ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.347.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 347

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
20 december 2013


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad en Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1286/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Fiscalis 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 1482/2007/EG

25

 

*

Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME) (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG ( 1 )

33

 

*

Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van "Erasmus+": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG ( 1 )

50

 

*

Verordening (EU) nr. 1289/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld

74

 

*

Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van "Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)" en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 ( 1 )

81

 

*

Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014 -2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG ( 1 )

104

 

*

Verordening (EU) nr. 1292/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 294/2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie ( 1 )

174

 

*

Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 ( 1 )

185

 

*

Verordening (EU) nr. 1294/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een actieprogramma voor douane in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Douane 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 624/2007/EG

209

 

*

Verordening (EU) nr. 1295/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2014 - 2020) en tot intrekking van de Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG ( 1 )

221

 

*

Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie ("EaSI") en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting ( 1 )

238

 

*

Verordening (EU) nr. 1297/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad wat betreft sommige bepalingen in verband met het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die ten aanzien van hun financiële stabiliteit ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden, met de regels inzake doorhaling voor bepaalde lidstaten, en met de regels inzake saldobetalingen

253

 

*

Verordening (EU) nr. 1298/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad wat de financiële toewijzingen aan bepaalde lidstaten uit het Europees Sociaal Fonds betreft

256

 

*

Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking"

259

 

*

Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad

281

 

*

Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006

289

 

*

Verordening (EU) nr. 1302/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), wat de verduidelijking, vereenvoudiging en verbetering van de oprichting en werking van dergelijke groeperingen betreft

303

 

*

Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad

320

 

*

Verordenng (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad

470

 

*

Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad

487

 

*

Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad

549

 

*

Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad

608

 

*

Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad

671

 

*

Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006

855

 

*

Verordening (EU) nr. 1310/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende bepaalde overgangsbepalingen inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO), houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft middelen en de verdeling ervan met betrekking tot 2014, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1307/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepassing ervan in 2014

865

 

*

Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020

884

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit nr. 1312/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT): de bijdrage van het EIT aan een meer innoverend Europa ( 1 )

892

 

*

Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming ( 1 )

924

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (Euratom) nr. 1314/2013 van de Raad van 16 december 2013 tot vaststelling van een programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2014-2018) ter aanvulling van het "Horizon 2020"-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie

948

 

 

BESLUITEN

 

 

2013/743/EU

 

*

Besluit van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van "Horizon 2020" - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG ( 1 )

965

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/1


VERORDENING (EU) Nr. 1285/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2013

betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad en Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europese beleid inzake satellietnavigatie heeft ten doel de Unie te voorzien van twee systemen voor satellietnavigatie, het door het Galileo-programma ingestelde systeem en het Egnos-systeem ("de systemen"). Deze systemen vloeien respectievelijk voort uit de programma's Galileo en Egnos. Elk van beide infrastructuren bestaat uit satellieten en een netwerk van grondstations.

(2)

Het Galileo-programma beoogt de invoering en exploitatie van de eerste specifiek voor civiele doeleinden ontworpen mondiale infrastructuur voor navigatie en plaatsbepaling per satelliet, die door diverse publieke en particuliere actoren in Europa en in de hele wereld kan worden gebruikt. Het door het Galileo-programma ingestelde systeem functioneert onafhankelijk van andere bestaande of potentiële systemen en draagt zo onder meer bij tot de strategische onafhankelijkheid van de Unie, zoals door het Europees Parlement en de Raad is benadrukt.

(3)

Het Egnos-programma beoogt de verbetering van de kwaliteit van open signalen van bestaande mondiale systemen voor satellietnavigatie ("GNSS"), evenals van de signalen van de open dienst die wordt aangeboden door het in het kader van het Galileo-programma ingestelde systeem, zodra deze beschikbaar komen. De door het Egnos-programma geboden diensten moeten als prioriteit het binnen Europa gelegen grondgebied van de lidstaten dekken, voor deze doelstelling met inbegrip van de Azoren, de Canarische eilanden en Madeira.

(4)

Het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's hebben de programma's Galileo en Egnos steeds ten volle ondersteund.

(5)

Aangezien de programma's Galileo en Egnos zich in een vergevorderd stadium bevinden dat resulteert in systemen in de exploitatiefase, is een specifiek rechtsinstrument nodig die voldoet aan hun behoeften, in het bijzonder op het gebied van governance en beveiliging, teneinde te voldoen aan de eis van een goed financieel beheer en het gebruik van de systemen te bevorderen.

(6)

De systemen zijn infrastructuren die zijn opgezet als trans-Europese netwerken waarvan het gebruik de nationale grenzen van de lidstaten ver overschrijdt. Voorts dragen de via deze systemen aangeboden diensten bij tot een breed scala aan economische en sociale activiteiten, waaronder de ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van vervoer, telecommunicatie en energie-infrastructuur.

(7)

De programma's Galileo en Egnos vormen een instrument van het industriebeleid en passen in het kader van de Europa 2020-strategie, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 17 november 2010 getiteld "Een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering - Concurrentievermogen en duurzaamheid centraal stellen". Zij worden ook genoemd in de mededeling van de Commissie van 4 april 2011 getiteld "Naar een ruimtevaartstrategie van de Europese Unie ten dienste van de burger". Die programma's leveren talrijke voordelen voor de economie en de burgers van de Unie op, met een totale geschatte waarde van circa 130 miljard euro in de periode 2014-2034.

(8)

In een groeiend aantal economische sectoren, en in het bijzonder de sectoren vervoer, telecommunicatie, landbouw en energie, neemt het gebruik van satellietnavigatiesystemen gestaag toe. Ook overheden kunnen op steeds meer terreinen gebruik maken van deze systemen, bijvoorbeeld op het gebied van hulpdiensten, politie, crisisbeheersing en grensbeheer. Bevordering van het gebruik van satellietnavigatie levert enorme voordelen op voor de economie, de maatschappij en het milieu. Dergelijke sociaaleconomische voordelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: rechtstreekse voordelen die voortvloeien uit de groei van de ruimtevaartmarkt; rechtstreekse voordelen die voortvloeien uit de groei van de downstreammarkt voor GNSS-toepassingen en –diensten; en indirecte voordelen die voortvloeien uit de opkomst van nieuwe toepassingen in, of technologieoverdracht naar, andere sectoren, hetgeen moet leiden tot nieuwe marktkansen in andere sectoren, productiviteitsstijging in de industrie als geheel en tot publieke voordelen in de vorm van een vermindering van vervuiling of door verhoogde niveaus van veiligheid en zekerheid.

(9)

Het is derhalve belangrijk dat de Unie de ontwikkeling van toepassingen en diensten op basis van deze systemen steunt. Zo kunnen de burgers van de Unie van de door die systemen geboden voordelen profiteren en wordt ervoor gezorgd dat zij vertrouwen houden in de Galileo- en Egnos- programma's. Het passende instrument voor de financiering van onderzoeks- en innovatieactiviteiten in verband met de ontwikkeling van op GNNS - toepassingen is Horizon 2020 - het Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie ("Horizon 2020") ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2). Een zeer specifiek deel van de upstream-onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten moet evenwel gefinancierd worden uit de uit hoofde van deze verordening aan de programma's toegekende begrotingsmiddelen, te weten die activiteiten die betrekking hebben op fundamentele elementen zoals met voor Galileo compatibele chipsets en ontvangers, waardoor de ontwikkeling van toepassingen in veel sectoren van de economie wordt vergemakkelijkt. Deze financiering mag de stationering of de exploitatie van de in het kader van de programma's tot stand gebrachte infrastructuren echter niet in het gedrang brengen.

(10)

Gezien het toenemende gebruik dat op allerlei gebieden van satellietnavigatie wordt gemaakt, kan een onderbreking van de dienstlevering in moderne samenlevingen voor ernstige schade zorgen en tot verliezen voor veel marktdeelnemers leiden. Bovendien zijn de satellietnavigatiesystemen vanwege hun strategische dimensie gevoelige infrastructuren, die met name kwetsbaar zijn voor gebruik met kwaadaardige bedoelingen. Deze factoren kunnen gevolgen hebben voor de veiligheid van de Unie, haar lidstaten en haar burgers. Daarom moet bij het ontwerp, de ontwikkeling, de stationering en de exploitatie van de met de Galileo- en Egnos- programma's ingestelde infrastructuren, overeenkomstig standaardpraktijken, rekening worden gehouden met eisen op het gebied van beveiliging.

(11)

Het Galileo-programma omvat een definitiefase die reeds is afgerond, een ontwikkelings- en een valideringsfase die loopt tot 2013, een stationeringsfase die in 2008 van start is gegaan, en die naar verwachting in 2020 zal worden voltooid, en een exploitatiefase, waarmee vanaf 2014-2015 geleidelijk een begin wordt gemaakt, zodat het complete systeem in 2020 volledig operationeel is. De eerste vier operationele satellieten zijn tijdens de ontwikkelings- en valideringsfase gebouwd en gelanceerd; de gehele constellatie van satellieten moet tijdens de stationeringsfase worden voltooid; in de exploitatiefase wordt de constellatie aangevuld. Tegelijkertijd wordt de bijbehorende grondinfrastructuur ontwikkeld en geëxploiteerd.

(12)

Het programma Egnos bevindt zich in de exploitatiefase sinds de open dienst en de "safety of life"-dienst ervan respectievelijk in oktober 2009 en maart 2011 operationeel zijn verklaard. Binnen de technische en financiële grenzen en op basis van internationale overeenkomsten, kan de geografische dekking van de door Egnos geboden diensten worden uitgebreid naar andere regio's in de wereld, en met name naar het grondgebied van kandidaat-lidstaten, het grondgebied van derde landen die aangesloten zijn bij het gemeenschappelijk Europees luchtruim en het grondgebied van de landen die deel uitmaken van het Europees nabuurschapsbeleid. Een dergelijke uitbreiding naar andere regio's in de wereld mag echter niet gefinancierd worden met de begrotingskredieten die krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (3) aan de Galileo- en Egnos- programma's zijn toegewezen en mag de uitbreiding van de dekking op het zich in Europa bevindende grondgebieden van de lidstaten niet vertragen.

(13)

De oorspronkelijke opzet van de "dienst beveiliging van levens" (de zogeheten "Safety of Life Service" of SoL), waarin Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (4) voorziet, is aangepast om interoperabiliteit met andere GNSS te waarborgen, teneinde doeltreffend aan de behoeften van de gebruikers van SoL tegemoet te komen en de complexiteit, risico's en kosten van de benodigde infrastructuur te verminderen.

(14)

Om de benutting van de Egnos dienst beveiliging van levens te maximaliseren, moet deze dienst zonder directe gebruikskosten worden aangeboden. De in het kader van Galileo aangeboden publiek gereguleerde dienst (PRS) moet eveneens kosteloos zijn voor de volgende PRS-gebruikers in de zin van Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad (5): de lidstaten, de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden ("EDEO") en naar behoren gemachtigde agentschappen van de Unie. Het ontbreken van heffingen mag niet worden begrepen als een afbreuk aan de bepalingen, als opgenomen in Besluit nr. 1104/2011/EU, inzake de operationele kosten van een voor de PRS verantwoordelijke autoriteit.

(15)

Om te zorgen voor een optimale benutting van de aangeboden diensten, moeten de systemen, netwerken en diensten die resulteren uit de Galileo and Egnos - programma's compatibel en interoperabel met elkaar en, voor zover mogelijk, met andere satellietnavigatiesystemen en met conventionele radionavigatiemiddelen zijn, indien dergelijke compatibiliteit en interoperabiliteit is vastgelegd in een internationale overeenkomst, onverminderd het doel van strategische onafhankelijkheid.

(16)

Aangezien de Unie in beginsel de volledige financiering van de Galileo- and Egnos- programma's op zich neemt, moet worden bepaald dat de Unie eigenaar is van alle materiële en immateriële activa die in het kader van deze programma's worden gecreëerd of ontwikkeld. Voor een goede naleving van fundamentele met eigendom verbonden rechten, moeten passende overeenkomsten met de huidige eigenaars worden gesloten, met name met betrekking tot de essentiële onderdelen van de infrastructuren en de beveiliging daarvan. De bepaling inzake eigendom van immateriële activa, zoals in deze verordening is opgenomen, behoort geen betrekking te hebben op immateriële activa die volgens de nationale wetten niet overdraagbaar zijn. Het feit dat de Unie de eigendom heeft, dient de mogelijkheid voor de Unie om, overeenkomstig deze verordening en waar dat passend wordt geacht op basis van een beoordeling per geval, deze activa beschikbaar te stellen voor derde partijen of er afstand van te doen, onverlet te laten. De Unie dient in het bijzonder de mogelijkheid te hebben om de intellectuele-eigendomsrechten die voortvloeien uit werkzaamheden in het kader van de Galileo- en Egnos- programma's over te dragen of in licentie te geven. Om de opname van satellietnavigatie door de markt te vergemakkelijken, moet ervoor worden gezorgd dat derden optimaal gebruik kunnen maken van in het bijzonder de intellectuele-eigendomsrechten die voortvloeien uit de Galileo en Egnos programma's en aan de Unie toebehoren,waaronder op sociaaleconomisch gebied.

(17)

De in deze Verordening vervatte eigendomsbepalingen zijn niet van invloed op activa die buiten de Galileo en Egnos programma's zijn gecreëerd of zijn ontwikkeld. Dergelijke activa zouden echter soms van belang kunnen zijn voor de prestaties van de programma's. Om de ontwikkeling van nieuwe technologieën buiten de Galileo- en Egnos- programma's te stimuleren, moet de Commissie derden aanmoedigen relevante immateriële activa onder haar aandacht te brengen en moet zij, waar dit nuttig voor de programma's is, onderhandelen over passende voorwaarden voor het gebruik daarvan.

(18)

De stationerings- en exploitatiefasen van het Galileo-programma en de exploitatiefase van het Egnos-programma moeten volledig door de Unie gefinancierd worden. Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6) moeten de lidstaten echter de mogelijkheid krijgen aanvullende financiering aan de Galileo en Egnos programma's te verstrekken of een bijdrage in natura te leveren, op basis van passende overeenkomsten, ter financiering van aanvullende programmaonderdelen gerelateerd aan de potentiële specifieke doelstellingen van de betrokken lidstaten. Derde landen en internationale organisaties moeten ook aan de programma's kunnen bijdragen.

(19)

Teneinde de continuïteit en stabiliteit van de Galileo- en Egnos- programma's te waarborgen en gezien hun Europese dimensie en hun intrinsieke Europese meerwaarde, is toereikende en consistente financiering nodig gedurende de financiële programmeringsperiodes. Het is tevens noodzakelijk het bedrag aan te geven dat voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 nodig is om de voltooiing van de stationeringsfase van het Galileoprogramma en de exploitatiefases van de Galileo- en Egnos-programma's te financieren.

(20)

Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 stelt een bedrag van maximaal 7 071,73 miljoen EUR in lopende prijzen beschikbaar voor de financiering van activiteiten met betrekking tot de Galileo- en Egnos- programma's in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020. Voor de duidelijkheid en om de kosten te beheersen moet dit totaalbedrag worden uitgesplitst naar verschillende categorieën. Niettemin moet de Commissie met het oog op de flexibiliteit en het soepel functioneren van de programma's middelen van de ene naar de andere categorie kunnen overhevelen. De activiteiten van de programma's moeten tevens betrekking hebben op de bescherming van de systemen en de werking ervan, ook tijdens de lancering van de satellieten. In dit opzicht zou een bijdrage tot de kosten diensten die een dergelijke bescherming kunnen bieden gefinancierd kunnen worden uit de aan de Galileo- en Egnos- programma's toegekende begrotingsmiddelen, voor zover deze bij een strikte kostenbeheersing en strikte naleving van het maximale bedrag als vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013, nog beschikbaar zijn. Een dergelijke bijdrage mag uitsluitend worden gebruikt voor de levering van gegevens of diensten en niet voor de aanschaf van infrastructuur. Bij deze verordening worden de middelen voor de voortzetting van de Galileo- and Egnos- programma's vastgelegd die het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (7) voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

(21)

De activiteiten waarvoor voor de periode 2014-2020 aan de Galileo en Egnos programma's begrotingskredieten zullen worden toegekend, moeten in deze verordening worden gespecificeerd. Dergelijke toewijzingen zouden in hoofdzaak moeten worden toegekend voor activiteiten met betrekking tot de stationeringsfase van het Galileo-programma, met inbegrip van de acties voor het beheer van en het toezicht op deze fase, en activiteiten in verband met de exploitatie van het door het Galileo-programma ingestelde systeem, met inbegrip van de acties voorafgaand aan of ter voorbereiding van deze fase, en de exploitatie van het Egnos-systeem. Tevens zouden zij moeten worden toegekend voor de financiering van bepaalde andere activiteiten die nodig zijn voor het beheer en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Galileo- en Egnos- programma's, in het bijzonder steun voor onderzoek naar en ontwikkeling van fundamentele elementen, zoals met voor Galileo compatibele chipsets en ontvangers, waaronder in voorkomend geval, softwaremodules voor plaatsbepaling en integriteitbewaking. Deze elementen vormen de interface tussen de door de infrastructuren aangeboden diensten en downstreamtoepassingen en stimuleren de ontwikkeling van toepassingen in de verschillende sectoren van de economie. De ontwikkeling van deze elementen fungeert als katalysator voor het maximaliseren van sociaaleconomische voordelen, omdat daardoor benutting van de aangeboden diensten gestimuleerd zal worden. De Commissie moet het Europees Parlement en de Raad jaarlijks verslag uitbrengen over de gevolgde kostenbeheersingsstrategie.

(22)

Het is van belang te vermelden dat bij de momenteel voor de periode 2014-2020 geraamde investering- en exploitatiekosten van de systemen geen rekening wordt gehouden met onvoorziene financiële verplichtingen voor de Unie, met name financiële verplichtingen in verband met aansprakelijkheid voortvloeiend uit het verrichten van diensten of het feit dat de Unie over de eigendom van de systemen beschikt, met name met betrekking tot elke storing van de systemen. De Commissie wijdt aan deze verplichtingen een specifieke analyse.

(23)

Opgemerkt zij tevens dat de begrotingsmiddelen waarin deze verordening voorziet niet van toepassing zijn op werkzaamheden die worden gefinancierd uit aan Horizon 2020 toegewezen middelen, zoals werkzaamheden in verband met de ontwikkeling van afgeleide toepassingen van de systemen. Deze werkzaamheden zullen helpen het gebruik van de in het kader van de Galileo- en Egnos- programma's aangeboden diensten te optimaliseren, voor een goed sociaaleconomisch rendement op de investeringen van de Unie te zorgen en de knowhow van het bedrijfsleven in de Unie op het gebied van satellietnavigatietechnologie te vergroten. De Commissie moet transparantie en duidelijkheid creëren met betrekking tot de financieringsbronnen voor de verschillende aspecten van de programma's.

(24)

Daarnaast moeten de door de systemen gegenereerde ontvangsten, in het bijzonder de ontvangsten die voortvloeien uit de commerciële dienst die wordt aangeboden door het in het kader van het Galileo-programma opgerichte systeem, door de Unie worden geïnd ter gedeeltelijke compensatie van de eerder door haar gedane investeringen, en die ontvangsten moeten worden gebruikt ter ondersteuning van de doelstellingen van de Galileo en Egnos programma's. In contracten die met entiteiten uit de privésector worden gesloten, kan voorts worden voorzien in een mechanisme voor het delen van deze ontvangsten.

(25)

Om de kostenoverschrijdingen en vertragingen waaronder de voortgang van de Galileo enEgnos programma's in het verleden te lijden heeft gehad verder te voorkomen, moeten de inspanningen worden geïntensiveerd om de risico's te beheersen die tot extra kosten en/of vertragingen kunnen leiden, zoals verzocht door het Europees Parlement in zijn resolutie van 8 juni 2011 over de tussentijdse evaluatie van de Europese satellietnavigatieprogramma's: beoordeling van de uitvoering, toekomstige uitdagingen en financiële vooruitzichten (8) en door de Raad in de conclusies van 31 maart 2011, en zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 getiteld "Een begroting voor Europa 2020".

(26)

Een goed publiek beheer van de Galileo en Egnos programma's vereist enerzijds een strikte scheiding van verantwoordelijkheden en taken, met name tussen de Commissie, het Europees GNSS-Agentschap en het Europees Ruimteagentschap (ESA), en anderzijds de geleidelijke aanpassing van de governance aan de operationele vereisten van de systemen.

(27)

Aangezien de Commissie de Unie, die in beginsel de gehele financiering van de Galileo- en Egnos- programma's op zich neemt en eigenaar van de systemen is, vertegenwoordigt, dient de Commissie de verantwoordelijkheid te dragen voor het verloop van deze programma's en het algemene toezicht. Zij moet de bij deze verordening aan de programma's toegewezen middelen beheren, toezien op de uitvoering van alle activiteiten van de programma's en zorg dragen voor een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en taken, met name tussen het Europees GNSS-Agentschap en ESA. Hiertoe moeten aan de Commissie, naast de taken die verband houden met deze algemene verantwoordelijkheden en de overige taken die zij uit hoofde van deze verordening toegewezen krijgt, ook bepaalde specifieke taken worden toegewezen. Om de middelen en competenties van de verschillende belanghebbenden te optimaliseren, moet de Commissie bepaalde taken kunnen delegeren door middel van delegatieovereenkomsten, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(28)

Gezien het belang voor de Galileo- en Egnos-programma's van de grondinfrastructuur van de systemen en het effect ervan op de beveiliging, moet de bepaling van de locatie van de infrastructuur één van de specifieke aan de Commissie toegewezen taken zijn. De stationering van de grondinfrastructuur van de systemen moet volgens een open en transparant proces blijven verlopen. De locatie van dergelijke infrastructuur moet worden bepaald met inachtneming van geografische en technische beperkingen die verbonden zijn aan de optimale geografische spreiding van de grondinfrastructuur en de mogelijke aanwezigheid van bestaande installaties en apparatuur die geschikt zijn voor de taken in kwestie, en moet worden gehandeld in overeenstemming met de beveiligingsvereisten van ieder grondstation en met de beveiligingsvoorschriften van iedere lidstaat.

(29)

Het Europees GNSS-Agentschap is bij Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad (9) opgericht met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Galileo en Egnos programma's en het verrichten van bepaalde taken in verband met het verloop van deze programma's. Het is een agentschap van de Unie dat, als orgaan in de zin van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, onderworpen is aan de verplichtingen die voor agentschappen van de Unie gelden. Het moet bepaalde taken toegewezen krijgen in verband met de beveiliging van de programma's en zijn mogelijke aanwijzing als voor de PRS verantwoordelijke autoriteit. Het moet tevens bijdragen aan de bevordering en marketing van de systemen, onder meer door contacten met gebruikers en mogelijke gebruikers van de in het kader van de Galileo en Egnos programma's verleende diensten te bewerkstelligen, en het moet informatie te verzamelen over hun eisen en de ontwikkelingen op de satellietnavigatiemarkt. Bovendien moet het de taken op zich nemen die de Commissie eraan toewijst door middel van een of meerdere delegatieovereenkomsten die betrekking hebben op verschillende andere specifieke taken in verband met de programma's, met name taken in verband met de exploitatiefasen van de systemen, waaronder het operationeel beheer van de programma's, het promoten van toepassingen en diensten op de satellietnavigatiemarkt en het bevorderen van de ontwikkeling van fundamentele elementen met betrekking tot de programma's. Om de Commissie, die de Unie vertegenwoordigt, in staat te stellen haar auditfunctie volledig uit te oefenen, moeten deze delegatieovereenkomsten de algemene voorwaarden voor het beheer van de aan het Europees GNSS-Agentschap toevertrouwde middelen omvatten.

Om de continuïteit van die programma's te waarborgen moet de overdracht van de verantwoordelijkheid voor taken in samenhang met het operationele beheer en de exploitatie van de Galileo en Egnos programma's aan het Europees GNSS-Agentschap stapsgewijs plaatsvinden en niet dan nadat een passend onderzoek naar deze overdracht van bevoegdheden succesvol is afgerond en gebleken is dat het Europees GNSS-Agentschap gereed is om de taken op zich te nemen. Wat betreft Egnos moet de overdracht 1 januari 2014 moeten plaatsvinden. Wat betreft Galileo wordt overdracht in 2016 verwacht.

(30)

Voor de stationeringsfase van het Galileo-programma moet de Unie een delegatieovereenkomst met ESA sluiten waarin de taken van het agentschap in die fase worden gedefinieerd. De Commissie moet zich als vertegenwoordiger van de Unie tot het uiterste inspannen om deze delegatieovereenkomst te sluiten binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Om de Commissie in staat te stellen haar auditfunctie volledig uit te oefenen, moet de delegatieovereenkomst de algemene voorwaarden voor het beheer van de aan ESA toevertrouwde middelen omvatten. Wat de uitsluitend door de Unie gefinancierde activiteiten betreft, moeten deze voorwaarden zorgen voor een controleniveau, vergelijkbaar met dat wat vereist zou worden als ESA een agentschap van de Unie zou zijn.

(31)

Voor de exploitatiefase van de programma's moet het Europees GNSS-Agentschap werkafspraken maken met ESA, waarin wordt gedefinieerd wat de taken van het ESA zijn wat betreft de ontwikkeling van de toekomstige generaties van de systemen en het bieden van technische ondersteuning voor de operationele systemen. Deze werkafspraken moeten in overeenstemming zijn met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Deze afspraken moeten geen betrekking hebben op de rol van ESA ten aanzien van activiteiten op het gebied van onderzoek en technologie, of de vroege fasen van de ontwikkeling en de onderzoeksactiviteiten met betrekking tot de in het kader van Galileo en Egnos ingestelde infrastructuren. Deze activiteiten moeten buiten de aan de programma's toegewezen begroting worden gefinancierd met middelen die zijn toegewezen aan Horizon 2020.

(32)

De verantwoordelijkheid voor de voortgang van de Galileo- en Egnos- programma's omvat in het bijzonder de verantwoordelijkheid voor de beveiliging ervan en de beveiliging van de systemen en de exploitatie. Behalve in geval van toepassing van Gemeenschappelijk Optreden 2004/552/GBVB van de Raad (10), dat moet worden herzien om de evolutie van de Galileo- en Egnos- programma's, de governance ervan en de wijzigingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie als gevolg van het Verdrag van Lissabon te weerspiegelen, berust de verantwoordelijkheid voor de beveiliging bij de Commissie, ook indien bepaalde taken op het gebied van de beveiliging aan het Europees GNSS-Agentschap worden overgedragen. Met name is het de verantwoordelijkheid van de Commissie om mechanismen in te richten voor een goede coördinatie tussen de diverse met de beveiliging belaste entiteiten.

(33)

Bij de toepassing van deze verordening moet de Commissie over zaken met betrekking tot beveiliging de relevante beveiligingsdeskundigen van de lidstaten raadplegen.

(34)

Gezien de specifieke deskundigheid waarover EDEO beschikt en zijn regelmatige contacten met de overheidsdiensten van derde landen en met internationale organisaties, lijkt die dienst het aangewezen orgaan te zijn om de Commissie bij te staan bij de verrichting van sommige van haar taken in verband met de beveiliging van de systemen en de Galileo en Egnos programma's op het vlak van de externe betrekkingen, overeenkomstig Besluit 2010/427/EU van de Raad (11),. De Commissie moet ervoor zorgen dat EDEO volledig betrokken wordt bij haar activiteiten ter uitvoering van haar beveiligingstaken op het gebied van externe betrekkingen. Daartoe moet EDEO alle nodige technische ondersteuning worden geboden.

(35)

Om binnen de werkingssfeer van deze verordening een veilige uitwisseling van informatie te waarborgen moeten de desbetreffende beveiligingsvoorschriften een beschermingsniveau voor gerubriceerde EU-gegevens bieden dat gelijkwaardig is aan de veiligheidsvoorschriften in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (12) en de beveiligingsvoorschriften van de Raad in de bijlage bij Besluit 2013/488/EU van de Raad (13). Elke lidstaat moet ervoor zorgen dat de nationale beveiligingsvoorschriften van toepassing zijn op alle op zijn grondgebied verblijvende natuurlijke personen en aldaar gevestigde rechtspersonen die werken met gerubriceerde gegevens van de EU over de Galileo- en Egnos- programma's. De beveiligingsvoorschriften van ESA en het Besluit van 15 juni 2011 van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (14) moeten als gelijkwaardig aan de veiligheidsvoorschriften in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom en aan de beveiligingsvoorschriften in de bijlage bij Besluit 2013/488/EU worden beschouwd.

(36)

Deze verordening doet geen afbreuk aan bestaande en toekomstige voorschriften inzake toegang tot documenten, vastgesteld overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Voorts mag deze verordening niet zo worden opgevat dat de lidstaten ertoe worden verplicht hun grondwettelijke bepalingen inzake toegang tot documenten terzijde te stellen.

(37)

Voor het inzetten van de aan de Galileo- en Egnos- programma's toegewezen middelen van de Unie, die een maximumbedrag vormen dat de Commissie niet mag overschrijden, is het van essentieel belang efficiënte procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten toe te passen en met name zodanig te onderhandelen over de contractvoorwaarden dat een optimaal gebruik van hulpmiddelen, een behoorlijke taakvervulling, een harmonieuze voortzetting van de programma's, een goed risicobeheer en een goede naleving van het voorstelde tijdschema worden gewaarborgd. De relevante aanbestedende dienst moet ernaar streven aan deze vereisten te voldoen.

(38)

Aangezien de Galileo- en Egnos- programma's in beginsel worden gefinancierd door de Unie, moeten de openbare aanbestedingen in het kader van deze programma's voldoen aan de regels van de Unie inzake openbare aanbestedingen en moeten ze in de eerste plaats gericht zijn op kosteneffectiviteit, kosten- en risicobeheersing en vergroting van de efficiëntie en vermindering van de afhankelijkheid van één enkele leverancier. Er moet worden gezorgd voor een open toegang en eerlijke mededinging in de gehele industriële bevoorradingsketen, alsmede een evenwichtig aanbod aan mogelijkheden tot deelname van het bedrijfsleven op alle niveaus, waaronder met name nieuwe marktdeelnemers en kleine en middelgrote ondernemingen ('kmo's'). Mogelijk misbruik van dominante positie en misbruik van langdurige afhankelijkheid van één leverancier moeten worden voorkomen. Om de aan de programma's verbonden risico's te beperken, om afhankelijkheid van één enkele leveringsbron te voorkomen en om een betere controle van de programma's, de kosten en het tijdschema te waarborgen, is het van belang waar nodig van meerdere leveringsbronnen gebruik te maken. Daarnaast moet de ontwikkeling van de Europese industrie op alle gebieden die verband houden met satellietnavigatie worden beschermd en gestimuleerd, in overeenstemming met de internationale overeenkomsten waarbij de Unie partij is. Het risico dat een overeenkomst slecht of helemaal niet wordt uitgevoerd moet zoveel mogelijk worden teruggedrongen. Daartoe moeten de contractanten aantonen dat zij de uitvoering van de overeenkomst ook op lange termijn kunnen garanderen wat betreft de gedane toezeggingen en de looptijd van het contract. Met het oog hierop moeten aanbestedende instanties, waar passend, eisen stellen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de levering en de verrichting van diensten.

Daarnaast mogen de aanbestedende instanties bij het aankopen van goederen en diensten van gevoelige aard specifieke eisen formuleren voor dergelijke aankopen, met name inzake het waarborgen van de veiligheid van informatie. De industrie van de Unie moet de mogelijkheid krijgen voor bepaalde elementen en diensten een beroep te doen op bronnen buiten de Unie wanneer is aangetoond dat dit aanzienlijke kosten- en kwaliteitsvoordelen oplevert, waarbij echter rekening moet worden gehouden met het strategische karakter van de programma's en de vereisten van de Unie op het gebied van beveiliging en controle van de uitvoer. Er moet profijt worden getrokken van investeringen, alsook van de ervaring en de competentie die het bedrijfsleven onder meer heeft verworven in het kader van de definitie-, ontwikkelings- en valideringsfasen van de programma’s, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de regels voor de openbare aanbesteding nageleefd worden.

(39)

Voor een betere evaluatie van de totale kosten van een product, dienst of werk waarop wordt ingeschreven, inclusief daarmee verbonden operationele kosten op lange termijn, moeten de totale kosten tijdens de nuttige levenscyclus van het product, de dienst of het werk waarop wordt ingeschreven, waar nodig in beschouwing worden genomen tijdens de aanbesteding, door middel van een benadering op basis van kosteneffectiviteit, zoals een berekening van levenscycluskosten in het geval van aanbesteding op basis van het criterium van gunning aan de economisch voordeligste inschrijver. Daartoe moet de aanbestedende instantie ervoor zorgen dat de methodologie voor het berekenen van de kosten van de nuttige levenscyclus van een product, dienst of werk, uitdrukkelijk wordt vermeld in de documenten van de overeenkomst of in het bestek en dat de nauwkeurigheid van de door de inschrijvers verstrekte informatie ermee kan worden gecontroleerd.

(40)

Satellietnavigatie is een complexe technologie die continu in ontwikkeling is. Dit zorgt voor onzekerheden en risico's voor de in het kader van de Galileo- en Egnos- programma's toegekende overheidsopdrachten, aangezien dergelijke opdrachten betrekking kunnen hebben op uitrusting of dienstverlening waarvan gedurende langere tijd wordt gebruikgemaakt. Deze eigenschappen maken het nodig te voorzien in specifieke maatregelen met betrekking tot openbare aanbestedingen, in aanvulling op de regels van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. De aanbestedende dienst moet derhalve eerlijke mededingingsvoorwaarden kunnen herstellen wanneer een of meerdere ondernemingen voorafgaand aan een aanbesteding reeds over voorkennis beschikt aangaande de met de aanbesteding verbonden activiteiten. Ook moet hij een opdracht in de vorm van een opdracht met voorwaardelijke tranches kunnen plaatsen, onder bepaalde voorwaarden in het kader van de uitvoering van een contract een aanhangsel bij dat contract kunnen introduceren, of een minimumniveau van uitbesteding aan subcontractanten opleggen. Als gevolg van de technologische onzekerheden waardoor de Galileo- en Egnos- programma's gekenmerkt worden, ten slotte, kunnen de prijzen van openbare aanbestedingen niet altijd nauwkeurig worden vastgesteld en derhalve is het wenselijk contracten met een specifieke vorm te sluiten, die geen vaste en definitieve prijs vaststellen maar wel clausules bevatten voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie.

(41)

Er moet op gewezen worden dat de lidstaten, overeenkomstig artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie ("VEU"), geen maatregelen mogen nemen die nadelig kunnen zijn voor de Galileo en Egnos programma's of de diensten. Voorts moet verduidelijkt worden dat de betrokken lidstaten alle nodige maatregelen moeten nemen om de op hun grondgebied gevestigde grondstations te beschermen. Daarnaast moeten de lidstaten en de Commissie met elkaar en met de bevoegde internationale organen en regelgevende instanties samenwerken om ervoor te zorgen dat het radiospectrum dat nodig is voor het in het kader van het Galileo-programma ingestelde systeem beschikbaar is en beschermd wordt, om de volledige ontwikkeling en exploitatie van op dit systeem gebaseerde toepassingen mogelijk te maken, overeenkomstig Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad (15).

(42)

Gezien de mondiale aard van de systemen is het van essentieel belang dat de Unie in het kader van de Galileo- en Egnos- programma's overeenkomsten met derde landen en internationale organisaties kan sluiten overeenkomstig artikel 218 VWEU, met name om het goede verloop van de programma's te waarborgen, bepaalde problemen op het gebied van beveiliging en heffingen aan te pakken, de dienstverlening aan de burgers van de Unie te optimaliseren en in de behoeften van derde landen en internationale organisaties te voorzien. Ook is het nuttig in voorkomend geval de bestaande overeenkomsten aan de evolutie van de Galileo- en Egnos- programma's aan te passen. Bij de voorbereiding of de tenuitvoerlegging van dergelijke overeenkomsten kan de Commissie een beroep doen op bijstand door EDEO, ESA en het Europees GNSS-Agentschap, binnen de grenzen van de in het kader van deze verordening aan hen toegewezen taken.

(43)

Er moet worden bevestigd dat de Commissie voor de vervulling van sommige van haar taken met een niet-regelgevend karakter, in voorkomend geval en voor zover als nodig, een beroep kan doen op technische ondersteuning door bepaalde externe partijen. Andere entiteiten die naast de Commissie betrokken zijn bij het publieke beheer van de Galileo- en Egnos- programma's kunnen ook van dezelfde technische bijstand gebruikmaken bij de uitvoering van de hun krachtens deze verordening opgedragen taken.

(44)

De Unie berust op de eerbiediging van de grondrechten, en met name de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkennen uitdrukkelijk het fundamentele recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en op bescherming van persoonsgegevens. De bescherming van persoonsgegevens en van de persoonlijke levenssfeer moet in het kader van de Galileo- en Egnos- programma's worden gewaarborgd.

(45)

De financiële belangen van de Unie moeten in de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, in voorkomend geval, administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(46)

Het is noodzakelijk dat het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte worden gehouden van de uitvoering van de Galileo- and Egnos- programma’s, in het bijzonder wat betreft het risicobeheer, de kosten, het tijdschema en de prestaties. Bovendien zullen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bijeenkomen in het interinstitutioneel panel voor Galileo, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het interinstitutioneel panel voor Galileo die tezamen met deze verordening worden bekendgemaakt.

(47)

De Commissie moet op overeengekomen indicatoren gebaseerde evaluaties uitvoeren ter beoordeling van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Galileo- en Egnos- programma's genomen maatregelen.

(48)

Om de beveiliging van de systemen en de werking ervan te waarborgen moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen inzake de doelstellingen van hoog niveau die nodig zijn om de beveiliging van de systemen en de werking ervan te waarborgen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(49)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 (16).

(50)

Aangezien goed publiek beheer vereist dat een uniform beheer van de Galileo- en Egnos- programma’s, een snellere besluitvorming en een gelijke toegang tot de informatie worden gewaarborgd, moeten vertegenwoordigers van het Europees GNSS-Agentschap en ESA betrokken kunnen worden bij de werkzaamheden van het Comité voor de Europese GNSS-programma’s (hierna "het comité" genoemd), dat is opgericht om de Commissie bij te staan. Om dezelfde redenen moeten vertegenwoordigers van derde landen of internationale organisaties die een internationale overeenkomst met de Unie hebben gesloten betrokken kunnen worden bij de werkzaamheden van het comité indien beveiligingsvereisten zich daar niet tegen verzetten en overeenkomstig de bepalingen van een dergelijke overeenkomst. Deze vertegenwoordigers van het Europees GNSS-Agentschap, ESA, derde landen en internationale organisaties zijn niet gerechtigd om deel te nemen aan stemmingen van het comité.

(51)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, te weten de invoering en exploitatie van systemen voor navigatie per satelliet, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, omdat zij de financiële en technische mogelijkheden van de afzonderlijke lidstaten te boven gaat, en vanwege haar omvang en gevolgen beter op Unieniveau kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(52)

De gemeenschappelijke onderneming Galileo, opgericht bij Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad (17) heeft haar activiteiten op 31 december 2006 gestaakt. Verordening (EG) nr. 876/2002 moet bijgevolg worden ingetrokken.

(53)

Gezien de noodzaak de Galileo- en Egnos- programma's te evalueren en gezien de omvang van de wijzigingen in Verordening (EG) nr. 683/2008, en in het belang van de duidelijkheid en de rechtszekerheid, dient Verordening (EG) nr. 683/2008 te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden de regels vastgesteld voor de invoering en de exploitatie van de systemen in het kader van de Europese programma's voor satellietnavigatie, met name wat betreft de governance en de financiële bijdrage van de Unie.

Artikel 2

Europese systemen en programma's voor satellietnavigatie

1.   De Europese programma's voor satellietnavigatie, Galileo en Egnos, omvatten alle activiteiten die nodig zijn voor het definiëren, ontwikkelen, valideren, bouwen, exploiteren, vernieuwen en verbeteren van de Europese systemen voor satellietnavigatie, namelijk het door het Galileo-programma ingestelde systeem en het Egnos-systeem, alsmede voor het waarborgen van de veiligheid en interoperabiliteit daarvan.

Deze programma's hebben ten doel de sociaaleconomische voordelen van de Europese satellietnavigatiesystemen te maximaliseren, en in het bijzonder door het gebruik van de systemen aan te moedigen en de ontwikkeling van op deze systemen gebaseerde toepassingen en diensten te stimuleren.

2.   Het door het Galileo-programma ingestelde systeem is een systeem voor civiel gebruik dat onder civiele controle staat en is een autonome infrastructuur van een mondiaal systeem voor navigatie per satelliet (GNSS) die bestaat uit een constellatie van satellieten en een mondiaal netwerk van grondstations.

3.   Het Egnos-systeem is een infrastructuur voor een regionaal satellietnavigatiesysteem die de door bestaande mondiale satellietnavigatiesystemen uitgezonden open signalen controleert en corrigeert, en ook de signalen van de open dienst die ter beschikking worden gesteld door het in het kader van het Galileo-programma opgerichte systeem, zodra deze beschikbaar komen. Het bestaat uit grondstations en verschillende op geostationaire satellieten geïnstalleerde transponders.

4.   De specifieke doelstellingen van het Galileo-programma bestaan erin het mogelijk te maken dat de signalen die het door het programma opgerichte systeem uitzendt, kunnen worden gebruikt om de volgende functies te vervullen:

a)

aanbieden van een "open dienst" (de zogenaamde "Open Service" of OS), die gratis is voor de gebruiker en informatie verschaft voor plaatsbepaling en synchronisering, voornamelijk bestemd voor massatoepassingen van satellietnavigatie;

b)

bijdragen, door middel van Galileo's open-dienstsignalen en/of in samenwerking met andere satellietnavigatiesystemen, aan integriteitsbewakingsdiensten gericht op gebruikers van beveiliging-van-levenstoepassingen overeenkomstig internationale normen;

c)

aanbieden van een "commerciële dienst" (de zogenaamde "Commercial Service" of CS), die de mogelijkheid biedt tot het ontwikkelen van toepassingen voor professionele of commerciële doeleinden dankzij betere prestaties en gegevens met een grotere meerwaarde dan die van de "open dienst";

d)

aanbieden van een "overheidsdienst" (de zogenaamde "Public Regulated Service" of PRS), die gereserveerd is voor gebruikers die daarvoor de toestemming hebben van de overheid, voor gevoelige toepassingen die een grote continuïteit van de dienstverlening vereisen, gratis voor de lidstaten, de Raad, de Commissie, EDEO en, in voorkomend geval, naar behoren gemachtigde agentschappen van de Unie; deze dienst maakt gebruik van sterke, gecodeerde signalen. De vraag, of de andere PRS-gebruikers als bedoeld in artikel 2 van Besluit nr. 1104/2011/EU een heffing moet worden opgelegd, wordt per geval beoordeeld en passende bepalingen in de overeenkomstig artikel 3, lid 5, van dat besluit gesloten overeenkomsten opgenomen;

e)

bijdragen aan de opsporings- en reddingsdienst (de zogenaamde "Search and Rescue Support Service" of SAR) van het Cospas-Sarsat-systeem door het detecteren van door bakens uitgezonden noodsignalen en het ernaar terugzenden van boodschappen.

5.   De specifieke doelstellingen van het Egnos-programma zijn het mogelijk maken dat de signalen uitgezonden door het Egnos-systeem kunnen worden gebruikt om de volgende functies te vervullen:

a)

aanbieden van een "open dienst" (OS), die gratis is voor de gebruiker en informatie verschaft voor plaatsbepaling en synchronisering, voornamelijk bestemd voor de massatoepassingen van satellietnavigatie in de zone die door het Egnos-systeem wordt gedekt;

b)

aanbieden van een dienst voor de verspreiding van commerciële gegevens, te wetende Egnos Data Access Service (EDAS), die de mogelijkheid biedt tot het ontwikkelen van toepassingen voor professionele of commerciële doeleinden dankzij betere prestaties en gegevens met een grotere toegevoegde waarde dan die van zijn open dienst;

c)

aanbieden van een "dienst beveiliging van levens" (SoL) ten behoeve van gebruikers voor wie veiligheid essentieel is; deze dienst, zonder heffingen voor de rechtstreekse gebruiker, beantwoordt in het bijzonder aan de continuïteits-, beschikbaarheids- en nauwkeurigheidsbehoeften van bepaalde sectoren en omvat een integriteitsfunctie waarmee de gebruiker wordt gewaarschuwd voor slecht functioneren of "buiten tolerantie-"signalen in systemen, versterkt door het Egnos-systeem binnen het dekkingsgebied.

De functies worden als prioriteit zo spoedig mogelijk aangeboden op het binnen Europa gelegen grondgebied van de lidstaten.

Voor zover technisch uitvoerbaar en op basis van internationale overeenkomsten kan de geografische dekking van het Egnos-systeem worden uitgebreid naar andere regio's in de wereld, met name naar het grondgebied van kandidaat-lidstaten, van derde landen die aangesloten zijn bij het gemeenschappelijk Europees luchtruim en van de landen die deel uitmaken van het Europees nabuurschapsbeleid. De kosten van een dergelijke uitbreiding, met inbegrip van de daaraan verbonden exploitatiekosten, worden niet gedekt door de in artikel 9 bedoelde middelen. Een dergelijke uitbreiding mag niet leiden tot vertraging van de uitbreiding van de geografische dekking van het Egnos-systeem op het grondgebied van de lidstaten dat zich geografisch in Europa bevindt.

