ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.341.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 341

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
18 december 2013


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2013/58/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot wijziging van Richtlijn 2009/138/EG (Solvabiliteit II) wat betreft de datum van omzetting en de datum van toepassing daarvan en de datum van intrekking van bepaalde richtlijnen (Solvabiliteit I) ( 1 )

1

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit nr. 1351/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië

4

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1352/2013 van de Commissie van 4 december 2013 tot vaststelling van de formulieren waarin is voorzien in Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane

10

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1353/2013 van de Commissie van 9 december 2013 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Liers vlaaike (BGA)]

32

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1354/2013 van de Commissie van 17 december 2013 tot uitsluiting van de ICES-deelsectoren 27 en 28.2 van bepaalde visserijinspanningsbeperkingen voor 2014 krachtens Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren

34

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1355/2013 van de Commissie van 17 december 2013 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong ( 1 )

35

 

*

Verordening (EU) nr. 1356/2013 van de Commissie van 17 december 2013 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de invoer van bepaalde enigszins gewijzigde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot registratie van deze invoer

43

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1357/2013 van de Commissie van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek

47

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1358/2013 van de Commissie van 17 december 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

50

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Uitvoeringsrichtlijn 2013/63/EU van de Commissie van 17 december 2013 tot wijziging van de bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG van de Raad wat betreft de minimumvoorwaarden voor pootaardappelen en partijen pootaardappelen ( 1 )

52

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit 2013/768/GBVB van de Raad van 16 december 2013 betreffende EU-activiteiten ter ondersteuning van de uitvoering van het Wapenhandelsverdrag, in het kader van de Europese veiligheidsstrategie

56

 

 

2013/769/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 11 december 2013 tot afwijzing van het verzoek van Hongarije om een bijzondere maatregel in het kader van het snellereactiemechanisme te mogen toepassen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 9007)

68

 

 

2013/770/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 17 december 2013 tot oprichting van een Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid en voeding en tot intrekking van Besluit 2004/858/EG

69

 

 

2013/771/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 17 december 2013 tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen en tot intrekking van de Besluiten 2004/20/EG en 2007/372/EG

73

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/1


RICHTLIJN 2013/58/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2013

tot wijziging van Richtlijn 2009/138/EG (Solvabiliteit II) wat betreft de datum van omzetting en de datum van toepassing daarvan en de datum van intrekking van bepaalde richtlijnen (Solvabiliteit I)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1, en artikel 62,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) brengt een modern, risicogebaseerd toezicht- en regelgevingskader voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in de Unie tot stand. Dat systeem is van essentieel belang voor het garanderen van een veilige en solide verzekeringssector die houdbare verzekeringsproducten kan aanbieden en die de reële economie ondersteunt door middel van het aanmoedigen van investeringen op lange termijn en via het bieden van extra stabiliteit.

(2)

Richtlijn 2011/89/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) brengt in de artikelen 212 tot en met 262 van Richtlijn 2009/138/EG bepaalde wijzigingen aan die van toepassing zijn met ingang van 10 juni 2013.

(3)

Richtlijn 2012/23/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) wijzigt Richtlijn 2009/138/EG door de datum van omzetting te verzetten van 31 oktober 2012 naar 30 juni 2013, door de datum van toepassing te verzetten van 1 november 2012 naar 1 januari 2014 en de datum van intrekking van de bestaande verzekerings- en herverzekeringsrichtlijnen (5) (gezamenlijk „Solvabiliteit I” genoemd) te verzetten van 1 november 2012 tot 1 januari 2014.

(4)

Op 19 januari 2011 heeft de Commissie een voorstel („Omnibus II-voorstel”) aangenomen tot wijziging van onder meer 2009/138/EG om rekening te houden met de nieuwe toezichtarchitectuur voor het verzekeringswezen, en in het bijzonder met de oprichting van de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (European Insurance and Occupational Pensions Authority — EIOPA). Het Omnibus II-voorstel omvat ook bepalingen die de omzettingsdatum en toepassingsdatum van Richtlijn 2009/138/EG en de intrekkingsdatum van Solvabiliteit I uitstellen, en het fungeert als een middel om Richtlijn 2009/138/EG aan te passen aan de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie door de bepalingen die de Commissie de bevoegdheid toekennen om uitvoeringsmaatregelen vast te stellen, om te zetten in bepalingen die de Commissie de bevoegdheid toekennen tot het vaststellen van uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen.

(5)

Gezien de complexiteit van het Omnibus-II-voorstel, bestaat het risico dat het niet in werking is getreden voor de datum van omzetting en de datum van toepassing van Richtlijn 2009/138/EG. Als deze data ongewijzigd worden gelaten, zou dat ertoe leiden dat Richtlijn 2009/138/EG moet worden toegepast voordat de overgangsregels en de desbetreffende aanpassingen (met inbegrip van de verdere verduidelijking van de bevoegdheidsoverdrachten voor de vaststelling van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen) waarin het Omnibus II-voorstel voorziet, in werking zijn getreden.

(6)

Om te vermijden dat Richtlijn 2009/138/EG, en in een latere fase de nieuwe toezichtarchitectuur waarin het Omnibus II-voorstel voorziet, in te zware wettelijke verplichtingen voor de lidstaten resulteren, verdient het aanbeveling de omzettingsdatum en de toepassingsdatum van Richtlijn 2009/138/EG te verlengen, zodat toezichthouders en verzekerings- en herverzekeringsondernemingen voldoende tijd wordt gegund om zich voor te bereiden op de toepassing van de nieuwe architectuur.

(7)

Om chronologische redenen moeten de uitgestelde data voor de omzetting en voor de toepassing van Richtlijn 2009/138/EG uiteraard ook gelden voor de bij Richtlijn 2011/89/EG aangebrachte wijzigingen.

(8)

Voor de rechtszekerheid moet de datum van intrekking van Solvabiliteit I dienovereenkomstig worden uitgesteld.

(9)

Gezien de zeer korte tijd voordat de desbetreffende, in Richtlijn 2009/138/EG vastgelegde termijnen verstrijken, dient deze richtlijn onverwijld in werking te treden.

(10)

Bijgevolg is het in dit geval gerechtvaardigd de uitzondering voor spoedeisende gevallen van artikel 4 van het Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie toe te passen wat de toezending aan de nationale parlementen van het voorstel voor deze richtlijn betreft,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2009/138/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 309, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste alinea wordt de datum „30 juni 2013” vervangen door „31 maart 2015”;

b)

in de tweede alinea wordt de datum „1 januari 2014” vervangen door „1 januari 2016”.

2)

In artikel 310, eerste alinea, wordt de datum „1 januari 2014” vervangen door „1 januari 2016”.

3)

In artikel 311, tweede alinea, wordt de datum „1 januari 2014” vervangen door „1 januari 2016”.

Artikel 2

Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 21 november 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 5 december 2013.

(2)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2011/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 houdende wijziging van de Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG, 2006/48/EG en 2009/138/EG betreffende het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 113).

(4)  Richtlijn 2012/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 september 2012 tot wijziging van Richtlijn 2009/138/EG wat de datum van omzetting, de datum van toepassing en de datum van intrekking van bepaalde richtlijnen betreft (PB L 249 van 14.9.2012, blz. 1).

(5)  Richtlijn 64/225/EEG van de Raad van 25 februari 1964 ter opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten, voor wat betreft herverzekering en retrocessie (PB 56 van 4.4.1964, blz. 878/64); Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3); Richtlijn 73/240/EEG van de Raad van 24 juli 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging op het gebied van het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (PB L 228 van 16.8.1973, blz. 20); Richtlijn 76/580/EEG van de Raad van 29 juni 1976 tot wijziging van Richtlijn 73/239/EEG (PB L 189 van 13.7.1976, blz. 13); Richtlijn 78/473/EEG van de Raad van 30 mei 1978 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen op het gebied van de communautaire co-assurantie (PB L 151 van 7.6.1978, blz. 25); Richtlijn 84/641/EEG van de Raad van 10 december 1984 houdende wijziging, inzonderheid wat de hulpverlening op reis betreft, van de eerste Richtlijn (73/239/EEG) (PB L 339 van 27.12.1984, blz. 21); Richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering (PB L 185 van 4.7.1987, blz. 77); Tweede Richtlijn 88/357/EEG van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten (PB L 172 van 4.7.1988, blz. 1); Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (derde richtlijn schadeverzekering) (PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1); Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1); Richtlijn 2001/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van verzekeringsondernemingen (PB L 110 van 20.4.2001, blz. 28); Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1); Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering (PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1).


BESLUITEN

18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/4


BESLUIT Nr. 1351/2013/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2013

tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 212,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De betrekkingen tussen de Unie en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië („Jordanië”) ontwikkelen zich in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB). Een Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Jordanië, anderzijds (2) („de associatieovereenkomst EU-Jordanië”), is op 1 mei 2002 in werking getreden. De bilaterale politieke dialoog en economische samenwerking zijn verder ontwikkeld in het kader van ENB-actieplannen, waarvan het meest recente betrekking heeft op de periode 2010-2015. In 2010 kende de Unie Jordanië een „geavanceerde status”-partnerschap toe, dat een breed gebied omvat waarop beide partijen samenwerken. In 2013 is de associatieovereenkomst EU-Jordanië aangevuld met een kaderovereenkomst tussen de Unie en Jordanië over de algemene beginselen voor de deelname van Jordanië aan programma’s van de Unie, om de samenwerking tussen de Unie en Jordanië verder te ontwikkelen.

(2)

De economie van Jordanië heeft sterk te lijden onder binnenlandse gebeurtenissen die verband houden met de sinds eind 2010 in het zuidelijke Middellandse Zeegebied plaatsvindende gebeurtenissen die bekendstaan als de „Arabische lente”, alsook onder de voortdurende onrust in de regio, in het bijzonder in de buurlanden Egypte en Syrië. Met name de grote instroom van uit Syrië afkomstige vluchtelingen die in Jordanië een toevluchtsoord zoeken, heeft ernstige gevolgen voor de Jordaanse economie. In combinatie met een veel zwakkere mondiale economische omgeving, de herhaalde verstoringen van de toevoer van aardgas uit Egypte (waardoor Jordanië reeds gedwongen is de invoer van gas uit Egypte te vervangen door duurdere brandstoffen voor elektriciteitsopwekking) en de omvangrijke financiële middelen die nodig zijn om de vluchtelingen uit Syrië die op Jordaans grondgebied verblijven, humanitaire hulp te verlenen, heeft dit tot aanzienlijke externe financierings- en begrotingstekorten geleid.

(3)

Sinds het begin van de Arabische lente heeft de Unie bij meerdere gelegenheden de toezegging gedaan Jordanië te zullen steunen bij zijn economische en politieke hervormingsproces. Die toezegging werd opnieuw bevestigd in de conclusies van de tiende vergadering van de associatieraad EU-Jordanië in december 2012.

(4)

Door de geografische positie van Jordanië is het een strategisch land voor stabiliteit en veiligheid in het Midden-Oosten, maar is het land ook bijzonder kwetsbaar voor externe schokken, zowel op politiek als op economisch gebied. Daarom is het belangrijk Jordanië adequate steun te bieden en de politieke en economische dialoog tussen de Unie en Jordanië te bevorderen.

(5)

Jordanië heeft een aanvang gemaakt met een reeks politieke hervormingen. Deze hebben in het bijzonder geleid tot de aanneming door het Jordaanse parlement van meer dan 40 grondwetswijzigingen in september 2011. Daarmee is een belangrijke stap gezet in de richting van een volwaardig democratisch systeem. Politieke en economische steun van de Unie aan het hervormingsproces van Jordanië is in overeenstemming met het beleid van de Unie ten aanzien van het zuidelijke Middellandse Zeegebied, zoals vastgesteld in het kader van het ENB.

(6)

Overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad, aangenomen bij de vaststelling van Besluit nr. 778/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (3), moet macrofinanciële bijstand van de Unie een uitzonderlijk financieel instrument zijn van ongebonden en niet-toegewezen betalingsbalanssteun, gericht op het herstellen van een houdbare externe financiële situatie, en dienen ter ondersteuning van een beleidsprogramma met krachtige aanpassings- en structurele hervormingsmaatregelen die gericht zijn op het verbeteren van de betalingsbalanspositie, in het bijzonder tijdens de programmeringsperiode, en ter versterking van de uitvoering van gerelateerde overeenkomsten en samenwerkingsprogramma’s met de Unie.

(7)

In augustus 2012 hebben de Jordaanse autoriteiten en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) overeenstemming bereikt over een niet uit voorzorg getroffen Stand-By Arrangement („het IMF-programma”) van 1 364 miljoen SDR (bijzondere trekkingsrechten) met een looptijd van drie jaar om het economische aanpassings- en hervormingsprogramma van Jordanië te ondersteunen. De doelstellingen van het IMF-programma stroken met het doel van de macrofinanciële bijstand van de Unie, namelijk het verlichten van betalingsbalansmoeilijkheden op korte termijn, en het uitvoeren van krachtige aanpassingsmaatregelen beantwoordt aan het doel van de macrofinanciële bijstand van de Unie.

(8)

De Unie heeft 293 miljoen EUR aan giften beschikbaar gesteld voor de periode 2011-2013 in het kader van haar gewone samenwerkingsprogramma ter ondersteuning van de economische en politieke hervormingsagenda van Jordanië. Daarnaast is in 2012 aan Jordanië 70 miljoen EUR toegewezen in het kader van het Spring-programma (Support for Partnership, Reform and Inclusive Growth — steun voor partnerschap, hervormingen en inclusieve groei) en 10 miljoen EUR aan humanitaire hulp van de Unie om Syrische vluchtelingen te ondersteunen.

(9)

In het licht van de versomberende economische situatie en vooruitzichten heeft Jordanië in december 2012 om macrofinanciële bijstand van de Unie verzocht.

(10)

Aangezien Jordanië onder het ENB valt, moet het worden geacht in aanmerking te komen voor macrofinanciële bijstand van de Unie.

(11)

Aangezien er op de betalingsbalans van Jordanië een aanzienlijk extern financieringstekort overblijft dat de door het IMF en andere multilaterale instellingen verstrekte middelen te boven gaat, ondanks het feit dat Jordanië krachtige economische stabilisatie- en hervormingsprogramma’s uitvoert, en aangezien de externe financiële positie van Jordanië kwetsbaar is voor exogene schokken, hetgeen vereist dat de deviezenreserves op een toereikend niveau worden gehandhaafd, wordt de macrofinanciële bijstand die door de Unie aan Jordanië wordt verleend („de macrofinanciële bijstand van de Unie”), onder de huidige uitzonderlijke omstandigheden, aangemerkt als een passende reactie op het verzoek van Jordanië om in samenhang met het IMF-programma de economische stabilisatie te ondersteunen. De macrofinanciële bijstand van de Unie zou de economische stabilisatie en de structurelehervormingsagenda van Jordanië ondersteunen en een aanvulling vormen op de middelen die in het kader van de financiële overeenkomst met het IMF beschikbaar worden gesteld.

(12)

De macrofinanciële bijstand van de Unie moet gericht zijn op het herstellen van een houdbare externe financiële situatie voor Jordanië en aldus haar economische en sociale ontwikkeling ondersteunen.

(13)

Het bedrag van de macrofinanciële bijstand van de Unie is gebaseerd op een volledige kwantitatieve beoordeling van de resterende externe financieringsbehoeften van Jordanië, en bij de bepaling ervan is rekening gehouden met het vermogen van het land zichzelf te financieren met eigen middelen, in het bijzonder de internationale reserves die het ter beschikking heeft. De macrofinanciële bijstand van de Unie moet complementair zijn aan de programma’s van het IMF en de Wereldbank en de door hen verstrekte middelen. Bij de vaststelling van het bijstandsbedrag wordt ook rekening gehouden met de verwachte financiële bijdragen van multilaterale donoren, met het gegeven dat de lasten billijk tussen de Unie en de andere donoren moeten worden verdeeld, met de reeds bestaande verdeling van de andere externe financieringsinstrumenten van de Unie in Jordanië, en met de toegevoegde waarde die over het geheel genomen door de betrokkenheid van de Unie wordt geboden.

(14)

De Commissie moet ervoor zorgen dat de macrofinanciële bijstand van de Unie juridisch en materieel verenigbaar is met de voornaamste beginselen, doelstellingen en maatregelen in het kader van de verschillende onderdelen van het extern optreden en met het relevante beleid van de Unie op andere terreinen.

(15)

De macrofinanciële bijstand van de Unie moet haar externe beleid ten aanzien van Jordanië ondersteunen. De diensten van de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden moeten gedurende de hele macrofinanciële bijstandoperatie nauw samenwerken om het externe beleid van de Unie te coördineren en de consistentie ervan te waarborgen.

(16)

De macrofinanciële bijstand van de Unie dient de inspanningen van Jordanië om met de Unie gedeelde waarden, zoals de democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, eerbiediging van de mensenrechten, duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, na te leven, en om het beginsel van open, op regels gebaseerde en eerlijke handel toe te passen, te ondersteunen.

(17)

Als een eerste vereiste voor het toekennen van de macrofinanciële bijstand van de Unie dient Jordanië effectieve democratische mechanismen, waaronder een parlementair stelsel met meerdere partijen en de rechtsstaat, te eerbiedigen, en dient het te garanderen dat de mensenrechten worden geëerbiedigd. Bovendien dienen de specifieke doelstellingen van de macrofinanciële bijstand van de Unie de doelmatigheid, de transparantie en de verantwoordingsplicht inzake de beheersystemen voor overheidsfinanciën in Jordanië te bevorderen en bij te dragen aan structurele hervormingen die gericht zijn op de bevordering van duurzame en inclusieve groei, het scheppen van werkgelegenheid en begrotingsconsolidatie. De Commissie dient regelmatig te controleren of aan de eerste vereiste is voldaan en of deze doelstellingen zijn gehaald.

(18)

Met het oog op een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie in het kader van de macrofinanciële bijstand van de Unie, moet Jordanië passende maatregelen nemen voor de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden met betrekking tot deze bijstand. Ook moet worden voorzien in controles door de Commissie en in audits door de Europese Rekenkamer.

(19)

De uitkering van de macrofinanciële bijstand van de Unie laat de bevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad onverlet.

(20)

De bedragen van de voorziening vereist voor de macrofinanciële bijstand moeten in overeenstemming zijn met de in het meerjarig financieel kader vastgestelde begrotingskredieten.

(21)

De macrofinanciële bijstand van de Unie moet door de Commissie worden beheerd. Teneinde te waarborgen dat het Europees Parlement en de Raad op de tenuitvoerlegging van dit besluit kunnen toezien, dient de Commissie hen regelmatig in te lichten over ontwikkelingen met betrekking tot de bijstand en hun daarbij de relevante documenten te verschaffen.

(22)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit besluit te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(23)

De macrofinanciële bijstand van de Unie dient onderworpen te zijn aan voorwaarden inzake economisch beleid, die in een memorandum van overeenstemming dienen te worden vastgelegd. Omwille van de efficiëntie en om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering te waarborgen, dient de Commissie te worden gemachtigd om met de Jordaanse overheid onderhandelingen over deze voorwaarden te voeren onder toezicht van het comité van vertegenwoordigers van de lidstaten waarin Verordening (EU) nr. 182/2011 voorziet. Krachtens die verordening moet in de regel de raadplegingsprocedure worden gebruikt in alle andere gevallen dan in die verordening zijn voorzien. Gezien de mogelijk belangrijke effecten van bijstand van meer dan 90 miljoen EUR, past het dat de onderzoeksprocedure voor deze verrichtingen wordt gebruikt. Gezien het bedrag van de macrofinanciële bijstand van de Unie aan Jordanië, moet de onderzoeksprocedure worden toegepast op de vaststelling van het memorandum van overeenstemming, of voor het verlagen, opschorten of annuleren van de bijstand,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De Unie stelt Jordanië macrofinanciële bijstand („de macrofinanciële bijstand van de Unie”) beschikbaar ten belope van ten hoogste 180 miljoen EUR om de economische stabiliteit en hervormingen van Jordanië te ondersteunen. De bijstand draagt bij aan het lenigen van de betalingsbalansbehoeften van Jordanië die in het kader van het IMF-programma zijn vastgesteld.

2.   Het volledige bedrag van de macrofinanciële bijstand van de Unie wordt in de vorm van leningen aan Jordanië verstrekt. De Commissie is bevoegd om namens de Unie de nodige financiële middelen te lenen op de kapitaalmarkten of van financiële instellingen teneinde de middelen vervolgens aan Jordanië door te lenen. De leningen hebben een looptijd van ten hoogste 15 jaar.

