ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.346.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 346

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
20 december 2013


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (Euratom) nr. 1368/2013 van de Raad van 13 december 2013 betreffende steun van de Unie aan de bijstandprogramma's voor de ontmanteling van nucleaire installaties in Bulgarije en Slowakije, en houdende intrekking van Verordeningen van de Raad (Euratom) nr. 549/2007 en (Euratom) nr. 647/2010

1

 

*

Verordening (Euratom) nr. 1369/2013 van de Raad van 13 december 2013 betreffende steun van de Unie aan de bijstandprogramma's voor de ontmanteling van nucleaire installaties in Litouwen en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 1990/2006

7

 

*

Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad van 16 december 2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten

12

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1371/2013 van de Raad van 16 december 2013 tot uitbreiding van het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden uit India of Indonesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India of Indonesië

20

 

*

Verordening (EU) nr. 1372/2013 van de Commissie van 19 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 ( 1 )

27

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1373/2013 van de Commissie van 19 december 2013 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de regeling van uitvoercertificaten in de sector varkensvlees

29

 

*

Verordening (EU) nr. 1374/2013 van de Commissie van 19 december 2013 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standard 36 betreft ( 2 )

38

 

*

Verordening (EU) nr. 1375/2013 van de Commissie van 19 december 2013 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standard 39 betreft ( 2 )

42

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1376/2013 van de Commissie van 19 december 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

47

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1377/2013 van de Commissie van 19 december 2013 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van december 2013 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1385/2007 geopende tariefcontingent zijn ingediend voor vlees van pluimvee

49

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1378/2013 van de Commissie van 19 december 2013 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van december 2013 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 533/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor vlees van pluimvee

51

 

 

BESLUITEN

 

 

2013/777/GBVB

 

*

Besluit EUTM Somalia/1/2013 van het Politiek en Veiligheidscomité van 17 december 2013 houdende benoeming van een EU-missiecommandant voor de militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (EUTM Somalia)

53

 

 

2013/778/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 13 december 2013 tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap onderzoek en tot intrekking van Besluit 2008/46/EG

54

 

 

2013/779/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 17 december 2013 tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad en tot intrekking van Besluit 2008/37/EG

58

 

 

2013/780/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 18 december 2013 houdende afwijking van artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad ten aanzien van gezaagd hout van Quercus L., Platanus L. en Acer saccharum Marsh. dat vrij is van bast, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 9166)

61

 

 

2013/781/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 18 december 2013 tot verlening van een door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland voor Engeland, Schotland en Wales gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 9167)

65

 

 

2013/782/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 18 december 2013 tot wijziging van Beschikking 2002/757/EG wat betreft de vereiste van een fytosanitair certificaat met betrekking tot het schadelijke organisme Phytophthora ramorum Werres, De Cock & Man in ’t Veld sp. nov. voor gezaagd hout van Acer macrophyllum Pursh en Quercus spp. L. dat vrij is van bast, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 9181)

69

 

 

2013/783/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 18 december 2013 waarbij wordt bepaald dat de tijdelijke opschorting van het preferentiële douanerecht dat is vastgesteld in het kader van het stabilisatiemechanisme voor bananen in de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds, niet passend is voor de invoer van bananen van oorsprong uit Peru voor het jaar 2013

73

 

 

2013/784/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 18 december 2013 tot wijziging van de modellen van gezondheidscertificaten I, II en III voor handelsverkeer binnen de Unie in slachtschapen en -geiten, mestschapen en -geiten en fokschapen en -geiten zoals vastgesteld in bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG van de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 9208)  ( 2 )

75

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1363/2013 van de Commissie van 12 december 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten wat de definitie van technisch vervaardigd nanomateriaal betreft ( PB L 343 van 19.12.2013 )

89

 


 

(1)   Voor de EER en Zwitserland relevante tekst

 

(2)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/1


VERORDENING (EURATOM) Nr. 1368/2013 VAN DE RAAD

van 13 december 2013

betreffende steun van de Unie aan de bijstandprogramma's voor de ontmanteling van nucleaire installaties in Bulgarije en Slowakije, en houdende intrekking van Verordeningen van de Raad (Euratom) nr. 549/2007 en (Euratom) nr. 647/2010

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 203,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens het Protocol betreffende de voorwaarden en regelingen voor toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (2), verbond Bulgarije zich ertoe om de eenheden 1 en 2 en de eenheden 3 en 4 van de kerncentrale van Kozloduy uiterlijk respectievelijk 31 december 2002 en 31 december 2006 te sluiten en deze eenheden vervolgens te ontmantelen. In overeenstemming met zijn verplichtingen heeft Bulgarije alle betrokken eenheden binnen de respectieve termijnen gesloten.

(2)

Volgens Protocol nr. 9 bij de Toetredingsakte van 2003, met betrekking tot eenheid 1 en eenheid 2 van de V1-kerncentrale van Bohunice in Slowakije (3), verbond Slowakije zich ertoe om eenheid 1 en eenheid 2 van de V1-kerncentrale van Bohunice uiterlijk op respectievelijk 31 december 2006 en 31 december 2008 te sluiten en deze eenheden vervolgens te ontmantelen. In overeenstemming met zijn verplichtingen heeft Slowakije alle betrokken eenheden binnen de respectieve termijnen gesloten.

(3)

In overeenstemming met de verplichtingen van het toetredingsverdrag en met de steun van de Unie hebben Bulgarije en Slowakije de kerncentrales Kozloduy en Bohunice V1 gesloten en aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de ontmanteling ervan. Verdere werkzaamheden zijn noodzakelijk om de eigenlijke operaties van decontaminatie, ontmanteling en beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval voort te zetten en om te komen tot een onomkeerbare toestand in het ontmantelingsproces in overeenstemming met de respectieve ontmantelingsplannen, waarbij gegarandeerd moet worden dat de hoogste veiligheidsnormen worden toegepast. Gezien de beschikbare ramingen zal de voltooiing van de ontmantelingswerkzaamheden nog aanzienlijk meer financiële middelen vergen.

(4)

Geconstateerd moet worden dat de voortijdige sluiting en de daaropvolgende ontmanteling van de kerncentrale Bohunice V1, met twee eenheden met een totale capaciteit van 880 MW type WWER 440 V 230 niet alleen op sociaal en energiegebied haar sporen heeft nagelaten voor Slowakije maar deze bovendien heeft opgezadeld met een aanzienlijke financiële last van zowel directe als indirecte kosten.

(5)

Geconstateerd moet worden dat de voortijdige sluiting en de daaropvolgende ontmanteling van vier eenheden van het type WWER 440 V 230 van de kerncentrale van Kozloduy met een totale capaciteit van 1 760 MW de Bulgaarse burgers langdurig een zware last heeft bezorgd met gevolgen op energie-, economisch, milieu- en sociaal gebied.

(6)

De Unie heeft toegezegd om Bulgarije en Slowakije bijstand te verlenen bij het dragen van de uitzonderlijke financiële last die het ontmantelingsproces met zich meebrengt. Sinds de pretoetredingsperiode hebben Bulgarije en Slowakije forse financiële steun ontvangen van de Europese Unie, meer bepaald via de programma's die werden vastgelegd voor Kozloduy en Bohunice. De financiële steun van de Unie in het kader van deze programma's, die is vastgesteld voor de periode 2007-2013, wordt in 2013 stopgezet.

(7)

Na het verzoek van Bulgarije, Litouwen en Slowakije om verdere financiering werd in het voorstel van de Commissie voor het volgende meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020: „Een begroting voor Europa 2020” een bedrag van 700 miljoen EUR uit de algemene begroting van de Unie bestemd voor nucleaire veiligheid en ontmanteling. Van dit bedrag is 500 miljoen EUR in prijzen van 2011, wat overeenkomt met ongeveer 553 miljoen EUR in de huidige prijzen, uitgetrokken voor een nieuw programma voor verdere steun aan de ontmanteling van de eenheden 1-2 van de V1-kerncentrale van Bohunice en de eenheden 1-2 van de kerncentrale van Ignalina en de eenheden 1-4 van Kozloduy gedurende de periode 2014 tot en met 2020.

(8)

Het bedrag van de aan de programma's van Kozloduy en Bohunice toegewezen vastleggingen, alsmede de programmalooptijd en de verdeling van middelen over de programma's voor Kozloduy, Ignalina en Bohunice, kunnen op basis van de resultaten van de tussentijdse en definitieve evaluatieverslagen worden herzien.

(9)

De steun die onder deze verordening valt, dient ervoor te zorgen dat de ontmanteling op naadloze wijze wordt voortgezet en dient gericht te zijn op maatregelen om te komen tot een onomkeerbare toestand in het ontmantelingsproces waarbij gegarandeerd moet worden dat de hoogste veiligheidsnormen worden toegepast, waardoor de hoogste toegevoegde waarde voor de Unie wordt gerealiseerd en de eindverantwoordelijkheid voor nucleaire veiligheid echter blijft berusten bij de betrokken lidstaten. Deze verordening laat het resultaat onverlet van eventuele toekomstige staatssteunprocedures die kunnen worden ingeleid overeenkomstig de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(10)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de rechten en plichten van de betrokken lidstaten, die voortvloeien uit de toetredingsverdragen, met name uit de in de overwegingen 1 en 2 van de preambule genoemde protocollen.

(11)

De ontmanteling van de kerncentrales die onder deze verordening vallen, dient te worden uitgevoerd met gebruik van de beste technische expertise die beschikbaar is, rekening houdend met de aard en de technische specificaties van de te sluiten reactoren, zodat de grootst mogelijke doeltreffendheid wordt bereikt, en met inachtneming van de beste internationale praktijken.

(12)

De activiteiten die onder deze verordening vallen en de concrete acties die zij ondersteunen moeten in overeenstemming zijn met de toepasselijke wetgeving van de Unie en de lidstaten. De ontmanteling van de kerncentrale die onder deze verordening valt, dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met de wetgeving inzake nucleaire veiligheid, zijnde Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad (4) en afvalbeheer, zijnde Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad (5) en inzake het milieu, met name Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) en Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (7).

(13)

De werkzaamheden die onder deze verordening vallen en de ter ondersteuning daarvan verrichte operaties dienen te steunen op een bijgewerkt ontmantelingsplan met een planning van de ontmantelingswerkzaamheden, het tijdpad, de kosten en de vereiste personele middelen. De kostenraming moet worden opgesteld volgens internationaal erkende criteria voor de raming van ontmantelingskosten, zoals de International Structure for Decommissioning Costing, een gezamenlijke publicatie van het Agentschap voor kernenergie, de Internationale Organisatie voor Atoomenergie en de Europese Commissie.

(14)

De Commissie zal zorgen voor een effectieve controle van het verloop van het ontmantelingsproces, om de grootste meerwaarde voor de Unie van de in het kader van deze verordening toegewezen financiering te waarborgen, ook al ligt de eindverantwoordelijkheid voor de ontmanteling bij de betrokken lidstaten. Dit omvat effectieve prestatiemetingen en de beoordeling van corrigerende maatregelen in de loop van het betrokken programma.

(15)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, sancties.

(16)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, met name de bepalingen inzake passende financiële middelen voor de voortzetting van een veilige ontmanteling, onvoldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van de maatregel, beter op Unieniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(17)

Voor sommige maatregelen van het Kozloduy- en het Bohunice-programma kan het vereiste niveau van financiering door de Unie hoog zijn, en in terdege gerechtvaardigde uitzonderlijke gevallen kan het oplopen tot het volledige bedrag van het krediet. Alles moet echter in het werk worden gesteld om, enerzijds, de medefinanciering in het kader van de pretoetredingssteun en de bijstand die in de periode 2007-2013 is verleend voor de ontmantelingswerkzaamheden van Bulgarije en Slowakije voort te zetten, en om, anderzijds en waar nodig, medefinanciering uit andere bronnen aan te trekken.

(18)

Met het oog op de uniforme uitvoering van deze verordening moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden verleend worden met betrekking tot de goedkeuring van jaarlijkse werkprogramma's en gedetailleerde uitvoeringsprocedures. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8).

(19)

Verordening (Euratom) nr. 549/2007 van de Raad (9) en Verordening (Euratom) nr. 647/2010 van de Raad (10) moeten dienovereenkomstig worden ingetrokken.

(16)

Er is terdege rekening gehouden met Speciaal verslag nr. 16/2011 van de Rekenkamer over de financiële steun van de EU voor de ontmanteling van kerncentrales in Bulgarije, Litouwen en Slowakije, met de aanbevelingen van dat verslag en met het antwoord daarop van de Commissie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening wordt een programma vastgesteld waarin regels worden bepaald voor de tenuitvoerlegging van de financiële steun van de Unie voor maatregelen met betrekking tot de ontmanteling van de eenheden 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Kozloduy in Bulgarije („het Kozloduy-programma”) en van de eenheden 1 en 2 van de V1-kerncentrale van Bohunice in Slowakije („het Bohunice-programma”).

Artikel 2

Doelstellingen

1.   De algemene doelstelling van het Kozloduy-programma en het Bohunice-programma is de betrokken lidstaten bijstand te verlenen om te komen tot een onomkeerbare toestand in het ontmantelingsproces van de eenheden 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Kozloduy en van de eenheden 1 en 2 van de V1-kerncentrale van Bohunice in overeenstemming met het ontmantelingsplan, onder handhaving van het hoogste veiligheidsniveau.

2.   Binnen de financieringsperioden zijn de belangrijkste specifieke doelstellingen voor het Kozloduy- en voor het Bohunice-programma als volgt:

a)

Kozloduy-programma:

i)

ontmanteling in de turbinezalen van de eenheden 1 tot en met 4 en in bijgebouwen, te meten aan de hand van het aantal en het type ontmantelde systemen;

ii)

ontmanteling van grote onderdelen en installaties in de reactorgebouwen van de eenheden 1 tot en met 4, te meten aan de hand van het aantal en het type ontmantelde systemen en installaties;

iii)

veilig beheer van het ontmantelingsafval in overeenstemming met een uitvoerig plan voor afvalbeheer, te meten aan de hand van de hoeveelheid en het type veilig geconditioneerd afval;

b)

Bohunice-programma:

i)

ontmanteling van de turbinezaal en de bijgebouwen van reactor V1, te meten aan de hand van het aantal en het type ontmantelde systemen;

ii)

ontmanteling van grote onderdelen en installaties in de V1-reactorgebouwen, te meten aan de hand van het aantal en het type ontmantelde systemen en installaties;

iii)

veilig beheer van het ontmantelingsafval in overeenstemming met een uitvoerig plan voor afvalbeheer, te meten aan de hand van de hoeveelheid en het type veilig geconditioneerd afval.

3.   Het Kozloduy en het Bohunice-programma kunnen ook maatregelen omvatten om tijdens het ontmantelen een hoog veiligheidsniveau in de eenheden van de kerncentrales te handhaven, onder meer betreffende bijstand voor het personeel van de kerncentrales.

Artikel 3

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het Kozloduy en het Bohunice-programma over de periode 2014-2020 bedragen 323 318 000 EUR in lopende prijzen. Dat bedrag zal als volgt worden verdeeld over het Kozloduy- en het Bohunice-programma:

a)

208 503 000 EUR voor het Kozloduy-programma in de periode 2014-2020;

b)

114 815 000 EUR voor het Bohunice-programma in de periode 2014-2020.

Deze verordening laat de financiële vastleggingen in het kader van komende meerjarige financiële kaders onverlet.

2.   Uiterlijk eind 2017 zal de Commissie, in het kader van de in artikel 9 bedoelde tussentijdse evaluatie, de prestaties van het het Kozloduy en het Bohunice-programma beoordelen en de voortgang van deze programma's vergelijken met de in artikel 7 bedoelde mijlpalen en streefdata. Het is mogelijk dat de omvang van de aan het Kozloduy en het Bohunice-programma toegewezen kredieten op grond van de resultaten van deze beoordeling wordt herzien, evenals de programmeringsperiode en de verdeling van middelen over het Kozloduy- en het Bohunice-programma en het Ignalina-programma, omschreven in Verordening (Euratom) nr. 1369/2013 (11) van de Raad, om rekening te houden met de voortgang met de uitvoering van de programma's en om te waarborgen dat bij de programmering van de middelen wordt uitgegaan van de feitelijke betalingsbehoeften en opnamecapaciteit.

3.   De financiële middelen voor het Kozloduy- en het Bohunice-programma kunnen ook worden aangewend voor uitgaven in verband met de voorbereidende werkzaamheden, monitoring, controle, doorlichting en evaluatie die vereist zijn voor het beheer van elk programma en het verwezenlijken van de doelstellingen. Met name uitgaven in verband met studies, deskundigenvergaderingen, informatie en communicatie, waaronder institutionele communicatie over de beleidsprioriteiten van de Unie voor zover zij betrekking hebben op de algemene doelstellingen van deze verordening, uitgaven in verband met IT-netwerken die bedoeld zijn voor de verwerking en uitwisseling van informatie, samen met alle andere kosten voor technische en administratieve bijstand die door de Commissie voor het beheer van het Kozloduy- en het Bohunice-programma worden gemaakt.

De financiële middelen voor het het Kozloduy- en het Bohunice-programma kunnen ook de uitgaven voor de technische en administratieve bijstand dekken die nodig zijn voor de overgang tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (Euratom) nr. 549/2007 en (Euratom) nr. 647/2010.

Artikel 4

Voorwaarden ex ante

1.   Bulgarije en Slowakije treffen vóór 1 januari 2014 de passende maatregelen om te voldoen aan de volgende voorwaarden ex ante:

a)

naleving van het acquis van het Euratomverdrag op het vlak van nucleaire veiligheid, met name de omzetting in nationale wetgeving van Richtlijn 2009/71/Euratom en van Richtlijn 2011/70/Euratom;

b)

vaststelling, in een nationaal kader, van een financieringsplan waarin alle kosten en beoogde bronnen van financiële middelen ten behoeve van de veilige voltooiing van de in deze verordening bedoelde ontmanteling van de kernreactoreenheden staan vermeld, onder meer voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval;

c)

voorlegging aan de Commissie van een herzien, uitvoerig ontmantelingsplan, waarin de ontmanteling is opgedeeld in ontmantelingswerkzaamheden, met een tijdpad en de desbetreffende, op basis van een internationaal erkende criteria van kostenraming voor ontmanteling uitgewerkte kostenstructuur.

2.   Bulgarije en Slowakije verstrekken de Commissie, uiterlijk op het ogenblik van de vastlegging in de begroting van 2014, de noodzakelijke informatie over de voldoening aan de in lid 1 genoemde voorwaarden ex ante.

3.   De Commissie beoordeelt de in lid 2 bedoelde informatie wanneer zij het in artikel 6, lid 1, bedoelde jaarlijkse werkprogramma voor 2014 opstelt. Indien de Commissie op grond van artikel 258 VWEU een met redenen omkleed advies uitbrengt wegens het niet nakomen van de voorwaarde ex ante van lid 1, onder a), of het onvoldoende nakomen van de voorwaarden van lid 1, onder b) of c), dient het besluit tot gehele of gedeeltelijke opschorting van de financiële bijstand van de Unie te worden genomen volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Met dat besluit wordt vervolgens rekening gehouden bij de vaststelling van het jaarlijks werkprogramma voor 2014. Het bedrag van de opgeschorte bijstand wordt vastgesteld volgens de criteria die zijn neergelegd in de in artikel 7 bedoelde uitvoeringshandelingen.

Artikel 5

Uitvoeringsvormen

1.   Het Kozloduy- en het Bohunice-programma wordt uitgevoerd in een of meer van de vormen waarin is voorzien bij Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (12), met name subsidies en aanbestedingen.

2.   De Commissie kan de uitvoering van de financiële bijstand van de Unie in het kader van het Kozloduy- en het Bohunice-programma toevertrouwen aan de instanties bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 6

Jaarlijkse werkprogramma's

1.   Aan het begin van elk jaar stelt de Commissie bij uitvoeringshandeling volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, een jaarlijks werkprogramma voor het Kozloduy- en het Bohunice-programma vast, met daarin voor elk programma de doelstellingen, verwachte resultaten, bijbehorende prestatie-indicatoren en het tijdschema voor het gebruik van middelen in het kader van elke jaarlijkse financiële vastlegging.

2.   Aan het einde van elk jaar stelt de Commissie een voortgangsverslag samen over de uitvoering van de tijdens de voorgaande jaren uitgevoerde werkzaamheden. Dit voortgangsverslag dient te worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad en vormt de basis voor de vaststelling van het volgende jaarlijkse werkprogramma.

Artikel 7

Gedetailleerde uitvoeringsprocedures

De Commissie stelt uiterlijk 31 december 2014, bij uitvoeringshandeling volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, gedetailleerde uitvoeringsprocedures voor de gehele duur van het Kozloduy- en het Bohunice-programma vast. Bij die uitvoeringshandelingen worden tevens de verwachte resultaten, mijlpalen, streefdata en de bijbehorende prestatie-indicatoren voor het Kozloduy en het Bohunice-programma meer gedetailleerd vastgelegd. De uitvoeringshandeling bevat de in artikel 4, lid 1, onder c), herziene ontmantelingsplannen die als uitgangspunt dienen voor de bewaking van de voortgang en het tijdig behalen van de verwachte resultaten.

Artikel 8

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van op grond van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie worden beschermd, door toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd, door doeltreffende controle en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die op grond van deze verordening middelen van de Unie hebben ontvangen.

Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, volgens de procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 (14), controles en verificaties ter plaatse bij de direct of indirect bij de financiering door de Unie betrokken economische subjecten uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een contract betreffende financiering door de Unie, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

3.   Onverminderd de leden 1 en 2, verlenen de uit deze verordening voortvloeiende samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten en contracten de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid voor de uitvoering van de in deze leden genoemde audits en controles en verificaties ter plaatse, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 9

Tussentijdse evaluatie

1.   De Commissie stelt uiterlijk 31 december 2017 in nauwe samenwerking met de lidstaten een tussentijds beoordelingsverslag op over de verwezenlijking van de doelstellingen van alle maatregelen in verband met het Kozloduy- en het Bohunice-programma, zowel met betrekking tot de resultaten als tot de effecten, het efficiënte gebruik van middelen en de meerwaarde van de Unie, met het oog op het nemen van een beslissing tot wijziging of opheffing van de maatregelen. De evaluatie heeft eveneens betrekking op de ruimte voor wijziging van de specifieke doelstellingen en de gedetailleerde uitvoeringsprocedures, die in respectievelijk artikel 2, lid 2, en artikel 7 zijn beschreven.

2.   Bij de tussentijdse evaluatie wordt de voortgang beoordeeld aan de hand van de in artikel 2, lid 2, bedoelde prestatie-indicatoren.

3.   De Commissie legt de conclusies van de in lid 1 bedoelde evaluatie voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 10

Eindevaluatie

1.   De Commissie verricht in nauwe samenwerking met de lidstaten een ex-postevaluatie om de effectiviteit en de doeltreffendheid van het Kozloduy- en het Bohunice-programma, alsmede de effectiviteit van de gefinancierde maatregelen te toetsen uit het oogpunt van effect, gebruik van de middelen, en meerwaarde voor de Unie.

2.   Bij de eindevaluatie wordt de voortgang beoordeeld aan de hand van de in artikel 2, lid 2, bedoelde prestatie-indicatoren.

3.   De Commissie legt de conclusies van de in lid 1 bedoelde evaluatie voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 11

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien het advies van het comité wordt verkregen door middel van een schriftelijke procedure, wordt deze procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, daartoe door de voorzitter van het comité wordt besloten of door een gewone meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Artikel 12

Overgangsbepalingen

Deze verordening laat onverlet de voortzetting of wijziging, met inbegrip van de gehele of gedeeltelijke annulering, van de betrokken projecten, totdat zij zijn voltooid, alsmede van de financiële bijstand die door de Commissie is toegekend op grond van Verordening (Euratom) nr. 549/2007 en Verordening (Euratom) nr. 647/2010 of van andere wetgeving die op 31 december 2013 op die bijstand van toepassing is; zij blijven voor de betrokken acties geldig totdat deze zijn voltooid.

Artikel 13

Intrekking

Verordening (Euratom) nr. 549/2007 en Verordening (Euratom) nr. 647/2010 worden met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

V. MAZURONIS


(1)  Advies van 19 november 2013 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(2)  PB L 157 van 21.6.2005, blz. 29.

(3)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 954.

(4)  Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).

(5)  Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PB L 199 van 2.8.2011, blz. 48).

(6)  Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114).

(7)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 26 van 28.1.2012, blz.1).

(8)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(9)  Verordening (Euratom) nr. 549/2007 van de Raad van 14 mei 2007 inzake de tenuitvoer-legging van Protocol nr. 9 bij de Akte betreffende de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, met betrekking tot reactor 1 en reactor 2 van de V1-kerncentrale van Bohunice in Slowakije (het Bohunice-programma) (PB L 131 van 23.5.2007, blz. 1).

(10)  Verordening (Euratom) nr. 647/2010 van de Raad van 13 juli 2010 betreffende financiële bijstand van de Unie voor de ontmanteling van de eenheden 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Kozloduy in Bulgarije (het Kozloduy-programma) (PB L 189 van 22.7.2010, blz. 9).

(11)  Verordening (Euratom) Nr. 1369/2013 van de Raad van 13 december 2013 betreffende steun van de Unie aan de bijstandprogramma's voor de ontmanteling van nucleaire installaties in Litouwen en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 1990/2006 (Zie bladzijde 7 van dit Publicatieblad).

