ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2014.045.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 45

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
15 februari 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 143/2014 van de Commissie van 14 februari 2014 tot goedkeuring van de werkzame stof pyridalyl overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 144/2014 van de Commissie van 14 februari 2014 tot goedkeuring van de werkzame stof valifenalaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

7

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 145/2014 van de Commissie van 14 februari 2014 tot goedkeuring van de werkzame stof thiencarbazon overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

12

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 146/2014 van de Commissie van 14 februari 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

17

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 147/2014 van de Commissie van 14 februari 2014 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 februari 2014

19

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/85/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 13 februari 2014 betreffende het op de markt brengen, voor essentiële toepassingen, van biociden die koper bevatten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 718)

22

 

 

2014/86/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 13 februari 2014 tot wijziging van Beschikking 93/195/EEG wat betreft veterinairrechtelijke voorschriften en veterinaire certificering voor het opnieuw binnenbrengen, na tijdelijke uitvoer naar Mexico, van geregistreerde paarden voor wedrennen, wedstrijden en culturele manifestaties en tot wijziging van bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG wat betreft de gegevens over Mexico in de lijst van derde landen en delen van hun grondgebied waaruit de lidstaten de invoer toestaan van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 692)  ( 1 )

24

 

 

2014/87/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 13 februari 2014 betreffende maatregelen ter preventie van de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Well et Raju) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 726)

29

 

 

2014/88/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 13 februari 2014 tot tijdelijke opschorting van de invoer uit Bangladesh van levensmiddelen die betelbladeren (Piper betle) bevatten of die daaruit bestaan (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 794)  ( 1 )

34

 

 

2014/89/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 14 februari 2014 inzake een proefproject ter uitvoering van de verplichtingen tot administratieve samenwerking die zijn vastgelegd in Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad door middel van het Informatiesysteem interne markt ( 1 )

36

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1103/2013 van de Commissie van 6 november 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 185/2010 met betrekking tot de erkenning van de gelijkwaardigheid van beveiligingsnormen van derde landen (PB L 296 van 7.11.2013)

40

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

15.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 45/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 143/2014 VAN DE COMMISSIE

van 14 februari 2014

tot goedkeuring van de werkzame stof pyridalyl overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft, van toepassing op werkzame stoffen waarvoor vóór 14 juni 2011 een besluit is vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn. Voor pyridalyl is bij Beschikking 2007/669/EG van de Commissie (3) aan de voorwaarden van artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voldaan.

(2)

Oostenrijk heeft overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG op 9 oktober 2006 van Sumitomo Chemical Agro Europe S.A.S. een aanvraag ontvangen om de werkzame stof pyridalyl in bijlage I bij die richtlijn op te nemen. Bij Beschikking 2007/669/EG is bevestigd dat het dossier „volledig” was, dat wil zeggen dat het in beginsel geacht werd aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG te voldoen.

(3)

Voor die werkzame stof zijn de effecten op de gezondheid van mens en dier en op het milieu overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De aangewezen lidstaat-rapporteur heeft op 8 januari 2009 een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend.

(4)

Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) onderzocht. De EFSA heeft haar conclusie over de risicobeoordeling van de werkzame stof pyridalyl als bestrijdingsmiddel (4) op 24 mei 2013 aan de Commissie voorgelegd. Het ontwerpbeoordelingsverslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 13 december 2013 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor pyridalyl.

(5)

Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die pyridalyl bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en artikel 5, lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassing waarvoor zij is onderzocht en die is opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Daarom moet pyridalyl worden goedgekeurd.

(6)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, in samenhang met artikel 6, en in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden en beperkingen op te nemen. Er moet met name om verdere bevestigende informatie worden gevraagd.

(7)

Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat goedkeuring wordt verleend, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de goedkeuring voortvloeien.

(8)

Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 als gevolg van de goedkeuring en rekening houdend met de specifieke situatie die is ontstaan door de overgang van Richtlijn 91/414/EEG naar Verordening (EG) nr. 1107/2009 is het volgende echter van toepassing. De lidstaten moet een periode van zes maanden na de goedkeuring worden toegestaan om de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die pyridalyl bevatten, opnieuw te onderzoeken. De lidstaten moeten naargelang het geval de toelatingen wijzigen, vervangen of intrekken. In afwijking van die termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en evaluatie van de bijwerking van het volledige dossier conform bijlage III, zoals vastgesteld in Richtlijn 91/414/EEG, voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing volgens de uniforme beginselen.

(9)

Uit de ervaring met opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie (5) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft, problemen kan opleveren. Om verdere problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten daarom worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang tot een dossier verschaft dat aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn of de verordeningen tot goedkeuring van werkzame stoffen geen nieuwe verplichtingen op.

(10)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (6) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van de werkzame stof

De werkzame stof pyridalyl, als gespecificeerd in bijlage I, wordt goedgekeurd onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden.

Artikel 2

Herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen

1.   Uiterlijk op 31 december 2014 wijzigen de lidstaten, indien nodig, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 de bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die pyridalyl als werkzame stof bevatten, of trekken deze in.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name of aan de voorwaarden van bijlage I bij deze verordening is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in deel B van de kolom betreffende de specifieke bepalingen van die bijlage, en of de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat volgens de voorwaarden van artikel 13, leden 1 tot en met 4, van Richtlijn 91/414/EEG en artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 aan de voorschriften van bijlage II bij Richtlijn 91/414/EEG voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de kolom over de specifieke bepalingen van bijlage I bij deze verordening, overeenkomstig de uniforme beginselen, als bedoeld in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, een nieuwe beoordeling uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat pyridalyl bevat als enige werkzame stof of als één van een aantal werkzame stoffen die allemaal uiterlijk op 30 juni 2014 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen. Aan de hand van die beoordeling bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als pyridalyl de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 december 2015 wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast pyridalyl nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 december 2015 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de rechtshandelingen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd of zijn goedgekeurd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 3

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 februari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1)

(3)  Beschikking 2007/669/EG van de Commissie van 15 oktober 2007 houdende de principiële erkenning dat de dossiers die zijn ingediend voor grondig onderzoek met het oog op de eventuele opneming van Adoxophyes orana granulovirus, amisulbrom, emamectin, pyridalyl en Spodoptera litteralis kernpolyedervirus in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad, volledig zijn (PB L 274 van 18.10.2007, blz. 15).

(4)  EFSA Journal 2013; 11(6):3240. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu

(5)  Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Pyridalyl

CAS-nr.: 179101-81-6

CIPAC-nr.: 792

2,6-dichloor-4-(3,3-dichloorallyloxy)fenyl 3-[5-(trifluormethyl)-2-pyridyloxy]propylether

≥ 910 g/kg

1 juli 2014

30 juni 2024

DEEL A

Alleen voor toepassingen in kassen met een permanente structuur mag toestemming worden verleend.

DEEL B

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen, moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over pyridalyl, en met name met de aanhangsels I en II daarvan, dat op 13 december 2013 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is afgerond.

Bij deze algehele evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:

a)

het risico voor terugkerende werknemers;

b)

het risico voor het grondwater, wanneer de stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden;

c)

het risico voor vogels, zoogdieren en in het water levende organismen.

De toelatingsvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft:

1.

de toxicologische en ecotoxicologische informatie ter beoordeling van de relevantie van de onzuiverheden 4, 13, 16, 22 en 23;

2.

de relevantie van de metaboliet HTFP en de grondwaterrisicobeoordeling met betrekking tot die metaboliet voor alle toepassingen op gewassen in kassen;

3.

het risico voor ongewervelde waterdieren.

