ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2014.039.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 39

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
8 februari 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2014 van de Commissie van 30 januari 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1560/2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend

1

 

*

Verordening (EU) nr. 119/2014 van de Commissie van 7 februari 2014 tot wijziging van Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft met chroom verrijkte gist die wordt gebruikt voor de vervaardiging van voedingssupplementen en chroom(III)lactaat-trihydraat dat wordt toegevoegd aan levensmiddelen ( 1 )

44

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 120/2014 van de Commissie van 7 februari 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1981/2006 tot vaststelling van nadere bepalingen ter uitvoering van artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat het communautaire referentielaboratorium voor genetisch gemodificeerde organismen betreft ( 1 )

46

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 121/2014 van de Commissie van 7 februari 2014 tot verlening van een vergunning voor L-selenomethionine als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

53

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 122/2014 van de Commissie van 7 februari 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

56

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 123/2014 van de Commissie van 7 februari 2014 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de invoercertificaataanvragen voor olijfolie die zijn ingediend op 3 en 4 februari 2014 in het kader van het tariefcontingent voor Tunesië en houdende schorsing van de afgifte van invoercertificaten voor de maand februari 2014

58

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/68/EU

 

*

Besluit van de Raad van 28 januari 2014 tot wijziging van Besluit 1999/70/EG betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken, met betrekking tot de externe accountants van de Latvijas Banka

59

 

 

2014/69/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 6 februari 2014 waarbij Zweden en het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd om af te wijken van bepaalde gemeenschappelijke regels voor de veiligheid van de luchtvaart op grond van artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 559)  ( 1 )

60

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

2014/70/EU

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 22 januari 2014 betreffende de minimumbeginselen voor de exploratie en productie van koolwaterstoffen (zoals schaliegas) met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering

72

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 39/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 118/2014 VAN DE COMMISSIE

van 30 januari 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1560/2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (1), en met name artikel 4, lid 3, artikel 6, lid 5, artikel 8, lid 6, artikel 16, lid 4, artikel 21, lid 3, artikel 22, lid 3, artikel 23, lid 4, artikel 24, lid 5, artikel 29, leden 1 en 4, artikel 31, lid 4, artikel 32, leden 1 en 5, en artikel 35, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie (2) werd een aantal concrete regelingen vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad (3).

(2)

In juni 2013 werd Verordening (EU) nr. 604/2013 aangenomen tot herschikking van Verordening (EG) nr. 343/2003. Met het oog op de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 604/2013 moet een aantal concrete regelingen worden gepreciseerd.

(3)

Ter verhoging van de doeltreffendheid van het systeem en ter verbetering van de samenwerking tussen de nationale autoriteiten moet worden overgegaan tot wijziging van de regels voor de indiening en de behandeling van overname- en terugnameverzoeken, voor de verzoeken om informatie, voor de samenwerking inzake de hereniging van gezinsleden en andere familieleden in het geval van niet-begeleide minderjarigen en andere afhankelijke personen, alsmede voor het verrichten van overdrachten.

(4)

Verordening (EG) nr. 1560/2003 bevat geen regeling voor een gemeenschappelijke brochure over Dublin/Eurodac, een specifieke brochure voor niet-begeleide minderjarigen, een standaardformulier voor de uitwisseling van relevante informatie over niet-begeleide minderjarigen, eenvormige voorwaarden voor de raadpleging en uitwisseling van informatie over minderjarigen en andere afhankelijke personen, een standaardformulier voor de uitwisseling van gegevens voorafgaand aan een overdracht, een gemeenschappelijke gezondheidsverklaring, eenvormige voorwaarden en praktische regelingen voor het uitwisselen van gezondheidsgegevens van een persoon voorafgaand aan een overdracht. Bijgevolg moeten nieuwe bepalingen worden toegevoegd.

(5)

Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) is in de plaats gekomen van Verordening (EG) nr. 2725/2000 van de Raad (5) en heeft wijzigingen aangebracht in het Eurodac-systeem. Verordening (EG) nr. 1560/2003 moet derhalve worden aangepast om naar behoren rekening te houden met de interactie tussen de procedures van Verordening (EU) nr. 604/2013 en de toepassing van Verordening (EU) nr. 603/2013.

(6)

Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad (6) voorziet in regels ter vergemakkelijking van de toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013. Derhalve moeten de eenvormige voorwaarden voor het voorbereiden en het indienen van verzoeken tot overname van verzoekers worden gewijzigd om daarin de regels op te nemen voor het gebruik van de gegevens uit het Visuminformatiesysteem.

(7)

Technische aanpassingen zijn nodig teneinde in te spelen op de evolutie van de toepasselijke normen en de praktische regelingen voor het gebruik van het netwerk voor elektronische overdracht dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1560/2003 teneinde de toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 te vergemakkelijken.

(8)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) moet van toepassing zijn op de overeenkomstig deze verordening verrichte verwerking van gegevens.

(9)

Verordening (EU) nr. 604/2013 is van toepassing op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend vanaf 1 januari 2014. Onderhavige verordening moet derhalve zo spoedig mogelijk in werking treden teneinde de volledige toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 mogelijk te maken.

(10)

De in deze verordening vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 44, lid 2, van Verordening (EU) nr. 604/2013 ingestelde comité.

(11)

Verordening (EG) nr. 1560/2003 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1560/2003

Verordening (EG) nr. 1560/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt het volgende lid ingevoegd:

„2 bis.   Wanneer het verzoek gebaseerd is op een treffer die door het Visuminformatiesysteem (VIS) overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad (8) is toegezonden, na vergelijking van de vingerafdrukken van de verzoeker om internationale bescherming met krachtens artikel 9 van genoemde verordening eerder genomen en aan het VIS toegezonden vingerafdrukken, en overeenkomstig artikel 21 van diezelfde verordening is gecontroleerd, omvat het tevens de door het VIS verstrekte gegevens.

(8)  Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60).”."

2)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

Het opstellen van een terugnameverzoek

Voor de indiening van een terugnameverzoek wordt gebruikgemaakt van het standaardformulier waarvan het model is opgenomen in bijlage III; het verstrekt toelichting over de aard van en de gronden voor het verzoek en bevat de bepalingen van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) waarop het is gebaseerd.

Het verzoek omvat bovendien, in voorkomend geval:

a)

de kopie van alle bewijsmiddelen en indirecte bewijzen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de aangezochte lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, in voorkomend geval vergezeld van verklaringen over de omstandigheden waarin deze zijn verkregen en over de bewijskracht die de verzoekende lidstaat eraan toekent, aan de hand van de in artikel 22, lid 3, van Verordening (EU) nr. 604/2013 bedoelde lijsten van bewijsmiddelen en indirecte bewijzen, die in bijlage II bij de onderhavige verordening zijn opgenomen;

b)

de treffer die door de centrale eenheid van Eurodac overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2725/2000 is verstrekt na vergelijking van de vingerafdrukken van de verzoeker met de krachtens artikel 4, leden 1 en 2, van genoemde verordening eerder genomen en aan de centrale eenheid toegezonden vingerafdrukken, en overeenkomstig artikel 4, lid 6, van diezelfde verordening is gecontroleerd.

(9)  Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31).”."

3)

Aan artikel 8 wordt een nieuw lid toegevoegd:

„3.   Het in bijlage VI vastgestelde standaardformulier wordt gebruikt voor de toezending aan de verantwoordelijke staat van de gegevens die essentieel zijn om de rechten van de over te dragen persoon te waarborgen en zijn onmiddellijke behoeften te lenigen. Dit standaardformulier geldt kennisgeving in de zin van lid 2.”.

4)

In artikel 9 wordt een nieuw lid ingevoegd:

„1 bis.   Wanneer een overdracht op verzoek van de overdragende lidstaat is verschoven, moeten de overdragende en de verantwoordelijke staat opnieuw contact met elkaar opnemen teneinde zo snel mogelijk een nieuwe overdracht mogelijk te maken, conform artikel 8 en uiterlijk twee weken vanaf het tijdstip waarop de autoriteiten op de hoogte zijn van het feit dat de omstandigheden die hebben geleid tot de verschuiving of het uitstel hebben opgehouden te bestaan. In een dergelijk geval wordt vóór de overdracht een bijgewerkt standaardformulier voor de doorgifte van gegevens voorafgaand aan een overdracht toegezonden, zoals vastgesteld in bijlage VI.”.

5)

Artikel 9, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De lidstaat die om een van de in artikel 29, lid 2, van Verordening (EU) nr. 604/2013 bedoelde redenen niet tot de overdracht kan overgaan binnen de normale termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek tot overname of tot terugname van de betrokken persoon of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit opschortende werking heeft, stelt de verantwoordelijke staat daarvan vóór het verstrijken van deze termijn in kennis. Indien hij dat niet doet, berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming en de andere uit Verordening (EU) nr. 604/2013 voortvloeiende verplichtingen overeenkomstig artikel 29, lid 2, van die verordening bij de verzoekende lidstaat.”.

6)

Aan artikel 11 wordt een nieuw lid toegevoegd:

„6.   Wanneer de verzoeker zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindt dan de lidstaat waar het kind, de broer of zuster, of de ouder als bedoeld in artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) nr. 604/2013 zich bevindt, plegen de twee lidstaten overleg en wisselen zij informatie uit teneinde het volgende vast te stellen:

a)

de bewezen verwantschapsrelatie tussen de verzoeker en het kind, de broer of zuster, of de ouder;

b)

de afhankelijkheidsrelatie tussen de verzoeker en het kind, de broer of zuster, of de ouder;

c)

het vermogen van de betrokken persoon om voor de afhankelijke persoon te zorgen;

d)

zo nodig de in acht te nemen elementen voor de beoordeling van het onvermogen om gedurende een significante tijdsspanne te reizen.

Voor de uitwisseling van de in de eerste alinea bedoelde informatie wordt het in bijlage VII vastgestelde standaardformulier gebruikt.

De aangezochte lidstaat beijvert zich om binnen vier weken na de ontvangst van het verzoek te antwoorden. Wanneer uit dwingende bewijzen blijkt dat verder onderzoek zal resulteren in relevantere informatie, stelt de aangezochte lidstaat de verzoekende lidstaat ervan in kennis dat hij twee extra weken nodig heeft.

Bij de uitvoering van het verzoek om informatie overeenkomstig dit artikel wordt de volledige inachtneming van de in artikel 21, lid 1, artikel 22, lid 1, artikel 23, lid 2, artikel 24, lid 2, en artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) nr. 604/2013 vastgestelde termijnen gewaarborgd. Deze verplichting geldt onverminderd artikel 34, lid 5, van Verordening (EU) nr. 604/2013.”.

7)

Aan artikel 12 worden de volgende leden toegevoegd:

„3.   Teneinde de passende maatregelen tot identificatie van de gezinsleden, broers of zusters, of familieleden van een niet-begeleide minderjarige te faciliteren, gaat de lidstaat waarbij een verzoek om internationale bescherming door een niet-begeleide minderjarige is ingediend, nadat het in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 604/2013 bedoelde persoonlijk onderhoud is gevoerd in aanwezigheid van de in artikel 6, lid 2, van die verordening bedoelde vertegenwoordiger, op zoek naar en/of houdt hij rekening met alle informatie die is verstrekt door de minderjarige of die afkomstig is van een andere geloofwaardige bron die bekend is met de persoonlijke situatie van of met de route gevolgd door de minderjarige of een lid van zijn of haar gezin, een broer of zuster of een familielid.

De autoriteiten die de procedure voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek van een niet-begeleide minderjarige uitvoeren, betrekken de in artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) nr. 604/2013 bedoelde vertegenwoordiger zoveel mogelijk bij deze procedure.

4.   Wanneer bij de nakoming van de uit artikel 8 van Verordening (EU) nr. 604/2013 voortvloeiende verplichtingen de lidstaat die de procedure voor het bepalen van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek van een niet-begeleide minderjarige uitvoert, beschikt over informatie die het mogelijk maakt te beginnen met het vaststellen van de identiteit en/of de verblijfplaats van een gezinslid, broer of zuster, of een familielid, pleegt die lidstaat overleg met andere lidstaten en wisselt hij informatie uit, teneinde:

a)

gezinsleden, broers of zusters, of familieleden van de niet-begeleide minderjarige die zich op het grondgebied van de lidstaten bevinden te identificeren;

b)

het bestaan van bewezen verwantschapsrelaties vast te stellen;

c)

het vermogen van een familielid om voor de niet-begeleide minderjarige te zorgen te beoordelen, ook in de gevallen waarin gezinsleden, broers of zusters, of familieleden van de niet-begeleide minderjarige in verschillende lidstaten verblijven.

5.   Wanneer de in lid 4 bedoelde uitwisseling van informatie aantoont dat er zich in een andere lidstaat of andere lidstaten meerdere gezinsleden, broers of zusters, of familieleden bevinden, werkt de lidstaat waar de niet-begeleide minderjarige zich bevindt samen met de betrokken lidstaat of lidstaten teneinde te bepalen aan wie de minderjarige het best kan worden toevertrouwd, en met name om het volgende vast te stellen:

a)

de sterkte van de verwantschapsrelaties tussen de minderjarige en de verschillende geïdentificeerde personen die zich op het grondgebied van de lidstaten bevinden;

b)

het vermogen en de beschikbaarheid van de betrokken personen om voor de minderjarige te zorgen;

c)

het belang van de minderjarige in elk afzonderlijk geval.

6.   Voor de in lid 4 bedoelde informatie-uitwisseling wordt het in bijlage VIII vastgestelde standaardformulier gebruikt.

De aangezochte lidstaat beijvert zich om binnen vier weken na de ontvangst van het verzoek te antwoorden. Wanneer uit dwingende bewijzen blijkt dat verder onderzoek zal resulteren in relevantere informatie, stelt de aangezochte lidstaat de verzoekende lidstaat ervan in kennis dat hij twee extra weken nodig heeft.

Bij de uitvoering van het verzoek om informatie overeenkomstig dit artikel wordt de volledige inachtneming van de in artikel 21, lid 1, artikel 22, lid 1, artikel 23, lid 2, artikel 24, lid 2, en artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) nr. 604/2013 vastgestelde termijnen gewaarborgd. Deze verplichting geldt onverminderd artikel 34, lid 5, van Verordening (EU) nr. 604/2013.”.

8)

In artikel 15, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

„De verzoeken en antwoorden, alsmede alle schriftelijke correspondentie tussen de lidstaten met het oog op de toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013, worden via het bij titel II van deze verordening ingestelde elektronische communicatienetwerk „DubliNet” toegezonden.”.

9)

Een nieuw artikel 15 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 15 bis

Eenvormige voorwaarden en praktische regelingen voor de uitwisseling van gezondheidsgegevens voorafgaand aan een overdracht

De uitwisseling van gezondheidsgegevens voorafgaand aan een overdracht en met name de doorzending van de in bijlage IX vastgestelde gezondheidsverklaring vindt alleen plaats tussen de overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 604/2013 bij de Commissie aangemelde autoriteiten, die daarbij gebruikmaken van „DubliNet”.

De lidstaat die de overdracht van een verzoeker verricht en de verantwoordelijke staat beijveren zich om vóór de toezending van de gezondheidsverklaring overeenstemming te bereiken over de voor het invullen van die verklaring te gebruiken taal, rekening houdend met de omstandigheden van het betrokken geval en met name de noodzaak om bij aankomst dringende maatregelen te nemen.”.

10)

Een nieuw artikel 16 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 16 bis

Informatiebrochures voor personen die om internationale bescherming verzoeken

1.   Een gemeenschappelijke brochure waarin alle personen die om internationale bescherming verzoeken in kennis worden gesteld van de bepalingen van Verordening (EU) nr. 604/2013 en over de wijze waarop Verordening (EU) nr. 603/2013 wordt toegepast, is vastgesteld in bijlage X.

2.   Een specifieke brochure voor niet-begeleide kinderen die om internationale bescherming verzoeken, is vastgesteld in bijlage XI.

3.   Informatie voor onderdanen van derde landen of staatlozen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens, is vastgesteld in bijlage XII.

4.   Informatie voor onderdanen van derde landen of staatlozen die illegaal in een lidstaat verblijven, is vastgesteld in bijlage XIII.”.

11)

Artikel 18, lid 2, wordt geschrapt.

12)

Artikel 19, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De formulieren waarvan het model in de bijlagen I en III is gevoegd alsook de formulieren betreffende het verzoek om informatie die zijn opgenomen in de bijlagen V, VI, VII, VIII en IX worden in het door de Commissie verstrekte formaat tussen de nationale toegangspunten verzonden. De Commissie stelt de lidstaten in kennis van de technische normen waaraan moet zijn voldaan.”.

13)

Artikel 20, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Elk bericht draagt een referentienummer dat het mogelijk maakt eenduidig vast te stellen op welke zaak het betrekking heeft en welke lidstaat het verzoek indient. Dit nummer moet het ook mogelijk maken vast te stellen of het bericht betrekking heeft op een overnameverzoek (type 1), een terugnameverzoek (type 2), een verzoek om inlichtingen (type 3), een uitwisseling van informatie over een kind, een broer of zuster, of een ouder van een verzoeker in een situatie van afhankelijkheid (type 4), een uitwisseling van informatie over het gezin, broers of zusters, of familieleden van een niet-begeleide minderjarige (type 5), de toezending van informatie voorafgaand aan een overdracht (type 6) of de toezending van de gemeenschappelijke gezondheidsverklaring (type 7).”.

14)

Artikel 20, lid 2, tweede alinea, wordt vervangen door:

„Wanneer een verzoek is gebaseerd op door Eurodac verstrekte gegevens, wordt het Eurodac-referentienummer van de aangezochte lidstaat toegevoegd.”.

15)

Artikel 21, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Wanneer een nationaal toegangspunt gegevens heeft gezonden naar een nationaal toegangspunt waarvan de werking onderbroken is geweest, geldt de registratie van de verzending op het niveau van de centrale communicatie-infrastructuur als bewijs van de datum en het uur van verzending. De bij Verordening (EU) nr. 604/2013 voor de toezending van een verzoek of een antwoord vastgestelde termijnen worden tijdens de onderbreking van de werkzaamheden van het betrokken nationale toegangspunt niet opgeschort.”.

16)

De bijlagen worden vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31.

(2)  Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 222 van 5.9.2003, blz. 3).

(3)  Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50 van 25.2.2003, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1077/2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 2725/2000 van de Raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin (PB L 316 van 15.12.2000, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60).

(7)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).


BIJLAGE

BIJLAGE I

Image

Image

Image

Image

BIJLAGE II

(Er wordt hierna verwezen naar de artikelen van Verordening (EU) nr. 604/2013)

LIJST A

BEWIJSMIDDELEN

I.   Vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming

1.   Aanwezigheid van een gezins- of familielid van of een andere persoon betrokken bij (vader, moeder, kind, broers/zusters, tante, oom, grootouder, volwassene verantwoordelijk voor een kind, voogd) een niet-begeleide minderjarige verzoeker (artikel 8)

Bewijzen

schriftelijke bevestiging van de informatie door de andere lidstaat;

registeruittreksels;

verblijfsvergunningen van het gezinslid;

document ter staving van de familierelatie, indien voorhanden;

indien niet voorhanden, zo nodig, DNA- of bloedonderzoek.

2.   Legaal verblijf in een lidstaat van een gezinslid dat is erkend als persoon die internationale bescherming geniet (artikel 9)

Bewijzen

schriftelijke bevestiging van de informatie door de andere lidstaat;

registeruittreksels;

verblijfsvergunningen van houder van de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus;

document ter staving van de familierelatie, indien voorhanden;

instemming van de betrokkenen.

3.   Aanwezigheid van een gezinslid dat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover in eerste aanleg nog geen beslissing ten gronde is genomen in een lidstaat (artikel 10)

Bewijzen

schriftelijke bevestiging van de informatie door de andere lidstaat;

registeruittreksels;

voorlopige verblijfsvergunningen afgegeven aan de betrokken persoon tijdens de behandeling van zijn verzoek;

document ter staving van de familierelatie, indien voorhanden;

indien niet voorhanden, zo nodig, DNA- of bloedonderzoek;

instemming van de betrokkenen.

4.   Geldige verblijfstitels (artikel 12, leden 1 en 3) of verblijfstitels die sedert minder dan twee jaar [en sedert de inwerkingtreding] verlopen zijn (artikel 12, lid 4)

Bewijzen

verblijfstitel;

uittreksel uit het vreemdelingenregister of uit soortgelijke registers;

rapportage/bevestiging van de informatie door de lidstaat die de verblijfstitel heeft afgegeven.

5.   Geldige visa (artikel 12, leden 2 en 3) en visa die sedert minder dan zes maanden [en sedert de inwerkingtreding] verlopen zijn (artikel 12, lid 4)

Bewijzen

afgegeven visum (geldig of verlopen, naar gelang van het geval);

uittreksel uit het vreemdelingenregister of uit soortgelijke registers;

treffer die door het VIS is verstrekt conform artikel 21 van Verordening (EG) nr. 767/2008;

rapportage/bevestiging van de informatie door de lidstaat die het visum heeft afgegeven.

6.   Legale binnenkomst op het grondgebied via een buitengrens (artikel 14)

Bewijzen

inreisstempel in een paspoort;

uitreisstempel van een aan een lidstaat grenzende staat, rekening houdend met de reisroute van de verzoeker en de datum van grensoverschrijding;

vervoerbewijs aan de hand waarvan de inreis via een buitengrens formeel kan worden vastgesteld;

inreisstempel of soortgelijke aantekening in een paspoort.

7.   Illegale binnenkomst op het grondgebied via een buitengrens (artikel 13, lid 1)

Bewijzen

treffer in het kader van Eurodac vastgesteld ten gevolge van de vergelijking van de vingerafdrukken van de verzoeker met de krachtens artikel 14 van de „Eurodac”-verordening verzamelde vingerafdrukken;

inreisstempel in een vals of vervalst paspoort;

uitreisstempel van een aan een lidstaat grenzende staat, rekening houdend met de reisroute van de verzoeker en de datum van grensoverschrijding;

vervoerbewijs aan de hand waarvan de inreis via een buitengrens formeel kan worden vastgesteld;

inreisstempel of soortgelijke aantekening in een paspoort.

8.   Verblijf van ten minste vijf maanden op het grondgebied van een lidstaat (artikel 13, lid 2)

Bewijzen

verblijfsvergunningen afgegeven tijdens de behandeling van een aanvraag voor een verblijfstitel;

uitnodigingen het grondgebied te verlaten of besluit tot verwijdering die met vijf maanden tussentijd of meer zijn vastgesteld, waaraan geen gevolg is gegeven;

uittreksels uit registers van ziekenhuizen, gevangenissen, gesloten opvangcentra.

9.   Uitreis uit het grondgebied van de lidstaten (artikel 19, lid 2)

Bewijzen

uitreisstempel;

registeruittreksels van de derde staat (bewijs van het verblijf);

vervoerbewijs aan de hand waarvan de inreis of uitreis via een buitengrens formeel kan worden vastgesteld;

rapportage/bevestiging door de lidstaat via welke de verzoeker het grondgebied van de lidstaten verlaten heeft;

stempel van een aan een lidstaat grenzende derde staat, rekening houdend met de reisroute van de verzoeker en de datum van grensoverschrijding.