(12)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(14)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/7


VERORDENING (EURATOM) Nr. 1369/2013 VAN DE RAAD

van 13 december 2013

betreffende steun van de Unie aan de bijstandprogramma's voor de ontmanteling van nucleaire installaties in Litouwen en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 1990/2006

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op de Toetredingsakte van 2003, en met name op artikel 56 en Protocol nr. 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens Protocol nr. 4 (1) bij de Toetredingsakte van 2003 („Protocol nr. 4”), waarbij in 2004 werd erkend dat de Unie bereid was adequate aanvullende bijstand van de Unie te verlenen voor de inspanningen van Litouwen voor de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina en waarbij met nadruk op deze uitdrukking van solidariteit werd gewezen, verbond Litouwen zich ertoe om vóór 2005 eenheid 1 van de kerncentrale van Ignalina en uiterlijk 31 december 2009 eenheid 2 van deze centrale te sluiten en deze eenheden vervolgens te ontmantelen. In overeenstemming met zijn verplichtingen heeft Litouwen beide betrokken eenheden binnen de respectieve termijnen gesloten.

(2)

In overeenstemming met de verplichtingen van het toetredingsverdrag en met bijstand van de Unie heeft Litouwen de kerncentrale Ignalina gesloten en aanzienlijke vooruitgang geboekt in de ontmanteling ervan. Verdere werkzaamheden zijn noodzakelijk om de eigenlijke operaties van decontaminatie, ontmanteling en beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval voort te zetten, alsmede om te komen tot een onomkeerbare toestand in het ontmantelingsproces in overeenstemming met de respectieve ontmantelingsplannen, waarbij gegarandeerd moet worden dat de hoogste veiligheidsnormen worden toegepast. Gezien de beschikbare ramingen zal de voltooiing van de ontmantelingswerkzaamheden aanzienlijke bijkomende financiële middelen vergen.

(3)

In Protocol nr. 4 is bepaald dat de Unie, zich er rekenschap van gevend dat het vervroegd sluiten en vervolgens ontmantelen van de kerncentrale van Ignalina - die is uitgerust met twee van de voormalige Sovjet-Unie geërfde reactoren van het RBMK-type met een vermogen van 1 500 MW - een ongekend grootscheepse onderneming is die voor Litouwen uitzonderlijke financiële lasten met zich meebrengt die niet in verhouding staan tot de omvang en de economische draagkracht van het land, voor de periode van de volgende financiële vooruitzichten, haar via het Ignalina-programma verleende steun ononderbroken voortzet en verlengt tot na 2006.

(4)

De Unie heeft toegezegd om Litouwen bijstand te verlenen bij het dragen van de uitzonderlijke financiële last die het ontmantelingsproces met zich meebrengt. Sinds de pretoetredingsperiode heeft Litouwen forse financiële steun ontvangen van de Unie, meer bepaald via het programma voor Ignalina dat voor de periode 2007-2013 werd vastgelegd. De financiële steun van de Unie in het kader van dit programma wordt in 2013 stopgezet.

(5)

Met erkenning van de door de Unie in Protocol nr. 4 gedane toezeggingen en na het verzoek van Bulgarije, Litouwen en Slowakije om verdere financiering, werd in het voorstel van de Commissie voor het komende meerjarig financieel kader voor de periode 2012-2020: „Een begroting voor Europa 2020” een bedrag van 700 miljoen EUR uit de algemene begroting van de Unie bestemd voor nucleaire veiligheid en ontmanteling. Van dit bedrag is 500 miljoen EUR in prijzen van 2011, wat overeenkomt met ongeveer 553 miljoen EUR in de huidige prijzen, uitgetrokken voor een nieuw programma voor verdere steun aan de ontmanteling van de eenheden 1-2 van de V1-kerncentrale van Bohunice en de eenheden 1-2 van de kerncentrale van Ignalina en de eenheden 1-4 van de kerncentrale van Kozloduy gedurende de periode 2014 tot en met 2020.

(6)

Het bedrag van de aan de programma's voor Kozloduy, Ignalina en Bohunice toegewezen vastleggingen, alsmede de programmalooptijd en de verdeling van middelen over de programma's, kunnen op basis van de resultaten van de tussentijdse en definitieve evaluatieverslagen worden herzien.

(7)

De steun die onder deze verordening valt, dient ervoor te zorgen dat de ontmanteling op naadloze wijze wordt voortgezet en dient gericht te zijn op maatregelen om te komen tot een onomkeerbare toestand in het ontmantelingsproces waarbij gegarandeerd moet worden dat de hoogste veiligheidsnormen worden toegepast, waardoor de hoogste toegevoegde waarde voor de Unie wordt gerealiseerd en de eindverantwoordelijkheid voor nucleaire veiligheid echter blijft berusten bij de betrokken lidstaat. Deze verordening laat het resultaat onverlet van eventuele toekomstige staatssteunprocedures die kunnen worden ingeleid overeenkomstig de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(8)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de rechten en plichten van de betrokken lidstaat, die voortvloeien uit het toetredingsverdrag, met name Protocol nr. 4.

(9)

De ontmanteling van de kerncentrales die onder deze verordening vallen, dient te worden uitgevoerd met gebruik van de beste technische expertise die beschikbaar is, rekening houdend met de aard en de technische specificaties van de te sluiten reactoren, zodat de grootst mogelijke doeltreffendheid wordt bereikt, en met inachtneming van de beste internationale praktijken.

(10)

De activiteiten die onder deze verordening vallen en de concrete acties die zij ondersteunen moeten in overeenstemming zijn met de toepasselijke wetgeving van de Unie en de lidstaten. De ontmanteling van de kerncentrale die onder deze verordening valt, dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met de wetgeving inzake nucleaire veiligheid, zijnde Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad (2) en afvalbeheer, zijnde Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad (3) en inzake het milieu, met name Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) en Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (5).

(11)

De werkzaamheden die onder deze verordening vallen en de ter ondersteuning daarvan verrichte operaties dienen te steunen op een bijgewerkt ontmantelingsplan met een planning van de ontmantelingswerkzaamheden, het tijdpad, de kosten en de vereiste personele middelen. De kostenraming moet worden opgesteld volgens internationaal erkende criteria voor de raming van ontmantelingskosten, zoals de International Structure for Decommissioning Costing, een gezamenlijke publicatie van het Agentschap voor kernenergie, de Internationale Organisatie voor Atoomenergie en de Europese Commissie.

(12)

De Commissie zal zorgen voor een effectieve controle van het verloop van het ontmantelingsproces om de hoogste toegevoegde waarde voor de Unie te verzekeren van de financiering die in het kader van deze verordening wordt toegewezen, ook al ligt de eindverantwoordelijkheid voor de ontmanteling bij de betrokken lidstaten. Dit omvat effectieve prestatiemetingen en de beoordeling van corrigerende maatregelen in de loop van het Ignalina-programma.

(13)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, sancties.

(14)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, en met name de bepalingen inzake passende financiële middelen voor de voortzetting van een veilige ontmanteling, onvoldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van de maatregel, beter op Unieniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(15)

Voor sommige maatregelen van het Ignalina-programma kan het vereiste niveau van financiering door de Unie hoog zijn, en in terdege gerechtvaardigde uitzonderlijke gevallen kan het oplopen tot het volledige bedrag van het krediet. Alles moet echter in het werk worden gesteld om, enerzijds, de medefinanciering in het kader van de pretoetredingssteun en de bijstand die in de periode 2007-2013 is verleend voor de ontmantelingswerkzaamheden van Litouwen voort te zetten, en om, anderzijds en waar nodig, medefinanciering uit andere bronnen aan te trekken.

(16)

Met het oog op de uniforme uitvoering van deze richtlijn moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden verleend worden met betrekking tot de goedkeuring van jaarlijkse werkprogramma's en gedetailleerde uitvoeringsprocedures. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(17)

Verordening (EG) nr. 1990/2006 van de Raad (7) moet worden ingetrokken.

(16)

Er is rekening gehouden met Speciaal verslag nr. 16/2011 van de Rekenkamer over de financiële steun van de EU voor de ontmanteling van kerncentrales in Bulgarije, Litouwen en Slowakije, met de aanbevelingen van dat verslag en met het antwoord daarop van de Commissie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening wordt een programma vastgesteld waarin regels worden bepaald voor de tenuitvoerlegging van de financiële steun van de Unie voor maatregelen met betrekking tot de ontmanteling van eenheden 1 en 2 van de kerncentrale van Ignalina in Litouwen (hierna „het Ignalina-programma” genoemd).

Artikel 2

Doelstellingen

1.   De algemene doelstelling van het Ignalina-programma is de betrokken lidstaat bijstand te verlenen om te komen tot een onomkeerbare toestand in het ontmantelingsproces van de eenheden 1 en 2 van de kerncentrale van Ignalina in overeenstemming met het ontmantelingsplan, onder handhaving van het hoogste veiligheidsniveau.

2.   Binnen de financieringsperiode zijn de belangrijkste specifieke doelstellingen van het Ignalina-programma als volgt:

a)

verwijdering van splijtstof uit de reactorkern van eenheid 2 en uit de splijtstofopslagbassins van eenheid 1 en eenheid 2 met opslag in de droge-opslaginstallatie voor verbruikte splijtstof, te meten aan de hand van het aantal verwijderde splijtstofpakketten;

b)

veilig beheer van de reactoreenheden, te meten aan de hand van het aantal geregistreerde incidenten;

c)

ontmanteling van de turbinezaal en andere bijgebouwen en veilig beheer van het ontmantelingsafval in overeenstemming met een uitvoerig plan voor afvalbeheer, te meten aan de hand van het aantal en het type ontmantelde hulpsystemen, de hoeveelheid en het type veilig geconditioneerd afval.

3.   Het Ignalina-programma kan ook maatregelen omvatten om tijdens het ontmantelen een hoog veiligheidsniveau in de eenheden van de kerncentrale te handhaven, onder meer betreffende bijstand voor het personeel van de kerncentrale.

Artikel 3

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het Ignalina-programma over de periode 2014 tot en met 2020 bedragen 229 629 000 EUR in lopende prijzen. Deze verordening laat financiële vastleggingen in het kader van komende meerjarige financiële kaders onverlet.

2.   Uiterlijk eind 2017 zal de Commissie de prestaties van het Ignalina-programma beoordelen en de voortgang ervan vergelijken met de in artikel 7 bedoelde mijlpalen en streefdatums in het kader van de in artikel 9 bedoelde tussentijdse evaluatie. Het is mogelijk dat de omvang van de aan het Ignalina-programma toegewezen kredieten op grond van de resultaten van deze beoordeling wordt herzien, evenals de programmeringsperiode en de verdeling ervan over de programma's voor Ignalina, Kozloduy en Bohunice als omschreven in Verordening (Euratom) nr. 1368/2013 van de Raad (8), om rekening te houden met de voortgang bij de tenuitvoerlegging van de programma's en om te waarborgen dat bij de programmering van de middelen wordt uitgegaan van de feitelijke betalingsbehoeften en opnamecapaciteit.

3.   De financiële toewijzing voor het Ignalina-programma kan ook uitgaven omvatten in verband met voorbereidende werkzaamheden, monitoring, controle, audit en evaluatie, die vereist zijn voor het beheer van het programma en het verwezenlijken van de doelstellingen; met name uitgaven in verband met studies, vergaderingen van deskundigen, informatie en communicatie, waaronder communicatie over de beleidsprioriteiten van de Unie voor zover deze betrekking hebben op de algemene doelstellingen van deze verordening, uitgaven in verband met IT-netwerken die bedoeld zijn voor de verwerking en uitwisseling van informatie, samen met alle andere kosten voor technische en administratieve bijstand die door de Commissie worden opgelopen voor het beheer van het Ignalina-programma.

De financiële middelen voor het Ignalina-programma kunnen ook de uitgaven voor technische en administratieve bijstand dekken die nodig zijn voor de overgang tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van Verordening (EG) nr. 1990/2006.

Artikel 4

Vvoorwaarden ex ante

1.   Uiterlijk 1 januari 2014 dient Litouwen de passende maatregelen te hebben genomen om te voldoen aan de volgende voorwaarden ex ante:

a)

naleving van het acquis van het Euratomverdrag op het vlak van nucleaire veiligheid; met name de omzetting in nationale wetgeving van Richtlijn 2009/71/Euratom en Richtlijn 2011/70/Euratom;

b)

vaststelling, in een nationaal kader, van een financieringsplan waarin alle kosten en beoogde bronnen van financiële middelen ten behoeve van de veilige voltooiing van de in deze verordening bedoelde ontmanteling van de kernreactoreenheden staan vermeld, onder meer voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval;

c)

voorlegging aan de Commissie van een herzien, uitvoerig ontmantelingsplan, waarin de ontmanteling is opgedeeld in ontmantelingswerkzaamheden, waaronder een tijdpad en de desbetreffende, op basis van een internationaal erkende criteria van kostenraming voor ontmanteling uitgewerkte kostenstructuur.

2.   Litouwen verstrekt de Commissie uiterlijk op het ogenblik van de vastlegging in de begroting van 2014 de noodzakelijke informatie over de voltooiing van de in lid 1 genoemde ex-antevoorwaarden.

3.   De Commissie beoordeelt de in lid 2 bedoelde informatie wanneer zij het in artikel 6, lid 1, bedoelde jaarlijkse werkprogramma voor 2014 opstelt. Wanneer de Commissie op grond van artikel 258 VWEU een met redenen omkleed advies uitbrengt wegens het niet nakomen van de voorwaarde ex ante van lid 1, onder a), of het onvoldoende nakomen van de voorwaarden ex ante van lid 1, onder b) of c), dient het besluit tot gehele of gedeeltelijke opschorting van de financiële bijstand van de Unie te worden genomen in overeenstemming met de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Met dat besluit wordt vervolgens rekening gehouden bij de vaststelling van het jaarlijks werkprogramma voor 2014. Het bedrag van de opgeschorte bijstand wordt vastgesteld volgens criteria die zijn neergelegd in de in artikel 7 bedoelde uitvoeringshandelingen.

Artikel 5

Uitvoeringsvormen

1.   Het Ignalina-programma wordt uitgevoerd in een of meer van de vormen waarin is voorzien door Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (9), met name in de vorm van subsidies en aanbestedingen.

2.   De Commissie kan de uitvoering van de financiële bijstand van de Unie in het kader van het Ignalina-programma toevertrouwen aan de instanties als bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 6

Jaarlijkse werkprogramma's

1.   Bij het begin van elk jaar stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een jaarlijks werkprogramma vast voor het Ignalina-programma met daarin de doelstellingen, verwachte resultaten, bijbehorende prestatie-indicatoren voor het gebruik van middelen in het kader van elke jaarlijkse financiële vastlegging, overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   Aan het einde van elk jaar stelt de Commissie een voortgangsverslag op over de uitvoering van de tijdens de voorgaande jaren uitgevoerde werkzaamheden. Dit voortgangsverslag dient te worden overgezonden aan het Europees Parlement en de Raad en vormt de basis voor de vaststelling van het volgende jaarlijkse werkprogramma.

Artikel 7

Gedetailleerde uitvoeringsprocedures

De Commissie stelt uiterlijk 31 december 2014 gedetailleerde uitvoeringsprocedures vast voor de gehele duur van het Ignalina-programma, door middel van uitvoeringshandelingen, overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Bij die uitvoeringshandelingen worden tevens de verwachte resultaten, mijlpalen, streefdatums en de bijbehorende prestatie-indicatoren voor het Ignalina-programmameer gedetailleerd vastgelegd. Het besluit bevat het in artikel 4, lid 1, onder c), herziene ontmantelingsplan dat als uitgangspunt dient voor de bewaking van de vooruitgang en het tijdig behalen van de verwachte resultaten.

Artikel 8

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van deze verordening middelen van de Unie hebben ontvangen.

Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, volgens de procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 (11), controles en verificaties ter plaatse bij de direct of indirect bij de financiering door de Unie betrokken economische subjecten uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een contract betreffende financiering door de Unie, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

3.   Onverminderd de leden 1 en 2 verlenen de uit deze verordening voortvloeiende samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten en contracten de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid voor de uitvoering van de in deze leden genoemde audits en controles en verificaties ter plaatse, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 9

Tussentijdse evaluatie

1.   De Commissie stelt uiterlijk 31 december 2017 in nauwe samenwerking met de lidstaten een tussentijds beoordelingsverslag op over de verwezenlijking van de doelstellingen van alle maatregelen in erband met het Ignalina-programma, zowel met betrekking tot de resultaten en als tot de effecten, het efficiënte gebruik van middelen en de toegevoegde waarde van de Unie, met het oog op het nemen van een beslissing tot wijziging of opheffing van de maatregelen. De evaluatie heeft eveneens betrekking op de ruimte voor wijziging van de specifieke doelstellingen en gedetailleerde uitvoeringsprocedures die beschreven zijn in respectievelijk artikel 2, lid 2, en artikel 7.

2.   Bij de tussentijdse evaluaties wordt de vooruitgang beoordeeld aan de hand van de in artikel 2, lid 2, bedoelde prestatie-indicatoren.

3.   De Commissie legt de conclusies van de in lid 1 bedoelde evaluatie voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 10

Eindevaluatie

1.   De Commissie verricht in nauwe samenwerking met de lidstaten een ex-postevaluatie om de effectiviteit en de doeltreffendheid van het Ignalina-programma te toetsen alsmede de effectiviteit van de gefinancierde maatregelen wat betreft de impact, inzet van de middelen en toegevoegde waarde voor de Unie.

2.   Bij de eindevaluatie wordt de vooruitgang beoordeeld aan de hand van de in artikel 2, lid 2, bedoelde prestatie-indicatoren.

3.   De Commissie legt de conclusies van de in lid 2 bedoelde evaluatie voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 11

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien het advies van het comité wordt verkregen door middel van een schriftelijke procedure, wordt deze procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, daartoe door de voorzitter van het comité wordt besloten of door een gewone meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Artikel 12

Overgangsbepalingen

Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging, met inbegrip van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de betrokken projecten, tot ze worden afgesloten, of van de steun die door de Commissie is verleend op grond van Verordening (EG) nr. 1990/2006, of andere wetgeving die op 31 december 2013 op die steunverlening van toepassing is en bijgevolg van toepassing zal blijven op de betrokken acties tot ze worden afgesloten.

Artikel 13

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1990/2006 wordt met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

V. MAZURONIS


(1)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 944.

(2)  Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).

(3)  Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PB L 199 van 2.8.2011, blz. 48).

(4)  Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114).

(5)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz.1).

(6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(7)  Verordening (EG) nr. 1990/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake de uitvoering van Protocol nr. 4 bij de Akte van toetreding tot de Europese Unie van Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië met betrekking tot de kerncentrale van Ignalina in Litouwen (Ignalina-programma) (PB L 411 van 30.12.2006, blz. 10).

(8)  Verordening (Euratom) nr. 1368/2013 van de Raad van 13 december 2013 betreffende steun van de Unie aan de bijstandprogramma's voor de ontmanteling van nucleaire installaties in Bulgarije en Slowakije, en houdende intrekking van Verordeningen (Euratom) nr. 549/2007 en (Euratom) nr. 647/2010 (Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(9)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(10)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(11)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/12


VERORDENING (EU) Nr. 1370/2013 VAN DE RAAD

van 16 december 2013

houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met als titel „Het GLB tot 2020: inspelen op de uitdagingen van de toekomst inzake voedsel, natuurlijke hulpbronnen en territoriale evenwichten” worden de uitdagingen, doelstellingen en de koers van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (het „GLB”) voor de periode na 2013 uiteengezet. In het licht van het debat over die mededeling, moet het GLB met ingang van 1 januari 2014 worden hervormd. Deze hervorming moet betrekking hebben op alle belangrijke instrumenten van het GLB, met inbegrip van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1). In het kader van het herzien regelgevend kader moeten maatregelen voor de bepaling van de prijzen, de heffingen, de steun en de kwantitatieve beperkingen worden genomen.

(2)

Met het oog op duidelijkheid en transparantie moeten de bepalingen inzake openbare interventie een gemeenschappelijke structuur krijgen, terwijl het in elke sector gevoerde beleid in stand moet worden gehouden. Met dat doel voor ogen is het zinvol een onderscheid te maken tussen de in Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) vastgelegde referentiedrempels, enerzijds, en de interventieprijzen, anderzijds, en deze laatste te definiëren. Slechts de voor openbare interventie geldende interventieprijzen stemmen overeen met de toegepaste regelingsprijs waarnaar wordt verwezen in bijlage 3, punt 8, eerste zin, van de WTO-overeenkomst inzake de landbouw (d.w.z. marktprijsondersteuning). In dit verband dient duidelijk te zijn dat op de markt kan worden geïntervenieerd via openbare interventie en via andere vormen van interventie waarbij geen gebruik wordt gemaakt van vooraf vastgestelde prijsindicaties.

(3)

De hoogte van de openbare-interventieprijs bij aankopen tegen een vaste prijs of in het kader van een inschrijvingsprocedure moet worden voorgeschreven, met inbegrip van de gevallen waarin een aanpassing van de openbare-interventieprijzen nodig kan zijn. Evenzo moeten maatregelen inzake kwantitatieve beperkingen bij aankopen tegen een vaste prijs worden genomen. In beide gevallen moeten de praktijk en de ervaring die in het kader van vorige gemeenschappelijke marktordeningen is opgedaan tot uiting komen in de prijzen en de kwantitatieve beperkingen.

(4)

Verordening (EU) nr. 1308/2013 voorziet in het verlenen van steun voor particuliere opslag als marktinterventiemaatregel. Er moeten maatregelen worden genomen voor het bepalen van de steunbedragen. Gelet op de praktijk en de ervaring die in het kader van vorige gemeenschappelijke marktordeningen is opgedaan, dient te worden voorzien in de vaststelling van de steunbedragen, zowel vooraf als via een inschrijvingsprocedure, en moeten bepaalde elementen in aanmerking worden genomen wanneer de omvang van de steun vooraf wordt bepaald.

(5)

Met het oog op een gezond beheer van de begroting voor de schoolfruit- en groentenregeling moeten de steunbedragen van de Unie en de cofinancieringspercentages aan een maximum worden gebonden. Opdat alle lidstaten een kostenefficiënte schoolfruit- en groentenregeling kunnen toepassen, moet een welbepaald minimumbedrag aan Uniesteun worden vastgesteld.

(6)

Met het oog op de goede werking van de steunregeling voor de verstrekking van melk en zuivelproducten aan kinderen in onderwijsinstellingen en met het oog op het flexibele beheer van de regeling moeten de maximale hoeveelheid melk die in aanmerking komt voor steun en het bedrag van de Unie-steun worden vastgesteld.

(7)

Krachtens Verordening (EU) nr. 1308/2013 verstrijkt een aantal sectorale maatregelen voor suiker aan het einde van het verkoopseizoen 2016/2017 wanneer de quotaregeling wordt afgeschaft.

(8)

In deze verordening moeten maatregelen inzake de vaststelling van de productieheffing op het suikerquotum, het inulinestroopquotum en het isoglucosequotum worden vastgesteld, in overeenstemming met de verlenging van de quotasysteem tot en met 30 september 2017.

(9)

Om de doeltreffendheid van de regeling inzake een productierestitutie voor bepaalde producten van de suikersector te garanderen, dient te worden bepaald onder welke voorwaarden het bedrag van de productierestitutie moet worden vastgesteld.

(10)

Om de telers van suikerbieten en suikerriet van de Unie een redelijke levensstandaard te verzekeren, moet een minimumprijs worden vastgesteld voor quotumbieten van een nader te bepalen standaardkwaliteit.

(11)

Om te voorkomen dat de opeenstapeling van hoeveelheden suiker, isoglucose en inulinestroop die niet aan de toepasselijke voorwaarden voldoen, een gevaar gaat vormen voor de suikermarkt, dient te worden voorzien in een overschotheffing.

(12)

Een mechanisme dat moet zorgen voor een toereikende en evenwichtige suikervoorziening op de markt van de Unie is opgenomen in Verordening (EU) nr. 1308/2013, en machtigt de Commissie daartoe de nodige maatregelen te nemen. Omdat de marktbeheersinstrumenten die dit mechanisme in de praktijk brengen, de tijdelijke aanpassingen van de invoerheffing voor ingevoerde ruwe suiker en de tijdelijke heffing op buiten het quotum geproduceerde suiker die op de interne markt is gebracht om het aanbod op de vraag af te stemmen zijn, moet een specifiekeling op grond waarvan de Commissie een heffing kan toepassen en het bedrag ervan kan vaststellen in deze verordening worden opgenomen.

(13)

Met het oog op de goede werking van de uitvoerrestitutieregeling moeten adequate maatregelen worden voorzien voor het vaststellen van de restitutiebedragen. Bovendien moeten met betrekking tot de sectoren granen en rijst adequate maatregelen worden aangenomen voor het vaststellen van de correctiebedragen en voor het aanpassen van het restitutiebedrag aan wijzigingen van het niveau van de interventieprijs.