De aanvrager moet de relevante informatie met betrekking tot punt 1 uiterlijk op 31 december 2014 bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA indienen en de informatie met betrekking tot de punten 2 en 3 uiterlijk op 30 juni 2016.

De aanvrager moet bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA uiterlijk op 30 juni 2016 een monitoringprogramma indienen ter beoordeling van de mogelijke verontreiniging van het grondwater in kwetsbare gebieden door de metaboliet HTFP. De resultaten van dat monitoringprogramma moeten uiterlijk op 30 juni 2018 in de vorm van een monitoringverslag bij de lidstaat-rapporteur, de Commissie en de EFSA worden ingediend.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„64

Pyridalyl

CAS-nr.: 179101-81-6

CIPAC-nr.: 792

2,6-dichloor-4-(3,3-dichloorallyloxy)fenyl 3-[5-(trifluormethyl)-2-pyridyloxy]propylether

≥ 910 g/kg

1 juli 2014

30 juni 2024

DEEL A

Alleen voor toepassingen in kassen met een permanente structuur mag toestemming worden verleend.

DEEL B

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen, moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over pyridalyl, en met name met de aanhangsels I en II daarvan, dat op 13 december 2013 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is afgerond.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:

a)

het risico voor terugkerende werknemers;

b)

het risico voor het grondwater, wanneer de stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden;

c)

het risico voor vogels, zoogdieren en in het water levende organismen.

De toelatingsvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft:

1.

de toxicologische en ecotoxicologische informatie ter beoordeling van de relevantie van de onzuiverheden 4, 13, 16, 22 en 23;

2.

de relevantie van de metaboliet HTFP en de grondwaterrisicobeoordeling met betrekking tot die metaboliet voor alle toepassingen op gewassen in kassen;

3.

het risico voor ongewervelde waterdieren.

De aanvrager moet de relevante informatie met betrekking tot punt 1 uiterlijk op 31 december 2014 bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA indienen en de informatie met betrekking tot de punten 2 en 3 uiterlijk op 30 juni 2016.

De aanvrager moet bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA uiterlijk op 30 juni 2016 een monitoringprogramma indienen ter beoordeling van de mogelijke verontreiniging van het grondwater in kwetsbare gebieden door de metaboliet HTFP. De resultaten van dat monitoringprogramma moeten uiterlijk op 30 juni 2018 in de vorm van een monitoringverslag bij de lidstaat-rapporteur, de Commissie en de EFSA worden ingediend.”.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


15.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 45/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 144/2014 VAN DE COMMISSIE

van 14 februari 2014

tot goedkeuring van de werkzame stof valifenalaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft, van toepassing op werkzame stoffen waarvoor vóór 14 juni 2011 een besluit is vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn. Voor valifenalaat is bij Besluit 2006/586/EG van de Commissie (3) aan de voorwaarden van artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voldaan.

(2)

Hongarije heeft op 2 september 2005 overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van Isagro S.p.A. (4) een aanvraag ontvangen tot opneming van de werkzame stof valifenalaat in bijlage I bij die richtlijn. Bij Beschikking 2006/586/EG is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel geacht kan worden te voldoen aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG.

(3)

Voor die werkzame stof zijn de uitwerking op de gezondheid van mens en dier en het milieueffect overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De aangewezen lidstaat-rapporteur heeft op 19 februari 2008 een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend. Overeenkomstig artikel 11, lid 6, van Verordening (EU) nr. 188/2011 van de Commissie (5) is de aanvrager op 18 juli 2011 om aanvullende informatie verzocht. In april 2012 heeft Hongarije de evaluatie van de aanvullende informatie ingediend in de vorm van een bijgewerkt ontwerpbeoordelingsverslag.

(4)

Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) onderzocht. De EFSA heeft haar conclusie over de risicobeoordeling van de werkzame stof valifenalaat als bestrijdingsmiddel op 31 mei 2013 aan de Commissie voorgelegd (6). Het ontwerpbeoordelingsverslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 13 december 2013 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor valifenalaat.

(5)

Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die valifenalaat bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en artikel 5, lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Daarom moet valifenalaat worden goedgekeurd.

(6)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, in samenhang met artikel 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, en in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis, is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden en beperkingen op te nemen. Er moet met name om verdere bevestigende informatie worden gevraagd.

(7)

Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat goedkeuring wordt verleend, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de goedkeuring voortvloeien.

(8)

Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 als gevolg van de goedkeuring en rekening houdend met de specifieke situatie die is ontstaan door de overgang van Richtlijn 91/414/EEG naar Verordening (EG) nr. 1107/2009 is het volgende echter van toepassing. De lidstaten moet een periode van zes maanden na de goedkeuring worden toegestaan om de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die valifenalaat bevatten, opnieuw te onderzoeken. De lidstaten moeten naargelang het geval de toelatingen wijzigen, vervangen of intrekken. In afwijking van de bovenstaande termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en beoordeling van het volledige in bijlage III vermelde dossier voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de uniforme beginselen van Richtlijn 91/414/EEG.

(9)

Uit de ervaring met de opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie (7) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft, problemen kan opleveren. Om nog meer problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang verschaft tot een dossier dat voldoet aan de voorschriften van bijlage II bij die richtlijn. Deze verduidelijking legt echter aan de lidstaten of de houders van toelatingen geen nieuwe verplichtingen op ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn of de verordeningen tot goedkeuring van werkzame stoffen.

(10)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (8) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van de werkzame stof

De werkzame stof valifenalaat, als gespecificeerd in bijlage I, wordt goedgekeurd onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden.

Artikel 2

Herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen

1.   Indien nodig moeten de lidstaten de bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die valifenalaat als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 31 december 2014 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 wijzigen of intrekken.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name of aan de voorwaarden van bijlage I bij deze verordening is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in de kolom betreffende de specifieke bepalingen van die bijlage, en of de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat volgens de voorwaarden van artikel 13, leden 1 tot en met 4, van Richtlijn 91/414/EEG en artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 aan de voorschriften van bijlage II bij die richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met de kolom over de specifieke bepalingen van bijlage I bij deze verordening, overeenkomstig de uniforme beginselen, als bedoeld in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, een nieuwe beoordeling uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat valifenalaat bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 30 juni 2014 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen. Aan de hand van die beoordeling bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als valifenalaat de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 december 2015 wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast valifenalaat nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 december 2015 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de rechtshandelingen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd of zijn goedgekeurd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 3

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 februari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(3)  Beschikking 2006/586/EG van de Commissie van 25 augustus 2006 houdende principiële erkenning dat het dossier dat is ingediend voor grondig onderzoek met het oog op eventuele opneming van chromafenozide, halosulfuron, tembotrion, valifenal en courgettegeelmozaïekvirus — zwakke stam in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad, volledig zijn (PB L 236 van 31.8.2006, blz. 31).

(4)  Op 17 juni 2013 stelde Isagro S.p.A. de Commissie ervan in kennis dat de eigendom van de werkzame stof was overgedragen aan Belchim Crop Protection NV/SA.

(5)  Verordening (EU) nr. 188/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die twee jaar na de datum van kennisgeving van die richtlijn niet op de markt waren (PB L 53 van 26.2.2011, blz. 51).

(6)  EFSA Journal 2013; 11(6):3253. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu

(7)  Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10).

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).


