ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.330.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 330

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
10 december 2013


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1258/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 273/2004 inzake drugsprecursoren ( 1 )

21

 

*

Verordening (EU) nr. 1259/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren

30

 

*

Verordening (EU) nr. 1260/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende de Europese bevolkingsstatistieken ( 1 )

39

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

10.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/1


VERORDENING (EU) Nr. 1257/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 november 2013

inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van de wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De grensoverschrijdende overbrenging, met het oog op recycling, van schepen die als afval zijn aangemerkt, wordt gereguleerd door het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan („het Verdrag van Bazel”) en door Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3). Verordening (EG) nr. 1013/2006 vormt de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Bazel en van een in 1995 vastgestelde wijziging (4) van dat verdrag, die op internationaal niveau nog niet in werking is getreden, en waarbij een verbod wordt ingesteld op de uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen naar landen die geen lid zijn van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Dergelijke schepen worden gewoonlijk als gevaarlijk afval beschouwd en mogen niet voor recycling uit de Unie uitgevoerd worden naar inrichtingen in landen die geen lid zijn van de OESO.

(2)

De mechanismen voor het toezicht op de uitvoering van, en de handhaving van het huidige recht van de Unie en het internationale recht zijn niet aangepast aan de specifieke kenmerken van schepen en van de internationale zeescheepvaart. Dankzij de samenwerking tussen de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en het secretariaat van het Verdrag van Bazel kon een overeenkomst worden bereikt inzake het wereldwijd invoeren van voorschriften, met als doelstelling een efficiënte en doeltreffende oplossing voor onveilige en ondeugdelijke scheepsrecyclingpraktijken te waarborgen in de vorm van het Internationaal Verdrag van Hongkong voor de veilige en milieuvriendelijke recycling van schepen („het Verdrag van Hongkong”).

(3)

De huidige scheepsrecyclingcapaciteit in OESO-landen die wettelijk toegankelijk is voor schepen die de vlag van een lidstaat voeren, volstaat niet. De huidige veilige en milieuvriendelijke scheepsrecyclingcapaciteit in landen die geen lid zijn van de OESO volstaat voor de verwerking van alle schepen die de vlag van een lidstaat voeren en zal tegen 2015 naar verwachting nog toenemen als gevolg van maatregelen die de recyclinglanden hebben genomen om aan de voorschriften van het Verdrag van Hongkong te voldoen.

(4)

Het Verdrag van Hongkong is op 15 mei 2009 onder de auspiciën van de Internationale Maritieme Organisatie aangenomen. Het Verdrag van Hongkong treedt pas in werking 24 maanden na de datum van de ratificatie ervan door ten minste 15 staten waarvan de gecombineerde handelsvloot ten minste 40 procent van de brutotonnage van de mondiale koopvaardijvloot vertegenwoordigt en waarvan het gecombineerde maximale jaarlijkse scheepsrecyclingvolume in de voorbije 10 jaar ten minste drie procent van de brutotonnage van de gecombineerde koopvaardijvloot van die staten vertegenwoordigt. Dat verdrag heeft betrekking op het ontwerp, de bouw, de werking en de voorbereiding van schepen om de veilige en milieuverantwoorde recycling ervan te vergemakkelijken zonder de scheepsveiligheid en het efficiënt functioneren in het gedrang te brengen. Het heeft tevens betrekking op het veilig en milieuverantwoord functioneren van scheepsrecyclinginrichtingen, en op de vaststelling van een passend handhavingsmechanisme voor scheepsrecycling.

(5)

Deze verordening heeft als doel een snelle ratificatie van het Verdrag van Hongkong zowel binnen de Unie als in derde landen te faciliteren, door evenredige controles op schepen en scheepsrecyclinginrichtingen op basis van dat Verdrag toe te passen.

(6)

In het Verdrag van Hongkong is uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid dat de partijen met betrekking tot het veilig en milieuverantwoord recyclen van schepen strengere, met het internationaal recht strokende maatregelen nemen teneinde eventuele negatieve effecten op de volksgezondheid en het milieu te voorkomen, te verminderen of tot een minimum te beperken. Gelet daarop moet deze verordening bescherming bieden tegen de mogelijke negatieve effecten van gevaarlijke materialen aan boord van alle schepen die een haven of een ankerplaats van een lidstaat aandoen, met naleving van de op die materialen van toepassing zijnde bepalingen in het internationale recht. Teneinde het toezicht op de naleving van de in deze verordening gestelde eisen inzake gevaarlijke materialen te waarborgen, moeten de lidstaten nationale voorschriften toepassen om Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) om te zetten. Momenteel zijn havenstaatinspecteurs in het kader van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee („SOLAS”), belast met de keuring van de certificatie en met het actief testen op gevaarlijke materialen, waaronder asbest. Het Memorandum van overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole biedt een geharmoniseerd kader voor deze activiteiten.

(7)

Het doel van deze verordening is ook de bestaande ongelijkheden op het vlak van gezondheid en veiligheid op de werkplek tussen exploitanten in de Unie, in OESO-landen, en in relevante derde landen te verminderen, en schepen die de vlag van een lidstaat voeren te doen ontmantelen in scheepsrecyclinginrichtingen waar veilige en milieuvriendelijke methoden worden gehanteerd, in plaats van die schepen naar substandaardlocaties te sturen, zoals momenteel de praktijk is. Het concurrentievermogen van scheepsrecyclinginrichtingen gelegen in een lidstaat, die schepen recycleren en verwerken op een veilige en milieuvriendelijke manier, zou daarbij ook worden vergroot. De vaststelling van een Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen („de Europese lijst”) die voldoen aan de voorschriften van deze verordening draagt bij tot die doelstellingen alsmede tot een betere handhaving door het voor de lidstaat waarvan het schip de vlag voert gemakkelijker te maken voor recycling bestemde schepen te controleren. De voorschriften voor scheepsrecyclinginrichtingen moeten op de voorschriften van het Verdrag van Hongkong zijn gebaseerd. In dit opzicht dienen de overeenkomstig deze verordening goedgekeurde scheepsrecyclinginrichtingen aan de nodige eisen te beantwoorden om de bescherming van het milieu, de gezondheid en veiligheid van arbeiders, en het milieuverantwoord beheren van het afval afkomstig van gerecyclede schepen te waarborgen. Voor scheepsrecyclinginrichtingen op het grondgebied van een derde land moeten die eisen een hoog beschermingsniveau inzake menselijke gezondheid en milieu waarborgen, dat grotendeels gelijkwaardig is met dat in de Unie. Scheepsrecyclinginrichtingen die die minimumeisen niet halen, mogen daarom niet op de Europese lijst worden opgenomen.

(8)

Het beginsel van gelijkheid in het Unierecht dient te worden toegepast en bewaakt, in het bijzonder bij het opstellen en aanpassen van de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen gelegen in een lidstaat en scheepsrecyclinginrichtingen gelegen in een derde land, die aan de voorschriften van deze verordening beantwoorden.

(9)

De lidstaten worden aangemoedigd gepaste maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat schepen die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen, handelen op een wijze die met deze verordening strookt, voor zover dit redelijkerwijs haalbaar is.

(10)

Doublures moeten worden vermeden, en daarom dienen schepen die de vlag van een lidstaat voeren en die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1013/2006, respectievelijk van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (6). Verordening (EG) nr. 1013/2006 is van toepassing op de overbrenging van afvalstoffen vanuit de Unie, behoudens bepaalde categorieën van afval waarvoor een afwijkende regeling geldt. Schepen waarop deze verordening van toepassing is, worden gedurende hun hele levenscyclus aan controles onderworpen, teneinde het milieuverantwoord recyclen ervan te waarborgen. Daarom moet worden gepreciseerd dat een schip dat gedurende zijn hele levenscyclus aan de afwijkende controleregeling in het kader van deze verordening is onderworpen, niet aan Verordening (EG) nr. 1013/2006 mag worden onderworpen. De schepen die buiten het toepassingsgebied van het Verdrag van Hongkong en buiten deze verordening vallen, en alle afval aan boord van een schip, met uitzondering van het operationeel afval, moeten onderworpen blijven aan Verordening (EG) nr. 1013/2006 respectievelijk aan Richtlijnen 2008/98/EG en 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad (7).

(11)

Er wordt ook onderkend dat schepen onderworpen blijven aan andere internationale verdragen om hun veilig functioneren op zee gedurende het operationele deel van hun levenscyclus te waarborgen, en dat schepen, ook al kunnen zij bepaalde navigatierechten en -vrijheden uitoefenen, niettemin hun aankomst in een haven vooraf dienen aan te kondigen. De lidstaten kunnen ervoor kiezen verdere controles toe te passen overeenkomstig andere internationale verdragen. Aanvullende doorvoercontroles worden daarom in het kader van deze verordening overbodig geacht.

(12)

Bij de interpretatie van de voorschriften van deze verordening moet rekening worden gehouden met de richtsnoeren die de IMO („IMO-richtsnoeren”) heeft ontwikkeld ter ondersteuning van het Verdrag van Hongkong.

(13)

Voor de toepassing van deze verordening moet aan de term „recyclen” niet dezelfde betekenis hebben als gedefinieerd in Richtlijn 2008/98/EG. In deze richtlijn moet derhalve een specifieke definitie van het begrip „scheepsrecycling” worden opgenomen.

(14)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (8) wordt het mondiaal geharmoniseerd classificatie- en etiketteringssysteem voor chemische stoffen op Unieniveau uitgevoerd. Samen met Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (9) en Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) biedt die verordening nuttige richtsnoeren om te bepalen wat een gevaarlijk materiaal is.

(15)

Het bijhouden van een inventaris van gevaarlijke materialen die zich gedurende de hele levenscyclus van een schip aan boord bevinden, is een belangrijke vereiste dat in het Verdrag van Hongkong en in deze verordening is vastgelegd. Overeenkomstig voorschrift 8, punt 2, van het Verdrag van Hongkong dient een voor recycling bestemd schip in de periode voorafgaand aan het binnenkomen in de scheepsrecyclinginrichting zijn hoeveelheid operationeel afval tot een minimum te beperken. Indien het operationeel afval bestemd is om samen met het schip aan een scheepsrecyclinginrichting te worden geleverd, moeten de geschatte hoeveelheden en de locaties van dat afval in deel II van de inventaris worden opgenomen.

(16)

De lidstaten moeten maatregelen nemen om te voorkomen dat scheepsrecyclingregels worden omzeild en om scheepsrecycling transparanter te maken. Zoals in het Verdrag van Hongkong is bepaald, moeten de lidstaten gegevens meedelen met betrekking tot schepen waaraan een inventariscertificaat is afgegeven en schepen waarvoor een voltooiingsverklaring is ontvangen, alsmede gegevens met betrekking tot illegale scheepsrecycling en vervolgmaatregelen die zij hebben genomen.

(17)

De lidstaten moeten regels vaststellen inzake sancties die gelden voor inbreuken op deze verordening en ervoor zorgen dat die sancties worden toegepast om te voorkomen dat de scheepsrecyclingregels worden omzeild. De sancties, die van civiel- of bestuursrechtelijke aard kunnen zijn, moeten doeltreffend en evenredig zijn en een afschrikkende werking hebben.

(18)

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie, dienen de rechtbanken van de lidstaten de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de te vervullen voorwaarden zo volledig mogelijk te interpreteren, teneinde de administratieve of gerechtelijke procedures in overeenstemming te brengen met artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus.

(19)

In het belang van de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, en gelet op het beginsel dat de vervuiler betaalt, dient de Commissie de haalbaarheid te onderzoeken van een financieel mechanisme voor alle schepen die een haven of een ankerplaats van een lidstaat aandoen, ongeacht onder welke vlag zij varen, om zo middelen te genereren die de milieuverantwoorde recycling en behandeling van schepen vergemakkelijken, zonder uitvlaggen aan te moedigen.

(20)

Om rekening te houden met ontwikkelingen op het gebied van het Verdrag van Hongkong moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de actualisering van de bijlagen I en II bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(21)

Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening moeten uitvoeringsbevoegdheden worden verleend aan de Commissie. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(22)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk voorkomen, verminderen of wegwerken van de negatieve effecten op de menselijke gezondheid en het milieu van recycling, exploitatie en onderhoud van onder de vlag van een lidstaat varende schepen, wegens het internationale karakter van de scheepvaart en scheepsrecycling, door de lidstaten niet in voldoende mate kan worden verwezenlijkt, en dus, wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP, WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en doel

Het doel van deze verordening is ongevallen, verwondingen en andere door scheepsrecycling veroorzaakte negatieve effecten op de menselijke gezondheid en het milieu te voorkomen, tot een minimum te beperken, en voor zover haalbaar weg te werken. Het doel van deze verordening is gedurende de hele levenscyclus van een schip de veiligheid, de bescherming van de menselijke gezondheid en het mariene milieu van de Unie te verhogen, in het bijzonder om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen voortkomend uit scheepsrecycling op een milieuverantwoorde manier worden beheerd.

In deze verordening worden tevens regels vastgelegd om het goed beheer van gevaarlijke materialen op schepen te waarborgen.

Deze verordening heeft verder tot doel de ratificatie van het Internationaal Verdrag van Hongkong voor het veilig en milieuvriendelijk recyclen van schepen van 2009 („het Verdrag van Hongkong”) te faciliteren.

Artikel 2

Werkingssfeer

1.   Deze verordening, met uitzondering van artikel 12, is van toepassing op schepen die de vlag van een lidstaat voeren.

Artikel 12 is van toepassing op schepen die de vlag van een derde land voeren, die een haven of een ankerplaats van een lidstaat aandoen.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

oorlogsschepen, hulpschepen voor de marine of andere schepen die eigendom zijn van of worden geëxploiteerd door een staat en die voorlopig uitsluitend worden aangewend voor een niet-commerciële overheidsdienst;

b)

schepen met een tonnage van minder dan 500 brutotonnage (gross tonnage — GT);

c)

schepen die gedurende hun levenduur uitsluitend opereren in wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie vallen van de lidstaat waarvan het schip de vlag voert.

Artikel 3

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

1.   „schip”: een vaartuig, van welk type ook, dat in het mariene milieu opereert of heeft geopereerd; onder deze term zijn begrepen onderwatervoertuigen, drijvende vaartuigen, drijvende platforms, hefeilanden, drijvende opslageenheden en drijvende productie-, opslag- en verladingseenheden (FPSO’s) alsmede vaartuigen waarvan de uitrusting is verwijderd of die worden gesleept;

2.   „nieuw schip”: een schip waarvoor:

a)

het bouwcontract op of na de toepassingsdatum van deze verordening wordt gesloten, of

b)

bij gebreke van een bouwcontract, de kiel gelegd is of de bouw zich in een vergelijkbaar bouwstadium bevindt zes maanden na de toepassingsdatum van deze verordening of daarna, of

c)

de oplevering dertig maanden na de toepassingsdatum van deze verordening of daarna plaatsvindt;

3.   „tankschip”: een olietankschip zoals gedefinieerd in bijlage I bij het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen („MARPOL-verdrag”) of een tankschip voor schadelijke vloeistoffen (NLS-tankschip), zoals gedefinieerd in bijlage II bij dat verdrag;

4.   „gevaarlijk materiaal”: elk materiaal dat of elke substantie die mogelijk gevaar kan zetten voor de menselijke gezondheid en/of het milieu;

5.   „operationeel afval”: afvalwater en residuen voortgebracht door het normaal functioneren van schepen die onderworpen zijn aan de voorschriften van het MARPOL-Verdrag;

6.   „scheepsrecycling”: het volledig of gedeeltelijk ontmantelen van een schip in een scheepsrecyclinginrichting teneinde onderdelen en materialen terug te winnen om deze opnieuw te bewerken, voor te bereiden voor hergebruik, of te hergebruiken, waarbij wordt gezorgd voor het beheer van gevaarlijke en andere materialen, met inbegrip van de opslag en behandeling van onderdelen en materialen op het recyclingterrein, maar niet van de verdere verwerking of verwijdering ervan in afzonderlijke inrichtingen;

7.   „scheepsrecyclinginrichting”: een afgebakend gebied zijnde een werf of inrichting gelegen in een lidstaat of een derde land en dat wordt gebruikt voor het recyclen van schepen;

8.   „scheepsrecyclingbedrijf”: de eigenaar van de scheepsrecyclinginrichting of een andere organisatie of persoon die de verantwoordelijkheid voor de scheepsrecyclingactiviteit heeft overgenomen van de eigenaar van de scheepsrecyclinginrichting;

9.   „administratie”: een overheidsinstantie die door een lidstaat is aangeduid als verantwoordelijk voor taken met betrekking tot schepen die de vlag van die lidstaat voeren, of die onder het gezag van de lidstaat opereren;

10.   „erkende organisatie”: een organisatie die erkend is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad (12);

11.   „bevoegde autoriteit”: door een lidstaat of een derde land aangeduide overheidsinstantie of overheidsinstanties, als verantwoordelijk voor scheepsrecyclinginrichtingen binnen een bepaald geografisch gebied of een bepaald gebied van deskundigheid, met betrekking tot alle operaties die binnen de jurisdictie van die staat vallen;

12.   „brutotonnage”: de brutotonnage (GT) die is berekend overeenkomstig de voorschriften voor tonnagemeting van bijlage I bij het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen (1969) of daaropvolgende overeenkomsten;

13.   „bevoegde persoon”: een persoon met passende kwalificaties en opleiding en voldoende kennis, ervaring en vaardigheden voor het uitvoeren van de specifieke taken;

14.   „scheepseigenaar”: de natuurlijke of rechtspersoon die als eigenaar van het schip is geregistreerd, met inbegrip van de natuurlijke of rechtspersoon die voor een beperkte periode eigenaar is van het schip in afwachting van de verkoop of overdracht ervan aan een scheepsrecyclinginrichting of, indien er geen registratie heeft plaatsgevonden, de natuurlijke of rechtspersoon die het schip in eigendom heeft of elke andere organisatie of persoon, zoals de beheerder of de rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgenomen van de eigenaar van het schip alsmede een rechtspersoon die een schip in overheidsbezit exploiteert;

15.   „nieuwe installatie”: de installatie van systemen, uitrusting, isolatie of ander materiaal op een schip na de toepassingsdatum van deze verordening;

16.   „scheepsrecyclingplan”: een plan dat voor elk specifiek onder zijn verantwoordelijkheid te recyclen schip wordt ontwikkeld door de exploitant van de scheepsrecyclingfaciliteit, rekening houdend met de toepasselijke richtsnoeren en resoluties van de IMO;

17.   „scheepsrecyclingplan”: een plan opgesteld door de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting en aangenomen door de raad van bestuur of het relevante bestuursorgaan van het scheepsrecyclingbedrijf, waarin de door de inrichting gebruikte operationele processen en procedures staan beschreven, en dat in het bijzonder de volgende aspecten omvat: veiligheid en opleiding van werknemers, bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, taken en verantwoordelijkheden van het personeel, voorbereiding en reactie op noodsituaties, en systemen voor toezicht, verslaglegging en het bijhouden van gegevens, rekening houdend met de toepasselijke richtsnoeren en resoluties van de IMO;

