ISSN 1977-0758 doi:10.3000/19770758.L_2014.062.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 62 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
57e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
4.3.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 62/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 197/2014 VAN DE COMMISSIE
van 28 februari 2014
tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld. |
(2) |
Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer. |
(3) |
Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen. |
(4) |
Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2). Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.
Artikel 2
Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 nog gedurende een periode van [drie] maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 februari 2014.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Algirdas ŠEMETA
Lid van de Commissie
(1) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.
(2) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).
BIJLAGE
Omschrijving |
Indeling (GN-code) |
Motivering |
(1) |
(2) |
(3) |
Het product is een rondgevormde kom van kunststof. Het heeft een diameter van ongeveer 18,5 cm en is ongeveer 7 cm hoog. De kom kan ongeveer 700 ml bevatten. De kom is een voerbak voor huisdieren, bedoeld om dieren (bv. honden) eten uit te geven. |
3924 90 00 |
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de bewoordingen van de GN-codes 3924 en 3924 90 00. Post 3924 bevat een uiteenlopende reeks aan huishoudelijke artikelen en sluit geen artikelen uit die niet voor menselijk gebruik zijn bestemd. Gezien zijn objectieve kenmerken wordt de voerbak voor huisdieren beschouwd als een huishoudelijk artikel van post 3924. Het product moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 3924 90 00 als andere huishoudelijke artikelen en hygiënische en toiletartikelen van kunststof. |
4.3.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 62/4 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 198/2014 VAN DE COMMISSIE
van 28 februari 2014
tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld. |
(2) |
Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer. |
(3) |
Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen. |
(4) |
Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2). Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.
Artikel 2
Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 nog gedurende een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 februari 2014.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Algirdas ŠEMETA
Lid van de Commissie
(1) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.
(2) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).
BIJLAGE
Omschrijving |
Indeling (GN-code) |
Motivering |
||||||||||
(1) |
(2) |
(3) |
||||||||||
Een product in tabletvorm, opgemaakt voor de verkoop in het klein in een doos van kunststof die 30 tabletten bevat. De tabletten bestaat uit de volgende bestanddelen:
Volgens het etiket wordt het product aangeboden als voedingssupplement voor menselijke consumptie. |
2106 90 92 |
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aanvullende aantekening 5 (GN) bij hoofdstuk 21, en de bewoordingen van de GN-codes 2106, 2106 90 en 2106 90 92. Het product beschikt niet over duidelijk omschreven profylactische of therapeutische eigenschappen. Indeling onder post 3004 als geneesmiddel is daarom uitgesloten. Aangezien het product een bereiding voor menselijke consumptie is die wordt aangeboden in afgemeten hoeveelheden en bedoeld is om te worden gebruikt als voedingssupplement, voldoet het product aan de vereisten van aanvullende aantekening 5 (GN) op hoofdstuk 21. Het product is een bereiding van enzymen met toegevoegde stoffen die wordt aangeboden op een manier die het geschikt maakt voor een specifiek doel, namelijk als voedingssupplement voor menselijke consumptie (zie ook de GS-toelichtingen op post 3507, onder C), eerste alinea). Aangezien het product onder aanvullende aantekening 5 (GN) bij hoofdstuk 21 valt, is indeling onder post 3507 als bereiding van enzymen uitgesloten. Het product moet daarom worden ingedeeld onder post 2106 als product voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen. |
4.3.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 62/6 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 199/2014 VAN DE COMMISSIE
van 28 februari 2014
tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld. |
(2) |
Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer. |
(3) |
Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen. |
(4) |
Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2). Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.
Artikel 2
Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 nog gedurende een periode van [drie] maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 februari 2014.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Algirdas ŠEMETA
Lid van de Commissie
(1) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.
(2) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).
BIJLAGE
Omschrijving |
Indeling (GN-code) |
Motivering |
(1) |
(2) |
(3) |
Een artikel in de vorm van een gestileerde giraffe (van ongeveer 36 cm hoog en met een gewicht van ongeveer 820 gram), bestaande uit een zacht omhulsel van textiel, gevuld met diverse materialen. De kop is gevuld met materiaal van zacht textiel en het lijfje en de poten bevatten een losse gierst- en lavendelvulling (die er niet als apart kussen uit kan worden genomen). Het artikel kan in een magnetron of traditionele oven worden verwarmd en eveneens in een koelkast of vriezer worden gekoeld, om zodoende als warmte- of als koelkussen te worden gebruikt. (1) Zie afbeelding. |
9503 00 41 |
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de bewoordingen van de GN-codes 9503 00 en 9503 00 41. Gezien het ontwerp en de presentatie is het artikel hoofdzakelijk bedoeld als ontspanning voor kinderen en volwassenen (zie ook de GS-toelichtingen op hoofdstuk 95, algemeen, en op post 9503, onder letter D)). Elk ander gebruik op basis van zijn vermogen te verwarmen of te koelen, wordt als secundair aan zijn ontspannende waarde beschouwd. Het artikel wordt daarom als speelgoed als bedoeld bij post 9503 beschouwd. Indeling op basis van een van zijn samenstellende stoffen (bijvoorbeeld als gierst als bedoeld bij post 1008 of als andere geconfectioneerde artikelen van textiel als bedoeld bij post 6307) is daarom uitgesloten. Het artikel moet daarom worden ingedeeld als opgevuld speelgoed, zijnde een nabootsing van een dier, onder GN-code 9503 00 41. |
(1) De afbeelding is louter ter informatie.