3.   De uitkering van de macrofinanciële bijstand van de Unie wordt door de Commissie beheerd op een wijze die verenigbaar is met de overeenkomsten of afspraken tussen het IMF en Jordanië en met de hoofdbeginselen en -doelstellingen van de economische hervorming zoals die worden uiteengezet in de associatieovereenkomst EU-Jordanië en in het tussen de Unie en Jordanië overeengekomen actieplan voor 2010-2015 in het kader van het ENB. De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad regelmatig in over de ontwikkelingen inzake de macrofinanciële bijstand van de Unie, met inbegrip van de uitkeringen, en verstrekt daarbij tijdig de relevante documenten aan die instellingen.

4.   De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt beschikbaar gesteld voor een periode van twee jaar, met ingang van de eerste dag na de inwerkingtreding van het in artikel 3, lid 1, bedoelde memorandum van overeenstemming.

5.   Indien de financieringsbehoeften van Jordanië tijdens de periode van uitbetaling van de macrofinanciële bijstand van de Unie aanzienlijk verminderen ten opzichte van de oorspronkelijke prognoses, wordt door de Commissie, handelend volgens de in artikel 7, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, het bedrag van de bijstand verlaagd of wordt de bijstandverlening opgeschort of gestaakt.

Artikel 2

Jordanië moet effectieve democratische mechanismen, zoals een parlementair stelsel met meerdere partijen evenals de rechtsstaat, eerbiedigen, en ervoor zorgen dat de mensenrechten worden geëerbiedigd, als eerste vereiste voor het verlenen van de macrofinanciële bijstand van de Unie. Tijdens de volledige duur van de macrofinanciële bijstand van de Unie controleert de Commissie of aan deze eerste vereiste is voldaan. Dit artikel wordt toegepast in overeenstemming met Besluit 2010/427/EU van de Raad (5).

Artikel 3

1.   De Commissie bereikt, in overeenstemming met de in artikel 7, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, met de autoriteiten van Jordanië overeenstemming over duidelijk bepaalde financiële en economische beleidsvoorwaarden, gericht op structurele hervormingen en gezonde overheidsfinanciën, waaraan de macrofinanciële bijstand van de Unie onderworpen is en die worden vastgelegd in een memorandum van overeenstemming („het memorandum van overeenstemming”) dat een tijdschema bevat voor de verwezenlijking van die voorwaarden. De in het memorandum van overeenstemming vastgelegde financiële en economische beleidsvoorwaarden stroken met de in artikel 1, lid 3, bedoelde overeenkomsten of afspraken, met inbegrip van de programma’s voor macro-economische aanpassing en structurele hervorming die door Jordanië met steun van het IMF worden uitgevoerd.

2.   Deze voorwaarden zijn er in het bijzonder op gericht de doelmatigheid, transparantie en verantwoording van de beheersystemen voor overheidsfinanciën in Jordanië te versterken, met inbegrip van de systemen voor het beheer van de macrofinanciële bijstand van de Unie. Bij het bepalen van de beleidsmaatregelen moet ook terdege rekening worden gehouden met vooruitgang wat betreft het wederzijds openstellen van markten, de ontwikkeling van op regels gebaseerde en eerlijke handel en andere prioriteiten in het kader van het externe beleid van de Unie. De vooruitgang behaald bij het verwezenlijken van die doelstellingen wordt regelmatig door de Commissie gecontroleerd.

3.   De financiële voorwaarden van de macrofinanciële bijstand van de Unie worden in detail vastgelegd in een tussen de Commissie en de Jordaanse autoriteiten te sluiten leningsovereenkomst.

4.   De Commissie onderzoekt periodiek of de in artikel 4, lid 3, gestelde voorwaarden vervuld blijven, onder meer of het economische beleid van Jordanië verenigbaar is met de doelstellingen van de macrofinanciële bijstand van de Unie. De Commissie werkt daarbij nauw samen met het IMF en de Wereldbank en, indien nodig, met het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 4

1.   Behoudens de voorwaarden van lid 3, wordt de macrofinanciële bijstand van de Unie door de Commissie beschikbaar gesteld in twee leningstranches. De omvang van elke tranche wordt in het memorandum van overeenstemming vastgelegd.

2.   De bedragen van de macrofinanciële bijstand van de Unie worden, indien voorgeschreven, beschikbaar gesteld overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (6).

3.   De Commissie besluit tot uitkering van de tranches mits aan alle van de volgende voorwaarden voldaan is:

a)

de in artikel 2 gestelde eerste vereiste;

b)

een bevredigende voortgang bij de uitvoering van een beleidsprogramma met krachtige maatregelen voor aanpassing en structurele hervorming, ondersteund door een niet uit voorzorg getroffen kredietregeling met het IMF, en

c)

de uitvoering binnen een specifieke termijn van de in het memorandum van overeenstemming overeengekomen financiële en economische beleidsvoorwaarden.

De tweede tranche wordt niet eerder dan drie maanden na de eerste tranche uitbetaald.

4.   Indien de in lid 3 bepaalde voorwaarden niet zijn vervuld, wordt de uitkering van de macrofinanciële bijstand van de Unie door de Commissie opgeschort of geannuleerd. In die gevallen stelt zij het Europees Parlement en de Raad in kennis van de redenen van die opschorting of annulering.

5.   De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt aan de centrale bank van Jordanië uitbetaald. Met inachtneming van de in het memorandum van overeenstemming vast te leggen bepalingen, onder andere betreffende een bevestiging van de resterende budgettaire financieringsbehoefte, kunnen de middelen van de Unie aan het Jordaanse ministerie van Financiën als eindbegunstigde worden overgemaakt.

Artikel 5

1.   De op de macrofinanciële bijstand van de Unie betrekking hebbende transacties tot het opnemen en verstrekken van leningen worden uitgevoerd in euro, worden met dezelfde valutadatum afgesloten, en mogen de Unie niet betrekken bij enige looptijdtransformatie, of haar blootstellen aan enig valuta- of renterisico, of enig ander commercieel risico.

2.   Indien de omstandigheden dit mogelijk maken en indien de Jordanië daarom verzoekt, kan de Commissie de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat in de leningsvoorwaarden een clausule inzake vervroegde aflossing wordt opgenomen en dat in de voorwaarden verbonden aan de opgenomen leningen een overeenkomstige clausule voorkomt.

3.   Indien de omstandigheden een gunstigere rente op de lening mogelijk maken en indien Jordanië daarom verzoekt, kan de Commissie besluiten haar oorspronkelijk opgenomen leningen geheel of gedeeltelijk te herfinancieren of de desbetreffende financiële voorwaarden te herstructureren. De herfinancieringen of herstructureringen geschieden onder de in de leden 1 en 4 gestelde voorwaarden en mogen niet leiden tot een verlenging van de looptijd van de betrokken leningen en evenmin tot een verhoging van het op de datum van deze herfinancieringen of herstructureringen nog uitstaande bedrag in hoofdsom.

4.   Alle kosten die de Unie ter zake van de uit hoofde van dit besluit opgenomen of verstrekte leningen maakt, komen ten laste van Jordanië.

5.   De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de ontwikkelingen met betrekking tot de in de leden 2 en 3 bedoelde verrichtingen.

Artikel 6

1.   De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt ten uitvoer gelegd overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie daarvan (8).

2.   De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt onder direct beheer uitgevoerd.

3.   In het memorandum van overeenstemming en in de leningsovereenkomst die met de Jordaanse autoriteiten moeten worden gesloten, worden bepalingen opgenomen die het volgende verzekeren:

a)

Jordanië gaat regelmatig na of de uit de algemene begroting van de Unie verstrekte financiering naar behoren is gebruikt, neemt passende maatregelen ter voorkoming van onregelmatigheden en fraude, en onderneemt, zo nodig, gerechtelijke stappen om de uit hoofde van dit besluit verstrekte middelen die zijn verduisterd, terug te vorderen;

b)

de financiële belangen van de Unie worden beschermd, in het bijzonder met specifieke maatregelen met het oog op de preventie en de bestrijding van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden in verband met de macrofinanciële bijstand van de Unie, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (9), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (10), en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11);

c)

de Commissie, met inbegrip van het Europees Bureau voor fraudebestrijding, c.q. haar vertegenwoordigers, wordt uitdrukkelijk gemachtigd tot het uitvoeren van controles, waaronder controles en inspecties ter plaatse;

d)

de Commissie en de Rekenkamer worden uitdrukkelijk gemachtigd om tijdens en na de periode dat de macrofinanciële bijstand van de Unie beschikbaar is audits uit te voeren, met inbegrip van documentaudits en audits ter plaatse, zoals onder meer operationele beoordelingen;

e)

de Unie heeft recht op vervroegde terugbetaling van de lening, indien is vastgesteld dat Jordanië met betrekking tot het beheer van de macrofinanciële bijstand van de Unie fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit heeft gepleegd die de financiële belangen van de Unie schaadt.

4.   Tijdens de tenuitvoerlegging van de macrofinanciële bijstand van de Unie controleert de Commissie, door middel van operationele beoordelingen, de deugdelijkheid van de voor deze bijstand relevante financiële regelingen, administratieve procedures en interne en externe controlemechanismen van Jordanië, alsook de naleving door Jordanië van het overeengekomen tijdschema.

Artikel 7

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 8

1.   Uiterlijk op 30 juni van elk jaar doet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag toekomen over de uitvoering van dit besluit in het voorgaande jaar, waarin een evaluatie daarvan is opgenomen. In dit verslag:

a)

wordt de geboekte vooruitgang bij het uitvoeren van de macrofinanciële bijstand van de Unie onderzocht;

b)

worden de economische situatie en de vooruitzichten van Jordanië, alsook de vooruitgang die is geboekt bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 3, lid 1, bedoelde beleidsmaatregelen beoordeeld;

c)

wordt het verband gespecificeerd tussen de in het memorandum van overeenstemming vastgelegde voorwaarden inzake het economische beleid, de actuele economische en budgettaire prestaties van Jordanië en de besluiten van de Commissie tot uitkering van de tranches van de macrofinanciële bijstand van de Unie.

2.   Uiterlijk twee jaar na het verstrijken van de in artikel 1, lid 4, bedoelde beschikbaarheidsperiode dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een ex post-evaluatieverslag in, waarin de resultaten en de doelmatigheid van de voltooide macrofinanciële bijstandsoperaties van de Unie worden beoordeeld, alsook in welke mate deze operaties tot de doelstellingen van de bijstand hebben bijgedragen.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 20 november 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 5 december 2013.

(2)  Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds (PB L 129 van 15.5.2002, blz. 3).

(3)  Besluit nr. 778/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Georgië (PB L 218 van 14.8.2013, blz. 15).

(4)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(5)  Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).

(6)  Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad van 25 mei 2009 tot instelling van een Garantiefonds (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 10).

(7)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(9)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(10)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(11)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1352/2013 VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2013

tot vaststelling van de formulieren waarin is voorzien in Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad (1), en met name artikel 6, lid 1, en artikel 12, lid 7,

Na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) nr. 608/2013 zijn de voorwaarden en procedures bepaald voor het optreden van de douaneautoriteiten wanneer goederen, waarvan wordt vermoed dat zij een inbreuk vormen op een intellectuele-eigendomsrecht, zich onder douanetoezicht of douanecontrole bevinden of hadden moeten bevinden overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2).

(2)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 608/2013 kunnen naar behoren gerechtigde personen en entiteiten aan de bevoegde douanedienst een verzoek tot optreden van de douaneautoriteiten richten ten aanzien van die goederen (verzoek tot optreden), evenals een verzoek om verlenging van de termijn waarbinnen de douaneautoriteiten moeten optreden (verzoek om verlenging).

(3)

Om uniforme voorwaarden te waarborgen voor het verzoek tot optreden en het verzoek om verlenging, dienen standaardformulieren te worden vastgesteld.

(4)

Deze standaardformulieren moeten die formulieren vervangen waarin is voorzien door Verordening (EG) nr. 1891/2004 van de Commissie (3) tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1383/2003 (4), die door Verordening (EU) nr. 608/2013 moet worden ingetrokken.

(5)

Verordening (EG) nr. 1891/2004 moet daarom worden ingetrokken.

(6)

Verordening (EU) nr. 608/2013 zal met ingang van 1 januari 2014 van toepassing zijn en daarom dient deze verordening ook vanaf die datum van toepassing te zijn.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek waarnaar in artikel 34, lid 1, van Verordening (EG) nr. 608/2013 wordt verwezen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 608/2013 genoemde verzoek tot optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van de goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht (verzoek tot optreden) wordt gedaan met gebruikmaking van het formulier in bijlage I van deze verordening.

2.   Het in artikel 12 van Verordening (EU) nr. 608/2013 genoemde verzoek tot verlenging van de termijn waarbinnen de douaneautoriteiten moeten optreden (verzoek om verlenging), wordt gedaan met gebruikmaking van het formulier in bijlage II.

3.   De in de bijlagen I en II opgenomen formulieren worden ingevuld aan de hand van de aanwijzingen in bijlage III voor het invullen van de formulieren.

Artikel 2

Onverminderd het bepaalde in artikel 5, lid 6 van Verordening (EU) nr. 608/2013, kunnen de formulieren in de bijlagen I en II van deze verordening indien nodig op duidelijk leesbare wijze met de hand worden ingevuld.

Op deze formulieren mogen geen doorhalingen, overschrijvingen of andere wijzigingen worden aangebracht en de formulieren moeten uit twee exemplaren bestaan.

De met de hand ingevulde formulieren moeten met inkt en in blokletters worden ingevuld.

Artikel 3

Verordening (EG) nr. 1891/2004 wordt ingetrokken.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1891/2004 van de Commissie van 21 oktober 2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten (PB L 328 van 30.10.2004, blz. 16).

(4)  Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten (PB L 196 van 2.8.2003, blz. 7).


BIJLAGE I

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image


BIJLAGE II

Image

Image

Image

Image


BIJLAGE III

AANWIJZINGEN VOOR HET INVULLEN VAN HET FORMULIER

I.   SPECIFICATIES VAN DE DOOR DE AANVRAGER IN TE VULLEN VAKKEN VAN HET IN BIJLAGE I OPGENOMEN FORMULIER VOOR EEN VERZOEK TOT OPTREDEN

Velden met een asterisk (*) moeten verplicht worden ingevuld.

Indien in een vak een of meer velden zijn gemarkeerd met een plusteken (+) moet ten minste één van deze velden worden ingevuld.

In de vakken „voor intern gebruik van de douane” mogen geen gegevens worden ingevuld.

Vak 1:   Aanvrager

In dit vak moeten gegevens over de aanvrager worden ingevuld. Het moet informatie bevatten over de naam en het volledige adres van de aanvrager, evenals diens telefoonnummer, mobiele telefoonnummer of fax. De aanvrager kan in voorkomend geval zijn fiscaal identificatienummer (Taxpayer Identification Number, TIN) invullen, een ander nationaal registratienummer of zijn registratie- en identificatienummer van marktdeelnemer (Economic Operators Registration and Identification Number, EORI-nr.), wat een nummer is dat uniek is in de hele Unie en dat door de douaneautoriteit in een lidstaat wordt toegekend aan marktdeelnemers die zich met douaneactiviteiten bezighouden. De aanvrager kan in voorkomend geval ook zijn e-mailadres en het adres van zijn website vermelden.

Vak 2:   Unie-/nationaal verzoek

Het juiste vakje moet worden aangekruist om aan te geven of het verzoek een nationaal verzoek of een Unieverzoek betreft, als bedoeld in Verordening (EU) nr. 608/2013, artikel 2, punten 10 en 11.

Vak 3:   Status van de aanvrager

Het juiste vakje moet worden aangekruist om de status van de aanvrager te vermelden, in de zin van artikel 3 van Verordening (EU) nr. 608/2013. Het verzoek moet vergezeld gaan van documenten waaruit naar genoegen van de bevoegde douanedienst blijkt dat de aanvrager gerechtigd is een verzoek in te dienen.

Vak 4:   Vertegenwoordiger die het verzoek namens de aanvrager indient

Indien het verzoek door de aanvrager wordt ingediend door middel van een vertegenwoordiger, moeten de gegevens van deze vertegenwoordiger in dit vak worden vermeld. Het verzoek moet bewijsstukken omvatten van diens bevoegdheden om als vertegenwoordiger op te treden, in overeenstemming met de wetgeving in de lidstaat waarin het verzoek is ingediend, en het bijbehorende vakje moet worden aangekruist.

Vak 5:   Soort recht waarop het verzoek betrekking heeft

Het soort of de soorten intellectuele-eigendomsrechten (IER) dat/die moet(en) worden gehandhaafd, moet(en) worden aangegeven door het juiste vakje aan te kruisen.

Vak 6:   De lidstaat of, in het geval van een Unieverzoek, de lidstaten waarin om optreden van de douaneautoriteiten wordt verzocht

De lidstaat of, in het geval van een Unieverzoek, de lidstaten waarin om optreden van de douaneautoriteiten wordt verzocht, moet(en) worden aangegeven door het juiste vakje aan te kruisen.

Vak 7:   Vertegenwoordiger voor juridische kwesties

In dit vak moeten de gegevens worden vermeld van de vertegenwoordiger die door de aanvrager is belast met juridische kwesties.

Vak 8:   Vertegenwoordiger voor technische kwesties

Indien de vertegenwoordiger voor technische kwesties een andere is dan de in vak 7 vermelde vertegenwoordiger, moeten in dit vak de gegevens van de vertegenwoordiger voor technische kwesties worden vermeld.

Vak 9:   Gegevens van de aangewezen vertegenwoordigers voor juridische en technische kwesties in geval van een Unieverzoek

In geval van een Unieverzoek moeten de gegevens van de door de aanvrager aangewezen vertegenwoordiger(s) die is (zijn) belast met technische en juridische kwesties in de in vak 6 vermelde lidstaten in een aparte bijlage worden vermeld. Deze bijlage moet de in de vakken 7 en 8 vereiste informatie bevatten. Indien voor meer dan een lidstaat een vertegenwoordiger is aangewezen, moet duidelijk worden aangegeven voor welke lidstaat hij is aangewezen.

Vak 10:   Procedure voor een kleine zending

Indien de aanvrager gebruik wenst te maken van de procedure in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 608/2013 voor de vernietiging van goederen in kleine zendingen, moet dit vak worden aangekruist.

Vak 11:   Lijst met rechten waarop het verzoek betrekking heeft

Informatie over het (de) te handhaven recht(en) moet in dit vak worden vermeld.

In de kolom „nr.” moeten opeenvolgende nummers worden ingevuld voor elk van de intellectuele-eigendomsrechten waarop het verzoek betrekking heeft.

In de kolom „soort recht”, moet het soort IER worden vermeld door de toepasselijke afkortingen te gebruiken die in vak 5 tussen haakjes staan.

In de kolom „lijst van goederen waarop het recht betrekking heeft” moet het soort goederen worden vermeld dat onder het relevante IER valt en ten aanzien waarvan de aanvrager het verzoek om handhaving door de douane wenst.

Het deelvak „beperkte behandeling” in de vakken 12 t/m 28

Indien de aanvrager het verzoek wenst te doen dat de door hem in de vakken 12 t/m 28 verstrekte informatie wordt onderworpen aan een beperkte behandeling in de zin van artikel 31, lid 5, van Verordening (EU) nr. 608/2013, moet dit deelvak worden aangekruist.

Bladzijde 2:   Informatie over authentieke goederen in de vakken 12 t/m 19

De aanvrager moet in de vakken 12 t/m 19 in voorkomend geval specifieke en technische gegevens van de authentieke goederen vermelden, informatie die de douaneautoriteiten nodig hebben om de goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op IER gemakkelijk te herkennen en voor de douaneautoriteiten relevante informatie voor de analyse en beoordeling van het risico van inbreuk op het (de) betreffende IER.

Vak 12:   Gegevens over de goederen

Vak 12 moet een beschrijving bevatten van de authentieke goederen, inclusief de uitvoering en grafische symbolen, hun code van de gecombineerde nomenclatuur en hun waarde op de interne EU-markt. De aanvrager moet in voorkomend geval afbeeldingen van deze goederen verstrekken. De informatie moet per soort goederen of assortiment goederen worden geordend.

Vak 13:   Onderscheidende kenmerken van de goederen

Vak 13 moet informatie bevatten over de typische kenmerken van de authentieke goederen, zoals merktekens, etiketten, veiligheidsdraden, hologrammen, knopen, labels en barcodes, onder vermelding van de exacte plaats van de kenmerken op de goederen en hun verschijningsvorm.

Vak 14:   Plaats van productie

Vak 14 moet informatie bevatten over de plaats van productie van de authentieke goederen.

Vak 15:   Betrokken ondernemingen

Vak 15 moet informatie bevatten over erkende importeurs, leveranciers, fabrikanten, vervoerders, geadresseerden of exporteurs. De informatie moet per soort goederen worden geordend.