(14)

Met het oog op een efficiënt dagelijks beheer van het GLB vormen de in deze verordening opgenomen maatregelen voor het vaststellen van steun, restituties en prijzen enkel het algemene kader aan de hand waarvan overeenkomstig de specifieke ad-hoc omstandigheden concrete bedragen kunnen worden vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat de omstandigheden waarin deze verordening ten uitvoer wordt gelegd, overal dezelfde zijn, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend om deze bedragen vast te stellen. Die uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend met de bijstand van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (3). Om prompt op snel veranderende marktsituaties te kunnen reageren, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd nieuwe restitutieniveaus vast te stellen en in de sectoren granen en rijst het correctiebedrag aan te passen zonder toepassing van Verordening (EU) nr. 182/2011,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening omvat maatregelen met betrekking tot de vaststelling van prijzen, heffingen, steun en kwantitatieve beperkingen in het kader van de bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde integrale gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten.

Artikel 2

Openbare-interventieprijzen

1.   Het niveau van de openbare-interventieprijs:

a)

voor zachte tarwe, gerst, durumtarwe, maïs, padie en mageremelkpoeder is gelijk aan de in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde respectieve referentiedrempel in het geval van aankopen tegen een vaste prijs, en mag niet hoger liggen dan de respectieve referentiedrempel bij aankoop via een openbare inschrijving;

b)

voor boter is gelijk aan 90 % van de in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde referentiedrempel in het geval van aankopen tegen een vaste prijs, en mag niet hoger liggen dan 90 % van de referentiedrempel bij aankoop via een openbare inschrijving;

c)

voor rundvlees mag niet hoger liggen dan het niveau genoemd in artikel 12, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

2.   De in lid 1 bedoelde openbare-interventieprijzen voor zachte tarwe, durumtarwe, gerst, maïs, en padie worden door middel van verhogingen of verlagingen aangepast op basis van de voornaamste kwaliteitscriteria voor de producten.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de bedragen worden bepaald waarmee de openbare-interventieprijzen van de in lid 2 van dit artikel genoemde producten worden verhoogd of verlaagd, onder de in dat lid vastgestelde voorwaarden. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de onderzoeksprocedure van artikel 15, lid 2, vastgesteld.

Artikel 3

Aankoopprijzen en toepasselijke kwantitatieve beperkingen

1.   Indien de openbare interventie krachtens artikel 13, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt geopend, worden de aankopen tegen de in artikel 2 van deze verordening bedoelde vaste prijs verricht en overschrijden zij voor elke in artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vermelde periode geen van de volgende kwantitatieve beperkingen:

a)

voor zachte tarwe: 3 miljoen ton;

b)

voor boter: 50 000 ton;

c)

voor mageremelkpoeder: 109 000 ton.

2.   Indien de openbare interventie op grond van artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt geopend:

a)

voor zachte tarwe, boter en mageremelkpoeder, voor de hoeveelheden boven in lid 1van dit artikel vastgestelde kwantitatieve beperkingen, en

b)

voor durumtarwe, gerst, maïs, padie en rundvlees,

worden de aankopen verricht via een openbare inschrijving ter bepaling van de maximale aankoopprijs.

De maximale aankoopprijs mag niet hoger liggen dan het relevante niveau bedoeld in artikel 2, lid 1, van deze verordening en wordt vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen.

3.   In bijzondere en deugdelijk gemotiveerde omstandigheden kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen:

a)

om openbare inschrijvingen te beperken tot een lidstaat of tot een regio van een lidstaat, of

b)

om met inachtneming van artikel 2, lid 1, de aankoopprijzen voor openbare interventie per lidstaat of per regio van een lidstaat vast te stellen op basis van de genoteerde gemiddelde marktprijzen.

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde aankoopprijzen voor zachte tarwe, gerst, durumtarwe, maïs, en padie worden door middel van verhogingen of verlagingen aangepast op basis van de voornaamste kwaliteitscriteria voor die producten.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter bepaling van die verhogingen of verlagingen.

5.   De in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

6.   De Commissie stelt, zonder toepassing van de in artikel 15, lid 2, bedoelde procedure, de uitvoeringshandelingen vast die nodig zijn om:

a)

de in lid 1 van dit artikel vastgestelde beperkingen aan de interventie te respecteren; en

b)

de in lid 2 van dit artikel bedoelde openbare inschrijvingsprocedure toe te passen voor zachte tarwe, boter en mageremelkpoeder, voor de hoeveelheden boven in lid 1 van dit artikel vastgestelde kwantitatieve beperkingen.

Artikel 4

Steun voor particuliere opslag

1.   Teneinde het bedrag vast te stellen van de steun voor particuliere opslag voor de in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde producten, wanneer steun wordt verleend overeenkomstig artikel 18, lid 2, van die verordening, dient voor een beperkte periode een inschrijvingsprocedure te worden geopend, ofwel dient de steun op voorhand te worden vastgesteld. De steun kan per lidstaat of per regio van een lidstaat worden vastgesteld.

2.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om:

a)

wanneer een inschrijvingsprocedure van toepassing is, het maximumbedrag voor steun voor particuliere opslag vast te stellen;

b)

wanneer de steun vooraf wordt vastgesteld, het bedrag van de steun vast te stellen op basis van de opslagkosten en/of andere relevante marktelementen.

Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de onderzoeksprocedure van artikel 15, lid 2, vastgesteld.

Artikel 5

Steun voor de verstrekking van groenten- en fruitproducten aan kinderen

1.   De steun van de Unie voor de verstrekking van groenten- en fruitproducten, verwerkte groenten- en fruitproducten en banaanproducten aan kinderen, als bedoeld in artikel 23 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 mag niet:

a)

meer bedragen dan de volgende drempels:

i)

150 miljoen EUR per schooljaar;

ii)

75 % van de in artikel 23, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde kosten voor de verstrekking en daarmee gepaard gaande kosten, of 90 % van die kosten in de minder ontwikkelde gebieden en de ultraperifere gebieden zoals bedoeld in artikel 349 van het Verdrag; noch

b)

bestemd zijn voor andere kosten dan de in artikel 23, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde kosten voor de verstrekking en daarmee gepaard gaande kosten.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder a), ii), wordt onder „minder ontwikkelde gebieden” verstaan: die gebieden die als dergelijke gebieden worden omschreven in artikel 90, lid 2, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4).

2.   Elke lidstaat die aan het schoolfruit- en groentenprogramma deelneemt, ontvangt ten minste 290 000 EUR aan Uniesteun.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van de indicatieve toewijzing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde steun aan elke lidstaat op basis van de in artikel 23, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde criteria.

De Commissie gaat ten minste om de drie jaar na of de indicatieve toewijzing nog steeds voldoet aan de in artikel 23, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde criteria. De Commissie stelt indien nodig uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van een nieuwe indicatieve toewijzing.

Naar aanleiding van verzoeken van de lidstaten overeenkomstig artikel 23, lid 5, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, stelt de Commissie ieder jaar uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van de definitieve verdeling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde steun over de deelnemende lidstaten op basis van de in dat lid bedoelde voorwaarden.

De in dit lid bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 6

Steun voor het verstrekken van melk en zuivelproducten aan kinderen

1.   De steun van de Unie voor de verstrekking van melk en zuivelproducten aan kinderen, als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, wordt voor ten hoogste 0,25 liter melkequivalent per kind per schooldag verleend.

2.   De steun van de Unie bedraagt 18,15 EUR/100 kg voor alle zuivelproducten.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen tot vaststelling van de steunbedragen voor andere subsidiabele zuivelproducten dan melk vast en houdt hierbij rekening met de melkbestanddelen van het betrokken product. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 7

Productieheffing voor de suikersector

1.   De productieheffing op het suikerquotum, het inulinestroopquotum en het isoglucosequotum bedoeld in artikel 128 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt vastgesteld op 12,00 EUR per ton voor het suikerquotum en het inulinestroopquotum. Voor isoglucose bedraagt de productieheffing 50 % van de voor suiker geldende heffing.

2.   Het totaalbedrag van de overeenkomstig lid 1 te betalen productieheffing wordt door de lidstaat aan ondernemingen op zijn grondgebied in rekening gebracht op basis van het quotum dat de onderneming in het betrokken verkoopseizoen in haar bezit heeft.

De ondernemingen betalen deze heffing uiterlijk eind februari van het betrokken verkoopseizoen.

3.   De ondernemingen van de Unie die suiker en inulinestroop produceren, kunnen van de telers van suikerbieten of suikerriet of de leveranciers van cichorei verlangen dat deze tot 50 % van de betrokken productieheffing voor hun rekening nemen.

Artikel 8

Productierestitutie voor de suikersector

De productierestitutie voor de producten van de suikersector bedoeld in artikel 129 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden door de Commissie bij uitvoeringshandeling vastgesteld, aan de hand van:

a)

de kosten die de sector zou moeten dragen indien hij voor zijn bevoorrading suiker van de wereldmarkt zou moeten invoeren, en

b)

de prijs van op de Uniemarkt beschikbare overtollige suiker of, bij gebrek aan overtollige suiker op die markt, de referentiedrempel voor suiker die is vastgesteld in artikel 7, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 9

Minimumprijs voor bieten

1.   De minimumprijs voor quotumbieten bedoeld in artikel 135van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is 26,29 EUR per ton tot het einde van het verkoopseizoen 2016/2017 voor suiker op 30 september 2017.

2.   De in lid 1 vastgestelde minimumprijs geldt voor suikerbieten van de in bijlage III, deel B, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 omschreven standaardkwaliteit.

3.   Suikerproducerende ondernemingen die quotumbieten kopen die geschikt zijn voor verwerking tot suiker en bestemd zijn voor verwerking tot quotumsuiker, moeten ten minste de minimumprijs betalen, aangepast aan de hand van verhogingen of verlagingen voor de kwaliteitsverschillen ten opzichte van de standaardkwaliteit. Die verhogingen of verlagingen worden door de Commissie bij uitvoeringshandeling vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 15, lid 2.

4.   Voor de hoeveelheden suikerbieten die overeenstemmen met de hoeveelheden industriële suiker of overtollige suiker waarvoor de in artikel 11 bedoelde overschotheffing wordt opgelegd, past de betrokken suikeronderneming de aankoopprijs op zodanige wijze aan dat deze ten minste gelijk is aan de minimumprijs voor quotumbieten.

Artikel 10

Aanpassing van het nationale suikerquotum

De Raad kan overeenkomstig artikel 43, lid 3 van het Verdrag, op voorstel van de Commissie, de in bijlage XII bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde quota aanpassen als gevolg van besluiten die de lidstaten overeenkomstig artikel 138 van die verordening nemen.

Artikel 11

Overschotheffing in de suikersector

1.   Een overschotheffing, met inbegrip van de in artikel 142 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde, wordt door de Commissie vastgesteld op een niveau dat hoog genoeg is om de in dat artikel bedoelde opeenstapeling van hoeveelheden te voorkomen. Die heffing wordt door de Commissie bij uitvoeringshandeling vastgesteld. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 154, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   De in lid 1 bedoelde overschotheffing wordt door de lidstaat aan de ondernemingen op zijn grondgebied in rekening gebracht op basis van de geproduceerde hoeveelheden zoals bedoeld in dat lid die voor de ondernemingen voor het betrokken verkoopseizoen zijn geconstateerd.

Artikel 12

Tijdelijk marktbeheerinstrument in de suikersector

Met het oog op het garanderen van een toereikende en evenwichtige suikervoorziening op de Uniemarkt tot het einde van het verkoopseizoen 2016/2017 voor suiker op 30 september 2017, niettegenstaande artikel 142 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, kan de Commissie, voor zover en zolang dat nodig is, tijdelijk bij uitvoeringshandeling een overschotheffing op de in artikel 139, lid 1, onder e), van die verordening bedoelde quotumoverschrijding toepassen.

De Commissie stelt het bedrag van die heffing bij uitvoeringshandeling vast.

De uitvoeringshandelingen bedoeld in dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 13

Vaststelling van de uitvoerrestituties

1.   Onder de voorwaarden bepaald in artikel 196 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en als bepaald in artikel 198 van die verordening, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen tot vaststelling van uitvoerrestituties:

a)

met geregelde tussenpozen, indien het producten betreft uit de lijst vermeld in artikel 196, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

b)

in het kader van aanbestedingsprocedures, indien het granen, rijst, suiker, melk en zuivelproducten betreft.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de onderzoeksprocedure van artikel 15, lid 2, van deze verordening vastgesteld.

2.   Bij de vaststelling van uitvoerrestituties voor een bepaald product wordt rekening gehouden met één of meer van de volgende aspecten:

a)

de bestaande situatie en de vooruitzichten inzake:

i)

de prijzen en de beschikbaarheid van dat product op de Uniemarkt,

ii)

de prijzen van dat product op de wereldmarkt;

b)

de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening, namelijk te zorgen voor een evenwichtige situatie en een natuurlijke ontwikkeling van de prijzen en het handelsverkeer op die markt;

c)

de noodzaak om verstoringen die het evenwicht tussen aanbod en vraag op de Uniemarkt langdurig uit balans kunnen brengen, te vermijden;

d)

het economische aspect van de beoogde uitvoer;

e)

de limieten die voortvloeien uit overeenkomstig het Verdrag gesloten internationale overeenkomsten;

f)

de noodzaak om een evenwicht tot stand te brengen tussen het gebruik van basisproducten uit de Unie bij de productie van voor uitvoer naar derde landen bestemde verwerkte goederen, en het gebruik van in het kader van het veredelingsverkeer binnengebrachte producten uit derde landen;

g)

de gunstigste afzetkosten en vervoerkosten vanaf de Uniemarkten tot de havens of andere plaatsen van uitvoer van de Unie, alsmede de aanvoerkosten tot de landen van bestemming;

h)

de vraag op de Uniemarkt;

i)

wat de sectoren varkensvlees, eieren en pluimveevlees betreft, het verschil tussen de in de Unie en op de wereldmarkt genoteerde prijzen van de hoeveelheid voedergranen die nodig is om de producten van die sectoren in de Unie te vervaardigen.

3.   Indien nodig om prompt op snel veranderende marktsituaties te kunnen reageren, kan de Commissie op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief het restitutiebedrag middels uitvoeringshandelingen aanpassen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld zonder de procedure als bedoeld in artikel 15, lid 2, toe te passen.

Artikel 14

Specifieke maatregelen met betrekking tot uitvoerrestituties voor granen en rijst

1.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen tot vaststelling van correctiebedragen die van toepassing op zijn op de voor de sectoren granen en rijst vastgestelde uitvoerrestituties. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 15, lid 2.

Indien nodig om prompt op snel veranderende marktsituaties te kunnen reageren, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen zonder toepassing van de in artikel 15, lid 2, bedoelde procedure, ter aanpassing van die correctiebedragen.

De Commissie kan deze alinea toepassen op producten van de sectoren granen en rijst die in de vorm van verwerkte goederen worden uitgevoerd in de zin van Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad (5).

2.   Indien tijdens de eerste drie maanden van het verkoopseizoen mout wordt uitgevoerd die aan het eind van het vorige verkoopseizoen in voorraad was of vervaardigd is op basis van gerst die op dat moment in voorraad was, wordt daarop de restitutie toegepast die voor het betrokken uitvoercertificaat zou zijn toegepast bij uitvoer in de laatste maand van het vorige verkoopseizoen.

3.   Voor de in deel I, onder a) en b), van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 vermelde producten kan de overeenkomstig artikel 199, lid 2, van die verordening vastgestelde restitutie door de Commissie middels uitvoeringshandelingen worden aangepast aan wijzigingen van het niveau van de interventieprijs.

De eerste alinea kan geheel of gedeeltelijk worden toegepast op producten die zijn vermeld in deel I, onder c) en d), van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 alsmede op in deel I van die bijlage vermelde producten die in de vorm van verwerkte goederen worden uitgevoerd in de zin van Verordening (EG) nr. 1216/2009. In dat geval corrigeert de Commissie middels uitvoeringshandelingen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde aanpassing door een coëfficiënt toe te passen die de verhouding aangeeft tussen de hoeveelheid basisproduct en de hoeveelheid daarvan die aanwezig is in het uitgevoerde verwerkte product of die gebruikt is in de uitgevoerde goederen.

De in het onderhavige lid bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 15

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten dat is ingesteld bij artikel 229 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 16

Concordantietabel

Verwijzingen naar de relevante bepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 na de intrekking ervan bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening, volgens de concordantietabel in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 17

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

De artikelen 7 tot en met 12 zijn van toepassing tot het einde van het verkoopseizoen 2016/2017 voor suiker op 30 september 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

V. JUKNA


(1)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale GMO-verordening) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/01 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(3)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(4)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(5)  Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (PB L 328 van 15.12.2009, blz. 10).


BIJLAGE

CONCORDANTIETABEL

als bedoeld in artikel 16

Verordening (EG) nr. 1234/2007

De onderhavige verordening

Artikel 18, leden 1 en 3

Artikel 2

Artikel 18, lid 2, onder a)

Artikel 3, lid 1, onder a)

Artikel 13, lid 1, onder c)

Artikel 3, lid 1, onder b)

Artikel 13, lid 1, onder d)

Artikel 3, lid 1, onder c)

Artikel 18, lid 2, eerste alinea

Artikel 3, lid 2

Artikel 18, lid 2, tweede alinea

Artikel 3, lid 3

Artikel 18, lid 4

Artikel 3, lid 4

Artikel 43 bis bis

Artikel 3, lid 5

Artikel 31, lid 2

Artikel 4

Artikel 103 octies bis, lid 4

Artikel 5, lid 1

Artikel 103 octies bis, lid 5

Artikel 5, lid 2

Artikel 102, lid 4

Artikel 102, lid 3

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, leden 2 en 3

Artikel 51, lid 2

Artikel 7, lid 1

Artikel 51, lid 3

Artikel 7, lid 2

Artikel 51, lid 4

Artikel 7, lid 3

Artikel 97

Artikel 8

Artikel 49

Artikel 9

Artikel 64, lid 2

Artikel 11, lid 1

Artikel 64, lid 3

Artikel 11, lid 2

Artikel 164, lid 2

Artikel 13, leden 1 en 3

Artikel 164, lid 3

Artikel 13, lid 2

Artikel 164, lid 4

Artikel 14, lid 1

Artikel 165

Artikel 14, lid 2

Artikel 166

Artikel 14, lid 3


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1371/2013 VAN DE RAAD

van 16 december 2013

tot uitbreiding van het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden uit India of Indonesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India of Indonesië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 13,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1   Geldende maatregelen

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 (2) („de oorspronkelijke verordening”) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht van 62,9 % op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”) ingesteld voor alle andere ondernemingen dan die welke in artikel 1, lid 2, en bijlage 1 bij die verordening zijn vermeld. Dat zijn de „geldende maatregelen” en het onderzoek dat tot de maatregelen heeft geleid, is het oorspronkelijke onderzoek.

(2)

De geldende maatregelen werden eerder bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 672/2012 van de Raad (3) tot Maleisië en bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 21/2013 van de Raad (4) tot Taiwan en Thailand uitgebreid.

1.2   Verzoek

(3)

Op 25 februari 2013 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) uit hoofde van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening een verzoek ontvangen om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld op de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de VRC, en om de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden uit India of Indonesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India of Indonesië, te registreren.

(4)

Het verzoek werd ingediend door Saint Gobain Adfors CZ s.r.o., Tolnatext Fonalfeldolgozo es Muszakiszovet-gyarto Bt., Valmieras „Stikla Skiedra” AS en Vitrulan Technical Textiles GmbH, vier producenten in de Unie van bepaalde open weefsels van glasvezels.

(5)

Het verzoek bevatte voldoende voorlopig bewijsmateriaal om aan te tonen dat zich na het instellen van de geldende maatregelen een aanzienlijke verandering in de structuur van het handelsverkeer met betrekking tot de uitvoer uit de VRC, India en Indonesië naar de Unie heeft voorgedaan waarvoor, afgezien van de instelling van de geldende maatregelen, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestond. Deze verandering in de structuur van het handelsverkeer was klaarblijkelijk te wijten aan de verzending uit India of Indonesië van bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de VRC en/of door valse verklaringen van oorsprong van de Chinese producten.

(6)

Voorts waren er aanwijzingen dat de corrigerende werking van de geldende maatregelen, zowel wat de hoeveelheden als de prijs betreft, werd ondermijnd. Uit het bewijsmateriaal bleek dat de toegenomen invoer uit India en Indonesië plaatsvond tegen prijzen die lager lagen dan de geen schade veroorzakende prijs die in het oorspronkelijke onderzoek was vastgesteld.

(7)

Tot slot bleek uit het bewijsmateriaal dat de prijzen van bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden uit India en Indonesië dumpingprijzen waren ten opzichte van de normale waarde die in het oorspronkelijke onderzoek voor het soortgelijke product was vastgesteld.

1.3   Opening van het onderzoek

(8)

Daar de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende voorlopig bewijsmateriaal was om op grond van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening een onderzoek te openen, heeft zij bij Verordening (EU) nr. 322/2013 van de Commissie (5) („de openingsverordening”) een onderzoek geopend. Krachtens artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie bij de openingsverordening de douaneautoriteiten de instructie gegeven de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels verzonden uit India en Indonesië te registreren.

1.4   Onderzoek

(9)

De Commissie heeft de autoriteiten van de VRC, van India en van Indonesië, de producenten-exporteurs in die landen, de haar bekende betrokken importeurs in de Unie en de bedrijfstak van de Unie officieel in kennis gesteld van de opening van het onderzoek. Er werden vragenlijsten toegezonden aan de producenten-exporteurs in de VRC, in India en in Indonesië die de Commissie bekend waren of die zich binnen de in overweging 15 van de openingsverordening vermelde termijn hadden gemeld. Er werden ook vragenlijsten verzonden naar importeurs in de Unie. Belanghebbenden werd de gelegenheid geboden om binnen de bij de openingsverordening vastgestelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord. Zij werden erover ingelicht dat het niet verlenen van medewerking tot de toepassing van artikel 18 van de basisverordening kon leiden en tot bevindingen die op de beschikbare gegevens waren gebaseerd.

(10)

Twee producenten-exporteurs in India en één niet-verbonden importeur in de Unie hebben zich gemeld en hebben antwoorden op de vragenlijsten ingediend. Later heeft de importeur in de Unie de Commissie meegedeeld dat hij andere producten invoerde en in het verleden geen van de onderzochte producten had ingevoerd. Geen van de producenten-exporteurs in Indonesië heeft een antwoord ingediend. De volgende producenten-exporteurs in India hebben een vrijstellingsaanvraag teruggestuurd:

Montex Glass Fibre Industries Pvt.Ltd. („Montex”), en

Urja Products Pvt.Ltd.

(11)

Vervolgens heeft Urja Products Pvt.Ltd. de Commissie meegedeeld dat zij het onderzochte product niet vervaardigt en dat haar producten andere technische kenmerken en een ander gebruik hebben (en onder andere GN-codes zijn ingedeeld). Daarom werd alleen bij Montex ter plaatse een controle uitgevoerd.

1.5   Onderzoektijdvak

(12)

Het onderzoektijdvak bestreek de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2013 (het „OT”). Er werden voor het OT gegevens verzameld om onder meer de beweerde verandering in de structuur van het handelsverkeer te onderzoeken. Voor de verslagperiode van 1 april 2012 tot en met 31 maart 2013 („de VP”) werden meer gedetailleerde gegevens verzameld, zodat de mogelijke ondermijning van de corrigerende werking van de geldende maatregelen en het bestaan van dumping konden worden onderzocht.

2.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

2.1   Algemene overwegingen

(13)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening werd beoordeeld of er sprake is van ontwijking door achtereenvolgens te onderzoeken of zich een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen de VRC, India, Indonesië en de Unie heeft voorgedaan, of die verandering het gevolg was van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestond, of werd bewezen dat er sprake was van schade of dat de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of de hoeveelheden van het onderzochte product, werd ondermijnd en of werd bewezen dat dumping plaatsvond ten aanzien van de voor het betrokken product eerder vastgestelde normale waarden, eventueel overeenkomstig artikel 2 van de basisverordening.

2.2   Betrokken product en onderzocht product

(14)

Het betrokken product is zoals gedefinieerd in het oorspronkelijke onderzoek: open weefsels van glasvezels, met een celgrootte van meer dan 1,8 mm in zowel lengte als breedte en met een gewicht van meer dan 35 g/m2, met uitzondering van glasvezelschijven, van oorsprong uit de VRC, die momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes ex 7019 51 00 en ex 7019 59 00.

(15)

Het onderzochte product is hetzelfde als het product dat in de vorige overweging is gedefinieerd, maar verzonden uit India of Indonesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India of Indonesië.

(16)

Uit het onderzoek is gebleken dat de hierboven gedefinieerde uit de VRC naar de Unie uitgevoerde open weefsels van glasvezels en de uit India of Indonesië naar de Unie verzonden open weefsels van glasvezels, dezelfde fysische en technische kenmerken en dezelfde toepassingen hebben en daarom moeten worden beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

2.3   Mate van medewerking

2.3.1   India

(17)

Zoals vermeld in overweging 10 stuurden slechts twee Indiase ondernemingen de vrijstellingsaanvraag ingevuld terug. Aangezien één van hen, Urja Products Pvt.Ltd., geen producent van het onderzochte product bleek te zijn, was er slechts één medewerkende onderneming, namelijk Montex. Die onderneming vertegenwoordigde in de VP ten opzichte van de totale uitvoer uit India slechts 1 % van de uitvoer naar de Unie. Daarom werd artikel 18 van de basisverordening toegepast en zijn aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies ten aanzien van India getrokken.

2.3.2   Indonesië

(18)

Zoals vermeld in overweging 10 zijn er geen Indonesische ondernemingen die de vragenlijst hebben beantwoord. Geen Indonesische onderneming heeft medewerking verleend. Daarom werd artikel 18 van de basisverordening toegepast en zijn aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies ten aanzien van Indonesië getrokken.