BIJLAGE I

Benaming, Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Valifenalaat

CAS-nr.: 283159-90-0

CIPAC-nr.: 857

Methyl N-(isopropoxycarbonyl)-L-valyl-(3RS)-3-(4-chloorfenyl)-β-alaninaat

≥ 980 g/kg

1 juli 2014

30 juni 2024

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen, moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over valifenalaat (met name de aanhangsels I en II), dat op 13 december 2013 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is afgerond.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan het risico voor in het water levende organismen.

De gebruiksvoorwaarden moeten indien nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft het risico op besmetting van het grondwater door metaboliet S5.

De kennisgever moet de relevante informatie uiterlijk op 30 juni 2016 indienen bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„70

Valifenalaat

CAS-nr.: 283159-90-0

CIPAC-nr.: 857

Methyl N-(isopropoxycarbonyl)-L-valyl-(3RS)-3-(4-chloorfenyl)-β-alaninaat

≥ 980 g/kg

1 juli 2014

30 juni 2024

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen, moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over valifenalaat (met name de aanhangsels I en II), dat op 13 december 2013 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is afgerond.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan het risico voor in het water levende organismen.

De gebruiksvoorwaarden moeten indien nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft het risico op besmetting van het grondwater door metaboliet S5.

De kennisgever moet de relevante informatie uiterlijk op 30 juni 2016 indienen bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA.”.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


15.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 45/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 145/2014 VAN DE COMMISSIE

van 14 februari 2014

tot goedkeuring van de werkzame stof thiencarbazon overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft, van toepassing op werkzame stoffen waarvoor vóór 14 juni 2011 een besluit is vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn. Voor thiencarbazon is bij Beschikking 2008/566/EG van de Commissie (3) aan de voorwaarden van artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voldaan.

(2)

Op 13 april 2007 ontving het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van Bayer CropScience AG een aanvraag om de werkzame stof thiencarbazon in bijlage I bij die richtlijn op te nemen. Bij Beschikking 2008/566/EG is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel geacht kan worden aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG te voldoen.

(3)

Voor die werkzame stof zijn de uitwerking op de gezondheid van mens en dier en het milieueffect overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De aangewezen lidstaat-rapporteur heeft op 17 december 2008 een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend. Overeenkomstig artikel 11, lid 6, van Verordening (EU) nr. 188/2011 van de Commissie (4) is de aanvrager op 7 juli 2011 om aanvullende informatie verzocht. In april 2012 heeft het Verenigd Koninkrijk de evaluatie van de aanvullende informatie ingediend in de vorm van een bijgewerkt ontwerpbeoordelingsverslag.

(4)

Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) onderzocht. De EFSA heeft haar conclusie over de risicobeoordeling van de werkzame stof thiencarbazon als bestrijdingsmiddel (5) op 17 juni 2013 aan de Commissie voorgelegd. Het ontwerpbeoordelingsverslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 13 december 2013 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor thiencarbazon.

(5)

Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die thiencarbazon bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Daarom moet thiencarbazon worden goedgekeurd.

(6)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in samenhang met artikel 6 daarvan, en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis, is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden en beperkingen op te nemen. Er moet met name om verdere bevestigende informatie worden verzocht.

(7)

Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat goedkeuring wordt verleend, zodat de lidstaten en de belanghebbenden zich op de nieuwe eisen die uit de goedkeuring voortvloeien, kunnen voorbereiden.

(8)

Onverminderd de verplichtingen die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 uit de goedkeuring voortvloeien en rekening houdend met de specifieke situatie die is ontstaan door de overgang van Richtlijn 91/414/EEG naar Verordening (EG) nr. 1107/2009 is het volgende echter van toepassing. De lidstaten moet een periode van zes maanden na de goedkeuring worden toegestaan om de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die thiencarbazon bevatten, opnieuw te onderzoeken. De lidstaten moeten naargelang het geval de toelatingen wijzigen, vervangen of intrekken. In afwijking van die termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en evaluatie van het volledige dossier conform bijlage III, als vastgesteld in Richtlijn 91/414/EEG, voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de uniforme beginselen.

(9)

Uit de ervaring met opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie (6) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft, problemen kan opleveren. Om verdere problemen te voorkomen, lijkt het dan ook nodig de verplichtingen van de lidstaten te verduidelijken, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang verschaft tot een dossier dat aan de voorschriften van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn of de verordeningen tot goedkeuring van werkzame stoffen geen nieuwe verplichtingen op.

(10)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (7) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van de werkzame stof

De in bijlage I gespecificeerde werkzame stof thiencarbazon wordt goedgekeurd onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden.

Artikel 2

Herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen

1.   Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 en uiterlijk op 31 december 2014 wijzigen de lidstaten zo nodig bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die thiencarbazon als werkzame stof bevatten of trekken zij deze toelatingen zo nodig in.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name of aan de voorwaarden van bijlage I bij deze verordening is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in de kolom betreffende de specifieke bepalingen van die bijlage, en of de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat volgens de voorwaarden van artikel 13, leden 1 tot en met 4, van Richtlijn 91/414/EEG en artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 aan de voorschriften van bijlage II bij voornoemde richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met de kolom over de specifieke bepalingen van bijlage I bij deze verordening, overeenkomstig de uniforme beginselen bedoeld in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, een nieuwe beoordeling uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat thiencarbazon bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 30 juni 2014 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen. Aan de hand van die beoordeling bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als thiencarbazon de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 december 2015 wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast thiencarbazon nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 december 2015 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de rechtshandelingen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd of zijn goedgekeurd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 3

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 februari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(3)  Beschikking 2008/566/EG van de Commissie van 1 juli 2008 houdende de principiële erkenning dat de dossiers die zijn ingediend voor grondig onderzoek met het oog op de eventuele opneming van fosfine en thiencarbazon in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad, volledig zijn (PB L 181 van 10.7.2008, blz. 52).

(4)  Verordening (EU) nr. 188/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die twee jaar na de datum van kennisgeving van die richtlijn niet op de markt waren (PB L 53 van 26.2.2011, blz. 51).

(5)  EFSA Journal 2013; 11(7):3270. Online te vinden op www.efsa.europa.eu

(6)  Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldig-heidsduur

Specifieke bepalingen

Thiencarbazon

CAS-nr. 317815-83-1

CIPAC-nr. 797

Methyl 4-[(4,5-dihydro-3-methoxy-4-methyl-5-oxo-1H-1,2,4-triazol-1-yl)carbonylsulfamoyl]-5-methylthiophene-3-carboxylate

≥ 950 g/kg

1 juli 2014

30 juni 2024

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over thiencarbazon dat op 13 december 2013 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name de aanhangsels I en II.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten vooral aandacht schenken aan:

a)

het risico voor het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden;

b)

het risico voor in het water levende organismen.

De gebruiksvoorwaarden moeten zo nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft het potentieel van thiencarbazon voor verspreiding door de lucht over langere afstanden en de gerelateerde milieueffecten.

De bevestigende informatie moet bestaan uit de resultaten van een monitoringprogramma ter beoordeling van het potentieel van thiencarbazon voor verspreiding door de lucht over langere afstanden en de gerelateerde milieueffecten. De aanvrager moet het monitoringprogramma ten laatste op 30 juni 2016 en de resultaten ervan in de vorm van een monitoringverslag ten laatste op 30 juni 2018 bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA indienen.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldig-heidsduur

Specifieke bepalingen

„71

Thiencarbazon

CAS-nr. 317815-83-1

CIPAC-nr. 797

Methyl 4-[(4,5-dihydro-3-methoxy-4-methyl-5-oxo-1H-1,2,4-triazol-1-yl)carbonylsulfamoyl]-5-methylthiophene-3-carboxylate

≥ 950 g/kg

1 juli 2014

30 juni 2024

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over thiencarbazon dat op 13 december 2013 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name de aanhangsels I en II.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten vooral aandacht schenken aan:

a)

het risico voor het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden;

b)

het risico voor in het water levende organismen.