II.   Verplichting tot overname of terugname door de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek

1.   Procedure voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat is lopende in de lidstaat waar het verzoek is ingediend (artikel 20, lid 5)

Bewijzen

treffer in het kader van Eurodac vastgesteld ten gevolge van de vergelijking van de vingerafdrukken van de verzoeker met de krachtens artikel 9 van de „Eurodac”-verordening verzamelde vingerafdrukken;

door de verzoeker ingevuld formulier;

door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal;

bij de indiening van een verzoek genomen vingerafdrukken;

uittreksels uit registers en soortgelijke bestanden;

schriftelijk verslag van de autoriteiten als bewijs van indiening van een verzoek.

2.   Lopende of eerdere verzoeken (artikel 18, lid 1, onder b), c) en d))

Bewijzen

treffer in het kader van Eurodac vastgesteld ten gevolge van de vergelijking van de vingerafdrukken van de verzoeker met de krachtens artikel 9 van de „Eurodac”-verordening verzamelde vingerafdrukken;

door de verzoeker ingevuld formulier;

door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal;

bij de indiening van een verzoek genomen vingerafdrukken;

uittreksels uit registers en soortgelijke bestanden;

schriftelijk verslag van de autoriteiten als bewijs van indiening van een verzoek.

3.   Uitreis uit het grondgebied van de lidstaten (artikel 20, lid 5; artikel 19, lid 2)

Bewijzen

uitreisstempel;

registeruittreksels van de derde staat (bewijs van het verblijf);

uitreisstempel van een aan een lidstaat grenzende derde staat, rekening houdend met de reisroute van de verzoeker en de datum van grensoverschrijding;

schriftelijk bewijs van de autoriteiten ter staving van de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling.

4.   Verwijdering van het grondgebied van de lidstaten (artikel 19, lid 3)

Bewijzen

schriftelijk bewijs van de autoriteiten ter staving van de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling;

uitreisstempel;

bevestiging van de informatie over de verwijdering door de derde staat.

LIJST B

INDIRECTE BEWIJZEN

I.   Vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming

1.   Aanwezigheid van een gezinslid (vader, moeder, voogd) van een niet-begeleide minderjarige verzoeker (artikel 8)

Indirect bewijs  (1)

verifieerbare indicaties van de verzoeker;

verklaringen van de betrokken gezinsleden;

rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bijvoorbeeld de UNHCR.

2.   Legaal verblijf in een lidstaat van een gezinslid van wie de vluchtelingenstatus of de internationale-beschermingsstatus is erkend (artikel 9)

Indirect bewijs

verifieerbare indicaties van de verzoeker;

rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bijvoorbeeld de UNHCR.

3.   Aanwezigheid van een gezinslid dat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover in eerste aanleg nog geen beslissing ten gronde is genomen in een lidstaat (artikel 10)

Indirect bewijs

verifieerbare indicaties van de verzoeker;

rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bijvoorbeeld de UNHCR.

4.   Geldige verblijfstitels (artikel 12, leden 1 en 3) of verblijfstitels die sedert minder dan twee jaar [en sedert de inwerkingtreding] verlopen zijn (artikel 12, lid 4)

Indirect bewijs

gedetailleerde en verifieerbare verklaringen van de verzoeker;

rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bijvoorbeeld de UNHCR;

rapportage/bevestiging van de informatie door de lidstaat die de verblijfsvergunning niet heeft afgegeven;

rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten enz.

5.   Geldige visa (artikel 12, leden 2 en 3) en visa die sedert minder dan zes maanden [en sedert de inwerkingtreding] verlopen zijn (artikel 12, lid 4)

Indirect bewijs

gedetailleerde en verifieerbare verklaringen van de verzoeker;

rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bijvoorbeeld de UNHCR;

rapportage/bevestiging van de informatie door de lidstaat die de verblijfsvergunning niet heeft afgegeven;

rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten enz.

6.   Legale binnenkomst op het grondgebied via een buitengrens (artikel 14)

Indirect bewijs

gedetailleerde en verifieerbare verklaringen van de verzoeker;

rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bijvoorbeeld de UNHCR;

rapportage/bevestiging van de informatie door een andere lidstaat of door een derde staat;

rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten enz.

vingerafdrukken, behalve wanneer de autoriteiten deze hebben moeten nemen bij overschrijding van de buitengrens.

In dat geval gelden de vingerafdrukken als bewijs in de zin van lijst A;

vervoerbewijzen;

hotelrekeningen;

toegangsbewijzen voor openbare of particuliere instellingen in de lidstaten;

afspraakkaarten voor arts, tandarts enz.;

gegevens die aantonen dat de verzoeker gebruik heeft gemaakt van de diensten van een reisbureau;

andere indirecte bewijzen van dezelfde aard.

7.   Illegale binnenkomst op het grondgebied via een buitengrens (artikel 13, lid 1)

Indirect bewijs

gedetailleerde en verifieerbare verklaringen van de verzoeker;

rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bijvoorbeeld de UNHCR;

rapportage/bevestiging van de informatie door een andere lidstaat of door een derde staat;

rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten enz.

vingerafdrukken, behalve wanneer de autoriteiten deze hebben moeten nemen bij overschrijding van de buitengrens.

In dat geval gelden de vingerafdrukken als bewijs in de zin van lijst A;

vervoerbewijzen;

hotelrekeningen;

toegangsbewijzen voor openbare of particuliere instellingen in de lidstaten;

afspraakkaarten voor arts, tandarts enz.;

gegevens die aantonen dat de verzoeker gebruik heeft gemaakt van de diensten van een mensensmokkelaar of een reisbureau;

andere indirecte bewijzen van dezelfde aard.

8.   Verblijf van ten minste vijf maanden op het grondgebied van een lidstaat (artikel 13, lid 2)

Indirect bewijs

gedetailleerde en verifieerbare verklaringen van de verzoeker;

rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bijvoorbeeld de UNHCR;

rapportage/bevestiging van de informatie door een niet-gouvernementele organisatie, bijvoorbeeld een organisatie die zorgt voor onderdak voor behoeftigen;

rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten enz.

vingerafdrukken;

vervoerbewijzen;

hotelrekeningen;

toegangsbewijzen voor openbare of particuliere instellingen in de lidstaten;

afspraakkaarten voor arts, tandarts enz.;

gegevens die aantonen dat de verzoeker gebruik heeft gemaakt van de diensten van een mensensmokkelaar of een reisbureau;

andere indirecte bewijzen van dezelfde aard.

9.   Uitreis uit het grondgebied van de lidstaten (artikel 19, lid 2)

Indirect bewijs

gedetailleerde en verifieerbare verklaringen van de verzoeker;

rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bijvoorbeeld de UNHCR;

rapportage/bevestiging van de informatie door een andere lidstaat;

ad artikel 19, lid 2: uitreisstempel wanneer de verzoeker het grondgebied van de lidstaten gedurende ten minste drie maanden heeft verlaten;

rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten enz.

vingerafdrukken, behalve wanneer de autoriteiten deze hebben moeten nemen bij overschrijding van de buitengrens.

In dat geval gelden de vingerafdrukken als bewijs in de zin van lijst A;

vervoerbewijzen;

hotelrekeningen;

afspraakkaarten voor arts, tandarts enz. in een derde staat;

gegevens die aantonen dat de verzoeker gebruik heeft gemaakt van de diensten van een mensensmokkelaar of een reisbureau;

andere indirecte bewijzen van dezelfde aard.

II.   Verplichting tot overname of terugname door de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming

1.   Procedure voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat is lopende in de lidstaat waar het verzoek is ingediend (artikel 20, lid 5)

Indirect bewijs

verifieerbare verklaringen van de verzoeker;

rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bijvoorbeeld de UNHCR;

rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten enz.

rapportage/bevestiging van de informatie door een andere lidstaat.

2.   Lopende of eerdere verzoeken om internationale bescherming (artikel 18, lid 1, onder b), c) en d))

Indirect bewijs

verifieerbare verklaringen van de verzoeker;

rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bijvoorbeeld de UNHCR;

rapportage/bevestiging van de informatie door een andere lidstaat.

3.   Uitreis uit het grondgebied van de lidstaten (artikel 20, lid 5; artikel 19, lid 2)

Indirect bewijs

gedetailleerde en verifieerbare verklaringen van de verzoeker;

rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bijvoorbeeld de UNHCR;

rapportage/bevestiging van de informatie door een andere lidstaat;

uitreisstempel wanneer de verzoeker het grondgebied van de lidstaten gedurende ten minste drie maanden heeft verlaten;

rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten enz.

vingerafdrukken, behalve wanneer de autoriteiten deze hebben moeten nemen bij overschrijding van de buitengrens.

In dat geval gelden de vingerafdrukken als bewijs in de zin van lijst A;

vervoerbewijzen;

hotelrekeningen;

afspraakkaarten voor arts, tandarts enz. in een derde staat;

gegevens die aantonen dat de verzoeker gebruik heeft gemaakt van de diensten van een mensensmokkelaar of een reisbureau;

andere indirecte bewijzen van dezelfde aard.

4.   Verwijdering van het grondgebied van de lidstaten (artikel 19, lid 3)

Indirect bewijs

verifieerbare verklaringen van de verzoeker;

rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bijvoorbeeld de UNHCR;

uitreisstempel wanneer de verzoeker het grondgebied van de lidstaten gedurende ten minste drie maanden heeft verlaten;

rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten enz.

vingerafdrukken, behalve wanneer de autoriteiten deze hebben moeten nemen bij overschrijding van de buitengrens.

In dat geval gelden de vingerafdrukken als bewijs in de zin van lijst A;

vervoerbewijzen;

hotelrekeningen;

afspraakkaarten voor arts, tandarts enz.;

gegevens die aantonen dat de verzoeker gebruik heeft gemaakt van de diensten van een mensensmokkelaar of een reisbureau;

andere indirecte bewijzen van dezelfde aard.

BIJLAGE III

Image

Image

BIJLAGE IV

Image

BIJLAGE V

Image

BIJLAGE VI

Image

Image

BIJLAGE VII

Image

Image

BIJLAGE VIII

Image

Image

Image

BIJLAGE IX

Image

Image

BIJLAGE X

DEEL A

INFORMATIE OVER DE DUBLINVERORDENING VOOR PERSONEN DIE OM INTERNATIONALE BESCHERMING VERZOEKEN, CONFORM ARTIKEL 4 VAN VERORDENING (EU) Nr. 604/2013 (2)

U heeft ons gevraagd u te beschermen omdat u van mening bent dat u gedwongen was uw eigen land te verlaten als gevolg van vervolging, oorlog of risico op ernstige schade. In de wetgeving wordt dat een „verzoek om internationale bescherming” genoemd en zelf bent u een „verzoeker”. Personen die bescherming wensen, worden vaak „asielzoekers” genoemd.

Het feit dat u hier asiel heeft aangevraagd, betekent niet dat wij uw verzoek hier zullen behandelen. Welk land uw verzoek zal behandelen, wordt bepaald in het kader van een procedure die is neergelegd in een EU-wetgevingsinstrument dat bekend staat als de „Dublinverordening”. Volgens dat instrument is slechts één land verantwoordelijk voor de behandeling van uw verzoek.

Dat instrument wordt toegepast in een geografische regio die 32 landen omvat (3). In deze brochure worden deze 32 landen aangeduid als de „Dublinlanden”.

Indien er in deze folder iets is wat u niet begrijpt, vraag dan uitleg aan onze autoriteiten.

Voorafgaand aan het onderzoek van uw asielverzoek, moeten wij nagaan of wij dan wel een ander land verantwoordelijk zijn voor de behandeling van dat verzoek — wij noemen dat een „Dublinprocedure”. In het kader van de Dublinprocedure wordt niet nagegaan wat de reden is voor uw asielverzoek. Er wordt alleen bepaald welk land verantwoordelijk is voor het nemen van een besluit over uw asielverzoek.

Hoe lang duurt het voordat er een besluit is over welk land mijn verzoek zal onderzoeken?

Hoe lang duurt het voordat mijn verzoek wordt behandeld?

Indien onze autoriteiten besluiten dat wij verantwoordelijk zijn voor uw asielverzoek, betekent dit dat u in ons land kunt blijven en dat uw verzoek hier zal worden behandeld. Uw verzoek zal dan onmiddellijk in behandeling worden genomen.

Indien wij besluiten dat een ander land verantwoordelijk is voor uw verzoek, zullen wij u zo spoedig mogelijk naar dat land zenden zodat uw verzoek daar kan worden onderzocht. De gehele Dublinprocedure kan, totdat u aan dat land wordt overgedragen, onder normale omstandigheden tot elf maanden in beslag nemen. Uw asielverzoek zal vervolgens worden behandeld in het verantwoordelijke land. De lengte van de procedure kan wijzigen wanneer u zich verbergt voor de autoriteiten, wanneer u gevangen wordt gezet of in bewaring wordt gehouden of wanneer u beroep instelt tegen het overdrachtsbesluit. Indien u in een van deze situaties verkeert, zult u specifieke informatie krijgen over de voor u geldende termijnen. Indien u in bewaring wordt gehouden, zult u in kennis worden gesteld van de redenen voor de bewaring en van de rechtsmiddelen die u ter beschikking staan.

Hoe wordt bepaald welk land verantwoordelijk is voor mijn verzoek?

Volgens de wetgeving kan een land om diverse redenen verantwoordelijk zijn voor de behandeling van uw verzoek. Deze redenen zijn in volgorde van belangrijkheid in de wetgeving opgenomen, te beginnen met de omstandigheid dat er een gezinslid van de verzoeker in dat Dublinland aanwezig is; de omstandigheid dat u nu of in het verleden een door een Dublinland afgegeven visum of verblijfsvergunning heeft/heeft gehad; of de omstandigheid dat u, legaal of illegaal, naar of door een ander Dublinland bent gereisd.

Het is belangrijk dat u ons zo spoedig mogelijk meedeelt of u gezinsleden heeft in een ander Dublinland. Indien uw echtgenoot, echtgenote of kind in een ander Dublinland asiel heeft aangevraagd of internationale bescherming heeft gekregen, kan dat land verantwoordelijk zijn voor de behandeling van uw asielverzoek.

Wij kunnen besluiten uw verzoek hier te behandelen, zelfs indien wij volgens de criteria van de Dublinverordening daarvoor niet verantwoordelijk zijn. Wij zullen u niet naar een land zenden wanneer vaststaat dat uw mensenrechten daar kunnen worden geschonden.

Wat indien ik niet naar een ander land wil gaan?

U heeft de mogelijkheid te zeggen dat u het niet eens bent met het besluit u naar een ander Dublinland te zenden en u kunt dat besluit aanvechten bij een rechterlijke instantie. U kunt ook vragen in dit land te blijven tot er een beslissing is genomen over uw beroep of bezwaar.

Indien u afziet van uw asielverzoek en naar een ander Dublinland verhuist, zult u waarschijnlijk worden teruggezonden naar ons land of het verantwoordelijke land.

Daarom is het belangrijk dat u, zodra u asiel heeft aangevraagd, hier blijft totdat wij hier hebben besloten 1) wie er verantwoordelijk is voor de behandeling van uw asielverzoek en/of 2) om uw asielverzoek hier te behandelen.

Opgelet: indien wij van mening zijn dat u zult trachten te vluchten of dat u zich zult trachten te verbergen omdat u niet wilt dat wij u naar een ander land zenden, kunt u in bewaring worden genomen (een gesloten centrum). In dat geval heeft u recht op een wettelijke vertegenwoordiger en zullen wij u op de hoogte brengen van uw andere rechten, met inbegrip van het recht beroep in te stellen tegen uw bewaring.

Waarom worden mijn vingerafdrukken genomen?

Wanneer u een asielverzoek indient en u 14 jaar of ouder bent, worden uw vingerafdrukken genomen en worden deze toegezonden aan een gegevensbank met vingerafdrukken, „Eurodac” genaamd. U moet meewerken met deze procedure — u bent wettelijk verplicht om uw vingerafdrukken te laten nemen.

Indien uw vingerafdrukken van slechte kwaliteit zijn, bijvoorbeeld wanneer u opzettelijk uw vingers heeft beschadigd, zullen uw vingerafdrukken later opnieuw worden genomen.

Uw vingerafdrukken zullen worden gecontroleerd in Eurodac om na te gaan of u reeds eerder asiel heeft aangevraagd dan wel of er aan een grens reeds eerder vingerafdrukken van u zijn genomen. Dit helpt te bepalen welk Dublinland verantwoordelijk is voor de behandeling van uw asielverzoek.

Uw vingerafdrukken mogen ook worden gecontroleerd met behulp van het visuminformatiesysteem (VIS); dat is een gegevensbank met informatie over in het Schengengebied afgegeven visa. Indien u een geldig of verlopen visum voor een ander Dublinland heeft, kunt u naar dat land worden gezonden met het oog op de behandeling van uw verzoek om internationale bescherming.

Wanneer u een asielverzoek heeft ingediend, zullen uw vingerafdrukgegevens gedurende tien jaar in Eurodac worden opgeslagen — na 10 jaar zullen zij automatisch worden gewist uit Eurodac. Indien uw asielverzoek wordt ingewilligd, blijven uw vingerafdrukken in de gegevensbank totdat zij automatisch worden gewist. Wanneer u een burger van een Dublinland wordt, worden uw vingerafdrukken op dat moment gewist. Uw vingerafdrukken en de geslachtsaanduiding worden opgeslagen in Eurodac — uw naam, foto, geboortedatum en nationaliteit worden niet toegezonden aan de Eurodac-gegevensbank, maar kunnen wel worden opgeslagen in een nationale gegevensbank.

U kunt ons op een later tijdstip altijd vragen welke gegevens wij van u in Eurodac hebben opgeslagen. Indien u van mening bent dat de gegevens onjuist zijn of niet mogen worden opgeslagen, kunt u vragen dat zij worden verbeterd of verwijderd. Informatie over de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de verwerking (of controle) van uw gegevens in dit land en over de gegevensbeschermingsautoriteiten is hieronder te vinden.

Eurodac wordt beheerd door een agentschap van de Europese Unie, namelijk eu-LISA. Uw gegevens mogen uitsluitend worden gebruikt voor de doeleinden die zijn omschreven in de wetgeving. Alleen het centraal systeem van Eurodac krijgt uw gegevens. Indien u later asiel aanvraagt in een ander Dublinland, zullen uw vingerafdrukken ter verificatie naar dat land worden gezonden. De in Eurodac opgeslagen gegevens zullen niet worden gedeeld met landen of organisaties van buiten het Dublingebied.

Vanaf 20 juli 2015 kunnen uw vingerafdrukgegevens worden geraadpleegd door autoriteiten zoals de politie en de Europese Politiedienst (Europol) die kunnen vragen toegang te krijgen tot de Eurodac-gegevensbank met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van ernstige misdrijven en terrorisme.

Wat zijn mijn rechten in afwachting dat het verantwoordelijke land een besluit neemt over mijn asielverzoek?

U heeft het recht in ons land te blijven indien wij verantwoordelijk zijn voor de behandeling van uw asielverzoek, of, indien een ander land verantwoordelijk is, totdat u aan dat land wordt overgedragen. Indien ons land verantwoordelijk is voor de behandeling van uw asielverzoek, heeft u het recht om hier te blijven ten minste totdat een eerste besluit over uw asielverzoek is genomen. U kunt ook aanspraak maken op materiële opvangvoorzieningen, bijvoorbeeld onderdak, voeding enz., alsmede op medische basiszorg en medische spoedhulp. U krijgt de gelegenheid om ons mondeling en/of schriftelijk informatie te verstrekken over uw situatie en de aanwezigheid van gezinsleden op het grondgebied van de Dublinlanden en om daarbij uw moedertaal te gebruiken of een andere taal die u goed spreekt (indien nodig heeft u ook recht op een tolk). U ontvangt ook een afschrift van het besluit houdende uw overdracht aan een ander land. U kunt ons ook om nadere informatie verzoeken en/of contact opnemen met het bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen (UNHCR) in dit land.

Indien wij van mening zijn dat een ander land verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de behandeling van uw verzoek, zult u nadere informatie ontvangen over die procedure en over de wijze waarop deze procedure u en uw rechten beïnvloedt (4).

Contactinformatie, meer bepaald: (aanvullen met specifieke informatie over de betrokken lidstaat)

adres en contactgegevens van de asielautoriteit;

gegevens van de nationale toezichthoudende autoriteit;

identiteit van degene die in het kader van Eurodac voor de verwerking verantwoordelijk is en van zijn/haar vertegenwoordiger;

contactgegevens van het bureau van de voor de verwerking verantwoordelijke;

contactgegevens van het lokale UNHCR-bureau (in voorkomend geval);

contactgegevens van rechtsbijstandsverleners/vluchtelingenorganisaties;

contactgegevens van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).

DEEL B

DE DUBLINPROCEDURE — INFORMATIE VOOR PERSONEN DIE OM INTERNATIONALE BESCHERMING VERZOEKEN EN ZICH IN EEN DUBLINPROCEDURE BEVINDEN, CONFORM ARTIKEL 4 VAN VERORDENING (EU) Nr. 604/2013 (5)

U heeft deze brochure gekregen omdat u in dit land of een ander Dublinland internationale bescherming (asiel) heeft aangevraagd en de autoriteiten hier redenen hebben om aan te nemen dat een ander land verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de behandeling van uw verzoek.

Wij zullen bepalen welk land verantwoordelijk is via een procedure die is neergelegd in een EU-wetgevingsinstrument dat bekend staat als de „Dublinverordening”. Deze procedure wordt de „Dublinprocedure” genoemd. Met deze brochure wordt getracht een antwoord te geven op de meest voorkomende vragen over deze procedure.

Indien er iets is wat u niet begrijpt, vraag dan uitleg aan de autoriteiten.

Waarom ben ik aan de Dublinprocedure onderworpen?

De Dublinverordening is van toepassing in een geografische regio die 32 landen omvat. De „Dublinlanden” zijn: Oostenrijk, België, Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Tsjechië, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden en de vier bij het Dublinsysteem „betrokken” landen (Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein).

In het kader van de Dublinprocedure wordt bepaald welk land als enig land verantwoordelijk is voor de behandeling van uw asielverzoek. Dit betekent dat ons land u kan overdragen aan een ander land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van uw verzoek.

De Dublinprocedure heeft een tweeledig doel:

waarborgen dat uw asielverzoek aankomt bij de autoriteit van het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling ervan;

ervoor zorgen dat u niet in verschillende landen een asielverzoek indient met als doel uw verblijf in de Dublinlanden te verlengen.

Totdat is besloten welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van uw verzoek, zullen onze autoriteiten uw verzoek niet nader onderzoeken.

OPGELET: u wordt niet geacht naar een ander Dublinland te verhuizen. Indien u naar een ander Dublinland verhuist, zult u worden teruggezonden naar hier of naar een land waar u reeds eerder asiel heeft aangevraagd. Indien u hier afziet van uw verzoek, zal dat niet leiden tot een wijziging van het verantwoordelijke land. Indien u zich verbergt of indien u vlucht, bestaat het gevaar dat u in bewaring wordt genomen.

Indien u zich in het verleden in een van de Dublinlanden heeft opgehouden en u sindsdien het Dublingebied heeft verlaten voordat u naar dit land bent gekomen, moet u ons dat meedelen. Dat kan van belang zijn voor de bepaling van het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van uw verzoek. Er kan u worden gevraagd te bewijzen dat u zich een periode buiten de Dublinlanden hebt opgehouden, bijvoorbeeld een stempel in uw paspoort, een terugkeer- of verwijderingsbesluit of officiële documenten waaruit blijkt dat u buiten de Dublinlanden heeft gewoond of gewerkt.

Welke informatie moet ik aan de autoriteiten meedelen? Hoe kan ik deze informatie aan de autoriteiten meedelen?