Artikel 3

De fasen van het Galileo-programma

Het Galileo-programma omvat de volgende fasen:

a)

een in 2001 geëindigde definitiefase, waarin de structuur van het systeem werd ontworpen en de onderdelen ervan werden bepaald;

b)

een ontwikkelings- en valideringsfase, waarvan de voltooiing voor 31 december 2013 is gepland, bestaande uit de bouw en de lancering van de eerste satellieten, de installatie van de eerste grondinfrastructuren en alle werkzaamheden en verrichtingen die voor de validering van het systeem in de omloopbaan nodig zijn;

c)

een stationeringsfase, die uiterlijk 31 december 2020 wordt voltooid en die bestaat uit:

i)

de bouw, de installatie en de bescherming van alle ruimte-infrastructuren, met name van alle satellieten die nodig zijn om de in artikel 2, lid 4, bedoelde specifieke doelstellingen te bereiken, en van alle vereiste reservesatellieten, alsmede hiermee verband houdende evolutieve onderhoudswerkzaamheden en verrichtingen;

ii)

de bouw, de installatie en de bescherming van alle grondinfrastructuren, met name van de infrastructuren die nodig zijn om de satellieten te controleren en de satellietnavigatiegegevens te verwerken en van dienstencentra en andere grondcentra, alsmede de hiermee verband houdende evolutieve onderhoudswerkzaamheden en verrichtingen;

iii)

voorbereidingen voor de exploitatiefase, met inbegrip van voorbereidende activiteiten in verband met de levering van de in artikel 2, lid 4, bedoelde diensten;

d)

een exploitatiefase, die bestaat uit:

i)

het beheer, het onderhoud, de voortdurende verbetering, de ontwikkeling en de bescherming van de ruimte-infrastructuren, met inbegrip van het beheer inzake vernieuwing en veroudering;

ii)

het beheer, het onderhoud, de voortdurende verbetering, de ontwikkeling en bescherming van de grondinfrastructuren, in het bijzonder dienstencentra en andere grondcentra, netwerken en locaties, met inbegrip van het beheer inzake vernieuwing en veroudering;

iii)

de ontwikkeling van toekomstige generaties van het systeem en de ontwikkeling van de in artikel 2, lid 4, bedoelde diensten;

iv)

de certificerings- en normalisatieverrichtingen in verband met het programma;

v)

de levering en de commercialisering van de in artikel 2, lid 4, bedoelde diensten;

vi)

samenwerking met andere GNSS; alsmede

vii)

alle andere activiteiten die nodig zijn voor de ontwikkeling van het systeem en het goede verloop van het programma.

De exploitatiefase begint geleidelijk tussen 2014 en 2015 met de levering van de eerste diensten voor de open dienst, opsporings- en reddingsdienst en overheidsdienst. Deze eerste diensten worden geleidelijk verbeterd en de overige in de specifieke doelstellingen van artikel 2, lid 4, genoemde functies worden geleidelijk geïmplementeerd teneinde uiterlijk 31 december 2020 volledige operationele capaciteit te bereiken.

Artikel 4

De exploitatiefase van Egnos

De exploitatiefase van Egnos bestaat voornamelijk uit:

a)

het beheer, het onderhoud, de voortdurende verbetering, de ontwikkeling en de bescherming van de ruimte-infrastructuren, met inbegrip van het beheer inzake vernieuwing en veroudering;

b)

het beheer, het onderhoud, de voortdurende verbetering, de ontwikkeling en de bescherming van de grondinfrastructuren, in het bijzonder netwerken, locaties en ondersteuningsfaciliteiten, met inbegrip van het beheer inzake vernieuwing en veroudering;

c)

de ontwikkeling van toekomstige generaties van het systeem en de ontwikkeling van de in artikel 2, lid 5, bedoelde diensten;

d)

de certificerings- en normalisatieverrichtingen in verband met het programma;

e)

de levering en de commercialisering van de in artikel 2, lid 5, bedoelde diensten;

f)

het geheel van elementen waarmee de betrouwbaarheid van het systeem en de exploitatie ervan wordt aangetoond;

g)

coördinatieactiviteiten in verband met de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 5, tweede en derde alinea, genoemde specifieke doelstellingen.

Artikel 5

Compatibiliteit en interoperabiliteit van de systemen

1.   De systemen, netwerken en diensten die resulteren uit de Galileo and Egnos programma's zijn onderling technisch compatibel en interoperabel.

2.   De systemen en netwerken en diensten die resulteren uit de Galileo en Egnos programma's zijn compatibel en operabel met andere satellietnavigatiesystemen en met conventionele radionavigatiemiddelen, indien zodanige vereisten van compatibiliteit en interoperabiliteit in een krachtens artikel 29 gesloten internationale overeenkomst zijn vastgelegd.

Artikel 6

Eigendom

De Unie heeft alle materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van de Galileo- en Egnos- programma's in eigendom. Daartoe worden met derde partijen, waar nodig, overeenkomsten gesloten met betrekking tot bestaande eigendomsrechten.

De Commissie zorgt aan de hand van een passend kader voor een optimaal gebruik van de in dit artikel bedoelde activa. Zij beheert in het bijzonder de intellectuele-eigendomsrechten in verband met de Galileo- and Egnos- programma's zo goed mogelijk, rekening houdend met de noodzaak om de intellectuele-eigendomsrechten van de Unie te beschermen en waarde te geven, met de belangen van alle betrokkenen, en met de noodzaak van een harmonieuze ontwikkeling van de markten en van nieuwe technologieën. Daartoe zorgt zij ervoor dat de contracten die in het kader van de Galileo- en Egnos- programma's worden gesloten de mogelijkheid omvatten de intellectuele-eigendomsrechten die voortvloeien uit werkzaamheden in het kader van deze programma's aan derden over te dragen of in licentie te geven.

HOOFDSTUK II

BIJDRAGE EN BEGROTINGSMECHANISMEN

Artikel 7

Activiteiten

1.   De uit hoofde van deze verordening voor de periode 2014-2020 aan de Galileo en Egnos programma's toegewezen begrotingskredieten van de Unie worden toegekend ter financiering van activiteiten met betrekking tot:

a)

de voltooiing van de stationeringsfase van het Galileo-programma, als bedoeld in artikel 3, onder c);

b)

de exploitatiefase van het Galileo-programma, als bedoeld in artikel 3, onder d);

c)

de exploitatiefase van het Egnos-programma, als bedoeld in artikel 4;

d)

het beheer van en het toezicht op de Galileo- and Egnos- programma's.

2.   De aan de Galileo- en Egnos- programma's toegewezen begrotingskredieten van de Unie worden overeenkomstig artikel 9, lid 2, eveneens toegewezen ter financiering van activiteiten met betrekking tot onderzoek naar en ontwikkeling van fundamentele elementen, zoals met Galileo compatibele chipsets en ontvangers.

3.   De aan de Galileo- en Egnos- programma's toegewezen begrotingskredieten van de Unie dekken eveneens de uitgaven van de Commissie voor de voorbereidende activiteiten, het toezicht, de controle, de audits en de evaluaties die nodig zijn voor het beheer van de programma's en de verwezenlijking van de in artikel 2, leden 4 en 5, bedoelde specifieke doelstellingen. Zodanige uitgaven kunnen met name betrekking hebben op:

a)

studies en vergaderingen van deskundigen;

b)

voorlichtings- en communicatieacties, inclusief de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van deze verordening, en met name gericht zijn op de totstandbrenging van synergieën met andere relevante beleidsterreinen van de Unie;

c)

ICT-netwerken voor de bewerking of uitwisseling van gegevens;

d)

alle overige aan de Commissie verleende technische en administratieve bijstand voor het beheer van de programma's.

4.   De kosten van de Galileo- en Egnos- programma's en van de diverse fasen van de programma's worden duidelijk vastgesteld. De Commissie brengt jaarlijks, overeenkomstig het beginsel van transparant beheer, het Europees Parlement, de Raad en het Comité bedoeld in artikel 36 ("het comité") op de hoogte van de toewijzing van de middelen van de Unie, inclusief de reserve voor onvoorziene uitgaven, aan elk van de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel genoemde activiteiten, en van het gebruik ervan.

Artikel 8

Financiering van de Galileo- en Egnos- programma's

1.   De Unie financiert in overeenstemming met artikel 9 de in artikel 7, leden 1, 2 en 3, genoemde activiteiten met betrekking tot de Galileo en Egnos programma's ter verwezenlijking van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen, onverminderd eventuele bijdrage uit andere financieringsbronnen, waaronder de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde financieringsbronnen.

2.   De lidstaten kunnen om aanvullende financiering voor de Galileo- en Egnos- programma's verzoeken om in specifieke gevallen bijkomende elementen te dekken, op voorwaarde dat dergelijke bijkomende elementen geen financiële of technische belasting met zich meebrengen of tot vertragingen in het desbetreffende programma leiden. Op basis van een verzoek van een lidstaat besluit de Commissie overeenkomstig de in artikel 36, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure of aan deze twee voorwaarden is voldaan. De Commissie stelt het Europees Parlement, de Raad en het comité op de hoogte van ieder effect op de programma's Galileo en Egnos ten gevolge van de toepassing van dit lid.

3.   Ook derde landen en internationale organisaties kunnen aanvullende financiering verschaffen voor de Galileo- en Egnos- programma's. De in artikel 29 bedoelde internationale overeenkomsten voorzien in de voorwaarden en nadere regels voor hun deelname.

4.   De in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde aanvullende financiering wordt aangemerkt als externe bestemmingsontvangsten als bedoeld in artikel 21, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 9

Middelen

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van de in artikel 7, leden 1, 2 en 3, genoemde activiteiten en ter dekking van de risico's die verband houden met deze activiteiten worden vastgesteld op 7 071,73 miljoen EUR in lopende prijzen voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van het financiële kader:

a)

voor de in artikel 7, lid 1, onder a), bedoelde activiteiten 1 930 miljoen EUR;

b)

voor de in artikel 7, lid 1, onder b), bedoelde activiteiten 3 000 miljoen EUR;

c)

voor de in artikel 7, lid 1, onder c), bedoelde activiteiten 1 580 miljoen EUR;

d)

voor de in artikel 7, lid 1, onder d), en artikel 7, lid 3, bedoelde activiteiten 561,73 miljoen EUR.

2.   Onverminderd de in het kader van Horizon 2020 aan de ontwikkeling van op het systeem gebaseerde toepassingen toegewezen bedragen worden uit de aan de Galileo en Egnos programma's toegewezen begrotingskredieten, inclusief bestemmingsontvangsten, de in artikel 7, lid 2, genoemde activiteiten gefinancierd tot een bedrag van maximaal 100 miljoen euro in constante prijzen.

3.   De Commissie kan middelen uit één van de in lid 1, derde alinea, onder a) tot en met d), vastgelegde uitgavencategorieën naar een andere categorie overhevelen tot een maximum van 10 % van het bedrag als bedoeld in lid 1, eerste alinea. Als de herschikking een gecumuleerd bedrag bereikt van meer dan 10 % van bedrag als bedoeld in lid 1, eerste alinea, raadpleegt de Commissie het comité overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van elke herschikking van middelen tussen uitgavencategorieën.

4.   De kredieten worden besteed conform de toepasselijke bepalingen van deze verordening en van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

5.   De betalingsverplichtingen betreffende de Galileo- en Egnos- programma's worden uitgevoerd in jaarlijkse tranches.

6.   De Commissie beheert de in lid 1 financiële middelen op een transparante en kosteneffectieve manier. De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks verslag uit over de gevolgde kostenbeheersingsstrategie.

Artikel 10

Door de Galileo- en Egnos- programma's gegenereerde inkomsten

1.   De Unie int de ontvangsten uit de exploitatie van de systemen; zij worden toegevoegd aan de begroting van de Unie en toegewezen aan de Galileo- en Egnos- programma's, en met name aan de in artikel 2, lid 1, bedoelde doelstellingen. Indien de ontvangsten groter blijken te zijn dan voor de financiering van de exploitatiefasen van de programma's nodig is, moet een aanpassing van het toewijzingsbeginsel door het Europees Parlement en de Raad, op voorstel van de Commissie, worden goedgekeurd.

2.   In contracten die met bedrijven uit de privésector worden gesloten, kan worden voorzien in een mechanisme voor het delen van deze ontvangsten.

3.   Rente op voorfinancieringen die aan voor de indirecte uitvoering van de begroting verantwoordelijke entiteiten zijn betaald, wordt toegewezen aan de activiteiten die het voorwerp van de delegatieovereenkomst of het contract tussen de Commissie en de betrokken entiteit vormen. Overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer openen de voor de indirecte uitvoering van de begroting verantwoordelijke entiteiten rekeningen die het mogelijk maken de middelen en de rente daarop te identificeren.

HOOFDSTUK III

PUBLIEK BEHEER VAN DE GALILEO-EN EGNOS- PROGRAMMA’S

Artikel 11

Beginselen voor de governance van de Galileo- en Egnos- programma's

Het publieke beheer van de Galileo en Egnos programma's stoelt op onderstaande beginselen:

a)

een strikte verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen de verschillende betrokken entiteiten, met name de Commissie, het Europees GNSS-Agentschap en ESA, waarbij de Commissie de algemene verantwoordelijkheid heeft;

b)

loyale samenwerking tussen de onder a) genoemde entiteiten en de lidstaten;

c)

een strenge controle op de programma's, onder meer om te waarborgen dat de betrokken entiteiten bij de uitoefening van hun bevoegdheden de geraamde kosten en het tijdschema niet overschrijden, een en ander overeenkomstig de doelstellingen van de Galileo- en Egnos- programma's;

d)

optimalisatie en rationalisatie van het gebruik van bestaande structuren, ter vermijding van dubbel werk op het vlak van technische deskundigheid;

e)

het gebruik van op optimale werkwijzen gebaseerde projectbeheerssystemen en -technieken om toezicht te houden op de uitvoering van de Galileo- en Egnos- programma's, rekening houdend met de specifieke eisen, en met ondersteuning van ter zake deskundigen.

Artikel 12

De rol van de Commissie

1.   De Commissie heeft algemene verantwoordelijkheid voor de Galileo- en Egnos- programma's. Zij beheert de bij deze verordening toegewezen middelen en ziet toe op de uitvoering van alle programma-activiteiten, met name wat betreft de kosten, het tijdschema en de prestaties.

2.   In aanvulling op de in lid 1 bedoelde algemene verantwoordelijkheid en op de specifieke taken waarnaar in deze verordening wordt verwezen:

a)

waarborgt de Commissie een duidelijke taakverdeling tussen de verschillende entiteiten die betrokken zijn bij de Galileo- en Egnos- programma's en wijst daartoe, met name via delegatieovereenkomsten, aan het Europees GNSS-Agentschap en ESA de taken toe als bedoeld in artikel 14, lid 2, respectievelijk artikel 15;

b)

ziet de Commissie toe op tijdige uitvoering van de Galileo- en Egnos- programma's binnen de grenzen van de toegewezen middelen en overeenkomstig de in artikel 2 bedoelde doelstellingen.

Hiertoe stelt zij passende instrumenten en structurele maatregelen vast die nodig zijn om de aan de programma's verbonden risico's te inventariseren, te beheersen, te verminderen en te bewaken, en voert deze uit;

c)

beheert de Commissie, in opdracht van de Unie en binnen het kader van de bevoegdheden van de Unie, de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties;

d)

verstrekt de Commissie de lidstaten en het Europees Parlement tijdig alle relevante informatie inzake de Galileo- en Egnos- programma's, met name met betrekking tot risicobeheer, totale kosten, jaarlijkse exploitatiekosten van elk significant onderdeel van de Galileo-infrastructuur, inkomsten, tijdschema en prestaties, alsmede een overzicht van de uitvoering van de in artikel 11, onder e) bedoelde projectbeheerssystemen en –technieken;

e)

gaat de Commissie na welke mogelijkheden er zijn om de Europese satellietnavigatiesystemen te promoten en het gebruik ervan in de verschillende sectoren van de economie te bevorderen, onder meer door te onderzoeken hoe de voordelen van de systemen het best benut kunnen worden.

3.   Voor het goede verloop van de fasen van het Galileo-programma en de exploitatiefase van het Egnos-programma, als bedoeld in respectievelijk artikel 3 en artikel 4, stelt de Commissie, indien noodzakelijk, de nodige maatregelen vast om:

a)

de risico's die inherent zijn aan het verloop van de Galileo- en Egnos- programma's te beheren en beperken;

b)

de belangrijke besluitmomenten voor de controle en evaluatie van de uitvoering van de programma's te definiëren;

c)

de locaties van de grondinfrastructuur van de systemen overeenkomstig de beveiligingsvereisten te bepalen, volgens een open en transparant proces, en de goede werking ervan te waarborgen;

d)

de technische en operationele specificaties te bepalen die nodig zijn om de in artikel 2, lid 4, onder b) en c) genoemde functies te vervullen en vernieuwingen van het systeem door te voeren.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 36, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 13

Beveiliging van de systemen en hun werking

1.   De Commissie draagt zorg voor de beveiliging van de Galileo- en Egnos- programma's, waaronder de beveiliging van de systemen en hun werking. Daartoe:

a)

houdt de Commissie rekening met het belang van toezicht op en integratie in alle programma's van de beveiligingsgebonden vereisten en normen;

b)

zorgt de Commissie ervoor dat het algemene effect van deze vereisten en normen gunstig is voor het goede verloop van de programma's, met name wat de kosten, het risicobeheer en het tijdschema betreft;

c)

stelt de Commissie mechanismen vast voor de coördinatie tussen de verschillende betrokken entiteiten;

d)

houdt de Commissie rekening met geldende veiligheidsvoorschriften en beveiligingsvereisten, om te voorkomen dat het algemene veiligheidsniveau wordt verlaagd en de werking van bestaande op die normen en vereisten gebaseerde systemen vermindert.

2.   Onverminderd de artikelen 14 en 16 van deze verordening en artikel 8 van Besluit nr. 1104/2011/EU stelt de Commissie overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast, houdende de doelstellingen van hoog niveau die nodig zijn om de in lid 1 bedoelde beveiliging van de Galileo- en Egnos- programma's te waarborgen.

3.   De Commissie stelt de nodige technische specificaties en andere maatregelen vast ter uitvoering van de in lid 2 genoemde doelstellingen van hoog niveau. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 36, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   EDEO blijft de Commissie bijstaan bij de uitoefening van haar taken op het gebied van de externe betrekkingen, overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Besluit 2010/427/EU.

Artikel 14

De rol van het Europees GNSS-Agentschap

1   Overeenkomstig de door de Commissie vastgelegde richtsnoeren, vervult het Europees GNSS-Agentschap taken:

a)

met betrekking tot de beveiliging van de Galileo- en Egnos- programma's, en onverminderd de artikelen 13 en 16, zorgen voor:

i)

de veiligheidsaccreditatie overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 912/2010, via zijn Raad voor de veiligheidsaccreditatie; daartoe maakt het een begin met en ziet het toe op de uitvoering van beveiligingsprocedures en verricht het controles van de beveiliging van het systeem;

ii)

de exploitatie van het in artikel 6, onder d), van Verordening (EU) nr. 912/2010 bedoelde Galileo-beveiligingscentrum, overeenkomstig de in artikel 13 van deze verordening bedoelde normen en vereisten en de instructies uit hoofde van Gemeenschappelijk Optreden 2004/552/GBVB;

b)

de taken uitvoeren van artikel 5 van Besluit nr. 1104/2011/EU en de Commissie bijstaan overeenkomstig artikel 8, lid 6, van dat besluit;

c)

in het kader van de stationeringsfase en de exploitatiefase van het Galileo- programma en de exploitatiefase van het Egnos programma, bijdragen aan de bevordering en marketing van de in artikel 2, leden 4 en 5, bedoelde diensten, onder meer door middel van het uitvoeren van de nodige marktanalyse, met name aan de hand van het marktverslag dat jaarlijks door het Europees GNSS-Agentschap wordt opgesteld over de markt voor toepassingen en diensten, door nauwe contacten te leggen met gebruikers en potentiële gebruikers van de systemen om informatie te vergaren over hun behoeften, door de ontwikkelingen op het gebied van satellietnavigatie op downstreammarkten te volgen en door een actieplan uit te werken voor de opnemen door gebruikersgemeenschappen van de in artikel 2, leden 4 en 5 bedoelde diensten, dat met name relevante actie omvat op het gebied van standaardisering en certificering.

2.   Het Europees GNSS-Agentschap vervult ook andere taken die verband houden met de uitvoering van de Galileo- en Egnos- programma's, waaronder programmabeheerstaken, en is voor deze taken verantwoordelijk. Deze taken worden door de Commissie aan het agentschap toegewezen door middel van een delegatieovereenkomst vastgesteld op basis van een delegatiebesluit overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en omvatten:

a)

operationele activiteiten, waaronder systeeminfrastructuurbeheer, onderhoud en voortdurende verbetering van de systemen, certificerings- en normalisatieverrichtingen en levering van diensten als bedoeld in artikel 2, leden 4 en 5;

b)

activiteiten voor ontwikkeling en het uitrollen ten behoeve van de vernieuwing en toekomstige generaties van de systemen, en het bijdragen aan het bepalen van de ontwikkeling van de diensten, met inbegrip van het uitschrijven van aanbestedingen;

c)

het bevorderen van de ontwikkeling van op de systemen gebaseerde toepassingen en diensten en het vergroten van de zichtbaarheid van deze toepassingen en diensten, onder meer door het aanwijzen, met elkaar verbinden en coördineren van Europese excellentiecentra op het gebied van GNSS-toepassingen en –diensten, met gebruikmaking van de deskundigheid van de overheid en de particuliere sector, en het evalueren van de promotie- en voorlichtingsmaatregelen op dit gebied;

d)

het bevorderen van de ontwikkeling van fundamentele elementen, zoals met Galileo compatibele chipsets en ontvangers.

3.   De in lid 2 bedoelde delegatieovereenkomst verleent het Europees GNSS-Agentschap een passend niveau van autonomie en gezag, met speciale verwijzing naar de aanbestedende dienst, binnen de reikwijdte van artikel 58, lid 1, onder c) en artikel 60 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Tevens bepaalt zij de algemene voorwaarden voor het beheer van de aan het Europees GNSS-Agentschap toegewezen middelen en, met name, de uit te voeren acties, de desbetreffende financiering, de beheersprocedures, de toezicht- en controlemaatregelen, de maatregelen die van toepassing zijn bij een gebrekkige uitvoering van contracten voor wat betreft de kosten, het tijdschema en de resultaten, en de eigendomsregeling voor alle materiële en immateriële activa.

De toezicht- en controlemaatregelen omvatten in het bijzonder: een mechanisme voor voorlopige kostenraming; een systematische informatieverstrekking aan de Commissie over de kosten en het tijdschema; en, indien er een verschil is tussen de voorziene begrotingen, de prestaties en het tijdschema, corrigerende maatregelen om te waarborgen dat de infrastructuren binnen de grenzen van de begrotingstoewijzingen worden gerealiseerd.

4.   Het Europees GNSS-Agentschap maakt met ESA met betrekking tot de exploitatiefase van de Galileo en Egnos programma's de werkafspraken die nodig zijn voor de uitvoering van hun beider taken op grond van deze verordening. De Commissie stelt het Europees Parlement, de Raad en het comité in kennis van deze door het Europees GNSS-Agentschap gemaakte werkafspraken en van eventuele wijzigingen daarvan. Het Europees GNSS-Agentschap kan in voorkomend geval tevens overwegen een beroep te doen op andere openbare of particuliere entiteiten.

5.   Naast de in de leden 1 en 2 genoemde taken en binnen de reikwijdte van zijn taakstelling, stelt het Europees GNSS-Agentschap zijn technische deskundigheid ter beschikking van de Commissie en verschaft het haar alle benodigde informatie voor de uitoefening van haar taken in het kader van deze verordening, waaronder het onderzoek naar de mogelijkheden om de systemen te promoten en het gebruik ervan te bevorderen, als bedoeld in artikel 12, lid 2, onder e).

6.   Het comité wordt geraadpleegd over het in lid 2 van dit artikel bedoelde delegatiebesluit, overeenkomstig de raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 36, lid 2. Het Europees Parlement, de Raad en het comité worden vooraf op de hoogte gesteld van de door de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, en het Europees GNSS-Agentschap te sluiten delegatieovereenkomsten.

7.   De Commissie stelt het Europees Parlement, de Raad en het comité in kennis van de tussentijdse en eindresultaten van de evaluatie van inschrijvingen op aanbestedingen en van met bedrijven te sluiten contracten; daarbij verstrekt zij tevens informatie over onderaanneming.

Artikel 15

De rol van het Europees Ruimteagentschap

1.   Voor de in artikel 3, onder c), bedoelde stationeringsfase van het Galileo-programma sluit de Commissie onverwijld een delegatieovereenkomst met ESA waarin de taken van het agentschap worden omschreven, vooral wat betreft het ontwerp, de ontwikkeling en de aanbesteding van het systeem. De delegatieovereenkomst met ESA wordt gesloten op basis van een door de Commissie overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c) van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 vastgesteld delegatiebesluit.

Bedoelde delegatieovereenkomst bepaalt, voor zover nodig voor de gedelegeerde taken en begrotingsuitvoering, de algemene voorwaarden voor het beheer van de aan ESA toevertrouwde middelen en met name de inzake het ontwerp, de ontwikkeling en de aanbesteding van het systeem uit te voeren acties, de desbetreffende financiering, de beheersprocedures, de toezicht- en controlemaatregelen, de maatregelen die van toepassing zijn bij een gebrekkige uitvoering van contracten wat betreft kosten, tijdschemar en prestatie, en de eigendomsregeling voor alle materiële en immateriële activa.

De toezicht- en controlemaatregelen omvatten in het bijzonder een systeem voor voorlopige kostenraming, een systematische informatievoorziening aan de Commissie over de kosten en het schema en, indien er een verschil is tussen de voorziene begrotingen, de prestatie en het tijdschema, corrigerende maatregelen om te waarborgen dat de infrastructuren binnen de grenzen van de begrotingstoewijzingen worden gerealiseerd.

2.   Het comité wordt geraadpleegd over het in lid 1 van dit artikel bedoelde delegatiebesluit, overeenkomstig de raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 36, lid 2. Het Europees Parlement, de Raad en het comité worden vooraf op de hoogte gesteld van de door de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, en ESA te sluiten delegatieovereenkomst.

3.   De Commissie stelt het Europees Parlement, de Raad en het comité in kennis van de tussentijdse en eindresultaten van de evaluatie van de inschrijvingen op aanbestedingen en van de door ESA met bedrijven te sluiten contracten; daarbij verstrekt zij tevens informatie over onderaanneming.

4.   Voor de in artikel 3, onder d) en artikel 4, bedoelde exploitatiefase bevatten de in artikel 14, lid 4, bedoelde werkafspraken tussen het Europees GNSS-Agentschap en ESA bepalingen inzake de rol van ESA tijdens die fase en de samenwerking tussen ESA en het Europees GNSS-Agentschap, met name bepalingen inzake:

a)

het concept, het ontwerp, het toezicht, de aanbesteding en de validering in het kader van de ontwikkeling van toekomstige generaties van de systemen;

b)

de technische bijstand in het kader van de exploitatie en het onderhoud van de bestaande generatie systemen.

Die afspraken zijn in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en met de maatregelen van de Commissie overeenkomstig artikel 12, lid 3.

5.   Onverminderd de delegatieovereenkomst en de werkafspraken bedoeld in de lid 1 respectievelijk 4 kan de Commissie ESA om de technische deskundigheid en informatie vragen die nodig zijn voor de uitoefening van haar taken in het kader van deze verordening.

HOOFDSTUK IV

ASPECTEN IN VERBAND MET DE VEILIGHEID VAN DE UNIE OF HAAR LIDSTATEN

Artikel 16

Gemeenschappelijk optreden

In alle gevallen waarin de exploitatie van de systemen van invloed kan zijn op de veiligheid van de Unie of haar lidstaten, zijn de bij Gemeenschappelijk Optreden 2004/552/GBVB vastgestelde procedures van toepassing.

Artikel 17

Toepassing van de regelgeving inzake gerubriceerde gegevens

Binnen het toepassingsgebied van deze verordening:

a)

zorgen de lidstaten ervoor dat hun nationale beveiligingsvoorschriften eenzelfde mate van bescherming van gerubriceerde EU-gegevens bieden als de veiligheidsvoorschriften in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom en de beveiligingsvoorschriften van de Raad in de bijlagen bij Besluit 2013/488/EU;

b)

brengen de lidstaten de Commissie onverwijld op de hoogte van de onder punt a) bedoelde nationale beveiligingsvoorschriften;

c)

kunnen in derde landen verblijvende natuurlijke personen en aldaar gevestigde rechtspersonen enkel met gerubriceerde EU-gegevens over de Galileo- en Egnos- programma's werken wanneer in die landen voor hen beveiligingsvoorschriften gelden die ten minste eenzelfde mate van bescherming bieden als de veiligheidsvoorschriften van de Commissie in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom en de beveiligingsvoorschriften van de Raad in de bijlagen bij Besluit 2013/488/EU. De gelijkwaardigheid van beveiligingsvoorschriften die in een derde land of een internationale organisatie worden toegepast, wordt omschreven in een overeenkomst over beveiliging van informatie tussen de Unie en dat derde land of die internationale organisatie, overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 218 VWEU en met inachtneming van artikel 13 van Besluit 2013/488/EU;

d)

kan, onverminderd artikel 13 van Besluit 2013/488/EU en de voorschriften inzake industriële beveiliging in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom, aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, derde land of internationale organisatie toegang worden verleend tot gerubriceerde EU-gegevens, wanneer dat nodig wordt geacht en per geval, afhankelijk van de aard en de inhoud van die gegevens, de noodzaak dat de ontvanger er kennis van neemt en het voordeel daarvan voor de Unie.

HOOFDSTUK V

OPENBARE AANBESTEDINGEN

AFDELING I

Algemene bepalingen betreffende openbare aanbestedingen in het kader van de stationerings- en de exploitatiefase van het galileo-programma en de exploitatiefase van het egnos-programma

Artikel 18

Algemene beginselen

Onverminderd maatregelen die genomen moeten worden ter bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie of de publieke veiligheid of ter naleving van de bepalingen van de Unie inzake controle op de uitvoer, is Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, van toepassing op de stationeringsfase en de exploitatiefase van het Galileo-programma en de exploitatiefase van het Egnos- programma. Bovendien zijn de volgende algemene principes ook van toepassing op de staitionerings- en exploitatiefase van het Galileo-programma en op de exploitatiefase van het Egnos-programma: open toegang en eerlijke mededinging in de gehele industriële bevoorradingsketen, inschrijving op basis van transparante en tijdige informatie, duidelijke bekendmaking van de geldende voorschriften voor aanbestedingen, selectie- en gunningscriteria en alle andere noodzakelijk informatie die alle potentiële inschrijvers gelijke kansen bieden.

Artikel 19

Specifieke doelstellingen

Tijdens de aanbestedingsprocedure worden door de aanbestedende autoriteiten in hun uitnodigingen tot inschrijving de volgende doelstellingen nagestreefd:

a)

in de hele Unie een zo breed en open mogelijke deelname van alle ondernemingen bevorderen, met name van nieuwe marktdeelnemers en van kleine en middelgrote ondernemingen, onder meer door het aanmoedigen van het gebruik van onderaanneming door de inschrijvers;

b)

vermijden van mogelijk misbruik van dominante positie en misbruik van de afhankelijkheid van één leverancier;

c)

profijt trekken van eerdere overheidsinvesteringen en van de lessen die zijn geleerd, alsook van de ervaring en de competentie die het bedrijfsleven onder meer heeft verworven in het kader van de definitie-, ontwikkelings- en validerings-, en exploitatiefasen van de Galileo- en Egnos- programma's, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de regels voor de openbare aanbesteding nageleefd worden;

d)

waar passend ernaar streven te kiezen voor meer dan één leverancier, zodat de Galileo- en Egnos- programma's, en de kosten en het tijdsschema ervan beter controleerbaar zijn;

e)

waar passend rekening houden met de totale kosten gedurende de nuttige levenscyclus van het product, de dienst of het werk waarvoor wordt ingeschreven.

AFDELING 2

Specifieke bepalingen betreffende openbare aanbestedingen in het kader van de stationerings- en de exploitatiefase van het galileo programma en de exploitatiefase van het egnos programma

Artikel 20

Scheppen van eerlijke mededingingsvoorwaarden

De aanbestedende dienst neemt passende maatregelen om eerlijke mededingingsvoorwaarden te scheppen indien eerdere deelname van een onderneming aan activiteiten die verband houden met het voorwerp van de openbare aanbesteding:

a)

die onderneming aanzienlijk voordeel in de vorm van voorkennis kan opleveren, waardoor in twijfel kan worden getrokken of er sprake is van gelijke behandeling; of

b)

invloed heeft op de normale mededingingsvoorwaarden of de onpartijdigheid en de objectiviteit van de gunning of de uitvoering van de contracten.

De maatregelen doen geen afbreuk aan de eerlijke concurrentie, de gelijke behandeling en de vertrouwelijkheid van de verzamelde gegevens over ondernemingen, hun commerciële betrekkingen en hun kostenstructuur. In dit opzicht houden de maatregelen rekening met de aard en de bijzonderheden van het beoogde contract.

Artikel 21

Informatiebeveiliging

Bij opdrachten waarvoor gerubriceerde gegevens nodig zijn of die dergelijke gegevens vereisen en/of bevatten, vermeldt de aanbestedende dienst in de aanbestedingsstukken de maatregelen en eisen die noodzakelijk zijn om het vereiste beveiligingsniveau van deze gegevens te waarborgen.

Artikel 22

Betrouwbaarheid van levering

De aanbestedende dienst vermeldt in de aanbestedingsstukken haar eisen in verband met de de betrouwbaarheid van de leveringen en de verrichting van diensten voor de uitvoering van de overeenkomst.

Artikel 23

Opdrachten met voorwaardelijke tranches

1.   De aanbestedende dienst kan de opdracht in de vorm van een opdracht met voorwaardelijke tranches plaatsen.

2.   De opdracht met voorwaardelijke tranches omvat een vaste tranche, die gepaard gaat met een begrotingsvastlegging die resulteert in een vaste verbintenis inzake de uitvoering van de voor deze tranche gegunde werken, goederen of diensten, en een of meer voorwaardelijke begrotings- en uitvoeringstranches. In de aanbestedingsstukken worden de elementen vermeld die specifiek zijn voor opdrachten met voorwaardelijke tranches. Met name worden het voorwerp, de prijs of de wijze waarop deze wordt vastgesteld en de regelingen voor de levering van de goederen of diensten voor elke tranche in de stukken gedefinieerd.

3.   De leveringen en diensten van de vaste tranche moeten een samenhangend geheel vormen; hetzelfde geldt voor de leveringen en diensten van elke voorwaardelijke tranche, rekening houdend met de leveringen en diensten van alle voorafgaande tranches.

4.   De uitvoering van elke voorwaardelijke tranche is afhankelijk van een beslissing van de aanbestedende dienst, die volgens de in de opdracht vastgestelde voorwaarden aan de contractant wordt meegedeeld. Wanneer een voorwaardelijke tranche niet of met vertraging wordt bevestigd, kan de contractant, indien dit in de opdracht voorzien is en onder de daarin vastgestelde voorwaarden, wachtgeld of een annuleringsvergoeding krijgen.

5.   Indien de aanbestedende dienst met betrekking tot een bepaalde tranche vaststelt dat de voor die tranche overeengekomen werken, leveringen of diensten niet zijn gerealiseerd, kan hij, indien dit in de opdracht is voorzien en onder de daarin vastgestelde voorwaarden, schadevergoeding eisen en het contract beëindigen.

Artikel 24

Opdrachten tegen vergoeding op basis van gecontroleerde uitgaven

1.   De aanbestedende dienst kan kiezen voor een opdracht die, tot een bepaalde maximumprijs, geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven wordt vergoed, onder de in lid 2 genoemde voorwaarden.

De voor zulke opdrachten te betalen prijs bestaat uit de vergoeding van alle daadwerkelijk door de contractant bij de uitvoering van het contract gedane uitgaven, zoals die voor arbeidskosten, materialen, verbruiksgoederen en het gebruik van apparatuur en infrastructuur die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het contract. Deze uitgaven worden verhoogd met hetzij een vast bedrag voor algemene kosten en winst, hetzij een bedrag voor de algemene kosten en een prestatievergoeding die afhangt van de vervulling van de doelstellingen inzake resultaten en tijdschema.

2.   De aanbestedende dienst kan kiezen voor een geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven vergoede opdracht indien het feitelijk onmogelijk is een precieze vaste prijs vast te stellen en indien redelijkerwijs kan worden aangetoond dat een dergelijke vaste prijs onevenredig hoog zou uitvallen als gevolg van de onzekerheden die inherent zijn aan de uitvoering van de opdracht doordat:

a)

de opdracht betrekking heeft op zeer complexe zaken of zaken waarvoor een beroep gedaan moet worden op een nieuwe technologie, en daardoor aanzienlijke technische onzekerheden met zich meebrengt; of

b)

de werkzaamheden waarop de opdracht betrekking heeft om operationele redenen onmiddellijk moeten beginnen, terwijl nog geen vaste en definitieve totaalprijs vastgesteld kan worden doordat sprake is van significante onzekerheden of de uitvoering van het contract ten dele afhankelijk is van de uitvoering van andere contracten.

3.   De maximumprijs van een opdracht die geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven wordt vergoed is de maximaal te betalen prijs. De maximumprijs kan slechts worden overschreden in naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen en met voorafgaande instemming van de aanbestedende dienst.

4.   In de aanbestedingsstukken voor geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven vergoede opdrachten worden de volgende zaken vastgelegd:

a)

de aard van de opdracht, namelijk dat het gaat om een opdracht die, tot een bepaalde maximumprijs, geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven wordt vergoed;

b)

voor een ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven vergoede opdracht, de onderdelen van de opdracht waarvoor de gecontroleerde uitgaven gelden;

c)

de hoogte van het maximumbedrag;

d)

de gunningscriteria, die het met name mogelijk moeten maken de aannemelijkheid te beoordelen van de in de inschrijving opgegeven geraamde begroting, te vergoeden kosten, mechanismen volgens welke deze kosten worden vastgesteld, en winsten;

e)

de aard van de in lid 1 bedoelde toeslag die op de uitgaven wordt toegepast;

f)

de regels en procedures voor het bepalen van de subsidiabiliteit van de kosten die de inschrijver voor de uitvoering van het contract verwacht te maken, overeenkomstig de in lid 5 genoemde beginselen;

g)

de boekhoudkundige regels waaraan de inschrijvers moeten voldoen;

h)

indien het gaat om een ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven vergoede opdracht die in een opdracht tegen een vaste en definitieve prijs omgezet zal worden, de voor deze omzetting toe te passen parameters.

5.   De door de contractant tijdens de uitvoering van een opdracht tegen kostenvergoedingsprijzen opgevoerde kosten zijn alleen subsidiabel indien zij:

a)

daadwerkelijk in de loop van het contract zijn gemaakt, met uitzondering van de kosten voor de voor de uitvoering van het contract benodigde apparatuur, infrastructuur en immateriële vaste activa, die in aanmerking kunnen komen tot het bedrag van hun gehele aanschafwaarde;

b)

in de geraamde begroting, eventueel gewijzigd door de aanhangsels van het oorspronkelijke contract, zijn opgegeven;

c)

noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het contract;

d)

voortvloeien uit en toerekenbaar zijn aan de uitvoering van het contract;

e)

identificeerbaar en controleerbaar zijn en zijn opgenomen in de boekhouding van de contractant en vastgesteld overeenkomstig de in het bestek en in het contract genoemde boekhoudkundige normen;

f)

voldoen aan de bepalingen van het toepasselijke fiscale en sociale recht;

g)

niet afwijken van de bepalingen van het contract;

h)

redelijk en gerechtvaardigd zijn en voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer, met name wat zuinigheid en efficiëntie betreft.

De contractant is verantwoordelijk voor het boeken van de kosten en het goed bijhouden van zijn boeken of van enig ander document dat nodig is om aan te tonen dat de kosten waarvoor hij om terugbetaling vraagt, daadwerkelijk zijn gemaakt en aan de in dit artikel vastgestelde beginselen voldoen. Kosten die niet kunnen worden gerechtvaardigd door de contractant worden als niet-subsidiabel beschouwd en de terugbetaling ervan wordt geweigerd.

6.   De aanbestedende dienst verricht de volgende taken teneinde de goede uitvoering van de opdrachten tegen vergoeding op basis van gecontroleerde uitgaven te waarborgen:

a)

het vaststellen van een zo realistisch mogelijke maximumprijs, met de nodige speelruimte om rekening te kunnen houden met technische onzekerheden;

b)

het omzetten van een ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven vergoede opdracht in een opdracht tegen een vaste en definitieve prijs zodra het tijdens de uitvoering van het contract mogelijk is een dergelijke vaste en definitieve prijs vast te stellen. Hij stelt daartoe parameters vast voor de omzetting van een contract dat is gesloten op basis van gecontroleerde uitgaven naar een contract tegen een vaste en definitieve prijs;

c)

het ten uitvoer leggen van toezicht- en controlemaatregelen die met name in een voorlopig kostenramingssysteem voorzien;

d)

het vaststellen van passende beginselen, instrumenten en procedures voor de uitvoering van het contract, met name met het oog op de vaststelling en de controle van de subsidiabiliteit van de door de contractant of zijn subcontractanten tijdens de uitvoering van het contract opgevoerde kosten, en voor het wijzigen van het contract door middel van aanhangsels;

e)

het controleren dat de contractant en zijn subcontractanten voldoen aan de in het contract vermelde boekhoudkundige normen en aan de verplichting boekhoudkundige stukken met bewijskracht te verstrekken;

f)

het voordurend, gedurende de gehele uitvoering van het contract, toezien op de doeltreffendheid van de onder d) bedoelde beginselen, instrumenten en procedures.

Artikel 25

Aanhangsels

De aanbestedende dienst en de contractanten kunnen het contract door middel van een aanhangsel wijzigen, mits de wijziging aan alle volgende voorwaarden voldoet:

a)

het wijzigt het onderwerp van het contract niet;

b)

het verstoort het economisch evenwicht van het contract niet;

c)

het introduceert geen voorwaarden die, indien zij oorspronkelijk in de aanbestedingsdocumenten waren opgenomen, de toelating van andere inschrijvers dan die aanvankelijk zijn toegelaten of de selectie van een andere inschrijving dan de aanvankelijk geselecteerde inschrijving mogelijk zouden hebben gemaakt.

Artikel 26

Onderaanneming

1.   De aanbestedende dienst verzoekt de inschrijver een deel van de opdracht door middel van een open aanbesteding op het passende niveau van onderaanneming uit te besteden aan bedrijven buiten de groep waartoe de inschrijver behoort, met name aan nieuwe marktdeelnemers en kleine en middelgrote ondernemingen.

2.   De aanbestedende dienst drukt het deel van de opdracht dat in onderaanneming moet worden gegeven uit als een bereik tussen een minimum- en een maximumpercentage. De aanbestedende dienst zorgt ervoor dat deze percentages in verhouding staan tot het doel en de waarde van de opdracht, daarbij rekening houdend met de aard van de betreffende sector, en in het bijzonder de mededingingsomstandigheden en het industriële potentieel die in die sector worden waargenomen.

3.   Indien de inschrijver in zijn inschrijving aangeeft dat hij niet van plan is een deel van de opdracht in onderaanneming te geven, of een deel dat kleiner is dan het bereik bedoeld in lid 2, deelt hij de aanbestedende dienst zijn redenen daarvoor mee. De aanbestedende dienst brengt deze informatie ter kennis van de Commissie.

4.   De aanbestedende dienst kan de door de gegadigde tijdens de aanbestedingsprocedure of door de geselecteerde inschrijver tijdens de uitvoering van de opdracht geselecteerde subcontractanten afwijzen. Hij geeft een schriftelijke onderbouwing van de afwijzing, die alleen mag berusten op de criteria die voor de selectie van de inschrijvers voor de hoofdopdracht zijn toegepast.

HOOFDSTUK VI

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 27

Programmering

De Commissie stelt een jaarlijks werkprogramma vast in de vorm van een plan voor de uitvoering van de acties die nodig zijn ter verwezenlijking van de in artikel 2, lid 4, bedoelde specifieke doelstellingen van het Galileo-programma, volgens de in artikel 3 bedoelde fasen, en van de in artikel 2, lid 5, bedoelde specifieke doelstellingen van het Egnos-programma. Het jaarlijks werkprogramma voorziet tevens in de financiering voor deze acties.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 36, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 28

Acties door de lidstaten

De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de Galileo en Egnos programma's goed werken, inclusief maatregelen voor de bescherming van op hun grondgebied gevestigde grondstations die op zijn minst gelijkwaardig zijn aan de maatregelen voor de bescherming van Europese kritieke infrastructuren zoals bedoeld in Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (18). De lidstaten nemen geen maatregelen die nadelig kunnen zijn voor de programma's of de via de exploitatie ervan geleverde diensten, in het bijzonder met betrekking tot de continuïteit van de werking van de infrastructuren.

Artikel 29

Internationale overeenkomsten

De Unie kan in het kader van de Galileo- en Egnos- programma's met derde landen en internationale organisaties overeenkomsten sluiten overeenkomstig de procedure van artikel 218 VWEU.

