)

Nationaal burgerschap

(2)

Niet-nationaal burgerschap

(2.1)

Staatsburgerschap van een andere lidstaat

(2.2)

Staatburgerschap van een land dat geen lid van de EU is

(3)

Staatloos

(9)

Onbekend

Een persoon die staatsburger van twee of meer landen is, wordt ingedeeld bij slechts één land van staatsburgerschap, volgens onderstaande criteria volgorde van prioriteit:

het rapporterende land; of

indien de betrokkene geen staatsburger van het rapporterende land is: een andere EU-lidstaat; of

indien de betrokkene geen staatsburger van een andere EU-lidstaat is: een ander land buiten de EU.

In geval van dubbel staatsburgerschap van twee EU-lidstaten die geen van beide het rapporterende land zijn, bepalen de lidstaten bij welk land van staatsburgerschap de betrokkene wordt ingedeeld.

6.   Land van staatsburgerschap van de moeder

Land van staatsburgerschap van de moeder

Enkele uitsplitsing

Identificatie

CCM

(0)

Totaal

(1)

Nationaal burgerschap

(2)

Niet-nationaal burgerschap

(2.1)

Staatsburgerschap van een andere lidstaat

(2.2)

Staatburgerschap van een land dat geen lid van de EU is

(3)

Staatloos

(9)

Onbekend

Technische specificaties met betrekking tot het onderwerp „land van staatsburgerschap”.

7.   Geografisch gebied

Geografisch gebied

Minder gedetailleerde uitsplitsing

Gemiddeld gedetailleerde uitsplitsing

Zeer gedetailleerde uitsplitsing

Identificatie

GEO.L

GEO.M

GEO.H

NUTS-nomenclatuur

NUTS-niveau 0 (grondgebied van het land)

Alle geografische denominaties op NUTS-niveau 2

of statistische regio

Alle geografische denominaties op NUTS-niveau 3

of statistische regio

(99999)

 

Onbekend

Onbekend

De gebruikte versie van de NUTS-nomenclatuur of de statistische regio's is de versie die aan het eind van het referentiejaar van kracht is.

8.   Volgorde van de levendgeboorte (biologisch)

Volgorde van de levendgeboorte

Enkele uitsplitsing

Identificatie

LBO

(0)

Totaal

(1)

Nummer 1

(2)

Nummer 2

(3)

Nummer 3

(4)

Nummer 4 en meer

(9)

Onbekend

In geval van geboorte van een meerling, wordt elk levend geboren kind afzonderlijk geteld. De telling omvat geen overleden foetussen en het is niet van belang of de ouders van de levendgeborenen getrouwd of ongetrouwd waren, of dat ze ten tijde van de geboorte of daarvoor een juridische band met elkaar hadden; evenmin werd in aanmerking genomen of de levendgeborenen in leven waren op de referentiedatum en of zij wel of niet bij de moeder woonden.

9.   Maand van geboorte

Maand van geboorte

Enkele uitsplitsing

Identificatie

MOC

(0)

Totaal

(1)

Januari

(2)

Februari

(3)

Maart

(4)

April

(5)

Mei

(6)

Juni

(7)

Juli

(8)

Augustus

(9)

September

(10)

Oktober

(11)

November

(12)

December

(99)

Onbekend

10.   Geslacht

Geslacht

Enkele uitsplitsing

Identificatie

SEX

(0)

Totaal

(1)

Man

(2)

Vrouw

De categorie „Onbekend” wordt niet gebruikt. Gevallen waarbij het geslacht onbekend is, worden herverdeeld aan de hand van de beste nationale schattingen.

11.   Geboortejaar

Geboortejaar

Enkele uitsplitsing

Identificatie

YOB.H

(0)

Totaal

(1)

Referentiejaar

(2)

Referentiejaar – 1

(3)

Referentiejaar – 2

(4)

Referentiejaar – 3

(5)

Referentiejaar – 4

(6)

Referentiejaar – 5

(7)

Referentiejaar – 6

(8)

Referentiejaar – 7

(9)

Referentiejaar – 8

(10)

Referentiejaar – 9

(11)

Referentiejaar – 10

(12)

Referentiejaar – 11

(13)

Referentiejaar – 12

(14)

Referentiejaar – 13

(15)

Referentiejaar – 14

(16)

Referentiejaar – 15

(17)

Referentiejaar – 16

(18)

Referentiejaar – 17

(19)

Referentiejaar – 18

(20)

Referentiejaar – 19

(21)

Referentiejaar – 20

(22)

Referentiejaar – 21

(23)

Referentiejaar – 22

(24)

Referentiejaar – 23

(25)

Referentiejaar – 24

(26)

Referentiejaar – 25

(27)

Referentiejaar – 26

(28)

Referentiejaar – 27

(29)

Referentiejaar – 28

(30)

Referentiejaar – 29

(31)

Referentiejaar – 30

(32)

Referentiejaar – 31

(33)

Referentiejaar – 32

(34)

Referentiejaar – 33

(35)

Referentiejaar – 34

(36)

Referentiejaar – 35

(37)

Referentiejaar – 36

(38)

Referentiejaar – 37

(39)

Referentiejaar – 38

(40)

Referentiejaar – 39

(41)

Referentiejaar – 40

(42)

Referentiejaar – 41

(43)

Referentiejaar – 42

(44)

Referentiejaar – 43

(45)

Referentiejaar – 44

(46)

Referentiejaar – 45

(47)

Referentiejaar – 46

(48)

Referentiejaar – 47

(49)

Referentiejaar – 48

(50)

Referentiejaar – 49

(51)

Referentiejaar – 50

(52)

Referentiejaar – 51

(53)

Referentiejaar – 52

(54)

Referentiejaar – 53

(55)

Referentiejaar – 54

(56)

Referentiejaar – 55

(57)

Referentiejaar – 56

(58)

Referentiejaar – 57

(59)

Referentiejaar – 58

(60)

Referentiejaar – 59

(61)

Referentiejaar – 60

(62)

Referentiejaar – 61

(63)

Referentiejaar – 62

(64)

Referentiejaar – 63

(65)

Referentiejaar – 64

(66)

Referentiejaar – 65

(67)

Referentiejaar – 66

(68)

Referentiejaar – 67

(69)

Referentiejaar – 68

(70)

Referentiejaar – 69

(71)

Referentiejaar – 70

(72)

Referentiejaar – 71

(73)

Referentiejaar – 72

(74)

Referentiejaar – 73

(75)

Referentiejaar – 74

(76)

Referentiejaar – 75

(77)

Referentiejaar – 76

(78)

Referentiejaar – 77

(79)

Referentiejaar – 78

(80)

Referentiejaar – 79

(81)

Referentiejaar – 80

(82)

Referentiejaar – 81

(83)

Referentiejaar – 82

(84)

Referentiejaar – 83

(85)

Referentiejaar – 84

(86)

Referentiejaar – 85

(87)

Referentiejaar – 86

(88)

Referentiejaar – 87

(89)

Referentiejaar – 88

(90)

Referentiejaar – 89

(91)

Referentiejaar – 90

(92)

Referentiejaar – 91

(93)

Referentiejaar – 92

(94)

Referentiejaar – 93

(95)

Referentiejaar – 94

(96)

Referentiejaar – 95

(97)

Referentiejaar – 96

(98)

Referentiejaar – 97

(99)

Referentiejaar – 98

(100)

Referentiejaar – 99

(101)

Referentiejaar – 100

(102)

Referentiejaar – 101

(103)

Referentiejaar – 102

(104)

Referentiejaar – 103

(105)

Referentiejaar – 104

(106)

Referentiejaar – 105

(107)

Referentiejaar – 106

(108)

Referentiejaar – 107

(109)

Referentiejaar – 108

(110)

Referentiejaar – 109

(111)

Referentiejaar – 110

of eerder (3)

De categorie „Onbekend” wordt niet gebruikt. Gevallen waarbij het „geboortejaar” onbekend is, worden herverdeeld aan de hand van de beste nationale schattingen.

12.   Geboortejaar moeder

Geboortejaar van de moeder

Enkele uitsplitsing

Identificatie

YBM

(0)

Totaal

(1)

Referentiejaar – 14

of later

(2)

Referentiejaar – 15

(3)

Referentiejaar – 16

(4)

Referentiejaar – 17

(5)

Referentiejaar – 18

(6)

Referentiejaar – 19

(7)

Referentiejaar – 20

(8)

Referentiejaar – 21

(9)

Referentiejaar – 22

(10)

Referentiejaar – 23

(11)

Referentiejaar – 24

(12)

Referentiejaar – 25

(13)

Referentiejaar – 26

(14)

Referentiejaar – 27

(15)

Referentiejaar – 28

(16)

Referentiejaar – 29

(17)

Referentiejaar – 30

(18)

Referentiejaar – 31

(19)

Referentiejaar – 32

(20)

Referentiejaar – 33

(21)

Referentiejaar – 34

(22)

Referentiejaar – 35

(23)

Referentiejaar – 36

(24)

Referentiejaar – 37

(25)

Referentiejaar – 38

(26)

Referentiejaar – 39

(27)

Referentiejaar – 40

(28)

Referentiejaar – 41

(29)

Referentiejaar – 42

(30)

Referentiejaar – 43

(31)

Referentiejaar – 44

(32)

Referentiejaar – 45

(33)

Referentiejaar – 46

(34)

Referentiejaar – 47

(35)

Referentiejaar – 48

(36)

Referentiejaar – 49

(37)

Referentiejaar – 50

of eerder

(99)

Onbekend


(1)  De uitsplitsing per leeftijdsgroepen van vijf jaar (AGE.L) wordt gevraagd tot en met „100 jaar en ouder”; Eurostat verspreidt de gegevens per leeftijdsgroepen van vijf jaar echter slechts tot en met „90 jaar en ouder” (NUTS-niveau 3).

(2)  De uitsplitsing per eenjaarsgroep (AGE.H) wordt gevraagd tot en met „110 jaar en ouder”; Eurostat verspreidt de gegevens per eenjaarsgroep echter slechts tot en met „100 jaar en ouder” (nationaal en NUTS-niveau 2).

(3)  De uitsplitsing per afzonderlijk geboortejaar (YOB.H) wordt gevraagd tot en met „Referentiejaar – 110 jaar of eerder”; Eurostat verspreidt de gegevens per afzonderlijk geboortejaar echter slechts tot en met „Referentiejaar – 110 jaar of eerder” (nationaal en NUTS-niveau 2).


BIJLAGE II

STATISTISCHE TABELLEN

1.   In artikel 4, lid 1, bedoelde gegevens

Tabel

Titel

Te kruisen uitsplitsingen

POPDB

Bevolking

GEO.L

LVBDB

Levendgeboorten

GEO.L

DTHDB

Overlijdens

GEO.L

2.   In artikel 4, lid 2, bedoelde gegevens

Tabel

Titel

Te kruisen uitsplitsingen

POP01

Bevolking per leeftijd, geslacht en regio (niveau 2) van de woonplaats

GEO.M, AGE.H, SEX

POP02

Bevolking per leeftijd, geslacht en regio (niveau 3) van de woonplaats

GEO.H, AGE.L, SEX

LVB01

Levendgeboorten per maand van geboorte

GEO.L, MOC

LVB02

Levendgeboorten per leeftijd van de moeder, geboortejaar van de moeder en regio (niveau 2) van de woonplaats van de moeder

GEO.M, AGM.H, YBM

LVB03

Levendgeboorten per leeftijd van de moeder en regio (niveau 3) van de woonplaats van de moeder

GEO.H, AGM.L

LVB04

Levendgeboorten per leeftijd van de moeder, geboortejaar van de moeder en geboorteland van de moeder

GEO.L, AGM.H, YBM, CBM

LVB05

Levendgeboorten per leeftijd van de moeder, geboortejaar van de moeder en land van nationaliteit van de moeder

GEO.L, AGM.H, YBM, CCM

LVB06

Levendgeboorten per leeftijd van de moeder, geboortejaar van de moeder en volgorde van de levendgeboorte

GEO.L, AGM.H, YBM, LBO

LVB07

Levendgeboorten per leeftijd van de moeder, geboortejaar van de moeder en geslacht van de pasgeborene

GEO.L, AGM.H, YBM, SEX

DTH01

Overlijdens per maand van overlijden

GEO.L, MOC

DTH02

Overlijdens per geslacht, leeftijd, geboortejaar en regio (niveau 2) van de woonplaats

GEO.M, SEX, AGE.H, YOB.H

DTH03

Overlijdens per geslacht, leeftijd en regio (niveau 3) van de woonplaats

GEO.H, SEX, AGE.L

DTH04

Overlijdens per geslacht, leeftijd, geboortejaar en geboorteland

GEO.L, SEX, AGE.H, YOB.H, COB.M

DTH05

Overlijdens per geslacht, leeftijd, geboortejaar en land van nationaliteit

GEO.L, SEX, AGE.H, YOB.H, COC.M

3.   In artikel 4, lid 3, bedoelde gegevens

Tabel

Titel

Te kruisen uitsplitsingen

LVBNC

Levendgeboorten per maand van geboorte

GEO.L, MOC

DTHNC

Overlijdens per maand van overlijden

GEO.L, MOC


5.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/27


VERORDENING (EU) Nr. 206/2014 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2014

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 wat betreft het aardopwarmingsvermogen voor andere broeikasgassen dan CO2

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name artikel 14, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (2) is het aardopwarmingsvermogen (global warming potential of GWP) voor andere broeikasgassen dan CO2 bepaald.

(2)

Om uitvoering te geven aan het gebruik van de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, bepaalt Besluit 15/CP.17 (3) van de Conferentie van de partijen bij het raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) dat vanaf 2015 tot nader besluit van de Conferentie van de partijen bij de UNFCCC de in bijlage III bij Besluit 15/CP.17 opgenomen GWP’s door de partijen moeten worden gebruikt voor de berekening van het kooldioxide-equivalent van antropogene broeikasgasemissies per bron en broeikasgasverwijderingen per put.

(3)

Met het oog op de consistentie van de desbetreffende wetgeving van de Unie met de methoden die worden toegepast in de context van de UNFCCC-procedure, moet Verordening (EU) nr. 601/2012 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG zijn emissierechten die met ingang van 1 januari 2013 worden verleend, geldig voor emissies voor een achtjarige handelsperiode die op die datum begint. De aanpassing overeenkomstig artikel 9 bis, lid 1, van die richtlijn van de hoeveelheid emissierechten die met ingang van 1 januari 2013 worden verleend, wordt bepaald met inachtneming van de GWP’s die zijn opgenomen in bijlage III bij Besluit 15/CP.17 van de Conferentie van de partijen bij de UNFCCC. Aangezien Verordening (EU) nr. 601/2012 van toepassing is met ingang van 1 januari 2013, dient deze verordening met ingang van dezelfde datum in te gaan, zodat de samenhang van alle gerapporteerde gegevens van broeikasgasemissies in de gehele achtjarige handelsperiode wordt verzekerd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 601/2012 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

(2)  Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 181 van 12.7.2012, blz. 30).

(3)  FCCC/CP/2011/9/Add.2, blz. 23.


BIJLAGE

In bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 601/2012 wordt tabel 6 vervangen door de volgende tabel:

„Tabel 6:   Aardopwarmingsvermogen

Gas

Aardopwarmingsvermogen

N2O

298 t CO2(e)/t N2O

CF4

7 390 t CO2(e)/t CF4

C2F6

12 200 t CO2(e)/t C2F6”.


5.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/29


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 207/2014 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2014.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

64,0

TN

96,6

TR

87,8

ZZ

82,8

0707 00 05

EG

182,1

JO

182,1

MA

176,8

TR

159,4

ZZ

175,1

0709 91 00

EG

51,3

ZZ

51,3

0709 93 10

MA

42,6

TR

89,7

ZZ

66,2

0805 10 20

EG

48,3

IL

66,7

MA

47,5

TN

45,8

TR

72,1

ZZ

56,1

0805 50 10

TR

69,0

ZZ

69,0

0808 10 80

CN

115,7

MK

25,2

US

150,2

ZZ

97,0

0808 30 90

AR

99,8

CL

200,9

CN

73,6

TR

156,2

US

120,7

ZA

100,0

ZZ

125,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


AANBEVELINGEN

5.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/31


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 3 maart 2014

inzake het opstellen en uitvoeren van de productie- en afzetprogramma’s op grond van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten

(2014/117/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Producentenorganisaties moeten op grond van artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) (de „GMO-verordening”) productie- en afzetprogramma’s indienen bij de bevoegde nationale autoriteiten om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten.

(2)

Productie- en afzetprogramma’s zijn een bindend instrument voor producentenorganisaties.

(3)

Om ervoor te zorgen dat de productie- en afzetprogramma’s op eenvormige wijze ten uitvoer worden gelegd, is het noodzakelijk dat de Commissie middels duidelijke en gedetailleerde richtsnoeren aan de lidstaten en de producentenorganisaties nadere aanbevelingen vaststelt inzake de structuur, het formaat en de termijnen die zijn bepaald in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1418/2013 van de Commissie (2).

(4)

Om producentenorganisaties te helpen om bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, moet de Commissie de producentenorganisaties aanbevelingen verschaffen over de presentatie van hun beoogde strategie om de productie af te stemmen op de eisen van de markt, met name door het productieprogramma en de te ontwikkelen afzetstrategie nader te omschrijven.

(5)

De Commissie moet ook voorbeelden verschaffen van de verschillende maatregelen die producentenorganisaties kunnen toepassen om te illustreren hoe zij concreet kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de verschillende in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1379/2013 vastgestelde doelstellingen van de producentenorganisaties die in de productie- en afzetprogramma’s worden nagestreefd.