2.3.3   De VRC

(19)

Er werd geen medewerking verleend door de Chinese producenten-exporteurs. Daarom werd artikel 18 van de basisverordening toegepast en zijn aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies ten aanzien van de VRC getrokken.

2.4   Verandering in de structuur van het handelsverkeer

(20)

Om te bepalen of er sprake was van een verandering in de structuur van het handelsverkeer werd de invoer van het onderzochte product uit India en Indonesië in de Unie en de uitvoer van het onderzochte product uit de VRC naar India en Indonesië onderzocht. Die invoer werd vastgesteld op grond van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening, aangezien de Indiase, Indonesische en Chinese ondernemingen geen of een relatief geringe mate van medewerking verleenden (zie punt 2.3).

(21)

Daartoe werd voor het onderzoek gebruikgemaakt van Comext-statistieken (6), handelsstatistieken uit India en Indonesië die van de respectieve nationale autoriteiten werden ontvangen en statistieken van Global Trade Information Services (7). Om tijdvakken van twaalf maanden te kunnen gebruiken, werden boekjaren van 1 april tot en met 31 maart gehanteerd.

(22)

Het in de Comext-statistieken geregistreerde invoervolume betreft een grotere productgroep dan het betrokken product en het onderzochte product. Op grond van ramingen van de bedrijfstak van de Unie kon echter worden vastgesteld dat een aanzienlijk deel van dat invoervolume het betrokken product en het onderzochte product betrof. Die gegevens konden dus worden gebruikt om een verandering in de structuur van het handelsverkeer vast te stellen.

2.4.1   Invoer in de Unie

(23)

Uit de Comext-statistieken blijkt een aanzienlijke verandering in de structuur van het handelsverkeer in de loop van het OT (zie onderstaande tabel 1).

Tabel 1

Invoervolume (miljoen m2) (8)

April 2009/maart 2010

April 2010/maart 2011

April 2011/maart 2012

April 2012/maart 2013

VRC

288,40

385,85

110,30

85,93

India

0,35

0,28

0,89

13,13

Indonesië

0,004

0,16

3,22

33,31

Bron: Comext-statistieken

Invoer uit de VRC

(24)

Uit de Comext-statistieken blijkt dat de invoer in de Unie van het betrokken product uit de VRC na instelling van de voorlopige maatregelen in februari 2011 (9) en de definitieve maatregelen in augustus 2011 (10) sterk is gedaald. De bovenstaande tabel 1 laat zien dat de invoer in de Unie uit de VRC tussen 2010/2011 en 2011/2012 van 385,85 miljoen m2 naar 110,30 miljoen m2 daalde (dwz. met ongeveer 70 %) en tussen 2010/2011 en 2012/2013 zelfs naar 85,9 miljoen m2 (dwz. met ongeveer 80 %).

Invoer uit India

(25)

Volgens de Comext-statistieken bedroegen de in de Unie ingevoerde hoeveelheden uit India in het boekjaar 2009/2010 0,35 miljoen m2 en in het boekjaar 2010/2011 0,28 miljoen m2; tussen 2011/2012 en 2012/2013 was er sprake van een sterke stijging en in het boekjaar 2012/2013 bereikte de invoer 13,13 miljoen m2.

(26)

Zoals vermeld in overweging 17, voerde de onderneming Montex in het OT een zeer kleine hoeveelheid van het onderzochte product uit naar de Unie – zij vertegenwoordigde in de periode 2012/2013 ten opzichte van de totale uitvoer uit India slechts 1 % van de uitvoer naar de Unie. Bovendien bleek dat Montex het onderzochte product onder een verkeerde GN-code – 7019 52 – uitvoert. De uitgevoerde producten moesten daarom aan de in de in bovenstaande tabel 1 weergegeven Comext-statistieken worden toegevoegd.

Invoer uit Indonesië

(27)

Volgens de Comext-statistieken bedroegen de in de Unie ingevoerde hoeveelheden uit Indonesië in het boekjaar 2009/2010 0,004 miljoen m2 en in 2010/2011 0,16 miljoen m2; tussen 2011/2012 en 2012/2013 was er sprake van een sterke stijging, van respectievelijk 3,22 miljoen m2 naar 33,31 miljoen m2.

2.4.2   Uitvoer van de VRC naar India en Indonesië

(28)

Er kan in dezelfde periode eveneens een opvallende toename van de uitvoer uit de Volksrepubliek China naar India en Indonesië worden geconstateerd.

Tabel 2

Omvang van de invoer (miljoen m2)

April 2009/maart 2010

April 2010/maart 2011

April 2011/maart 2012

April 2012/maart 2013

India

4,80

16,35

18,38

29,28

Indonesië

5,78

4,01

8,94

11,54

Bron: VRC-douanestatistieken

Uitvoer uit de VRC naar India

(29)

Volgens de VRC-douanestatistieken steeg de invoer van het onderzochte product uit de VRC naar India van 4,8 miljoen m2 in het boekjaar 2009/2010 tot 29,3 miljoen m2 in het boekjaar 2012/2013.

Uitvoer uit de VRC naar Indonesië

(30)

Volgens de VRC-douanestatistieken, steeg de uitvoer van het onderzochte product uit de VRC naar Indonesië van 5,78 miljoen m2 in het boekjaar 2009/2010 tot 11,54 miljoen m2 in het boekjaar 2012/2013.

2.4.3   Conclusie over de verandering in de structuur van het handelsverkeer

(31)

De algemene daling van de uitvoer uit de VRC naar de Unie en de gelijktijdige toename van zowel de uitvoer uit India en Indonesië naar de Unie als van de uitvoer uit de VRC naar India en Indonesië na de instelling van de voorlopige maatregelen in februari 2011 en de definitieve maatregelen in augustus 2011 vormen een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen de bovenvermelde landen enerzijds en van de uitvoer uit die landen naar de Unie anderzijds.

2.5   Aard van de ontwijkingspraktijken

(32)

Artikel 13, lid 1, van de basisverordening bepaalt dat de verandering in de structuur van het handelsverkeer het gevolg moet zijn van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat. De praktijken, processen of werkzaamheden omvatten onder andere het via derde landen verzenden van het product waarop de geldende maatregelen van toepassing zijn in de zin van artikel 13, lid 2, van de basisverordening.

(33)

Tijdens het onderzoek, is bewijsmateriaal gevonden van overladingspraktijken via Indonesië en India en/of onjuiste certificaten van oorsprong. Een deel van de invoer van het betrokken product naar de Unie werd bijvoorbeeld via Dubai of Singapore overgeladen met certificaten van oorsprong uit Indonesië/India en een deel van de invoer in de Unie werd overgeladen via een Indiase onderneming die geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Het gebrek aan medewerking van de producenten van het onderzochte product, behalve Montex, is eveneens een indicatie dat er geen sprake is van een daadwerkelijke productie in Indonesië en India die de omvang van de uitvoer uit Indonesië en India naar de Unie aannemelijk kan maken. Redelijkerwijs kan worden verwacht dat echte producenten, indien zij bestaan, zouden proberen om zich van ontwijkingspraktijken te distantiëren, om te beginnen door aan dit onderzoek deel te nemen. Bovendien heeft het onderzoek geen bewijsmateriaal opgeleverd dat in de twee betrokken landen daadwerkelijk productie plaatsvindt, behalve die van Montex. Verder wijst de sterke stijging van de invoer uit die twee landen erop dat de Chinese producten met de Unie als bestemming via India en Indonesië en/of met onjuiste certificaten van oorsprong zijn overgeladen.

(34)

Het bestaan van overlading van producten van oorsprong uit de VRC via India en Indonesië wordt derhalve bevestigd.

2.6   Geen andere afdoende reden of economische rechtvaardiging dan de instelling van het antidumpingrecht

(35)

Het onderzoek heeft geen andere voldoende reden of economische rechtvaardiging voor de overlading aan het licht gebracht dan de ontwijking van de geldende maatregelen ten aanzien van het betrokken product. Behalve het recht zijn geen andere elementen gevonden die konden worden beschouwd als compensatie voor de kosten van overlading, met name met betrekking tot het vervoer en het overladen, van bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de VRC via India of Indonesië.

2.7   Ondermijning van de corrigerende werking van het antidumpingrecht

(36)

Vervolgens werd nagegaan of de invoer van het onderzochte product in de Unie de corrigerende werking van de geldende maatregelen wat betreft prijzen en invoervolume had ondermijnd. Hiervoor werd gebruik gemaakt van Comext-gegevens; dit waren de beste beschikbare gegevens betreffende hoeveelheden en prijzen van de uitvoer van de niet-medewerkende ondernemingen in India en Indonesië. De aldus vastgestelde prijzen werden vergeleken met de schademarge die voor de bedrijfstak van de Unie is vastgesteld in overweging 74 van de oorspronkelijke verordening.

(37)

De stijging van de invoer in de Unie uit India van 0,35 miljoen m2 in 2009/2010 tot 13,10 miljoen m2 in de VP was, qua hoeveelheden, aanzienlijk in vergelijking met het (zeer lage) volume van de invoer uit India vóór de instelling van de voorlopige maatregelen in 2009/2010. Ook de stijging van de invoer in de Unie uit Indonesië van 0,04 m2 in 2009/2010 tot 33,31 miljoen m2 in de VP werd, in termen van hoeveelheden, aanzienlijk geacht in vergelijking met het (zeer lage) volume van de invoer uit Indonesië vóór de instelling van de voorlopige maatregelen in 2009/2010.

(38)

Om te beoordelen of de corrigerende werking van de geldende maatregelen wat prijzen betreft wordt ondermijnd, werden de prijzen van de invoer uit Indonesië en India met het in de oorspronkelijke verordening vastgestelde schade opheffende prijsniveau vergeleken. Het in de oorspronkelijke verordening vastgestelde schade opheffende prijsniveau werd gecorrigeerd voor inflatie. De gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de uitvoer uit India en Indonesië werd gecorrigeerd voor kosten na invoer en kwaliteitswijzigingen die bij het oorspronkelijke onderzoek waren vastgesteld voor de invoer uit China. De vergelijking liet aanzienlijk lagere prijzen zien voor de uitvoer uit de betrokken landen naar de Unie. Daarom werd geconcludeerd dat de corrigerende werking van de geldende maatregelen zowel wat betreft de hoeveelheden als de prijzen wordt ondermijnd.

2.8   Bewijs van dumping

(39)

Ten slotte is overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening onderzocht of dumping kon worden aangetoond.

(40)

In de oorspronkelijke verordening werd de normale waarde vastgesteld op basis van de prijzen in Canada, dat bij dat onderzoek voor de VRC een geschikt referentieland met een markteconomie werd bevonden. Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van de basisverordening werd de in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde normale waarde gebruikt.

(41)

De prijzen van de uitvoer uit India en Indonesië werden overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebaseerd op de beschikbare gegevens. De uitvoerprijs kwam overeen met de in de Comext-statistieken gerapporteerde gemiddelde uitvoerprijs van bepaalde open weefsels van glasvezels uit elk van de twee betrokken landen tijdens de VP. De uitvoer van de Indiase onderneming Montex was niet in de statistieken terug te vinden als gevolg van de onjuiste indeling van haar producten (zie overweging 25) en werd niet gebruikt voor de berekening van de dumpingmarge.

(42)

Met het oog op een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Dienovereenkomstig werden correcties toegepast voor verschillen in vervoers-, verzekerings- en verpakkingskosten. Aangezien op grond van de beschikbare informatie het niveau van de correcties niet kon worden vastgesteld, moesten de correcties op de beste beschikbare gegevens worden gebaseerd. De correctie werd bijgevolg gebaseerd op een percentage dat werd berekend als het aandeel van de totale vervoers-, verzekerings- en verpakkingskosten in de waarde van de verkopen aan de Unie, cif geleverd, zoals door de medewerkende Chinese producenten-exporteurs in het oorspronkelijke onderzoek aangegeven.

(43)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumping berekend door de gewogen gemiddelde normale waarde die in de oorspronkelijke verordening is vastgesteld, te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen van de twee betrokken landen in de VP van dit onderzoek, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

(44)

Uit de vergelijking tussen de gewogen gemiddelde normale waarde en de aldus vastgestelde gewogen gemiddelde uitvoerprijs bleek dat er sprake was van dumping.

3.   MAATREGELEN

(45)

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het definitieve antidumpingrecht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de VRC werd ontweken door overlading via India of Indonesië in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening.

(46)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, eerste zin, van de basisverordening moeten de geldende maatregelen voor de invoer van het betrokken product worden uitgebreid tot de invoer van hetzelfde product maar verzonden uit India of Indonesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India of Indonesië.

(47)

De uit te breiden maatregelen dienen de maatregelen te zijn die in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 791/2011 zijn vastgesteld voor „alle andere ondernemingen”, namelijk een definitief antidumpingrecht van 62,9 %, van toepassing op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring.

(48)

Overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening moeten de uitgebreide maatregelen worden toegepast op goederen waarvan de invoer in de Unie overeenkomstig de openingsverordening wordt geregistreerd; daarom moeten rechten worden geheven op de geregistreerde invoer van bepaalde uit India of Indonesië verzonden open weefsels van glasvezels.

4.   VERZOEKEN OM VRIJSTELLING

4.1   India

(49)

Zoals vermeld in overweging 10, hebben zich na de inleiding van het onderzoek twee producenten-exporteurs, Montex en Urja Products, gemeld; beiden hebben antwoorden op de vragenlijst ingediend en om vrijstelling overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening verzocht.

(50)

Zoals vermeld in overweging 11, werd vastgesteld dat één van beide ondernemingen, Urja Products, het onderzochte product niet produceert. De vrijstelling van artikel 13, lid 4, van de basisverordening is niet van toepassing op die onderneming.

(51)

Montex bleek niet betrokken te zijn bij de ontwijkingspraktijken die het onderwerp van dit onderzoek vormen. De onderneming toonde aan dat zij een echte producent is wiens productiecapaciteit groter is dan de omvang van de uitvoer van het onderzochte product naar de Unie. Het bedrijf diende een volledige reeks gegevens in en is ter plaatse gecontroleerd. De gecontroleerde gegevens over de oprichting van de onderneming, de aankoop van machines, het productieproces, de productiecapaciteit, voorraden, de aankoop van grondstoffen en de productiekosten ondersteunen deze conclusie. Voorts kon deze producent aantonen dat hij geen banden heeft met de Chinese producenten-exporteurs die aan de bestaande maatregelen zijn onderworpen of aan bedrijven die betrokken zijn bij de ontwijkingspraktijken. Daarom kan aan deze onderneming vrijstelling van de uitgebreide invoerrechten worden verleend.

4.2   Indonesië

(52)

Zoals vermeld in overweging 10 heeft geen producent-exporteur in Indonesië om vrijstelling overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening verzocht. Uit het onderzoek bleek dat er in Indonesië geen echte producenten van het onderzochte product actief zijn.

4.3   Nieuwkomers

(53)

Producenten in India en Indonesië die niet aan dit onderzoek hebben deelgenomen en/of het onderzochte product in de VP niet naar de Unie hebben uitgevoerd, kunnen op grond van artikel 11, leden 3 en 4, en artikel 13, lid 4, van de basisverordening om vrijstelling van het uitgebreide antidumpingrecht verzoeken. De aanvragers zal worden verzocht een vragenlijst te beantwoorden, zodat de Commissie kan vaststellen of een vrijstelling gerechtvaardigd is. Een dergelijke vrijstelling kan worden verleend na de beoordeling van de marktsituatie van het betrokken product, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad, de aan- en verkoop en de waarschijnlijkheid van voortzetting van de praktijken waarvoor onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat en het bewijsmateriaal inzake dumping. De Commissie verricht doorgaans ook een controle ter plaatse. Het verzoek dient aan de Commissie te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en verkoop.

(54)

Wanneer vrijstelling gerechtvaardigd is, zal de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, een voorstel indienen om de geldende uitgebreide maatregelen dienovereenkomstig te wijzigen. Ten aanzien van vrijstellingen zal toezicht worden uitgeoefend om ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden ervan wordt voldaan.

5.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(55)

Alle belanghebbenden werden op de hoogte gebracht van de belangrijkste feiten en overwegingen die tot voornoemde conclusies hebben geleid, en werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werden onderzocht. Geen van de aangevoerde argumenten gaf aanleiding tot wijziging van de definitieve bevindingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het definitieve antidumpingrecht voor „alle andere ondernemingen” dat bij artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 791/2011 is ingesteld op open weefsels van glasvezels met een celgrootte van meer dan 1,8 mm in zowel lengte als breedte en met een gewicht van meer dan 35 g/m2, met uitzondering van glasvezelschijven, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, wordt uitgebreid tot open weefsels van glasvezels met een celgrootte van meer dan 1,8 mm in zowel lengte als breedte en met een gewicht van meer dan 35 g/m2, met uitzondering van glasvezelschijven, verzonden uit India of Indonesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India of Indonesië, die momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes ex 7019 51 00 en ex 7019 59 00 (Taric-codes 7019510014, 7019510015, 7019590014 en 7019590015), met uitzondering van de open weefsels van glasvezels die zijn geproduceerd door Montex Glass Fibre Industries Pvt.Ltd. (aanvullende Taric-code B942).

2.   De vrijstelling voor Montex Glass Fibre Industries Pvt.Ltd. geldt alleen indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in de bijlage bij deze verordening, wordt overgelegd. Indien een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, geldt het bij lid 1 van dit artikel ingestelde antidumpingrecht.

3.   Het bij lid 1 van dit artikel uitgebreide recht wordt geïnd op ingevoerde producten verzonden uit India of Indonesië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India of Indonesië, die worden geregistreerd overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EU) nr. 322/2013 en artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Verzoeken om vrijstelling van het bij artikel 1 uitgebreide recht moeten schriftelijk worden ingediend in een van de officiële talen van de Europese Unie en zijn ondertekend door een persoon die gemachtigd is om de entiteit die om de vrijstelling verzoekt, te vertegenwoordigen. Het verzoek moet aan het onderstaande adres worden gestuurd:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer: N-105 8/20

1049 Brussel

België

Fax +32 2 295 65 05

2.   Invoer van ondernemingen die de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 ingestelde antidumpingmaatregelen niet ontwijken, kunnen worden vrijgesteld van het bij artikel 1 uitgebreide recht, overeenkomstig de relevante bepalingen van de basisverordening.

Artikel 3

De douaneautoriteiten wordt opdracht gegeven de bij artikel 2 van Verordening (EU) nr. 322/2013 ingestelde registratie van de invoer te beëindigen.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

V. JUKNA


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 204 van 9.8.2011, blz. 1.

(3)  PB L 196 van 24.7.2012, blz. 1.

(4)  PB L 11 van 16.1.2013, blz. 1.

(5)  PB L 101 van 10.4.2013, blz. 1.

(6)  Comext is een databank van buitenlandse handelsstatistieken die door Eurostat wordt beheerd.

(7)  Global Trade Information Services zijn handelsstatistieken van een commerciële aanbieder van databases.

(8)  Het Comext-volume wordt in metrische tonnen weergegeven en overeenkomstig de UI-omrekeningskoers omgerekend naar vierkante meters; dwz. voor GN 70 195 100: 1 m2 = 0,05 kg, voor GN 70 195 900: 1 m2 = 0,14 kg.

(9)  PB L 43 van 17.2.2011, blz. 9.

(10)  PB L 204 van 9.8.2011, blz. 1.


BIJLAGE

De in artikel 1, lid 2, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

1.

de naam en functie van de bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

2.

de volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) (betrokken product) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”;

3.

datum en handtekening.


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/27


VERORDENING (EU) Nr. 1372/2013 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004

(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (2), met name artikel 92,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De lidstaten hebben de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels verzocht de bijlagen VIII en XI bij Verordening (EG) nr. 883/2004 en de bijlagen 1 en 5 bij Verordening (EG) nr. 987/2009 te wijzigen om deze af te stemmen op de ontwikkelingen in hun nationale wetgeving of de toepassing van deze verordeningen te vereenvoudigen.

(2)

De bijlagen bij Verordening (EG) nr. 883/2004 hebben tot doel een overzicht te geven van de lidstaten die de berekening pro rata voor ouderdoms- en nabestaandenpensioenen niet toepassen en van speciale bepalingen inzake de toepassing van de wetgeving van de lidstaten.

(3)

De bijlagen bij Verordening (EG) nr. 987/2009 hebben tot doel een overzicht te geven van de toepassingsbepalingen voor van kracht gebleven of nieuwe bilaterale overeenkomsten en van de lidstaten die het maximumbedrag voor de terugbetaling van werkloosheidsuitkeringen vaststellen op basis van het gemiddelde bedrag van de werkloosheidsuitkeringen die in het voorgaande kalenderjaar onder hun wetgevingen werden verstrekt.

(4)

De Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels heeft met de gevraagde wijzigingen ingestemd en heeft bij de Commissie voorstellen ingediend voor de technische aanpassingen van de bijlagen bij Verordeningen (EG) nr. 987/2009 en (EG) nr. 883/2004.

(5)

De Commissie kan instemmen met de in overweging 4 vermelde voorstellen voor de technische aanpassing van de bijlagen.

(6)

Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 883/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage VIII wordt deel 2 als volgt gewijzigd:

a)

in de paragraaf „OOSTENRIJK” wordt punt a) vervangen door:

„a)

Ouderdomspensioenen en daarvan afgeleide nabestaandenpensioenen gebaseerd op pensioenrekeningen op grond van de algemene pensioenwet (APG) van 18 november 2004;”;

b)

de volgende paragraaf wordt toegevoegd na de paragraaf „BULGARIJE”:

„TSJECHIË

Pensioenen betaald uit de tweede-pijlerregeling ingesteld bij Wet nr. 426/2011 Coll. inzake pensioensparen.”.

2)

In bijlage XI wordt in de paragraaf „NEDERLAND” na punt f) het volgende punt f bis) ingevoegd:

„f bis)

Elke persoon als bedoeld in artikel 69, lid 1, van de Zorgverzekeringswet die, op de laatste dag van de maand voorafgaand aan die waarin hij of zij de leeftijd van 65 jaar bereikt, een pensioen of uitkering ontvangt dat/die, op grond van punt 1 f) van deze paragraaf wordt behandeld als een op grond van de Nederlandse wetgeving verschuldigd pensioen, zal worden beschouwd als een aanvrager van een pensioen als bedoeld in artikel 22 van deze verordening tot hij of zij de in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet bedoelde pensioenleeftijd bereikt.”.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 987/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de paragraaf „DENEMARKEN-FRANKRIJK” wordt geschrapt;

b)

de paragraaf „DENEMARKEN-NEDERLAND” wordt geschrapt;

c)

de paragraaf „GRIEKENLAND-NEDERLAND” wordt geschrapt;

d)

de paragraaf „SPANJE-NEDERLAND” wordt geschrapt;

e)

in de paragraaf „FRANKRIJK-LUXEMBURG”:

i)

worden de punten a) en b) geschrapt;

ii)

worden de punten c) en d) vervangen door:

„a)

Overeenkomst van 2 juli 1976 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle als bedoeld in artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972

b)

Briefwisseling van 17 juli en 20 september 1995 betreffende de modaliteiten voor de vereffening van wederzijdse vorderingen uit hoofde van de artikelen 93, 95 en 96 van Verordening (EEG) nr. 574/72”;

f)

in de paragraaf „FRANKRIJK-NEDERLAND”:

i)

worden de punten b) en c) geschrapt;

ii)

punt a) wordt vervangen door:

„Akkoord van 28 april 1997 betreffende het afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle op grond van artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72”;

g)

de paragraaf „ITALIË-NEDERLAND” wordt geschrapt;

h)

in de paragraaf „NEDERLAND-VERENIGD KONINKRIJK”:

i)

wordt punt b) geschrapt;

ii)

wordt punt a) vervangen door:

„Artikel 3, tweede zin, van het Administratieve Akkoord van 12 juni 1956 voor de toepassing van het Verdrag van 11 augustus 1954.”.

2)

In bijlage 5 wordt een paragraaf „NEDERLAND” toegevoegd na de paragraaf „DUITSLAND”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1.


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/29


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1373/2013 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2013

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de regeling van uitvoercertificaten in de sector varkensvlees

(codificatie)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 161, lid 3, artikel 170, eerste alinea, en artikel 192, lid 2, in combinatie met artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1518/2003 van de Commissie van 28 augustus 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de regeling van uitvoercertificaten in de sector varkensvlees (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

Er moeten specifieke uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld voor de uitvoercertificaten in de sector varkensvlees en met name de voorschriften inzake de indiening van de aanvragen en de in de aanvragen en certificaten te vermelden gegevens, in aanvulling op Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie van 23 april 2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (4).

(3)

Met het oog op een doeltreffend beheer van de regeling van uitvoercertificaten, moet het bedrag van de in het kader van die regeling te stellen zekerheid voor de uitvoercertificaten worden vastgesteld. Gezien het aan de regeling in de sector varkensvlees inherente speculatierisico, mogen de marktdeelnemers slechts onder nauwkeurig bepaalde voorwaarden voor die regeling in aanmerking komen en moet worden bepaald dat de uitvoercertificaten niet kunnen worden overgedragen.