Artikel 30

Technische bijstand

Voor de uitvoering van de technische taken als bedoeld in artikel 12, lid 2, kan de Commissie een beroep doen op de nodige technische bijstand, met name op de capaciteit en de deskundigheid van de op het gebied van ruimtevaart bevoegde nationale instanties of op bijstand van onafhankelijke deskundigen en entiteiten die in staat zijn onpartijdige analyses en adviezen over het verloop van de Galileo- en Egnos- programma's te verstrekken.

De entiteiten die naast de Commissie betrokken zijn bij het publieke beheer van de programma's, met name het Europees GNSS-Agentschap en ESA, kunnen ook van dezelfde technische bijstand gebruikmaken bij de uitvoering van de hun krachtens deze verordening opgedragen taken.

Artikel 31

Bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer

1.   De Commissie zorgt ervoor dat de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer gewaarborgd wordt bij het ontwerp, de uitvoering en de exploitatie van de systemen, en dat daarin passende waarborgen worden opgenomen.

2.   Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de taken en activiteiten krachtens deze verordening gebeurt overeenkomstig het toepasselijke recht inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (19) en Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (20).

Artikel 32

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van deze verordening middelen van de Unie hebben ontvangen.

Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en de procedures van Verordening (EU, euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (22) controles uitvoeren, met van verificaties ter plaatse bij de direct of indirect bij de financiering betrokken marktdeelnemers, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of besluit of een contract betreffende financiering door de Unie, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

Onverminderd de eerste en de tweede alinea bevatten de uit deze verordening voortvloeiende samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten en contracten bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen om dergelijke audits en controles uit te voeren in overeenstemming met hun respectievelijke bevoegdheden.

Artikel 33

Informatieverstrekking aan het Europees Parlement en de Raad

1.   De Commissie ziet toe op de tenuitvoerlegging van deze verordening. Elk jaar bij de indiening van het voorontwerp van begroting dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van de Galileo- and Egnos- programma's. Dat verslag bevat alle informatie in verband met de programma's, met name met betrekking tot risicobeheer, totale kosten, jaarlijkse exploitatiekosten, inkomsten, tijdschema en prestaties als bedoeld in artikel 12, lid 2, onder d) en wat betreft de werking van de overeenkomstig artikel 14, lid 2, en artikel 15, lid 1, gesloten delegatieovereenkomsten. Het verslag omvat:

a)

een overzicht van de toewijzing van middelen aan de programma's en van het gebruik van die middelen als bedoeld in artikel 7, lid 4;

b)

informatie over de door de Commissie gevolgde kostenbeheersingsstrategie als bedoeld in artikel 9, lid 6;

c)

een beoordeling van het beheer van intellectuele-eigendomsrechten;

d)

een overzicht van de uitvoering van de projectbeheerssystemen en –technieken, met inbegrip van risicobeheersystemen en –technieken, als bedoeld in artikel 12, lid 2, onder d);

e)

een evaluatie van de maatregelen die zijn genomen om de sociaaleconomische voordelen van de programma's te maximaliseren.

2.   De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de tussentijdse en eindresultaten van de evaluatie van de inschrijvingen op aanbestedingen en de met entiteiten uit de private sector gesloten contracten, zoals deze zijn uitgevoerd door het Europees GNSS-Agentschap en ESA krachtens artikel 14, lid 7, respectievelijk artikel 15, lid 3.

Zij stelt tevens het Europees Parlement en de Raad in kennis van:

a)

elke herschikking van middelen tussen uitgavencategorieën overeenkomstig artikel 9, lid 3;

b)

ieder effect op de Galileo en Egnos programma's ten gevolge van de toepassing van artikel 8, lid 2.

Artikel 34

Evaluatie van de toepassing van deze verordening

1.   Uiterlijk op 30 juni 2017 legt de Commissie een evaluatieverslag over de tenuitvoerlegging van deze verordening voor aan het Europees Parlement en de Raad voor een besluit over de voortzetting, wijziging of schorsing van de ter uitvoering van deze verordening genomen maatregelen; dit verslag heeft betrekking op:

a)

de verwezenlijking van deze doelstellingen van die maatregelen, wat betreft zowel de resultaten als de gevolgen;

b)

het doelmatige gebruik van hulpbronnen;

c)

de meerwaarde voor Europa.

Voorts wordt bij de evaluatie onderzoek gedaan naar de technologische ontwikkelingen met betrekking tot de systemen, de mogelijkheden voor vereenvoudiging, de interne en externe samenhang, de relevantie van de doelstellingen en de mate waarin de maatregelen bijdragen tot de prioriteiten van de Unie op het gebied van slimme, duurzame en inclusieve groei. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de resultaten van evaluaties van de gevolgen op lange termijn van eerdere maatregelen.

2.   Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met voortgang ten opzichte van de specifieke doelstellingen van de Galileo- en Egnos- programma's zoals vastgesteld in artikel 2, leden 4 en 5, respectievelijk aan de hand van prestatie-indicatoren zoals:

a)

voor Galileo, wat betreft:

i)

de stationering van de infrastructuur ervan:

het aantal operationele satellieten en de beschikbaarheid ervan en het aantal beschikbare reservesatellieten aan de grond versus het aantal geplande satellieten als vermeld in de delegatieovereenkomst;

de feitelijke beschikbaarheid van de onderdelen van de grondinfrastructuur (zoals grondstations, controlecentra) versus de geplande beschikbaarheid;

ii)

het niveau van de dienstverlening:

een overzicht van de beschikbaarheid van elke dienst versus het document waarin de dienstverlening wordt gedefinieerd;

iii)

de kosten:

een kostenprestatie-index per belangrijk kostenonderdeel van het programma op basis van de verhouding tussen de werkelijke kosten en de begrote kosten;

iv)

het tijdschema:

een op een tijdschema gebaseerd prestatieregister per belangrijk onderdeel van het programma, op basis van een vergelijking van de begrote kosten voor uitgevoerde werkzaamheden met de begrote kosten voor geplande werkzaamheden;

v)

het marktniveau:

de marktontwikkeling op basis van het percentage Galileo- en Egnos-ontvangers van het totale aantal ontvangers zoals vermeld in het door het Europees GNSS-Agentschap opgestelde marktverslag als bedoeld in artikel 14, lid 1, onder c).

b)

voor Egnos, wat betreft:

i)

de uitbreiding van de dekking:

de voortgang van de uitbreiding van de dekking versus het overeengekomen plan voor uitbreiding van de dekking;

ii)

het niveau van de dienstverlening:

een index van de beschikbaarheid van diensten op basis van het aantal luchthavens met operationele Egnos-naderingsprocedures versus het totale aantal luchthavens met Egnos-naderingsprocedures;

iii)

de kosten:

een kostenprestatie-index op basis van de verhouding tussen de werkelijke kosten en de begrote kosten;

iv)

het tijdschema:

een termijnnalevingsindex op basis van een vergelijking van de begrote kosten voor uitgevoerde werkzaamheden met de begrote kosten voor geplande werkzaamheden.

3.   De bij de uitvoering van deze verordening betrokken entiteiten voorzien de Commissie van de benodigde gegevens en informatie voor het toezicht op en de evaluatie van de betrokken maatregelen.

HOOFDSTUK VII

DELEGATIE EN UITVOERINGSMAATREGELEN

Artikel 35

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 13, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 1 januari 2014.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.   Een overeenkomstig artikel 13, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 36

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Vertegenwoordigers van het Europees GNSS-Agentschap en ESA worden als waarnemers betrokken bij het werk van het comité, onder de bij het reglement van orde ervan vastgestelde voorwaarden.

5.   Overeenkomstig artikel 29 door de Unie gesloten internationale overeenkomsten kunnen, indien passend, voorzien in de deelname van vertegenwoordigers van derde landen of van internationale organisaties aan de werkzaamheden van het comité, onder de bij het reglement van orde ervan vastgestelde voorwaarden.

6.   Het comité komt op gezette tijden bijeen, bij voorkeur vier maal per jaar, op kwartaalbasis. De Commissie verstrekt voor iedere vergadering een verslag over de voortgang van de programma's. Deze verslagen geven een algemeen overzicht over de status van en de ontwikkelingen met betrekking tot de programma's, met name wat betreft risicobeheer, kosten, schema en prestatie. In deze verslagen worden ten minste eenmaal per jaar de in artikel 34, lid 2, bedoelde prestatie-indicatoren opgenomen.

HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 37

Intrekkingen

1.   De Verordeningen (EG) nr. 876/2002 en (EG) nr. 683/2008 worden met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken.

2.   Maatregelen genomen op basis van Verordening (EG) nr. 876/2002 of Verordening (EG) nr. 683/2008 blijven geldig.

3.   Verwijzingen naar de ingetrokken Verordening (EG) nr. 683/2008 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de in de bijlage opgenomen concordantietabel.

Artikel 38

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 179.

(2)  Verordening (EU) Nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (Zie bladzijde 104 van dit Publicatieblad)

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (Zie bladzijde 884 van dit Publicatieblad).

(4)  Verordening (EG) Nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende de voortzetting van de uitvoering van de Europese programma's voor navigatie per satelliet (Egnos en Galileo) (PB L 196 van 24.7.2008, blz. 1).

(5)  Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de voorwaarden voor toegang tot de overheidsdienst (publiek gereguleerde dienst) die wordt aangeboden door het wereldwijde satellietnavigatiesysteem dat is ingevoerd door het Galileo-programma (PB L 287 van 4.11.2011, blz. 1).

(6)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(7)  PB C 420 van 20.12.2013, blz. 1.

(8)  PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 84.

(9)  Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 tot oprichting van het Europese GNSS-Agentschap, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1321/2004 van de Raad inzake de beheersstructuren van de Europese programma’s voor radionavigatie per satelliet en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 11).

(10)  Gemeenschappelijk optreden 2004/552/GBVB van de Raad van 12 juli 2004 ten aanzien van aspecten van de exploitatie van het Europees systeem voor radionavigatie per satelliet die betrekking hebben op de veiligheid van de Europese Unie (PB L 246 van 20.7.2004, blz. 30).

(11)  Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).

(12)  Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1).

(13)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).

(14)  PB C 304 van 15.10.2011, blz. 7.

(15)  Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid (PB L 81 van 21.3.2012, blz. 7).

(16)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(17)  Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad van 21 mei 2002 tot oprichting van de gemeenschappelijke onderneming Galileo (PB L 138 van 28.5.2002, blz. 1).

(18)  Richtlijn 2008/114/EG van de Raad van 8 december 2008 inzake de identificatie, de aanmerking van infrastructuren als Europese kritieke infrastructuren en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren (PB L 345 van 23.12.2008, blz. 75).

(19)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(20)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(21)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.8.2013, blz. 1).

(22)  Verordening (Euratom, EG) Nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 683/2008

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 1

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 8

Artikel 5

Artikel 4

Artikel 6

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 5

Artikel 8

Artikel 6

Artikel 9

Artikel 7

Artikel 10

Artikel 9

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12, lid 1

Artikel 11

Artikel 12, leden 2 en 3

Artikel 12

Artikel 13, leden 1, 2 en 3

Artikel 13

Artikel 13, lid 4

Artikel 16

Artikel 14

Artikel 17

Artikel 15

Artikel 27

Artikel 16

Artikel 14

Artikel 17

Artikelen 18 tot en met 26

Artikel 18

Artikel 15

Artikel 19, leden 1 tot 4

Artikel 36

Artikel 19, lid 5

Artikel 35

Artikel 20

Artikel 31

Artikel 21

Artikel 32

Artikel 22

Artikel 33

Artikel 23

 

Artikel 24

Artikel 38

Bijlage

Artikel 1


Gezamenlijke verklaring

van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over het GALILEO INTERINSTITUTIONEEL PANEL ("GIP")

1.   

Gezien het belang, het unieke karakter en de gecompliceerdheid van de Europese GNSS-programmma’s, het feit dat de Unie de uit de programma’s resulterende systemen in eigendom zal hebben, de volledige financiering van de programma’s uit de communautaire begroting in de periode 2014-2020, erkennen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie de noodzaak van nauwe samenwerking tussen de drie instellingen.

2.   

Er zal een Galileo Interinstitutioneel Panel (GIP) bijeenkomen om voor iedere instelling de uitoefening van haar verantwoordelijkheid te vergemakkelijken. Daartoe wordt het GIP opgericht om de volgende zaken op de voet te volgen:

a)

de vorderingen met de uitvoering van de Europese GNSS-programma’s, met name met betrekking tot de uitvoering van de aanbestedingen en contracten, met name met betrekking tot het ESA;

b)

de internationale overeenkomsten met derde landen, onverminderd de bepalingen van artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

c)

de voorbereiding van de satellietnavigatiemarkten;

d)

de doeltreffendheid van de beheersregelingen; en

e)

de jaarlijkse evaluatie van het werkprogramma.

3.   

Overeenkomstig de bestaande regels zal het GIP de nodige discretie in acht nemen, met name gezien de commercieel vertrouwelijke en gevoelige aard van bepaalde gegevens.

4.   

De Commissie zal rekening houden met de door het GIP ingenomen standpunten.

5.   

Het GIP zal bestaan uit zeven vertegenwoordigers, waarvan:

3 van de Raad,

3 van het Europees Parlement,

1 van de Commissie,

en zal geregeld bijeenkomen (in beginsel viermaal per jaar).

6.   

Het GIP heeft geen invloed op de bestaande verantwoordelijkheden en interinstitutionele betrekkingen.


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/25


VERORDENING (EU) Nr. 1286/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2013

tot vaststelling van een actieprogramma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de Europese Unie voor de periode 2014-2020 (Fiscalis 2020) en tot intrekking van Beschikking nr. 1482/2007/EG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 114 en 197,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het meerjarig actieprogramma voor belastingen van vóór 2014 heeft de samenwerking tussen de belastingautoriteiten binnen de Unie aanzienlijk vergemakkelijkt en versterkt. De belastingdiensten van de deelnemende landen hebben de meerwaarde van dit programma, met inbegrip van de meerwaarde voor de bescherming van de financiële belangen van de lidstaten, van de Unie en van de belastingbetalers onderkend. Aan de uitdagingen die de komende tien jaar worden verwacht, kan slechts het hoofd worden geboden als de lidstaten verder kijken dan de grenzen van hun eigen bestuursgebieden en nauw samenwerken met hun tegenhangers. Het Fiscalis-programma, dat door de Commissie in samenwerking met de deelnemende landen ten uitvoer wordt gelegd, verschaft de lidstaten een uniaal kader om deze samenwerkingsactiviteiten te ontplooien, en hetgeen kostenefficiënter is dan wanneer elke lidstaat afzonderlijk zijn eigen samenwerkingskader op bilaterale of multilaterale basis zou opzetten. Het is derhalve passend de voortzetting van dat programma te waarborgen door op hetzelfde gebied een nieuw programma vast te stellen.

(2)

Het krachtens deze verordening ingestelde programma, "Fiscalis 2020", en het welslagen ervan zijn in de huidige economische situatie van cruciaal belang en dienen de samenwerking in fiscale zaken te ondersteunen.

(3)

De activiteiten in het kader van Fiscalis 2020, met name de Europese informatiesystemen als bepaald in deze verordening (Europese informatiesystemen), de gemeenschappelijke acties voor ambtenaren van de belastingdiensten en de gemeenschappelijke opleidingsinitiatieven, zullen naar verwachting bijdragen tot de verwezenlijking van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, door de werking van de interne markt te versterken, een kader te creëren waarbinnen activiteiten die de bestuurlijke capaciteit van de belastingdiensten verbeteren worden ondersteund, en technische vooruitgang en innovatie worden bevorderd. Door een kader te creëren voor activiteiten die tot doel hebben de belastingdiensten efficiënter te laten functioneren, het concurrentievermogen van de bedrijven te versterken, de werkgelegenheid te bevorderen en de financiële en economische belangen van de lidstaten van de Unie en van de belastingbetalers te helpen beschermen, zal Fiscalis 2020 het functioneren van de belastingstelsels in de interne markt actief versterken en tevens bijdragen tot het geleidelijk wegwerken van bestaande belemmeringen en verstoringen op de interne markt.

(4)

Het toepassingsgebied van Fiscalis 2020 moet in overeenstemming worden gebracht met de huidige behoeften, zodat de nadruk komt te liggen op alle op het niveau van de Unie geharmoniseerde belastingen en andere belastingen voor zover deze van belang zijn voor de interne markt en de administratieve samenwerking tussen de lidstaten.

(5)

Ter ondersteuning van het toetredings- en associatieproces van derde landen moet deelname aan Fiscalis 2020 ook openstaan voor toetredende landen en kandidaat-lidstaten alsook voor mogelijke kandidaat-lidstaten en partnerlanden van het Europese nabuurschapsbeleid, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan en hun deelname enkel activiteiten in het kader van Fiscalis 2020 ondersteund, gericht op de bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking, en op het aanpakken van agressieve belastingplanning. Gelet op het toenemende niveau van onderlinge verbondenheid van de wereldeconomie moet Fiscalis 2020 ook in de toekomst de mogelijkheid blijven bieden om externe deskundigen uit te nodigen om aan activiteiten in het kader van Fiscalis 2020 bij te dragen. Externe deskundigen, zoals vertegenwoordigers van overheidsinstanties, marktdeelnemers en hun organisaties of vertegenwoordigers van internationale organisaties, mogen slechts worden uitgenodigd wanneer hun bijdrage essentieel wordt geacht voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Fiscalis 2020.

(6)

In de doelstellingen en prioriteiten van Fiscalis 2020 is rekening gehouden met de problemen en uitdagingen die de komende tien jaar op het gebied van de belastingen kunnen worden verwacht. Fiscalis 2020 moet een rol blijven spelen op cruciale gebieden zoals het coherent uitvoeren van Uniewetgeving inzake belastingen, het zorgen voor de uitwisseling van informatie, het ondersteunen van administratieve samenwerking en het versterken van de bestuurlijke capaciteit van belastingdiensten. Gelet op de complexe dynamiek van de nieuwe uitdagingen die in kaart zijn gebracht, dient extra aandacht uit te gaan naar het ondersteunen van de strijd tegen belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning. De aandacht dient eveneens uit te gaan naar het verminderen van de administratieve lasten voor de belastingdiensten en het verminderen van de nalevingskosten voor de belastingbetalers en het voorkomen van gevallen van dubbele belastingheffing.

(7)

Op operationeel niveau moet Fiscalis 2020 de Europese informatiesystemen ten uitvoer leggen, exploiteren en ondersteunen en activiteiten op het gebied van bestuurlijke samenwerking, de vaardigheden en competenties van belastingambtenaren versterken, het begrip en de toepassing van het Unierecht op belastinggebied bevorderen, alsook de administratieve procedures en het delen en verspreiden van goede administratieve praktijken helpen ondersteunen. Die doelstellingen moeten worden nagestreefd met de nadruk op ondersteuning van de strijd tegen belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning.

(8)

De instrumenten die voor Fiscalis 2020 werden gebruikt, moeten worden aangevuld om afdoend te kunnen reageren op uitdagingen waarmee de belastingdiensten de komende tien jaar zullen worden geconfronteerd en om in overeenstemming te blijven met de ontwikkeling van het Unierecht. Fiscalis 2020 moet voorzien in: bilaterale of multilaterale controles en andere vormen van administratieve samenwerking als bepaald in de relevante Uniewetgeving betreffende administratieve samenwerking; deskundigenteams; acties voor bestuurlijke capaciteitsopbouw waarmee specifieke en gespecialiseerde begeleiding op belastinggebied wordt verleend aan lidstaten in bijzondere en uitzonderlijke omstandigheden die dergelijke gerichte acties rechtvaardigen; en waar nodig in studies en gemeenschappelijke communicatieactiviteiten ter ondersteuning van de uitvoering van Uniewetgeving inzake belastingen.

(9)

De Europese informatiesystemen spelen een cruciale rol bij het onderling verbinden van de belastingdiensten en dus bij het versterken van de belastingstelsels in de Unie en moeten derhalve verder worden gefinancierd en verbeterd op grond van Fiscalis 2020. Voorts moet het mogelijk zijn nieuwe belastinggerelateerde informatiesystemen die op grond van Unierecht worden vastgesteld, in Fiscalis 2020 op te nemen. De Europese informatiesystemen moeten, waar passend, gebaseerd zijn op gezamenlijke ontwikkelingsmodellen en een gezamenlijke IT-architectuur.

(10)

In de context van het verbeteren van administratieve samenwerking in ruimere zin en ondersteuning van de strijd tegen belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning zou het voor de Unie nuttig kunnen zijn overeenkomsten met derde landen te sluiten, zodat deze landen de uniecomponenten van de Europese informatiesystemen kunnen gebruiken ter ondersteuning van een veilige uitwisseling van gegevens tussen henzelf en de lidstaten in het kader van bilaterale belastingovereenkomsten.

(11)

Tevens moeten gemeenschappelijke opleidingsactiviteiten in het kader van Fiscalis 2020 worden uitgevoerd. Fiscalis 2020 moet deelnemende landen ook in de toekomst steun verlenen bij het versterken van de beroepsbekwaamheid en vakkennis met betrekking tot belastingen door middel van een sterkere, gezamenlijk ontwikkelde inhoud voor opleidingen die zowel op belastingambtenaren als op marktdeelnemers is gericht. Te dien einde moet de bestaande gemeenschappelijke opleidingsaanpak van het Fiscalis-programma, die vooral gebaseerd was op de centrale ontwikkeling van e-learning, worden ontwikkeld tot een veelzijdig ondersteuningsprogramma voor opleidingen voor de Unie.

(12)

Fiscalis 2020 moet een periode van zeven jaar bestrijken, zodat de looptijd ervan samenvalt met die van het meerjarig financieel kader dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 (2).

(13)

In deze verordening worden voor de gehele looptijd van Fiscalis 2020 de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (3).

(14)

In overeenstemming met het engagement voor samenhang en vereenvoudiging van financieringsprogramma's, dat de Commissie in haar mededeling van 2010 over de evaluatie van de begroting van de Unie is aangegaan, moeten de middelen worden gedeeld met andere financieringsinstrumenten van de Unie wanneer de beoogde activiteiten in het kader van Fiscalis 2020, doelstellingen nastreven die gemeenschappelijk zijn voor verschillende financieringsinstrumenten, zonder dat deze activiteiten evenwel dubbel kunnen worden gefinancierd.

(15)

De voor de financiële uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4), en met de gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (5).

(16)

De deelnemende landen dienen de kosten te dragen voor nationale elementen van Fiscalis 2020, waaronder onder meer de niet-unie componenten van de Europese informatiesystemen en elke opleiding die geen deel uitmaakt van de gemeenschappelijke opleidingsinitiatieven.

(17)

Gelet op het belang van volledige participatie van deelnemende landen aan gemeenschappelijke acties is een medefinancieringspercentage van 100 % van de subsidiabele kosten in het geval van reis- en verblijfkosten, kosten in verband met het opzetten van evenementen en dagvergoedingen mogelijk, waar dit noodzakelijk is voor het volledig verwezenlijken van de doelstellingen van Fiscalis 2020.

(18)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de volledige uitgavencyclus door passende maatregelen worden beschermd, met inbegrip van voorkoming, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, invordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen en, in voorkomend geval, het opleggen van sancties.

(19)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend in verband met de vaststelling van jaarlijkse werkprogramma's. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(20)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van een meerjarenprogramma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de interne markt, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, gezien zij de voor die doelstelling vereiste samenwerking en coördinatie niet efficiënt kunnen verrichten, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(21)

De Commissie moet bij de uitvoering van Fiscalis 2020 worden bijgestaan door het Fiscalis 2020-comité.

(22)

Om de evaluatie van Fiscalis 2020 te vergemakkelijken, moet vanaf het eerste begin een deugdelijk kader worden opgezet voor toezicht op de onder Fiscalis 2020 bereikte resultaten. De Commissie moet samen met de deelnemende landen aanpasbare indicatoren en vooraf bepaalde ijkpunten vaststellen voor het toezicht op de resultaten van activiteiten in het kader van Fiscalis 2020. Het resultaat van de doelstellingen van Fiscalis 2020, de doeltreffendheid daarvan en de meerwaarde op het Europees niveau moet tussentijds worden geëvalueerd. Voorts moeten in een eindevaluatie het langetermijneffect en de duurzaamheidseffecten van Fiscalis 2020 worden behandeld. Volledige transparantie wordt verzekerd op basis van regelmatig uit te brengen rapporten over het toezicht en de bij het Europees Parlement en aan de Raad in te dienen evaluatieverslagen.

(23)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van deze verordening en onder het toezicht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met name de publieke onafhankelijke autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (8) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie in het kader van deze verordening en onder het toezicht van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Het uitwisselen of doorzenden van informatie door bevoegde autoriteiten dient te geschieden overeenkomstig de in Richtlijn 95/46/EG vastgestelde regels voor het doorgeven van persoonsgegevens, en het uitwisselen of doorzenden van informatie door de Commissie dient te geschieden overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. 45/2001 vastgestelde regels voor het doorgeven van persoonsgegevens.

(24)

Deze verordening vervangt Beschikking nr. 1482/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (9). Deze beschikking moet derhalve worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

1.   Een meerjarig actieprogramma "Fiscalis 2020" (hierna "het programma" genoemd) wordt hierbij vastgesteld ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de interne markt en ter ondersteuning van de samenwerking in dat verband.

2.   Het programma loopt van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)   "belastingdienst": de voor belastingheffing of voor belastinggerelateerde taken verantwoordelijke overheden en andere lichamen in de deelnemende landen;

2)   "externe deskundigen":

a)

vertegenwoordigers van overheidsinstanties, daaronder begrepen diegenen van landen die niet krachtens artikel 3, lid 2, deelnemen aan het programma;

b)

marktdeelnemers en organisaties die economische actoren vertegenwoordigen;

c)

vertegenwoordigers van internationale en andere relevante organisaties;

3)   "belastingen":

a)

belasting over de toegevoegde waarde overeenkomstig Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (10);

b)

accijnzen op alcohol overeenkomstig Richtlijn 92/83/EEG van de Raad (11);

c)

accijnzen op tabaksproducten overeenkomstig Richtlijn 2011/64/EU van de Raad (12);

d)

belastingen op energieproducten en elektriciteit overeenkomstig Richtlijn 2003/96/EG van de Raad (13);

e)

andere belastingen die onder het toepassingsgebied van artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad (14) vallen, voor zover zij van belang zijn voor de interne markt en de administratieve samenwerking tussen de lidstaten;

4)   "bilaterale of multilaterale controles": de gecoördineerde controle van de fiscale aansprakelijkheid van een of meerdere met elkaar in verband staande belastingplichtigen, die wordt georganiseerd door twee of meer deelnemende landen, waaronder ten minste twee lidstaten, die gemeenschappelijke of aanvullende belangen hebben.

Artikel 3

Deelname aan het programma

1.   Aan het programma wordt deelgenomen door de lidstaten en de in lid 2 bedoelde landen, mits aan de in dat lid bepaalde voorwaarden is voldaan.

2.   Aan het programma kan worden deelgenomen door elk van de volgende landen:

a)

toetredende landen, kandidaat-lidstaten en mogelijke kandidaat-lidstaten die onder een pre-toetredingsstrategie vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van deze landen aan programma’s van de Unie, zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad of soortgelijke overeenkomsten;

b)

partnerlanden van het Europese nabuurschapsbeleid, mits de betrokken wetgeving en bestuurlijke methoden in deze landen voldoende zijn aangepast aan die in de Unie.

De partnerlanden als bedoeld in de eerste alinea, onder punt b), nemen deel aan het programma overeenkomstig de bepalingen die met deze landen moeten worden overeengekomen, na het sluiten van kaderovereenkomsten betreffende hun deelname aan programma's van de Unie. Hun deelname beperkt zich tot het ondersteunen van activiteiten in het kader van het programma, die gericht zijn op het bestrijden van belastingfraude en belastingontduiking, en op het aanpakken van agressieve belastingplanning.

Artikel 4

Deelname aan activiteiten krachtens het programma

Externe deskundigen kunnen worden uitgenodigd om bij te dragen aan bepaalde, in het kader van het programma opgezette activiteiten wanneer dit absoluut nodig is voor de verwezenlijking van de in de artikelen 5 en 6 bedoelde doelstellingen. Die externe deskundigen worden in samenwerking met de deelnemende landen door de Commissie geselecteerd op basis van hun vaardigheden, ervaring en kennis met betrekking tot de specifieke activiteiten, waarbij rekening wordt gehouden met mogelijke belangenconflicten en een evenwicht wordt gezocht tussen vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en andere deskundigen uit het maatschappelijk middenveld. Een lijst met geselecteerde externe deskundigen wordt openbaar gemaakt en wordt regelmatig bijgewerkt.

Artikel 5

Overkoepelende doelstelling en specifieke doelstelling

1.   De overkoepelende doelstelling van het programma is het verbeteren van het functioneren van de belastingstelsels in de interne markt door de samenwerking tussen de deelnemende landen, hun belastingdiensten en hun ambtenaren te versterken.

2.   De specifieke doelstelling van het programma bestaat erin de bestrijding van belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning en de toepassing van het Unierecht op belastinggebied te ondersteunen door uitwisseling van informatie te verzekeren, administratieve samenwerking te ondersteunen en, waar nodig en passend, de bestuurlijke capaciteit van de deelnemende landen te versterken, teneinde bij te dragen tot het verminderen van de administratieve lasten voor de belastingdiensten en van de nalevingskosten voor de belastingbetalers.

3.   De verwezenlijking van de doelstellingen bedoeld in dit artikel wordt in het bijzonder gemeten aan de hand van het volgende:

a)

de beschikbaarheid van en onbeperkte toegang tot het gemeenschappelijk communicatienetwerk voor de Europese informatiesystemen;

b)

de feedback van deelnemende landen aangaande de resultaten van acties in het kader van het programma.

Artikel 6

Operationele doelstellingen en prioriteiten van het programma

1.   De operationele doelstellingen en prioriteiten van het programma zijn:

a)

de Europese informatiesystemen voor belastingen ten uitvoer te leggen, te verbeteren, te exploiteren en te ondersteunen;

b)

activiteiten op het gebied van administratieve samenwerking te ondersteunen;

c)

de vaardigheden en competenties van belastingambtenaren te versterken;

d)

de interpretatie en toepassing van het Unierecht op belastinggebied te bevorderen;

e)

administratieve procedures en het delen van goede administratieve praktijken te ondersteunen.

2.   De in het eerste lid bedoelde doelstellingen en prioriteiten worden nagestreefd met bijzondere nadruk op de ondersteuning van de strijd tegen belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingplanning.

HOOFDSTUK II

Subsidiabele acties

Artikel 7

Subsidiabele acties

1.   Uit hoofde van het programma wordt, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse werkprogramma, financiële steun verleend voor het volgende:

a)

gezamenlijke acties:

i)

seminars en workshops;

ii)

projectgroepen, waaraan gewoonlijk wordt deelgenomen door een beperkt aantal landen, die gedurende een beperkte tijd actief zijn en streven naar een vooraf bepaald doel met een welomschreven resultaat;

iii)

bilaterale of multilaterale controles en andere activiteiten waarin het Unierecht inzake administratieve samenwerking voorziet, georganiseerd door twee of meer deelnemende landen, waaronder ten minste twee lidstaten;

iv)

werkbezoeken, opgezet door de deelnemende landen of een ander land, om ambtenaren in de gelegenheid te stellen deskundigheid of kennis op het gebied van belastingaangelegenheden te verwerven of te vergroten;

v)

deskundigenteams, te weten gestructureerde vormen van samenwerking, met een tijdelijk karakter, waarin deskundigheid wordt samengebracht om taken op specifieke terreinen, in het bijzonder de Europese informatiesystemen, uit te voeren, eventueel met de steun van onlinesamenwerkingsdiensten, administratieve bijstand en faciliteiten op het gebied van infrastructuur en apparatuur;

vi)

acties voor bestuurlijke capaciteitsopbouw en -ondersteuning;

vii)

studies;

viii)

communicatieprojecten;

ix)

overige activiteiten ter ondersteuning van de in de artikelen 5 en 6 vermelde algemene, specifieke en operationele doelstellingen en prioriteiten, mits de noodzaak van die overige activiteiten naar behoren wordt gemotiveerd;

b)

het opzetten van Europese informatiesystemen: de ontwikkeling, het onderhoud, de exploitatie en de kwaliteitscontrole van de uniecomponenten van de in punt A van de bijlage genoemde Europese informatiesystemen, alsook van nieuwe Europese informatiesystemen die in het kader van het Unierecht worden opgezet met als doel belastingdiensten onderling op doeltreffende wijze in verbinding te stellen;

c)

gemeenschappelijke opleidingsactiviteiten: gezamenlijk ontwikkelde opleidingsacties ter ondersteuning van de vereiste beroepsbekwaamheid en vakkennis op het gebied van belastingen.

Werkbezoeken als bedoeld in punt a), onder iv), van de eerste alinea, mogen niet langer duren dan één maand. Voor werkbezoeken georganiseerd binnen derde landen, komen alleen reis- en verblijfkosten (logies en dagvergoeding) in aanmerking voor vergoeding uit hoofde van het programma.

Deskundigenteams als bedoeld in punt a), onder v), van de eerste alinea worden georganiseerd door de Commissie in samenwerking met de deelnemende landen en, bestaan niet langer dan één jaar, tenzij een langere looptijd naar behoren gerechtvaardigd wordt.

2.   De middelen voor de in dit artikel bedoelde subsidiabele acties worden toegekend op evenwichtige wijze en in verhouding tot de werkelijke behoeften voor die acties.

3.   De Commissie beoordeelt bij de evaluatie van het programma de noodzaak om begrotingsplafonds in te voeren voor de verscheidene subsidiabele acties.

Artikel 8

Specifieke uitvoeringsbepalingen voor gezamenlijke acties

1.   Deelname aan gezamenlijke acties als bedoeld in artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder a), geschiedt op vrijwillige basis.

2.   De deelnemende landen dragen er zorg voor dat ambtenaren met een geschikt profiel en passende kwalificaties, waaronder talenkennis, worden aangewezen voor deelname aan de gezamenlijke acties.

3.   De deelnemende landen nemen, waar passend, de nodige maatregelen om de gezamenlijke acties onder de aandacht te brengen en om ervoor te zorgen dat de gerealiseerde outputs optimaal worden benut.

Artikel 9

Specifieke uitvoeringsbepalingen voor de Europese informatiesystemen

1.   De Commissie en de deelnemende landen dragen er zorg voor dat de in punt A van de bijlage bedoelde Europese informatiesystemen ontwikkeld, geëxploiteerd en naar behoren onderhouden worden.

2.   De Commissie coördineert, in samenwerking met de deelnemende landen, het opzetten en functioneren van de unie- en niet-uniecomponenten van de in punt A van de bijlage bedoelde Europese informatiesystemen op die punten die nodig zijn om de werking, interconnectiviteit en voortdurende verbetering ervan te garanderen.

3.   Niet-deelnemende landen mogen slechts gebruikmaken van de in punt A van de bijlage bedoelde uniecomponenten van de Europese informatiesystemen nadat met deze landen in overeenstemming met artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een overeenkomst is gesloten.

Artikel 10

Specifieke uitvoeringsbepalingen voor gemeenschappelijke opleidingsactiviteiten

1.   Deelname aan gemeenschappelijke opleidingsactiviteiten als bedoeld in artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder c), geschiedt op vrijwillige basis.

2.   De deelnemende landen dragen er zorg voor dat ambtenaren met een geschikt profiel en passende kwalificaties, waaronder talenkennis, worden aangewezen voor deelname aan de gemeenschappelijke opleidingsactiviteiten.

3.   De deelnemende landen nemen, waar passend, gezamenlijk ontwikkelde opleidingsinhoud, met inbegrip van e-learningmodules, opleidingsprogramma's en gezamenlijk overeengekomen opleidingsnormen, in hun nationale opleidingsprogramma's op.

HOOFDSTUK III

Financieel kader

Artikel 11

Financieel kader

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma worden vastgesteld op 223 366 000 EUR in huidige prijzen.

2.   De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de kosten dekken van voorbereidende werkzaamheden, toezicht, controles, audits en evaluaties die regelmatig voor het beheer van het programma en de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma vereist zijn, met name studies, bijeenkomsten van deskundigen, voorlichtings- en communicatieactiviteiten die verband houden met de doelstelling bepaald in deze verordening, kosten van IT-netwerken voor de verwerking en de uitwisseling van informatie, en alle andere kosten van technische en administratieve bijstand die de Commissie maakt voor het beheer van het programma.

Het aandeel van de administratieve uitgaven mag in het algemeen niet hoger zijn dan 5 % van de totale kosten van het programma.

Artikel 12

Financieringsvormen

1.   De Commissie legt het programma ten uitvoer overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

2.   De financiële steun van de Unie voor de in artikel 7 genoemde activiteiten wordt verleend in de vorm van:

a)

subsidies;

b)

overeenkomsten voor overheidsopdrachten;

c)

de vergoeding van kosten van externe deskundigen als bedoeld in artikel 4.

3.   Het medefinancieringspercentage voor subsidies bedraagt 100 % van de subsidiabele kosten in het geval van reis- en verblijfkosten, kosten in verband met het organiseren van evenementen, en dagvergoedingen.

Dit percentage geldt voor alle subsidiabele acties, met uitzondering van deskundigenteams zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder a), punt v). Het toepasselijke medefinancieringspercentage voor deskundigenteams wordt, wanneer voor die acties subsidieverlening vereist is, vastgesteld in de jaarlijkse werkprogramma's.

4.   De uniecomponenten van de Europese informatiesystemen worden gefinancierd door het programma. De deelnemende landen dragen de kosten voor in het bijzonder de aanschaf, de ontwikkeling, de installatie, het onderhoud en de dagelijkse exploitatie van de niet-Uniecomponenten van de Europese informatiesystemen.

Artikel 13

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van op grond van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie via de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten en ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van deze verordening middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (European Anti-fraud Office - OLAF) kan onderzoeken instellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad (15) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (16), om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een uit hoofde van deze verordening gefinancierde subsidieovereenkomst of -besluit of contract, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

HOOFDSTUK IV

Uitvoeringsbevoegdheden

Artikel 14

Werkprogramma

Voor de uitvoering van het programma stelt de Commissie, via uitvoeringshandelingen, jaarlijkse werkprogramma's vast, waarin de na te streven doelstellingen, de verwachte resultaten, de wijze van uitvoering en het totale bedrag dat te dien einde is uitgetrokken, worden beschreven. Deze bevatten ook een beschrijving van de te financieren acties, alsmede een indicatie van het aan elk soort actie toegewezen bedrag en een indicatief tijdschema voor de uitvoering. De jaarlijkse werkprogramma's omvatten wat betreft subsidies ook de prioriteiten, de essentiële beoordelingscriteria en het maximale medefinancieringspercentage. Die uitvoeringshandelingen zijn gebaseerd op de resultaten van de voorgaande jaren en worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 15

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK V

Toezicht en evaluatie

Artikel 16

Toezicht op acties in het kader van het programma

1.   De Commissie houdt in samenwerking met de deelnemende landen toezicht op het programma en de in het kader ervan verrichte acties.

2.   De Commissie en de eelnemende landen stellen kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren in en voegen, indien nodig, gedurende de loop van het programma nieuwe indicatoren toe. De indicatoren worden gebruikt om de effecten van het programma te toetsen aan vooraf bepaalde ijkpunten.

3.   De Commissie maakt het resultaat van het in lid 1 bedoelde toezicht en de in lid 2 bedoelde indicatoren openbaar.

4.   Het resultaat van het toezicht wordt gebruikt voor het evalueren van het programma overeenkomstig artikel 17.

Artikel 17

Evaluatie en toetsing

1.   De Commissie legt aan het Europees Parlement en aan de Raad een tussentijdse evaluatie en een eindevaluatieverslag met betrekking tot de in de leden 2 en 3 bedoelde zaken. De resultaten van die evaluaties worden geïntegreerd in besluiten over de eventuele verlenging, wijziging of opschorting van dit programma voor daaropvolgende perioden. Die evaluaties worden verricht door een onafhankelijke externe beoordelaar.

2.   De Commissie stelt uiterlijk 30 juni 2018 een tussentijds evaluatieverslag op over de verwezenlijking van de doelstellingen van de acties in het kader van het programma, over de doeltreffendheid van het gebruik van middelen en de meerwaarde op het Europees niveau van het programma. In dat verslag wordt ook aandacht geschonken aan de vereenvoudiging en de blijvende relevantie van de doelstellingen en de bijdrage van het programma aan de prioriteiten van de Unie inzake slimme, duurzame en inclusieve groei.

3.   De Commissie stelt uiterlijk 31 december 2021 een eindevaluatieverslag op over de in lid 2 bedoelde zaken, alsook over de langetermijnimpact en de duurzaamheid van de gevolgen van het programma.

4.   De deelnemende landen verstrekken op verzoek van de Commissie, alle beschikbare gegevens en informatie die van belang zijn voor de opstelling van haar tussentijdse verslagen en eindevaluatieverslagen.

HOOFDSTUK VI

Slotbepalingen

Artikel 18

Intrekking

Beschikking nr. 1482/2007/EG wordt met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken.

Financiële verplichtingen die voortvloeien uit acties in het kader van die beschikking, blijven evenwel daaraan onderworpen totdat deze acties zijn voltooid.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 48, en PB C 11 van 15.1.2013, blz. 84.

(2)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (Zie bladzijde 884 van dit Publicatieblad).

(3)  PB C 37 van 20.12.2013, blz. 1.

(4)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(5)  Gedelegeerde verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(7)  Richtlijn 95/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(8)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(9)  Beschikking nr. 1482/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot vaststelling van een communautair programma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de interne markt (Fiscalis 2013) en tot intrekking van Beschikking nr. 2235/2002/EG (PB L 330 van 15.12.2007, blz. 1).

(10)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(11)  Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21).

(12)  Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten (PB L 176 van 5.7.2011, blz. 24).

(13)  Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).

(14)  Richtlijn 2010/24/EG van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).

(15)  Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1).

(16)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden ((PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE

EUROPESE INFORMATIESYSTEMEN EN UNIECOMPONENTEN DAARVAN

A.

De Europese informatiesystemen zijn de volgende:

1)

het gemeenschappelijk communicatienetwerk met gemeenschappelijke systeeminterface (CCN/CSI – CCN2), CCN-mail3, CSI-bridge, http-bridge, CCN LDAP en bijbehorende tools, CCN-webportaal, CCN-toezicht;

2)

ondersteunende systemen, met name de tool voor de applicatieconfiguratie voor CCN, de tool voor activiteitenrapportage (Activity Reporting Tool - ART2), het elektronische onlineprojectbeheer van Taxud (Taxud Electronic Management of Project Online - Tempo), de tool voor dienstenbeheer (Service Management Tool - SMT), het gebruikersbeheersysteem (User Management system - UM), het BPM-systeem, het beschikbaarheidsdashboard en AvDB, het portaal voor het IT-dienstenbeheer, het beheer van de directory en de gebruikerstoegang;

3)

het informatie- en communicatieplatform van de programma's (Programmes' information and communication space - PICS);

4)

de systemen betreffende de btw, met name het btw-informatie-uitwisselingssysteem (VIES) en het btw-teruggaafsysteem, inclusief de initiële VIES-applicatie, de toezichttool voor VIES, het statistische systeem voor de belastingen, VIES-on-the-Web, de configuratietool voor VIES-on-the-Web, de testtools voor VIES en de btw-teruggaaf, de btw-nummeralgoritmen, de uitwisseling van elektronische btw-formulieren, de btw-heffing op e-diensten (VAT on e-Services of VoeS); de testtool voor VoeS, de testtool voor elektronische btw-formulieren, het mini-eenloketsysteem (mini one-stop-shop - MoSS);

5)

de systemen betreffende invordering, met name elektronische formulieren voor de invordering van schuldvorderingen, elektronische formulieren voor de uniforme executoriale titel (UET) en het uniform notificatieformulier (UNF);

6)

de systemen betreffende de directe belastingen, met name het systeem betreffende de belastingheffing van inkomsten uit spaargelden, de testtool voor de belastingheffing van inkomsten uit spaargelden, elektronische formulieren voor directe belastingen, het fiscaal identificatienummer TIN-on-the-web, de uitwisselingen uit hoofde van artikel 8 van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad (1) en daarmee verband houdende testtools;

7)

andere systemen betreffende belastingen, met name de "Taxes in Europe"-databank (TEDB);

8)

de accijnssystemen, met name het systeem voor de uitwisseling van accijnsgegevens (System for exchange of excise data - SEED), het systeem voor toezicht op het verkeer van accijnsgoederen (Excise Movement and Control System - EMCS), elektronische formulieren voor het accijnsgoederencontrolesysteem (MVS), testapplicatie (TA);

9)

andere centrale systemen, met name het informatie- en communicatiesysteem voor belastingen van de lidstaten (Taxation Information and Communication system -TIC), het selfservice-testsysteem (SSTS), het statistisch systeem voor belastingen, de centrale applicatie voor webformulieren, de centrale diensten/managementinformatiesysteem accijnzen (CS/MISE).

B.

De uniecomponenten van de Europese informatiesystemen zijn:

1)

IT-onderdelen zoals hardware, software en netwerkverbindingen van de systemen, inclusief de daarmee verband houdende data-infrastructuur;

2)

IT-diensten die nodig zijn voor de ondersteuning van de ontwikkeling, het onderhoud, de verbetering en de werking van de systemen; en

3)

elk ander element dat om redenen van efficiëntie, veiligheid en rationalisering door de Commissie wordt aangemerkt als gemeenschappelijk voor de deelnemende landen.