Vak 16:   Handelaren

Vak 16 moet informatie bevatten over personen of entiteiten die gemachtigd zijn in producten te handelen waarop het gebruik van IER, waarvoor om handhaving wordt gevraagd, van toepassing is. De informatie moet de naam, het adres en registratienummers, zoals het EORI-nummer, van deze personen of entiteiten bevatten. De informatie moet eveneens informatie bevatten over de vraag hoe de licentiehouders kunnen aantonen dat zij gemachtigd zijn gebruik te maken van de IER in kwestie.

Vak 17:   Gegevens over het in- en uitklaren en de distributie van de goederen

Vak 17 moet informatie bevatten over distributiekanalen van de authentieke goederen, zoals informatie over centrale entrepots, verzenddiensten, vervoermiddelen, transportroutes en levering, en de douaneprocedures en -kantoren waar de authentieke goederen worden in- en uitgeklaard.

Vak 18:   Colli

Dit vak dient informatie te bevatten over de verpakking van de authentieke goederen, zoals informatie over het volgende:

a)

de aard van de colli, aangegeven door de in bijlage 38 bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (1) vermelde relevante codes;

b)

de typische kenmerken van de colli (bijvoorbeeld merktekens, etiketten, veiligheidsdraden, hologrammen, knopen, labels en barcodes), inclusief de exacte plaats van de kenmerken op het collo;

c)

speciale ontwerpen van het collo (kleur, vorm);

d)

in voorkomend geval, afbeeldingen van deze goederen.

Vak 19:   Begeleidende documenten

Vak 19 moet informatie bevatten over de begeleidende documenten bij de authentieke goederen, zoals brochures, gebruiksaanwijzingen, garantiebewijzen of andere soortgelijke documenten.

Bladzijde 3:   Informatie over inbreukmakende goederen in de vakken 20 t/m 27

De aanvrager moet in voorkomend geval in de vakken 20 t/m 27 informatie vermelden die voor de douaneautoriteiten relevant is voor de analyse en beoordeling van het risico van inbreuk op het (de) betreffende IER.

Vak 20:   Gegevens over de goederen

Vak 20 moet een beschrijving bevatten van de goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht (inbreukmakende goederen), inclusief de uitvoering en grafische symbolen. De aanvrager moet in voorkomend geval afbeeldingen van deze goederen verstrekken. De informatie moet per soort goederen of assortiment goederen worden geordend.

Vak 21:   Onderscheidende kenmerken van de goederen

Vak 21 moet informatie bevatten over de typische kenmerken van de vermoedelijk inbreukmakende goederen, zoals merktekens, etiketten, veiligheidsdraden, hologrammen, knopen, labels en barcodes, onder vermelding van de exacte plaats van de kenmerken op de goederen en hun verschijningsvorm.

Vak 22:   Plaats van productie

Vak 22 moet informatie bevatten over de bekende of vermoedelijke plaats van oorsprong, herkomst en levering van de inbreukmakende goederen.

Vak 23:   Betrokken ondernemingen

Vak 23 moet informatie bevatten over importeurs, leveranciers, fabrikanten, vervoerders, geadresseerden of exporteurs die ervan worden verdacht betrokken te zijn bij de inbreuken op de ter zake geldende intellectuele-eigendomsrechten.

Vak 24:   Handelaren

Vak 24 moet informatie bevatten over de personen of entiteiten die niet gemachtigd zijn in producten te handelen waarop het gebruik van IER, waarvoor om handhaving wordt gevraagd, van toepassing is en die in het verleden in de Unie met dergelijke producten hebben gehandeld.

Vak 25:   Informatie over de distributie van de goederen

Vak 25 moet informatie bevatten over distributiekanalen van de inbreukmakende goederen, zoals informatie over entrepots, verzenddiensten, vervoermiddelen, transportroutes en plaatsen van levering, en de douaneprocedures en -kantoren waar de inbreukmakende goederen worden in- en uitgeklaard.

Vak 26:   Colli

Dit vak moet informatie bevatten over de verpakking van de inbreukmakende goederen, zoals informatie over het volgende:

a)

de aard van de colli, door gebruik te maken van de in bijlage 38 bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 vermelde relevante codes;

b)

de typische kenmerken van de colli (bijvoorbeeld merktekens, etiketten, hologrammen, knopen, labels en barcodes), inclusief de exacte plaats van de kenmerken op het collo;

c)

speciale ontwerpen van het collo (kleur, vorm);

d)

in voorkomend geval, afbeeldingen van deze goederen.

Vak 27:   Begeleidende documenten

Vak 27 moet informatie bevatten over de begeleidende documenten bij de vermoedelijk inbreukmakende goederen, zoals brochures, gebruiksaanwijzingen, garantiebewijzen of andere soortgelijke documenten.

Vak 28:   Aanvullende informatie

De aanvrager kan in vak 28 alle aanvullende informatie verstrekken die relevant is voor de analyse en beoordeling door de douaneautoriteiten van het risico van inbreuk op het (de) betreffende IER door de douane, zoals specifieke informatie over geplande leveringen van vermoedelijk inbreukmakende goederen, inclusief specifieke en gedetailleerde informatie over vervoermiddelen, containers en betrokken personen.

Vak 29:   Verbintenissen

Pas de bewoordingen niet aan en vul in dit vak geen gegevens in.

Vak 30:   Handtekening

In vak 30 moeten de in vak 4 vermelde aanvrager of de vertegenwoordiger van de aanvrager de plaats en de datum van de voltooiing van het verzoek vermelden en een handtekening zetten. De naam van de ondertekenaar moet in blokletters worden vermeld.

II.   SPECIFICATIES VAN DE DOOR DE HOUDER VAN HET BESLUIT IN TE VULLEN VAKKEN VAN HET IN BIJLAGE II VERMELDE FORMULIER VOOR EEN VERZOEK OM VERLENGING

Velden met een asterisk (*) moeten verplicht worden ingevuld.

In vakken met velden met een plusteken (+), moet ten minste één van deze velden worden ingevuld.

Vul geen gegevens in de vakken „voor intern gebruik van de douane” in.

Vak 1:   Gegevens over de houder van het besluit

In dit vak moeten gegevens over de houder van het besluit worden ingevuld.

Vak 2:   Verzoek om verlenging

In dit vak moet het registratienummer van het verzoek worden ingevuld, inclusief de eerste twee cijfers met de ISO alpha 2-code die staan voor de lidstaat die het verzoek heeft ingewilligd. Door het juiste vakje aan te kruisen, moet de houder van het besluit eveneens aangeven of hij de in het verzoek vervatte informatie wenst te wijzigen.

Vak 3:   Handtekening

In vak 3 moeten de houder van het besluit of de vertegenwoordiger van de houder van het besluit de plaats en de datum van de voltooiing van het verzoek vermelden en een handtekening zetten. De naam van de ondertekenaar moet in blokletters worden vermeld.


(1)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).


18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/32


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1353/2013 VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2013

houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Liers vlaaike (BGA)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door België ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Liers vlaaike” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Liers vlaaike” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 december 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 177 van 22.6.2013, blz. 8.


BIJLAGE

In bijlage I, punt I, bij Verordening (EU) nr. 1151/2012 vermelde landbouwproducten en levensmiddelen:

Categorie 2.4.   Brood, gebak, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren

BELGIË

Liers vlaaike (BGA)


18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/34


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1354/2013 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2013

tot uitsluiting van de ICES-deelsectoren 27 en 28.2 van bepaalde visserijinspanningsbeperkingen voor 2014 krachtens Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97 (1), en met name artikel 29, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1098/2007 bevat bepalingen voor de vaststelling van visserijinspanningsbeperkingen voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee.

(2)

Op basis van Verordening (EG) nr. 1098/2007 zijn voor 2014 visserijinspanningsbeperkingen voor de Oostzee vastgesteld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1180/2013 van de Raad (2).

(3)

Overeenkomstig artikel 29, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1098/2007 kan de Commissie de ICES-deelsectoren 27 en 28.2 uitsluiten van bepaalde visserijinspanningsbeperkingen indien de kabeljauwvangst in de laatste aangifteperiode onder een bepaalde drempel lag.

(4)

Gezien de door de lidstaten ingediende verslagen en het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij dienen de ICES-deelsectoren 27 en 28.2 in 2014 te worden uitgesloten van deze visserijinspanningsbeperkingen.

(5)

Verordening (EU) nr. 1180/2013 is van toepassing met ingang van 1 januari 2014. Met het oog op de samenhang met die verordening dient ook de onderhavige verordening van toepassing te zijn met ingang van die datum.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 8, lid 1, onder b), en leden 3, 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 1098/2007 geldt in 2014 niet voor de ICES-deelsectoren 27 en 28.2.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1180/2013 van de Raad van19 november 2013 tot vaststelling, voor 2014, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn (PB L 313 van 22.11.2013, blz. 4).


18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/35


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1355/2013 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2013

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name artikel 15, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie (2) worden voorschriften vastgesteld betreffende de meer uitgebreide officiële controles die op de punten van binnenkomst op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 882/2004 opgenomen grondgebieden moeten worden uitgevoerd op de invoer van de in bijlage I bij eerstgenoemde verordening vermelde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong („de lijst”).

(2)

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 669/2009 bepaalt dat de lijst regelmatig en ten minste op kwartaalbasis moet worden herzien, waarbij ten minste rekening wordt gehouden met de in dat artikel vermelde informatiebronnen.

(3)

Uit de frequentie en de relevantie van de incidenten met levensmiddelen die via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders zijn gemeld, de bevindingen van de inspectiebezoeken door het Voedsel- en Veterinair Bureau in derde landen en de door de lidstaten overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 669/2009 bij de Commissie ingediende driemaandelijkse verslagen over zendingen van diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong blijkt dat de lijst moet worden gewijzigd.

(4)

De lijst moet met name worden gewijzigd door de vermeldingen te schrappen voor goederen die — volgens de beschikbare informatie — over het algemeen in toereikende mate aan de desbetreffende veiligheidsvoorschriften van de EU-wetgeving voldoen en waarvoor meer uitgebreide officiële controles bijgevolg niet langer nodig zijn. De vermeldingen in de lijst voor hazelnoten uit Azerbeidzjan, foelie, gember en kurkuma uit India, foelie uit Indonesië en koolsoorten uit Thailand moeten daarom worden geschrapt.

(5)

Omwille van de samenhang en de duidelijkheid moet bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 worden vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

(6)

Verordening (EG) nr. 669/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie van 24 juli 2009 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong en tot wijziging van Beschikking 2006/504/EG (PB L 194 van 25.7.2009, blz. 11).


BIJLAGE

„BIJLAGE I

Diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die aan meer uitgebreide officiële controles op het aangewezen punt van binnenkomst worden onderworpen

Diervoeders en levensmiddelen

(beoogd gebruik)

GN-code (1)

Taric- onderverdeling

Land van oorsprong

Gevaar

Frequentie van materiële en overeenstemmingscontroles (%)

Gedroogde druiven

0806 20

 

Afghanistan (AF)

Ochratoxine A

50

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Grondnoten in de dop

1202 41 00

 

Brazilië (BR)

Aflatoxinen

10

Grondnoten, gedopt

1202 42 00

 

Pindakaas

2008 11 10

 

Grondnoten, op andere wijze bereid of verduurzaamd

2008 11 91;

2008 11 96;

2008 11 98

 

(Diervoeders en levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Aardbeien (bevroren)

0811 10

 

China (CN)

Norovirus en hepatitis A

5

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Brassica oleracea

(andere eetbare kool van het geslacht „Brassica”, „Chinese broccoli”) (2)

ex 0704 90 90

40

China (CN)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (3)

20

(Levensmiddelen — vers of gekoeld)

 

 

 

 

 

Gedroogde noedels

ex 1902 11 00;

ex 1902 19 10;

ex 1902 19 90;

ex 1902 20 10;

ex 1902 20 30;

ex 1902 20 91;

ex 1902 20 99;

ex 1902 30 10;

ex 1902 30 10

10

10

10

10

10

10

10

10

91

China (CN)

Aluminium

10

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Pomelo’s

ex 0805 40 00

31; 39

China (CN)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (4)

20

(Levensmiddelen — vers)

 

 

 

 

 

Thee, ook indien gearomatiseerd

0902

 

China (CN)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (5)

10

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Aubergines

0709 30 00;

ex 0710 80 95

72

Dominicaanse Republiek (DO)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (6)

10

Bittermeloen (Momordica charantia)

ex 0709 99 90;

ex 0710 80 95

70

70

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

 

 

 

 

 

Kousenband (Vigna unguiculata spp. sesquipedalis)

ex 0708 20 00;

ex 0710 22 00

10

10

Dominicaanse Republiek (DO)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (6)

20

Pepers (niet-scherpsmakende en andere) (Capsicum spp.)

0709 60 10;

ex 0709 60 99

20

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

0710 80 51;

ex 0710 80 59

20

Sinaasappelen (vers of gedroogd)

0805 10 20;

0805 10 80

 

Egypte (EG)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (7)

10

Aardbeien

0810 10 00

 

(Levensmiddelen, vers fruit)

 

 

 

 

 

Pepers (niet-scherpsmakende en andere) (Capsicum spp.)

0709 60 10;

ex 0709 60 99;

20

Egypte (EG)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (8)

10

(Levensmiddelen — vers, gekoeld of bevroren)

0710 80 51;

ex 0710 80 59

20

Capsicum annuum, geheel

0904 21 10

 

India (IN)

Aflatoxinen

10

Capsicum annuum, fijngemaakt of gemalen

ex 0904 22 00

10

Andere gedroogde vruchten van het geslacht Capsicum dan niet-scherpsmakende pepers (Capsicum annuum), geheel

0904 21 90

 

Kerrie (producten van Spaanse peper)

0910 91 05

 

Nootmuskaat (Myristica fragrans)

0908 11 00;

0908 12 00

 

(Levensmiddelen — gedroogde specerijen)

 

 

 

 

 

Nootmuskaat(Myristica fragrans)

0908 11 00;

0908 12 00

 

Indonesië (ID)

Aflatoxinen

20

(Levensmiddelen — gedroogde specerijen)

 

 

 

 

 

Erwten met peul (niet gedopt)

ex 0708 10 00

40

Kenia (KE)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (9)

10

Bonen met peul (niet gedopt)

ex 0708 20 00

40

(Levensmiddelen — vers en gekoeld)

 

 

 

 

 

Munt

ex 1211 90 86

30

Marokko (MA)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (10)

10

(Levensmiddelen — verse kruiden)

 

 

 

 

 

Gedroogde bonen

0713 39 00

 

Nigeria (NG)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (11)

50

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Watermeloen (Egusi, Citrullus lanatus) pitten en afgeleide producten

ex 1207 70 00;

ex 1106 30 90;

ex 2008 99 99

10

30

50

Sierra Leone (SL)

Aflatoxinen

50

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Pepers (andere dan niet-scherpsmakende) (Capsicum spp.)

ex 0709 60 99

20

Thailand (TH)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (12)

10

(Levensmiddelen — vers)

 

 

 

 

 

Korianderblad

ex 0709 99 90

72

Thailand (TH)

Salmonella (13)

10

Basilicum (heilig, zoet)

ex 1211 90 86

20

Munt

ex 1211 90 86

30

(Levensmiddelen — verse kruiden)

 

 

 

 

 

Korianderblad

ex 0709 99 90

72

Thailand (TH)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (14)

10

Basilicum (heilig, zoet)

ex 1211 90 86

20

(Levensmiddelen — verse kruiden)

 

 

 

 

 

Kousenband (Vigna unguiculata spp. sesquipedalis)

ex 0708 20 00;

ex 0710 22 00

10

10

Thailand (TH)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (14)

20

Aubergines

0709 30 00;

ex 0710 80 95

72

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

 

 

 

 

 

Niet-scherpsmakende pepers (Capsicum annuum)

0709 60 10;

0710 80 51

 

Turkije (TR)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (15)

10

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

 

 

 

 

 

Gedroogde druiven

(Levensmiddelen)

0806 20

 

Oezbekistan (UZ)

Ochratoxine A

50

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Korianderblad

ex 0709 99 90

72

Vietnam (VN)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (16)

20

Basilicum (heilig, zoet)

ex 1211 90 86

20

Munt

ex 1211 90 86

30

Peterselie

ex 0709 99 90

40

(Levensmiddelen — verse kruiden)

 

 

 

 

 

Okra’s

ex 0709 99 90

20

Vietnam (VN)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (16)

20

Pepers (andere dan niet-scherpsmakende) (Capsicum spp.)

ex 0709 60 99

20

(Levensmiddelen — vers)

 

 

 

 

 


(1)  Indien slechts bepaalde onder een GN-code vallende producten behoeven te worden onderzocht en in de goederennomenclatuur geen specifieke onderverdeling voor die code bestaat, wordt de GN-code voorafgegaan door „ex”.

(2)  Soorten van Brassica oleracea L. convar. Botrytis (L) Alef var. italica Plenck, cultivar alboglabra. Ook bekend als „Kai Lan”, „Gai Lan”, „Gailan”, „Kailan”, „Chinese bare Jielan”.

(3)  Met name residuen van: chloorfenapyr, fipronil (som van fipronil en de sulfonmetaboliet daarvan (MB46136), uitgedrukt als fipronil), carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), acetamiprid, dimethomorf en propiconazool.

(4)  Met name residuen van: triazofos, triadimefon en triadimenol (som van triadimefon en triadimenol), parathion-methyl (som van parathion-methyl en paraoxon-methyl, uitgedrukt als parathion-methyl), fenthoaat en methidathion.

(5)  Met name residuen van: buprofezin, imidacloprid, fenvaleraat en esfenvaleraat (som van RS- en SR-isomeer), profenofos, trifluraline, triazofos, triadimefon en triadimenol (som van triadimefon en triadimenol), cypermethrin (cypermethrin inclusief andere mengsels van de samenstellende isomeren (som van de isomeren)).

(6)  Met name residuen van: amitraz (amitraz met inbegrip van alle metabolieten die de 2,4-dimethylaniline-groep bevatten, uitgedrukt als amitraz), acefaat, aldicarb (som van aldicarb, het sulfoxide en het sulfon daarvan, uitgedrukt als aldicarb), carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), chloorfenapyr, chloorpyrifos, dithiocarbamaten (dithiocarbamaten uitgedrukt als CS2, inclusief maneb, mancozeb, metiram, propineb, thiram en ziram), diafenthiuron, diazinon, dichloorvos, dicofol (som van p,p’- en o,p’-isomeer), dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), endosulfan (som van alfa- en bèta-isomeer en endosulfansulfaat, uitgedrukt als endosulfan), fenamidon, imidacloprid, malathion (som van malathion en malaoxon, uitgedrukt als malathion), methamidofos, methiocarb (som van methiocarb en methiocarbsulfoxide en -sulfon, uitgedrukt als methiocarb), methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), monocrotofos, oxamyl, profenofos, propiconazool, thiabendazool, thiacloprid.

(7)  Met name residuen van: carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), cyfluthrin (cyfluthrin inclusief andere mengsels van de samenstellende isomeren (som van de isomeren)), cyprodinil, diazinon, dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), ethion, fenitrothion, fenpropathrin, fludioxonil, hexaflumuron, lambda-cyhalothrin, methiocarb (som van methiocarb en methiocarbsulfoxide en -sulfon, uitgedrukt als methiocarb), methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), oxamyl, fenthoaat, thiofanaat-methyl.

(8)  Met name residuen van: carbofuran (som van carbofuran en 3-hydroxycarbofuran, uitgedrukt als carbofuran), chloorpyrifos, cypermethrin (cypermethrin inclusief andere mengsels van de samenstellende isomeren (som van de isomeren)), cyproconazool, dicofol (som van p,p’- en o,p’-isomeer), difenoconazool, dinotefuran, ethion, flusilazool, folpet, prochloraz (som van prochloraz en de metabolieten daarvan die het 2,4,6-trichloorofenolgedeelte bevatten, uitgedrukt als prochloraz), profenofos, propiconazool, thiofanaat-methyl, triforine.

(9)  Met name residuen van: dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), chloorpyrifos, acefaat, methamidofos, methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), diafenthiuron, indoxacarb als de som van het S- en het R-isomeer.

(10)  Met name residuen van: chloorpyrifos, cypermethrin (cypermethrin inclusief andere mengsels van de samenstellende isomeren (som van de isomeren)), dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), endosulfan (som van alfa- en bèta-isomeer en endosulfansulfaat, uitgedrukt als endosulfan), hexaconazool, parathion-methyl (som van parathion-methyl en paraoxon-methyl, uitgedrukt als parathion-methyl), methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), flutriafol, carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), flubendiamide, myclobutanil, malathion (som van malathion en malaoxon, uitgedrukt als malathion).

(11)  Met name residuen van dichloorvos.

(12)  Met name residuen van: carbofuran (som van carbofuran en 3-hydroxycarbofuran, uitgedrukt als carbofuran), methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), triazofos, malathion (som van malathion en malaoxon, uitgedrukt als malathion), profenofos, prothiofos, ethion, carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), triforine, procymidon, formetanaat: som van formetanaat en zouten daarvan, uitgedrukt als formetanaathydrochloride.

