ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.328.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 328

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
7 december 2013


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2013/720/EU

 

*

Besluit van de Raad van 15 november 2013 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van het tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko overeengekomen Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko

1

 

 

Protocol tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko

2

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1270/2013 van de Raad van 15 november 2013 betreffende de verdeling van de vangstmogelijkheden krachtens het tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko overeengekomen Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko

40

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad

42

 

*

Verordening (EU) nr. 1272/2013 van de Commissie van 6 december 2013 tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) wat polycyclische aromatische koolwaterstoffen betreft ( 1 )

69

 

*

Verordening (EU) nr. 1273/2013 van de Commissie van 6 december 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 454/2011 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem telematicatoepassingen ten dienste van passagiers van het trans-Europees spoorwegsysteem ( 1 )

72

 

*

Verordening (EU) nr. 1274/2013 van de Commissie van 6 december 2013 tot wijziging en correctie van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad en van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie wat betreft bepaalde levensmiddelenadditieven ( 1 )

79

 

*

Verordening (EU) nr. 1275/2013 van de Commissie van 6 december 2013 tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten voor arseen, cadmium, lood, nitrieten, vluchtige mosterdolie en schadelijke botanische verontreinigingen ( 1 )

86

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1276/2013 van de Commissie van 6 december 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

93

 

 

BESLUITEN

 

 

2013/721/EU

 

*

Besluit van het Europees Parlement van 9 oktober 2013 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, afdeling II — Europese Raad en Raad

95

Resolutie van het Europees Parlement van 9 oktober 2013 met de daarvan een integrerend deel uitmakende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 afdeling II — Europese Raad en Raad

97

 

 

2013/722/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 29 november 2013 tot goedkeuring van de door de lidstaten voor 2014 en de volgende jaren ingediende jaarlijkse en meerjarenprogramma’s en van de financiële bijdrage van de Unie voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten en zoönosen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 8417)

101

 

 

2013/723/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 4 december 2013 inzake de financiële bijdrage die de Europese Unie in 2013 verleent ten bate van het nationale programma van 3 lidstaten (Spanje, Kroatië en het Verenigd Koninkrijk) voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 8498)

118

 

 

2013/724/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 5 december 2013 betreffende een financiële bijdrage van de Unie in de kosten van urgente maatregelen ter bestrijding van de ziekte van Newcastle in Cyprus in 2013 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 8560)

121

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

7.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 15 november 2013

betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van het tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko overeengekomen Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko

(2013/720/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43 in samenhang met artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 mei 2006 heeft de Raad de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko (1) (hierna de „partnerschapsovereenkomst” genoemd) goedgekeurd door het vaststellen van Verordening (EG) nr. 764/2006 (2).

(2)

De geldigheid van het vorige protocol bij deze partnerschapsovereenkomst tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst (3), is verstreken op 20 december 2011.

(3)

De Raad heeft de Commissie gemachtigd om te onderhandelen over een nieuw protocol waarbij aan vaartuigen van de Unie vangstmogelijkheden worden toegewezen in de wateren waarover het Koninkrijk Marokko de soevereiniteit of de jurisdictie voor visserijaangelegenheden bezit. Na afloop van die onderhandelingen is op 24 juli 2013 een nieuw protocol geparafeerd.

(4)

Dat nieuwe protocol moet, onder voorbehoud van de sluiting ervan, worden ondertekend,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De ondertekening, namens de Unie, van het tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko overeengekomen Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko (hierna „het protocol” genoemd) wordt goedgekeurd, onder voorbehoud van de sluiting ervan.

De tekst van het protocol is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad is gemachtigd om de persoon of de personen aan te wijzen die gemachtigd is of zijn om, namens de Unie, het protocol te ondertekenen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 15 november 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŠADŽIUS


(1)  PB L 141 van 29.5.2006, blz. 4.

(2)  Verordening (EG) nr. 764/2006 van de Raad van 22 mei 2006 betreffende de sluiting van een Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko (PB L 141 van 29.5.2006, blz. 1).

(3)  Protocol tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het koninkrijk Marokko (PB L 202 van 5.8.2011, blz. 3).


7.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/2


PROTOCOL

tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko


Artikel 1

Algemene beginselen

Het protocol, de bijlage en de aanhangsels maken integrerend deel uit van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko van 28 februari 2007 — hierna „de visserijovereenkomst” genoemd —, die past in het kader van de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko van 26 februari 1996 — hierna „de associatieovereenkomst” genoemd. Het protocol draagt bij aan de realisatie van de algemene doelstellingen van de associatieovereenkomst en is erop gericht de leefbaarheid van de visbestanden op ecologisch, economisch en sociaal gebied te waarborgen.

De uitvoering van dit protocol geschiedt overeenkomstig artikel 1 van de associatieovereenkomst, inzake de ontwikkeling van dialoog en samenwerking, en artikel 2 van diezelfde overeenkomst, inzake de eerbiediging van de democratische beginselen en de fundamentele rechten van de mens.

Artikel 2

Toepassingsperiode, geldigheidsduur en vangstmogelijkheden

De krachtens artikel 5 van de visserijovereenkomst verleende vangstmogelijkheden worden in de bij dit protocol gevoegde tabel vastgesteld voor een periode van vier jaar die ingaat op de datum van de inwerkingtreding ervan.

De eerste alinea is van toepassing onverminderd de artikelen 4 en 5 van dit protocol.

Op grond van artikel 6 van de visserijovereenkomst mogen vaartuigen die de vlag van een lidstaat van de Europese Unie (EU) voeren slechts visserijactiviteiten in de Marokkaanse visserijzone uitoefenen indien daarvoor in het kader van dit protocol en overeenkomstig de bepalingen van de bijlage bij dit protocol een vergunning is verleend.

Artikel 3

Financiële tegenprestatie

1.   De totale jaarlijkse waarde van het protocol wordt geraamd op 40 000 000 EUR voor de in artikel 2 bedoelde periode. Dit bedrag is als volgt onderverdeeld:

a)

30 000 000 EUR in het kader van de in artikel 7 van de visserijovereenkomst bedoelde financiële tegenprestatie, die als volgt is onderverdeeld:

i)

16 000 000 EUR als financiële compensatie voor de toegang tot het bestand,

ii)

14 000 000 EUR als steun voor het sectorale visserijbeleid in Marokko;

b)

10 000 000 EUR, wat overeenkomt met het geraamde bedrag van de door de reders verschuldigde rechten voor de op grond van artikel 6 van de overeenkomst en volgens de voorwaarden van hoofdstuk I, delen D en E, van de bijlage bij dit protocol afgegeven visvergunningen.

2.   Lid 1 is van toepassing behoudens de artikelen 4, 5, 6 en 8 van dit protocol.

3.   Behoudens de bepalingen van artikel 6, lid 9, betaalt de EU de in lid 1, onder a), bedoelde financiële tegenprestatie voor het eerste jaar uiterlijk drie maanden na de datum waarop dit protocol van toepassing wordt, en voor de volgende jaren uiterlijk op de datum waarop het protocol verjaart.

4.   De in lid 1, onder a), bedoelde financiële tegenprestatie wordt overgemaakt ten name van de Thesaurier-generaal van het Koninkrijk Marokko op een bij de Generale Thesaurie van het Koninkrijk Marokko geopende rekening, waarvan de referenties door de Marokkaanse autoriteiten worden meegedeeld.

5.   Behoudens artikel 6 van dit protocol valt de beslissing over de bestemming van de tegenprestatie onder de exclusieve bevoegdheid van de Marokkaanse autoriteiten.

Artikel 4

Coördinatie op het gebied van wetenschap en experimentele visserij

1.   Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de visserijovereenkomst, verbinden de partijen zich ertoe, op regelmatige basis en in geval van behoefte, wetenschappelijke vergaderingen te houden teneinde wetenschappelijke vraagstukken te onderzoeken die door de gemengde commissie voor het beheer van en het technisch toezicht op dit protocol zijn opgeworpen. De opdracht, samenstelling en organisatie van de wetenschappelijke vergaderingen worden vastgesteld door de bij artikel 10 van de visserijovereenkomst ingestelde gemengde commissie.

2.   De twee partijen verbinden zich ertoe verantwoorde visserij in de Marokkaanse visserijzone te bevorderen zonder onderscheid te maken tussen de verschillende in die wateren aanwezige vloten.

3.   Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de visserijovereenkomst plegen de twee partijen, op basis van de conclusies van de vergaderingen van het wetenschappelijke comité, overleg binnen de bij artikel 10 van de visserijovereenkomst ingestelde gemengde commissie om, in voorkomend geval en in onderlinge overeenstemming, maatregelen te nemen die gericht zijn op het duurzame beheer van de visbestanden.

4.   Met het oog op wetenschappelijk onderzoek en de verbetering van de wetenschappelijke kennis kan in de Marokkaanse visserijzone op verzoek van de gemengde commissie experimentele visserij worden verricht. De uitvoeringsbepalingen inzake experimentele visserij worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van de bijlage bij dit protocol.