(1)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/33


VERORDENING (EU) Nr. 1287/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2013

tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME) (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 173 en 195,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft in maart 2010 een mededeling met als titel "Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" ("de Europa 2020-strategie") vastgesteld. De mededeling is door de Europese Raad van juni 2010 bekrachtigd. De Europa 2020-strategie is een reactie op de economische crisis en is bedoeld om de Unie op het volgende decennium voor te bereiden. De strategie stelt vijf ambitieuze doelstellingen vast inzake klimaat en energie, werkgelegenheid, innovatie, onderwijs en sociale inclusie die in 2020 bereikt moeten zijn en legt essentiële groeifactoren vast die de Unie dynamischer en concurrerender moeten maken. Er wordt ook benadrukt hoe belangrijk het is om de groei van de Europese economie te stimuleren en te komen tot een hoog niveau van werkgelegenheid, een koolstofarme en energie-efficiënte economie die weinig hulpbonnen verbruikt, en tot sociale cohesie. Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) dienen een cruciale rol te spelen in de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020-strategie. Hun rol komt tot uitdrukking in het feit dat kleine en middelgrote ondernemingen worden genoemd in zes van de zeven vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie.

(2)

Om zeker te zijn dat ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, een centrale rol spelen bij de verwezenlijking van economische groei in de Unie, hetgeen een topprioriteit is, heeft de Commissie in oktober 2010 een mededeling goedgekeurd met als titel "Een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering: concurrentievermogen en duurzaamheid centraal stellen" die de Raad in de conclusies van december 2010 heeft bekrachtigd. Dit is een vlaggenschipinitiatief van de Europa 2020-strategie. De mededeling tekent een strategie uit voor het scheppen van meer groei en banen door in Europa een sterke, diverse en concurrerende industriële basis in stand te houden en te ondersteunen, met name door de randvoorwaarden voor ondernemingen te verbeteren en door diverse aspecten van de interne markt, waaronder bedrijfsgerelateerde diensten, te versterken.

(3)

In juni 2008 heeft de Commissie een mededeling met als titel "Denk eerst klein - Een Small Business Act voor Europa" vastgesteld die door de Raad in december 2008 positief is ontvangen. De Small Business Act (SBA) voorziet in een uitgebreid beleidskader voor kleine en middelgrote ondernemingen, bevordert ondernemerschap en verankert het beginsel "Denk eerst klein" in wetgeving en beleid om zo het concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen te versterken. De SBA stelt tien beginselen vast en omvat beleids- en wetgevingsmaatregelen ter bevordering van het groei- en werkgelegenheidspotentieel van kleine en middelgrote ondernemingen. De uitvoering van de SBA helpt om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken. Er zijn reeds diverse maatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen vastgelegd in de vlaggenschipinitiatieven.

(4)

Er is sindsdien een evaluatie van de SBA uitgevoerd, die in februari 2011 is bekendgemaakt en op basis waarvan de Raad op 30 en 31 mei 2011 conclusies heeft aangenomen. Die evaluatie maakt de balans op van de implementatie van de SBA en beoordeelt de nieuwe behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen in het huidige economische klimaat, waarin het voor hen steeds moeilijker wordt om financiering te en toegang tot markten te verkrijgen. Zij geeft een overzicht van de vooruitgang die in de eerste twee jaar van de SBA is geboekt, stelt nieuwe maatregelen vast om in te spelen op door belanghebbenden gemelde uitdagingen als gevolg van de economische crisis en stelt manieren voor om de respons en de uitvoering van de SBA te verbeteren met een duidelijke rol voor de voornaamste belanghebbenden en bedrijfstakorganisaties. De in de evaluatie uiteengezette prioriteiten dienen in de specifieke doelstellingen van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen tot uitdrukking te worden gebracht. Het is van belang dat de implementatie van een dergelijk programma in coördinatie met de implementatie van de SBA geschiedt.

In het bijzonder dienen maatregelen op grond van de specifieke doelstellingen bij te dragen aan de vervulling van de bovenvermelde tien beginselen en van de nieuwe maatregelen die in het evaluatieproces van de SBA naar voren zijn gekomen.

(5)

Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (3) bepaalt het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020. Dit meerjarig financieel kader beschrijft hoe de beleidsdoelstellingen van meer groei en werkgelegenheid in Europa kunnen worden bereikt en hoe een koolstofarme en meer milieubewuste economie en een internationaal prominente Unie kunnen worden verwezenlijkt.

(6)

Teneinde bij te dragen aan de versterking van het concurrentievermogen en aan de duurzaamheid van EU-ondernemingen, vooral kleine en middelgrote ondernemingen, om bestaande kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen, een ondernemerscultuur te bevorderen en om groei van kleine en middelgrote ondernemingen, de uitbouw van de kennismaatschappij en een ontwikkeling op basis van evenwichtige economische groei te stimuleren, moet een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen ("het COSME-programma") worden vastgesteld.

(7)

Het COSME-programma moet een hoge prioriteit geven aan de agenda voor vereenvoudiging, overeenkomstig de mededeling van de Commissie van 8 februari 2012 met als titel "Een vereenvoudigingsagenda voor het MFK 2014-2020". De besteding van financiële middelen van de Unie en de lidstaten ter bevordering van het concurrentievermogen van bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen moet beter gecoördineerd worden, zodat er voor complementariteit en meer efficiëntie en zichtbaarheid wordt gezorgd en er een grotere budgettaire synergie ontstaat.

(8)

De Commissie heeft zich ertoe verbonden klimaatmaatregelen als een gebruikelijk onderdeel op te nemen in financieringsprogramma's van de Unie en ten minste 20 % van de begroting van de Unie aan klimaatgerelateerde doelstellingen te besteden. Het is van belang ervoor te zorgen dat de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering en risicopreventie bij de voorbereiding, het ontwerp en de uitvoering van het COSME-programma worden bevorderd. Maatregelen in het kader van deze verordening moeten bijdragen aan de bevordering van de omschakeling naar een koolstofarme en uit klimaatoogpunt veerkrachtige economie en maatschappij.

(9)

Uit Besluit 2001/822/EG van de Raad (4), volgt dat entiteiten en lichamen in de landen en gebieden overzee in aanmerking komen voor deelname aan het COSME-programma.

(10)

Het concurrentiebeleid van de Unie is erop gericht om de institutionele en beleidsregelingen in te voeren die de juiste omstandigheden creëren voor een duurzame groei van bedrijven, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen. Voor het realiseren van concurrentievermogen en duurzaamheid is vereist dat het economisch concurrentievermogen en de groei van ondernemingen kan worden verwezenlijkt en behouden met inachtneming van de doelstellingen aangaande duurzame ontwikkeling. Een betere productiviteit, met inbegrip van hulpbronnen- en energieproductiviteit, is de primaire bron van duurzame inkomstengroei. Concurrentievermogen wordt ook bepaald door de mate waarin een bedrijven optimaal gebruik kunnen maken van geboden kansen, zoals de interne markt. Dit is vooral belangrijk voor kleine en middelgrote ondernemingen, die 99 % van de ondernemingen in de Unie uitmaken, twee op drie bestaande banen in de privésector en 80 % van de nieuwe banen verschaffen en goed zijn voor meer dan de helft van de totale meerwaarde die door ondernemingen in de Unie wordt gecreëerd. Kmo's zijn een essentiële motor voor economische groei, werkgelegenheid en sociale integratie.

(11)

In de mededeling van de Commissie met als titel "Naar een banenrijk herstel" van 18 april 2012 wordt geschat dat beleid dat een overgang naar een groene economie stimuleert, bijv. op het gebied van klimaatverandering en een efficiënt gebruik van hulpbronnen en energie, tegen 2020 meer dan vijf miljoen banen kan genereren, met name in de kmo-sector. Met deze informatie in gedachten zouden specifieke maatregelen op grond van het COSME-programma de bevordering van duurzame producten, diensten, technologieën en processen, alsmede efficiënt gebruik van hulpbronnen en energie en maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen omvatten.

(12)

Concurrentievermogen is de voorbije jaren een belangrijk aspect geworden in de beleidsvorming van de Unie, vanwege de tekortkomingen van de markt en het beleid en van institutionele tekortkomingen die het concurrentievermogen van de ondernemingen in de Unie, en met name kleine en middelgrote ondernemingen, ondermijnen.

(13)

Het COSME-programma moet dan ook tekortkomingen van de markt aanpakken die het concurrentievermogen van de economie van de Unie op wereldschaal aantasten en het voor ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, moeilijker maken om met ondernemingen in andere delen van de wereld te kunnen concurreren.

(14)

Het COSME-programma moet zich vooral richten tot kleine en middelgrote ondernemingen, zoals gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (5). Bij de toepassing van deze verordening dient de Commissie alle relevante belanghebbenden, waaronder organisaties die kleine en middelgrote ondernemingen vertegenwoordigen, te raadplegen. Er moet vooral aandacht worden besteed aan micro-ondernemingen, ondernemingen die ambachtelijke activiteiten verrichten, de zelfstandige en vrije beroepen en sociale ondernemingen. Er moet ook aandacht worden besteed aan jonge ondernemers, nieuwe en potentiële ondernemers en vrouwelijke ondernemers, alsmede aan andere specifieke doelgroepen, zoals ouderen, migranten en ondernemers uit sociaal benadeelde of kwetsbare groepen, zoals personen met een functiebeperking, alsmede aan de bevordering van de overdracht van ondernemingen, spin-offs en spin-outs en tweede kansen voor ondernemers.

(15)

Veel van de problemen in verband met het concurrentievermogen van de Unie zijn te wijten aan het verkrijgen van financiering omdat kleine en middelgrote ondernemingen moeite hebben om hun kredietwaardigheid aan te tonen en problemen ondervinden bij het verkrijgen van toegang tot durfkapitaal. Deze problemen hebben een negatief effect op het aantal en de kwaliteit van de nieuw opgerichte ondernemingen en op de groei en overlevingskansen van ondernemingen, alsook op de bereidheid van nieuwe ondernemers om in het kader van een bedrijfsoverdracht of erfopvolging levensvatbare bedrijven over te nemen. De financiële instrumenten van de Unie die op grond van Besluit nr. 1693/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) zijn opgezet, hebben een aantoonbare meerwaarde en hebben aan ten minste 220 000 kleine en middelgrote ondernemingen een positieve bijdrage geleverd. De grotere meerwaarde van de voorgestelde financiële instrumenten ligt onder meer in de versterking van de interne markt voor durfkapitaal, in de ontwikkeling van een pan-Europese financieringsmarkt voor kleine en middelgrote ondernemingen en ook in de bestrijding van tekortkomingen van de markt die niet door de lidstaten kunnen worden verholpen. De acties van de Unie moeten samenhangend en consistent zijn en een aanvulling vormen op de financiële instrumenten voor kleine en middelgrote ondernemingen van de lidstaten, een hefboomeffect hebben en mogen niet marktverstorend werken, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7). De entiteiten die belast zijn met de uitvoering van de acties moeten voor additionaliteit zorgen en dubbele financiering met middelen van de Unie vermijden.

(16)

De Commissie moet aandacht besteden aan de zichtbaarheid van de door middel van deze verordening ter beschikking gestelde financiering, zodat zij ervoor zorgt dat de beschikbaarheid van Uniesteun bekend wordt en de verleende steun in de markt wordt herkend. Daartoe dienen de financiële tussenpersonen er tevens verplicht bij de eindontvangers uitdrukkelijk de aandacht op te vestigen dat de financiering mogelijk is gemaakt door middel van steun van de financiële instrumenten op grond van deze verordening. De Commissie en de lidstaten moeten passende maatregelen treffen, onder meer door gebruik te maken van gebruiksvriendelijke online systemen, voor de verspreiding van informatie over de beschikbare financiële instrumenten onder kleine en middelgrote ondernemingen en tussenpersonen. Die systemen, die één portaal zouden kunnen omvatten, mogen geen kopie zijn van bestaande systemen.

(17)

Het Enterprise Europe Network ("het netwerk") heeft zijn toegevoegde waarde voor Europese kleine en middelgrote ondernemingen als "one-stop-shop" voor bedrijfsondersteuning bewezen door ondernemingen te helpen hun concurrentievermogen te versterken en op de interne markt en daarbuiten zakelijke mogelijkheden te benutten. Methoden, werkwijzen en voorwaarden met een Europese dimensie rond bedrijfsondersteunende diensten kunnen alleen op Unieniveau worden gestroomlijnd. Het netwerk heeft kleine en middelgrote ondernemingen met name geholpen om op de interne markt en in derde landen bedrijfspartners te vinden voor samenwerking of technologieoverdracht, en het heeft advies gegeven over financieringsbronnen van de Unie, Unierecht en intellectuele eigendom en over programma's van de Unie ter bevordering van eco-innovatie en duurzame productie. Het heeft ook feedback gekregen over Unierecht en -normen. De unieke expertise van het netwerk is vooral belangrijk om een ongelijke informatieverspreiding te overwinnen en om de met grensoverschrijdende transacties gepaard gaande transactiekosten te verlagen.

(18)

De kwaliteit van de dienstverlening en de prestaties van het netwerk moeten verder worden geoptimaliseerd, in het bijzonder ten aanzien van het bewustzijn van kleine en middelgrote ondernemingen en het gebruik dat vervolgens van de aangeboden diensten wordt gemaakt, door de internationaliserings- en innovatiediensten verder te integreren, samenwerking tussen het netwerk en regionale en lokale kmo-belanghebbenden te verruimen, gastorganisaties te raadplegen en beter te betrekken, minder bureaucreatie, betere IT-ondersteuning en verbetering van de zichtbaarheid van het netwerk en de diensten ervan in de geografische regio's.

(19)

De beperkte internationalisering van kleine en middelgrote ondernemingen binnen en buiten Europa beïnvloedt hun concurrentievermogen. Volgens schattingen doet momenteel 25 % van de kleine en middelgrote ondernemingen in de Unie aan export of heeft dat in de afgelopen drie jaar gedaan, waarbij slechts 13 % van de kleine en middelgrote ondernemingen in de Unie regelmatig buiten de Unie exporteert en slechts 2 % buiten hun land van vestiging heeft geïnvesteerd. Daarnaast laat het Eurobarometer-onderzoek van 2012 het onbenutte groeipotentieel van kleine en middelgrote ondernemingen op groene markten zien, zowel binnen als buiten de Unie, wat internationalisering en toegang tot overheidsopdrachten betreft. Overeenkomstig de SBA, die de Unie en de lidstaten ertoe aanzette om kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen en te stimuleren om van de groeimarkten buiten de Unie te profiteren, verleent de Unie financiële steun aan verscheidene initiatieven, zoals het Centrum voor industriële samenwerking EU-Japan en de China IPR SME helpdesk. De meerwaarde voor de Unie wordt gecreëerd door samenwerking te bevorderen en diensten op Europees niveau aan te bieden die een aanvulling vormen op maar geen kopie zijn van de kerndiensten ter bevordering van de handel van de lidstaten, en die de gecombineerde inspanningen van openbare en particuliere dienstverleners op dit gebied versterken. Dergelijke diensten dienen onder meer te bestaan uit voorlichting over intellectuele eigendomsrechten, normen en de regelgeving en kansen op het gebied van openbare aanbestedingen. Er moet ten volle rekening worden gehouden met deel II van de conclusies van de Raad van 6 december 2011 met als titel "Krachtiger toepassing van het industriebeleid in de gehele EU", met betrekking tot de mededeling van de Commissie met als titel "Een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering - Concurrentievermogen en duurzaamheid centraal stellen". In dat opzicht moet een duidelijk omschreven Europese clusterstrategie een aanvulling vormen op de nationale en regionale inspanningen voor het stimuleren van clusters met het oog op uitmuntendheid en internationale samenwerking, waarbij in acht moet worden genomen dat het clusteren van kleine en middelgrote ondernemingen een doorslaggevend middel kan zijn om hun innovatievermogen te versterken en op overzeese markten operationeel te worden.

(20)

Om het concurrentievermogen van ondernemingen in de Unie, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, te verbeteren, moeten de lidstaten en de Commissie een gunstig ondernemingsklimaat creëren. Er moet vooral aandacht worden besteed aan de belangen van de kleine en middelgrote ondernemingen en de sectoren waarin zij het meest actief zijn. Initiatieven op het niveau van de Unie zijn eveneens noodzakelijk om informatie en kennis op Europese schaal uit te wisselen en digitale diensten kunnen bijzonder kosteneffectief zijn op dit gebied. Dergelijke maatregelen kunnen helpen gelijke concurrentievoorwaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen te ontwikkelen.

(21)

De lacunes, versnippering en onnodige administratieve formaliteiten op de interne markt weerhouden burgers, consumenten en ondernemingen, vooral kleine en middelgrote ondernemingen, ervan daar volledig van te profiteren. Daarom zijn dringend gezamenlijke inspanningen van de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie nodig om de hiaten in de uitvoering, de wetgeving en de informatie aan te pakken. Overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit moeten de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie tevens samenwerken om onnodige administratieve lasten en regeldruk voor kleine en middelgrote ondernemingen terug te dringen. Maatregelen op grond van het COSME-programma - dat het enige programma van de Unie is dat specifiek op kleine en middelgrote ondernemingen is toegespitst - dienen bij te dragen tot de uitvoering van die doelstellingen, met name door te helpen de randvoorwaarden voor ondernemingen te verbeteren. Geschiktheidscontroles en effectbeoordelingen die op grond van het COSME-programma worden gefinancierd, dienen hierbij een rol te spelen.

(22)

Nog een factor die het concurrentievermogen beïnvloedt, is de vrij zwakke ondernemingszin in de Unie. Slechts 45 % van de burgers van de Unie (en minder dan 40 % van de vrouwen) zou graag als zelfstandige werken, vergeleken met 55 % van de bevolking in de VS en 71 % in China (volgens de Eurobarometerenquête over ondernemerschap uit 2009). Volgens de SBA dient er aandacht te worden besteed aan alle situaties waarmee ondernemers worden geconfronteerd, met inbegrip van start, groei, overdracht en faillissement (tweede kans). Het bevorderen van ondernemerschapseducatie en maatregelen die de samenhang en consistentie versterken, zoals benchmarking en uitwisseling van goede praktijken, leveren een grote meerwaarde voor de Unie op.

(23)

Het Erasmus voor jonge ondernemersprogramma is opgestart om nieuwe of aspirant-ondernemers in staat te stellen zakelijke ervaring in een andere lidstaat dan hun eigen op te doen en zodoende hun talenten als ondernemer te versterken. In samenhang met de doelstelling om de randvoorwaarden voor het stimuleren van ondernemerschap en een ondernemerscultuur te verbeteren, dient de Commissie maatregelen te kunnen nemen om nieuwe ondernemers te helpen hun vermogens te verbeteren om hun zakelijke knowhow, vaardigheden en instelling te ontwikkelen en hun technologische en leidinggevende vaardigheden te versterken.

(24)

Wereldwijde concurrentie, demografische veranderingen, beperkte hulpbronnen en nieuwe maatschappelijke tendensen creëren uitdagingen en kansen voor verschillende sectoren die voor wereldwijde uitdagingen staan en gekenmerkt worden door een hoog percentage kleine en middelgrote ondernemingen. Bijvoorbeeld ontwerpgebaseerde sectoren moeten zich aanpassen om te profiteren van het onbenutte potentieel van de grote vraag naar gepersonaliseerde, creatieve, inclusieve producten. Omdat deze uitdagingen gelden voor alle kleine en middelgrote ondernemingen in de Unie in deze sectoren, is een gezamenlijke inspanning op het Unieniveau noodzakelijk om extra groei te bewerkstelligen door middel van initiatieven die de opkomst van nieuwe producten en diensten versnellen.

(25)

Ter ondersteuning van acties die in de lidstaten worden genomen, kan het COSME-programma steun geven aan initiatieven op sectorale en sectoroverschrijdende gebieden met aanzienlijk potentieel voor groei en ondernemingsactiviteit, met name die met een hoog aandeel kleine en middelgrote ondernemingen, wat leidt tot een snellere opkomst van concurrerende en duurzame bedrijfstakken op basis van de meest concurrerende bedrijfsmodellen, verbeterde producten en processen, organisatiestructuren of gewijzigde waardeketens. Zoals beschreven in de mededeling van de Commissie van 30 juni 2010 met als titel "Europa, toeristische topbestemming in de wereld - een nieuw beleidskader voor het toerisme in Europa", waarmee de Raad zich in oktober 2010 ingenomen toonde, is toerisme een belangrijke sector van de Europese economie. Ondernemingen in deze sector zijn rechtstreeks goed voor 5 % van het bruto binnenlands product (bbp) van de Unie. Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("VWEU") erkent het belang van toerisme en stelt de bevoegdheden van de Unie op dit gebied vast. De Europese initiatieven voor toerisme kunnen de acties van de lidstaten aanvullen door het scheppen van een gunstig klimaat te stimuleren en de samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen, vooral door de uitwisseling van goede praktijken. De acties kunnen onder meer omvatten het verbeteren van de kennisbasis betreffende toerisme door gegevens en analyse te verstrekken, en door in nauwe samenwerking met de lidstaten transnationale samenwerkingsprojecten te ontwikkelen, waarbij tegelijkertijd verplichte eisen voor ondernemingen van de Unie worden vermeden.

(26)

Het COSME-programma geeft maatregelen aan voor de doelstellingen, de benodigde financiële middelen om deze doelstellingen te bereiken, minimale financiële middelen voor financiële instrumenten, verschillende soorten uitvoeringsmaatregelen en de transparante regelingen voor toezicht en evaluatie en voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie.

(27)

Het COSME-programma is een aanvulling op andere programma's van de Unie, waarbij wordt erkend dat elk instrument volgens zijn eigen specifieke procedures moet werken. Dezelfde subsidiabele kosten mogen dus niet twee keer gefinancierd worden. Opdat de Uniefinanciering meerwaarde en een significant effect heeft, moet nauwe synergie tussen het COSME-programma, Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8) ("het Horizon 2020-programma"), Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) ("Structuurfondsen") en andere programma's van de Unie worden ontwikkeld.

(28)

De beginselen van transparantie en gelijke kansen voor mannen en vrouwen moeten in acht genomen worden bij alle relevante initiatieven en maatregelen in het kader van het COSME-programma. Naleving van mensenrechten en fundamentele vrijheden voor alle burgers moet in deze initiatieven en maatregelen ook in overweging worden genomen.

(29)

Aan het toekennen van subsidies aan kleine en middelgrote ondernemingen dient een transparant proces vooraf te gaan. De toekenning en het uitbetalen van deze steun moet transparant, niet bureaucratisch en in overeenstemming met gemeenschappelijke regels zijn.

(30)

In deze verordening worden voor de hele looptijd van het COSME-programma de financiële middelen vastgelegd, die het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (10), voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

(31)

Om te bewerkstelligen dat de financiering beperkt blijft tot het wegwerken van tekortkomingen van de markt, het beleid en de instellingen en om marktverstoringen te vermijden, moet de financiering uit het COSME-programma voldoen aan de regels inzake overheidssteun van de Unie.

(32)

De Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte en de protocollen bij associatieovereenkomsten bepalen dat de landen die betrokken zijn bij de programma's van de Unie kunnen deelnemen. Ook andere derde landen moeten kunnen deelnemen wanneer overeenkomsten en procedures daarin voorzien.

(33)

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat het COSME-programma financieel goed wordt beheerd en zo doeltreffend en gebruiksvriendelijk mogelijk wordt uitgevoerd, en tevens zorg te dragen voor de rechtszekerheid en de toegankelijkheid van het COSME-programma voor alle deelnemers.

(34)

Het COSME-programma moet gemonitord en geëvalueerd worden om aanpassingen mogelijk te maken. Er moet jaarlijks een verslag over de uitvoering worden opgesteld, waarin de geboekte vooruitgang en de geplande activiteiten worden behandeld.

(35)

De uitvoering van het COSME-programma moet jaarlijks met behulp van kernindicatoren voor de beoordeling van resultaten en effecten gecontroleerd worden. Deze indicatoren, met inbegrip van relevante ijkpunten, moeten een minimumbasis opleveren om te kunnen beoordelen in hoeverre de doelstellingen van het COSME-programma zijn gehaald.

(36)

Het tussentijds verslag van de Commissie over de verwezenlijking van de doelstelling van alle door het COSME-programma gesteunde maatregelen dient ook een evaluatie te omvatten van het lage deelnamepercentage van kleine en middelgrote ondernemingen, wanneer dit in een aanzienlijk aantal lidstaten wordt vastgesteld. In voorkomend geval kunnen de lidstaten in hun respectieve beleid rekening houden met de resultaten van het tussentijds verslag.

(37)

De financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd door passende maatregelen in de hele uitgavencyclus, waaronder preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren, onrechtmatig betaalde of onjuist gebruikte fondsen en, waar passend, administratieve en financiële sancties, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(38)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om jaarlijkse werkprogramma's voor de uitvoering van het COSME-programma te kunnen goedkeuren. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11). Een aantal van de maatregelen in het jaarlijkse werkprogramma hebben betrekking op de coördinatie van maatregelen op nationaal niveau. In dat verband dient artikel 5, lid 4, van die verordening van toepassing te zijn.

(39)

De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot aanvullingen op de indicatoren, wijzigingen aan bepaalde specifieke details met betrekking tot de financiële instrumenten en wijzigingen aan de indicatieve bedragen die per geval de waarde van deze bedragen met meer dan 5 % overschrijden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot de passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(40)

Ter wille van de rechtszekerheid en de duidelijkheid dient Besluit nr. 1639/2006/EG te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Onderwerp

Artikel 1

Vaststelling

Een programma voor maatregelen van de Unie ter verbetering van het concurrentievermogen van ondernemingen, met het accent op kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) ('het COSME-programma"), wordt hierbij vastgesteld voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Artikel 2

Definitie

Voor de toepassing van deze verordening, wordt onder "kleine en middelgrote ondernemingen" verstaan: micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen zoals gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG.

Artikel 3

Algemene doelstellingen

1.   Het COSME-programma draagt bij aan de volgende algemene doelstellingen, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar de specifieke behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen die in de Unie zijn gevestigd en van kleine en middelgrote ondernemingen die gevestigd zijn in derde landen die aan het COSME-programma deelnemen overeenkomstig artikel 6:

a)

versterking van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de EU-ondernemingen, in het bijzonder van kleine en middelgrote ondernemingen;

b)

aanmoediging van een ondernemerscultuur en bevordering van de oprichting en de groei van kleine en middelgrote ondernemingen.

2.   De verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen wordt gemeten aan de hand van de volgende indicatoren:

a)

prestatie van kleine en middelgrote ondernemingen op het gebied van duurzaamheid;

b)

de veranderingen in onnodige administratieve lasten en regeldruk voor zowel nieuwe als reeds bestaande kleine en middelgrote ondernemingen;

c)

de veranderingen in het aandeel van kleine en middelgrote ondernemingen die binnen of buiten de Unie exporteren;

d)

de veranderingen in groei van kleine en middelgrote ondernemingen;

e)

de veranderingen in het aandeel van burgers van de Unie die zelfstandig ondernemer willen zijn.

3.   Een gedetailleerde lijst van indicatoren en doelstellingen voor het COSME-programma is opgenomen in de bijlage.

4.   Het COSME-programma ondersteunt de uitvoering van de Europa 2020-strategie en draagt bij aan het bereiken van de doelstelling van een "slimme, duurzame en inclusieve groei". In het bijzonder draagt het COSME-programma bij aan de hoofddoelstelling inzake werkgelegenheid.

HOOFDSTUK II

Specifieke doelstellingen en actiegebieden

Artikel 4

Specifieke doelstellingen

1.   De specifieke doelstellingen van het COSME-programma zijn:

a)

verbetering van de toegang voor kleine en middelgrote ondernemingen tot financiering in de vorm van eigen vermogen en schuld;

b)

verbetering van de toegang tot de markten, in het bijzonder in de Unie, maar ook op mondiaal niveau;

c)

verbetering van de randvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de ondernemingen in de Unie, met name kleine en middelgrote ondernemingen, waaronder in de toeristische sector;

d)

bevordering van ondernemerschap en van de ondernemerschapscultuur.

2.   De noodzakelijke aanpassing van ondernemingen aan een koolstofarme, klimaatbestendige, energie- en hulpbronnenefficiënte economie wordt bij de uitvoering van het COSME-programma bevorderd.

3.   Om het effect van het COSME-programma te meten ten aanzien van het bereiken van de specifieke doelstellingen waarnaar in lid 1 wordt verwezen, worden de in de bijlage opgenomen indicatoren gebruikt.

4.   Alle acties die krachtens het COSME-programma worden ondernomen, worden in de in artikel 13 bedoelde jaarlijkse werkprogramma's nader beschreven.

Artikel 5

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het COSME-programma worden vastgesteld op 2 298,243 miljoen EUR in lopende prijzen, waarvan niet minder dan 60 % aan financiële instrumenten zal worden toegewezen.

De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van het financiële kader.

2.   De financiële middelen, die worden vastgesteld in het kader van deze verordening, kunnen ook de kosten dekken met betrekking tot activiteiten in verband met voorbereiding, toezicht, controle, audits en evaluaties die vereist zijn voor het beheer van het COSME-programma en het verwezenlijken van de doelstellingen. Deze bestrijkt, op kosteneffectieve wijze, in het bijzonder studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, met inbegrip van bekendmaking van de beleidsprioriteiten van de Unie voor zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van het COSME-programma, kosten die gepaard gaan met de IT-netwerken die gericht zijn op informatieverwerking en uitwisseling, samen met alle andere kosten voor technische en administratieve bijstand die de Commissie maakt voor het beheer van het COSME-programma.

Deze kosten mogen niet meer bedragen dan 5 % van de totale financiële middelen.

3.   In de financiële middelen voor het COSME-programma worden de indicatieve bedragen van 21,5 % van de waarde van de financiële middelen toegekend aan de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), 11 % aan de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c), en 2,5 % aan de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder d). De Commissie kan afwijken van deze indicatieve bedragen, maar per geval met niet meer dan 5 % van de waarde van de financiële middelen. Mocht het nodig blijken die limieten te overschrijden, dan is de Commissie gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 23 tot wijziging van deze indicatieve bedragen.

4.   De toegekende financiële middelen kunnen ook de kosten voor technische en administratieve bijstand dekken die nodig zijn voor de overgang tussen het COSME-programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van Besluit nr. 1639/2006/EG. Indien nodig kunnen in de begroting voor de jaren na 2020 kredieten worden opgenomen om vergelijkbare uitgaven te dekken, zodat maatregelen die per 31 december 2020 nog niet zijn voltooid verder kunnen worden beheerd.

Artikel 6

Deelneming van derde landen

1.   Het COSME-programma staat open voor de deelname van:

a)

landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), conform de in de EER-overeenkomst genoemde voorwaarden, en andere Europese landen wanneer de overeenkomsten en procedures dit mogelijk maken;

b)

toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden voor de deelname van deze landen aan programma's van de Unie zoals die zijn vastgesteld in de desbetreffende raamovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of soortgelijke regelingen;

c)

landen die onder het toepassingsgebied van het Europees nabuurschapsbeleid vallen, indien de overeenkomsten en procedures dit mogelijk maken en overeenkomstig de algemene beginselen en voorwaarden voor de deelname van deze landen aan de programma's van de Unie, die zijn vastgesteld in het kader van de desbetreffende raamovereenkomsten, protocollen bij associatieovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad.

2.   Een entiteit die in een in lid 1 bedoeld land is gevestigd, kan aan delen van het COSME-programma deelnemen als dat land deelneemt onder de voorwaarden van de in lid 1 beschreven respectieve overeenkomsten.

Artikel 7

Deelname van entiteiten uit niet-deelnemende landen

1.   Entiteiten die zijn opgericht in een in artikel 6 bedoeld derde land, kunnen deelnemen aan delen van het COSME-programma waaraan dat land niet deelneemt. In andere derde landen gevestigde entiteiten kunnen ook deelnemen aan acties in het kader van het COSME-programma.

2.   De in lid 1 bedoelde entiteiten hebben geen recht op financiële bijdragen van de Unie, tenzij dit essentieel is voor het COSME-programma, met name op het gebied van concurrentievermogen en markttoegang voor Unie-ondernemingen. Deze uitzondering geldt niet voor entiteiten met winstoogmerk.

Artikel 8

Acties ter verbetering van de toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen

1.   De Commissie ondersteunt acties die bedoeld zijn om de toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen in hun start- en groeifase en in de overdrachtsfase te vergemakkelijken en te verbeteren en die een aanvulling zijn op het gebruik van financiële instrumenten voor kleine en middelgrote ondernemingen door de lidstaten op nationaal en regionaal niveau. Om complementariteit te verzekeren, zullen deze acties nauw worden gecoördineerd met acties die in het kader van het cohesiebeleid, het Horizon 2020-programma en op nationaal niveau en regionaal worden ondernomen. Dergelijke acties zijn bedoeld om het aanbod en het gebruik van zowel aandelenfinanciering als schuldfinanciering te stimuleren, die kan bestaan uit het fourneren van startkapitaal, particuliere fondsen en quasiaandelenfinanciering, afhankelijk van de marktvraag, doch omvat niet de individuele verkoop van waardevolle activa (asset stripping).

2.   Bovenop de in lid 1 bedoelde acties kan ook Uniesteun worden verleend voor acties ter verbetering van grensoverschrijdende en meerlandenfinanciering, afhankelijk van de marktvraag, om zo kleine en middelgrote ondernemingen te helpen hun activiteiten overeenkomstig de Uniewetgeving een internationale dimensie te geven.

De Commissie kan tevens, afhankelijk van de marktvraag, nagaan of het mogelijk is innovatieve financieringsmechanismen, zoals crowdfunding, te ontwikkelen.

3.   Bijzonderheden over de in lid 1 bedoelde acties zijn opgenomen in artikel 17.

Artikel 9

Acties ter verbetering van de markttoegang

1.   Om het concurrentievermogen en de markttoegang voor ondernemingen van de Unie verder te verbeteren, kan de Commissie acties ondersteunen om de toegang van kleine en middelgrote ondernemingen tot de interne markt te verbeteren, zoals informatieverstrekking (ook online) en bewustmaking met betrekking tot, onder meer, programma's van de Unie, Unierecht en normen van de Unie.

2.   Specifieke maatregelen beogen de toegang van kleine en middelgrote ondernemingen tot markten buiten de Unie te vereenvoudigen. Dergelijke maatregelen kunnen informatieverstrekking over belemmeringen voor markttoegang en bedrijfsmogelijkheden, openbare aanbestedingen en douaneprocedures omvatten, een ook de verbetering van de ondersteunende diensten wat betreft normen en intellectuele-eigendomsrechten in prioritaire derde landen. Die maatregelen strekken tot aanvulling van de kernactiviteiten van de lidstaten ter bevordering van handel zonder deze te kopiëren.

3.   Acties in het kader van het COSME-programma kunnen gericht zijn op de bevordering van internationale samenwerking, met inbegrip van dialogen met derde landen over industrie en regelgeving. Specifieke maatregelen kunnen gericht zijn op het verkleinen van verschillen tussen de Unie en andere landen wat de regelgevingskaders voor producten betreft, op het bijdragen tot de ontwikkeling van het ondernemings- en industriebeleid en op het bijdragen tot een beter ondernemingsklimaat.

Artikel 10

Enterprise Europe Network

1.   De Commissie steunt het Enterprise Europe Network ("het netwerk") bij het verstrekken van geïntegreerde bedrijfsondersteunende diensten aan kleine en middelgrote ondernemingen in de Unie die de mogelijkheden op de interne markt en in derde landen willen onderzoeken. Acties in het kader van het netwerk kunnen onder meer zijn:

a)

het verlenen van informatie- en adviesdiensten betreffende initiatieven en Unierecht, steun voor de versterking van de beheerscapaciteiten om het concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen te vergroten, steun voor verbetering van de financiële kennis van kleine en middelgrote ondernemingen, inclusief informatie- en adviesdiensten over financieringsmogelijkheden, toegang tot financiering en daarmee verband houdende coaching en begeleiding; maatregelen ter verbetering van de toegang van kleine en middelgrote ondernemingen tot energie-efficiëntie, klimaat- en milieu-expertise; alsook bevordering van financieringsprogramma's en financiële instrumenten van de Unie (waaronder het Horizon 2020-programma in samenwerking met de nationale contactpunten en de structuurfondsen);

b)

het faciliteren van grensoverschrijdende partnerschappen op het gebied van ondernemingssamenwerking, O&O, technologie en kennisoverdracht en technologie- en innovatiepartnerschappen;

c)

het verstrekken van een communicatiekanaal tussen kleine en middelgrote ondernemingen en de Commissie.

2.   Het netwerk kan tevens worden benut om diensten te leveren namens andere programma's van de Unie, zoals het Horizon 2020-programma, met gerichte adviesdiensten die kleine en middelgrote ondernemingen stimuleren deel te nemen aan andere programma's van de Unie. De Commissie zal ervoor zorg dragen dat de verschillende financiële middelen voor het netwerk efficiënt worden gecoördineerd en dat de door het netwerk namens andere programma's van de Unie geleverde diensten door die programma's worden gefinancierd.

3.   De implementatie van het netwerk geschiedt in nauwe coördinatie met de lidstaten om overlapping met activiteiten te vermijden, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel.

De Commissie beoordeelt het netwerk inzake de doeltreffendheid, het beheer en het verlenen van diensten van hoog niveau in de hele Unie.

Artikel 11

Acties ter verbetering van de randvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van Unie-ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen

1.   De Commissie ondersteunt acties ter verbetering van de randvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van Unie-ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, om de doeltreffendheid, de coherentie, de coördinatie en de consistentie van nationale en regionale beleidsprogramma's ter bevordering van het concurrentievermogen, de duurzaamheid en de groei van ondernemingen in de Unie te verbeteren.

2.   De Commissie kan specifieke acties ondersteunen om de randvoorwaarden voor ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, te verbeteren, door de onnodige administratieve lasten en regeldruk te verminderen en te vermijden. Dergelijke acties kunnen bestaan uit het regelmatig meten van het effect van het toepasselijke Unierecht op kleine en middelgrote ondernemingen, in voorkomend geval via een scorebord, het bieden van ondersteuning voor onafhankelijke deskundigengroepen en de uitwisseling van informatie en goede praktijken, onder meer over de stelselmatige toepassing van de kmo-test op het niveau van de Unie en van de lidstaten.

3.   De Commissie kan acties ondersteunen die bedoeld zijn om nieuwe strategieën te ontwikkelen op het gebied van concurrentievermogen en bedrijfsontwikkeling. Dergelijke acties kunnen het volgende omvatten:

a)

maatregelen ter verbetering van het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van beleid met betrekking tot concurrentievermogen en duurzaamheid van ondernemingen, onder meer door middel van het delen van goede praktijken inzake randvoorwaarden en inzake het beheer van clusters van wereldklasse en zakelijke netwerken, alsmede het stimuleren van transnationale samenwerking tussen clusters en zakelijke netwerken, het ontwikkelen van duurzame producten, diensten, technologieën en processen en het efficiënt gebruik van de hulpbronnen en energie en maatschappelijk verantwoord ondernemen;

b)

maatregelen ten aanzien van internationale aspecten van het beleid inzake concurrentievermogen, met bijzondere aandacht voor beleidssamenwerking tussen de lidstaten, andere landen die aan het COSME-programma deelnemen en de mondiale handelspartners van de Unie;

c)

maatregelen ter verbetering van de ontwikkeling van het kmo-beleid, samenwerking tussen beleidsmakers, wederzijdse beoordelingen en uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten, met inachtneming, waar van toepassing, van het beschikbare bewijsmateriaal en de gezichtspunten van de belanghebbenden en voornamelijk met het oog op een betere toegankelijkheid van programma's en maatregelen van de Unie voor kleine en middelgrote ondernemingen overeenkomstig het "Small Business Act"-actieplan.

4.   Door de coördinatie te bevorderen kan de Commissie steun bieden aan de acties uit de lidstaten, met het oog op een versnelling van de opkomst van concurrerende sectoren met marktpotentieel. Die steun kan acties ter bevordering van de uitwisseling van goede praktijken omvatten, alsook het vaststellen van eisen inzake opleiding en vaardigheden van de bedrijven, vooral kleine en middelgrote ondernemingen, in het bijzonder e-vaardigheden. Het kan ook gaan om acties om de aanvaarding van nieuwe bedrijfsmodellen en de samenwerking van kleine en middelgrote ondernemingen in nieuwe waardeketens alsook om het commerciële gebruik van relevante ideeën voor nieuwe producten en diensten aan te moedigen.

5.   Ter verbetering van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van kleine en middelgrote ondernemingen van de Unie kan de Commissie een aanvulling vormen op de acties van de lidstaten in gebieden die worden gekenmerkt door een aanzienlijk groeipotentieel, met name die met een groot aandeel kleine en middelgrote ondernemingen, zoals de toerismesector. Dergelijke activiteiten kunnen bestaan uit het bevorderen van samenwerking tussen de lidstaten, met name door middel van de uitwisseling van goede praktijken.

Artikel 12

Acties ter bevordering van ondernemerschap

1.   De Commissie draagt bij tot de bevordering van ondernemerschap en een ondernemerscultuur door de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van ondernemerschap te verbeteren, onder meer door de belemmeringen voor nieuwe bedrijfsvestigingen weg te nemen. De Commissie ondersteunt een ondernemingsklimaat en -cultuur die bevorderlijk zijn voor duurzame ondernemingen, het opstarten van ondernemingen, groei, de overdracht van ondernemingen, tweede kans (herstart), alsook spin-offs en spin-outs.

2.   Bijzondere aandacht wordt besteed aan potentiële, nieuwe, jonge en vrouwelijke ondernemers, alsmede aan andere specifieke doelgroepen.

3.   De Commissie kan maatregelen treffen zoals mobiliteitsprogramma's voor nieuwe ondernemers teneinde hun mogelijkheden te verbeteren om hun zakelijke knowhow, vaardigheden en instelling te ontwikkelen en hun technologische en leidinggevende vaardigheden te versterken.

4.   De Commissie kan maatregelen van de lidstaten ondersteunen voor het opbouwen en faciliteren van ondernemersonderwijs en -opleiding, ondernemersvaardigheden en ondernemingszin, met name onder potentiële en nieuwe ondernemers.

HOOFDSTUK III

Uitvoering van het COSME-programma

Artikel 13

Jaarlijkse werkprogramma's

1.   Met het oog op de uitvoering van het COSME-programma stelt de Commissie jaarlijkse werkprogramma's vast overeenkomstig de in artikel 21, lid 2, genoemde onderzoeksprocedure. Elk jaarlijks werkprogramma voert de in deze verordening vastgestelde doelstellingen uit en regelt in detail:

a)

een beschrijving van de te financieren acties, de beoogde doelstellingen per actie, die overeenstemmen met de in de artikelen 3 en 4 bepaalde algemene en specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten, de uitvoeringsmethode, een indicatie van het aan elke actie toegewezen bedrag, een totaalbedrag voor alle acties en een indicatief tijdsschema voor de uitvoering en een betaalprofiel;

b)

passende kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren per actie, voor analyse en toezicht van de mate van doeltreffendheid waarmee resultaten worden behaald en doelstellingen van de relevante actie worden bereikt;

c)

voor subsidies en daarmee samenhangende maatregelen, de essentiële evaluatiecriteria die op een niveau worden vastgesteld waarop de in het COSME-programma nagestreefde doelstellingen optimaal worden bereikt, en het maximale medefinancieringspercentage;

d)

een afzonderlijk, gedetailleerd hoofdstuk over de financiële instrumenten dat, in overeenstemming met artikel 17 van deze verordening, de informatieverplichtingen uit hoofde van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 weergeeft, inclusief de verwachte verdeling van de financiële middelen tussen de eigenvermogensfaciliteit voor groei en de leninggarantiefaciliteit als bedoeld in artikel 18 respectievelijk artikel 19 van deze verordening, en informatie zoals het garantieniveau en de relatie met het Horizon 2020-programma.

2.   De Commissie voert het COSME-programma uit overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

3.   Het COSME-programma wordt zodanig uitgevoerd dat bij de ondersteunde acties rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen en behoeften, in het bijzonder na de tussentijdse evaluatie als bedoeld in artikel 15, lid 3, en dat deze relevant zijn voor ontwikkelende markten, de economie en maatschappelijk veranderingen.

Artikel 14

Ondersteunende maatregelen

1.   Naast de maatregelen in het kader van de jaarlijkse werkprogramma's als bedoeld in artikel 13, neemt de Commissie regelmatig ondersteunende maatregelen, waaronder:

a)

het verbeteren van de analyse en toezicht van sectorale en sectoroverschrijdende concurrentiekwesties;

b)

het opsporen en verspreiden van goede praktijken en beleidsbenaderingen, en de verdere ontwikkeling daarvan;

c)

geschiktheidstests van bestaand recht en effectbeoordelingen van nieuwe maatregelen van de Unie die bijzonder relevant zijn voor het concurrentievermogen van ondernemingen, teneinde gebieden van het bestaande recht te identificeren die vereenvoudigd moeten worden en ervoor te zorgen dat de lasten voor kleine en middelgrote ondernemingen op gebieden waarvoor nieuwe wetgevingsmaatregelen worden voorgesteld, tot een minimum beperkt blijven;

d)

evaluatie van wetgeving die een invloed heeft op ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, het industriebeleid en concurrentiegerelateerde maatregelen;

e)

het bevorderen van geïntegreerde, gebruiksvriendelijke online-systemen, waarmee informatie over de voor kleine en middelgrote ondernemingen relevante programma's wordt verstrekt, en erop toezien dat deze bestaande portaalsites niet kopiëren.