(13)  Referentiemethode EN/ISO 6579 of een ten opzichte van die methode gevalideerde methode overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1).

(14)  Met name residuen van: acefaat, carbaryl, carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), carbofuran (som van carbofuran en 3-hydroxycarbofuran, uitgedrukt als carbofuran), chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), ethion, malathion (som van malathion en malaoxon, uitgedrukt als malathion), metalaxyl en metalaxyl-M (metalaxyl inclusief andere mengsels van de samenstellende isomeren, waaronder metalaxyl-M (som van de isomeren)), methamidofos, methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), monocrotofos, profenofos, prothiofos, quinalfos, triadimefon en triadimenol (som van triadimefon en triadimenol), triazofos, dicrotofos, EPN, triforine.

(15)  Met name residuen van: methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), oxamyl, carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), clofentezine, diafenthiuron, dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), formetanaat: som van formetanaat en zouten daarvan, uitgedrukt als formetanaathydrochloride, malathion (som van malathion en malaoxon, uitgedrukt als malathion), procymidone, tetradifon, thiofanaat-methyl.

(16)  Met name residuen van: carbofuran (som van carbofuran en 3-hydroxycarbofuran, uitgedrukt als carbofuran), carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), chloorpyrifos, profenofos, permethrin (som van de isomeren), hexaconazool, difenoconazool, propiconazool, fipronil (som van fipronil en de sulfonmetaboliet daarvan (MB46136), uitgedrukt als fipronil), propargite, flusilazool, fentoaat, cypermethrin (cypermethrin inclusief andere mengsels van de samenstellende isomeren (som van de isomeren)), methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), quinalfos, pencycuron, methidathion, dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), fenbuconazool.”


18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/43


VERORDENING (EU) Nr. 1356/2013 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2013

tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de invoer van bepaalde enigszins gewijzigde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot registratie van deze invoer

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VERZOEK

(1)

De Europese Commissie („de Commissie”) heeft een verzoek ontvangen op grond van artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van de basisverordening om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke ontwijking van de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld ten aanzien van de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de invoer van enigszins gewijzigde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en om deze invoer te registreren.

(2)

Het verzoek is op 6 november 2013 ingediend door Saint-Gobain Adfors CZ s.r.o., Tolnatext Fonalfeldolgozo, Valmieras „Stikla Skiedra” AS en Vitrulan Technical Textiles GmbH, vier producenten van bepaalde open weefsels van glasvezels in de Unie.

B.   PRODUCT

(3)

Bij het bij de mogelijke ontwijking betrokken product gaat het om bepaalde open weefsels van glasvezels, met een celgrootte van meer dan 1,8 mm in zowel lengte als breedte en met een gewicht van meer dan 35 g/m2, met uitzondering van glasvezelschijven, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7019 51 00 en ex 7019 59 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het betrokken product”).

(4)

Het onderzochte product is hetzelfde als het product dat in de vorige overweging is gedefinieerd, maar dat momenteel is ingedeeld onder GN-code ex 7019 40 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het onderzochte product”).

C.   BESTAANDE MAATREGELEN

(5)

De thans geldende maatregelen die mogelijk worden ontweken, zijn de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 van de Raad (2).

D.   MOTIVERING

(6)

Het verzoek bevat voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de antidumpingmaatregelen voor bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China worden ontweken door het betrokken product enigszins te wijzigen om het te laten vallen onder douanecodes waarop normaliter geen maatregelen van toepassing zijn, en dat de wijziging de wezenlijke kenmerken van het betrokken product niet aantast. Het onderzochte product wordt enigszins gewijzigd door het aandeel glasvezelrovings in het open weefsel te verhogen, zodat deze rovings qua gewicht in het onderzochte product overwegen, waardoor het onderzochte product onder CN-code 7019 40 00 als weefsels van rovings moet worden ingedeeld.

(7)

Het ingediende voorlopige bewijsmateriaal is als volgt.

(8)

Uit het verzoek blijkt dat het patroon van de uitvoer uit de Volksrepubliek China naar de Unie zich na de instelling van het definitieve antidumpingrecht op het betrokken product bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 sterk heeft gewijzigd en dat hiervoor afgezien van de instelling van het recht onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat.

(9)

Deze wijziging lijkt het resultaat te zijn van de invoer van het onderzochte product in de Unie. Het verzoek bevat voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het onderzochte product dezelfde wezenlijke kenmerken en toepassingen heeft als het betrokken product.

(10)

Verder bevat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de corrigerende werking van de thans voor het betrokken product geldende antidumpingmaatregelen wordt ondermijnd, zowel wat de hoeveelheden als wat de prijzen betreft. In plaats van het betrokken product blijken aanzienlijke hoeveelheden van het onderzochte product te worden ingevoerd. Bovendien is er voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de invoer van het onderzochte product plaatsvindt tegen prijzen die lager zijn dan de geen schade veroorzakende prijs die werd vastgesteld in het kader van het onderzoek dat tot de thans geldende maatregelen heeft geleid.

(11)

Ten slotte bevat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de prijzen van het onderzochte product dumpingprijzen zijn ten opzichte van de normale waarde die eerder voor het betrokken product is vastgesteld.

(12)

Mocht in de loop van het onderzoek blijken dat er, afgezien van de bovenvermelde praktijk, nog andere in artikel 13 van de basisverordening vermelde ontwijkingspraktijken worden toegepast, dan kan het onderzoek tot die praktijken worden uitgebreid.

E.   PROCEDURE

(13)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er voldoende bewijsmateriaal is om overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening een onderzoek te openen en overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening de invoer van het onderzochte product te laten registreren.

a)   Vragenlijsten

(14)

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig denkt te hebben, zal de Commissie een vragenlijst toezenden aan de haar bekende producenten-exporteurs en verenigingen van producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China, aan de haar bekende importeurs en verenigingen van importeurs in de Unie en aan de autoriteiten van de Volksrepubliek China. Zo nodig kunnen ook inlichtingen worden ingewonnen bij de bedrijfstak van de Unie.

(15)

In ieder geval moeten alle belanghebbenden zo spoedig mogelijk, maar binnen de in artikel 3 van deze verordening vermelde termijn, contact opnemen met de Commissie en binnen de in artikel 3, lid 1, van deze verordening vermelde termijn een vragenlijst aanvragen, aangezien de in artikel 3, lid 2, van deze verordening vermelde termijn voor alle belanghebbenden geldt.

(16)

De autoriteiten van de Volksrepubliek China zullen van de opening van het onderzoek in kennis worden gesteld.

b)   Schriftelijk en mondeling verstrekken van informatie

(17)

Belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en bewijsmateriaal te verstrekken. Bovendien kan de Commissie belanghebbenden horen die hierom schriftelijk verzoeken en die kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

c)   Vrijstelling van registratie bij invoer of van maatregelen

(18)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening kan de invoer van het onderzochte product van registratie of maatregelen worden vrijgesteld als de invoer niet plaatsvindt met ontwijking van de maatregelen.

(19)

Aangezien de mogelijke ontwijking buiten de Unie plaatsvindt, kan overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de basisverordening vrijstelling worden verleend aan producenten van het onderzochte product in de Volksrepubliek China die kunnen aantonen dat zij niet verbonden (3) zijn met de producenten waarop de bestaande maatregelen van toepassing zijn (4), en dat zij niet betrokken zijn bij ontwijkingspraktijken zoals beschreven in artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening. Producenten die een vrijstelling wensen te krijgen, moeten binnen de in artikel 3, lid 3, van de onderhavige verordening vermelde termijn een voldoende met bewijsmateriaal gestaafd verzoek daartoe indienen.

F.   REGISTRATIE

(20)

Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening moet de invoer van het onderzochte product worden geregistreerd zodat, indien bij het onderzoek blijkt dat er van ontwijking sprake is, een passend bedrag aan antidumpingrechten kan worden geheven vanaf de datum waarop de registratie van de invoer verplicht werd.

G.   TERMIJNEN

(21)

Met het oog op een behoorlijk bestuur moeten termijnen worden vastgesteld waarbinnen:

belanghebbenden zich bij de Commissie kenbaar kunnen maken, hun standpunt schriftelijk kunnen uiteenzetten en hun antwoorden op de vragenlijst en alle andere gegevens die zij voor het onderzoek nuttig achten, kunnen indienen,

producenten in de Volksrepubliek China om vrijstelling van de registratie bij invoer of van de maatregelen kunnen verzoeken,

belanghebbenden schriftelijk kunnen verzoeken door de Commissie te worden gehoord.

(22)

De aandacht wordt erop gevestigd dat de meeste in de basisverordening vermelde procedurele rechten slechts kunnen worden uitgeoefend indien de betrokkene zich binnen de in artikel 3 van deze verordening vastgelegde termijnen bij de Commissie kenbaar maakt.

H.   NIET-MEDEWERKING

(23)

Indien een belanghebbende geen toegang verleent tot de nodige gegevens, deze niet binnen de vastgestelde termijn verstrekt, dan wel het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies, zowel in positieve als in negatieve zin, worden getrokken.

(24)

Indien blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, worden deze buiten beschouwing gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

(25)

Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijke medewerking verleent en de bevindingen daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor hem minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend.

I.   TIJDSCHEMA VOOR HET ONDERZOEK

(26)

Het onderzoek zal overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de basisverordening binnen negen maanden na de bekendmaking van de onderhavige verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie worden afgesloten.

J.   VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

(27)

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5).

K.   RAADADVISEUR-AUDITEUR

(28)

Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de raadadviseur-auditeur van DG Handel wordt ingeschakeld. Deze fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de onderzoeksdiensten van de Commissie. Hij behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en verzoeken van derden om te worden gehoord. De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting met een individuele belanghebbende organiseren en als bemiddelaar optreden om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen.

(29)

Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. De raadadviseur-auditeur kan ook een hoorzitting voor belanghebbenden organiseren waar uiteenlopende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht.

(30)

Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de webpagina’s van de raadadviseur-auditeur op de website van DG Handel: http://ec.europa.eu/commission_2010-2014/degucht/contact/hearing-officer/,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op grond van artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 wordt een onderzoek geopend om vast te stellen of bij de invoer in de Unie van open weefsels van glasvezels, met een celgrootte van meer dan 1,8 mm in zowel lengte als breedte en met een gewicht van meer dan 35 g/m2, met uitzondering van glasvezelschijven, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 7019 40 00 (Taric-codes 7019400011, 7019400021 en 7019400050), van oorsprong uit de Volksrepubliek China, de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 ingestelde maatregelen worden ontweken.

Artikel 2

De douaneautoriteiten nemen overeenkomstig artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 de nodige maatregelen om de invoer in de Unie van de in artikel 1 van de onderhavige verordening omschreven goederen te registreren.

De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening beëindigd.

De Commissie kan de douaneautoriteiten bij verordening opdragen de registratie van de invoer in de Unie te beëindigen voor producten die zijn vervaardigd door producenten die een vrijstelling van registratie hebben aangevraagd en van wie is vastgesteld dat zij aan de voorwaarden voor een vrijstelling voldoen.

Artikel 3

1.   Vragenlijsten moeten binnen 15 dagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie worden aangevraagd.

2.   Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, moeten, tenzij anders bepaald, binnen 37 dagen na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie contact met de Commissie opnemen, hun standpunt schriftelijk uiteenzetten en de Commissie de antwoorden op de vragenlijst en eventuele andere gegevens doen toekomen.

3.   Producenten in de Volksrepubliek China die vrijstelling van de registratie bij invoer of van de maatregelen wensen te krijgen, moeten daartoe binnen dezelfde termijn van 37 dagen een voldoende met bewijsmateriaal gestaafd verzoek indienen.

4.   Binnen dezelfde termijn van 37 dagen kunnen belanghebbenden ook vragen door de Commissie te worden gehoord.

5.   Belanghebbenden moeten alle opmerkingen en verzoeken elektronisch (niet-vertrouwelijke opmerkingen via e-mail, vertrouwelijke op cd-r/dvd) indienen onder opgave van hun naam, adres, e-mailadres en telefoon- en fax. Volmachten en ondertekende certificaten, die bij de antwoorden op de vragenlijst worden gevoegd, alsmede bijwerkingen daarvan moeten echter op papier, per post of in persoon, op onderstaand adres worden ingediend. Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening moet een belanghebbende die zijn opmerkingen en verzoeken niet in elektronische vorm kan indienen, de Commissie daarvan onmiddellijk op de hoogte brengen. Nadere informatie over de correspondentie met de Commissie vinden belanghebbenden op de volgende pagina van de website van DG Handel: http://ec.europa.eu/trade/policy/accessing-markets/trade-defence/.

Alle schriftelijke opmerkingen, met inbegrip van de in deze verordening gevraagde informatie, antwoorden op de vragenlijst en correspondentie die op vertrouwelijke basis worden verstrekt, moeten zijn voorzien van de vermelding „Limited (6) en moeten overeenkomstig artikel 19, lid 2, van de basisverordening vergezeld gaan van een niet-vertrouwelijke versie met de vermelding „For inspection by interested parties”.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer N105 08/020

1049 Brussel

BELGIË

Fax +32 222962219

E-mail: TRADE-OPEN-MESH-FABRICS-DUMPING@ec.europa.eu

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 204 van 9.8.2011, blz. 1.

(3)  Overeenkomstig artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1) houdende bepalingen ter uitvoering van het communautaire douanewetboek worden personen slechts geacht te zijn verbonden indien: a) zij functionaris of directeur zijn van elkaars zaken; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) enig persoon, hetzij rechtstreeks of zijdelings, 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of aandelen van beiden bezit, controleert of houdt; e) één van hen de ander, rechtstreeks of zijdelings, controleert; f) beiden, rechtstreeks of zijdelings, worden gecontroleerd door een derde persoon; g) zij samen, rechtstreeks of zijdelings, een derde persoon controleren, of h) zij behoren tot dezelfde familie. Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. In deze context worden onder persoon zowel natuurlijke als rechtspersonen verstaan.

(4)  Indien producenten evenwel in bovenbedoelde zin verbonden zijn met ondernemingen die onderworpen zijn aan de maatregelen die van kracht zijn ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de Volksrepubliek China (de oorspronkelijke antidumpingmaatregelen), kan hun toch vrijstelling worden verleend als er geen bewijs is dat die verbondenheid tot stand is gekomen of gebruikt werd om de oorspronkelijke maatregelen te ontwijken.

(5)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(6)  Een „Limited”-document wordt als vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 en artikel 6 van de WTO-overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (Antidumpingovereenkomst) beschouwd. Het is ook een beschermd document krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).


18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/47


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1357/2013 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2013

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1), en met name artikel 247,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De niet-preferentiële oorsprongsregels moeten worden toegepast op alle niet-preferentiële handelspolitieke maatregelen, inclusief antidumping- en compenserende rechten.

(2)

In artikel 24 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 is het grondbeginsel vastgelegd dat goederen bij de vervaardiging waarvan twee of meer landen betrokken zijn geweest, van oorsprong zijn uit het land waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende en economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.

(3)

De aangifte voor het vrije verkeer van fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan is bij Verordening (EU) nr. 513/2013 van de Commissie (2) onderworpen aan voorlopige antidumpingrechten.

(4)

Met het oog op de correcte en uniforme toepassing van de voorlopige antidumpingrechten moeten voor de interpretatie van het in artikel 24 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 vastgelegde beginsel voor de vaststelling van de oorsprong van de producten waarvoor deze maatregelen gelden, gedetailleerde bepalingen inzake de fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium en van een van de belangrijkste onderdelen daarvan, fotovoltaïsche cellen van kristallijn silicium, worden vastgesteld.

(5)

Het productieproces van fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium kent de volgende essentiële stadia: de productie van wafers van silicium, de verwerking van wafers van silicium tot fotovoltaïsche cellen van kristallijn silicium en het assembleren van verschillende fotovoltaïsche cellen van kristallijn silicium tot een fotovoltaïsche module of een fotovoltaïsch paneel van kristallijn silicium.

(6)

Het belangrijkste stadium bij de vervaardiging van de fotovoltaïsche panelen of modules van kristallijn silicium is de verwerking van wafers van silicium tot fotovoltaïsche cellen van kristallijn silicium. Dat is het beslissende productiestadium, waarbij het toekomstige gebruik van de onderdelen van het paneel of de module definitief wordt vastgelegd en waarin de specifieke eigenschappen ervan worden bepaald.

(7)

Deze be- of verwerking moet daarom worden beschouwd als de laatste ingrijpende be- of verwerking in het productieproces van fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EEG) nr. 2913/92. Het land waarin de fotovoltaïsche cellen van kristallijn silicium worden vervaardigd, is dus het land van niet-preferentiële oorsprong van de fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium.

(8)

Bij Besluit 94/800/EG (3) heeft de Raad onder andere de Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels (WTO-GATT 1994) goedgekeurd die aan de in Marrakech op 15 april 1994 ondertekende slotakte is gehecht. Volgens de in deze overeenkomst vastgestelde beginselen voor het harmoniseringswerkprogramma dient de vaststelling van het land waar de goederen hun laatste ingrijpende be- of verwerking hebben ondergaan, bovenal te worden gebaseerd op het land waar het productieproces tot een wijziging in de tariefindeling heeft geleid. Alleen wanneer op grond van dit criterium het land waar de laatste ingrijpende be- of verwerking heeft plaatsgevonden niet kan worden bepaald, kunnen andere criteria worden gebruikt, zoals het criterium van de toegevoegde waarde of de vaststelling van een specifieke verwerking. Het is wenselijk om dezelfde beginselen in de EU-douanewetgeving te gebruiken.

(9)

Fotovoltaïsche cellen van kristallijn silicium worden ingedeeld onder post 8541 van het geharmoniseerd systeem (GS). Fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium worden onder dezelfde post ingedeeld. Het inputmateriaal, wafers van silicium, wordt onder GS-post 3818 ingedeeld. De regel van tariefpostverspringing vormt daarmee een adequate weergave van de laatste ingrijpende be- of verwerking van de fotovoltaïsche cellen tot kristallijn silicium. Tegelijkertijd wordt de assemblage van cellen voor fotovoltaïsche panelen of modules van kristallijn silicium om oorsprong te verlenen aan het eindproduct uitgesloten, aangezien zowel de panelen als de cellen onder dezelfde post worden ingedeeld.

(10)

Een op de toegevoegde waarde gebaseerde oorsprongsregel, die normaliter wordt gecombineerd met de regel van tariefpostverspringing om de producten vast te stellen waarvoor de laatste be- of verwerking een assemblage betreft, is niet passend in het geval van fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium omdat de vereiste voorspelbaarheid en rechtszekerheid voor deze specifieke producten beter worden gewaarborgd door het belangrijkste productiestadium vast te stellen.

(11)

Er is een zogenaamde „aanvullende” regel nodig om de oorsprong te bepalen van fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium indien niet aan de hoofdregel van tariefpostverspringing wordt voldaan. In dat geval wordt de oorsprong van het paneel of de module bepaald door de oorsprong van de fotovoltaïsche cellen van kristallijn silicium of het hoogste waardepercentage van de fotovoltaïsche cellen van kristallijn silicium.

(12)

Fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium kunnen onder bepaalde voorwaarden ook onder GS-post 8501 worden ingedeeld. Voor deze fotovoltaïsche panelen of modules van kristallijn silicium moet een soortgelijke regel als voor GS-post 8541 worden vastgesteld.

(13)

Verordening (EEG) nr. 2454/93 (4) moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

Het Comité douanewetboek heeft geen advies uitgebracht. Een uitvoeringshandeling werd nodig geacht en de voorzitter heeft de ontwerpuitvoeringshandeling voor verder beraad aan het comité van beroep voorgelegd. Het comité van beroep heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage 11 bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 wordt overeenkomstig de bijlage bij deze verordening gewijzigd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 513/2013 van de Commissie van 4 juni 2013 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2013 tot onderwerping van de invoer van deze goederen van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China aan registratie (PB L 152 van 5.6.2013, blz. 5).

(3)  Besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB L 336 van 23.12.1994, blz. 1).

(4)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).


BIJLAGE

Bijlage 11 bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Tussen de regels over de producten die onder de GN-codes ex 8482 en ex 8520 zijn ingedeeld, wordt de volgende regel ingevoegd:

„Ex85 01

Fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium

Vervaardiging uit materialen van een andere GS-post, met uitzondering van post 8541.

Wanneer het product wordt vervaardigd uit materialen die onder dezelfde GS-post of post 8541 zijn ingedeeld, is de oorsprong van het product gelijk aan de oorsprong van die materialen.