Artikel 5

Herziening van de vangstmogelijkheden

1.   De in artikel 2 bedoelde vangstmogelijkheden kunnen in onderlinge overeenstemming door de gemengde commissie worden herzien voor zover met die herziening de duurzaamheid van de Marokkaanse visbestanden wordt beoogd.

2.   In het geval van een verhoging wordt de in artikel 3, lid 1, onder a), i), bedoelde financiële tegenprestatie evenredig met de vangstmogelijkheden verhoogd pro rata temporis. De verhoging wordt echter zo aangepast dat het totaalbedrag van de door de EU betaalde financiële tegenprestatie niet meer bedraagt dan tweemaal het in artikel 3, lid 1, onder a), i), genoemde bedrag. Wanneer de partijen overeenstemming bereiken over een verlaging van de in artikel 2 bedoelde vangstmogelijkheden, wordt de financiële tegenprestatie evenredig met de vangstmogelijkheden verlaagd pro rata temporis.

3.   De verdeling van de vangstmogelijkheden over de verschillende visserijtakken kan eveneens worden herzien, mits de partijen daartoe samen besluiten met inachtneming van de voorwaarden voor de duurzaamheid van de bestanden die gevolgen van deze herverdeling kunnen ondervinden. De partijen spreken een overeenkomstige aanpassing van de financiële tegenprestatie af indien de herverdeling van de vangstmogelijkheden dat rechtvaardigt.

Artikel 6

Steun voor het sectorale visserijbeleid van Marokko

1.   De in artikel 3, lid 1, onder a), ii), van dit protocol bedoelde financiële tegenprestatie draagt bij aan de ontwikkeling en de uitvoering van het sectorale visserijbeleid van Marokko in het kader van de ontwikkelingsstrategie voor de visserijsector „Halieutis”.

2.   De toewijzing en het beheer van deze bijdrage door Marokko gebeuren op basis van doelstellingen die de partijen in onderlinge overeenstemming in de gemengde commissie vaststellen en de desbetreffende jaarlijkse en meerjarige programmering, en wel overeenkomstig de strategie „Halieutis” en op basis van een raming van de effecten van de uit te voeren projecten.

3.   Wat betreft het eerste jaar van geldigheid van het protocol wordt de toewijzing van de in lid 1 bedoelde bijdrage door Marokko meegedeeld aan de EU zodra in de gemengde commissie de richtsnoeren, doelstellingen en evaluatiecriteria en -indicatoren zijn goedgekeurd. Deze toewijzing wordt door Marokko voor elk jaar aan de EU meegedeeld vóór 30 september van het jaar daarvoor.

4.   Elke wijziging van de richtsnoeren, doelstellingen en evaluatiecriteria en -indicatoren wordt door beide partijen in de gemengde commissie goedgekeurd.

5.   Met betrekking tot de projecten die worden uitgevoerd in het kader van de uit hoofde van dit protocol verleende sectorale steun, dient Marokko een voortgangsverslag in dat ter bestudering aan de gemengde commissie wordt overgelegd.

6.   Naargelang van de aard van de projecten en de duur van de uitvoering ervan, dient Marokko met betrekking tot de uitvoering van de projecten die in het kader van de uit hoofde van dit protocol verleende sectorale steun zijn voltooid, een verslag in bij de gemengde commissie met daarin een beschrijving van de verwachte economische en sociale gevolgen van deze projecten, met name de effecten op de werkgelegenheid en de investeringen en elke kwantificeerbare impact van de voltooide acties, alsmede van de geografische spreiding daarvan. Die gegevens worden uitgewerkt op basis van in de gemengde commissie nader te bepalen indicatoren.

7.   Voorts dient Marokko vóór het verstrijken van het protocol een eindverslag over de tenuitvoerlegging van de uit hoofde van dit protocol verleende sectorale steun in, waarin de in de voorgaande leden aangehaalde elementen worden opgenomen.

8.   Beide partijen volgen de tenuitvoerlegging van de sectorale steun zo nodig na het verstrijken van dit protocol, alsmede, in voorkomend geval, tijdens de schorsing ervan, en wel volgens de in dit protocol vastgestelde voorwaarden.

9.   De specifieke voor de sectorale steun bestemde tegenprestatie als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a), ii), wordt in schijven betaald overeenkomstig een benadering die is gebaseerd op de analyse van wat met de tenuitvoerlegging van de sectorale steun is bereikt, en op de in het kader van de programmering vastgestelde behoeften.

10.   Het kader voor de operationele tenuitvoerlegging wordt vastgesteld in de gemengde commissie.

Artikel 7

Economische integratie van de actoren van de EU in de visserijsector van Marokko

Overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving bevorderen de twee partijen contacten en samenwerking tussen de economische actoren op de volgende gebieden:

de ontwikkeling van de met de visserij verwante industrie, met name scheepsbouw en -reparatie, de vervaardiging van vismateriaal en vistuig;

de bevordering van uitwisselingen op het gebied van beroepskennis en opleiding van kaderpersoneel voor de zeevisserijsector;

de afzet van visserijproducten;

de marketing;

de aquacultuur.

Artikel 8

Schorsing van de toepassing van het protocol wegens een geschil over de interpretatie of de toepasssing ervan

1.   De partijen plegen in de bij artikel 10 van de overeenkomst ingestelde gemengde commissie, zo nodig in een bijzondere zitting ervan, overleg over eventuele onderlinge geschillen inzake de interpretatie en de toepassing van de in dit protocol vastgestelde bepalingen.

2.   De toepassing van dit protocol kan op initiatief van een partij worden geschorst, wanneer het geschil tussen de twee partijen als ernstig wordt beschouwd en het overeenkomstig lid 1 in de gemengde commissie gevoerde overleg niet tot een minnelijke schikking heeft geleid.

3.   De toepassing van het protocol kan pas worden geschorst, indien de betrokken partij haar voornemen hiertoe schriftelijk en ten minste drie maanden vóór de datum van inwerkingtreding van de schorsing meldt.

4.   Bij schorsing blijven de partijen in onderling overleg streven naar een minnelijke schikking van het geschil. Zodra het geschil is opgelost, wordt de toepassing van het protocol hervat. Het bedrag van de financiële tegenprestatie wordt evenredig en pro rata temporis verlaagd, afhankelijk van de duur van de periode waarin de toepassing van het protocol is geschorst.

Artikel 9

Niet-naleving van de uit het protocol voortvloeiende technische verplichtingen

Overeenkomstig de bepalingen van dit protocol en de geldende wetgeving behoudt Marokko zich het recht voor de in de bijlagen bedoelde sancties toe te passen in geval van niet-naleving van de bepalingen in dit protocol of van de eruit voortvloeiende verplichtingen.

Artikel 10

Elektronische gegevensuitwisseling

Marokko en de EU verbinden zich ertoe onverwijld de nodige systemen in te voeren voor de elektronische uitwisseling van alle met het technische beheer van het protocol verband houdende gegevens en documenten, zoals vangstgegevens, VMS-posities van vaartuigen en meldingen inzake het binnenvaren en verlaten van de zone.

Artikel 11

Geldend nationaal recht

Op de activiteiten van vaartuigen die onder dit protocol en de bijlage daarbij vallen, met name op, onder meer, het overladen, het gebruik van havendiensten en de aankoop van uitrusting, zijn de in Marokko geldende wetten van toepassing.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Het onderhavige protocol en de bijlage daarbij treden in werking op de datum waarop de partijen de voltooiing van de respectieve in dit verband te volgen interne procedures melden.

Vangstmogelijkheden

Kleinschalige visserij

Demersale visserij

Industriële pelagische visserij

Industriële pelagische visserij met koelvaartuigen

Pelagische visserij noord: zegennetten

Kleinschalige visserij zuid: lijnen en hengels

Kleinschalige visserij noord: grondbeugen

Kleinschalige tonijnvisserij: hengels

Grondbeugen en bodemtrawls

Pelagische of semi-pelagische trawls

Pelagische of semi-pelagische trawls

 

 

 

 

 

Bestand C

Quotum:

80 000 ton

20 vaartuigen

10 vaartuigen

35 vaartuigen

27 vaartuigen

16 vaartuigen

18 vaartuigen

Съставено в Брюксел на осемнадесети ноември две хиляди и тринадесета година.

Hecho en Bruselas, el dieciocho de noviembre de dos mil trece.

V Bruselu dne osmnáctého listopadu dva tisíce třináct.

Udfærdiget i Bruxelles den attende november to tusind og tretten.

Geschehen zu Brüssel am achtzehnten November zweitausenddreizehn.

Kahe tuhande kolmeteistkümnenda aasta novembrikuu kaheksateistkümnendal päeval Brüsselis.

Έγινε στις Βρυξέλλες, στις δέκα οκτώ Νοεμβρίου δύο χιλιάδες δεκατρία.

Done at Brussels on the eighteenth day of November in the year two thousand and thirteen.

Fait à Bruxelles, le dix-huit novembre deux mille treize.

Sastavljeno u Bruxellesu osamnaestog studenoga dvije tisuće trinaeste.

