ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2014.032.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 32

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
1 februari 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2014/50/EU

 

*

Besluit van de Raad van 20 januari 2014 tot verlenging van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Russische Federatie

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 88/2014 van de Commissie van 31 januari 2014 tot vaststelling van een procedure voor de wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden ( 1 )

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 89/2014 van de Commissie van 31 januari 2014 tot goedkeuring van bis(N-cyclohexyldiazeniumdioxy)koper (Cu-HDO) als een bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 8 ( 1 )

6

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 90/2014 van de Commissie van 31 januari 2014 tot goedkeuring van decaanzuur als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 4, 18 en 19 ( 1 )

9

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 91/2014 van de Commissie van 31 januari 2014 tot goedkeuring van S-methopreen als een bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 18 ( 1 )

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 92/2014 van de Commissie van 31 januari 2014 tot goedkeuring van zineb als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 21 ( 1 )

16

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 93/2014 van de Commissie van 31 januari 2014 tot goedkeuring van octaanzuur als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 4 en 18 ( 1 )

19

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 94/2014 van de Commissie van 31 januari 2014 tot goedkeuring van jood, met inbegrip van polyvinylpyrrolidonjood, als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 1, 3, 4 en 22 ( 1 )

23

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 95/2014 van de Commissie van 31 januari 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

27

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 96/2014 van de Commissie van 31 januari 2014 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 februari 2014

29

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/51/EU

 

*

Besluit van de Raad van 28 januari 2014 waarbij de lidstaten worden gemachtigd om in het belang van de Europese Unie het Verdrag betreffende aanvaardbaar werk voor huispersoneel, 2011, van de Internationale Arbeidsorganisatie te bekrachtigen (Verdrag nr. 189)

32

 

 

2014/52/EU

 

*

Besluit van de Raad van 28 januari 2014 waarbij de lidstaten worden gemachtigd om in het belang van de Europese Unie het Verdrag betreffende veiligheid bij het gebruik van chemische stoffen bij de arbeid, 1990, van de Internationale Arbeidsorganisatie te bekrachtigen (Verdrag nr. 170)

33

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

2014/53/EU

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 29 januari 2014 betreffende het aanpakken van de gevolgen van ontneming van het stemrecht aan burgers van de Unie die hun recht van vrij verkeer uitoefenen

34

 

 

RICHTSNOEREN

 

 

2014/54/EU

 

*

Richtsnoer van de Europese Centrale Bank van 18 december 2013 houdende wijziging van Richtsnoer ECB/2004/18 inzake de aanbesteding van eurobankbiljetten (ECB/2013/49)

36

 

 

REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

 

*

ADDITIONEEL REGLEMENT VAN HET HOF VAN JUSTITIE

37

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 januari 2014

tot verlenging van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Russische Federatie

(2014/50/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 186, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), v),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2000/742/EG (2) heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan de sluiting van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Russische Federatie („de overeenkomst”).

(2)

Artikel 12, onder b), van de overeenkomst bepaalt met name dat de overeenkomst met instemming van beide partijen telkens met vijf jaar kan worden verlengd. Bij Besluit 2009/313/EG (3) heeft de Raad voor het laatst met de verlenging met nog eens vijf jaar ingestemd.

(3)

Na een gezamenlijke evaluatie van de overeenkomst hebben beide partijen kennisgenomen van de aanbeveling van onafhankelijke deskundigen dat de overeenkomst in haar huidige vorm met nog eens vijf jaar wordt verlengd.

(4)

De partijen bij de overeenkomst menen dat zij beide belang hebben bij een verlenging van de overeenkomst.

(5)

De inhoud van de verlengde overeenkomst zal identiek zijn aan de inhoud van de overeenkomst die op 20 februari 2014 verstrijkt.

(6)

Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 is de Europese Gemeenschap vervangen en opgevolgd door de Europese Unie.

(7)

De verlenging van de overeenkomst dient namens de Unie te worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De verlenging van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Russische Federatie, voor een nieuwe periode van vijf jaar, wordt namens de Europese Unie goedgekeurd.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad stelt namens de Unie de regering van de Russische Federatie ervan in kennis dat de Unie haar interne procedures, nodig voor de verlenging van de overeenkomst in overeenstemming met artikel 12, onder b), van de overeenkomst, heeft voltooid.

Artikel 3

De voorzitter van de Raad verricht namens de Unie de volgende kennisgeving:

„Ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 is de Europese Unie in de plaats getreden van de Europese Gemeenschap, waarvan zij de opvolgster is, en met ingang van die datum neemt zij alle rechten en plichten van de Europese Gemeenschap over. Derhalve dienen alle verwijzingen in de tekst van de overeenkomst naar „de Europese Gemeenschap” in voorkomend geval gelezen te worden als „de Europese Unie”.”.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 20 januari 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(2)  Besluit 2000/742/EG van de Raad van 16 november 2000 betreffende de sluiting van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en de Russische Federatie (PB L 299 van 28.11.2000, blz. 14).

(3)  Besluit 2009/313/EG van de Raad van 30 maart 2009 houdende verlenging van de Overeenkomst voor samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Russische Federatie (PB L 92 van 4.4.2009, blz. 3).


VERORDENINGEN

1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 88/2014 VAN DE COMMISSIE

van 31 januari 2014

tot vaststelling van een procedure voor de wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 28, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De categorieën 1, 2, 3, 4 en 5 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn duidelijk omschreven, zodat bepaalde vermoedens worden gewekt ten aanzien van de eigenschappen van stoffen die onder die categorieën vallen. Om in categorie 6 van die bijlage te worden opgenomen moet een pakket gegevens worden ingediend zodat een volledige risicobeoordeling van het beoogde gebruik kan worden uitgevoerd. De procedure voor het op verzoek wijzigen van een van die categorieën om daarin werkzame stoffen op te nemen of de vermelde beperkingen te wijzigen, moeten transparant en voor alle aanvragers gelijk zijn. Daarom moet die procedure nader worden gespecificeerd.

(2)

De gegevens die voor opneming van een werkzame stof in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 worden vereist, moeten voldoende bewijs vormen dat de stof niet zorgwekkend is in de zin van artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Voor de consistentie moet de procedure voor de indiening en validering van een aanvraag tot opneming van een werkzame stof in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 identiek zijn aan die voor de indiening en validering van een aanvraag tot goedkeuring van een werkzame stof. Daar echter voor de eerstbedoelde aanvraag wellicht minder gegevens hoeven te worden ingediend, moet de beoordelingsprocedure dienovereenkomstig worden aangepast.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 82, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 bedoelde Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening bevat de procedures voor het op verzoek van een aanvrager wijzigen van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 om:

a)

overeenkomstig artikel 28, lid 1, van die verordening werkzame stoffen op te nemen in een van de categorieën 1, 2, 3, 4, 5 of 6 van die bijlage, of

b)

wijzigingen aan te brengen in de desbetreffende beperkingen van die categorieën.

Artikel 2

Voor aanvragen vereiste gegevens

Een aanvraag tot opneming of tot wijziging als bedoeld in artikel 1 moet de in de bijlage bij deze verordening vermelde informatie bevatten.

Artikel 3

Indiening en validering van aanvragen

1.   De procedure die is vastgelegd in artikel 7, leden 1 en 2, artikel 7, lid 3, derde alinea, en artikel 7, lid 6, van Verordening (EU) nr. 528/2012 is van toepassing op de indiening van aanvragen tot opneming of tot wijziging als bedoeld in artikel 1 van deze verordening.