Wanneer het product uit materialen wordt vervaardigd die onder dezelfde GS-post of post 8541 zijn ingedeeld, maar een andere oorsprong hebben, dan is de oorsprong van het product gelijk aan de oorsprong van het hoogste waardepercentage van die materialen.”

2)

Tussen de regels over de producten die onder de GN-codes ex 8528 en ex 8542 zijn ingedeeld, wordt de volgende regel ingevoegd:

„Ex85 41

Fotovoltaïsche cellen, modules of panelen van kristallijn silicium

Vervaardiging uit materialen van een andere GS-post.

Wanneer het product wordt vervaardigd uit materialen die onder dezelfde GS-post zijn ingedeeld, is de oorsprong van het product gelijk aan de oorsprong van die materialen.

Wanneer het product uit materialen wordt vervaardigd die onder dezelfde GS-post zijn ingedeeld, maar een andere oorsprong hebben, dan is de oorsprong van het product gelijk aan de oorsprong van het hoogste waardepercentage van die materialen.”


18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/50


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1358/2013 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

55,3

IL

216,6

MA

74,1

TN

106,3

TR

89,0

ZZ

108,3

0707 00 05

AL

106,5

MA

158,2

TR

143,0

ZZ

135,9

0709 93 10

MA

136,8

TR

132,3

ZZ

134,6

0805 10 20

AR

26,3

MA

57,5

TR

64,1

UY

27,9

ZA

38,4

ZZ

42,8

0805 20 10

MA

54,6

ZZ

54,6

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

IL

107,2

JM

139,0

TR

69,4

ZZ

105,2

0805 50 10

AR

102,8

TR

58,1

ZZ

80,5

0808 10 80

CN

77,6

MK

27,7

NZ

153,0

US

119,0

ZZ

94,3

0808 30 90

TR

121,5

US

158,4

ZZ

140,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


RICHTLIJNEN

18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/52


UITVOERINGSRICHTLIJN 2013/63/EU VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2013

tot wijziging van de bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG van de Raad wat betreft de minimumvoorwaarden voor pootaardappelen en partijen pootaardappelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/56/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen (1), en met name artikel 24,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Sinds de vaststelling van Richtlijn 2002/56/EG zijn er nieuwe aardappelteeltmethoden ontwikkeld en zijn de diagnostische hulpmiddelen voor het identificeren van schadelijke organismen en de landbouwpraktijken die de verspreiding van schadelijke organismen moeten tegengaan, verbeterd.

(2)

Dankzij die technische ontwikkelingen kunnen pootaardappelen worden geproduceerd die aan strengere eisen voldoen dan die van de bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG. Tegelijkertijd is er kennis over nieuwe ziekteverwekkers beschikbaar gekomen en is er meer inzicht verkregen in bestaande ziekten, waaruit blijkt dat voor sommige ziekten strengere maatregelen nodig zijn.

(3)

Tegen deze achtergrond is de norm van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende de handel in en de controle op de handelskwaliteit van pootaardappelen in het licht van die technische en wetenschappelijke ontwikkelingen aangepast (2).

(4)

Met inachtneming van die ontwikkelingen moeten bepaalde minimumvoorwaarden en toleranties in de bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG worden geactualiseerd en moeten in bijlage II beperkingen worden toegevoegd ten aanzien van lakschurft, poederschurft en overmatig uitgedroogde, verschrompelde pootaardappelen.

(5)

Sinds de vaststelling van Richtlijn 2002/56/EG is de wetenschappelijke kennis omtrent het verband tussen het aantal generaties en de aanwezigheid van schadelijke organismen bij pootaardappelen verbeterd. Beperking van het aantal generaties is een noodzakelijk middel om het fytosanitaire risico van schadelijke organismen in latente vorm te verkleinen. Die beperking is nodig ter verkleining van dat risico en kan niet door andere, minder strenge maatregelen worden vervangen. Met een maximum van zeven generaties voor prebasis- en basispootgoed wordt het juiste evenwicht bereikt tussen de noodzaak om voldoende aantallen pootaardappelen te vermeerderen voor de productie van gecertificeerd pootgoed en de bescherming van hun gezondheidsstatus.

(6)

De eisen betreffende het schadelijke organisme Synchytrium endobioticum (Schilb.) Perc. moeten uit bijlage I worden geschrapt omdat de aanwezigheid daarvan op pootaardappelen is geregeld bij Richtlijn 69/464/EEG van de Raad (3). De eisen betreffende het schadelijke organisme Corynebacterium sepedonicum (Spieck. et Kotth.) Skapt. et Burkh., waarvan de naam is gewijzigd in Clavibacter michiganensis subsp. sepedonicus (Spieck. et Kotth.) Davis et al., moeten uit de bijlagen I en II worden geschrapt omdat de aanwezigheid daarvan op pootaardappelen is geregeld bij Richtlijn 93/85/EEG van de Raad (4). De eisen betreffende het schadelijke organisme Heterodera rostochiensis Woll., waarvan de naam is gewijzigd in Globodera rostochiensis (Wollenweber) Behrens, moeten uit bijlage II worden geschrapt omdat de aanwezigheid daarvan op pootaardappelen is geregeld bij Richtlijn 2007/33/EG van de Raad (5). De eisen betreffende het schadelijke organisme Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith, waarvan de naam is gewijzigd in Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al., moeten uit bijlage II worden geschrapt omdat de aanwezigheid daarvan op pootaardappelen is geregeld bij Richtlijn 98/57/EG van de Raad (6).

(7)

De bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Richtlijn 2002/56/EG

De bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

Omzetting

De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2015 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2016.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 60.

(2)  UNECE STANDARD S-1 concerning the marketing and commercial quality control of seed potatoes, uitgave 2011, New York.

(3)  Richtlijn 69/464/EEG van de Raad van 8 december 1969 betreffende de bestrijding van de wratziekte (PB L 323 van 24.12.1969, blz. 1).

(4)  Richtlijn 93/85/EEG van de Raad van 4 oktober 1993 betreffende de bestrijding van aardappelringrot (PB L 259 van 18.10.1993, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2007/33/EG van de Raad van 11 juni 2007 betreffende de bestrijding van het aardappelcysteaaltje en houdende intrekking van Richtlijn 69/465/EEG (PB L 156 van 16.6.2007, blz. 12).

(6)  Richtlijn 98/57/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de bestrijding van Ralstonia solanacearum (Smith) Yabuuchi et al. (PB L 235 van 21.8.1998, blz. 1).


BIJLAGE

De bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/56/EG worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten 1 en 2 komen als volgt te luiden:

„1.

Basispootgoed moet aan de volgende minimumvoorwaarden voldoen:

a)

het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt bij een officiële veldkeuring niet meer dan 1,0 %;

b)

het aantal niet-rasechte planten en planten van andere rassen tezamen bedraagt niet meer dan 0,1 % en in de directe nateelt tezamen niet meer dan 0,25 %;

c)

in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 4,0 %;

d)

het aantal planten met mozaïeksymptomen en planten met symptomen van bladrolvirus tezamen bedraagt bij een officiële veldkeuring niet meer dan 0,8 %.

2.

Gecertificeerd pootgoed moet aan de volgende minimumvoorwaarden voldoen:

a)

het aantal door zwartbenigheid aangetaste planten bedraagt bij een officiële veldkeuring niet meer dan 4,0 %;

b)

het aantal niet-rasechte planten en planten van andere rassen tezamen bedraagt niet meer dan 0,5 % en in de directe nateelt tezamen niet meer dan 0,5 %;

c)

in de directe nateelt bedraagt het aantal planten met symptomen van virusziekten niet meer dan 10,0 %;

d)

het aantal planten met mozaïeksymptomen en planten met symptomen van bladrolvirus tezamen bedraagt bij een officiële veldkeuring niet meer dan 6,0 %.”;

b)

punt 3 wordt geschrapt;

c)

punt 4 komt als volgt te luiden:

„4.

De in punt 1, onder c) en d), en punt 2, onder c) en d), omschreven toleranties gelden alleen voor virusziekten die door in Europa voorkomende virussen worden veroorzaakt.”;

d)

de punten 5 en 6 worden geschrapt;

e)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„7.

Het maximumaantal generaties basispootgoed bedraagt vier en het totale aantal generaties prebasispootgoed op het veld en basispootgoed bedraagt zeven.

Het maximumaantal generaties gecertificeerd pootgoed bedraagt twee.

Als de generatie niet op het officiële etiket vermeld staat, worden de aardappelen geacht te behoren tot de maximale generatie die voor de desbetreffende categorie toegestaan is.”.

2)

Bijlage II komt als volgt te luiden:

„BIJLAGE II

MINIMUMVOORWAARDEN INZAKE DE KWALITEIT VAN PARTIJEN POOTAARDAPPELEN

Toleranties voor de volgende onzuiverheden, gebreken en ziekten van pootaardappelen:

1.

aanhangende grond en andere vreemde bestanddelen: 1,0 % massa voor basispootgoed en 2,0 % massa voor gecertificeerd pootgoed;

2.

droog- en natrot, voor zover niet veroorzaakt door Synchytrium endobioticum, Clavibacter michiganensis subsp. sepedonicus of Ralstonia solanacearum: 0,5 % massa, waarvan 0,2 % massa natrot;

3.

uitwendige gebreken (bv. misvormde of beschadigde knollen): 3,0 % massa;

4.

aardappelschurft op meer dan een derde van het oppervlak van de knollen: 5,0 % massa;

5.

lakschurft op meer dan 10,0 % van het oppervlak van de knollen: 5,0 % massa;

6.

poederschurft op meer dan 10,0 % van het oppervlak van de knollen: 3,0 % massa;

7.

verschrompelde knollen als gevolg van overmatige of door zilverschurft veroorzaakte uitdroging: 1,0 % massa.

Totale tolerantie voor 2 tot en met 7: 6,0 % massa voor basispootgoed en 8,0 % massa voor gecertificeerd pootgoed.”.


BESLUITEN

18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/56


BESLUIT 2013/768/GBVB VAN DE RAAD

van 16 december 2013

betreffende EU-activiteiten ter ondersteuning van de uitvoering van het Wapenhandelsverdrag, in het kader van de Europese veiligheidsstrategie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 26, lid 2, en artikel 31, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Algemene Vergadering van de VN (AVVN) heeft op 6 december 2006 Resolutie 61/89 met als titel „Op weg naar een Wapenhandelsverdrag: vaststelling van gemeenschappelijke internationale normen voor de invoer, uitvoer en overdracht van conventionele wapens” aangenomen, en daarmee het VN-proces voor een Wapenhandelsverdrag ingezet (het WHV-proces). Op 2 december 2009 heeft de AVVN Resolutie 64/48 met als titel „Het Wapenhandelsverdrag” aangenomen, waarbij zij besloten heeft in 2012 een conferentie van de VN over het Wapenhandelsverdrag bijeen te roepen om een juridisch bindend instrument op te stellen over zo hoog mogelijke gemeenschappelijke internationale normen voor overdrachten van conventionele wapens.

(2)

De in juli 2012 bijeengeroepen VN-conferentie over het Wapenhandelsverdrag is er niet in geslaagd binnen het toegemeten tijdpad overeenstemming over een definitieve tekst te bereiken en daarom is de slotconferentie van de VN voor het Wapenhandelsverdrag in maart 2013 bijeengeroepen, mede op grond van Resolutie 67/234 A die op 24 december 2012 door de AVVN is aangenomen. De conferentie kwam met een evenwichtige en op een brede basis steunende Verdragstekst waarover echter geen consensus kon worden bereikt omdat drie lidstaten van de VN zich ertegen verzetten. De zaak is vervolgens doorgeschoven naar de AVVN die op 2 april 2013 met overweldigende meerderheid het Wapenhandelsverdrag heeft aangenomen door vóór Resolutie A/RES/67/234 B te stemmen. Het Verdrag is vervolgens op 3 juni 2013 opengesteld voor ondertekening en zal bij de 50ste ratificatie in werking treden. Alle lidstaten van de Unie hebben het Verdrag ondertekend.

(3)

In zijn conclusies van 11 december 2006, 10 december 2007, 12 juli 2010 en 25 juni 2012 heeft de Raad telkens uiting gegeven aan zijn sterke gehechtheid aan een nieuw, juridisch bindend internationaal instrument dat zo hoog mogelijke gemeenschappelijke internationale normen voor de regulering van de legale handel in conventionele wapens vaststelt en dat relevant moet zijn voor alle staten en derhalve een universele waarde zou kunnen hebben.

(4)

Ter bevordering van het inclusieve en relevante karakter van het WHV-proces heeft de Raad Besluit 2009/42/GBVB (1), en Besluit 2010/336/GBVB (2) vastgesteld, die beide onder meer de organisatie van een reeks regionale seminars over de hele wereld ondersteunen. De VN-conferentie van juli 2012 heeft niets opgeleverd en dus zijn de voortgezette activiteiten van de Unie ter ondersteuning van het Wapenhandelsverdrag aangevuld met Besluit 2013/43/GBVB van de Raad (3).

(5)

Huidige prioriteit is het ondersteunen van een spoedige inwerkingtreding en volledige uitvoering van het Verdrag. De Unie heeft zich reeds in een vroeg stadium ingezet voor steun aan het WHV-proces en kan dat engagement nu voortzetten door significant bij te dragen aan die doelstelling,in het bijzonder, door gebruik te maken van haar uitgebreide ervaring op het gebied van het financieren van bijstand en voorlichting inzake uitvoercontrole. Vergunningen voor wapens en tweeledig gebruik blijven binnen de Unie een nationale verantwoordelijkheid en daarom is men voor de deskundigheid inzake uitvoercontrole die wordt gebruikt ter ondersteuning van door de Unie gefinancierde bijstands- en voorlichtingsprogramma's in grote mate afhankelijk van de lidstaten. Daarom is het voor het welslagen van de bijstand en voorlichting inzake uitvoercontrole van de Unie van cruciaal belang dat de lidstaten deskundigen aanwijzen die de programma's van de Unie zullen ondersteunen.

(6)

Op het gebied van controle op de wapenuitvoer zijn de bijstands- en voorlichtingsactiviteiten van de Unie uitgevoerd in het kader van Gemeenschappelijk Optreden 2008/230/GBVB (4) van de Raad en de Besluiten 2009/1012/GBVB (5) en 2012/711/GBVB (6) van de Raad. De ondernomen activiteiten waren gericht op een aantal derde landen in de directe nabijheid van de Unie, met de bedoeling hun systemen voor controle op wapenuitvoer te versterken en meer verantwoordelijkheid en transparantie te verwezenlijken.

(7)

De Unie verstrekt ook al heel lang bijstand bij controle op de uitvoer van goederen krachtens Verordening (EG) nr. 1717/2006 (7), waarbij een stabiliteitsinstrument werd opgericht dat bijstand biedt voor de ontwikkeling van het juridisch kader en de institutionele capaciteit voor de instelling en handhaving van adequate uitvoercontroles op goederen voor tweeërlei gebruik, met inbegrip van maatregelen op het gebied van regionale samenwerking. Op 28 april 2004 heeft de Veiligheidsraad van de VN Resolutie 1540 (2004) (UNSCR 1540 (2004)) aangenomen, waarin een mandaat wordt gegeven voor doeltreffende controle op de overdracht van aan massavernietigingswapens gerelateerde goederen. De Unie heeft steun verleend aan de uitvoering van UNSCR 1540 (2004), met name door Gemeenschappelijk Optreden 2006/419/GBVB van de Raad (8), Gemeenschappelijk Optreden 2008/368/GBVB van de Raad (9) en Besluit 2013/391/GBVB van de Raad (10) en, inzake het aspect uitvoercontrole van UNSCR 1540 (2004), door de programma's voor bijstand bij controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik.

(8)

Naast de specifieke bijstand bij controle op wapenuitvoer, draagt controle die wordt ontwikkeld voor de uitvoering van UNSCR 1540 (2004) en in het kader van de programma's van de Unie voor bijstand bij de controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik, als zodanig bij aan het algemene vermogen om het Wapenhandelsverdrag daadwerkelijk uit te voeren aangezien in veel gevallen de wetten, bestuurlijke procedures en instanties voor de controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik dezelfde zijn als voor de controle op de uitvoer van conventionele wapens. Bijstand op het gebied van goederen voor tweeërlei gebruik houdt dus in dat de vermogens om controle uit te oefenen op wapenuitvoer worden ondersteund. Derhalve is het van cruciaal belang dat er wordt gezorgd voor nauwe coördinatie tussen activiteiten voor de controle op goederen voor tweeërlei gebruik en activiteiten ter ondersteuning van de uitvoering van het Wapenhandelsverdrag.

(9)

Tegen deze achtergrond van wenselijke coördinatie van bijstand bij uitvoercontrole op andere relevante gebieden wordt met de door dit beluit gesteunde activiteiten beoogd de vermogens om controle uit te oefenen op de overdracht van wapens in een aantal begunstigde landen te versterken met als doel de daadwerkelijke en capabele uitvoering van het Wapenhandelsverdrag te steunen. Het effect van het Verdrag zal afhankelijk zijn van hoe universeel het is en van de mate waarin ertoe wordt toegetreden, en daarom dienen activiteiten inzake het geven van voorlichting over en het onder de aandacht brengen van het Verdrag ook gesteund te worden met de bedoeling meer steun voor het Verdrag te krijgen van relevante belanghebbenden en andere derde landen, en om meer belangstelling te wekken voor de uitvoering ervan.

(10)

Het Duitse Bundesamt für Wirtschaft und Ausfuhrkontrolle (bureau voor economie en uitvoercontrole, „BAFA”) is door de Raad belast met de technische uitvoering van Besluit 2009/1012/GBVB en Besluit 2012/711/GBVB. Het heeft alle in Besluit 2009/1012/GBVB van de Raad vermelde activiteiten met succes afgerond. BAFA is tevens het orgaan voor de uitvoering voor projecten inzake de controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik uit hoofde van het stabiliteitsinstrument. Tegen deze achtergrond is BAFA als de instantie voor de uitvoering van activiteiten van de Unie ter ondersteuning van de uitvoering van het Wapenhandelsverdrag in derde landen, een goede keuze omdat het bewezen heeft te beschikken over de ervaring, kwalificaties en vereiste deskundigheid over het gehele bereik van de activiteiten van de Unie voor controle op de uitvoer van zowel goederen voor tweeërlei gebruik als van wapens. Met de keuze van BAFA wordt het mogelijk synergieën aan te wijzen tussen activiteiten voor uitvoercontrole inzake enerzijds goederen voor tweeërlei gebruik en anderzijds wapens, zodat bijstand in verband met het Wapenhandelsverdrag op passende wijze een aanvulling biedt op bijstand die reeds wordt geboden in het kader van de bestaande programma's voor bijstand bij controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik en van wapens,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Ter ondersteuning van de spoedige inwerkingtreding en uitvoering van het Wapenhandelsverdrag (het „WHV”), onderneemt de Unie activiteiten met de volgende doelstellingen:

steun verlenen aan een aantal staten, op hun verzoek, om hun systemen voor de controle op wapenoverdrachten te versterken, zodat zij het WHV kunnen uitvoeren;

op nationaal en regionaal niveau de kennis over en de inbreng in het WHV door de relevante nationale en regionale autoriteiten en belanghebbenden van maatschappelijke organisaties verbeteren zodat zij meer betrokken raken bij de uitvoering van het WHV.

2.   Ter verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen voert de Unie de volgende projectactiviteiten uit:

a)

begunstigde landen helpen bij het opstellen, actualiseren en uitvoeren, al naar gelang, van wettelijke en administratieve maatregelen voor het opzetten en ontwikkelen van een efficiënt systeem voor controle op de uitvoer van wapens, overeenkomstig de in het WHV gestelde eisen;

b)

versterking van de deskundigheid en capaciteiten van de ambtenaren van de begunstigde landen die belast zijn met het afgeven van vergunningen en met handhaving, met name door middel van het uitwisselen van beste praktijken, het geven van opleiding en het bieden van toegang tot relevante informatiebronnen, om ervoor te zorgen dat de controles op wapenoverdrachten op adequate wijze worden uitgevoerd en gehandhaafd;

c)

transparantie in de internationale wapenhandel bevorderen door voort te bouwen op de vereisten die het WHV qua transparantie stelt;

d)

de begunstigde landen ertoe bewegen zich duurzaam bij het WHV aan te sluiten door een rol te geven aan relevante nationale en regionale belanghebbenden, zoals daar zijn nationale parlementen, bevoegde regionale organisaties en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, die er voor de lange termijn belang bij hebben erop toe te zien dat het WHV daadwerkelijk wordt uitgevoerd;

e)

een bredere belangstelling opwekken voor het WHV door in gesprek te treden met landen die nog geen stap richting het WHV hebben gezet, met als doel de universalisering van het Verdrag te steunen.

In de bijlage staat een nadere omschrijving van deze projectactiviteiten.