(4)

Overeenkomstig artikel 169 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 moet de inachtneming van de verplichtingen ten aanzien van de uitgevoerde hoeveelheden, die voortvloeien uit de op grond van artikel 218 van het Verdrag gesloten overeenkomsten, door middel van de uitvoercertificaten worden gewaarborgd. Derhalve moet een nauwkeurig schema voor de indiening van de certificaataanvragen en de afgifte van de certificaten worden vastgesteld.

(5)

Bovendien moet worden bepaald dat de beslissingen over de certificaataanvragen pas na een bepaalde bedenktijd worden meegedeeld. De Commissie moet daardoor de gelegenheid krijgen de aangevraagde hoeveelheden en de betrokken uitgaven te beoordelen en eventueel, met name ten aanzien van de aanvragen die in behandeling zijn, bijzondere maatregelen te nemen. In het belang van de marktdeelnemers moet worden bepaald dat de certificaataanvraag kan worden ingetrokken nadat een aanvaardingscoëfficiënt is vastgesteld.

(6)

De Commissie moet voor het beheer van de regeling beschikken over nauwkeurige gegevens inzake de ingediende certificaataanvragen en het gebruik van de afgegeven certificaten. Met het oog op een doeltreffende administratie, dienen de lidstaten de informatiesystemen te gebruiken in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie van 31 augustus 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de kennisgeving door de lidstaten aan de Commissie van de informatie en de documenten ter uitvoering van de gemeenschappelijke marktordening, de regeling voor rechtstreekse betalingen, de afzetbevordering voor landbouwproducten en de regelingen voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (5).

(7)

Het is opportuun, toe te staan dat de uitvoercertificaten voor aanvragen voor 25 ton of minder op verzoek van de marktdeelnemer onmiddellijk worden afgegeven. In dat geval dienen voor de certificaten niet de door de Commissie getroffen bijzondere maatregelen te gelden.

(8)

Ter verzekering van een zeer precies beheer van de uit te voeren hoeveelheden, moet worden afgeweken van de in Verordening (EG) nr. 376/2008 vastgestelde tolerantieregels.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor alle uitvoer van producten in de sector varkensvlees waarvoor een uitvoerrestitutie wordt gevraagd, moet een uitvoercertificaat met vaststelling vooraf van de restitutie worden ingediend.

Artikel 2

1.   De uitvoercertificaten zijn 90 dagen geldig vanaf de datum van de feitelijke afgifte in de zin van artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 376/2008.

2.   In de certificaataanvragen en de certificaten moet in vak 15 de omschrijving van het product en in vak 16 de uit twaalf cijfers bestaande productcode van de landbouwproductennomenclatuur voor de uitvoerrestituties worden aangebracht.

3.   De in artikel 13, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 376/2008 bedoelde productcategorieën en de bedragen van de zekerheid voor de uitvoercertificaten zijn aangegeven in bijlage I bij de onderhavige verordening.

4.   In vak 20 van de certificaataanvragen en van de certificaten moet ten minste een van de in bijlage II opgenomen vermeldingen worden aangebracht.

Artikel 3

1.   De aanvragen voor uitvoercertificaten kunnen van maandag tot en met vrijdag van elke week bij de bevoegde instanties worden ingediend.

2.   De aanvrager van een uitvoercertificaat moet een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn die, bij de indiening van de aanvraag, ten genoegen van de bevoegde instanties van de lidstaten kan bewijzen dat hij sedert ten minste twaalf maanden een handelsactiviteit in de sector varkensvlees uitoefent. Kleinhandelaars of restauranthouders die hun producten aan de eindverbruiker verkopen, mogen evenwel geen aanvraag indienen.

3.   De uitvoercertificaten worden op woensdag na de in lid 1 bedoelde periode afgegeven, voor zover intussen door de Commissie geen enkele van de in lid 4 bedoelde bijzondere maatregelen is getroffen.

4.   Wanneer de afgifte van de uitvoercertificaten zou leiden of dreigen te leiden tot overschrijding van de beschikbare begrotingsmiddelen of tot uitputting van de maximumhoeveelheden die gedurende de betrokken periode met een restitutie kunnen worden uitgevoerd, rekening gehouden met de in artikel 169 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde maxima, of wanneer de afgifte van de uitvoercertificaten tot gevolg zou hebben dat de continuïteit van de uitvoer gedurende de rest van de betrokken periode niet kan worden gewaarborgd, kan de Commissie:

a)

een eenvormig percentage voor de aanvaarding van de gevraagde hoeveelheden vaststellen;

b)

de aanvragen waarvoor nog geen uitvoercertificaten zijn toegekend, afwijzen;

c)

de indiening van aanvragen voor uitvoercertificaten gedurende maximaal vijf werkdagen schorsen, met de mogelijkheid van een langere schorsing volgens de in artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde procedure.

In het in de eerste alinea, onder c), bedoelde geval zijn de tijdens de schorsingsperiode ingediende aanvragen voor uitvoercertificaten niet ontvankelijk.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen kunnen worden genomen of gedifferentieerd naar gelang van de productcategorie en van de bestemming.

5.   De in lid 4 bedoelde maatregelen kunnen ook worden vastgesteld wanneer de aanvragen voor uitvoercertificaten betrekking hebben op hoeveelheden die de normale afzet voor een bestemming overschrijden of dreigen te overschrijden, en afgifte van de aangevraagde certificaten een risico inhoudt op speculatie, op vervalsing van de mededinging tussen marktdeelnemers of op verstoring van het betrokken handelsverkeer of van de interne markt.

6.   Ingeval een aanvraag voor de volledige gevraagde hoeveelheid wordt afgewezen of op de aangevraagde hoeveelheid een vermindering wordt toegepast, wordt de zekerheid onmiddellijk vrijgegeven voor de hoeveelheid waarvoor niet op de aanvraag wordt ingegaan.

7.   In afwijking van het bepaalde in lid 3 wordt het certificaat uiterlijk op de elfde werkdag na de bekendmaking van het eenvormige aanvaardingspercentage in het Publicatieblad van de Europese Unie afgegeven, ingeval dit percentage lager is dan 80 %. De marktdeelnemer kan uiterlijk tien werkdagen na de bekendmaking:

a)

ofwel zijn aanvraag intrekken, in welk geval de zekerheid onmiddellijk wordt vrijgegeven;

b)

ofwel om onmiddellijke afgifte van het certificaat verzoeken, in welk geval de bevoegde instantie het certificaat onverwijld afgeeft, doch op zijn vroegst op de normale dag van afgifte voor de betrokken week.

8.   In afwijking van lid 3, kan de Commissie voor de afgifte van de uitvoercertificaten een andere dag dan woensdag vaststellen, wanneer afgifte van certificaten op die dag onmogelijk is.

Artikel 4

1.   Op verzoek van de marktdeelnemer worden voor certificaataanvragen die betrekking hebben op een hoeveelheid producten van niet meer dan 25 ton, de in artikel 3, lid 4, bedoelde bijzondere maatregelen niet toegepast en worden de gevraagde certificaten onmiddellijk afgegeven.

In afwijking van artikel 2, lid 1, zijn de certificaten in dat geval slechts vijf werkdagen geldig met ingang van de datum van de feitelijke afgifte in de zin van artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 376/2008, en in vak 20 van de aanvragen en de certificaten wordt één van de in bijlage III opgenomen vermeldingen aangebracht.

2.   De Commissie kan indien nodig de toepassing van dit artikel opschorten.

Artikel 5

De uitvoercertificaten zijn niet overdraagbaar.

Artikel 6

1.   Voor de uitgevoerde hoeveelheid binnen de in artikel 7, lid 4, van Verordening (EG) nr. 376/2008 bedoelde tolerantie kan geen aanspraak worden gemaakt op een restitutie.

2.   In vak 22 wordt ten minste een van de in bijlage IV opgenomen vermeldingen aangebracht.

Artikel 7

1.   De lidstaten delen de Commissie wekelijks, ten laatste op vrijdag, de volgende gegevens mee:

a)

de in artikel 1 bedoelde aanvragen voor uitvoercertificaten, die van maandag tot en met vrijdag van dezelfde week zijn ingediend, waarbij wordt vermeld of zij al dan niet onder artikel 4 vallen;

b)

de hoeveelheden waarvoor op de voorafgaande woensdag uitvoercertificaten zijn afgegeven, uitgezonderd de op grond van artikel 4 onmiddellijk afgegeven certificaten;

c)

de hoeveelheden waarvoor de certificaataanvragen, in het in artikel 3, lid 7, bedoelde geval, in de voorafgaande week zijn ingetrokken.

2.   Bij de mededeling van de in lid 1, onder a), bedoelde aanvragen moet worden aangegeven:

a)

de hoeveelheid in productgewicht voor elke in artikel 2, lid 3, bedoelde categorie;

b)

de verdeling van de hoeveelheid naar bestemming voor elke categorie, ingeval een naar gelang van de bestemming gedifferentieerde restitutie geldt;

c)

de restitutie die van toepassing is;

d)

het totale vooraf vastgestelde restitutiebedrag in euro per categorie.

3.   De lidstaten delen de Commissie, na afloop van de geldigheidsduur van de certificaten, elke maand de hoeveelheid uitvoercertificaten mee die niet is gebruikt.

4.   De in deze verordening bedoelde mededelingen, inclusief de mededeling „nihil” worden gedaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009.

Artikel 8

Verordening (EG) nr. 1518/2003 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VI.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 217 van 29.8.2003, blz. 35.

(3)  Zie bijlage V.

(4)  PB L 114 van 26.4.2008, blz. 3.

(5)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.


BIJLAGE I

Productcode van de landbouwproductennomenclatuur voor de uitvoerrestituties (1)

Categorie

Bedrag van de zekerheid (EUR/100 kg) nettogewicht

0203 11 10 9000

0203 21 10 9000

1

10

0203 12 11 9100

0203 12 19 9100

0203 19 11 9100

0203 19 13 9100

0203 19 55 9110

0203 22 11 9100

0203 22 19 9100

0203 29 11 9100

0203 29 13 9100

0203 29 55 9110

2

10

0203 19 15 9100

0203 19 55 9310

0203 29 15 9100

3

6

0210 11 31 9110

0210 11 31 9910

4

14

0210 12 19 9100

5

0

0210 19 81 9100

6

14

0210 19 81 9300

7

14

1601 00 91 9120

8

5

1601 00 99 9110

9

4

1602 41 10 9110

10

8

1602 42 10 9110

11

6

1602 41 10 9130

1602 42 10 9130

1602 49 19 9130

12

5


(1)  Sector 6 van Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).


BIJLAGE II

In artikel 2, lid 4, bedoelde vermeldingen

:

In het Bulgaars

:

Регламент за изпълнение (ЕC) № […]

:

In het Spaans

:

Reglamento de Ejecución (UE) no […]

:

In het Tsjechisch

:

Prováděcí nařízení (EU) č. […]

:

In het Deens

:

Gennemførelsesforordning (EU) nr. […]

:

In het Duits

:

Durchführungsverordnung (EU) Nr. […]

:

In het Ests

:

Rakendusmäärus (EL) nr […]

:

In het Grieks

:

Εκτελεστικός κανονισμός (ΕΕ) αριθ. […]

:

In het Engels

:

Implementing Regulation (EU) No […]

:

In het Frans

:

Règlement d’exécution (UE) no […]

:

In het Kroatisch

:

Provedbena uredba (EU) br. […]

:

In het Italiaans

:

Regolamento di esecuzione (UE) n. […]

:

In het Lets

:

Īstenošanas regula (ES) Nr. […]

:

In het Litouws

:

Įgyvendinimo reglamentas (ES) Nr. […]

:

In het Hongaars

:

…/…/EU végrehajtási rendelet

:

In het Maltees

:

Regolament ta’ Implimentazzjoni (UE) Nru […]

:

In het Nederlands

:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. […]

:

In het Pools

:

Rozporządzenie wykonawcze (UE) nr […]

:

In het Portugees

:

Regulamento de Execução (UE) n.o […]

:

In het Roemeens

:

Regulamentul de punere în aplicare (UE) nr. […]

:

In het Slowaaks

:

Vykonávacie nariadenie (EÚ) č. […]

:

In het Sloveens

:

Izvedbena uredba (EU) št. […]

:

In het Fins

:

Täytäntöönpanoasetus (EU) N:o […]

:

In het Zweeds

:

Genomförandeförordning (EU) nr […]


BIJLAGE III

In artikel 4, lid 1, tweede alinea, bedoelde vermeldingen

:

In het Bulgaars

:

Лицензия, валидна пет работни дни

:

In het Spaans

:

Certificado válido durante cinco días hábiles

:

In het Tsjechisch

:

Licence platná pět pracovních dní

:

In het Deens

:

Licens, der er gyldig i fem arbejdsdage

:

In het Duits

:

Fünf Arbeitstage gültige Lizenz

:

In het Ests

:

Litsents kehtib viis tööpäeva

:

In het Grieks

:

Πιστοποιητικό που ισχύει για πέντε εργάσιμες ημέρες

:

In het Engels

:

Licence valid for five working days

:

In het Frans

:

Certificat valable cinq jours ouvrables

:

In het Kroatisch

:

Dozvola vrijedi pet radnih dana

:

In het Italiaans

:

Titolo valido cinque giorni lavorativi

:

In het Lets

:

Licences derīguma termiņš ir piecas darbdienas

:

In het Litouws

:

Licencijos galioja penkias darbo dienas

:

In het Hongaars

:

Öt munkanapig érvényes tanúsítvány

:

In het Maltees

:

Liċenza valida għal ħamest ijiem tax-xogħol

:

In het Nederlands

:

Certificaat met een geldigheidsduur van vijf werkdagen

:

In het Pools

:

Pozwolenie ważne pięć dni roboczych

:

In het Portugees

:

Certificado de exportação válido durante cinco dias úteis

:

In het Roemeens

:

Licență valabilă timp de cinci zile lucrătoare

:

In het Slowaaks

:

Licencia platí päť pracovných dní

:

In het Sloveens

:

Dovoljenje velja 5 delovnih dni

:

In het Fins

:

Todistus on voimassa viisi työpäivää

:

In het Zweeds

:

Licensen är giltig fem arbetsdagar


BIJLAGE IV

In artikel 6, lid 2, bedoelde vermeldingen

:

In het Bulgaars

:

Възстановяване, валидно за […] тона (количество, за което е издадена лицензията).

:

In het Spaans

:

Restitución válida por […] toneladas (cantidad por la que se expida el certificado).

:

In het Tsjechisch

:

Náhrada platná pro […] tun (množství, pro které je licence vydána).

:

In het Deens

:

Restitutionen omfatter […] t (den mængde, licensen vedrører).

:

In het Duits

:

Erstattung gültig für […] Tonnen (Menge, für welche die Lizenz ausgestellt wurde).

:

In het Ests

:

Eksporditoetus kehtib […] tonni kohta (kogus, millele on antud ekspordilitsents).

:

In het Grieks

:

Επιστροφή ισχύουσα για […] τόνους (ποσότητα για την οποία έχει εκδοθεί το πιστοποιητικό).

:

In het Engels

:

Refund valid for […] tonnes (quantity for which the licence is issued).

:

In het Frans

:

Restitution valable pour […] tonnes (quantité pour laquelle le certificat est délivré).

:

In het Kroatisch

:

Subvencija vrijedi za […] tona (količina za koju je izdana dozvola).

:

In het Italiaans

:

Restituzione valida per […] t (quantitativo per il quale il titolo è rilasciato).

:

In het Lets

:

Kompensācija ir spēkā attiecībā uz […] tonnām (daudzums par kuru ir izsniegta licence).

:

In het Litouws

:

Grąžinamoji išmoka galioja […] tonoms (kiekis, kuriam išduota licencija).

:

In het Hongaars

:

A visszatérítés […] tonnára érvényes (azt a mennyiséget kell feltüntetni, amelyre az engedélyt kiadták).

:

In het Maltees

:

Rifużjoni valida għal […] tunnellati (kwantità li għaliha tinħareġ il-liċenza).

:

In het Nederlands

:

Restitutie geldig voor […] ton (hoeveelheid waarvoor het certificaat wordt afgegeven).

:

In het Pools

:

Refundacja ważna dla […] ton (ilość, dla której zostało wydane pozwolenie).

:

In het Portugees

:

Restituição válida para […] toneladas (quantidade relativamente à qual é emitido o certificado).

:

In het Roemeens

:

Restituire valabilă pentru […] tone (cantitatea pentru care a fost eliberată licența).

:

In het Slowaaks

:

Náhrada je platná pre […] ton (množstvo, pre ktoré bola vydaná licencia).

:

In het Sloveens

:

Nadomestilo velja za […] ton (količina, za katero je bilo dovoljenje izdano).

:

In het Fins

:

Tuki on voimassa […] tonnille (määrä, jolle todistus on myönnetty).

:

In het Zweeds

:

Ger rätt till exportbidrag för […] ton (den kvantitet för vilken licensen utfärdats).


BIJLAGE V

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EG) nr. 1518/2003 van de Commissie

(PB L 217 van 29.8.2003, blz. 35)

 

Verordening (EG) nr. 130/2004 van de Commissie

(PB L 19 van 27.1.2004, blz. 14)

 

Verordening (EG) nr. 1361/2004 van de Commissie

(PB L 253 van 29.7.2004, blz. 9)

 

Verordening (EG) nr. 1713/2006 van de Commissie

(PB L 321 van 21.11.2006, blz. 11)

Uitsluitend artikel 12

Verordening (EU) nr. 557/2010 van de Commissie

(PB L 159 van 25.6.2010, blz. 13)

Uitsluitend artikel 1

Verordening (EU) nr. 519/2013 van de Commissie

(PB L 158 van 10.6.2013, blz. 74)

Uitsluitend punt 6.G.2 van de bijlage


BIJLAGE VI

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 1518/2003

De onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, lid 1, eerste alinea

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1, tweede alinea

Artikel 2, leden 2 and 3

Artikel 2, leden 2 en 3

Artikel 2, lid 4, aanhef

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, lid 4, eerste t/m elfde streepje

Bijlage II

Artikel 3, leden 1 t/m 4

Artikel 3, leden 1 t/m 4

Artikel 3, lid 4 bis

Artikel 3, lid 5

Artikel 3, lid 5

Artikel 3, lid 6

Artikel 3, lid 6

Artikel 3, lid 7

Artikel 3, lid 7

Artikel 3, lid 8

Artikelen 4 en 5

Artikelen 4 en 5

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 2, aanhef

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 2, eerste t/m elfde streepje

Bijlage IV

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage I bis

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage IV

Bijlage V

Bijlage VI


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/38


VERORDENING (EU) Nr. 1374/2013 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2013

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standard 36 betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) is een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 29 mei 2013 heeft de International Accounting Standards Board wijzigingen in International Accounting Standard (IAS) 36 Bijzondere waardevermindering van activa gepubliceerd. Met de wijzigingen wordt beoogd te verduidelijken dat het toepassingsgebied van de informatieverschaffing over de realiseerbare waarde van activa beperkt blijft tot activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, wanneer deze realiseerbare waarde op de reële waarde minus vervreemdingskosten is gebaseerd.

(3)

Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van de European Financial Reporting Advisory Group heeft bevestigd dat de wijzigingen in IAS 36 beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria.

(4)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt International Accounting Standard (IAS) 36 Bijzondere waardevermindering van activa gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Elke onderneming past de in artikel 1 bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2014 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1.


BIJLAGE

INTERNATIONALE STANDAARDEN VOOR JAARREKENINGEN

IAS 36

IAS 36

Bijzondere waardevermindering van activa

„Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org”

Wijzigingen in IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa

Informatieverschaffing over de realiseerbare waarde van niet-financiële activa

De alinea’s 130 en 134 en het kopje boven alinea 138 worden gewijzigd en alinea 140J wordt toegevoegd.

INFORMATIEVERSCHAFFING

130.

Een entiteit moet de volgende informatie vermelden over een individueel actief (met inbegrip van goodwill) of een kasstroomgenererende eenheid waarvoor een bijzonder waardeverminderingsverlies tijdens de periode is opgenomen of teruggeboekt:

a)

...

e)

de realiseerbare waarde van het actief (de kasstroomgenererende eenheid), en of de realiseerbare waarde van het actief (de kasstroomgenererende eenheid) de reële waarde minus vervreemdingskosten of bedrijfswaarde is;

f)

als de realiseerbare waarde de reële waarde minus vervreemdingskosten is, moet de entiteit de volgende informatie vermelden:

i)

het niveau in de reëlewaardehiërarchie (zie IFRS 13) waarbinnen de waardering tegen reële waarde van het actief (de kasstroomgenererende eenheid) in haar geheel wordt gecategoriseerd (zonder ermee rekening te houden of de „vervreemdingskosten” waarneembaar zijn);

ii)

voor waarderingen tegen reële waarde die in niveau 2 en niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie worden ingedeeld, een beschrijving van de gebruikte waarderingstechniek(en) om de reële waarde minus vervreemdingskosten te bepalen. Als een entiteit een waarderingstechniek heeft gewijzigd, moet ze die wijziging en de reden(en) ervoor in de toelichting uiteenzetten; en

iii)

voor waarderingen tegen reële waarde die in niveau 2 en niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie worden ingedeeld, elke belangrijke veronderstelling waarop het management zijn bepaling van de reële waarde minus vervreemdingskosten heeft gebaseerd. Belangrijke veronderstellingen zijn die waarvoor de realiseerbare waarde van het actief (de kasstroomgenererende eenheid) het meest gevoelig is. De entiteit moet ook de bij de huidige en eerdere waardering gehanteerde disconteringsvoet(en) vermelden indien de reële waarde minus vervreemdingskosten met behulp van een contantewaardetechniek wordt bepaald;

g)

Gehanteerde schattingen om de realiseerbare waarde te bepalen van kasstroomgenererende eenheden waarin goodwill of immateriële vaste activa met een onbeperkte gebruiksduur zijn opgenomen

134.

Een entiteit moet de op grond van a) tot en met f) vereiste informatie verstrekken voor elke kasstroomgenererende eenheid (groep van eenheden) waarvoor de boekwaarde van de aan die eenheid (groep van eenheden) toegerekende goodwill of immateriële vaste activa met een onbepaalde gebruiksduur significant is in vergelijking met de totale boekwaarde van de goodwill of immateriële vaste activa met een onbepaalde gebruiksduur van de entiteit:

a)

...

c)

de basis die gebruikt is voor de bepaling van de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) (dat wil zeggen de bedrijfswaarde of de reële waarde minus vervreemdingskosten);

d)

OVERGANGSBEPALINGEN EN INGANGSDATUM

138.

...

140J

In mei 2013 zijn de alinea’s 130 en 134 en het kopje boven alinea 138 gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Een entiteit mag deze wijzigingen niet toepassen op perioden (met inbegrip van vergelijkende perioden) waarop zij niet ook IFRS 13 toepast.


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/42


VERORDENING (EU) Nr. 1375/2013 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2013

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Accounting Standard 39 betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) is een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 27 juni 2013 heeft de International Accounting Standard Board wijzigingen in International Accounting Standard (IAS) 39 Financiële instrumenten: opname en waardering met als titel Novatie van derivaten en voortzetting van hedge accounting gepubliceerd. De wijzigingen willen uitkomst bieden in situaties waarin een centrale tegenpartij als gevolg van wet- of regelgeving in het kader van een novatie de plaats inneemt van een tegenpartij bij een derivaat dat als een afdekkingsinstrument is aangewezen. Op die manier kan de hedge accounting ondanks de novatie toch worden voortgezet, wat zonder de wijziging niet zou zijn toegestaan.

(3)

Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3) schrijft voor dat bepaalde klassen van otc-derivaten centraal moeten worden gecleard. Dit heeft tot gevolg dat tegenpartijen bij bepaalde afdekkingsinstrumenten dienen in te stemmen met de vervanging van hun oorspronkelijke tegenpartij bij de afdekkingstransactie door een centrale tegenpartij die aan de vereisten van die verordening voldoet.

(4)

Om te vermijden dat uit de novatie van otc-derivaten voor een centrale tegenpartij als gevolg van wet- of regelgeving of wegens de invoering van wet- of regelgeving lasten op het gebied van financiële verslaggeving voortvloeien, dient in een uitzondering op de in IAS 39 bestaande vereisten voor de staking van hedge accounting te worden voorzien.

(5)

Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van de European Financial Reporting Advisory Group heeft bevestigd dat de wijzigingen in IAS 39 beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria.

(6)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt International Accounting Standard (IAS) 39 Financiële instrumenten: opname en waardering gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Elke onderneming past de in artikel 1 bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2014 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1.

(3)  Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).


BIJLAGE

IAS 39

IAS 39

Financiële instrumenten: opname en waardering

„Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org”

Wijzigingen in IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering

Novatie van derivaten en voortzetting van hedge accounting

De alinea's 91 en 101 worden gewijzigd.

Reëlewaardeafdekking

91.