De gebruiksvoorwaarden moeten zo nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft het potentieel van thiencarbazon voor verspreiding door de lucht over langere afstanden en de gerelateerde milieueffecten.

De bevestigende informatie moet bestaan uit de resultaten van een monitoringprogramma ter beoordeling van het potentieel van thiencarbazon voor verspreiding door de lucht over langere afstanden en de gerelateerde milieueffecten. De aanvrager moet het monitoringprogramma ten laatste op 30 juni 2016 en de resultaten ervan in de vorm van een monitoringverslag ten laatste op 30 juni 2018 bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA indienen.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


15.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 45/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 146/2014 VAN DE COMMISSIE

van 14 februari 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 februari 2014.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

107,2

MA

59,8

TN

63,9

TR

111,3

ZZ

85,6

0707 00 05

EG

182,1

JO

206,0

MA

168,6

TR

153,3

ZZ

177,5

0709 91 00

EG

97,7

ZZ

97,7

0709 93 10

MA

38,2

TR

145,8

ZZ

92,0

0805 10 20

EG

44,0

IL

67,6

MA

55,0

TN

52,5

TR

73,3

ZZ

58,5

0805 20 10

IL

122,3

MA

81,6

ZZ

102,0

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

IL

121,1

JM

112,4

KR

142,4

MA

127,8

TR

76,1

ZZ

116,0

0805 50 10

AL

39,1

MA

71,7

TR

60,9

ZZ

57,2

0808 10 80

CN

95,7

MK

30,8

US

168,8

ZZ

98,4

0808 30 90

AR

193,7

CL

174,0

CN

71,8

TR

122,2

US

128,6

ZA

97,9

ZZ

131,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


15.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 45/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 147/2014 VAN DE COMMISSIE

van 14 februari 2014

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 februari 2014

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie van 20 juli 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 19 00, 1001 11 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 642/2010 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 19 00, 1001 11 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 5 van die verordening.

(4)

Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 16 februari 2014, die van toepassing zullen zijn tot er nogmaals nieuwe invoerrechten worden vastgesteld en in werking treden.

(5)

Omdat ervoor moet worden gezorgd dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de geactualiseerde gegevens van toepassing wordt, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 16 februari 2014, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 februari 2014.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5.


BIJLAGE I

Vanaf 16 februari 2014 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 19 00

1001 11 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

ex 1001 91 20

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 99 00

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 10 00

1002 90 00

ROGGE

0,00

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

0,00

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

0,00

1007 10 90

1007 90 00

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

0,00


(1)  Krachtens artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) nr. 642/2010 komt de importeur in aanmerking voor een verlaging van de invoerrechten met:

3 EUR per ton, indien de loshaven aan de Middellandse Zee (voorbij de Straat van Gibraltar) of de Zwarte Zee ligt en het product via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal wordt aangevoerd,

2 EUR per ton, als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt en het product via de Atlantische Oceaan wordt aangevoerd.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR per ton als aan de in artikel 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

31.1.2014-14.2.2014

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

186,59

127,85

Fob-prijs VSA

269,23

259,23

239,23

Golfpremie

126,47

26,28

Grote-Merenpremie

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico-Rotterdam:

17,35 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren-Rotterdam:

— EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR per ton inbegrepen (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(2)  Korting van 10 EUR per ton (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(3)  Korting van 30 EUR per ton (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).


BESLUITEN

15.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 45/22


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 13 februari 2014

betreffende het op de markt brengen, voor essentiële toepassingen, van biociden die koper bevatten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 718)

(Slechts de teksten in de Engelse, de Spaanse, de Nederlandse en de Poolse taal zijn authentiek)

(2014/85/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (1), en met name artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1896/2000 van de Commissie van 7 september 2000 inzake de eerste fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende biociden bedoelde programma (2) is voor koper een kennisgeving ingediend voor gebruik in o.a. de productsoorten 2, 5 en 11, omschreven in bijlage V bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (3).

(2)

Binnen de voorgeschreven termijnen is geen volledig dossier ter ondersteuning van de opneming van koper in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG ingediend. Overeenkomstig Besluit 2012/78/EU van de Commissie van 9 februari 2012 betreffende de niet-opneming van bepaalde stoffen in bijlage I, IA of IB van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden (4), in samenhang met artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 mag koper met ingang van 1 februari 2013 niet meer op de markt worden gebracht voor gebruik in de productsoorten 2, 5 of 11.

(3)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1451/2007 hebben het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Nederland en Polen afzonderlijk aanvragen ingediend om te kunnen toestaan dat biociden die koper bevatten op de markt worden gebracht voor het in de bijlage bij dit besluit met „Ja” aangeduide gebruik.

(4)

De Commissie heeft de aanvragen langs elektronische weg publiek beschikbaar gesteld. Er zijn opmerkingen ontvangen, die publiek beschikbaar zijn gesteld.

(5)

Blijkens de aanvragen wordt legionella vooral overgedragen bij het gebruik van water als drinkwater, badwater, douchewater en water in koeltorens. Bovendien kan legionella dodelijk zijn, met name bij kwetsbare groepen zoals ziekenhuispatiënten. Volgens de aanvragen is de selectie van een geschikt systeem voor de bestrijding van legionella ingewikkeld en afhankelijk van een aantal factoren zoals het ontwerp, de ouderdom en de complexiteit van het systeem en de waterchemie.

(6)

Blijkens sommige aanvragen worden biociden die koper bevatten gebruikt om de groei van organismen in de belangrijkste watertoevoerleidingen van offshore olie- en gasplatforms te verhinderen, wanneer dat gebruik essentieel is ter voorkoming van de blokkering van een toevoerleiding van water dat o.a. dient voor verwerking, drink- en badwaterproductie, en bluswerkzaamheden, aangezien een blokkering van die toevoer fataal kan zijn voor de gezondheid en veiligheid van het personeel van de installatie.

(7)

In sommige tijdens de openbare raadpleging ontvangen opmerkingen is gewezen op het bestaan van alternatieve methoden voor de ontsmetting van watersystemen. De lidstaten die de aanvragen hebben ingediend hebben echter aangevoerd dat op hun grondgebied een voldoende aanbod van technisch en economisch haalbare alternatieven beschikbaar moet zijn voor de bestrijding van legionella en in voorkomend geval ter vermindering van het risico dat de belangrijkste watertoevoerleidingen van offshore-installaties worden geblokkeerd. Dat is in sommige van de openbare raadplegingen bevestigd door gebruikers van de betrokken producten, zoals ziekenhuizen.

(8)

Het lijkt dan ook waarschijnlijk dat het niet verlenen van toestemming voor het gebruik ter bestrijding van legionella, of in voorkomend geval voor het voorkomen van de groei van organismen in watertoevoerleidingen van offshore olie- en gasplatforms, in die lidstaten thans een ernstig risico voor de volksgezondheid zou opleveren. Daarom moeten de gevraagde afwijkingen voor essentiële toepassingen worden toegestaan.