2.   Indien de aanvraag betrekking heeft op categorie 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn artikel 7, lid 3, eerste en tweede alinea, en artikel 7, leden 4 en 5, van die verordening van toepassing op de validering van de aanvraag.

Artikel 4

Beoordeling van aanvragen

1.   De beoordelende bevoegde autoriteit beoordeelt of er aanwijzingen zijn dat de stof niet zorgwekkend is in de zin van artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 en, indien van toepassing, welke beperkingen aan het gebruik van die stof moeten worden gesteld. Zij zendt een beoordelingsverslag en de conclusies van haar beoordeling aan het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte Europees Agentschap voor chemische stoffen (hierna „het Agentschap” genoemd). Indien het gaat om een aanvraag tot opneming in categorie 1, 2, 3, 4 of 5 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 worden het beoordelingsverslag en de conclusies ingediend binnen 180 dagen na betaling van de in artikel 7, lid 3, derde alinea, van die verordening bedoelde vergoeding. Indien het gaat om een aanvraag tot opneming in categorie 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 worden het beoordelingsverslag en de conclusies binnen 365 dagen na validering van die aanvraag ingediend.

Alvorens de conclusies bij het Agentschap in te dienen, biedt de beoordelende bevoegde autoriteit de aanvrager de gelegenheid om binnen 30 dagen schriftelijke opmerkingen over het beoordelingsverslag en de conclusies van de beoordeling kenbaar te maken. De beoordelende bevoegde autoriteit houdt bij het opstellen van de definitieve beoordeling terdege rekening met deze opmerkingen.

2.   Indien blijkt dat voor de uitvoering van de beoordeling aanvullende informatie nodig is, verzoekt de beoordelende bevoegde autoriteit de aanvrager die informatie binnen een vastgestelde termijn te verstrekken en stelt zij het Agentschap daarvan in kennis. De in lid 1 bedoelde termijnen worden geschorst vanaf de datum waarop het verzoek wordt gedaan tot de datum waarop de informatie is ontvangen. De schorsing mag niet langer dan 180 dagen duren, tenzij de aard van de gevraagde gegevens of uitzonderlijke omstandigheden dit rechtvaardigen.

3.   Een aanvraag tot opneming van een werkzame stof in categorie 1, 2, 3, 4 of 5 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 die, na een verzoek om aanvullende gegevens overeenkomstig lid 2 volledig in overeenstemming is met artikel 6 van Verordening (EU) nr. 528/2012, wordt op verzoek van de aanvrager:

a)

beschouwd als een aanvraag tot opneming in categorie 6 van bijlage I bij die verordening, en

b)

wordt gevalideerd overeenkomstig artikel 3, lid 2.

4.   Het Agentschap stelt met inachtneming van de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit het in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 528/2012 bedoelde advies op en dient dat bij de Commissie in binnen 270 dagen na ontvangst van de conclusies van de beoordeling in het geval van een aanvraag tot opneming in categorie 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012, en binnen 180 dagen na die ontvangst in het geval van een aanvraag tot opneming in categorie 1, 2, 3, 4 of 5 van bijlage I bij die verordening.

Artikel 5

Adviezen van het Agentschap waarop een besluit van de Commissie kan worden gebaseerd

Mits er aanwijzingen zijn dat een werkzame stof niet zorgwekkend is in de zin van artikel 28, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 kan de Commissie krachtens dat artikel een besluit vaststellen om bijlage I bij die verordening te wijzigen zoals bedoeld in artikel 1 van deze verordening, indien het Agentschap een advies heeft ingediend krachtens:

a)

artikel 4, lid 4, van deze verordening;

b)

artikel 8, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012, of

c)

een van de handelingen als bedoeld in artikel 89, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 januari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

Gegevensvereisten voor opneming van een werkzame stof in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012

DEEL A

Gegevens voor opneming in categorie 1, 2, 3, 4 of 5

1.

In een aanvraag tot opneming van een werkzame stof in categorie 1, 2, 3, 4 of 5 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 worden de desbetreffende categorie en de identiteit van de stof vermeld, alsmede de beoogde vormen van gebruik van de producten waarvoor toelating zal worden aangevraagd, en wordt afdoende bewijs verstrekt dat:

a)

de stof voldoet aan de beschrijving van de desbetreffende categorie, en

b)

er sterke consensus onder deskundigen heerst dat de stof niet zorgwekkend is in de zin van artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Het onder b) bedoelde bewijs omvat alle relevante gepubliceerde literatuurgegevens over de desbetreffende stof en alle relevante gegevens over de stof die de aanvrager heeft gegenereerd. Dit kan ook read-across van chemische analogen of homologen, (Q)SAR-voorspellingen, gegevens van bestaande studies, in-vitrostudies, historische gegevens met betrekking tot de mens of conclusies van andere regelgevingsautoriteiten of -kaders bevatten.

2.

Indien er geen afdoende bewijs bestaat voor een sterke consensus onder deskundigen ten aanzien van één of meer eindpunten bevat een aanvraag in afwijking van punt 1, onder b), alle verdere benodigde gegevens om aan te tonen dat de stof niet zorgwekkend is in de zin van artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012.

DEEL B

Gegevens voor opneming in categorie 6

Een aanvraag tot opneming van een werkzame stof in categorie 6 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 bevat de in artikel 6 van die verordening bedoelde gegevens, zodat een risicobeoordeling volgens de laatste stand van de kennis mogelijk is.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 89/2014 VAN DE COMMISSIE

van 31 januari 2014

tot goedkeuring van bis(N-cyclohexyldiazeniumdioxy)koper (Cu-HDO) als een bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 8

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen te worden beoordeeld. Bis(N-cyclohexyldiazeniumdioxy)koper (Cu-HDO) is in die lijst opgenomen.

(2)

Cu-HDO is overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 8 (houtconserveringsmiddelen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn, wat overeenstemt met productsoort 8 zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Oostenrijk is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 25 februari 2008 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing binnen het Permanent Comité voor biociden op 13 december 2013 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit dat verslag blijkt dat van biociden die voor productsoort 8 worden gebruikt en Cu-HDO bevatten, kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(6)

Bijgevolg moet Cu-HDO worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 8.

(7)

Aangezien de evaluatie niet nanomaterialen betrof, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen.

(8)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, teneinde de lidstaten, de betrokken partijen en in voorkomend geval de Commissie de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bis(N-cyclohexyldiazeniumdioxy)koper (Cu-HDO) wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 8, onder voorbehoud van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 januari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Bijzondere voorwaarden (2)

Cu-HDO

IUPAC-benaming:

bis(N-cyclohexyldiazeniumdioxy)koper

EG-nummer: n.v.t.

CAS-nr.: 312600-89-8

981 g/kg

1 september 2015

31 augustus 2025

8

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

Voor industriële gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt, moeten bij de toepassing van de producten geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt.

2.

Er moeten passende risicobeperkende maatregelen worden getroffen om het terrestrisch compartiment te beschermen. Op de etiketten en zo nodig op de veiligheidsinformatiebladen van toegelaten producten moet worden aangegeven dat industrieel aanbrengen van het product moet worden uitgevoerd binnen een afgesloten gebied of op een ondoordringbare harde ondergrond met afdamming, dat pas behandeld hout na de behandeling onder een afdak en/of op een ondoordringbare harde ondergrond moet worden opgeslagen om rechtstreekse verliezen naar de bodem of naar water te voorkomen en dat verliezen bij het aanbrengen van het product met het oog op hergebruik of verwijdering moeten worden opgevangen.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 90/2014 VAN DE COMMISSIE

van 31 januari 2014

tot goedkeuring van decaanzuur als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 4, 18 en 19

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen te worden beoordeeld. Decaanzuur is in deze lijst opgenomen.