Artikel 2

1.   De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de „hoge vertegenwoordiger”) is belast met de uitvoering van dit besluit.

2.   De technische uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projectactiviteiten is in handen van het Duitse Bundesamt für Wirtschaft und Ausfuhrkontrolle (bureau voor economie en uitvoercontrole - BAFA).

3.   BAFA voert zijn taak uit onder de verantwoordelijkheid van de hoge vertegenwoordiger. Daartoe treft de hoge vertegenwoordiger de nodige regelingen met BAFA.

Artikel 3

1.   Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projectactiviteiten bedraagt 5 200 000 EUR. De totale geraamde begroting van het gehele project is 6 445 000 EUR. Het deel van die geraamde begroting dat niet wordt gedekt door het referentiebedrag, komt uit medefinanciering door de regering van de Bondsrepubliek Duitsland.

2.   Uitgaven die uit het in lid 1 genoemde referentiebedrag worden gefinancierd, worden beheerd overeenkomstig de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   De Commissie houdt toezicht op het correcte beheer van de in lid 1 bedoelde uitgaven. Hiertoe sluit zij een subsidieovereenkomst met BAFA. Daarin wordt bepaald dat BAFA ervoor moet zorgen dat de bijdrage van de Unie zichtbaar is in een mate die overeenstemt met de omvang ervan.

4.   De Commissie stelt alles in het werk om de in lid 3 bedoelde subsidieovereenkomst zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van dit besluit te sluiten. Zij stelt de Raad in kennis van eventuele moeilijkheden in dat proces en van de datum van sluiting van de subsidieovereenkomst.

Artikel 4

1.   De hoge vertegenwoordiger brengt aan de Raad verslag uit over de uitvoering van dit besluit, op basis van de geregelde verslagen die worden opgesteld door BAFA. Deze rapporten vormen de grondslag voor de evaluatie door de Raad.

2.   De Commissie geeft informatie over de financiële aspecten van de uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projectactiviteiten.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het verstrijkt 36 maanden na de datum van sluiting van de in artikel 3, lid 3, bedoelde subsidieovereenkomst. Het zal evenwel verstrijken op 17 juni 2014 als er voor die datum geen subsidieovereenkomst is gesloten.

Gedaan te Brussel, 16 december 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)  Besluit 2009/42/GBVB van de Raad van 19 januari 2009 inzake steun aan EU-activiteiten ter bevordering onder derde landen van het proces dat moet leiden tot een Wapenhandelsverdrag, in het kader van de Europese veiligheidsstrategie (PB L 17 van 22.1.2009, blz. 39).

(2)  Besluit 2010/336/GBVB van de Raad van 14 juni 2010 betreffende activiteiten van de Europese Unie ter ondersteuning van het Wapenhandelsverdrag in het kader van de Europese veiligheidsstrategie (PB L 152 van 18.6.2010, blz. 14).

(3)  Besluit 2013/43/GBVB van de Raad van 22 januari 2013 betreffende voortgezette activiteiten van de Unie ter ondersteuning van de onderhandelingen over het Wapenhandelsverdrag (PB L 20 van 23.1.2013, blz. 53)

(4)  Gemeenschappelijk Optreden 2008/230/GBVB van de Raad van 17 maart 2008 inzake steun voor EU-activiteiten ter bevordering van de controle op wapenuitvoer en van de beginselen en de criteria van de EU-gedragscode betreffende wapenuitvoer bij derde landen (PB L 75 van 18.3.2008, blz. 81).

(5)  Besluit 2009/2012/GBVB van de Raad van 22 december 2009 inzake steun voor EU-activiteiten ter bevordering van de controle op wapenuitvoer en van de beginselen en criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB bij derde landen (PB L 348 van 29.12.2009, blz. 16).

(6)  Besluit 2012/711/GBVB van de Raad van 19 november 2012 inzake steun voor activiteiten van de Unie ter bevordering, bij derde landen, van de controle op wapenuitvoer en van de beginselen en criteria van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB (PB L 321 van 20.11.2012, blz. 62).

(7)  Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument (PB L 327 van 24.11.2006, blz. 1).

(8)  Gemeenschappelijk Optreden 2006/419/GBVB van de Raad van 12 juni 2006 ter ondersteuning van de uitvoering van Resolutie 1540 (2004) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en in het kader van de uitvoering van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (PB L 165 van 17.6.2006, blz. 30).

(9)  Gemeenschappelijk Optreden 2008/368/GBVB van de Raad van 14 mei 2008 ter ondersteuning van de uitvoering van Resolutie 1540 (2004) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en in het kader van de uitvoering van de strategie van de Europese Unie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens (PB L 127 van 15.5.2008, blz. 78).

(10)  Besluit 2013/391/GBVB van de Raad van 22 juli 2013 ter ondersteuning van de praktische uitvoering van Resolutie 1540 (2004) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties inzake de non-proliferatie van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor (PB L 198 van 23.7.2013, blz. 40).


BIJLAGE

IN ARTIKEL 1, LID 2, BEDOELDE PROJECTACTIVITEITEN

1.   Achtergrond en motivering van de GBVB-steun

Met dit besluit wordt voortgebouwd op eerdere besluiten van de Raad ter ondersteuning van het VN-proces dat moet leiden tot het Wapenhandelsverdrag en ter bevordering van een verantwoordelijker en transparanter systeem voor wapenuitvoer door derde landen (1). Het Verdrag was op 2 april 2013 door de Algemene Vergadering van de VN vastgesteld en op 3 juni 2013 voor ondertekening opengesteld.

Oogmerk van het Verdrag is de hoogst mogelijke gemeenschappelijke internationale normen vast te stellen om de internationale handel in conventionele wapens te reglementeren of de reglementering van die handel te verbeteren, de illegale handel in conventionele wapens te voorkomen en uit te bannen en het oneigenlijk gebruik van die wapens te voorkomen. Het doel ervan is bij te dragen aan internationale en regionale vrede, veiligheid en stabiliteit, het verminderen van het menselijk leed en het bevorderen van samenwerking, transparantie en verantwoord handelen door de verdragsluitende partijen in de internationale handel in conventionele wapens, en aldus vertrouwen tussen de verdragsluitende staten op te bouwen. Als zodanig passen oogmerk en doel van het Verdrag bij de algemene ambitie van de Unie met betrekking tot buitenlands en veiligheidsbeleid, dat is vastgelegd in artikel 21 van het Verdrag betreffende Europese Unie en verder wordt uitgewerkt in de Europese veiligheidsstrategie.

Nadat het Wapenhandelsverdrag door de Algemene Vergadering van de VN was vastgesteld heeft de Unie aangegeven wat de drie grote uitdagingen voor het verdrag zijn: zorgen voor een spoedige inwerkingtreding ervan, zorgen voor een daadwerkelijke uitvoering ervan en, tot slot, werken aan universalisering ervan. Bijstand bij en voorlichting over uitvoercontrole zijn van cruciaal belang voor het aanpakken van die uitdagingen en vormen derhalve de centrale elementen van dit besluit.

Wat betreft bijstand bij uitvoercontrole, voorziet dit besluit in de ontwikkeling van een aantal gerichte bijstandsprogramma's waarmee begunstigde landen op een op hen toegesneden en ver reikende wijze worden bijgestaan bij het voldoen aan de vereisten van het WHV. De bijstand zal zich verder ontwikkelen volgens een draaiboek voor bijstand dat met de begunstigde landen moet worden opgesteld en waarin wordt aangegeven wat de actieprioriteiten zijn, waarin wordt gezorgd voor lokale inbreng en het engagement tot ratificatie van het Verdrag wordt aangegeven.

Naast de specifieke bijstandsprogramma's biedt dit besluit voor ad-hocbijstandsactiviteiten die de specifieke bijstandsprogramma's aanvullen door aandacht te besteden aan andere begunstigde landen met beperkte en duidelijk omschreven behoeften. Deze ad-hocbijstandsactiviteiten bieden de Unie de mogelijkheid om flexibel en reactief in te gaan op verzoeken om bijstand.

Als bijdrage aan de houdbaarheid op lange termijn van inspanningen voor het controleren van de wapenoverdracht door begunstigde landen wordt met dit besluit beoogd een rol te geven aan belanghebbenden, zoals daar zijn nationale parlementen, bevoegde regionale organisaties en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, die er voor de lange termijn belang bij hebben erop toe te zien dat het WHV daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

Tot slot bevat dit besluit, in verband met de uitdaging tot universalisering van het WHV, een voorlichtingscomponent, waarmee alle daarvoor in aanmerking komende landen moeten worden aangespoord zich te engageren. In dit besluit is ervoor gekozen met die landen in gesprek te treden via bevoegde regionale organisaties waartoe zij behoren en die zich bezig houden met activiteiten op het gebied van de controle op de overdracht van wapens.

Daarom staat er in dit besluit een alomvattende reeks bijstands- en voorlichtingsactiviteiten waarmee de eerder genoemde drie uitdagingen kunnen worden aangegaan. Een actieve aanpak van deze uitdagingen strookt met de al lang bestaande en geëngageerde steun voor het Wapenhandelsverdrag door de Unie en de lidstaten.

2.   Algemene doelstellingen

Kerndoel van dit besluit is steun verlenen aan een aantal staten, op hun verzoek, om hun systemen voor de controle op wapenoverdrachten te versterken, zodat zij het WHV daadwerkelijk kunnen uitvoeren. Inspanningen die in dit kader worden ontwikkeld om bijstand te verlenen zullen vervolgens in een ruimere context verder worden ontwikkeld en gebruikt om relevante belanghebbenden bij het proces te betrekken en contacten te leggen met andere landen. In het kader van de actie van de Unie wordt specifiek voorzien in:

a)

het verbeteren van de capaciteiten van de begunstigde landen op het vlak van controle op de overdracht van wapens;

b)

het stimuleren van de kennis en de inbreng van relevante belanghebbenden, zoals daar zijn bevoegde regionale organisaties, nationale parlementen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, die voor de langere termijn belang hebben bij de doeltreffendheid van de uitvoering van het Verdrag;

c)

het leggen van contacten met andere landen teneinde de universalisering van het Verdrag te steunen.

3.   Beschrijving van projectactiviteiten

3.1.   Een pool van deskundigen oprichten

3.1.1.   Doel van het project

Met de beoogde oprichting van een pool van deskundigen moet de uitvoerende instantie de beschikking krijgen over een welomschreven, bekwaam en betrouwbaar instrument waarmee een juiste reactie kan worden gegeven op verzoeken om bijstand en de daaruit voortvloeiende bijstandsactiviteiten kunnen worden ondersteund. Met de oprichting van zo'n pool wordt ook beoogd de instanties voor uitvoercontrole van de lidstaten van de Unie ertoe aan te zetten deskundigen aan te wijzen aangezien de beschikbaarheid van deskundigen, en hun betrokkenheid bij de bijstandsactiviteiten doorslaggevend zullen zijn voor de haalbaarheid van de activiteiten in kwestie.

3.1.2.   Beschrijving van het project

De uitvoerende instantie zal een pool van deskundigen oprichten. Die deskundigen gaan de bijstandsactiviteiten die voor de begunstigde landen zijn opgezet, uitvoeren overeenkomstig hun deskundigheidsgebied en de behoeften die door en met de begunstigde landen worden vastgesteld.

De uitvoerende instantie moet ervoor zorgen dat de geselecteerde deskundigen een zo groot mogelijk geografisch gebied vertegenwoordigen. Er moet gebruik worden gemaakt van geschikte en beschikbare deskundigen van andere instanties voor uitvoercontrole in de Unie. Ook moet de instantie deskundigen uit landen die onlangs met succes, met inbegrip van deze die werden ontwikkeld met ontvangen internationale bijstand, nationale systemen voor de controle op wapenoverdrachten hebben opgezet, aanmoedigen om deel te nemen.

De algemene deskundigheid die door de pool van deskundigen wordt vergaard, moet het gehele gebied van een nationaal systeem voor controle op wapenoverdrachten bestrijken (in het bijzonder juridische kwesties, het afgeven van vergunningen, douane/handhaving, besef, vervolging/sancties, rapportage/transparantie).

3.2.   Op maat gesneden nationale bijstandsprogramma's, uitgevoerd volgens een bijstandsdraaiboek

3.2.1   Doel van het project

Doel van de gerichte bijstandsprogramma's en de bijbehorende draaiboeken is de begunstigde landen beter in staat te stellen om op alomvattende wijze en onafgebroken te voldoen aan de WHV-vereisten. Dank zij het draaiboek weet het begunstigde land van te voren wat er wordt gepland wat bijstand betreft en worden de te verwachten verbeteringen van de capaciteiten van het land inzake controle op overdracht vastgelegd.

3.2.2.   Beschrijving van het project

Er worden voor 12 begunstigde landen nationale bijstandsprogramma's opgezet. In de eerste twee jaar van uitvoering van het besluit worden hooguit tien programma's voor bijstand bij de uitvoering ingezet zodat de Unie kan ingaan op bijkomende verzoeken om bijstand die in een later stadium worden gedaan.

De gerichte bijstandsprogramma's moeten in onderstaande stappen worden opgezet:

a)

verzoek om bijstand bij de uitvoering van het WHV (door het derde land gericht aan de uitvoerende instantie). Dit verzoek moet zo uitvoerig mogelijk worden onderbouwd; idealiter wordt erin aangegeven op welke specifieke gebieden bijstand nodig is. Waar van toepassing moet het verzoekende land ook eerdere en lopende bijstand van andere bijstandsverleners vermelden en informatie geven over zijn nationale uitvoeringsstrategie inzake het WHV;

b)

afhankelijk van de mate van onderbouwing van het verzoek en aan de hand van de criteria in afdeling 5.1, besluit de hoge vertegenwoordiger, samen met de Groep export van conventionele wapens (COARM) van de Raad en de uitvoerende instantie, of het verzoekende land in aanmerking komt voor bijstand;

c)

indien het verzoek om bijstand wordt ingewilligd, organiseert de uitvoerende instantie een beoordelingsbezoek door deskundigen. Het bezoek moet voortvloeien uit nauwe contacten tussen de uitvoerende instantie en het derde land dat om bijstand vraagt, en er moet aan worden deelgenomen door de deskundigen uit de in afdeling 3.1 bedoelde pool van deskundigen die daarvoor het meest in aanmerking komen.

Het beoordelingsbezoek door de deskundigen kan, waar nodig, worden voorbereid met behulp van vragenlijsten en het bundelen van de bestaande informatie; het houdt in dat er een eerste beoordeling wordt gemaakt van de behoeften en prioriteiten van het land dat om bijstand vraagt. Het bezoek zal het met name mogelijk maken om samen met het verzoekende land uit te zoeken wat er daadwerkelijk nodig is voor de uitvoering van het WHV en om deze behoeften te vergelijken met de middelen die het land reeds heeft om wapenoverdrachten te controleren. Dit eerste beoordelingsbezoek door deskundigen omvat alle relevante nationale instanties en belanghebbenden, en er zal uit blijken wie gemotiveerde en betrouwbare lokale partners zijn;

d)

de uitvoerende instantie zal, op basis van de resultaten van het beoordelingsbezoek door de deskundigen, een ontwerp voor een bijstandsdraaiboek opstellen. Daarbij houdt de uitvoerende instantie rekening met de mogelijkerwijs door andere organisaties in verband met elke WHV verleende bijstand. Indien het land dat om bijstand vraagt reeds een nationale uitvoeringsstrategie voor het WHV heeft, zorgt de uitvoerende instantie er ook voor dat het bijstandsdraaiboek van de Unie overeenstemt met die nationale uitvoeringsstrategie;

e)

de resultaten van het beoordelingsbezoek door de deskundigen en het daaruit voortkomende draaiboek voor bijstand worden specifiek doorgegeven aan de Commissie, in het kader van de gebruikelijke financiële en verhalende rapportage, als bedoeld in artikel 3 van dit besluit;

f)

het ontwerp van bijstandsdraaiboek wordt aan het begunstigde land getoond zodat het kan worden bekrachtigd. Dit draaiboek wordt speciaal voor het begunstigde land gemaakt en zal de prioriteiten voor de bijstand aangeven;

g)

de relevante deskundigen die uit de pool van deskundigen zijn geselecteerd en andere belanghebbenden, al naar gelang, worden bij de uitvoering van het draaiboek betrokken.

Afhankelijk van wat het begunstigde land in kwestie precies nodig heeft, wordt bij de opstelling van het draaiboek de vijfpijler-benadering gevolgd die van oudsher wordt gebruikt bij strategische bijstand bij handelscontrole (juridische kwesties, het afgeven van vergunningen, douane/handhaving, bewustmaking en sancties/vervolging). Naast deze vijf standaardaspecten krijgen ook rapportage en transparantie alle nodige aandacht.

Het gehele scala aan bijstandsinstrumenten omvat in het bijzonder juridische toetsingen, opleidingsseminars, workshops, studiebezoeken, en het gebruik van instrumenten en informatiebronnen op het internet. Deze bijstandsinstrumenten worden door de uitvoerende instantie geselecteerd overeenkomstig de exacte behoeften en prioriteiten die tijdens het beoordelingsbezoek van de deskundigen zijn vastgesteld en volgens het overeengekomen draaiboek. De bijstandsinstrumenten die worden uitgekozen voor het correct afhandelen van het verzoek om bijstand moeten duidelijk in het draaiboek voor bijstand worden aangegeven en toegelicht.

3.3.   Ad-hocworkshops voor individuele bijstand

3.3.1.   Doel van het project

Doel van de ad-hocworkshops voor individuele bijstand is de begunstigde landen beter in staat te stellen de overdracht van wapens te controleren teneinde op gerichte en relevante wijze te voldoen aan de WHV-vereisten. Deze ad-hocbijstandsactiviteiten bieden de Unie de mogelijkheid om flexibel en reactief in te gaan op verzoeken om bijstand waarin een specifieke behoefte wordt vastgesteld die van belang is voor de goede uitvoering van het WHV.

3.3.2.   Beschrijving van het project

Voor afzonderlijke begunstigde landen worden tien tweedaagse workshops georganiseerd om te antwoorden op gerichte verzoeken om bijstand en op gebleken belangstelling voor de verbetering van een of meer specifieke onderdelen van een systeem voor controle op de overdracht van wapens.

Die workshops bieden een beperkte individuele en op maat gemaakte bijstand en gaan over het specifieke onderwerp dat of de specifieke onderwerpen die het verzoekende land aan de orde stelt (zoals toetsing van de wetgeving inzake controle op overdrachten, de beste manieren om een verslag op te stellen, informatiebronnen die van belang zijn voor de toepassing van de WHV-criteria voor risicobeoordeling, controles en documentatie inzake het eindgebruik). De workshops vinden plaats in de begunstigde landen en deskundigen uit de in afdeling 3.1 bedoelde pool van deskundigen zullen hun deskundigheid ter beschikking stellen.

De uitvoerende instantie neemt de verzoeken om bijstand in ontvangst en speelt ze door aan de HV die, in overleg met COARM, zal besluiten hoe erop moet worden gereageerd. De beoordeling door de HV zal voornamelijk worden aangestuurd door de criteria in afdeling 5.1, de nauwkeurigheid van het verzoek en de wijze waarop de betrokken kwestie(s) wordt/worden beschreven, alsook door de noodzaak om een geografisch evenwicht te bewerkstelligen.

3.4.   Mogelijkheid om middelen over te dragen van gerichte bijstandsprogramma's naar de workshops voor ad-hocbijstand

Als het maximum aantal volledige gerichte bijstandsprogramma's bedoeld in afdeling 3.2 niet wordt afgemaakt, kan het aantal in afdeling 3.3 bedoelde workshops worden verhoogd tot twintig.

De HV en de Commissie bezien, in overleg met COARM, om de zes maanden de stand van zaken met betrekking tot de gerichte bijstandsprogramma's, met als doel na te gaan welke mogelijkheden er zijn om het aantal workshops voor individuele bijstand te verhogen naarmate de gerichte bijstandsprogramma's niet zijn afgemaakt.

3.5.   Conferentie van landen die begunstigden zijn van WHV-bijstandsactiviteiten

3.5.1.   Doel van het project

Doel van de conferentie is het besef en de inbreng te stimuleren van relevante belanghebbenden, zoals daar zijn bevoegde regionale organisaties, nationale parlementen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, die voor de langere termijn belang hebben bij de doeltreffendheid van de uitvoering van het Verdrag.

3.5.2.   Beschrijving van het project

Het project krijgt de vorm van een tweedaagse conferentie die vlak voor het eind van de uitvoering van dit besluit moet worden belegd. Deze conferentie zal de relevante vertegenwoordigers samenbrengen van de landen die begunstigde zijn geweest van gerichte bijstandsprogramma's bedoeld in afdeling 3.2 en van ad-hoc bijstandsactiviteiten bedoeld in afdeling 3.3.