(6)

Om het toezicht op de productie- en afzetprogramma’s door de producentenorganisaties te vergemakkelijken en om het voor de bevoegde nationale autoriteiten mogelijk te maken de bijdrage van de verschillende maatregelen van de productie- en afzetprogramma’s tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening te beoordelen en om hen in staat te stellen na te gaan of de producentenorganisaties de verplichtingen met betrekking tot de uitvoering van de plannen naleven, moet het gebruik van passende indicatoren worden aanbevolen.

(7)

Om het voor de producentenorganisaties en de bevoegde nationale autoriteiten makkelijker te maken de financiële behoeften te ramen die voortvloeien uit de uitvoering van de maatregelen die zijn opgenomen in de productie- en afzetprogramma’s, moet de opname van een financieel memorandum in elk productie- en afzetprogramma worden aanbevolen.

(8)

De Commissie moet aanbevelen dat het door de producentenorganisaties ingediende jaarverslag relevante indicatoren bevat voor de beoordeling van de uitvoering van de geplande maatregelen en voor de evaluatie van de bijdrage ervan aan de doelstellingen van de producentenorganisaties, zodat de bevoegde nationale autoriteiten de uitvoering van de productie- en afzetprogramma’s door de producentenorganisaties kunnen evalueren.

(9)

Deze aanbeveling zal zo nodig worden gewijzigd of herzien, met name na de aanneming van een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor de financiële steun voor het maritiem beleid en het visserijbeleid voor de periode 2014-2020,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

dat producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties zich houden aan:

a)

het formaat en de structuur die zijn beschreven in deel A van deze aanbeveling voor de productie- en afzetprogramma’s zoals bedoeld in artikel 28, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1379/2013 (hierna de „programma’s” genoemd);

b)

de bijzonderheden die zijn vastgesteld in deel B van deze aanbeveling met betrekking tot de termijnen en de procedure voor het jaarverslag als bedoeld in artikel 28, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1379/2013 (hierna het „jaarverslag” genoemd).

Wanneer deze aanbeveling verwijst naar de producentenorganisaties, worden daaronder ook de unies van producentenorganisaties verstaan.

DEEL A

FORMAAT EN STRUCTUUR VAN DE PRODUCTIE- EN AFZETPROGRAMMA’S

Programma’s die bij de nationale autoriteiten worden ingediend door producentenorganisaties in de sector visserij en aquacultuur moeten de volgende gegevens bevatten:

1.   Algemene informatie over de producentenorganisatie

Naam

De volledige naam van de producentenorganisatie.

Type

Producentenorganisatie voor aquacultuurproducten of producentenorganisatie voor visserijproducten.

Identificatiecode

De nationale identificatiecode.

Locatie

De plaats waar de producentenorganisatie officieel is ingeschreven (bijv. de stad of haven) en haar bevoegdheidsgebied, volgens de desbetreffende NUTS-eenheid (nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek).

Aantal leden

Het aantal officieel bij de producentenorganisatie ingeschreven producenten.

Omzet (per soort)

Een tabel die de totale omzet van de producentenorganisatie van de laatste drie jaar weergeeft, met een verdere uitsplitsing van de omzet per soort.

De omzet moet worden berekend hetzij als de gemiddelde jaarwaarde van de bij eerste verkoop afgezette productie in de laatste drie jaar, hetzij, voor recentelijk erkende producentenorganisaties, als de som van de waarden van de bij eerste verkoop afgezette productie van alle leden van de producentenorganisatie in dezelfde periode.

Volume van de vangsten en oogsten (uitgesplitst per soort)

Een tabel met voor elke soort het volume en de waarde van de vangsten of oogsten in de laatste drie jaar, uitgedrukt in ton en in euro per jaar.

Identificatie van de belangrijkste door de producentenorganisatie afgezette soorten [ex 2.1]

Aanbevolen wordt gebruik te maken van de in het vorige punt beschreven tabel voor de identificatie van de belangrijkste afgezette soorten. De belangrijkste commerciële soorten moeten het leeuwendeel van de productie van elke producentenorganisatie uitmaken qua omzet en volume van de vangsten en oogsten. De voorschriften van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2508/2000 van de Commissie (3) dienen als referentie te worden gebruikt.

2.   Productieprogramma en afzetstrategie

2.1.   Inleiding

De producentenorganisatie moet de algemene samenhang toelichten tussen de maatregelen die zij voornemens is uit te voeren en de doelstellingen van het programma.

De programma’s dienen te zijn gebaseerd op een beoordeling van de sterke punten, mogelijkheden, dreigingen en zwakke punten van de producentenorganisatie en moeten worden ingeleid met een voorstelling van de geplande strategie van de producentenorganisatie om haar productie te ontwikkelen en af te stemmen op de markteisen, overeenkomstig de in de artikelen 3 en 7 van de GMO-verordening aan de producentenorganisaties toegewezen doelstellingen.

Deze voorstelling moet duidelijk het verband aantonen tussen het productieprogramma en de afzetstrategie die de producentenorganisatie zal uitvoeren.

2.2.   Productieprogramma

Het productieprogramma dient te bestaan uit een indicatief tijdschema voor het aanbod over het hele jaar, rekening houdend met seizoenschommelingen (prijs, productie en vraag) op de markt. De volgende elementen moeten met name in aanmerking worden genomen:

2.2.1.   Voor alle producentenorganisaties

planning van productieactiviteiten;

coördinatie van activiteiten met andere producenten.

Voor producentenorganisaties in de visserijsector:

beheer van de verdeling van visserijrechten en toegang tussen de leden van de producentenorganisatie, overeenkomstig de productieplanning;

tenuitvoerlegging en beheer van de verplichting om alle vangsten aan te landen.

2.2.2.   Voor producentenorganisaties in de aquacultuursector

ontwikkeling van een duurzame aquacultuur.

2.3.   Afzetstrategie

In de afzetstrategie moet worden beschreven hoe de producentenorganisatie van plan is ervoor te zorgen dat het aanbod is afgestemd op de eisen van de markt op het gebied van kwaliteit, hoeveelheid en aanbiedingsvorm. De volgende elementen moeten met name in aanmerking worden genomen:

identificatie van de markteisen (hoeveelheid, kwaliteit, aanbiedingsvorm);

identificatie van nieuwe afzetmogelijkheden en andere commerciële mogelijkheden;

dialoog en coördinatie met andere marktdeelnemers in de bevoorradingsketen.

3.   Maatregelen met het oog op de in artikel 7 van de GMO-verordening vastgestelde doelstellingen

3.1.   Voor producentenorganisaties in de visserijsector

3.1.1.   Bevorderen van duurzame visserijactiviteiten  (4)

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

gezamenlijk beheer van de verdeling van de visserijrechten en de toegang tussen de leden van de producentenorganisatie, op basis van de beheersregels die van kracht zijn voor de verschillende bestanden, visserijtakken en visserijzones;

coördinerende dialoog en samenwerking met relevante wetenschappelijke organisaties in de visserijsector en samenwerking bij de ontwikkeling van wetenschappelijk advies ter ondersteuning van de besluitvorming op het gebied van het beheer van de visbestanden;

voorbereiding en beheer van wetenschappelijke en technische acties die gericht zijn op de verbetering van de kennis over de visbestanden en de gevolgen voor ecosystemen en op de ontwikkeling van duurzame visserijmethoden;

uitvoering van effectbeoordelingen voor de toepassing van nieuwe beheersmaatregelen;

identificatie en gezamenlijke preventie van risico’s in verband met de veiligheid op het werk en de veiligheid op zee;

verlenen van bijstand en opleiding aan de leden van de producentenorganisatie inzake de visserijverordening, de bevordering van duurzame visserijmethoden en de veiligheid aan boord;

effectieve deelname aan de verschillende relevante organen voor visserijbeheer op nationaal, regionaal, Europees en internationaal niveau;

coördinerende dialoog tussen producentenorganisaties, met inbegrip van die in andere lidstaten.

3.1.2.   Ongewenste vangsten vermijden en beperken  (5)

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

identificatie en bevordering van visserijmethoden die ongewenste vangsten helpen vermijden en beperken;

opstellen en uitvoeren van programma’s en gezamenlijke acties om ongewenste vangsten te vermijden en te beperken;

identificatie van het best mogelijke gebruik van dergelijke vangsten (6).

3.1.3.   Bijdragen aan de traceerbaarheid van visserijproducten en aan de toegang tot duidelijke en uitgebreide consumenteninformatie

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

verbetering van de traceerbaarheidstechnieken;

evaluatie van de communicatiebehoeften en de consumentenvoorlichtingsacties;

verbetering van de etikettering van de producten, met inbegrip van het uitvoeren van certificatieprocedures ter ondersteuning van de verstrekking van verplichte en aanvullende facultatieve informatie als bedoeld in de artikelen 38 en 39 van de GMO-verordening;

voorbereiding en uitvoering van acties op het gebied van communicatie en voorlichting van de consument.

3.1.4.   Bijdragen aan de uitbanning van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

opleiding van producenten en educatie;

waarnemingsprogramma’s en controle van de activiteiten van de leden van de producentenorganisatie.

3.1.5.   Verbetering van de voorwaarden waaronder de leden hun visserijproducten op de markt brengen

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

identificatie van afzet- en kanaliseringsmogelijkheden voor de productie van hun leden;

ontwikkeling van strategieën om de productie beter af te zetten, ook middels productcertificering;

ontwikkeling van certificeringsprocessen, onder meer op het gebied van voedingswaarde en kwaliteit;

ondersteuning van de verstrekking van aanvullende facultatieve informatie overeenkomstig artikel 39 van de GMO-verordening;

ontwerpen en ontwikkelen van nieuwe methoden en nieuwe marketinginstrumenten;

verlenen van bijstand en opleiding inzake afzettechnieken aan de leden van de producentenorganisatie;

deelname aan handelsbeurzen op nationaal, Europees en internationaal niveau voor het promoten van de productie van de leden van de producentenorganisatie.

3.1.6.   Vergroting van de economische rentabiliteit

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

voorbereiding van en toezicht op wetenschappelijke en technische acties die op de verlaging van de exploitatiekosten zijn gericht;

verlenen van bijstand en opleiding aan de leden van de producentenorganisatie inzake bedrijfsbeheer in de visserijsector;

ontwikkeling van diensten voor de leden van de producentenorganisatie inzake kostenberekening.

3.1.7.   Stabilisering van de markten

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

bijdragen aan betere informatie over de markt;

verbetering van de kennis van de leden van de producentenorganisatie inzake de voornaamste economische aandrijvers van de bevoorradingsketen;

verlenen van praktische bijstand aan de producenten voor een betere coördinatie van de informatie-uitwisseling met klanten en andere actoren (met name verwerkers, detailhandelaren en veilingen).

3.1.8.   Bijdragen tot de voedselvoorziening en bevorderen van hoge normen voor voedselkwaliteit en voedselveiligheid, terwijl eveneens de werkgelegenheid in kust- en plattelandsgebieden wordt bevorderd

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

voorbereiden en voeren van campagnes ter bevordering van initiatieven betreffende handelsnormen (kwaliteit, grootte of gewicht, verpakking, aanbiedingsvorm en etikettering);

voorbereiden en voeren van afzetbevorderingscampagnes voor nieuwe soorten die op duurzame wijze kunnen worden benut;

voorbereiden en voeren van campagnes om nieuwe processen en producten te ontwikkelen;

voorbereiden en voeren van afzetbevorderingscampagnes voor visserijproducten;

voorbereiden en voeren van campagnes om de werkgelegenheid in de visserijsector te bevorderen.

3.1.9.   Het milieueffect van visserij beperken, onder meer door middel van maatregelen om de selectiviteit van het vistuig te verbeteren

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

voorbereiding en uitvoering van wetenschappelijk onderzoek en experimentele programma’s om de milieueffecten van visserijpraktijken te beoordelen en te beperken;

voorbereiding en uitvoering van experimentele programma’s ter ontwikkeling van vistuig met beperkte milieueffecten;

verstrekken van opleiding en bijstand aan producenten om het gebruik van visserijmethoden en vistuig met beperkte milieueffecten te bevorderen.

3.2.   Voor producentenorganisaties in de aquacultuursector

3.2.1.   Bevorderen van duurzame aquacultuuractiviteiten  (7)

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

voorbereiding en beheer van wetenschappelijke en technische acties ter verbetering van de kennis van de soorten en de impact van de aquacultuur op het milieu, en ter bevordering van de ontwikkeling van duurzame aquacultuurtechnieken;

coördinerende dialoog en samenwerking met relevante wetenschappelijke organisaties in de aquacultuur en samenwerking bij de ontwikkeling van wetenschappelijk advies ter ondersteuning van de besluitvorming inzake het beheer van de aquacultuur;

verlenen van bijstand en opleiding aan de leden van de producentenorganisatie voor het bevorderen van duurzame aquacultuurmethoden;

identificatie en gezamenlijke preventie van risico’s in verband met de veiligheid op het werk;

effectieve deelname aan de verschillende relevante organen voor de aquacultuur op nationaal, regionaal, Europees en internationaal niveau;

coördinerende dialoog tussen producentenorganisaties, met inbegrip van die in andere lidstaten.

3.2.2.   Erop toezien dat de activiteiten van hun leden consistent zijn met de nationale strategische plannen  (8)

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

deelname aan de ontwikkeling van de nationale strategische plannen;

ontwikkeling van certificeringsregelingen voor duurzaam geproduceerd diervoeder.

3.2.3.   Proberen te waarborgen dat uit de visserij afkomstig voeder voor de aquacultuur uit duurzaam beheerde visserijen afkomstig is

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

deelname aan de ontwikkeling van traceerbaarheidsprocedures;

ontwikkeling van certificeringsregelingen voor duurzaam geproduceerd diervoeder.

3.2.4.   Verbetering van de voorwaarden waaronder de leden hun aquacultuurproducten op de markt brengen

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

identificatie van afzet- en kanaliseringmogelijkheden voor de productie van hun leden;

ontwikkeling van strategieën om de productie beter af te zetten, ook middels productcertificering;

ondersteuning van de verstrekking van aanvullende facultatieve informatie overeenkomstig artikel 39 van de GMO-verordening;

ontwikkeling van certificeringsprocessen, onder meer op het gebied van voedingswaarde en kwaliteit;

ontwerpen en ontwikkelen van nieuwe methoden en nieuwe marketinginstrumenten;

verlenen van bijstand en opleiding inzake afzettechnieken aan de leden van de producentenorganisatie;

deelname aan handelsbeurzen op nationaal, Europees en internationaal niveau voor het promoten van de productie van de leden van de producentenorganisatie.

3.2.5.   Vergroting van de economische rentabiliteit

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

voorbereiding van en toezicht op wetenschappelijke en technische acties die op de verlaging van de exploitatiekosten zijn gericht;

verlenen van bijstand en opleiding aan de leden van de producentenorganisatie inzake bedrijfsbeheer in de aquacultuursector;

ontwikkeling van diensten voor de leden van de producentenorganisatie inzake kostenberekening.

3.2.6.   Stabilisering van de markten

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

coördinatie tussen de verschillende producentenorganisaties van de inzameling, verwerking, uitwisseling en benutting van economische informatie met betrekking tot de productie van de leden van de producentenorganisatie, onder meer gegevens over het opkweken en over de eerste-verkoopprijzen;

bijdragen aan betere informatie over de markt;

verbetering van de kennis van de leden van de producentenorganisatie inzake de voornaamste economische aandrijvers van de bevoorradingsketen;

verlenen van praktische steun aan de producenten voor een betere coördinatie van de informatie-uitwisseling met de verwerkers.

3.2.7.   Bijdragen tot de voedselvoorziening en bevorderen van hoge normen voor voedselkwaliteit en voedselveiligheid, terwijl eveneens de werkgelegenheid in kust- en plattelandsgebieden wordt bevorderd

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

voorbereiden en voeren van campagnes ter bevordering van initiatieven betreffende handelsnormen (kwaliteit, grootte of gewicht, verpakking, aanbiedingsvorm en etikettering);

voorbereiden en voeren van campagnes om de werkgelegenheid in de aquacultuur te bevorderen;

voorbereiden en voeren van afzetbevorderingscampagnes voor aquacultuurproducten.

4.   Maatregelen voor de regulering van het aanbod van bepaalde soorten  (9)

Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

identificatie van visserijproducten die met afzetmoeilijkheden te kampen hebben in bepaalde perioden van het jaar;

ontwikkeling van specifieke productie- en afzetstrategieën en -instrumenten.

5.   Sancties en controlemaatregelen

Overeenkomstig artikel 8, lid 1, onder d), van de GMO-verordening dient onder deze rubriek een beschrijving te worden gegeven van de sancties die van toepassing zijn op leden die de voor de uitvoering van de programma’s vastgestelde besluiten niet naleven (10) alsook van de maatregelen die de producentenorganisatie zal nemen om erop toe te zien dat de activiteiten van haar leden in overeenstemming zijn met de door haar vastgestelde voorschriften (11). Onder deze rubriek zouden de programma’s één of meer van de volgende maatregelen moeten bevatten:

ontwikkeling van een sanctieregeling naar evenredigheid van de inbreuken die de leden van de producentenorganisatie hebben begaan;

ontwikkeling van strategieën en programma’s voor de handhaving van de door de producentenorganisatie vastgestelde regels;

verrichten van risicobeoordelingen voor de tenuitvoerlegging van de door de producentenorganisatie vastgestelde regels;

voorbereiding en uitvoering van controles op de naleving van de door de producentenorganisatie vastgestelde regels;

opleiding van waarnemers en controleurs;

totstandbrenging en verspreiding van richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van:

a)

de verordeningen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid;

b)

de door de producentenorganisatie vastgestelde regels en beheersmaatregelen.