(2)

Decaanzuur is overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 4 (ontsmettingsmiddelen voor gebruik in de sector voeding en diervoeders), productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen) en productsoort 19 (insectwerende en lokstoffen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn, die respectievelijk overeenstemmen met de productsoorten 4, 18 en 19 zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Oostenrijk is aangewezen als rapporterende lidstaat en heeft de verslagen van de bevoegde instantie samen met aanbevelingen overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 7 december 2010 bij de Commissie ingediend.

(4)

De verslagen van de bevoegde instantie zijn door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 13 december 2013 opgenomen in twee beoordelingsverslagen.

(5)

Uit die verslagen blijkt dat van biociden die voor de productsoorten 4, 18 en 19 worden gebruikt en decaanzuur bevatten, kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(6)

Bijgevolg moet decaanzuur worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor de productsoorten 4, 18 en 19.

(7)

Aangezien de evaluaties geen nanomaterialen betroffen, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen.

(8)

Voor het gebruik in productsoort 4, betrof de evaluatie niet de opneming van biociden die decaanzuur bevatten in materialen en voorwerpen bestemd om direct of indirect in contact te komen met levensmiddelen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4). Voor dergelijke materialen kan het nodig zijn specifieke grenswaarden betreffende de migratie in levensmiddelen vast te stellen overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 1935/2004. De goedkeuring dient derhalve niet te gelden voor dergelijk gebruik, tenzij de Commissie dergelijke grenswaarden heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn.

(9)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, teneinde de lidstaten, de betrokken partijen en in voorkomend geval de Commissie de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Decaanzuur wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 4, 18 en 19, afhankelijk van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 januari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van de goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Bijzondere voorwaarden (2)

Decaan-zuur

IUPAC-benaming:

n-Decaanzuur

EG-nummer: 206-376-4

CAS-nr.: 334-48-5

985 g/kg

1 september 2015

31 augustus 2025

4

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

 

Voor industriële of beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt, moeten bij de toepassing van de producten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt.

 

Voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, wordt nagegaan of nieuwe, dan wel maximum gehalten aan residuen (MRL’s) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) of Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (4) en moeten de nodige risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL’s niet worden overschreden.

 

Biociden die decaanzuur bevatten, dienen niet te worden opgenomen in materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen in de zin van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1935/2004, tenzij de Commissie grenswaarden betreffende de migratie van benzoëzuur in levensmiddelen heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn.

18

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

 

Producten voor niet-professioneel gebruik worden enkel toegelaten indien de verpakking zodanig is ontworpen dat de blootstelling van de gebruiker tot een minimum wordt beperkt, tenzij in de aanvraag tot toelating van het product kan worden aangetoond dat de risico’s voor de menselijke gezondheid op een andere wijze tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden gereduceerd.

 

Voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, wordt nagegaan of nieuwe, dan wel maximum gehalten aan residuen (MRL’s) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 of Verordening (EG) nr. 396/2005 en moeten de nodige risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL’s niet worden overschreden.

19

Bij de evaluatie van het product wordt bijzondere aandacht besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm

(3)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

(4)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 91/2014 VAN DE COMMISSIE

van 31 januari 2014

tot goedkeuring van S-methopreen als een bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 18

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen te worden beoordeeld. S-methopreen is in die lijst opgenomen.

(2)

S-methopreen is overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn, wat overeenstemt met productsoort 18 zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Ierland is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 29 oktober 2010 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing binnen het Permanent Comité voor biociden op 13 december 2013 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit dat verslag blijkt dat van biociden die voor productsoort 18 worden gebruikt en S-methopreen bevatten, kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(6)

Bijgevolg moet S-methopreen worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 18.

(7)

Aangezien de evaluatie niet nanomaterialen betrof, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen.

(8)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, teneinde de lidstaten, de betrokken partijen en in voorkomend geval de Commissie de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

S-methopreen wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 18, onder voorbehoud van naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 januari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Bijzondere voorwaarden (2)

S-methopreen

IUPAC-benaming:

isopropyl-(2E,4E,7S)-11-methoxy-3,7,11-trimethyl-2,4-dodecadiënoaat

EG-nummer: n.v.t.

CAS-nr.: 65733-16-6

950 g/kg

1 september 2015

31 augustus 2025

18

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating wordt de volgende voorwaarde verbonden:

Voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, moet worden nagegaan of nieuwe, dan wel gewijzigde maximumgehalten aan residuen (MRL's) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) of Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (4) en moeten de nodige risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL's niet worden overschreden.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm

(3)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

(4)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 92/2014 VAN DE COMMISSIE

van 31 januari 2014

tot goedkeuring van zineb als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 21

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen te worden beoordeeld. Zineb is in die lijst opgenomen.

(2)

Zineb is overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 21 (aangroeiwerende middelen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn, wat overeenstemt met productsoort 21 zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Ierland is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 29 maart 2011 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 13 december 2013 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit dat verslag blijkt dat van biociden die voor productsoort 21 worden gebruikt en zineb bevatten, kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen, op voorwaarde dat is voldaan aan de voorwaarden die in de bijlage bij deze verordening worden gespecificeerd. Bijgevolg moet zineb worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 21.

(6)

Aangezien de evaluatie geen nanomaterialen betrof, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen.

(7)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, teneinde de lidstaten, de betrokken partijen en in voorkomend geval de Commissie de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Zineb wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 21, onder voorbehoud van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 januari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Specifieke voorwaarden (2)

Zineb

IUPAC-benaming:

zinkethyleenbis(dithiocarbamaat) (polymeer)

EG-nummer: 235-180-1

CAS-nr.: 12122-67-7

940 g/kg

1 januari 2016

31 december 2025

21

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Personen die producten met zineb voor niet-beroepsmatige gebruikers in de handel brengen, moeten erop toezien dat de producten samen met geschikte veiligheidshandschoenen worden geleverd.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

Voor industriële of beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt, moeten bij de toepassing van de producten geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt.

2.

Op de etiketten en zo nodig in de gebruiksaanwijzingen moet worden aangegeven dat kinderen moeten worden weggehouden tot de behandelde oppervlakken droog zijn.

3.

Op de etiketten en zo nodig op de veiligheidsinformatiebladen van toegelaten producten moet worden aangegeven dat toepassings-, onderhouds- en herstelactiviteiten worden uitgevoerd in een afgesloten gebied of op een ondoordringbare harde ondergrond met afdamming, of op een met een ondoordringbaar materiaal afgedekte ondergrond om verliezen te voorkomen en emissies in het milieu te beperken, en dat verliezen of afval dat zineb bevat met het oog op hergebruik of verwijdering moeten worden opgevangen.

4.

Voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, moet worden nagegaan of nieuwe, dan wel gewijzigde maximumgehalten aan residuen (MRL’s) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) of Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (4) en moeten de nodige risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL’s niet worden overschreden.

Wanneer een behandeld voorwerp is behandeld met zineb of wanneer in een behandeld voorwerp doelbewust zineb is verwerkt, en zo nodig in verband met de mogelijkheid van huidcontact en het vrijkomen van zineb onder normale gebruiksomstandigheden, zorgt de voor het in de handel brengen van het behandelde voorwerp verantwoordelijke persoon dat het etiket informatie verstrekt over het risico van huidsensibilisatie, alsook de informatie bedoeld in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm

(3)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

(4)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 93/2014 VAN DE COMMISSIE

van 31 januari 2014

tot goedkeuring van octaanzuur als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 4 en 18

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen te worden beoordeeld. Octaanzuur is in die lijst opgenomen.