(9)

Tenzij onverwijld een volledige aanvraag voor goedkeuring van het gebruik van koper in de betrokken productsoorten wordt ingediend, moeten gebruikers van biociden die koper bevatten echter alternatieve methoden toepassen voor de bestrijding van legionella of het voorkomen van de groei van organismen. Het is bijgevolg passend te eisen dat in een dergelijk geval de gebruikers in die lidstaten vroeg genoeg actief worden geïnformeerd om hen in staat te stellen die alternatieve methoden te gebruiken vóór de biociden die koper bevatten van de markt moeten worden gehaald,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Mits het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Nederland en Polen voldoen aan de voorwaarden van artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1451/2007, mogen zij toestemming verlenen om biociden die koper bevatten (EG-nummer 231-159-6; CAS-nummer 7440-50-8) op de markt te brengen voor het in de bijlage bij dit besluit aangeduide gebruik.

2.   Indien dossiers inzake het gebruik van koper voor de productsoorten voor dat gebruik uiterlijk op 31 december 2014 zijn ingediend en door de beoordelende lidstaat als volledig zijn aangemerkt, mogen het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Nederland en Polen tot de in artikel 89 van Verordening (EU) nr. 528/2012 gestelde termijn voor gevallen waarin een stof al dan niet is goedgekeurd, toestemming blijven verlenen om die producten op de markt te brengen.

3.   In andere dan de in lid 2 bedoelde gevallen mogen het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Nederland en Polen tot en met 31 december 2017 toestemming blijven verlenen om die producten op de markt te brengen, mits die lidstaten er vanaf 1 januari 2015 voor zorgen dat de gebruikers actief worden geïnformeerd over de dringende noodzaak om voor de betrokken doeleinden alternatieve methoden toe te passen.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Spanje, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Polen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 13 februari 2014.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.

(2)  PB L 228 van 8.9.2000, blz. 6.

(3)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(4)  PB L 38 van 11.2.2012, blz. 48.


BIJLAGE

Gebruik waarvoor de hieronder genoemde lidstaten toelating mogen verlenen, mits voldaan is aan de voorwaarden van artikel 1

 

Verenigd Koninkrijk

Spanje

Nederland

Polen

Productsoort 2: Voor de bestrijding van legionella in water voor menselijk gebruik, zoals bad- en douchewater

Ja

Ja

 

Ja

Productsoort 5: Voor de bestrijding van legionella in drinkwater

Ja

Ja

Ja

 

Productsoort 11: Voor de bestrijding van legionella in water voor koeltorens

 

Ja

Ja

Ja

Productsoort 11: Voor de preventie van de groei van organismen in watertoevoerleidingen van offshore olie- en gasplatforms

 

 

Ja

 


15.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 45/24


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 13 februari 2014

tot wijziging van Beschikking 93/195/EEG wat betreft veterinairrechtelijke voorschriften en veterinaire certificering voor het opnieuw binnenbrengen, na tijdelijke uitvoer naar Mexico, van geregistreerde paarden voor wedrennen, wedstrijden en culturele manifestaties en tot wijziging van bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG wat betreft de gegevens over Mexico in de lijst van derde landen en delen van hun grondgebied waaruit de lidstaten de invoer toestaan van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 692)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/86/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, bij Richtlijn 90/425/EEG geldt (1), en met name artikel 17, lid 3, onder a),

Gezien Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (2), en met name artikel 12, leden 1 en 4, en artikel 19, inleidende zin en onder a) en b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2009/156/EG worden veterinairrechtelijke voorschriften vastgesteld voor de invoer in de Unie van levende paardachtigen. Overeenkomstig artikel 13, lid 1, onder a), is een van de voorwaarden voor het toestaan van de invoer van paardachtigen in de Unie dat het derde land sedert twee jaar vrij is van Venezolaanse paardenencefalomyelitis.

(2)

Beschikking 93/195/EEG van de Commissie (3) voorziet in modellen van gezondheidscertificaten voor het opnieuw binnenbrengen, na tijdelijke uitvoer, van geregistreerde paarden voor wedrennen, wedstrijden en culturele manifestaties.

(3)

Beschikking 2004/211/EG van de Commissie (4) stelt een lijst vast van derde landen of delen daarvan waar regionaliseringsmaatregelen van toepassing zijn, waaruit de lidstaten de invoer van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s daarvan moeten toestaan. Die lijst is opgenomen in bijlage I bij die beschikking.

(4)

Uitvoeringsbesluit 2013/167/EU van de Commissie (5) tot wijziging van de lijst van bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG bepaalt dat de tijdelijke toelating van geregistreerde paarden, het opnieuw binnenbrengen, na tijdelijke uitvoer, van geregistreerde paarden voor wedrennen, wedstrijden en culturele manifestaties, de invoer van geregistreerde paardachtigen of van als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen en de invoer van sperma, eicellen en embryo’s van paarden thans niet is toegestaan.

(5)

De Commissie heeft een door de Franse bevoegde instanties uitgevoerde risicobeoordeling ontvangen betreffende het opnieuw binnenbrengen van paarden waarvan de tijdelijke uitvoer naar Mexico-City (Mexico) is gepland. Die beoordeling bevat uitvoerige details over de bioveiligheidsmaatregelen die het Théâtre équestre Zingaro treft ter bescherming van de gezondheidsstatus van zijn paarden tijdens hun verblijf in Mexico-City alsook de quarantainemaatregelen die de Franse bevoegde instanties opleggen bij de terugkeer van de paarden.

(6)

Gelet op de mate van veterinair toezicht, de overeengekomen routinegezondheidscontroles en de afscheiding van paardachtigen met een lagere gezondheidsstatus, is het mogelijk specifieke veterinairrechtelijke voorschriften en voorschriften inzake veterinaire certificering vast te stellen voor het opnieuw binnenbrengen van deze paarden na tijdelijke uitvoer voor een periode van minder dan 90 dagen met het oog op deelneming aan specifieke culturele manifestaties in de paardensector in Mexico-City.

(7)

Beschikking 93/195/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

Aangezien de maatregelen waarin dit besluit voorziet, uitsluitend betrekking hebben op een regio op grote hoogte en tijdens het droge en gematigde winterseizoen met een verminderd risico op door vectoren overgedragen vesiculeuze stomatitis of bepaalde subtypes van Venezolaanse paardenencefalomyelitis, moet het opnieuw binnenbrengen van geregistreerde paarden voor wedrennen, wedstrijden en culturele manifestaties na tijdelijke uitvoer voor een periode van minder dan 90 dagen naar het Hoofdstedelijk gebied Mexico-City, een regio waarin Venezolaanse paardenencefalomyelitis sedert meer dan twee jaar niet is gerapporteerd, worden toegestaan.

(9)

De vermelding voor dat derde land in bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG moet daarom worden gewijzigd.

(10)

Besluit 2004/211/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 93/195/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt het volgende streepje ingevoegd:

„—

voor zover het paarden betreft die aan specifieke culturele manifestaties in het Hoofdstedelijk gebied Mexico-City hebben deelgenomen, aan de eisen van het gezondheidscertificaat dat is opgesteld overeenkomstig het in bijlage X bij deze beschikking vastgestelde model, voldoen.”.

2)

Een nieuwe bijlage X wordt toegevoegd, zoals vastgesteld in bijlage I bij dit besluit.

Artikel 2

Bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 februari 2014.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54.

(2)  PB L 192 van 23.7.2010, blz. 1.

(3)  Beschikking 93/195/EEG van de Commissie van 2 februari 1993 inzake veterinairrechtelijke voorschriften en veterinaire certificering voor het opnieuw binnenbrengen, na tijdelijke uitvoer, van geregistreerde paarden voor wedrennen, wedstrijden en culturele manifestaties (PB L 86 van 6.4.1993, blz. 1).