6.   In aanmerking te nemen uitgaven

6.1.   Financieel plan

Aanbevolen wordt dat de producentenorganisaties hun programma’s vergezeld doen gaan van een financieel plan waarin voor elke maatregel die zij voornemens zijn uit te voeren, de verschillende kosten, uitgaven en verwachte financiële middelen worden vermeld.

In het financiële plan dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de volgende twee soorten activiteiten:

a)

activiteiten in verband met de voorbereiding van, het toezicht op en het sturen van de geplande maatregelen („projecteigenaaractiviteiten”), en

b)

activiteiten die verband houden met de praktische verwezenlijking van elke specifieke geplande maatregel („projectbeheersactiviteiten”).

6.2.   Projecteigenaaractiviteiten

Uitgaven voor projecteigenaaractiviteiten omvatten met name de uitgaven voor marktonderzoek, effectenstudies, projectontwikkeling, risicoanalyse en haalbaarheidsstudies die worden uitgevoerd vóór de tenuitvoerlegging van een maatregel die verband houdt met de verwezenlijking van een van de doelstellingen van het programma. Zij omvatten ook de uitgaven in verband met door de producentenorganisatie uitgevoerde toezicht- en controleactiviteiten in de loop van de uitvoering van een specifieke maatregel.

De in aanmerking genomen uitgaven kunnen betrekking hebben op verschillende categorieën, zoals arbeid, dienstverlening of leveringen.

6.3.   Projectbeheersactiviteiten

Uitgaven voor projectbeheersactiviteiten omvatten met name de uitgaven voor elementen van de ten uitvoer gelegde maatregelen die niet strikt verband houden met projecteigenaaractiviteiten, zoals wetenschappelijke of technische experimenten, reclamecampagnes, aankoop en introductie van nieuwe technische voorzieningen om de selectiviteit te vergroten, de traceerbaarheid te vergroten of duurzame aquacultuur te bevorderen.

7.   Tijdschema voor de tenuitvoerlegging

De programma’s moeten een tijdschema bevatten van de geplande maatregelen en de daarmee gepaard gaande kosten, uitgesplitst in jaarlijkse termijnen in het geval van meerjarenprogramma’s.

Het tijdschema moet voor elke maatregel passende output- en resultaatindicatoren vermelden, zoals aanbevolen in punt 8.

8.   Indicatoren

Zoals aanbevolen in punt 7 dienen voor elke geplande maatregel output- en resultaatindicatoren te worden vastgesteld zodat de producentenorganisaties en de bevoegde nationale autoriteiten de uitvoering ervan kunnen controleren. Deze indicatoren moeten worden gebruikt in het jaarverslag als bedoeld in artikel 28, lid 5, van de GMO-verordening. Deze indicatoren moeten gericht zijn op een evaluatie van de verwezenlijking van de strategische doelstellingen van de programma’s in relatie tot de uitgangssituatie die is beschreven in de inleiding van het programma.

Overeenkomstig hun relevantie voor de verschillende geplande maatregelen moeten de volgende indicatoren worden gebruikt:

8.1.   Outputindicatoren voor de tenuitvoerlegging van de geplande maatregelen

8.1.1.   Voor producentenorganisaties in de visserijsector

Onder deze rubriek zouden de programma’s outputindicatoren moeten bevatten om overeenstemming met de volgende elementen na te gaan:

de geplande activiteit van de vaartuigen, onder meer uitgedrukt in dagen op zee en gevangen hoeveelheden van de soorten waarop wordt gevist;

een voorlopig tijdschema voor de afzet van de producten per soort en aanbiedingsvorm;

een overzicht van de geplande acties voor het inventariseren van marktkansen;

een overzicht van de geplande acties voor de certificering/etikettering van de producten;

een voorlopig tijdschema voor het beheer van de visserijinspanning en/of de vangstcapaciteit per vangstgebied;

een overzicht met de geplande maatregelen voor het terugdringen van ongewenste bijvangst;

een planning voor de opleiding inzake naleving en regels, bewustmaking en controle van producenten.

Deze outputindicatoren dienen ook een duidelijk beeld te geven van:

de prognoses betreffende de verkoopcyclus van de producten;

de overeenkomst van het gemiddelde maandinkomen van producenten met de verwachtingen.

8.1.2.   Voor producentenorganisaties in de aquacultuursector

Onder deze rubriek zouden de programma’s outputindicatoren moeten bevatten om overeenstemming met de volgende elementen na te gaan:

de geplande opkweek en oogst voor de gekweekte soorten;

een voorlopig tijdschema voor de afzet van de producten per soort en aanbiedingsvorm;

een overzicht van de geplande acties voor het inventariseren van marktkansen;

een overzicht van de geplande acties voor de certificering/etikettering van de producten;

een plan om de door de aquacultuur veroorzaakte verontreiniging van ecosystemen terug te dringen;

een plan voor de tenuitvoerlegging van duurzame voedermethoden bij gekweekte soorten;

een planning van de opleiding inzake naleving en regels, bewustmaking en controle.

Deze outputindicatoren dienen ook een duidelijk beeld te geven van:

de prognoses betreffende de verkoopcyclus van de producten;

de overeenkomst van het gemiddelde maandinkomen van producenten met de verwachtingen.

8.2.   Resultaatindicatoren om de bijdrage van de uitgevoerde maatregelen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de productie- en afzetprogramma’s te beoordelen

8.2.1.   Voor producentenorganisaties in de visserijsector

Onder deze rubriek zouden de programma’s outputindicatoren moeten bevatten met betrekking tot de volgende elementen:

volume en/of waarde van de gevangen of afgezette soorten;

gemiddelde grootte van de gevangen of afgezette soorten;

omzetstijging per soort en/of per product ten opzichte van een bepaalde uitgangssituatie;

aantal en volume en/of waarde van de verkochte nieuwe producten in vergelijking met het voorgaande jaar;

ontwikkeling van de visserijinspanning en/of vangstcapaciteit;

ontwikkeling van de samenstelling en/of het volume van de aanvoer van ongewenste vangsten;

ontwikkeling „per capita” van de waardering van de aangevoerde of geoogste productie;

ontwikkeling van de productiekosten per productie-eenheid;

ontwikkeling van de kostprijs van de afzet per productie-eenheid;

ontwikkeling van de gemiddelde maandinkomsten van de producenten;

veranderingen in het aandeel onverkochte producten ten opzichte van de uitgangssituatie;

veranderingen in de waarde van gevoelige producten ten opzichte van de uitgangssituatie;

aantal ongevallen (met letsels en/of dodelijke afloop);

veranderingen in het aantal geregistreerde overtredingen van de door de producentenorganisatie vastgestelde regels.

8.2.2.   Voor producentenorganisaties in de aquacultuursector

Onder deze rubriek zouden de programma’s outputindicatoren moeten bevatten met betrekking tot de volgende elementen:

volume en/of waarde van de geoogste of afgezette soorten;

omzetstijging per soort en/of per product ten opzichte van een bepaalde uitgangssituatie;

aantal en volume en/of waarde van de verkochte nieuwe producten in vergelijking met het voorgaande jaar;

ontwikkeling „per capita” van de waardering van de geoogste productie;

ontwikkeling van het aandeel van duurzame of hernieuwbare hulpbronnen afkomstige voeders die voor gekweekte soorten worden gebruikt;

ontwikkeling van de hoeveelheden verontreinigde outputs;

ontwikkeling van de productiekosten per productie-eenheid;

ontwikkeling van de kostprijs van de afzet per productie-eenheid;

ontwikkeling van de gemiddelde maandinkomsten van de producenten;

veranderingen in het aandeel onverkochte producten ten opzichte van de uitgangssituatie;

veranderingen in de waarde van gevoelige producten ten opzichte van de uitgangssituatie;

aantal ongevallen (met letsels en/of dodelijke afloop);

veranderingen in het aantal geregistreerde overtredingen van de door de producentenorganisatie vastgestelde regels.

DEEL B

INDIENING EN INHOUD VAN HET JAARVERSLAG

Producentenorganisaties dienen het jaarverslag in nadat het programma is afgerond. In het geval van een meerjarenprogramma moet jaarlijks een verslag worden ingediend.

Het jaarverslag bevat output- en resultaatindicatoren, zoals bepaald in het uitvoeringstijdschema van de programma’s dat ter goedkeuring is ingediend bij de bevoegde nationale autoriteiten.

Gedaan te Brussel, 3 maart 2014.

Voor de Commissie

Maria DAMANAKI

Lid van de Commissie


(1)  Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1418/2013 van de Commissie van 17 december 2013 met betrekking tot productie- en afzetprogramma’s overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten (PB L 353van 28.12.2013, blz. 40).

(3)  Verordening (EG) nr. 2508/2000 van de Commissie van 15 november 2000 tot vaststelling van de bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad wat betreft de werkprogramma’s in de visserijsector (PB L 289 van 16.11.2000, blz. 8).

(4)  Het bevorderen van duurzame visserijactiviteiten van hun leden door hun ontwikkelingskansen te bieden in volledige overeenstemming met het instandhoudingsbeleid zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22) („verordening inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid”) en in de milieuwetgeving, met inachtneming van het sociaal beleid.

(5)  Ongewenste vangsten van commerciële bestanden zo veel mogelijk vermijden en beperken en, waar nodig, deze vangsten zo goed mogelijk benutten zonder een markt te creëren voor vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, overeenkomstig artikel 15 van de verordening inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid.

(6)  Zonder een markt te creëren voor vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.

(7)  Het bevorderen van duurzame aquacultuuractiviteiten van hun leden door hun ontwikkelingskansen te bieden in volledige overeenstemming met het instandhoudingsbeleid zoals vastgelegd in de verordening inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid en in de milieuwetgeving, met inachtneming van het sociaal beleid.

(8)  Bedoeld in artikel 34 van de verordening inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid.

(9)  „Soorten die traditioneel tijdens het seizoen met afzetmoeilijkheden te kampen hebben”, als bedoeld in artikel 28, lid 2, onder d), van de GMO-verordening.

(10)  Sancties als bedoeld in artikel 28, lid 2, onder e), van de GMO-verordening.

(11)  Maatregelen als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder d), van de GMO-verordening.


5.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/39


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 3 maart 2014

betreffende de monitoring van sporen van gebromeerde vlamvertragers in levensmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/118/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gebromeerde vlamvertragers zijn broomhoudende organische verbindingen die aan producten worden toegevoegd om de ontbranding van brandbare materialen te verhinderen of te vertragen. Zij worden op grote schaal in een groot aantal uiteenlopende consumptiegoederen gebruikt, bijvoorbeeld elektronica, auto’s, meubelen en bouwmaterialen om het product minder brandbaar te maken. Gebromeerde vlamvertragers kunnen uit de producten waarin zij worden gebruikt, uitlogen of verdampen. Aangezien consumptiegoederen worden weggegooid wanneer zij niet meer bruikbaar zijn, hebben deze stoffen in de loop der tijd het milieu en de voedselketen verontreinigd.

(2)

Veel gebromeerde vlamvertragers zijn echter persistent, bioaccumulerend en giftig voor de mens en het milieu. Zij worden ervan verdacht neurologische effecten in het gedrag te veroorzaken en de hormoonhuishouding te ontregelen, en zijn in flora en fauna in het milieu aangetroffen.

(3)

Daarom heeft de Commissie de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) verzocht een wetenschappelijk advies uit te brengen over de risico’s voor de volksgezondheid in verband met de aanwezigheid van gebromeerde vlamvertragers in levensmiddelen.

(4)

Het EFSA-panel voor contaminanten in de voedselketen heeft tussen september 2010 en september 2012 zes wetenschappelijke adviezen (1) over verschillende groepen gebromeerde vlamvertragers opgesteld.

(5)

De EFSA heeft aanbevolen voor een aantal van die groepen nadere gegevens over de gehalten in levensmiddelen en bij de mens te verzamelen.

(6)

Het gehalte gebromeerde vlamvertragers in levensmiddelen van dierlijke oorsprong kan verband houden met de aanwezigheid van deze stoffen in diervoeding. Op grond van de eerste resultaten van de monitoring van levensmiddelen in 2014 kan daarom in 2015 een aanbeveling inzake de monitoring van diervoeders volgen,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

1.

De lidstaten zouden in 2014 en 2015 de aanwezigheid van gebromeerde vlamvertragers in levensmiddelen moeten monitoren. De monitoring zou een grote verscheidenheid aan levensmiddelen moeten bevatten die de consumptiegewoonten weerspiegelen om een precieze schatting van de blootstelling mogelijk te maken. Voor de verschillende groepen gebromeerde vlamvertragers zouden uiteenlopende levensmiddelen moeten worden gekozen.

2.

De lidstaten zouden de bemonsteringsprocedures vastgesteld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 252/2012 (2) moeten volgen om ervoor te zorgen dat de monsters representatief zijn voor de bemonsterde partij.

3.

De lidstaten zouden analysen van de verschillende groepen gebromeerde vlamvertragers moeten uitvoeren om de volgende stoffen in de respectieve levensmiddelen op te sporen:

a)

voor de groep polybroomdifenylethers (PBDE’s): 2,2’,4-tribroomdifenylether (BDE-28, CAS-nr. 41318-75-6); 2,2’,4,4’-tetrabroomdifenylether (BDE-47, CAS-nr. 5436-43-1); 2,2,4,5-tetrabroomdifenylether (BDE-49, CAS-nr. 243982-82-3); 2,2,4,4,5-pentabroomdifenylether (BDE-99, CAS-nr. 60348-60-9); 2,2’,4,4’,6-pentabroomdifenylether (BDE-100, CAS-nr. 189084-64-8); 2,2,3,4,4,5-hexabroomdifenylether (BDE-138, CAS-nr. 67888-98-6); 2,2’,4,4’,5,5’-hexabroomdifenylether (BDE-153, CAS-nr. 68631-49-2); 2,2’,4,4’,5,6’-hexabroomdifenylether (BDE-154, CAS-nr. 207122-15-4); 2,2’,3,4,4’,5’,6-heptabroomdifenylether (BDE-183, CAS-nr. 207122-16-5) en 2,2’,3,3’,4,4’,5,5’,6,6’-decabroomdifenylether (BDE-209, CAS-nr. 1163-19-5) in eieren en eierproducten, melk en zuivelproducten, vlees en vleesproducten, dierlijke en plantaardige vetten en oliën, vis en andere visserijproducten, voor bijzondere voeding bestemde producten, en voeding voor zuigelingen en peuters, volgens analysemethoden met een bepaalbaarheidsgrens van 0,01 ng/g vers gewicht of minder;

b)

voor de groep hexabroomcyclododecaan (HBCDD’s): (+/–)-α-HBCD (1,2,5,6,9,10-hexabroom-(1R,2R,5S,6R,9R, 10S)-rel-cyclododecaan, CAS-nr. 134237-50-6); (+/–)-β-HBCD (1,2,5,6,9,10-hexabroom-(1R,2S,5R,6R,9R,10S)-rel-cyclododecaan, CAS-nr. 134237-51-7) en (+/–)-γ-HBCD (1,2,5,6,9,10-hexabroom-(1R,2R,5R,6S,9S,10R)-rel-cyclododecaan, CAS-nr. 134237-52-8) in vis en andere visserijproducten, vlees en vleesproducten, melk en zuivelproducten, eieren en eierproducten, en zuigelingen- en opvolgvoeding. De analysemethoden voor de bepaling van HBCDD-gehalten omvatten eveneens de bepaling van stereo-isomeren en zouden een bepaalbaarheidsgrens van 0,01 ng/g vers gewicht of minder moeten hebben;

c)

voor de groep tetrabroombisfenol A en derivaten daarvan: tetrabroombisfenol A (TBBPA, CAS-nr. 79-94-7) en mogelijkerwijs TBBPA-bismethylether (TBBPA-bME, CAS-nr. 70156-79-5); TBBPA-bis(2-hydroxyethyl)ether (TBBPA-bOHEE, CAS-nr. 4162-45-2); TBBPA-bisallylether (TBBPA-bAE, CAS-nr. 25327-89-3); tetrabroombisfenol A-bis(glycidylether) (TBBPA-bGE, CAS-nr. 3072-84-2) en TBBPA-bis(2,3-dibroompropyl)ether (TBBPA-bDiBPrE, CAS-nr. 21850-44-2) in vis en andere visserijproducten, vlees en vleesproducten, melk en zuivelproducten, en eieren en eierproducten. De analysemethoden voor de bepaling van tetrabroombisfenol A en derivaten daarvan zouden een bepaalbaarheidsgrens van 0,1 ng/g vers gewicht of minder moeten hebben;

d)

voor de groep gebromeerde fenolen en derivaten daarvan: 2,4,6-tribroomfenol (2,4,6-TBP, CAS-nr. 118-79-6); 2,4-dibroomfenol (2,4-DBP, CAS-nr. 615-58-7); 4-broompfenol (4-BP, CAS-nr. 106-41-2); 2,6-dibroomfenol (2,6-DBP, CAS-nr. 608-33-3); tetrabroombisfenol S (TBBPS, CAS-nr. 39635-79-5); tetrabroombisfenol S-bismethylether (TBBPS-BME, CAS-nr. 70156-79-5) in vis en andere visserijproducten. De analysemethoden voor de bepaling van gebromeerde fenolen en derivaten daarvan zouden een bepaalbaarheidsgrens van 0,1 ng/g vers gewicht of minder moeten hebben;

e)

voor nieuwe gebromeerde vlamvertragers: tris(2,3-dibroompropyl)fosfaat (TDBPP, CAS-nr. 126-72-7); N,N-ethyleenbis(tetrabroomftaalimide) (EBTEBPI, CAS-nr. 32588-76-4); hexabroomcyclodecaan (HBCYD, CAS-nr. 25495-98-1); bis(2-ethylhexyl)tetrabroomftalaat (BEH-TEBP, CAS-nr. 26040-51-7); 2-ethylhexyl-2,3,4,5-tetrabroombenzoaat (EH-TBB, CAS-nr. 183658-27-7) en dibroomneopentylglycol (DBNPG, CAS-nr. 3296-90-0) in vis en andere visserijproducten, vlees en vleesproducten (met inbegrip van eetbare slachtafvallen), dierlijke en plantaardige vetten en oliën, melk en zuivelproducten, eieren en eierproducten, en voeding voor zuigelingen en jonge kinderen. De analysemethoden voor de bepaling van nieuwe gebromeerde vlamvertragers zouden een bepaalbaarheidsgrens van 1 ng/g vers gewicht of minder moeten hebben.