Fatto a Bruxelles, addì diciotto novembre duemilatredici.

Briselē, divi tūkstoši trīspadsmitā gada astoņpadsmitajā novembrī.

Priimta du tūkstančiai tryliktų metų lapkričio aštuonioliktą dieną Briuselyje.

Kelt Brüsszelben, a kétezer-tizenharmadik év november havának tizennyolcadik napján.

Magħmul fi Brussell, fit-tmintax-il jum ta’ Novembru tas-sena elfejn u tlettax.

Gedaan te Brussel, de achttiende november tweeduizend dertien.

Sporządzono w Brukseli dnia osiemnastego listopada roku dwa tysiące trzynastego.

Feito em Bruxelas, em dezoito de novembro de dois mil e treze.

Întocmit la Bruxelles la optsprezece noiembrie două mii treisprezece.

V Bruseli osemnásteho novembra dvetisíctrinásť.

V Bruslju, dne osemnajstega novembra leta dva tisoč trinajst.

Tehty Brysselissä kahdeksantenatoista päivänä marraskuuta vuonna kaksituhattakolmetoista.

Som skedde i Bryssel den artonde november tjugohundratretton.

Image

За Европейския съюз

Por la Unión Europea

Za Evropskou unii

For Den Europæiske Union

Für die Europäische Union

Euroopa Liidu nimel

Για την Ευρωπαϊκή Ένωση

For the European Union

Pour l'Union européenne

Za Europsku uniju

Per l'Unione europea

Eiropas Savienības vārdā –

Europos Sąjungos vardu

Az Európai Unió részéről

Għall-Unjoni Ewropea

Voor de Europese Unie

W imieniu Unii Europejskiej

Pela União Europeia

Pentru Uniunea Europeană

Za Európsku úniu

Za Evropsko unijo

Euroopan unionin puolesta

För Europeiska unionen

Image

Image

За Кралство Мароко

Por el Reino de Marruecos

Za Marocké království

For Kongeriget Marokko

Für das Königreich Marokko

Maroko Kuningriigi nimel

Για τo Βασιλείου του Μαρόκου

For the Kingdom of Marocco

Pour le Royaume du Maroc

Za Kraljevinu Maroko

Per il Regno de Marocco

Marokas Karalistes vārdā –

Maroko Karalystės vardu

A Marokkói Királyság részéről

Għar-Renju tal-Marokk

Voor het Koninkrijk Marokko

W imieniu Królestwa Marokańskiego

Pelo Reino de Marrocos

Pentru Regatul Maroc

Za Marocké král'ovstvo

Za Kraljevino Maroko

Marokon kuningaskunnan puolesta

För Konungariket Marocko

Image

Image


BIJLAGE

VOORWAARDEN VOOR DE UITOEFENING VAN DE VISSERIJ DOOR VAARTUIGEN VAN DE EUROPESE UNIE IN DE MAROKKAANSE VISSERIJZONE

HOOFDSTUK I

BEPALINGEN VOOR HET AANVRAGEN EN HET AFGEVEN VAN DE VERGUNNINGEN

A.   Aanvragen van vergunningen

1.

Alleen vaartuigen die aan bepaalde voorwaarden voldoen, komen in aanmerking voor een vergunning voor de visserij in de Marokkaanse visserijzone.

2.

Een vaartuig komt slechts in aanmerking wanneer voor de reder, de kapitein en het vaartuig zelf geen verbod tot uitoefening van visserij in Marokko geldt en het vaartuig niet bij wet is opgenomen in de lijst van IOO-vaartuigen.

3.

Evenmin mogen zij bij Marokko verplichtingen hebben uitstaan op grond van eerdere in Marokko verrichte visserijactiviteiten in het kader van de met de Europese Unie gesloten visserijovereenkomsten.

4.

De bevoegde autoriteiten van de Europese Unie (hierna de „Commissie” genoemd) dienen ten minste twintig dagen vóór de datum van ingang van de geldigheid van de gevraagde vergunningen bij het ministerie van Landbouw en Zeevisserij - departement Zeevisserij (hierna het „departement” genoemd) de lijsten in van de vaartuigen waarvoor, overeenkomstig de in de technische notities bij het protocol vastgestelde grenzen, een vergunning wordt aangevraagd voor de uitoefening van de visserij. Die lijsten worden elektronisch toegezonden in een formaat dat compatibel is met de software van het departement.

Deze lijsten vermelden het aantal vaartuigen per visserijtak en per zone, alsook, voor elk vaartuig, de belangrijkste kenmerken en het bedrag van de betalingen uitgesplitst per rubriek, en het vistuig dat tijdens de aangevraagde periode zal worden gebruikt.

Voor de visserijtak „industriële pelagische visserij” wordt in de lijst eveneens voor elk vaartuig het gevraagde quotum in ton vangsten vermeld in de vorm van maandelijkse ramingen. Indien de vangsten, in de loop van een bepaalde maand, het geraamde maandelijkse quotum van het vaartuig bereiken vóór het einde van die maand, kan de reder, via de Commissie, aan het departement een aanpassing van zijn maandelijkse ramingen en een verzoek tot verhoging van dat geraamde maandelijkse quotum toezenden.

Indien de vangsten, in de loop van een bepaalde maand, onder het geraamde maandelijkse quotum van het vaartuig blijven, wordt de overeenkomstige hoeveelheid toegevoegd aan het quotum of het recht voor de volgende maand.

5.

Individuele vergunningsaanvragen worden, samengevoegd per visserijtak, gelijktijdig met de in de punten 4 en 5 bedoelde lijsten ingediend, overeenkomstig het modelformulier in aanhangsel 1.

6.

Elke vergunningsaanvraag gaat vergezeld van de volgende documenten:

een door de vlaggenlidstaat naar behoren voor eensluidend gewaarmerkte kopie van de meetbrief;

een recente, gecertificeerde kleurenfoto met een zijaanzicht van het vaartuig. Deze foto dient ten minste 15 × 10 cm groot te zijn;

het bewijs van betaling van de rechten voor de visvergunningen, de andere rechten en de kosten van de waarnemers. Voor de visserijtak „industriële pelagische visserij” moet het bewijs van betaling van de rechten worden toegezonden vóór de eerste dag van de maand waarin een activiteit is gepland in de visserijzone waar mag worden gevist, zoals afgebakend in de overeenkomstige technische notitie;

elk ander document of attest dat op grond van de bijzondere bepalingen per vaartuigtype in het kader van dit protocol vereist is.

7.

Bij de verlenging van een vergunning met een jaar uit hoofde van dit protocol gaat het verzoek tot verlenging voor een vaartuig waarvan de technische kenmerken niet zijn gewijzigd enkel vergezeld van de bewijzen van betaling van de rechten voor de visvergunningen, de andere rechten en de kosten van de waarnemers.

8.

De formulieren voor het aanvragen van een vergunning en alle in punt 6 genoemde documenten die voor het opstellen van visvergunningen vereiste informatie bevatten, mogen elektronisch worden toegezonden in een formaat dat compatibel is met de software van het departement.

B.   Afgifte van de visvergunningen

1.

De visvergunningen worden voor alle vaartuigen na ontvangst van alle in punt 6 hierboven bedoelde documentatie binnen een termijn van vijftien dagen door het departement afgegeven aan de Commissie, via de delegatie van de Europese Unie in Marokko (hierna de „delegatie” genoemd). In voorkomend geval deelt het departement aan de Commissie mee om welke redenen een vergunning is geweigerd.

2.

De visvergunningen worden opgesteld conform de gegevens in de technische notities bij het protocol, onder vermelding van met name de visserijzone, de afstand tot de kust, de gegevens over het satellietcommunicatiesysteem voor permanente positiebepaling en lokalisering (serienummer van de VMS-transponder), het toegestane vistuig, de hoofdsoorten, de toegestane maaswijdten, de gedoogde bijvangsten en, voor de visserijtak „industriële pelagische visserij”, de geraamde maandelijkse quota van de toegestane vangsten van het vaartuig. Een verhoging van het geraamde maandelijkse quotum van het vaartuig kan worden toegekend binnen de in de desbetreffende technische notitie vastgestelde vangstmogelijkheden.

3.

De visvergunningen kunnen slechts worden afgegeven voor vaartuigen waarvoor alle voor de afgifte van de vergunningen vereiste administratieve formaliteiten zijn vervuld.

4.

De partijen komen overeen de invoering van een elektronisch vergunningssysteem te bevorderen.

C.   Geldigheid en gebruik van de vergunningen

1.

De geldigheidsperioden van de vergunningen vallen samen met een kalenderjaar, met uitzondering van de eerste periode, die ingaat op de toepassingsdatum en afloopt op 31 december, en de laatste periode, die ingaat op 1 januari en afloopt op de datum waarop het protocol verstrijkt.

2.

De visvergunning geldt uitsluitend voor de periode waarvoor de rechten zijn betaald en voor de visserijzone, de soorten vistuig en de visserijtak die in de vergunning zijn vermeld.

3.