Een entiteit moet de in alinea 89 vermelde hedge accounting voor de toekomst staken indien:

a)

het afdekkingsinstrument afloopt of wordt verkocht, beëindigd of uitgeoefend. Voor de toepassing van dit punt wordt vervanging of telkens vernieuwen („rollover”) van een afdekkingsinstrument in een ander afdekkingsinstrument niet beschouwd als expiratie of beëindiging indien deze vervanging of vernieuwing deel uitmaakt van de gedocumenteerde afdekkingsstrategie van de entiteit. Daarnaast is er voor de toepassing van dit punt geen sprake van expiratie of beëindiging van het afdekkingsinstrument indien:

i)

de bij het afdekkingsinstrument betrokken partijen als gevolg van wet- of regelgeving of de invoering van wet- of regelgeving overeenkomen dat een of meer clearingtegenpartijen in de plaats komen van hun oorspronkelijke tegenpartij en de nieuwe tegenpartij van elk van de partijen worden. Voor de toepassing van dit punt is een clearingtegenpartij een centrale tegenpartij (soms een „clearingorganisatie” of „clearinginstituut” genoemd), dan wel een entiteit of entiteiten, zoals een clearing member van een clearingorganisatie of een cliënt van een clearing member van een clearingorganisatie, die als tegenpartij optreden om tot clearing door een centrale tegenpartij over te gaan. Als de bij het afdekkingsinstrument betrokken partijen hun oorspronkelijke tegenpartijen echter door andere tegenpartijen vervangen, is deze alinea enkel van toepassing indien elk van deze partijen met dezelfde centrale tegenpartij tot clearing overgaan;

ii)

eventuele andere wijzigingen in het afdekkingsinstrument beperkt blijven tot de wijzigingen die noodzakelijk zijn om tot een dergelijke vervanging van de tegenpartij over te gaan. Deze wijzigingen blijven beperkt tot wijzigingen die in overeenstemming zijn met de te verwachten voorwaarden indien het afdekkingsinstrument oorspronkelijk met de clearingtegenpartij zou zijn gecleard. Deze wijzigingen omvatten wijzigingen in de zekerheidsvereisten, in de rechten om handelsvorderingen en -schulden te salderen, en in geheven lasten;

b)

Kasstroomafdekking

101.

In elk van de volgende omstandigheden moet een entiteit de in de alinea's 95 tot en met 100 uiteengezette hedge accounting voor de toekomst staken:

a)

het afdekkingsinstrument loopt af of wordt verkocht, beëindigd of uitgeoefend. In dit geval moet de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies op het afdekkingsinstrument die, respectievelijk dat, in de niet-gerealiseerde resultaten was verwerkt toen er sprake was van een effectieve afdekking (zie alinea 95, onder a)), afzonderlijk in het eigen vermogen opgenomen blijven tot de verwachte toekomstige transactie plaatsvindt. Wanneer de transactie plaatsvindt, is alinea 97, 98 of 100 van toepassing. Voor de toepassing van dit punt wordt vervanging of telkens vernieuwen („rollover”) van een afdekkingsinstrument in een ander afdekkingsinstrument niet beschouwd als expiratie of beëindiging indien deze vervanging of vernieuwing deel uitmaakt van de gedocumenteerde afdekkingsstrategie van de entiteit. Daarnaast is er voor de toepassing van dit punt geen sprake van expiratie of beëindiging van het afdekkingsinstrument indien:

i)

de bij het afdekkingsinstrument betrokken partijen als gevolg van wet- of regelgeving of de invoering van wet- of regelgeving overeenkomen dat een of meer clearingtegenpartijen in de plaats komen van hun oorspronkelijke tegenpartij en de nieuwe tegenpartij van elk van de partijen worden. Voor de toepassing van dit punt is een clearingtegenpartij een centrale tegenpartij (soms een „clearingorganisatie” of „clearinginstituut” genoemd), dan wel een entiteit of entiteiten, zoals een clearing member van een clearingorganisatie of een cliënt van een clearing member van een clearingorganisatie, die als tegenpartij optreden om tot clearing door een centrale tegenpartij over te gaan. Als de bij het afdekkingsinstrument betrokken partijen hun oorspronkelijke tegenpartijen echter door andere tegenpartijen vervangen, is deze alinea enkel van toepassing indien elk van deze partijen met dezelfde centrale tegenpartij tot clearing overgaan;

ii)

eventuele andere wijzigingen in het afdekkingsinstrument beperkt blijven tot de wijzigingen die noodzakelijk zijn om tot een dergelijke vervanging van de tegenpartij over te gaan. Deze wijzigingen blijven beperkt tot wijzigingen die in overeenstemming zijn met de te verwachten voorwaarden indien het afdekkingsinstrument oorspronkelijk met de clearingtegenpartij zou zijn gecleard. Deze wijzigingen omvatten wijzigingen in de zekerheidsvereisten, in de rechten om handelsvorderingen en -schulden te salderen, en in geheven lasten;

b)

Alinea 108D en, in bijlage A, alinea TL113A worden toegevoegd.

Ingangsdatum en overgang

108D

De alinea's 91 en 101 zijn gewijzigd en alinea TL113A is toegevoegd door Novatie van derivaten en voortzetting van hedge accounting (wijzigingen in IAS 39), uitgegeven in juni 2013. Entiteiten moeten deze alinea's toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

Beoordeling van de afdekkingseffectiviteit

AG113A

Om twijfel te vermijden, moeten de gevolgen van de vervanging van de oorspronkelijke tegenpartij door een clearingtegenpartij en van het doorvoeren van de daarmee verband houdende wijzigingen zoals beschreven in de alinea's 91, onder a), ii) en 101, onder a), ii) worden weerspiegeld in de waardering van het afdekkingsinstrument en dus in de beoordeling van de afdekkingseffectiviteit en de waardering van de afdekkingeffectiviteit.


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/47


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1376/2013 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

55,3

IL

216,6

MA

72,6

TN

99,8

TR

107,5

ZZ

110,4

0707 00 05

AL

106,5

MA

158,2

TR

139,1

ZZ

134,6

0709 93 10

MA

98,4

TR

171,8

ZZ

135,1

0805 10 20

AR

26,3

MA

57,5

TR

57,5

ZA

44,9

ZZ

46,6

0805 20 10

MA

57,5

ZZ

57,5

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

35,9

IL

96,3

JM

133,9

MA

69,9

TR

73,1

ZZ

81,8

0805 50 10

AR

102,8

TR

70,7

ZZ

86,8

0808 10 80

CN

77,6

MK

34,4

NZ

153,0

US

124,5

ZZ

97,4

0808 30 90

TR

120,5

US

155,6

ZZ

138,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/49


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1377/2013 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2013

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van december 2013 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1385/2007 geopende tariefcontingent zijn ingediend voor vlees van pluimvee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name artikel 7, lid 2,

Gezien Verordening (EG) nr. 1385/2007 van de Commissie van 26 november 2007 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 774/94 van de Raad, wat betreft de opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor vlees van pluimvee (3), en met name artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

De in de eerste zeven dagen van december 2013 voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2014 ingediende invoercertificaataanvragen hebben, voor bepaalde contingenten, betrekking op een hoeveelheid die groter is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen die op grond van Verordening (EG) nr. 1385/2007 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2014, worden de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten toegepast.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 20 december 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 309 van 27.11.2007, blz. 47.


BIJLAGE

Nummer van de groep

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend voor de deelperiode van 1.1.2014-31.3.2014

(%)

1

09.4410

0,250375

2

09.4411

0,253228

3

09.4412

0,267952

4

09.4420

0,26178

6

09.4422

0,262743


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/51


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1378/2013 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2013

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van december 2013 in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 533/2007 geopende tariefcontingenten zijn ingediend voor vlees van pluimvee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name artikel 7, lid 2,

Gezien Verordening (EG) nr. 533/2007 van de Commissie van 14 mei 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten voor vlees van pluimvee (3), en met name artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 533/2007 zijn tariefcontingenten geopend voor de invoer van producten van de sector vlees van pluimvee.

(2)

De in de eerste zeven dagen van december 2013 voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2014 ingediende invoercertificaataanvragen hebben, voor bepaalde contingenten, betrekking op een hoeveelheid die groter is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen die op grond van Verordening (EG) nr. 533/2007 zijn ingediend voor de deelperiode van 1 januari tot en met 31 maart 2014, worden de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten toegepast.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 20 december 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 125 van 15.5.2007, blz. 9.


BIJLAGE

Nummer van de groep

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de invoercertificaataanvragen die zijn ingediend voor de deelperiode van 1.1.2014-31.3.2014

(%)

P1

09.4067

1,302094

P3

09.4069

0,270933


BESLUITEN

20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/53


BESLUIT EUTM SOMALIA/1/2013 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 17 december 2013

houdende benoeming van een EU-missiecommandant voor de militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (EUTM Somalia)

(2013/777/GBVB)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38,

Gezien Besluit 2010/96/GBVB van de Raad van 15 februari 2010 betreffende een militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (1), en met name artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 5, lid 1, van Besluit 2010/96/GBVB wordt het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) door de Raad gemachtigd besluiten te nemen over de benoeming van de EU-missiecommandant voor de militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (EUTM Somalia).

(2)

Op 22 januari 2013 heeft de Raad Besluit 2013/44/GBVB (2) tot wijziging en verlenging van Besluit 2010/96/GBVB vastgesteld en houdende benoeming van Brigadegeneraal Gerald AHERNE tot EU-missiecommandant.

(3)

De Italiaanse Republiek heeft voorgesteld om Brigadegeneraal Massimo MINGIARDI te benoemen als nieuwe EU -missiecommandant ter opvolging van Brigadegeneraal Gerald AHERNE.

(4)

Het Militair Comité van de Europese Unie steunt dit voorstel.

(5)

Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Unie die gevolgen hebben op defensiegebied. Denemarken neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Brigadegeneraal Massimo MINGIARDI wordt met ingang van 15 februari 2014 benoemd tot EU-missiecommandant voor de militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (EUTM Somalia).

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op 15 februari 2014.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

W. STEVENS


(1)  PB L 44 van 19.2.2010, blz. 16.

(2)  Besluit 2013/44/GBVB van de Raad van 22 januari 2013 tot wijziging en verlenging van Besluit 2010/96/GBVB betreffende een militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (PB L 20 van 23.1.2013, blz. 57).


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/54


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 13 december 2013

tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap onderzoek en tot intrekking van Besluit 2008/46/EG

(2013/778/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (1), en met name artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 58/2003 verleent de Commissie de bevoegdheid om aan uitvoerende agentschappen de taak te delegeren om, namens haar en onder haar verantwoordelijkheid, EU-programma’s of -projecten geheel of gedeeltelijk uit te voeren.

(2)

Door de uitvoering van programma’s toe te vertrouwen aan uitvoerende agentschappen kan de Commissie zich concentreren op haar kernactiviteiten en -taken die niet kunnen worden uitbesteed, zonder dat zij evenwel de controle en de eindverantwoordelijkheid verliest over de door de uitvoerende agentschappen beheerde activiteiten.

(3)

De delegatie van taken voor de uitvoering van een programma aan een uitvoerend agentschap vereist een duidelijke scheiding tussen de stadia van de programmering met een ruime beoordelingsmarge om door beleidsoverwegingen gemotiveerde keuzes te maken, wat door de Commissie gebeurt, en de uitvoering van het programma, die moet worden toevertrouwd aan het uitvoerend agentschap.

(4)

De Commissie heeft bij Besluit 2008/46/EG (2) het Uitvoerend Agentschap onderzoek (hierna „het Agentschap” genoemd) opgericht en belast met het beheer van de communautaire maatregelen op het gebied van onderzoek om taken uit te voeren die verband houden met de tenuitvoerlegging van het specifiek programma „Mensen” tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (3), het specifiek programma „Capaciteiten” tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (4) en het specifiek programma „Samenwerking” tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (5) van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (6) (hierna „het zevende kaderprogramma” genoemd).

(5)

Het Agentschap heeft aangetoond dat het delegeren van taken aan een uitvoerend agentschap uitermate zinvol is om de kosteneffectiviteit te verbeteren, zodat de Commissie in staat wordt gesteld om een toenemende begroting te beheren zonder dat het totale aantal personeelsleden evenredig moet toenemen. Door de beleidsvormende taken van de Commissie te scheiden van de programma-uitvoeringstaken in het Agentschap hebben beide partijen hun kerntaken beter kunnen uitvoeren. Uit de externe evaluatie van het Agentschap overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EG) nr. 58/2003 is gebleken dat het efficiënt en doeltreffend is te werk gegaan bij het beheren van de acties die betrekking hebben op kmo’s in het kader van het specifiek programma Capaciteiten, de Marie Curie-acties in het kader van het specifiek programma Mensen en de acties op het gebied van ruimtevaart- en veiligheidsonderzoek in het kader van het specifiek programma Samenwerking, alsook bij het verlenen van administratieve en logistieke ondersteuning voor alle programmagebieden van de specifieke programma’s Mensen, Capaciteiten en Samenwerking. Voor de periode van 2009 tot en met 2013 wordt de besparing door taken toe te vertrouwen aan het Agentschap geraamd op ongeveer 106 miljoen EUR.

(6)

In haar mededeling van 29 juni 2011„Een begroting voor Europa 2020” (7) heeft de Commissie voorgesteld intensiever gebruik te maken van bestaande uitvoerende agentschappen voor de uitvoering van EU-programma’s in het meerjarige financiële kader (hierna „het MFK” genoemd) 2014-2020.

(7)

Uit de kosten-batenanalyse overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 58/2003 is gebleken dat de activiteiten van het Agentschap vergeleken met die van de Commissie efficiënter zijn. De nieuwe gedelegeerde programma’s zijn thematisch in overeenstemming met het huidige mandaat en de huidige taken van het Agentschap en liggen in het verlengde van de bestaande activiteiten ervan. Het Agentschap heeft al bekwaamheid, deskundigheid en capaciteiten met een direct belang voor die programma’s opgebouwd. Het Agentschap verkeert in een goede positie om de onderzoeksprogramma’s in het kader van het MFK 2014-2020 te blijven beheren. Door het programmabeheer aan het Agentschap toe te vertrouwen, zou de continuïteit voor de begunstigden van de programma’s worden gewaarborgd, aangezien het Agentschap relevante, op de onderzoeksgemeenschap gerichte bekwaamheid en capaciteiten heeft opgebouwd. Het toevertrouwen van het programmabeheer aan het Agentschap zal over de periode van 2014 tot en met 2024 naar schatting een efficiëntiewinst van 158 miljoen EUR opleveren in vergelijking met beheer door de diensten van de Commissie.

(8)

Om de uitvoerende agentschappen een samenhangende identiteit te geven, heeft de Commissie bij de vaststelling van de nieuwe mandaten van de agentschappen, voor zover mogelijk, de werkzaamheden gegroepeerd per thematisch beleidsterrein.

(9)

Het Agentschap moet worden belast met het beheer van de volgende delen van het specifiek programma tot uitvoering van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) (8):

deel I „Wetenschap op topniveau” ter opvolging van gelijkaardige activiteiten die in het kader van het MFK 2007-2013 door de Commissie worden beheerd en waarbij veel gelijksoortige en gestandaardiseerde activiteiten worden ontwikkeld;

deel II „Industrieel leiderschap” ter opvolging van gelijkaardige activiteiten die in het kader van het MFK 2007-2013 al deels door het Agentschap worden beheerd en die de uitvoering behelzen van projecten met een technisch karakter, die geen besluitvorming van politieke aard inhouden, en die een grote technische en financiële deskundigheid gedurende de gehele projectcyclus vergen;

deel III „Maatschappelijke uitdagingen” ter opvolging van gelijkaardige activiteiten die in het kader van het MFK 2007-2013 door de Commissie worden beheerd en die de uitvoering behelzen van projecten met een technisch karakter, die geen besluitvorming van politieke aard inhouden, en die een grote technische en financiële deskundigheid gedurende de gehele projectcyclus vergen;

deel IIIa „Topkwaliteit verspreiden en de deelname verbreden” ter opvolging van gelijkaardige activiteiten die in het kader van het MFK 2007-2013 door de Commissie worden beheerd en die de uitvoering behelzen van projecten met een technisch karakter, die geen besluitvorming van politieke aard inhouden, en die een grote technische en financiële deskundigheid gedurende de gehele projectcyclus vergen;

deel IIIb „Wetenschap met en voor de samenleving” ter opvolging van gelijkaardige activiteiten die in het kader van het MFK 2007-2013 door de Commissie worden beheerd en die de uitvoering behelzen van projecten met een technisch karakter, die geen besluitvorming van politieke aard inhouden, en die een grote technische en financiële deskundigheid gedurende de gehele projectcyclus vergen.

(10)

Het Agentschap moet de delen van het zevende kaderprogramma waarmee het al was belast onder het MFK 2007-2013 verder blijven uitvoeren.

(11)

Het Agentschap moet worden belast met het verlenen van administratieve en logistieke ondersteuning, met name indien de centralisatie van deze ondersteunende diensten zou leiden tot extra verbeteringen van de kostenefficiëntie en schaalvoordelen.

(12)

Voor een samenhangende, tijdige uitvoering van dit besluit en van de betrokken programma’s is het noodzakelijk dat het Agentschap zijn taken in verband met de uitvoering van deze programma’s opneemt onder voorbehoud van en met ingang van de datum van inwerkingtreding van die programma’s.

(13)

Het Uitvoerend Agentschap onderzoek moet worden opgericht. Het dient de vervanger en opvolger te zijn van het bij Besluit 2008/46/EG opgerichte uitvoerend agentschap. Het dient te functioneren overeenkomstig het bij Verordening (EG) nr. 58/2003 vastgestelde algemene statuut.

(14)

Besluit 2008/46/EG dient daarom te worden ingetrokken en er dienen overgangsbepalingen te worden vastgesteld.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de uitvoerende agentschappen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Oprichting

Het Uitvoerend Agentschap onderzoek (hierna „het Agentschap” genoemd) wordt opgericht als vervanger en opvolger van het bij Besluit 2008/46/EG opgerichte uitvoerend agentschap, voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2024 en met een statuut overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003.

Artikel 2

Vestiging

Het Agentschap is gevestigd te Brussel.

Artikel 3

Doelstellingen en taken

1.   Het Agentschap wordt binnen het kader van het specifiek programma tot uitvoering van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) belast met de uitvoering van delen van:

a)

deel I „Wetenschap op topniveau”;

b)

deel II „Industrieel leiderschap”;

c)

deel III „Maatschappelijke uitdagingen”;

d)

deel IIIa „Topkwaliteit verspreiden en de deelname verbreden”;

e)

deel IIIb „Wetenschap met en voor de samenleving”.

Dit lid is van toepassing onder voorbehoud van en met ingang van de datum van inwerkingtreding van het specifiek programma tot uitvoering van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020).

2.   Het Agentschap wordt binnen het kader van het zevende kaderprogramma belast met de uitvoering van de erfenis van delen van de volgende programma’s:

a)

de activiteiten „onderzoek voor kmo’s” en „onderzoek voor kmo-associaties” van het specifiek programma Capaciteiten;

b)

de thema’s „ruimtevaart” en „veiligheid” van het specifiek programma Samenwerking;

c)

het specifiek programma Mensen.

3.   Het Agentschap is verantwoordelijk voor de volgende taken met betrekking tot de uitvoering van de in de leden 1 en 2 vermelde delen van de EU-programma’s:

a)

het beheer van sommige stadia van de uitvoering van de programma’s en sommige fasen in de cyclus van specifieke projecten op basis van de door de Commissie vastgestelde relevante werkprogramma’s, voor zover de Commissie het Agentschap daartoe de bevoegdheid heeft verleend in het delegatiebesluit;

b)

het vaststellen van de instrumenten tot uitvoering van de begroting, zowel aan de ontvangsten- als aan de uitgavenzijde, en het uitvoeren van alle activiteiten die noodzakelijk zijn voor het beheer van het programma, voor zover de Commissie het Agentschap daartoe de bevoegdheid heeft verleend in het delegatiebesluit;

c)

het verlenen van steun bij de uitvoering van programma’s, voor zover de Commissie het Agentschap daartoe de bevoegdheid heeft verleend in het delegatiebesluit.

4.   Het Agentschap wordt belast met het verlenen van administratieve en logistieke ondersteuning als bepaald in het delegatiebesluit. Die ondersteuning wordt geboden aan de organen die de programma’s uitvoeren, binnen de werkingssfeer van de in het delegatiebesluit vermelde programma’s.

Artikel 4

Termijn van aanstellingen

1.   De leden van het directiecomité worden benoemd voor twee jaar.

2.   De directeur wordt benoemd voor vier jaar.

Artikel 5

Controle en verslag over de uitvoering

Het Agentschap wordt onderworpen aan de controle van de Commissie en brengt regelmatig verslag uit over de voortgang bij de uitvoering van de EU-programma’s of delen daarvan en over de administratieve en logistieke dienstverlening waarmee het is belast, op de wijze en met de frequentie die in het delegatiebesluit zijn vastgesteld.

Artikel 6

Uitvoering van de huishoudelijke begroting

Het Agentschap voert zijn huishoudelijke begroting uit overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie (9).

Artikel 7

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.   Besluit 2008/46/EG wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2014. Verwijzingen naar het ingetrokken besluit worden gelezen als verwijzingen naar dit besluit.

2.   Het Agentschap wordt beschouwd als de rechtsopvolger van het bij Besluit 2008/46/EG opgerichte uitvoerend agentschap.

3.   Onverminderd de herziening van de indelingscriteria van gedetacheerde ambtenaren waarin het delegatiebesluit voorziet, is dit besluit niet van invloed op de rechten en plichten van het personeel van het Agentschap, met inbegrip van de directeur.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Gedaan te Brussel, 13 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(2)  PB L 11 van 15.1.2008, blz. 9.

(3)  PB L 54 van 22.2.2007, blz. 91.

(4)  PB L 54 van 22.2.2007, blz. 101.

(5)  PB L 54 van 22.2.2007, blz. 30.

(6)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(7)  COM(2011) 500 final.

(8)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965.

(9)  PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6.


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/58


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2013

tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad en tot intrekking van Besluit 2008/37/EG

(2013/779/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (1), en met name artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 58/2003 verleent de Commissie de bevoegdheid om aan uitvoerende agentschappen de taak te delegeren om, namens haar en onder haar verantwoordelijkheid, EU-programma’s of -projecten geheel of gedeeltelijk uit te voeren.

(2)

Door de uitvoering van programma’s toe te vertrouwen aan uitvoerende agentschappen kan de Commissie zich concentreren op haar kernactiviteiten en -taken die niet kunnen worden uitbesteed, zonder dat zij evenwel de controle of de eindverantwoordelijkheid verliest over de door de uitvoerende agentschappen beheerde activiteiten.

(3)

Overeenkomstig artikel 6 van het specifieke programma tot uitvoering van „Horizon 2020” — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) (2) (hierna „het specifiek programma tot uitvoering van Horizon 2020” genoemd), moet de Commissie een Europese Onderzoeksraad (hierna „ERC” genoemd) oprichten. De ERC moet de opvolger worden van de Europese Onderzoeksraad die is opgericht bij Besluit 2007/134/EG van de Commissie (3) ter uitvoering van Beschikking 2006/972/EG van de Raad (4) (hierna „het specifiek programma „Ideeën”” genoemd). De ERC moet zijn samengesteld uit een onafhankelijke Wetenschappelijke Raad (hierna „de Wetenschappelijke Raad van de ERC” genoemd) en een specifieke uitvoeringsstructuur in de vorm van een uitvoerend agentschap.

(4)

Het toevertrouwen van taken voor de uitvoering van een programma aan een uitvoerend agentschap vereist een duidelijke scheiding tussen de programmeringsfasen, die door de Wetenschappelijke Raad van de ERC worden bepaald en door de Commissie worden goedgekeurd, en de uitvoering van programma’s op basis van de door de Wetenschappelijke Raad van de ERC vastgestelde principes en methodologie, die moet worden toevertrouwd aan het uitvoerend agentschap.

(5)

Bij Besluit 2008/37/EG (5) heeft de Commissie het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (hierna „het Agentschap” genoemd) opgericht en belast met het beheer van de communautaire maatregelen op het gebied van grensverleggend onderzoek om het specifiek programma „Ideeën” uit te voeren.

(6)

Het bij Besluit 2008/37/EG opgerichte agentschap heeft aangetoond in heel Europa en de wereld een aanzienlijke reputatie binnen de wetenschappelijke gemeenschap te hebben bereikt. Het is uitgegroeid tot een essentieel onderdeel van het EU-landschap voor onderzoeksfinanciering, met een goede zichtbaarheid en een goede externe perceptie door de belanghebbenden. Uit de externe evaluatie van het Agentschap overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EG) nr. 58/2003 is gebleken dat de oprichting van het Agentschap een gunstig effect heeft gehad door zijn wetenschappelijke specialisatie en zijn vermogen tot een betere dienstverlening door dicht bij de begunstigden te staan, de bekendmaking en de zichtbaarheid van de programma’s te verbeteren en ervoor te zorgen dat de begunstigden sneller worden betaald. Voor de periode van 2009 tot en met 2012 wordt de besparing door taken toe te vertrouwen aan het Agentschap geraamd op ongeveer 45 miljoen EUR.

(7)

In haar mededeling van 29 juni 2011„Een begroting voor Europa 2020” (6) heeft de Commissie voorgesteld intensiever gebruik te maken van bestaande uitvoerende agentschappen voor de uitvoering van EU-programma’s in het meerjarige financiële kader 2014-2020.