4.3.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 62/8 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 200/2014 VAN DE COMMISSIE
van 3 maart 2014
tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wat de stof triptorelineacetaat betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 in samenhang met artikel 17,
Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De maximumwaarden voor residuen (MRL’s) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 worden vastgesteld. |
(2) |
De farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL’s in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgelegd in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2). |
(3) |
Bij het Europees Geneesmiddelenbureau is een aanvraag tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen ingediend voor triptorelineacetaat bij varkens. |
(4) |
Volgens de aanbeveling van het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik is het niet nodig een MRL voor triptorelineacetaat bij varkens vast te stellen. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet het Europees Geneesmiddelenbureau overwegen MRL’s van een farmacologisch werkzame stof die voor een bepaald levensmiddel zijn vastgesteld, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of MRL’s van een farmacologisch werkzame stof die voor één of meer diersoorten zijn vastgesteld, toe te passen op andere diersoorten. |
(6) |
Het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik heeft aanbevolen om de beoordelingsresultaten voor triptorelineacetaat voor varkens te extrapoleren naar alle voedselproducerende diersoorten. |
(7) |
Verordening (EU) nr. 37/2010 moet daarom worden gewijzigd om daarin de stof triptorelineacetaat voor alle voedselproducerende diersoorten op te nemen, waarbij moet worden bepaald dat vaststelling van een MRL niet nodig is. |
(8) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 maart 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.
(2) Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).
BIJLAGE
In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de volgende stof in alfabetische volgorde ingevoegd:
Farmacologisch werkzame stof |
Indicatorresidu |
Diersoorten |
MRL’s |
Te onderzoeken weefsels |
Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009) |
Therapeutische klassen |
„Triptorelineacetaat |
NIET VAN TOEPASSING |
Alle voedselproducerende soorten |
Geen MRL nodig |
NIET VAN TOEPASSING |
GEEN |
Stoffen die inwerken op het voortplantingssysteem” |
4.3.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 62/10 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 201/2014 VAN DE COMMISSIE
van 3 maart 2014
tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wat de stof tildipirosine betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 in samenhang met artikel 17,
Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De maximumwaarden voor residuen (MRL’s) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 worden vastgesteld. |
(2) |
De farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL’s in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgelegd in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2). |
(3) |
In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 759/2010 van de Commissie (3) wordt tildipirosine voorlopig — tot 1 januari 2012 — opgenomen als toegestane stof in spierweefsel, vetweefsel, lever en nieren van runderen en geiten, met uitzondering van dieren die melk voor menselijke consumptie produceren, en in spierweefsel, huid en vetweefsel, lever en nieren van varkens. Overeenkomstig die bijlage gelden de MRL’s voor spierweefsel niet voor de plaats van injectie, waarvoor hogere maximumwaarden zijn voorzien. |
(4) |
Er zijn aanvullende gegevens verstrekt en beoordeeld, wat ertoe heeft geleid dat het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik heeft aanbevolen definitieve MRL’s vast te stellen voor tildipirosine voor spierweefsel, vetweefsel, lever en nieren van runderen en geiten, met uitzondering van dieren die melk voor menselijke consumptie produceren, en voor spierweefsel, huid en vetweefsel in natuurlijke verhoudingen, lever en nieren van varkens. Aangezien de Commissie en de met de controle op residuen belaste autoriteiten van mening zijn dat met het oog op de haalbaarheid van de controles op residuen één enkele MRL voor spierweefsel moet worden vastgesteld, heeft het comité zijn advies herzien en, anders dan in zijn eerdere adviezen, geen afzonderlijke MRL voor het spierweefsel bij de injectieplaats aanbevolen. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet het Europees Geneesmiddelenbureau overwegen MRL’s van een farmacologisch werkzame stof die voor een bepaald levensmiddel zijn vastgesteld, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of MRL’s van een farmacologisch werkzame stof die voor één of meer diersoorten zijn vastgesteld, toe te passen op andere diersoorten. |
(6) |
Het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik heeft aanbevolen de MRL’s voor tildipirosine voor runderen te extrapoleren naar geiten. Het is tevens tot de conclusie gekomen dat voor deze stof extrapolatie naar andere voedselproducerende diersoorten niet kan worden toegestaan. |
(7) |
De gegevens voor tildipirosine in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 moeten daarom worden gewijzigd om daarin de definitieve MRL’s voor de farmaceutische stof tildipirosine voor spierweefsel, vetweefsel, lever en nieren van runderen en geiten en voor spierweefsel, huid en vetweefsel in natuurlijke verhoudingen, lever en nieren van varkens op te nemen. De bepalingen inzake de MRL’s voor het spierweefsel bij de injectieplaats en inzake de voorlopige MRL’s moeten worden geschrapt. |
(8) |
De belanghebbenden moet een redelijke termijn worden geboden om eventuele maatregelen te nemen om aan de nieuwe MRL’s te voldoen. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 3 mei 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 maart 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.