(4)  Beschikking 2004/211/EG van de Commissie van 6 januari 2004 tot vaststelling van de lijst van derde landen en delen van hun grondgebied waaruit de lidstaten de invoer toestaan van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden en tot wijziging van de Beschikkingen 93/195/EEG en 94/63/EG (PB L 73 van 11.3.2004, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsbesluit 2013/167/EU van de Commissie van 3 april 2013 tot wijziging van bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG wat betreft de gegevens voor Mexico in de lijst van derde landen en delen daarvan waaruit de invoer in de Unie van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo’s van paarden is toegestaan (PB L 95 van 5.4.2013, blz. 19).


BIJLAGE I

„BIJLAGE X

Image

Image


BIJLAGE II

In bijlage I bij Beschikking 2004/211/EG wordt de vermelding voor Mexico vervangen door:

„MX

Mexico

MX-0

Het hele land

D

 

MX-1

Hoofdstedelijk gebied Mexico-City

D

X

Geldig tot en met 15 april 2014”.


15.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 45/29


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 13 februari 2014

betreffende maatregelen ter preventie van de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Well et Raju)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 726)

(2014/87/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 3, derde zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Xylella fastidiosa (Well et Raju) (hierna het „organisme in kwestie” genoemd) is opgenomen in rubriek I van deel A van bijlage I bij Richtlijn 2000/29/EG als een schadelijk organisme dat voor zover bekend niet in de Unie voorkomt en dat niet in de lidstaten mag worden binnengebracht of verspreid.

(2)

Op 21 oktober 2013 heeft Italië de overige lidstaten en de Commissie meegedeeld dat het organisme in kwestie op zijn grondgebied is aangetroffen, namelijk in twee afzonderlijke gebieden in de provincie Lecce in de regio Puglia. Daarna zijn nog eens twee afzonderlijke uitbraken in dezelfde provincie vastgesteld. Het organisme in kwestie is bij verschillende plantensoorten aangetroffen — onder meer bij Olea europaea L., Prunus amygdalus Batsch, Nerium oleander L. en Quercus sp. L. — en leidt tot bladverschroeiing en een snel wegkwijnen van de plant. Het is de eerste keer dat het organisme in kwestie op het grondgebied van de Unie is aangetroffen. Voor tal van andere plantensoorten is het onderzoek naar de aanwezigheid van het organisme in kwestie nog niet afgerond. De vector van het organisme in kwestie in Puglia is voorlopig nog niet geïdentificeerd.

(3)

Op 29 oktober 2013 heeft de regio Puglia noodmaatregelen genomen ter preventie en uitroeiing van het organisme in kwestie (2) in overeenstemming met artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG.

(4)

Italië heeft meegedeeld dat bij inspecties het organisme in kwestie in de naburige provincies Brindisi en Taranto niet is aangetroffen.

(5)

In antwoord op een verzoek van de Commissie heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 25 november 2013 een verklaring gepubliceerd (3). Daarin wordt geconcludeerd dat het organisme in kwestie waarschijnlijk een zeer groot aantal waardplanten heeft, waaronder veel in Europa algemeen voorkomende gecultiveerde en wilde planten.

(6)

Het organisme in kwestie dringt voornamelijk binnen wanneer voor opplant bestemde planten — met uitzondering van zaaigoed — worden verplaatst. Het traject van via plantenzendingen getransporteerde besmettelijke vectoren van het organisme in kwestie baart ook zorgen. De kans is verwaarloosbaar klein dat het organisme in kwestie via vruchten en hout wordt binnengebracht. De kans is klein dat het organisme in kwestie via zaaigoed, snijbloemen en sierplanten wordt binnengebracht. Het organisme in kwestie verspreidt zich het efficiëntst over grote afstanden wanneer besmette voor opplant bestemde planten worden verplaatst.

(7)

Gezien de aard van het organisme in kwestie zal het zich waarschijnlijk snel op grote schaal verspreiden. Om te voorkomen dat het organisme in kwestie zich naar de rest van de Unie verspreidt, moeten onmiddellijk maatregelen worden genomen. Zolang geen specifiekere gegevens over waardplanten, vectoren, trajecten en risicobeperkende opties beschikbaar zijn, is het raadzaam verplaatsingen uit gebieden met mogelijk besmette planten te verbieden.

(8)

Gezien de locaties waar het organisme in kwestie is aangetroffen, de bijzondere geografische situatie van de administratieve provincie Lecce en de onzekere demarcatiecriteria moet het verbod voor die hele provincie gelden zodat het snel en doeltreffend kan worden opgelegd.

(9)

Het verbod geldt voor voor opplant bestemde planten — met uitzondering van zaaigoed — aangezien het organisme in kwestie zich vooral via die planten verspreidt. Uit uitgebreide steekproeven en tests in de provincie Lecce is echter gebleken dat bepaalde geslachten en soorten van voor opplant bestemde planten uit besmette delen van Lecce niet met het organisme in kwestie besmet zijn. Op basis van dit bewijsmateriaal geldt het verbod niet voor partijen voor opplant bestemde planten van die geslachten en soorten die op de aanwezigheid van het organisme in kwestie zijn bemonsterd en getest. Het is bovendien raadzaam het verbod niet te laten gelden voor voor opplant bestemde planten die op fysiek volledig tegen het binnenbrengen van het organisme in kwestie beschermde locaties zijn geteeld en die tot geslachten en soorten behoren die onder een certificeringsregeling vallen — waarbij ze officieel op de aanwezigheid van het organisme in kwestie moeten worden getest — en vrij van dat organisme zijn bevonden.

(10)

Gezien de beperkte informatie over de mogelijke aanwezigheid van het organisme in kwestie in de rest van de Unie moeten de lidstaten jaarlijks onderzoek doen naar de aanwezigheid van dat organisme op hun grondgebied. Gezien het grote aantal potentiële waardplanten moeten die onderzoeken worden aangepast aan de specifieke kenmerken van de verschillende gebieden, waardplanten, plantaardige producten en potentiële vectoren.

(11)

Om zoveel mogelijk informatie over het organisme in kwestie te verzamelen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle relevante informatie aan hen wordt meegedeeld.

(12)

Met het oog op een duidelijk overzicht van de uitvoering van dit besluit moeten de lidstaten de Commissie onmiddellijk informeren over alle maatregelen die zij hebben genomen om aan dit besluit te voldoen.

(13)

Het is raadzaam de maatregelen uiterlijk 30 april 2014 te evalueren en daarbij rekening te houden met de meer precieze wetenschappelijke en technische gegevens die dan beschikbaar zullen zijn, evenals met de resultaten van de lopende inspecties en tests door de Italiaanse autoriteiten.

(14)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Verplaatsing van voor opplant bestemde planten

De verplaatsing van voor opplant bestemde planten uit de provincie Lecce in de Italiaanse regio Puglia is verboden.

Dat verbod geldt niet voor:

a)

zaaigoed;

b)

partijen voor opplant bestemde planten van de in bijlage I vermelde geslachten en soorten die op de aanwezigheid van Xylella fastidiosa (Well et Raju) (het „organisme in kwestie”) zijn bemonsterd en getest en vrij van dat organisme zijn bevonden;

c)

voor opplant bestemde planten van de in bijlage II vermelde geslachten en soorten die op fysiek volledig tegen het binnenbrengen van het organisme in kwestie beschermde locaties zijn geteeld en die in het kader van een certificeringsregeling — waarbij ze officieel op de aanwezigheid van het organisme in kwestie moeten worden getest — officieel zijn gecertificeerd en vrij van dat organisme zijn bevonden.