(8)

Uit de kosten-batenanalyse in het kader van de procedure van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 58/2003 is naar voren gekomen dat de Commissie het Agentschap zou moeten belasten met de uitvoering van de specifieke doelstelling „versterking van grensverleggend onderzoek door middel van de activiteiten van de Europese Onderzoeksraad” van deel I „Wetenschap op topniveau” van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon 2020. Het Agentschap beschikt over een hoge kwaliteit van programmabeheer en dienstverlening, zichtbaarheid en bestaande kanalen voor informatieverspreiding die doeltreffend zijn gebleken. De specifieke doelstelling „versterking van grensverleggend onderzoek door middel van de activiteiten van de Europese Onderzoeksraad” ligt in het verlengde van de huidige doelstellingen en taken van het Agentschap. Het gebruik van de opgebouwde ervaring en deskundigheid van het Agentschap zal de efficiëntie doen toenemen. Bovendien heeft de Commissie dit programma nooit intern beheerd, waardoor er een risico bestaat op een onderbreking van de werkzaamheden en een gebrek aan knowhow. Bovendien zal het scenario waarbij het Agentschap wordt ingeschakeld in de periode 2014-2024 een efficiëntiewinst van 79 miljoen EUR opleveren ten opzichte van het interne scenario, waarbij het programma zou worden beheerd door de Commissie.

(9)

Het Agentschap moet worden belast met het beheer van de specifieke doelstelling „versterking van grensverleggend onderzoek door middel van de activiteiten van de Europese Onderzoeksraad” van deel I „Wetenschap op topniveau” van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon 2020, waarmee soortgelijke activiteiten worden nagestreefd als diegene die al door het Agentschap worden beheerd in het kader van het meerjarige financiële kader 2007-2013 en die worden gekenmerkt door projecten waarvoor geen politieke besluitvorming noodzakelijk is en die gedurende de gehele levensduur van het project een hoog niveau van wetenschappelijke en financiële deskundigheid vergen.

(10)

Het Agentschap moet het specifieke programma „Ideeën”, waarmee het was belast onder het meerjarige financiële kader 2007-2013, verder blijven uitvoeren.

(11)

Voor een samenhangende, tijdige uitvoering van dit besluit en van de betrokken programma’s is het noodzakelijk dat het Agentschap zijn taken in verband met de uitvoering van deze programma’s opneemt onder voorbehoud van en met ingang van de datum van inwerkingtreding van die programma’s.

(12)

Het Agentschap moet worden opgericht. Het dient de vervanger en opvolger te zijn van het bij Besluit 2008/37/EG opgerichte uitvoerend agentschap. Het dient te functioneren overeenkomstig het bij Verordening (EG) nr. 58/2003 vastgestelde algemene statuut.

(13)

Besluit 2008/37/EG dient daarom te worden ingetrokken en er dienen overgangsbepalingen te worden vastgesteld.

(14)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de uitvoerende agentschappen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Oprichting

Het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (hierna „het Agentschap” genoemd) wordt opgericht als vervanger en opvolger van het bij Besluit 2008/37/EG opgerichte uitvoerend agentschap, voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2024 en met een statuut overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003.

Artikel 2

Vestiging

Het Agentschap is gevestigd te Brussel.

Artikel 3

Doelstellingen en taken

1.   Het Agentschap wordt de specifieke uitvoeringsstructuur van de Europese Onderzoeksraad en wordt belast met de administratieve uitvoering en met de uitvoering van de programma’s.

2.   Het Agentschap wordt belast met de uitvoering van de specifieke doelstelling „versterking van grensverleggend onderzoek door middel van de activiteiten van de Europese Onderzoeksraad” van deel I „Wetenschap op topniveau” in het kader van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020). Dit lid is van toepassing onder voorbehoud van en met ingang van de datum van inwerkingtreding van het specifiek programma tot uitvoering van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020).

3.   Het Agentschap wordt belast met de uitvoering van de erfenis van het specifieke programma „Ideeën” binnen het kader van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (7).

4.   Het Agentschap wordt voor de uitvoering van de in de leden 2 en 3 vermelde delen van de EU-programma’s belast met de volgende taken:

a)

het beheer van de uitvoering van de programma’s en van specifieke projecten op basis van door de Wetenschappelijke Raad van de Europese Onderzoeksraad (hierna de Wetenschappelijke Raad van de ERC genoemd) bepaalde en door de Commissie goedgekeurde relevante werkprogramma’s, voor zover de Commissie het Agentschap daartoe bevoegdheid heeft verleend in het delegatiebesluit;

b)

het vaststellen van de instrumenten tot uitvoering van de begroting, zowel aan de ontvangsten- als aan de uitgavenzijde, en het uitvoeren van alle activiteiten die noodzakelijk zijn voor het beheer van het programma, voor zover de Commissie het Agentschap daartoe bevoegdheid heeft verleend in het delegatiebesluit;

c)

het verlenen van steun bij de uitvoering van programma’s, voor zover de Commissie het Agentschap daartoe bevoegdheid heeft verleend in het delegatiebesluit;

d)

het bieden van ondersteuning aan de Wetenschappelijke Raad van de ERC bij de uitvoering van al zijn taken.

Artikel 4

Termijn van aanstellingen

1.   De leden van het directiecomité worden benoemd voor twee jaar.

2.   De directeur van het Agentschap wordt benoemd voor vier jaar, waarbij rekening wordt gehouden met het standpunt van de Wetenschappelijke Raad van de ERC.

3.   Bij de benoeming van het leidinggevend personeel wordt rekening gehouden met het standpunt van de Wetenschappelijke Raad van de ERC.

Artikel 5

Controle en verslag over de uitvoering

Het Agentschap wordt onderworpen aan de controle van de Commissie en brengt regelmatig verslag uit over de voortgang bij de uitvoering van de EU-programma’s of delen daarvan waarmee het is belast, op de wijze en met de frequentie die in het delegatiebesluit zijn vastgesteld.

Artikel 6

Uitvoering van de huishoudelijke begroting

Het Agentschap voert zijn huishoudelijke begroting uit overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie (8).

Artikel 7

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.   Besluit 2008/37/EG wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2014. Verwijzingen naar het ingetrokken besluit worden gelezen als verwijzingen naar dit besluit.

2.   Het Agentschap wordt beschouwd als de rechtsopvolger van het bij Besluit 2008/37/EG opgerichte uitvoerend agentschap.

3.   Onverminderd de herziening van de indelingscriteria van gedetacheerde ambtenaren waarin het delegatiebesluit voorziet, is dit besluit niet van invloed op de rechten en plichten van het personeel van het Agentschap, met inbegrip van de directeur.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965.

(3)  Besluit 2007/134/EG van de Commissie van 2 februari 2007 tot oprichting van de Europese Onderzoeksraad (PB L 57 van 24.2.2007, blz. 14).

(4)  Beschikking 2006/972/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifiek programma „Ideeën” van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 400 van 30.12.2006, blz. 243).

(5)  Besluit 2008/37/EG van de Commissie van 14 december 2007 tot oprichting, ingevolge Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad, van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad voor het beheer van het communautair specifiek programma „Ideeën” op het gebied van grensverleggend onderzoek (PB L 9 van 12.1.2008, blz. 15).

(6)  COM(2011) 500 final.

(7)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(8)  Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6).


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/61


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 18 december 2013

houdende afwijking van artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad ten aanzien van gezaagd hout van Quercus L., Platanus L. en Acer saccharum Marsh. dat vrij is van bast, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 9166)

(2013/780/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 15, lid 1, tweede streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Richtlijn 2000/29/EG zijn beschermende maatregelen vastgelegd tegen het binnenbrengen in de Unie van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen uit derde landen.

(2)

Gezaagd hout van Quercus L., Platanus L. en Acer saccharum Marsh. dat vrij is van bast, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, dat bij een van de GN-codes en omschrijvingen uit punt I.6. van deel B van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG is ingedeeld, mag niet in de Unie worden binnengebracht, tenzij het vergezeld is van een fytosanitair certificaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, ii), van die Richtlijn.

(3)

Richtlijn 2000/29/EG staat afwijkingen toe van artikel 13, lid 1, ii), in het geval van hout, indien wordt gezorgd voor gelijkwaardige bescherming door middel van alternatieve documenten of merktekens.

(4)

De Commissie heeft op grond van door de Verenigde Staten van Amerika verstrekte gegevens vastgesteld dat de Animal and Plant Health Inspection Service van het Ministerie van Landbouw van de VS een officieel programma, het Kiln Drying Sawn Hardwood Lumber Certification Program, heeft goedgekeurd en dat dat programma zal worden beheerd door de National Hardwood Lumber Association (NHLA).

(5)

Het Kiln Drying Sawn Hardwood Lumber Certification Program garandeert dat goedgekeurde verwerkers van hardhout in de VS functioneren volgens de norm voor het kunstmatig drogen van gezaagd hardhout (Kiln Drying Sawn Hardwood Standard). Die norm garandeert dat alle delen van gezaagd hardhout die in het kader van dat programma worden geëxporteerd, volgens droogschema’s tot een vochtgehalte van minder dan 20 gewichtspercenten worden gedroogd en vrij zijn van bast.

(6)

Die norm garandeert ook dat aan alle bundels kunstmatig gedroogd hardhout een stalen NHLA-identificatieclip wordt bevestigd met daarop de stempel „NHLA — KD” en een uniek aan die bundel toegekend nummer. Het nummer wordt vermeld op het overeenkomstige certificaat voor kunstmatig gedroogd hardhout (Certificate of Kiln Drying).

(7)

De lidstaten moeten daarom toestemming krijgen om het binnenbrengen op hun grondgebied van gezaagd hout van Quercus L., Platanus L. en Acer saccharum Marsh. dat vrij is van bast, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika toe te staan indien het vergezeld is van een Certificate of Kiln Drying in plaats van een fytosanitair certificaat, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

(8)

De Commissie moet ervoor zorgen dat de Verenigde Staten van Amerika alle noodzakelijke technische informatie verstrekken ter beoordeling van het functioneren van het programma. Daarnaast moeten de lidstaten het gebruik van de NHLA-identificatieclips en het bijbehorende Certificate of Kiln Drying voortdurend beoordelen.

(9)

De afwijking waarin dit besluit voorziet, moet worden ingetrokken indien blijkt dat de bij dit besluit vastgestelde specifieke voorwaarden ontoereikend zijn om het binnenbrengen van schadelijke organismen in de Unie te voorkomen, niet aan de voorwaarden is voldaan of er tekenen zijn die erop kunnen wijzen dat het programma niet effectief functioneert.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG mogen de lidstaten het binnenbrengen op hun grondgebied van gezaagd hout van Quercus L., Platanus L. en Acer saccharum Marsh. dat vrij is van bast, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, dat bij een van de GN-codes en omschrijvingen uit punt I.6. van deel B van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG is ingedeeld, zonder fytosanitair certificaat toestaan, mits dergelijk hout voldoet aan de voorwaarden die in de bijlage bij dit besluit zijn vastgesteld.

Artikel 2

1.   De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten schriftelijk in kennis wanneer zij gebruik hebben gemaakt van de afwijking als bedoeld in artikel 1.

De lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de afwijking verstrekken de Commissie en de andere lidstaten ieder jaar uiterlijk op 15 juli informatie over het aantal op grond van artikel 1 van dit besluit in het voorgaande jaar ingevoerde zendingen, alsook een gedetailleerd verslag over alle gevallen van onderschepping als bedoeld in lid 2 van dit artikel.

2.   De lidstaten melden elke zending die op hun grondgebied is binnengebracht overeenkomstig artikel 1 en die niet voldoet aan de voorwaarden van de in de bijlage vastgestelde eisen uiterlijk op de tweede werkdag na de datum van onderschepping aan de Commissie en de andere lidstaten.

3.   De Commissie verzoekt de Verenigde Staten van Amerika om haar alle technische informatie te verstrekken die noodzakelijk is om het functioneren van het Kiln Drying Sawn Hardwood Lumber Certification Program te beoordelen.

Artikel 3

Dit besluit verstrijkt op 30 november 2016.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 december 2013.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.


BIJLAGE

DEEL I

In artikel 1 bedoelde voorwaarden

De in artikel 1 bedoelde voorwaarden op grond waarvan de lidstaten toestemming wordt verleend om het binnenbrengen op hun grondgebied van gezaagd hout van Quercus L., Platanus L. en Acer saccharum Marsh. dat vrij is van bast, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, dat bij een van de GN-codes en omschrijvingen uit punt I.6. van deel B van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG is ingedeeld, zonder fytosanitair certificaat toe te staan, zijn:

1.

het hout is afkomstig van zagerijen, respectievelijk behandeld in daartoe geschikte ruimten, die zijn goedgekeurd en gecontroleerd door de Amerikaanse National Hardwood Lumber Association (NHLA) voor deelname aan het Kiln Drying Sawn Hardwood Lumber Certification Program („het programma”);

2.

het hout wordt volgens een passend tijd- en temperatuurschema kunstmatig gedroogd tot een vochtgehalte van minder dan 20 %, berekend op de droge stof;

3.

als aan de onder 2) vastgestelde voorwaarde is voldaan, wordt door de aangewezen persoon van de onder 1) bedoelde zagerij, of onder toezicht van deze persoon, een gestandaardiseerde stalen identificatieclip aan elke bundel bevestigd. Elke identificatieclip wordt voorzien van het stempel „NHLA — KD” en van een uniek nummer dat wordt toegekend aan elke bundel;

4.

om ervoor te zorgen dat aan de onder 2) en 3) bedoelde voorwaarden wordt voldaan, wordt het hout aan een in het kader van het programma opgezet controlesysteem onderworpen, dat onder meer inspecties vóór verzending omvat, alsook toezicht bij de erkende zagerijen door onafhankelijke controleurs van derde partijen die daartoe bevoegd en gemachtigd zijn. De Animal and Plant Health Inspection Service van het Ministerie van Landbouw van de VS verricht steekproefcontroles vóór verzending en halfjaarlijkse controles van NHLA-gegevens en -procedures in verband met het programma, van de onafhankelijke controleurs van derde partijen en van de zagerijen en andere geschikte ruimten die aan het programma deelnemen;

5.

het hout gaat vergezeld van een gestandaardiseerd „Certificate of Kiln Drying”, dat voldoet aan het model in deel II van deze bijlage en dat is afgegeven door de persoon of de personen die gemachtigd is/zijn om aan het programma deel te nemen en door een NHLA-inspecteur is goedgekeurd. Het Certificate of Kiln Drying wordt ingevuld en bevat informatie over de hoeveelheid gezaagd hout dat vrij is van bast (uitgedrukt in „board feet” en kubieke meter). Het certificaat vermeldt eveneens het totale aantal bundels en het nummer van elke identificatieclip die aan die bundels is toegekend.

DEEL II

Model of Certificate of Kiln Drying

Agreement No 07-8100-1173-MU

Cert #. xxxxx-xxxxx

CERTIFICATE OF KILN DRYING

Sawn Hardwood Lumber

Lumber Kiln Dried by

Consignee

Name of Company:

Name:

Address:

Address:

City/State/Zip:

City/State/Zip:

Phone:

Country:

Order #:

Port:

Invoice #:

Container #:

Customer PO#:

 

Certificate Standard: This certifies that the lumber described below is of the allowed genera Quercus sp. and/or Platanus sp. and/or the species Acer saccharum and/or Acer macrophyllum; and has met the treatment requirements of the Dry Kiln Operators Manual and is bark free.

Description of Consignment:

Botanical Name of wood:

List species, thickness, grade of various items contained in shipment:

Bundle Numbers

Clip ID Numbers

Board Footage

Cubic Meters

 

 

 

 

Totals:

# Bundles

BdFt

Cubic Meters:

(This document is issued under a program officially approved by the Animal, Plant, Health, and Inspection Service of the U.S. Department of Agriculture. The products covered by this document are subject to pre-shipment inspection by that Agency. No liability shall be attached to the U.S. Department of Agriculture or any representatives of the Department with respect to this certificate.)

AUTHORIZED PERSON RESPONSIBLE FOR CERTIFICATION

Name (print) _

Title _

I certify that the products described above satisfy the Kiln Drying requirements listed under Certificate Standard and is bark free.

Signature _

Date _

NATIONAL HARDWOOD LUMBER ASSOCIATION VALIDATION

NAME (PRINT)

AUTHORIZED SIGNATURE

TITLE

DATE

National Hardwood Lumber Association PO Box 34518 | Memphis, TN 38184-0518 | Ph. 901-377-1818 | Fax 901-347-0034 | www.nhla.com

PLEASE SIGN THIS FORM IN BLUE INK


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/65


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 18 december 2013

tot verlening van een door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland voor Engeland, Schotland en Wales gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 9167)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(2013/781/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), en met name bijlage III, punt 2, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Indien een lidstaat van plan is per hectare jaarlijks een andere hoeveelheid dierlijke mest op of in de bodem te brengen dan is bepaald in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van Richtlijn 91/676/EEG, moet die hoeveelheid worden vastgesteld op een niveau dat geen afbreuk doet aan de verwezenlijking van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde doelstellingen, en moet dat worden gemotiveerd met objectieve criteria zoals, in het onderhavige geval, lange groeiperioden en gewassen met een hoge stikstofopname.

(2)

Op 29 mei 2009 heeft de Commissie Beschikking 2009/431/EG tot verlening van een door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland voor Engeland, Schotland en Wales gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (2) vastgesteld, die op 31 december 2012 verstrijkt en op grond waarvan onder bepaalde voorwaarden in het kader van de actieprogramma’s voor Engeland (Regulation 2008 nr. 2349), Schotland (Regulation 2008 nr. 298, zoals gewijzigd) en Wales (Regulation 2008 nr. 3143) jaarlijks een hoeveelheid dierlijke mest per hectare mag worden op- of ingebracht die tot 250 kg stikstof bevat.

(3)

De afwijking die bij Beschikking 2009/431/EG is verleend, betrof 433 landbouwbedrijven in 2010 (425 in Engeland, 6 in Schotland en 2 in Wales), 404 landbouwbedrijven in 2011 (396 in Engeland, 7 in Schotland en 1 in Wales), en 390 landbouwbedrijven in 2012 (385 in Engeland, 4 in Schotland en 1 in Wales). De afwijking die bij Beschikking 2009/431/EG is verleend, betrof in de periode 2009-2012 ongeveer 110 000 grootvee-eenheden (wat overeenkomt met 0,9 % van het totaal), 45 000 ha grasland (wat overeenkomt met 0,4 % van het totaal) en 5 000 ha bouwland (wat overeenkomt met 0,1 % van het totaal) in Groot-Brittannië.

(4)

Op 20 december 2012 heeft het Verenigd Koninkrijk bij de Commissie een verzoek ingediend tot verlenging van de afwijking uit hoofde van bijlage III, punt 2, derde alinea, van Richtlijn 91/676/EEG onder dezelfde voorwaarden als die welke bij Beschikking 2009/431/EG zijn vastgesteld.

(5)

Het Verenigd Koninkrijk heeft voor de periode 2013-2016 overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 91/676/EEG bij de volgende rechtshandelingen actieprogramma’s vastgesteld: de „Nitrate Pollution Prevention Regulations 2008” (SI 2008/2349), gewijzigd bij SI 2009/3160, SI 2012/1849, SI 2013/1001 en SI 2013/2619 in Engeland, de „Action Programme for Nitrate Vulnerable Zones Regulations 2008” (Scottish SI 2008/298), gewijzigd bij Scottish SI 2013/123 in Schotland en de „Nitrate Pollution Prevention (Wales) Regulations 2013” (SI 2013/2506 (W. 245)) in Wales.

(6)

De aangewezen kwetsbare zones waarop de actieprogramma’s betrekking hebben, bestrijken volgens de rechtshandelingen SI 2013/2619 voor Engeland, Scottish SI 2002 nr. 276 en Scottish SI 2002 nr. 546 voor Schotland en SI 2013/2506 (W. 245) voor Wales 58 % van het grondgebied van Engeland, 14 % van het grondgebied van Schotland en 2,3 % van het grondgebied van Wales.

(7)

Uit de ingediende waterkwaliteitsgegevens voor Engeland blijkt dat, wat het grondwater betreft, de gemiddelde nitraatconcentratie in 85 % van de grondwaterlichamen lager is dan 50 mg/l en in 60 % van de grondwaterlichamen lager dan 25 mg/l. In Wales vertoont meer dan 95 % van de grondwaterlichamen een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 50 mg/l, en meer dan 87 % een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 25 mg/l. In Schotland vertoont meer dan 87 % van de grondwaterlichamen een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 50 mg/l, en meer dan 62 % een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 25 mg/l. Voor oppervlaktewateren in Engeland geeft 59 % van de monitoringlocaties een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 25 mg/l te zien, en 8 % een concentratie van meer dan 50 mg/l. In Schotland en Wales geeft meer dan 95 % van de monitoringlocaties een gemiddelde nitraatconcentratie van minder dan 25 mg/l te zien. In Schotland geeft geen van de monitoringlocaties een nitraatconcentratie van meer dan 50 mg/l te zien en in Wales geeft 1 % van de monitoringlocaties een nitraatconcentratie van meer dan 50 mg/l te zien.

(8)

De Commissie is na bestudering van het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en in het licht van de ervaring die is opgedaan met de afwijking die bij Beschikking 2009/431/EG is verleend, van mening dat de door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland voorgestelde hoeveelheid dierlijke mest, die namelijk 250 kg stikstof per hectare per jaar bevat, geen afbreuk doet aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG, mits aan bepaalde strenge voorwaarden wordt voldaan.

(9)

Uit de door het Verenigd Koninkrijk ingediende ondersteunende documenten blijkt dat de voorgestelde hoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar uit mest van graasvee in graslandbedrijven gerechtvaardigd is op basis van objectieve criteria zoals een hoge nettoneerslag, lange groeiperioden en een hoge opbrengst van gras met een hoge stikstofopname.

(10)

Beschikking 2009/431/EG verstrijkt op 31 december 2012 Om ervoor te zorgen dat de afwijking voor de betrokken landbouwers blijft gelden, dient de geldigheid van Beschikking 2009/431/EG te worden verlengd.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde Nitraatcomité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De door het Verenigd Koninkrijk bij brief van 20 december 2012 voor Engeland, Schotland en Wales gevraagde afwijking, waarmee wordt beoogd een grotere hoeveelheid dierlijke mest toe te staan dan in punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG is bepaald, wordt onder de in dit besluit neergelegde voorwaarden toegestaan.

Artikel 2

Definities

In dit besluit worden de volgende definities gebruikt:

a)   „graslandbedrijf”: een landbouwbedrijf waar 80 % of meer van de landbouwgrond die voor het op- of inbrengen van mest beschikbaar is, grasland is;

b)   „graasvee”: runderen (met uitzondering van mestkalveren), schapen, herten, geiten en paarden;

c)   „grasland”: blijvend grasland of tijdelijk grasland (tijdelijk betekent dat de betrokken grond gedurende minder dan vier jaar grasland is);

d)   „perceel”: een afzonderlijk veld of een groep velden, die qua gewas, bodemtype en bemestingspraktijken homogeen zijn.

Artikel 3

Toepassingsgebied

Dit besluit geldt op individuele basis en met inachtneming van de in de artikelen 4, 5 en 6 vastgestelde voorwaarden voor graslandbedrijven.

Artikel 4

Jaarlijkse aanvraag en verbintenis

1.   Landbouwers die op grond van dit besluit van een afwijking gebruik willen maken, dienen jaarlijks een aanvraag in bij de bevoegde instanties.

2.   Tegelijk met de in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanvraag dienen zij een schriftelijke verklaring in dat zij zich ertoe verbinden aan de in de artikelen 5 en 6 vastgestelde voorwaarden te voldoen.

Artikel 5

Op- of inbrengen van dierlijke mest en andere meststoffen

1.   De hoeveelheid dierlijke mest van graasvee die elk jaar op graslandbedrijven, ook door de dieren zelf, op of in de bodem wordt gebracht, bevat niet meer dan 250 kg stikstof per hectare, met inachtneming van de in de leden 2 tot en met 7 vastgestelde voorwaarden.

2.   De totale stikstofgift is niet groter dan de te voorziene nutriëntenbehoefte van het betrokken gewas, rekening houdend met de levering van nutriënten vanuit de bodem, en bedraagt in geen geval meer dan de maximale gebruiksnormen voor het landbouwbedrijf, zoals vastgesteld in het „Nitrates Action Programme” (nitraatactieprogramma).

3.   Voor elk bedrijf wordt een bemestingsplan bijgehouden, waarin de vruchtwisseling van de landbouwgrond en de planning voor het op- of inbrengen van dierlijke mest en andere meststoffen worden beschreven. Dit plan is elk kalenderjaar vóór 1 maart op het bedrijf beschikbaar. Het bemestingsplan bevat ten minste de volgende gegevens:

a)

het vruchtwisselingsplan, met vermelding van de oppervlakte aan percelen grasland en percelen met andere gewassen, met inbegrip van een schets van de ligging van de verschillende percelen;

b)

de omvang van de veestapel, een beschrijving van het huisvestings- en mestopslagsysteem, met inbegrip van het volume van de beschikbare opslagruimte voor dierlijke mest;

c)

een berekening van de op het bedrijf geproduceerde stikstof en fosfor uit dierlijke mest;

d)

de hoeveelheid, de soort en de kenmerken van de dierlijke mest die door het landbouwbedrijf aan anderen of door anderen aan het landbouwbedrijf wordt geleverd;

e)

de te verwachten stikstof- en fosforbehoefte van de gewassen voor elk perceel;

f)

het resultaat van een bodemanalyse en met name de stikstof- en fosfortoestand van de bodem;

g)

de aard van de te gebruiken meststof;

h)

een berekening van de op- of ingebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit dierlijke mest voor elk perceel;

i)

een berekening van de op- of ingebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit chemische en andere meststoffen voor elk perceel.

Het bemestingsplan wordt uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken aangepast om te waarborgen dat het plan in overeenstemming is met de feitelijke landbouwpraktijken.