(2) Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).
(3) Verordening (EU) nr. 759/2010 van de Commissie van 24 augustus 2010 tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wat de stof tildipirosine betreft (PB L 223 van 25.8.2010, blz. 39).
BIJLAGE
In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 worden de gegevens voor tildipirosine vervangen door:
Farmacologisch werkzame stof |
Indicatorresidu |
Diersoorten |
MRL’s |
Te onderzoeken weefsels |
Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009) |
Therapeutische klassen |
„Tildipirosine |
Tildipirosine |
Runderen, geiten |
400 μg/kg |
Spier |
Niet voor gebruik bij dieren die melk voor menselijke consumptie produceren |
Infectiewerende middelen/Antibiotica” |
200 μg/kg |
Vet |
|||||
2 000 μg/kg |
Lever |
|||||
3 000 μg/kg |
Nier |
|||||
Varkens |
1 200 μg/kg |
Spier |
|
|||
800 μg/kg |
Huid en vetweefsel in natuurlijke verhoudingen |
|||||
5 000 μg/kg |
Lever |
|||||
10 000 μg/kg |
Nier |
4.3.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 62/13 |
VERORDENING (EU) Nr. 202/2014 VAN DE COMMISSIE
van 3 maart 2014
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 10/2011 betreffende materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in contact te komen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (1), en met name artikel 5, lid 1, artikel 11, lid 3, en artikel 12, lid 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 van de Commissie (2) bevat een EU-lijst van stoffen die voor de vervaardiging van materialen en voorwerpen van kunststof mogen worden gebruikt („EU-lijst van toegelaten stoffen”). |
(2) |
Op 24 juli 2012 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid gunstige wetenschappelijke beoordelingen uitgebracht voor twee nieuwe stoffen, namelijk 2-fenyl-3,3-bis(4-hydroxyfenyl)ftaalimidine (3) en 1,3-bis(isocyanatomethyl)benzeen (4). Die stoffen moeten nu op de EU-lijst van toegelaten stoffen worden geplaatst met de FCM-stofnummers 872 en 988. |
(3) |
Uit de wetenschappelijke beoordeling van de stof met FCM-stofnummer 988 blijkt dat de migratie van het hydrolyseproduct ervan, 1,3-benzeendimethaanamine, gecontroleerd moet worden. 1,3-Benzeendimethaanamine is al toegelaten onder FCM-stofnummer 421. Aangezien de migratie van de stoffen met FCM-stofnummers 421 en 988 wordt gecontroleerd aan de hand van de migratie van de stof met FCM-stofnummer 421, moet een groepsbeperking voor beide stoffen worden ingevoerd. Daarom moet de toelating van de stof met FCM-stofnummer 421 worden gewijzigd en moet de groepsbeperking in tabel 2 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 worden opgenomen. |
(4) |
De stof met FCM-stofnummer 340 (dicyaandiamide) is zonder specifieke migratielimiet toegelaten als additief in kunststoffen in tabel 1 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011. In het advies in de 33e reeks verslagen van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding (5) is een toelaatbare dagelijkse inname (TDI) van 1 mg/kg lichaamsgewicht vastgesteld, wat leidt tot een specifieke migratielimiet (SML) van 60 mg/kg levensmiddel. Die limiet valt samen met de algemene specifieke migratielimiet die in artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) nr. 10/2011 is vastgesteld. Aangezien echter de SML van 60 mg/kg is afgeleid van een toxicologische drempelwaarde als de TDI, moet de SML uitdrukkelijk vermeld worden in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011. |
(5) |
Om de administratieve last voor de exploitanten van bedrijven te beperken moeten materialen en voorwerpen van kunststof die wettelijk in de handel zijn gebracht op grond van de vereisten in Verordening (EU) nr. 10/2011 en die niet aan deze verordening voldoen, tot en met 24 maart 2015 in de handel kunnen worden gebracht. Zij moeten in de handel kunnen blijven totdat de voorraden zijn uitgeput. |
(6) |
Verordening (EU) nr. 10/2011 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Materialen en voorwerpen van kunststof die vóór 24 maart 2014 wettelijk in de handel zijn gebracht en die niet aan deze verordening voldoen, mogen verder tot en met 24 maart 2015 in de handel worden gebracht. Die materialen en voorwerpen van kunststof mogen in de handel blijven totdat de voorraden zijn uitgeput.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 maart 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4.