Artikel 2

Onderzoeken

1.   De lidstaten doen jaarlijks officieel onderzoek naar de aanwezigheid van het organisme in kwestie op planten en plantaardige producten op hun grondgebied. Bij die onderzoeken wordt — waar nodig — rekening gehouden met de biologie, de teeltvoorwaarden en de teeltperioden van de onderzochte planten, de klimatologische omstandigheden, de biologie van het organisme in kwestie en de kenmerken van de potentiële vectoren.

2.   De resultaten van de in lid 1 vermelde onderzoeken worden jaarlijks uiterlijk 31 oktober aan de Commissie en de andere lidstaten meegedeeld en hebben betrekking op een periode van één jaar, die eindigt op 30 september van hetzelfde jaar. De resultaten van het eerste onderzoek worden uiterlijk 31 oktober 2014 meegedeeld en hebben betrekking op de periode van 1 februari 2014 tot en met 30 september 2014.

Artikel 3

Kennisgeving van de aanwezigheid van het organisme in kwestie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat personen die de aanwezigheid van het organisme in kwestie vaststellen of redenen hebben om de aanwezigheid ervan te vermoeden, de bevoegde autoriteit hiervan binnen tien kalenderdagen op de hoogte brengen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 vermelde personen op verzoek van de bevoegde autoriteit hun informatie over de aanwezigheid van het organisme in kwestie aan die autoriteit meedelen.

Artikel 4

Naleving

De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van de maatregelen die zij hebben genomen om aan dit besluit te voldoen.

Artikel 5

Evaluatie

Dit besluit wordt uiterlijk 30 april 2014 geëvalueerd.

Artikel 6

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 februari 2014.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(2)  Deliberazione della Giunta Regionale, Regione Puglia, N.2023 del 29.10.2013 (Misure di emergenza per la prevenzione, il controllo e la eradicazione del batterio da quarantena Xylella fastidiosa associato al „Complesso del disseccamento rapido dell’olivo”).

(3)  Statement of EFSA on host plants, entry and spread pathways and risk reduction options for Xylella fastidiosa Wells et al. EFSA Journal 2013; 11(11):3468, 50 pp. doi:10.2903/j.efsa.2013.3468.


BIJLAGE I

Lijst van de geslachten en soorten waarnaar in artikel 1, tweede alinea, onder b), wordt verwezen

 

Abelia R. Br.

 

Acacia dealbata Link

 

Acca sellowiana (O. Berg) Burret

 

Arbutus unedo L.

 

Begonia L.

 

Boronia crenulata Sm.

 

Brachychiton discolor F. Muell.

 

Buxus sempervirens L.

 

Callistemon citrinus (Curtis) Skeels

 

Camellia L.

 

Ceratonia siliqua L.

 

Cercis siliquastrum L.

 

Chamelaucium uncinatum Schauer

 

Cinnamomun camphora (L.) J.Presl.

 

Citrus L.

 

Crataegus Tourn. ex L.

 

Cyclamen L.

 

Diosma L.

 

Eriobotrya japonica (Thunb.) Lindl.

 

Euphorbia pulcherrima Willd. ex Klotzsch

 

Ficus L.

 

Grevillea R.Br. ex Knight

 

Ilex aquifolium L.

 

Jasminum L.

 

Laurus nobilis L.

 

Lavandula angustifolia Mill.

 

Ligustrum vulgare L.

 

Magnolia grandiflora L.

 

Mandevilla sanderi (Hemsl.) Woodson

 

Metrosideros Banks ex Gaertn.

 

Morus alba L.

 

Myrtus communis L.

 

Nandina domestica Thunb.

 

Polygala myrtifolia L.

 

Punica granatum L.

 

Rosa L.

 

Salvia officinalis L.

 

Schinus molle L.

 

Trachelospermum jasminoides (Lindl.) Lem.

 

Viburnum tinus L.

 

Viola L.

 

Vitis L.

 

Weigela florida (Bunge) A. DC.


BIJLAGE II

Lijst van de geslachten en soorten waarnaar in artikel 1, tweede alinea, onder c), wordt verwezen

 

Apium graveolens L.

 

Brassica L.

 

Capsicum annuum L.

 

Citrullus lanatus (Thunb.) Matsum. & Nakai

 

Cucumis melo L.

 

Cucurbita pepo L.

 

Foeniculum vulgare Mill.

 

Lactuca L.

 

Petroselinum Hill

 

Solanum lycopersicum L.

 

Solanum melongena L.


15.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 45/34


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 13 februari 2014

tot tijdelijke opschorting van de invoer uit Bangladesh van levensmiddelen die betelbladeren („Piper betle”) bevatten of die daaruit bestaan

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 794)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/88/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (1), en met name artikel 53, lid 1, onder b), i),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 178/2002 zijn de algemene beginselen inzake levensmiddelen in het algemeen en de voedselveiligheid in het bijzonder op het niveau van de Unie en op nationaal niveau vastgesteld. De verordening voorziet in door de Commissie te nemen noodmaatregelen wanneer blijkt dat een uit een derde land ingevoerd levensmiddel waarschijnlijk een ernstig risico voor de gezondheid van mens inhoudt.

(2)

Sinds oktober 2011 zijn via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders 142 meldingen gemaakt van de aanwezigheid van een groot aantal pathogene salmonellastammen in levensmiddelen die betelbladeren („Piper betle”, algemeen bekend als „betelpeper” of „sirih”) bevatten of die daaruit bestaan, van oorsprong uit of verzonden uit Bangladesh.

(3)

Bangladesh heeft de Commissie medegedeeld dat er sinds november 2012 een verbod van kracht is op de uitvoer van betelbladeren, in afwachting van een programma voor de uitvoer van pathogeenvrije betelbladeren.

(4)

Het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) van het directoraat-generaal Gezondheid en Consumenten van de Commissie heeft van 30 januari tot 7 februari 2013 een controleonderzoek uitgevoerd in Bangladesh teneinde het systeem van officiële controles voor de uitvoer van planten naar de Unie te beoordelen. Het programma voor de uitvoer van pathogeenvrije betelbladeren bleek nog in ontwikkeling te zijn. In het onderzoek werd geconcludeerd dat er in elke fase van het uitvoersysteem zwakke plekken bestonden, en met name bij de inspectie vóór de uitvoer. Inspectie vóór de uitvoer is cruciaal voor de garantie dat alleen betelbladeren die voldoen aan het programma naar de Unie worden uitgevoerd.

(5)

Ondanks de door Bangladesh ingevoerde maatregelen en ondernomen actie tegen exporteurs die niet aan het programma voldoen, worden betelbladeren nog steeds vanuit Bangladesh naar de Unie uitgevoerd, en het aantal meldingen in het systeem voor snelle waarschuwingen blijft hoog.

(6)

Dat hoge verontreinigingsniveau is een ernstig risico voor de gezondheid van de mens. De invoer in de Unie van levensmiddelen uit dat derde land die betelbladeren bevatten of daaruit bestaan, moet daarom worden opgeschort, in afwachting van afdoende garanties van dat land.

(7)

Teneinde Bangladesh de nodige tijd te laten om feedback te geven en de gepaste risicobeheersmaatregelen af te wegen, moet de tijdelijke opschorting van de invoer van betelbladeren ten minste tot 31 juli 2014 van kracht blijven.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Dit besluit is van toepassing op alle levensmiddelen die betelbladeren („Piper betle”) bevatten of daaruit bestaan, met inbegrip van maar niet uitsluitend de levensmiddelen van oorsprong uit of afkomstig uit Bangladesh die onder GN-code 1404 90 00 worden aangegeven.