Wij zullen waarschijnlijk een onderhoud met u hebben teneinde te kunnen bepalen welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van uw asielverzoek. Tijdens dat onderhoud zullen wij toelichting geven over de „Dublinprocedure”. U moet ons alle informatie verstrekken die u heeft over de aanwezigheid van gezins- of familieleden in één van de Dublinlanden, alsmede eventuele andere informatie die volgens u relevant kan zijn voor het bepalen van het verantwoordelijke land (hieronder wordt gedetailleerd aangegeven wat onder relevante informatie wordt verstaan). U moet ons ook alle in uw bezit zijnde documenten of stukken die relevante informatie bevatten, verstrekken.

Gelieve ons alle relevante informatie mee te delen teneinde ons te helpen bepalen welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van uw verzoek.

Het onderhoud wordt gevoerd in een taal die u begrijpt of redelijkerwijs geacht wordt te begrijpen en waarin u kunt communiceren.

Indien u de gebruikte taal niet begrijpt, kunt u verzoeken om een tolk, die u kan helpen bij de communicatie. De tolk mag alleen tolken wat door u en de gesprekspartner wordt gezegd. De tolk mag daarbij zijn of haar persoonlijk standpunt niet weergeven. Indien u de tolk moeilijk kunt begrijpen, moet u ons dat zeggen en/of moet u dat melden aan uw advocaat.

Het onderhoud is vertrouwelijk. Dit betekent dat de door u verstrekte informatie, waaronder het feit dat u asiel heeft aangevraagd, niet zal worden toegezonden aan personen of autoriteiten in uw land van herkomst die op enigerlei wijze schade kunnen berokkenen aan u of uw gezinsleden die zich nog steeds in dat land bevinden.

Het recht op een onderhoud kan u alleen worden ontzegd indien u deze informatie reeds op een andere wijze heeft verstrekt, nadat u toelichting is gegeven over de Dublinprocedure en de gevolgen ervan voor uw situatie. Indien er geen onderhoud heeft plaatsgevonden, kunt u verzoeken om aanvullende schriftelijke informatie die relevant is voor het bepalen van het land dat verantwoordelijk is voor uw verzoek.

Hoe zullen de autoriteiten bepalen welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van mijn verzoek?

Een land kan om diverse redenen verantwoordelijk zijn voor de behandeling van uw verzoek. Deze redenen worden toegepast volgens een in de wetgeving vastgestelde volgorde van belangrijkheid. Indien een reden niet relevant is, wordt de volgende in aanmerking genomen enz.

De redenen hebben betrekking op de volgende factoren, in volgorde van belangrijkheid:

een van uw gezinsleden (echtgenoot of echtgenote, kinderen jonger dan 18 jaar) heeft internationale bescherming gekregen of asiel aangevraagd in een ander Dublinland.

Bijgevolg is het belangrijk dat u ons ervan op de hoogte brengt dat u in een ander Dublinland gezinsleden heeft en zulks voordat er een eerste besluit over uw asielverzoek is genomen. Indien u met uw gezinsleden in hetzelfde land wilt worden samengebracht, moet u samen met uw gezinsleden schriftelijk verklaren dat te wensen;

aan u werd eerder een visum of een verblijfsvergunning afgegeven door een ander Dublinland;

uw vingerafdrukken werden genomen in een ander Dublinland (en opgeslagen in de Europese Eurodac-gegevensbank (6));

er zijn bewijzen dat u in een ander Dublinland bent geweest of dat u door dat land bent gereisd, ook al zijn uw vingerafdrukken daar niet genomen.

Wat indien ik van iemand afhankelijk ben of indien iemand afhankelijk is van mij?

U kunt worden herenigd in het land van uw moeder, vader, kind, broer of zuster, indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

zij verblijven legaal in een van de Dublinlanden;

iemand van jullie is zwanger, of heeft een pasgeboren kind, of is ernstig ziek of heeft een zware handicap of is bejaard;

iemand van jullie is afhankelijk van de andere, die in staat is voor hem of haar te zorgen.

Het land waar uw kind, broer of zuster, of ouder verblijft, moet normalerwijze aanvaarden verantwoordelijk te zijn voor de behandeling van uw verzoek, mits er in het land van herkomst familiebanden bestonden. Ook zal u worden gevraagd schriftelijk aan te geven dat u beiden wenst te worden herenigd.

U kunt om hereniging vragen indien u zich reeds bevindt in het land waar uw kind, broer of zuster, of ouder zich bevindt, of indien u zich in een ander land bevindt dan dat waar uw familieleden verblijven. In dat tweede geval betekent dit dat u naar dat land zult moeten reizen, tenzij uw gezondheidstoestand u belet een langdurige reis te maken.

Naast deze mogelijkheid, kunt u tijdens de asielprocedure altijd vragen of u zich bij een familielid mag voegen om redenen van humanitaire aard, op grond van familiebanden of op culturele gronden. Indien dat wordt aanvaard, is het mogelijk dat u moet verhuizen naar het land waar uw familielid zich bevindt. In een dergelijk geval zal u ook worden gevraagd daarmee schriftelijk in te stemmen. Het is belangrijk dat u ons in kennis stelt van eventuele redenen van humanitaire aard teneinde uw verzoek hier of in een ander land te kunnen behandelen.

Wanneer banden, afhankelijkheid of humanitaire kwesties aan de orde worden gesteld, kan u worden gevraagd nadere toelichting te verstrekken of bewijs te leveren ter ondersteuning van uw verklaringen.

Wat indien ik ziek ben of bijzondere behoeften heb?

Teneinde u adequate medische verzorging of behandeling te kunnen geven, moeten onze autoriteiten weten of u bijzondere behoeften heeft, waaronder medische, en in het bijzonder of u:

een handicap heeft,

zwanger bent,

een ernstige ziekte heeft,

werd blootgesteld aan foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld.

Indien u ons uw medische gegevens meedeelt en er wordt besloten u naar een ander land te zenden, zullen wij u vragen of wij uw medische gegevens mogen delen met het land waarnaar u wordt gezonden. Indien u daarvoor geen toestemming verleent, mogen uw medische gegevens niet worden doorgegeven, maar dat belet niet dat u zult worden overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat. Opgelet: indien u niet instemt met de doorgifte van uw medische gegevens aan het andere land, zal dat land geen rekening kunnen houden met uw bijzondere behoeften.

Wij wijzen erop dat uw medische gegevens altijd uiterst vertrouwelijk zullen worden behandeld door beroepsbeoefenaars die aan een geheimhoudingsplicht zijn onderworpen.

Hoe lang duurt het voordat er een besluit is over welk land mijn verzoek zal behandelen? Hoe lang duurt het voordat mijn verzoek is behandeld?

Indien de autoriteiten in dit land besluiten dat wij verantwoordelijk zijn voor uw asielverzoek, betekent dit dat u in ons land kunt blijven en dat uw verzoek hier zal worden behandeld.

Wat gebeurt er als een ander land dan het land waar ik mij bevind, verantwoordelijk is voor de behandeling van mijn verzoek?

Indien wij van mening zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van uw verzoek, zullen wij dat land binnen drie maanden na de datum van indiening van uw verzoek in ons land vragen die verantwoordelijkheid te aanvaarden.

Indien de verantwoordelijkheid van een ander land echter is komen vast te staan op basis van uw vingerafdrukgegevens, wordt het verzoek aan het andere land toegezonden binnen twee maanden vanaf het ogenblik dat de resultaten van Eurodac zijn verkregen.

Indien het de eerste keer is dat u asiel heeft aangevraagd in een Dublinland, maar er reden is om aan te nemen dat een ander Dublinland uw asielverzoek moet behandelen, zullen wij dat ander land vragen uw zaak „over te nemen”.

Het land waaraan ons verzoek is gericht, moet antwoorden binnen twee maanden na de ontvangst ervan. Indien dat land niet binnen deze termijn antwoordt, betekent dit dat het aanvaardt verantwoordelijk te zijn voor uw verzoek.

Indien u reeds asiel heeft aangevraagd in een ander Dublinland dan het land waar u zich nu bevindt, zullen wij dat ander land verzoeken „u terug te nemen”.

Het land waaraan ons verzoek is gericht, moet antwoorden binnen één maand na de ontvangst ervan of binnen twee weken indien het verzoek was gebaseerd op Eurodac-gegevens. Indien dat land niet binnen deze termijn antwoordt, betekent dit dat het aanvaardt verantwoordelijk te zijn voor uw verzoek en dat het ermee instemt u terug te nemen.

Indien u in ons land echter geen asiel heeft aangevraagd en uw eerder asielverzoek in een ander land bij definitieve beslissing is afgewezen, kunnen wij ofwel het verantwoordelijke land vragen u terug te nemen ofwel u doen terugkeren naar uw land van herkomst of van vaste woonplaats of naar een veilig derde land (7).

Indien een ander land aanvaardt dat het verantwoordelijk is voor de behandeling van uw verzoek, wordt u in kennis gesteld van ons besluit om:

uw asielverzoek niet in dit land te behandelen en

u over te dragen aan het verantwoordelijke land.

Uw overdracht vindt plaats binnen zes maanden na de datum waarop het andere land heeft aanvaard verantwoordelijk te zijn, of, indien u beslist om het besluit aan te vechten, binnen zes maanden na de datum waarop een rechterlijke instantie beslist dat u naar dat land mag worden gezonden. Deze termijn kan worden verlengd indien u vlucht of indien u gevangen wordt gezet.

Indien u in dit land in het kader van de Dublinprocedure in bewaring wordt gehouden/in een gesloten centrum wordt geplaatst, gelden er kortere termijnen (voor meer informatie: zie het specifieke hoofdstuk over bewaring).

Het verantwoordelijke land zal u behandelen als een asielzoeker en u zal aanspraak kunnen maken op alle daarmee verband houdende rechten. Indien u in dat land voorheen nooit asiel heeft aangevraagd, zult u de gelegenheid krijgen om na uw aankomst een verzoek in te dienen.

Wat indien ik het niet eens ben met het besluit om mij naar een ander land te zenden?

U heeft de mogelijkheid te zeggen dat u het niet eens bent met het besluit om u naar een ander Dublinland te zenden. Dit heet een „beroep” of „bezwaar”.

U kunt ook vragen dat de overdracht wordt opgeschort tijdens de beroeps- of bezwaarprocedure.

Aan het einde van deze brochure staat vermeld met welke autoriteiten u contact kunt opnemen om in dit land een besluit aan te vechten.

Wanneer u het officiële overdrachtsbesluit van de autoriteiten ontvangt, heeft u [x dagen  (8)] om beroep in te stellen bij [naam van de beroepsinstantie  (9)]. Het is zeer belangrijk dat u het besluit binnen de gestelde termijn aanvecht (beroep of bezwaar).

Terwijl uw beroep of bezwaar wordt behandeld, kunt u in dit land blijven. Of  (10)

Uw overdracht wordt [y dagen  (11)] opgeschort totdat een rechterlijke instantie heeft beslist of het voor u veilig is om in het verantwoordelijke land te blijven terwijl uw beroep wordt behandeld. Of

U kunt binnen [y dagen  (12)] vragen dat uw overdracht wordt opgeschort terwijl uw beroep wordt behandeld. Een rechterlijke instantie zal snel een beslissing nemen over dit verzoek. Indien de opschorting wordt geweigerd, zullen u de redenen voor die weigering worden meegedeeld.

Tijdens deze procedure heeft u recht op rechtsbijstand en, indien nodig, taalkundige bijstand. Rechtsbijstand houdt in dat u recht heeft op ondersteuning door een advocaat, die uw documenten zal opstellen en u zal vertegenwoordigen bij een rechterlijke instantie.

U kunt verzoeken om kosteloze rechtsbijstand indien u de betrokken kosten niet zelf kunt betalen. Informatie over organisaties die rechtsbijstand verlenen, vindt u aan het einde van deze brochure.

Kan ik in bewaring worden genomen?

Er kunnen andere redenen zijn om u in bewaring te nemen, maar in het kader van de Dublinprocedure kunt u alleen in bewaring worden genomen indien onze autoriteiten van mening zijn dat er een ernstig risico is dat u zou vluchten omdat u niet naar een ander Dublinland wilt worden gezonden.

Wat betekent dat?

Indien onze autoriteiten van mening zijn dat er een ernstig risico is dat u zou vluchten — bijvoorbeeld omdat u dat in het verleden al heeft gedaan of omdat u zich niet houdt aan de aan u opgelegde verplichtingen tot aanmelding enz. — kunnen zij u op gelijk welk ogenblik tijdens de Dublinprocedure in bewaring nemen. De redenen waarom u in bewaring kunt worden genomen zijn neergelegd in de wetgeving. Er kunnen geen andere redenen dan die redenen worden aangevoerd om u in bewaring te nemen.

U heeft het recht schriftelijk in kennis te worden gesteld van de redenen waarom u in bewaring wordt gehouden, alsook de mogelijkheid om het bevel tot bewaring aan te vechten. U heeft ook recht op rechtsbijstand indien u het bevel tot bewaring wenst aan te vechten.

Indien u tijdens de Dublinprocedure in bewaring wordt gehouden, ziet het tijdschema van de procedure er voor u als volgt uit:

wij zullen het andere land binnen één maand na de indiening van uw asielverzoek vragen of het aanvaardt verantwoordelijk te zijn;

het land waaraan ons verzoek is gericht, moet binnen twee weken na de ontvangst ervan antwoorden;

uw overdracht moet worden uitgevoerd binnen zes weken na de aanvaarding van het verzoek door het verantwoordelijke land. Indien u het overdrachtsbesluit aanvecht, gaat de termijn van zes weken in op het ogenblik dat de autoriteiten of een rechterlijke instantie beslissen dat het veilig is om u naar het verantwoordelijke land te zenden terwijl uw beroep wordt behandeld.

Indien wij de termijnen voor de toezending van het verzoek of voor de uitvoering van uw overdracht niet in acht nemen, wordt de bewaring met het oog op uw overdracht in het kader van de Dublinverordening beëindigd. In dat geval zijn de hierboven genoemde normale termijnen van toepassing.

Wat gebeurt er met de persoonlijke informatie die ik heb verstrekt? Hoe weet ik dat deze informatie niet zal worden misbruikt?

De autoriteiten van de Dublinlanden mogen de gegevens die u tijdens de Dublinprocedure heeft verstrekt uitsluitend uitwisselen om te voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de Dublin- en de Eurodac-verordening. Tijdens de gehele Dublinprocedure heeft u het recht op bescherming van al uw persoonsgegevens en van de informatie die u heeft verstrekt over uzelf, uw gezinssituatie enz. Uw gegevens mogen uitsluitend worden gebruikt voor de doeleinden die zijn omschreven in de wetgeving.

U heeft een recht van toegang:

tot uw eigen persoonsgegevens. U heeft het recht te vragen dat gegevens, waaronder Eurodac-gegevens, worden verbeterd wanneer ze onjuist zijn of worden verwijderd wanneer ze onrechtmatig zijn verwerkt;

tot de informatie over de wijze waarop u kunt vragen uw gegevens, waaronder Eurodac-gegevens, te verbeteren of te verwijderen. Dit omvat de contactgegevens van de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de Dublinprocedure, en van de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten die bevoegd zijn kennis te nemen van verzoeken betreffende de bescherming van persoonsgegevens.

BIJLAGE XI

INFORMATIE VOOR NIET-BEGELEIDE KINDEREN DIE OM INTERNATIONALE BESCHERMING VERZOEKEN, CONFORM ARTIKEL 4 VAN VERORDENING (EU) nr. 604/2013  (13)

Wij hebben u deze brochure gegeven omdat u hebt aangegeven dat u bescherming nodig heeft en dat u jonger dan 18 jaar bent. Indien u jonger dan 18 jaar bent, wordt u als kind aangemerkt. U zult merken dat de autoriteiten u ook zullen aanduiden als „minderjarige”, wat hetzelfde betekent als kind. De „autoriteiten” zijn de personen die verantwoordelijk zijn voor het nemen van een besluit over uw verzoek om bescherming.

Indien u bescherming zoekt omdat u in uw land van herkomst angst had, noemen wij dat „asiel aanvragen”. Asiel is een plaats die bescherming en veiligheid biedt.

Wanneer u in een formeel verzoek asiel aanvraagt aan de autoriteiten, wordt dat in de wetgeving een „verzoek om internationale bescherming” genoemd. De persoon die bescherming aanvraagt is een „verzoeker”. Soms zult u ook een „asielzoeker” worden genoemd.

Uw ouders zouden bij u moeten zijn, maar indien dat niet het geval is of indien u onderweg van hen bent gescheiden, bent u een „niet-begeleide minderjarige”.

In dat geval ZULLEN WIJ EEN „VERTEGENWOORDIGER” AANWIJZEN, DIE EEN VOLWASSENE IS DIE U TIJDENS DE PROCEDURE ZAL HELPEN. HIJ OF ZIJ ZAL U HELPEN UW VERZOEK IN TE DIENEN EN KAN U VERGEZELLEN WANNEER U MET DE AUTORITEITEN MOET SPREKEN. U KUNT MET UW VERTEGENWOORDIGER SPREKEN OVER UW PROBLEMEN EN ANGSTEN. UW VERTEGENWOORDIGER MOET ERVOOR ZORGEN DAT UW BELANGEN VOOROP STAAN, D.W.Z. DAT ER REKENING WORDT GEHOUDEN MET UW BEHOEFTEN, VEILIGHEID, WELZIJN, SOCIALE ONTWIKKELING EN MENING. UW VERTEGENWOORDIGER ZAL OOK NAGAAN OF GEZINSHERENIGING MOGELIJK IS.

INDIEN ER IETS IS WAT U NIET BEGRIJPT, VRAAG DAN HULP AAN UW VERTEGENWOORDIGER OF ONZE AUTORITEITEN!

HOEWEL U IN DIT LAND ASIEL HEEFT AANGEVRAAGD, KAN HET ZIJN DAT EEN ANDER LAND UW VERZOEK OM BESCHERMING MOET BEHANDELEN.

Slechts een enkel land kan verantwoordelijk zijn voor de behandeling van uw verzoek om bescherming. Dat is vastgesteld in een wetgevingsinstrument dat de „Dublinverordening” wordt genoemd. Krachtens dat instrument moeten wij bepalen of ons land dan wel een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van dat verzoek - wij noemen dat een „Dublinprocedure”.

Dat instrument wordt toegepast in een geografische regio die 32 landen (14) omvat. In deze brochure worden deze 32 landen aangeduid als de „Dublinlanden”.

VLUCHT NIET VOOR DE AUTORITEITEN OF NAAR EEN ANDER DUBLINLAND. SOMMIGE PERSONEN ZULLEN U MISSCHIEN ZEGGEN DAT U DAT MOET DOEN. INDIEN IEMAND U ZEGT TE VLUCHTEN OF DAT U MET HEM OF HAAR WEG MOET GAAN, ZEG DAT DAN ONMIDDELLIJK AAN UW VERTEGENWOORDIGER OF AAN DE OVERHEIDSINSTANTIES.

NEEM ZO SPOEDIG MOGELIJK CONTACT OP MET DE OVERHEIDSINSTANTIES INDIEN:

u alleen bent en u denkt dat uw moeder, vader, broer of zuster, tante  (15), oom  (16), grootmoeder of grootvader zich mogelijkerwijze ophoudt in een van de andere 32 Dublinlanden.

Indien dat het geval is, wilt u met hen samenwonen?

Bent u met iemand anders naar dit land gereisd? Zo ja, met wie?

Bent u reeds eerder in een van de andere 32 „Dublinlanden” geweest?

Zijn uw vingerafdrukken genomen in een ander Dublinland (vingerafdrukken zijn beelden van uw vingers aan de hand waarvan wij u kunnen identificeren)?

Heeft u reeds asiel aangevraagd in een ander Dublinland?

HET IS ZEER BELANGRIJK DAT U MEEWERKT MET DE OVERHEIDSINSTANTIES EN DAT U HEN ALTIJD DE WAARHEID VERTELT.

In het kader van het Dublinsysteem kunt u worden geholpen wanneer u niet wordt begeleid door een ouder en u om bescherming verzoekt.

Indien wij voldoende gegevens over hen hebben, zullen wij op zoek gaan naar uw ouders of familieleden in de Dublinlanden. Indien wij ze kunnen vinden, zullen wij u proberen samen te brengen in het land waar uw ouders of familieleden zich bevinden. Dat land zal dan verantwoordelijk zijn voor de behandeling van uw verzoek om bescherming.

Indien u alleen bent en u geen gezins- of familieleden in een ander Dublinland heeft, is het zeer waarschijnlijk dat uw verzoek in dit land zal worden behandeld.

Wij kunnen ook besluiten uw verzoek hier te behandelen, zelfs indien krachtens de wet een ander land verantwoordelijk zou kunnen zijn. Wij kunnen dat doen om redenen van humanitaire aard, op grond van familiebanden of op culturele gronden.

Tijdens deze procedure zullen wij altijd handelen in uw belang, en wij zullen u niet naar een land zenden wanneer vaststaat dat uw mensenrechten daar kunnen worden geschonden.

Wat betekent het dat wij altijd moeten handelen in uw belang? Dit betekent dat wij:

altijd moeten nagaan of het mogelijk is u in hetzelfde land samen te brengen met uw familie;

ervoor moeten zorgen dat u veilig bent, met name voor personen die u slecht willen behandelen/u schade willen berokkenen;

ervoor moeten zorgen dat u in een veilige en gezonde omgeving kunt opgroeien, dat u voedsel en onderdak krijgt en dat in uw sociale ontwikkelingsbehoeften wordt voorzien;

met uw standpunten rekening moeten houden — bijvoorbeeld de kwestie of u met een familielid wilt samenwonen of liever niet.

UW LEEFTIJD

Personen van meer dan 18 jaar zijn „volwassenen”. Zij worden anders behandeld dan kinderen en jongeren („minderjarigen”).

Vertel de waarheid over uw leeftijd.

Indien u in het bezit bent van een document waaruit uw leeftijd blijkt, verstrek dat dan aan de autoriteiten. Indien de autoriteiten twijfels hebben over uw leeftijd, is het mogelijk dat een arts u zal onderzoeken om na te gaan of u jonger of ouder bent dan 18 jaar. Vooraleer een medisch onderzoek kan plaatsvinden, moet u en/of uw vertegenwoordiger daarmee instemmen.

HIERONDER ZULLEN WIJ EEN ANTWOORD TRACHTEN TE GEVEN OP DE MEEST VOORKOMENDE VRAGEN OVER DE DUBLINPROCEDURE, OVER HOE DIE PROCEDURE U KAN HELPEN EN OVER WAT U KUNT VERWACHTEN.

VINGERAFDRUKKEN — Wat is dat? Waarom worden zij genomen?

Wanneer u asiel aanvraagt en u 14 jaar of ouder bent, wordt een beeld van uw vingers genomen (een zogeheten „vingerafdruk”) en doorgezonden aan een gegevensbank met vingerafdrukken, „Eurodac” genaamd. U moet meewerken met deze procedure — eenieder die asiel aanvraagt, is wettelijk verplicht zijn/haar vingerafdrukken te laten nemen.

Uw vingerafdrukken kunnen te gelegener tijd worden gecontroleerd om na te gaan of u reeds eerder asiel heeft aangevraagd dan wel of er aan een grens reeds eerder vingerafdrukken van u zijn genomen. Indien blijkt dat u reeds eerder asiel heeft aangevraagd in een ander Dublinland, kunt u naar dat land worden gezonden indien het in uw belang is dat u naar daar gaat. Dat land zal dan verantwoordelijk zijn voor de behandeling van uw verzoek om internationale bescherming.