2.   De totale kostprijs van deze steunmaatregelen bedraagt niet meer dan 2,5 % van het financiële kader van het COSME-programma.

Artikel 15

Toezicht en evaluatie

1.   De Commissie houdt toezicht op de uitvoering en het beheer van het COSME-programma.

2.   De Commissie stelt een jaarlijks toezichtverslag op waarin de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de ondersteunde activiteiten uit het oogpunt van financiële uitvoering, resultaten, kosten en, zo mogelijk, het effect worden onderzocht. Dit verslag bevat informatie over begunstigden, indien mogelijk voor elke aanbesteding, alsook informatie over het bedrag van klimaatgerelateerde uitgaven en over het effect van steun in het kader van klimaatveranderingsdoelstellingen, relevante gegevens betreffende door de leninggarantiefaciliteit verstrekte leningen boven en onder de 150 000 EUR, voor zover het vergaren van deze informatie geen ongerechtvaardigde administratieve last voor ondernemingen, en met name kleine en middelgrote ondernemingen, vormt. Het toezichtverslag omvat mede het jaarverslag over elk financieel instrument zoals voorgeschreven krachtens artikel 140, lid 8, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

3.   Uiterlijk in 2018 stelt de Commissie een tussentijds evaluatieverslag op over de verwezenlijking van de doelstellingen van de in het kader van het COSME-programma ondersteunde acties, op het gebied van resultaten en effect, het efficiënte gebruik van hulpbronnen en de Europese meerwaarde daarvan, met het oog op een beslissing over de vernieuwing, wijziging of opschorting van de maatregelen. Het tussentijds evaluatieverslag heeft daarnaast ook betrekking op mogelijke vereenvoudigingen, interne en externe coherentie van het programma, de aanhoudende relevantie van alle doelstellingen, evenals de bijdrage van de maatregelen aan de prioriteiten van de Unie inzake slimme, duurzame en inclusieve groei. Het tussentijds evaluatieverslag houdt rekening met de evaluatieresultaten betreffende het langetermijneffect van de voorgaande maatregelen en vormt mede een basis voor een beslissing over een eventuele vernieuwing, wijziging, of opschorting van een volgende maatregel.

4.   De Commissie stelt een definitief evaluatieverslag op over de langetermijneffecten en over het duurzame effect van de maatregelen.

5.   Alle begunstigden van subsidies en andere betrokken partijen die Uniefinanciering krachtens deze verordening hebben ontvangen, bezorgen de Commissie alle passende gegevens en informatie die zij nodig heeft voor het toezicht op en de evaluatie van de betrokken maatregelen.

6.   De Commissie stuurt de op grond van de leden 2, 3 en 4 opgestelde verslagen aan het Europees Parlement en de Raad, en maakt die openbaar.

HOOFDSTUK IV

Financiële bepalingen en vormen van financiële steun

Artikel 16

Vormen van financiële steun

De financiële steun van de Unie in het kader van het COSME-programma kan onrechtstreeks worden verleend door taken voor de uitvoering van de begroting te delegeren aan de in artikel 58, lid 1, onder c), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 genoemde entiteiten.

Artikel 17

Financiële instrumenten

1.   De financiële instrumenten in het kader van het COSME-programma, waarin bij Titel VIII van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 is voorzien, worden gebruikt om de toegang van kleine en middelgrote ondernemingen tot financiering te bevorderen in de start-, groei- en overdrachtsfasen. De financiële instrumenten omvatten een vermogensfaciliteit en een leninggarantiefaciliteit. Bij het toewijzen van fondsen aan die faciliteiten wordt rekening gehouden met de vraag van financiële tussenpersonen.

2.   De financiële instrumenten voor kleine en middelgrote ondernemingen kunnen, in voorkomend geval, worden gecombineerd met en een aanvulling vormen op:

a)

andere financiële instrumenten van de lidstaten en hun beheersautoriteiten die worden gefinancierd door nationale of regionale fondsen of in het kader van de verrichtingen van de structuurfondsen, overeenkomstig artikel 38, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013;

b)

andere financiële instrumenten van de lidstaten en hun beheersautoriteiten die worden gefinancierd door nationale/regionale programma's buiten de verrichtingen van de structuurfondsen;

c)

subsidies van de Unie, onder andere uit hoofde van deze verordening.

3.   De eigenvermogenfaciliteit voor groei en de leninggarantiefaciliteit als bedoeld in artikelen 18 respectievelijk 19 kunnen een aanvulling vormen op het gebruik van financiële instrumenten van de lidstaten voor kleine en middelgrote ondernemingen in het kader van het cohesiebeleid van de Unie.

4.   De eigenvermogenfaciliteit voor groei en de leninggarantiefaciliteit kunnen, in voorkomend geval, zorgen voor samenvoeging van financiële middelen met de lidstaten of regio's die bereid zijn een gedeelte bij te dragen van de overeenkomstig artikel 38, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 aan hen toegewezen middelen uit de structuurfondsen.

5.   De financiële instrumenten kunnen aanvaardbare rendementen genereren om te voldoen aan de doelstellingen van andere partners of investeerders. De eigenvermogenfaciliteit voor groei kan op ondergeschikte basis functioneren, maar is erop gericht de waarde van de activa uit de begroting van de Unie in stand te houden.

6.   De eigenvermogenfaciliteit voor groei en de leninggarantiefaciliteit worden geïmplementeerd overeenkomstig Titel VIII van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en gedelegeerde Verordening (EU, Euratom) nr. 1268/2012 van de Commissie (12).

7.   De financiële instrumenten uit het COSME-programma worden ontwikkeld en uitgevoerd in aanvulling op en samenhang met die instrumenten die ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen zijn ingesteld op grond van het Horizon 2020-programma.

8.   Overeenkomstig artikel 60, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 geven de entiteiten die met de uitvoering van de financiële instrumenten belast zijn, zichtbaarheid aan het optreden van de Unie wanneer zij middelen van de Unie beheren. Hiertoe is de belaste entiteit verplicht ervoor zorg te dragen dat financiële tussenpersonen de eindontvangers er uitdrukkelijk over inlichten dat de financiering mogelijk is gemaakt door middel van steun van de financiële instrumenten op grond van dit programma. De Commissie zorgt ervoor dat de achteraf bekendgemaakte informatie inzake de ontvangers overeenkomstig artikel 60, lid 2, onder e), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 eenvoudig toegankelijk is voor potentiële eindontvangers.

9.   Terugbetalingen afkomstig van de krachtens Besluit nr. 1639/2006/EG opgerichte tweede deelfaciliteit van de Faciliteit voor snel groeiende, innovatieve kleine en middelgrote ondernemingen en na 31 december 2013 ontvangen, worden overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 aan de bij artikel 18 van deze verordening opgerichte eigenvermogensfaciliteit voor groei toegewezen.

10.   De financiële instrumenten worden ten uitvoer gelegd in overeenstemming met de toepasselijke regels voor staatssteun van de Unie.

Artikel 18

Eigenvermogenfaciliteit voor groei

1.   De eigen-vermogenfaciliteit voor groei (Equity Facility for Growth - EFG)), wordt uitgevoerd als een onderdeel van een eengemaakt eigenvermogeninstrument van de Unie ter ondersteuning van de groei van -ondernemingen in de Unie en onderzoek en innovatie (O&I) vanaf de allereerste beginfase, met inbegrip van de zogenoemde "seed-fase" tot de groeifase. Het enkele eigenvermogensinstrument van de Unie wordt financieel ondersteund door het Horizon 2020-programma en dit COSME-programma.

2.   De eigenvermogenfaciliteit voor groei wordt gericht op fondsen die voorzien in durfkapitaal en mezzaninefinanciering, zoals achtergestelde leningen en participatieleningen, ten behoeve van ondernemingen in de expansie- en groeifase, in het bijzonder voor ondernemingen die grensoverschrijdend actief zijn, waarbij het tegelijkertijd mogelijk is om in samenhang met de eigenvermogensfaciliteit voor O&I in het kader van het Horizon 2020-programma te investeren in fondsen die zich richten op de beginfase, en om co-investeringsfaciliteiten te verstrekken voor "business angels". In het geval van investeringen in de aanloopfase mag de investering uit de eigenvermogenfaciliteit voor groei niet meer dan 20 % van de totale investering van de Unie bedragen, behalve bij meerfasefondsen en paraplufondsen, waar de financiering uit de eigenvermogenfaciliteit voor groei en de eigenvermogenfaciliteit voor R&I in het kader van het Horizon 2020-programma naar verhouding wordt verstrekt, op basis van het investeringsbeleid van de fondsen. De Commissie kan beslissen de drempel van 20 % te wijzigen in het licht van veranderende marktomstandigheden. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 21, lid 2.

3.   De eigenvermogenfaciliteit voor groei en de vermogenfaciliteit voor O&I in het kader van het Horizon 2020-programma, gebruiken hetzelfde uitvoeringsmechanisme.

4.   Ondersteuning van de eigenvermogenfaciliteit voor groei gebeurt in de vorm van een van de volgende investeringen:

a)

rechtstreeks door het Europees Investeringsfonds of andere met de tenuitvoerlegging van de eigenvermogenfaciliteit voor groei namens de Commissie belaste entiteiten; of

b)

door paraplufondsen of investeringsmechanismen die grensoverschrijdend investeren en die zijn opgezet door het Europees Investeringsfonds of door andere entiteiten (zoals managers uit de privésector of van de overheid) die belast zijn met de tenuitvoerlegging van de eigenvermogenfaciliteit voor groei namens de Commissie samen met investeerders uit particuliere en/of publieke financiële instellingen.

5.   In het kader van de eigenvermogenfaciliteit voor groei wordt geinvesteeerd in intermediaire risicokapitaalfondsen, met inbegrip van paraplufondsen, die gewoonlijk investeringen verstrekken aan kleine en middelgrote ondernemingen die zich in de uitbreidingsfase en groeifase bevinden. De investeringen in het kader van de eigenvermogenfaciliteit voor groei zijn langetermijninvesteringen, dat wil zeggen dat gewoonlijk voor 5 tot 15 jaar in durfkapitaalfondsen wordt deelgenomen. De levensduur van de investeringen uit hoofde van de eigenvermogenfaciliteit voor groei bedraagt in geen geval meer dan 20 jaar, gerekend vanaf de ondertekening van de overeenkomst tussen de Commissie en de organisatie die belast is met de tenuitvoerlegging.

Artikel 19

De leninggarantiefaciliteit

1.   De leninggarantiefaciliteit (Loan Guarantee Facility - LGF) voorziet in:

a)

tegengaranties en andere risicodelingsregelingen voor garantiestelsels, met inbegrip van, in voorkomend geval, medegaranties;

b)

directe garanties en andere risicodelingsregelingen voor andere financiële tussenpersonen die voldoen aan de in lid 5 bedoelde criteria.

2.   De leninggarantiefaciliteit wordt uitgevoerd als onderdeel van één enkel Unieschuldinstrument voor de groei en O&I van Unie-ondernemingen, onder gebruikmaking van hetzelfde uitvoeringsmechanisme als het vraaggestuurde kmo-onderdeel van de schuldfaciliteit voor O&I in het kader van het Horizon 2020-programma (RSI II).

3.   De leninggarantiefaciliteit is als volgt samengesteld:

a)

garanties voor schuldfinanciering (onder meer via achtergestelde en participatieleningen, leasing of bankgaranties), die de specifieke moeilijkheden verminderen waarmee levensvatbare kleine en middelgrote ondernemingen worden geconfronteerd bij het verwerven van financiering, ten gevolge van het veronderstelde hoge risico of van onvoldoende beschikbaar onderpand;

b)

de securitisatie van portefeuilles voor kmo-schuldfinanciering, die bijkomende schuldfinanciering voor kleine en middelgrote ondernemingen mobiliseren door middel van geschikte risicodelingsregelingen met de beoogde instellingen. Ondersteuning voor die securitisatietransacties gebeurt onder voorwaarde dat de broninstellingen een aanzienlijk deel van de resulterende liquiditeiten of het gemobiliseerde kapitaal gebruiken voor nieuwe leningen aan kleine en middelgrote ondernemingen binnen een redelijk tijdsbestek. De hoogte van deze nieuwe schuldfinanciering wordt berekend in samenhang met de hoogte van het gegarandeerde portefeuillerisico. Over deze hoogte en de periode wordt met elke broninstelling afzonderlijk onderhandeld.

4.   De leninggarantiefaciliteit wordt rechtstreeks beheerd door het Europees Investeringsfonds of andere met de tenuitvoerlegging van de leninggarantiefaciliteit namens de Commissie belaste entiteiten. De maximale looptijd van afzonderlijke garanties onder het LFG bedraagt tien jaar.

5.   De criteria om in aanmerking te komen in het kader van de leninggarantiefaciliteit worden bepaald voor elke intermediair op basis van de activiteiten ervan en hoe doeltreffend ze kleine en middelgrote ondernemingen helpen om toegang te krijgen tot fondsen voor levensvatbare projecten. De leninggarantiefaciliteit kan door tussenpersonen worden gebruikt die ondernemingen ondersteunen bij, onder meer, het financieren van de verwerving van materiële en immateriële activa, werkkapitaal en voor de overdracht van ondernemingen. Tot de criteria betreffende securitisatie van portefeuilles voor kmo-schuldfinanciering, behoren ook individuele transacties en transacties van verscheidene verkopers alsmede transacties in meerdere landen. De beoordeling van de geschiktheid gebeurt op basis van goede marktpraktijken, met name ten aanzien van de kredietkwaliteit en de risicodiversificatie van de gesecuritiseerde portefeuille.

6.   De leninggarantiefaciliteit dekt, behalve voor leningen in de gesecuritiseerde portefeuille, leningen tot maximaal 150 000 EUR en met een minimumlooptijd van 12 maanden. De leninggarantiefaciliteit dekt ook leningen boven 150 000 EUR voor kleine en middelgrote ondernemingen die voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen voor het COSME-programma, maar niet aan de criteria om in aanmerking te komen voor het kmo-onderdeel van de schuldfaciliteit in het kader van het Horizon 2020-programma, waarbij de minimumlooptijd 12 maanden bedraagt.

Boven die drempel dienen de financiële tussenpersonen te bewijzen dat de kmo al dan niet in aanmerking komt voor het kmo-onderdeel van de schuldfaciliteit in het kader van het Horizon 2020-programma.

7.   De leninggarantiefaciliteit wordt zodanig opgezet dat kan worden gerapporteerd over de ondersteunde kleine en middelgrote ondernemingen, zowel wat het aantal als de omvang van de leningen betreft.

Artikel 20

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van deze verordening middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan onderzoek voeren, met inbegrip van controles en inspecties ter plaatse, overeenkomstig de bepalingen en procedures die zijn vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (14), teneinde na te gaan of er, in verband met een subsidieovereenkomst of een subsidiebesluit of een uit hoofde van deze verordening gefinancierd contract, sprake is van fraude, corruptie of andere illegale activiteiten die gevolgen hebben voor de financiële belangen van de Unie.

4.   Samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten alsmede contracten die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van deze verordening bevatten bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen, onverminderd de leden 1, 2 en 3, dergelijke audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

HOOFDSTUK V

Comité en slotbepalingen

Artikel 21

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Wanneer het comité geen advies uitbrengt, keurt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet goed en is de derde alinea van artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 22

Gedelegeerde handelingen

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot aanvullingen op de indicatoren zoals opgenomen in de bijlage, indien deze indicatoren zouden kunnen helpen om de vooruitgang bij het bereiken van de algemene en specifieke doelstellingen van het COSME-programma's te meten.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen aan enkele specifieke details met betrekking tot de financiële instrumenten. Deze details betreffen het aandeel aan investeringen uit hoofde van de eigenvermogenfaciliteit voor groei in de totale investering van de Unie in durfkapitaalfondsen die zich op de startfase richten, en de samenstelling van de gesecuritiseerde leningportefeuilles.

3.   Mocht het nodig blijken die limieten te overschrijden, dan is de Commissie gemachtigd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen van de in artikel 5, lid 3, bepaalde indicatieve bedragen die per geval die bedragen met meer dan 5 % van de waarde van het financiële kader overschrijden.

Artikel 23

Uitoefening van de delegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 22 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van zeven jaar met ingang van 23 december 2013.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 22 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 22 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie heeft meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 24

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.   Besluit nr. 1639/2006/EG wordt met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken.

2.   Voor in het kader van Besluit nr. 1639/2006/EG aangevangen acties en de financiële verplichtingen waarmee deze gepaard gaan, blijft dat besluit echter van toepassing totdat deze acties zijn voltooid.

3.   De in artikel 5 bedoelde financiële middelen kunnen ook betrekking hebben op de uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig zijn voor de overgang tussen dit COSME-programma en de in het kader van Besluit nr. 1639/2006/EG vastgestelde maatregelen.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 125.

(2)  PB C 391 van 18.12.2012, blz. 37.

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (Zie bladzijde 884 van dit Publicatieblad).

(4)  Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap ("LGO-besluit") (PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1).

(5)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

(6)  Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) (PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15).

(7)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (Zie bladzijde 104 van dit Publicatieblad).

(9)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van de gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (Zie bladzijde 320 van dit Publicatieblad).

(10)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(12)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad, en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(14)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE

INDICATOREN VOOR ALGEMENE EN SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN EN STREEFCIJFERS

Algemene doelstelling:

1.

Het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de Unie-ondernemingen versterken, in het bijzonder van kleine en middelgrote ondernemingen

A.

Impactindicator (1)

Huidige situatie

Langetermijndoelstelling en mijlpaal (2020)

A.1.

Prestatie van kleine en middelgrote ondernemingen op het gebied van duurzaamheid

Wordt op regelmatige basis gemeten, bijvoorbeeld door middel van een Eurobarometerenquête

Toename van het aandeel van kleine en middelgrote ondernemingen in de Unie die groene, dus milieuvriendelijke, producten (2) produceren in vergelijking met het ijkpunt (de initiële meetwaarde).

A.2.

Verandering van onnodige administratieve lasten en regeldruk voor nieuwe en bestaande kleine en middelgrote ondernemingen (3)

Aantal dagen nodig om een nieuwe kmo op te richten in 2012: 5,4 werkdagen.

Merkelijke vermindering van het aantal dagen om een nieuwe kmo op te richten

Kosten van de oprichting in 2012: 372 EUR

Merkelijke vermindering van de gemiddelde oprichtingskosten in de Unie, in vergelijking met het ijkpunt

Aantal lidstaten waar de tijd die benodigd is voor het verkrijgen van concessies en vergunningen (waaronder milieuvergunningen) voor het opstarten en uitvoeren van de specifieke activiteit van een onderneming één maand is: 2

Merkelijke toename in het aantal lidstaten waar de tijd die benodigd is voor het verkrijgen van concessies en vergunningen (waaronder milieuvergunningen) voor het opstarten en uitvoeren van de specifieke activiteit van een onderneming één maand is

Aantal lidstaten dat in 2009 over één centraal loket voor startende ondernemingen beschikte waar ondernemers alle benodigde procedures (bijv. inschrijving, belasting, btw en sociale zekerheid) op één hetzij fysieke (een kantoor), hetzij virtuele (internet) plaats, of beide, konden uitvoeren: 18

Merkelijke stijging van het aantal lidstaten met één centraal loket voor startende ondernemingen

A.3.

Veranderingen in het aandeel van kleine en middelgrote ondernemingen die binnen of buiten de Unie exporteren

25 % van kleine en middelgrote ondernemingen exporteren en 13 % van kleine en middelgrote ondernemingen exporteren buiten de Unie (2009) (4)

Toename in het aandeel van kleine en middelgrote ondernemingen die exporteren en toename in het aandeel van kleine en middelgrote ondernemingen die buiten de Unie exporteren, in vergelijking met het ijkpunt


Algemene doelstelling:

2.

Een ondernemingscultuur aanmoedigen en de oprichting en groei van kleine en middelgrote ondernemingen bevorderen

Effectindicator

Huidige situatie

Langetermijndoelstelling en mijlpaal (2020)

B.1.

Veranderingen in groei van kleine en middelgrote ondernemingen

In 2010 waren kleine en middelgrote ondernemingen goed voor meer dan 58 % van de totale bruto toegevoegde waarde van de Unie

Stijging van de productie (meerwaarde) en van het aantal werknemers van kleine en middelgrote ondernemingen, in vergelijking met het ijkpunt

Totaal aantal personeelsleden in kleine en middelgrote ondernemingen in 2010: 87,5 miljoen (67 % van de banen in de privésector in de Unie)

B.2.

Veranderingen in het aandeel van burgers van de Unie die zelfstandig ondernemer willen zijn

Dit cijfer wordt elke twee of drie jaar in een Eurobarometerenquête gemeten. Het meest recente cijfer is 37 % in 2012 (45 % in 2007 en 2009).

Toename van het aandeel burgers van de Unie dat zelfstandig zou willen zijn, in vergelijking met het ijkpunt


Specifieke doelstelling

Kmo's betere toegang geven tot financiering in de vorm van eigen vermogen en schuld

C.

Financiële instrumenten voor groei

Laatst bekende resultaat (ijkpunt)

Langetermijndoelstelling (2020)

C.1.

Aantal bedrijven dat schuldfinanciering ontvangt

Per 31 december 2012: 13,4 miljard EUR aan gemobiliseerde leningen, die 219 000 kleine en middelgrote ondernemingen hebben bereikt (kmo-garantiefaciliteit)

Waarde van gemobiliseerde financiering, lopend van 14,3 miljard EUR tot 21,5 miljard EUR; aantal bedrijven dat financiering ontvangt waarop garanties uit het COSME-programma, lopend van 220 000 tot 330 000 , van toepassing zijn

C.2.

Aantal risicokapitaalinvesteringen ontvangen van het COSME-programma en totaal investeringsvolume

Per 31 december 2012: 2,3 miljard EUR aan risicokapitaalfinanciering gemobiliseerd voor 289 kleine en middelgrote ondernemingen (Faciliteit voor snelgroeiende en innovatieve kmo's, FSIM)

Totale waarde van risicokapitaalinvesteringen lopend van 2,6 miljard EUR tot 3,9 miljard EUR; aantal bedrijven dat risicokapitaalinvesteringen uit het COSME-programma ontvangt, lopend van 360 tot 540

C.3.

Hefboomwerkingsratio

Hefboomwerkingratio voor de kmo-garantiefaciliteit 1:32

Hefboomratio voor FSIM 1:6,7

Schuldinstrument 1:20 - 1:30

Eigenvermogensinstrument 1:4 - 1:6 (5)

C.4.

Additionaliteit van de EFG en de LGF

Additionaliteit van de kmo-garantiefaciliteit: 64 % van de eindbegunstigden gaven aan dat steun cruciaal was om de financiële middelen te vinden die zij nodig hadden.

Additionaliteit van de FSIM: 62 % van de FSIM-eindbegunstigden gaven aan dat de steun cruciaal was om de financiële middelen te vinden die zij nodig hadden.

Toename van het aandeel eindbegunstigden die de EFG of de LGF overwegen voor het verstrekken van fondsen die op geen andere manier kunnen worden verkregen, in vergelijking met het ijkpunt


Specifieke doelstelling:

Verbetering van de toegang tot de markten, in het bijzonder in de Unie, maar ook op mondiaal niveau

D.

Internationale industriële samenwerking

Laatst bekende resultaat (ijkpunt)

Langetermijndoelstelling (2020)

D.1.

Aantal gevallen waarin de regelgeving in de Unie en in derde landen voor industrieproducten beter op elkaar is afgestemd

Geraamd wordt dat in de regelgevingssamenwerking met de belangrijkste handelspartners (VS, Japan, China, Brazilië, Rusland, Canada, India) gemiddeld op 2 relevante gebieden de technische regelgeving goed op elkaar is afgestemd

4 relevante gebieden met aanzienlijke afstemming van technische regelgeving met de voornaamste handelspartners (VS, Japan, China, Brazilië, Rusland, Canada, India)

E.

Enterprise Europe Network

Laatst bekende resultaat (ijkpunt)

Langetermijndoelstelling (2020)

E.1.

Aantal ondertekende partnerschapsovereenkomsten

Ondertekende partnerschapsovereenkomsten: 2 475 (2012)

Ondertekende partnerschapsovereenkomsten: 2 500 /jaar

E.2.

Erkenning van het netwerk binnen de kmo-doelgroep

Erkenning van het netwerk binnen de kmo-doelgroep wordt in 2015 gemeten

Toename in de erkenning van het netwerk binnen de kmo-doelgroep, in vergelijking met het ijkpunt

E.3.

Tevredenheidscijfer klanten (% kleine en middelgrote ondernemingen die tevredenheid en meerwaarde van door het netwerk verstrekte specifieke dienstverlening melden)

Tevredenheidscijfer klanten (% kleine en middelgrote ondernemingen die tevredenheid en toegevoegde waarde van specifieke dienstverlening melden): 78 %

Tevredenheidscijfer klanten (% kleine en middelgrote ondernemingen die tevredenheid en toegevoegde waarde van specifieke dienstverlening melden): > 82 %

E.4.

Aantal kleine en middelgrote ondernemingen dat ondersteunende diensten ontvangt

Aantal kleine en middelgrote ondernemingen dat ondersteunende diensten ontvangt: 435 000 (2011)

Aantal kleine en middelgrote ondernemingen dat ondersteunende diensten ontvangt: 500 000 /jaar

E.5.

Aantal kleine en middelgrote ondernemingen dat digitale diensten gebruikt die door het netwerk worden verstrekt (met inbegrip van elektronische informatiediensten)

2 miljoen kleine en middelgrote ondernemingen per jaar die digitale diensten gebruiken

2,3 miljoen kleine en middelgrote ondernemingen per jaar die digitale diensten gebruiken


Specifieke doelstelling:

Verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van ondernemingen in de Unie, met name kleine en middelgrote ondernemingen, waaronder in de toeristische sector

F.

Activiteiten ter verbetering van het concurrentievermogen

Laatst bekende resultaat (ijkpunt)

Langetermijndoelstelling (2020)

F.1.

Aantal goedgekeurde vereenvoudigingsmaatregelen

5 vereenvoudigingsmaatregelen per jaar (2010)

Minstens 7 vereenvoudigingsmaatregelen per jaar

F.2.

Zorgen voor een regelgevingskader dat geschikt is voor het beoogde doel

Geschiktheidscontroles zijn vanaf 2010 begonnen. De enige relevante geschiktheidscontrole tot nu toe is het lopende proefproject "typegoedkeuring van motorvoertuigen"

Tot 5 geschiktheidscontroles gestart gedurende de looptijd van het COSME-programma

F.3.

Aantal lidstaten dat de concurrentievermogentest gebruikt

Aantal lidstaten dat de concurrentievermogentest gebruikt: 0

Merkelijke toename in het aantal lidstaten dat de concurrentievermogentest gebruikt

F.4.

Acties van de kleine en middelgrote ondernemingen inzake efficiënt gebruik van hulpbronnen (zoals energie, materialen of water, recyclage enz.)

Wordt op regelmatige basis gemeten, bijvoorbeeld door middel van een Eurobarometerenquête

Toename in het aandeel van kleine en middelgrote ondernemingen in de Unie dat ten minste één actie onderneemt om hulpbronnen (zoals energie, materialen of water, recyclage enz.) efficiënter te gebruiken, in vergelijking met het ijkpunt (de initiële meetwaarde)

Toename per twee jaar in het aandeel van kleine en middelgrote ondernemingen in de Unie dat plant bijkomende acties uit te voeren om hulpbronnen (zoals energie, materialen of water, recyclage eens) efficiënt te gebruiken, in vergelijking met het ijkpunt (de initiële meetwaarde)

G.

Ontwikkeling van een kmo-beleid

Laatst bekende resultaat (ijkpunt)

Langetermijndoelstelling (2020)

G.1.

Aantal lidstaten dat de kmo-test gebruikt

Aantal lidstaten dat de kmo-test gebruikt: 15

Merkelijke toename in het aantal lidstaten dat de kmo-test gebruikt


Specifieke doelstelling:

Verbetering van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van ondernemingen in de Unie, met name kleine en middelgrote ondernemingen, waaronder in de toeristische sector

H.

Toerisme

Laatst bekende resultaat (ijkpunt)

Langetermijndoelstelling (2020)

H.1.

Deelname aan de transnationale samenwerkingsprojecten

In 2011 bestreek elk project drie landen

Toename van het aantal lidstaten dat deelneemt aan transnationale samenwerkingsprojecten die door het COSME-programma worden gefinancierd, in vergelijking met het ijkpunt

H.2.

Aantal bestemmingen die de ontwikkelingsmodellen voor duurzaam toerisme aannemen die worden gepromoot door de European Destinations of Excellence

Aantal toegekende European Destinations of Excellence in totaal: 98 (gemiddeld 20 per jaar - in 2007: 10, in 2008: 20, in 2009: 22, in 2010: 25, in 2011: 21)

Meer dan 200 bestemmingen die de ontwikkelingsmodellen voor duurzaam toerisme aannemen die door de European Destinations of Excellence (tot 20 per jaar) worden gepromoot

I.

Nieuwe bedrijfsconcepten

Laatst bekende resultaat (ijkpunt)

Langetermijndoelstelling (2020)

I.1.

Aantal nieuwe producten en diensten op de markt

Wordt op regelmatige basis gemeten

(Tot nu toe was deze activiteit beperkt tot analytisch werk op beperkte schaal)

Toename in het totale aantal nieuwe producten/diensten in vergelijking met het ijkpunt (de initiële meetwaarde)


Specifieke doelstelling:

Ondernemerschap en de ondernemerschapscultuur bevorderen

J.

Ondersteuning voor ondernemerschap

Laatst bekende resultaat (ijkpunt)

Langetermijndoelstelling (2020)

J.1.

Aantal lidstaten dat ondernemerschaps-oplossingen toepast op basis van goede praktijken die via het programma zijn geïdentificeerd

Aantal lidstaten dat ondernemerschapsoplossingen toepast: 22 (2010)

Merkelijke toename in het aantal lidstaten dat ondernemerschapsoplossingen toepast

J.2.

Aantal lidstaten dat ondernemerschapsoplossingen toepast die gericht zijn op potentiële, jonge, nieuwe en vrouwelijke ondernemers, alsook op andere specifieke doelgroepen

Momenteel nemen 12 lidstaten deel aan het Europees netwerk van mentoren voor vrouwelijke ondernemers. 6 lidstaten en 2 regio's hanteren momenteel een specifieke strategie voor ondernemerschapseducatie, 10 lidstaten hebben nationale doelstellingen inzake ondernemerschapseducatie opgenomen in bredere strategieën voor een leven lang leren, en in 8 lidstaten worden de ondernemerschapsstrategieën momenteel besproken.

Merkelijke toename van het aantal lidstaten dat ondernemerschapsoplossingen toepast die gericht zijn op potentiële, jonge, nieuwe en vrouwelijke ondernemers, alsook op andere specifieke doelgroepen, in vergelijking met het ijkpunt


(1)  Deze indicatoren verwijzen naar de ontwikkelingen in het ondernemings- en industriebeleid. De Commissie zelf is niet als enige verant-woordelijk voor het bereiken van de doelstellingen. Er zijn ook tal van andere factoren buiten het bereik van de Commissie, die de resultaten op dit gebied eveneens beïnvloeden.

(2)  Groene producten en diensten hebben als voornaamste functie dat zij het milieurisico verminderen en vervuiling en grondstoffen tot een minimum beperken. Hiertoe behoren ook producten met ecologische kenmerken (producten met een milieubewust ontwerp, een milieu-keurmerk, producten uit de biologische landbouw en producten die in belangrijke mate uit gerecycleerd materiaal bestaan). Bron: Flash Eurobarometer 342, "MKB's, efficiënt gebruik van hulpbronnen en groene markten".

(3)  De conclusies van de Raad van 31 mei 2011 bevatten een oproep aan de lidstaten om, in voorkomend geval, tegen 2012 de termijn waarbinnen een nieuwe onderneming kan worden opgericht te bekorten tot drie werkdagen en de kosten te beperken tot 100 EUR, alsmede de tijd die nodig is om licenties en vergunningen te verkrijgen om de specifieke activiteit van een onderneming te gaan uitoefenen, tegen eind 2013 te beperken tot drie maanden.

(4)  "Internationalisation of European SMEs", EIM, 2010, http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/market-access/files/internationalisation_of_european_smes_final_en.pdf

(5)  1 EUR van de Unie-begroting resulteert in 20-30 EUR aan financiering en 4-6 EUR aan eigenvermogensinvesteringen gedurende de looptijd van het COSME-programma.


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/50


VERORDENING (EU) Nr. 1288/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2013

tot vaststelling van "Erasmus+": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 165, lid 4, en artikel 166, lid 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 getiteld "Een begroting voor Europa 2020" wordt opgeroepen tot een enkel programma op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport, inclusief de internationale aspecten van hoger onderwijs, waarin worden verenigd: het actieprogramma op het gebeid van een leven lang leren ("Een leven lang leren"), ingevoerd bij Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), het programma Jeugd in actie ("Jeugd in actie", ingevoerd bij Besluit nr. 1719/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (5), het actieprogramma Erasmus Mundus ("Erasmus Mundus"), ingevoerd bij Besluit nr. 1298/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), het ALFA III- programma, ingevoerd bij Verordening nr. 1905/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), en de Tempus- en Edulink- programma's. Dit moet leiden tot meer efficiëntie en een sterkere strategische focus en tot een beter gebruik van de synergie tussen de verschillende aspecten van het geïntegreerde programma. Ook sport wordt opgenomen in dit enkel programma ("het programma").

(2)

Uit de tussentijdse evaluatieverslagen betreffende de lopende programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus en de openbare raadpleging over de toekomst van de acties van de Unie op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd en in het hoger onderwijs is gebleken dat er op Europees niveau op deze terreinen een sterke en in sommige opzichten groeiende behoefte is aan verdere samenwerking en mobiliteit. In de evaluatieverslagen werd het belang onderstreept van nauwere verbanden tussen de programma’s van de Unie enerzijds en de beleidsontwikkeling op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd anderzijds, werd ervoor gepleit de activiteiten van de Unie een zodanige opzet te geven dat ze beter aansluiten op het paradigma van een leven lang leren en werd erop aangedrongen een eenvoudiger, gebruikersvriendelijker en flexibeler aanpak te ontwikkelen voor de uitvoering van dit soort activiteiten en een halt toe te roepen aan de versnippering van de samenwerkingsprogramma's voor het hoger onderwijs.

(3)

Het programma moet gericht zijn op toegankelijkheid van financiering en de transparantie van de administratieve en financiële procedures, onder meer door gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en digitalisering. Stroomlijning en vereenvoudiging van de organisatie en het beheer en voortdurende aandacht voor het verminderen van de administratieve uitgaven zijn eveneens essentieel voor het welslagen van het programma.

(4)

De openbare raadpleging over de strategische opties van de Unie voor de uitoefening van de nieuwe bevoegdheid van de Unie op sportgebied en het evaluatieverslag van de Commissie betreffende de voorbereidende acties op het gebied van sport hebben bruikbare aanwijzingen opgeleverd voor prioritaire gebieden voor acties van de Unie en hebben aangetoond dat de Unie voor meerwaarde kan zorgen bij de ondersteuning van activiteiten gericht op het opdoen, uitwisselen en verspreiden van ervaring en kennis met betrekking tot verschillende kwesties op sportgebied op Europees niveau, mits deze in het bijzonder gericht zijn op breedtesport.

(5)

In de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei is voor de komende tien jaar de groeistrategie van de Unie voor de bevordering van dergelijke groei uitgestippeld en zijn vijf ambitieuze doelstellingen vastgesteld die tegen 2020 moeten worden bereikt, in het bijzonder op het gebied van onderwijs waar de doelstelling is om het percentage voortijdige schoolverlaters terug te brengen op een niveau onder de 10 % en om minstens 40 % van de bevolking in de leeftijdsgroep van 30-34 jaar in staat te stellen een diploma van het tertiair of gelijkwaardig onderwijs te behalen. Dit omvat ook haar vlaggenschipinitiatieven, en met name Jeugd in beweging en de Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen.

(6)

De Raad heeft in zijn conclusies van 12 mei 2009 verzocht om een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020), dat op vier strategische doelstellingen berust en erop gericht is de problemen aan te pakken die nog moeten worden overwonnen om een op kennis gebaseerd Europa tot stand te brengen en om van een leven lang leren een realiteit te maken voor iedereen.

(7)

Overeenkomstig de artikelen 8 en 10 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bevordert het programma onder andere de gelijkheid van mannen en vrouwen en maatregelen ter bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid. De deelname aan het programma door leden van kansarme en kwetsbare groepen moet worden vergemakkelijkt en er moet bij de tenuitvoerlegging van het programma actief worden ingespeeld op de bijzondere leerbehoeften van mensen met een handicap.

(8)

Het programma omvat een sterke internationale dimensie, met name op het gebied van hoger onderwijs, niet alleen om de kwaliteit van het Europese hoger onderwijs in het kader van de verwezenlijking van de ET 2020-doelstellingen en de aantrekkelijkheid van de Unie als studiebestemming te verhogen, maar ook om het wederzijds begrip tussen de burgers te bevorderen en om een bijdrage te leveren tot de duurzame ontwikkeling van hoger onderwijs in partnerlanden, alsook tot hun ruimere sociaal-economische ontwikkeling, onder meer door bevordering van "brain circulation" door acties voor mobiliteit van burgers uit partnerlanden. Daartoe moeten er middelen beschikbaar komen uit het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, het Europees nabuurschapsinstrument, het instrument voor pretoetredingssteun en het partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen. Uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) zouden overeenkomstig de desbetreffende procedures ook middelen beschikbaar kunnen worden gesteld. De bepalingen van deze verordening zijn van toepassing op het gebruik van deze middelen en zorgen tevens voor verenigbaarheid met de desbetreffende verordeningen tot oprichting van die instrumenten en dat fonds.

(9)

In zijn resolutie van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) benadrukte de Raad dat alle jongeren als een hulpbron voor de samenleving moeten worden beschouwd en werd getracht de deelname van jongeren aan de ontwikkeling van beleidsmaatregelen die hen betreffen te vergemakkelijken door middel van een permanente gestructureerde dialoog tussen beleidsmakers en jongeren en jeugdorganisaties op alle niveaus.

(10)

Het samenbrengen van formeel, niet-formeel en informeel leren in één programma moet synergieën creëren en sectoroverstijgende samenwerking tussen de verscheidene onderwijs-, opleidings- en jeugdsectoren bevorderen. Tijdens de uitvoering van het programma moet terdege rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van de verschillende sectoren en, voor zover van toepassing, de rol van de lokale en regionale overheden.

(11)

Om mobiliteit, rechtvaardigheid en excellentie in studie te bevorderen, moet de Unie op proef een garantiefaciliteit voor studentenleningen invoeren die studenten in staat stelt om, ongeacht hun sociale achtergrond, hun mastergraad te behalen in een ander land dat aan het programma kan deelnemen ("het programmaland"). De garantiefaciliteit voor studentenleningen moet beschikbaar zijn voor financiële instellingen die bereid zijn om leningen tegen gunstige voorwaarden voor de studenten aan te bieden voor masterstudies in andere programmalanden. Dit aanvullende en innovatieve instrument voor leermobiliteit moet niet in de plaats komen van bestaande, noch de ontwikkeling hinderen van toekomstige beurzen- en leningenstelsels ter ondersteuning van studentenmobiliteit op lokaal, nationaal en Unieniveau. De garantiefaciliteit voor studentenleningen moet aan nauwlettend toezicht en evaluatie worden onderworpen, met name inzake de opname ervan in de markt in de verschillende landen. Overeenkomstig artikel 21, leden 2 en 3, moet er uiterlijk eind 2017 een tussentijds evaluatieverslag aan het Europees Parlement en de Raad worden uitgebracht om een politieke leidraad over voortzetting van de garantiefaciliteit voor studentenleningen te verkrijgen.

(12)

De lidstaten dienen ernaar te streven alle nodige maatregelen te treffen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de goede werking van het programma weg te nemen. Dit houdt in dat administratieve problemen waardoor het verkrijgen van een visum en een verblijfsvergunning moeilijk is, wanneer mogelijk, opgelost moeten worden. Overeenkomstig Richtlijn 2004/114/EG (8) worden de lidstaten aangemoedigd verkorte toelatingsprocedures in te voeren.

(13)

In de mededeling van de Commissie van 20 september 2011 getiteld "Ondersteuning van groei en werkgelegenheid – een agenda voor de modernisering van de Europese hogeronderwijssystemen" wordt een kader gedefinieerd voor samenwerking tussen de Unie, de lidstaten en instellingen voor hoger onderwijs met het oog op de verhoging van het aantal afgestudeerden, de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en de maximalisering van de bijdrage die het hoger onderwijs en het onderzoek kunnen leveren om de economie van en de samenlevingen in de lidstaten te helpen om sterker uit de globale economische crisis tevoorschijn te komen.

(14)

Om de jeugdwerkloosheid in de Unie beter te kunnen aanpakken moet bijzondere aandacht worden besteed aan transnationale samenwerking tussen instellingen voor hoger en beroepsonderwijs en het bedrijfsleven, met het oog op een betere inzetbaarheid van studenten op de arbeidsmarkt en het ontwikkelen van ondernemersvaardigheden.

(15)

Bij de verklaring van Bologna, die de ministers van Onderwijs van 29 Europese landen op 19 juni 1999 hebben ondertekend, werd een intergouvernementeel proces ingesteld waarmee de totstandbrenging van een Europese ruimte voor hoger onderwijs werd beoogd, waarvoor voortdurende steun op Unieniveau vereist is.

(16)

De cruciale rol van beroepsonderwijs en -opleiding voor het realiseren van een aantal doelstellingen van de Europa 2020-strategie is in het nieuwe proces van Kopenhagen (2011-2020) algemeen erkend en omschreven, gelet met name op het potentieel daarvan voor de aanpak van de hoge werkloosheid in Europa, vooral de jeugdwerkloosheid en de langdurige werkloosheid, en voor de bevordering van een cultuur van een leven lang leren, het tegengaan van sociale uitsluiting en het stimuleren van actief burgerschap. Stages en leerwerkplaatsen op niveau, inclusief in micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, zijn nodig om een brug te slaan tussen de door onderwijs en opleiding verworven kennis en de in het beroepsleven vereiste vaardigheden en competenties, en om de inzetbaarheid van jongeren te vergroten.

(17)

Het is noodzakelijk om de intensiteit en de omvang van de Europese samenwerking tussen scholen en van de mobiliteit van schoolpersoneel en scholieren te versterken om werk te maken van de in de agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied voor de 21ste eeuw vastgestelde prioriteiten, namelijk het verbeteren van de kwaliteit van het schoolonderwijs in de Unie op het gebied van de ontwikkeling van vaardigheden, en om rechtvaardigheid en inclusie in schoolsystemen en onderwijsinstellingen te bevorderen alsmede om het beroep van leraar en de ontwikkeling van leiderschapskwaliteiten binnen de scholen aantrekkelijk te maken en te ondersteunen. In dit verband moet prioriteit worden gegeven aan de strategische doelstellingen met betrekking tot vermindering van het aantal voortijdige schoolverlaters, verbetering van basisvaardigheden en verhoging van de deelname aan en kwaliteit van onderwijs en opvang voor jonge kinderen, samen met de doelstellingen ter versterking van de beroepsbekwaamheid van leerkrachten en de schoolleiding en de verbetering van de onderwijskansen van kinderen met een migrantenachtergrond en kinderen uit sociaal-economisch achtergestelde gezinnen.

(18)

De vernieuwde Europese agenda voor volwassenenonderwijs, die een onderdeel vormt van de resolutie van de Raad van 28 november 2011, is erop gericht alle volwassenen de mogelijkheid te bieden gedurende hun hele leven vaardigheden en competenties te verwerven en te verbeteren. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de verbetering van de leermogelijkheden voor het grote aantal laagopgeleiden in Europa, met name door verbetering van lees- en schrijfvaardigheid en rekenvaardigheid en bevordering van flexibele leertrajecten en tweedekansonderwijs.

(19)

De actie van het Europees Jeugdforum, de nationale informatiecentra voor academische erkenning (Naric's), de netwerken Eurydice, Euroguidance en Eurodesk alsmede de nationale ondersteuningscentra voor de eTwinning-actie, de nationale Europass-centra en de nationale informatiekantoren in de nabuurschapslanden is van essentieel belang om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken, met name door de Commissie te voorzien van regelmatige en bijgewerkte informatie over de verschillende gebieden van hun activiteit en door de verspreiding van de programmaresultaten in de Unie en in de partnerlanden.

(20)

De samenwerking op grond van het programma met internationale organisaties op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport, met name de Raad van Europa, moet worden versterkt.

(21)

Om een bijdrage te leveren aan de wereldwijde ontwikkeling van excellentie op het gebied van Europese-integratiestudies en om te kunnen inspelen op de toenemende behoefte aan kennis en dialoog over het Europese-integratieproces en de verdere ontwikkeling daarvan, is het van belang dat de deskundigheid bij het onderwijs, het onderzoek en het denkproces op dit gebied bevorderd wordt door steun via de Jean Monnet-actie aan academische instellingen of verenigingen die actief zijn op het gebied van de Europese integratie, en Europese verenigingen die zich inzetten voor een doel van Europees belang.

(22)

Samenwerking op grond van het programma met maatschappelijke organisaties op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport op nationaal en Unieniveau is van groot belang om te zorgen voor een zo breed mogelijke betrokkenheid inzake strategieën en beleid op het gebied van een leven lang leren en om recht te doen aan de inbreng van de belanghebbenden op alle niveaus.