Artikel 2

De lidstaten verbieden de invoer in de Unie van de in artikel 1 genoemde levensmiddelen.

Artikel 3

Alle uit de toepassing van dit besluit voortvloeiende uitgaven zijn voor rekening van de geadresseerde of zijn gemachtigde.

Artikel 4

Dit besluit is van toepassing tot en met 31 juli 2014.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 februari 2014.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.


15.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 45/36


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 14 februari 2014

inzake een proefproject ter uitvoering van de verplichtingen tot administratieve samenwerking die zijn vastgelegd in Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad door middel van het Informatiesysteem interne markt

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/89/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie („de IMI-verordening”) (1), en met name artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het bij de IMI-verordening formeel vastgestelde Informatiesysteem interne markt („IMI”) is een softwareapplicatie die via internet toegankelijk is. De applicatie is door de Commissie in samenwerking met de lidstaten ontwikkeld om de lidstaten te ondersteunen bij de praktische uitvoering van de vereisten op het gebied van de informatie-uitwisseling zoals neergelegd in EU-wetgeving inzake de interne markt. Dankzij IMI hebben de lidstaten de beschikking over een gecentraliseerd communicatiemechanisme ter bevordering van een grensoverschrijdende uitwisseling van informatie en met het oog op wederzijdse bijstand.

(2)

Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) bevat een aantal gemeenschappelijke regels voor de certificering van machinisten om nationale verschillen weg te werken en aldus bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het beleid van de Unie inzake het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging alsmede de vrijheid om diensten te verlenen, in de context van het gemeenschappelijk vervoersbeleid, zodat het voor machinisten gemakkelijker wordt om zich van de ene lidstaat naar de andere te verplaatsen. Daarbij gaat het met name om de onderlinge koppeling van nationale registers van vergunningen en bevoegdheidsbewijzen van machinisten.

(3)

Het Europees Spoorwegbureau (ESB) werd opgericht bij Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3) om de Commissie te ondersteunen bij het waarborgen van een geharmoniseerde aanpak van interoperabiliteit en veiligheid op het spoor in de Unie.

(4)

In een „Haalbaarheidsstudie inzake interoperabele registers van machinistenvergunningen en aanvullende bevoegdheidsbewijzen” van de Europese onderzoekruimte, die op 2 april 2013 is goedgekeurd, werd aangenomen dat het IMI een geschikt instrument is om een uitwisseling van informatie tussen nationale vergunningenregisters te verwezenlijken en aanbevolen een proefproject op te zetten.

(5)

Beschikking 2010/17/EG van de Commissie (4) bepaalt dat het Europees Spoorwegbureau verantwoordelijk is voor het toezicht op en de rapportage over de werking van het proefproject. De IMI-verordening verplicht de Commissie de resultaten van het proefproject te evalueren.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Informatiesysteem interne markt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Reikwijdte en doelstellingen van het proefproject

Om te onderzoeken hoe doeltreffend het Informatiesysteem interne markt (hierna „IMI” genoemd) is voor de uitvoering van de hieronder in de artikelen 4 en 5 genoemde bepalingen, voert de Commissie een proefproject uit.

Artikel 2

Bevoegde autoriteiten

Voor de toepassing van dit besluit moeten onder de autoriteiten van de lidstaten, de autoriteiten worden verstaan die worden bedoeld in artikel 16 van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) (hierna „de bevoegde autoriteiten” genoemd).

Artikel 3

Follow-up en verslaglegging

Om het Europees Spoorwegbureau in staat te stellen zijn taken inzake follow-up en verslaglegging als bedoeld in artikel 3, lid 2, van Beschikking 2010/17/EG uit te voeren, verstrekt de Commissie het bureau statistieken en informatie over het gebruik van het IMI.

Artikel 4

Administratieve samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten

1.   Het IMI wordt ten behoeve van het proefproject gebruikt voor de uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten van de in de volgende bepalingen genoemde informatie:

a)

artikel 22, lid 1, onder b), van Richtlijn 2007/59/EG, in samenhang met de punten 4 en 5 van bijlage I bij Beschikking 2010/17/EG;

b)

artikel 29, lid 2, van Richtlijn 2007/59/EG;

c)

artikel 29, lid 3, van Richtlijn 2007/59/EG;

d)

artikel 29, lid 4, onder b), van Richtlijn 2007/59/EG, voor aanvragen voor aanvullende controle of schorsing.

2.   De administratieve samenwerking op grond van lid 1 vindt plaats volgens de procedure van bijlage I.

Artikel 5

Administratieve samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de Commissie

1.   Het IMI wordt ten behoeve van het proefproject gebruikt voor de uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten en tussen die bevoegde autoriteiten en de Commissie van de in de volgende bepalingen genoemde informatie:

a)

artikel 29, lid 4, onder b), van Richtlijn 2007/59/EG, wat betreft informatie aan de Commissie en andere bevoegde autoriteiten;

b)

artikel 29, lid 4, onder c), van Richtlijn 2007/59/EG, wat betreft informatie aan de Commissie en andere bevoegde autoriteiten;

c)

artikel 29, lid 4, tweede alinea, van Richtlijn 2007/59/EG, wat betreft informatie aan de Commissie en andere bevoegde autoriteiten;

d)

artikel 29, lid 5, van Richtlijn 2007/59/EG, wat betreft het voorleggen aan de Commissie.

2.   De administratieve samenwerking op grond van lid 1 vindt plaats volgens de procedure van bijlage II.

Artikel 6

Evaluatie

1.   De Commissie voert een evaluatie van het proefproject uit om te beoordelen of de in artikel 1 vermelde doelstelling is verwezenlijkt, en legt uiterlijk drie jaar na het begin ervan een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, rekening houdend met de volgende criteria:

a)

kwesties inzake gegevensbescherming;

b)

kosteneffectiviteit;

c)

effectieve vertaalfaciliteiten;

d)

gebruiksvriendelijkheid;

e)

algemene tevredenheid van de gebruiker.

2.   De evaluatie van het proefproject wordt gebaseerd op statistische informatie die via het IMI is verkregen en op feedback van de deelnemers, waaronder ten minste één online gebruikersenquête onder de bevoegde autoriteiten.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 14 februari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 316 van 14.11.2012, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 51).

(3)  Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening) (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1).

(4)  Beschikking 2010/17/EG van de Commissie van 29 oktober 2009 tot vaststelling van de basisparameters voor registers van machinistenvergunningen en aanvullende bevoegdheidsbewijzen als bedoeld in Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 8 van 13.1.2010, blz. 17).

(5)  Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44).


BIJLAGE I

PROCEDURE VOOR VERZOEK OM INFORMATIE

Image


BIJLAGE II

KENNISGEVINGSPROCEDURE

Image


Rectificaties

15.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 45/40


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1103/2013 van de Commissie van 6 november 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 185/2010 met betrekking tot de erkenning van de gelijkwaardigheid van beveiligingsnormen van derde landen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 296 van 7 november 2013 )

Bladzijde 7, bijlage, punt 3:

in plaats van:

„Aan hoofdstuk 5, aanhangsel 5-B, worden de volgende luchthavens toegevoegd:”,

te lezen:

„Aan hoofdstuk 5, aanhangsel 5-A, worden de volgende luchthavens toegevoegd:”.