(2) Verordening (EU) nr. 10/2011 van de Commissie van 14 januari 2011 betreffende materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in contact te komen (PB L 12 van 15.1.2011, blz. 1).
(3) EFSA Journal 2012; 10(7):2825.
(4) EFSA Journal 2012; 10(7):2824.
(5) Reports of the Scientific Committee for Food, 33e reeks, blz. 31, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, Luxemburg, 1995, ISBN 92-826-9275-2.
BIJLAGE
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 10/2011 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Tabel 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
In tabel 2 wordt de volgende vermelding toegevoegd:
|
3) |
In tabel 3 wordt de volgende vermelding toegevoegd:
|
4.3.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 62/16 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 203/2014 VAN DE COMMISSIE
van 3 maart 2014
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 maart 2014.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MA |
56,2 |
TN |
78,1 |
|
TR |
102,6 |
|
ZZ |
79,0 |
|
0707 00 05 |
JO |
188,1 |
MA |
176,8 |
|
TR |
159,5 |
|
ZZ |
174,8 |
|
0709 91 00 |
EG |
45,1 |
ZZ |
45,1 |
|
0709 93 10 |
MA |
32,9 |
TR |
123,8 |
|
ZZ |
78,4 |
|
0805 10 20 |
EG |
48,0 |
IL |
67,4 |
|
MA |
64,2 |
|
TN |
47,1 |
|
TR |
71,3 |
|
ZZ |
59,6 |
|
0805 50 10 |
TR |
62,2 |
ZZ |
62,2 |
|
0808 10 80 |
CN |
115,7 |
MK |
30,8 |
|
US |
156,1 |
|
ZZ |
100,9 |
|
0808 30 90 |
AR |
89,5 |
CL |
190,5 |
|
CN |
73,6 |
|
TR |
156,2 |
|
US |
123,6 |
|
ZA |
98,3 |
|
ZZ |
122,0 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
4.3.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 62/18 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 3 maart 2014
tot oprichting van een Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia en tot intrekking van Besluit 95/320/EG
(2014/113/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia (hierna „het comité”) is opgericht bij Besluit 95/320/EG van de Commissie (1) om de effecten van chemische agentia op de gezondheid van werknemers op het werk te evalueren. De werkzaamheden van het comité ondersteunen rechtstreeks de regelgevingsactiviteiten van de Unie op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk. Het comité ontwikkelt hoogwaardige vergelijkende analytische kennis en zorgt ervoor dat de voorstellen, de besluiten en het beleid van de Commissie betreffende de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers gebaseerd zijn op degelijk wetenschappelijk bewijsmateriaal. |
(2) |
Het comité verleent de Commissie bijstand, met name bij het evalueren van de recentste beschikbare wetenschappelijke gegevens en bij het voorstellen van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling ter bescherming van werknemers tegen chemische risico’s die op het niveau van de Unie moeten worden vastgesteld krachtens Richtlijn 98/24/EG van de Raad (2) en Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad (3). |
(3) |
De leden van het comité zijn hooggekwalificeerde, gespecialiseerde, onafhankelijke deskundigen die op grond van objectieve criteria zijn geselecteerd. Zij worden op persoonlijke titel benoemd en verstrekken de Commissie de nodige aanbevelingen en adviezen voor de ontwikkeling van EU-beleid inzake de bescherming van werknemers. De bijdrage is van die aard dat de Commissie haar doelstellingen inzake sociaal beleid ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers zonder die bijdrage niet zou kunnen bereiken. Daarom moeten deze onafhankelijke deskundigen behalve een kostenvergoeding een beloning ontvangen die in verhouding staat tot de hun toegewezen specifieke taken. |
(4) |
De werkzaamheden van het comité dragen effectief bij aan de verbetering van de werkomgeving ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers doordat aan de Commissie wetenschappelijk bewijsmateriaal wordt verstrekt over de effecten van chemische agentia op de gezondheid van werknemers op het werk dat voor de Commissie onontbeerlijk is om de doelstellingen van het sociale beleid van de Unie op dit gebied te kunnen verwezenlijken. Daarom zullen de activiteiten van het comité worden gefinancierd uit het desbetreffende begrotingsonderdeel dat bestemd is voor de ondersteuning van initiatieven op het gebied van sociaal beleid en arbeidsomstandigheden. |