(23)

In haar mededeling getiteld "Ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport" van 18 januari 2011 zet de Commissie haar ideeën uiteen voor acties op Unieniveau op het gebied van sport na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en stelt zij een lijst van concrete maatregelen van de Commissie en de lidstaten voor om de Europese identiteit van de sport te versterken, onderverdeeld in drie globale hoofdstukken: de maatschappelijke rol van sport, de economische dimensie van sport en de organisatie van sport. Ook moet rekening worden gehouden met de meerwaarde van sport, met inbegrip van inheemse sport, en de bijdrage daarvan aan het culturele en historische erfgoed van de Unie.

(24)

Er moet met name bijzondere aandacht worden geschonken aan de breedtesport en het vrijwilligerswerk in de sport, gezien de belangrijke rol hiervan bij de bevordering van sociale integratie, gelijke kansen en gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging.

(25)

Meer transparantie en erkenning op het gebied van kwalificaties en competenties en een betere acceptatie van instrumenten van de Unie voor transparantie en erkenning moet tot de ontwikkeling van kwaliteitsonderwijs en -opleidingen bijdragen en de mobiliteit met het oog op een leven lang leren en voor beroepsdoeleinden, zowel tussen landen als tussen sectoren, vergemakkelijken. Toegang tot methoden, praktijken en technieken die in andere landen worden gebruikt, kan ertoe bijdragen dat hun inzetbaarheid wordt verbeterd.

(26)

Hiertoe wordt het aanbevolen uitgebreider gebruik te maken van een enkel Uniekader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass) opgericht door Beschikking nr. 2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (9), het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs (European Quality Assurance Register for Higher Education - EQAR) en de Europese Vereniging voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs (European Association for Quality Assurance in Higher Education (ENQA) opgericht overeenkomstig Aanbeveling 2006/143/EG van het Europees Parlement en de Raad (10), het Europees kwalificatiekader (European Qualifications Framework - EQF) opgericht overeenkomstig de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 (11), het Europees puntenoverdrachtsysteem voor beroepsonderwijs en –opleiding (European Credit System for Vocational Education and Training - ECVET) opgericht overeenkomstig de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 (12) en het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (European Quality Assurance Reference Framework for Vocational Education and Training - Eqavet) overeenkomstig de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 (13) en het Europees studiepuntenoverdrachtsysteem (ECTS).

(27)

Om te zorgen voor een efficiëntere communicatie met het brede publiek en een sterkere synergie tussen de op initiatief van de Commissie ondernomen communicatieactiviteiten, moeten de bij deze verordening voor communicatie toegewezen middelen ook worden gebruikt voor institutionele communicatie betreffende de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening.

(28)

Er moet voor gezorgd worden dat alle acties die in het kader van het programma worden uitgevoerd een Europese meerwaarde hebben en dat zij complementair zijn met de activiteiten van de lidstaten, in overeenstemming met artikel 167, lid 4, VWEU, en met andere activiteiten met name op het gebied van cultuur en media, werkgelegenheid, onderzoek en innovatie, industrie en bedrijfsleven, cohesie- en ontwikkelingsbeleid, alsmede uitbreidingsbeleid en -initiatieven, instrumenten en strategieën op het gebied van het regionaal beleid en de externe betrekkingen.

(29)

Het programma is bedoeld om een positief en duurzaam effect te hebben op het beleid en de aanpak inzake onderwijs, opleiding, jeugd en sport. Die invloed op het systeem moet gerealiseerd worden door de verscheidene acties en activiteiten uit het programma, die op institutionele veranderingen gericht zijn en, waar nodig, tot innovatie op systeemniveau leiden. Individuele projecten waarvoor financiële steun van het programma wordt aangevraagd hoeven op zich geen systeemeffect te hebben. Het cumulatieve effect van die projecten moet bijdragen tot de verwezenlijking van een systeemeffect.

(30)

Met het oog op een doeltreffend prestatiebeheer, dat onder meer evaluaties en controles omvat, moeten specifieke, meetbare en realistische prestatie-indicatoren worden ontwikkeld die in de loop der tijd kunnen worden gemeten en rekening houden met de specifieke opzet van de maatregel.

(31)

De Commissie en de lidstaten moeten ICT en nieuwe technologieën optimaal benutten om de deelname aan acties op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport te vergemakkelijken. Dat kan bijvoorbeeld gestalte krijgen via virtuele mobiliteit als aanvulling op, maar niet ter vervanging van leermobiliteit.

(32)

Bij deze verordening worden voor de gehele looptijd van het programma de financiële middelen vastgesteld; dat bedrag vormt voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdicipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (14).

(33)

Om te zorgen voor de continuïteit in de door het programma te bestrijken financieringssteun voor de werking van de organen, dient de Commissie gedurende de beginfase van het programma de kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de ondersteunde activiteiten als subsidiabel te kunnen beschouwen, ook al werden die kosten gemaakt voordat de begunstigde een subsidieaanvraag had ingediend.

(34)

Er moeten prestatiecriteria worden vastgesteld waarop de toewijzing van begrotingsmiddelen aan de verschillende lidstaten voor de door de nationale agentschappen beheerde acties wordt gebaseerd.

(35)

De kandidaat-landen voor toetreding tot de Europese Unie en de tot de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) behorende landen die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen aan de programma’s van de Unie deelnemen op basis van kaderovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad of soortgelijke overeenkomsten.

(36)

De Zwitserse Bondsstaat kan aan programma's van de Unie deelnemen overeenkomstig een tussen de Unie en dat land te sluiten overeenkomst.

(37)

Personen uit een land of gebied overzee (LGO) en bevoegde publieke en/of private organen en instellingen van een LGO kunnen aan de programma’s deelnemen overeenkomstig Besluit 2001/822/EG van de Raad (15). De problemen in verband met de grote afstand van de ultraperifere gebieden van de Unie en LGO's moeten bij de uitvoering van het programma in aanmerking worden genomen.

(38)

De Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid hebben in hun gezamenlijke mededeling van 25 mei 2011 getiteld "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden" onder meer de doelstelling geformuleerd om de deelname van buurlanden aan acties van de Unie voor mobiliteit en capaciteitsopbouw op het gebied van hoger onderwijs te vergemakkelijken en het toekomstige onderwijsprogramma voor de nabuurschapslanden open te stellen.

(39)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, sancties. Voor buitenlandse hulp is steeds meer financiering nodig, maar hiervoor zijn, gezien de economische situatie en de begrotingsbeperkingen, weinig middelen beschikbaar. Daarom moet de Commissie streven naar het meest efficiënte en duurzame gebruik van de beschikbare middelen, met name door het gebruik van financiële instrumenten met een hefboomeffect.

(40)

Om de toegankelijkheid van het programma te bevorderen, moeten de subsidies ter ondersteuning van de mobiliteit van individuen afgestemd worden op de kosten van levensonderhoud en de verblijfskosten in het gastland. De lidstaten moeten voorts aangespoord worden die subsidies vrij te stellen van belasting en sociale premies, overeenkomstig het nationale recht. Die vrijstelling moet eveneens gelden voor publieke of particuliere organen die dergelijke financiële steun toekennen aan de individuele begunstigden.

(41)

Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (16) kan vrijwilligerswerk erkend worden als medefinanciering in natura.

(42)

In haar mededeling van 29 juni 2011 getiteld "Een begroting voor Europa 2020" heeft de Commissie onderstreept dat zij zich inzet voor vereenvoudiging van de financieringsregels van de Unie. De instelling van één programma op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport moet voor een belangrijke vereenvoudiging, rationalisering en synergie bij het beheer van het programma zorgen. De uitvoering van het programma moet verder worden vereenvoudigd door de toepassing van forfaitaire subsidies, subsidies op basis van eenheidskosten of vaste subsidiebedragen, en door een beperking van de formele en bureaucratische vereisten waaraan de begunstigden en de lidstaten moeten voldoen.

(43)

Voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het programma moeten een betere uitvoering en een betere kwaliteit van de bestedingen als richtsnoer worden gehanteerd, waarbij een optimaal gebruik van de financiële middelen wordt gewaarborgd.

(44)

Het is zaak ervoor te zorgen dat het programma financieel goed wordt beheerd en zo doeltreffend en gebruikersvriendelijk mogelijk wordt uitgevoerd, en tevens zorg te dragen voor rechtszekerheid en de toegankelijkheid van het programma voor alle deelnemers.

(45)

Teneinde tijdens de gehele looptijd van het programma snel te kunnen reageren op veranderende behoeften, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van aanvullende acties die door de nationale agentschappen worden beheerd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(46)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (17).

(47)

Het programma moet drie verschillende gebieden bestrijken en het op grond van deze verordening ingestelde comité moet zowel horizontale als sectorale kwesties behandelen. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat zij de relevante vertegenwoordigers sturen naar de vergaderingen van dat comité in overeenstemming met de punten op de agenda, en de voorzitter van het comité ziet erop toe dat de agenda's van de vergaderingen duidelijk de betrokken sector of sectoren en de punten per sector vermelden die tijdens de afzonderlijke vergaderingen zullen worden besproken. Overeenkomstig het reglement van orde van het comité moet het mogelijk zijn om, in voorkomend geval, externe deskundigen, zoals vertegenwoordigers van de sociale partners, als waarnemer voor een comitévergadering per geval uit te nodigen.

(48)

Er dient voor te worden gezorgd dat het programma correct wordt afgesloten, met name wat betreft de voortzetting van meerjarige regelingen voor het beheer, zoals de financiering van technische en administratieve ondersteuning. Met ingang van 1 januari 2014 moet in het kader van de technische en administratieve ondersteuning waar nodig worden gezorgd voor het beheer van acties in het kader van de voorafgaande programma's die eind 2013 nog niet zijn afgerond.

(49)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk het vaststellen van het programma, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(50)

De Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en 1298/2008/EG dienen derhalve te worden ingetrokken.

(51)

Teneinde te zorgen voor de continuïteit in de door het programma te bestrijken financieringssteun, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2014. Om spoedeisende redenen moet deze verordening zo spoedig mogelijk na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking treden,

HEBBEN DEZE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Toepassingsgebied van het programma

1.   Bij deze verordening wordt een programma vastgesteld voor actie van de Unie op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport, genaamd "Erasmus+" ("het programma").

2.   Het programma wordt uitgevoerd in het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

3.   Het programma bestrijkt de volgende terreinen, met inachtneming van de structuren en specifieke behoeften van de verscheidene sectoren in de lidstaten:

a)

onderwijs- en opleidingsactiviteiten op alle niveaus, vanuit het oogpunt van een leven lang leren, waaronder schoolonderwijs (Comenius), hoger onderwijs (Erasmus), internationaal hoger onderwijs (Erasmus Mundus), beroepsonderwijs en beroepsopleiding (Leonardo da Vinci) en volwasseneneducatie (Grundtvig);

b)

jeugd (Jeugd in actie), met name in het kader van niet-formeel en informeel leren;

c)

sport, met name breedtesport.

4.   Het programma omvat ook een internationale dimensie die gericht is op ondersteuning van het externe optreden van de Unie, inclusief haar ontwikkelingsdoelstellingen, via samenwerking tussen de Unie en partnerlanden.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1)   "een leven lang leren": alle vormen van algemeen vormend onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleidingen, niet-formeel leren en informeel leren die gedurende het gehele leven plaatsvinden en die op persoonlijk vlak, voor het leven als burger, cultureel of sociaal gezien en/of vanuit het oogpunt van de arbeidsmarkt tot meer kennis, vaardigheden en competenties of meer maatschappelijke participatie leiden, inclusief de verlening van begeleiding en advies;

2)   "niet-formeel leren": leren dat plaatsvindt door geplande activiteiten (in termen van leerdoelen en leertijd) met een bepaalde vorm van leerondersteuning (bijv. relatie leerling-leraar), maar dat geen deel uitmaakt van het formele onderwijs- en opleidingsstelsel;

3)   "informeel leren": leren dat voortvloeit uit dagelijkse bezigheden in verband met werk, gezinsleven of vrijetijdsbesteding dat niet georganiseerd of gestructureerd is in termen van doelen, tijd of leerondersteuning; het kan vanuit het gezichtspunt van de leerling onbedoeld zijn;

4)   "gestructureerde dialoog": dialoog met jongeren en jeugdorganisaties, die een forum biedt voor permanent gezamenlijk overleg over de prioriteiten, de uitvoering en de follow- up van de Europese samenwerking in jeugdzaken;

5)   "transnationaal": betrekking hebbend op een actie waarbij ten minste twee in artikel 24, lid 1, bedoelde programmalanden betrokken zijn, tenzij anders aangegeven;

6)   "internationaal": betrekking hebbend op een actie waarbij ten minste één programmaland en ten minste één derde land ("partnerland") betrokken zijn;

7)   "leermobiliteit": het zich fysiek naar een ander land dan het land van verblijf begeven om er te studeren, een opleiding te volgen of niet-formeel of informeel te leren; dit kan de vorm aannemen van een stage, leerwerkplaats, uitwisseling van jongeren, vrijwilligerswerk, lesgeven of deelname aan een activiteit op het gebied van beroepsontwikkeling en het kan voorbereidende activiteiten zoals het leren van de taal van het gastland omvatten, alsook activiteiten inzake uitzenden, ontvangen en follow-up;

8)   "samenwerking met het oog op innovatie en uitwisseling van goede praktijken": transnationale en internationale samenwerkingsprojecten met organisaties die werkzaam zijn op het gebied van onderwijs, opleiding en/of jeugd, waarbij ook andere organisaties betrokken kunnen zijn;

9)   "ondersteuning van beleidshervormingen": een activiteit die gericht is op de ondersteuning en bevordering van de modernisering van onderwijs- en opleidingssystemen, alsook de ondersteuning van de ontwikkeling van een Europees jeugdbeleid, via een proces van beleidssamenwerking tussen de lidstaten, met name via de open coördinatiemethode en de gestructureerde dialoog met jongeren;

10)   "virtuele mobiliteit": een reeks door informatie- en communicatietechnologie ondersteunde, op institutioneel niveau georganiseerde activiteiten, waaronder e-learning, die gericht zijn op het opdoen of vergemakkelijken van ervaringen met transnationale en/of internationale samenwerking op het gebied van onderwijs en/of leren;

11)   "personeel": personen die beroepsmatig of op vrijwillige basis betrokken zijn bij onderwijs, opleiding of niet-formeel leren voor jongeren; hieronder kan worden verstaan professoren, leerkrachten, opleiders, schoolleiders, jeugdwerkers en niet-onderwijzend personeel;

12)   "jeugdwerker": een persoon die beroepsmatig of op vrijwillige basis betrokken is bij niet-formeel leren en jongeren begeleidt bij hun persoonlijke leer- en beroepsontwikkeling;

13)   "jongeren": personen met een leeftijd tussen dertien en dertig jaar;

14)   "instelling voor hoger onderwijs":

a)

elke soort instelling voor hoger onderwijs die, overeenkomstig het nationale recht of de nationale praktijk, opleidt voor erkende graden of andere erkende kwalificaties op tertiair niveau, ongeacht de naam die dergelijke instellingen dragen;

b)

elke instelling die, overeenkomstig het nationale recht of de nationale praktijk, beroepsonderwijs of -opleidingen op tertiair niveau verzorgt;

15)   "gezamenlijke graad": een geïntegreerd studieprogramma aangeboden door ten minste twee instellingen voor hoger onderwijs dat wordt bekroond met één enkel diploma, dat gezamenlijk wordt afgegeven en ondertekend door alle deelnemende instellingen en officieel wordt erkend in de landen waar de deelnemende instellingen gevestigd zijn;

16)   "dubbele graad/meervoudige graad": een studieprogramma aangeboden door ten minste twee (dubbele graad) of meer (meervoudige graad) instellingen voor hoger onderwijs waarbij de student na afronding van het studieprogramma van elk van de deelnemende instellingen een apart diploma ontvangt;

17)   "jeugdactiviteit": een buitenschoolse activiteit (zoals uitwisseling van jongeren, vrijwilligerswerk of jongerenopleiding) die, individueel of in groepsverband, met name via jeugdorganisaties, wordt uitgeoefend door een jongere en gekenmerkt is door een niet-formele leerbenadering;

18)   "partnerschap": een overeenkomst tussen een groep instellingen en/of organisaties in verscheidene programmalanden om gezamenlijke Europese activiteiten op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport te ontplooien of een formeel of informeel netwerk op een relevant terrein op te zetten, zoals gezamenlijke leerprojecten voor leerlingen en hun leerkrachten in de vorm van klassenuitwisseling en individuele langdurige mobiliteit, intensieve hogeronderwijsprogramma's en samenwerking tussen regionale en lokale overheden ter bevordering van interregionale samenwerking, waaronder grensoverschrijdende samenwerking; om de kwaliteit van het partnerschap te verbeteren, kan de deelname worden uitgebreid tot instellingen en/of organisaties uit partnerlanden.

19)   "kerncompetenties": de fundamentele kennis, vaardigheden en attitudes die elk individu nodig heeft voor zijn zelfontplooiing en -ontwikkeling, actief burgerschap, sociale integratie en zijn werk, zoals weergegeven in Aanbeveling 2006/962/EG van het Europees Parlement en de Raad (18);

20)   "open coördinatiemethode": een intergouvernementele methode die een kader biedt voor samenwerking tussen de lidstaten met behulp waarvan hun nationale beleidsmaatregelen kunnen worden gecoördineerd met het oog op de verwezenlijking van bepaalde gemeenschappelijke doelstellingen; in het kader van het programma wordt de open coördinatiemethode toegepast op onderwijs, opleiding en zaken;

21)   "instrumenten van de Unie voor transparantie en erkenning": instrumenten die belanghebbenden in de hele Unie helpen om leerresultaten en kwalificaties te begrijpen, op waarde te schatten en indien gepast te erkennen;

22)   "nabuurschapslanden": de landen en gebieden die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen;

23)   "dubbele loopbaan": het combineren van een sportopleiding op hoog niveau met algemeen onderwijs of werk;

24)   "breedtesport": georganiseerde sport die op lokaal niveau door amateursporters wordt beoefend, en sport voor iedereen.

Artikel 3

Europese meerwaarde

1.   Het programma ondersteunt alleen die acties en activiteiten die een potentiële Europese meerwaarde inhouden en bijdragen aan het bereiken van de algemene doelstelling zoals bedoeld in artikel 4.

2.   De Europese meerwaarde van de acties en activiteiten van het programma wordt met name gegarandeerd door hun:

a)

transnationale karakter, met name wat betreft mobiliteit en samenwerking, gericht op het bereiken van een duurzaam systeemeffect;

b)

complementariteit en synergie met andere programma’s en beleid op nationaal, internationaal en Unieniveau;

c)

bijdrage aan een doeltreffend gebruik van instrumenten van de Unie voor transparantie en erkenning.

Artikel 4

Algemene doelstelling van het programma

Het programma levert een bijdrage tot het bereiken van:

a)

de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, inclusief de kerndoelstelling inzake onderwijs;

b)

de doelstellingen van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding ("ET 2020"), met inbegrip van de bijbehorende ijkpunten;

c)

duurzame ontwikkeling van partnerlanden op het gebied van hoger onderwijs;

d)

de algemene doelstellingen van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018);

e)

de beoogde ontwikkeling van een Europese dimensie op sportgebied en met name de breedtesport, overeenkomstig het werkplan van de Unie voor sport; en

f)

de bevordering van Europese waarden overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

HOOFDSTUK II

Onderwijs en opleiding

Artikel 5

Specifieke doelstellingen

1.   In overeenstemming met de algemene doelstelling van het programma als vermeld in artikel 4, met name de doelstellingen van ET 2020, alsmede ter ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van partnerlanden op het gebied van hoger onderwijs, worden met het programma de volgende specifieke doelstellingen nagestreefd:

a)

verhoging van het niveau van de kerncompetenties en vaardigheden, met name wat betreft hun relevantie voor de arbeidsmarkt en hun bijdrage tot een hechtere samenleving, met name door de mogelijkheden voor leermobiliteit te verruimen en de samenwerking tussen de onderwijs- en opleidingswereld en het beroepsleven te intensiveren;

b)

bevordering van kwaliteitsverbeteringen, excellentie op het gebied van innovatie en internationalisering op het niveau van onderwijs- en opleidingsinstellingen, met name door nauwere transnationale samenwerking tussen aanbieders van onderwijs en opleidingen en andere belanghebbenden;

c)

bevordering van het ontstaan en ruimere bekendheid van een Europese ruimte voor een leven lang leren bedoeld om beleidshervormingen op nationaal niveau aan te vullen en om de modernisering van onderwijs- en opleidingsstelsels te ondersteunen, met name door sterkere beleidssamenwerking, verbetering van het gebruik van instrumenten van de Unie voor transparantie en erkenning en de verspreiding van goede praktijken;

d)

versterking van de internationale dimensie van onderwijs en opleiding, met name door samenwerking tussen instellingen in de Unie en in partnerlanden op het gebied van beroepsonderwijs en beroepsopleiding en in het hoger onderwijs, door de aantrekkelijkheid van de Europese instellingen voor hoger onderwijs te vergroten en door ondersteuning van de externe actie van de Unie, inclusief haar ontwikkelingsdoelstellingen, door de mobiliteit en de samenwerking tussen de instellingen voor hoger onderwijs in de Unie en in partnerlanden te bevorderen en door doelgerichte opbouw van capaciteit in partnerlanden;

e)

verbetering van het onderwijzen en leren van talen en bevordering van de grote taalverscheidenheid van de Unie en het intercultureel bewustzijn;

f)

stimulering van excellentie in onderwijs en onderzoek op het gebied van de Europese integratie door middel van de Jean Monnet-activiteiten in de hele wereld, zoals bedoeld in artikel 10.

2.   Voor de evaluatie van het programma worden in bijlage I meetbare en relevante indicatoren voor de in lid 1 bedoelde specifieke doelstellingen gegeven.

Artikel 6

Acties van het programma

1.   Op het gebied van onderwijs en opleiding streeft het programma zijn doelstellingen na door middel van de volgende soorten acties:

a)

individuele leermobiliteit;

b)

samenwerking met het oog op innovatie en uitwisseling van goede praktijken; en

c)

ondersteuning van beleidshervormingen.

2.   De specifieke Jean Monnet-activiteiten worden in artikel 10 beschreven.

Artikel 7

Individuele leermobiliteit

1.   Individuele leermobiliteit verleent steun aan de volgende activiteiten in de in artikel 24, lid 1, bedoelde programmalanden:

a)

de mobiliteit van studenten in alle cycli van het hoger onderwijs en van studenten en leerlingen in beroepsonderwijs en -opleiding. Deze mobiliteit kan de vorm aannemen van een studie in een partnerinstelling of een stage of het opdoen van ervaring als leerling, assistent of stagiair in het buitenland. Studiemobiliteit op masterniveau kan ondersteund worden door de in artikel 20 bedoelde garantiefaciliteit voor studentenleningen;

b)

de mobiliteit van personeel in de in artikel 24, lid 1, bedoelde programmalanden. Deze mobiliteit kan de vorm aannemen van lesgeven of een assistentschap of deelname aan activiteiten op het gebied van beroepsontwikkeling in het buitenland.

2.   In het kader van deze actie wordt tevens steun verleend voor internationale mobiliteit van en naar partnerlanden van studenten en personeel op het gebied van hoger onderwijs, waaronder mobiliteit in verband met hoogwaardige gezamenlijke, dubbele of meervoudige graden of gezamenlijke oproepen.

Artikel 8

Samenwerking met het oog op innovatie en uitwisseling van goede praktijken

1.   De samenwerking met het oog op innovatie en uitwisseling van goede praktijken verleent steun aan:

a)

strategische partnerschappen tussen organisaties en/of instellingen die betrokken zijn bij onderwijs en opleiding of andere relevante sectoren, die erop gericht zijn gezamenlijke initiatieven te ontwikkelen en ten uitvoer te leggen en peer learning en de uitwisseling van ervaringen te bevorderen;

b)

partnerschappen tussen het beroepsleven en onderwijs- en opleidingsinstellingen in de vorm van:

kennisallianties tussen met name instellingen voor hoger onderwijs en het beroepsleven die ertoe strekken creativiteit, innovatie, leren op de werkplek en ondernemerschap te bevorderen door relevante leermogelijkheden aan te bieden, met inbegrip van de ontwikkeling van nieuwe lesprogramma's en pedagogische benaderingen;

allianties voor bedrijfstakspecifieke vaardigheden tussen aanbieders van onderwijs en opleiding en het beroepsleven die ertoe strekken de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te bevorderen, bij te dragen tot het opzetten van nieuwe sectorspecifieke of sectoroverstijgende lesprogramma’s, innovatieve methoden voor beroepsonderwijs en -opleiding te ontwikkelen en de instrumenten van de Unie voor transparantie en erkenning in praktijk te brengen;

c)

ondersteunende IT-platforms voor alle onderwijs- en beroepsopleidingsectoren, met inbegrip van met name eTwinning, die mogelijkheden voor peer learning, virtuele mobiliteit en uitwisseling van goede praktijken bieden en openstaan voor nabuurschapslanden.

2.   Met deze actie wordt tevens steun verleend voor processen voor ontwikkeling, capaciteitsopbouw, regionale integratie, kennisuitwisseling en modernisering door middel van internationale partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs in de Unie en in partnerlanden, met name voor projecten voor peer learning en gezamenlijke onderwijsprojecten, alsook door bevordering van regionale samenwerking en nationale informatiekantoren, vooral met nabuurschapslanden.

Artikel 9

Ondersteuning van beleidshervormingen

1.   Ondersteuning van beleidshervormingen omvat de op Unieniveau ingeleide activiteiten die betrekking hebben op:

a)

de tenuitvoerlegging van de beleidsagenda van de Unie op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding in het kader van de open coördinatiemethode, alsook de processen van Bologna en Kopenhagen;

b)

de toepassing in programmalanden van de instrumenten van de Unie voor transparantie en erkenning, met name het enkel Uniekader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass), het Europees kwalificatiekader (EQF), het Europees studiepuntenoverdrachtsysteem (ECTS), het Europees puntenoverdrachtsysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET), het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (Eqavet), het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs (EQAR) en de Europese Vereniging voor kwaliteitszorg in het hoger onderwijs (ENQA), en de ondersteuning van Uniewijde netwerken en Europese niet-gouvernementele organisaties (ngo's) die actief zijn op het gebied van onderwijs en opleiding;

c)

de beleidsdialoog met relevante Europese belanghebbenden op het gebied van onderwijs en opleiding;

d)

de Naric's, de netwerken Eurydice en Euroguidance en de nationale Europass-centra.

2.   Met deze actie wordt tevens steun verleend aan de beleidsdialoog met partnerlanden en internationale organisaties.

Artikel 10

Jean Monnet-activiteiten

De Jean Monnet-activiteiten zijn erop gericht:

a)

onderwijs en onderzoek op het gebied van Europese integratie wereldwijd aan te moedigen onder gespecialiseerde academici, studenten en burgers, met name door de instelling van Jean Monnet-leerstoelen en andere academische activiteiten en door het verlenen van steun voor andere activiteiten met het oog op kennisopbouw aan instellingen voor hoger onderwijs;

b)

activiteiten van academische instellingen en verenigingen die actief zijn op het gebied van Europese-integratiestudies te ondersteunen en de invoering van een Jean Monnet-certificaat voor excellentie te bevorderen;

c)

steun te verlenen aan de volgende instellingen met een doelstelling van Europees belang:

i)

het Europees Universitair Instituut in Florence;

ii)

het Europacollege (campussen Brugge en Natolin);

iii)

het Europees Instituut voor Bestuurskunde (EIPA) in Maastricht;

iv)

de Academie voor Europees Recht in Trier;

v)

het Europees Agentschap voor de ontwikkeling van onderwijs voor leerlingen met specifieke behoeften in Odense;

vi)

het Internationaal Centrum voor Europese Opleiding (CIFE) in Nice;

d)

beleidsdebatten en uitwisselingen tussen de academische wereld en beleidsmakers over de prioriteiten van het beleid van de Unie te stimuleren.

HOOFDSTUK III

Jeugd

Artikel 11

Specifieke doelstellingen

1.   In overeenstemming met de algemene doelstelling van het programma als vermeld in artikel 4, en met name de doelstellingen van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018), worden in het kader van het programma de volgende specifieke doelstellingen nagestreefd:

a)

verhoging van het niveau van de kerncompetenties en vaardigheden van jongeren, waaronder kansarme jongeren, bevordering van de participatie in de democratie in Europa en de arbeidsmarkt, van actief burgerschap, van interculturele dialoog, van sociale inclusie en solidariteit, met name door de mogelijkheden voor leermobiliteit voor jongeren, mensen die actief zijn in jeugdwerk en jeugdorganisaties en jeugdleiders te verruimen en door sterkere koppelingen tussen jeugdzaken en de arbeidsmarkt te leggen;

b)

bevordering van kwaliteitsverbetering in het jeugdwerk, met name door nauwere samenwerking tussen organisaties op het gebied van jeugd en/of andere belanghebbenden;

c)

aanvulling van beleidshervormingen op lokaal, regionaal en nationaal niveau en ondersteuning van ontwikkeling van een op kennis gebaseerd en empirisch onderbouwd jeugdbeleid en erkenning van niet-formeel en informeel leren, met name door sterkere beleidssamenwerking, een beter gebruik van de instrumenten van de Unie voor transparantie en erkenning en de verspreiding van goede praktijken;

d)

versterking van de internationale dimensie van jongerenactiviteiten en de rol van jeugdwerkers en jeugdorganisaties ter ondersteuning van jongeren als aanvulling op de externe actie van de Unie, met name door bevordering van mobiliteit en samenwerking tussen belanghebbenden in de Unie en in partnerlanden en internationale organisaties en door doelgerichte capaciteitsopbouw in partnerlanden.

2.   Voor de evaluatie van het programma worden in bijlage I meetbare en relevante indicatoren voor de in lid 1 bedoelde specifieke doelstellingen gegeven.

Artikel 12

Acties van het programma

Het programma streeft zijn doelstellingen na door middel van de volgende soorten acties:

a)

individuele leermobiliteit;

b)

samenwerking met het oog op innovatie en uitwisseling van goede praktijken;

c)

ondersteuning van beleidshervormingen.

Artikel 13

Individuele leermobiliteit

1.   Individuele leermobiliteit verleent steun aan:

a)

de mobiliteit van jongeren in niet-formele en informele leeractiviteiten tussen de programmalanden; die mobiliteit kan de vorm aannemen van zowel uitwisseling van jongeren en vrijwilligerswerk in het kader van het Europees Vrijwilligerswerk als vernieuwende acties die voortbouwen op bestaande mobiliteitsvoorzieningen;

b)

de mobiliteit van mensen die actief zijn in het jeugdwerk en jeugdorganisaties, en van jeugdleiders; deze mobiliteit kan de vorm aannemen van opleiding en netwerkactiviteiten.

2.   Deze actie ondersteunt tevens de mobiliteit van jongeren, mensen die actief zijn in jeugdwerk of jeugdorganisaties en jeugdleiders, naar en vanuit partnerlanden, met name nabuurschapslanden.

Artikel 14

Samenwerking met het oog op innovatie en uitwisseling van goede praktijken

1.   De samenwerking met het oog op innovatie en uitwisseling van goede praktijken verleent steun aan:

a)

strategische partnerschappen die erop gericht zijn gezamenlijke initiatieven te ontwikkelen en uit te voeren, waaronder jongereninitiatieven en projecten om actief burgerschap en participatie in democratie en ondernemerschap te bevorderen, door middel van peer learning en uitwisseling van ervaringen;

b)

ondersteunende IT-platforms die mogelijkheden voor peer learning, op kennis gebaseerd jeugdwerk, virtuele mobiliteit en uitwisseling van goede praktijken bieden.

2.   Met deze actie wordt tevens steun verleend voor ontwikkeling, capaciteitsopbouw en kennisuitwisseling via partnerschappen tussen organisaties in programmalanden en in partnerlanden, met name door middel van peer learning.

Artikel 15

Ondersteuning van beleidshervormingen

1.   Ondersteuning van beleidshervormingen omvat activiteiten in verband met:

a)

de tenuitvoerlegging van de beleidsagenda van de Unie op het gebied van jeugdzaken via de open coördinatiemethode;

b)

de toepassing in programmalanden van de instrumenten van de Unie voor transparantie en erkenning, met name Youthpass, en ondersteuning van Uniewijde netwerken en Europese jeugd-ngo's;

c)

een beleidsdialoog met relevante Europese belanghebbenden en een gestructureerde dialoog met jongeren;

d)

het Europees Jeugdforum, de kenniscentra voor de ontwikkeling van het jeugdwerk en het Eurodesknetwerk.

2.   Met deze actie wordt tevens steun verleend voor de beleidsdialoog met partnerlanden en internationale organisaties.

HOOFDSTUK IV

Sport

Artikel 16

Specifieke doelstellingen

1.   In overeenstemming met de algemene doelstelling van het programma als vermeld in artikel 4 en met het werkplan van de Unie voor sport is het programma met name gericht op breedtesport en worden de volgende specifieke doelstellingen nagestreefd:

a)

aanpakken van grensoverschrijdende bedreigingen van de integriteit van sport, zoals doping, wedstrijdvervalsing en geweld, alsook alle vormen van intolerantie en discriminatie;

b)

bevordering en ondersteuning van goed bestuur op sportgebied en dubbele loopbanen van sporters;

c)

bevordering van vrijwilligerswerk in de sport, samen met sociale integratie, gelijke kansen en het besef van het belang van gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging door een grotere deelname aan en gelijke toegang tot sport voor iedereen.

2.   Voor de evaluatie van het programma worden in bijlage I meetbare en relevante indicatoren voor de in lid 1 bedoelde specifieke doelstellingen gegeven.

Artikel 17

Activiteiten

1.   De doelstellingen met betrekking tot samenwerking worden nagestreefd door middel van de volgende transnationale activiteiten, die met name gericht zijn op breedtesport:

a)

ondersteuning van samenwerkingspartnerschappen;

b)

steunverlening voor Europese sportevenementen zonder winstoogmerk waarbij meerdere programmalanden betrokken zijn en die bijdragen tot het bereiken van de in artikel 16, lid 1, onder c), vermelde doelstellingen;

c)

steun voor sterkere feitelijke onderbouwing van de besluitvorming;

d)

dialoog met Europese belanghebbenden.

2.   Voor de in lid 1 bedoelde activiteiten mogen aanvullende financiële middelen worden verkregen van derden, zoals particuliere ondernemingen.

HOOFDSTUK V

Financiële bepalingen

Artikel 18

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma vanaf 1 januari 2014 worden vastgesteld op 14 774 524 000 EUR in lopende prijzen.

De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

2.   Het in lid 1 bedoelde bedrag wordt als volgt aan de acties van het programma toegewezen, met een flexibiliteitsmarge van ten hoogste 5 % van elk van de toegewezen bedragen:

a)

77,5 % aan onderwijs en opleiding, met de volgende minimumtoewijzingen:

i)

43 % aan het hoger onderwijs, oftewel 33,3 % van het totale budget;

ii)

22 % aan beroepsonderwijs en -opleiding, oftewel 17 % van het totale budget;

iii)

15 % aan het schoolonderwijs, oftewel 11,6 % van het totale budget;

iv)

5 % aan het volwassenenonderwijs, oftewel 3,9 % van het totale budget;

b)

10 % voor jeugd;

c)

3,5 % aan de garantiefaciliteit voor studentenleningen;

d)

1,9 % aan Jean Monnet;

e)

1,8 % aan sport, waarvan ten hoogste 10 % aan de in artikel 17, lid 1, onder b), genoemde activiteit;

f)

3,4 % aan exploitatiesubsidies voor nationale agentschappen; en

g)

1,9 % aan administratieve uitgaven.

3.   Van de in lid 2, onder a) en b), bedoelde toewijzingen is ten minste 63 % bestemd voor individuele leermobiliteit, ten minste 28 % voor samenwerking met het oog op innovatie en uitwisseling van goede praktijken en 4,2 % voor ondersteuning van beleidshervormingen.

4.   In aanvulling op de financiële middelen zoals vermeld in lid 1, en teneinde de internationale dimensie van het hoger onderwijs te bevorderen, worden aanvullende middelen zoals bepaald in de verschillende externe instrumenten (instrument voor ontwikkelingssamenwerking, het Europees nabuurschapsinstrument, het partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen en het instrument voor pretoetredingssteun) toegewezen aan acties betreffende leermobiliteit naar of vanuit partnerlanden, en aan samenwerking en beleidsdialoog met autoriteiten, instellingen en organisaties afkomstig uit die landen. Deze verordening is van toepassing op het gebruik van die middelen, met dien verstande dat de verordeningen waaraan de respectievelijke externe instrumenten onderworpen zijn, moeten worden nageleefd en dat, voor het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, tevens moet worden voldaan aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp zoals bepaald door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.

De middelen worden beschikbaar gesteld door middel van twee meerjarige toewijzingen die respectievelijk de eerste vier jaren en de resterende drie jaren dekken. De toewijzing van die middelen wordt vastgelegd in de indicatieve meerjarenprogrammering van de in de eerste alinea bedoelde externe instrumenten, overeenkomstig de vastgestelde behoeften en prioriteiten van de betrokken landen. De samenwerking met partnerlanden kan, voor zover van toepassing, worden gefinancierd uit de toewijzing van aanvullende middelen uit die landen die ter beschikking worden gesteld volgens met hen nader overeen te komen procedures.

Mobiliteit van studenten en personeel tussen programmalanden en partnerlanden met financiering van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking richt zich op terreinen die relevant zijn voor de inclusieve en duurzame ontwikkeling van de ontwikkelingslanden.

5.   De financiële toewijzing voor het programma kan ook de uitgaven dekken voor voorbereidende, monitoring-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten die nodig zijn voor het beheer van het programma en de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan, met name studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, waaronder bedrijfscommunicatie over de politieke prioriteiten van de Unie voor zover ze verband houden met de algemene doelstelling van deze verordening, uitgaven in verband met IT die gericht zijn op informatieverwerking en -uitwisseling, en alle andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand, die door de Commissie voor het beheer van het programma zijn gedaan.

6.   De financiële toewijzing kan tevens de uitgaven dekken voor de nodige technische en administratieve uitgaven om de overgang te waarborgen tussen de uit hoofde van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG vastgestelde maatregelen en dit programma. Zo nodig kunnen kredieten in de begroting na 2020 worden opgenomen om soortgelijke uitgaven te dekken, met het oog op het beheer van de acties en activiteiten die op 31 december 2020 nog niet afgerond zijn.

7.   De middelen voor individuele leermobiliteit zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), en artikel 12, onder a), die door een nationaal agentschap of door nationale agentschappen ("nationaal agentschap") worden beheerd, worden toegewezen op basis van de bevolking en de kosten van levensonderhoud in de lidstaat, de afstand tussen de hoofdsteden van de lidstaten en prestaties. 25 % van het totale subsidiebedrag wordt toegewezen op basis van de parameter voor prestaties, aan de hand van de in de leden 8 en 9 bedoelde criteria. Wat betreft strategische partnerschappen bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a), en artikel 14, lid 1, onder a), die door een nationaal agentschap worden geselecteerd en beheerd, worden de middelen toegewezen aan de hand van criteria die door de Commissie worden bepaald volgens de in artikel 36, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. Die verdeelsleutels zijn voor zover mogelijk neutraal ten aanzien van de verschillende onderwijs- en opleidingsstelsels van de lidstaten, voorkomen aanzienlijke verlagingen van de jaarlijkse budgetten die aan lidstaten in opeenvolgende jaren worden toegekend en herleiden buitensporige onevenwichtigheden in het niveau van de toegekende subsidies tot een minimum.

8.   De toewijzing van middelen op basis van prestaties heeft ten doel een efficiënt en doeltreffend gebruik van de beschikbare middelen te bevorderen. De criteria om de prestaties te meten, worden gebaseerd op de meest recente beschikbare gegevens en zijn met name toegespitst op:

a)

het niveau van de jaarlijks gerealiseerde resultaten; en

b)

de hoogte van de verrichte jaarlijkse betalingen.

9.   De toewijzing van middelen voor het jaar 2014 wordt gebaseerd op de laatste beschikbare gegevens over uitgevoerde acties en de begrotingsbestedingen in het kader van de programma’s Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus, tot en met 31 december 2013.

10.   In het kader van het programma kan steun worden verleend via specifieke innovatieve financieringsmodaliteiten, zoals die met name in artikel 20 omschreven zijn.

Artikel 19

Specifieke financieringsmodaliteiten

1.   De Commissie voert de financiële steun van de Unie uit overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

2.   De Commissie kan met partnerlanden of organisaties en instellingen uit die landen gezamenlijke oproepen doen voor financiering van projecten op basis van overeenstemmende financiële steun. De projecten kunnen worden geëvalueerd en geselecteerd overeenkomstig gezamenlijke evaluatie- en selectieprocedures die door de betrokken financierende instellingen worden overeengekomen, overeenkomstig de beginselen die vastgelegd zijn in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

3.   Overheidsorganen alsook scholen, instellingen van hoger onderwijs en organisaties op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport die gedurende de afgelopen twee jaar meer dan 50 % van hun jaarlijkse inkomsten uit publieke bronnen hebben ontvangen, worden geacht over de nodige financiële vermogens, beroepsbekwaamheid en administratieve capaciteiten te beschikken om de activiteiten in het kader van het programma uit te voeren. Zij hoeven geen verdere documentatie ter staving van die vermogens, bekwaamheid en capaciteiten in te dienen.

4.   In afwijking van artikel 130, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en in naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie de kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de ondersteunde activiteiten en die gedurende de eerste zes maanden van 2014 zijn gemaakt als subsidiabel beschouwen met ingang van 1 januari 2014, zelfs als de begunstigde deze kosten maakte voordat hij een subsidieaanvraag had ingediend.

5.   Het in artikel 137, lid 1, onder c), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde bedrag is niet van toepassing op aan individuele begunstigden verleende financiële steun voor leermobiliteit.

Artikel 20

De garantiefaciliteit voor studentenleningen

1.   De garantiefaciliteit voor studentenleningen verstrekt gedeeltelijke garanties aan financiële intermediairs voor leningen tegen de zo gunstig mogelijke voorwaarden aan studenten die een tweedecyclusgraad beginnen, zoals een mastergraad, aan een erkende instelling voor hoger onderwijs in een in artikel 24, lid 1, bedoeld programmaland, met dien verstande dat dat land niet hun land van verblijf is, noch het land waar zij de kwalificatie hebben behaald die toegang tot het masterprogramma geeft.

2.   De door de garantiefaciliteit voor studentenleningen verstrekte garanties dekken nieuwe in aanmerking komende studentenleningen van ten hoogste 12 000 EUR voor een eenjarig programma en 18 000 EUR voor een tweejarig programma, dan wel een overeenkomstig bedrag in de munteenheid van het betrokken land.

3.   Het beheer van de garantiefaciliteit voor studentenleningen op Unieniveau wordt overeenkomstig verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 toevertrouwd aan het Europees Investeringsfonds (EIF) op basis van een delegatieovereenkomst met de Commissie waarin de regels en vereisten inzake het gebruik van de garantiefaciliteit voor studentenleningen en de respectieve verplichtingen van de partijen in detail neergelegd zijn. Op deze grondslag sluit het EIF overeenkomsten met financiële intermediairs zoals banken, nationale en/of regionale instellingen voor studieleningen of andere erkende financiële instellingen, en streeft het ernaar in elk programmaland een financiële intermediair te selecteren zodat studenten uit alle programmalanden op consistente wijze en zonder discriminatie een beroep op de garantiefaciliteit voor studentenleningen kunnen doen.

4.   Technische informatie over de werking van de garantiefaciliteit voor studentenleningen is opgenomen in bijlage II.

HOOFDSTUK VI

Prestaties, resultaten en verspreiding

Artikel 21

Controle en evaluatie van de prestaties en resultaten

1.   De Commissie, in samenwerking met de lidstaten, controleert regelmatig of de prestaties en de resultaten van het programma aan de doelstellingen ervan voldoen en doet daarvan verslag, met name wat betreft:

a)

de in artikel 3 bedoelde Europese meerwaarde;

b)

de verdeling van financiële middelen in de onderwijs-, opleidings- en jeugdsector, om ervoor te zorgen dat met de toegewezen middelen voor het verstrijken van de looptijd van het programma een duurzaam systeemeffect teweeg wordt gebracht;

c)

het gebruik van middelen uit externe instrumenten als bedoel in artikel 18, lid 4, en hun bijdrage tot de respectieve doelstellingen en beginselen van die instrumenten.

2.   In aanvulling op het verrichten van haar voortdurende controleactiviteiten dient de Commissie uiterlijk 31 december 2017 een tussentijds evaluatieverslag in om de doeltreffendheid bij het bereiken van de doelstellingen, de efficiëntie van het programma en zijn Europese meerwaarde te beoordelen, zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening. In het tussentijdse evaluatieverslag wordt aandacht besteed aan mogelijkheden tot vereenvoudiging van het programma, de interne en externe samenhang, de vraag of alle doelstellingen ervan nog steeds relevant zijn, en de bijdrage van de maatregelen tot de Europa 2020-strategie. Ook wordt rekening gehouden met evaluatieresultaten inzake het effect op lange termijn van de vorige programma’s (Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus en andere internationale programma's voor hoger onderwijs).

3.   De Commissie legt het in lid 2 bedoelde tussentijdse evaluatieverslag voor aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

4.   Zonder afbreuk te doen aan de vereisten van hoofdstuk VIII en de verplichtingen van nationale agentschappen zoals bedoeld in artikel 28, dienen de lidstaten uiterlijk 30 juni 2017 een verslag over de uitvoering en effecten van het programma in hun respectieve grondgebied bij de Commissie in.