18.   „veilig toegankelijk”: een ruimte die aan alle volgende criteria voldoet:

a)

het zuurstofgehalte van de atmosfeer en de concentratie ontvlambare dampen bevinden zich binnen veilige grenzen;

b)

eventuele concentraties van giftige materialen in de atmosfeer zijn binnen toegestane grenzen;

c)

eventuele residuen of materialen bij de door de bevoegde persoon toegestane werkzaamheden leiden niet tot het ongecontroleerd vrijkomen van giftige materialen of een gevaarlijke concentratie ontvlambare dampen onder de heersende atmosferische omstandigheden zoals die volgens opdracht gehandhaafd worden;

19.   „veilig voor werkzaamheden waarbij hitte vrijkomt”: een ruimte die aan alle volgende criteria voldoet:

a)

veilige omstandigheden waarin explosies uitgesloten zijn, zich geen gassen bevinden en waarin gewerkt kan worden met boogglas- en gaslasapparatuur, snij- of brandapparaten of andere werkzaamheden kunnen plaatsvinden waarbij open vuur wordt gebruikt, alsmede voor verhittings- en slijpwerkzaamheden of werkzaamheden waarbij vonken ontstaan;

b)

er wordt voldaan aan de in punt 18 vervatte criteria voor veilige toegankelijkheid;

c)

de heersende atmosferische omstandigheden veranderen niet als gevolg van de werkzaamheden waarbij hitte vrijkomt;

d)

alle aangrenzende ruimten zijn gereinigd, inert gemaakt, of voldoende behandeld om het ontstaan of de verspreiding van brand te voorkomen;

20.   „voltooiingsverklaring”: een door de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting afgegeven verklaring dat de scheepsrecycling is voltooid overeenkomstig deze verordening;

21.   „inventariscertificaat”: een voor elk schip specifiek certificaat dat wordt afgegeven voor schepen die de vlag van een lidstaat voeren, overeenkomstig artikel 9, en dat is aangevuld met een inventaris van gevaarlijke materialen overeenkomstig artikel 5;

22.   „ „geschikt voor recycling”-certificaat”: een voor elk schip specifiek certificaat dat wordt afgegeven voor schepen die de vlag van een lidstaat voeren, overeenkomstig artikel 9, lid 9, en dat is aangevuld met een inventaris van gevaarlijke materialen overeenkomstig artikel 5, lid 7, en een recyclingplan overeenkomstig artikel 7;

23.   „verklaring van overeenstemming”: een voor elk schip specifiek certificaat dat wordt afgegeven voor schepen die de vlag van een derde land voeren en dat is aangevuld met een inventaris van gevaarlijke materialen overeenkomstig artikel 12;

24.   „ton leeggewicht (light displacement tonnes, LDT)”: het gewicht van een schip in ton, zonder vracht, brandstof, smeerolie in opslagtanks, ballastwater, zoet water, drinkwater, verbruiksgoederen, passagiers en bemanning en hun persoonlijke bezittingen; het is de som van het gewicht van de romp, de constructie, de machines, de uitrusting en de aanvullende onderdelen van het schip.

2.   Voor de toepassing van artikel 7, lid 2, onder d), en de artikelen 13, 15 en 16:

a)

hebben „afvalstoffen”, „gevaarlijke afvalstoffen”, „verwerking” en „afvalstoffenbeheer” dezelfde betekenis als in artikel 3 van Richtlijn 2008/98/EG;

b)

wordt verstaan onder „inspectie ter plaatse”: een inspectie van de scheepsrecyclinginrichting om te beoordelen of de omstandigheden op het recyclingterrein met de in verstrekte relevante documentatie beschreven omstandigheden overeenstemmen;

c)

wordt verstaan onder „arbeider”: een persoon die werkzaamheden verricht, hetzij vast of tijdelijk, in de context van een dienstverband, met inbegrip van het personeel dat voor aannemers en onderaannemers werkt;

d)

wordt verstaan onder „milieuverantwoord beheer”: het ondernemen van alle mogelijke stappen om te verzekeren dat afvalstoffen en gevaarlijke materialen worden beheerd op een manier die de menselijke gezondheid en het milieu beschermt tegen de mogelijk negatieve effecten van deze materialen en afvalstoffen.

3.   Voor de toepassing van lid 1, punt 13, kan een bevoegde persoon een geschoolde arbeider of een leidinggevende werknemer zijn die in staat is beroeps- en andere risico’s en de blootstelling van werknemers aan potentieel gevaarlijke materialen of onveilige omstandigheden in een scheepsrecyclinginrichting te herkennen en te evalueren en die in staat is te bepalen welke bescherming en voorzorgen nodig zijn om dergelijke gevaren, risico’s of een dergelijke blootstelling uit te schakelen.

Onverminderd Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) kan de bevoegde autoriteit passende criteria voor de aanwijzing van zulke personen opstellen en de aan hen toe te wijzen taken bepalen.

TITEL II

SCHEPEN

Artikel 4

Controle van gevaarlijke materialen

De installatie of het gebruik van gevaarlijke materialen, als bedoeld in bijlage I, wordt verboden of beperkt zoals bepaald in bijlage I, onverminderd andere eisen van toepasselijk Unierecht, op grond waarvan aanvullende maatregelen nodig kunnen zijn.

Artikel 5

Inventaris van gevaarlijke materialen

1.   Elk nieuw schip heeft aan boord een inventaris van gevaarlijke materialen, waarin ten minste de in bijlage II bedoelde gevaarlijke materialen in de constructie of de uitrusting van het schip, de locatie en de geschatte hoeveelheid ervan, worden omschreven.

2.   Behoudens artikel 32, lid 2, onder b), voldoen bestaande schepen, voor zover uitvoerbaar, aan lid 1.

Bestaande schepen die gerecycled gaan worden, voldoen, voor zover uitvoerbaar, aan lid 1 van dit artikel vanaf de publicatiedatum van de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen („de Europese lijst”), overeenkomstig artikel 16, lid 2.

Behoudens artikel 32, lid 2, onder b), worden bij het opstellen van de inventaris van gevaarlijke materialen voor bestaande schepen ten minste de in de lijst in bijlage I bedoelde gevaarlijke materialen daarin omschreven.

3.   De inventaris van gevaarlijke materialen:

a)

is specifiek voor elk schip;

b)

levert bewijs dat het schip voldoet aan het verbod of de beperkingen inzake de installatie of het gebruik van gevaarlijke materialen in overeenstemming met artikel 4;

c)

wordt samengesteld rekening houdend met de toepasselijke IMO-richtsnoeren;

d)

wordt geverifieerd door hetzij de administratie, hetzij een door de administratie gemachtigde erkende organisatie.

4.   In aanvulling op lid 3 wordt voor bestaande schepen een plan opgesteld ter beschrijving van de visuele of steekproefsgewijze controle aan de hand waarvan de inventaris van gevaarlijke materialen wordt opgesteld, en met inachtneming van de toepasselijke IMO-richtsnoeren.

5.   De inventaris van gevaarlijke materialen bestaat uit drie delen:

a)

een in de bijlagen I en II bedoelde lijst van gevaarlijke materialen, overeenkomstig de bepalingen van de leden 1 en 2 van dit artikel, die zich in de constructie of de uitrusting van het schip bevinden, met een indicatie van de locatie en de geschatte hoeveelheden ervan (deel I);

b)

een lijst van het operationeel afval dat zich aan boord van het schip bevindt (deel II);

c)

een lijst van de voorraden die zich aan boord van het schip bevinden (deel III).

6.   Deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen wordt tijdens de gehele levensduur van het schip naar behoren bijgehouden en geactualiseerd en maakt melding van nieuwe installaties die in bijlage II bedoelde gevaarlijke materialen bevatten en van relevante wijzigingen in de constructie en de uitrusting van het schip.

7.   Voorafgaand aan de recycling en met inachtneming van de toepasselijke IMO-richtsnoeren wordt in de inventaris van gevaarlijke materialen, naast het naar behoren bijgehouden en geactualiseerde deel I, eveneens deel II voor het operationeel afval en deel III voor de voorraden opgenomen, en wordt de inventaris door de administratie of een door de administratie gemachtigde erkende organisatie geverifieerd.

8.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het actualiseren van de lijst van items voor de inventaris van gevaarlijke materialen in de bijlagen I en II, teneinde te waarborgen dat deze lijsten ten minste de in de bijlagen 1 en 2 van het Verdrag van Hongkong opgenomen stoffen bevatten.

De Commissie stelt een afzonderlijke gedelegeerde handeling vast voor elke stof die moet worden toegevoegd aan of verwijderd uit de bijlagen I en II.

Artikel 6

Algemene voorschriften voor scheepseigenaren

1.   Bij het voorbereiden van het recyclen van een schip moeten scheepseigenaren:

a)

de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting alle relevante informatie over het schip verstrekken die nodig is voor het opstellen van het scheepsrecyclingplan beschreven in artikel 7;

b)

de betrokken administratie binnen een door die administratie te bepalen termijn schriftelijk kennisgeven van de intentie om een schip te recyclen in één of meerdere specifieke scheepsrecyclinginrichtingen. De kennisgeving bevat ten minste:

i)

de inventaris van gevaarlijke materialen, en

ii)

alle relevante informatie over het schip als bedoeld in punt a).

2.   Scheepseigenaren zien erop toe dat schepen die bestemd zijn voor recycling:

a)

enkel gerecycled worden in op de Europese lijst opgenomen faciliteiten;

b)

in de periode voorafgaand aan het aanlopen van de scheepsrecyclinginrichting, werken op een manier die de hoeveelheid ladingresiduen, resterende stookolie en scheepsafvalstoffen die aan boord blijven, tot een minimum beperkt;

c)

in het bezit zijn van een „geschikt voor recycling”-certificaat, afgegeven door de administratie of door een erkende en door de administratie gemachtigde organisatie, voordat er enige scheepsrecycling van het schip plaatsvindt en na ontvangst van het overeenkomstig artikel 7, lid 3, goedgekeurde scheepsrecyclingplan.

3.   Scheepseigenaren zorgen ervoor dat tankschepen in de scheepsrecyclinginrichting aankomen met ladingtanks en pompkamers in staat van gereedheid voor certificatie als „veilig voor werkzaamheden waarbij hitte vrijkomt”.

4.   Scheepseigenaren bezorgen aan de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting een kopie van het overeenkomstig artikel 9 afgeleverd „geschikt voor recycling”-certificaat.

5.   Scheepseigenaren zijn verantwoordelijk voor het schip en treffen maatregelen om ervoor te zorgen dat dat schip blijft voldoen aan de voorschriften van de administratie van de lidstaat waarvan het de vlag voert, totdat de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting de verantwoordelijkheid voor het schip op zich neemt. De exploitant van de scheepsrecyclinginrichting kan het schip weigeren voor recycling indien de toestand ervan niet grotendeels overeenstemt met de bijzonderheden van het inventariscertificaat, onder andere wanneer deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen niet naar behoren is bijgehouden en geactualiseerd om veranderingen in de structuur en de uitrusting van het schip weer te geven. In dergelijke gevallen behoudt de scheepseigenaar de verantwoordelijkheid voor het schip en brengt hij de administratie daarvan onverwijld op de hoogte.

Artikel 7

Scheepsrecyclingplan

1.   Voordat er enige recycling van een schip plaatsvindt, wordt een voor elk schip specifiek scheepsrecyclingplan opgesteld. Het scheepsrecyclingplan behandelt alle aspecten van een specifiek schip die niet onder het plan van de scheepsrecyclinginrichting vallen, of waarvoor speciale procedures nodig zijn.

2.   Het scheepsrecyclingplan:

a)

wordt opgesteld door de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag van Hongkong en rekening houdend met de toepasselijke IMO-richtsnoeren en met de door de scheepseigenaar overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder a), verstrekte gegevens met betrekking tot het schip, zodat de inhoud ervan aansluit op de informatie in de inventaris van gevaarlijke materialen;

b)

verduidelijkt of en in welke mate er voorbereidend werk — zoals voorbehandeling, vaststellen van potentiële risico’s en verwijderen van voorraden — dient plaats te vinden op een andere plaats dan de in het scheepsrecyclingplan genoemde scheepsrecyclinginrichting. Het scheepsrecyclingplan dient aan te geven waar het schip zich tijdens het recyclen zal bevinden, en een beknopt plan te omvatten voor de aankomst en de veilige plaatsing ervan;

c)

bevat gegevens betreffende het opstellen, het onderhouden en het monitoren van de „veilig toegankelijk”- en „veilig voor werkzaamheden waarbij hitte vrijkomt”-voorwaarden voor het schip in kwestie, rekening houdend met kenmerken zoals constructie, configuratie, en eerder vervoerde vracht, en andere voor de uitvoering van het scheepsrecyclingplan noodzakelijke informatie;

d)

bevat gegevens betreffende het type en de hoeveelheid gevaarlijke materialen en afvalstoffen die uit de recycling van het schip in kwestie zullen voortkomen, met inbegrip van de materialen en de afvalstoffen die in de inventaris van gevaarlijke materialen zijn opgenomen, en gegevens betreffende de wijze waarop deze in de scheepsrecyclinginrichting en in verdere inrichtingen zullen worden beheerd en opgeslagen, en

e)

wordt in beginsel afzonderlijk opgesteld voor elke betrokken scheepsrecyclinginrichting, indien meer dan één scheepsrecyclinginrichting moet worden gebruikt, en omschrijft de volgorde van gebruik en de toegestane activiteiten die in die inrichtingen zullen plaatsvinden.

3.   Het scheepsrecyclingplan wordt stilzwijgend of uitdrukkelijk door de bevoegde autoriteit goedgekeurd, overeenkomstig de eventuele nationale voorschriften van de staat waar de scheepsrecyclinginrichting is gelegen, voor zover van toepassing.

Uitdrukkelijke goedkeuring wordt verleend wanneer de bevoegde autoriteit een schriftelijke kennisgeving van haar beslissing inzake het scheepsrecyclingplan zendt aan de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting, aan de eigenaar en aan de administratie.

Stilzwijgende goedkeuring wordt geacht te zijn verleend indien er door de bevoegde autoriteit niet binnen een overeenkomstig de voorschriften van de staat waar de scheepsrecyclinginrichting is gelegen, voor zover van toepassing, vastgelegde en door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 15, lid 2, onder b), medegedeelde herzieningstermijn schriftelijk bezwaar wordt gemaakt bij de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting, de eigenaar en de administratie.

4.   De lidstaten kunnen hun administratie verzoeken de door de scheepseigenaar krachtens artikel 6, lid 1, onder b), verstrekte informatie, en tevens de volgende bijzonderheden, toe te zenden aan de bevoegde autoriteit van de staat waarin de scheepsrecyclinginrichting is gelegen:

i)

de datum waarop het schip in de staat waarvan het de vlag voert, is geregistreerd;

ii)

het identificatienummer van het schip (IMO-nummer);

iii)

het rompnummer bij de oplevering van een nieuwbouwschip;

iv)

de naam en het type van het schip;

v)

de haven waar het schip is geregistreerd;

vi)

de naam en het adres van de scheepseigenaar alsmede het identificatienummer van de bij de IMO geregistreerde eigenaar;

vii)

de naam en het adres van het bedrijf;

viii)

de naam van elk classificatiebureau waarbij het schip is geklasseerd;

ix)

de belangrijkste gegevens van het schip (lengte over alles (LOA), breedte op de mal, holte naar de mal, ton leeggewicht (LDT), bruto- en nettotonnage en motortype en -vermogen).

Artikel 8

Inspecties

1.   Scheepsinspecties worden uitgevoerd door functionarissen van de administratie of door een erkende door de administratie gemachtigde organisatie, rekening houdend met de toepasselijke IMO-richtsnoeren.

2.   Een administratie die gebruikmaakt van erkende organisaties om de in lid 1 omschreven inspecties uit te voeren, machtigt deze erkende organisaties ten minste om:

van een schip dat zij inspecteren te eisen dat het aan deze verordening voldoet, en

inspecties uit te voeren wanneer dat gevraagd wordt door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat.

3.   Schepen worden onderworpen aan de volgende inspecties:

a)

een eerste inspectie;

b)

een hernieuwde inspectie;

c)

een aanvullende inspectie;

d)

een laatste inspectie.

4.   De eerste inspectie van een nieuw schip wordt verricht voordat het schip in dienst wordt genomen, of voordat het inventariscertificaat wordt afgegeven. Voor bestaande schepen wordt uiterlijk op 31 december 2020 een eerste inspectie uitgevoerd. Met de inspectie wordt geverifieerd of deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen voldoet aan de voorschriften van deze verordening.

5.   De hernieuwde inspectie wordt verricht met door de administratie bepaalde tussenpozen van ten hoogste vijf jaar. Met de hernieuwde inspectie wordt geverifieerd of deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen voldoet aan de voorschriften van deze verordening.

6.   De aanvullende inspectie, volledig of gedeeltelijk, afhankelijk van de omstandigheden, wordt op verzoek van de scheepseigenaar uitgevoerd na een verandering, vervanging of significante herstelling van de constructie, de uitrusting, de systemen, de installaties, de voorzieningen en de materialen die een effect hebben op de inventaris van gevaarlijke materialen. De inspectie dient te waarborgen dat elke verandering, vervanging, of significante herstelling is geschied op een wijze die waarborgt dat het schip in overeenstemming blijft met de voorschriften van deze verordening, en dat deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen waar nodig wordt aangepast.

7.   De laatste inspectie wordt verricht vóór het schip uit dienst wordt genomen en vóór de recycling van het schip is begonnen.

Met de inspectie wordt geverifieerd dat:

a)

de inventaris van gevaarlijke materialen in overeenstemming is met de voorschriften van artikel 5;

b)

het scheepsrecyclingplan de informatie in de inventaris van gevaarlijke materialen correct weerspiegelt en in overeenstemming is met de voorschriften van artikel 7;

c)

de scheepsrecyclinginrichting waar het schip wordt gerecycled in de Europese lijst is opgenomen.

8.   In het geval van bestaande schepen die voor scheepsrecycling bestemd zijn, kunnen de eerste inspectie en de laatste inspectie tezelfdertijd worden verricht.

Artikel 9

Afgifte en het plaatsen van aantekeningen op certificaten

1.   Na het met succes voltooien van een eerste inspectie of een hernieuwde inspectie, geeft de administratie of een door de administratie gemachtigde erkende organisatie een inventariscertificaat af. Bij dat certificaat wordt deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen, bedoeld in artikel 5, lid 5, onder a), gevoegd.