4.

De lidstaten zouden de analyse van gebromeerde vlamvertragers moeten uitvoeren overeenkomstig bijlage III bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3) onder gebruikmaking van een analysemethode waarvan is gebleken dat zij betrouwbare resultaten oplevert.

5.

De lidstaten zouden regelmatig aan de EFSA op gehele gewichtsbasis of vetbasis uitgedrukte monitoringgegevens moeten verstrekken met de informatie en in het elektronische rapportageformaat, vastgesteld door de EFSA voor invoering van de gegevens in één gegevensbank. Zij zouden ook de beschikbare gegevens van vorige jaren moeten verstrekken, verkregen onder gebruikmaking van een analysemethode waarvan is gebleken dat zij betrouwbare resultaten oplevert, om de blootstellingstrends te monitoren.

Gedaan te Brussel, 3 maart 2014.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  EFSA-panel voor contaminanten in de voedselketen (Contam); Scientific Opinion on Polybrominated Biphenyls (PBBs) in Food. EFSA Journal 2010; 8(10):1789. [151 blz.]. doi:10.2903/j.efsa.2010.1789.

Scientific Opinion on Polybrominated Diphenyl Ethers (PBDEs) in Food. EFSA Journal 2011; 9(5):2156. [274 blz.] doi:10.2903/j.efsa.2011.2156.

Scientific Opinion on Hexabromocyclododecanes (HBCDDs) in Food. EFSA Journal 2011; 9(7):2296. [118 blz.] doi:10.2903/j.efsa.2011.2296.

Scientific Opinion on Tetrabromobisphenol A (TBBPA) and its derivatives in food. EFSA Journal 2011; 9(12):2477. [61 blz.] doi:10.2903/j.efsa.2011.2477.

Scientific Opinion on Brominated Flame Retardants (BFRs) in Food: Brominated Phenols and their Derivatives. EFSA Journal 2012; 10(4):2634. [42 blz.] doi: 10.2903/j.efsa.2012.2634.

Scientific Opinion on Emerging and Novel Brominated Flame Retardants (BFRs) in Food. EFSA Journal 2012; 10(10):2908. [125 blz.] doi: 10.2903/j.efsa.2012.2908.

(2)  Verordening (EU) nr. 252/2012 van de Commissie van 21 maart 2012 tot vaststelling van bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle op het gehalte aan dioxinen en dioxineachtige en niet-dioxineachtige pcb’s in bepaalde levensmiddelen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1883/2006 (PB L 84 van 23.3.2012, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).


REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

5.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 65/41


REGLEMENT VAN ORDE

INLEIDING

Het Comité van de Regio's heeft, overeenkomstig artikel 306, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op 31 januari 2014 het volgende reglement van orde vastgesteld:

OPMERKING VOORAF

Alle in dit reglement van orde genoemde functies kunnen zowel door vrouwen als door mannen worden vervuld. De formulering is sekseneutraal bedoeld.

TITEL I

LEDEN EN ORGANEN VAN HET COMITÉ

HOOFDSTUK 1

Organen van het Comité

Artikel 1

Organen van het Comité

De organen van het Comité zijn: de voltallige vergadering, de voorzitter, het bureau, de conferentie van voorzitters en de commissies.

HOOFDSTUK 2

Leden van het Comité

Artikel 2

Status van de leden en de plaatsvervangers

In artikel 300 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt bepaald dat de leden van het Comité en hun plaatsvervangers vertegenwoordigers van de regionale en lokale lichamen zijn. Zij zijn in een regionaal of lokaal lichaam gekozen of zij zijn politiek verantwoording schuldig aan een gekozen vergadering. Zij mogen bij de uitoefening van hun ambt niet gebonden zijn door enig imperatief mandaat. Zij oefenen dat ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Unie.

Artikel 3

Mandaat

1.

Het mandaat van een lid of een plaatsvervanger begint op de dag waarop diens benoeming door de Raad van kracht wordt.

2.

Het mandaat van een lid of een plaatsvervanger van het Comité eindigt bij aftreden, bij het verstrijken van het mandaat uit hoofde waarvan hij is benoemd of bij overlijden.

3.

Een aftredend lid of plaatsvervanger deelt het aftreden schriftelijk mede aan de voorzitter van het Comité met vermelding van de datum waarop dit ingaat. De voorzitter stelt de Raad op de hoogte. De Raad stelt vast dat de zetel vacant is en brengt de vervangingsprocedure op gang.

4.

Het lid of de plaatsvervanger waarvan de ambtstermijn eindigt ingevolge het verstrijken van het mandaat uit hoofde waarvan hij is benoemd, stelt de voorzitter van het Comité daarvan onmiddellijk schriftelijk op de hoogte.

5.

In het in lid 2 bedoelde geval wordt het desbetreffende lid of de plaatsvervanger voor de verdere duur van de ambtstermijn door de Raad vervangen.

Artikel 4

Voorrechten en immuniteiten

De leden en hun volgens de voorschriften gemachtigde plaatsvervangers genieten voorrechten en immuniteiten overeenkomstig het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.

Artikel 5

Deelname door leden en plaatsvervangers

1.

Een lid dat verhinderd is aan een zitting deel te nemen, kan zich laten vertegenwoordigen door een plaatsvervanger binnen zijn nationale delegatie, ook als het gaat om een tijdsduur die beperkt blijft tot één of meer zittingsdagen. Alle leden en hun volgens de voorschriften gemachtigde plaatsvervangers moeten de presentielijst tekenen.

2.

Een lid dat verhinderd is aan een commissievergadering, of een met instemming van het bureau te houden andere vergadering deel te nemen, kan zich laten vertegenwoordigen door een ander lid of een plaatsvervanger binnen zijn nationale delegatie, zijn fractie of zijn interregionale groep. Alle leden en hun volgens de voorschriften gemachtigde plaatsvervangers moeten de presentielijst tekenen.

3.

Een lid dat of een plaatsvervanger die voorkomt op de lijst van vervangers van de leden van een op grond van artikel 37 of 62 samengestelde werkgroep, mag elk lid van zijn fractie vervangen.

4.

Plaatsvervangers of leden die als plaatsvervangers optreden, kunnen slechts een volmacht van één lid ontvangen. Tijdens de vergadering neemt het lid dat als plaatsvervanger optreedt of de plaatsvervanger alle taken en bevoegdheden van het lid over. Het secretariaat-generaal moet overeenkomstig de desbetreffende voorschriften van de stemoverdracht in kennis worden gesteld. De stemoverdracht moet uiterlijk op de dag vóór de desbetreffende vergadering zijn ontvangen.

5.

Per zitting kan slechts één onkostenvergoeding worden toegekend, ofwel aan het lid ofwel aan zijn plaatsvervanger. Dit wordt door het bureau nader uitgewerkt in de regelingen inzake de vergoeding van reis- en verblijfkosten.

6.

Een als rapporteur aangewezen plaatsvervanger kan tijdens de zitting het door hem opgestelde ontwerpadvies indienen en toelichten. Dit kan zelfs indien het lid wiens plaatsvervanger hij is, zelf bij die vergadering aanwezig is. Het lid kan de plaatsvervanger voor de duur van de behandeling van het desbetreffende ontwerpadvies zijn stemrecht overdragen. De secretaris-generaal dient vóór de zitting schriftelijk in kennis te worden gesteld van de stemoverdracht.

7.

Zonder afbreuk te doen aan artikel 23, lid 1, blijft iedere volmacht zonder gevolg vanaf het moment dat het verhinderde lid zijn hoedanigheid van lid van het Comité heeft verloren.

Artikel 6

Overdracht van stemrecht

Behoudens het bepaalde in de artikelen 5 en 31 kan het stemrecht niet worden overgedragen.

Artikel 7

Nationale delegaties en fracties

De nationale delegaties en fracties dragen op evenwichtige wijze bij tot de organisatie van de werkzaamheden van het Comité.

Artikel 8

Nationale delegaties

1.

De leden en plaatsvervangers uit een lidstaat vormen samen een nationale delegatie. Iedere nationale delegatie regelt zelf haar interne organisatie en kiest haar voorzitter. De naam van de voorzitter wordt officieel aan de voorzitter van het Comité medegedeeld.

2.

De secretaris-generaal treft voorzieningen bij het secretariaat van het Comité om de nationale delegaties bij te staan. Dit houdt ook in dat elk individueel lid informatie en hulp kan krijgen in zijn eigen taal. Deze taken worden ondergebracht bij een specifieke dienst bestaande uit ambtenaren of tijdelijke functionarissen van het Comité, die er tevens voor zorgen dat de nationale delegaties de faciliteiten van het Comité op de geëigende wijze kunnen benutten. De secretaris-generaal biedt de nationale delegaties met name passende mogelijkheden om onmiddellijk voor of tijdens zittingen vergaderingen te houden.

3.

De nationale delegaties worden ook bijgestaan door nationale coördinatoren. Zij zijn geen personeelsleden van het secretariaat-generaal en dragen ertoe bij dat de leden van het Comité hun mandaat efficiënt kunnen uitoefenen.

4.

De nationale coördinatoren worden op gepaste wijze door de secretaris-generaal ondersteund, met name zodat zij gebruik kunnen maken van de faciliteiten van het Comité.

Artikel 9

Fracties en niet-ingeschrevenen

1.

De leden en de plaatsvervangers van het Comité van de Regio's kunnen fracties vormen die overeenkomen met hun politieke gezindheid. De criteria voor het lidmaatschap worden vastgelegd in het huishoudelijk reglement van elke fractie.

2.

Om een fractie te kunnen vormen, heeft men ten minste 18 leden/plaatsvervangers nodig die uit minstens een vijfde van de lidstaten afkomstig zijn; de fractie moet voor minstens de helft uit leden bestaan. Een lid of plaatsvervanger kan slechts tot één fractie behoren. Een fractie wordt geacht te zijn ontbonden wanneer het aantal leden tot onder het vereiste aantal is gedaald.

3.

De oprichting van een fractie, alsmede de ontbinding ervan of andere wijzigingen ter zake moeten in een verklaring aan de voorzitter van het Comité van de Regio's worden medegedeeld. In de verklaring betreffende de oprichting van een fractie dienen de naam van de fractie, de namen van haar leden en de samenstelling van het fractiebestuur te worden vermeld.

4.

De fracties worden elk bijgestaan door een secretariaat; de medewerkers van die secretariaten zijn personeelsleden van het secretariaat-generaal van het Comité. De fracties kunnen het tot aanstelling bevoegde gezag voorstellen doen met betrekking tot de aanwerving, aanstelling, bevordering en contractsverlenging van die medewerkers. Beslissingen worden genomen door het tot aanstelling bevoegde gezag na overleg met de betreffende fractievoorzitter.

5.

De secretaris-generaal van het Comité stelt de fracties en hun organen de nodige financiële middelen ter beschikking voor vergaderingen, activiteiten, publicaties en secretariaatswerkzaamheden. De middelen voor elke fractie dienen op de begroting te worden opgevoerd. De fracties en hun secretariaten kunnen op passende wijze gebruikmaken van de faciliteiten van het Comité.

6.

De fracties en de fractiebesturen kunnen onmiddellijk vóór of tijdens de zittingen bijeenkomen. De fracties kunnen tweemaal per jaar een buitengewone vergadering houden. Plaatsvervangers hebben bij fractievergaderingen alleen dan recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten als zij leden van hun fractie vervangen.

7.

Leden van het Comité die niet tot een fractie behoren, krijgen administratieve ondersteuning. Het bureau stelt, op voorstel van de secretaris-generaal, hiervoor de uitvoeringsbepalingen vast.

Artikel 10

Interregionale groepen

Leden en plaatsvervangers kunnen interregionale groepen vormen. De vorming van een groep wordt officieel aan de voorzitter van het Comité medegedeeld. Na besluit van het bureau is een interregionale groep volgens de regels samengesteld.

TITEL II

ORGANISATIE EN WERKWIJZE VAN HET COMITÉ

HOOFDSTUK 1

Bijeenroeping en installatie van het Comité

Artikel 11

Bijeenroeping eerste vergadering

Het Comité wordt na elke vijfjaarlijkse vernieuwing door de aftredend voorzitter, of bij ontstentenis de aftredend eerste vicevoorzitter, of bij ontstentenis de oudste aftredend vicevoorzitter, of bij ontstentenis het oudste lid bijeengeroepen. Het komt binnen ten hoogste één maand nadat de leden van het Comité door de Raad benoemd zijn, in vergadering bijeen.

Het lid dat krachtens de eerste alinea tijdelijk het voorzitterschap van het Comité bekleedt, vertegenwoordigt het Comité in de periode tussen het aflopen van de voorgaande mandaatsperiode en de installatie van het nieuwe Comité en handelt de lopende zaken af. Hij zit de eerste vergadering voor in de hoedanigheid van tijdelijk voorzitter.

Daarbij wordt dit lid bijgestaan door de vier jongste aanwezige leden en de secretaris-generaal van het Comité. Samen vormen zij het tijdelijk samengestelde bureau.

Artikel 12

Installatie van het Comité en onderzoek van de geloofsbrieven van de leden

1.

Tijdens de eerste vergadering stelt de tijdelijk voorzitter het Comité in kennis van de mededeling welke door de Raad inzake de benoeming van de leden is gedaan en rapporteert hij hoe hij het Comité sinds het aflopen van de voorgaande mandaatsperiode heeft vertegenwoordigd en hoe hij de lopende zaken heeft afgehandeld. De tijdelijk voorzitter kan op verzoek een onderzoek instellen naar de benoeming en naar de geloofsbrieven van de leden alvorens hij het Comité voor geïnstalleerd verklaart voor een nieuwe periode van vijf jaar.

2.

Het tijdelijk samengestelde bureau blijft in functie totdat de uitslag van de verkiezing van de overige leden van het bureau is bekendgemaakt.

HOOFDSTUK 2

Voltallige vergadering

Artikel 13

Taken van de voltallige vergadering

De leden van het Comité vormen samen de voltallige vergadering. Deze vervult met name de volgende taken:

a)

uitbrengen van adviezen, rapporten en resoluties;

b)

opstellen van de ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Comité;

c)

aan het begin van iedere mandaatsperiode, opstellen van het beleidsprogramma van het Comité;

d)

verkiezing van de voorzitter, de eerste vicevoorzitter en de overige leden van het bureau;

e)

instellen van commissies;

f)

vaststellen en wijzigen van het reglement van orde;

g)

besluiten over het instellen van beroep of het indienen van een verzoek tot voeging bij het Hof van Justitie van de Europese Unie bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen, na vaststelling van het quorum overeenkomstig artikel 21, lid 1, eerste zin, op voorstel van hetzij de voorzitter van het Comité, hetzij de bevoegde commissie handelend overeenkomstig de artikelen 58 of 59. Wordt een dergelijk besluit genomen, dan stelt de voorzitter het beroep namens het Comité bij het Hof in.

Artikel 14

Bijeenroeping van de voltallige vergadering

1.

De voorzitter van het Comité roept de voltallige vergadering ten minste eenmaal per kwartaal bijeen. Het bureau dient in het derde kwartaal van het voorafgaande jaar het zittingsrooster vast te stellen. Een zitting bestaat uit één of meer vergaderdagen.

2.

Op schriftelijk verzoek van ten minste een kwart van de leden dient de voorzitter de voltallige vergadering in buitengewone zitting bijeen te roepen, en wel binnen minimaal een week en maximaal een maand nadat het verzoek is gedaan. In het verzoek wordt het onderwerp vermeld dat tijdens de buitengewone zitting moet worden behandeld. Tijdens die zitting mag geen ander onderwerp aan de orde komen.

Artikel 15

Agenda van de zitting

1.

Het bureau stelt een voorontwerp van agenda op met een voorlopige lijst van tijdens de daaropvolgende zitting te behandelen ontwerpadviezen, ontwerprapporten of ontwerpresoluties en alle andere documenten waarover een besluit moet worden genomen.

2.

Uiterlijk 21 werkdagen vóór de zitting worden aan de leden en de plaatsvervangers van het Comité in hun respectieve officiële talen de ontwerpagenda alsmede alle daarin genoemde documenten waarover een besluit moet worden genomen, elektronisch ter beschikking gesteld.

3.

In principe worden de ontwerpadviezen, -rapporten en -resoluties op de agenda geplaatst in de volgorde waarin deze door de commissies zijn goedgekeurd of, overeenkomstig het reglement van orde, zijn voorgelegd; daarbij dient wel rekening te worden gehouden met onderling samenhangende agendapunten.