Uw vingerafdrukken zullen gedurende 10 jaar worden opgeslagen. Na 10 jaar zullen zij automatisch worden gewist uit de gegevensbank. Indien uw verzoek om bescherming wordt ingewilligd, blijven uw vingerafdrukken in de gegevensbank totdat zij automatisch worden gewist. Wanneer u later een burger van een Dublinland wordt, worden uw vingerafdrukken gewist. Alleen uw vingerafdrukken en de geslachtsaanduiding worden opgeslagen in Eurodac — uw naam, foto, geboortedatum en nationaliteit worden niet toegezonden aan de gegevensbank en worden daarin niet opgeslagen. Deze gegevens kunnen echter wel worden opgeslagen in onze nationale gegevensbank. De in Eurodac opgeslagen gegevens zullen niet worden gedeeld met landen of organisaties van buiten het Dublingebied.

Vanaf 20 juli 2015 kunnen autoriteiten zoals de politie en de Europese Politiedienst (Europol) uw vingerafdrukgegevens raadplegen en vragen toegang te krijgen tot de Eurodac-gegevensbank met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van ernstige misdrijven en terrorisme.

Welke informatie over uw situatie moet door u worden meegedeeld aan de overheidsinstanties?

Wij zullen waarschijnlijk een onderhoud met u hebben teneinde te kunnen bepalen welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van uw asielverzoek. In het kader van dat onderhoud verstrekken onze overheidsinstanties toelichting over de „Dublinprocedure” en trachten zij na te gaan of het mogelijk is u te herenigen met uw familie in een ander Dublinland.

Indien u weet dat uw ouders, broers en zusters of een familielid in een ander Dublinland zijn, vergeet dat dan niet te melden aan de persoon met wie u het onderhoud heeft. Verstrek ons zoveel mogelijk informatie teneinde ons te helpen uw familie te vinden - namen, adressen, telefoonnummers enz.

Tijdens het onderhoud kan u ook worden gevraagd of u reeds in andere Dublinlanden bent geweest. Vertel de waarheid.

Uw vertegenwoordiger kan samen met u naar het onderhoud gaan teneinde u te helpen en te ondersteunen en te doen wat het beste voor u is. Indien er enige reden is waarom u niet wilt dat uw vertegenwoordiger bij het onderhoud aanwezig is, moet u dat zeggen aan de overheidsinstanties.

BIJ DE AANVANG VAN HET ONDERHOUD VERSTREKKEN DE GESPREKSPARTNER EN UW VERTEGENWOORDIGER U TOELICHTING OVER DE PROCEDURES EN UW RECHTEN. INDIEN ER IETS IS WAT U NIET BEGRIJPT OF INDIEN U NOG ANDERE VRAGEN HEEFT, VRAAG DAN OM UITLEG!

Het onderhoud is een van uw rechten en is een belangrijk deel van de verzoekprocedure.

Het onderhoud wordt gevoerd in een taal die u begrijpt. Indien u de gebruikte taal niet begrijpt, kunt u verzoeken om een tolk, die u kan helpen bij de communicatie. De tolk mag alleen tolken wat door u en de gesprekspartner wordt gezegd. De tolk mag daarbij zijn of haar persoonlijk standpunt niet weergeven. Indien u de tolk moeilijk kunt begrijpen, moet u ons dat zeggen en/of moet u dat melden aan uw vertegenwoordiger.

Het onderhoud is vertrouwelijk. Dit betekent dat de door u verstrekte informatie, waaronder het feit dat u bescherming heeft aangevraagd in ons land, niet zal worden toegezonden aan personen of autoriteiten die op enigerlei wijze schade kunnen berokkenen aan u of uw gezinsleden die zich nog steeds in uw land van herkomst bevinden.

HET IS BELANGRIJK DAT U EN UW VERTEGENWOORDIGER OP DE HOOGTE ZIJN VAN DE IN HET KADER VAN DE DUBLINPROCEDURE GELDENDE TERMIJNEN!

Lees de antwoorden die wij hieronder geven.

Hoe lang duurt het voordat u weet of u naar een ander land moet gaan of hier kunt blijven?

Wat gebeurt er indien wordt geoordeeld dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van uw verzoek?

Indien dit uw eerste asielverzoek in een Dublinland is, zult u naar een ander land worden gezonden omdat uw moeder, vader, broer, zuster, tante, oom, grootvader of grootmoeder zich in dat land bevindt en u zich bij hem/haar/hen zult voegen om daar samen te blijven in afwachting van de behandeling van uw asielverzoek  (17).

Indien u hier geen asiel heeft aangevraagd maar u voorheen in een ander Dublinland wel asiel heeft aangevraagd, kunt u naar dat land worden teruggestuurd zodat de autoriteiten daar uw asielverzoek kunnen behandelen  (18).

In beide gevallen kan het tot vijf maanden duren vooraleer het besluit worden genomen om u over te dragen aan een ander land, hetzij vanaf het ogenblik dat u asiel heeft aangevraagd hetzij vanaf het ogenblik dat wij ervan op de hoogte zijn dat u in een ander Dublinland internationale bescherming heeft aangevraagd. De autoriteiten zullen u van dit besluit in kennis stellen zo spoedig mogelijk nadat het is vastgesteld.

Indien u in dit land geen asiel heeft aangevraagd en uw eerder asielverzoek in een ander land na een volledig onderzoek is afgewezen, kunnen wij ofwel het andere land vragen u terug te nemen ofwel u doen terugkeren naar uw land van herkomst of van vaste woonplaats of naar een veilig derde land.

Indien wij besluiten dat een ander land verantwoordelijk is voor uw asielverzoek en wanneer het aangezochte land aanvaardt voor u verantwoordelijk te zijn, zult u officieel in kennis worden gesteld van het feit dat wij uw verzoek om internationale bescherming niet zullen behandelen en dat wij u in plaats daarvan zullen overdragen aan het verantwoordelijke land.

Uw overdracht vindt plaats binnen zes maanden nadat het andere land heeft aanvaard voor u verantwoordelijk te zijn, of nadat er een definitieve beslissing is genomen over een beroep of bezwaar ingeval u het niet eens bent met uw overdracht en u beslist het overdrachtsbesluit aan te vechten (zie de onderstaande alinea’s waarin wordt uiteengezet wat dat inhoudt!). Deze termijn kan worden verlengd tot een jaar indien u gevangen wordt gezet of tot 18 maanden indien u vlucht.

Wat indien u niet naar een ander land wilt gaan?

SPREEK DAAROVER MET UW VERTEGENWOORDIGER!

Indien wij besluiten dat u voor de behandeling van uw verzoek naar een ander land moet gaan, en u het daarmee niet eens bent, kunt u het overdrachtsbesluit aanvechten. Wij noemen dat een „beroep” of „bezwaar”.

Zodra u het besluit van de autoriteiten heeft ontvangen, heeft u [x dagen  (19)] om beroep in te stellen bij [naam van de beroepsinstantie  (20)]. Het is zeer belangrijk dat u binnen die termijn beroep instelt. Uw vertegenwoordiger moet u daarbij helpen.

Terwijl uw beroep of bezwaar wordt behandeld, kunt u in dit land blijven. Of  (21)

Uw overdracht wordt [y dagen  (22)] opgeschort totdat een rechterlijke instantie heeft beslist of het voor u veilig is om in het verantwoordelijke land te blijven terwijl uw beroep wordt behandeld. Of

U kunt binnen [y dagen  (23)] vragen dat uw overdracht wordt opgeschort terwijl uw beroep wordt behandeld. Een rechterlijke instantie zal snel een beslissing nemen over dit verzoek. Indien de opschorting wordt geweigerd, zullen u de redenen voor die weigering worden meegedeeld.

Op de achterzijde van deze brochure is vermeld met welke autoriteit u contact kunt opnemen om in dit land beroep in te stellen tegen een besluit.

Tijdens de „beroepsprocedure” krijgt u toegang tot rechtsbijstand en, indien nodig, tot taalkundige bijstand van een tolk of vertaler. U kunt verzoeken om kosteloze rechtsbijstand indien u de rechtsbijstand niet zelf kunt betalen. Op de achterzijde van deze brochure vindt u de contactgegevens van organisaties die rechtsbijstand verlenen en die u kunnen helpen met het instellen van uw beroep.

BEWARING

Personen die niet vrij zijn om te reizen waarheen zij willen en die zijn ondergebracht in een gesloten gebouw dat zij niet mogen verlaten, worden in „bewaring” gehouden.

Indien u een niet-begeleide minderjarige bent, kan uw verblijf aan regels zijn onderworpen volgens welke u uw verblijfplaats „s nachts of wanneer het buiten donker is niet mag verlaten of volgens welke u degenen die voor u zorgen moet meedelen dat u ergens heengaat en wanneer u terug zult zijn. Deze regels hebben tot doel uw veiligheid te garanderen. Dat betekent niet dat u in bewaring wordt gehouden.

KINDEREN WORDEN BIJNA NOOIT IN BEWARING GENOMEN!

Wordt u in bewaring gehouden? Indien u niet zeker weet of u in bewaring wordt gehouden, vraag dan zo spoedig mogelijk uitleg aan de autoriteiten, uw vertegenwoordiger of uw juridisch adviseur (24). U kunt met hen spreken over uw situatie en, indien u in bewaring wordt gehouden, over de mogelijkheid het besluit tot bewaring aan te vechten!

Het gevaar bestaat dat u tijdens de Dublinprocedure in bewaring zult worden gehouden. Meestal is dat het geval wanneer de overheidsinstanties niet geloven dat u jonger bent dan 18 jaar en vrezen dat u zult vluchten of dat u zich zult verbergen omdat u bang bent dat u naar een ander land zult worden gezonden.

U heeft het recht schriftelijk in kennis te worden gesteld van de redenen waarom u in bewaring wordt gehouden alsook van deze wijze waarop u het bevel tot bewaring kunt aanvechten. U heeft ook recht op rechtsbijstand indien u het bevel tot bewaring wilt aanvechten; spreek dus met uw vertegenwoordiger of juridisch adviseur indien u ontevreden bent.

Indien u tijdens de Dublinprocedure in bewaring wordt gehouden, ziet het tijdschema van de procedure er voor u als volgt uit: wij moeten het andere land binnen één maand na de indiening van uw asielverzoek vragen of het aanvaardt voor u verantwoordelijk te zijn. Het aangezochte land moet binnen twee weken daarna antwoorden. Tot slot moet uw overdracht, indien u in bewaring wordt gehouden, worden uitgevoerd binnen zes weken na de aanvaarding van het verzoek door het verantwoordelijke land.

Indien u beslist het overdrachtsbesluit aan te vechten terwijl u in bewaring wordt gehouden, zijn de overheidsinstanties niet verplicht u binnen zes weken over te dragen. De overheidsinstanties zullen u dan meedelen wat uw mogelijkheden zijn.

Indien de overheidsinstanties zich niet houden aan de termijnen om een ander land te vragen of het aanvaardt voor u verantwoordelijk te zijn of indien uw overdracht niet tijdig wordt uitgevoerd, wordt uw bewaring met het oog op uw overdracht in het kader van de Dublinverordening beëindigd. In dat geval zijn de in het deel „Wat gebeurt er indien wordt geoordeeld dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van uw verzoek?” vermelde normale termijnen van toepassing.

Wat zijn uw rechten gedurende de periode waarin wij bepalen wie voor u verantwoordelijk is?

U heeft het recht in ons land te blijven indien wij verantwoordelijk zijn voor de behandeling van uw asielverzoek, of, indien een ander land verantwoordelijk is, totdat u aan dat land wordt overgedragen. Indien het land waar u zich nu bevindt verantwoordelijk is voor de behandeling van uw asielverzoek, heeft u het recht om hier te blijven ten minste totdat een eerste besluit over uw asielverzoek is genomen. U kunt ook aanspraak maken op materiële opvangvoorzieningen, bijvoorbeeld onderdak, voeding enz., alsmede op medische basiszorg en medische spoedhulp. Ook heeft u het recht om naar school te gaan.

U krijgt de gelegenheid om ons mondeling en/of schriftelijk informatie te verstrekken over uw situatie en de aanwezigheid van gezinsleden op het grondgebied van de Dublinlanden en om daarbij uw moedertaal te gebruiken of een andere taal die u goed spreekt (indien nodig heeft u ook recht op een tolk). U ontvangt ook een afschrift van het besluit houdende uw overdracht aan een ander land. U kunt ons ook om nadere informatie verzoeken en/of contact opnemen met het bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen (UNHCR) in dit land.

Uw vertegenwoordiger en de overheidsinstanties zullen u meer uitleg geven over uw rechten!

Wat gebeurt er met de persoonlijke informatie die u verstrekt? Hoe weet ik dat deze informatie niet voor verkeerde doeleinden zal worden gebruikt?

De autoriteiten van de Dublinlanden mogen de informatie die u hen tijdens de Dublinprocedure heeft verstrekt uitsluitend uitwisselen om te voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de Dublinverordening

U heeft een recht van toegang:

tot uw eigen persoonsgegevens. U heeft het recht te vragen dat gegevens worden verbeterd wanneer ze onjuist zijn of worden verwijderd wanneer ze onrechtmatig zijn verwerkt;

tot de informatie over de wijze waarop u kunt vragen uw gegevens te verbeteren of te verwijderen, met inbegrip van contactgegevens van de specifieke autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de Dublinprocedure, en van de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten die bevoegd zijn kennis te nemen van verzoeken betreffende de bescherming van persoonsgegevens.

WAAR KUNT U HULP KRIJGEN? (Aanvullen met specifieke informatie over de betrokken lidstaat, met name:)

adres en contactgegevens van de asielautoriteit;

naam, adres en contactgegevens van organisaties die zorgen voor vertegenwoordiging van niet-begeleide minderjarigen;

adres en contactgegevens van de nationale autoriteit die belast is met de bescherming van kinderen;

adres en contactgegevens van de autoriteit die verantwoordelijk is voor de Dublinprocedure;

gegevens van de nationale toezichthoudende autoriteit;

identiteit van degene die in het kader van Eurodac voor de verwerking verantwoordelijk is en van zijn/haar vertegenwoordiger;

contactgegevens van het bureau van de voor de verwerking verantwoordelijke;

het Rode Kruis en zijn rol;

contactgegevens van het lokale UNHCR-bureau (in voorkomend geval) en zijn rol;

contactgegevens van rechtsbijstandsverleners/vluchtelingenorganisaties/kinderbeschermingsorganisaties;

contactgegevens van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en haar rol.

BIJLAGE XII

INFORMATIE VOOR ONDERDANEN VAN DERDE LANDEN OF STAATLOZEN DIE ZIJN AANGEHOUDEN IN VERBAND MET HET ILLEGAAL OVERSCHRIJDEN VAN EEN BUITENGRENS, CONFORM ARTIKEL 29, LID 3, VAN VERORDENING (EU) nr. 603/2013

Wanneer u 14 jaar of ouder bent en u is aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een grens, worden uw vingerafdrukken genomen en doorgezonden aan een gegevensbank met vingerafdrukken, „Eurodac” genaamd. U moet meewerken met deze procedure — u bent wettelijk verplicht om uw vingerafdrukken te laten nemen.

Indien uw vingerafdrukken van slechte kwaliteit zijn, bijvoorbeeld wanneer u opzettelijk uw vingers heeft beschadigd, kunnen uw vingerafdrukken later opnieuw worden genomen.

Indien u in de toekomst opnieuw asiel aanvraagt, zullen uw vingerafdrukken opnieuw worden genomen. Indien u asiel aanvraagt in een ander land dan het land waar uw vingerafdrukken voor het eerst zijn genomen, kunt u worden teruggestuurd naar het eerste land waar uw vingerafdrukken zijn genomen.

Uw vingerafdrukken zullen gedurende 18 maanden worden opgeslagen — na 18 maanden zullen zij automatisch worden gewist uit de gegevensbank. Alleen uw vingerafdrukken en de geslachtsaanduiding worden opgeslagen in Eurodac — uw naam, foto, geboortedatum en nationaliteit worden niet toegezonden aan de gegevensbank en worden daarin niet opgeslagen.

U kunt het land dat uw vingerafdrukken heeft genomen op enig later tijdstip vragen om mededeling van de over u in Eurodac opgeslagen gegevens. U mag vragen dat gegevens worden verbeterd of verwijderd — zij moeten bijvoorbeeld worden verwijderd wanneer u een burger wordt van een EU-land of een geassocieerd land of wanneer u een verblijfsvergunning krijgt voor een van die landen en u geen asiel heeft aangevraagd.

Eurodac wordt beheerd door een agentschap van de Europese Unie, namelijk eu-LISA. Uw gegevens mogen uitsluitend worden gebruikt voor de doeleinden die zijn omschreven in de wetgeving. Alleen het centraal systeem van Eurodac krijgt uw gegevens. Indien u later asiel aanvraagt in een ander EU-land of geassocieerd land (25), zullen uw vingerafdrukken ter verificatie naar dat land worden gezonden. De in Eurodac opgeslagen gegevens zullen niet worden gedeeld met landen of organisaties van buiten de EU en de geassocieerde landen.

Vanaf 20 juli 2015 kunnen uw vingerafdrukgegevens worden geraadpleegd door autoriteiten zoals de politie en de Europese Politiedienst (Europol) die kunnen vragen toegang te krijgen tot de Eurodac-gegevensbank met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van ernstige misdrijven en terrorisme.

Contactgegevens (aanvullen met specifieke informatie over de betrokken lidstaat)

identiteit van degene die in het kader van Eurodac voor de verwerking verantwoordelijk is en van zijn/haar vertegenwoordiger;

contactgegevens van het bureau van de voor de verwerking verantwoordelijke;

gegevens van de nationale toezichthoudende autoriteit (gegevensbescherming).

BIJLAGE XIII

INFORMATIE VOOR ONDERDANEN VAN DERDE LANDEN OF STAATLOZEN DIE ILLEGAAL IN EEN LIDSTAAT VERBLIJVEN, CONFORM ARTIKEL 29, LID 3, VAN VERORDENING (EU) nr. 603/2013

Indien u illegaal in een „Dublinland” (26) verblijft, kunnen de autoriteiten uw vingerafdrukken nemen en deze doorsturen aan een gegevensbank met vingerafdrukken, „Eurodac” genaamd. Dat heeft als enig doel na te gaan of u al eerder asiel heeft aangevraagd. Uw vingerafdrukgegevens zullen niet worden opgeslagen in de Eurodac-gegevensbank, maar indien u al eerder asiel heeft aangevraagd in een ander land, kunt u naar dat land worden teruggestuurd.

Indien uw vingerafdrukken van slechte kwaliteit zijn, bijvoorbeeld wanneer u opzettelijk uw vingers heeft beschadigd, kunnen uw vingerafdrukken later opnieuw worden genomen.

Eurodac wordt beheerd door een agentschap van de Europese Unie, namelijk eu-LISA. Uw gegevens mogen uitsluitend worden gebruikt voor doeleinden die zijn omschreven in de wetgeving. Alleen het centraal systeem van Eurodac krijgt uw gegevens. Indien u later asiel aanvraagt in een ander Dublinland, zullen uw vingerafdrukken ook worden genomen met het oog op de toezending ervan aan Eurodac. De in Eurodac opgeslagen gegevens zullen niet worden gedeeld met landen of organisaties van buiten de EU en de geassocieerde landen.

Contactgegevens (aanvullen met specifieke informatie over de betrokken lidstaat)

identiteit van degene die in het kader van Eurodac voor de verwerking verantwoordelijk is en van zijn/haar vertegenwoordiger;

contactgegevens van het bureau van de voor de verwerking verantwoordelijke;

gegevens van de nationale toezichthoudende autoriteit (gegevensbescherming).

Indien onze autoriteiten van mening zijn dat u mogelijkerwijze om internationale bescherming heeft verzocht in een ander land dat verantwoordelijk kan zijn voor de behandeling van dat verzoek, zult u nadere informatie ontvangen over de procedure die daarop volgt en over de wijze waarop deze procedure u en uw rechten beïnvloedt (27).

(1)  Steeds in combinatie met een bewijs in de zin van lijst A.

(2)  Deze brochure dient alleen ter informatie. Het doel is om personen die om internationale bescherming verzoeken relevante informatie over de Dublinprocedure te verstrekken. De brochure creëert/behelst op zich geen rechten of juridische verplichtingen. De rechten en verplichtingen van staten en personen uit hoofde van de Dublinprocedure zijn neergelegd in Verordening (EU) nr. 604/2013.

(3)  De Dublinlanden zijn de 28 EU-lidstaten (Oostenrijk, België, Bulgarije, Kroatië, Cyprus, de Tsjechische Republiek, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden) en de 4 bij de Dublinverordening „betrokken” landen (Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein).

(4)  Deze informatie is opgenomen in deel B van deze bijlage.

(5)  Deze brochure dient alleen ter informatie. Het doel is om personen die om internationale bescherming verzoeken relevante informatie over de Dublinprocedure te verstrekken. De brochure creëert/behelst op zich geen rechten of juridische verplichtingen. De rechten en verplichtingen van staten en personen uit hoofde van de Dublinprocedure zijn neergelegd in Verordening (EU) nr. 604/2013.

(6)  Meer informatie over Eurodac vindt u in deel A, hoofdstuk „Waarom worden mijn vingerafdrukken genomen?”.

(7)  Deze alinea niet opnemen in de specifieke brochure voor de lidstaten die niet deelnemen aan de terugkeerrichtlijn.

(8)  In te vullen door elke lidstaat, conform de specifieke bepalingen in de nationale wetgeving.

(9)  In te vullen door elke lidstaat.

(10)  Een van de drie opties waaruit elke lidstaat moet kiezen, afhankelijk van zijn systeem inzake daadwerkelijke rechtsmiddelen.

(11)  In te vullen door elke lidstaat, conform de specifieke bepalingen in de nationale wetgeving.

(12)  In te vullen door elke lidstaat, conform de specifieke bepalingen in de nationale wetgeving.

(13)  Deze brochure dient alleen ter informatie. Het doel is om personen die om internationale bescherming verzoeken relevante informatie over de Dublinprocedure te verstrekken. De brochure creëert/behelst op zich geen rechten of juridische verplichtingen. De rechten en verplichtingen van staten en personen uit hoofde van de Dublinprocedure zijn neergelegd in Verordening (EU) nr. 604/2013.

(14)  De Dublinlanden zijn de 28 EU-lidstaten (Oostenrijk, België, Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Tsjechië, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden) en de 4 bij de Dublinverordening „betrokken” landen (Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein).

(15)  De zuster van uw moeder of vader.

(16)  De broer van uw moeder of vader.

(17)  Dat wordt soms ook „overnemen” genoemd.

(18)  Dat wordt soms ook „terugnemen” genoemd.

(19)  In te vullen door elke lidstaat, conform de specifieke bepalingen in de nationale wetgeving.

(20)  In te vullen door elke lidstaat.

(21)  Een van de drie opties waaruit elke lidstaat moet kiezen, afhankelijk van zijn systeem inzake daadwerkelijke rechtsmiddelen.

(22)  In te vullen door elke lidstaat, conform de specifieke bepalingen in de nationale wetgeving.

(23)  In te vullen door elke lidstaat, conform de specifieke bepalingen in de nationale wetgeving.

(24)  Een persoon van wie door de autoriteiten wordt erkend dat hij uw belangen juridisch behartigt. Uw vertegenwoordiger en/of de autoriteiten moeten u meedelen of u een adviseur nodig heeft, maar u kunt hen ook vragen namens u een adviseur aan te wijzen. Op de achterzijde van deze brochure vindt u de organisaties die u in rechte kunnen vertegenwoordigen.