Wanneer de eerste inspectie en de laatste inspectie tezelfdertijd worden verricht, zoals voorzien in artikel 8, lid 8, wordt enkel het in lid 9 van dit artikel vermelde „geschikt voor recycling”-certificaat afgegeven.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen ter bepaling van de opmaak van het inventariscertificaat vast, opdat het strookt met bijlage 3 bij het Verdrag van Hongkong. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 25 van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Op een inventariscertificaat wordt op verzoek van de scheepseigenaar een aantekening geplaatst, hetzij door de administratie hetzij door een door de administratie gemachtigde erkende organisatie, na het succesvol beëindigen van een overeenkomstig artikel 8, lid 6, verrichte aanvullende inspectie.

3.   Behoudens lid 4 geeft de administratie of de door de administratie gemachtigde erkende organisatie een inventariscertificaat af of plaatst het een aantekening daarop, al naargelang, indien de hernieuwde inspectie met succes is voltooid:

a)

binnen drie maanden vóór de vervaldatum van het bestaande inventariscertificaat; het nieuwe certificaat is geldig vanaf de datum van voltooiing van de hernieuwde inspectie tot uiterlijk vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat;

b)

na de vervaldatum van het bestaande inventariscertificaat; het nieuwe certificaat is geldig vanaf de datum van voltooiing van de hernieuwde inspectie tot uiterlijk vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat;

c)

meer dan drie maanden vóór de vervaldatum van het bestaande inventariscertificaat; het nieuwe certificaat is geldig vanaf de datum van voltooiing van de hernieuwde inspectie tot uiterlijk vijf jaar na de datum van voltooiing van de hernieuwde inspectie.

4.   Indien een hernieuwde inspectie met succes is voltooid en een nieuw inventariscertificaat niet vóór de vervaldatum van het bestaande certificaat kan worden afgegeven of aan boord worden gebracht, plaatst de administratie of een door de administratie gemachtigde erkende organisatie een aantekening op het bestaande certificaat, en een dergelijk certificaat wordt als geldig aanvaard voor een verdere termijn van ten hoogste vijf jaar na de vervaldatum.

5.   In geval van een inventariscertificaat dat minder dan vijf jaar geldig is, kan de administratie of een door de administratie gemachtigde erkende organisatie de geldigheid van het bestaande certificaat verder verlengen voor een termijn van ten hoogste vijf jaar.

6.   In bijzondere, door de administratie te omschrijven omstandigheden, hoeft een nieuw inventariscertificaat niet gedateerd te zijn vanaf de vervaldatum van het bestaande certificaat, als vereist in lid 3, onder a) en b), en in de leden 7 en 8. In die omstandigheden is het nieuwe certificaat geldig voor een termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van voltooiing van de hernieuwde inspectie.

7.   Wanneer een schip zich op de vervaldatum van het inventariscertificaat niet in de haven of ankerplaats bevindt waar het moet worden geïnspecteerd, kan de administratie, indien dat aangewezen is, de geldigheid van het inventariscertificaat verlengen met een termijn van ten hoogste drie maanden, teneinde het schip de gelegenheid te geven zijn reis naar de haven waar het moet worden geïnspecteerd, te voltooien. Een dergelijke verlenging wordt enkel toegestaan op voorwaarde dat de inspectie in die haven wordt voltooid voordat het schip vertrekt. Een schip waaraan een verlenging is toegekend, heeft bij aankomst in de haven waar het moet worden geïnspecteerd niet het recht om op grond van die verlenging de haven te verlaten zonder een nieuw certificaat. Wanneer de hernieuwde inspectie is voltooid, is het nieuwe inventariscertificaat geldig voor een termijn van ten hoogste vijf jaar vanaf de vervaldatum van het bestaande certificaat, voordat de verlenging is toegekend.

8.   Indien een inventariscertificaat van een schip dat voor korte reizen wordt gebruikt en niet is verlengd krachtens de in lid 7 vermelde voorwaarden, kan de administratie dit verlengen met een gedoogtermijn van ten hoogste één maand vanaf de vervaldatum. Wanneer de hernieuwde inspectie is voltooid, is het nieuwe inventariscertificaat geldig voor een termijn van ten hoogste vijf jaar vanaf de datum van het bestaande certificaat, voordat de verlenging werd toegekend.

9.   Na het met succes voltooien van een laatste inspectie, overeenkomstig artikel 8, lid 7, geeft de administratie of een door de administratie gemachtigde erkende organisatie, een „geschikt voor recycling”-certificaat af. Bij dat certificaat worden de inventaris van gevaarlijke materialen en het scheepsrecyclingplan gevoegd.

De Commissie stelt uitvoeringsbesluiten ter bepaling van de opmaak van het „geschikt voor recycling”-certificaat vast opdat het strookt met bijlage 4 bij het Verdrag van Hongkong. Die uitvoeringsbesluiten worden vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 25 van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure. Een overeenkomstig de eerste alinea van dit lid na een laatste inspectie afgegeven „geschikt voor recycling”-certificaat wordt door de andere lidstaten aanvaard en wordt voor de toepassing van deze verordening als gelijkwaardig beschouwd aan een door henzelf afgegeven „geschikt voor recycling”-certificaat.

Artikel 10

Looptijd en geldigheid van certificaten

1.   Behoudens artikel 9 wordt een inventariscertificaat afgegeven voor een door de administratie vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar.

2.   Een overeenkomstig artikel 9 afgegeven certificaat of een daarop geplaatste aantekening verliest zijn geldigheid in elk van de volgende gevallen:

a)

indien de toestand van het schip niet wezenlijk overeenkomt met de gegevens van dat inventariscertificaat, met inbegrip van gevallen waarin deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen niet naar behoren is bijgehouden en geactualiseerd om wijzigingen van de scheepsconstructie en -uitrusting weer te geven, rekening houdend met de toepasselijke IMO-richtsnoeren;

b)

wanneer de hernieuwde inspectie niet binnen de in artikel 8, lid 5, vermelde tussenpozen is voltooid.

3.   Een „geschikt voor recycling”-certificaat wordt door de administratie of door een door de administratie gemachtigde erkende organisatie uitgegeven voor een termijn van ten hoogste drie maanden.

4.   Een overeenkomstig artikel 9, lid 9, afgegeven „geschikt voor recycling”-certificaat verliest zijn geldigheid wanneer de toestand van het schip niet wezenlijk overeenkomt met de gegevens van het inventariscertificaat.

5.   In afwijking van lid 3 kan het „geschikt voor recycling”-certificaat door de administratie of door een door de administratie gemachtigde erkende organisatie worden verlengd voor een enkele rechtstreekse reis naar de scheepsrecyclinginrichting.

Artikel 11

Havenstaatcontrole

1.   Lidstaten passen controlebepalingen voor schepen toe overeenkomstig hun nationale recht met betrekking tot Richtlijn 2009/16/EG. Behoudens lid 2, is elke inspectie beperkt tot het controleren of er zich aan boord hetzij een inventariscertificaat, hetzij een „geschikt voor recycling”-certificaat bevindt; indien dit certificaat geldig is, wordt het geacht te voldoen om de inspectie aanvaard te doen worden.

2.   Rekening houdende met de toepasselijke IMO-richtsnoeren kan de desbetreffende autoriteit die bij de havenstaatcontroles betrokken is, een gedetailleerde inspectie uitvoeren, wanneer een schip geen geldig certificaat heeft, of wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat hetzij:

a)

de toestand van het schip of van de uitrusting ervan op belangrijke punten niet voldoet aan de gegevens van dat certificaat, deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen overeenstemt, of beide, hetzij

b)

dat er aan boord van het schip geen procedure wordt uitgevoerd voor het bijhouden van deel I van de inventaris van gevaarlijke materialen.

3.   Een schip kan worden gewaarschuwd, aangehouden, weggestuurd of geweigerd in de havens of offshoreterminals die onder de jurisdictie van een lidstaat vallen, indien het nalaat de betrokken autoriteiten van die lidstaat op hun verzoek een kopie van het inventariscertificaat, respectievelijk het „geschikt voor recycling”-certificaat te bezorgen, onverminderd artikel 9. Een lidstaat die een van deze maatregelen neemt, stelt de betrokken administratie daarvan onmiddellijk op de hoogte. Het niet actualiseren van de inventaris van gevaarlijke materialen vormt geen tekortkoming die tot aanhouding kan leiden, maar elke inconsistentie in de inventaris van gevaarlijke materialen wordt aan de betrokken administratie gemeld, en dient bij de volgende inspectie te zijn hersteld.

4.   Toegang tot een specifieke haven of ankerplaats kan door de betrokken autoriteit van die lidstaat worden toegestaan in geval van overmacht of om prevalerende veiligheidsredenen, of om het risico op vervuiling te verminderen of te minimaliseren, of om gebreken te laten verhelpen, op voorwaarde dat door de eigenaar, de exploitant of de kapitein van het schip passende en voor de betrokken administratie van die lidstaat aanvaardbare maatregelen zijn genomen om een veilige aanloop te waarborgen.

Artikel 12

Voorschriften voor schepen die de vlag van een derde land voeren

1.   Behoudens artikel 32, lid 2, onder b), heeft een schip dat de vlag van een derde land voert, wanneer het een haven of ankerplaats van een lidstaat aandoet, een inventaris van gevaarlijke materialen aan boord die voldoet aan artikel 5, lid 2.

Onverminderd de eerste alinea kan de toegang tot een specifieke haven of ankerplaats door de betrokken autoriteit van die lidstaat worden toegestaan in geval van overmacht of om prevalerende veiligheidsredenen, of om het risico op vervuiling te verminderen of te minimaliseren, of om gebreken te laten verhelpen, op voorwaarde dat door de eigenaar, de exploitant of de kapitein van het schip passende en voor de betrokken autoriteit van die lidstaat aanvaardbare maatregelen zijn genomen om een veilige aanloop te waarborgen.

2.   Zoals aangegeven in bijlage I wordt de plaatsing van de in bijlage I bedoelde gevaarlijke materialen op schepen die de vlag van een derde land voeren, terwijl deze schepen zich in een haven of ankerplaats van een lidstaat bevinden, verboden of beperkt.

Zoals aangegeven in bijlage I, wordt het gebruik van de in bijlage I bedoelde gevaarlijke materialen op schepen die de vlag van een derde land voeren, terwijl deze schepen zich in een haven of ankerplaats van een lidstaat bevinden, verboden of beperkt, onverminderd de vrijstellingen en overgangsregelingen die krachtig internationaal recht op deze materialen van toepassing zijn.

3.   De inventaris van gevaarlijke materialen is specifiek voor elk schip, wordt met inachtneming van de toepasselijke IMO-richtsnoeren samengesteld en dient ertoe om aan te tonen dat het schip voldoet aan lid 2 van dit artikel. Bij het opstellen van de inventaris van gevaarlijke materialen worden ten minste de in de lijst in bijlage I bedoelde gevaarlijke materialen genoemd. Er wordt door het schip dat de vlag van een derde land voert een plan opgesteld met een beschrijving van de visuele/steekproefsgewijze controle die als basis dient voor het opstellen van de inventaris van gevaarlijke materialen, rekening houdend met de toepasselijke IMO-richtsnoeren.

4.   De inventaris van gevaarlijke materialen wordt correct bijgehouden en bijgewerkt gedurende de hele operationele levensduur van het schip, en geeft nieuwe installaties weer die een van de in bijlage II bedoelde gevaarlijke materialen bevatten, alsmede relevante veranderingen in de constructie en de uitrusting van het schip, rekening houdend met de vrijstellingen en overgangsregelingen die krachtens internationaal recht op deze materialen van toepassing zijn.

5.   Een schip dat de vlag van een derde land voert, kan worden gewaarschuwd, aangehouden, weggestuurd of geweigerd in de havens of offshoreterminals die onder de jurisdictie van een lidstaat vallen, indien het nalaat aan de betrokken autoriteiten van die lidstaat op hun verzoek een kopie van de verklaring overeenkomstig de leden 6 en 7 samen met de inventaris van gevaarlijke materialen, al naargelang het geval, te bezorgen. Een lidstaat die deze actie onderneemt, stelt de betrokken autoriteiten van het derde land waarvan het betrokken schip de vlag voert, daarvan onmiddellijk op de hoogte. Het niet actualiseren van de inventaris van gevaarlijke materialen vormt geen tekortkoming die tot aanhouding kan leiden, maar elke inconsistentie in de inventaris van gevaarlijke materialen wordt gemeld aan de betrokken autoriteiten van het derde land waarvan het betrokken schip de vlag voert.

6.   De verklaring van overeenstemming wordt afgegeven na het verifiëren van de inventaris van gevaarlijke materialen door de betrokken autoriteiten van het derde land waarvan het schip de vlag voert of een door hen gemachtigde organisatie, overeenkomstig de nationale voorschriften. De verklaring van overeenstemming kan op basis van bijlage 3 van het Verdrag van Hongkong worden ontworpen.

7.   De verklaring van overeenstemming en de inventaris van gevaarlijke materialen worden opgesteld in een officiële taal van de betrokken autoriteiten van het derde land waarvan het schip de vlag voert en die de afgifte doen; wanneer de gebruikte taal niet het Engels, het Frans of het Spaans is, dient de tekst een vertaling in een van die talen te bevatten.

8.   Behoudens artikel 32, lid 2, onder b), zorgen schepen die de vlag van een derde land voeren en die verzoeken om te worden geregistreerd onder de vlag van een lidstaat, ervoor dat de in artikel 5, lid 2, bedoelde inventaris van gevaarlijke materialen aan boord wordt bewaard, of wordt opgesteld hetzij binnen zes maanden na de registratie onder de vlag van die lidstaat, hetzij tijdens een volgende inspectie krachtens artikel 8, lid 3, indien dit eerder is.

TITEL III

SCHEEPSRECYCLINGINRICHTINGEN

Artikel 13

Voorschriften om scheepsrecyclinginrichtingen in de Europese lijst op te nemen

1.   Om in de Europese lijst opgenomen te worden voldoet een scheepsrecyclinginrichting aan de volgende voorschriften, overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag van Hongkong en met inachtneming van de richtsnoeren ter zake van de IMO, de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), het Verdrag van Bazel en het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen en andere internationale richtsnoeren:

a)

door haar bevoegde autoriteiten gemachtigd zijn tot het uitoefenen van scheepsrecyclingactiviteiten;

b)

op een veilige en milieuverantwoorde manier ontworpen zijn, gebouwd zijn en geëxploiteerd worden;

c)

opereren vanaf bouwwerken;

d)

systemen, procedures en technieken voor beheer en monitoring ontwikkelen, die tot doel hebben de volgende effecten te voorkomen, te beperken, of, voor zover haalbaar, weg te nemen:

i)

gezondheidsrisico’s voor de betrokken werknemers en voor de bevolking in de nabijheid van de scheepsrecyclinginrichting, en

ii)

door scheepsrecycling veroorzaakte negatieve effecten op het milieu;

e)

een scheepsrecyclingplan opstellen;

f)

negatieve effecten voor de menselijke gezondheid en het milieu voorkomen, onder andere door het aantoonbaar controleren op lekkage, in het bijzonder in intergetijdengebieden;

g)

zorgen voor het veilig en milieuverantwoord beheren en opslaan van gevaarlijke materialen en afvalstoffen, onder andere door:

i)

het insluiten van alle gevaarlijke materialen aan boord gedurende het volledige scheepsrecyclingproces om het vrijkomen van die materialen in het milieu te voorkomen; en voorts het uitsluitend op ondoordringbare ondergronden met doeltreffende drainagesystemen verwerken van gevaarlijke materialen en van de tijdens het scheepsrecyclingproces voortgebrachte gevaarlijke afvalstoffen;

ii)

ervoor te zorgen dat alle afvalstoffen van de scheepsrecyclingactiviteit en de hoeveelheden ervan gedocumenteerd worden, en enkel naar afvalverwerkingsinstallaties, waaronder afvalrecyclinginrichtingen, worden gestuurd die gemachtigd zijn om deze stoffen en op een milieuverantwoorde manier te behandelen zonder daarbij de menselijke gezondheid in gevaar te brengen;

h)

een plan ter voorbereiding en reactie op noodsituaties vaststellen en bijhouden; ervoor zorgen dat het schip en alle delen van de scheepsrecyclinginrichting snel toegankelijk zijn voor materiaal dat nodig is bij noodsituaties, zoals brandbestrijdingsmiddelen en -voertuigen, ambulances en kranen;

i)

zorgen voor de veiligheid en opleiding van de werknemers, onder meer door toe te zien op het gebruik van beschermingsuitrusting voor activiteiten die dat vereisen;

j)

registers aanleggen van incidenten, ongevallen, beroepsziekten en chronische effecten en, indien haar bevoegde autoriteiten daarom verzoeken, alle incidenten, ongevallen, beroepsziekten of chronische effecten rapporteren die de veiligheid van werknemers, de volksgezondheid en het milieu in gevaar brengen of kunnen brengen;

k)

ermee instemmen om te voldoen aan de in lid 2 bedoelde voorschriften.

2.   De exploitant van een scheepsrecyclinginrichting:

a)

stuurt het overeenkomstig artikel 7, lid 3, goedgekeurd scheepsrecyclingplan aan de scheepseigenaar en aan de administratie of een door de administratie gemachtigde erkende organisatie;

b)

meldt aan de administratie dat de scheepsrecyclinginrichting in elk opzicht klaar is om met het recyclen van het schip te beginnen;

c)

stuurt, wanneer het volledig of gedeeltelijk recyclen van een schip overeenkomstig deze verordening is voltooid, binnen 14 dagen na het volledig of gedeeltelijk recyclen van het schip overeenkomstig het scheepsrecyclingplan, een voltooiingsverklaring aan de administratie die het „geschikt voor recycling”-certificaat voor het schip heeft afgegeven. De voltooiingsverklaring bevat onder andere een verslag over eventuele incidenten en ongevallen waarbij de menselijke gezondheid en/of het milieu schade is toegebracht.

3.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om de opmaak te bepalen van:

a)

de op grond van lid 2, onder b), van dit artikel vereiste melding, om ervoor te zorgen dat het overeenstemt met bijlage 6 bij het Verdrag van Hongkong, en

b)

de op grond van lid 2, onder c), van dit artikel vereiste verklaring, om ervoor te zorgen dat zij overeenstemt met bijlage 7 bij het Verdrag van Hongkong.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 25 van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 14

Erkenning van in een lidstaat gevestigde scheepsrecyclinginrichtingen

1.   Onverminderd andere toepasselijke bepalingen van Unierecht erkennen de bevoegde autoriteiten op hun grondgebied gevestigde scheepsrecyclinginrichtingen die voldoen aan de voorschriften van artikel 13 voor het verrichten van scheepsrecycling. Die erkenning mag voor ten hoogste vijf jaar aan de scheepsrecyclinginrichtingen worden toegekend, en dienovereenkomstig hernieuwd worden.