5.   De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's uiterlijk 30 juni 2022 een eindevaluatie van het programma voor.

Artikel 22

Communicatie en verspreiding

1.   De Commissie draagt in samenwerking met de lidstaten zorg voor voorlichting, publiciteit en follow-up ten aanzien van alle door dit programma gesteunde acties en activiteiten alsmede voor de verspreiding van de resultaten van de voorafgaande programma's een Leven Lang Leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus.

2.   De begunstigden van de gesteunde projecten moeten ervoor zorgen door acties en activiteiten als bedoeld in de artikelen 6, 10, 12, 17 en 20 dat de behaalde resultaten en effecten naar behoren worden gecommuniceerd en verspreid. Dit kan ook peer-to-peer voorlichtingsactiviteiten over mobiliteitskansen omvatten.

3.   De in artikel 28 bedoelde nationale agentschappen ontwikkelen een consistent beleid met betrekking tot de doeltreffende verspreiding en benutting van de resultaten van activiteiten die worden gesteund in verband met de door hen in het kader van het programma beheerde acties, staan de Commissie bij in de uitvoering van de algemene taak van voorlichting over het programma, met inbegrip van informatie over de op nationaal en Unieniveau beheerde acties en activiteiten, en de resultaten ervan, en informeert relevante doelgroepen over de acties die in hun land zijn ondernomen.

4.   De publieke en private organen in de sectoren die onder het programma vallen, gebruiken de merknaam "Erasmus+" voor communicatie- en voorlichtingsdoeleinden in verband met het programma. Voor de verschillende sectoren van het programma worden de volgende merknamen gebruikt:

"Comenius" voor schoolonderwijs;

"Erasmus" voor alle soorten hoger onderwijs in de programmalanden;

"Erasmus Mundus" voor alle soorten activiteiten inzake hoger onderwijs tussen de programmalanden en partnerlanden;

"Leonardo da Vinci" voor beroepsonderwijs en -opleiding;

"Grundtvig" voor volwassenenonderwijs;

"Jeugd in actie" voor niet-formeel en informeel leren op het gebied van jeugd;

"Sport" voor sportactiviteiten.

5.   In het kader van communicatieactiviteiten wordt tevens de institutionele communicatie betreffende de beleidsprioriteiten van de Europese Unie ondersteund, op voorwaarde dat ze betrekking hebben op de algemene doelstellingen van deze verordening.

HOOFDSTUK VII

Toegang tot het programma

Artikel 23

Deelname

1.   Elke publieke of private organisatie die werkzaam is op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en breedtesport kan aanvragen indienen in het kader van dit programma. Bij de in artikel 13, lid 1, onder a), en artikel 14, lid 1, onder a), bedoelde activiteiten steunt het programma de deelname van groepen jongeren die actief zijn in het jeugdwerk, maar niet noodzakelijkerwijs in het kader van een jeugdorganisatie.

2.   Bij de uitvoering van het programma, onder meer wat betreft de selectie van deelnemers en de toekenning van beurzen, zorgen de Commissie en de lidstaten ervoor dat er bijzondere inspanningen worden ondernomen om de sociale integratie van en de deelname van personen die speciale behoeften hebben of kansarm zijn, te bevorderen.

Artikel 24

Deelname van landen

1.   Aan het programma kan worden deelgenomen door de volgende landen ("de programmalanden"):

a)

de lidstaten;

b)

de toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van deze landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad of soortgelijke overeenkomsten;

c)

de EVA-landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst, overeenkomstig de bepalingen van die overeenkomst;

d)

de Zwitserse Bondsstaat, overeenkomstig een met dit land te sluiten bilaterale overeenkomst;

e)

de landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen en die overeenkomsten met de Unie hebben gesloten die deelname aan de programma's van de Unie mogelijk maken, nadat zij een bilaterale overeenkomst met de Unie hebben gesloten over de voorwaarden voor hun deelname aan dit programma.

2.   De programmalanden hebben alle verplichtingen en voeren alle taken uit die bij deze verordening aan de lidstaten worden opgelegd.

3.   Het programma steunt de samenwerking met partnerlanden, met name nabuurschapslanden, aan de in de artikelen 6, 10 en 12 omschreven acties en activiteiten.

HOOFDSTUK VIII

Beheers- en auditsysteem

Artikel 25

Complementariteit

De Commissie draagt in samenwerking met de lidstaten zorg voor de algemene consistentie en complementariteit van het programma met:

a)

het relevante beleid en de relevante programma's, met name op het gebied van cultuur en media, werkgelegenheid, onderzoek en innovatie, industrie en bedrijfsleven, cohesie- en ontwikkelingsbeleid, alsmede uitbreidingsbeleid en -initiatieven, instrumenten en strategieën op het gebied van het regionaal beleid en de externe betrekkingen;

b)

de andere relevante financieringbronnen van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport, met name het Europees Sociaal Fonds en de andere financiële instrumenten met betrekking tot werkgelegenheid en sociale inclusie, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, "Horizon 2020" - het Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie alsmede de financiële instrumenten met betrekking tot justitie en burgerschap, gezondheid, programma's inzake externe samenwerking en voor pretoetredingssteun.

Artikel 26

Uitvoeringsorganen

Het programma wordt consistent uitgevoerd door de volgende organen:

a)

de Commissie op het niveau van de Unie;

b)

de nationale agentschappen op nationaal niveau in de programmalanden.

Artikel 27

Nationale Autoriteit

1.   Onder "nationale autoriteit" worden een of meer nationale autoriteiten overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijk verstaan.

2.   Uiterlijk 22 januari 2014 maken de lidstaten door middel van een formele kennisgeving door hun permanente vertegenwoordiging aan de Commissie de persoon of personen bekend die wettelijk gemachtigd is of zijn om namens de lidstaat voor de toepassing van deze verordening als nationale autoriteit te handelen. Indien de nationale autoriteit gedurende de looptijd van het programma wordt vervangen, stelt de betrokken lidstaat de Commissie hiervan volgens dezelfde procedure onverwijld in kennis.

3.   De lidstaten treffen alle nodige maatregelen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de goede werking van het programma weg te nemen, waar mogelijk ook maatregelen gericht op het oplossen van problemen die het verkrijgen van een visum bemoeilijken.

4.   Uiterlijk 22 maart 2014 wijst de nationale autoriteit een nationaal agentschap of nationale agentschappen aan. Wanneer er meer dan één nationaal agentschap is, stellen de lidstaten een passende regeling vast voor het gecoördineerde beheer van de uitvoering van het programma op nationaal niveau, in het bijzonder met het doel te zorgen voor een coherente en kostenefficiënte uitvoering van het programma en voor effectieve contacten met de Commissie in dit verband en het doel de mogelijke overdracht van middelen tussen agentschappen te faciliteren, en aldus voor flexibiliteit en een beter gebruik van aan de lidstaten toegewezen middelen te zorgen. Onverminderd het bepaalde in artikel 29, lid 3, bepaalt elke lidstaat hoe de betrekkingen tussen zijn nationale autoriteit en het nationale agentschap worden georganiseerd, onder meer wat betreft taken als de opstelling van het jaarlijks werkprogramma van het nationale agentschap.

De nationale autoriteit verschaft de Commissie een passende evaluatie vooraf van de naleving, waarbij wordt verklaard dat het nationale agentschap voldoet aan artikel 58, lid 1, onder c), v) en vi), en artikel 60, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en artikel 38 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (19), alsmede aan de vereisten van de Unie betreffende interne toezichtsnormen voor nationale agentschappen en voorschriften voor het beheer van middelen van het programma die bestemd zijn voor de verlening van subsidies.

5.   De nationale autoriteit wijst een onafhankelijk auditorgaan zoals bedoeld in artikel 30 aan.

6.   De nationale autoriteit baseert haar evaluatie vooraf van de naleving op haar eigen controles en audits, en/of op controles en audits die zijn verricht door het in artikel 30 bedoelde onafhankelijke auditorgaan.

7.   Indien het voor het programma aangewezen nationale agentschap hetzelfde is als het nationale agentschap dat voor het voorgaande programma Een leven lang leren of Jeugd in actie was aangewezen, kan de reikwijdte van de controles en audits voor de evaluatie vooraf van de naleving worden beperkt tot de voorschriften die nieuw en specifiek voor het programma zijn.

8.   De nationale autoriteit houdt toezicht op en superviseert het beheer van de programma op nationaal niveau. Zij informeert en raadpleegt de Commissie tijdig over elk voorgenomen besluit dat aanzienlijke gevolgen zou kunnen hebben voor het beheer van het programma, met name wat het nationale agentschap betreft.

9.   De nationale autoriteit zorgt voor een passende medefinanciering van de werkzaamheden van haar nationale agentschap om te waarborgen dat het programma met naleving van de toepasselijke voorschriften van de Unie wordt beheerd.

10.   Indien de Commissie de aanwijzing van het nationale agentschap afwijst op basis van haar beoordeling van de evaluatie vooraf van de naleving, zorgt de nationale autoriteit dat de noodzakelijke corrigerende maatregelen worden genomen zodat het nationale agentschap aan de door de Commissie vastgestelde minimumeisen kan voldoen of wijst zij een ander orgaan als nationaal agentschap aan.

11.   Op basis van de jaarlijkse beheersverklaring van het nationale agentschap, de onafhankelijke auditverklaring erover en de analyse door de Commissie van de naleving en de prestaties van het nationale agentschap, verstrekt de nationale autoriteit de Commissie uiterlijk 31 oktober van elk jaar informatie over zijn toezichts- en supervisieactiviteiten betreffende het programma.

12.   De nationale autoriteit is er verantwoordelijk voor dat de door de Commissie aan het nationale agentschap met het oog op subsidieverlening in het kader van het programma overgemaakte financiële middelen van de Unie naar behoren worden beheerd.

13.   Indien het nationale agentschap verantwoordelijk is voor onregelmatigheden, nalatigheden of fraude, of bij de uitoefening van zijn taken ernstig tekort schiet, of niet volledig aan zijn plichten voldoet, en dit aanleiding geeft tot vorderingen van de zijde van de Commissie jegens het nationale agentschap, dan is de betrokken nationale autoriteit aansprakelijk voor de terugbetaling aan de Commissie van eventueel niet teruggevorderde middelen.

14.   In de in lid 13 bedoelde omstandigheden mag de nationale autoriteit het mandaat van het nationale agentschap intrekken op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie. Indien de nationale autoriteit het mandaat van het nationale agentschap om andere gerechtvaardigde redenen wil intrekken, stelt zij de Commissie hiervan ten minste zes maanden voor de beoogde datum van de beëindiging van het mandaat op de hoogte. In dat geval voorzien de nationale autoriteit en de Commissie formeel in gezamenlijk overeengekomen specifieke overgangsmaatregelen en -termijnen.

15.   In geval van intrekking voert de nationale autoriteit de noodzakelijke controles uit met betrekking tot de middelen van de Unie die zijn toevertrouwd aan het van zijn mandaat ontheven nationale agentschap, en draagt zij zorg voor een soepele overdracht van die middelen en van voor het beheer van het programma vereiste documenten en beheersinstrumenten aan het nieuwe nationale agentschap. De nationale autoriteit verschaft het van zijn mandaat ontheven nationale agentschap de noodzakelijke financiële ondersteuning zodat het zijn contractuele verplichtingen jegens de begunstigden van het programma en de Commissie kan blijven vervullen tijdens de overdracht van die verplichtingen aan een nieuw nationaal agentschap.

16.   Indien de Commissie daarom verzoekt, wijst de nationale autoriteit de instellingen of organisaties of de categorieën van dergelijke instellingen of organisaties aan die in haar land in aanmerking zouden kunnen komen voor deelname aan programma-acties op hun grondgebeid.

Artikel 28

Nationaal agentschap

1.   Onder "nationaal agentschap" worden een of meer nationale agentschappen overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijk verstaan.

2.   Het nationale agentschap:

a)

heeft rechtspersoonlijkheid of maakt deel uit van een instantie die rechtspersoonlijkheid heeft, en valt onder het recht van de betrokken lidstaat; ministeries mogen niet als nationale agentschappen worden aangewezen;

b)

beschikt over passende beheerscapaciteiten, voldoende personeel en adequate infrastructuur om zijn taken naar tevredenheid uit te oefenen en te zorgen voor een efficiënt en doeltreffend beheer van het programma en een goed financieel beheer van de middelen van de Unie;

c)

beschikt over de nodige operationele en juridische middelen om de op Unieniveau vastgestelde administratieve, contractuele en financiële beheersvoorschriften toe te passen;

d)

biedt passende financiële garanties, bij voorkeur afgegeven door een overheidsinstantie, die overeenkomen met het bedrag aan middelen van de Unie die het moet gaan beheren;

e)

wordt aangewezen voor de duur van het programma.

3.   Het nationale agentschap is verantwoordelijk voor het beheer van alle fasen van de projectcyclus van de volgende programma-acties overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), v) en vi), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en artikel 44 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012:

a)

individuele leermobiliteit, met uitzondering van de mobiliteit die georganiseerd is op basis van gemeenschappelijke of dubbele/meervoudige graden, grootschalige vrijwilligersprojecten en de garantiefaciliteit voor studentenleningen;

b)

strategische partnerschappen met de actie "samenwerking met het oog op innovatie en uitwisseling van goede praktijken";

c)

het beheer van kleinschalige activiteiten ter ondersteuning van de gestructureerde dialoog op het gebied van jeugdzaken binnen de actie "ondersteuning van beleidshervormingen".

4.   In afwijking van lid 3 kunnen de selectie- en toekenningsbesluiten met betrekking tot de in lid 3, onder b), bedoelde strategische partnerschappen op Unieniveau worden beheerd indien daartoe wordt besloten overeenkomstig de in artikel 36, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure en uitsluitend in specifieke gevallen waarin er duidelijke redenen voor een dergelijke centralisatie zijn.

5.   Het nationale agentschap verstrekt de subsidies aan begunstigden ofwel in de vorm van een subsidieovereenkomst ofwel in de vorm van een subsidiebesluit, in overeenstemming met de door de Commissie voor de betrokken programma-actie vastgestelde bepalingen.

6.   Het nationale agentschap brengt jaarlijks verslag uit aan de Commissie en aan zijn nationale autoriteit overeenkomstig de bepalingen van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Het nationale agentschap is belast met de uitvoering van de opmerkingen die de Commissie maakt naar aanleiding van zijn jaarlijkse beheersverklaring, alsmede de onafhankelijke auditverklaring daarover.

7.   Het nationale agentschap mag geen enkele taak met betrekking tot de uitvoering van het programma of de besteding van middelen delegeren aan een derde zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de nationale autoriteit en de Commissie. Het nationale agentschap blijft als enige verantwoordelijk voor de taken die aan een derde gedelegeerd zijn.

8.   Wanneer het mandaat van het nationale agentschap ingetrokken wordt, blijft het nationale agentschap juridisch verantwoordelijk voor het vervullen van zijn contractuele verplichtingen jegens de begunstigden van het programma en de Commissie in afwachting van de overdracht van die verplichtingen aan een nieuw nationaal agentschap.

9.   Het nationale agentschap is verantwoordelijk voor het beheer en de afwikkeling van de financiële overeenkomsten betreffende de voorafgaande programma's Een leven lang leren en Jeugd in actie die bij het begin van het programma nog lopen.

Artikel 29

Europese Commissie

1.   Binnen twee maanden na ontvangst van de in artikel 27, lid 4, bedoelde evaluatie vooraf van de naleving van de nationale autoriteit hecht de Commissie haar goedkeuring aan de aanwijzing van het nationale agentschap, keurt zij die aanwijzing goed onder bepaalde voorwaarden of wijst zij deze af. De Commissie gaat geen contractuele betrekkingen met het nationale agentschap aan voordat zij de evaluatie vooraf heeft goedgekeurd. Ingeval de Commissie de aanwijzing van het agentschap onder bepaalde voorwaarden goedkeurt, kan de Commissie in het kader van de contractuele betrekkingen met het nationale agentschap aanvullende voorzorgsmaatregelen treffen.

2.   Na haar goedkeuring van de evaluatie vooraf van de naleving door het voor het programma aangewezen nationale agentschap legt de Commissie de juridische verantwoordelijkheden inzake de bij het begin van het programma nog lopende financiële overeenkomsten betreffende de voorafgaande programma's Een leven lang leren en Jeugd in actie formeel vast.

3.   Overeenkomstig artikel 27, lid 4, houdt het document waarin de contractuele betrekking tussen de Commissie en het nationale agentschap wordt geregeld, het volgende in:

a)

nadere bepalingen inzake de interne controlenormen voor nationale agentschappen en de voorschriften voor het beheer van middelen van de Unie voor het verlenen van subsidies door nationale agentschappen;

b)

het werkprogramma van het nationale agentschap waarin de beheerstaken zijn omschreven van het nationale agentschap waaraan steun door de Unie wordt verstrekt;

c)

specificatie van de rapportagevereisten voor het nationale agentschap.

4.   De Commissie stelt jaarlijks de volgende programmamiddelen beschikbaar aan het nationale agentschap:

a)

middelen voor subsidieverlening in de betrokken lidstaat voor acties van het programma en waarvan het beheer is opgedragen aan het nationale agentschap;

b)

een financiële bijdrage ter ondersteuning van de beheerstaken die het nationale agentschap in verband met het programma uitoefent. Die bijdrage wordt verstrekt in de vorm van een vaste bijdrage in de operationele kosten van het nationale agentschap; de hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld op basis van het bedrag aan middelen van de Unie dat het nationaal agentschap wordt toevertrouwd met het oog op het verlenen van subsidies.

5.   De Commissie stelt de vereisten voor het werkprogramma van het nationale agentschap vast. De Commissie stelt geen programmamiddelen aan het nationale agentschap beschikbaar tot na formele goedkeuring van het werkprogramma van het nationale agentschap door de Commissie.

6.   Op basis van de in artikel 27, lid 4, bedoelde nalevingsvoorschriften voor nationale agentschappen beoordeelt de Commissie de nationale beheers- en controlesystemen, met name aan de hand van de evaluatie vooraf van de naleving van de nationale autoriteit, de jaarlijkse beheersverklaring van het nationale agentschap en de verklaring van het onafhankelijke auditorgaan daarover, naar behoren rekening houdend met de jaarlijkse informatie verstrekt door de nationale autoriteit over zijn toezichts- en supervisieactiviteiten betreffende het programma.

7.   Na de beoordeling van de jaarlijkse beheersverklaring en de verklaring van het onafhankelijke auditorgaan hierover, verstrekt de Commissie haar advies en opmerkingen hierover aan het nationale agentschap en de nationale autoriteit.

8.   Indien de Commissie de jaarlijkse beheersverklaring of de onafhankelijke auditverklaring daarover niet kan aanvaarden of indien het nationale agentschap geen bevredigend gevolg geeft aan de opmerkingen van de Commissie, kan de Commissie voorzorgs- of correctieve maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om de financiële belangen van de Unie te waarborgen overeenkomstig artikel 60, lid 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

9.   De Commissie organiseert regelmatige bijeenkomsten met het netwerk van nationale agentschappen om zorg te dragen voor een coherente tenuitvoerlegging van het programma in alle programmalanden.

Artikel 30

Onafhankelijk auditorgaan

1.   Het onafhankelijke auditorgaan geeft een auditverklaring af over de in artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde jaarlijkse beheersverklaring.

2.   Het onafhankelijke auditorgaan:

a)

beschikt over de noodzakelijke beroepsbekwaamheid om audits in de publieke sector te verrichten;

b)

zorgt ervoor dat bij de auditwerkzaamheden internationaal aanvaarde auditnormen in acht worden genomen;

c)

verkeert niet in een belangenconflict met de juridische entiteit waarvan het nationale agentschap deel uitmaakt. Met name is het functioneel onafhankelijk van de juridische entiteit waarvan het nationale agentschap deel uitmaakt.

3.   Het onafhankelijke auditorgaan verschaft de Commissie en haar vertegenwoordigers alsmede de Rekenkamer volledige toegang tot alle documenten en rapporten ter staving van de auditverklaring die het afgeeft over de jaarlijkse beheersverklaring van het nationale agentschap.

HOOFDSTUK IX

Controlesysteem

Artikel 31

Beginselen van het controlesysteem

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van maatregelen ter bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.

2.   De Commissie is verantwoordelijk voor de uitoefening van toezichthoudende controles met betrekking tot de programma-acties en -activiteiten die door de nationale agentschappen worden beheerd. Zij stelt minimumeisen vast voor de controles door het nationale agentschap en het onafhankelijke auditorgaan.

3.   Het nationale agentschap is verantwoordelijk voor de primaire controle van de begunstigden voor de in artikel 28, lid 3, bedoelde programma-acties en -activiteiten. Die controles bieden een redelijke garantie dat de verleende subsidies worden besteed voor de doeleinden waarvoor zij bestemd zijn en in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften van de Unie.

4.   Met betrekking tot de middelen van het programma die aan de nationale agentschappen worden overgemaakt, zorgt de Commissie voor een goede coördinatie van haar controles met de nationale autoriteiten en de nationale agentschappen, op basis van het beginsel van één enkele audit en volgens een op risico gebaseerde analyse. Deze bepaling is niet van toepassing op onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

Artikel 32

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren met betrekking tot alle begunstigden, contractanten, subcontractanten en andere derde partijen die middelen van de Unie hebben ontvangen. Zij kunnen ook audits en controles verrichten bij de nationale agentschappen.

2.   OLAF kan overeenkomstig de procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 (20) controles en verificaties ter plaatse bij de direct of indirect bij de financiering betrokken marktdeelnemers uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een contract betreffende financiering door de Unie, waardoor de financiële belangen van de Unie geschaad zijn.

3.   Onverminderd de leden 1 en 2 verlenen de uit deze verordening voortvloeiende samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten en contracten de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid om dergelijke audits en controles en verificaties ter plaatse uit te voeren.

HOOFDSTUK X

Delegatie van bevoegdheden en uitvoeringsbepalingen

Artikel 33

Overdracht van bevoegdheden aan de Commissie

Teneinde het beheer van de taken op het meest geschikte niveau te doen plaatsvinden is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 34 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van artikel 28, lid 3, zij het louter betreffende de vaststelling van aanvullende acties die door de nationale agentschappen moeten worden beheerd.

Artikel 34

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 33 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt voor de looptijd van het programma aan de Commissie toegekend.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 33 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 33 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 35

Uitvoering van het programma

Om het programma uit te voeren stelt de Commissie jaarlijkse werkprogramma's vast in de vorm van uitvoeringshandelingen overeenkomstig de in artikel 36, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. Elk jaarlijks werkprogramma zorgt ervoor dat de algemene en specifieke doelstellingen als neergelegd in de artikelen 4, 5, 11 en 16 elk jaar op consistente wijze ten uitvoer worden gelegd en vermelden de verwachte resultaten, de tenuitvoerleggingsmethode en het totale bedrag ervan. Het jaarlijks werkprogramma omvat ook een omschrijving van de te financieren acties, een indicatie van het voor elke actie toegewezen bedrag, alsmede de verdeling van middelen tussen de lidstaten voor de door de nationale agentschappen te beheren acties, en een indicatief tijdschema voor de uitvoering. Het vermeldt voor de subsidies het maximale cofinancieringpercentage, dat afhangt van de specifieke kenmerken van de doelgroepen, met name hun cofinancieringscapaciteit, en de mogelijkheden om middelen van derden aan te trekken. Met name wordt, voor acties die bestemd zijn voor organisaties met beperkte financiële mogelijkheden, het cofinancieringspercentage ten minste op 50 % gesteld.

Artikel 36

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Het comité kan in specifieke samenstelling bijeenkomen teneinde sectorale vraagstukken te behandelen. In voorkomend geval kunnen, overeenkomstig zijn reglement van orde en per geval, externe deskundigen, zoals vertegenwoordigers van de sociale partners, als waarnemer voor een vergadering worden uitgenodigd.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK XI

Slotbepalingen

Artikel 37

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.   De Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.

2.   Acties die uit hoofde van de Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG op of voor 31 december 2013 aangevangen zijn, worden, indien van toepassing, beheerd volgens de bepalingen van deze verordening.

3.   De lidstaten zorgen op nationaal niveau voor een soepele overgang tussen de in het kader van de voorafgaande programma's uitgevoerde acties op het gebied van een leven lang leren, jeugd en internationale samenwerking in het hoger onderwijs, en de acties die uit hoofde van het programma ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 38

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2013

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 154.

(2)  PB C 225 van 27.7.2012, blz. 200.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 19 november 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 december 2013.

(4)  Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren (PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45).

(5)  Besluit nr. 1719/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van het programma Jeugd in actie voor de periode 2007-2013 (PB L 327 van 24.11.2006, blz. 30).

(6)  Besluit nr. 1298/2008/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 16 december 2008 tot invoering van het actieprogramma Erasmus Mundus 2009-2013 voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (PB L 340 van 19.12.2008, blz. 83).

(7)  Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41).

(8)  Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12).

(9)  Beschikking nr. 2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende een enkel communautair kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass) (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 6).

(10)  Aanbeveling 2006/143/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 over verdere Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 60).

(11)  Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1).

(12)  Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van een Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) (PB C 155 van 8.7.2009, blz. 11).

(13)  Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van een Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (PB C 155 van 8.7.2009, blz. 1).

(14)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1

(15)  Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap ("LGO-besluit") (PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1).

(16)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(18)  Aanbeveling 2006/962/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10).

(19)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(20)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE I

INDICATOREN VOOR DE EVALUATIE VAN HET PROGRAMMA

Op het programma wordt nauwlettend toezicht gehouden aan de hand van een reeks indicatoren om te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt, mede met het oog op verlichting van de administratieve lasten en de kosten. Daartoe zullen er gegevens worden vergaard met betrekking tot onderstaande indicatoren.

Kerndoelstelling inzake onderwijs van Europa 2020

Het percentage 18- tot 24-jarigen dat alleen lager voortgezet onderwijs heeft gevolgd en niet langer onderwijs of opleiding geniet

Het percentage 30- tot 34-jarigen met een diploma van het tertiair of gelijkwaardig onderwijs

Mobiliteits-benchmark volgens de conclusies van de Raad over een benchmark betreffende leermobiliteit

Het percentage afgestudeerden dat een aan het hoger onderwijs gerelateerde studie- of opleidingsperiode (ook in de vorm van stages) in het buitenland heeft doorgebracht

Het percentage 18- tot 34-jarigen met een diploma van het initiële beroepsonderwijs of van een initiële beroepsopleiding dat een initiële BOO-gerelateerde studie- of opleidingsperiode (inclusief stages) in het buitenland heeft doorgebracht

Kwantitatief (algemeen)

Het aantal door het programma ondersteunde personeelsleden, uitgesplitst naar land en naar sector

Het aantal deelnemers met bijzondere behoeften en het aantal kansarme deelnemers

Aantal en soort organisaties en projecten, uitgesplitst naar land en naar actie

Onderwijs en opleiding

Het aantal aan het programma deelnemende scholieren, studenten en stagiairs, uitgesplitst naar land, sector, actie en geslacht

Het aantal hogeronderwijsstudenten dat steun krijgt voor studie in een partnerland, en het aantal studenten uit een partnerland dat in een programmaland komt studeren

Het aantal instellingen voor hoger onderwijs in partnerlanden dat betrokken is bij de mobiliteits- en samenwerkingsacties

Het aantal gebruikers van Euroguidance

Het percentage deelnemers dat voor deelname aan het programma een getuigschrift, diploma of andere formele erkenning heeft ontvangen

Het percentage deelnemers dat verklaart zijn kerncompetenties verbeterd te hebben

Het percentage deelnemers aan langdurige mobiliteit dat verklaart zijn taalvaardigheden verbeterd te hebben

Jean Monnet

Het aantal studenten dat een opleiding volgt via Jean Monnet-activiteiten.

Jongeren

Het aantal jongeren dat betrokken is bij mobiliteitsacties met steun van het programma, uitgesplitst naar land, actie en geslacht

Het aantal bij internationale mobiliteits- en samenwerkingsacties betrokken jeugdorganisaties in programmalanden en in partnerlanden

Het aantal gebruikers van het Eurodesknetwerk

Het percentage deelnemers dat voor deelname aan het programma een getuigschrift zoals de Youthpass, een diploma of andere formele erkenning heeft ontvangen

Het percentage deelnemers dat verklaart zijn kerncompetenties verbeterd te hebben

Het percentage deelnemers aan vrijwilligerswerk dat verklaart zijn taalvaardigheden verbeterd te hebben

Sport

Het ledental van de sportorganisaties die aan het programma wensen deel te nemen en die aan het programma deelnemen, uitgesplitst per land

Het percentage deelnemers dat de resultaten van grensoverschrijdende projecten heeft gebruikt om

a)

bedreigingen voor de sport tegen te gaan

b)

goed bestuur en dubbele loopbanen te bevorderen

c)

sociale inclusie, gelijke kansen en grotere deelname te bevorderen


BIJLAGE II

TECHNISCHE INFORMATIE BETREFFENDE DE GARANTIEFACILITEIT VOOR STUDENTENLENINGEN

1.   Selectie van financiële intermediairs

De financiële intermediairs worden, na een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling, geselecteerd in overeenstemming met de beste marktpraktijken rekening houdend met onder meer:

a)

het volume aan financiering dat de studenten ter beschikking wordt gesteld;

b)

de zo gunstigst mogelijke voorwaarden die aan de studenten geboden worden, mits voldaan wordt aan de in lid 2 weergegeven minimumnormen inzake lenen;

c)

toegang tot financiering voor alle inwoners van de in artikel 24, lid 1, bedoelde programmalanden;

d)

maatregelen ter bestrijding van fraude; en

e)

naleving van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad (1).

2.   Bescherming van leningnemers

De volgende waarborgen vormen de minimumvoorwaarden die de financiële intermediairs die door de garantiefaciliteit voor studentenleningen gegarandeerde studentenleningen willen verstrekken, dienen te bieden:

a)

geen eis tot onderpand of ouderlijke waarborg;

b)

leningen worden zonder discriminatie verstrekt;

c)

als onderdeel van de beoordelingsprocedure houdt de financiële intermediair rekening met het risico van een te hoge schuldenlast van de student aan de hand van diens totale schuldenlast en eventuele rechterlijke beslissingen betreffende een onbetaalde schuld; en

d)

de aflossing is gebaseerd op een hybride model waarin hypotheekgebaseerde gestandaardiseerde betalingen gecombineerd worden met sociale waarborgen, met name:

i)

een rentetarief dat aanzienlijk lager is dan de markttarieven;

ii)

een aflossingsvrije beginperiode van ten minste 12 maanden na de voltooiing van het studieprogramma, dan wel, indien het nationale recht niet voorziet in dergelijke termijnen, de mogelijkheid dat de aflossing gedurende die periode van 12 maanden slechts het nominale bedrag uitmaakt;

iii)

de mogelijkheid de aflossing op verzoek van de afgestudeerde gedurende minimaal 12 maanden tijdens de looptijd van de lening te onderbreken, dan wel, indien het nationale recht niet voorziet in dergelijke termijnen, de mogelijkheid dat de aflossing gedurende die periode slechts het nominale bedrag uitmaakt;

iv)

een mogelijkheid om de betaling van de rente op te schorten tijdens de studieperiode;

v)

levensverzekering c.q. verzekering tegen invaliditeit; en

vi)

geen boete voor vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing.

Financiële intermediairs kunnen inkomensafhankelijke aflossingsvoorwaarden aanbieden, evenals verbeterde voorwaarden zoals langere looptijden, langere aflossingsonderbrekingen of latere vervaldata, al naargelang de specifieke behoeften van de afgestudeerden, zoals in verband met een doctoraatsstudie of om afgestudeerden extra tijd te gunnen om een baan te vinden. Bij de selectieprocedure van de financiële intermediairs wordt rekening gehouden met het aanbieden van dergelijke verbeterde voorwaarden.

3.   Controle en evaluatie

De garantiefaciliteit voor studentenleningen is onderhevig aan controle en evaluatie zoals bedoeld in artikel 21 van deze verordening, en wel aan de hand van artikel 140, lid 8, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Als onderdeel daarvan brengt de Commissie verslag uit over de gevolgen van de garantiefaciliteit voor studentenleningen voor de begunstigden en de hogeronderwijsstelsels. Het verslag van de Commissie vermeldt onder meer gegevens betreffende en voorgestelde maatregelen voor eventuele zorgpunten betreffende:

a)

het aantal studenten dat een lening met steun van de garantiefaciliteit voor studentenleningen heeft gekregen, met inbegrip van gegevens over studiesucces;

b)

de omvang van de leningen verstrekt door financiële intermediairs;

c)

de hoogte van de rentetarieven;

d)

de omvang van uitstaande schuld en niet-terugbetaling, met inbegrip van de maatregelen van de financiële intermediairs tegen leners die in gebreke blijven;

e)

maatregelen van de financiële intermediairs om fraude tegen te gaan;

f)

het profiel van de ondersteunde studenten, met inbegrip van hun sociaal-economische achtergrond, studievak, land van oorsprong en land van bestemming, in overeenstemming met de wetgeving inzake gegevensbescherming van het betrokken land;

g)

geografische spreiding van opname; en

h)

geografische spreiding van de financiële intermediairs.

Onverminderd de bevoegdheden toegekend aan het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 140, lid 9, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 overweegt de Commissie wijzigingen in de wet- en regelgeving voor te stellen als de voorspelde opname in de markt of de deelname van financiële intermediairs onbevredigend is.

4.   Begroting

De begrotingstoewijzing is bestemd ter dekking van de volledige kosten van de, met inbegrip van de betalingsverplichtingen jegens deelnemende financiële intermediairs die een beroep doen op de gedeeltelijke garanties, en van de beheersprovisies van het EIF.

De begroting van de garantiefaciliteit voor studentenleningen als bedoeld in artikel 18, lid 2, onder c), bedraagt niet meer dan 3,5 % van de totale begroting van het programma.

5.   Zichtbaarheid en bewustmaking

Elke deelnemende financiële intermediair draagt ertoe bij de garantiefaciliteit voor studentenleningen bekendheid te geven door gegadigden onder de studenten informatie te verstrekken. Daartoe verschaft de Commissie onder meer het nodige voorlichtingsmateriaal aan de nationale agentschappen in de programmalanden zodat deze als informatiekanaal van informatie over de garantiefaciliteit voor studentenleningen kunnen fungeren.


(1)  Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66).


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/74


VERORDENING (EU) Nr. 1289/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het wederkerigheidsmechanisme dat ten uitvoer moet worden gelegd als een derde land dat is opgenomen in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad (2) de visumplicht toepast voor onderdanen van ten minste één lidstaat, moet worden aangepast in het licht van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake afgeleide rechtsgronden. Dat mechanisme moet voorts aangepast worden om een reactie van de Unie vanuit solidariteitsoverwegingen mogelijk te maken als een derde land dat is opgenomen in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 de visumplicht toepast voor de onderdanen van ten minste één lidstaat.

(2)

Wanneer van een lidstaat de mededeling wordt ontvangen dat een derde land dat is opgenomen in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 de visumplicht voor de onderdanen van deze lidstaat toepast, dienen alle lidstaten gezamenlijk te reageren en aldus te zorgen voor een Unie-reactie op een situatie die de Unie als geheel aangaat en tot gevolg heeft dat haar burgers verschillend worden behandeld.

(3)

Volledige wederkerigheid op visumgebied is een doel dat de Unie proactief dient na te streven in haar betrekkingen met derde landen om aldus bij te dragen aan verbetering van de geloofwaardigheid en samenhang van het buitenlands beleid van de Unie.

(4)

Bij deze verordening dient een mechanisme te worden ingevoerd dat een tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht mogelijk maakt voor een in de lijst in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 opgenomen derde land ("het opschortingsmechanisme") in geval van een noodsituatie die tot een snelle reactie noopt om de problemen op te lossen waarmee ten minste één lidstaat wordt geconfronteerd. Hierbij wordt rekening gehouden met het algemene effect van de noodsituatie op de Unie als geheel.

(5)

Voor de toepassing van het opschortingsmechanisme wordt met een wezenlijke en plotselinge toename een toename bedoeld die de drempel van 50 % overschrijdt. Daarmee kan ook een lagere toename bedoeld worden indien de Commissie dit in het specifieke geval dat door de betrokken lidstaat wordt gemeld, toepasselijk acht.

(6)

Voor de toepassing van het opschortingsmechanisme wordt met een laag aantal ingewilligde aanvragen bedoeld dat ongeveer 3 à 4 % van de asielaanvragen is ingewilligd. Daarmee kan ook een hoger aantal bedoeld worden indien de Commissie dit toepasselijk acht in het specifieke geval dat door de betrokken lidstaat wordt gemeld.

(7)

Voorkomen en tegengegaan moet worden dat onderdanen van een derde land die een bedreiging vormen voor de openbare orde en de binnenlandse veiligheid van de betrokken lidstaat misbruik maken van de vrijstelling van de visumplicht voor verblijven van korte duur.

(8)

Bij deze verordening dient te worden voorzien in een rechtsgrond voor de instelling van de visumplicht of voor de vrijstelling van die plicht voor houders van reisdocumenten die zijn afgegeven door bepaalde entiteiten die door de betrokken lidstaat erkend zijn als internationale-rechtssubjecten die geen intergouvernementele internationale organisaties zijn.

(9)

Aangezien de voorschriften voor personen met een vluchtelingenstatus en staatlozen, die Verordening (EG) nr. 1932/2006 van de Raad (3) heeft ingesteld, niet van toepassing zijn op die personen als zij in het Verenigd Koninkrijk of Ierland verblijven, is het noodzakelijk dat de situatie met betrekking tot de visumplicht wordt verduidelijkt voor bepaalde personen met een vluchtelingenstatus en staatlozen die in het Verenigd Koninkrijk of Ierland verblijven. Deze verordening dient de lidstaten vrij te laten om, conform hun internationale verplichtingen, te beslissen over de vrijstelling van de visumplicht voor die categorie personen. De lidstaten moeten dergelijke besluiten aan de Commissie meedelen.

(10)

Verordening (EG) nr. 539/2001 moet de toepassing van door de Europese Gemeenschap vóór de inwerkingtreding van die verordening gesloten internationale overeenkomsten die inhouden dat moet worden afgeweken van de gemeenschappelijke visumvoorschriften, onverlet laten, en tegelijkertijd rekening houden met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(11)

Teneinde zorg te dragen voor de adequate betrokkenheid van het Europees Parlement en de Raad in de tweede fase van de toepassing van het wederkerigheidsmechanisme, en gezien de politiek zeer gevoelige aard van de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor alle onderdanen van een in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 opgenomen derde land en de horizontale implicaties voor de lidstaten, de met Schengen geassocieerde landen en de Unie zelf, met name voor hun externe betrekkingen en voor het algemene functioneren van het Schengengebied, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van bepaalde onderdelen van het wederkerigheidsmechanisme. Met het verlenen van die bevoegdheid aan de Commissie wordt de noodzaak van politieke bespreking van het Uniebeleid inzake visa in het Schengengebied in acht genomen. Ook wordt daarmee ingespeeld op de behoefte aan voldoende transparantie en rechtszekerheid bij de toepassing van het wederkerigheidsmechanisme op alle onderdanen van het betrokken derde land, met name via de corresponderende tijdelijke wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 539/2001. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tegelijkertijd, tijdig en op gepaste wijze worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(12)

Om te zorgen voor de efficiënte toepassing van het opschortingsmechanisme en van sommige bepalingen van het wederkerigheidsmechanisme, met name opdat alle relevante factoren en mogelijke gevolgen van de toepassing van die mechanismen afdoende in aanmerking genomen kunnen worden, moeten de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het bepalen van de categorieën onderdanen van het betrokken derde land ten aanzien waarvan de vrijstelling van de visumplicht tijdelijk moet worden opgeschort in het kader van het wederkerigheidsmechanisme, en voor het bepalen van de corresponderende duur van deze opschorting, alsmede bevoegdheden om het opschortingsmechanisme toe te passen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4). De onderzoeksprocedure dient te worden gebruikt voor de vaststelling van die uitvoeringshandelingen.

(13)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (5), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (6).

(14)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (7), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (8).

(15)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (9), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (10).

(16)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (11). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(17)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (12); Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(18)

Verordening (EG) nr. 539/2001 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 539/2001 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   De toepassing van de visumplicht door een in de lijst van bijlage II opgenomen derde land ten aanzien van onderdanen van ten minste één lidstaat leidt tot toepassing van de volgende bepalingen:

a)

binnen 30 dagen na de datum met ingang waarvan de visumplicht ten uitvoer wordt gelegd door het derde land of, bij handhaving van de visumplicht die bestaat op 9 januari 2014, binnen 30 dagen na deze datum, stelt de betrokken lidstaat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie daarvan schriftelijk in kennis.

Deze kennisgeving:

i)

bevat de datum met ingang waarvan de visumplicht ten uitvoer wordt gelegd en specificeert de betrokken soorten reisdocumenten en visa;

ii)

bevat een uitvoerige beschrijving van de eerste maatregelen die de betrokken lidstaat reeds heeft genomen met het oog op het verzekeren van visumvrij reizen met het betrokken derde land, en alle relevante informatie.

Informatie over deze kennisgeving wordt onverwijld door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en bevat informatie over de datum met ingang waarvan de visumplicht ten uitvoer wordt gelegd en de betrokken soorten reisdocumenten en visa.

Indien het derde land besluit de visumplicht op te heffen voordat de in de eerste alinea van dit punt bedoelde termijn is verstreken, gebeurt de kennisgeving niet of wordt zij ingetrokken en wordt de informatie niet bekendgemaakt;

b)

de Commissie onderneemt, onmiddellijk na de onder a), derde alinea, bedoelde datum van bekendmaking en in overleg met de betrokken lidstaat, stappen bij de autoriteiten van het betrokken derde land, met name op politiek, economisch en handelsgebied, met het oog op de herinvoering of invoering van het visumvrij reizen, en brengt het Europees Parlement en de Raad onverwijld van die stappen op de hoogte;

c)

indien het derde land de visumplicht niet heeft opgeheven binnen 90 dagen na de onder a), derde alinea, bedoelde datum van bekendmaking niettegenstaande alle stappen die overeenkomstig punt b) zijn gezet, kan de betrokken lidstaat de Commissie verzoeken de vrijstelling van de visumplicht voor bepaalde categorieën onderdanen van dat betrokken derde land op te schorten. Indien een lidstaat daarom verzoekt, stelt hij het Europees Parlement en de Raad hiervan in kennis;

d)

de Commissie houdt, bij de afweging van verdere stappen overeenkomstig punt e), f) of h), rekening met het resultaat van de door de betrokken lidstaat genomen maatregelen met het oog op het verzekeren van visumvrij reizen met het betrokken derde land, met de stappen die overeenkomstig punt b) zijn ondernomen alsook met de gevolgen van de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor de externe betrekkingen van de Unie en haar lidstaten met het betrokken derde land;

e)

indien het betrokken derde land de visumplicht niet opheft, doet de Commissie, uiterlijk zes maanden na de onder a), derde alinea, bedoelde datum van bekendmaking en vervolgens met tussenpozen van ten hoogste zes maanden binnen een totale periode die de datum niet mag overschrijden waarop de onder f) bedoelde gedelegeerde handeling van kracht wordt of waarop er bezwaar tegen is aangetekend, het volgende:

i)

zij stelt op verzoek van de betrokken lidstaat dan wel op eigen initiatief een uitvoeringshandeling vast waarbij voor bepaalde categorieën onderdanen van het betrokken derde land de vrijstelling van de visumplicht tijdelijk wordt opgeschort voor een periode van hoogstens zes maanden. In die uitvoeringshandeling wordt een datum binnen 90 dagen na de inwerkingtreding ervan vastgesteld waarop de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht ingaat, rekening houdend met de beschikbare middelen in de consulaten van de lidstaten. Bij de vaststelling van volgende uitvoeringshandelingen kan de Commissie de periode van opschorting verlengen met termijnen van hoogstens zes maanden en kan zij de categorieën onderdanen van het betrokken derde land waarvoor de vrijstelling van de visumplicht wordt opgeschort, wijzigen.

Die uitvoeringshandelingen worden in overeenstemming met de in artikel 4 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Onverminderd artikel 4, moeten alle in de uitvoeringshandelingen bedoelde categorieën onderdanen van het derde land tijdens de periode van opschorting in het bezit zijn van een visum bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten; of

ii)

zij dient een verslag in bij het in artikel 4 bis, lid 1, bedoelde comité met een beoordeling van de situatie en een motivering van haar besluit om de vrijstelling van de visumplicht niet op te schorten; zij stelt het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis.

In dat verslag wordt rekening gehouden met alle relevante gegevens, zoals de onder d) bedoelde gegevens. Het Europees Parlement en de Raad kunnen op basis van dat verslag een politiek debat voeren;

f)

indien het betrokken derde land de visumplicht niet heeft opgeheven binnen 24 maanden na de onder a), derde alinea, bedoelde datum van bekendmaking, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 4 ter een gedelegeerde handeling vast, waarbij de toepassing van bijlage II voor een periode van twaalf maanden tijdelijk wordt opgeschort voor de onderdanen van dat derde land. In de gedelegeerde handeling wordt een datum binnen 90 dagen na de inwerkingtreding ervan vastgesteld waarop de opschorting van de toepassing van bijlage II ingaat, rekening houdend met de beschikbare middelen in de consulaten van de lidstaten; de gedelegeerde handeling wijzigt bijlage II dienovereenkomstig. Deze wijziging zal geschieden door het invoegen naast de naam van het betrokken derde land van een voetnoot waarin staat dat de vrijstelling van de visumplicht wordt opgeschort met betrekking tot dat derde land en waarin de termijn van die opschorting wordt vermeld.