(25)  Uw vingerafdrukgegevens kunnen, wanneer dit wettelijk is toegestaan, worden gedeeld met de 28 EU-lidstaten en de 4 geassocieerde landen — Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein.

(26)  Het gaat om alle landen van de Europese Unie (Oostenrijk, België, Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Tsjechië, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden) en de vier bij de Dublinverordening „betrokken” landen (Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein).

(27)  Deze informatie is opgenomen in deel B van bijlage X.


8.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 39/44


VERORDENING (EU) Nr. 119/2014 VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2014

tot wijziging van Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft met chroom verrijkte gist die wordt gebruikt voor de vervaardiging van voedingssupplementen en chroom(III)lactaat-trihydraat dat wordt toegevoegd aan levensmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (1), en met name artikel 4, lid 5,

Gezien Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen (2), en met name artikel 3, lid 3,

Na raadpleging van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij Richtlijn 2002/46/EG bevat de lijst van verbindingen van vitaminen en mineralen die bij de vervaardiging van voedingssupplementen mogen worden gebruikt. Verordening (EG) nr. 1170/2009 van de Commissie (3) heeft de bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/46/EG vervangen. Bijlage II bij Richtlijn 2002/46/EG is gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1161/2011 van de Commissie (4).

(2)

Krachtens artikel 14 van Richtlijn 2002/46/EG moeten bepalingen inzake verbindingen van vitaminen en mineralen in voedingssupplementen die gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid worden vastgesteld na raadpleging van de EFSA.

(3)

Op 31 oktober 2012 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies uitgebracht over ChromoPrecise® gist met cellulair gebonden chroom die voor voedingsdoeleinden als bron van chroom wordt toegevoegd aan voedingssupplementen en over de biologische beschikbaarheid van chroom uit deze bron (5).

(4)

De EFSA wees erop dat de conclusies in haar advies alleen gelden voor ChromoPrecise® chroomgist, maar niet voor andere met chroom verrijkte gisten. Voorts stelde zij dat de specificaties voor ChromoPrecise® chroomgist specificaties moeten omvatten inzake het gewichtsverlies bij drogen en het maximumgehalte chroom(VI).

(5)

Blijkens het advies van de EFSA van 31 oktober 2012 houdt het gebruik van ChromoPrecise® chroomgist in voedingssupplementen geen veiligheidsrisico in wanneer aan bepaalde in het advies genoemde voorwaarden wordt voldaan.

(6)

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 bevat de lijst van vitaminen en mineraalverbindingen die aan levensmiddelen mogen worden toegevoegd.

(7)

Krachtens artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1925/2006 moeten wijzigingen van de lijst in bijlage II bij die verordening worden vastgesteld met inachtneming van het advies van de EFSA.

(8)

Op 13 september 2012 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies uitgebracht over chroom(III)lactaat-trihydraat als bron van chroom(III) dat voor voedingsdoeleinden wordt toegevoegd aan levensmiddelen (6).

(9)

Blijkens het advies van de EFSA van 13 september 2012 houdt het gebruik van chroom(III)lactaat-trihydraat in voedingssupplementen geen veiligheidsrisico in wanneer aan bepaalde in het advies genoemde voorwaarden wordt voldaan.

(10)

Stoffen waarvoor de EFSA een positief advies heeft uitgebracht, moeten worden toegevoegd aan de lijsten die zijn opgenomen in bijlage II bij Richtlijn 2002/46/EG en bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1925/2006.

(11)

De belanghebbende partijen zijn via de Adviesgroep voor de voedselketen en de gezondheid van dieren en planten geraadpleegd en hun opmerkingen zijn in aanmerking genomen.

(12)

Richtlijn 2002/46/EG en Verordening (EG) nr. 1925/2006 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, en het Europees Parlement noch de Raad heeft zich daartegen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In punt B van bijlage II bij Richtlijn 2002/46/EG wordt na „chroom(III)chloride” het volgende ingevoegd:

„met chroom verrijkte gist (7).

Artikel 2

In punt 2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 wordt na „chroompicolinaat” het volgende ingevoegd:

„chroom(III)lactaat-trihydraat”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51.

(2)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 26.

(3)  PB L 314 van 1.12.2009, blz. 36.

(4)  PB L 296 van 15.11.2011, blz. 29.

(5)  EFSA Panel on Food Additives and Nutrient Sources added to Food (ANS); Scientific Opinion on Chromoprecise® cellular bound chromium yeast added for nutritional purposes as a source of chromium in food supplements and the bioavailability of chromium from this source. EFSA Journal 2012; 10(11):2951.

(6)  EFSA Panel on Food Additives and Nutrient Sources added to Food (ANS); Scientific Opinion on chromium(III) lactate tri-hydrate as a source of chromium added for nutritional purposes to foodstuff. EFSA Journal 2012; 10(10):2881.


8.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 39/46


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 120/2014 VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1981/2006 tot vaststelling van nadere bepalingen ter uitvoering van artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat het communautaire referentielaboratorium voor genetisch gemodificeerde organismen betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 32, tweede en vijfde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1981/2006 van de Commissie (2), als gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 (3), zijn nadere bepalingen voor de tenuitvoerlegging van artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vastgesteld. Die bepalingen moeten, met name wat de financiële bijdragen van aanvragers betreft, worden bijgewerkt om rekening te houden met ontwikkelingen in de bij het testen en valideren van detectiemethoden gemaakte kosten en met veranderingen in de taakverdeling binnen de lidstaten.

(2)

De verordening moet ook rekening houden met het groeiende aantal ggo’s met meerdere transformatiestappen, waarbij steeds meer combinaties van enkele transformatiestappen ontstaan.

(3)

De lijst van aangewezen nationale referentielaboratoria die het communautaire referentielaboratorium (CRL) als bedoeld in artikel 32, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 bijstaan bij het testen en valideren van detectiemethoden moet worden bijgewerkt om rekening te houden met wijzigingen in de aanwijzing van nationale referentielaboratoria door de lidstaten en om de nationale referentielaboratoria toe te voegen van de lidstaten die onlangs tot de Unie zijn toegetreden.

(4)

Er moeten overgangsmaatregelen worden vastgesteld die het aanvragers die vóór de inwerkingtreding van deze verordening een ontvangstbevestiging hebben ontvangen van hun vergunningaanvraag bij de bevoegde nationale autoriteit overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003, mogelijk maakt de financiële bijdragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1981/2006 te betalen.

(5)

Er moet rekening worden gehouden met publieke, in de EU gevestigde onderzoeksinstituten die aanvragen indienen voor ggo-vergunningen met betrekking tot hoofdzakelijk door de overheid gefinancierde projecten; in dergelijke situaties moet daarom worden voorzien in een vermindering van het bedrag van de financiële bijdrage.

(6)

Verordening (EG) nr. 1981/2006 dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1981/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2, onder a), wordt vervangen door:

„a)

wordt onder „volledige validatieprocedure” verstaan:

i)

de beoordeling via een ringonderzoek volgens internationale normen, waarbij nationale referentielaboratoria zijn betrokken, van de door de aanvrager vastgestelde prestatiecriteria van de methode als zijnde in overeenstemming met het document getiteld „Definition of minimum performance requirements for analytical methods of GMO testing” (4) als bedoeld in:

in het geval van genetisch gemodificeerde planten voor gebruik als levensmiddel of als diervoeder, van levensmiddelen of diervoeders die geheel of gedeeltelijk uit genetisch gemodificeerde planten bestaan, van levensmiddelen die geproduceerd zijn met genetisch gemodificeerde planten of die met genetisch gemodificeerde planten geproduceerde ingrediënten bevatten en met genetisch gemodificeerde planten geproduceerde diervoeders: punt 3.1.C.4 van bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie (5);

in alle andere gevallen: punt 1, onder B), van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 641/2004,

en

ii)

de beoordeling van de precisie en juistheid van de door de aanvrager voorgelegde methode.

(4)  http://gmo-crl.jrc.ec.europa.eu/doc/Min_Perf_Requirements_Analytical_methods.pdf, CRL en Europees netwerk van ggo-laboratoria, 13 oktober 2008."

(5)  PB L 157 van 8.6.2013, blz. 1.”."

2)

Aan artikel 2 worden de volgende definities toegevoegd:

„e)

wordt onder „ggo met een enkele transformatiestap” verstaan een ggo dat door een enkele transformatieprocedure is verkregen;

f)

wordt onder „ggo met meerdere transformatiestappen” verstaan een ggo dat meer dan een transformatiestap bevat en door middel van conventionele kruising, co-transformatie of retransformatie is verkregen.”.

3)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Bijdragen

1.   Voor elke aanvraag voor een ggo dat een enkele transformatiestap bevat, wordt door de aanvrager aan het CRL een forfaitaire bijdrage van 40 000 EUR betaald.

2.   Het CRL verlangt van de aanvrager een aanvullende bijdrage van 65 000 EUR wanneer een volledige validatieprocedure voor een detectie- en identificatiemethode voor een ggo met een enkele transformatiestap moet worden uitgevoerd overeenkomstig:

a)

bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013, wanneer de aanvraag verband houdt met:

i)

genetisch gemodificeerde planten voor gebruik als levensmiddel of als diervoeder;

ii)

levensmiddelen of diervoeders die geheel of gedeeltelijk uit genetisch gemodificeerde planten bestaan;

iii)

levensmiddelen die geproduceerd zijn met genetisch gemodificeerde planten of die met die planten geproduceerde ingrediënten bevatten, alsmede met die planten geproduceerde diervoeders, of

b)

bijlage I bij Verordening (EG) nr. 641/2004 in alle andere gevallen.

3.   De forfaitaire bijdrage voor elke vergunningaanvraag voor een ggo met meerdere transformatiestappen hangt af van het aantal (N) enkele transformatiestappen waaruit het ggo bestaat en wordt berekend als 20 000 EUR + (N × 5 000 EUR) wanneer de detectie- en identificatiemethode voor elke enkele transformatiestap waaruit het ggo bestaat door het CRL is gevalideerd of validatie hangende is. Voor deze berekening wordt alleen het ggo met meerdere transformatiestappen dat het grootste aantal enkele transformatiestappen bevat in aanmerking genomen.

4.   De bijdrage voor elke aanvraag voor een ggo met meerdere transformatiestappen dat een of meer enkele transformatiestappen bevat, wordt als volgt berekend wanneer de detectie- en identificatiemethode niet door het CRL is gevalideerd en de validatie evenmin hangende is: bij enkele transformatiestappen waarvoor geen gevalideerde methode bestaat, is artikel 3, leden 1 en 2, van toepassing en bij ggo’s met meerdere transformatiestappen is artikel 3, lid 3, van toepassing, waarbij N overeenkomt met het aantal enkele transformatiestappen waaruit het ggo bestaat en waarvoor een gevalideerde methode bestaat.

5.   Het CRL vermindert het bedrag van de in lid 2 bedoelde aanvullende bijdrage in verhouding tot de uitgespaarde kosten:

a)

wanneer het materiaal dat nodig is voor de uitvoering van de volledige validatieprocedure door de aanvrager wordt geleverd, en/of

b)

wanneer de aanvrager gegevens verstrekt die betrekking hebben op modules, zoals DNA-extractieprotocollen en soortspecifieke referentiesystemen, die reeds door het CRL zijn gevalideerd en gepubliceerd.

6.   Wanneer de kosten van de validatie van de door de aanvrager voorgestelde detectie- en identificatiemethode het bedrag van de in de leden 1, 2 en 3 vermelde financiële bijdragen met minstens 50 % overschrijden, wordt een aanvullende bijdrage verlangd. De aanvullende bijdrage bedraagt 50 % van het deel van de kosten dat het bedrag van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde bijdragen overschrijdt.

7.   Onverminderd het bepaalde in artikel 5, lid 3, blijven de in de leden 1 tot en met 6 bedoelde bijdragen verschuldigd in geval van intrekking van de aanvraag.”.

4)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Wanneer de aanvrager een kmo is, wanneer het hoofdkantoor van de aanvrager in een ontwikkelingsland is gevestigd, of wanneer de aanvrager een in de EU gevestigde publieke onderzoeksinstelling is wier aanvraag betrekking heeft op een hoofdzakelijk door de overheid gefinancierd project, worden de in artikel 3, leden 1 tot en met 4, bedoelde financiële bijdragen met 50 % verlaagd.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Artikel 3, lid 6, is niet van toepassing op de in artikel 4, lid 1, bedoelde aanvragers.”.

5)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1, 2 en 3 worden vervangen door:

„1.   De aanvrager legt bewijsstukken over waaruit blijkt dat hij de in artikel 3, leden 1, 3 en/of 4 bedoelde bijdrage heeft betaald, wanneer hij de monsters van de levensmiddelen en diervoeders en de controlemonsters daarvan bij het CRL indient overeenkomstig artikel 5, lid 3, onder j), of artikel 17, lid 3, onder j), van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

2.   Wanneer een volledige validatieprocedure moet worden uitgevoerd, zoals bepaald in artikel 3, lid 2, stelt het CRL de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis en verlangt het de betaling van het overeenkomstig die bepaling verschuldigde bedrag alvorens te beginnen met stap 4 (ringonderzoek) van het validatieproces.

3.   Wanneer het CRL verwacht dat de kosten van de validatie van de door de aanvrager voorgestelde detectiemethode het bedrag van de in artikel 3, leden 1 en 4, bedoelde financiële bijdragen met minstens 50 % zullen overschrijden, zoals bepaald in artikel 3, lid 6, stelt het de aanvrager schriftelijk in kennis van het geraamde bedrag van de aanvullende kosten.

Als de aanvrager zijn aanvraag binnen een maand na de datum van ontvangst van de kennisgeving intrekt, hoeft de in artikel 3, lid 6, bedoelde aanvullende bijdrage niet te worden betaald.

Na voltooiing van de validatie van de detectiemethode stelt het CRL de aanvrager schriftelijk in kennis van de daadwerkelijke en naar behoren gemotiveerde kosten die bij de uitvoering van de validatie van de detectiemethode zijn gemaakt en verlangt het de betaling van de verschuldigde bijdrage overeenkomstig artikel 3, lid 6.”;

b)

lid 5 wordt geschrapt;

c)

de eerste alinea van lid 7 worden vervangen door:

„De in de leden 2 en 3 bedoelde bijdragen moeten door de aanvrager worden betaald binnen 45 dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving. Met stap 4 (ringonderzoek) van het validatieproces mag niet worden begonnen voordat deze bijdragen zijn ontvangen.”.

6)

In artikel 6 wordt lid 2 vervangen door de volgende leden 2 en 3:

„2.   De in bijlage II opgenomen nationale referentielaboratoria worden willekeurig gekozen voor deelname aan een internationaal validatieringonderzoek en ontvangen van het CRL 2 400 EUR als bijdrage in de kosten van hun deelname. Wanneer artikel 4, lid 1, van toepassing is, wordt dit bedrag evenredig verminderd.

3.   Het CRL en de in bijlage II opgenomen nationale referentielaboratoria die aan een validatieonderzoek deelnemen, sluiten een schriftelijke overeenkomst om hun onderlinge relaties vast te stellen, met name in financiële aangelegenheden.”.

7)

Bijlage I, punt a), wordt vervangen door:

„a)

geaccrediteerd zijn overeenkomstig EN ISO/IEC 17025 inzake „General requirements for the competence of testing and calibration laboratories” of een gelijkwaardige internationale norm die garandeert dat de laboratoria:

beschikken over voldoende gekwalificeerd personeel met een passende opleiding op het gebied van analysemethoden die worden gebruikt voor de detectie en identificatie van ggo’s en genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders;

beschikken over de apparatuur die nodig is voor de uitvoering van de nodige analyses;

beschikken over een adequate administratieve infrastructuur;

beschikken over voldoende gegevensverwerkingscapaciteit voor het opstellen van technische verslagen en om een snelle communicatie met de andere laboratoria die aan het testen en valideren van detectiemethoden deelnemen, mogelijk te maken.

In bijlage II bij deze verordening opgenomen laboratoria die nog niet zijn geaccrediteerd, worden tot en met 31 december 2014 toegelaten indien zij verklaren spoedig geaccrediteerd te worden en een bewijs van technische competenties aan het CRL overleggen.”.

8)

Bijlage II wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Overgangsmaatregelen

De artikelen 3 tot en met 5 van Verordening (EG) nr. 1981/2006 betreffende financiële bijdragen van de Commissie blijven van toepassing op aanvragers die vóór de inwerkingtreding van deze verordening de ontvangstbevestiging hebben ontvangen van hun vergunningaanvraag bij de bevoegde nationale autoriteit overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 368 van 23.12.2006, blz. 99.

(3)  PB L 157 van 8.6.2013, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE II

Nationale referentielaboratoria die het communautaire referentielaboratorium (CRL) bijstaan bij het testen en valideren van detectiemethoden, als bedoeld in artikel 6, lid 1

Belgique/België

Centre wallon de Recherches agronomiques (CRA-W),

Institut Scientifique de Santé Publique (ISP) — Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV),

Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO);

Bulgaria

Национален цeнтър по обществено здраве и анaлизи (НЦОЗА), София, Сектор ГМО;

Česká republika

Výzkumný ústav rostlinné výroby, v.v.i. (VÚRV), Praha;

Danmark

Danmarks Tekniske Universitet, DTU Fødevareinstituttet, Afdeling for Toksikologi og Risikovurdering (1),

Ministeriet for Fødevarer, Landbrug og Fiskeri, Fødevarestyrelsen, Sektion for Plantediagnostik, Ringsted;

Deutschland

Chemisches und Veterinäruntersuchungsamt (CVUA) Freiburg,

Landwirtschaftliches Technologiezentrum Augustenberg (LTZ),

Bayerisches Landesamt für Gesundheit und Lebensmittelsicherheit (LGL),

Landeslabor Berlin-Brandenburg, Berlin,

Landeslabor Berlin-Brandenburg, Frankfurt/Oder,

Institut für Hygiene und Umwelt der Hansestadt Hamburg,

Landesbetrieb Hessisches Landeslabor — Standort Kassel,

Landesamt für Landwirtschaft, Lebensmittelsicherheit und Fischerei (LALLF) Mecklenburg-Vorpommern,

Niedersächsisches Landesamt für Verbraucherschutz und Lebensmittelsicherheit (LAVES) — Lebensmittel- und Veterinärinstitut Braunschweig/Hannover,

Landesuntersuchungsamt Rheinland-Pfalz — Institut für Lebensmittelchemie Trier,

Landwirtschaftliche Untersuchungs- und Forschungsanstalt (LUFA) Speyer,

Landesamt für Verbraucherschutz — Abteilung D Veterinärmedizinische, mikro- und molekularbiologische Untersuchungen, Saarland,

Staatliche Betriebsgesellschaft für Umwelt und Landwirtschaft, Geschäftsbereich Labore Landwirtschaft, Sachsen,

Landesuntersuchungsanstalt für das Gesundheits- und Veterinärwesen Sachsen (LUA),

Landesamt für Verbraucherschutz Sachsen-Anhalt — Fachbereich Lebensmittelsicherheit,

Landeslabor Schleswig-Holstein,

Thüringer Landesamt für Verbraucherschutz (TLV),

Bundesinstitut für Risikobewertung (BfR),

Bundesamt für Verbraucherschutz und Lebensmittelsicherheit (BVL);

Eesti

Tallinna Tehnikaülikooli (TTÜ) geenitehnoloogia instituut, DNA analüüsi labor;

Éire

Food and Environment Research Agency (FERA) Sand Hutton, York;

Elláda

Ελληνικός Γεωργικός Οργανισμός „ΔΗΜΗΤΡΑ”, Γενική Διεύθυνση Αγροτικής Έρευνας, Ινστιτούτο Τεχνολογίας Γεωργικών Προϊόντων, Εργαστήριο Γενετικής Ταυτοποίησης, Αθήνα,

Υπουργείο Οικονομικών, Γενική Γραμματεία Δημοσίων Εσόδων, Γενική Διεύθυνση Γενικού Χημείου του Κράτους (ΓΧΚ), Διεύθυνση Τροφίμων; Αθήνα;

España

Centro Nacional de Alimentación, Agencia Española de Seguridad Alimentaria y Nutrición (CNA-AESAN),

Laboratorio Arbitral Agroalimentario del Ministerio de Agricultura, Alimentación y Medio Ambiente (LAA-MAGRAMA);

France

Groupement d’Intérêt Public — Groupe d’Etude et de contrôle des Variétés et des Semences (GIP-GEVES),

Laboratoire du Service Commun des Laboratoires (SCL) d’Illkirch-Graffenstaden,

Laboratoire de la Santé des Végétaux (ANSES), Angers;

Hrvatska

Odsjek za kvantifikaciju GMO i procjenu rizika, Hrvatski zavod za javno zdravstvo;

Italia

Centro di Ricerca per la Sperimentazione in Agricoltura, Centro di Sperimentazione e Certificazione delle Sementi (CRA-SCS), Sede di Tavazzano — Laboratorio,

Istituto Superiore di Sanità, Dipartimento di Sanità Pubblica Veterinaria e Scurezza Alimentare — Reparto OGM e xenobiotici di origine fungina (ISS-DSPVSA),

Istituto Zooprofilattico Sperimentale delle Regioni Lazio e Toscana, Centro di Referenza Nazionale per la Ricerca di OGM (CROGM);

Kypros

Γενικό Χημείο του Κράτους (ΓΧΚ);

Latvija

Pārtikas drošības, dzīvnieku veselības un vides zinātniskais institūts „BIOR”;

Lietuva

Nacionalinio maisto ir veterinarijos rizikos vertinimo instituto Molekulinės biologijos ir Genetiškai modifikuotų organizmų tyrimų skyrius;

Luxembourg

Laboratoire National de Santé (LNS), Division du contrôle des denrées alimentaires;

Magyarország

Nemzeti Élelmiszerlánc-biztonsági Hivatal (NÉBIH);

Malta

LGC Limited UK;

Nederland

RIKILT — Wageningen UR,

Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA);

Österreich

Österreichische Agentur für Gesundheit und Ernährungssicherheit GmbH — Institut für Lebensmittelsicherheit Wien, Abteilung für Molekular- und Mikrobiologie (AGES — MOMI),

Umweltbundesamt GmbH;

Polska

Instytut Hodowli i Aklimatyzacji Roślin (IHAR); Laboratorium Kontroli Genetycznie Modyfikowanych Organizmów, Błonie,

Instytut Zootechniki — Państwowy Instytut Badawczy, Krajowe Laboratorium Pasz, Lublin,

Państwowy Instytut Weterynaryjny — Państwowy Instytut Badawczy, Puławy,

Regionalne Laboratorium Badań Żywności Genetycznie Modyfikowanej w Tarnobrzegu;

Portugal

Laboratório de OGM, Instituto Nacional de Investigação Agrária e Veterinária (INIAV), Unidade Estratégica de Investigação e Serviços de Sistemas Agrários e Florestais e Sanidade Vegetal (UEIS-SAFSV);

România

Laboratorul Național de Referință pentru OMG din alimente și furaje, Institutul de Diagnostic și Sănătate Animală, București;

Slovenija

Kmetijski inštitut Slovenije (KIS), Ljubljana,

Nacionalni inštitut za biologijo (NIB), Ljubljana;

Slovensko

Ústredný kontrolný a skúšobný ústav poľnohospodársky, Oddelenie molekulárnej biológie NRL Bratislava,

Štátny veterinárny a potravinový ústav, Dolný Kubín (State Veterinary and Food Institute Dolný Kubín);

Suomi/Finland

Tullilaboratorio,

Elintarviketurvallisuusvirasto Evira;

Sverige

Livsmedelsverket (SLV);

United Kingdom

Food and Environment Research Agency (FERA),

LGC Limited (LGC),

Science and Advice for Scottish Agriculture (SASA).”