Elke visvergunning wordt afgegeven voor een bepaald vaartuig en is niet overdraagbaar. In geval van aantoonbare overmacht, zoals verlies of langdurige immobilisatie van een vaartuig vanwege door de bevoegde autoriteiten van de vlaggenstaat naar behoren geconstateerde ernstige technische averij, wordt de visvergunning van het betrokken vaartuig op verzoek van de Europese Unie echter zo snel mogelijk vervangen door een nieuwe visvergunning op naam van een ander vaartuig van dezelfde visserijtak waarvan de tonnage niet hoger is dan die van het vaartuig dat averij heeft opgelopen.

4.

De reder van het vaartuig dat averij heeft opgelopen of diens vertegenwoordiger zendt de geannuleerde visvergunning terug aan het departement.

5.

De visvergunning moet aan boord van het betrokken vaartuig worden bewaard en moet bij elke controle aan de hiertoe gemachtigde autoriteiten worden voorgelegd.

6.

De visvergunningen zijn geldig voor de duur van een kalenderjaar, een semester of een trimester. Onder „semester” wordt verstaan een periode van zes maanden beginnende op 1 januari of 1 juli, behalve in de eerste en de laatste periode van het protocol. Onder „trimester” wordt verstaan een periode van drie maanden beginnende op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober, behalve in de eerste en de laatste periode van het protocol.

D.   Rechten voor de visvergunning en andere rechten

1.

De jaarlijkse rechten voor de visvergunningen worden bij de vigerende Marokkaanse wetgeving vastgesteld.

2.

De vergunningsrechten hebben betrekking op het kalenderjaar waarin de vergunning wordt afgegeven en worden betaald bij de eerste vergunningsaanvraag van het lopende jaar. De bedragen voor de vergunningen omvatten alle andere desbetreffende rechten of heffingen, met uitzondering van de havenheffingen of heffingen voor dienstprestaties.

3.

Naast de rechten voor visvergunningen worden rechten aangerekend voor elk vaartuig op basis van tarieven die zijn vastgesteld in de technische notities bij het protocol.

4.

De berekening van het recht vindt plaats naar rato van de feitelijke geldigheidsduur van de visvergunning, rekening houdend met eventuele biologische rustperioden.

5.

Elke wijziging van de wetgeving inzake visvergunningen wordt uiterlijk twee maanden vóór de toepassing ervan aan de Commissie meegedeeld.

E.   Betalingswijze

De betaling van de rechten voor de visvergunningen, de andere rechten en de kosten van de waarnemers gebeurt vóór afgifte van de visvergunningen ten name van de ministerieel thesaurier van het ministerie van Landbouw en Zeevisserij van Marokko op rekeningnummer 0018100078000 20110750201 bij Bank Al-Maghrib — Marokko.

De betaling van het recht voor de aan trawlers van de visserijtak „industriële pelagische visserij” toegewezen quota gebeurt als volgt:

het recht voor het door de reder aangevraagde geraamde maandelijkse quotum van het vaartuig wordt betaald vóór de aanvang van de visserijactiviteit, of op de eerste dag van elke maand;

in geval van verhoging van het geraamde maandelijkse quotum, zoals vastgesteld in hoofdstuk I, deel A, punt 4, wordt het met die verhoging overeenstemmende recht vóór de voortzetting van de visserijactiviteiten vastgesteld door de Marokkaanse autoriteiten;

in geval van overschrijding van het geraamde maandelijkse quotum en van de eventuele verhoging daarvan, wordt het bedrag van het met die overschrijding overeenkomende recht verhoogd met een factor 3. Het maandelijkse saldo, berekend op basis van de werkelijke vangsten, wordt betaald binnen de twee maanden volgende op de maand waarin de bedoelde vangsten zijn verricht.

HOOFDSTUK II

BEPALINGEN VOOR TONIJNVISSERIJVAARTUIGEN

1.

De rechten worden vastgesteld op 35 EUR per ton vis die in de Marokkaanse visserijzone wordt gevangen.

2.

De vergunningen worden afgegeven voor een kalenderjaar na overmaking van een forfaitair voorschot van 7 000 EUR per vaartuig.

3.

Het voorschot wordt berekend naar rato van de geldigheidsduur van de vergunning.

4.

De kapiteins van de vaartuigen die houder zijn van vergunningen voor sterk migrerende soorten houden een logboek bij volgens het model in aanhangsel 6 van deze bijlage.

5.

Zij zijn eveneens verplicht uiterlijk vijftien dagen na de aanlanding van de vangsten, een kopie van dat logboek aan hun bevoegde autoriteiten te zenden. Deze autoriteiten zenden de kopieën onverwijld toe aan de Commissie, die deze aan het departement doorzendt.

6.

De Commissie dient vóór 30 april bij het departement een afrekening van de voor het vorige visjaar verschuldigde rechten in op basis van de door elke reder opgestelde vangstaangiften die zijn geverifieerd door de bevoegde wetenschappelijke instellingen van de lidstaten en van Marokko, zoals het IRD (Institut de Recherche pour le Développement), het IEO (Instituto Español de Oceanografía), het IPMA (Instituto Português do Mar e da Atmosfera) en het INRH (Institut National de Recherche Halieutique).

7.

Voor het laatste jaar van toepassing wordt de afrekening van de rechten die voor het afgelopen visjaar verschuldigd zijn, meegedeeld binnen vier maanden na het verstrijken van het protocol.

8.

De eindafrekening wordt toegestuurd aan de betrokken reders, die na de kennisgeving van de goedkeuring van de cijfers door het departement dertig dagen de tijd hebben om aan hun financiële verplichtingen te voldoen. Het in euro luidende bewijs van betaling door de reder ten name van de hoofdthesaurier van Marokko op het in hoofdstuk I, deel E, vermelde rekeningnummer wordt door de Commissie uiterlijk anderhalve maand na de bedoelde kennisgeving aan het departement toegestuurd.

9.

Indien de afrekening echter lager is dan het bovengenoemde voorschot, kan de reder het betrokken verschil niet terugvorderen.

10.

De reders doen al het nodige om ervoor te zorgen dat de kopieën van de logboeken worden verstuurd en de eventuele aanvullende betalingen binnen de in de punten 5 en 8 gestelde termijnen worden verricht.

11.

Niet-nakoming van de in de punten 5 en 8 vastgestelde verplichtingen leidt automatisch tot schorsing van de visvergunning totdat de reder deze verplichtingen is nagekomen.

HOOFDSTUK III

VISSERIJZONES

Marokko stelt de Europese Unie, vóór de toepassingsdatum van het protocol, in kennis van de geografische coördinaten van de basislijnen van zijn visserijzone en alle daarin gelegen zones waarin de visserij verboden is, behalve van de mediterrane zone van Marokko gelegen ten oosten van 35°47′18″B - 5°55′33″WL (Kaap Spartel), die is uitgesloten van dit protocol.

De visserijzones voor elke visserijtak in de Atlantische zone van Marokko worden afgebakend in de technische notities (aanhangsel 2).

HOOFDSTUK IV

UITVOERINGSBEPALINGEN INZAKE DE EXPERIMENTELE VISSERIJ

De partijen bepalen samen i) welke EU-actoren de experimentele visserij zullen beoefenen, ii) welke periode daarvoor het meest geschikt is en iii) welke voorwaarden gelden. Om het verkennende werk van de vaartuigen te vergemakkelijken, zendt het departement de beschikbare wetenschappelijke informatie en andere fundamentele gegevens door. De twee partijen komen een wetenschappelijk protocol overeen dat ter ondersteuning van die experimentele visserij wordt uitgevoerd en aan de betrokken actoren wordt toegezonden.

De Marokkaanse visserijsector wordt hierbij nauw betrokken (coördinatie en dialoog inzake de uitvoeringsvoorwaarden voor de experimentele visserij).

De duur van de acties bedraagt maximaal zes maanden en minimaal drie maanden, behoudens wijziging door de partijen in onderlinge overeenstemming.

De Commissie stelt de Marokkaanse autoriteiten in kennis van de aanvragen voor vergunningen voor experimentele visserij. Zij verstrekt hun een technisch dossier met nauwkeurige vermelding van:

de technische kenmerken van het vaartuig;

het expertiseniveau van de scheepsofficieren betreffende de visserij;

het voorstel betreffende de technische parameters van de actie (duur, vistuig, exploratiegebieden enz.);

de wijze van financiering.

Indien nodig organiseert het departement een dialoog betreffende de technische en financiële aspecten met de Commissie en, eventueel, met de betrokken reders.

Vóór het vaartuig van de Europese Unie de experimentelevisserijactie aanvat, meldt het zich in een Marokkaanse haven om zich aan de in hoofdstuk IX, punten 1.1 en 1.2 van deze bijlage vastgestelde controles te onderwerpen.

Vóór het begin van de actie dienen de reders bij het departement en bij de Commissie het volgende in:

een verklaring betreffende de vangsten die zich reeds aan boord bevinden;

de technische kenmerken van het voor de actie gebruikte vistuig;

de waarborg dat zij aan de Marokkaanse visserijvoorschriften zullen voldoen.