4.

In gegronde uitzonderingsgevallen kan de voorzitter, wanneer de in lid 2 genoemde termijn niet kan worden gehaald, een ontwerpadvies of -resolutie of een ander document waarover een besluit moet worden genomen alsnog op de ontwerpagenda plaatsen, mits het desbetreffende document uiterlijk één week voor de zitting in de juiste werktaal in het bezit van de leden en plaatsvervangers is. De voorzitter moet op het voorblad van het document de reden aangeven waarom deze procedure wordt toegepast.

5.

Schriftelijke voorstellen tot wijziging van de ontwerpagenda moeten uiterlijk drie werkdagen vóór de opening van de zitting bij de secretaris-generaal worden ingediend.

6.

Tijdens de direct aan de zitting voorafgaande vergadering van het bureau wordt de definitieve ontwerpagenda vastgesteld. Het bureau kan dan alsnog met tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen besluiten urgente of actuele onderwerpen op de agenda te plaatsen, waarvan de behandeling niet kan worden uitgesteld tot de volgende zitting.

7.

Op voorstel van de voorzitter, een fractie of 32 leden kan het bureau of de voltallige vergadering besluiten om, alvorens over te gaan tot de stemming over de wijzigingsvoorstellen:

de behandeling van een document waarover een besluit moet worden genomen, uit te stellen tot een volgende zitting,

of

een document waarover een besluit moet worden genomen, terug te verwijzen naar de commissie om opnieuw te worden behandeld.

Dit geldt niet als een door de Raad, de Commissie of het Europees Parlement vastgestelde termijn het niet toelaat dat goedkeuring van het document wordt uitgesteld.

Documenten waarover een besluit moet worden genomen, waarvan de behandeling wordt uitgesteld tot een volgende zitting, dienen vergezeld te gaan van alle hierop betrekking hebbende, op geldige wijze ingediende wijzigingsvoorstellen. Onverminderd het bepaalde in artikel 24, lid 2, onder a), leidt uitstel van de stemming niet tot het vaststellen van een nieuwe termijn voor het indienen van wijzigingsvoorstellen.

Als documenten worden terugverwezen naar de commissie, vervallen de hierop betrekking hebbende wijzigingsvoorstellen, maar beoordeelt de rapporteur in hoeverre de inhoud daarvan:

noodzaakt de tekst voorafgaand aan de nieuwe behandeling door de commissie te herzien, rekening houdende met de geldende termijnen,

en/of

aanleiding kan zijn om wijzigingsvoorstellen van de rapporteur in te dienen, overeenkomstig de procedure voor het indienen van wijzigingsvoorstellen voor commissievergaderingen.

Het document wordt voor besluit op de agenda van de commissievergadering geplaatst.

Artikel 16

Opening van de zitting

De voorzitter opent de zitting en legt de ontwerpagenda ter goedkeuring voor.

Artikel 17

Openbaarheid, gasten, gastsprekers, actueel uurtje

1.

De zittingen zijn openbaar, tenzij de voltallige vergadering anders beslist en de zitting geheel dan wel voor één agendapunt gesloten verklaart.

2.

Vertegenwoordigers van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie mogen de zittingen bijwonen. Zij kunnen worden verzocht er het woord te voeren.

3.

De voorzitter kan op eigen initiatief of op verzoek van het bureau prominente personen van buiten het Comité uitnodigen het woord te richten tot de voltallige vergadering. Daarna kan een algemene discussie volgen, waarbij de regels voor de verdeling van de spreektijd gelden.

4.

Het bureau kan, in overeenstemming met artikel 15, leden 1 en 6, de voltallige vergadering voorstellen om een algemene discussie te houden over actuele politieke vraagstukken met een lokale en regionale dimensie („actueel uurtje”). Voor deze discussie gelden de algemene regels die op de spreektijd van toepassing zijn.

Artikel 18

Gedragsregels en spreektijd

1.

Onverminderd de vrijheid van meningsuiting van de leden wordt hun gedrag ingegeven door onderling respect, berust het op de waarden en beginselen zoals vastgelegd in de basisteksten van de Europese Unie, doet het geen afbreuk aan de waardigheid van het Comité, brengt het een goed verloop van de werkzaamheden van de organen van het Comité niet in gevaar en verstoort het niet de rust in de gebouwen van het Comité.

2.

De voltallige vergadering stelt bij het begin van de zitting, op voorstel van het bureau, voor elk agendapunt apart de spreektijd vast. Tijdens de zitting beslist de voorzitter, op eigen initiatief of op verzoek van een lid, over beperking van de spreektijd.

3.

Op voorstel van het bureau kan de voorzitter voorstellen om bij discussies over algemene vraagstukken of specifieke kwesties de beschikbare spreektijd te verdelen over de fracties en de nationale delegaties.

4.

In het algemeen is de spreektijd tot één minuut beperkt voor opmerkingen over de notulen, moties van orde, en over wijzigingen van de (ontwerp)agenda.

5.

Als een spreker de toegewezen tijd overschrijdt, kan de voorzitter na één aanmaning hem het woord ontnemen.

6.

Een lid kan een voorstel doen tot sluiting van de discussie, dat door de voorzitter in stemming moet worden gebracht.

Artikel 19

Sprekerslijst

1.

De leden die het woord vragen, worden op de sprekerslijst ingeschreven in de volgorde van aanmelding en krijgen in die volgorde het woord verleend door de voorzitter. Deze zorgt er zoveel mogelijk voor dat sprekers van verschillende politieke richting en van verschillende nationale delegaties bij afwisseling aan het woord komen.

2.

Op hun verzoek kan echter aan de rapporteur van de bevoegde commissie en aan de vertegenwoordigers van de fracties of van de nationale delegaties die namens de fractie of delegatie het woord voeren, bij voorrang het woord worden verleend.

3.

Niemand mag meer dan tweemaal over hetzelfde onderwerp het woord voeren, behoudens toestemming daartoe van de voorzitter. De voorzitter en de rapporteur van de betrokken commissies kunnen echter desgewenst nogmaals het woord voeren; de voorzitter bepaalt daarbij de spreektijd.

Artikel 20

Moties van orde

1.

Aan een lid wordt het woord verleend voor een voorstel van orde of om de voorzitter erop te attenderen dat het reglement van orde niet in acht wordt genomen. Het verzoek moet betrekking hebben op het onderwerp dat aan de orde is, of op de agenda.

2.

Een verzoek om het woord te mogen voeren voor een beroep op het reglement van orde heeft voorrang boven alle andere verzoeken om het woord te mogen voeren.

3.

De voorzitter beslist onverwijld overeenkomstig de bepalingen van het reglement van orde over beroepen die op dat reglement gedaan worden en deelt die beslissing onmiddellijk mede. Hierover wordt niet gestemd.

Artikel 21

Quorum

1.

De beraadslagingen van de voltallige vergadering zijn geldig indien de meerderheid van de leden aanwezig is. Het quorum wordt vastgesteld op verzoek van een lid en op voorwaarde dat ten minste vijftien leden vóór dit verzoek stemmen. Zolang niet om vaststelling van het quorum wordt gevraagd, is een stemming geldig ongeacht het aantal aanwezigen. De voorzitter kan de zitting tien minuten schorsen alvorens tot vaststelling van het quorum over te gaan. De leden die om vaststelling van het quorum hebben verzocht, worden bij de vaststelling meegerekend ook als zij op dat moment de zaal verlaten hebben. Als minder dan vijftien leden aanwezig zijn, kan de voorzitter vaststellen dat het quorum niet is bereikt.

2.

Wanneer wordt vastgesteld dat het quorum niet is bereikt, worden agendapunten waarover moet worden gestemd, uitgesteld tot de volgende vergaderdag. De voltallige vergadering kan dan geldig stemmen over de uitgestelde punten, ongeacht het aantal aanwezige leden. Alle besluiten die zijn genomen of stemmen die zijn uitgebracht tijdens de vergadering voorafgaand aan de vaststelling van het quorum, blijven geldig.

Artikel 22

Stemming

1.

De voltallige vergadering spreekt zich uit bij meerderheid van stemmen, tenzij in dit reglement iets anders wordt bepaald.

2.

De drie geldige stemmogelijkheden zijn: „voor”, „tegen” of „onthouding”. Voor de berekening van de meerderheid worden alleen de vóór- en tegenstemmen geteld. Bij staken van de stemmen, wordt de tekst of het voorstel geacht te zijn verworpen.

3.

Het stemrecht is een persoonlijk recht. De leden stemmen louter individueel en in eigen persoon.

4.

Bij twijfel of de stemmen correct geteld zijn, kan de voorzitter de stemming laten overdoen; dit kan ook op verzoek van een lid en op voorwaarde dat minstens vijftien leden vóór dit verzoek om herstemming stemmen.

5.

Op voorstel van de voorzitter, een fractie of 32 leden, waarbij dit voorstel vóór goedkeuring van de definitieve agenda moet worden ingediend, kan de voltallige vergadering besluiten om over één of meerdere agendapunten hoofdelijk te stemmen. Hierover wordt in de notulen van de zitting verslag uitgebracht. Tenzij de voltallige vergadering anders besluit, kan over wijzigingsvoorstellen niet hoofdelijk worden gestemd.

6.

Op voorstel van de voorzitter, een fractie of 32 leden kan worden besloten om besluiten over personen bij geheime stemming te nemen.

7.

De voorzitter kan te allen tijde besluiten om gebruik te maken van een elektronisch stemsysteem.

De numerieke uitslag van een elektronische stemming is na de zitting voor het publiek toegankelijk.

Artikel 23

Indiening van wijzigingsvoorstellen

1.

Alleen leden en volgens de voorschriften gemachtigde plaatsvervangers kunnen, met inachtneming van de desbetreffende regels, wijzigingsvoorstellen indienen betreffende documenten waarover een besluit moet worden genomen. Ook niet gemachtigde plaatsvervangers die rapporteur zijn, kunnen wijzigingsvoorstellen indienen, maar alleen betreffende hun eigen adviezen.

Het recht om wijzigingsvoorstellen in te dienen betreffende documenten waarover tijdens zittingen een besluit moet worden genomen, kan worden uitgeoefend door hetzij een lid, hetzij zijn volgens de voorschriften gemachtigde plaatsvervanger. Wijzigingsvoorstellen die volgens de voorschriften zijn ingediend vóór verlies van lidmaatschap van het Comité of verlening of intrekking van een volmacht, blijven geldig.

2.

Onverminderd het bepaalde in artikel 27, lid 1, moeten wijzigingsvoorstellen betreffende documenten waarover een besluit moet worden genomen, door hetzij een fractie, hetzij ten minste zes leden of volgens de voorschriften gemachtigde plaatsvervangers worden gesteund en moeten in dat laatste geval de namen van die leden en plaatsvervangers bevatten. Nationale delegaties die uit minder dan zes leden bestaan, kunnen wijzigingsvoorstellen indienen, op voorwaarde dat deze voorstellen worden gesteund door alle leden van de betreffende delegatie of hun overeenkomstig de voorschriften gemachtigde plaatsvervangers, en dat de namen van de indieners worden vermeld.

3.

Wijzigingsvoorstellen moeten vóór 15 uur op de elfde werkdag voorafgaand aan de openingsdag van de zitting worden ingediend en dienen zodra zij zijn vertaald, maar uiterlijk vier werkdagen vóór de zitting, elektronisch beschikbaar te zijn.

Wijzigingsvoorstellen worden met voorrang voor de rapporteur vertaald en aan hem doorgegeven, zodat die aan de hand daarvan „wijzigingsvoorstellen van de rapporteur” kan formuleren en deze uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan de opening van de zitting aan het secretariaat-generaal kan doorgeven. Deze wijzigingsvoorstellen van de rapporteur dienen expliciet verband te houden met één of meerdere van de in lid 1 bedoelde en door de rapporteur aangegeven wijzigingsvoorstellen, en zijn op de dag voorafgaand aan de openingsdag van de zitting beschikbaar.

De termijn voor het indienen van wijzigingsvoorstellen kan door de voorzitter, bij toepassing van artikel 15, lid 4, tot minstens drie werkdagen worden ingekort. De termijn geldt niet voor wijzigingsvoorstellen die betrekking hebben op urgente onderwerpen, zoals bedoeld in artikel 15, lid 6.

4.

Alle wijzigingsvoorstellen worden de leden aan het begin van de zitting ter hand gesteld.

Artikel 24

Behandeling van wijzigingsvoorstellen

1.

De stemprocedure gaat als volgt:

a)

Wijzigingsvoorstellen worden eerst behandeld, vóór de tekst waarop zij betrekking hebben, en worden eerst in stemming gebracht.

b)

Vervolgens wordt over de eventueel gewijzigde tekst als geheel gestemd.

2.

Uitgangspunten bij de stemming:

a)

Wijzigingsvoorstellen in de vorm van een compromis.

Indien één of meer wijzigingsvoorstellen zijn ingediend m.b.t. een bepaalde passage, kunnen de voorzitter, de rapporteur, of de indieners van deze wijzigingsvoorstellen bij uitzondering compromisvoorstellen doen. Deze compromisvoorstellen krijgen voorrang bij de stemming.

Als de rapporteur of een van de indieners van het oorspronkelijke wijzigingsvoorstel bezwaar maakt tegen het compromisvoorstel, wordt het niet in stemming gebracht.

b)

Gegroepeerde stemming.

De voorzitter kan vóór de aanneming of verwerping van een bepaald wijzigingsvoorstel besluiten andere wijzigingsvoorstellen die een vergelijkbare strekking hebben of hetzelfde beogen, gegroepeerd in stemming te brengen. Deze wijzigingsvoorstellen kunnen op verschillende onderdelen van de oorspronkelijke tekst betrekking hebben.

c)

Blokstemming.

Rapporteurs kunnen een lijstje opstellen van de m.b.t. hun ontwerpadvies ingediende wijzigingsvoorstellen waarvan zij goedkeuring aanbevelen (stemadvies). Wanneer de rapporteur een stemadvies heeft gegeven, kan de voorzitter bepaalde wijzigingsvoorstellen waarop het stemadvies betrekking heeft, en bloc in stemming brengen. Ieder lid kan bezwaar maken tegen het stemadvies; het moet daarbij aangeven over welke wijzigingsvoorstellen apart moet worden gestemd.

d)

Stemming in onderdelen.

Wanneer de in stemming te brengen tekst verschillende bepalingen bevat, betrekking heeft op verschillende onderwerpen of op te splitsen is in verschillende delen met een eigen betekenis en/of normatieve waarde, kan door de rapporteur, een fractie, een nationale delegatie of door een van de leden die het wijzigingsvoorstel hebben ingediend, om stemming in onderdelen worden verzocht.

Een dergelijk verzoek moet uiterlijk één uur vóór het begin van de zitting worden ingediend, tenzij de voorzitter een andere termijn vaststelt. De voorzitter neemt een besluit over het verzoek.

Stemming in onderdelen is niet mogelijk bij een stemming over een compromisvoorstel of een wijzigingsvoorstel van de rapporteur.

3.

Stemming over wijzigingsvoorstellen:

Wijzigingsvoorstellen worden in stemming gebracht in de volgorde van de paragrafen van de tekst en volgens de volgende rangschikking:

compromisvoorstellen, tenzij een van de indieners van de oorspronkelijke wijzigingsvoorstellen hier bezwaar tegen maakt;

wijzigingsvoorstellen van de rapporteur;

overige wijzigingsvoorstellen.

Bij goedkeuring van wijzigingsvoorstellen van de rapporteur en compromisvoorstellen vervallen de wijzigingsvoorstellen die daaraan ten grondslag lagen.

Worden twee of meer identieke wijzigingsvoorstellen door verschillende leden ingediend, dan worden deze als één voorstel in stemming gebracht.

4.

Indien twee of meer wijzigingsvoorstellen betrekking hebben op dezelfde passage, maar met elkaar in tegenspraak zijn, dan heeft het voorstel dat het verst van de oorspronkelijke tekst afligt voorrang en wordt daarover eerst gestemd.

5.

De voorzitter laat voorafgaande aan de stemming weten of goedkeuring van een bepaald wijzigingsvoorstel meebrengt dat één of meer andere wijzigingsvoorstellen komen te vervallen, hetzij omdat deze wijzigingsvoorstellen elkaar uitsluiten indien ze betrekking hebben op dezelfde passage, hetzij omdat ze zouden leiden tot een tegenstrijdigheid. Een wijzigingsvoorstel wordt geacht te zijn verworpen indien het in strijd is met een eerdere stemming over hetzelfde advies. Als de indieners van een wijzigingsvoorstel niet akkoord gaan met het besluit van de voorzitter in dezen, beslist de voltallige vergadering of het desbetreffende wijzigingsvoorstel al dan niet in stemming wordt gebracht.

6.

Als de tekst in zijn geheel in de slotstemming niet de meerderheid van de uitgebrachte stemmen haalt, beslist de voltallige vergadering of het ontwerpadvies wordt terugverwezen naar de bevoegde commissie of wordt ingetrokken. Een advies wordt geacht niet te zijn uitgebracht als de interinstitutionele kalender geen verdere discussie toelaat. De voorzitter van het Comité brengt de instelling die om het advies had verzocht, daarvan op de hoogte.

Wordt een ontwerpadvies terugverwezen naar de bevoegde commissie, dan moet deze besluiten om:

het ontwerpadvies, zoals gewijzigd krachtens de tijdens de zitting goedgekeurde wijzigingsvoorstellen, voor een nieuwe behandeling in te dienen, of

een nieuwe rapporteur aan te wijzen en een nieuw advies op te stellen, of

af te zien van het opstellen van een advies.