(1)  Tot en met 1 januari 2014.


8.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 39/53


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 121/2014 VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2014

tot verlening van een vergunning voor L-selenomethionine als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor de verlening van een vergunning voor L-selenomethionine ingediend. Bij die aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor L-selenomethionine, een organische verbinding van seleen, als toevoegingsmiddel in de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” voor alle diersoorten.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 2 mei 2013 (2) geconcludeerd dat L-selenomethionine onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige effecten voor de diergezondheid, de gezondheid van de mens of het milieu heeft en dat het gebruik ervan als een effectieve bron van seleen voor alle diersoorten kan worden beschouwd. Specifieke eisen voor toezicht na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van L-selenomethionine blijkt dat aan de voorwaarden voor vergunningverlening van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De EFSA concludeerde dat de beperking van de toevoeging van organisch seleen die is vastgesteld voor andere verbindingen van organisch seleen, ook van toepassing moet zijn op L-selenomethionine. Wanneer verschillende verbindingen van seleen aan het diervoeder worden toegevoegd, dient de toevoeging van organisch seleen niet meer te bedragen dan 0,2 mg per kg volledig diervoeder.

(7)

De aanvrager heeft na het genoemde advies van de EFSA aanvullende gegevens verstrekt over de stabiliteit van het toevoegingsmiddel nadat het in voormengsels met verbindingen van sporenelementen is verwerkt.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verbindingen van sporenelementen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeder verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal (2013) 11(5):3219.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Seleen in mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie nutritionele toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verbindingen van sporenelementen

3b815

L-selenomethionine

 

Karakterisering van het toevoegingsmiddel

Vast preparaat van L-selenomethionine met gehalte seleen < 40 g/kg

 

Karakterisering van de werkzame stof

Organisch seleen in de vorm van L-selenomethionine (2-amino-4-methylselanyl-butaanzuur) uit chemische synthese

Chemische formule: C5H11NO2Se

CAS-nummer: 3211-76-5

Kristallijn poeder met > 97 % L-selenomethionine en

> 39 % seleen

 

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van L-selenomethionine in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: hogedrukvloeistofchromatografie en inductief gekoppelde plasmamassaspectrometrie (HPLC-ICPMS) na drievoudige proteolytische digestie.

Voor de bepaling van het totale seleengehalte in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: inductief gekoppelde plasmamassaspectrometrie (ICPMS) of atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES).

Voor de bepaling van het totale seleengehalte in voormengsels, mengvoeders en voedermiddelen: hydridegeneratieatoom-absorptiespectrometrie (HGAAS) na microgolfdigestie (EN 16159:2012).

Alle soorten

 

0,50 (totaal)

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in diervoeder worden verwerkt.

2.

Voor de veiligheid van de gebruiker: bij hantering moeten ademhalingsbescherming, veiligheidsbril en -handschoenen worden gedragen.

3.

Door verwerking van technologische toevoegingsmiddelen of voedermiddelen in het toevoegingsmiddelpreparaat moet ervoor worden gezorgd dat de stofvorming minder dan 0,2 mg seleen/m3 lucht bedraagt.

4.

In de aanwijzingen voor het gebruik van de toevoegingsmiddelen en van het voormengsel worden de opslag- en stabiliteits-voorwaarden vermeld.

5.

Maximale toevoeging van organisch seleen:

0,20 mg Se/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

6.

Als het preparaat een technologisch toevoegingsmiddel bevat of voedermiddelen waarvoor een maximum-gehalte is bepaald of die aan andere beperkingen zijn onderworpen, verstrekt de fabrikant van het toevoegings-middel voor diervoeder deze gegevens aan de klanten.

28 februari 2024


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium:

http://irmm.jrc.ec.europa.eu/EURLs/EURL_feed_additives/authorisation/evaluation_reports/Pages/index.aspx


8.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 39/56


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 122/2014 VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2014.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

85,7

MA

52,0

TN

74,1

TR

93,5

ZZ

76,3

0707 00 05

TR

123,0

ZZ

123,0

0709 91 00

EG

91,5

ZZ

91,5

0709 93 10

MA

39,1

TR

120,6

ZZ

79,9

0805 10 20

EG

50,1

MA

53,1

TN

54,3

TR

73,6

ZZ

57,8

0805 20 10

IL

121,4

MA

74,6

ZZ

98,0

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

60,3

IL

128,7

JM

113,2

KR

144,2

MA

142,6

PK

55,3

TR

98,5

ZZ

106,1

0805 50 10

TR

78,1

ZZ

78,1

0808 10 80

CN

95,7

MK

35,4

US

163,7

ZZ

98,3

0808 30 90

CL

123,5

CN

46,0

TR

122,0

US

134,7

ZA

119,7

ZZ

109,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


8.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 39/58


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 123/2014 VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2014

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de invoercertificaataanvragen voor olijfolie die zijn ingediend op 3 en 4 februari 2014 in het kader van het tariefcontingent voor Tunesië en houdende schorsing van de afgifte van invoercertificaten voor de maand februari 2014

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1) en met name artikel 188,

Gezien Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 3, leden 1 en 2, van Protocol nr. 1 (3) bij de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds (4), is een tariefcontingent, tegen nulrecht, geopend voor de invoer van geheel in Tunesië verkregen en rechtstreeks van dit land naar de Europese Unie vervoerde ruwe olijfolie van de GN-codes 1509 10 10 en 1509 10 90, binnen een per jaar vastgestelde maximumhoeveelheid.

(2)

In artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1918/2006 van de Commissie van 20 december 2006 inzake de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor olijfolie van oorsprong uit Tunesië (5) is voorzien in maandelijkse maximumhoeveelheden waarvoor invoercertificaten mogen worden afgegeven.

(3)

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1918/2006 zijn bij de bevoegde autoriteiten invoercertificaataanvragen ingediend voor een hoeveelheid die het in artikel 2, lid 2, van die verordening voor de maand februari vastgestelde maximum overschrijdt.

(4)

De Commissie moet derhalve een toewijzingscoëfficiënt vaststellen voor de afgifte van de invoercertificaten naar rato van de beschikbare hoeveelheid.

(5)

Aangezien de voor de maand februari vastgestelde maximumhoeveelheid is bereikt, mogen voor de betrokken maand geen invoercertificaten meer worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen die op 3 en 4 februari 2014 zijn ingediend overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1918/2006, wordt een toewijzingscoëfficiënt van 20,275606 % toegepast.

De afgifte van invoercertificaten voor hoeveelheden die zijn gevraagd met ingang van 5 februari 2014 wordt geschorst voor de maand februari 2014.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 februari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2014.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 97 van 30.3.1998, blz. 57.

(4)  PB L 97 van 30.3.1998, blz. 2.

(5)  PB L 365 van 21.12.2006, blz. 84.


BESLUITEN

8.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 39/59


BESLUIT VAN DE RAAD

van 28 januari 2014

tot wijziging van Besluit 1999/70/EG betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken, met betrekking tot de externe accountants van de Latvijas Banka

(2014/68/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Protocol (nr. 4) betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 27, lid 1,

Gezien Aanbeveling ECB/2013/42 van de Europese Centrale Bank van 15 november 2013 aan de Raad van de Europese Unie betreffende de externe accountants van Latvijas Banka (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De rekeningen van de Europese Centrale Bank (ECB) en van de nationale centrale banken van het Eurosysteem moeten worden gecontroleerd door onafhankelijke externe accountants die op aanbeveling van de Raad van bestuur van de ECB zijn aanvaard door de Raad van de Europese Unie.

(2)

Overeenkomstig artikel 1 van Besluit 2013/387/EU van de Raad (2) voldoet Letland aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro, en wordt de in artikel 4 van de Toetredingsakte van 2003 (3) bedoelde derogatie van Letland met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken.

(3)

De Raad van bestuur van de ECB heeft aanbevolen om SIA Ernst & Young Baltic te benoemen tot externe accountant van de Latvijas Banka voor het boekjaar 2014.

(4)

Het is dienstig de aanbeveling van de Raad van bestuur van de ECB te volgen en Besluit 1999/70/EG van de Raad (4) dienovereenkomstig aan te passen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 1 van Besluit 1999/70/EG wordt het volgende lid toegevoegd:

„18.   SIA Ernst & Young Baltic wordt aanvaard als externe accountant van de Latvijas Banka voor het boekjaar 2014.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de kennisgeving ervan.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Europese Centrale Bank.

Gedaan te Brussel, 28 januari 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

G. STOURNARAS


(1)  PB C 342 van 22.11.2013, blz. 1.

(2)  Besluit 2013/387/EU van de Raad van 9 juli 2013 betreffende de aanneming van de euro door Letland op 1 januari 2014 (PB L 195 van 18.7.2013, blz. 24).

(3)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33.

(4)  Besluit 1999/70/EG van de Raad van 25 januari 1999 betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken (PB L 22 van 29.1.1999, blz. 69).


8.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 39/60


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 6 februari 2014

waarbij Zweden en het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd om af te wijken van bepaalde gemeenschappelijke regels voor de veiligheid van de luchtvaart op grond van artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 559)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/69/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (1), en met name artikel 14, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een aantal lidstaten heeft gevraagd te mogen afwijken van de gemeenschappelijke regels voor de veiligheid van de luchtvaart in de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 216/2008. Overeenkomstig artikel 14, lid 6, van die verordening hebben de diensten van de Commissie onderzocht of de gevraagde afwijkingen noodzakelijk zijn en welk beschermingsniveau ze bieden, op basis van aanbevelingen van het EASA. De Commissie kwam tot de conclusie dat door de wijziging hetzelfde beschermingsniveau zou worden bereikt als door de toepassing van de gemeenschappelijke regels voor de veiligheid van de luchtvaart, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De beoordeling van elke afwijking en de voorwaarden die aan de toepassing van de afwijkingen zijn verbonden, worden beschreven in afzonderlijke bijlagen bij dit besluit, waarbij deze afwijkingen worden toegestaan.

(2)

Overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 216/2008 wordt een afwijking die is toegestaan aan één lidstaat ter kennis gesteld van alle lidstaten, die ook het recht hebben om die afwijking toe te passen. Dit besluit moet dan ook aan alle lidstaten worden gericht. Elke afwijking en de daaraan verbonden voorwaarden moet zodanig worden opgesteld dat ze kan worden toegepast door andere lidstaten wanneer die zich in dezelfde situatie bevinden, zonder dat de Commissie aanvullende goedkeuring moet geven. Als een lidstaat afwijkingen toepast, moet hij dit niettemin laten weten, omdat dit gevolgen kan hebben voor andere landen.

(3)

De maatregelen die in dit besluit zijn vervat, zijn in overeenstemming met het advies van het comité van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De regeringen van Zweden en het Verenigd Koninkrijk kunnen afwijkingen van bepaalde uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 216/2008 toestaan, zoals omschreven in de bijlagen bij dit besluit.

Artikel 2

Elke lidstaat heeft het recht om de in artikel 1 bedoelde maatregelen toe te passen, zoals omschreven in de bijlagen bij dit besluit. De lidstaten stellen de Commissie, het agentschap en de nationale luchtvaartautoriteiten daarvan in kennis.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 6 februari 2014.

Voor de Commissie

Siim KALLAS

Vicevoorzitter


(1)  PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.


BIJLAGE I

Afwijking door het Verenigd Koninkrijk van Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie  (1) met betrekking tot de bevoegdheden van de instructeur vluchtsimulator (SFI)

1.   BESCHRIJVING VAN HET VERZOEK

Volgens punt FCL.905.SFI, onder a), van deel-FCL zijn de bevoegdheden van een SFI het uitvoeren van instructie op een vluchtsimulator binnen de betreffende luchtvaartuigcategorie, voor: a) de afgifte, verlenging en hernieuwde afgifte van een IR, op voorwaarde dat hij/zij houder is of is geweest van een IR in de betreffende luchtvaartuigcategorie en een IRI-opleiding heeft afgerond.

In een brief die door de Commissie werd ontvangen op 27 november 2012 stelde de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) de Commissie en het EASA in kennis van haar voornemen om af te wijken van FCL.905.SFI, onder a), van Verordening (EU) nr. 1178/2011 (de boordpersoneelverordening), op basis van artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 216/2008 (de basisverordening).

Het VK stelde voor de voorwaarde van de IRI-cursus en de bevoegdheid om instructie te geven voor de eerste afgifte van een IR te scheiden van de andere eisen voor de SFI, en een SFI die een IRI-opleiding niet heeft afgerond toe te staan opleidingen te geven voor de verlenging en de hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR.

2.   BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.   Noodzaak

Momenteel zijn er niet genoeg gekwalificeerde vlieginstructeurs om de opleiding te geven en zijn er niet genoeg IRI-cursussen goedgekeurd om kandidaat-SFI’s de kans te geven zich te kwalificeren. De bevoegde autoriteit van het VK benadrukte dat door de voorwaarde om een IRI-cursus te volgen een onbedoelde belasting ontstaat omdat er niet genoeg vlieginstructeurs zijn. Dit kan worden verholpen door toe te staan dat SFI’s die de IRI-opleidingscursus niet hebben afgerond, de opleiding geven voor de verlenging en hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR. Het Agentschap was van mening dat het VK voldoende heeft aangetoond dat het noodzakelijk is om af te wijken van de voorwaarden van FCL.905.SFI.

2.2.   Gelijkwaardig beschermingsniveau

Volgens deel-FCL is de afronding van de IRI-cursus een algemene voorwaarde die van toepassing is op alle instructiebevoegdheden van de SFI met betrekking tot de IR. Dit geldt dus ook voor de bevoegdheid om instructie te geven voor de verlenging en de hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR en voor de aanvullende bevoegdheden om instructie te geven voor de eerste afgifte van een IR.

Het VK benadrukte dat met de voorgenomen afwijking een gelijkwaardig beschermingsniveau wordt gehandhaafd omdat de JAR-FCL-norm weer zou worden ingevoerd.

Bovendien stelde het VK voor om de IRI-cursus alleen te verplichten voor de bevoegdheid om instructie te geven voor de eerste afgifte van een IR en om de bevoegdheden van de SFI’s die deze cursus niet hebben gevolgd te beperken tot de opleiding voor een verlenging of hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring, waaronder de typespecifieke IR. Het VK stelde voor dat, om deze opleiding te mogen geven zonder de volledige IRI-cursus te hebben gevolgd, de SFI in de laatste twaalf maanden geslaagd moet zijn voor een bekwaamheidsproef voor het luchtvaartuigtype, met inbegrip van de bevoegdverklaring instrumentvliegen. Een SFI met deze kwalificatie die niet de volledige IRI-cursus heeft gevolgd, voert geen instructie uit voor de eerste afgifte van een bevoegdverklaring instrumentvliegen of voor een verlenging of hernieuwde afgifte van een bevoegdverklaring instrumentvliegen die geen verband houdt met de verlenging of hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring.

Het Agentschap kwam na onderzoek van het gewijzigde verzoek tot afwijking tot de conclusie dat het VK terecht stelt dat de bevoegdheden van de SFI in Deel FCL zijn gewijzigd ten opzichte van de JAR-FCL. De nieuwe voorwaarde waarbij de SFI een IRI-cursus moet volgen als hij vlieginstructie voor de IR wil geven, is als een aanvullende voorwaarde toegevoegd, omdat dit als noodzakelijk werd beschouwd voor de uitbreiding van de bevoegdheden.

Het Agentschap was het met het VK eens dat de voorgestelde afwijking een beschermingsniveau biedt dat gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat wordt bereikt door de toepassing van deel-FCL, omdat deze specifieke groep SFI’s geen opleiding zal kunnen geven voor de hernieuwde afgifte en de verlenging van een algemene IR zonder te hebben deelgenomen aan een IRI-cursus, maar dat zij alleen opleiding zal kunnen geven voor de verlenging en hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR.

3.   BESCHRIJVING VAN DE AFWIJKING

Het Verenigd Koninkrijk mag, in afwijking van FCL.905.SFI, onder a), van Verordening (EU) nr. 1178/2011, toestaan dat SFI’s opleidingen geven voor de verlenging en hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR zonder dat zij de IRI-opleiding hebben afgerond.

4.   VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE AFWIJKING

Een SFI met deze kwalificatie geeft geen opleiding voor de hernieuwde afgifte en de verlenging van een algemene IR zonder dat hij een IRI-cursus heeft gevolgd.

5.   ALGEMENE TOEPASSELIJKHEID VAN DE AFWIJKING

Alle lidstaten kunnen deze uitzondering toepassen, mits aan de voorwaarden van punt 4 wordt voldaan.


(1)  Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 311 van 25.11.2011, blz. 1).


BIJLAGE II

Afwijking door het Verenigd Koninkrijk van Verordening (EU) nr. 1178/2011 met betrekking tot de bevoegdheden van de examinator vluchtsimulator (SFE)

1.   BESCHRIJVING VAN HET VERZOEK

Volgens punt FCL.1005.SFE, onder a), punt 2), zijn de bevoegdheden van een SFE voor vleugelvliegtuigen of powered-lift luchtvaartuigen het in een FFS afnemen van: „[…] bekwaamheidsproeven voor de verlenging of hernieuwde afgifte van IR’s, op voorwaarde dat de SFE voldoet aan de eisen onder FCL.1010.IRE voor de betreffende luchtvaartuigcategorie”.

In een brief die door de Commissie werd ontvangen op 27 november 2012 stelde de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) de Commissie en het EASA in kennis van haar voornemen om af te wijken van FCL.1005.SFE, onder a), punt 2), van Verordening (EU) nr. 1178/2011 (de boordpersoneelverordening), op basis van artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 216/2008 (de basisverordening).

Het VK stelde voor een nieuwe categorie van SFE’s te creëren die bevoegd is om een examen af te nemen voor de verlenging en hernieuwde afgifte van een IR als het gaat om een typebevoegdverklaring, door de voorwaarden voor de IRI/IRE te scheiden van de andere eisen voor een SFE en de bevoegdheden te beperken tot de verlenging of hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring, met inbegrip van de typespecifieke IR.

2.   BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.   Noodzaak

Momenteel zijn er niet genoeg cursussen goedgekeurd om kandidaat-SFE’s de kans te geven zich te kwalificeren. Het VK benadrukte dat door deze voorwaarde een onbedoelde belasting zal ontstaan door te stellen dat er momenteel geen mensen met een passende opleiding zijn. Dit kan worden verholpen door toe te staan dat SFE’s die niet voldoen aan de IRE-voorwaarden, bekwaamheidsproeven mogen afnemen voor de verlenging en hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR. Het Agentschap was van mening dat het VK voldoende heeft aangetoond dat het noodzakelijk is om af te wijken van de voorwaarden van FCL.1005.SFE.

2.2.   Gelijkwaardig beschermingsniveau

Het VK rechtvaardigde de voorgenomen afwijking door te verwijzen naar dezelfde voorwaarde in de JAR-FCL en door een wijziging vast te stellen betreffende de bevoegdheden van deze categorie van examinatoren, alsook de voorwaarden waaraan de kandidaat moet voldoen. Het VK benadrukte dat onder het JAR-systeem veel nationale autoriteiten de examinator vluchtsimulator (SFE) toestonden een examen af te nemen voor de verlenging of hernieuwde afgifte van bevoegdheden voor instrumentvliegen die verband houden met de typebevoegdverklaring; d.w.z. een verlenging of hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring in combinatie met de typespecifieke bevoegdverklaring instrumentvliegen (IR). SFE’s mochten geen examen afnemen voor de algemene niet-typespecifieke IR of voor de eerste afgifte van de typespecifieke IR-bevoegdheden.

Het VK wees er voorts op dat op basis van de uitgebreide bevoegdheden van de SFE, deel-FCL voorschrijft dat een SFE moet hebben voldaan aan de eisen die van toepassing zijn op een examinator instrumentvliegen (IRE), wat onder meer betekent dat hij houder moet zijn van een certificaat van instructeur instrumentvliegen (IRI). Volgens deel-FCL is deze eis een algemene voorwaarde, die daarom van toepassing is op alle bevoegdheden van de SFE om IR-examens af te nemen. Dit geldt zowel voor de bevoegdheden voor de verlenging en hernieuwde afgifte van typespecifieke IR’s als voor de nieuwe bevoegdheden om examen af te nemen voor de eerste afgifte van een IR.

Het VK benadrukte dat met de voorgenomen afwijking een gelijkwaardig beschermingsniveau wordt gehandhaafd omdat de JAR-FCL-norm weer zou worden ingevoerd.

Het Agentschap kwam na onderzoek van het verzoek tot afwijking tot de conclusie dat het VK terecht stelt dat volgens eis FCL.1005.SFE de SFE in feite niet bevoegd is voor het in een FFS afnemen van een vaardigheidstest voor de eerste afgifte van een IR, maar dat zijn bevoegdheid beperkt is tot de verlenging en hernieuwde afgifte van de IR (zie onder a), punt 2)). Bovendien stelde het VK terecht dat volgens de JAR-FCL de SFE bevoegd is om bekwaamheidsproeven af te nemen voor de verlenging of hernieuwde afgifte van de IR. Het VK stelde ook terecht dat de SFE volgens de JAR-FCL niet hoefde te voldoen aan de IRE/IRI-eisen. Het is juist dat de bevoegdheden van de SFE zijn gewijzigd ten opzichte van de JAR-FCL.

Het VK stelde voor dat de SFE in de laatste twaalf maanden geslaagd moet zijn voor een bekwaamheidsproef voor het luchtvaartuigtype, met inbegrip van de bevoegdverklaring instrumentvliegen, opdat hij ook bevoegd zou zijn om examen af te nemen voor de verlenging of hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring in combinatie met een IR zonder te hebben voldaan aan de voorwaarden voor IRE. Een SFE met deze kwalificatie neemt geen examen af voor de eerste afgifte van een bevoegdverklaring instrumentvliegen of voor de verlenging of hernieuwde afgifte van een bevoegdverklaring instrumentvliegen die geen verband houdt met de verlenging of hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring.

Op grond van zijn onderzoek was het Agentschap het met het VK eens dat de voorgenomen afwijking een beschermingsniveau biedt dat gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat wordt bereikt door de toepassing van deel-FCL, omdat deze specifieke groep SFE’s geen examen zal kunnen afnemen voor de vernieuwing en de verlenging van een IR zonder aan een IRI-cursus te hebben deelgenomen, maar alleen een examen zal kunnen afnemen voor de verlenging en hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR.

3.   BESCHRIJVING VAN DE AFWIJKING

Het Verenigd Koninkrijk mag, in afwijking van FCL.1005.SFE, onder a), punt 2), van Verordening (EU) nr. 1178/2011, toestaan dat een SFE bekwaamheidsproeven afneemt voor de verlenging en hernieuwde afgifte van de typespecifieke IR zonder dat hij voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een examinator instrumentvliegen (IRE), wat onder meer betekent dat hij houder moet zijn van een certificaat van instructeur instrumentvliegen (IRI).

4.   VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE AFWIJKING

Een SFE met deze kwalificatie neemt geen examen af voor de eerste afgifte van een bevoegdverklaring instrumentvliegen of voor de verlenging of hernieuwde afgifte van een bevoegdverklaring instrumentvliegen die geen verband houdt met de verlenging of hernieuwde afgifte van een typebevoegdverklaring.