Mits aan de voorschriften van deze verordening is voldaan, kan elke vergunning die krachtens andere toepasselijke bepalingen van nationaal of Unierecht is toegekend, worden gecombineerd met de op grond van dit artikel verleende erkenning, teneinde een gecombineerde vergunning te vormen, voor de gevallen waarin een dergelijk format onnodige duplicatie van informatie en de duplicatie van werk door de exploitant van de scheepsrecyclinginrichting of het scheepsrecyclingbedrijf of de bevoegde autoriteit voorkomt. In die gevallen kan de erkenning verlengd worden overeenkomstig de in de eerste alinea bedoelde vergunningsregels, maar hoogstens voor een termijn van vijf jaar.

2.   De lidstaten stellen een lijst op van de scheepsrecyclinginrichtingen die zij overeenkomstig lid 1 hebben erkend en actualiseren deze.

3.   De in lid 2 bedoelde lijst wordt onverwijld en uiterlijk op 31 maart 2015 aan de Commissie meegedeeld.

4.   Wanneer een scheepsrecyclinginrichting niet langer aan de voorschriften van artikel 13 voldoet, gaat de lidstaat waar de scheepsrecyclinginrichting is gelegen over tot het schorsen of intrekken van de haar verleende erkenning, of eist hij corrigerende maatregelen van het betrokken scheepsrecyclingbedrijf, en stelt hij de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

5.   Wanneer een scheepsrecyclinginrichting overeenkomstig lid 1 is erkend, stelt de betrokken lidstaat de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 15

Scheepsrecyclinginrichtingen gelegen in een derde land

1.   Een scheepsrecyclingbedrijf dat eigenaar is van een in een derde land gelegen scheepsrecyclinginrichting, en voornemens is schepen die de vlag van een lidstaat voeren, te recyclen, dient bij de Commissie een aanvraag in voor de opname van die scheepsrecyclinginrichting in de Europese lijst.

2.   De in lid 1 bedoelde aanvraag moet vergezeld gaan van bewijs dat de betrokken scheepsrecyclinginrichting voldoet aan de voorschriften van artikel 13 om scheepsrecycling te verrichten en overeenkomstig artikel 16 in de Europese lijst te worden opgenomen.

Met name moet het scheepsrecyclingbedrijf:

a)

melding maken van de door de bevoegde autoriteiten toegekende machtiging, vergunning of erkenning om de scheepsrecycling te verrichten, en, waar toepasselijk, van de door de bevoegde autoriteiten toegekende machtiging, vergunning of erkenning aan al zijn aannemers en onderaannemers die rechtstreeks bij het proces van scheepsrecycling betrokken zijn, en alle in artikel 16, lid 2, bedoelde informatie vermelden;

b)

aangeven of het scheepsrecyclingplan door de bevoegde autoriteit zal worden goedgekeurd middels een stilzwijgende of een uitdrukkelijke procedure, met vermelding van de herzieningstermijn indien het om stilzwijgende goedkeuring gaat, in overeenstemming met eventuele nationale voorschriften;

c)

bevestigen dat een schip dat de vlag van een lidstaat voert enkel voor recycling zal worden aanvaard overeenkomstig deze verordening;

d)

bewijs leveren dat zij gedurende het gehele scheepsrecyclingproces in staat is de „veilig voor werkzaamheden waarbij hitte vrijkomt”- en „veilig toegankelijk”-criteria vast te stellen, te onderhouden en te monitoren;

e)

een kaart bijvoegen waarop de grenzen van de scheepsrecyclinginrichting en de locatie van de scheepsrecyclingactiviteiten binnen die inrichting zijn aangegeven;

f)

voor elk in bijlage I bedoeld gevaarlijk materiaal en andere gevaarlijke materialen die deel kunnen uitmaken van de constructie van een schip, nader vermelden:

i)

of de scheepsrecyclinginrichting gemachtigd is om het gevaarlijke materiaal te verwijderen. Wanneer zij gemachtigd is, wordt het betrokken personeel dat gemachtigd is om de verwijdering uit te voeren, geïdentificeerd en wordt er bewijs van vakbekwaamheid geleverd;

ii)

welk proces zal worden toegepast voor het afvalstoffenbeheer binnen of buiten de scheepsrecyclinginrichting, zoals verbranden, storten, of een andere afvalverwerkingsmethode, de naam en het adres van de afvalverwerkingsinrichting indien die anders zijn dan die van de scheepsrecyclinginrichting, en bewijs leveren dat het toegepaste proces de menselijke gezondheid niet in gevaar brengt en op een milieuverantwoorde manier wordt uitgevoerd;

g)

bevestigen dat het bedrijf een scheepsrecyclingplan heeft vastgesteld, rekening houdend met de toepasselijke IMO-richtsnoeren;

h)

de informatie verstrekken die voor de identificatie van de scheepsrecyclinginrichting nodig is.

3.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen teneinde de opmaak van de informatie die nodig is voor de identificatie van de scheepsrecyclinginrichting te bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 25 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   Om in de Europese lijst te worden opgenomen, worden de door in derde landen gelegen scheepsrecyclinginrichtingen die aan de voorschriften van artikel 13 voldoen, gecertifieerd na een inspectie ter plaatse door een onafhankelijke en bekwame verificateur. De certificatie wordt door het scheepsrecyclingbedrijf aan de Commissie voorgelegd op het moment dat het zich kandidaat stelt om in de Europese lijst te worden opgenomen, en daarna om de vijf jaar, bij de verlenging van de opname in de Europese lijst. De oorspronkelijke opname in de lijst en de hernieuwing ervan, worden aangevuld met een tussentijdse evaluatie ter bevestiging dat aan de voorschriften van artikel 13 is voldaan.

Door opname in de Europese lijst aan te vragen, aanvaarden scheepsrecyclingbedrijven de mogelijkheid dat de betrokken scheepsrecyclinginrichtingen vóór of na hun opname in de Europese lijst worden onderworpen aan een inspectie ter plaatse door de Commissie of personen die namens haar optreden, om te verifiëren of zij aan de voorschriften van artikel 13 voldoen. Om die inspecties ter plaatse uit te voeren, werken de onafhankelijke verificateur, de Commissie of personen die namens haar optreden, samen met de bevoegde autoriteiten van het derde land waar de scheepsrecyclinginrichting is gelegen.

De Commissie kan technische richtsnoeren uitbrengen om de certificatie te vergemakkelijken.

5.   Voor de toepassing van artikel 13, mag met betrekking tot de betreffende nuttige toepassing of verwijdering van afval alleen worden verondersteld dat het beheer in kwestie op milieuverantwoorde wijze geschiedt indien de scheepsrecyclinginrichting kan aantonen dat de beheerinstallatie die het afval ontvangt, wordt geëxploiteerd overeenkomstig volksgezondheids- en milieubeschermingsnormen die vrijwel gelijkwaardig zijn met de toepasselijke internationale en Unienormen.

6.   Het scheepsrecyclingbedrijf verstrekt onverwijld bijgewerkte bewijsstukken wanneer er enige verandering optreedt in de aan de Commissie verstrekte informatie en verklaart in elk geval, drie maanden vóór de vervaldatum van elke vijfjarige termijn waarin het in de Europese lijst is opgenomen:

a)

dat de verstrekte gegevens volledig en actueel zijn;

b)

dat de scheepsrecyclinginrichting nog steeds voldoet, en zal blijven voldoen, aan de voorschriften van artikel 13.

Artikel 16

Vaststelling en actualisering van de Europese lijst

1.   De Commissie stelt uitvoeringsbesluiten vast ter vaststelling van een Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen die:

a)

in de Unie zijn gelegen en door de lidstaten overeenkomstig artikel 14, lid 3, zijn meegedeeld;

b)

in een derde land zijn gelegen, en waarvan de opname in de lijst is gebaseerd op een beoordeling van de informatie en de ondersteunende bewijsstukken die overeenkomstig artikel 15 zijn verstrekt of verzameld.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 25 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   De Europese lijst wordt uiterlijk op 31 december 2016 in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de website van de Commissie bekendgemaakt. Zij wordt opgedeeld in twee sublijsten, één met scheepsrecyclinginrichtingen gelegen in een lidstaat en één met scheepsrecyclinginrichtingen gelegen in een derde land.

De Europese lijst bevat al de volgende informatie betreffende de scheepsrecyclinginrichting:

a)

de recyclingmethode;

b)

het type en de grootte van de schepen die er kunnen worden gerecycled;

c)

eventuele beperkingen op en voorwaarden voor de exploitatie van de scheepsrecyclinginrichting, onder andere wat betreft het beheer van gevaarlijke afvalstoffen;

d)

bijzonderheden over de uitdrukkelijke of stilzwijgende procedure, als bedoeld in artikel 7, lid 3, voor de goedkeuring van het scheepsrecyclingplan door de bevoegde autoriteit;

e)

de maximale jaarlijkse scheepsrecyclingoutput.

3.   De Europese lijst vermeldt de vervaldatum van de opname van de scheepsrecyclinginrichting in de lijst. De opname in de lijst is maximaal vijf jaar geldig en kan worden verlengd.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast teneinde de Europese lijst regelmatig te actualiseren:

a)

om een scheepsrecyclinginrichting in de Europese lijst op te nemen wanneer:

i)

zij overeenkomstig artikel 14 is erkend, of

ii)

overeenkomstig lid 1, onder b), van dit artikel tot de opname ervan in de Europese lijst is besloten;

b)

om een scheepsrecyclinginrichting van de Europese lijst te schrappen wanneer:

i)

de scheepsrecyclinginrichting niet langer aan de voorschriften van artikel 13 voldoet, of

ii)

het geactualiseerde bewijsmateriaal niet binnen ten minste drie maanden voor het vervallen van de termijn van vijf jaar, als bedoeld in lid 3 van dit artikel, is verstrekt.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 25 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

5.   Bij het opstellen en actualiseren van de Europese lijst handelt de Commissie in overeenstemming met de in de Verdragen verankerde beginselen en met de internationale verplichtingen van de Unie.

6.   De lidstaten delen de Commissie alle gegevens mee die relevant kunnen zijn in de context van de actualisering van de Europese lijst. De Commissie geeft dergelijke gegevens door aan de andere lidstaten.

TITEL IV

ALGEMENE ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN

Artikel 17

Taal

1.   Het in artikel 7 bedoelde scheepsrecyclingplan wordt opgesteld in een taal die wordt aanvaard door de staat die de scheepsrecyclinginrichting erkent. Wanneer de gebruikte taal niet het Engels, het Frans of het Spaans is, wordt het scheepsrecyclingplan vertaald in een van die talen, tenzij de administratie ervan overtuigd is dat dat onnodig is.

2.   Het inventariscertificaat en het „geschikt voor recycling”-certificaat, afgegeven krachtens artikel 9, worden opgesteld in een officiële taal van de administratie die de afgifte gedaan heeft. Wanneer de gebruikte taal niet het Engels, het Frans of het Spaans is, bevat de tekst ook een vertaling in een van die talen.

Artikel 18

Aanwijzing van bevoegde autoriteiten en administraties

1.   De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteiten en administraties aan die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van deze verordening en stellen de Commissie daarvan in kennis. De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van elke verandering in dergelijke informatie.

2.   De Commissie publiceert op haar website lijsten van de aangewezen bevoegde autoriteiten en administraties, en actualiseert die lijsten wanneer nodig.

Artikel 19

Aanwijzen van contactpersonen

1.   De lidstaten en de Commissie wijzen elk één of meer contactpersonen aan die tot taak hebben natuurlijke of rechtspersonen die inlichtingen vragen, te informeren en te adviseren. De contactpersonen van de Commissie geven de contactpersonen van de lidstaten alle vragen die deze laatsten aangaan, en vice versa.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de aanwijzing van contactpersonen. De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van elke verandering in die informatie.

3.   De Commissie publiceert op haar website lijsten van de aangewezen contactpersonen, en actualiseert die lijsten wanneer nodig.

Artikel 20

Vergadering van contactpersonen

De Commissie organiseert, op verzoek van lidstaten of wanneer zij dat passend acht, op gezette tijden een vergadering van de contactpersonen om vragen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening te bespreken. Betrokken partijen worden voor deze vergaderingen, of delen van vergaderingen, uitgenodigd, indien alle lidstaten en de Commissie het erover eens zijn dat zulks passend is.

TITEL V

VERSLAGLEGGING EN HANDHAVING

Artikel 21

Verslagen door de lidstaten

1.   Elke lidstaat zendt de Commissie een verslag toe dat de volgende gegevens bevat:

a)

een lijst van de onder zijn vlag varende schepen waaraan een „geschikt voor recycling”-certificaat is afgegeven, de naam van het scheepsrecyclingbedrijf en de locatie van de scheepsrecyclinginrichting zoals aangegeven op het „geschikt voor recycling”-certificaat;

b)

een lijst van onder zijn vlag varende schepen waarvoor een voltooiingsverklaring is ontvangen;

c)

gegevens met betrekking tot illegale scheepsrecycling, sancties, en door de lidstaat genomen vervolgmaatregelen.

2.   De lidstaten zenden het verslag om de drie jaar langs elektronische weg, uiterlijk negen maanden na het einde van de driejarige verslagleggingsperiode, aan de Commissie toe.

Het eerste elektronische verslag bestrijkt de termijn van de toepassingsdatum van deze verordening tot het einde van de eerste regelmatige driejarige verslagleggingsperiode, nader omschreven in artikel 5 van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad (14), komende na de aanvangsdatum van de eerste verslagleggingsperiode.

De Commissie publiceert uiterlijk negen maanden na ontvangst van de verslagen van de lidstaten, een verslag over de toepassing van deze verordening.

3.   De Commissie brengt deze informatie onder in een elektronische databank die permanent voor het publiek toegankelijk is.

Artikel 22

Handhaving in lidstaten

1.   Lidstaten stellen regels voor sancties vast die gelden voor inbreuken op deze verordening, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De voorziene sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

2.   De lidstaten werken onderling in bilateraal of multilateraal verband samen ten behoeve van de preventie en opsporing van mogelijke omzeiling van en inbreuken op deze verordening.

3.   De lidstaten wijzen de leden van hun vast personeel aan die verantwoordelijk zijn voor de in lid 2 bedoelde samenwerking. Die gegevens worden toegezonden aan de Commissie, die een gecompileerde lijst aan deze leden verstrekt.

4.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de bepalingen van hun nationale recht met betrekking tot de handhaving van deze verordening en de toepasselijke sancties.

Artikel 23

Verzoek om maatregelen

1.   Natuurlijke of rechtspersonen die getroffen of mogelijk getroffen worden door een inbreuk op artikel 13, juncto artikel 15 en artikel 16, lid 1, onder b), van deze verordening, of die een voldoende belang hebben bij de beleidsvorming op milieugebied in verband met een inbreuk op artikel 13, juncto artikel 15 en artikel 16, lid 1, onder b), van deze verordening, hebben het recht de Commissie te vragen om in het kader van deze verordening maatregelen te nemen tegen een dergelijke inbreuk of een ophanden zijnde dreiging daartoe.

Het belang van elke niet-gouvernementele organisatie die zich inzet voor milieubescherming en die voldoet aan de voorschriften van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad (15), zal voor de toepassing van de eerste alinea als voldoende beschouwd worden.

2.   Het verzoek tot maatregelen wordt vergezeld van de relevante informatie en gegevens die dat verzoek ondersteunen.

3.   Wanneer het verzoek om maatregelen en de begeleidende informatie en gegevens op een plausibele manier aantonen dat er een inbreuk is geweest op artikel 13, juncto artikel 15 en artikel 16, lid 1, onder b), of dat er een ophanden zijnde dreiging van dergelijke inbreuk bestaat, neemt de Commissie die verzoeken om maatregelen en die informatie en gegevens in overweging. In zulke gevallen biedt Commissie het betrokken scheepsrecyclingbedrijf de gelegenheid zijn standpunt met betrekking tot het verzoek om maatregelen en de bijbehorende informatie en gegevens kenbaar te maken.

4.   De Commissie stelt onverwijld, en in elk geval overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het recht van de Unie, de personen die overeenkomstig lid 1 een verzoek bij haar hebben ingediend in kennis van haar besluit inzake het al dan niet nemen van maatregelen, en motiveert dat besluit.

TITEL VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5, lid 8, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 30 december 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op met betrekking tot de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen die verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 8, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.   Een overeenkomstig artikel 5, lid 8, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 25

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Wanneer het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie het ontwerp van uitvoeringsbesluit niet vast en is de derde alinea van artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 26

Overgangsbepaling

Vanaf de datum van bekendmaking van de Europese lijst kunnen lidstaten, voorafgaand aan de toepassingsdatum van deze verordening, het recyclen van schepen toestaan in scheepsrecyclinginrichtingen die opgenomen zijn in de Europese lijst. In deze gevallen is Verordening (EG) nr. 1013/2006 niet van toepassing.

Artikel 27

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006

Aan artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 wordt het volgende punt toegevoegd:

„i)

schepen die de vlag voeren van een lidstaat en die onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad vallen (*1).

Artikel 28

Wijziging van Richtlijn 2009/16/EG

Aan bijlage IV wordt het volgende punt toegevoegd:

„49.

Een certificaat betreffende de inventaris van gevaarlijke materialen of een verklaring van overeenstemming, afhankelijk van hetgeen op grond van Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*2) van toepassing is.

Artikel 29

Financiële stimulans

De Commissie legt uiterlijk op 31 december 2016 aan het Europees Parlement en aan de Raad een verslag voor betreffende de haalbaarheid van een financieel instrument dat veilige en verantwoorde scheepsrecycling faciliteert en doet het verslag, indien passend, vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 30

Evaluatie

1.   De Commissie oordeelt welke inbreuken op deze verordening onder Richtlijn 2008/99/EG moeten worden gebracht met het oog op equivalentie, wat de inbreukbepalingen betreft, tussen deze verordening en Verordening (EG) nr. 1013/2006. De Commissie brengt voor 31 december 2014 verslag over haar bevindingen uit aan het Europees Parlement en aan de Raad, en doet haar verslag, indien nodig, vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel.

2.   De Commissie evalueert deze verordening uiterlijk 18 maanden voor de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Hongkong en dient, indien nodig, tegelijkertijd eventuele wetgevingsvoorstellen daartoe in. Deze herziening omvat mogelijk de opname van de krachtens het Verdrag van Hongkong erkende scheepsrecyclinginrichtingen op de Europese lijst om doublures en administratieve overlast te voorkomen.

3.   De Commissie toetst deze verordening permanent en doet, waar passend, tijdig voorstellen om ontwikkelingen met betrekking tot internationale verdragen, waaronder het Verdrag van Bazel, aan de orde te stellen indien dat nodig zou blijken.