(5) |
Er moeten ook verbeteringen worden aangebracht in de structuur en de werkwijze van het comité. |
(6) |
De leden van het comité moeten worden geselecteerd via een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling. Dit zal ervoor zorgen dat bij de procedure de beginselen van gelijke kansen en transparantie in acht worden genomen. |
(7) |
Met het oog op de continuïteit en de efficiëntie van de werkzaamheden van het comité moeten de bij Besluit 2009/985/EU van de Commissie (4) benoemde leden in functie blijven totdat de nieuwe leden van het comité benoemd zijn. |
(8) |
Wetenschappelijk advies betreffende de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers moet gebaseerd zijn op de ethische beginselen van uitmuntendheid, onafhankelijkheid, onpartijdigheid en transparantie, zoals nader uitgewerkt in de „Mededeling van de Commissie over het bijeenbrengen en benutten van deskundigheid door de Commissie: beginselen en richtsnoeren. Verbetering van de kennisbasis voor beter beleid” (5), en moet in overeenstemming zijn met de beginselen van beste praktijken inzake risicobeoordeling. |
(9) |
Daar in Besluit 95/320/EG aanzienlijke wijzigingen moeten worden aangebracht, moet dat besluit ter wille van de duidelijkheid worden ingetrokken en door een nieuw besluit worden vervangen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia
Er wordt een Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia (hierna „het comité”) opgericht om de effecten van chemische agentia op de gezondheid van werknemers op het werk te evalueren.
Artikel 2
Mandaat
1. Het mandaat van het comité bestaat erin de Commissie op haar verzoek aanbevelingen en adviezen te verstrekken over aangelegenheden betreffende de toxicologische evaluatie van chemicaliën in verband met de effecten daarvan op de gezondheid van werknemers.
2. Na raadpleging van het secretariaat waarin artikel 5, lid 3, voorziet, stelt het comité een methodologie voor het afleiden van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling (hierna „grenswaarden”) vast en controleert het regelmatig of deze methodologie niet aan herziening toe is, zodat rekening wordt gehouden met alle relevante wetenschappelijke factoren met betrekking tot de vaststelling van grenswaarden. Het garandeert dat zijn methodologie in overeenstemming is met de huidige praktijk inzake risicobeoordeling.
3. Het comité beveelt met name op wetenschappelijke gegevens gebaseerde grenswaarden aan, zoals gedefinieerd in Richtlijn 98/24/EG en Richtlijn 2004/37/EG; deze omvatten, maar zijn niet beperkt tot:
— |
het acht uur tijdgewogen gemiddelde (TGG); |
— |
kortetermijngrenswaarden/excursiegrenswaarden („short time exposure limits”, STEL); |
— |
biologische grenswaarden/biologische richtwaarden (BGW/BRW). |
De grenswaarden kunnen zo nodig worden aangevuld met verdere aantekeningen, waaronder:
— |
waarschijnlijke absorptie via de huid; |
— |
sensibiliseringspotentieel; |
— |
kankerverwekkende eigenschappen. |
Nieuwe passende aantekeningen kunnen bij amendement aan het methodologiedocument van het comité worden toegevoegd.
4. Elke aanbeveling voor een grenswaarde wordt ondersteund en in detail verklaard aan de hand van informatie over de basisgegevens, een beschrijving van de kritische effecten, de gebruikte extrapolatietechnieken en eventuele gegevens over mogelijke risico’s voor de menselijke gezondheid. Verder wordt ook de haalbaarheid van blootstellingsmonitoring voor de voorgestelde grenswaarden aangegeven.
5. De Commissie kan het comité verzoeken andere acties uit te voeren die verband houden met de toxicologische evaluatie van chemische agentia.
6. Het comité constateert elk gebrek aan specifieke wetenschappelijke informatie die nodig kan zijn voor de evaluatie van chemische risico’s en informeert de Commissie daarover.
7. Het comité stelt de huidige prioritaire kwesties inzake de gezondheidseffecten van chemicaliën vast en informeert de Commissie daarover.
8. Op verzoek van de Commissie richt het comité thematische workshops op om gegevens en wetenschappelijke kennis inzake chemische agentia of aangelegenheden met betrekking tot zijn methodologie opnieuw te bekijken. Deze workshops worden georganiseerd met de steun van het secretariaat van het comité.