(2)

Octaanzuur is overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 4 (ontsmettingsmiddelen voor gebruik in de sector voeding en diervoeders), en productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn, wat overeenstemt met de productsoorten 4 en 18 zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Oostenrijk is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft de verslagen van de bevoegde instantie samen met aanbevelingen overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 7 december 2010 bij de Commissie ingediend.

(4)

De verslagen van de bevoegde instantie zijn door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 13 december 2013 in twee beoordelingsverslagen opgenomen.

(5)

Uit die verslagen blijkt dat van biociden die voor de productsoorten 4 en 18 worden gebruikt en octaanzuur bevatten, kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(6)

Bijgevolg moet octaanzuur worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor de productsoorten 4 en 18.

(7)

Aangezien de evaluaties geen nanomaterialen betroffen, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen.

(8)

Voor het gebruik in productsoort 4 betrof de evaluatie niet de opneming van biociden die octaanzuur bevatten in materialen en voorwerpen bestemd om direct of indirect in contact te komen met levensmiddelen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4). Voor dergelijke materialen kan het nodig zijn specifieke grenswaarden betreffende de migratie in levensmiddelen vast te stellen overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 1935/2004. De goedkeuring dient derhalve niet te gelden voor dergelijk gebruik, tenzij de Commissie dergelijke grenswaarden heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn.

(9)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, teneinde de lidstaten, de betrokken partijen en in voorkomend geval de Commissie de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Octaanzuur wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 4 en 18, afhankelijk van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 januari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Bijzondere voorwaarden (2)

Octaanzuur

IUPAC-benaming:

n-Octaanzuur

EG-nummer: 204-677-5

CAS-nr.: 124-07-2

993 g/kg

1 september 2015

31 augustus 2025

4

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

Voor industriële of beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt, moeten bij de toepassing van de producten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt.

2.

Voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, moet worden nagegaan of nieuwe, dan wel gewijzigde maximumgehalten aan residuen (MRL’s) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) of Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (4) en moeten de nodige risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL’s niet worden overschreden.

3.

Biociden die octaanzuur bevatten, dienen niet te worden opgenomen in materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004, tenzij de Commissie grenswaarden betreffende de migratie van octaanzuur in levensmiddelen heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn.

 

 

 

 

 

18

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

Producten voor niet-professioneel gebruik worden enkel toegelaten indien de verpakking zodanig is ontworpen dat de blootstelling van de gebruiker tot een minimum wordt beperkt, tenzij in de aanvraag tot toelating van het product kan worden aangetoond dat de risico’s voor de menselijke gezondheid op een andere wijze tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden gereduceerd.

2.

Voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, moet worden nagegaan of nieuwe, dan wel gewijzigde maximumgehalten aan residuen (MRL’s) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 of Verordening (EG) nr. 396/2005 en moeten de nodige risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL’s niet worden overschreden.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm

(3)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

(4)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/23


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 94/2014 VAN DE COMMISSIE

van 31 januari 2014

tot goedkeuring van jood, met inbegrip van polyvinylpyrrolidonjood, als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 1, 3, 4 en 22

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen te worden beoordeeld. Jood is in die lijst opgenomen.

(2)

Jood is overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 1 (biociden voor menselijke hygiëne), productsoort 3 (biociden voor veterinaire hygiënedoeleinden), productsoort 4 (ontsmettingsmiddelen voor gebruik in de sector voeding en diervoeders) en productsoort 22 (vloeistoffen voor balsemen en opzetten), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn, wat respectievelijk overeenstemt met de productsoorten 1, 3, 4 en 22 zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

De ten behoeve van de beoordeling ingediende gegevens maakten het mogelijk om eveneens conclusies betreffende polyvinylpyrrolidonjood op te stellen.

(4)

Zweden is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met aanbevelingen overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 20 april 2011 bij de Commissie ingediend.

(5)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing binnen het Permanent Comité voor biociden op 13 december 2013 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(6)

Uit dat verslag blijkt dat van biociden die voor de productsoorten 1, 3, 4 en 22 worden gebruikt en jood bevatten, kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen, mits is voldaan aan de voorwaarden die in de bijlage bij deze verordening worden gespecificeerd.

(7)

Bijgevolg moet jood, met inbegrip van polyvinylpyrrolidonjood, worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor de productsoorten 1, 3, 4 en 22.

(8)

Aangezien de evaluaties niet nanomaterialen betroffen, mogen de goedkeuringen krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen.

(9)

De evaluatie betrof niet de opneming van biociden die jood bevatten in materialen en voorwerpen bestemd om direct of indirect met levensmiddelen in contact te komen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4). Voor dergelijke materialen kan het nodig zijn specifieke grenswaarden betreffende de migratie in levensmiddelen vast te stellen overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 1935/2004. De goedkeuring dient derhalve niet te gelden voor dergelijk gebruik, tenzij de Commissie dergelijke grenswaarden heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn.

(10)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, teneinde de lidstaten, de betrokken partijen en in voorkomend geval de Commissie de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Jood, met inbegrip van polyvinylpyrrolidonjood, wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 1, 3, 4 en 22, onder voorbehoud van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 januari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Bijzondere voorwaarden (2)

Jood (met inbegrip van polyvinylpyrrolidonjood)

IUPAC-benaming:

jood

EG-nummer: 231-442-4

CAS-nr.: 7553-56-2

IUPAC-benaming:

polyvinylpyrrolidonjood

EG-nummer: n.v.t.

CAS-nr.: 25655-41-8

995 g/kg jood

Voor polyvinylpyrrolidonjood: het joodgehalte moet een zuiverheidsgraad hebben van 995 g/kg

1 september 2015

31 augustus 2025

1

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

3

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

Voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, moet worden nagegaan of nieuwe, dan wel gewijzigde maximumgehalten aan residuen (MRL's) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) of Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (4) en moeten de nodige risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL's niet worden overschreden.

4

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, moet worden nagegaan of nieuwe, dan wel gewijzigde maximumgehalten aan residuen (MRL's) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 of Verordening (EG) nr. 396/2005 en moeten de nodige risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL's niet worden overschreden;

2.

producten die jood bevatten, dienen niet te worden opgenomen in materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004, tenzij de Commissie grenswaarden betreffende de migratie van jood in levensmiddelen heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn.

22

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de actieve stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating wordt de volgende voorwaarde verbonden:

voor beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt, moeten bij de toepassing van de producten geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm

(3)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

(4)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/27


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 95/2014 VAN DE COMMISSIE

van 31 januari 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 januari 2014.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

62,3

MA

49,8

SN

151,7

TN

92,7

TR

91,9

ZZ

89,7

0707 00 05

MA

158,2

TR

126,8

ZZ

142,5

0709 91 00

EG

97,7

ZZ

97,7

0709 93 10

MA

54,8

TR

134,3

ZZ

94,6

0805 10 20

EG

48,5

IL

67,0

MA

57,2

TN

53,8

TR

75,7

ZZ

60,4

0805 20 10

CN

72,7

IL

140,3

MA

76,8

ZZ

96,6

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

59,8

EG

21,7

IL

101,4

JM

118,0

KR

142,8

MA

118,8

PK

34,5

TR

80,1

ZZ

84,6

0805 50 10

TR

75,9

ZZ

75,9

0808 10 80

CA

92,6

CN

70,5

MK

28,7

US

202,8

ZZ

98,7

0808 30 90

CN

64,4

TR

116,3

US

118,8

ZZ

99,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/29


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 96/2014 VAN DE COMMISSIE

van 31 januari 2014

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 februari 2014

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie van 20 juli 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 19 00, 1001 11 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 642/2010 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 19 00, 1001 11 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 5 van die verordening.