4.   Elke landbouwer houdt een mestboekhouding bij, waarin informatie over het beheer van de stikstof- en fosforgiften wordt opgenomen. Die boekhouding wordt voor elk kalenderjaar ingediend bij de bevoegde instantie.

5.   Voor elk graslandbedrijf waarvoor een afwijking is toegestaan, aanvaardt de landbouwer dat de in artikel 4, lid 1, bedoelde aanvraag, het bemestingsplan en de mestboekhouding aan een controle kunnen worden onderworpen.

6.   Elke landbouwer waaraan een afwijking is toegestaan, verricht met het oog op accurate bemesting periodieke stikstof- en fosforanalyses van de bodem.

Ten minste om de vier jaar worden een bemonstering en een analyse uitgevoerd voor elk deel van het bedrijf dat qua vruchtwisseling en bodemkenmerken homogeen is.

Er wordt minstens één analyse per 5 ha landbouwgrond verricht.

Op elk bedrijf waaraan een afwijking is toegestaan, dienen de resultaten van een stikstof- en fosforanalyse van de bodem beschikbaar te zijn.

7.   Dierlijke mest mag niet in het najaar vóór een grasteelt worden op- of ingebracht.

Artikel 6

Landbeheer

1.   Tachtig procent of meer van de voor het op- of inbrengen van dierlijke mest beschikbare oppervlakte dient met gras te worden beteeld.

2.   Landbouwers aan wie een individuele afwijking is toegestaan, voeren de volgende maatregelen uit:

a)

tijdelijk grasland op zandgrond wordt in het voorjaar geploegd;

b)

omgeploegd gras wordt op alle bodemtypes onmiddellijk gevolgd door een gewas met een hoge stikstofbehoefte;

c)

in de vruchtwisseling worden geen vlinderbloemigen of andere gewassen die stikstof uit de lucht binden, opgenomen.

3.   Lid 2, onder c), geldt echter niet voor klaver op grasland met minder dan 50 % klaver, noch voor andere vlinderbloemigen met gras als ondervrucht.

Artikel 7

Monitoring

1.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat voor elk district kaarten van de percentages onder een individuele afwijking vallende graslandbedrijven, dieren en landbouwgrond, alsmede kaarten van het lokale bodemgebruik worden opgesteld en jaarlijks worden bijgewerkt.

2.   De bodem, het oppervlaktewater en het grondwater worden gemonitord om gegevens te verkrijgen over de stikstof- en fosforconcentraties in het bodemwater, over mineraal stikstof in het bodemprofiel en over nitraatconcentraties in het grondwater en het oppervlaktewater, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden. De monitoring wordt verricht op perceelniveau en in de landbouwmonitoringstroomgebieden. De monitoringlocaties bestrijken de voornaamste bodemtypes, bemestingspraktijken en gewassen.

3.   Er wordt een intensievere watermonitoring uitgevoerd in landbouwstroomgebieden die in de nabijheid van de kwetsbaarste waterlichamen liggen.

4.   Op landbouwbedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan worden onderzoeken naar plaatselijk bodemgebruik, vruchtwisseling en landbouwpraktijken uitgevoerd. Informatie en gegevens die zijn vergaard via nutriëntenanalyses als bedoeld in artikel 5, lid 6, en monitoring als bedoeld in lid 2 van dit artikel, worden gebruikt voor modelmatige berekeningen van de omvang van de nitraat- en fosforverliezen van landbouwbedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan.

Artikel 8

Controles

1.   De bevoegde instanties zorgen ervoor dat alle aanvragen voor afwijkingen aan administratieve controle worden onderworpen. Wanneer uit die controle blijkt dat niet aan de in de artikelen 5 en 6 vastgestelde voorwaarden is voldaan, wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld. In dat geval wordt de aanvraag als afgewezen beschouwd.

2.   Op basis van een risicoanalyse, de resultaten van de controles in voorgaande jaren en de resultaten van de algemene aselecte controle op de toepassing van de wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG wordt een programma van inspecties ter plaatse opgesteld. Bij ten minste 5 % van de bedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan, wordt een inspectie ter plaatse uitgevoerd met betrekking tot de in de artikelen 5 en 6 van dit besluit vastgestelde voorwaarden. Wanneer uit de verificatie blijkt dat de voorwaarden niet zijn nageleefd, wordt de landbouwer daarvan in kennis gesteld. In dat geval wordt het verzoek om een afwijking voor het volgende jaar als afgewezen beschouwd.

3.   Aan de bevoegde autoriteiten worden de nodige bevoegdheden en middelen toegekend om naleving van de krachtens dit besluit verleende afwijking te verifiëren.

Artikel 9

Verslaglegging

De bevoegde autoriteiten dienen elk jaar uiterlijk in juni een verslag in met de volgende informatie:

a)

kaarten met voor elk district het percentage onder individuele afwijkingen vallende bedrijven, dieren en landbouwgrond, alsook kaarten van het lokale bodemgebruik, als bedoeld in artikel 7, lid 1;

b)

de resultaten van de monitoring van het grond- en oppervlaktewater, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden, wat betreft nitraatconcentraties, met inbegrip van informatie over waterkwaliteitstrends, alsook de impact van de afwijking op de waterkwaliteit, als bedoeld in artikel 7, lid 2;

c)

de resultaten van de monitoring van de bodem, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden, wat betreft stikstof- en fosforconcentraties in het bodemwater en mineraal stikstof in het bodemprofiel, als bedoeld in artikel 7, lid 2;

d)

een overzicht en evaluatie van de met de in artikel 7, lid 3, bedoelde intensievere watermonitoring verkregen gegevens;

e)

de resultaten van de onderzoeken naar het lokale bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken, als bedoeld in artikel 7, lid 4;

f)

de resultaten van de modelmatige berekeningen van de omvang van de nitraat- en fosforverliezen van bedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan, als bedoeld in artikel 7, lid 4;

g)

een evaluatie op basis van controles op bedrijfsniveau van de uitvoering van de voorwaarden van de afwijking en informatie over bedrijven die zich blijkens de resultaten van administratieve controles en inspecties ter plaatse, als bedoeld in artikel 8, leden 1 en 2, niet aan de voorschriften hebben gehouden.

Artikel 10

Toepassing

Dit besluit is van toepassing in het kader van de rechtshandelingen waarbij de kwetsbare gebieden in Engeland (SI 2013/2619), Schotland (Scottish SI 2002 nr. 276 en Scottish SI 2002 nr. 546) en Wales (SI 2013/2506 (W. 245)) zijn aangewezen en in het kader van de rechtshandelingen waarbij het actieprogramma in Engeland (SI 2008/2349, gewijzigd bij SI 2009/3160, SI 2012/1849, SI 2013/1001 en SI 2013/2619), Schotland (Scottish SI 2008/298, gewijzigd bij Scottish SI 2013/123) en Wales (SI 2013/2506 (W. 245)) ten uitvoer is gelegd.

Dit besluit verstrijkt op 31 december 2016.

Artikel 11

Dit besluit is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 18 december 2013.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

(2)  PB L 141 van 6.6.2009, blz. 48.


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/69


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 18 december 2013

tot wijziging van Beschikking 2002/757/EG wat betreft de vereiste van een fytosanitair certificaat met betrekking tot het schadelijke organisme Phytophthora ramorum Werres, De Cock & Man in ’t Veld sp. nov. voor gezaagd hout van Acer macrophyllum Pursh en Quercus spp. L. dat vrij is van bast, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 9181)

(2013/782/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 3, vierde zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Beschikking 2002/757/EG van de Commissie (2) moeten de lidstaten maatregelen nemen om zichzelf te beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Phytophthora ramorum Werres, De Cock & Man in ’t Veld sp. nov., een schadelijk organisme dat niet in bijlage I of bijlage II bij Richtlijn 2000/29/EG is opgenomen.

(2)

Gezaagd hout van Acer macrophyllum Pursh en Quercus spp. L. dat vrij is van bast, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, mag niet in de Unie worden binnengebracht, tenzij het vergezeld gaat van een fytosanitair certificaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, onder ii), van Richtlijn 2000/29/EG en in punt 2 van de bijlage bij Beschikking 2002/757/EG.

(3)

De Commissie heeft op grond van door de Verenigde Staten van Amerika verstrekte gegevens vastgesteld dat de Animal and Plant Health Inspection Service van het ministerie van Landbouw van de VS een officieel programma, het Kiln Drying Sawn Hardwood Lumber Certification Program, heeft goedgekeurd en dat dat programma zal worden beheerd door de Amerikaanse National Hardwood Lumber Association (NHLA).

(4)

Het Kiln Drying Sawn Hardwood Lumber Certification Program garandeert dat goedgekeurde verwerkers van hardhout in de VS functioneren volgens de norm voor het kunstmatig drogen van gezaagd hardhout (Kiln Drying Sawn Hardwood Standard). Die norm garandeert dat alle delen van gezaagd hardhout die in het kader van dat programma worden geëxporteerd, kunstmatig worden gedroogd volgens droogschema’s tot een vochtgehalte van minder dan 20 gewichtspercenten en vrij zijn van bast.

(5)

Die norm garandeert ook voor dat aan alle bundels kunstmatig gedroogd hardhout een stalen NHLA-identificatieclip wordt bevestigd met daarop de stempel „NHLA — KD” en een uniek aan die bundel toegekend nummer. Elk nummer wordt vermeld op het overeenkomstige certificaat voor kunstmatig gedroogd hardhout („Certificate of Kiln Drying”).

(6)

Daarom dient te worden voorzien in een afwijking die erin bestaat dat onder bepaalde voorwaarden gezaagd hout van Acer macrophyllum Pursh en Quercus spp. L. dat vrij is van bast, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, in de Unie mag worden binnengebracht als het vergezeld is van een certificaat van kunstmatig drogen in plaats van een fytosanitair certificaat.

(7)

De Commissie moet ervoor zorgen dat de Verenigde Staten van Amerika alle noodzakelijke technische informatie verstrekken ter beoordeling van het functioneren van het programma. Daarnaast moeten de lidstaten het gebruik van de NHLA-identificatieclips en het bijbehorende Certificate of Kiln Drying voortdurend beoordelen.

(8)

De afwijking waarin wordt voorzien in de tweede alinea van artikel 3, lid 1, van Beschikking 2002/757/EG als gewijzigd bij dit besluit moet van toepassing zijn tot en met 30 november 2016 om in overeenstemming te worden gebracht met de vereisten van Uitvoeringsbesluit 2013/780/EU van de Commissie (3).

Besluit 2002/757/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 2002/757/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 3 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Gevoelige planten en gevoelig hout mogen slechts op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht indien zij voldoen aan de fytosanitaire noodmaatregelen van de punten 1a en 2 van bijlage I bij deze beschikking, indien de in de eerste alinea van artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG bedoelde formaliteiten zijn vervuld en indien zij op basis van deze formaliteiten met betrekking tot de aanwezigheid van niet-Europese isolaten van het schadelijke organisme vrij van het schadelijke organisme worden bevonden.

In afwijking van de eerste alinea mag gezaagd hout dat vrij is van bast van Acer macrophyllum Pursh en Quercus spp. L. van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika tot en met 30 november 2016 in de Unie worden binnengebracht zonder te moeten voldoen aan punt 2 van bijlage I bij deze beschikking, mits het voldoet aan de voorwaarden van bijlage II bij deze beschikking.”.

2)

In artikel 3, leden 2 en 3, en in artikel 5, lid 1, worden de woorden „van de bijlage bij deze beschikking” vervangen door „van bijlage I bij deze beschikking” en worden alle grammaticale aanpassingen gemaakt die als gevolg van deze vervanging nodig zijn.

3)

Het volgende artikel 6 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 6 bis

1.   De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten schriftelijk in kennis wanneer zij gebruik hebben gemaakt van de afwijking als bedoeld in artikel 3, lid 1, tweede alinea.

De lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de afwijking verstrekken de Commissie en de andere lidstaten elk jaar uiterlijk op 15 juli informatie over het aantal op grond van artikel 3, lid 1, van deze beschikking in het voorgaande jaar ingevoerde zendingen, alsook een gedetailleerd verslag over alle gevallen van onderschepping als bedoeld in lid 2 van dit artikel.

2.   De lidstaten melden elke zending die op hun grondgebied is binnengebracht overeenkomstig artikel 3, lid 1, tweede alinea, en die niet voldoet aan de voorwaarden van bijlage II uiterlijk op de tweede werkdag na de datum van onderschepping aan de Commissie en de andere lidstaten.

3.   De Commissie verzoekt de Verenigde Staten van Amerika om haar alle technische informatie te verstrekken die noodzakelijk is om het functioneren van het Kiln Drying Sawn Hardwood Lumber Certification Program te beoordelen.”.

4)

De bijlage wordt bijlage I.

5)

Een bijlage II wordt toegevoegd waarvan de tekst is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 december 2013.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(2)  Beschikking 2002/757/EG van de Commissie van 19 september 2002 houdende voorlopige fytosanitaire noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Phytophthora ramorum Werres, De Cock & Man in ’t Veld sp. nov. te voorkomen (PB L 252 van 20.9.2002, blz. 37).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2013/780/EU van de Commissie van 18 december 2013 houdende afwijking van artikel 13, lid 1, onder ii), van Richtlijn 2000/29 van de Raad ten aanzien van gezaagd hout van Quercus L., Platanus L. en Acer saccharum Marsh. dat vrij is van bast, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (zie bladzijde 61 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE

„BIJLAGE II

DEEL I

Voorwaarden als bedoeld in artikel 3, lid 1, tweede alinea

De voorwaarden als bedoeld in artikel 3, lid 1, tweede alinea, waaronder gezaagd hout van Acer macrophyllum Pursh en Quercus spp. L. dat vrij is van bast, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, in de Unie mag worden binnengebracht zonder te moeten voldoen aan punt 2 van bijlage I zijn de volgende:

1.

het hout is afkomstig van zagerijen, respectievelijk behandeld in daartoe geschikte ruimten, die zijn goedgekeurd en gecontroleerd door de Amerikaanse National Hardwood Lumber Association (NHLA) voor deelname aan het Kiln Drying Sawn Hardwood Lumber Certification Program („het programma”);

2.

het hout wordt volgens een passend tijd- en temperatuurschema kunstmatig gedroogd tot een vochtgehalte van minder dan 20 %, berekend op de droge stof;

3.

als aan de in punt 2 vastgestelde voorwaarde is voldaan, word door de aangewezen persoon van de in punt 1 bedoelde zagerij of onder toezicht van deze persoon een gestandaardiseerde stalen identificatieclip aan elke bundel bevestigd. Elke identificatieclip wordt voorzien van het stempel „NHLA — KD” en van een uniek nummer dat wordt toegekend aan elke bundel;

4.

om ervoor te zorgen dat aan de in de punten 2 en 3 bedoelde voorwaarden wordt voldaan, moet het hout aan een in het kader van het programma opgezet controlesysteem worden onderworpen, dat onder meer inspecties vóór verzending omvat, alsook toezicht bij de erkende zagerijen door onafhankelijke controleurs van derde partijen die daartoe bevoegd en gemachtigd zijn. De Animal and Plant Health Inspection Service van het ministerie van Landbouw van de VS verricht steekproefcontroles vóór verzending en halfjaarlijkse controles van NHLA-gegevens en -procedures in verband met het programma, van de onafhankelijke controleurs en van de zagerijen en andere geschikte ruimten die aan het programma deelnemen;

5.

het hout gaat vergezeld van een gestandaardiseerd „Certificate of Kiln Drying” dat voldoet aan het model in deel II van deze bijlage en dat is afgegeven door de persoon of de personen die gemachtigd is/zijn om aan het programma deel te nemen en door een inspecteur van de NHLA is goedgekeurd. Het Certificate of Kiln Drying wordt ingevuld en bevat informatie over de hoeveelheid gezaagd hout dat vrij is van bast (uigedrukt in board feet en kubieke meter). Het certificaat vermeldt eveneens het totale aantal bundels en het nummer van elke identificatieclip die aan die bundels is toegekend.

DEEL II

Model of Certificate of Kiln Drying

Agreement No. 07-8100-1173-MU

Cert #. xxxxx-xxxxx

CERTIFICATE OF KILN DRYING

Sawn Hardwood Lumber

Lumber Kiln Dried by

Consignee

Name of Company:

Name:

Address:

Address:

City/State/Zip:

City/State/Zip:

Phone:

Country:

Order #:

Port:

Invoice #:

Container #:

Customer PO#:

 

Certificate Standard: This certifies that the lumber described below is of the allowed genera Quercus sp. and/or Platanus sp. and/or the species Acer saccharum and/or Acer macrophyllum; and has met the treatment requirements of the Dry Kiln Operators Manual and is bark free.

Description of Consignment:

Botanical Name of wood:

List species, thickness, grade of various items contained in shipment:

Bundle Numbers

Clip ID Numbers

Board Footage

Cubic Meters

 

 

 

 

Totals:

# Bundles

BdFt

Cubic Meters:

(This document is issued under a program officially approved by the Animal, Plant, Health, and Inspection Service of the U.S. Department of Agriculture. The products covered by this document are subject to pre-shipment inspection by that Agency. No liability shall be attached to the U.S. Department of Agriculture or any representatives of the Department with respect to this certificate.)

AUTHORIZED PERSON RESPONSIBLE FOR CERTIFICATION

Name (Print) _

Title _

I certify that the products described above satisfy the Kiln Drying requirements listed under Certificate Standard and is bark free.

Signature _

Date _

NATIONAL HARDWOOD LUMBER ASSOCIATION VALIDATION

Name (Print)

Authorized Signature

Title

Date

National Hardwood Lumber Association PO Box 34518 | Memphis, TN 38184-0518 | Ph. 901-377-1818|Fax 901-347-0034 | www.nhla.com

PLEASE SIGN THIS FORM IN BLUE INK


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/73


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 18 december 2013

waarbij wordt bepaald dat de tijdelijke opschorting van het preferentiële douanerecht dat is vastgesteld in het kader van het stabilisatiemechanisme voor bananen in de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds, niet passend is voor de invoer van bananen van oorsprong uit Peru voor het jaar 2013

(2013/783/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 19/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 tot uitvoering van de bilaterale vrijwaringsclausule en het stabilisatiemechanisme voor bananen in de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (1), en met name artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Door de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds, die met betrekking tot Colombia en Peru op respectievelijk 1 augustus 2013 en 1 maart 2013 voorlopig in werking is getreden, is een stabilisatiemechanisme voor bananen ingesteld.

(2)

Volgens dit mechanisme, en krachtens artikel 15, lid 2 van Verordening (EU) nr. 19/2013, stelt de Commissie, zodra het vastgestelde jaarlijkse drempelvolume voor de invoer van verse bananen (code 0803 90 10 van de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Unie) uit Colombia of Peru wordt overschreden, een uitvoeringshandeling vast waardoor zij hetzij het preferentiële douanerecht dat wordt toegepast op de invoer van bananen uit Colombia of Peru tijdelijk opschort, hetzij bepaalt dat een dergelijke opschorting niet passend is.

(3)

Het besluit van de Commissie moet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (2), in samenhang met artikel 4 van die verordening.

(4)

In november 2013 bleek dat de invoer in de Europese Unie van verse bananen van oorsprong uit Peru de in de bovengenoemde handelsovereenkomst vastgestelde drempel had overschreden.

(5)

In verband hiermee heeft de Commissie overeenkomstig artikel 15, lid 3, van Verordening (EU) nr. 19/2013 de gevolgen van de betreffende invoer op de situatie van de markt voor bananen in de Europese Unie onderzocht, waarbij zij onder andere rekening hield met de gevolgen van de betreffende invoer voor het prijspeil in de Unie, de ontwikkeling van de invoer uit overige bronnen en de algehele stabiliteit van de markt in de Unie.

(6)

De invoer van verse bananen uit Peru vertegenwoordigde slechts 1,8 % van de totale invoer van verse banen in de Europese Unie in de periode oktober 2012 - september 2013 (gebaseerd op gegevens van Eurostat).

(7)

De invoer van verse bananen uit andere traditionele uitvoerlanden, met name Colombia, Costa Rica en Panama, bleef ver onder de daarvoor in vergelijkbare stabilisatiemechanismen vastgestelde drempels, en heeft in de afgelopen drie jaar dezelfde ontwikkelingen en eenheidswaarden vertoond.

(8)

De gemiddelde groothandelsprijs van bananen op de markt van de Unie in november 2013 (0,99 EUR/kg) week niet noemenswaardig af ten opzichte van de gemiddelde bananenprijzen in de voorafgaande maanden.

(9)

Verder zijn er geen aanwijzingen dat de invoer van verse bananen uit Peru boven het vastgestelde jaarlijkse drempelvolume de stabiliteit van de markt van de Unie heeft verstoord, noch dat deze invoer enig significant effect op de situatie van producenten in de EU had.

(10)

Op basis van het bovengenoemde onderzoek is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de schorsing van het preferentiële douanerecht op de invoer van bananen van oorsprong uit Peru niet passend is. De Commissie zal nauwlettend blijven toezien op de invoer van bananen uit Peru,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De tijdelijke opschorting van het preferentiële douanerecht voor de invoer van verse bananen, ingedeeld onder code 0803 90 10 van de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Unie, van oorsprong uit Peru, is niet passend voor het jaar 2013.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 18 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 17 van 19.1.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).


20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/75


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 18 december 2013

tot wijziging van de modellen van gezondheidscertificaten I, II en III voor handelsverkeer binnen de Unie in slachtschapen en -geiten, mestschapen en -geiten en fokschapen en -geiten zoals vastgesteld in bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG van de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 9208)

(Voor de EER relevante tekst)

(2013/784/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (1), en met name artikel 14, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 91/68/EEG stelt de veterinairrechtelijke voorschriften vast voor het handelsverkeer van schapen en geiten binnen de Unie. Hierin is onder meer vastgelegd dat schapen en geiten tijdens het vervoer naar de plaats van bestemming vergezeld moeten gaan van een gezondheidscertificaat volgens model I, II of III, zoals opgenomen in bijlage E bij die richtlijn.

(2)

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad (2) stelt voorschriften vast inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) in runderen, schapen en geiten. In bijlage VII bij die verordening zijn de maatregelen voor de bestrijding en uitroeiing van TSE’s vastgelegd. Daarnaast zijn in hoofdstuk A van bijlage VIII bij die verordening de voorwaarden voor de handel binnen de Unie in levende dieren, sperma en embryo’s vastgelegd. Hoofdstuk A van bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 999/2001 werd recentelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 630/2013 van de Commissie (3).

(3)

De modellen van de gezondheidscertificaten II en III die zijn vastgelegd in bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG zijn recentelijk gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit 2013/445/EU van de Commissie (4), om de voorschriften inzake het handelsverkeer van mest- en fokschapen en -geiten binnen de Unie die zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 999/2001, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 630/2013, daarin over te nemen.

(4)

Bij die wijziging werd de mogelijkheid om onder bepaalde omstandigheden fokschapen en -geiten uit te voeren naar lidstaten met een goedgekeurd bestrijdingsprogramma voor klassieke scrapie bij vergissing weggelaten. Daarom moet punt II.9 van deel II van het model van gezondheidscertificaat III voor handelsverkeer binnen de Unie van fokschapen en -geiten, dat is vastgelegd in bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG, worden gewijzigd.

(5)

Daarnaast moeten in het model van gezondheidscertificaat II voor handelsverkeer binnen de Unie van mestschapen en -geiten en in het model van gezondheidscertificaat III voor handelsverkeer in fokschapen en -geiten, die zijn vastgelegd in bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG, bepaalde verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 999/2001 worden herzien om eventuele dubbelzinnigheden te verwijderen.

(6)

De modellen van de gezondheidscertificaten II en III die zijn vastgelegd in bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG moeten daarom worden gewijzigd om de voorschriften inzake het handelsverkeer van mest- en fokschapen en -geiten binnen de Unie die zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 999/2001, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 630/2013, hierin op de juiste wijze over te nemen.

(7)

Daarnaast moeten, omwille van de terminologische samenhang van alle modellen van gezondheidscertificaten voor handelsverkeer binnen de Unie in schapen en geiten, die zijn vastgelegd in bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG, deze modellen van gezondheidscertificaten worden gewijzigd en vervangen door de modellen van de gezondheidscertificaten I, II en III die in de bijlage bij dit besluit zijn vastgelegd.

(8)

Richtlijn 91/68/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 december 2013.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19.

(2)  Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 630/2013 van de Commissie van 28 juni 2013 tot wijziging van de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 179 van 29.6.2013, blz. 60).

(4)  Uitvoeringsbesluit 2013/445/EU van de Commissie van 29 augustus 2013 tot wijziging van bijlage E bij Richtlijn 91/68/EEG van de Raad met betrekking tot de modellen van de gezondheidscertificaten voor het handelsverkeer van schapen en geiten binnen de Unie en de veterinairrechtelijke voorschriften wat scrapie betreft (PB L 233 van 31.8.2013, blz. 48).


BIJLAGE

„BIJLAGE E

MODEL I

Image

Image

Image

MODEL II

Image

Image

Image

Image

MODEL III

Image

Image

Image

Image

Image


Rectificaties

20.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/89


Rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1363/2013 van de Commissie van 12 december 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten wat de definitie van „technisch vervaardigd nanomateriaal” betreft

( Publicatieblad van de Europese Unie L 343 van 19 december 2013 )

De bekendmaking van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1363/2013 van de Commissie dient als nietig te worden beschouwd.