4.   Niettegenstaande lid 2 legt de Commissie, uiterlijk vijf jaar na de toepassingsdatum van deze verordening, een verslag voor aan het Europees Parlement en aan de Raad betreffende de toepassing van deze verordening, indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de verordening worden verwezenlijkt en het effect ervan verzekerd en gerechtvaardigd is.

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 32

Toepassing

1.   De verordening is van toepassing vanaf de eerste van de twee volgende data, maar niet vroeger dan 31 december 2015:

a)

zes maanden na de datum waarop de jaarlijkse gecumuleerd maximale scheepsrecyclingoutput van de in de Europese lijst opgenomen scheepsrecyclinginrichtingen niet minder dan 2,5 miljoen ton leeggewicht (LDT) bedraagt. De jaarlijkse scheepsrecyclingoutput van een scheepsrecyclinginrichting wordt berekend als de som van het in LDT uitgedrukte gewicht van de schepen die in een gegeven jaar in die inrichting zijn gerecycled. De maximale jaarlijkse scheepsrecyclingoutput wordt bepaald door voor elke scheepsrecyclinginrichting de hoogste waarde van de 10 voorafgaande jaren te kiezen, of in het geval van een recentelijk erkende scheepsrecyclinginrichting, de hoogst behaalde jaarlijkse waarde, of

b)

op 31 december 2018.

2.   Met betrekking tot de volgende bepalingen gelden evenwel de volgende toepassingsdata:

a)

artikel 2, artikel 5, lid 2, tweede alinea, de artikelen 13, 14, 15, 16, 25 en 26 vanaf 31 december 2014, en

b)

artikel 5, lid 2, eerste en derde alinea, en artikel 12, leden 1 en 8, vanaf 31 december 2020.

3.   De Commissie publiceert in het Publicatieblad van de Europese Unie een kennisgeving betreffende de toepassingsdatum van deze verordening, wanneer de in lid 1, onder a), bedoelde voorwaarden vervuld zijn.

4.   Indien een lidstaat zijn nationaal scheepsregister heeft gesloten of gedurende een termijn van drie jaar geen onder zijn vlag geregistreerde schepen heeft gehad, en zolang er geen schip onder zijn vlag is geregistreerd, kan die lidstaat afwijken van de bepalingen van deze verordening, behalve voor de artikelen 4, 5, 11, 12, 13 en 14, artikel 16, lid 6, en de artikelen 18, 19, 20, 21 en 22. Wanneer een lidstaat gebruik wenst te maken van deze afwijking, stelt hij de Commissie daarvan ten laatste op de toepassingsdatum van deze verordening in kennis. Elke latere wijziging wordt eveneens aan de Commissie meegedeeld.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 20 november 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 158.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2013.

(3)  Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1).

(4)  Wijziging van het Verdrag van Bazel („wijziging betreffende het verbod”) vastgesteld bij Besluit III/1 van de partijen bij het Verdrag van Bazel.

(5)  Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57).

(6)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(7)  Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).

(8)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(9)  Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 196 van 16.8.1967, blz. 1).

(10)  Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(12)  Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 11).

(13)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).

(14)  Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48).

(15)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).


BIJLAGE I

CONTROLE VAN GEVAARLIJKE MATERIALEN

Gevaarlijk materiaal

Definities

Controlemaatregelen

Asbest

Asbesthoudende materialen

Het nieuw installeren van asbesthoudende materialen wordt voor alle schepen verboden.

Ozonafbrekende stoffen

Gereguleerde stoffen als gedefinieerd in artikel 1, lid 4, van het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (1987), die zijn opgenomen in de bijlagen A, B, C of E bij dat protocol die van kracht zijn op het ogenblik van de toepassing of de interpretatie van deze bijlage.

Ozonafbrekende stoffen die zich aan boord van een schip kunnen bevinden, omvatten, maar zijn niet beperkt tot:

 

Halon 1211 broomchloordifluormethaan

 

Halon 1301 broomtrifluormethaan

 

Halon 2402 1,2-dibroom-1,1,2,2-tetrafluorethaan (ook bekend als halon 114B2)

 

CFC-11 trichloorfluormethaan

 

CFC-12 dichloorfluormethaan

 

CFC-113 1,1,2-trichloor-1,2,2-trifluorethaan

 

CFC-114 1,2-dichloor-1,1,2,2-tetrafluorethaan

 

CFC-115 chloorpentafluorethaan

 

HCFC-22

 

chloordifluormethaan

Nieuwe installaties die ozonafbrekende stoffen bevatten, worden voor alle schepen verboden.

Gepolychloreerde bifenylen (PCB)

„Gepolychloreerde bifenylen” zijn aromatische verbindingen, gevormd op een manier waarbij de waterstofatomen op de bifenylmolecule (twee benzeenringen met elkaar verbonden door een enkele koolstof-koolstofverbinding) vervangen kunnen worden door maximaal tien chlooratomen.

Het nieuw installeren van materialen die gepolychloreerde bifenylen bevatten, wordt voor alle schepen verboden.

Perfluoroctaan sulfonzuur (PFOS) (1)

„Perfluoroctaan sulfonzuur” (PFOS) betekent perfluoroctaan sulfonzuur en afgeleiden ervan.

Nieuwe installaties die perfluoroctaan sulfonzuur (PFOS) en afgeleiden ervan bevatten, worden verboden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad (2).

Aangroeiwerende verbindingen en verfsystemen

Aangroeiwerende verbindingen en systemen die gereguleerd zijn in het kader van bijlage I bij het Internationaal Verdrag inzake de beperking van schadelijke aangroeiwerende verfsystemen op schepen, 2001 (AFS-Verdrag), van kracht op het moment van de toepassing of interpretatie van deze bijlage.

1.

Geen enkel schip mag aangroeiwerende verfsystemen gebruiken die organische tinverbindingen als biocide bevatten, of enig ander aangroeiwerend systeem waarvan de toepassing of het gebruik door het AFS-Verdrag verboden is.

2.

Geen enkel nieuw schip of nieuwe installatie op een schip past aangroeiwerende verfsystemen toe of gebruikt ze op een manier die niet strookt met het AFS-Verdrag.


(1)  Niet van toepassing op schepen die de vlag van een derde land voeren.

(2)  Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7).


BIJLAGE II

LIJST VAN ITEMS VOOR DE INVENTARIS VAN GEVAARLIJKE MATERIALEN

1.

Alle in bijlage I opgesomde gevaarlijke materialen

2.

Cadmium en cadmiumverbindingen

3.

Zeswaardig chroom en zeswaardigchroomverbindingen

4.

Lood en loodverbindingen

5.

Kwik en kwikverbindingen

6.

Polybroombifenyl (PBB’s)

7.

Polybroomdifenylethers (PBDE’s)

8.

Polychloornaftalenen (meer dan 3 chlooratomen)

9.

Radioactieve stoffen

10.

Bepaalde gechloreerde paraffinen met een korte keten (alkanen, C10-C13, chloor)

11.

Broomhoudende brandvertrager (HBCDD)


10.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/21


VERORDENING (EU) Nr. 1258/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 november 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 273/2004 inzake drugsprecursoren

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 7 januari 2010 heeft de Commissie, op grond van artikel 16 van Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3), een verslag vastgesteld betreffende de uitvoering en de werking van de wetgeving van de Gemeenschap betreffende het toezicht en de controle op de handel in drugsprecursoren.

(2)

In dat verslag heeft de Commissie aanbevolen nader te analyseren op welke manieren de controle op de handel in azijnzuuranhydride, uit hoofde van artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 273/2004 een geregistreerde stof in categorie 2 van bijlage I bij die verordening, kan worden verscherpt om het misbruik van azijnzuuranhydride voor de illegale productie van heroïne beter te voorkomen.

(3)

In zijn conclusies van 25 mei 2010 over de werking en uitvoering van de EU-wetgeving inzake drugsprecursoren heeft de Raad de Commissie verzocht wetswijzigingen voor te stellen waarvan nauwkeurig is nagegaan wat de mogelijke gevolgen zijn voor de instanties van de lidstaten en de marktdeelnemers.

(4)

Deze verordening verduidelijkt de definitie van een geregistreerde stof: in dit verband is de term „farmaceutisch preparaat”, afkomstig uit het op 19 december 1988 te Wenen aangenomen Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, geschrapt aangezien de desbetreffende terminologie uit de rechtshandelingen van de Unie die term dekt, te weten „geneesmiddelen”. Daarenboven is de term „andere preparaten” geschrapt aangezien het een doublure is van de reeds in de definitie gebruikte term „mengsels”.

(5)

Er moet een definitie van de term „gebruiker” worden opgenomen voor personen die stoffen in bezit houden voor andere doeleinden dan het in de handel brengen ervan en er moet worden verduidelijkt dat personen die geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 273/2004 voor andere doeleinden dan het in de handel brengen ervan gebruiken, verplicht zijn om een vergunning te verkrijgen.

(6)

Er moeten meer gedetailleerde regels voor registratie worden ingevoerd om te zorgen voor eenvormige registratievoorwaarden in alle lidstaten voor geregistreerde stoffen van categorie 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 273/2004. Voor geregistreerde stoffen in een nieuwe subcategorie 2A van bijlage I bij die verordening moet niet alleen voor de marktdeelnemers maar ook voor de gebruikers een registratieverplichting gelden.

(7)

Wanneer er vergoedingen worden gevraagd voor het verkrijgen van een vergunning of een registratie, moeten de lidstaten overwegen die vergoedingen aan te passen om de concurrentiepositie van micro-ondernemingen veilig te stellen.

(8)

Er moet worden verduidelijkt dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om op te treden in het geval van verdachte transacties met niet-geregistreerde stoffen, teneinde hen in staat te stellen sneller te reageren op nieuwe tendensen in de illegale productie van drugs.

(9)

Er moet een Europese databank inzake drugsprecursoren („de Europese databank”) worden opgezet om de verslaglegging door de lidstaten over inbeslagnames en onderschepte zendingen te vereenvoudigen, zo mogelijk op geaggregeerde en anonieme wijze, en op een manier die het minst ingrijpend is met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, rekening houdend met de stand van de techniek inzake privacybevorderende technologieën en het principe van gegevensbeperking. De Europese databank moet ook dienen als Europees register van marktdeelnemers en gebruikers die in het bezit zijn van een vergunning of een registratie waarmee de legitimiteit van commerciële transacties met geregistreerde stoffen gemakkelijker kan worden geverifieerd, en moet marktdeelnemers in staat te stellen de bevoegde instanties van informatie te voorzien over hun transacties met geregistreerde stoffen.

(10)

Verordening (EG) nr. 273/2004, als gewijzigd door deze verordening, voorziet in de verwerking van informatie, met inbegrip van de verwerking van persoonsgegevens, teneinde de bevoegde autoriteiten in staat te stellen toezicht uit te oefenen op het in de handel brengen van drugsprecursoren en het misbruik van geregistreerde stoffen te voorkomen. De verwerking van persoonsgegevens moet worden uitgevoerd op een wijze die strookt met het doel van die verordening en in overeenstemming is met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name met voorschriften van de Unie in verband met gegevenskwaliteit, proportionaliteit van gegevens en doelbinding, en met de rechten op informatie, toegang, rectificatie van gegevens, wissing en afscherming, organisatorische en technische maatregelen en internationale doorgifte van persoonsgegevens.

(11)

De verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 273/2004, als gewijzigd door deze verordening, en gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die uit hoofde daarvan worden vastgesteld, moeten geschieden met inachtneming van het grondrecht op eerbiediging van privéleven, gezins- en familieleven dat wordt gewaarborgd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, alsook het recht op de bescherming van persoonsgegevens, welke rechten worden gewaarborgd in respectievelijk de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De gedelegeerde en uitvoeringshandelingen moeten er tevens voor zorgen dat een verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001.

(12)

Azijnzuuranhydride, momenteel in categorie 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 273/2004 ingedeeld, moet in een nieuwe subcategorie 2A van die bijlage worden opgenomen om de handel erin beter te kunnen controleren. De resterende stoffen van categorie 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 273/2004 moeten als subcategorie 2B van die bijlage worden opgenomen.

(13)

Verordening (EG) nr. 273/2004 verleent de Commissie uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot enkele bepalingen ervan, die moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met de voorwaarden van Besluit 1999/468/EG van de Raad (6).

(14)

Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moeten deze bevoegdheden in overeenstemming worden gebracht met de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(15)

Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 273/2004, als gewijzigd door deze verordening, te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen, teneinde de voorschriften en voorwaarden vast te stellen voor het verlenen van de vergunning en registratie, voor het opnemen van een lijst van marktdeelnemers en gebruikers die een vergunning of registratie hebben verkregen in de Europese databank, voor het verkrijgen en gebruiken van afnemersverklaringen, voor de documentatie en etikettering van mengsels die geregistreerde stoffen bevatten, voor het verstrekken van informatie door marktdeelnemers over transacties met geregistreerde stoffen en voor het verstrekken van informatie door de lidstaten over de uitvoering van de bij Verordening (EG) nr. 273/2004 vastgestelde toezichtmaatregelen, en teneinde de bijlagen bij die verordening te wijzigen. In deze gedelegeerde handelingen moet ook worden bepaald welke categorieën persoonsgegevens door de lidstaten en marktdeelnemers kunnen worden verwerkt krachtens Verordening (EG) nr. 273/2004, welke categorieën persoonsgegevens kunnen worden opgeslagen in de Europese databank en welke voorzorgsmaatregelen er zijn voor de verwerking van persoonsgegevens. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(16)

Het is eveneens van belang dat de Commissie advies inwint bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming wanneer zij werkt aan gedelegeerde handelingen over het verwerken van persoonsgegevens.

(17)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 273/2004, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7). De onderzoeksprocedure moet worden gevolgd voor de vaststelling van de uitvoeringshandelingen teneinde in detail vast te stellen op welke wijze de afnemersverklaringen langs elektronische weg moeten worden verstrekt, en op welke wijze de informatie over transacties van de marktdeelnemers met geregistreerde stoffen bij een Europese databank moet worden ingediend.

(18)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk aanscherping van de regels voor de registratie van marktdeelnemers die geregistreerde stoffen van categorie 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 273/2004, in het bijzonder azijnzuuranhydride, op de markt brengen of in bezit houden om te voorkomen dat deze worden misbruikt voor de illegale productie van drugs, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt omdat de drugshandelaars profiteren van nationale verschillen bij de registratie en hun illegale activiteiten daarheen verplaatsen waar het eenvoudigst misbruik van drugsprecursoren kan worden gemaakt, maar deze doelstelling, vanwege de schaal of de gevolgen van het voorgestelde optreden, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(19)

Overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 is de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd, en hij heeft op 18 januari 2013 advies uitgebracht (8).

(20)

Verordening (EG) nr. 273/2004 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 273/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Toepassingsgebied en doel

Deze verordening stelt geharmoniseerde maatregelen vast voor het toezicht binnen de Unie op bepaalde stoffen die vaak voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen worden gebruikt, teneinde misbruik van deze stoffen te voorkomen.”.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

„a)   „geregistreerde stof”: elke in bijlage I genoemde stof die kan worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen, met inbegrip van mengsels en natuurproducten die dergelijke stoffen bevatten; uitgesloten zijn mengsels en natuurproducten die geregistreerde stoffen bevatten en die zodanig zijn vermengd dat de geregistreerde stoffen niet gemakkelijk met eenvoudige of economisch rendabele middelen kunnen worden gebruikt of geëxtraheerd, geneesmiddelen als omschreven in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1) en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik als omschreven in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad (*2);

(*1)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67)."

(*2)  Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1).”;"

b)

punt c) wordt vervangen door:

„c)   „in de handel brengen”: elke levering, al dan niet tegen betaling, van geregistreerde stoffen in de Unie, dan wel, met het oog op de levering ervan in de Unie, de opslag, vervaardiging, productieverwerking, de handel, distributie of handelsbemiddeling in deze stoffen;”;

c)

de volgende punten worden toegevoegd:

„h)   „gebruiker”: een natuurlijke of rechtspersoon die geen marktdeelnemer is en die een geregistreerde stof in bezit houdt en zich bezighoudt met de verwerking, formulering, verbruik, opslag, bewaring, behandeling, overbrenging in recipiënten, overbrenging van de ene recipiënt naar de andere, vermenging, omzetting of enig ander gebruik van geregistreerde stoffen;

i)   „natuurproduct”: een organisme of een deel ervan in enige vorm, of een stof die in de natuur voorkomt volgens de definitie van artikel 3, punt 39, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (*3).

(*3)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).”."

3)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 2 en 3 worden vervangen door:

„2.   Alvorens geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I in hun bezit te mogen houden of in de handel te mogen brengen, verkrijgen marktdeelnemers en gebruikers een vergunning die door de bevoegde instanties van de lidstaat waar zij zijn gevestigd, is afgegeven. De bevoegde instanties kunnen speciale vergunningen afgeven aan apotheken, verkooppunten voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, bepaalde typen overheidsinstanties of aan de strijdkrachten. Dergelijke speciale vergunningen zijn enkel geldig voor het gebruik van geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I op het gebied waarop de betrokken marktdeelnemers hun officiële taken verrichten.

3.   Marktdeelnemers die houder zijn van een vergunning, leveren geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I alleen aan marktdeelnemers of gebruikers die zelf tevens houder zijn van een vergunning en die een afnemersverklaring als bedoeld in artikel 4, lid 1, hebben ondertekend.”;

b)

de leden 5, 6 en 7 worden vervangen door:

„5.   Onverminderd lid 8 kunnen de bevoegde instanties de geldigheidsduur van de vergunning tot maximaal drie jaar beperken of van de marktdeelnemers en de gebruikers verlangen dat zij ten minste om de drie jaar aantonen dat aan de voorwaarden voor afgifte van de vergunning nog altijd wordt voldaan. De vergunning vermeldt de verrichting(en) waarvoor zij geldig is, alsmede de betreffende geregistreerde stoffen. De bevoegde instanties geven speciale vergunningen in principe af voor onbepaalde duur, maar zij kunnen speciale vergunningen schorsen of intrekken indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de houder niet langer geschikt is om een registratie te hebben of dat niet langer aan de registratievoorwaarden wordt voldaan.

6.   Marktdeelnemers verkrijgen een door de bevoegde instanties van de lidstaat waar zij zijn gevestigd afgegeven registratie alvorens geregistreerde stoffen van categorie 2 van bijlage I in de handel te brengen. Vanaf 1 juli 2015 moeten gebruikers een door de bevoegde instanties van de lidstaat waar zij zijn gevestigd afgegeven registratie verkrijgen alvorens geregistreerde stoffen van subcategorie 2A van bijlage I in bezit te houden. De bevoegde instanties kunnen speciale registraties afgeven aan apotheken, verkooppunten voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, bepaalde typen overheidsinstanties of aan de strijdkrachten. Dergelijke speciale registraties worden alleen als geldig beschouwd voor het gebruik van geregistreerde stoffen van categorie 2 van bijlage I op het gebied waarop de betrokken marktdeelnemers of gebruikers hun officiële taken verrichten.