(4)

Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 1 februari 2014, die van toepassing zullen zijn tot er nogmaals nieuwe invoerrechten worden vastgesteld en in werking treden.

(5)

Omdat ervoor moet worden gezorgd dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de geactualiseerde gegevens van toepassing wordt, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 1 februari 2014, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 januari 2014.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5.


BIJLAGE I

Vanaf 1 februari 2014 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 19 00

1001 11 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

ex 1001 91 20

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 99 00

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 10 00

1002 90 00

ROGGE

0,00

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

0,00

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

0,00

1007 10 90

1007 90 00

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

0,00


(1)  Krachtens artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) nr. 642/2010 komt de importeur in aanmerking voor een verlaging van de invoerrechten met:

3 EUR per ton, indien de loshaven aan de Middellandse Zee (voorbij de Straat van Gibraltar) of de Zwarte Zee ligt en het product via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal wordt aangevoerd,

2 EUR per ton, als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt en het product via de Atlantische Oceaan wordt aangevoerd.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR per ton als aan de in artikel 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

17.1.2014-30.1.2014

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

178,81

123,92

Fob-prijs VSA

269,30

259,30

239,30

Golfpremie

132,96

25,42

Grote-Merenpremie

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico-Rotterdam:

18,21 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren-Rotterdam:

— EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR per ton inbegrepen (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(2)  Korting van 10 EUR per ton (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(3)  Korting van 30 EUR per ton (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).


BESLUITEN

1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/32


BESLUIT VAN DE RAAD

van 28 januari 2014

waarbij de lidstaten worden gemachtigd om in het belang van de Europese Unie het Verdrag betreffende aanvaardbaar werk voor huispersoneel, 2011, van de Internationale Arbeidsorganisatie te bekrachtigen (Verdrag nr. 189)

(2014/51/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 153 in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), v), en artikel 218, lid 8, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring door het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bevorderen de bekrachtiging van de internationale arbeidsverdragen die door de Internationale Arbeidsorganisatie als actueel worden beschouwd, als bijdrage tot de inspanningen van de Europese Unie om behoorlijke arbeidsomstandigheden voor alle werknemers binnen en buiten de Unie te bevorderen, waarvan de bescherming en verbetering van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers een belangrijk aspect is.

(2)

De meeste voorschriften van Verdrag nr. 189 betreffende aanvaardbaar werk voor huispersoneel, 2011, van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), hierna „het Verdrag” genoemd, worden grotendeels bestreken door het acquis van de Unie op het gebied van sociaal beleid, bestrijding van discriminatie, justitiële samenwerking in strafzaken en asiel en immigratie.

(3)

De bepalingen van het Verdrag inzake bescherming van arbeidsmigranten die als huispersoneel werken, hebben mogelijk gevolgen voor het vrije verkeer van werknemers — een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt.

(4)

Als gevolg daarvan vallen delen van het Verdrag onder de bevoegdheid van de Unie en kunnen de lidstaten niet buiten het kader van de instellingen van de Unie in verband met die delen verplichtingen op zich nemen.

(5)

De Europese Unie kan het Verdrag niet bekrachtigen, omdat alleen staten partij bij het Verdrag kunnen zijn.

(6)

In deze situatie moeten de lidstaten en de instellingen van de Unie samenwerken met het oog op de bekrachtiging van het Verdrag.

(7)

De Raad moet daarom de lidstaten die gebonden zijn door de wetgeving van de Unie betreffende minimumeisen inzake arbeidsvoorwaarden machtigen om het Verdrag in het belang van de Europese Unie te bekrachtigen.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten worden gemachtigd om voor de delen die vallen onder de door de Verdragen aan de Unie toegekende bevoegdheid, het Verdrag betreffende aanvaardbaar werk voor huispersoneel, 2011, van de Internationale Arbeidsorganisatie (Verdrag nr. 189) te bekrachtigen.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 januari 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

G. STOURNARAS


1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/33


BESLUIT VAN DE RAAD

van 28 januari 2014

waarbij de lidstaten worden gemachtigd om in het belang van de Europese Unie het Verdrag betreffende veiligheid bij het gebruik van chemische stoffen bij de arbeid, 1990, van de Internationale Arbeidsorganisatie te bekrachtigen (Verdrag nr. 170)

(2014/52/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114 in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), v), en artikel 218, lid 8, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bevorderen de bekrachtiging van de internationale arbeidsverdragen die door de Internationale Arbeidsorganisatie als actueel worden beschouwd, als bijdrage tot de inspanningen van de Europese Unie om behoorlijke arbeidsomstandigheden voor alle werknemers binnen en buiten de Unie te bevorderen, waarvan de bescherming en verbetering van de gezondheid en veiligheid van de werknemers een belangrijk aspect is.

(2)

De voorschriften van deel III van Verdrag nr. 170 betreffende veiligheid bij het gebruik van chemische stoffen bij de arbeid, 1990, van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), hierna „het Verdrag” genoemd, worden grotendeels bestreken door het acquis van de Unie in verband met de onderlinge aanpassing van de wet- en regelgeving en de administratieve praktijken op het gebied van indeling, verpakking en etikettering, dat sinds 1967 is ontwikkeld en verder geconsolideerd.

(3)

Als gevolg daarvan vallen delen van het Verdrag onder de bevoegdheid van de Unie en mogen de lidstaten niet buiten het kader van de instellingen van de Unie in verband met die delen verplichtingen op zich nemen.

(4)

De Europese Unie kan het Verdrag niet bekrachtigen, omdat alleen staten partij bij het Verdrag kunnen zijn.

(5)

In deze situatie moeten de lidstaten en de instellingen van de Unie samenwerken met het oog op de bekrachtiging van het Verdrag.

(6)

De Raad moet daarom de lidstaten die gebonden zijn door de wetgeving van de Unie betreffende de onderlinge aanpassing van de wet- en regelgeving en de administratieve praktijken op het gebied van indeling, verpakking en etikettering machtigen om het Verdrag in het belang van de Unie te bekrachtigen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten worden gemachtigd om voor de delen die vallen onder de door de Verdragen aan de Unie toegekende bevoegdheid, het Verdrag betreffende veiligheid bij het gebruik van chemische stoffen bij de arbeid, 1990, van de Internationale Arbeidsorganisatie (Verdrag nr. 170) te bekrachtigen.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 januari 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

G. STOURNARAS


AANBEVELINGEN

1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/34


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 29 januari 2014

betreffende het aanpakken van de gevolgen van ontneming van het stemrecht aan burgers van de Unie die hun recht van vrij verkeer uitoefenen

(2014/53/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag van Lissabon versterkt de rol van de burgers van de Europese Unie als politieke actoren door de burgers, de uitoefening van hun politieke rechten en het democratisch bestel van de Unie nauw met elkaar te verbinden. De leden 1 en 3, van artikel 10 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bepalen dat de werking van de Unie gegrond is op de representatieve democratie en dat iedere burger van de Unie het recht heeft om deel te nemen aan het democratisch bestel van de Unie. Artikel 10, lid 2, VEU, waarin dergelijke beginselen tot uitdrukking komen, bepaalt dat burgers op het niveau van de Unie rechtstreeks vertegenwoordigd worden in het Europees Parlement en dat de staatshoofden, regeringsleiders en regeringen die de lidstaten in de Europese Raad en in de Raad vertegenwoordigen, zelf democratische verantwoording verschuldigd zijn aan hun nationale parlement of aan hun burgers.