Tijdens de uitvoering van de actie op zee doen de betrokken reders het volgende:

zij zenden het departement en de Commissie wekelijks een rapport toe betreffende de dagelijks gevangen hoeveelheden en de bij elke trek gevangen hoeveelheden, met nauwkeurige vermelding van de technische parameters van de actie (positie, diepte, datum en tijdstip, vangsthoeveelheden en andere waarnemingen of opmerkingen);

zij vermelden de positie, snelheid en de vaarrichting van het vaartuig per VMS;

zij zien erop toe dat er een wetenschappelijke waarnemer met de Marokkaanse nationaliteit of een door de Marokkaanse autoriteiten gekozen waarnemer aan boord is. De waarnemer heeft tot taak wetenschappelijke informatie over de vangsten te verzamelen en de vangsten te bemonsteren. De waarnemer wordt op voet van gelijkheid behandeld met een scheepsofficier en de reder neemt diens kosten van levensonderhoud voor zijn rekening tijdens diens verblijf aan boord van het schip. De beslissing betreffende de tijd die de waarnemer aan boord doorbrengt, de duur van zijn verblijf en de haven waar hij aan boord en van boord gaat, wordt in overeenstemming met de Marokkaanse autoriteiten genomen. Tenzij de partijen anders besluiten, kan een vaartuig niet worden verplicht meer dan eenmaal per twee maanden naar de haven terug te keren;

zij onderwerpen hun schip vóór het verlaten van de Marokkaanse visserijzone aan inspectie indien de Marokkaanse autoriteiten daarom vragen;

zij respecteren de visserijregelgeving van Marokko.

De vangsten, inclusief de bijvangsten, die tijdens de wetenschappelijke actie worden gedaan, blijven eigendom van de reder, behoudens naleving van de in die zin door de gemengde commissie vastgestelde bepalingen en de bepalingen van het wetenschappelijke protocol.

Het departement wijst een contactpersoon aan voor de afhandeling van onvoorziene problemen die het verloop van de experimentele visserij zouden kunnen belemmeren.

HOOFDSTUK V

BEPALINGEN BETREFFENDE HET VOLGEN PER SATELLIET VAN DE VISSERSVAARTUIGEN VAN DE EUROPESE UNIE DIE OP BASIS VAN DEZE OVEREENKOMST IN DE MAROKKAANSE VISSERIJZONE ACTIEF ZIJN

Algemene bepalingen

1.

De regelgeving van Marokko inzake de werking van systemen voor positiebepaling en lokalisering per satelliet is van toepassing op de vaartuigen van de Europese Unie die in het kader van dit protocol in de Marokkaanse visserijzone activiteiten verrichten of voornemens zijn die te verrichten. De vlaggenstaat ziet erop toe dat de vaartuigen die zijn vlag voeren, de bepalingen van die regelgeving naleven.

2.

Ten behoeve van het volgen per satelliet melden de Marokkaanse autoriteiten aan de EU de coördinaten (lengtegraad en breedtegraad) van de Marokkaanse visserijzone en van elke zone waar vissen verboden is.

i)

Het departement zendt die gegevens door aan de Commissie vóór de datum van toepassing van dit protocol.

ii)

Die gegevens worden in elektronische vorm verstrekt, uitgedrukt in decimaal formaat N/Z GGMM (WGS84);

iii)

Elke wijziging van die coördinaten wordt onverwijld meegedeeld.

3.

De vlaggenstaat en Marokko wijzen elk een VMS-correspondent aan die als contactpersoon fungeert.

i)

De Centra voor visserijbewaking en -toezicht (CSCP) van de vlaggenstaat en van Marokko delen elkaar vóór de datum van toepassing van het protocol de coördinaten (naam, adres, telefoonnummer, fax, e-mailadres) van hun respectieve VMS-correspondent mee.

ii)

Elke wijziging van de coördinaten van de VMS-correspondent wordt onverwijld meegedeeld.

VMS-gegevens

4.

De positie van de vaartuigen wordt bepaald met een foutenmarge van minder dan 100 m en een betrouwbaarheidsinterval van 99 %.

5.

Wanneer een op grond van de overeenkomst vissend vaartuig dat krachtens dit protocol via satelliet wordt gevolgd, de Marokkaanse visserijzone binnenvaart, meldt het CSCP van de vlaggenstaat de daaropvolgende positieberichten onmiddellijk aan het CSCP van Marokko. Deze meldingen gebeuren als volgt:

i)

langs elektronische weg volgens een beveiligd protocol;

ii)

met een frequentie van twee uur of minder;

iii)

in het in aanhangsel 3 vastgestelde formaat;

iv)

als positieberichten.

6.

Voorts worden de VMS-posities als volgt aangeduid:

i)

de eerste na het binnenvaren van de Marokkaanse visserijzone geregistreerde positie wordt aangeduid met de code „ENT”;

ii)

alle daaropvolgende posities worden aangeduid met de code „POS”;

iii)

de eerste na het verlaten van de Marokkaanse visserijzone geregistreerde positie wordt aangeduid met de code „EXI”;

iv)

de posities die overeenkomstig punt 13 manueel worden meegedeeld, worden aangeduid met de code „MAN”.

7.

De componenten van de software en van de apparatuur van het satellietvolgsysteem moeten aan de volgende eisen voldoen:

i)

ze moeten betrouwbaar zijn: het moet onmogelijk zijn de posities te vervalsen of manueel te bewerken;

ii)

ze moeten volledig automatisch en permanent operationeel zijn en mogen niet worden beïnvloed door milieu- en klimaatfactoren.

8.

Het is verboden het voor datatransmissie aan boord van het vaartuig geplaatste satellietcommunicatiesysteem voor permanente lokalisering, te verplaatsen, los te koppelen, te vernietigen, te beschadigen of onklaar te maken, of om bewust de door dit systeem verzonden of geregistreerde gegevens te manipuleren, te verduisteren of te vervalsen.

9.

De kapiteins van de vaartuigen zien er te allen tijde op toe dat:

i)

de gegevens niet worden gewijzigd;

ii)

de antenne of antennes van de satellietvolgapparatuur niet worden gestoord;

iii)

de elektrische voeding van de satellietvolgapparatuur niet wordt onderbroken;

iv)

de satellietvolgapparatuur niet wordt gedemonteerd.

10.

De partijen komen overeen elkaar op verzoek de gegevens betreffende de gebruikte satellietvolgapparatuur mee te delen om na te gaan of alle apparatuur volledig compatibel is met de voor de toepassing van deze bepalingen door de andere partij opgelegde eisen, alsook om in het geval van integratie van functies, mogelijke uitwisselingsprotocollen op te stellen die de overdracht van vangstgegevens mogelijk maken.

Technische storing of defect van de positiebepalingsapparatuur aan boord van een vaartuig

11.

Indien de aan boord van een vissersvaartuig aanwezige satellietapparatuur voor permanente positiebepaling onklaar is, worden het departement en de Commissie daarvan onverwijld in kennis gesteld door de vlaggenstaat.

12.

De defecte apparatuur wordt binnen tien werkdagen na de vaststelling van het defect vervangen. Wanneer die termijn is verstreken zonder dat het defect is verholpen, moet het betrokken vaartuig de Marokkaanse visserijzone verlaten of een Marokkaanse haven binnenvaren voor reparatie.

13.

Zolang de apparatuur niet is vervangen, verzendt de kapitein van het vaartuig elke vier uur manueel langs elektronische weg, radio of fax een algemeen positiebericht dat de positieberichten omvat welke door de kapitein van het vaartuig zijn geregistreerd overeenkomstig punt 5.

14.

Die manuele berichten worden toegezonden aan het CSCP van de vlaggenstaat, die ze onverwijld doorzendt aan het Marokkaanse CSCP.

Niet-ontvangst van VMS-gegevens door het Marokkaanse CSCP

15.

Indien het Marokkaanse CSCP vaststelt dat de vlaggenstaat de in punt 5 bedoelde informatie niet verstrekt, worden de Commissie en de betrokken vlaggenstaat daarvan onmiddellijk in kennis gesteld.

16.

Het CSCP van de vlaggenstaat die in gebreke blijft en/of het Marokkaanse CSCP melden onmiddellijk elk probleem met betrekking tot het verzenden en ontvangen van positieberichten tussen de CSCP’s teneinde zo snel mogelijk een technische oplossing te vinden. De Commissie wordt in kennis gesteld van de door de twee CSCP’s gevonden oplossing.

17.

Alle berichten die gedurende de storing niet zijn verzonden, worden verzonden zodra de verbinding tussen het CSCP van de betrokken vlaggenstaat en het Marokkaanse CSCP is hersteld.

18.

Het CSCP van de vlaggenstaat en het Marokkaanse CSCP spreken vóór de inwerkingtreding van het protocol af welke alternatieve elektronische middelen voor de transmissie van de VMS-gegevens moeten worden gebruikt wanneer zich een mankement bij de CSCP’s voordoet, en stellen elkaar onverwijld in kennis van elke wijziging in dit verband.