6 bis.   Marktdeelnemers die houder zijn van een registratie, leveren geregistreerde stoffen van subcategorie 2A van bijlage I alleen aan andere marktdeelnemers of gebruikers die zelf houder zijn van een dergelijke registratie en die een afnemersverklaring als bedoeld in artikel 4, lid 1, hebben ondertekend.

6 ter.   Bij de beoordeling van een registratieaanvraag houden de bevoegde instanties in het bijzonder rekening met de competentie en de integriteit van de aanvrager. Zij moeten de registratie weigeren indien er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de geschiktheid en betrouwbaarheid van de aanvrager of van de verantwoordelijke voor de handel in geregistreerde stoffen. Zij kunnen de registratie schorsen of intrekken indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de houder niet langer geschikt is om een registratie te hebben of dat niet langer aan de registratievoorwaarden wordt voldaan.

6 quater.   De bevoegde instanties kunnen van marktdeelnemers en gebruikers verlangen dat zij een vergoeding betalen voor de aanvraag van een vergunning of een registratie.

Wanneer er een vergoeding wordt gevraagd, overwegen de bevoegde instanties de schaal van de vergoeding aan te passen afhankelijk van de omvang van de onderneming. Dergelijke vergoedingen worden op niet-discriminerende wijze geïnd en bedragen niet meer dan de afhandelingskosten van dergelijke aanvragen.

7.   De bevoegde instanties voeren marktdeelnemers en gebruikers die een vergunning of een registratie hebben verkregen, in de in artikel 13 bis bedoelde Europese databank in.

8.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorschriften en voorwaarden voor:

a)

het verlenen van de vergunning, met inbegrip van, waar van toepassing, de te verschaffen categorieën persoonsgegevens;

b)

het verlenen van de registratie, met inbegrip van, waar van toepassing, de te verschaffen categorieën persoonsgegevens;

c)

het opnemen, in de in artikel 13 bis bedoelde Europese databank, van marktdeelnemers en gebruikers overeenkomstig artikel 7 van dit artikel.

De categorieën persoonsgegevens waarnaar wordt verwezen onder a) en b) van de eerste alinea van dit lid mogen geen speciale categorieën van informatie bevatten als bedoeld in artikel 8, lid 1, van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (*4).

(*4)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).”."

4)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Onverminderd lid 4 van dit artikel en de artikelen 6 en 14, vraagt elke in de Unie gevestigde marktdeelnemer die aan een afnemer een geregistreerde stof van categorie 1 of 2 van bijlage I levert de afnemer om een verklaring waarin de gebruiksdoeleinden van de geregistreerde stof worden gespecificeerd. De marktdeelnemer moet voor elke geregistreerde stof een afzonderlijke verklaring verkrijgen. Deze verklaring moet overeenkomen met het model in punt 1 van bijlage III. Rechtspersonen leggen de verklaring af op papier met briefhoofd.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Marktdeelnemers die stoffen van categorie 1 van bijlage I leveren, stempelen en dateren een kopie van de afnemersverklaring om te bevestigen dat de kopie met het origineel overeenstemt. Deze kopie moet elk vervoer van stoffen van categorie 1 in de Unie vergezellen en op verzoek worden getoond aan de autoriteiten die bevoegd zijn de inhoud van voertuigen tijdens het vervoer te controleren.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorschriften en voorwaarden voor het verkrijgen en gebruiken van afnemersverklaringen.”.

5)

Aan artikel 5 wordt het volgende lid toegevoegd:

„7.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorschriften en voorwaarden voor de documentatie van mengsels die geregistreerde stoffen bevatten.”.

6)

Aan artikel 7 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorschriften en voorwaarden voor de etikettering van mengsels die geregistreerde stoffen bevatten.”.

7)

Artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Kennisgeving aan de bevoegde instanties

1.   De marktdeelnemers stellen de bevoegde instanties onverwijld in kennis van elk voorval, zoals ongewone orders voor of transacties met in de handel te brengen geregistreerde stoffen, dat erop kan wijzen dat die in de handel te brengen stoffen wellicht worden misbruikt om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen. Daartoe verstrekken de marktdeelnemers alle beschikbare informatie aan de hand waarvan de bevoegde instanties de legitimiteit van de desbetreffende order of transactie kunnen verifiëren.

2.   De marktdeelnemers verstrekken de bevoegde instanties beknopte relevante informatie over hun transacties met geregistreerde stoffen.

3.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorschriften en voorwaarden voor marktdeelnemers voor het verstrekken van informatie als bedoeld in lid 2 van dit artikel, met inbegrip, waar van toepassing, van de categorieën persoonsgegevens die voor dat doel mogen worden verwerkt en de voorzorgsmaatregelen voor de verwerking van dergelijke persoonsgegevens.

4.   Marktdeelnemers mogen krachtens deze verordening verzamelde persoonsgegevens uitsluitend kenbaar maken aan de bevoegde instanties.”.

8)

In artikel 9 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De Commissie stelt richtsnoeren op en werkt ze bij om de samenwerking tussen de bevoegde instanties, de marktdeelnemers en de chemische industrie te vergemakkelijken, met name ten aanzien van niet-geregistreerde stoffen.”.

9)

In artikel 10:

a)

wordt lid 1, onder b) en c), vervangen door:

„b)

de bedrijfsruimten van de marktdeelnemers en gebruikers te betreden om bewijzen van onregelmatigheden te verzamelen;

c)

waar nodig, zendingen vast te houden en in beslag te nemen die niet voldoen aan het bepaalde in deze verordening.”;

b)

wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Elke lidstaat kan de nodige maatregelen vaststellen om zijn bevoegde instanties in staat te stellen de controle van en het toezicht op verdachte transacties met niet-geregistreerde stoffen uit te voeren, en met name:

a)

informatie te verkrijgen over alle orders voor of transacties met niet-geregistreerde stoffen;

b)

bedrijfsruimten te betreden om bewijzen van verdachte transacties met niet-geregistreerde stoffen te verzamelen;

c)

waar nodig, zendingen vast te houden en in beslag te nemen om te voorkomen dat specifieke niet-geregistreerde stoffen worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen.

3.   De bevoegde instanties respecteren vertrouwelijke bedrijfsinformatie.”.

10)

De artikelen 13 tot en met 16 worden vervangen door:

„Artikel 13

Door de lidstaten verstrekte informatie

1.   Om het toezicht op de handel in geregistreerde en niet-geregistreerde stoffen zo nodig te kunnen aanpassen, verstrekken de bevoegde instanties van elke lidstaat de Commissie in elektronische vorm, via de in artikel 13 bis bedoelde Europese databank, tijdig alle relevante informatie over de uitvoering van de bij deze verordening vastgestelde toezichtmaatregelen, in het bijzonder met betrekking tot de voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen gebruikte stoffen en de bij misbruik en illegale vervaardiging gehanteerde methoden, en de legale handel in die stoffen.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen die de voorschriften en voorwaarden specifiëren voor de uit hoofde van lid 1 van dit artikel te verstrekken informatie.

3.   De Commissie verstrekt het Internationaal Comité van toezicht op verdovende middelen, overeenkomstig artikel 12, lid 12, van het Verdrag van Wenen en in overleg met de lidstaten, een overzicht van de uit hoofde van lid 1 van dit artikel verstrekte informatie.

Artikel 13 bis

Europese databank inzake drugsprecursoren

1.   De Commissie zet een Europese databank inzake drugsprecursoren op die de volgende taken heeft:

a)

de informatieverstrekking, zo mogelijk op geaggregeerde en anonieme wijze, krachtens artikel 13, lid 1, de synthese en analyse van die informatie op het niveau van de Unie, en de verslaglegging aan het Internationaal Comité van toezicht op verdovende middelen krachtens artikel 13, lid 3, vergemakkelijken;

b)

een Europees register opzetten van marktdeelnemers en gebruikers aan wie een vergunning of een registratie is verleend;

c)

marktdeelnemers in staat stellen de bevoegde instanties overeenkomstig artikel 8, lid 2, informatie te verstrekken over hun transacties, in elektronische vorm, zoals nader omschreven in uit hoofde van artikel 14 vastgestelde uitvoeringsmaatregelen.

Persoonsgegevens worden pas na de vaststelling van de in artikel 3, lid 8, en artikel 8, lid 3, bedoelde gedelegeerde handelingen in de Europese databank opgenomen.

2.   De Commissie en de bevoegde instanties nemen alle nodige maatregelen om zorg te dragen voor de veiligheid, vertrouwelijkheid en nauwkeurigheid van de in de Europese databank opgenomen gegevens en te bewerkstelligen dat de rechten van de betrokkenen worden beschermd overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (*5).

3.   Uit hoofde van deze verordening verkregen informatie, met inbegrip van persoonsgegevens, wordt gebruikt overeenkomstig het toepasselijke recht inzake persoonsgegevens en mag niet langer worden bewaard dan nodig is voor de toepassing van deze verordening. De verwerking van bijzondere categorieën gegevens als bedoeld in artikel 8, lid 1, van Richtlijn 95/46/EG en artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 45/2001 is verboden.

4.   De Commissie maakt op duidelijke, uitvoerige en begrijpelijke wijze informatie inzake de Europese databank openbaar, overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van Verordening (EG) nr. 45/2001.

Artikel 13 ter

Gegevensbescherming

1.   De verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde instanties in de lidstaten geschiedt in overeenstemming met nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ter omzetting van Richtlijn 95/46/EG en onder toezicht van de in artikel 28 van die richtlijn bedoelde toezichthoudende autoriteit.

2.   Onverminderd artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG mogen persoonsgegevens die uit hoofde van deze verordening zijn verkregen of verwerkt, alleen worden gebruikt om misbruik van geregistreerde stoffen te voorkomen.

3.   De verwerking van persoonsgegevens door de Commissie, onder meer voor de Europese databank, geschiedt in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 en onder toezicht van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

4.   De lidstaten en de Commissie verwerken geen persoonsgegevens op een wijze die niet verenigbaar is met de doelstellingen als bedoeld in artikel 13 bis.

Artikel 14

Uitvoeringshandelingen

1.   De Commissie kan de volgende uitvoeringshandelingen vaststellen:

a)

regels voor de wijze waarop de in artikel 4 bedoelde afnemersverklaring langs elektronische weg wordt verstrekt, waar zulks passend is;

b)

regels voor de wijze waarop de in artikel 8, lid 2, bedoelde informatie onder meer, waar zulks passend is, langs elektronische weg aan een Europese databank wordt verstrekt;

c)

procedurele regels voor het verlenen van vergunningen en registraties en het opnemen van marktdeelnemers en gebruikers in een Europese databank als bedoeld in artikel 3, leden 2, 6 en 7.

2.   Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 14 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 14 bis

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité drugsprecursoren ingesteld bij artikel 30 van Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad (*6). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*7).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 15

Aanpassing van de bijlagen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I, II en III aan nieuwe tendensen op het gebied van het misbruik van drugsprecursoren aan te passen en om elke wijziging van de tabellen in de bijlage bij het Verdrag van Wenen over te nemen.

Artikel 15 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 8, artikel 4, lid 4, artikel 5, lid 7, artikel 7, tweede alinea, artikel 8, lid 3, artikel 13, lid 2, en artikel 15 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 30 december 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 8, artikel 4, lid 4, artikel 5, lid 7, artikel 7, tweede alinea, artikel 8, lid 3, artikel 13, lid 2, en artikel 15 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 3, lid 8, artikel 4, lid 4, artikel 5, lid 7, artikel 7, tweede alinea, artikel 8, lid 3, artikel 13, lid 2, of artikel 15 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 16

Informatie over maatregelen van de lidstaten

1.   De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van de maatregelen die zij uit hoofde van deze verordening, en met name uit hoofde van de artikelen 10 en 12, nemen. Tevens stellen zij haar op de hoogte van alle latere wijzigingen op die maatregelen.

2.   De Commissie stelt de andere lidstaten van deze gegevens in kennis.

3.   De Commissie dient uiterlijk 31 december 2019 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering en werking van deze verordening, en met name over de eventuele noodzaak van aanvullende activiteiten op het gebied van toezicht en controle op verdachte transacties met niet-geregistreerde stoffen.

(*5)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1)."

(*6)  Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad van 22 december 2004 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren (PB L 22 van 26.1.2005, blz. 1)."

(*7)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”."

11)

In bijlage I:

a)

wordt de titel vervangen door:

„Lijst van geregistreerde stoffen”;

b)

wordt in categorie 1, de GN-code voor norefedrine vervangen door:

„2939 44 00”;

c)

wordt in categorie 1, onderstaande stof toegevoegd aan de lijst stoffen:

„Alfa-fenylacetoacetonitril, GN-code 2926 90 95, CAS-nummer 4468-48-8”;

d)

de tekst voor categorie 2 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

12)

In bijlage III wordt de tekst „machtiging/” geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 20 november 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 76 van 14.3.2013, blz. 54.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2013.

(3)  Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (PB L 47 van 18.2.2004, blz. 1).

(4)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(5)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(6)  Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23).

(7)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(8)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.


BIJLAGE

CATEGORIE 2

SUBCATEGORIE 2A

Stof

GN-benaming

(indien afwijkend)

GN-code (1)

CAS-nummer (2)

Azijnzuuranhydride

 

2915 24 00

108-24-7

De zouten van de stoffen in deze categorie wanneer het bestaan van deze zouten mogelijk is.


SUBCATEGORIE 2B

Stof

GN-benaming

(indien afwijkend)

GN-code (1)

CAS-nummer (2)

Fenylazijnzuur

 

2916 34 00

103-82-2

Antranilzuur

 

2922 43 00

118-92-3

Piperidine

 

2933 32 00

110-89-4

Kaliumpermanganaat

 

2841 61 00

7722-64-7

De zouten van de stoffen in deze categorie wanneer het bestaan van deze zouten mogelijk is.


(1)  PB L 290 van 28.10.2002, blz. 1.

(2)  Het CAS-nummer is het „Chemical Abstracts Service Registry Number”, een uniek getal ter aanduiding van elke specifieke stof en de structuur ervan. Het CAS-nummer is voor elke isomeer en elk zout van elke isomeer anders. Het CAS-nummer voor de zouten van bovengenoemde stoffen is dus afwijkend.


10.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/30


VERORDENING (EU) Nr. 1259/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 november 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 7 januari 2010 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad (2) bij de Raad en het Europees Parlement verslag uitgebracht over de uitvoering en de werking van de EU-wetgeving betreffende het toezicht en de controle op de handel in drugsprecursoren.

(2)

De handel in geneesmiddelen wordt in het kader van het bestaande EU-controlesysteem voor drugsprecursoren niet gecontroleerd aangezien geneesmiddelen tot nu toe niet onder de definitie van geregistreerde stoffen vielen.

(3)

In haar verslag wees de Commissie erop dat geneesmiddelen die efedrine en pseudo-efedrine bevatten, waren misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen buiten de Unie, ter vervanging van efedrine en pseudo-efedrine, die aan internationale controle zijn onderworpen. Zij beval daarom aan de controle te verscherpen op de internationale handel in geneesmiddelen die efedrine of pseudo-efedrine bevatten en die worden uitgevoerd uit of doorgevoerd door het douanegebied van de Unie, om te voorkomen dat zij worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen.

(4)

In zijn conclusies van 25 mei 2010 over de werking en uitvoering van de EU-wetgeving inzake drugsprecursoren heeft de Raad de Commissie verzocht wetswijzigingen voor te stellen waarvan nauwkeurig is nagegaan wat de mogelijke gevolgen zijn voor de instanties van de lidstaten en de marktdeelnemers.

(5)

Deze verordening verduidelijkt de definitie van een geregistreerde stof: in dit verband is de term „farmaceutisch preparaat”, afkomstig uit het op 19 december 1988 te Wenen aangenomen Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (hierna: „het Verdrag van de Verenigde Naties”), geschrapt aangezien de desbetreffende terminologie uit de rechtshandelingen van de Unie die term reeds dekt, te weten „geneesmiddelen”. Daarenboven is de term „andere preparaten” geschrapt aangezien het een doublure is van de reeds in die definitie gebruikte term „mengsels”.

(6)

Er dienen voorschriften te worden ingevoerd voor de schorsing of intrekking van de registratie van een marktdeelnemer naar analogie met de bestaande voorschriften voor de schorsing of intrekking van een vergunning.

(7)

Geneesmiddelen en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik („geneesmiddelen”) die efedrine of pseudo-efedrine bevatten, dienen aan controle te worden onderworpen zonder dat de legale handel ervan wordt belemmerd. Daartoe dient een nieuwe categorie (categorie 4) toegevoegd te worden in de bijlage van Verordening (EG) nr. 111/2005 waarin geneesmiddelen zijn opgenomen die bepaalde geregistreerde stoffen bevatten.

(8)

De uitvoer van geneesmiddelen die zijn opgenomen in categorie 4 van de bijlage van Verordening (EG) nr. 111/2005, als gewijzigd bij deze verordening, wordt voorafgegaan door een uitvoervergunning en een voorafgaande kennisgeving van uitvoer die door de bevoegde instanties in de Unie worden toegezonden aan de bevoegde instanties van het land van bestemming.

(9)

De bevoegde instanties van de lidstaten moeten de bevoegdheid krijgen om geneesmiddelen ten aanzien waarvan een redelijk vermoeden bestaat dat zij voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen bestemd zijn, bij de uitvoer, invoer of doorvoer ervan tegen te houden of in beslag te nemen.

(10)

Teneinde de lidstaten in staat te stellen sneller te reageren op nieuwe ontwikkelingen op het gebied van misbruik van drugsprecursoren, dient te worden bepaald hoe zij kunnen handelen in het geval van verdachte transacties met niet-geregistreerde stoffen. Daartoe moeten de lidstaten hun bevoegde instanties kunnen machtigen informatie te verkrijgen over bestellingen of verrichtingen in verband met niet-geregistreerde stoffen — of de bedrijfsruimten te betreden om bewijzen van verdachte transacties te verzamelen — waarbij dergelijke stoffen betrokken zijn. Voorts moeten de bevoegde instanties voorkomen dat niet-geregistreerde stoffen het douanegebied van de Unie worden binnengebracht of dit gebied verlaten, indien kan worden aangetoond dat die stoffen gebruikt zullen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen. Dergelijke niet-geregistreerde stoffen dienen te worden beschouwd als zijnde voorgesteld voor opname in de voluntary monitoring list van niet-geregistreerde stoffen.