5.   ALGEMENE TOEPASSELIJKHEID VAN DE AFWIJKING

Alle lidstaten kunnen deze uitzondering toepassen, mits aan de voorwaarden van punt 4 wordt voldaan.


BIJLAGE III

Afwijking door het Verenigd Koninkrijk van Verordening (EU) nr. 1178/2011 met betrekking tot de beperkte bevoegdheden van een instructeur vluchtsimulator (SFI) en de middelen waarmee deze beperkingen kunnen worden opgeheven

1.   BESCHRIJVING VAN HET VERZOEK

Volgens punt FCL.910.SFI, onder b), moet een SFI die zijn bevoegdheden naar simulatoren voor andere vliegtuigtypen wil uitbreiden, worden geëxamineerd door een examinator voor een typebevoegdverklaring (TRE). Volgens deel-FCL mag een SFE die voor het type is gekwalificeerd het examen voor bevoegdheidsuitbreiding van een SFI naar een aanvullend type niet afnemen.

In een brief die door de Commissie werd ontvangen op 27 november 2012 stelde de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) de Commissie en het EASA in kennis van haar voornemen om af te wijken van FCL.910.SFI, onder b), van Verordening (EU) nr. 1178/2011 (de boordpersoneelverordening), op basis van artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 216/2008 (de basisverordening).

Het VK verzocht om deze afwijking met het oog op de uitbreiding van de bevoegdheden van de SFE, zodat hij niet alleen examens mag afnemen voor de eerste afgifte van het SFI-certificaat, maar ook een SFI kan examineren voor alle aanvullende types.

2.   BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.   Noodzaak

Het is noodzakelijk dat de SFE niet alleen in het geval van de eerste afgifte van het SFI-certificaat examens mag afnemen, maar dat zijn bevoegdheid wordt uitgebreid tot het examineren van een SFI voor bijkomende types, anders zal er een onnodige belasting voor de sector ontstaan door een gebrek aan gekwalificeerd personeel. Het Agentschap ging akkoord met de rechtvaardiging van het VK van de noodzaak tot toekenning van deze afwijking.

2.2.   Gelijkwaardig beschermingsniveau

Het VK verdedigde de voorgenomen afwijking door te stellen dat deze bevoegdheidsuitbreiding geen nadelige gevolgen zou hebben voor het beschermingsniveau.

Op grond van zijn onderzoek was het Agentschap het met het VK eens dat de voorgenomen afwijking een gelijkwaardig beschermingsniveau biedt, omdat volgens deel-FCL de SFE al gemachtigd is om de SFI te examineren voor het luchtvaartuigtype dat is opgenomen in de eerste afgifte van het SFI-certificaat.

3.   BESCHRIJVING VAN DE AFWIJKING

Het Verenigd Koninkrijk mag van FCL.910.SFI, onder b), van Verordening (EU) nr. 1178/2011 afwijken, zodat de SFE niet alleen examens mag afnemen voor de eerste afgifte van het SFI-certificaat, maar zijn bevoegdheden worden uitgebreid tot het examineren van de SFI voor aanvullende types.

4.   VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE AFWIJKING

De bevoegdheden van de SFI kunnen worden uitgebreid naar andere FSTD’s die representatief zijn voor verdere types van dezelfde luchtvaartuigcategorie indien de houder:

met succes het simulatorgedeelte van de relevante cursus voor typebevoegdverklaring heeft afgerond, en

tijdens een volledige cursus typebevoegdverklaring ten minste 3 uur vlieginstructie heeft uitgevoerd betrekking hebbend op de werkzaamheden van een SFI op het toepasselijke type onder het toezicht en tot tevredenheid van een TRE of SFE die hiervoor is gekwalificeerd.

5.   ALGEMENE TOEPASSELIJKHEID VAN DE AFWIJKING

Alle lidstaten kunnen deze uitzondering toepassen, mits aan de voorwaarden van punt 4 wordt voldaan.


BIJLAGE IV

Afwijking door het Verenigd Koninkrijk van Verordening (EU) nr. 1178/2011 met betrekking tot de bevoegdheden en voorwaarden van de instructeur vluchtsimulator (SFI)

1.   BESCHRIJVING VAN HET VERZOEK

Volgens punt FCL.905.SFI van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, waarin de bevoegdheden van de instructeur vluchtsimulator (SFI) worden vastgesteld, mag de SFI geen instructie geven aan kandidaten voor een SFI-certificaat. Volgens deel-FCL zijn alleen houders van een certificaat van instructeur voor een typebevoegdverklaring (TRI) bevoegd om deze instructie geven, mits ze ten minste drie jaar ervaring als TRI hebben (FCL.905.TRI, onder b)).

In haar brief van 27 november 2012 heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) de Commissie en het EASA in kennis gesteld van haar voornemen om af te wijken van deze bepaling van Verordening (EU) nr. 1178/2011 (de boordpersoneelverordening), op basis van artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 216/2008.

Het VK stelde voor om houders van een SFI-certificaat de bevoegdheid te verlenen om instructie te geven aan kandidaten voor een SFI-certificaat, ook al hebben ze geen drie jaar ervaring als TRI.

2.   BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.   Noodzaak

Het VK deelde mee dat het de JAR-FCL in het verleden heeft uitgelegd in de zin dat het SFI’s is toegestaan om tijdens SFI-cursussen op te treden als mentor, nadat zij een specifieke mentorcursus hebben gevolgd en hun vakbekwaamheid is beoordeeld. Het VK schreef verder dat door de tenuitvoerlegging van deel-FCL en de invoering van een specifiekere formulering, de bevoegdheid om les te geven aan kandidaten voor een SFI-certificaat alleen wordt verleend aan instructeurs voor een typebevoegdverklaring (TRI’s) met drie jaar ervaring als TRI. In het VK voldoen veel SFI’s die door het VK zijn gecertificeerd en die lesgeven aan kandidaten voor een SFI-certificaat, niet aan de eis van TRI met drie jaar ervaring. Zij zullen daarom niet langer kunnen optreden als mentors tijdens SFI-cursussen. Het VK preciseerde verder dat veel van de huidige SFI’s om medische redenen niet aan de TRI-eisen zouden kunnen voldoen.

Het VK kwam op grond van een beoordeling van de feitelijke situatie tot de conclusie dat er niet genoeg TRI’s zijn om een voldoende aantal kandidaten op te leiden voor een SFI-certificaat en om te voldoen aan de opleidingsbehoeften van de sector. Daardoor zal er een tekort ontstaan aan gekwalificeerde instructeurs die deze opleiding kunnen geven, waardoor de opleiding van de piloten ernstig zou worden verstoord, met name op het gebied van luchtvaartuigen voor de zaken- en bedrijfswereld. Daarom is het noodzakelijk dat aan SFI’s die geen drie jaar ervaring als TRI hebben, de bevoegdheid wordt verleend om instructie te geven aan kandidaat-SFI’s. Het Agentschap ging akkoord met de rechtvaardiging van het VK van de noodzaak tot afwijking.

2.2.   Gelijkwaardig beschermingsniveau

Daarnaast stelde het VK een tegenstrijdigheid in deel-FCL vast: de examinator vluchtsimulator (SFE), die houder van een SFI-certificaat moet zijn, zal bevoegd zijn om de vakbekwaamheid te beoordelen voor de afgifte, verlenging of hernieuwde afgifte van een SFI-certificaat, maar zal tegelijkertijd niet bevoegd zijn om aan deze SFI’s les te geven. Het feit dat een SFE, die ook een SFI is, een piloot niet mag opleiden tot SFI maar wel een examen mag afnemen van een SFI, vormt een tegenstrijdigheid in deel-FCL, omdat elke examinator volgens het systeem van deel-FCL bevoegd is om instructie te geven voor certificaten, bevoegdverklaringen en vergunningen waarvoor hij/zij examens mag afnemen.

Volgens het JAR-FCL-systeem mocht alleen een TRI instructie geven aan kandidaten voor een SFI-certificaat, en dat is ook zo in deel-FCL. Het Agentschap heeft de manier waarop het VK de SFI verder voor deze taak wil kwalificeren, onderzocht en was het met het VK eens dat de voorgenomen afwijking een beschermingsniveau biedt dat gelijkwaardig is aan het niveau dat wordt bereikt door de toepassing van deel-FCL, meer bepaald door de aanvullende opleidings- en controlevereisten die het VK heeft voorgesteld.

Er moet echter op gewezen worden dat het VK deze specifieke mentorcursus ook voorziet voor TRI’s die dergelijke opleiding willen geven. Aangezien deel-FCL al in deze bevoegdheid voorziet voor een TRI met drie jaar ervaring die instructie wil geven voor een SFI-certificaat, is dergelijke specifieke mentorcursus voor een TRI niet vereist. Deze cursussen moeten daarom alleen worden voorzien voor SFI’s.

3.   BESCHRIJVING VAN DE AFWIJKING

Het Verenigd Koninkrijk mag, in afwijking van FCL.905.SFI, aan SFI’s die niet voldoen aan de voorwaarde inzake het hebben van ten minste drie jaar ervaring als TRI, de bevoegdheid toekennen om instructie te geven aan kandidaat-SFI’s.

4.   VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE AFWIJKING

De SFI’s hebben ten minste drie jaar ervaring als SFI-instructeur, volgen een specifieke tweedaagse cursus voor SFI-mentor die wordt gegeven door een SFI-mentor en worden positief beoordeeld op vakbekwaamheid.

5.   ALGEMENE TOEPASSELIJKHEID VAN DE AFWIJKING

Alle lidstaten kunnen deze uitzondering toepassen, mits aan de bijgevoegde voorwaarden wordt voldaan.


BIJLAGE V

Afwijking door het Verenigd Koninkrijk van Verordening (EU) nr. 1178/2011 met betrekking tot de verlenging en hernieuwde afgifte van een bevoegdverklaring instrumentvliegen (IR)

1.   BESCHRIJVING VAN HET VERZOEK

Punt FCL.625, onder c) en d), van bijlage I (deel-FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 luidt als volgt:

c)   Hernieuwde afgifte. Indien een IR is verlopen, moeten kandidaten om hun bevoegdheden te hernieuwen:

1)

een herhalingsopleiding volgen aan een ATO om het bekwaamheidsniveau te behalen dat is vereist om te slagen voor het instrumentelement van de vaardigheidstest in overeenstemming met aanhangsel 9 van dit deel, en

2)

een bekwaamheidsproef afleggen in overeenstemming met aanhangsel 9 van dit deel, in de relevante luchtvaartuigcategorie.

d)   Als de IR gedurende de afgelopen zeven jaar niet werd verlengd of hernieuwd afgegeven, moet de houder opnieuw slagen voor het theorie-examen en de vaardigheidstest inzake IR.”.

In haar brief van 18 maart 2013 heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk (VK) de Commissie en het EASA in kennis gesteld van haar voornemen om af te wijken van deze bepaling van Verordening (EU) nr. 1178/2011 op basis van artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 216/2008.

2.   BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.   Noodzaak

Het is noodzakelijk dat houders van bevoegdverklaringen die overeenkomstig deel-FCL zijn afgegeven, met een conform de ICAO-normen door een derde land afgegeven IR, wordt toegestaan hun bevoegdheden te behouden zonder dat ze opnieuw theorie-examens moeten afleggen. Deze situatie wordt in de boordpersoneelverordening niet behandeld, waardoor een onnodige belasting ontstaat voor de houders van een bevoegdverklaring.

2.2.   Gelijkwaardig beschermingsniveau

Het VK is van mening dat de eisen van FCL.625, onder d), zijn opgesteld voor het geval een houder van een bevoegdverklaring zeven jaar lang niet vliegt onder de instrumentvliegvoorschriften (IFR). De regel houdt geen rekening met de mogelijkheid dat de houder van de bevoegdverklaring tijdens die zeven jaar onder de IFR heeft gevlogen met een IR afgegeven door een derde land, die tijdens deze periode is vernieuwd en dus geldig is.

Het Agentschap was het na onderzoek van het verzoek tot afwijking met het VK eens dat het onevenredig is om van een piloot die houder is van een geldig of recentelijk verlopen, conform ICAO-bijlage 1 door een derde land afgeven IR te eisen dat hij opnieuw de theorie-examens aflegt voor een verlenging van een Europese IR die meer dan zeven jaar gelden is afgegeven; d.w.z. dat aan een piloot met recente IFR-ervaring niet dezelfde eisen mogen worden gesteld als aan een piloot die meer dan zeven jaar niet onder IFR heeft gevlogen.

Het Agentschap gaat akkoord met de redenering van het VK. De regel houdt geen rekening met de mogelijkheid dat de houder van de bevoegdverklaring tijdens die zeven jaar onder de IFR heeft gevlogen met een IR afgegeven door een derde land, die tijdens deze periode is vernieuwd en dus geldig is. De voorgenomen afwijking zou betrekking hebben op houders van een bevoegdverklaring die overeenkomstig deel-FCL is afgegeven, met inbegrip van de IR die aan de ICAO-normen voldoet. Als zulke piloten na een bepaalde tijd niet langer onder die bevoegdverklaring vliegen maar blijven vliegen onder een bevoegdverklaring die conform de ICAO-normen is afgegeven door een derde land en die een IR omvat, en als zij zouden vragen om een hernieuwde afgifte van hun Europese IR, zouden zij alleen hoeven te voldoen aan de verlengingscriteria van FCL.625, onder b), op grond van hun lopende en geldige IR van een derde land. Dit betekent dat de houder van de bevoegdverklaring moet slagen voor de vaardigheidstest, maar dat hij geen opleiding hoeft te volgen of niet opnieuw de theorie-examens hoeft af te leggen. In het geval van een piloot die houder was van een IR van een derde land die niet langer geldig is, maar die is verlengd of hernieuwd afgegeven in de afgelopen zeven jaar, moet de houder van de bevoegdverklaring voldoen aan de eisen voor hernieuwde afgifte van FCL.625, onder c), maar is ook hij niet verplicht om opnieuw de theorie-examens af te leggen. Het Agentschap is van oordeel is dat hierdoor een veiligheidsniveau wordt bereikt dat gelijkwaardig is aan dat van deel-FCL.

3.   BESCHRIJVING VAN DE AFWIJKING

Het Verenigd Koninkrijk mag, in afwijking van punt FCL.625, onder c) en d), van bijlage I (deel-FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, toestaan dat de houders van vergunningen die conform deel-FCL zijn afgegeven hun bevoegdheden in verband met een door een derde land afgegeven IR behouden, zonder dat zij opnieuw een theorie-examen hoeven af te leggen.

4.   VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE AFWIJKING

Deze afwijking geldt voor houders van bevoegdverklaringen die overeenkomstig deel-FCL zijn afgegeven, op voorwaarde dat de door een derde land afgegeven IR conform de ICAO-normen is.

5.   ALGEMENE TOEPASSELIJKHEID VAN DE AFWIJKING

Alle lidstaten kunnen deze uitzondering toepassen, mits aan de voorwaarden van punt 4 wordt voldaan.


BIJLAGE VI

Afwijking door Zweden van Verordening (EU) nr. 748/2012 van de Commissie  (1) met betrekking tot de bestaande voorschriften inzake de afgifte van bewijzen van luchtwaardigheid voor geïmporteerde luchtvaartuigen

1.   BESCHRIJVING VAN HET VERZOEK

Overeenkomstig punt 21.A.174, onder b), punt 3, ii), van bijlage I (deel 21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012, bevat elke aanvraag om een bewijs van luchtwaardigheid voor een luchtvaartuig dat vanuit een derde land wordt ingevoerd, een verklaring van de bevoegde autoriteit van het land waar het luchtvaartuig geregistreerd is of was, waarin de staat van luchtwaardigheid van het luchtvaartuig op het moment van de overdracht wordt beschreven.

In een brief van 24 januari 2011 heeft het Zweeds Vervoeragentschap de Commissie en het EASA in kennis gesteld van zijn voornemen om af te wijken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie (2) (ingetrokken bij Verordening (EU) nr. 748/2012) en af te zien van de eis om dergelijke verklaring bij te voegen.

2.   BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.   Noodzaak

Zweden heeft de noodzaak om van deze regel af te wijken vastgesteld omdat in sommige gevallen dergelijke verklaring niet beschikbaar is en niet kan worden verkregen.

2.2.   Gelijkwaardig beschermingsniveau

Wanneer een luchtvaartuig wordt ingevoerd in een EASA-land wordt van de bevoegde autoriteit van het land waar het luchtvaartuig geregistreerd is of was, een verklaring gevraagd waarin de staat van luchtwaardigheid van het luchtvaartuig op het moment van overdracht wordt beschreven, om ervoor te zorgen dat het invoerende land kan controleren of het luchtvaartuig beantwoordt aan een typeontwerp dat volgens een EASA-typecertificaat is goedgekeurd, of elk aanvullend typecertificaat, elke wijziging of herstelling is goedgekeurd conform bijlage I (deel 21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012, en of de toepasselijke luchtwaardigheidsrichtlijnen zijn toegepast.

De voorgestelde maatregel van de Zweedse regering om van de eis tot dergelijke verklaring af te zien, kan een beschermingsniveau bieden dat gelijkwaardig is aan het niveau dat is voorgeschreven in de toepasselijke uitvoeringsbepalingen van bijlage I (deel 21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012 op het gebied van de noodzakelijke documenten voor afgifte van een bewijs van luchtwaardigheid voor een gebruikt luchtvaartuig ingevoerd uit een niet-lidstaat, mits er nog andere middelen worden aangewend om de vereiste mate van zekerheid te bereiken. Deze middelen worden beschreven onder punt 4.

3.   BESCHRIJVING VAN DE AFWIJKING

Zweden mag aanvragen voor een bewijs van luchtwaardigheid voor een luchtvaartuig dat vanuit een derde land wordt ingevoerd, aanvaarden zonder een verklaring van de bevoegde autoriteit van het land waar het luchtvaartuig geregistreerd is of was, waarin de luchtwaardigheidstoestand van het luchtvaartuig op het moment van de overdracht wordt beschreven.

Deze afwijking geldt tot het amendement om deze kwestie op te lossen, als onderdeel van regelgevingsopdracht RMT.0020, van subdeel H (bewijs van luchtwaardigheid en beperkte bewijzen van luchtwaardigheid) van bijlage I (deel 21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012, is vastgesteld en van toepassing wordt.

4.   VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE AFWIJKING

De bevoegde instantie onderzoekt de informatie over het luchtvaartuig en inspecteert het luchtvaartuig om te controleren of:

de historische gegevens van het luchtvaartuig volledig zijn en voldoende zijn om de productie- en modificatiestandaard vast te stellen;

het luchtvaartuig is geproduceerd volgens het typeontwerp dat aan de basis lag van het EASA-typecertificaat. Daartoe bevatten de historische gegevens een kopie van het eerste bewijs van luchtwaardigheid of het exportcertificaat dat voor het nieuwe luchtvaartuig is afgegeven. Bij wijze van alternatief kan de aanvrager van een bewijs van luchtwaardigheid een verklaring van de houder van het typecertificaat verkrijgen, dat wat de productiestatus betreft is goedgekeurd door het land van ontwerp;

het luchtvaartuig beantwoordt aan een typeontwerp dat krachtens een typecertificaat is goedgekeurd;

elk aanvullend typecertificaat, elke wijziging of herstelling is goedgekeurd in overeenstemming met bijlage I (deel 21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012;

de toepasselijke luchtwaardigheidsrichtlijnen zijn toegepast.

Ten slotte stelt de bevoegde instantie vast dat de resultaten van haar onderzoek in overeenstemming zijn met de resultaten van het onderzoek door de organisatie die de herbeoordeling van de luchtwaardigheid uitvoert in overeenstemming met bijlage I (deel M) bij Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie (3).

5.   ALGEMENE TOEPASSELIJKHEID VAN DE AFWIJKING

Alle lidstaten kunnen deze uitzondering toepassen, mits aan de voorwaarden van punt 4 wordt voldaan.


(1)  Verordening (EU) nr. 748/2012 van de Commissie van 3 augustus 2012 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PB L 224 van 21.8.2012, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PB L 243 van 27.9.2003, blz. 6).

(3)  Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PB L 315 van 28.11.2003, blz. 1).


AANBEVELINGEN

8.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 39/72


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 22 januari 2014

betreffende de minimumbeginselen voor de exploratie en productie van koolwaterstoffen (zoals schaliegas) met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering

(2014/70/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De lidstaten hebben het recht om de voorwaarden voor de exploitatie van hun energiebronnen vast te stellen, zolang zij de noodzaak van behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu eerbiedigen.

(2)

In de huidige stand van de technologische ontwikkeling vereist de exploratie en productie van koolwaterstoffen, zoals schaliegas, het gecombineerde gebruik van grootvolumehydrofracturering en gericht (vooral horizontaal) boren op een schaal en met een intensiteit waarmee in de Unie slechts beperkte ervaring is opgedaan. De techniek van hydrofracturering creëert specifieke uitdagingen, met name voor de gezondheid en het milieu.

(3)

In zijn resoluties van 21 november 2012 heeft het Europees Parlement gewezen op de aanzienlijke potentiële voordelen van de productie van schaliegas en -olie, en heeft het de Commissie verzocht om een EU-breed kader voor risicobeheer in te voeren voor de exploratie en winning van onconventionele fossiele brandstoffen, opdat de bepalingen voor de bescherming van de volksgezondheid en het milieu binnen alle lidstaten worden geharmoniseerd.

(4)

In zijn conclusies van 22 mei 2013 heeft de Europese Raad benadrukt dat het nodig is Europa’s energievoorziening te diversifiëren en de eigen energiebronnen in Europa verder te ontwikkelen, teneinde de voorzieningszekerheid te garanderen, de EU minder afhankelijk te maken van externe energie en economische groei te stimuleren. Hij nam kennis van het voornemen van de Commissie om een systematischer toepassing van de eigen energiebronnen te evalueren met het oog op de veilige, duurzame en kosteneffectieve exploitatie daarvan, waarbij de door lidstaten gekozen energiemix wordt gerespecteerd.

(5)

In haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de exploratie en productie van koolwaterstoffen (zoals schaliegas) met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering in de EU (1), heeft de Commissie de potentiële nieuwe mogelijkheden en uitdagingen met betrekking tot de niet-conventionele winning van koolwaterstoffen in de Unie uiteengezet, alsmede de belangrijkste elementen die zij nodig acht om te waarborgen dat deze techniek veilig is. In de mededeling werd geconcludeerd dat er behoefte is aan een aanbeveling met minimumbeginselen die de lidstaten steun bieden bij de exploratie en productie van aardgas uit schalieformaties en ervoor zorgen dat het klimaat en het milieu worden gevrijwaard, middelen efficiënt worden ingezet, en het publiek wordt geïnformeerd.

(6)

Op internationaal niveau heeft het Internationaal Energieagentschap aanbevelingen voor de veilige ontwikkeling van niet-conventioneel gas opgesteld. Deze „gouden regels” schrijven een solide en adequate regelgeving, een zorgvuldige keuze van locaties, adequate planning van projecten, karakterisering van het ondergrondse risico, solide regels voor het boorputontwerp, transparantie bij de werkzaamheden en toezicht op de gevolgen daarvan, goed water- en afvalstoffenbeheer en beperking van de uitstoot in de lucht van verontreinigende stoffen en broeikasgassen voor.