Artikel 25

Samenhang van een definitieve tekst

Wordt als gevolg van de stemming over wijzigingsvoorstellen die niet zijn komen te vervallen overeenkomstig artikel 24, lid 5, of als gevolg van een goedgekeurd wijzigingsvoorstel naar aanleiding waarvan andere relevante onderdelen van de tekst moeten worden gewijzigd, afbreuk gedaan aan de samenhang van de definitieve tekst, dan brengt de administratie — na overleg met de fracties, de rapporteur en de indiener van de wijzigingsvoorstellen in kwestie — wijzigingen aan om de samenhang van de definitieve tekst te herstellen. Wijzigingen in de tekst dienen te worden beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de samenhang te herstellen. De leden worden op de hoogte gebracht van eventuele aangebrachte wijzigingen.

Artikel 26

Urgentieprocedure voor adviezen

In dringende gevallen waarin een door de Raad, de Commissie of het Europees Parlement gestelde termijn niet met inachtneming van de normale procedure kan worden gehaald en de bevoegde commissie haar ontwerpadvies met algemene stemmen heeft goedgekeurd, zendt de voorzitter dit ontwerp ter informatie aan de Raad, de Commissie en het Europees Parlement. Het ontwerpadvies wordt tijdens de eerstvolgende zitting aan de voltallige vergadering ter goedkeuring voorgelegd zonder dat wijzigingsvoorstellen kunnen worden ingediend. Uit alle documenten die op het betreffende advies betrekking hebben, dient te blijken dat er sprake is van urgentie.

Artikel 27

Vereenvoudigde procedures

1.

Ontwerpadviezen die door een commissie met algemene stemmen zijn goedgekeurd, worden voorgelegd aan de voltallige vergadering om ongewijzigd te worden goedgekeurd, tenzij door ten minste 32 leden of hun volgens de voorschriften gemachtigde plaatsvervangers of een fractie overeenkomstig artikel 23, lid 3, eerste zin, een wijzigingsvoorstel wordt ingediend. Mocht dat het geval zijn, dan wordt door de voltallige vergadering over dat wijzigingsvoorstel beraadslaagd. Het ontwerpadvies wordt dan door de rapporteur aan de voltallige vergadering voorgelegd en er kan een discussie over worden gehouden. Het wordt de leden samen met de ontwerpagenda toegezonden.

2.

Is een commissie van oordeel dat een document, waarover zij gevraagd is een advies op te stellen, geen aanleiding geeft tot commentaar of voorstellen voor wijziging van de zijde van het Comité, dan kan zij voorstellen in het geheel geen bedenkingen te formuleren. Dit voorstel wordt aan de voltallige vergadering voorgelegd om zonder discussie te worden goedgekeurd.

Artikel 28

Sluiting van de zitting

Vóór de sluiting van de zitting deelt de voorzitter de voltallige vergadering plaats en datum van de eerstvolgende zitting mede, alsmede de eventueel reeds bekende agendapunten.

Artikel 29

Symbolen

1.

Het Comité erkent en maakt zelf gebruik van de symbolen van de Europese Unie, te weten:

a)

de vlag met een kring van twaalf gouden sterren tegen een blauwe achtergrond;

b)

de op de negende symfonie van Ludwig van Beethoven („Ode aan de vreugde”) gebaseerde hymne;

c)

het devies „In verscheidenheid verenigd”.

2.

Het Comité viert op 9 mei de Dag van Europa.

3.

De vlag wordt uitgehangen in alle gebouwen van het Comité en bij officiële gelegenheden.

4.

De hymne wordt gespeeld bij de opening van elke eerste zitting aan het begin van een nieuwe mandaatsperiode en bij andere plechtige gelegenheden, zoals met name de ontvangst van staatshoofden en regeringsleiders, of de verwelkoming van nieuwe leden na een uitbreiding van de Europese Unie.

HOOFDSTUK 3

Bureau en voorzitter

Artikel 30

Samenstelling van het bureau

Het bureau bestaat uit:

a)

de voorzitter;

b)

de eerste vicevoorzitter;

c)

één vicevoorzitter per lidstaat;

d)

28 overige leden;

e)

de fractievoorzitters.

De zetels in het bureau worden als volgt over de nationale delegaties verdeeld, waarbij de voorzitter, de eerste vicevoorzitter en de fractievoorzitters buiten beschouwing blijven:

3 voor Duitsland, Frankrijk, Italië, Polen, Spanje en het Verenigd Koninkrijk,

2 voor België, Bulgarije, Denemarken, Finland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Kroatië, Litouwen, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Slowakije, Tsjechië en Zweden,

1 voor Cyprus, Estland, Letland, Luxemburg, Malta en Slovenië.

Artikel 31

Vervangers voor bureauleden

1.

Voor ieder lid van het bureau, met uitzondering van de voorzitter en eerste vicevoorzitter, wordt door de desbetreffende nationale delegatie een lid of plaatsvervanger als vervanger ad personam aangewezen.

2.

Voor iedere fractievoorzitter wordt door de desbetreffende fractie een lid of plaatsvervanger als vervanger ad personam aangewezen.

3.

Een vervanger ad personam heeft alleen het recht aan een vergadering deel te nemen, het woord te voeren en te stemmen wanneer hij het lid van het bureau vertegenwoordigt. De overdracht van het stemrecht moet vóór de desbetreffende vergadering aan de secretaris-generaal worden meegedeeld, in overeenstemming met de vereiste kennisgevingsprocedure.

Artikel 32

Verkiezing van het bureau

1.

Het bureau wordt door de voltallige vergadering gekozen voor tweeënhalf jaar.

2.

De verkiezing geschiedt, overeenkomstig de artikelen 11 en 12, onder leiding van de tijdelijk voorzitter. Kandidaatstellingen dienen ten minste één uur voor het begin van de zitting schriftelijk aan de secretaris-generaal te worden overhandigd. Er kan slechts worden gestemd na vaststelling van het quorum overeenkomstig artikel 21, lid 1, eerste zin.

Artikel 33

Verkiezing van de voorzitter en van de eerste vicevoorzitter

1.

Voorafgaand aan de verkiezingen kunnen de kandidaten voor het voorzitterschap en het eerste vicevoorzitterschap kort het woord tot de voltallige vergadering richten. De spreektijd is daarbij voor alle kandidaten gelijk; deze wordt door de tijdelijk voorzitter vastgesteld.

2.

Er vinden aparte stemmingen plaats voor de verkiezing van de voorzitter en de eerste vicevoorzitter. Zij worden met meerderheid van de uitgebrachte stemmen gekozen.

3.

Geldige stemmogelijkheden zijn „vóór” en „onthouding”. Voor de vaststelling van de meerderheid worden alleen de stemmen „vóór” meegeteld.

4.

Als bij de eerste stemming geen enkele kandidaat de meerderheid behaalt, wordt een tweede keer gestemd; de kandidaat die dan de meeste stemmen behaalt, geldt als verkozen. Bij staking van de stemmen wordt tussen de kandidaten geloot.

Artikel 34

Verkiezing van de leden van het bureau

1.

Er kan een gemeenschappelijke kandidatenlijst worden opgesteld met de kandidaten van die nationale delegaties die één kandidaat per hen toekomende zetel in het bureau voordragen. Die lijst kan in één stemronde met meerderheid van de uitgebrachte stemmen worden goedgekeurd.

Indien er geen gemeenschappelijke lijst wordt opgesteld, of indien een nationale delegatie meer dan één kandidaat per haar in het bureau toekomende zetel voordraagt, wordt voor de bezetting van die zetels telkens een aparte stemming gehouden. Daarbij zijn de voorschriften voor de verkiezing van de voorzitter en de eerste vicevoorzitter van toepassing (artikelen 32 en 33, leden 2 tot en met 4).

2.

De fractievoorzitters, die binnen iedere fractie worden gekozen, zijn lid van het bureau.

Artikel 35

Verkiezing van plaatsvervangers

Tegelijk met de verkiezing van de bureauleden worden ook hun vervangers ad personam aangewezen.

Artikel 36

Tussentijdse verkiezing van een lid van het bureau

Indien een lid van het bureau of zijn vervanger ad personam niet langer deel uitmaakt van het Comité dan wel zich terugtrekt uit het bureau, wordt voor de rest van zijn ambtstermijn een opvolger gekozen overeenkomstig de artikelen 30 tot en met 35. Deze tussentijdse verkiezing vindt tijdens de zitting plaats onder voorzitterschap van de voorzitter dan wel van een van zijn vertegenwoordigers, overeenkomstig artikel 39, lid 3.

Artikel 37

Taken van het bureau

Het bureau is belast met:

a)

Het opstellen van het beleidsprogramma aan het begin van zijn mandaatsperiode, het voorleggen van het programma aan de voltallige vergadering en het toezicht op de uitvoering ervan. Aan het einde van zijn mandaat legt het bureau de voltallige vergadering een verslag voor over de uitvoering van het beleidsprogramma.

b)

De organisatie en coördinatie van de werkzaamheden van de voltallige vergadering en van de commissies.

c)

De goedkeuring van het jaarlijkse werkprogramma van de commissies.

d)

De algemene verantwoordelijkheid voor financiële, organisatorische en administratieve kwesties betreffende de leden en plaatsvervangers, voor de interne organisatie van het Comité, zijn secretariaat-generaal, organisatieschema en organen.

e)

Het bureau kan:

uit zijn midden of uit leden van het Comité werkgroepen samenstellen om zich op specifieke terreinen van advies te doen dienen; dergelijke werkgroepen kunnen uit maximaal twaalf leden bestaan,

andere leden van het Comité op grond van hun deskundigheid of hun functie, dan wel personen van buiten het Comité uitnodigen aan zijn vergaderingen deel te nemen.

f)

De aanstelling van de secretaris-generaal en van de in artikel 73 bedoelde ambtenaren en andere personeelsleden.

g)

Het voorleggen van de ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven aan de voltallige vergadering, overeenkomstig artikel 75.

h)

Het verlenen van toestemming voor het houden van vergaderingen buiten de standplaats Brussel.

i)

Het opstellen van uitvoeringsbepalingen inzake de aanwijzing van leden van het Comité in werkgroepen en de werkwijze van werkgroepen, en het opstellen van dergelijke bepalingen voor de gemengde comités met de kandidaat-lidstaten of andere politieke organen waar de leden van het Comité zitting in hebben.

De gemengde raadgevende comités worden opgericht met lokale en regionale vertegenwoordigers van de kandidaat-lidstaten, op basis van de bepalingen in de stabilisatie- en associatieovereenkomst.

De uit de kandidaat-lidstaten afkomstige leden van de gemengde raadgevende comités worden door hun regering officieel benoemd als afgevaardigden van hun lokale en regionale overheden. Binnen de gemengde raadgevende comités worden besluiten genomen samen met de vertegenwoordigers van de partnerlanden en onder een voorzitterschap dat door het Comité en de kandidaat-lidstaat gedeeld wordt.

De gemengde raadgevende comités stellen verslagen en aanbevelingen op met betrekking tot gebieden die in het kader van het uitbreidingsproces voor de decentrale overheden relevant zijn. Verslagen kunnen ook tot de associatieraad zijn gericht.

j)

Het nemen van besluiten over het instellen van beroep of het indienen van een verzoek tot voeging bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, wanneer de voltallige vergadering zulke besluiten niet binnen de voorgeschreven termijn kan nemen. Het bureau neemt dergelijke besluiten bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen, na vaststelling van het quorum overeenkomstig artikel 38, lid 2, eerste zin, op voorstel van hetzij de voorzitter van het Comité, hetzij de bevoegde commissie handelend overeenkomstig de artikelen 58 of 59. Wordt een dergelijk besluit genomen, dan stelt de voorzitter het beroep namens het Comité bij het Hof in en raadpleegt hij de voltallige vergadering tijdens de eerstvolgende zitting over handhaving van het beroep. Indien de voltallige vergadering zich vervolgens, met de in artikel 13, onder g), vereiste meerderheid, na vaststelling van het quorum overeenkomstig artikel 21, lid 1, eerste zin, tegen het beroep uitspreekt, dan trekt de voorzitter dat beroep in.

Artikel 38

Bijeenroeping van het bureau, quorum en besluitvorming

1.

Het bureau wordt bijeengeroepen door de voorzitter, die in overleg met de eerste vicevoorzitter de vergaderdatum en de agenda vaststelt. Het komt ten minste eenmaal per kwartaal en verder binnen 14 dagen na een schriftelijk verzoek van ten minste een kwart van zijn leden bijeen.

2.

Het quorum is bereikt indien ten minste de helft van de leden van het bureau aanwezig is. Het quorum wordt vastgesteld op verzoek van een lid en op voorwaarde dat ten minste zes leden vóór het verzoek om vaststelling van het quorum stemmen. Zolang niet om vaststelling van het quorum wordt gevraagd, is een stemming geldig ongeacht het aantal aanwezigen. Wanneer wordt vastgesteld dat het quorum niet bereikt is, kan het bureau verder vergaderen maar wordt stemming uitgesteld tot de volgende vergadering.

3.

Beslissingen worden genomen bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen, voor zover in dit reglement niet anders wordt bepaald. De bepalingen van artikel 22, leden 2 en 6, zijn van toepassing.

4.

Ter voorbereiding van de door het bureau te nemen besluiten kan de secretaris-generaal, op verzoek van de voorzitter, de voor het overleg over de afzonderlijke onderwerpen benodigde stukken en aanbevelingen opstellen, onverminderd het bepaalde in artikel 40, lid 4, onder b); deze stukken en aanbevelingen worden bij de ontwerpagenda gevoegd.

5.

Die stukken moeten uiterlijk tien dagen vóór aanvang van de vergadering elektronisch ter beschikking van de leden worden gesteld. Wijzigingsvoorstellen m.b.t. de documenten van het bureau dienen ten minste twee werkdagen vóór het begin van de vergadering van het bureau, met inachtneming van de desbetreffende regels, aan de secretaris-generaal te worden doorgegeven en dienen zodra zij zijn vertaald, elektronisch beschikbaar te zijn.

6.

In uitzonderlijke gevallen kan de voorzitter gebruikmaken van een schriftelijke procedure om een besluit te nemen (met uitzondering van besluiten over personen). De voorzitter legt de leden een voorstel voor een besluit voor en verzoekt hen om hem binnen 5 werkdagen schriftelijk op de hoogte te brengen van hun eventuele bezwaren. Het besluit wordt geacht te zijn goedgekeurd tenzij ten minste zes leden bezwaar hebben aangetekend.

Artikel 39

De voorzitter

1.

De voorzitter leidt de werkzaamheden van het Comité.

2.

De voorzitter vertegenwoordigt het Comité. Hij kan deze bevoegdheid delegeren.

3.

In geval van afwezigheid of verhindering laat de voorzitter zich vertegenwoordigen door de eerste vicevoorzitter; indien deze eveneens afwezig of verhinderd is, wordt de voorzitter vertegenwoordigd door een van de andere vicevoorzitters.

Artikel 40

Commissie Administratieve en Financiële Aangelegenheden

1.

Het bureau stelt, overeenkomstig artikel 37, een adviescommissie voor administratieve en financiële aangelegenheden in, die wordt voorgezeten door een lid van het bureau.

2.

De data en de agenda's van de vergaderingen worden door de voorzitter in overleg met de eerste vicevoorzitter vastgesteld.

3.

De commissie Administratieve en Financiële Aangelegenheden kan uit haar midden een vertegenwoordiger aanwijzen om haar voorzitter bij te staan bij de verslaglegging aan het bureau over de aan hem toegewezen taken.

4.

De commissie Administratieve en Financiële Aangelegenheden vervult de volgende taken:

a)

beraadslaging over en goedkeuring van het door de secretaris-generaal voorgelegde voorontwerp van raming van de ontvangsten en uitgaven (zie artikel 75);

b)

het opstellen van ontwerpuitvoeringsbepalingen en voorstellen voor bureaubesluiten inzake financiële, organisatorische en administratieve kwesties en kwesties betreffende de leden en plaatsvervangers.

Deze documenten zullen samen met de samenvatting van de besluiten van de commissie Administratieve en Financiële Aangelegenheden aan de leden van het bureau worden gezonden, overeenkomstig artikel 38, leden 4 en 5;

c)

beraadslaging over ieder belangrijk feit dat het goede beheer van middelen in het gedrang kan brengen of dat de verwezenlijking van vastgelegde doelstellingen kan belemmeren, met name als het gaat om de voorgenomen besteding van middelen;

d)

beraadslaging over en evaluatie van de tenuitvoerlegging van de lopende begroting, middelenoverschrijvingen, procedures voor personeelsformaties, administratieve middelen en activiteiten in het kader van vastgoedprojecten.

5.

De voorzitter van de commissie Administratieve en Financiële Aangelegenheden vertegenwoordigt het Comité bij de begrotingsautoriteiten van de Europese Unie.

Adviezen, rapporten en resoluties — Procedure in het bureau

Artikel 41

Adviezen — Rechtsgrondslag

Het Comité brengt advies uit overeenkomstig artikel 307 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie:

a)

na te zijn geraadpleegd door het Europees Parlement, de Raad of door de Commissie in de door de Verdragen voorgeschreven gevallen en in alle andere gevallen, in het bijzonder die welke grensoverschrijdende samenwerking betreffen, waarin een van deze instellingen zulks wenselijk oordeelt;

b)

op eigen initiatief in de gevallen waarin het zulks dienstig acht, ofwel

i)

op basis van mededelingen, verslagen of wetgevingsvoorstellen van een andere instelling van de Europese Unie die het Comité ter informatie zijn toegezonden, of op verzoek van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad bekleedt of het volgende voorzitterschap zal bekleden,

ofwel

ii)

geheel op eigen initiatief in alle andere gevallen;

c)

wanneer het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt geraadpleegd en het Comité van mening is dat er specifieke regionale belangen op het spel staan.