(11)

De bevoegde instanties van de lidstaten moeten via de Europese databank voor drugsprecursoren („de Europese databank”), ingesteld bij Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3), informatie over inbeslagnemingen en tegengehouden zendingen met elkaar en met de Commissie delen om het algemene niveau van de informatie over de handel in drugsprecursoren, met inbegrip van geneesmiddelen, te verbeteren. Er moet gebruik worden gemaakt van de Europese databank om de rapportage van de lidstaten over inbeslagnemingen en tegengehouden zendingen te vergemakkelijken. De databank moet ook dienen om een Europees register op te zetten van marktdeelnemers die in het bezit zijn van een vergunning of een registratie, zodat gemakkelijker kan worden nagegaan of hun transacties met geregistreerde stoffen legitiem zijn, en om de marktdeelnemers in staat te stellen de bevoegde instanties informatie te verstrekken over hun uitvoer, invoer of intermediaire activiteiten met geregistreerde stoffen. Dat Europees register moet regelmatig worden geactualiseerd en de Commissie en de bevoegde instanties van de lidstaten mogen de daarin opgenomen informatie alleen gebruiken om te voorkomen dat drugsprecursoren naar de illegale markt worden doorgesluisd.

(12)

Verordening (EG) nr. 111/2005 voorziet in de verwerking van gegevens. Die gegevensverwerking kan ook persoonsgegevens omvatten, die moeten worden verwerkt in overeenstemming met het Unierecht.

(13)

De verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 111/2005, zoals gewijzigd bij deze verordening, en gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die uit hoofde daarvan worden vastgesteld, moeten geschieden met inachtneming van het grondrecht op eerbiediging van het privéleven, het gezins- en familieleven dat wordt gewaarborgd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven alsook het recht op de bescherming van persoonsgegevens die worden gewaarborgd in respectievelijk de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(14)

De lidstaten en de Commissie mogen persoonsgegevens alleen verwerken op een wijze die verenigbaar is met de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 111/2005, zoals gewijzigd bij deze verordening, en de dienovereenkomstig vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. Die gegevens moeten worden verwerkt overeenkomstig de Uniewetgeving betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, met name Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(15)

Verordening (EG) nr. 111/2005 verleent de Commissie uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot enkele bepalingen ervan, die moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met de voorwaarden van Besluit 1999/468/EG van de Raad (6).

(16)

Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moeten deze bevoegdheden worden aangepast aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(17)

Teneinde de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 111/2005, zoals gewijzigd bij deze verordening, te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 VWEU voor het vaststellen van de voorwaarden voor het verlenen van vergunningen en registraties en van de gevallen waarin geen vergunning of registratie is vereist, de criteria vast te stellen aan de hand waarvan de legale doeleinden van de transactie kunnen worden aangetoond, te bepalen welke informatie de bevoegde instanties en de Commissie nodig hebben om toezicht uit te oefenen op de uitvoer, invoer of intermediaire activiteiten van marktdeelnemers, te bepalen voor welke landen van bestemming een voorafgaande kennisgeving van uitvoer van geregistreerde stoffen van categorieën 2 en 3 van de bijlage van Verordening (EG) nr. 111/2005 vereist is, vereenvoudigde procedures vast te stellen voor voorafgaande kennisgevingen van uitvoer alsmede de gemeenschappelijke criteria die door de bevoegde autoriteiten moeten worden toegepast, en de bijlage van Verordening (EG) nr. 111/2005 aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen op het gebied van misbruik van drugsprecursoren en aan alle wijzigingen in de tabellen in de bijlage bij het Verdrag van de Verenigde Naties. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(18)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 111/2005, zoals gewijzigd bij deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om een model voor vergunningen vast te stellen, alsmede procedureregels voor het verstrekken van informatie die de bevoegde instanties nodig hebben om toezicht uit te oefenen op de uitvoer, invoer of intermediaire activiteiten van marktdeelnemers, en maatregelen om het effectieve toezicht op de handel in drugsprecursoren tussen de Unie en derde landen te waarborgen teneinde misbruik van drugsprecursoren te voorkomen, met name wat betreft het ontwerp en het gebruik van de formulieren voor de uitvoer- en invoervergunningen. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(19)

Deze gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 111/2005, zoals gewijzigd bij deze verordening, moeten garanderen dat de marktdeelnemers op een systematische en coherente wijze aan controle en toezicht worden onderworpen.

(20)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 en heeft op 18 januari 2013 advies (8) uitgebracht.

(21)

Verordening (EG) nr. 111/2005 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 111/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de titel van de verordening en in artikel 1, artikel 2, onder d) en e), artikel 10, lid 1, artikel 17, eerste alinea, artikel 20, eerste alinea, en artikel 25 wordt het substantief „Gemeenschap” vervangen door het substantief „Unie”. In artikel 2, onder e), artikel 13, lid 1, onder d), artikel 14, lid 1, eerste alinea, artikel 14, lid 2, artikel 18 en artikel 22, eerste alinea, wordt de term „douanegebied van de Gemeenschap” vervangen door de term „douanegebied van de Unie”. In artikel 12, lid 1, eerste alinea, wordt de term „douanegebied van de Gemeenschap” vervangen door de term „douanegebied van de Unie”.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

„a)   „geregistreerde stof”: elke in de bijlage genoemde stof die voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen kan worden gebruikt, met inbegrip van mengsels en natuurproducten die dergelijke stoffen bevatten maar met uitzondering van mengsels en natuurproducten die geregistreerde stoffen bevatten en die zodanig zijn vermengd dat de geregistreerde stoffen niet gemakkelijk met eenvoudige of economisch rendabele middelen kunnen worden gebruikt of geëxtraheerd, geneesmiddelen in de zin van artikel 1, punt 2, van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1) en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik als omschreven in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad (*2), met uitzondering van in de bijlage genoemde geneesmiddelen en diergeneesmiddelen;

(*1)  Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67)."

(*2)  Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1).”;"

b)

punt c) wordt vervangen door:

„c)   „invoer”: elke binnenkomst in het douanegebied van de Unie van geregistreerde stoffen die de status van niet-Uniegoederen hebben, met inbegrip van tijdelijke opslag, plaatsing in een vrije zone of een vrij entrepot, plaatsing onder een schorsingsprocedure en het in het vrije verkeer brengen in de zin van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (*3)

(*3)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).”;"

c)

punt j) wordt als volgt gewijzigd:

„j)   „natuurproduct”: organisme of deel ervan in enige vorm, of een stof die in de natuur voorkomt volgens de definitie van artikel 3, punt 39, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (*4)

(*4)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).”."

3)

In artikel 3 wordt de eerste alinea vervangen door:

„Alle in- en uitvoer en intermediaire activiteiten waarbij geregistreerde stoffen, met uitzondering van de in categorie 4 van de bijlage genoemde stoffen, betrokken zijn, worden door de marktdeelnemer geboekstaafd met douane- en handelsbescheiden, zoals summiere aangiften, douaneaangiften, facturen, vrachtbrieven, vervoers- en andere verzendingsdocumenten.”.

4)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

De marktdeelnemers zorgen ervoor dat op iedere verpakking die geregistreerde stoffen bevat, met uitzondering van in categorie 4 van de bijlage genoemde stoffen, etiketten zijn aangebracht met hun naam zoals die is vermeld in de bijlage, of, in geval van mengsels of natuurproducten, hun naam en de naam van elke in het mengsel of het natuurproduct voorkomende geregistreerde stof zoals die in de bijlage is vermeld, met uitzondering van in categorie 4 van de bijlage genoemde stoffen. De marktdeelnemers mogen daarnaast ook hun gewone etiketten aanbrengen.”.

5)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Tenzij anders bepaald moeten in de Unie gevestigde marktdeelnemers die zich bezighouden met in- en uitvoer of intermediaire activiteiten met betrekking tot geregistreerde stoffen van categorie 1 van de bijlage, met uitzondering van douaneagenten en transporteurs die uitsluitend in die hoedanigheid optreden, in het bezit zijn van een vergunning. De bevoegde instantie van de lidstaat waar de marktdeelnemer gevestigd is, geeft de vergunning af.

Bij de beoordeling van een vergunningaanvraag houdt de bevoegde instantie rekening met de competentie en de integriteit van de aanvrager, in het bijzonder de afwezigheid van ernstige of herhaalde overtredingen van de wetgeving op het gebied van drugsprecursoren en de afwezigheid van ernstige strafbare feiten.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de voorwaarden te bepalen voor het verlenen van een vergunning en voor de vaststelling van de gevallen waarin geen vergunning is vereist.”;

b)

het volgende lid 3 wordt toegevoegd:

„3.   De Commissie stelt een model voor vergunningen op door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 30, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

6)

Artikel 7 wordt vervangen door:

„Artikel 7

1.   Tenzij anders bepaald moeten in de Unie gevestigde marktdeelnemers die zich bezighouden met in- en uitvoer of intermediaire activiteiten met betrekking tot geregistreerde stoffen van categorie 2 van de bijlage, of de uitvoer van geregistreerde stoffen van categorie 3 van de bijlage, met uitzondering van douaneagenten en transporteurs die uitsluitend in die hoedanigheid optreden, in het bezit zijn van een registratie. De bevoegde instantie van de lidstaat waar de marktdeelnemer gevestigd is, geeft de registratie af.

Bij de beoordeling van een registratieaanvraag houdt de bevoegde instantie rekening met de competentie en de integriteit van de aanvrager, in het bijzonder de afwezigheid van ernstige of herhaalde overtredingen van de wetgeving op het gebied van drugsprecursoren en de afwezigheid van ernstige strafbare feiten.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de voorwaarden te bepalen voor het verlenen van een registratie en voor de vaststelling van de gevallen waarin geen registratie is vereist.

2.   De bevoegde instanties kunnen de registratie schorsen of intrekken als niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de registratie is afgegeven, of als er een redelijk vermoeden van een risico van misbruik van geregistreerde stoffen bestaat.”.

7)

Artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

1.   Bij het binnenbrengen van de geregistreerde stoffen in het douanegebied van de Unie voor lossing of overlading, voor tijdelijke opslag, voor opslag in een vrije zone van controletype I of een vrij entrepot of voor plaatsing onder de regeling extern Uniedouanevervoer, moeten de legale doeleinden op verzoek van de bevoegde instanties door de marktdeelnemer worden aangetoond.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 ter gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van de criteria om te bepalen hoe de legale doeleinden van de transactie kunnen worden aangetoond, teneinde te waarborgen dat alle bewegingen van geregistreerde stoffen binnen het douanegebied van de Unie door de bevoegde instanties onder toezicht kunnen worden gehouden en dat het risico van misbruik zo gering mogelijk wordt gehouden.”.

8)

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

1.   De in de Unie gevestigde marktdeelnemers stellen de bevoegde instanties onverwijld in kennis van elk voorval, zoals ongewone orders voor of transacties met geregistreerde stoffen, dat erop kan wijzen dat dergelijke voor in- en uitvoer of intermediaire activiteiten bestemde stoffen wellicht worden misbruikt om verdovende middelen of psychotrope stoffen op illegale wijze te vervaardigen.

De marktdeelnemers verstrekken daartoe alle beschikbare informatie, zoals:

a)

de naam van de geregistreerde stof;

b)

de hoeveelheid en het gewicht van de geregistreerde stof;

c)

de naam en het adres van de exporteur, de importeur, de uiteindelijke ontvanger en, in voorkomend geval, de persoon die zich bezighoudt met de intermediaire activiteiten.

Deze informatie wordt uitsluitend verzameld om misbruik van geregistreerde stoffen te voorkomen.

2.   De marktdeelnemers verstrekken de bevoegde instanties beknopte informatie over hun in- en uitvoer of intermediaire activiteiten.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 ter gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van de informatie die de bevoegde instanties nodig hebben om toezicht te kunnen uitoefenen op die activiteiten.

De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de procedureregels voor het verstrekken van die informatie, in voorkomend geval ook in elektronische vorm, aan de Europese databank voor drugsprecursoren, ingesteld bij Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad (*5) („de Europese databank”). Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

(*5)  Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (PB L 47 van 18.2.2004, blz. 1).”."

9)

In artikel 10 worden de volgende leden toegevoegd:

„4.   Om snel in te spelen op nieuwe trends bij het misbruik, kunnen de bevoegde instanties van de lidstaten en de Commissie voorstellen een niet-geregistreerde stof aan de in lid 2, onder b), bedoelde lijst toe te voegen om tijdelijk toezicht te houden op de handel in die stof. Nadere regels en criteria voor plaatsing op of schrapping van deze lijst worden vastgelegd in de in lid 1 bedoelde richtsnoeren.

5.   Indien vrijwillig toezicht door de industrie ontoereikend wordt geacht om het gebruik van niet-geregistreerde stoffen voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen te voorkomen, kan de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 30 ter de niet-geregistreerde stof toevoegen aan de bijlage.”.

10)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de eerste alinea vervangen door:

„1.   De uitvoer van geregistreerde stoffen van categorie 1 en categorie 4 van de bijlage en de uitvoer van geregistreerde stoffen van de categorieën 2 en 3 van de bijlage naar bepaalde landen van bestemming, wordt voorafgegaan door een voorafgaande kennisgeving van uitvoer die door de bevoegde instanties in de Unie wordt toegezonden aan de bevoegde instanties van het land van bestemming, overeenkomstig artikel 12, lid 10, van het Verdrag van de Verenigde Naties. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 ter van deze verordening gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van de lijsten van landen van bestemming van de uitvoer van geregistreerde stoffen van de categorieën 2 en 3 van de bijlage om het risico van misbruik van geregistreerde stoffen en geneesmiddelen zo gering mogelijk te maken.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De bevoegde instanties mogen vereenvoudigde procedures voor voorafgaande kennisgevingen van uitvoer toepassen indien zij er zeker van zijn dat dit geen risico van misbruik van geregistreerde stoffen oplevert. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 ter gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van dergelijke procedures en de door de bevoegde instanties te gebruiken gemeenschappelijke criteria.”.

11)

In artikel 12, lid 1, wordt de derde alinea vervangen door:

„Voor de uitvoer van geregistreerde stoffen van categorie 3 van de bijlage is alleen een uitvoervergunning vereist wanneer een voorafgaande kennisgeving van uitvoer verplicht is.”.

12)

In artikel 13, lid 1, wordt de volgende alinea ingevoegd:

„Een aanvraag voor een uitvoervergunning voor geregistreerde stoffen van categorie 4 van de bijlage bevat de in de eerste alinea, punten a) tot en met e), bedoelde informatie.”.

13)

Artikel 19 wordt vervangen door:

„Artikel 19

De bevoegde instanties mogen vereenvoudigde procedures voor het verlenen van een uitvoervergunning toepassen indien zij er zeker van zijn dat dit geen risico van misbruik van geregistreerde stoffen oplevert. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 ter gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van dergelijke procedures en de door de bevoegde instanties te gebruiken gemeenschappelijke criteria.”.

14)

In artikel 20 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Er is evenwel geen invoervergunning vereist indien de in de eerste alinea bedoelde stoffen worden gelost of overgeladen, tijdelijk worden opgeslagen, worden opgeslagen in een vrije zone van controletype I of een vrij entrepot, of onder de regeling voor extern Uniedouanevervoer worden geplaatst.”.

15)

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Onverminderd de artikelen 11 tot en met 25 en de leden 2 en 3 van dit artikel, verbieden de bevoegde autoriteiten van elke lidstaat het binnenbrengen van geregistreerde stoffen in het douanegebied van de Unie of het buiten dit gebied brengen van deze stoffen, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat deze stoffen bestemd zijn voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen.”;

b)

de volgende leden worden ingevoegd:

„3 bis.   De bevoegde instanties van elke lidstaat verbieden het binnenbrengen van zendingen in het douanegebied van de Unie of het buiten dit gebied brengen van niet-geregistreerde stoffen, indien er voldoende bewijs is dat deze stoffen bestemd zijn voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen.

De bevoegde autoriteit stelt de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie onmiddellijk daarvan in kennis volgens de in artikel 27 bedoelde procedure.

Deze stoffen worden geacht te zijn voorgesteld voor opname in de in artikel 10, lid 2, onder b), bedoelde lijst van niet-geregistreerde stoffen.

3 ter.   Elke lidstaat kan de nodige maatregelen vaststellen om zijn bevoegde instanties in staat te stellen de controle van en het toezicht op verdachte transacties met niet-geregistreerde stoffen uit te voeren, en met name:

a)

informatie te verkrijgen over alle orders voor of transacties met niet-geregistreerde stoffen;

b)

bedrijfsruimten te betreden om bewijzen van verdachte transacties met niet-geregistreerde stoffen te verzamelen.”.

16)

De titel van hoofdstuk V wordt vervangen door:

„GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN”.

17)

Artikel 28 wordt vervangen door:

„Artikel 28

Naast de in artikel 26 bedoelde maatregelen is de Commissie bevoegd zo nodig door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen vast stellen om een effectief toezicht op de handel in drugsprecursoren tussen de Unie en derde landen te waarborgen, met name wat betreft het ontwerp en het gebruik van de formulieren voor de uitvoer- en invoervergunningen, teneinde misbruik van drugsprecursoren te voorkomen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 30, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

18)

Artikel 29 wordt geschrapt.

19)

Artikel 30 wordt vervangen door:

„Artikel 30

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité drugsprecursoren. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*6).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

(*6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”."

20)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 30 bis

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 ter van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen op het gebied van misbruik van drugsprecursoren, met name stoffen die gemakkelijk kunnen worden omgevormd tot geregistreerde stoffen, en om gevolg te geven aan alle wijzigingen in de tabellen in de bijlage bij het Verdrag van de Verenigde Naties.

Artikel 30 ter

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 6, lid 1, derde alinea, artikel 7, lid 1, derde alinea, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 2, tweede alinea, artikel 10, lid 5, artikel 11, leden 1 en 3, artikel 19, artikel 30 bis en artikel 32, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar die ingaat op 30 december 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de periode van vijf jaar een verslag over de bevoegdheidsdelegatie op. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van een termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 1, derde alinea, artikel 7, lid 1, derde alinea, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 2, tweede alinea, artikel 10, lid 5, artikel 11, leden 1 en 3, artikel 19, artikel 30 bis en artikel 32, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 6, lid 1, derde alinea, artikel 7, lid 1, derde alinea, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 2, tweede alinea, artikel 10, lid 5, artikel 11, leden 1 en 3, artikel 19, artikel 30 bis, artikel 32, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.”.

21)

Artikel 32 wordt vervangen door:

„Artikel 32

1.   De bevoegde instanties van elke lidstaat verstrekken de Commissie in elektronische vorm, via de Europese databank, tijdig alle relevante informatie over de uitvoering van de bij deze verordening vastgestelde toezichtmaatregelen, in het bijzonder met betrekking tot de voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen gebruikte stoffen en de bij misbruik en illegale vervaardiging gehanteerde methoden, en de legale handel daarin.

2.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 30 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het nader bepalen van de voorschriften en voorwaarden voor de uit hoofde van lid 1 van dit artikel te verstrekken informatie.