Tijdens de conferentie kunnen de begunstigde landen ervaringen uitwisselen, vertellen over hun standpunt inzake het WHV en de stand van zaken betreffende ratificatie en uitvoering ervan, en kan informatie ter zake worden uitgewisseld met vertegenwoordigers van nationale parlementen en maatschappelijke organisaties.

Aan deze conferentie dient derhalve te worden deelgenomen door:

diplomatiek en militair en defensiepersoneel van de begunstigde landen, in het bijzonder autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor nationaal beleid inzake het WHV;

technisch personeel en wetshandhavingspersoneel uit de begunstigde landen, in het bijzonder instanties die vergunningen afgeven, douane en wetshandhavingsfunctionarissen;

vertegenwoordigers van nationale, regionale en internationale organisaties die een rol vervullen in het verlenen van bijstand, evenals vertegenwoordigers van landen die belangstelling hebben voor het leveren of ontvangen van strategische bijstand bij handelscontrole;

vertegenwoordigers van op dit gebied actieve niet-gouvernementele organisaties (ngo's), denktanks, nationale parlementen en het bedrijfsleven.

Naar verwachting zullen er zo'n 80 deelnemers aan de conferentie zijn. De hoge vertegenwoordiger zal, in overleg met COARM, de plaats waar de conferentie wordt gehouden en de definitieve lijst van uitgenodigde landen en organisaties bepalen op basis van een voorstel van de uitvoerende instantie.

3.6.   Regionale seminars

3.6.1.   Doel van het project

De regionale seminars zullen een gelegenheid zijn om contact te zoeken met andere landen met als doel de universalisering van het Verdrag te steunen. De seminars zijn ook bedoeld als steun aan de verdere betrokkenheid van de beoogde regionale organisaties bij het WHV en aan het belang dat zij erbij hebben het WHV bij al hun lidstaten aan te prijzen.

3.6.2.   Beschrijving van het project

Het project krijgt de vorm van vijf tweedaagse seminars over de stand van zaken met betrekking tot het inwerkingtredingsproces van het WHV en daarmee samenhangende kwesties inzake de uitvoering.

Deze seminars zullen de landen die begunstigden zijn van activiteiten inzake bijstand bij controle op de overdracht van wapens de gelegenheid bieden standpunten en ervaringen uit te wisselen, en te beoordelen hoe deze bijstand zich verhoudt tot de activiteiten van hun regionale organisatie ter zake. Ook zal er bijzondere aandacht uitgaan naar:

ervaringen en mogelijkheden van zuid-zuid-samenwerking bij het oprichten en ontwikkelen van systemen voor controle op wapenoverdrachten;

de aanvulling die het WHV kan zijn op andere VN-instrumenten op dit gebied, met name het VN-actieprogramma ter voorkoming, bestrijding en uitroeiing van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens in al zijn aspecten.

Tijdens de eerste achttien maanden van de uitvoering van het besluit van de Raad zullen er seminars worden gehouden ten behoeve van de onderstaande regionale organisaties en de lidstaten ervan:

het Regionaal Centrum van de Verenigde Naties voor Vrede en Ontwapening in Azië en de Stille Oceaan (UNRCPD);

het Regionaal Centrum van de Verenigde Naties voor Vrede en Ontwapening in Afrika (UNREC);

het Regionaal Centrum van de Verenigde Naties voor Vrede, Ontwapening en Ontwikkeling in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied (UNLIREC);

de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS);

de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE).

Waar mogelijk moeten de seminars bij voorkeur plaatsvinden in een begunstigd land van een gericht bijstandsprogramma. Als blijkt dat zulks niet mogelijk is, moet de hoge vertegenwoordiger, in overleg met COARM, de locatie bepalen.

Tot de deelnemers aan de regionale seminars moeten behoren:

a)

diplomatiek en militair/defensiepersoneel uit landen in de regio, in het bijzonder autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor nationaal beleid inzake het WHV;

b)

technisch personeel en wetshandhavingspersoneel uit landen in de regio, in het bijzonder instanties die vergunningen afgeven, douane en wetshandhavingsfunctionarissen;

c)

vertegenwoordigers van internationale en regionale organisaties, ngo's met een basis in de regio, denktanks, nationale parlementen en het lokale/regionale bedrijfsleven;

d)

nationale en internationale technische deskundigen voor aangelegenheden inzake controle op de overdracht van wapens, met inbegrip van deskundigen van de Unie en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven.

Naar verwachting zullen aan ieder seminar zo'n 70 personen deelnemen.

4.   Verband met andere bijstandsactiviteiten op het gebied van uitvoercontrole

4.1.   Coördinatie met andere bijstandsactiviteiten van de Unie op het gebied van uitvoercontrole

Op basis van de ervaring met eerdere activiteiten en met huidige activiteiten inzake bijstand bij controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik en van conventionele wapens, moeten een optimale synergie en complementariteit worden nagestreefd bij het verlenen van WHV-gerelateerde bijstand aan derde landen, zodat de activiteiten van de Unie zo efficiënt en coherent mogelijk worden zonder onnodige overlappingen.

4.2.   Coördinatie met andere relevante bijstandsactiviteiten

De uitvoerende instantie moet de allergrootste aandacht besteden aan voor het WHV relevante activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van het VN-actieprogramma ter voorkoming, bestrijding en uitroeiing van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens in al zijn aspecten en het bijbehorende systeem ter ondersteuning van de uitvoering van het actieprogramma (PoA-ISS), UNSCR 1540 (2004) en de VN-Trustfaciliteit voor steun aan samenwerking bij regelgeving inzake wapens (UNSCAR). De uitvoerende instantie moet zich zo nodig in verbinding stellen met deze bijstandsverleners om te voorkomen dat dezelfde inspanning twee maal wordt gedaan en om te zorgen voor optimale samenhang en complementariteit.

4.3.   Stimulering van zuid-zuid-samenwerking bij uitvoercontrole middels relevante instrumenten van de Unie

Het project zal er ook op gericht zijn in de landen die uit hoofde van dit besluit bijstand krijgen het besef te doen groeien dat er instrumenten van de Unie zijn die de zuid-zuid-samenwerking bij uitvoercontroles kunnen ondersteunen. In dit verband moet in de bijstandsactiviteiten van afdelingen 3.2 en 3.3 over deze instrumenten, zoals het initiatief betreffende de CBRN-kenniscentra van de Unie, informatie worden gegeven en moeten de instrumenten worden aangeprezen.

5.   Begunstigden

5.1.   Begunstigden van gerichte WHV-bijstandsprogramma's en workshops voor ad-hocbijstand

Begunstigden van de onder afdelingen 3.2 en 3.3 genoemde projectactiviteiten kunnen staten zijn die om bijstand vragen voor het uitvoeren van het WHV en die worden geselecteerd aan de hand van onder meer onderstaande criteria:

de ondertekening van het WHV en de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van internationale instrumenten inzake wapenhandel en controle op de overdracht van wapens die op het land van toepassing zijn;

de kans dat de bijstandsactiviteiten een positief resultaat opleveren met het oog op de ratificatie van het WHV;

de beoordeling van eventueel reeds verstrekte of geplande bijstand op het gebied van tweeërlei gebruik en controle op de overdracht van wapens;

de relevantie van het land voor de wereldhandel in wapens;

de relevantie van het land voor de veiligheidsbelangen van de Unie;

de vraag of het land in aanmerking komt voor officiële ontwikkelingshulp.

5.2.   Begunstigden van de regionale seminars

Begunstigden van de regionale seminars kunnen staten zijn die behoren tot of worden gedekt door de onder afdeling 3.6.2 bedoelde regionale organisaties.

De HV doet de eindselectie van de landen die voor elk seminar zullen worden uitgenodigd en van de deelnemers, in overleg met COARM en op basis van een voorstel van de uitvoerende instantie.

6.   Uitvoerende entiteit

De uitvoering van dit besluit van de Raad wordt toevertrouwd aan BAFA. Waar passend gaat BAFA een partnerschap aan met de instanties voor uitvoercontrole van de lidstaten van de Unie, de relevante regionale en internationale organisaties, denktanks, onderzoeksinstellingen en ngo's.

BAFA heeft de meeste ervaring met het leveren van bijstand bij controle op overdracht en met voorlichtingsactiviteiten. BAFA heeft deze ervaring opgedaan op alle ter zake doende gebieden van strategische controle op overdracht, te weten gebieden die te maken hebben met CBRN, goederen voor tweeërlei gebruik en wapens.

Wat betreft bijstand en voorlichting bij de controle op de overdracht van wapens heeft BAFA de uitvoering van Besluit 2009/1012/GBVB met succes afgerond. BAFA is nu belast met de uitvoering van Besluit 2012/711/GBVB dat voortbouwt op Besluit 2009/1012/GBVB en erop gericht is de systemen voor controle op de uitvoer van wapens van de begunstigde landen transparanter en verantwoordelijker te maken in de zin van het Uniekader dat is opgezet door Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB.

Met betrekking tot goederen voor tweeërlei gebruik en CBRN-gerelateerde goederen is BAFA de uitvoerende instantie van het huidige programma voor bijstand en voorlichting bij de controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik dat door het-stabiliteitsinstrument van de Unie is gefinancierd, en in deze hoedanigheid heeft BAFA een grondige kennis opgedaan van de systemen voor controle op de overdracht van landen die onder dat programma vallen. Die kennis wordt uitgebreid met de geleidelijke tenuitvoerlegging van aan controle op de overdracht gerelateerde projecten in het kader van het Stabiliteitsinstrument waarbij BAFA betrokken is, zoals het initiatief betreffende de CBRN-kenniscentra.

Het algemene effect daarvan is dat BAFA in een unieke positie verkeert om de sterke en zwakke punten aan te wijzen in de systemen voor controle op de overdracht van landen die begunstigde kunnen zijn van activiteiten ter ondersteuning van de uitvoering van het WHV uit hoofde van dit besluit. BAFA is bijgevolg het meest geschikt om synergieën te bewerkstelligen tussen de verschillende bijstandsprogramma's en onnodig dubbel werk te voorkomen.

Aangezien de wetten, de bestuurlijke procedures, het handhavingspersoneel en de instanties die belast zijn met de controle op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik grotendeels een overlapping zijn van die voor de controle op de uitvoer van conventionele wapens, ligt een grote uitdaging voor de WHV-gerelateerde bijstandsactiviteiten hierin dat er rekening wordt gehouden met de bijstand die reeds is geleverd op de gebieden van goederen voor tweeërlei gebruik en vermindering van CBRN-risico's. Het feit dat er voor BAFA is gekozen draagt er beslist toe bij dat de WHV-gerelateerde bijstand een passende aanvulling vormt op bijstand die reeds wordt geleverd uit hoofde van de bestaande bijstandsprogramma's inzake goederen voor tweeërlei gebruik, vermindering van CBRN-risico's en controle op wapenuitvoer.

7.   Zichtbaarheid van de Unie en beschikbaarheid van bijstandsmateriaal

Materiaal dat door het project wordt vervaardigd, zal ervoor zorgen dat de Unie zichtbaar is, met name via het logo en de afbeelding die zijn overeengekomen voor de uitvoering van Besluit 2012/711/GBVB.

Het webportaal waarin Besluit 2012/711/GBVB voorziet en waaraan nu wordt gewerkt, zal worden aangeprezen voor de WHV-gerelateerde bijstandsactiviteiten op grond van dit besluit.

De uitvoerende instantie moet derhalve in de door haar uitgevoerde bijstandactiviteiten ter zake gewag maken van het webportaal en aanzetten tot raadpleging en gebruik van de technische hulpmiddelen ervan. Bij het aanprijzen van het webportaal moet de instantie de zichtbaarheid van de Unie beogen.

8.   Effectbeoordeling

Na de voltooiing van de activiteiten in het kader van dit besluit moet een technische effectbeoordeling plaatsvinden. Aan de hand van informatie en verslagen van de uitvoerende instantie zal de effectbeoordeling worden uitgevoerd door de hoge vertegenwoordiger, in samenwerking met COARM en, zo nodig, met de delegaties van de Unie in de begunstigde landen en met andere belanghebbenden.

Wat betreft landen die begunstigde zijn geweest van een gericht bijstandsprogramma, moet er in de effectbeoordeling speciale aandacht worden besteed aan het aantal landen dat het WHV heeft geratificeerd en aan de ontwikkeling van hun capaciteiten om de overdracht van wapens te controleren. Zo'n beoordeling van de capaciteiten van de begunstigde landen om de overdracht van wapens te controleren moet met name gaan over de opstelling en uitvaardiging van relevante nationale regelgeving, het vermogen om wapenuitvoer en -invoer te melden en het bevoegd maken van een overheidsdienst voor de controle op de overdracht van wapens.

9.   Verslaglegging

De uitvoerende instantie stelt geregeld verslagen op, ook na de voltooiing van elk van de activiteiten. De verslagen worden uiterlijk zes weken na afloop van de betrokken activiteiten aan de hoge vertegenwoordiger voorgelegd.


(1)  Zie Besluit 2010/336/GBVB; Besluit 2013/43/GBVB; Besluit 2009/1012/GBVB en Besluit 2012/711/GBVB.


18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/68


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 11 december 2013

tot afwijzing van het verzoek van Hongarije om een bijzondere maatregel in het kader van het snellereactiemechanisme te mogen toepassen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 9007)

(Slechts de tekst in de Hongaarse taal is authentiek)

(2013/769/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 199 ter,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij kennisgeving, ingekomen bij de Commissie op 27 november 2013, heeft Hongarije verzocht om machtiging tot toepassing van een bijzondere maatregel in het kader van het snellereactiemechanisme die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG.

(2)

Volgens de kennisgeving is het onder de aandacht gekomen van de nationale autoriteiten dat een aanzienlijk aantal bedrijven belasting heeft ontdoken door de btw niet af te dragen aan de bevoegde belastingautoriteiten.

(3)

De gevraagde maatregel houdt in dat ter zake van de leveringen van suiker de belastingplichtige ontvanger als de tot voldoening van de btw gehouden persoon wordt aangewezen in plaats van de leverancier.

(4)

Op 4 december 2013 heeft de Commissie de lidstaten meegedeeld dat zij over alle nodige gegevens beschikte om het verzoek te beoordelen.

(5)

Op basis van de door Hongarije verstrekte gedetailleerde fraudecijfers in deze sector blijkt duidelijk dat de fraude in de sector in 2011 en 2012 reeds grootschalig was.

(6)

Derhalve is geconcludeerd dat de vastgestelde fraude geen plots karakter heeft in de zin van artikel 199 ter van Richtlijn 2006/112/EG.

(7)

De gevraagde derogatie moet derhalve worden geweigerd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Hongarije wordt niet gemachtigd tot toepassing van de gevraagde bijzondere maatregel in het kader van het snellereactiemechanisme die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot Hongarije.

Gedaan te Brussel, 11 december 2013.

Voor de Commissie

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.


18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/69


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2013

tot oprichting van een Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid en voeding en tot intrekking van Besluit 2004/858/EG

(2013/770/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (1), en met name op artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 58/2003 verleent de Commissie de bevoegdheid om aan uitvoerende agentschappen de taak te delegeren om, namens haar en onder haar verantwoordelijkheid, programma’s of projecten van de Unie geheel of gedeeltelijk uit te voeren.

(2)

Door de uitvoering van programma’s toe te vertrouwen aan uitvoerende agentschappen kan de Commissie zich richten op haar kernactiviteiten en -taken die niet kunnen worden uitbesteed, zonder dat zij evenwel de controle en de eindverantwoordelijkheid verliest over de door de uitvoerende agentschappen beheerde activiteiten.

(3)

Het toevertrouwen van taken met betrekking tot de uitvoering van de programma’s aan een uitvoerend agentschap vereist een duidelijke scheiding tussen de stadia van de programmering, waarbij keuzes die gemotiveerd zijn door beleidsoverwegingen door de Commissie worden gemaakt en de uitvoering van de programma’s wordt toevertrouwd aan het uitvoerend agentschap.

(4)

De Commissie heeft bij Besluit 2004/858/EG (2) het Uitvoerend Agentschap voor het volksgezondheidsprogramma (hierna het „Agentschap” genoemd) opgericht en het belast met het beheer van het communautaire actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid voor de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2008, als vastgesteld bij Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad (3).

(5)

Daarna heeft de Commissie het mandaat van het Agentschap herhaaldelijk gewijzigd om het uit te breiden met het beheer van nieuwe projecten en programma’s. Bij Besluit 2008/544/EG van de Commissie (4) werd het Uitvoerend Agentschap voor het volksgezondheidsprogramma omgevormd tot het Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en consumenten, werd zijn mandaat verlengd tot en met 31 december 2015 en werd dit uitgebreid met de uitvoering van het volksgezondheidsprogramma voor 2008-2013 als vastgesteld bij Besluit nr. 1350/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (5), het consumentenprogramma voor 2007-2013 als vastgesteld bij Besluit nr. 1926/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), en de opleidingsmaatregelen inzake voedselveiligheid die vallen onder Richtlijn 2000/29/EG van de Raad (7) en Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (8). Bij Uitvoeringsbesluit 2012/740/EU van de Commissie (9) werden de activiteiten van het Agentschap uitgebreid tot opleidingsmaatregelen buiten de lidstaten en werd aan het Agentschap het beheer van de opleidingsmaatregelen die vallen onder Commissiebesluit C(2012) 1548 (10), en onder artikel 22, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad (11), toevertrouwd. Aan het Agentschap werd ook het beheer toevertrouwd van de overeenkomst met de ANEC, de Europese vereniging voor de coördinatie van de consumentenvertegenwoordiging bij normalisatie, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(6)

Het bij Besluit 2004/858/EG opgerichte Agentschap heeft aangetoond dat het doeltreffend en efficiënt functioneert. Er is een tussentijdse evaluatie van het Uitvoerend Agentschap voor de volksgezondheid (sinds juli 2008 bekend als het Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en consumenten) uitgevoerd door externe consultants. Uit het eindverslag van december 2010 is gebleken dat de uitvoeringstaken voor het volksgezondheidsprogramma efficiënter zouden kunnen worden uitgevoerd door het Agentschap, terwijl de Commissie zorgt voor het algemene beheer van deze programma’s en maatregelen van de Unie door de Commissie.

(7)

In haar mededeling van 29 juni 2011„Een begroting voor Europa 2020” (13) heeft de Commissie voorgesteld intensiever gebruik te maken van bestaande uitvoerende agentschappen voor de uitvoering van programma’s van de Unie in het volgende meerjarige financiële kader.

(8)

Uit de kosten-batenanalyse (14) in het kader van de procedure van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 58/2003 is naar voren gekomen dat het toevertrouwen van de uitvoering van het consumentenprogramma, het volksgezondheidsprogramma en de opleidingsmaatregelen inzake voedselveiligheid aan het Agentschap aanzienlijke kwalitatieve en kwantitatieve voordelen zou opleveren vergeleken met het interne scenario, waarbij alle aspecten van de nieuwe programma’s intern door de Commissie zouden worden beheerd. De opvolgers van de drie programma’s zijn in overeenstemming met het mandaat en de taken van het Agentschap en liggen in het verlengde van de activiteiten van het Agentschap. Het Agentschap heeft in de loop der jaren de nodige competentie, vaardigheden en capaciteiten voor het beheer van de programma’s opgebouwd. Zowel de Commissie als de begunstigden van de programma’s zouden daardoor profiteren van de opgebouwde ervaring en deskundigheid van het Agentschap en de daaruit voortvloeiende productiviteitswinst, met name een hoge kwaliteit van het beheer van de programma’s, vereenvoudiging van de procedures en betere dienstverlening in de zin van snellere uitbesteding en snellere betalingen. In de loop der tijd heeft het Agentschap doeltreffende kanalen ontwikkeld om te zorgen voor goede contacten met de begunstigden en een hoge mate van zichtbaarheid van de Unie als de promotor van de programma’s. Door het programmabeheer aan het Agentschap toe te vertrouwen zou de continuïteit voor de begunstigden en alle belanghebbenden van de huidige toevertrouwde programma’s worden gewaarborgd. Een verschuiving naar een interne regeling zou dan ook verstorend werken. Het toevertrouwen van het programmabeheer aan het Agentschap zal over de periode van 2014 tot en met 2024 naar schatting een efficiëntiewinst van 14 miljoen EUR opleveren ten opzichte van het interne scenario.

(9)

Om de uitvoerende agentschappen een samenhangende identiteit te geven, heeft de Commissie bij de vaststelling van de nieuwe mandaten van de agentschappen, voor zover mogelijk, de werkzaamheden gegroepeerd per thematisch beleidsterrein.