Artikel 42

Adviezen — Aanwijzing commissie

1.

Adviesaanvragen van de Raad, de Commissie en het Europees Parlement worden door de voorzitter na ontvangst aan de bevoegde commissies toegewezen. Het bureau wordt hiervan tijdens de eerstvolgende vergadering op de hoogte gesteld.

2.

Bij een onderwerp dat onder de bevoegdheid van verschillende commissies valt, wijst de voorzitter de bevoegde commissie aan en vervolgens kan hij, zo nodig, het bureau voorstellen een werkgroep in te stellen die bestaat uit vertegenwoordigers van elke betrokken commissie.

3.

Indien een commissie het niet eens is met een besluit dat de voorzitter van het Comité overeenkomstig de leden 1 of 2 heeft genomen, dan kan haar voorzitter het bureau verzoeken een beslissing te nemen.

Artikel 43

Benoeming algemeen rapporteur

1.

Mocht de betrokken commissie niet binnen de vereiste termijn een ontwerpadvies kunnen opstellen, dan kan het bureau de voltallige vergadering voorstellen een algemeen rapporteur te benoemen die rechtstreeks aan haar een ontwerpadvies zal voorleggen.

2.

Is het gezien de vereiste termijn niet mogelijk dat de voltallige vergadering een algemeen rapporteur benoemt, dan kan de voorzitter een algemeen rapporteur aanwijzen; de voltallige vergadering wordt hiervan op de hoogte gesteld tijdens haar eerstvolgende zitting.

3.

De algemeen rapporteur is lid van de betrokken commissie.

4.

In beide gevallen komt de bevoegde commissie, indien mogelijk, bijeen voor een oriënterend debat over het onderwerp van de adviesaanvraag.

Artikel 44

Initiatiefadvies

1.

Een verzoek om op grond van artikel 41, onder b), ii), een initiatiefadvies op te stellen, wordt gedaan door drie leden van het bureau, door een commissie via haar voorzitter of door 32 leden van het Comité. Een dergelijk verzoek moet, vergezeld van een motivering, samen met alle andere vergaderstukken overeenkomstig artikel 38, lid 4, en indien mogelijk vóór het jaarlijkse werkprogramma is goedgekeurd, worden voorgelegd aan het bureau.

2.

Het bureau besluit over verzoeken betreffende het opstellen van initiatiefadviezen op grond van artikel 41, onder b), ii), met drievierdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen. De adviezen worden aan de bevoegde commissies toegewezen overeenkomstig artikel 42. De voorzitter stelt de voltallige vergadering op de hoogte van alle besluiten van het bureau tot instemming met het opstellen van deze initiatiefadviezen en tot aanwijzing van de commissies.

Artikel 45

Indienen van resoluties

1.

Resoluties mogen slechts op de agenda worden geplaatst indien zij betrekking hebben op onderwerpen die tot het werkterrein van de Europese Unie behoren, die de lokale en regionale lichamen na aan het hart liggen én bovendien actueel zijn.

2.

Voorstellen voor ontwerpresoluties of verzoeken tot het opstellen van een resolutie kunnen aan het Comité worden voorgelegd door ten minste 32 leden of door een fractie. Alle voorstellen respectievelijk verzoeken dienen schriftelijk te worden ingediend bij het bureau met vermelding van de namen van de desbetreffende leden respectievelijk van de fractie. Zij moeten uiterlijk vijf werkdagen vóór de vergadering van het bureau in het bezit zijn van de secretaris-generaal.

3.

Wanneer het bureau besluit dat een ontwerpresolutie of een verzoek tot het opstellen van een resolutie door het Comité moet worden behandeld, dan kan het

a)

de ontwerpresolutie overeenkomstig artikel 15, lid 1, op de ontwerpagenda van de zitting plaatsen;

b)

een ontwerpresolutie, conform het bepaalde in artikel 15, lid 6, tweede zin, op de agenda van de eerstvolgende zitting plaatsen. Een dergelijke ontwerpresolutie wordt op de tweede vergaderdag van die zitting behandeld.

4.

Ontwerpresoluties over een onvoorziene gebeurtenis die zich heeft voorgedaan nadat de in lid 2 gestelde termijn is verstreken (urgente resoluties) en die beantwoorden aan het bepaalde in lid 1, kunnen aan begin van de bureauvergadering worden ingediend. Stelt het bureau vast dat het voorstel de kerntaken van het Comité betreft, dan wordt het conform lid 3, onder b), in behandeling genomen. Elk lid kan tijdens de zitting wijzigingsvoorstellen indienen m.b.t. urgente ontwerpresoluties.

Artikel 46

Aandacht voor adviezen, rapporten en resoluties

Het bureau zorgt ervoor dat de adviezen, de rapporten en de resoluties van het Comité onder de aandacht worden gebracht. Ook keurt het richtsnoeren goed voor de procedure voor de follow-up van de adviezen, overeenkomstig artikel 56.

HOOFDSTUK 4

Conferentie van voorzitters

Artikel 47

Samenstelling

De conferentie van voorzitters bestaat uit de voorzitter, de eerste vicevoorzitter en de fractievoorzitters. Een fractievoorzitter kan zich laten vertegenwoordigen door een lid van zijn fractie.

Artikel 48

Bevoegdheden

De conferentie van voorzitters bespreekt iedere kwestie die haar door de voorzitter wordt voorgelegd teneinde politieke overeenstemming over besluiten die door andere organen van het Comité moeten worden genomen, voor te bereiden en te vergemakkelijken.

De voorzitter brengt, in zijn mededeling aan het bureau, verslag uit van de besprekingen van de conferentie van voorzitters.

HOOFDSTUK 5

Commissies

Artikel 49

Samenstelling en taken

1.

Aan het begin van iedere vijfjarige mandaatsperiode stelt de voltallige vergadering commissies in die worden belast met de voorbereiding van haar werkzaamheden. Zij beslist, op voorstel van het bureau, over de samenstelling en de taken ervan.

2.

De samenstelling van de commissies dient een afspiegeling te zijn van de nationale zetelverdeling in het Comité.

3.

De leden van het Comité moeten van ten minste één commissie en mogen van ten hoogste twee commissies deel uitmaken. Het bureau kan uitzonderingen maken voor de leden van de nationale delegaties die minder leden tellen dan dat er commissies zijn.

Artikel 50

Voorzitter en vicevoorzitters

1.

Iedere commissie kiest uit haar leden een voorzitter, een eerste vicevoorzitter en maximaal twee andere vicevoorzitters. Zij worden voor tweeënhalf jaar gekozen.

2.

Wanneer het aantal kandidaten overeenkomt met het aantal te vervullen zetels, is verkiezing bij acclamatie mogelijk. Indien dit niet het geval is of wanneer een zesde van de commissieleden daarom verzoekt, geschiedt de verkiezing overeenkomstig artikel 33, leden 2 tot en met 4.

3.

Indien een (vice)voorzitter van een commissie niet langer deel uitmaakt van het Comité dan wel zijn functie van (vice)voorzitter van een commissie neerlegt, wordt op overeenkomstige wijze een opvolger gekozen.

Artikel 51

Taken van de commissies

1.

De commissies buigen zich over het beleid van de Unie overeenkomstig de hun door de voltallige vergadering op grond van artikel 49 toegekende bevoegdheden. Zij stellen met name ontwerpadviezen, ontwerprapporten en ontwerpresoluties op, die vervolgens ter goedkeuring aan de voltallige vergadering worden voorgelegd.

2.

De commissies besluiten over de voorbereiding van adviezen krachtens:

artikel 41, onder a);

artikel 41, onder b), i);

artikel 41, onder c).

3.

De commissies stellen jaarlijks een werkprogramma vast dat is afgestemd op de beleidsprioriteiten van het Comité, en leggen dit ter goedkeuring voor aan het bureau.

Artikel 52

Bijeenroepen van commissies en agenda

1.

De vergaderdata en de agenda worden telkens vastgesteld door de voorzitter van de commissie in overleg met de eerste vicevoorzitter.

2.

Een commissie wordt bijeengeroepen door haar voorzitter. De leden dienen uiterlijk vier weken vóór een gewone vergadering een convocatie én de agenda te ontvangen.

3.

Op schriftelijk verzoek van ten minste een kwart van de leden moet de voorzitter de commissie in buitengewone vergadering bijeenroepen, binnen uiterlijk vier weken na ontvangst van het verzoek. De agenda voor de buitengewone vergadering wordt vastgesteld door de leden die om de vergadering hebben gevraagd. De agenda wordt de leden samen met de convocatie toegestuurd.

4.

Alle ontwerpadviezen en overige stukken die moeten worden vertaald, dienen ten minste vijf weken vóór de datum van de vergadering in het bezit van het secretariaat van de commissie te zijn. Uiterlijk twaalf werkdagen vóór de vergadering worden zij elektronisch aan de leden beschikbaar gesteld. De genoemde termijnen kunnen bij uitzondering door de commissievoorzitter worden gewijzigd.

5.

Documenten worden het secretariaat in de door het bureau vastgestelde standaardopmaak per e-mail toegestuurd. De daarin vervatte beleidsaanbevelingen mogen, met een marge van maximaal 10 % om linguïstische redenen, niet langer zijn dan 10 bladzijden (15 000 karakters). In uitzonderlijke gevallen, wanneer het onderwerp een uitvoeriger analyse vereist, kan de commissievoorzitter evenwel een afwijking toestaan.

Artikel 53

Presentie en openbaarheid

1.

Alle leden en plaatsvervangers tekenen iedere dag de presentielijst van de vergadering waaraan zij deelnemen.

2.

De vergaderingen van de commissies zijn openbaar, tenzij een commissie anders beslist en een vergadering geheel of voor één agendapunt gesloten verklaart.

3.

Vertegenwoordigers van de Raad, de Commissie en het Europees Parlement kunnen evenals andere personen worden uitgenodigd om aan de vergaderingen van de commissies deel te nemen en kunnen worden verzocht om vragen van de leden te beantwoorden.

Artikel 54

Termijn voor het opstellen van adviezen

1.

De commissies moeten hun ontwerpadvies binnen de in het interinstitutionele vergaderrooster vastgestelde termijnen voorleggen. De commissies besteden maximaal twee vergaderingen aan de behandeling van het ontwerpadvies; de eerste vergadering, waarin de werkzaamheden worden georganiseerd, is daarbij niet inbegrepen.

2.

In uitzonderingsgevallen kan het bureau toestemming geven voor het houden van extra vergaderingen of de termijn voor het voorleggen van het ontwerpadvies verlengen.

Artikel 55

Inhoud van de adviezen

1.

Een advies van het Comité bevat het standpunt en aanbevelingen van het Comité inzake het desbetreffende onderwerp, alsook eventueel concrete voorstellen voor wijziging van het document waarover het Comité is geraadpleegd.

2.

De adviezen van het Comité over wetgevingsvoorstellen op gebieden waarop de Unie niet exclusief bevoegd is, bevatten een standpunt over de verenigbaarheid van de voorstellen met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

In zijn andere adviezen kan het Comité zo nodig naar de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid verwijzen.

3.

In de adviezen wordt tevens, waar mogelijk, ingegaan op de verwachte gevolgen voor het uitvoerende bestuur en de financiële consequenties op regionaal en lokaal niveau.

4.

De adviezen van het Comité over wetgevingshandelingen zouden aanbevelingen moeten bevatten voor wijzigingen van de Commissietekst.

5.

Er wordt eventueel een toelichting opgesteld onder verantwoordelijkheid van de rapporteur, die niet in stemming wordt gebracht. De inhoud dient echter overeen te komen met de tekst van het advies zoals deze in stemming is gebracht.

6.

Een ontwerpadvies waarin een nieuwe activiteit van het Comité wordt voorgesteld met financiële gevolgen, dient vergezeld te gaan van een bijlage met een raming van de kosten van deze activiteit. Het bureau stelt bepalingen ter uitvoering hiervan vast.

Artikel 56

Follow-up van de adviezen

Tijdens de periode volgend op de goedkeuring van een advies volgen de rapporteur en de voorzitter van de met het opstellen van het ontwerpadvies belaste commissie met ondersteuning van het secretariaat-generaal het verdere verloop van de aan de desbetreffende raadpleging van het Comité ten grondslag liggende procedure. Verder ondernemen zij alle passende activiteiten om de in het advies door het Comité ingenomen standpunten te promoten, waarbij zij goed op de interinstitutionele kalender letten.

Artikel 57

Herziene adviezen

1.

Desgewenst kan een commissie het bureau toestemming vragen om een herzien ontwerpadvies over hetzelfde onderwerp op te stellen, bij voorkeur door dezelfde rapporteur, om aandacht te besteden aan en te reageren op interinstitutionele ontwikkelingen in de wetgevingsprocedure in kwestie. Indien het bureau, gelet op het stadium waarin de procedure zich inmiddels bevindt, geen tijd meer heeft om een besluit te nemen, dan kan de voorzitter toestemming geven voor het voorbereiden van een herzien advies en stelt hij het bureau daarvan tijdens de eerstvolgende vergadering op de hoogte.

2.

Zo mogelijk zal de commissie bijeenkomen om het herziene ontwerpadvies te behandelen en goed te keuren. Het herziene ontwerpadvies wordt tijdens de eerstvolgende zitting behandeld.

3.

Indien de commissie, gelet op het stadium waarin de aan de raadpleging van het Comité ten grondslag liggende procedure zich inmiddels bevindt, geen tijd meer heeft om zich over het herziene ontwerpadvies uit te spreken, dan stelt de voorzitter van de betrokken commissie terstond de voorzitter van het Comité daarvan op de hoogte, zodat een algemeen rapporteur kan worden benoemd, overeenkomstig artikel 43.

Artikel 58

Beroep wegens schending van het subsidiariteitsbeginsel

1.

De voorzitter van het Comité of de met het opstellen van het desbetreffende ontwerpadvies belaste commissie kunnen voorstellen beroep in te stellen of een verzoek tot voeging in te dienen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie wegens schending van het subsidiariteitsbeginsel tegen wetgevingshandelingen voor de vaststelling waarvan het Comité volgens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet worden geraadpleegd.

2.

De commissie besluit met meerderheid van de uitgebrachte stemmen, na vaststelling van het quorum overeenkomstig artikel 64, lid 1, over het voorstel. Dat wordt voor besluit voorgelegd aan de voltallige vergadering overeenkomstig artikel 13, onder g), of aan het bureau wanneer artikel 37, onder j), van toepassing is. De commissie motiveert haar voorstel in een gedetailleerd verslag, waarin zij zo nodig ingaat op de urgentie van het beroep, op grond waarvan een besluit moet worden genomen overeenkomstig artikel 37, onder j).

Artikel 59

Uitblijven van verplichte raadpleging

1.

Als het Comité niet is geraadpleegd in de gevallen waarin dit krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wel zou moeten, kan de voorzitter van het Comité of een commissie aan de voltallige vergadering, overeenkomstig artikel 13, onder g), of aan het bureau, wanneer artikel 37, onder j), van toepassing is, voorstellen beroep in te stellen of een verzoek tot voeging in te dienen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

2.

De commissie besluit met meerderheid van de uitgebrachte stemmen, na vaststelling van het quorum overeenkomstig artikel 64, lid 1, over het voorstel. De commissie motiveert haar voorstel in een gedetailleerd verslag, waarin zij zo nodig ingaat op de urgentie van het beroep, op grond waarvan een besluit moet worden genomen overeenkomstig artikel 37, onder j).

Artikel 60

Verslag over de impact van de adviezen

Het secretariaat-generaal legt de voltallige vergadering ten minste één keer per jaar een verslag voor over de impact van de adviezen, op basis van met name de bijdragen die daartoe door de afzonderlijke commissies zijn verstrekt, en gegevens die bij de betrokken instellingen zijn verzameld.

Artikel 61

Rapporteurs

1.

Elke commissie benoemt op voorstel van haar voorzitter een rapporteur of, in met redenen omklede gevallen, twee rapporteurs uit haar leden of volgens de voorschriften gemachtigde plaatsvervangers voor het opstellen van een ontwerpadvies.

2.

Bij de benoeming van de rapporteurs moet elke commissie erop toezien dat de werkzaamheden op evenwichtige wijze worden verdeeld.

3.

Indien er spoed vereist is, kan de voorzitter van de commissie gebruikmaken van de schriftelijke procedure om een rapporteur te benoemen. De voorzitter verzoekt de leden binnen drie werkdagen schriftelijk te laten weten of zij eventueel bezwaar hebben tegen de aanwijzing van de voorgestelde rapporteur. In geval van bezwaar wordt in overleg tussen voorzitter en eerste vicevoorzitter een beslissing genomen.

4.

Indien de voorzitter of een van de vicevoorzitters van een commissie tot rapporteur wordt benoemd, dan dient hij tijdens de behandeling van zijn ontwerpadvies een (andere) vicevoorzitter c.q. het oudste aanwezige lid de vergadering te laten voorzitten.

5.

Als een rapporteur zijn hoedanigheid als lid of plaatsvervanger van het Comité verliest, wijst de betreffende commissie uit haar midden en uit dezelfde fractie een nieuwe rapporteur aan, zo nodig met gebruikmaking van de in lid 3 vermelde procedure.