9. Bij de uitvoering van zijn taken streeft het comité overeenkomstig artikel 5, lid 5, naar samenwerking met andere relevante organen die krachtens EU-wetgeving zijn opgericht, waaronder agentschappen van de Unie, die soortgelijke taken in verband met vraagstukken van gemeenschappelijk belang uitvoeren.
Artikel 3
Benoeming van de leden van het comité
1. Het comité bestaat uit ten hoogste 21 individuele deskundigen, die worden geselecteerd uit een lijst van geschikte kandidaten die wordt opgesteld in aansluiting op de bekendmaking van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de website van de Commissie. Er wordt ook voorzien in een link van het register van deskundigengroepen en andere soortgelijke entiteiten van de Commissie („het register”) naar de webpagina waar de oproep wordt bekendgemaakt.
De leden worden door de Commissie op persoonlijke titel benoemd.
De leden worden geselecteerd op basis van hun bewezen wetenschappelijke deskundigheid en ervaring, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat:
— |
het hele scala aan wetenschappelijke deskundigheid dat nodig is om het mandaat te vervullen, vertegenwoordigd is, waaronder met name chemie, toxicologie, epidemiologie, bedrijfsgeneeskunde en arbeidshygiëne, alsook algemene bekwaamheid in het vaststellen van grenswaarden; |
— |
een evenwichtige geografische spreiding van de leden van het comité wordt verkregen. |
2. De namen van de leden worden ter informatie bekendgemaakt in het register en in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Persoonsgegevens worden verzameld, verwerkt en bekendgemaakt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (6).
3. De leden die bij Besluit 2009/985/EU overeenkomstig Besluit 95/320/EG zijn benoemd, blijven in het kader van dit besluit in functie totdat leden voor een nieuwe ambtstermijn zijn benoemd overeenkomstig de in de leden 1 en 2 beschreven procedure.
Artikel 4
Ambtstermijn
1. De ambtstermijn van de leden van het comité bedraagt drie jaar. Na afloop van de periode van drie jaar blijven de leden van het comité in functie totdat zij worden vervangen of herbenoemd.
2. Wanneer een lid van het comité ontslag neemt voordat de periode van drie jaar verstreken is, of wanneer een lid op meer dan een derde van de vergaderingen afwezig is of om enige andere reden niet meer in staat is om effectief aan de beraadslagingen van het comité bij te dragen, kan hij/zij voor de rest van zijn/haar ambtstermijn worden vervangen. In dergelijk geval benoemt de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 3 een nieuw lid uit de eerdere lijst van kandidaten.
Artikel 5
Raad van bestuur en secretariaat van het comité
1. Bij het begin van elke ambtstermijn kiest het comité uit zijn leden bij eenvoudige meerderheid een voorzitter en twee vicevoorzitters. Deze drie leden vormen de raad van bestuur van het comité (hierna „de raad van bestuur”).
2. De raad van bestuur is verantwoordelijk voor interne procedurele aangelegenheden van het comité en zit de vergaderingen voor met de bedoeling een wetenschappelijke consensus te bereiken over de vast te stellen aanbevelingen en adviezen.
3. De Commissie verzorgt het secretariaat voor het comité en zijn werkgroepen, en biedt eveneens de nodige administratieve ondersteuning voor de efficiënte werking van het comité.
4. Het secretariaat zorgt voor de effectieve samenwerking van het comité met andere wetenschappelijke comités en agentschappen van de Commissie.
5. Het secretariaat signaleert in een vroeg stadium potentiële bronnen van conflict tussen de aanbevelingen en adviezen van het comité en die van andere op grond van EU-wetgeving opgerichte organen, waaronder agentschappen van de Unie, die soortgelijke taken in verband met vraagstukken van gemeenschappelijk belang uitvoeren.
Artikel 6
Werkgroepen
1. Op verzoek van de raad van bestuur en met de instemming van de diensten van de Commissie kan het comité uit zijn leden werkgroepen samenstellen.
2. De werkgroepen moeten op basis van de door het comité vastgestelde taakomschrijving specifieke aangelegenheden bespreken die relevant zijn voor het werk van het comité, en verslag uitbrengen over de resultaten van hun beraadslagingen. Deze werkgroepen worden ontbonden zodra zij hun taak hebben vervuld.
Artikel 7
Plenaire vergaderingen van het comité en vergaderingen van de werkgroepen
1. Het comité stelt zijn reglement van orde vast op basis van het standaardreglement van orde voor deskundigengroepen van de Commissie.
2. Het comité houdt in de regel viermaal per jaar een plenaire vergadering.
3. De diensten van de Commissie roepen de plenaire vergaderingen van het comité bijeen en nemen eraan deel, en roepen de vergaderingen van de werkgroepen bijeen.
4. Het comité en zijn werkgroepen vergaderen gewoonlijk in de hoofdzetel van de Commissie. In uitzonderlijke gevallen kunnen echter elders vergaderingen worden gehouden.