(2)

Overeenkomstig artikel 20 VWEU komt het burgerschap van de Unie naast het nationale burgerschap.

(3)

Artikel 21 VWEU en artikel 45 van het Handvest van de grondrechten van de EU verlenen EU-burgers het fundamentele recht van vrij verkeer en verblijf binnen de Europese Unie.

(4)

De onderhavige aanbeveling heeft de versterking ten doel van het recht om deel te nemen aan het democratisch bestel van de Unie en de lidstaten dat EU-burgers die gebruikmaken van hun recht van vrij verkeer binnen de Unie, genieten.

(5)

Zoals benadrukt in het verslag over het EU-burgerschap 2010 (1), bestaat een van de problemen waarmee burgers van de Unie uit bepaalde lidstaten als politieke actoren binnen de Unie te kampen hebben erin dat hun het stemrecht bij de nationale verkiezingen in hun lidstaat van herkomst wordt ontnomen zodra zij gedurende een bepaalde tijd in een andere lidstaat hebben verbleven.

(6)

Momenteel kent geen enkele lidstaat een algemeen beleid op grond waarvan burgers van de Unie uit andere lidstaten die op zijn grondgebied verblijven het stemrecht bij nationale verkiezingen wordt toegekend. Het gevolg daarvan is dat burgers van de Unie aan wie het stemrecht is ontnomen meestal in geen enkele lidstaat meer hun stem kunnen uitbrengen bij de nationale verkiezingen.

(7)

De huidige situatie kan strijdig worden geacht met het fundamentele uitgangspunt van het burgerschap van de Unie, namelijk dat dit burgerschap een aanvulling vormt op het nationale burgerschap en is bedoeld om de burgers van de Unie bijkomende rechten te geven. De uitoefening van het recht van vrij verkeer kan thans echter leiden tot het verlies van het recht op politieke participatie.

(8)

Bovendien behouden burgers van de Unie aan wie op deze wijze het stemrecht wordt ontnomen, weliswaar het recht om de leden van het Europees Parlement te kiezen, maar niet het recht om deel te nemen aan de nationale processen die tot de samenstelling leiden van de nationale regeringen, uit wier leden de Raad, de andere medewetgever van de Unie, wordt gevormd.

(9)

Dit verlies van stemrecht bij nationale verkiezingen in het land van nationaliteit vanwege de uitoefening van het recht om naar een ander EU-land te verhuizen, wordt door de burgers van de Unie als een lacune in hun politieke rechten beschouwd.

(10)

In het Verslag over het EU-burgerschap 2013 „EU citizens: your rights, your future” (2) beklemtoonde de Commissie dat de volledige deelname van de burgers van de Unie aan het democratisch bestel van de Unie op alle niveaus het wezen van het burgerschap van de Unie vormt. De Commissie heeft aangekondigd dat zij constructieve manieren zou voorstellen om ervoor te zorgen dat EU-burgers die in een andere lidstaat wonen volledig kunnen deelnemen aan het democratisch bestel van de Unie door hen het stemrecht bij nationale verkiezingen in hun land van herkomst te laten behouden.

(11)

Het stemrecht is een fundamenteel burgerrecht. Zoals erkend door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is het stemrecht geen privilege. Elke algemene, automatische en ongedifferentieerde afwijking van het beginsel van algemeen stemrecht brengt het risico met zich dat de democratische validiteit van de aldus verkozen wetgevende macht en de door haar vastgestelde wetten wordt ondermijnd (3). Een democratische staat moet het streven naar inclusie dus als uitgangspunt nemen. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat er een duidelijke trend is om het stemmen door niet-ingezeten onderdanen toe te staan, ook al is er dienaangaande nog geen gemeenschappelijke Europese benadering.

(12)

De thans in bepaalde lidstaten geldende regels kunnen tot gevolg hebben dat burgers van de Unie die in een andere lidstaat verblijven hun stemrecht verliezen uitsluitend op grond van het feit dat zij reeds gedurende een bepaalde periode in het buitenland verblijven. Dit is gebaseerd op de veronderstelling dat verblijf van een bepaalde duur in het buitenland betekent dat de band met de politiek in het land van herkomst verloren is gegaan. Deze veronderstelling is echter niet in elk afzonderlijk geval juist. Daarom kan het passend zijn om burgers die het gevaar lopen dat hun het stemrecht wordt ontnomen, de mogelijkheid te bieden om aan te tonen dat zij nog steeds belangstelling hebben voor de politiek in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn.

(13)

Burgers van de Unie die in een andere lidstaat verblijven, kunnen een leven lang nauwe banden blijven houden met hun land van herkomst en kunnen rechtstreeks beïnvloed blijven door besluiten die de in het land van herkomst gekozen wetgever heeft genomen. De brede toegang tot televisie-uitzendingen over de landsgrenzen heen en de beschikbaarheid van internet en andere internet- en mobiele communicatietechnologieën maken het gemakkelijker dan ooit om sociale en politieke ontwikkelingen in de lidstaat van herkomst nauwlettend te volgen en daaraan deel te nemen.

(14)

De basisprincipes van beleid op grond waarvan burgers hun stemrecht wordt ontnomen, moeten opnieuw worden beoordeeld in het licht van de huidige sociaaleconomische en technologische realiteit, de huidige trend in de richting van inclusieve politieke participatie en de huidige stand van de Europese integratie, naast het grote belang van het recht om aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen en het recht van vrij verkeer.

(15)

Een meer inclusieve en evenredige aanpak zou erin bestaan te waarborgen dat burgers die gebruikmaken van hun recht van vrij verkeer en verblijf binnen de Unie hun stemrecht bij nationale verkiezingen kunnen behouden wanneer zij aantonen dat zij nog steeds belangstelling hebben voor de politiek in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn.

(16)

Initiatief van de kant van personen, zoals het verzoek om opgenomen te blijven in de kiezerslijst van hun lidstaat van herkomst, moet worden beschouwd als een geschikt criterium en de eenvoudigste manier om aan te tonen dat er sprake is van een blijvende belangstelling voor de nationale politiek, waarbij het mogelijk moet blijven dat de lidstaten hun burgers voorschrijven dergelijke verzoeken met passende tussenpozen te hernieuwen om zo het permanente karakter van een dergelijke belangstelling te bevestigen.

(17)

Om burgers in het buitenland zo weinig mogelijk te belasten, moet het mogelijk zijn het verzoek om als kiezer geregistreerd te worden of te blijven, op elektronische wijze in te dienen.

(18)

Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat burgers die naar een andere lidstaat verhuizen of daar verblijven tijdig en passend worden geïnformeerd over de voorwaarden waaronder zij hun stemrecht kunnen behouden en over de desbetreffende praktische regelingen,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

1.

Lidstaten die het stemrecht van hun onderdanen bij nationale verkiezingen beperken door dit uitsluitend op een woonplaatsvereiste te baseren, moeten het voor hun onderdanen die hun recht van vrij verkeer en verblijf binnen de Unie uitoefenen, mogelijk maken hun stemrecht te behouden als zij aantonen blijvende belangstelling te hebben voor de politiek van de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, bijvoorbeeld door een verzoek in te dienen om als kiezer geregistreerd te blijven.