19.

Communicatiestoringen tussen de CSCP’s van Marokko en van de vlaggenstaten van de EU mogen de normale visserijactiviteiten van de vaartuigen niet hinderen. De in het kader van punt 18 overeengekomen transmissiewijze moet evenwel onmiddellijk worden toegepast.

20.

Marokko waarschuwt zijn bevoegde controlediensten om te voorkomen dat de EU-vaartuigen in gebreke worden gesteld wegens niet-transmissie van VMS-gegevens vanwege een mankement bij een van de CSCP’s of een mankement van het uit hoofde van punt 18 vastgestelde transmissie-instrument.

Bescherming van VMS-gegevens

21.

Alle overeenkomstig deze bepalingen door de ene partij aan de andere partij gemelde bewakingsgegevens zijn uitsluitend bestemd enerzijds om de Marokkaanse autoriteiten in staat te stellen de in het kader van deze overeenkomst vissende EU-vloot te volgen, te controleren en te bewaken, en anderzijds voor door de Marokkaanse partij in het kader van het beheer van de visgronden gevoerde onderzoeksstudies.

22.

Deze gegevens mogen in geen geval en onder geen beding aan derde partijen worden meegedeeld.

23.

Geschillen over de interpretatie of de toepassing van deze bepalingen worden door de partijen in onderling overleg behandeld in de bij artikel 10 van de overeenkomst ingestelde gemengde commissie, die ter zake een uitspraak doet.

24.

De partijen komen overeen indien nodig deze bepalingen te herzien in de bij artikel 10 van de overeenkomst ingestelde gemengde commissie.

HOOFDSTUK VI

VANGSTAANGIFTEN

1.   Logboek

1.

De kapiteins van de vaartuigen zijn verplicht gebruik te maken van het logboek dat speciaal is ingevoerd voor het verrichten van visserijactiviteiten in de Marokkaanse visserijzone en dit logboek bij te houden conform de bepalingen in de toelichting bij dat logboek; het model van dit logboek is opgenomen in aanhangsel 7 van de bijlage.

2.

De reders zijn verplicht uiterlijk 15 dagen na de aanlanding van de vangsten, een kopie van het genoemde logboek aan hun bevoegde autoriteiten toe te zenden. Deze autoriteiten zenden de kopieën onverwijld toe aan de Commissie, die deze aan het departement doorzendt.

3.

Niet-nakoming van de in de punten 1 en 2 vastgestelde verplichtingen door de reders leidt automatisch tot schorsing van de visvergunning totdat de reder deze verplichtingen is nagekomen. De Commissie wordt onverwijld in kennis gesteld van een dergelijke beslissing.

2.   Kwartaalaangiften van vangsten

1.

Vóór het einde van de derde maand van elk trimester meldt de Commissie de hoeveelheden die alle EU-vaartuigen in het voorgaande trimester hebben gevangen aan het departement, overeenkomstig de modellen in de aanhangsels 8 en 9 van deze bijlage.

2.

De gemelde gegevens zijn maandgegevens en zijn met name uitgesplitst per visserijtak, per vaartuig en per in het logboek gespecificeerde soort.

3.

Deze gegevens worden eveneens aan het departement gezonden door middel van een elektronisch bestand in een formaat dat compatibel is met de software van het ministerie.

3.   Betrouwbaarheid van de gegevens

Om bruikbaar te zijn als grondslag voor het toezicht op de ontwikkeling van de visbestanden, moeten de gegevens in de in de punten 1 en 2 bedoelde documenten in overeenstemming zijn met het feitelijke verloop van de visserij.

4.   Overgang naar een elektronisch systeem

De twee partijen hebben een protocol vastgesteld voor de elektronische uitwisseling van alle vangst- en aangiftegegevens (hierna „ERS-gegevens” genoemd, waarbij „ERS” staat voor „Electronic Reporting System”), dat in aanhangsel 11 is opgenomen. De twee partijen voorzien in de tenuitvoerlegging van dit protocol en in de vervanging van de papieren versie voor de aangifte van vangsten door ERS-gegevens zodra Marokko de nodige apparatuur en software heeft ingevoerd.

5.   Aanlandingen buiten Marokko

De reders zijn verplicht, uiterlijk vijftien dagen na de aanlanding, aan hun bevoegde autoriteiten aangifte te doen van aanlandingen van in het kader van dit protocol verrichte vangsten. Deze autoriteiten zenden de kopieën onverwijld toe aan de delegatie, die zorgt voor de doorzending.

HOOFDSTUK VII

AANMONSTERING VAN MAROKKAANSE ZEELIEDEN

1.

De reders die houder zijn van een visvergunning in het kader van deze overeenkomst monsteren gedurende de hele periode dat zij aanwezig zijn in de Marokkaanse visserijzone Marokkaanse zeelieden aan volgens de in de technische notities in aanhangsel 2 vastgestelde bepalingen.

2.

De reders kiezen uit de op hun vaartuigen aan te monsteren zeelieden uit de officiële lijst van geslaagden van maritieme instituten, die door het departement aan de Commissie wordt toegezonden en door de Commissie op haar beurt aan de betrokken vlaggenstaten wordt doorgegeven. De lijst wordt elk jaar bijgewerkt op 1 februari. De reders kiezen uit de afgestudeerden in alle vrijheid de kandidaten met de beste competenties en de adequaatste beroepservaring.

3.

De arbeidsovereenkomsten van de Marokkaanse zeelieden, waarvan de ondertekenende partijen een afschrift ontvangen, worden gesloten tussen de vertegenwoordiger(s) van de reders en de zeelieden en/of hun vakverenigingen of vertegenwoordigers, in samenwerking met de bevoegde autoriteit van Marokko. Die overeenkomsten garanderen de zeelieden de aansluiting bij de socialezekerheidsregeling die op hen van toepassing is, met inbegrip van een overlijdens-, ziekte- en ongevallenverzekering.

4.

Zodra de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat de overeenkomst hebben geparafeerd, zendt de reder of diens vertegenwoordiger een kopie ervan via de delegatie toe aan het departement.

5.

De reder of diens vertegenwoordiger deelt het departement, via de delegatie, de namen van de aan boord van elk vaartuig aangemonsterde Marokkaanse zeelui mee, met vermelding van hun inschrijving op de bemanningslijst.

6.

De delegatie verstrekt het departement, op 1 februari en op 1 augustus, een halfjaarlijkse samenvatting, per vaartuig, van de aan boord van vaartuigen van de Europese Unie aangemonsterde Marokkaanse zeelieden, met vermelding van hun inschrijvingsnummer.

7.

De verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over de fundamentele beginselen en rechten op het werk is van rechtswege van toepassing op zeelieden die zijn aangemonsterd op vissersvaartuigen van de Europese Unie. Het gaat daarbij met name om de vrijheid van vereniging, de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandeling van werknemers en de bestrijding van discriminatie op het gebied van werk en beroep.

8.

Het loon van de Marokkaanse zeelieden komt ten laste van de reder. Het loon wordt vóór de afgifte van de vergunningen vastgesteld in onderling overleg tussen de reders of hun vertegenwoordigers en de betrokken Marokkaanse zeelieden of hun vertegenwoordigers. De bezoldigingsvoorwaarden van de Marokkaanse zeelieden mogen evenwel niet ongunstiger zijn dan die voor Marokkaanse bemanningen, en moeten in overeenstemming zijn met en mogen in geen geval ongunstiger zijn dan de IAO-normen.

9.

Indien een of meer aangemonsterde zeelieden niet op het voor het vertrek van het vaartuig vastgestelde tijdstip verschijnen, mag het vaartuig de geplande visreis aanvangen na aan de bevoegde autoriteiten van de haven van inscheping te hebben gemeld dat er onvoldoende zeelieden aan boord zijn, en na zijn bemanningslijst te hebben bijgewerkt. Deze autoriteiten brengen het departement daarvan op de hoogte.

10.

De reder is verplicht de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat zijn vaartuig uiterlijk bij de volgende visreis het op grond van deze overeenkomst vereiste aantal zeelieden aan boord heeft.

11.

Bij niet-aanmonstering van Marokkaanse zeelieden om andere redenen dan die welke zijn bedoeld in het vorige punt, zijn de reders van de betrokken vaartuigen van de Europese Unie verplicht binnen een maximumtermijn van drie maanden per niet-aangemonsterde Marokkaanse zeeman een forfaitair bedrag van 20 EUR per visdag over te maken.

12.

Dat bedrag wordt gebruikt voor de opleiding van Marokkaanse zeevissers en wordt overgemaakt op de bij Bank Al-Maghrib — Marokko geopende bankrekening 0018100078000 20110750201.

13.

Behoudens het in punt 9 bedoelde geval wordt, indien de reders de bepaling inzake de aanmonstering van het aantal Marokkaanse vissers herhaaldelijk niet nakomen, de visvergunning van het vaartuig automatisch geschorst totdat wel aan die verplichting is voldaan. De delegatie wordt onverwijld in kennis gesteld van een dergelijke beslissing.