Artikel 8
Procedures en methodologie
1. De beraadslagingen van het comité houden verband met een verzoek om een aanbeveling over een grenswaarde voor een specifieke stof of groep van stoffen of om enig ander wetenschappelijk advies (hierna „advies”) waar de Commissie om verzoekt.
2. Wanneer de Commissie het comité overeenkomstig lid 1 om een aanbeveling of advies verzoekt, kan zij de termijn vaststellen waarbinnen deze moeten worden verstrekt.
3. Het comité, en met name de raad van bestuur, stelt alles in het werk om zijn aanbevelingen of adviezen op een consensus te baseren. De beraadslagingen van het comité worden niet gevolgd door een stemming. Indien er geen unanieme overeenstemming is, brengt het comité bij de Commissie verslag uit over de verschillende standpunten die tijdens de beraadslaging zijn ingenomen.
4. Het comité ziet er met de steun van het secretariaat op toe dat zijn methodologie in overeenstemming is met de recentste wetenschappelijke normen en dat zij ten uitvoer wordt gelegd.
5. Onverminderd de bepalingen inzake vertrouwelijkheid van artikel 9, lid 3, publiceert de Commissie de geactualiseerde methodologie en de uitgebrachte aanbevelingen en adviezen van het comité in het aan het comité gewijde deel van haar website.
Artikel 9
Ethische beginselen
De leden van het comité verbinden zich ertoe onafhankelijk van enige externe invloed te handelen. Zij mogen hun verantwoordelijkheden aan niemand anders delegeren.
Zij leggen een verklaring af waarin zij zich ertoe verbinden te handelen in het openbaar belang en te melden of zij al dan niet directe of indirecte belangen hebben die zouden kunnen worden geacht afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid.
De diensten van de Commissie nemen nota van elk gemeld belang en beslissen over de relevantie ervan.
Het comité ziet erop toe dat de redenering die wordt gevolgd in zijn besluitvormingsproces, zoals beschreven in zijn methodologie, duidelijk wordt weergeven in zijn aanbevelingen en adviezen.
Onverminderd artikel 339 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 12 van dit besluit maken de leden van het comité geen informatie openbaar waarvan zij kennis krijgen naar aanleiding van de werkzaamheden van het comité, de thematische workshops of de werkgroepen of andere aan dit besluit gerelateerde activiteiten.
Een schriftelijke verklaring van vertrouwelijkheid wordt aan het begin van elke ambtstermijn door de leden van het comité ondertekend.
Artikel 10
Waarnemers en externe deskundigen
1. De diensten van de Commissie nodigen de EER/EVA-landen uit wetenschappers voor te dragen om vergaderingen als waarnemer bij te wonen.
2. De diensten van de Commissie kunnen, als zij dit relevant achten, wetenschappelijke deskundigen van buiten het comité met specifieke competentie betreffende een thema op de agenda uitnodigen om op ad-hocbasis aan de werkzaamheden van het comité of aan een werkgroep deel te nemen.
Artikel 11
Bijzondere vergoedingen
1. De leden van het comité en de externe deskundigen die op initiatief van de Commissie worden uitgenodigd, hebben recht op een bijzondere vergoeding van ten hoogste 450 EUR in de vorm van een dagvergoeding voor iedere volledige werkdag. De totale vergoeding wordt naar boven afgerond op het bedrag dat overeenstemt met de eerstvolgende halve werkdag. De betaling geschiedt in euro.
2. De reis- en verblijfkosten van de deelnemers aan de werkzaamheden van het comité worden door de Commissie vergoed overeenkomstig de toepasselijke bepalingen (7). Die kosten worden vergoed binnen de grenzen van de beschikbare kredieten die volgens de jaarlijkse procedure voor de toewijzing van middelen worden toegekend.
3. Artikel 11, lid 1, wordt pas van kracht op de datum waarop de leden worden benoemd voor de volgende ambtstermijn van het comité overeenkomstig de in artikel 3 beschreven procedure.
Artikel 12
Transparantie
1. De Commissie publiceert alle relevante documenten (zoals agenda’s, notulen en door deelnemers ingediende stukken) in het register of via een link van het register naar een specifieke website.
2. Er zijn uitzonderingen op de publicatieverplichting mogelijk op basis van een beoordeling per geval wanneer openbaarmaking van een document zou leiden tot ondermijning van de bescherming van een openbaar of particulier belang, zoals gedefinieerd in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (8).
Artikel 13
Intrekking
1. Besluit 95/320/EG wordt ingetrokken.
2. Verwijzingen naar het ingetrokken besluit worden gelezen als verwijzingen naar dit besluit.
Artikel 14
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 3 maart 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) Besluit 95/320/EG van de Commissie van 12 juli 1995 tot oprichting van een Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia (PB L 188 van 9.8.1995, blz. 14).