Artikel 62

Werkgroepen van commissies

1.

In met redenen omklede gevallen kunnen de commissies, met goedkeuring van het bureau, werkgroepen instellen. Een werkgroep kan leden van verschillende commissies omvatten.

2.

Indien een lid van een werkgroep een vergadering niet kan bijwonen, kan hij zich laten vervangen door één van de op de lijst van vervangers van de leden van de werkgroep voorkomende leden of plaatsvervangers uit zijn fractie. Als geen vervanger van deze lijst beschikbaar is, kan het lid worden vervangen door elk ander lid of elke andere plaatsvervanger uit zijn fractie.

3.

Iedere werkgroep kan uit haar midden een voorzitter en een vicevoorzitter aanwijzen.

4.

Werkgroepen kunnen conclusies goedkeuren en die aan hun commissies toesturen.

Artikel 63

Deskundigen van rapporteurs

1.

Iedere rapporteur kan zich laten bijstaan door een deskundige.

2.

De deskundigen van rapporteurs en de door de commissies uitgenodigde deskundigen hebben recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten.

3.

Deskundigen vertegenwoordigen het Comité niet en spreken niet namens het Comité.

Artikel 64

Quorum

1.

Binnen een commissie is het quorum bereikt wanneer meer dan de helft van de leden aanwezig is.

2.

Het quorum wordt vastgesteld op verzoek van een lid en op voorwaarde dat ten minste tien leden voor dit verzoek stemmen. Zolang niet om vaststelling van het quorum wordt gevraagd, is een stemming geldig ongeacht het aantal aanwezigen. De voorzitter kan de commissievergadering tien minuten schorsen alvorens tot vaststelling van het quorum over te gaan. De leden die om vaststelling van het quorum hebben verzocht, worden bij de vaststelling meegerekend ook als zij op dat moment de zaal verlaten hebben. Als minder dan tien leden aanwezig zijn, kan de voorzitter vaststellen dat het quorum niet is bereikt.

3.

Wanneer wordt vastgesteld dat het quorum niet is bereikt, kan de commissie doorgaan met haar beraadslagingen over de resterende agendapunten waarover geen stemming nodig is, maar wordt zowel de discussie als de stemming over de overige resterende agendapunten uitgesteld tot de volgende vergadering. Alle besluiten die zijn genomen of stemmen die zijn uitgebracht tijdens de vergadering voorafgaand aan de vaststelling van het quorum, blijven geldig.

Artikel 65

Stemming

Besluiten worden bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen. De bepalingen van artikel 22, lid 2, zijn van toepassing.

Artikel 66

Wijzigingsvoorstellen

1.

Wijzigingsvoorstellen moeten vóór de negende werkdag om 15 uur voorafgaand aan de vergadering worden ingediend. Deze termijn kan bij uitzondering door de commissievoorzitter worden gewijzigd.

Wijzigingsvoorstellen voor commissievergaderingen kunnen alleen worden ingediend door leden van de desbetreffende commissie en door volgens de voorschriften gemachtigde leden of plaatsvervangers, met inachtneming van de bepalingen van artikel 5, lid 2. Ook niet-gemachtigde plaatsvervangers die rapporteur zijn, kunnen wijzigingsvoorstellen indienen, maar alleen betreffende hun eigen adviezen.

Het recht om wijzigingsvoorstellen in te dienen betreffende documenten die tijdens commissievergaderingen worden behandeld, kan uitsluitend worden uitgeoefend door hetzij een lid van de desbetreffende commissie, hetzij een volgens de voorschriften gemachtigd ander lid of plaatsvervanger. Wijzigingsvoorstellen die volgens de voorschriften zijn ingediend vóór verlies van lidmaatschap van het Comité of verlening of intrekking van een volmacht, blijven geldig.

Wijzigingsvoorstellen worden met voorrang voor de rapporteur vertaald en aan hem doorgegeven, zodat die aan de hand daarvan „wijzigingsvoorstellen van de rapporteur” kan formuleren en deze vóór de derde werkdag voorafgaand aan de vergadering aan het secretariaat-generaal kan doorgeven. Deze wijzigingsvoorstellen van de rapporteur dienen expliciet verband te houden met één of meerdere van de in de eerste alinea bedoelde wijzigingsvoorstellen, dienen zodra zij zijn vertaald elektronisch beschikbaar te zijn, maar moeten uiterlijk bij aanvang van de vergadering schriftelijk worden uitgedeeld.

De bepalingen van artikel 24, leden 1 tot en met 6, zijn mutatis mutandis van toepassing.

2.

Wijzigingsvoorstellen worden in stemming gebracht in de volgorde van de paragrafen van het ontwerpadvies.

3.

Ten slotte wordt de al dan niet gewijzigde tekst in zijn geheel in stemming gebracht. Als een advies niet de meerderheid van de uitgebrachte stemmen haalt, dan moet de commissie besluiten om:

het ontwerpadvies, zoals gewijzigd krachtens de tijdens de commissievergadering goedgekeurde wijzigingsvoorstellen, voor een nieuwe behandeling in te dienen, met inachtneming van de bepalingen van artikel 54, of

een nieuwe rapporteur aan te wijzen en een nieuw advies op te stellen, of

af te zien van het opstellen van een advies.

4.

Nadat een ontwerpadvies door een commissie is goedgekeurd, wordt het door haar voorzitter aan de voorzitter van het Comité doorgegeven.

Artikel 67

Besluit om geen advies uit te brengen

1.

Indien de bevoegde commissie van oordeel is dat een adviesaanvraag die haar krachtens artikel 41, onder a), is toegewezen, geen kwestie van regionaal of lokaal belang betreft of niet politiek relevant is, kan zij besluiten geen advies op te stellen. De secretaris-generaal brengt de desbetreffende Europese instellingen van dat besluit op de hoogte.

2.

Indien de bevoegde commissie van oordeel is dat een adviesaanvraag die haar krachtens artikel 41, onder a), is toegewezen, relevant is, maar zij een nieuw advies niet nodig acht gelet op prioriteiten en/of omdat recentelijk al adviezen ter zake zijn goedgekeurd, kan zij besluiten geen advies uit te brengen. In dat geval kan het Comité besluiten op de desbetreffende adviesaanvraag te reageren in de vorm van een door zijn voorzitter ondertekende brief aan de instellingen van de Europese Unie waarin de afwijzing van de adviesaanvraag wordt gemotiveerd. Deze brief wordt door de voorzitter van de bevoegde commissie in overleg met de rapporteurs van de eerdere adviezen over hetzelfde onderwerp voorbereid.

Artikel 68

Schriftelijke procedure

1.

In uitzonderlijke gevallen kan een commissievoorzitter gebruikmaken van een schriftelijke procedure om een besluit inzake de werkwijze van de commissie te nemen.

2.

De voorzitter legt de leden een voorstel voor een besluit voor en verzoekt hen om hem binnen drie werkdagen schriftelijk op de hoogte te brengen van hun eventuele bezwaren.

3.

Het besluit wordt geacht te zijn goedgekeurd tenzij ten minste zes leden bezwaar hebben aangetekend.

Artikel 69

Voor de commissies geldende bepalingen

Artikel 11, artikel 12, lid 2, artikel 17, leden 1, 2 en 3, en artikel 20 zijn mutatis mutandis op de commissies van toepassing.

HOOFDSTUK 6

Administratie van het Comité

Artikel 70

Secretariaat-generaal

1.

Het Comité wordt bijgestaan door een secretariaat-generaal.

2.

Het secretariaat-generaal staat onder leiding van een secretaris-generaal.

3.

Op voorstel van de secretaris-generaal stelt het bureau een zodanige organisatiestructuur voor het secretariaat-generaal vast dat dit de goede werking van het Comité en zijn organen garandeert, en de leden van het Comité bij de uitoefening van hun mandaat ter zijde kan staan. Daarbij stelt het bureau ook de uitvoeringsbepalingen vast voor de dienstverlening door het secretariaat aan de leden, de nationale delegaties, de fracties en de niet-ingeschrevenen.

4.

Het secretariaat-generaal stelt de notulen van de beraadslagingen van de organen van het Comité op.

Artikel 71

Secretaris-generaal

1.

De secretaris-generaal draagt zorg voor de uitvoering van de besluiten die krachtens dit reglement en de geldende voorschriften door het bureau of de voorzitter worden genomen. Hij neemt met adviserende stem deel aan de vergaderingen van het bureau en stelt van die vergaderingen de notulen op.

2.

De secretaris-generaal vervult zijn functie onder het gezag van de voorzitter, die het bureau vertegenwoordigt. Elk jaar stelt de secretaris-generaal een jaarlijks activiteitenverslag ter beschikking aan het bureau waarin hij verslag uitbrengt over de uitoefening van zijn functie van gedelegeerd ordonnateur. Hij legt een samenvatting van dit verslag voor eventuele discussie voor.

Artikel 72

Aanstelling van de secretaris-generaal

1.

Na vaststelling van het quorum overeenkomstig artikel 38, lid 2, eerste zin, stelt het bureau de secretaris-generaal aan op grond van een bij tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen genomen besluit.

2.

De secretaris-generaal wordt voor vijf jaar aangesteld. Het bureau stelt de nadere voorwaarden van zijn arbeidsovereenkomst vast, overeenkomstig artikel 2 en de desbetreffende bepalingen van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie.

De aanstelling van de secretaris-generaal kan één keer met maximaal vijf jaar worden verlengd.

Als de secretaris-generaal afwezig of verhinderd is, wordt zijn functie uitgeoefend door een door het bureau aangewezen directeur.

3.

De overeenkomstig de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie aan het tot het aangaan van arbeidsovereenkomsten bevoegde gezag toegekende bevoegdheden worden in het geval van de secretaris-generaal uitgeoefend door het bureau.

Artikel 73

Statuut van de ambtenaren en Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden

1.

De door het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie aan het tot aanstelling bevoegde gezag toegekende bevoegdheden worden uitgeoefend:

voor ambtenaren van de rangen 5 t/m 12 van functiegroep AD en voor ambtenaren van functiegroep AST door de secretaris-generaal;

voor de overige ambtenaren door het bureau op voorstel van de secretaris-generaal.

2.

De bevoegdheden die door de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie zijn toegekend aan het tot het aangaan van arbeidsovereenkomsten bevoegde gezag, worden uitgeoefend:

voor tijdelijke functionarissen van de rangen 5 t/m 12 van functiegroep AD en voor tijdelijke functionarissen van functiegroep AST door de secretaris-generaal;

voor de overige tijdelijke functionarissen door het bureau op voorstel van de secretaris-generaal;

voor tijdelijke functionarissen in het kabinet van de voorzitter of van de eerste vicevoorzitter:

voor de rangen 5 t/m 12 van functiegroep AD en voor alle rangen van functiegroep AST door de secretaris-generaal op voorstel van de voorzitter;

voor de overige rangen van functiegroep AD door het bureau op voorstel van de voorzitter.

De tijdelijke kabinetsmedewerkers van de voorzitter of de eerste vicevoorzitter worden aangesteld voor de duur van het mandaat van de voorzitter of de eerste vicevoorzitter;

voor contractuele functionarissen, bijzondere adviseurs en plaatselijke functionarissen door de secretaris-generaal, overeenkomstig de voorwaarden van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie.

3.

Het bureau en de secretaris-generaal kunnen de hun krachtens dit artikel toegekende bevoegdheden delegeren.

De delegatiebesluiten bepalen welke bevoegdheden precies worden gedelegeerd, met de bijbehorende beperkingen en termijnen, en of subdelegatie mogelijk is.

Artikel 74

Beraadslaging achter gesloten deuren

Het bureau beraadslaagt achter gesloten deuren indien het besluiten neemt overeenkomstig de artikelen 72 en 73.

Artikel 75

Begroting

1.

De commissie Administratieve en Financiële Aangelegenheden legt het bureau een voorontwerp van raming van de ontvangsten en uitgaven van het Comité voor het volgende begrotingsjaar voor. Het bureau legt de voltallige vergadering daarna een ontwerpraming ter goedkeuring voor.

Na raadpleging van de conferentie van voorzitters legt de voorzitter het bureau algemene strategische richtsnoeren voor de uitwerking van de begroting voor het jaar n+2 voor. Deze richtsnoeren worden aan de commissie Administratieve en Financiële Aangelegenheden overhandigd.

2.

De voltallige vergadering keurt de ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Comité goed en zendt deze tijdig door naar de Commissie, de Raad en het Europees Parlement, zodat de in de begrotingsregels vastgestelde termijn in acht kan worden genomen.

3.

Overeenkomstig de door het bureau vastgestelde interne financiële voorschriften wordt de begroting van het Comité, na raadpleging van de commissie Administratieve en Financiële Aangelegenheden, door de voorzitter van het Comité of in diens opdracht uitgevoerd. De voorzitter van het Comité oefent deze functie uit overeenkomstig de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Europese Unie.

TITEL III

OVERIGE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1

Samenwerking, voorlegging en publicatie

Artikel 76

Samenwerkingsovereenkomsten

Het bureau kan op voorstel van de secretaris-generaal samenwerkingsovereenkomsten sluiten om de uitoefening van de bevoegdheden van het Comité in verband met de toepassing van de Verdragen te vergemakkelijken of om de politieke samenwerking van het Comité te verbeteren.

Artikel 77

Voorlegging en publicatie van adviezen en resoluties

1.

De adviezen en de resoluties van het Comité worden door de voorzitter aan de Raad, de Commissie en het Europees Parlement voorgelegd. Aan deze instellingen wordt eveneens mededeling gedaan van besluiten de vereenvoudigde procedure overeenkomstig artikel 27 te volgen of af te zien van het uitbrengen van een advies overeenkomstig artikel 67.

2.

De adviezen en resoluties van het Comité worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HOOFDSTUK 2

Openbaarheid, transparantie en verklaring van financiële belangen van leden

Artikel 78

Toegang van het publiek tot documenten

1.

Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie recht op toegang tot documenten van het Comité, volgens de beginselen en onder de voorwaarden en beperkingen als vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad en overeenkomstig de door het bureau van het Comité vastgestelde voorschriften. Voor zover mogelijk wordt op dezelfde wijze toegang tot documenten van het Comité verleend aan andere natuurlijke of rechtspersonen.

2.

Het Comité zet een register op van zijn documenten. Met het oog hierop stelt het bureau interne voorschriften ten aanzien van de toegang vast, evenals de lijst van documenten die direct toegankelijk zijn.

Artikel 79

Verklaring financiële belangen van leden

De leden geven bij hun aantreden een verklaring over hun financiële belangen af, overeenkomstig het door het bureau goedgekeurde model, die zij regelmatig bijwerken en die toegankelijk is voor het publiek.

HOOFDSTUK 3

Talengebruik

Artikel 80

Vertolkingsregeling

In de mate van het mogelijke worden middelen ter beschikking gesteld voor de toepassing van de volgende beginselen betreffende de vertolkingsregeling van het Comité:

a)

De beraadslagingen van het Comité zijn toegankelijk in alle officiële talen van de Europese Unie, behoudens andersluidend besluit van het bureau.

b)

De leden hebben het recht tijdens de zitting het woord te voeren in de officiële taal van hun keuze. Uiteenzettingen in één van de officiële talen worden simultaan getolkt in alle andere officiële talen en in elke andere taal die het bureau noodzakelijk acht. Dit geldt ook voor de talen waarvoor het Comité met diverse lidstaten een desbetreffende administratieve overeenkomst heeft gesloten.

c)

Tijdens vergaderingen van het bureau, de commissies en de werkgroepen wordt getolkt in en uit de talen die gebruikt worden door de leden die hun deelname aan die vergaderingen hebben bevestigd.

HOOFDSTUK 4

Waarnemers

Artikel 81

Waarnemers

1.

Wanneer er een verdrag betreffende de toetreding van een staat tot de Europese Unie is ondertekend, kan de voorzitter met de instemming van het bureau de regering van de toetredende staat uitnodigen een aantal waarnemers aan te wijzen dat gelijk is aan het toekomstige aantal zetels van die staat in het Comité.

2.

Deze waarnemers nemen deel aan alle of een deel van de werkzaamheden van het Comité totdat het toetredingsverdrag in werking treedt, en hebben spreekrecht in de organen van het Comité.

Zij hebben geen stemrecht en zijn niet verkiesbaar voor functies in het Comité. Hun deelname heeft geen rechtsgevolgen voor de werkzaamheden van het Comité.

3.

Zij krijgen dezelfde behandeling als een lid wat betreft het gebruik van de faciliteiten van het Comité en de vergoeding van de kosten die met hun functie van waarnemer verband houden, binnen de grenzen van de financiële middelen die voor dat doel aan de desbetreffende begrotingslijn zijn toegewezen.

HOOFDSTUK 5

Reglement van orde

Artikel 82

Herziening van het reglement van orde

1.

De voltallige vergadering besluit bij meerderheid van de leden of het onderhavige reglement van orde geheel of gedeeltelijk moet worden herzien.

2.

Zij belast een ad-hoccommissie met het opstellen van een rapport en een ontwerptekst, op basis waarvan zij de nieuwe bepalingen bij meerderheid van stemmen van de leden vaststelt. De nieuwe bepalingen treden in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 83

Uitvoeringsbepalingen

Het bureau kan via voorschriften de bepalingen ter uitvoering van dit reglement van orde vaststellen, met inachtneming van dit reglement.

Artikel 84

Inwerkingtreding van het reglement van orde

Het onderhavige reglement van orde treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.