Vanaf de datum waarop de opschorting van de toepassing van bijlage II voor de onderdanen van het betrokken derde land van kracht wordt of waarop overeenkomstig artikel 4 ter, lid 5, bezwaar tegen de gedelegeerde handeling is aangetekend, verstrijkt een krachtens punt e) vastgestelde uitvoeringshandeling met betrekking tot dat derde land.

Wanneer de Commissie een wetgevingsvoorstel als bedoeld onder h) indient, wordt de in de eerste alinea van dit punt bedoelde periode van opschorting met zes maanden verlengd. De in die alinea bedoelde voetnoot wordt dienovereenkomstig gewijzigd.

Onverminderd de toepassing van artikel 4 moeten de onderdanen van het derde land waarop de gedelegeerde handeling van toepassing is tijdens de periodes van opschorting in het bezit zijn van een visum bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten;

g)

een volgende kennisgeving door een andere lidstaat krachtens punt a) betreffende hetzelfde derde land tijdens de toepassingstermijn van de krachtens punt e) of f) aangenomen maatregelen ten aanzien van dat derde land, wordt opgenomen in de lopende procedures zonder dat de in die punten bedoelde uiterste data of periodes worden verlengd;

h)

indien het betrokken derde land de visumplicht niet heeft opgeheven binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de onder f) bedoelde gedelegeerde handeling, kan de Commissie een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening indienen om de verwijzing naar het derde land van bijlage II naar bijlage I over te hevelen;

i)

de onder e), f) en h) bedoelde procedures laten het recht van de Commissie onverlet om te allen tijde een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening in te dienen teneinde de verwijzing naar het betrokken derde land van bijlage II naar bijlage I over te hevelen;

j)

indien het betrokken derde land de visumplicht opheft, stelt de betrokken lidstaat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis. De kennisgeving wordt onverwijld door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Een overeenkomstig punt e) of f) vastgestelde uitvoeringshandeling of gedelegeerde handeling betreffende het betrokken derde land verstrijkt zeven dagen na de bekendmaking bedoeld in de eerste alinea van dit punt. Indien het betrokken derde land een visumplicht voor onderdanen van twee of meer lidstaten heeft ingevoerd, verstrijkt de uitvoerings- of gedelegeerde handeling betreffende het betrokken derde land zeven dagen na de bekendmaking van de kennisgeving ten aanzien van de laatste betrokken lidstaat van wie de onderdanen waren onderworpen aan de visumplicht vanuit dat derde land. De onder f), eerste alinea, bedoelde voetnoot wordt geschrapt bij het verstrijken van de betrokken gedelegeerde handeling. De informatie over het verstrijken wordt onverwijld door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Indien het betrokken derde land de visumplicht opheft zonder dat de betrokken lidstaat de Commissie daar kennis van geeft overeenkomstig de eerste alinea van dit punt, gaat de Commissie op eigen initiatief onverwijld over tot de in die alinea bedoelde bekendmaking en wordt de tweede alinea van dit punt van toepassing.";

b)

lid 5 wordt geschrapt.

2)

De volgende artikelen worden toegevoegd:

"Artikel 1 bis

1.   In afwijking van artikel 1, lid 2, wordt de vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van een in bijlage II opgenomen derde land tijdelijk geschorst in noodsituaties, in laatste instantie, overeenkomstig dit artikel.

2.   Een lidstaat die over een periode van zes maanden, in vergelijking met dezelfde periode van het voorgaande jaar of met de laatste zes maanden voor het ingaan van de vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van dat in bijlage II opgenomen derde land, wordt geconfronteerd met een of meer van de volgende omstandigheden die tot een noodsituatie leiden waarin hij zelf geen verbetering kan brengen, kan hiervan aan de Commissie kennis geven, met name een wezenlijke en plotselinge toename van:

a)

het aantal onderdanen van dat derde land waarvan wordt vastgesteld dat zij op het grondgebied van de lidstaat verblijven zonder dat zij daartoe gerechtigd zijn;

b)

het aantal asielaanvragen door onderdanen van dat derde land waarvoor het aantal ingewilligde aanvragen laag is, indien een dergelijke toename leidt tot specifieke druk op het asielstelsel van de lidstaat;

c)

het aantal afgewezen overnameverzoeken die de lidstaat bij dat derde land had gedaan voor zijn eigen onderdanen.

De vergelijking met de periode van zes maanden voor het ingaan van deze vrijstelling van de visumplicht als bedoeld in de eerste alinea is slechts van toepassing gedurende een periode van zeven jaar vanaf de datum waarop de vrijstelling van de visumplicht ingaat voor onderdanen van dat derde land.

De in de eerste alinea bedoelde kennisgeving is met redenen omkleed en bevat alle relevante gegevens en statistieken, alsmede een uitvoerige beschrijving van de eerste maatregelen die de betrokken lidstaat reeds heeft getroffen teneinde verbetering te brengen in de situatie. De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad onmiddellijk op de hoogte van dergelijke kennisgeving.

3.   De Commissie onderzoekt een kennisgeving die krachtens lid 2 is verricht en houdt daarbij rekening met:

a)

het al dan niet aanwezig zijn van de in lid 2 beschreven omstandigheden;

b)

het aantal lidstaten dat wordt getroffen door een van de in lid 2 beschreven situaties;

c)

het algemene effect van de in lid 2 bedoelde toenames op de migratiesituatie in de Unie, zoals dat blijkt uit de gegevens die door de lidstaten zijn verstrekt;

d)

de verslagen van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken of de Europese Politiedienst (Europol), indien de omstandigheden van het specifieke gerapporteerde geval dit vereisen;

e)

algemene overwegingen van openbare orde en binnenlandse veiligheid, in overleg met de betrokken lidstaat.

De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de resultaten van dit onderzoek.

4.   Indien de Commissie aan de hand van het in lid 3 bedoelde onderzoek, rekening houdend met de gevolgen van een opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor de externe betrekkingen van de Unie en de lidstaten met het betrokken derde land, terwijl zij nauw samenwerkt met dat derde land aan andere oplossingen voor de langere termijn, constateert dat moet worden opgetreden, stelt zij binnen drie maanden na ontvangst van de in lid 2 bedoelde kennisgeving een uitvoeringsbesluit vast waarbij de vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van het betrokken derde land tijdelijk wordt opgeschort voor een periode van zes maanden. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 4 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. In de uitvoeringshandeling wordt bepaald op welke datum de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht van kracht wordt.

Onverminderd artikel 4 moeten de onderdanen van het derde land waarop de gedelegeerde handeling van toepassing is tijdens de periodes van opschorting in het bezit zijn van een visum bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten.

5.   Vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de overeenkomstig lid 4 vastgestelde uitvoeringshandeling dient de Commissie, in samenwerking met de betrokken lidstaat, een verslag in bij het Europees Parlement en bij de Raad. Het verslag kan vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening teneinde de verwijzing naar het betrokken derde land van bijlage II naar bijlage I over te hevelen.

6.   Indien de Commissie krachtens lid 5 een wetgevingsvoorstel heeft ingediend, kan zij de geldigheidsduur van de overeenkomstig lid 4 vastgestelde uitvoeringshandeling met ten hoogste twaalf maanden verlengen. Het besluit om de geldigheidsduur van de uitvoeringshandeling te verlengen, wordt vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 4 bis, lid 2.

Artikel 1 ter

Uiterlijk 10 januari 2018 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een beoordeling van de efficiëntie van het in artikel 1, lid 4, bedoelde wederkerigheidsmechanisme en het in lid 1 bis bedoelde opschortingsmechanisme en dient zij, indien nodig, een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening in. Het Europees Parlement en de Raad handelen naar aanleiding van een dergelijk voorstel volgens de gewone wetgevingsprocedure.".

3)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   Een lidstaat kan uitzonderingen op de visumplicht, bedoeld in artikel 1, lid 1, of op de vrijstelling van de visumplicht, bedoeld in artikel 1, lid 2, vaststellen ten aanzien van:

a)

houders van diplomatieke paspoorten, dienstpaspoorten/officiële paspoorten of speciale paspoorten;

b)

civiele vliegtuig- en scheepsbemanningsleden in de uitoefening van hun functies;

c)

civiele scheepsbemanningsleden, wanneer zij aan wal gaan, die houder zijn van een identiteitsbewijs voor zeevarenden dat is afgegeven overeenkomstig de Verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie nr. 108 van 13 mei 1958 of nr. 185 van 16 juni 2003 of het Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie van 9 april 1965 inzake het vergemakkelijken van het internationale verkeer ter zee;

d)

bemannings- en andere leden van hulp- of reddingsmissies in geval van een ramp of een ongeval;

e)

civiele bemanningen van schepen die internationale binnenwateren bevaren;

f)

houders van reisdocumenten die door intergouvernementele internationale organisaties waarvan ten minste één lidstaat lid is, of door andere entiteiten die door de betrokken lidstaat zijn erkend als internationale rechtssubjecten, zijn afgegeven aan ambtenaren van deze organisaties of entiteiten.";

b)

aan lid 2 wordt het volgende punt toegevoegd:

"d)

onverminderd de vereisten die voortvloeien uit de Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen (ondertekend te Straatsburg op 20 april 1959), personen met erkende vluchtelingenstatus, staatlozen en andere personen zonder nationaliteit die in het Verenigde Koninkrijk of Ierland verblijven en die houders zijn van een reisdocument dat is afgegeven door het Verenigd Koninkrijk of Ierland en dat is erkend door de betrokken lidstaat.".

4)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

"Artikel 4 bis

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*1).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is de derde alinea van artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 4 ter

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 1, lid 4, onder f), bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar vanaf 9 januari 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1, lid 4, onder f), bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit vermelde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een krachtens artikel 1, lid 4, onder f), vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking als het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van vier maanden na de datum van kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn heeft meegedeeld geen bezwaar te zullen aantekenen. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met twee maanden verlengd.

(*1)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13)."."

Artikel 2

Artikel 1 bis van Verordening (EG) nr. 539/2001, zoals gewijzigd bij deze verordening, en met name het bepaalde in de tweede alinea van lid 2, is ook van toepassing op derde landen ten aanzien van de onderdanen waarvan de vrijstelling van de visumplicht reeds was ingevoerd voor 9 januari 2014.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 september 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 5 december 2013.

(2)  Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1932/2006 van de Raad van 21 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van deze plicht zijn vrijgesteld (PB L 405 van 30.12.2006, blz. 23).

(4)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(5)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(6)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(7)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(8)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(9)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(10)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(11)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(12)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 347/81


VERORDENING (EU) Nr. 1290/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2013

tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van "Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)" en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 173 en 183, en artikel 188, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

"Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)" ("Horizon 2020") is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4). Deze verordening dient te worden aangevuld met regels voor de deelname aan acties onder contract uit hoofde van Horizon 2020 en voor de exploitatie en de de verspreiding van de resultaten van deze acties.

(2)

De tenuitvoerlegging van Horizon 2020 moet rechtstreeks bijdragen tot de totstandbrenging van industrieel leiderschap, groei en werkgelegenheid en tot het welzijn van de burgers in Europa, en het pakket dient uiting te geven aan de strategische visie zoals vervat in de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2010 getiteld "Europa 2020 - kerninitiatief Innovatie-Unie", waarin de Commissie zich ertoe verbindt de toegang voor de deelnemers sterk te vereenvoudigen.

(3)

Horizon 2020 moet ondersteuning bieden voor de totstandbrenging en het functioneren van de Europese Onderzoeksruimte waarbinnen onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologie vrij circuleren, door de samenwerking tussen de Unie en de lidstaten en tussen de lidstaten onderling te versterken, met name via de toepassing van samenhangende regels.

(4)

De in deze verordening neergelegde regels voor deelname, exploitatie en verspreiding in Horizon 2020 ("de regels") moeten op passende wijze rekening houden met de aanbevelingen van het Europees Parlement in zijn resolutie van 11 november 2010 over de vereenvoudiging van de tenuitvoerlegging van de kaderprogramma's voor onderzoek (5), en de aanbevelingen van de Raad met het oog op de vereenvoudiging van de administratieve en financiële vereisten van de kaderprogramma's voor onderzoek. De regels moeten voortbouwen op de vereenvoudigingen die reeds zijn doorgevoerd op grond van Besluit nr. 1982/2006/EG (6). In deze regels moet rekening worden gehouden met de aanbevelingen in het eindverslag van de deskundigengroep met als titel "Ttussentijdse evaluatie van het zevende kaderprogramma" van 12 november 2010 en zij moeten het mogelijk maken de administratieve lasten voor de deelnemers verder te verminderen en de financiële bepalingen te vereenvoudigen teneinde de deelname te vergemakkelijken en het aantal financiële fouten terug te schroeven. De regels moeten tevens een adequate weerspiegeling zijn van de zorgpunten en aanbevelingen van de onderzoekswereld die tot uiting zijn gekomen in het debat rond de mededeling van de Commissie van 29 april 2010 met als titel "Vereenvoudigen van de tenuitvoerlegging van de kaderprogramma's voor onderzoek" en het daaropvolgende Groenboek van 9 februari 2011 met als titel "Van uitdagingen naar kansen: naar een gemeenschappelijk strategisch kader voor EU-financiering van onderzoek en innovatie".

(5)

De tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 moet een evaluatie van het nieuwe financieringsmodel bevatten, onder meer van het effect ervan op de financieringsniveaus, op de deelname aan Horizon 2020 en op de aantrekkelijkheid van Horizon 2020.

(6)

De Commissie of het relevante financieringsorgaan moet ervoor zorgen dat aan alle potentiële deelnemers richtsnoeren en informatie worden verstrekt op het ogenblik dat de uitnodiging tot het indienen van voorstellen wordt bekendgemaakt.

(7)

Om de coherentie met andere financieringsprogramma's van de Unie te waarborgen, moet Horizon 2020 worden uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (8), en moet daarbij naar behoren rekening worden gehouden met de specifieke aard van onderzoeks- en innovatieactiviteiten.

(8)

Er moet voor een geïntegreerde aanpak worden gezorgd waarbij activiteiten die onder het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013), zoals ingesteld bij Besluit nr. 1982/2006/EG, het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, zoals ingesteld bij Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (9), en het Europees Instituut voor innovatie en technologie (het EIT), zoals opgericht bij Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad (10) vallen, worden gebundeld om de deelname te vergemakkelijken, de samenhang tussen de diverse instrumenten te bevorderen, het wetenschappelijk en economisch effect te vergroten en tegelijkertijd dubbel werk en versnippering te voorkomen. Er moeten gemeenschappelijke regels worden toegepast teneinde een coherent kader tot stand te brengen dat de deelname aan programma's die in aanmerking komen voor EU-financiering uit de begroting voor Horizon 2020 moet vergemakkelijken, inclusief de deelname aan programma's die beheerd worden door het EIT, gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren als bedoeld in artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en de deelname aan programma's die krachtens artikel 185 VWEU door lidstaten ten uitvoer worden gelegd.

Anderzijds moet echter worden voorzien in de nodige flexibiliteit, zodat specifieke regels kunnen worden aangenomen wanneer de specifieke kenmerken van de verschillende acties dit vereisen. Teneinde rekening te houden met de specifieke operationele behoeften die zijn vastgesteld in het kader van de desbetreffende basishandeling inzake de krachtens artikel 187 VWEU opgerichte organen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op gepaste wijze worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(9)

De acties die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moeten in overeenstemming zijn met de grondrechten en de beginselen van met name het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dergelijke acties moeten voldoen aan alle wettelijke verplichtingen, met inbegrip van het internationale recht en relevante besluiten van de Commissie zoals het bericht van de Commissie van 28 juni 2013 (11), en aan ethische beginselen, onder meer het voorkomen van elke inbreuk op de integriteit van het wetenschappelijk onderzoek.

(10)

Conform de doelstellingen van internationale samenwerking zoals bepaald in de artikelen 180 en 186 VWEU moet de deelname van rechtspersonen die in derde landen zijn gevestigd en van internationale organisaties worden gestimuleerd. De uitvoering van de regels dient in overeenstemming te zijn met de maatregelen die zijn vastgesteld overeenkomstig de artikelen 75 en 215 VWEU, alsook met het internationale recht. Bovendien moet bij de uitvoering van de regels op passende wijze rekening worden gehouden met de voorwaarden voor deelname van entiteiten uit de Unie aan overeenkomstige programma's van derde landen.

(11)

De regels moeten zorgen voor een coherent, alomvattend en transparant kader, zodat garanties worden geboden voor een zo doeltreffend mogelijke tenuitvoerlegging, met inachtneming van de noodzaak om te voorzien in een gemakkelijke toegang voor alle deelnemers via de toepassing van vereenvoudigde procedures, in het bijzonder ten aanzien van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen ("kmo's"). De financiële bijstand van de Unie kan in verschillende vormen worden verleend.

(12)

Overeenkomstig het transparantiebeginsel en naast het in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Verordening (EU) nr. 1268/2012 bedoelde bekendmakingsvereiste dient de Commissie via specifieke informatiekanalen open uitnodigingen tot het indienen van voorstellen aan te kondigen op de internetpagina's van Horizon 2020, en te zorgen voor ruime verspreiding daarvan via onder meer de nationale contactpunten en op verzoek, waar mogelijk in toegankelijke formaten.

(13)

De in deze verordening vastgestelde selectie- en gunningscriteria dienen op transparante wijze te worden toegepast en gebaseerd te zijn op objectieve en meetbare parameters, rekening houdend met het algemene streven van Horizon 2020 naar een goed functionerende Europese Onderzoeksruimte.

(14)

In het algemeen dient de periode tussen de uiterste indieningsdatum van volledige voorstellen en de ondertekening van subsidieovereenkomsten met aanvragers, of de toezending aan aanvragers van subsidiebesluiten, korter te zijn dan die waarin Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voorziet. In naar behoren gerechtvaardigde gevallen en voor acties van de Europese Onderzoeksraad dient een langere periode te worden toegestaan.

(15)

De Commissie dient te blijven streven naar een vereenvoudiging van de procedures die door verbetering van de IT-systemen mogelijk is, bijvoorbeeld door de verdere uitbreiding van het deelnemersportaal dat dient te functioneren als enig toegangspunt vanaf het ogenblik, van de bekendmaking van de uitnodiging tot het indienen van voorstellen, over de indiening van voorstellen tot aan de uitvoering van de actie, met als doel een één-loketsysteem op te zetten. Het systeem zou ook vragen van aanvragers over de voortgang en het tijdpad van hun aanvragen kunnen beantwoorden.

(16)

De behandeling van vertrouwelijke gegevens en gerubriceerde informatie moet worden onderworpen aan al het relevante Unie recht, inclusief de interne regels van de instellingen, zoals Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (12), waarin de veiligheidsvoorschriften van de Europese Unie voor gerubriceerde informatie zijn vastgesteld.

(17)

Er moeten minimumvoorwaarden voor deelname worden vastgesteld, op zowel algemeen gebied als met betrekking tot de specifieke kenmerken van de acties op grond van Horizon 2020. Er is met name behoefte aan regels betreffende het aantal deelnemers en hun plaats van vestiging. Bij een actie waaraan geen in een lidstaat gevestigde organisatie deelneemt, moet worden gestreefd naar de verwezenlijking van de doelstellingen van de artikelen 173 en 179 VWEU.

(18)

Overeenkomstig Besluit 2001/822/EG van de Raad (13) komen rechtspersonen uit landen en gebieden overzee in aanmerking voor deelname aan Horizon 2020 onder de daarin vermelde specifieke voorwaarden.

(19)

Bij het vaststellen van de tijdschema's voor uitnodigingen en verzoeken om informatie, dient de Commissie waar mogelijk rekening te houden met de normale vakantieperiodes.

(20)

Bij niet-succesvolle voorstellen dient de Commissie de betrokken aanvragers een terugkoppeling over hun voorstel te geven.

(21)

Duidelijke en transparante mechanismen voor het opstellen van uitnodigingen inzake specifieke onderwerpen moeten zorgen voor een gelijk speelveld, moeten Horizon 2020 aantrekkelijker maken en leiden tot een grotere participatie.

(22)

De Commissie dient voor elk aspect van Horizon 2020 te handelen volgens de beginselen van de Europese bestuurlijke gedragscode in de bijlage bij Besluit 2000/633/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (14).

(23)

Het is dienstig voorwaarden vast te stellen met betrekking tot het toekennen van financiering door de Unie aan deelnemers van acties op grond van Horizon 2020. Om de bestaande financieringsregels te vereenvoudigen moet een vereenvoudigd model voor de vergoeding van kosten worden aangenomen waarin meer wordt gewerkt met forfaitaire bedragen, vaste tarieven en eenheidskosten.

(24)

De vergoedingspercentages in deze verordening zijn aangemerkt als maxima teneinde te voldoen aan het non-profitvereiste en het medefinancieringsbeginsel, en om deelnemers in staat te stellen om een lager percentage te verzoeken. De vergoedingspercentages dienen in beginsel evenwel 100 % of 70 % te zijn.

(25)

Bij de classificatie van technologisch onderzoek, productontwikkeling en demonstratie-activiteiten moeten de OESO-definities betreffende het niveau van technologische paraatheid (Technological Readiness Level - TRL) in acht worden genomen.

(26)

Specifieke uitdagingen op het gebied van onderzoek en innovatie moeten worden aangepakt door middel van nieuwe financieringsvormen zoals prijzen, precommerciële inkoop, overheidsopdrachten met betrekking tot innovatieve oplossingen, het kmo-instrument en de Innovatiesnelwegacties, die specifieke regels vereisen.

(27)

Om gelijke concurrentievoorwaarden voor alle ondernemingen op de interne markt te handhaven, moet de subsidiëring in het kader van Horizon 2020 worden opgezet overeenkomstig de regelgeving inzake staatssteun, teneinde de doelmatigheid van de overheidsinvesteringen te waarborgen en marktverstoringen, zoals de verdringing van private financiering, het creëren van ineffectieve marktstructuren of de instandhouding van inefficiënte bedrijven, te voorkomen. Er dient te worden gewaarborgd dat de financiering van innovatieacties niet tot concurrentievervalsing of marktverstoring zonder gegronde reden leidt.

(28)

Om de financiële belangen van de Unie te beschermen moeten er tijdens de gehele uitgavencyclus proportionele maatregelen worden genomen, zodat een passend evenwicht tussen vertrouwen en controle wordt bereikt.

(29)

Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 moeten de regels de basis vormen voor een bredere acceptatie van de gangbare kostenboekhoudpraktijken van de begunstigden.

(30)

Zoals gebleken, is het garantiefonds voor de deelnemers dat is opgezet krachtens Verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad (15) en dat door de Commissie wordt beheerd, een belangrijk vrijwaringsmechanisme om de risico's te beperken die verbonden zijn aan verschuldigde bedragen die niet worden terugbetaald door in gebreke blijvende deelnemers. Het is derhalve noodzakelijk om voor de deelnemers een nieuw garantiefonds in te stellen ("het Fonds"). Om te zorgen voor een efficiënter beheer en een betere dekking van het risico van deelnemers, moet het Fonds acties omvatten uit hoofde van het programma dat is opgezet krachtens Besluit nr. 1982/2006/EG, het programma opgezet bij Besluit 2006/970/Euratom van de Raad (16), het programma opgezet bij Besluit 2012/93/Euratom van de Raad (17), alsmede acties uit hoofde van Horizon 2020 en Verordening (Euratom) nr. 1314/2013 van de Raad (18). Programma's van instanties die geen financieringsorganen van de Unie zijn, mogen niet in aanmerking komen voor dekking door het Fonds.

(31)

Ter wille van de transparantie moeten de namen van de deskundigen die de Commissie of relevante financieringsorganen bij de toepassing van deze verordening hebben bijgestaan, worden bekendgemaakt. Wanneer deze bekendmaking een gevaar inhoudt voor de veiligheid of integriteit van de deskundigen of hun privacy onnodig schaadt, moeten de Commissie en de financieringsorganen de mogelijkheid hebben af te zien van de bekendmaking van de namen.

(32)

De persoonsgegevens van de deskundigen moeten worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (19).

(33)

Er moeten regels worden vastgesteld voor de exploitatie en verspreiding van resultaten om te waarborgen dat de deelnemers die resultaten op passende wijze beschermen, exploiteren en verspreiden, en om te voorzien in mogelijke aanvullende exploitatievoorwaarden om de strategische Europese belangen te beschermen. Deelnemers die Uniefinanciering hebben ontvangen en die van plan zijn de via die financiering gegenereerde resultaten voornamelijk te exploiteren in derde landen die niet bij Horizon 2020 betrokken zijn, dienen duidelijk te maken hoe die Uniefinanciering het algemene concurrentievermogen van Europa ten goede zal komen (wederkerigheidsbeginsel), zoals vastgelegd in de subsidieovereenkomst.

(34)

Indien onderzoek mogelijkheden biedt voor verdere ontwikkeling van nieuwe medische technologieën (bijvoorbeeld geneesmiddelen, vaccins en medische diagnostiek), moeten er maatregelen worden genomen om, waar passend, de onderzoeksresultaten onmiddellijk te exploiteren en te verspreiden.

(35)

Ondanks het succes van de op schuld- en eigenvermogenfinanciering gebaseerde financiële instrumenten van de Unie voor onderzoek, ontwikkeling, innovatie en groei, blijft de toegang tot risicokapitaal, met name voor innovatieve kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, een essentieel punt. Om het gebruik daarvan te optimaliseren moet worden toegestaan dat op schuld- en eigenvermogenfinanciering gebaseerde financiële instrumenten onderling en met uit de Uniebegroting gefinancierde subsidies worden gecombineerd, onder meer in het kader van Horizon 2020. Bovendien moet de Commissie met name zorgen voor continuïteit van de financieringsfaciliteit met risicodeling (RSFF), die is ingesteld krachtens Besluit nr. 1982/2006/EG, en van het op de aanloopfase gerichte deel van de faciliteit voor snelgroeiende, innovatieve bedrijven uit het MKB (FSIM), die is ingesteld krachtens Besluit nr. 1639/2006/EG, met de opvolgende financiële instrumenten voor schuld- en eigenvermogenfinanciering uit hoofde van Horizon 2020, respectievelijk de "krediet- en garantiedienst voor onderzoek en innovatie van de Unie" en de "vermogensinstrumenten voor onderzoek en innovatie van de Unie". In dat verband moeten ontvangsten en terugbetalingen die door deze financiële instrumenten worden gegenereerd rechtstreeks ten goede komen aan de financiële instrumenten die zijn opgezet krachtens Horizon 2020.

(36)

De Commissie dient te zorgen voor voldoende complementariteit tussen het MKB-instrument in het kader van Horizon 2020, de financiële instrumenten in het kader van Horizon 2020 en het COSME programma zoals ingesteld krachtens Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20), en regelingen en instrumenten die gezamenlijk met de lidstaten zijn ingesteld, zoals het gezamenlijk programma Eurostars (21).

(37)

Ter wille van de rechtszekerheid en de duidelijkheid, dient Verordening (EG) nr. 1906/2006 te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening zijn specifieke regels vastgesteld voor de deelname aan acties onder contract die worden uitgevoerd op grond van Verordening (EU) nr. 1291/2013 of het, met inbegrip van de deelname aan acties onder contract die overeenkomstig artikel 9, lid 2, van die verordening door financieringsorganen worden gesubsidieerd.

In deze verordening zijn ook de regels vastgesteld die van toepassing zijn op de exploitatie en de verspreiding van resultaten.

2.   Met inachtneming van de specifieke regels zoals vastgesteld in deze verordening, zijn de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Verordening (EU) nr. 1268/2012 van toepassing.

3.   Krachtens Verordening (EG) nr. 294/2008 of elke basishandeling op grond waarvan een financieringsorgaan uit hoofde van artikel 185 VWEU wordt belast met taken op het gebied van begrotingsuitvoering, kunnen regels worden vastgesteld die afwijken van de regels in onderhavige verordening. Teneinde rekening te houden met hun specifieke operationele behoeften die zijn vastgesteld in het kader van de desbetreffende basishandeling, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 56 handelingen vast te stellen inzake de krachtens artikel 187 VWEU opgerichte financieringsorganen, met betrekking tot:

a)

de voorwaarden voor deelname aan uitnodigingen tot het indienen van voorstellen die uitgaan van financieringsorganen op het gebied van de luchtvaart, teneinde het in artikel 9, lid 1, genoemde minimumaantal deelnemers te verminderen;

b)

de in artikel 10 genoemde subsidiabiliteit, waarbij financieringsorganen op het gebied van de bio-industrie en innovatieve geneesmiddelen worden gemachtigd om de subsidiabiliteit tot specifieke soorten deelnemers te beperken;

c)

de regels inzake de exploitatie en verspreiding van resultaten, waarbij financieringsorganen op het gebied van innovatieve geneesmiddelen worden gemachtigd:

i)

de mogelijkheden uit te breiden om resultaten en background aan gelieerde entiteiten, kopers en opvolgingsentiteiten over te dragen of in licentie te geven, overeenkomstig de subsidieovereenkomst en zonder toestemming van andere in artikel 44, leden 1 en 2, genoemde deelnemers;

ii)

specifieke overeenkomsten tot stand te brengen voor toegangsrechten tot background, teneinde resultaten voor verdere commercialisering te ontwikkelen of die zelf te commercialiseren (directe exploitatie), als bedoeld in artikel 48, leden 2, 3 en 4;

iii)

de regels aan te vullen met bepalingen inzake eigendom van en toegang tot gegevens, kennis en informatie die buiten de doelstellingen van een actie vallen en die niet nodig zijn voor de uitvoering en exploitatie van de actie (sideground), als bedoeld in artikel 41, lid 2, en de artikelen 45 tot en met 48;

iv)

de exploitatieregels uit te breiden tot andere doeleinden dan de uitvoering van acties (gebruik voor onderzoeksdoeleinden) of resultaten te ontwikkelen voor verdere commercialisering of die zelf te commercialiseren (directe exploitatie), als bedoeld in artikel 48;

v)

specifieke criteria vast te stellen om, binnen dezelfde actie, het verlenen van de in artikel 46, lid 2, bedoelde sublicenties onder deelnemers toe te staan;

vi)

de toegangsrechten van deelnemers, hun gelieerde entiteiten en licentiehoudende derden, onder de in de in artikel 24, lid 2, bedoelde consortiumovereenkomst vastgelegde voorwaarden, uit te breiden tot resultaten of background voor andere doeleinden dan de uitvoering van acties (gebruik voor onderzoeksdoeleinden) onder passende voorwaarden, waaronder financiële voorwaarden, of het ontwikkelen van resultaten voor verdere commercialisering of het zelf commercialiseren van resultaten (directe exploitatie), als bedoeld in de artikelen 46 tot 48;

vii)

de toegangsrechten tot directe exploitatieafhankelijk te maken van een akkoord tussen de betrokken deelnemers, als bedoeld in artikel 48;

viii)

de verspreiding door wetenschappelijke publicatie in de vorm van open toegang als bedoeld in artikel 43, lid 2, facultatief te maken;

d)

de financiering van de acties, waarbij financieringsorganen op het gebied van elektronische componenten en systemen andere dan de in artikel 28, lid 3, vermelde vergoedingspercentages mogen toepassen wanneer een deelnemer of een actie door een of meer lidstaten wordt meegefinancierd.

Andere dan de in de eerste en tweede alinea van dit lid bedoelde financieringsorganen die krachtens artikel 58, onder c), punt i) of punt ii), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 met taken op het gebied van begrotingsuitvoering zijn belast, kunnen, na goedkeuring door de Commissie, regels toepassen die afwijken van de bepalingen in deze verordening indien dit vanwege hun specifieke behoeften noodzakelijk is.

4.   Deze verordening is niet van toepassing op eigen acties die door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) worden uitgevoerd.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

1)   'toegangsrechten': de rechten om resultaten of background te gebruiken onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden;

2)   'gelieerde entiteit': een juridische entiteit waarover een deelnemer direct of indirect zeggenschap kan uitoefenen, dan wel die onder dezelfde directe of indirecte zeggenschap staat als de deelnemer of die zelf de directe of indirecte zeggenschap over een deelnemer uitoefent. Die zeggenschap kan de in artikel 8, lid 2, beschreven vormen aannemen;

3)   'geassocieerd land': een derde land dat partij is bij een internationale overeenkomst met de Unie, als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1291/2013;

4)   'background': alle gegevens, knowhow of informatie in welke vorm en van welke aard dan ook, materieel of immaterieel, met inbegrip van de daaraan verbonden rechten zoals intellectuele-eigendomsrechten, die i) reeds vóór hun toetreding tot de actie in het bezit van de deelnemers waren; ii) nodig zijn voor de uitvoering van de actie of voor de exploitatie van de resultaten van de actie; en iii) door de deelnemers als zodanig zijn aangemerkt overeenkomstig artikel 45;

5)   'basishandeling': een door de instellingen van de Unie vastgestelde rechtshandeling in de vorm van een verordening, een richtlijn of een besluit in de zin van artikel 288 VWEU, dat als rechtsgrondslag voor de actie geldt;

6)   'innovatieactie': actie die hoofdzakelijk bestaat uit werkzaamheden met als rechtstreeks doel het creëren van plannen, schema's of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procédés of diensten. Het kan daarbij gaan om activiteiten als prototyping, tests, demonstraties, proefprojecten, grootschalige productvalidatie en marktreplicatie;

7)   'coördinatie- en ondersteuningsactie': een actie die voornamelijk uit begeleidende maatregelen bestaat zoals normalisatie, verspreiding, voorlichting en communicatie, netwerkactiviteiten, coördinatie en ondersteunende diensten, beleidsdialogen en wederzijdse leerervaringen en studies, met inbegrip van ontwerpstudies voor nieuwe infrastructuur en aanvullende netwerk- of coördinatieactiviteiten tussen programma's in verschillende landen;

8)   'verspreiding': het openbaar maken van de resultaten via alle geschikte kanalen (anders dan met het oogmerk om de resultaten te beschermen of te exploiteren), waaronder tevens begrepen wetenschappelijke publicaties via eender welk communicatiemiddel;

9)   'exploitatie': het gebruik van resultaten bij andere onderzoeksactiviteiten dan die welke onder de desbetreffende actie vallen, of bij het ontwikkelen, creëren en in de handel brengen van een product of werkwijze, of bij het creëren en leveren van een dienst of bij normalisatieactiviteiten;

10)   'eerlijke en redelijke voorwaarden': passende voorwaarden, met inbegrip van eventuele financiële voorwaarden of voorwaarden vrij van royalty's, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van het verzoek om toegang, bijvoorbeeld de feitelijke of potentiële waarde van de resultaten of background waarvoor om toegang is verzocht en/of de omvang, de duur en andere kenmerken van de beoogde exploitatie;

11)   'financieringsorgaan': een andere autoriteit of instantie dan de Commissie, als bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, die door de Commissie is belast met taken op het gebied van de begrotingsuitvoering overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1291/2013;

12)   'internationale Europese belangenorganisatie': een internationale organisatie waarvan het merendeel van de leden lidstaten of geassocieerde landen zijn, en waarvan het hoofddoel de bevordering van de wetenschappelijke en technologische samenwerking in Europa is;

13)   'juridische entiteit': elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben;

14)   'juridische entiteit zonder winstoogmerk': een juridische entiteit die op grond van zijn rechtsvorm geen winstoogmerk heeft of een wettelijke of statutaire verplichting heeft geen winsten uit te keren aan zijn aandeelhouders of afzonderlijke leden;

15)   'deelnemer': een juridische entiteit die in het kader van Verordening (EU) nr. 1291/2013 een actie (of een deel daarvan) uitvoert en die uit hoofde van deze verordening rechten en verplichtingen ten aanzien van de Unie of een ander financieringsorgaan heeft;

16)   'medefinancieringsactie voor programma': een actie die wordt gefinancierd door middel van subsidies en die in de eerste plaats bedoeld is als aanvulling op door andere entiteiten dan financieringsorganen van de Unie gefinancierde individuele oproepen of programma's voor het beheer van onderzoeks- en innovatieprogramma's. Een medefinancieringsactie voor programma kan ook aanvullende netwerk- of coördinatieactiviteiten tussen programma's in verschillende landen omvatten;

17)   'precommerciële inkoop': de inkoop van onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten waarbij op basis van de marktvoorwaarden sprake is van een deling van de risico's en voordelen, van een competitieve ontwikkeling in fasen en van een duidelijke scheiding tussen de ingekochte onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten en het gebruik van commerciële hoeveelheden eindproducten;

18)   'overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen': inkoopactiviteiten waarbij de aanbestedende diensten als initiërende klant fungeren voor innovatieve goederen of diensten die nog niet op een grootschalige commerciële basis beschikbaar zijn, met inbegrip van conformiteitstests;

19)   'resultaten': alle materiële of immateriële opbrengst van de actie, zoals in het kader van de actie gegenereerde gegevens, kennis of informatie, ongeacht de vorm of aard ervan en ongeacht of deze kunnen worden beschermd, en ook alle daarmee verbonden rechten, met inbegrip van intellectuele-eigendomsrechten;

20)   'kmo': kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (22);

21)   'werkprogramma': het door de Commissie goedgekeurde document voor de uitvoering van het specifieke programma overeenkomstig artikel 5 van Besluit 2013/743/EU van de Raad (23);

22)   'werkplan': een document dat vergelijkbaar is met het werkprogramma van de Commissie en dat is goedgekeurd door de financieringsorganen die belast zijn met een deel van de uitvoering van Horizon 2020 overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1291/2013.

2.   In het kader van deze verordening wordt een entiteit die krachtens het nationale recht geen rechtspersoonlijkheid heeft, gelijkgesteld aan een juridische entiteit, mits aan de in artikel 131, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en aan de in artikel 198 van Verordening (EU) nr. 1268/2012 vervatte voorwaarden is voldaan.

3.   In het kader van deze verordening worden subsidieontvangers niet als financieringsorganen aangemerkt.

Artikel 3

Geheimhouding

Alle gegevens, kennis en informatie die in het kader van een actie als vertrouwelijk zijn meegedeeld, worden onder de in de uitvoeringsovereenkomsten, -besluiten of contracten vastgestelde voorwaarden ook als dusdanig behandeld, waarbij het Unierecht betreffende de bescherming van en toegang tot gerubriceerde informatie terdege worden nageleefd.

Artikel 4

Beschikbaar te stellen informatie

1.   Onverminderd artikel 3 verstrekt de Commissie desgevraagd aan de instellingen, organen, bureaus of agentschappen van de Unie en aan de lidstaten of geassocieerde landen alle nuttige informatie die zij in haar bezit heeft over de resultaten die zijn gegenereerd door een deelnemer in een actie waarvoor Uniefinanciering is ontvangen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de informatie in kwestie is relevant voor het overheidsbeleid;

b)

de deelnemers hebben geen deugdelijke en toereikende redenen opgegeven om de informatie in kwestie niet te verstrekken.

Met betrekking tot acties in het kader van de specifieke doelstelling "Een veilige samenleving - de vrijheid en veiligheid van Europa en haar burgers beschermen" verstrekt de Commissie desgevraagd aan de instellingen, organen, bureaus of agentschappen van de Unie of aan nationale instanties van de lidstaten alle nuttige informatie die zij in haar bezit heeft over de resultaten die door een deelnemer zijn gegenereerd in een actie waarvoor Uniefinanciering is ontvangen. De Commissie stelt de deelnemer in kennis van die informatieverstrekking. Wanneer een lidstaat of een instelling, orgaan, bureau of agentschap van de Unie om informatie verzoekt, verstrekt de Commissie die informatie ook aan alle lidstaten.

2.   In geen geval wordt het verstrekken van informatie ingevolge lid 1 geacht op de ontvanger rechten of verplichtingen van de Commissie of van de deelnemers te doen overgaan. De ontvanger dient dergelijke informatie vertrouwelijk te behandelen, tenzij deze openbaar wordt of door de deelnemers openbaar wordt gemaakt, of tenzij deze aan de Commissie is medegedeeld zonder geheimhoudingsverplichting. Met betrekking tot vertrouwelijke informatie zijn de veiligheidsregels van de Commissie van toepassing.

Artikel 5

Richtsnoeren en informatie voor potentiële deelnemers

Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Verordening (EU) nr. 1268/2012, zorgt de Commissie of het relevante financieringsorgaan ervoor dat aan alle potentiële deelnemers voldoende richtsnoeren en informatie ter beschikking wordt gesteld op het ogenblik dat de uitnodiging tot het indienen van voorstellen wordt bekendgemaakt, met name wat betreft de toepasselijke modelsubsidieovereenkomst.

TITEL II

REGELS VOOR DEELNAME

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 6

Vormen van financiering

Overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 kan financiering worden verleend in een of meer van de in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 vastgestelde vormen, met name via subsidies, prijzen, inkoop en financiële instrumenten.

Artikel 7

Juridische entiteiten die aan acties kunnen deelnemen

1.   Alle juridische entiteiten, waar ook gevestigd, of alle internationale organisaties kunnen aan een actie deelnemen, op voorwaarde dat voldaan is aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, inclusief alle voorwaarden in het desbetreffende werkprogramma of werkplan.

2.   Ten aanzien van juridische entiteiten die in derde landen zijn gevestigd kunnen in het desbetreffende werkprogramma beperkingen worden opgelegd inzake de deelname aan Horizon 2020 of aan onderdelen ervan, wanneer de voorwaarden voor deelname van juridische entiteiten uit lidstaten of van in derde landen gevestigde aan hen gelieerde entiteiten aan onderzoek- en innovatieprogramma's in die derde landen nadelig voor de belangen van de Unie worden geacht.

3.   In het desbetreffende werkprogramma of werkplan kunnen entiteiten van deelname worden uitgesloten die niet in staat zijn om afdoende veiligheidswaarborgen te verschaffen met name wat betreft veiligheidsmachtigingen voor personeel indien dat uit om veiligheidsredenen gerechtvaardigd is.

4.   Het GCO kan aan acties deelnemen met dezelfde rechten en verplichtingen die op een in een lidstaat gevestigde juridische entiteit van toepassing zijn.

Artikel 8

Onafhankelijkheid

1.   Twee juridische entiteiten worden geacht onafhankelijk van elkaar te zijn wanneer geen van beide onder de directe of indirecte zeggenschap van de andere entiteit staat of onder dezelfde directe of indirecte zeggenschap staat als de andere entiteit.

2.   Voor de toepassing van lid 1 kan zeggenschap met name een van de twee volgende vormen aannemen:

a)

het direct of indirect bezitten van meer dan 50 % van de nominale waarde van het uitgegeven aandelenkapitaal in de desbetreffende juridische entiteit, of van een meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van die entiteit;

b)

het direct of indirect rechtens of feitelijk bezitten van beslissingsbevoegdheden in de desbetreffende juridische entiteit.

3.   Voor de toepassing van lid 1, worden de volgende verhoudingen tussen juridische entiteiten evenwel niet geacht als zodanig een zeggenschapsverhouding te vormen:

a)

dezelfde publieke beleggingsmaatschappij, institutionele belegger of hetzelfde durfkapitaalfonds bezit direct of indirect meer dan 50 % van de nominale waarde van het uitgegeven aandelenkapitaal of een meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten;

b)

de desbetreffende juridische entiteiten zijn in het bezit of staan onder toezicht van dezelfde overheidsinstantie.

HOOFDSTUK II

Subsidies

Afdeling I

Gunningsprocedure

Artikel 9

Voorwaarden voor deelname

1.   De volgende minimumvoorwaarden zijn van toepassing:

a)

er moeten minimaal drie juridische entiteiten aan een actie deelnemen;

b)

drie juridische entiteiten moeten elk in een andere lidstaat of geassocieerd land zijn gevestigd; en

c)

de onder b) bedoelde drie juridische entiteiten moeten onafhankelijk van elkaar zijn in de zin van artikel 8.

2.   Indien het GCO of een internationale Europese belangenorganisatie of een krachtens het recht van de Unie opgerichte entiteit een van de deelnemers aan een actie is, wordt hij voor de toepassing van lid 1 geacht gevestigd te zijn in een andere lidstaat of geassocieerd land dan de lidstaat of het geassocieerde land waarin een andere deelnemer aan dezelfde actie is gevestigd.

3.   In afwijking van lid 1 wordt door de deelname van één in een lidstaat of een geassocieerd land gevestigde juridische entiteit geacht te zijn voldaan aan de minimumvoorwaarde in geval van:

a)

grensverleggende onderzoeksacties in het kader van de Europese Onderzoeksraad;

b)

bij acties in het kader van het MKB-instrument, wanneer de actie een duidelijke Europese toegevoegde waarde heeft;

c)

bij medefinancieringsacties voor programma's; en

d)

in andere gerechtvaardigde omstandigheden zoals voorzien in het werkprogramma of werkplan.

4.   In afwijking van lid 1 wordt bij coördinatie- en ondersteuningsacties en bij opleidings- en mobiliteitsacties de deelname van één juridische entiteit als minimumvoorwaarde gehanteerd.

5.   Indien passend en naar behoren gerechtvaardigd kunnen in de werkprogramma's of in de werkplannen aanvullende voorwaarden worden gesteld overeenkomstig specifieke beleidsvereisten of als gevolg van de aard en doelstellingen van de actie, met inbegrip van voorwaarden betreffende het aantal deelnemers, het type deelnemer en de vestigingsplaats.

Artikel 10

Subsidiabiliteit

1.   De volgende deelnemers ko