(2) Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk (14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11).
(3) Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid l, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).
(4) Besluit 2009/985/EU van de Commissie van 18 december 2009 tot benoeming van leden van het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia voor een nieuwe ambtstermijn (PB L 338 van 19.12.2009, blz. 98).
(5) COM(2002) 713 definitief van 11 december 2002.
(6) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(7) Besluit C(2007) 5858 van de Commissie — Rules on the reimbursement of expenses incurred by people from outside the Commission invited to attend meetings in an expert capacity.
(8) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43). Deze uitzonderingen strekken tot bescherming van de openbare veiligheid, militaire aangelegenheden, internationale betrekkingen, het financiële, monetaire of economische beleid, de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, commerciële belangen, gerechtelijke procedures en juridisch advies, inspecties/onderzoeken/audits en het besluitvormingsproces van de instelling.
RICHTSNOEREN
4.3.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 62/23 |
RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 28 november 2013
tot wijziging van Richtsnoer ECB/2008/5 betreffende het beheer van de externe reserves van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken en de juridische documentatie voor operaties met betrekking tot de externe reserves van de Europese Centrale Bank
(ECB/2013/45)
(2014/114/EU)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid op het derde streepje van artikel 127, lid 2,
Gezien het derde streepje van artikel 3.1, artikel 12.1 en artikel 30.6 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank,
Overwegende:
(1) |
Krachtens artikel 30.1 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna „ESCB-statuten”), wordt de Europese Centrale Bank (ECB) door de nationale centrale banken (NCB’s) van de lidstaten die de euro hebben aangenomen (hierna „NCB’s van het eurogebied”) gedoteerd met externe reserves en is zij ten volle gerechtigd om de aan haar overgedragen externe reserves aan te houden en te beheren. |
(2) |
Krachtens de artikelen 9.2 en 12.1 van de ESCB-statuten kan de ECB sommige van haar taken beheren via de NCB’s van het eurogebied en doet voor sommige van haar operaties een beroep op de NCB’s van het eurogebied. Dienovereenkomstig is de ECB van mening dat de NCB’s van het eurogebied de aan haar overgedragen externe reserves als haar gevolmachtigden dienen te beheren. |
(3) |
Richtsnoer ECB/2008/5 van 20 juni 2008 betreffende het beheer van de externe reserves van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken en de juridische documentatie voor operaties met betrekking tot de externe reserves van de Europese Centrale Bank (1) bepaalt dat iedere NCB van het eurogebied gerechtigd is: a) deel te nemen aan het operationele beheer van de aan de ECB overgedragen externe reserves; of b) af te zien van dit beheer dan wel dit beheer te delen met één of meer andere NCB’s van het eurogebied. Richtsnoer ECB/2008/5 stelt echter niet expliciet dat een NCB van het eurogebied de ECB of één of meer andere NCB’s van het eurogebied kan verzoeken bepaalde taken namens de NCB op zich te nemen met betrekking tot dit beheer. |
(4) |
Richtsnoer ECB/2008/5 dient derhalve dienovereenkomstig gewijzigd te worden, |
HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging
Artikel 2, lid 1 van Richtsnoer ECB/2008/5 wordt als volgt vervangen:
„1. Elke NCB van het eurogebied is gerechtigd deel te nemen aan het operationele beheer van de externe reserves die aan de ECB werden overgedragen. Een NCB van het eurogebied kan beslissen om: a) af te zien van dit beheer of b) dit beheer te delen met één of meer andere NCB’s van het eurogebied. Indien een NCB van het eurogebied besluit af te zien van dergelijk beheer, zullen de andere NCB’s van het eurogebied de reserves beheren die anders zouden zijn beheerd door de NCB van het eurogebied die zich daarvan onthoudt. Een verzoek van een NCB van het eurogebied aan de ECB of aan een andere NCB van het eurogebied om bepaalde taken op zich te nemen terwijl andere taken die betrekking hebben op het beheer van de aan de ECB overgedragen externe reserves worden behouden, is eveneens mogelijk. De ECB en de betrokken NCB van het eurogebied zijn vrij om een dergelijk verzoek te aanvaarden of te weigeren.”.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Dit richtsnoer treedt op de dag van notificatie aan de NCB’s van het eurogebied in werking.
Artikel 3
Geadresseerden
Dit richtsnoer is gericht tot de NCB’s van het eurogebied.
Gedaan te Frankfurt am Main, 28 november 2013.
Namens de Raad van bestuur van de ECB
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) PB L 192 van 19.7.2008, blz. 63.