(7)

Op de exploratie en productie van koolwaterstoffen met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering is de algemene en milieuwetgeving van de Unie van toepassing. Met name bevat Richtlijn 89/391/EEG van de Raad (2) houdende bepalingen betreffende de veiligheid en de gezondheid van werknemers maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werknemers op het werk; Richtlijn 92/91/EEG van de Raad (3), die bepalingen betreffende de winning van delfstoffen met behulp van boringen bevat, stelt minimumvoorschriften vast ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen; Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen bepaalt dat vergunningen op een niet-discriminerende wijze worden verleend; Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) tot vaststelling van een kader voor het waterbeleid bepaalt dat exploitanten voor wateronttrekking toestemming nodig hebben en verbiedt de directe lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater; Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), die bepalingen inzake de strategische milieubeoordeling bevat, vereist een beoordeling van plannen en programma’s op het gebied van energie, industrie, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, vervoer of grondgebruik; Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) betreffende milieuaansprakelijkheid is van toepassing op beroepsactiviteiten, waaronder afvalbeheer en wateronttrekking; Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad (8), die bepalingen inzake mijnbouwafval bevat, regelt het beheer van ondergronds en oppervlakteafval dat afkomstig is van de exploratie en productie van koolwaterstoffen met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering; Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) betreffende grondwater verplicht de lidstaten maatregelen te nemen om de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater te voorkomen of te beperken; Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (10) inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), en Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (11) betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden zijn van toepassing op het gebruik van chemische stoffen en biociden die kunnen worden gebruikt voor fracturering; Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (12) houdende een kader inzake afvalstoffen bevat de voorwaarden voor het hergebruik van de vloeistoffen die tijdens grootvolumehydrofracturering en tijdens de productie aan de oppervlakte komen; Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13) betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) inzake de inspanningen van de lidstaten om tegen 2020 hun broeikasgasemissies te verminderen, zijn van toepassing op de uitstoot van ontsnapt methaan; Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (15), die bepalingen inzake industriële emissies bevat, is van toepassing op installaties waar de in bijlage I bij die richtlijn bedoelde activiteiten worden verricht; Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (16), die bepalingen inzake milieueffectbeoordelingen bevat, vereist een milieueffectbeoordeling voor projecten inzake de commerciële winning van aardolie en aardgas wanneer de gewonnen hoeveelheid meer dan 500 t aardolie per dag of meer dan 500 000 m3 aardgas per dag bedraagt, en een screening van diepboringen en oppervlakte-installaties voor de winning van aardolie en aardgas; Richtlijn 96/82/EG van de Raad (17) betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, en, vanaf 1 juni 2015, Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad (18), verplichten de exploitanten van bedrijven waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in hoeveelheden hoger dan de in bijlage I bij deze richtlijnen omschreven drempels alle nodige maatregelen te nemen om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de gezondheid van de mens en het milieu te beperken. Dit geldt onder meer voor chemische en thermische verwerkingsactiviteiten en de daarmee verbonden opslag in het kader van de exploitatie van delfstoffen in mijnen en groeven en op onshore ondergrondse gasopslag.

(8)

De milieuwetgeving van de Unie is echter ontwikkeld in een tijd toen grootvolumehydrofracturering in Europa nog niet werd gebruikt. Daarom komen bepaalde milieuaspecten in verband met de exploratie en de productie van koolwaterstoffen via deze praktijk in de huidige wetgeving van de Unie niet volledig aan bod, met name wat strategische planning, beoordeling van het ondergrondse risico, boorputintegriteit, onderzoek van de uitgangssituatie en toezicht op de werkzaamheden, het vastleggen van methaanemissies en de openbaarmaking van informatie over de in elke boorput gebruikte chemische stoffen betreft.

(9)

Daarom moeten minimumbeginselen worden vastgelegd die de lidstaten in acht zouden moeten nemen wanneer zij hun regelgeving inzake activiteiten die grootvolumehydrofracturering impliceren, toepassen of aanpassen. Een geheel van regels zou de concurrentievoorwaarden voor exploitanten gelijktrekken, het vertrouwen van investeerders vergroten en de werking van de interne energiemarkt ten goede komen. Duidelijke en transparante regels zouden ook de bezorgdheid van de burgers, en eventueel verzet tegen de ontwikkeling van schaliegas kunnen verminderen. Dit geheel van regels houdt niet in dat de lidstaten verplicht zijn tot exploratie of exploitatie met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering wanneer zij ervoor kiezen dat niet te doen, noch dat de lidstaten worden belet meer gedetailleerde maatregelen te handhaven of te treffen die beantwoorden aan de specifieke nationale, regionale of plaatselijke omstandigheden.

(10)

Er is in de Unie nog geen ervaring opgedaan met het toestaan van de productie van koolwaterstoffen met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering, en slechts beperkte ervaring met het toestaan van exploratie. Daarom moet toezicht worden gehouden op de toepassing van de wetgeving van de Unie en van deze aanbeveling in de lidstaten. Een bijwerking van deze aanbeveling of de ontwikkeling van juridisch bindende bepalingen kan nodig blijken in het licht van de technische vooruitgang, de noodzaak om de risico’s en de weerslag van de productie van koolwaterstoffen met gebruikmaking van andere technieken dan grootvolumehydrofracturering aan te pakken, onverwachte problemen bij de toepassing van de wetgeving van de Unie of de exploratie en productie van koolwaterstoffen met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering tijdens offshoreoperaties.

(11)

Daarom is deze aanbeveling, met minimumbeginselen die moeten worden toegepast als een gemeenschappelijke basis voor de exploratie of productie van koolwaterstoffen met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering, thans noodzakelijk. Zij vormt een aanvulling op de bestaande wetgeving van de Unie die van toepassing is op projecten waarmee grootvolumehydrofracturering gemoeid is, en zij zou door de lidstaten binnen een termijn van zes maanden moeten worden uitgevoerd.

(12)

Deze aanbeveling eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name het recht op leven en het recht op menselijke integriteit, de vrijheid van meningsuiting en informatie, het recht van ondernemerschap, het recht op eigendom, en het hoge niveau van bescherming van de gezondheid en het milieu. Deze aanbeveling moet worden toegepast overeenkomstig deze rechten en beginselen,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

1.   DOEL EN ONDERWERP

1.1.

Deze aanbeveling bevat de minimumbeginselen die nodig zijn om de lidstaten die koolwaterstoffen wensen te exploreren en produceren met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering te ondersteunen, maar er tegelijkertijd voor te zorgen dat de volksgezondheid, het klimaat en het milieu worden gevrijwaard, middelen efficiënt worden ingezet, en het publiek wordt geïnformeerd.

1.2.

De lidstaten worden aangemoedigd om, wanneer zij hun bestaande bepalingen ter uitvoering van de desbetreffende wetgeving van de Unie toepassen op of aanpassen aan de behoeften en specifieke kenmerken van de exploratie en de productie van koolwaterstoffen met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering, deze beginselen toe te passen, die betrekking hebben op de planning, de beoordeling van installaties, vergunningen, operationele en milieuprestaties en sluiting, de participatie van het publiek en de verspreiding van informatie.

2.   DEFINITIES

Voor de toepassing van deze aanbeveling:

a)

wordt onder „grootvolumehydrofracturering” verstaan: de injectie in een boorput van 1 000 m3 of meer water per fractureringsfase of van 10 000 m3 of meer water tijdens het hele fractureringsproces;

b)

omvat een „installatie” alle ondergrondse structuren voor de exploratie of productie van koolwaterstoffen met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering.

3.   STRATEGISCHE PLANNING EN MILIEUEFFECTBEOORDELING

3.1.

Alvorens lidstaten vergunningen verlenen voor de exploratie en/of de productie van koolwaterstoffen die kan leiden tot het gebruik van grootvolumehydrofracturering, zouden zij een strategische milieubeoordeling moeten uitvoeren teneinde gevolgen en risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu te voorkomen, te beheersen en te verminderen. Die beoordeling zou moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 2001/42/EG.

3.2.

De lidstaten zouden duidelijke regels moeten uitvaardigen over eventuele beperkingen van de activiteiten, bijvoorbeeld in beschermde, overstromings- of aardbevingsgevoelige gebieden, en over de minimumafstanden tussen toegestane werkzaamheden en woon- en waterwingebieden. Zij zouden ook minimale diepteverschillen tussen het te fractureren gebied en het grondwater moeten vaststellen.

3.3.

De lidstaten zouden de nodige maatregelen moeten treffen om ervoor te zorgen dat een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 2011/92/EU wordt uitgevoerd.

3.4.

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat het betrokken publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak krijgt bij de ontwikkeling van een strategie als bedoeld in punt 3.1 en de effectbeoordeling bedoeld in punt 3.3.

4.   EXPLORATIE- EN PRODUCTIEVERGUNNINGEN

De lidstaten zouden erop moeten toezien dat de voorwaarden en procedures voor het verkrijgen van een vergunning overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van de Unie ten volle worden gecoördineerd wanneer:

a)

voor de benodigde vergunning(en) meer dan één bevoegde instantie verantwoordelijk is;

b)

meer dan één exploitant erbij betrokken is;

c)

voor een bepaalde fase van het project meer dan één vergunning nodig is;

d)

krachtens de nationale wetgeving of de wetgeving van de Unie meer dan één vergunning vereist is.

5.   SELECTIE VAN DE EXPLORATIE- EN PRODUCTIELOCATIE

5.1.

De lidstaten zouden de nodige maatregelen moeten treffen om zich ervan te vergewissen dat de geologische formatie van een locatie geschikt is voor de exploratie of de productie van koolwaterstoffen met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering. Zij zouden ervoor moeten zorgen dat exploitanten een karakterisering en risicobeoordeling van de potentiële locatie en de omgeving (oppervlakte en ondergrond) verrichten.

5.2.

De risicobeoordeling zou moeten worden gebaseerd op voldoende gegevens om het mogelijk te maken de potentiële exploratie- en productielocatie vast te stellen en alle potentiële blootstellingsroutes in kaart te brengen. Dit zou het mogelijk maken om het risico van lekkage of migratie van boorvloeistoffen, hydrofractureringsvloeistoffen, van nature voorkomende materialen, koolwaterstoffen en gas uit de bron of de doelformatie, en van geïnduceerde aardbevingen te beoordelen.

5.3.

De risicobeoordeling zou moeten:

a)

zijn gebaseerd op de beste beschikbare technieken en rekening houden met de relevante resultaten van de door de Commissie georganiseerde informatie-uitwisseling tussen de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken en niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming;

b)

anticiperen op het veranderende gedrag van de doelformatie, de geologische lagen tussen het reservoir en het grondwater en bestaande boorputten of andere door de mens geconstrueerde structuren die zijn blootgesteld aan de hoge injectiedruk die bij grootvolumehydrofracturering wordt gebruikt en de hoeveelheden geïnjecteerde vloeistoffen;

c)

een minimale verticale scheidingsafstand tussen de te fractureren zone en het grondwater eerbiedigen;

d)

tijdens de werkzaamheden worden bijgewerkt wanneer nieuwe gegevens worden verzameld.

5.4.

Een locatie zou pas mogen worden gekozen als de overeenkomstig de punten 5.1, 5.2 en 5.3 uitgevoerde risicobeoordeling uitwijst dat de grootvolumehydrofracturering niet zal leiden tot een rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater en dat geen schade wordt berokkend aan andere activiteiten rond de installatie.

6.   ONDERZOEK VAN DE UITGANGSSITUATIE

6.1.

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat, alvorens grootvolumehydrofracturering begint:

a)

de exploitant de milieutoestand (uitgangssituatie) van de locatie van de installatie en de potentieel door de activiteiten getroffen omliggende gebieden en ondergrond vaststelt;

b)

de uitgangssituatie voor het begin van de werkzaamheden adequaat is beschreven en gerapporteerd aan de bevoegde autoriteit.

6.2.

Een uitgangssituatie zou moeten worden vastgesteld voor:

a)

de kwaliteit en de stromingskenmerken van het oppervlakte- en grondwater;

b)

de waterkwaliteit op drinkwateronttrekkingspunten;

c)

de luchtkwaliteit;

d)

de bodemgesteldheid;

e)

de aanwezigheid van methaan en andere vluchtige organische stoffen in het water;

f)

de seismische activiteit;

g)

het bodemgebruik;

h)

de biodiversiteit;

i)

de toestand van de infrastructuur en de gebouwen;

j)

de bestaande putten en stilgelegde structuren.

7.   ONTWERP EN BOUW VAN DE INSTALLATIE

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat de installatie aldus wordt gebouwd dat mogelijke lekken aan de oppervlakte en lozingen op de bodem, in het water of in de lucht worden vermeden.

8.   INFRASTRUCTUUR VAN EEN PRODUCTIEGEBIED

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat:

a)

exploitanten of groepen exploitanten de ontwikkeling van een productiegebied geïntegreerd benaderen teneinde gevolgen en risico’s voor het milieu en de gezondheid, zowel voor werknemers als het grote publiek, te voorkomen en te verminderen;

b)

voordat de productie van start gaat, adequate eisen worden gesteld aan de infrastructuur voor het onderhoud van de installatie. Indien een installatie als primair doel heeft aardolie te produceren met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering, zou moeten worden voorzien in een specifieke infrastructuur die het daarbij vrijkomende aardgas opvangt en afvoert.

9.   VOORSCHRIFTEN VOOR DE EXPLOITATIE

9.1.

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat de exploitanten de beste beschikbare technieken gebruiken die rekening houden met de relevante resultaten van de door de Commissie georganiseerde informatie-uitwisseling tussen de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken en niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming, alsmede goede industriële praktijken ter voorkoming, beheersing en vermindering van de impact van en risico’s die zijn verbonden aan projecten voor de exploratie en de productie van koolwaterstoffen.

9.2.

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat de exploitanten:

a)

projectspecifieke waterbeheersplannen opstellen om ervoor te zorgen dat water gedurende het gehele project op doelmatige wijze wordt gebruikt. De exploitanten zouden moeten zorgen voor de traceerbaarheid van de waterstromen. Het waterbeheersplan zou rekening moeten houden met de seizoenschommelingen in de beschikbaarheid van water en zou het gebruik van zwaar belaste watervoorraden moeten voorkomen;

b)

vervoerbeheersplannen opstellen teneinde emissies in de lucht in het algemeen en de impact ervan op plaatselijke gemeenschappen en de biodiversiteit in het bijzonder zo veel mogelijk te beperken;

c)

gassen opvangen voor later gebruik, het affakkelen zo veel mogelijk beperken en afblazen vermijden. Met name zouden de exploitanten maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat de uitstoot in de lucht in de exploratie- en productiefase wordt beperkt door gassen op te vangen en later te gebruiken. Het afblazen van methaan en andere luchtverontreinigende stoffen zou moeten worden beperkt tot de meest uitzonderlijke en om veiligheidsredenen gerechtvaardigde operationele omstandigheden;

d)

de grootvolumehydrofracturering uitvoeren op gecontroleerde wijze en met een passend drukbeheer, teneinde de breuken tot het reservoir te beperken en geïnduceerde aardbevingen te voorkomen;

e)

de integriteit van de boorput waarborgen door het ontwerp en de bouw ervan en door integriteitstests. De resultaten van de integriteitstests zouden door een onafhankelijke en gekwalificeerde derde moeten worden beoordeeld teneinde de operationele prestaties van de boorput en de veiligheid ervan vanuit milieu- en gezondheidsoogpunt in alle stadia van de ontwikkeling van het project en na afsluiting van de boorput te waarborgen;

f)

risicobeheersplannen opstellen en voorzien in de nodige maatregelen om mogelijke gevolgen te voorkomen en/of te beperken, alsmede in de maatregelen die nodig zijn om te reageren;

g)

de werkzaamheden stoppen en zo spoedig mogelijk alle noodzakelijke corrigerende maatregelen nemen wanneer de integriteit van de boorput geschonden wordt of verontreinigende stoffen per ongeluk zijn geloosd in het grondwater;

h)

in geval van enig incident of ongeval dat gevolgen heeft voor de volksgezondheid of het milieu, onmiddellijk verslag uitbrengen aan de bevoegde autoriteit. Het verslag moet de oorzaken van het incident of ongeval, de gevolgen ervan en de genomen corrigerende maatregelen vermelden. Het overeenkomstig de punten 6.1 en 6.2 vereiste onderzoek van de uitgangssituatie zou als referentie moeten worden gebruikt.

9.3.

De lidstaten zouden een verantwoorde omgang met water bij grootvolumehydrofracturering moeten bevorderen.

10.   GEBRUIK VAN CHEMISCHE STOFFEN EN WATER BIJ GROOTVOLUMEHYDROFRACTURERING

10.1.

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat:

a)

de producenten, importeurs en downstreamgebruikers van chemische stoffen die worden gebruikt bij hydrofracturering, „hydrofracturering” vermelden wanneer zij voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

b)

het gebruik van chemische stoffen in grootvolumehydrofracturering zo veel mogelijk wordt beperkt;

c)

bij de selectie van de te gebruiken chemische stoffen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid om vloeistoffen die na grootvolumehydrofracturering aan de oppervlakte komen, te behandelen.

10.2.

De lidstaten zouden exploitanten moeten aanmoedigen om, waar dit technisch haalbaar is en vanuit het oogpunt van de menselijke gezondheid, het milieu en het klimaat verdedigbaar is, hydrofractureringstechnieken te gebruiken die het watergebruik en afvalstromen zoveel mogelijk beperken en geen gebruikmaken van gevaarlijke chemische stoffen.

11.   EISEN INZAKE TOEZICHT

11.1.

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat de exploitant regelmatig toezicht houdt op de installatie en de omliggende bodem en ondergrond die tijdens de exploratie- en productiefase door de werkzaamheden kunnen worden beïnvloed, met name vóór, tijdens en na de grootvolumehydrofracturering.

11.2.

Het overeenkomstig de punten 6.1 en 6.2 vereiste onderzoek van de uitgangssituatie zou als referentie voor het latere toezicht moeten dienen.

11.3.

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat de exploitant naast de in de studie van de uitgangssituatie vastgestelde milieuparameters ook de volgende bedrijfsparameters controleert:

a)

de precieze samenstelling van de voor elke boorput gebruikte fractureringsvloeistof;

b)

de hoeveelheid water die wordt gebruikt voor het fractureren van elke boorput;

c)

de druk tijdens grootvolumehydrofracturering;

d)

de vloeistoffen die na grootvolumehydrofracturering aan de oppervlakte komen: terugvloeipercentage, volumes, kenmerken, hergebruikte en/of behandelde hoeveelheden voor elke boorput;

e)

uitstoot in de lucht van methaan, andere vluchtige organische stoffen en andere gassen die waarschijnlijk schadelijke gevolgen hebben voor de menselijke gezondheid en/of het milieu.

11.4.

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat de exploitanten controleren wat de effecten zijn van grootvolumehydrofracturering op de integriteit van boorputten en andere door de mens geconstrueerde structuren in de potentieel door de activiteiten getroffen omliggende bodem en ondergrond.

11.5.

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat de resultaten van het toezicht ter kennis van de bevoegde autoriteiten worden gebracht.

12.   AANSPRAKELIJKHEID VOOR MILIEUSCHADE EN FINANCIËLE GARANTIE

12.1.

De lidstaten zouden de bepalingen betreffende milieuaansprakelijkheid moeten toepassen op alle werkzaamheden die worden verricht op een installatie, inclusief die welke momenteel niet binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/35/EG vallen.

12.2.

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat de exploitant vóór de aanvang van activiteiten die grootvolumehydrofracturering impliceren, een financiële of gelijkwaardige garantie stelt tot dekking van de bepalingen van de vergunning en de potentiële aansprakelijkheid voor milieuschade.

13.   BESTUURLIJKE CAPACITEIT

13.1.

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat de bevoegde autoriteiten over voldoende menselijke, technische en financiële middelen beschikken om hun taken uit te voeren.

13.2.

De lidstaten zouden belangenconflicten tussen de regelgevende functie van de bevoegde autoriteiten en hun functie met betrekking tot de economische ontwikkeling van de hulpbronnen moeten voorkomen.

14.   VERPLICHTINGEN BIJ SLUITING

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat na de sluiting van elke installatie een onderzoek wordt uitgevoerd om de milieutoestand van de installatie en de potentieel door de activiteiten getroffen omliggende bodem en ondergrond te vergelijken met de bij het onderzoek van de uitgangssituatie beschreven toestand vóór de aanvang van de werkzaamheden.

15.   VERSPREIDING VAN INFORMATIE

De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat:

a)

de exploitant het publiek voorlicht over de chemische stoffen en de hoeveelheden water die hij wil gebruiken en die uiteindelijk zijn gebruikt bij de grootvolumehydrofracturering van elke boorput. Deze informatie moet de naam en het Chemical Abstracts Service (CAS)-nummer van alle stoffen, een veiligheidsinformatieblad, indien beschikbaar, en de maximale concentratie van de stof in de fractureringsvloeistof bevatten;

b)

de bevoegde autoriteiten binnen zes maanden na de bekendmaking van deze aanbeveling en met tussenpozen van niet meer dan twaalf maanden op een publiek toegankelijke website de volgende informatie publiceren:

i)

het aantal voltooide boorputten en het aantal geplande projecten die grootvolumehydrofracturering impliceren;

ii)

het aantal verleende vergunningen, de naam van de betrokken exploitanten en de vergunningsvoorwaarden;

iii)

het overeenkomstig de punten 6.1 en 6.2 verrichte onderzoek van de uitgangssituatie en de bevindingen van het toezicht op grond van de punten 11.1, 11.2 en 11.3, onder b) tot en met e);

c)

de bevoegde autoriteiten zouden het publiek ook onverwijld op de hoogte moeten brengen van:

i)

incidenten en ongevallen als bedoeld in punt 9.2, onder f);

ii)

de resultaten van inspecties, gevallen van niet-naleving en sancties.

16.   EVALUATIE

16.1.

De lidstaten die ervoor hebben gekozen koolwaterstoffen te exploreren of te exploiteren met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering wordt verzocht uiterlijk 28 juli 2014 uitvoering te geven aan de in deze aanbeveling vervatte minimumbeginselen en de Commissie jaarlijks, en voor het eerst uiterlijk in december 2014, informatie te verstrekken over de maatregelen die zij in reactie op deze aanbeveling hebben getroffen.

16.2.

De Commissie zal nauwlettend toezien op de toepassing van de aanbeveling aan de hand van een vergelijking van de situatie in de lidstaten in een openbaar toegankelijke scorebord.

16.3.

18 maanden na de bekendmaking van de aanbeveling zal de Commissie de doeltreffendheid ervan evalueren.

16.4.

De evaluatie zal een beoordeling van de toepassing van de aanbeveling bevatten, en zal de vooruitgang bij de informatie-uitwisseling inzake beste beschikbare technieken en de toepassing van de relevante BBT-referentiedocumenten, alsmede de eventuele behoefte aan bijwerking van de bepalingen van de aanbeveling in aanmerking nemen. De Commissie zal beslissen of het nodig is wetgevingsvoorstellen in te dienen met juridisch bindende voorschriften inzake de exploratie en de productie van koolwaterstoffen met gebruikmaking van grootvolumehydrofracturering.

Gedaan te Brussel, 22 januari 2014.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  COM(2014) 23)

(2)  Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1).

(3)  Richtlijn 92/91/EEG van de Raad van 3 november 1992 betreffende minimumvoorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in de winningsindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen (elfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 348 van 28.11.1992, blz. 9).

(4)  Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen (PB L 164 van 30.6.1994, blz. 3).

(5)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

(7)  Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).

(8)  Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15).

(9)  Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19).

(10)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(12)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(13)  Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).

(14)  Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).

(15)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(16)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(17)  Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13).

(18)  Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 1).