2.

Wanneer lidstaten hun onderdanen die in een andere lidstaat verblijven, toestaan hun stemrecht bij nationale verkiezingen te behouden mits zij verzoeken hun inschrijving op de kiezerslijst te handhaven, moeten deze lidstaten onverminderd passende begeleidende regelingen kunnen treffen, zoals het met passende tussenpozen indienen van een nieuw verzoek.

3.

Lidstaten die toestaan dat hun onderdanen die in een andere lidstaat verblijven hun stemrecht bij nationale verkiezingen behouden wanneer zij een verzoek of een nieuw verzoek indienen om hun inschrijving op de kiezerslijst te handhaven, dienen ervoor te zorgen dat alle relevante verzoeken elektronisch kunnen worden ingediend.

4.

Lidstaten die voorzien in de ontneming van het stemrecht bij nationale verkiezingen aan hun onderdanen die in een andere lidstaat verblijven, moeten deze onderdanen tijdig en op passende wijze inlichten over de voorwaarden en de praktische regelingen voor de handhaving van hun stemrecht bij nationale verkiezingen.

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 29 januari 2014.

Voor de Commissie

Viviane REDING

Vicevoorzitter


(1)  COM(2010) 603.

(2)  COM(2013) 269.

(3)  Uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 7 mei 2013 in de zaak Shindler.


RICHTSNOEREN

1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/36


RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 18 december 2013

houdende wijziging van Richtsnoer ECB/2004/18 inzake de aanbesteding van eurobankbiljetten

(ECB/2013/49)

(2014/54/EU)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid artikel 128, lid 1,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid artikel 16,

Overwegende:

(1)

Artikel 2, lid 1, van Richtsnoer ECB/2004/18 van 16 september 2004 inzake de aanbesteding van eurobankbiljetten (1) bepaalt dat de gemeenschappelijke tenderprocedure van het Eurosysteem (SETP) uiterlijk op 1 januari 2012 start.

(2)

Artikel 2, lid 1, van Richtsnoer ECB/2004/18 werd gewijzigd bij Richtsnoer ECB/2011/3 van 18 maart 2011 houdende wijziging van Richtsnoer ECB/2004/18 inzake de aanbesteding van eurobankbiljetten (2), met dien verstande dat het SETP uiterlijk op 1 januari 2014 start, tenzij de Raad van bestuur een andere startdatum vaststelt.

(3)

Luidens artikel 21 van Richtsnoer ECB/2004/18 evalueert de Raad van bestuur Richtsnoer ECB/2004/18 in het begin van 2008 en elke twee jaar daarna.

(4)

Binnen het kader van de meest recente evaluatie van Richtsnoer ECB/2004/18 heeft de Raad van bestuur een latere SETP-startdatum vastgesteld, zulks gezien gewijzigde aannames waarop de verwachte SETP-startdatum stoelde.

(5)

Richtsnoer ECB/2004/18 dient derhalve dienovereenkomstig gewijzigd te worden,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging

Artikel 2, lid 1, van Richtsnoer ECB/2004/18 wordt als volgt vervangen:

„1.   De gemeenschappelijke aanbestedingsprocedure van het Eurosysteem start op een door de Raad van bestuur vast te stellen datum.”.

Artikel 2

Vankrachtwording

Dit richtsnoer wordt van kracht op de dag van kennisgeving aan de nationale centrale banken van de eurogebiedlidstaten.

Artikel 3

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot de nationale centrale banken van de eurogebiedlidstaten.

Gedaan te Frankfurt am Main, 18 december 2013.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 320 van 21.10.2004, blz. 21.

(2)  PB L 86 van 1.4.2011, blz. 77.


REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

1.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/37


ADDITIONEEL REGLEMENT VAN HET HOF VAN JUSTITIE

Inhoud

Hoofdstuk I — Rogatoire commissies (artikelen 1-3)

Hoofdstuk II — Rechtsbijstand (artikelen 4 en 5)

Hoofdstuk III — Aangifte van de schending van de eed der getuigen en deskundigen (artikelen 6 en 7)

— Slotbepalingen (artikelen 8 en 9)

Bijlage I — Lijst bedoeld in artikel 2, lid 1

Bijlage II — Lijst bedoeld in artikel 4, lid 2

Bijlage III — Lijst bedoeld in artikel 6

HET HOF VAN JUSTITIE,

Gezien artikel 207 van het reglement voor de procesvoering (1),

Gezien artikel 46, lid 3, van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (2),

Gezien artikel 45 van de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië en de aanpassing van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Hof heeft op 25 september 2012 een nieuw reglement voor de procesvoering vastgesteld dat zowel inhoudelijk als naar de vorm meerdere wijzigingen omvat ten opzichte van het vorige reglement, dat daarbij is ingetrokken. Deze wijzigingen betreffen met name de terminologie die in het nieuwe reglement voor de procesvoering is gehanteerd en de procedure voor de toekenning van rechtsbijstand. Deze wijzigingen dienen dan ook in het nieuwe additioneel reglement te worden weerspiegeld.

(2)

Na de aanwijzing door meerdere lidstaten van nieuwe instanties voor de behandeling van de in de artikelen 2, 4 en 6 van het additioneel reglement bedoelde vraagstukken en na de toetreding tot de Europese Unie van de Republiek Bulgarije en Roemenië op 1 januari 2007 en die van de Republiek Kroatië op 1 juli 2013, is het daarnaast noodzakelijk gebleken om de lijsten in de drie bijlagen bij dit reglement bij te werken.

Met de goedkeuring van de Raad, gegeven op 17 december 2013,

STELT HET VOLGENDE ADDITIONEEL REGLEMENT VAST:

HOOFDSTUK I

Rogatoire commissies

Artikel 1

1.   De rogatoire commissie wordt bij beschikking verleend; deze beschikking bevat de naam, de voornaam, de hoedanigheid en het adres van de getuigen of deskundigen, de omschrijving van de feiten ten aanzien waarvan de getuigen of deskundigen zullen worden gehoord, de namen van de partijen, hun gemachtigden, advocaten of raadslieden, de gekozen woonplaatsen, alsmede een korte omschrijving van het onderwerp van het geding.

2.   De griffier betekent de beschikking aan partijen.

Artikel 2

1.   De griffier zendt de beschikking aan de bevoegde, in bijlage I genoemde, instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan de getuigen of deskundigen moeten worden gehoord. Zo nodig doet hij de beschikking vergezeld gaan van een vertaling in de officiële taal of talen van de lidstaat tot welke de beschikking is gericht.

2.   De in het voorgaande lid bedoelde instantie zendt de beschikking door aan de krachtens het nationale recht bevoegde rechterlijke instantie.

3.   De bevoegde rechterlijke instantie voert de rogatoire commissie uit volgens haar nationale recht. Na de tenuitvoerlegging zendt zij de beschikking houdende de rogatoire commissie alsmede de stukken die bij de tenuitvoerlegging daarvan zijn opgemaakt, en een staat van kosten aan de instantie bedoeld in lid 1. Deze stukken worden aan de griffier van het Hof gezonden.

4.   De griffier draagt zorg voor de vertaling der stukken in de procestaal.

Artikel 3

Het Hof draagt de kosten van de rogatoire commissie, zulks onverminderd zijn bevoegdheid deze ten laste van partijen te brengen.

HOOFDSTUK II

Rechtsbijstand

Artikel 4

1.   In de beschikking waarbij het Hof beslist rechtsbijstand toe te kennen, bepaalt het Hof dat aan de betrokkene een advocaat zal worden toegevoegd.