HOOFDSTUK VIII

MONITORING EN OBSERVATIE VAN DE VISSERIJ

A.   Observatie van de visserij

1.

De vaartuigen die in het kader van dit protocol een vergunning hebben om te vissen in de Marokkaanse visserijzone nemen overeenkomstig de onderstaande voorwaarden waarnemers aan boord die zijn aangewezen door Marokko.

1.1.

Per kwartaal neemt 25 % van de visgerechtigde vaartuigen met een tonnage van meer dan 100 BT waarnemers aan boord.

1.2.

Vaartuigen voor de industriële pelagische visserij dienen tijdens heel hun periode van activiteit in de Marokkaaanse visserijzone permanent een waarnemer aan boord te hebben.

1.3.

De andere vissersvaartuigen van de Europese Unie met een tonnage van minder dan of gelijk aan 100 BT worden per jaar en per visserijtak gedurende maximaal tien visreizen geobserveerd.

1.4.

De lijst van vaartuigen die zijn aangewezen om een waarnemer aan boord te nemen en de lijst van waarnemers die zijn aangewezen om aan boord te gaan, worden door het departement vastgesteld. Zodra deze lijsten zijn opgesteld, worden ze aan de delegatie toegezonden.

1.5.

Bij de afgifte van de vergunning of uiterlijk 15 dagen vóór de datum waarop de waarnemer aan boord moet gaan, deelt het departement aan de betrokken reders via de delegatie de naam van de waarnemer mee die is aangewezen om aan boord van het vaartuig te gaan.

2.

Op pelagische trawlers blijft de waarnemer permanent aan boord aanwezig. Voor de andere visserijtakken zijn de waarnemers gedurende één visreis per vaartuig aan boord.

3.

De voorwaarden voor het aan boord nemen van de waarnemer worden door de reder of diens vertegenwoordiger en de autoriteiten van Marokko in onderlinge overeenstemming vastgesteld.

4.

De waarnemer gaat aan boord in een door de reder gekozen haven aan het begin van de eerste visreis die na de mededeling van de lijst van aangewezen vaartuigen plaatsvindt in de Marokkaanse visserijzone.

5.

De betrokken reders delen uiterlijk twee weken vóór de waarnemers aan boord moeten gaan de datums en de Marokkaanse havens mee die voor het aan boord nemen van de waarnemers zijn vastgesteld.

6.

Als de waarnemer in een ander land aan boord gaat, zijn de reiskosten van de waarnemer voor rekening van de reder. Als een vaartuig dat een Marokkaanse waarnemer aan boord heeft, de Marokkaanse visserijzone verlaat, wordt alles in het werk gesteld om ervoor te zorgen dat de waarnemer zo spoedig mogelijk naar Marokko kan terugkeren; de kosten hiervan zijn voor rekening van de reder.

7.

Wanneer de waarnemer tevergeefs komt, omdat de reder zijn verbintenissen niet nakomt, betaalt de reder diens reiskosten, alsmede, voor elke dag waarop de waarnemer niet kan werken, een dagvergoeding, die gelijk is aan die van nationale Marokkaanse ambtenaren van een overeenkomstige rang. Ook wanneer de inscheping later gebeurt door de schuld van de reder, betaalt deze de waarnemer de hierboven beschreven dagvergoeding.

Elke wijziging in de regelingen inzake de dagvergoedingen wordt uiterlijk twee maanden vóór de toepassing ervan aan de delegatie meegedeeld.

8.

Indien de waarnemer zich binnen twaalf uur na het afgesproken tijdstip nog niet op de afgesproken plaats heeft gemeld, is de reder automatisch ontheven van de verplichting hem aan boord te nemen.

9.

De waarnemer wordt aan boord als een officier behandeld. Hij verricht de volgende taken:

9.1.

hij observeert de visserijactiviteiten van de vaartuigen;

9.2.

hij controleert de positie van de vaartuigen die bij visserijactiviteiten betrokken zijn;

9.3.

hij verricht bemonsteringsactiviteiten voor biologische doeleinden in het kader van wetenschappelijke programma’s;

9.4.

hij noteert welk vistuig wordt gebruikt;

9.5.

hij controleert de in het logboek opgenomen gegevens over de vangsten die in de Marokkaanse visserijzone zijn gedaan;

9.6.

hij controleert de percentages van de bijvangsten en schat de hoeveelheden teruggegooide verkoopbare vis, schaaldieren en koppotigen;

9.7.

hij deelt per fax of per radio de visserijgegevens mee, waaronder de aan boord aanwezige hoeveelheden hoofd- en bijvangst.

10.

De kapitein neemt binnen de grenzen van zijn bevoegdheid de nodige maatregelen om de fysieke en morele veiligheid van de waarnemer bij de uitoefening van zijn taken te garanderen.

11.

De waarnemer krijgt alle faciliteiten die nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken. De kapitein vergemakkelijkt voor de waarnemer de toegang tot de communicatiemiddelen die deze voor zijn werk nodig heeft, tot de documenten die rechtstreeks met de visserijactiviteit van het vaartuig verband houden, met inbegrip van met name het logboek en het navigatieboek, en tot de delen van het vaartuig waar hij dient te zijn voor de uitoefening van zijn taak.

12.

Tijdens zijn verblijf aan boord gedraagt de waarnemer zich als volgt:

1.

hij zorgt ervoor dat zijn inscheping en zijn verblijf aan boord de visserijactiviteiten niet onderbreken of hinderen,

2.

hij gaat zorgvuldig om met de inventaris en de installaties van het vaartuig, en hij bewaart geheimhouding over alle aan het vaartuig toebehorende documenten.

13.

Aan het einde van de waarnemingsperiode stelt hij, vóór hij van boord gaat, een verslag van zijn activiteiten op dat wordt overgelegd aan de bevoegde Marokkaanse autoriteiten en waarvan een afschrift wordt bezorgd aan de delegatie. Hij ondertekent dat verslag in aanwezigheid van de kapitein, die er de door hem nuttig geachte opmerkingen aan kan toevoegen of laten toevoegen en daarbij zijn handtekening plaatst. De waarnemer geeft bij het verlaten van het vaartuig een kopie van het verslag aan de kapitein.

14.

De reder moet, op zijn kosten en volgens de mogelijkheden van het vaartuig, zorgen voor kost en logies van de waarnemer, die op dit punt als officier wordt behandeld.

15.

Het loon en de sociale premies voor de waarnemer zijn voor rekening van de bevoegde Marokkaanse autoriteiten.

16.

Als vergoeding voor de kosten die voor Marokko verbonden zijn aan de waarnemers aan boord van de vaartuigen, betalen de reders naast de rechten een „waarnemersbijdrage” ten bedrage van 5,5 EUR/BT/trimester voor elk vaartuig dat in de Marokkaanse visserijzone vist.

Deze bijdrage wordt overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk I, deel E, van deze bijlage voldaan.

17.

Niet-nakoming van de in bovenstaand punt 4 vastgestelde verplichtingen leidt automatisch tot schorsing van de visvergunning totdat de reder deze verplichtingen is nagekomen. De delegatie wordt onverwijld in kennis gesteld van een dergelijke beslissing.

B.   Systeem voor gezamenlijke monitoring van de visserij

1.

De overeenkomstsluitende partijen zetten een gezamenlijk systeem voor monitoring en observatie van de aanlandingscontroles op, dat erop gericht is de doeltreffendheid van die controle te verbeteren met het oog op de naleving van de bepalingen van dit protocol.

2.

De partijen stellen een jaarlijkse planning van de gezamenlijke monitoring op die alle onder dit protocol vallende visserijtakken omvat.

3.

Daartoe wijzen de bevoegde autoriteiten van elke overeenkomstsluitende partij hun vertegenwoordiger aan voor het bijwonen van de controle op de aanlandingen en het observeren van de wijze waarop deze verlopen en stellen zij de andere overeenkomstsluitende partij in kennis van diens naam.

4.

De vertegenwoordiger van de Marokkaanse autoriteit woont als waarnemer de door de nationale controlediensten van de lidstaten verrichte inspecties bij van de aanlanding door vaartuigen die in de Marokkaanse visserijzone actief zijn geweest.

5.

De waarnemer vergezelt de nationale controleambtenaren bij hun bezoeken in havens, aan boord van vaartuigen, aan de kade, in vismijnen, in magazijnen van groothandelaren in vis, in koelhuizen en andere ruimten die verband houden met de aanlanding en opslag van vis vóór de eerste verkoop, en heeft toegang tot de documenten waarop deze inspecties betrekking hebben.

6.

De vertegenwoordiger van de Marokkaanse autoriteit stelt een rapport op over de controles waarbij hij aanwezig is geweest en dient dit in. Een kopie van het rapport wordt aan de delegatie toegezonden.

7.

Het departement nodigt de delegatie een maand vóór de inspectiedatum uit tot het bijwonen van de in de havens van aanlanding geplande inspecties.

8.