3.   Op basis van de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie evalueert de Commissie in overleg met de lidstaten de doeltreffendheid van deze verordening, en stelt zij, overeenkomstig artikel 12, lid 12, van het Verdrag van de Verenigde Naties, een jaarverslag op dat wordt ingediend bij het Internationaal Comité van Toezicht op verdovende middelen.

4.   De Commissie moet uiterlijk 31 december 2019 een verslag indienen bij het Europees Parlement en bij de Raad inzake de uitvoering en werking van deze verordening, en met name inzake de eventuele behoefte aan extra activiteiten op het gebied van toezicht en controle op verdachte transacties met niet-geregistreerde stoffen.”.

22)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 32 bis

De bevoegde instanties van de lidstaten en de Commissie gebruiken de Europese databank, onder de voor het gebruik daarvan vastgestelde voorwaarden, voor de volgende doeleinden:

a)

het vergemakkelijken van de informatieverstrekking overeenkomstig artikel 32, lid 1, en van de rapportage aan het Internationale Comité van toezicht op verdovende middelen overeenkomstig artikel 32, lid 3;

b)

het beheren van een Europees register van marktdeelnemers aan wie een vergunning of een registratie is afgegeven;

c)

marktdeelnemers in staat te stellen om de bevoegde instanties informatie in elektronische vorm te verstrekken over hun uitvoer, invoer of intermediaire activiteiten overeenkomstig artikel 9, lid 2.”.

23)

Artikel 33 wordt vervangen door:

„Artikel 33

1.   De verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde instanties in de lidstaten geschiedt in overeenstemming met nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (*7) en onder toezicht van de in artikel 28 van die richtlijn bedoelde toezichthoudende autoriteit.

2.   De verwerking van persoonsgegevens door de Commissie, met inbegrip van die voor de Europese databank, geschiedt in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (*8) en onder het toezicht van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

3.   Voor de toepassing van deze verordening worden geen bijzondere categorieën gegevens in de zin van artikel 8, lid 1, van Richtlijn 95/46/EG verwerkt.

4.   De voor de toepassing van deze verordening verzamelde persoonsgegevens mogen niet verder verwerkt worden op een manier die in strijd is met Richtlijn 95/46/EG of Verordening (EG) nr. 45/2001 en niet langer worden bewaard dan nodig is voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld.

5.   De lidstaten en de Commissie verwerken geen persoonsgegevens op een wijze die niet verenigbaar is met de doelstellingen als bedoeld in artikel 32 bis.

Onverminderd artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG mogen persoonsgegevens die uit hoofde van deze verordening zijn verkregen of verwerkt, worden gebruikt om misbruik van geregistreerde stoffen te voorkomen.

(*7)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31)."

(*8)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).”."

24)

De bijlage wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel van de bijlage wordt vervangen door:

„Lijst van geregistreerde stoffen”;

b)

voor de eerste tabel wordt de volgende subtitel ingevoegd:

„Categorie 1”;

c)

in categorie 1 wordt de GN-code voor norefedrine vervangen door:

„2939 44 00”;

d)

onderstaande stof wordt toegevoegd aan de lijst stoffen in categorie 1:

„Alfa-fenylacetoacetonitril, GN-code 2926 90 95, CAS-nummer 4468-48-8”;

e)

de volgende categorie wordt toegevoegd:

„Categorie 4

Stof

GN-benaming (indien afwijkend)

GN-code

Geneesmiddelen en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die efedrine of zouten daarvan bevatten

Die efedrine of zouten daarvan bevatten

3003 40 20

3004 40 20

Geneesmiddelen en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die pseudo-efedrine of zouten daarvan bevatten

Die pseudo-efedrine of zouten (INN) daarvan bevatten

3003 40 30

3004 40 30 ”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 20 november 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2013.

(2)  Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad van 22 december 2004 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren (PB L 22 van 26.1.2005, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (PB L 47 van 18.2.2004, blz. 1).

(4)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(5)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(6)  Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23).

(7)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(8)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.


10.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 330/39


VERORDENING (EU) Nr. 1260/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 november 2013

betreffende de Europese bevolkingsstatistieken

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) wordt met ingang van 1 november 2014 een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad vastgesteld, onder meer op basis van de bevolking van de lidstaten.

(2)

De Raad Economische en Financiële Zaken geeft het Comité voor de economische politiek regelmatig een mandaat om de duurzaamheid op lange termijn en de kwaliteit van de openbare financiën te beoordelen op basis van de bevolkingsprognoses van Eurostat.

(3)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (2), moet voor alle statistieken die de lidstaten aan de Commissie toezenden en die in territoriale eenheden zijn ingedeeld, de gemeenschappelijke nomenclatuur voor territoriale eenheden (NUTS) worden gebruikt. Met het oog op de opstelling van vergelijkbare regionale statistieken moeten de territoriale eenheden daarom worden gedefinieerd overeenkomstig de NUTS-nomenclatuur.

(4)

Overeenkomstig artikel 175, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) brengt de Commissie om de drie jaar aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s verslag uit over de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de economische, sociale en territoriale samenhang. Er is behoefte aan jaarlijkse regionale gegevens op NUTS 3-niveau voor de voorbereiding van die verslagen en voor het regelmatige toezicht op de demografische ontwikkelingen en op mogelijke toekomstige demografische uitdagingen in de regio’s van de Unie, waaronder ook soorten regio’s zoals grensregio’s, grootstedelijke regio’s, plattelandsregio’s en gebergte- en eilandregio’s. Aangezien de vergrijzing sterk verschilt per regio, wordt Eurostat verzocht regelmatig regionale prognoses op te stellen om het demografische beeld van de NUTS 2-regio’s in de Unie aan te vullen.

(5)

Overeenkomstig artikel 159 VWEU moet de Commissie elk jaar een verslag opstellen over de stand van de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 151 VWEU, met inbegrip van de demografische situatie in de Unie.

(6)

In haar mededeling van 20 oktober 2009 getiteld „Solidariteit in de gezondheidszorg: verkleining van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU” ondersteunde de Commissie de verdere ontwikkeling met betrekking tot het verzamelen van gegevens en gezondheidsindicatoren naar leeftijd, geslacht, sociaaleconomische status en geografische dimensies.

(7)

De strategie van de Unie voor duurzame ontwikkeling, die in 2001 door de Europese Raad in Gotenburg is gelanceerd en in juni 2006 is vernieuwd, streeft naar een voortdurende verbetering van de levenskwaliteit voor huidige en toekomstige generaties. Het toezichtsverslag van de Commissie (Eurostat), dat elke twee jaar wordt gepubliceerd, verschaft op basis van de reeks van duurzame ontwikkelingsindicatoren van de Unie een objectief statistisch beeld van de vooruitgang.

(8)

Jaarlijkse bevolkingsstatistieken zijn van fundamenteel belang voor de bestudering en vaststelling van allerlei nationaal en regionaal beleid, met name op sociaal en economisch gebied. Statistieken over de bevolking zijn een belangrijke basis voor een groot aantal beleidsindicatoren.

(9)

De strategische doelstelling H.3 van hoofdstuk IV van het Actieprogramma van Peking (1995) biedt een referentiekader voor het opstellen en verspreiden van naar gender uitgesplitste gegevens en informatie met het oog op planning en beleidsevaluatie.

(10)

Bevolkingsstatistieken vormen een belangrijke component voor de schatting van de totale bevolking in het kader van het Europees Systeem van rekeningen. Het bijwerken en corrigeren van de gegevens is van belang wanneer er statistieken op Europees niveau worden opgesteld.

(11)

Om de kwaliteit — en vooral de vergelijkbaarheid — van de door de lidstaten verschafte gegevens te garanderen en om ervoor te zorgen dat er op Unieniveau betrouwbare totaalbeelden worden opgesteld, moeten de gegevens op dezelfde begrippen worden gebaseerd en dezelfde referentiedatum of -periode betreffen.

(12)

Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) vormt een referentiekader voor de Europese bevolkingsstatistieken. Het vereist vooral inachtneming van de beginselen van professionele onafhankelijkheid, onpartijdigheid, objectiviteit, betrouwbaarheid, statistische geheimhouding en kosteneffectiviteit.

(13)

De demografische informatie moet in overeenstemming zijn met de relevante informatie die is verzameld uit hoofde van Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Verordening (EG) nr. 763/2008 van het Europees Parlement en de Raad (5). Hiertoe moet er een beoordeling plaatsvinden van wetenschappelijk gefundeerde en goed gedocumenteerde statistische ramingsmethoden, waarvan het gebruik moet worden aangemoedigd.

(14)

Bij de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken moeten de nationale en Europese statistische instanties, en, voor zover van toepassing, andere relevante nationale en regionale instanties, rekening houden met de beginselen van de praktijkcode Europese statistieken, zoals herzien en bijgewerkt door het Comité voor het Europees statistisch systeem op 28 september 2011.

(15)

Deze verordening garandeert het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens, die zijn neergelegd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(16)

Wat de verwerking van persoonsgegevens in de context van deze verordening betreft, zijn Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (7) van toepassing.

(17)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijk rechtskader voor de systematische productie van Europese bevolkingsstatistieken in de lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(18)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (8),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Deze verordening stelt een gemeenschappelijk rechtskader vast voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken over de bevolking en levensgebeurtenissen.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „nationaal”: het grondgebied van een lidstaat zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1059/2003 van toepassing op het referentietijdstip;

b)   „regionaal”: NUTS 1-niveau, NUTS 2-niveau of NUTS 3-niveau zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1059/2003 van toepassing op het referentietijdstip; wanneer deze term gebruikt wordt in verband met landen die geen lid van de Unie zijn, gaat het om de statistische regio’s op niveau 1, 2 of 3 zoals overeengekomen tussen die landen en de Commissie (Eurostat), op het referentietijdstip;

c)   „gewoonlijk verblijvende bevolking”: alle personen die op het referentietijdstip hun gewone verblijfplaats in een lidstaat hebben;

d)   „gewone verblijfplaats”: de plaats waar iemand gewoonlijk zijn dagelijkse rustperiode doorbrengt, afgezien van tijdelijke afwezigheid in verband met recreatie, vakantie, vrienden- en familiebezoek, zakenreizen, medische behandelingen of bedevaarten. Alleen de volgende personen worden als inwoners van een specifiek geografisch gebied beschouwd:

i)

degenen die voorafgaand aan het referentietijdstip ten minste twaalf maanden onafgebroken in hun gewone verblijfplaats hebben gewoond; of

ii)

degenen die zich in de twaalf maanden voorafgaand aan het referentietijdstip in hun gewone verblijfplaats hebben gevestigd met het voornemen daar ten minste een jaar te blijven.

Indien de onder i) of ii) omschreven omstandigheden niet kunnen worden vastgesteld, kan de „gewone verblijfplaats” worden begrepen als de wettige of geregistreerde woonplaats, behalve voor artikel 4.

Bij toepassing van de definitie van „gewone verblijfplaats” behandelen de lidstaten bijzondere gevallen in overeenstemming met de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1201/2009 van de Commissie (9);

e)   „levendgeboorte”: de geboorte van een kind dat ademt of andere tekenen van leven vertoont, zoals hartslag, pulseren van de navelstreng of manifeste beweging van willekeurige spieren, ongeacht de zwangerschapsduur;

f)   „overlijden”: het blijvend verdwijnen van alle tekenen van leven op enig moment na een levendgeboorte (postnatale uitval van vitale functies zonder mogelijkheid tot reanimatie);

g)   „levensgebeurtenissen”: levendgeboorten en overlijdens zoals gedefinieerd onder e) en f).

Artikel 3

Gegevens over bevolking en over levensgebeurtenissen

1.   De lidstaten verschaffen de Commissie (Eurostat) gegevens over hun gewoonlijk verblijvende bevolking op het referentietijdstip. De verschafte data hebben betrekking op de bevolking ingedeeld naargelang leeftijd, geslacht en regio van de woonplaats.

2.   De lidstaten verschaffen de Commissie (Eurostat) gegevens over levensgebeurtenissen die in de referentieperiode bij hen plaatsvonden. De lidstaten gebruiken dezelfde definitie van bevolking die zij voor de in lid 1 bedoelde gegevens gebruiken. De verstrekte gegevens omvatten de volgende variabelen:

a)

levendgeboorten per geslacht, maand van geboorte, volgorde van de levendgeboorte, leeftijd van de moeder, geboortejaar van de moeder, geboorteland van de moeder, land van nationaliteit van de moeder en regio van de woonplaats van de moeder;

b)

overlijdens per leeftijd, geslacht, geboortejaar, regio van de woonplaats, geboorteland, land van nationaliteit en maand van overlijden.

3.   De lidstaten gebruiken dezelfde definitie van bevolking voor alle nationale en regionale niveaus zoals gedefinieerd in deze verordening.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast die uniforme voorwaarden vastleggen voor de uitsplitsing van de in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens en met betrekking tot de termijnen en de herzieningen van gegevens. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 10, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 4

Totale bevolking voor specifieke doeleinden van de Unie

1.   In verband met de stemming met gekwalificeerde meerderheid in de Raad verschaffen de lidstaten de Commissie (Eurostat) binnen acht maanden na afloop van het referentiejaar gegevens over de totale bevolking op nationaal niveau op het referentietijdstip overeenkomstig artikel 2, onder c).

2.   De lidstaten kunnen de in lid 1 bedoelde totale bevolking schatten op basis van de wettig verblijvende of geregistreerde bevolking, met gebruik van wetenschappelijk gefundeerde, goed gedocumenteerde en openbaar toegankelijke statistische ramingsmethoden.

Artikel 5

Frequentie en referentietijdstip

1.   Elk jaar verschaffen de lidstaten de Commissie (Eurostat) de in artikel 3, lid 1, en in artikel 3, lid 2, onder a) en b), bedoelde gegevens over hun bevolking en over levensgebeurtenissen die tijdens het voorgaande jaar bij hen plaatsvonden.

2.   Elk jaar verschaffen de lidstaten de Commissie (Eurostat) gegevens over de in artikel 4 bedoelde totale bevolking op nationaal niveau.

3.   In deze verordening wordt onder „referentietijdstip” hetzij de in lid 4 bedoelde referentiedatum, hetzij de in lid 5 bedoelde referentieperiode verstaan, al naargelang hetgeen van toepassing is.

4.   De referentiedatum voor bevolkingsgegevens is het einde van de referentieperiode (31 december om middernacht). De eerste referentiedatum is in 2013 en de laatste in 2027.

5.   De referentieperiode voor levensgebeurtenissen is het kalenderjaar waarin de gebeurtenissen plaatsvonden. De eerste referentieperiode is 2013 en de laatste referentieperiode is 2027.

Artikel 6

Verschaffing van gegevens en metagegevens

De lidstaten stellen de bij deze verordening voorgeschreven gegevens en metagegevens ter beschikking van de Commissie (Eurostat) overeenkomstig de door de Commissie (Eurostat) gespecificeerde uitwisselingsnormen voor gegevens en metagegevens. Ofwel verstrekken de lidstaten die gegevens en metagegevens via de diensten van het centrale toegangspunt zodat de Commissie (Eurostat) ze via deze faciliteit kan opvragen, ofwel geven zij ze door via de diensten van het centrale toegangspunt.

Artikel 7

Gegevensbronnen

De gegevens worden gebaseerd op de gegevensbronnen die door de lidstaat in overeenstemming met het nationale recht en de nationale praktijk worden gekozen. In voorkomend geval wordt gebruikgemaakt van wetenschappelijk gefundeerde en goed gedocumenteerde statistische ramingsmethoden.

Artikel 8

Haalbaarheidsstudies

1.   De lidstaten voeren haalbaarheidsstudies uit over het gebruik van de definitie van „gewone verblijfplaats” voor de bevolking en voor levensgebeurtenissen zoals bedoeld in artikel 3, leden 1 en 2.

2.   De resultaten van de in lid 1 bedoelde haalbaarheidsstudies worden uiterlijk op 31 december 2016 doorgezonden aan de Commissie.

3.   Om de uitvoering van de haalbaarheidsstudies waarnaar in lid 1 van dit artikel wordt verwezen, te vereenvoudigen, kan de Unie financiële ondersteuning verlenen aan de nationale instellingen voor statistiek en de andere nationale instanties waarvan sprake is in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 223/2009.

Artikel 9

Kwaliteitseisen

1.   De lidstaten dragen zorg voor de kwaliteit van de verstrekte gegevens.

2.   Voor de toepassing van deze verordening zijn de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van toepassing op de in te dienen gegevens.

3.   De lidstaten brengen bij de Commissie (Eurostat) verslag uit over de referentiemetagegevens, met gebruikmaking van de normen van het Europees statistisch systeem, met name over de gegevensbronnen, definities en ramingsmethoden die worden gebruikt voor het eerste referentiejaar en zij informeren de Commissie (Eurostat) over elke mogelijke wijziging hiervan.

4.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) desgevraagd alle informatie die nodig is om de kwaliteit van de statistische informatie te beoordelen.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 3 van deze verordening voorgeschreven bevolkingsgegevens in overeenstemming zijn met die welke worden voorgeschreven in artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 862/2007.

Artikel 10

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor het Europees statistisch systeem, ingesteld bij Verordening (EG) nr. 223/2009. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 11

Herzieningsclausule

1.   De Commissie legt uiterlijk op 31 december 2018 een eerste verslag over de uitvoering van deze richtlijn voor aan het Europees Parlement en de Raad en uiterlijk op 31 december 2023 een tweede verslag. In deze verslagen houdt de Commissie rekening met de relevante door de lidstaten verstrekte informatie, en beoordeelt de Commissie de kwaliteit van de verstrekte gegevens, de gebruikte methoden voor het verzamelen van gegevens, de bijkomende lasten voor de lidstaten en voor de respondenten en de vergelijkbaarheid van de statistieken in kwestie. Die verslagen omvatten eveneens een beoordeling van het gebruik van wetenschappelijk gefundeerde, goed gedocumenteerde statistische ramingsmethoden voor de schatting van de „gewoonlijk verblijvende bevolking” op basis van de wettig verblijvende of geregistreerde bevolking. Het eerste verslag omvat tevens de resultaten van de haalbaarheidsstudies waarnaar wordt verwezen in artikel 8.

2.   Die verslagen gaan zo nodig vergezeld van voorstellen die tot doel hebben het gemeenschappelijke rechtskader voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken over de bevolking en levensgebeurtenissen uit hoofde van deze verordening verder te verbeteren.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De toepassing van deze verordening verstrijkt op 31 augustus 2028.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 20 november 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2013.

(2)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(4)  Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 311/76 van de Raad betreffende de opstelling van statistieken over buitenlandse werknemers (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23).

(5)  Verordening (EG) nr. 763/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende volks- en woningtellingen (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 14).

(6)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(7)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(9)  Verordening (EG) nr. 1201/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 763/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende volks- en woningtellingen, wat de technische specificaties voor de thema’s en voor de uitsplitsingen daarvan betreft (PB L 329 van 15.12.2009, blz. 29).