2.   Indien de betrokkene niet zelf een advocaat voorstelt of indien het Hof van oordeel is dat de door de betrokkene gedane keuze niet kan worden bekrachtigd, zendt de griffier een expeditie van de beschikking en een afschrift van de aanvraag voor rechtsbijstand aan de bevoegde instantie van de betrokken staat genoemd in bijlage II.

3.   Gezien de voorstellen toegezonden door deze instantie, voegt het Hof aan de betrokkene ambtshalve de advocaat toe die tot taak heeft de betrokkene bij te staan.

Artikel 5

Het Hof stelt de verschotten en het honorarium van de advocaat vast; op verzoek kan een voorschot op deze verschotten en dit honorarium worden verstrekt.

HOOFDSTUK III

Aangifte van de schending van de eed der getuigen en deskundigen

Artikel 6

In geval van meineed gepleegd voor het Hof door een getuige of deskundige, kan het Hof, de advocaat-generaal gehoord, beslissen dat van dit feit aangifte zal worden gedaan ter fine van vervolging bij de bevoegde, in bijlage III genoemde, instantie van de lidstaat waarvan de rechterlijke macht ter zake bevoegd is.

Artikel 7

De beslissing van het Hof wordt door de griffier medegedeeld. De beslissing vermeldt de feiten en omstandigheden waarop de aangifte is gegrond.

Slotbepalingen

Artikel 8

Dit additioneel reglement treedt in de plaats van het additioneel reglement van 4 december 1974 (PB L 350 van 28.12.1974, blz. 29), zoals laatstelijk gewijzigd op 21 februari 2006 (PB L 72 van 11.3.2006, blz. 1).

Artikel 9

1.   Dit reglement, zijnde authentiek in de talen bedoeld in artikel 36 van het reglement voor de procesvoering, wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Het treedt in werking met ingang van de datum waarop het wordt bekendgemaakt.

Gedaan te Luxemburg, 14 januari 2014.

 


(1)  PB L 265 van 29.9.2012, blz. 1, gerectificeerd in PB L 38 van 9.2.2013, blz. 20, zoals gewijzigd op 18 juni 2013 (PB L 173 van 26.6.2013, blz. 65).

(2)  PB L 157 van 21.6.2005, blz. 203.

(3)  PB L 112 van 24.4.2012, blz. 21.


BIJLAGE I

Lijst bedoeld in artikel 2, lid 1

België

Federale Overheidsdienst Justitie — Service public fédéral Justice

Bulgarije

Министър на правосъдието

Tsjechië

Ministr spravedlnosti

Denemarken

Justitsministeriet

Duitsland

Bundesministerium der Justiz

Estland

Justiitsministeerium

Ierland

Minister for Justice and Equality

Griekenland

Υπουργείο Δικαιοσύνης, Διαφάνειας και Ανθρωπίνων Δικαιωμάτων

Spanje

Ministerio de Justicia

Frankrijk

Ministère de la justice

Kroatië

Ministarstvo pravosuđa

Italië

Ministero della Giustizia

Cyprus

Υπουργός Δικαιοσύνης και Δημόσιας Τάξεως

Letland

Latvijas Republikas Tieslietu ministrija

Litouwen

Lietuvos Respublikos teisingumo ministerija

Luxemburg

Parquet général

Hongarije

Közigazgatási és Igazságügyi Minisztérium

Malta

Avukat Ġenerali

Nederland

Minister van Veiligheid en Justitie

Oostenrijk

Bundesministerium für Justiz

Polen

Ministerstwo Sprawiedliwości

Portugal

Ministro da Justiça

Roemenië

Ministerul Justiției

Slovenië

Ministrstvo za pravosodje

Slowakije

Minister spravodlivosti

Finland

Oikeusministeriö

Zweden

Regeringskansliet Justitiedepartementet

Verenigd Koninkrijk

Secretary of State for the Home Department


BIJLAGE II

Lijst bedoeld in artikel 4, lid 2

België

Federale Overheidsdienst Justitie — Service public fédéral Justice

Bulgarije

Министър на правосъдието

Tsjechië

Česká advokátní komora

Denemarken

Justitsministeriet

Duitsland

Bundesrechtsanwaltskammer

Estland

Justiitsministeerium

Ierland

Minister for Justice and Equality

Griekenland

Υπουργείο Δικαιοσύνης, Διαφάνειας και Ανθρωπίνων Δικαιωμάτων

Spanje

Consejo General de la Abogacía Española

Frankrijk

Ministère de la justice

Kroatië

Ministarstvo pravosuđa

Italië

Ministero della Giustizia

Cyprus

Υπουργός Δικαιοσύνης και Δημόσιας Τάξεως

Letland

Latvijas Republikas Tieslietu ministrija

Litouwen

Lietuvos Respublikos teisingumo ministerija

Luxemburg

Ministère de la justice

Hongarije

Közigazgatási és Igazságügyi Minisztérium

Malta

Segretarju Parlamentari għall-Gustizzja

Nederland

Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten

Oostenrijk

Bundesministerium für Justiz

Polen

Ministerstwo Sprawiedliwości

Portugal

Ministro da Justiça

Roemenië

Uniunea Națională a Barourilor din România

Slovenië

Ministrstvo za pravosodje

Slowakije

Slovenská advokátska komora

Finland

Oikeusministeriö

Zweden

Sveriges advokatsamfund

Verenigd Koninkrijk

The Law Society, London (for applicants residing in England or Wales)

The Law Society of Scotland, Edinburgh (for applicants residing in Scotland)

The Law Society of Northern Ireland, Belfast (for applicants residing in Northern Ireland)


BIJLAGE III

Lijst bedoeld in artikel 6

België

Federale Overheidsdienst Justitie — Service public fédéral Justice

Bulgarije

Върховна касационна прокуратура на Република България

Tsjechië

Nejvyšší státní zastupitelství

Denemarken

Justitsministeriet

Duitsland

Bundesministerium der Justiz

Estland

Riigiprokuratuur

Ierland

The Office of the Attorney General

Griekenland

Υπουργείο Δικαιοσύνης, Διαφάνειας και Ανθρωπίνων Δικαιωμάτων

Spanje

Consejo General del Poder Judicial

Frankrijk

Ministère de la justice

Kroatië

Zamjenik Glavnog državnog odvjetnika

Italië

Ministero della Giustizia

Cyprus

Γενικός Εισαγγελέας της Δημοκρατίας

Letland

Latvijas Republikas Ģenerālprokuratūra

Litouwen

Lietuvos Respublikos generalinė prokuratūra

Luxemburg

Parquet général

Hongarije

Közigazgatási és Igazságügyi Minisztérium

Malta

Avukat Ġenerali

Nederland

Minister van Veiligheid en Justitie

Oostenrijk

Bundesministerium für Justiz

Polen

Ministerstwo Sprawiedliwości

Portugal

Ministro da Justiça

Roemenië

Parchetul de pe lângă Înalta Curte de Casație și Justiție

Slovenië

Ministrstvo za pravosodje

Slowakije

Minister spravodlivosti

Finland

Keskusrikospoliisi

Zweden

Åklagarmyndigheten

Verenigd Koninkrijk

Her Majesty’s Attorney General (for witnesses or experts residing in England or Wales)

Her Majesty’s Advocate General (for witnesses or experts residing in Scotland)

Her Majesty’s Attorney General (for witnesses or experts residing in Northern Ireland)