(10)

Het beheer van het volksgezondheidsprogramma voor 2008-2013 als vastgesteld bij Besluit nr. 1350/2007/EG, het consumentenprogramma voor 2007-2013 als vastgesteld bij Besluit nr. 1926/2006/EG, de opleidingsmaatregelen inzake voedselveiligheid die onder Richtlijn 2000/29/EG en Verordening (EG) nr. 882/2004, Verordening (EG) nr. 1905/2006 en Besluit C(2012) 1548 vallen, en het beheer van de overeenkomst met de ANEC overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012, die momenteel alle worden uitgevoerd door het Agentschap, alsmede het beheer van het consumentenprogramma voor 2014-2020 (15), het volksgezondheidsprogramma voor 2014-2020 (16) en de opleidingsmaatregelen inzake voedselveiligheid die onder Verordening (EG) nr. 882/2004 en Richtlijn 2000/29/EG vallen, omvatten de uitvoering van projecten met een technisch karakter waarvoor geen politieke besluitvorming noodzakelijk is, en die gedurende de gehele levensduur van het project een hoog niveau van technische en financiële deskundigheid vergen.

(11)

Het Agentschap moet worden belast met het verlenen van administratieve en logistieke ondersteuning, met name indien de centralisatie van deze ondersteunende diensten zou leiden tot extra verbeteringen van de kostenefficiëntie en schaalvoordelen.

(12)

Om te zorgen voor een consistente en tijdige uitvoering van dit besluit en van de betrokken programma’s, moet worden gewaarborgd dat het Agentschap zijn taken in verband met de uitvoering van die programma’s onder voorbehoud van de inwerkingtreding van de programma’s en met ingang van de datum van inwerkingtreding ervan kan uitvoeren.

(13)

Het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid en voeding dient te worden opgericht. Het dient de vervanger en opvolger te zijn van het uitvoerend agentschap dat is opgericht bij Besluit 2004/858/EG. Het dient te functioneren overeenkomstig het bij Verordening (EG) nr. 58/2003 vastgestelde algemene statuut.

(14)

Besluit 2004/858/EG dient daarom te worden ingetrokken en er dienen overgangsbepalingen te worden vastgesteld.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming het advies van het Comité voor de uitvoerende agentschappen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Oprichting

Het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid en voeding (hierna het „Agentschap”) wordt opgericht als vervanger en opvolger van het bij Besluit 2004/858/EG van de Commissie opgerichte uitvoerend agentschap, voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2024 en met een statuut overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003.

Artikel 2

Vestigingsplaats

Het Agentschap is gevestigd in Luxemburg.

Artikel 3

Doelstellingen en taken

1.   Het Agentschap wordt belast met de uitvoering van delen van de volgende programma’s en acties van de Unie:

a)

het consumentenprogramma voor 2014-2020;

b)

het volksgezondheidsprogramma voor 2014-2020;

c)

de opleidingsmaatregelen inzake voedselveiligheid die onder Richtlijn 2000/29/EG en Verordening (EG) nr. 882/2004 vallen.

De eerste alinea is van toepassing onder voorbehoud van de inwerkingtreding van elk programma en met ingang van de datum van inwerkingtreding van het desbetreffende programma.

2.   Het Agentschap wordt belast met de uitvoering van de opvolging van de volgende programma’s en acties van de Unie:

a)

het consumentenprogramma voor 2007-2013;

b)

het volksgezondheidsprogramma voor 2008-2013;

c)

de opleidingsmaatregelen inzake voedselveiligheid die onder Richtlijn 2000/29/EG, Verordening (EG) nr. 882/2004, Verordening (EG) nr. 1905/2006 en Besluit C(2012) 1548 vallen;

d)

het beheer van de overeenkomst met de ANEC, de Europese vereniging voor de coördinatie van de consumentenvertegenwoordiging bij normalisatie, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012.

3.   Het Agentschap wordt belast met de volgende taken met betrekking tot de uitvoering van de in de leden 1 en 2 vermelde delen van de programma’s en acties van de Unie:

a)

het beheer van alle of een deel van de stadia van de uitvoering van de programma’s en alle of een deel van de fasen van de levensduur van specifieke projecten op basis van de door de Commissie vastgestelde relevante werkprogramma’s, voor zover de Commissie het Agentschap daartoe bevoegd-heid heeft verleend in het delegatiebesluit;

b)

het vaststellen van de instrumenten tot uitvoering van de begroting zowel aan de ontvangsten- als aan de uitgavenzijde en het uitvoeren van alle activiteiten die noodzakelijk zijn voor het beheer van het programma, voor zover de Commissie het Agentschap daartoe bevoegdheid heeft verleend in het delegatiebesluit;

c)

het verlenen van steun bij de uitvoering van programma’s voor zover de Commissie het Agentschap daartoe bevoegdheid heeft verleend in het delegatiebesluit.

4.   Het Agentschap kan worden belast met het verlenen van administratieve en logistieke ondersteuning voor zover dit is voorzien in het delegatiebesluit, ten behoeve van de uitvoeringsorganen van de programma’s en binnen de daarin beschreven reikwijdte van de programma’s.

Artikel 4

Duur van de benoemingen

1.   De leden van het directiecomité worden benoemd voor twee jaar.

2.   De directeur van het Agentschap wordt benoemd voor vier jaar.

Artikel 5

Controle en verslag over de uitvoering

Het Agentschap wordt onderworpen aan de controle van de Commissie en brengt regelmatig verslag uit over de uitvoering van de programma’s van de Unie of de delen daarvan waarmee het is belast, op de wijze en met de frequentie die in het delegatiebesluit zijn vastgesteld.

Artikel 6

Uitvoering van de huishoudelijke begroting

Het Agentschap voert zijn huishoudelijke begroting uit overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie (17).

Artikel 7

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.   Besluit 2004/858/EG wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2014. Verwijzingen naar het ingetrokken besluit worden gelezen als verwijzingen naar dit besluit.

2.   Het Agentschap wordt beschouwd als de juridische opvolger van het bij Besluit 2004/858/EG opgerichte uitvoerend agentschap.

3.   Onverminderd de herziening van de inschaling van gedetacheerde ambtenaren voorzien in het delegatiebesluit, heeft dit besluit geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van het personeel van het Agentschap, met inbegrip van de directeur.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(2)  Besluit 2004/858/EG van de Commissie van 15 december 2004 tot oprichting van een uitvoerend agentschap, genaamd het „Agentschap voor het volksgezondheidsprogramma”, voor het beheer van de communautaire maatregelen op het gebied van de volksgezondheid overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad (PB L 369 van 16.12.2004, blz. 73).

(3)  Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) (PB L 271 van 9.10.2002, blz. 1).

(4)  Besluit 2008/544/EG van de Commissie van 20 juni 2008 tot wijziging van Besluit 2004/858/EG om het „Agentschap voor het volksgezondheidsprogramma” om te vormen tot „Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en consumenten” (PB L 173 van 3.7.2008, blz. 27).

(5)  Besluit nr. 1350/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013) (PB L 301 van 20.11.2007, blz. 3).

(6)  Besluit nr. 1926/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-2013) (PB L 404 van 30.12.2006, blz. 39).

(7)  Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).

(9)  Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2012/740/EU van 29 november 2012 tot wijziging van Besluit 2004/858/EG, als gewijzigd bij Besluit 2008/544/EG, tot instelling van het Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en consumenten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad (PB L 331 van 1.12.2012, blz. 50).

(10)  Besluit C(2012) 1548 van de Commissie van 15 maart 2012 tot goedkeuring van het werkprogramma 2012 dat geldt als financieringsbesluit voor projecten op het gebied van de externe handelsrelaties, waaronder de toegang tot de markten van de niet-lidstaten van de Europese Unie en de initiatieven op het gebied van de aan de handel gerelateerde steun.

(11)  Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41).

(12)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

(13)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een begroting voor Europa 2020 (COM(2011) 500 final).

(14)  COST Benefit Analysis for the delegation of certain tasks regarding the implementation of Union Programmes 2014-2020 to the Executive Agencies (eindverslag 19 augustus 2013).

(15)  Voorstel COM(2011) 707 van de Commissie van 9 november 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een consumentenprogramma 2014-2020.

(16)  Voorstel COM(2011) 709 van de Commissie van 9 november 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Gezondheid voor groei, het derde meerjarig actieprogramma van de EU op het gebied van gezondheid voor de periode 2014-2020.

(17)  Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6).


18.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 341/73


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2013

tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen en tot intrekking van de Besluiten 2004/20/EG en 2007/372/EG

(2013/771/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (1), en met name artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 58/2003 verleent de Commissie de bevoegdheid om aan uitvoerende agentschappen de taak te delegeren om, namens haar en onder haar verantwoordelijkheid, EU-programma’s of -projecten geheel of gedeeltelijk uit te voeren.

(2)

Door de uitvoering van programma’s toe te vertrouwen aan uitvoerende agentschappen kan de Commissie zich focussen op haar kernactiviteiten en -taken die niet kunnen worden uitbesteed, zonder dat zij evenwel de controle en de eindverantwoordelijkheid verliest over de door de uitvoerende agentschappen beheerde activiteiten.

(3)

De delegatie van taken voor de uitvoering van een programma aan een uitvoerend agentschap vereist een duidelijke scheiding tussen de stadia van de programmering met een ruime beoordelingsmarge om door beleidsoverwegingen gemotiveerde keuzes te maken, wat door de Commissie gebeurt, en de uitvoering van het programma, die moet worden toevertrouwd aan het uitvoerend agentschap.

(4)

De Commissie heeft bij Besluit 2004/20/EG (2) het Uitvoerend Agentschap voor intelligente energie” (hierna het „Agentschap” genoemd) opgericht en belast met het beheer van de communautaire maatregelen op het gebied van duurzame energiebronnen en energie-efficiëntie.

(5)

Vervolgens heeft de Commissie bij Besluit 2007/372/EG (3) het mandaat van het Agentschap gewijzigd om het uit te breiden tot het beheer van nieuwe projecten en programma’s op het gebied van innovatie, ondernemerschap en mobiliteit, waarbij de naam van het Agentschap werd gewijzigd in „Uitvoerend Agentschap voor concurrentievermogen en innovatie”.

(6)

Het bij Besluit 2004/20/EG opgerichte agentschap heeft aangetoond dat wanneer het beheer van specifieke operationele programma’s wordt uitbesteed, de bevoegde directoraten-generaal zich kunnen focussen op de beleidsgerelateerde aspecten van de programma’s. Gelet op de voortdurende beperkingen van de EU-begroting is het kostenefficiënter om taken over te dragen aan een uitvoerend agentschap. Uit de twee tussentijdse evaluaties van het Agentschap is gebleken dat het in het algemeen goed functioneert en dat het de initiatieven waarvoor het operationeel verantwoordelijk is, efficiënt en doeltreffend kan uitvoeren.

(7)

In haar mededeling van 29 juni 2011„Een begroting voor Europa 2020” (4) heeft de Commissie voorgesteld intensiever gebruik te maken van bestaande uitvoerende agentschappen voor de uitvoering van EU-programma’s in het volgende meerjarige financiële kader.

(8)

Uit de kosten-batenanalyse (5) overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 58/2003 is gebleken dat de verwachte kosten 295 miljoen EUR bedragen, tegenover 399 miljoen EUR bij intern beheer. In vergelijking met intern beheer mag men bij beheer door een agentschap uitgaan van een positief saldo van 104 miljoen EUR aan efficiëntievoordeel. Er kan een aanzienlijke kwaliteitsverbetering tot stand worden gebracht door meer samenhangende programmaportefeuilles te laten aansluiten bij de kerntaken en de merkidentiteit van het Agentschap. Uit analyse is gebleken dat het Agentschap voordeel zal hebben van synergieën, vereenvoudiging en schaalvoordelen wanneer het beheer van de volgende programma’s wordt samengevoegd: Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie 2014-2020 (6) (hierna „Horizon 2020” genoemd), het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020) (7) (hierna „Cosme” genoemd) en het programma voor het milieu en klimaatactie (8) (hierna „Life” genoemd). Door alle aspecten van het kmo-instrument Horizon 2020 te bundelen, krijgen potentiële begunstigden één enkel punt van toegang en wordt een consistente dienstverlening gegarandeerd. Binnen het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (9) (hierna „EFMZV” genoemd) beantwoorden met name acties die worden gepland op het gebied van het geïntegreerd maritiem beleid goed aan het huidige profiel van het Agentschap inzake innovatie en concurrentievermogen. Door het beheer van de erfenis van het Marco Polo-programma (2007-2013) over te dragen aan het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken zal het beheer van de infrastructuurprogramma’s voor vervoer in dat agentschap worden gecentraliseerd, waardoor begunstigden een centraal toegangspunt voor financiering krijgen.

(9)

Om de uitvoerende agentschappen een samenhangende identiteit te geven, heeft de Commissie bij de vaststelling van de nieuwe mandaten van de agentschappen voor zover mogelijk de werkzaamheden gegroepeerd per thematisch beleidsterrein.

(10)

Het Agentschap moet worden belast met het beheer van Life, de opvolger van het eerdere programma Life+, dat in het kader van het meerjarige financiële kader (2007-2013) intern door de Commissie wordt beheerd. Het beheer van Life behelst de uitvoering van technische projecten die geen besluitvorming van politieke aard inhouden en vergt een grote technische en financiële deskundigheid gedurende de gehele projectcyclus. Life wordt gekenmerkt door projecten waarbij veel gelijksoortige en gestandaardiseerde activiteiten worden ontwikkeld.

(11)

Het Agentschap moet worden belast met het beheer van delen van Cosme die de opvolger zijn van delen van het programma voor ondernemerschap en innovatie uit hoofde van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie 2007-2013 (10) (hierna „CIP” genoemd), die thans deels door het Agentschap en deels intern door de Commissie worden beheerd. Het beheer van de delen van Cosme die aan het Agentschap zullen worden gedelegeerd, behelst de uitvoering van projecten met een technisch karakter, die geen besluitvorming van politieke aard inhouden, en vergt een grote technische en financiële deskundigheid gedurende de gehele projectcyclus. Sommige delen van Cosme worden verder gekenmerkt door projecten waarbij veel gelijksoortige en gestandaardiseerde activiteiten worden ontwikkeld.

(12)

Het Agentschap moet worden belast met het beheer van delen van het EFMZV op het gebied van het geïntegreerd maritiem beleid (GMB), controle, wetenschappelijk advies en wetenschappelijke kennis, die de opvolger zijn van gelijkaardige activiteiten die in het kader van het meerjarige financiële kader (2007-2013) intern door de Commissie worden beheerd. Het beheer van het EFMZV behelst de uitvoering van technische projecten die geen besluitvorming van politieke aard inhouden en vergt een grote technische en financiële deskundigheid gedurende de gehele projectcyclus.

(13)

Het Agentschap moet worden belast met het beheer van de volgende delen van Horizon 2020:

a)

delen van „Deel II — Industrieel leiderschap” die worden gekenmerkt door projecten waarbij veel gelijksoortige en gestandaardiseerde activiteiten worden ontwikkeld;

b)

delen van „Deel III — Maatschappelijke uitdagingen” die de uitvoering behelzen van technische projecten die geen besluitvorming van politieke aard inhouden en die een grote technische en financiële deskundigheid gedurende de gehele projectcyclus vergen.

(14)

Het Agentschap moet worden belast met het beheer van de erfenis van acties die al als onderdeel van het CIP aan hem zijn gedelegeerd onder het meerjarige financiële kader (2007-2013): „Intelligente energie — Europa” (IEE II), het „Enterprise Europe Network”, de portal „Uw Europa — Bedrijfsleven”, de „Europese IER-helpdesk”, het „eco-innovatie-initiatief” en het project „IPorta”.

(15)

Het Agentschap moet worden belast met het bieden van administratieve en logistieke ondersteuning, met name wanneer de centralisatie van een dergelijke ondersteuning efficiëntie- en schaalvoordelen oplevert.

(16)

Het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen moet worden opgericht. Het dient de vervanger en opvolger te worden van het bij Besluit 2004/20/EG opgerichte agentschap, als gewijzigd bij Besluit 2007/372/EG. Het dient te opereren overeenkomstig het bij Verordening (EG) nr. 58/2003 vastgestelde algemene statuut.

(17)

De Besluiten 2004/20/EG en 2007/372/EG moeten worden ingetrokken en er dienen overgangsbepalingen te worden vastgesteld.

(18)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de uitvoerende agentschappen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Oprichting

Het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (hierna het „Agentschap” genoemd) wordt hierbij opgericht als vervanger en opvolger van het bij Besluit 2004/20/EG opgerichte agentschap, als gewijzigd bij Besluit 2007/372/EG, voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2024; de statuten van het Agentschap vallen onder Verordening (EG) nr. 58/2003.

Artikel 2

Vestiging

Het Agentschap is gevestigd te Brussel.

Artikel 3

Doelstellingen en taken

1.   Het Agentschap wordt belast met de uitvoering van delen van de volgende EU-programma’s:

a)

programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme) (2014-2020) (11);

b)

programma voor het milieu en klimaatactie (Life) 2014-2020 (12);

c)

Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) (13), met inbegrip van het geïntegreerd maritiem beleid (GMB), controle, wetenschappelijk advies en wetenschappelijke kennis;

d)

het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie 2014-2020 (Horizon 2020) (14): delen van „Deel II — Industrieel leiderschap” en „Deel III — Maatschappelijke uitdagingen”.

De eerste alinea is van toepassing onder voorbehoud van en met ingang van de datum van inwerkingtreding van elk van die programma’s.

2.   Het Agentschap wordt belast met de uitvoering van de erfenis van de volgende acties uit hoofde van CIP:

a)

„Intelligente energie — Europa (IEE II);

b)

het „eco-innovatie-initiatief”;

c)

het „Enterprise Europe Network”;

d)

het portaal „Uw Europa — Bedrijfsleven”;

e)

de „Europese IER-helpdesk”;

f)

het project „IPorta”.

3.   Het Agentschap wordt belast met de volgende taken met betrekking tot de uitvoering van de in leden 1 en 2 vermelde delen van de EU-programma’s:

a)

het beheer van een aantal of van alle stadia van de uitvoering van het programma en van een aantal of van alle fasen in de cyclus van specifieke projecten op basis van de door de Commissie vastgestelde relevante werkprogramma’s, voor zover de Commissie het Agentschap daartoe bevoegdheid heeft verleend in het delegatiebesluit;

b)

het vaststellen van de instrumenten tot uitvoering van de begroting, zowel aan de ontvangsten- en de uitgavenzijde, en het uitvoeren van alle activiteiten die noodzakelijk zijn voor het beheer van het programma, voor zover de Commissie het Agentschap daartoe bevoegdheid heeft verleend in het delegatiebesluit;

c)

het verlenen van steun bij de uitvoering van programma’s, voor zover de Commissie het Agentschap daartoe bevoegdheid heeft verleend in het delegatiebesluit.

4.   Het Agentschap kan ermee worden belast administratieve en logistieke ondersteuning te bieden aan de organisaties die programma’s uitvoeren, indien daarin wordt voorzien in het delegatiebesluit en binnen de reikwijdte van de daarin vermelde programma’s.

Artikel 4

Termijn van aanstellingen

1.   De leden van het directiecomité worden benoemd voor twee jaar.

2.   De directeur wordt benoemd voor vijf jaar.

Artikel 5

Controle en verslag over de uitvoering

Het Agentschap wordt onderworpen aan de controle van de Commissie en brengt regelmatig verslag uit over de voortgang bij de uitvoering van de EU-programma’s of delen daarvan waarmee het is belast, op de wijze en met de frequentie die in het delegatiebesluit zijn vastgesteld.

Artikel 6

Uitvoering van de huishoudelijke begroting

Het Agentschap voert zijn huishoudelijke begroting uit overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie (15).

Artikel 7

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.   De Besluiten 2004/20/EG en 2007/372/EG worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2014. Verwijzingen naar de ingetrokken besluiten gelden als verwijzingen naar dit besluit.

2.   Het Agentschap wordt beschouwd als de juridische opvolger van het bij Besluit 2004/20/EG opgerichte uitvoerend agentschap, als gewijzigd bij Besluit 2007/372/EG.

3.   Onverminderd de herziening van de indelingscriteria van gedetacheerde ambtenaren waarin het delegatiebesluit voorziet, is dit besluit niet van invloed op de rechten en plichten van het personeel van het Agentschap, met inbegrip van de directeur.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(2)  PB L 5 van 9.1.2004, blz. 85.

(3)  PB L 140 van 1.6.2007, blz. 52.

(4)  COM(2011) 500 final.

(5)  COST Benefit Analysis for the delegation of certain tasks regarding the implementation of Union Programmes 2014-2020 to the Executive Agencies (Final report), 19 augustus 2013.

(6)  COM(2011) 809 final.

(7)  COM(2011) 834 final.

(8)  COM(2011) 874 final.

(9)  COM(2011) 804 final.

(10)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15.

(11)  COM(2011) 834 final.

(12)  COM(2011) 874 final.

(13)  COM(2011) 804 final.

(14)  COM(2011) 809 final.

(15)  PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6.