Op verzoek van de Commissie mogen de visserijinspecteurs als waarnemer aaanwezig zijn bij door de Marokkaanse autoriteiten in de Marokkaanse havens verrichte inspecties van aanlandingsactiviteiten door vaartuigen van de Europese Unie.

9.

De praktische wijze van uitvoering van deze activiteiten wordt in gemeenschappelijke overeenstemming door de bevoegde autoriteiten van de twee partijen vastgelegd.

HOOFDSTUK IX

CONTROLE

1.   Technische inspecties

1.1.

De vaartuigen van de Europese Unie die houder zijn van een vergunning overeenkomstig de bepalingen van dit protocol, melden zich eens per jaar voor de voorgeschreven inspecties in de Marokkaanse haven aan, en verder na elke wijziging van hun technische kenmerken of elk verzoek tot overschakeling naar een andere visserijtak waarvoor andere soorten vistuig worden gebruikt. Deze inspecties vinden verplicht plaats binnen 48 uur na aankomst van het vaartuig in de haven.

1.2.

Wanneer het vaartuig in orde is bevonden, wordt aan de kapitein van het vaartuig een verklaring afgegeven met een geldigheidsduur die gelijk is aan die van de vergunning en die de facto wordt verlengd voor vaartuigen die hun vergunning in de loop van het jaar vernieuwen. De totale geldigheidsduur van de verklaring bedraagt echter niet meer dan één jaar. Deze verklaring wordt te allen tijde aan boord van het vaartuig bewaard.

1.3.

Bij de technische inspectie wordt nagegaan of de technische kenmerken van het vaartuig en het vistuig aan boord in overeenstemming zijn met de bepalingen van de overeenkomst, wordt de werking van de aan boord geïnstalleerde apparatuur voor positiebepaling en lokalisering per satelliet geverifieerd en wordt geverifieerd of aan de voorwaarden wat betreft de Marokkaanse bemanning is voldaan.

1.4.

De kosten van de inspectie worden aan de reder in rekening gebracht volgens de in de Marokkaanse wetgeving vastgestelde tariefregeling. Deze kosten mogen niet hoger zijn dan de gewoonlijk door andere vaartuigen voor dezelfde diensten betaalde bedragen.

1.5.

Als de in de bovenstaande punten 1.1 en 1.2 vastgestelde bepalingen niet worden nageleefd, wordt de visvergunning automatisch geschorst totdat de reder deze verplichtingen is nagekomen. De delegatie wordt onverwijld in kennis gesteld van een dergelijke beslissing.

2.   Binnenvaren en verlaten van de zone

2.1.

De vaartuigen van de Europese Unie die houder zijn van een vergunning overeenkomstig de bepalingen van dit protocol, stellen het departement minstens zes uur van tevoren in kennis van hun voornemen de Marokkaanse visserijzone binnen te varen of te verlaten en van de volgende informatie:

2.1.1.

datum en tijdstip van de verzending van het bericht;

2.1.2.

de positie van het vaartuig overeenkomstig hoofdstuk V, punt 5;

2.1.3.

het gewicht in kilogram per soort van de aan boord aanwezig vangsten, geïdentificeerd met de alfa-3-code;

2.1.4.

de aard van het bericht zoals „catch on entry” (COE) en „catch on exit” (COX).

2.2.

Deze mededelingen worden bij voorkeur per fax doorgestuurd; vaartuigen die daarmee niet zijn uitgerust, mogen hun gegevens via de radio meedelen (zie daarvoor de referenties in aanhangsel 10).

2.3.

Vaartuigen van de visserijtak „industriële pelagische visserij” moeten voorafgaande toestemming van het departement krijgen om de Marokkaanse visserijzone definitief te verlaten. Die toestemming wordt binnen 24 uur na de aanvraag door de kapitein of een gemachtigde van het vaartuig afgegeven, behalve als de aanvraag de dag voor een weekenddag binnenkomt, in welk geval de toestemming de daaropvolgende maandag wordt afgegeven. Indien de toestemming wordt geweigerd stelt het departement de reder van het vaartuig en de Commissie onverwijld in kennis van de redenen voor die weigering.

2.4.

Vaartuigen die in de visserijzone vissen zonder de nodige meldingen te hebben gedaan aan het departement worden aangemerkt als vaartuigen zonder vergunning.

2.5.

De reder vermeldt op het formulier voor de aanvraag van een visvergunning het fax- en telefoonnummer van het vaartuig en het e-mailadres van de kapitein.

3.   Controleprocedures

3.1.

De kapiteins van de vaartuigen van de Europese Unie die houder zijn van een vergunning overeenkomstig de bepalingen van dit protocol, staan elke met de inspectie en controle van de visserij belaste Marokkaanse ambtenaar toe aan boord te gaan en zijn taken te vervullen en staan hem daarin bij.

3.2.

Deze ambtenaren blijven niet langer aan boord dan voor het uitvoeren van hun taken nodig is.

3.3.

Na elke inspectie en controle wordt aan de kapitein van het vaartuig een attest afgegeven.

4.   Aanhouding

4.1.

Wanneer een vaartuig van de Europese Unie in de Marokkaanse visserijzone wordt aangehouden of een sanctie krijgt opgelegd, stelt het departement de delegatie daarvan zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 48 uur in kennis.

4.2.

Terzelfder tijd ontvangt de Commissie een beknopt verslag over de omstandigheden van en de redenen voor de aanhouding.

5.   Proces-verbaal van de aanhouding

5.1.

De kapitein van het vaartuig ondertekent het proces-verbaal waarin de geconstateerde feiten door de Marokkaanse controleautoriteiten zijn opgetekend.

5.2.

Deze ondertekening heeft geen consequenties voor de rechten en de middelen die de kapitein ter verdediging kan aanvoeren ten aanzien van de hem ten laste gelegde overtreding.

5.3.

De kapitein brengt zijn vaartuig naar de door de Marokkaanse controleautoriteiten opgegeven haven over. Het vaartuig dat de vigerende Marokkaanse zeevisserijregelgeving heeft overtreden, wordt in de haven vastgehouden totdat de gebruikelijke administratieve aanhoudingsformaliteiten zijn vervuld.

6.   Afwikkeling van de overtreding

6.1.

Voordat een gerechtelijke procedure wordt ingeleid, wordt ernaar gestreefd de vermoedelijke overtreding via een schikkingsprocedure af te handelen. Deze procedure moet uiterlijk drie werkdagen na de aanhouding zijn afgewikkeld.

6.2.

Bij een minnelijke schikking wordt het bedrag van de boete vastgesteld overeenkomstig de Marokkaanse visserijregelgeving.

6.3.

Als de zaak niet via een minnelijke schikking kan worden afgehandeld en door een bevoegde rechterlijke instantie in behandeling moet worden genomen, stelt de reder bij een door de bevoegde autoriteit van Marokko opgegeven bank een bankgarantie die wordt vastgesteld met inachtneming van de met de aanhouding gepaard gaande kosten, de boetesom en de vergoedingen die moeten worden betaald door degenen die verantwoordelijk zijn voor de overtreding.

6.4.

De bankgarantie wordt niet vrijgegeven voordat de gerechtelijke procedure is voltooid. De bankgarantie wordt vrijgegeven wanneer de procedure niet tot een veroordeling heeft geleid. Als bij veroordeling de boete kleiner is dan de gestelde bankgarantie, wordt het saldo na de uitspraak vrijgegeven door de bevoegde autoriteit van Marokko.

6.5.

Het vaartuig mag de haven verlaten:

zodra is voldaan aan de bij de schikkingsprocedure vastgestelde verplichtingen, of

zodra, in afwachting van de voltooiing van de gerechtelijke procedure, een bankgarantie als bedoeld in bovenstaand punt 6.3 is gesteld en deze door de bevoegde autoriteit van Marokko is aanvaard.

7.   Overladingen

7.1.

Overlading op zee is verboden in de Marokkaanse visserijzone. Industriële pelagische trawlers van de Europese Unie die houder zijn van een visvergunning overeenkomstig de bepalingen van dit protocol en die toch vangsten in de Marokkaanse visserijzone wensen over te laden, doen dit in een Marokkaanse haven of op een andere door de bevoegde Marokkaanse autoriteiten aangewezen plaats, nadat zij daarvoor toestemming hebben gekregen van het departement. Dit overladen gebeurt onder supervisie van de waarnemer of een vertegenwoordiger van de delegatie Zeevisserij en de controleautoriteiten. Overtredingen worden bestraft met de sancties waarin de geldende Marokkaanse regelgeving voorziet.

7.2.

Voordat wordt overgeladen, stellen de reders van de betrokken vaartuigen het departement ten minste 24 uur van tevoren in kennis van:

de naam van de vissersvaartuigen waaruit wordt overgeladen;

de naam van het vrachtschip waarop wordt overgeladen, zijn vlaggenstaat, registratienummer en oproepnaam;

de over te laden hoeveelheid (in tonnen) van elke soort;

de bestemming van de vangst;

de datum en de dag waarop wordt overgeladen.

7.3.

De Marokkaanse partij behoudt zich het recht voor de overlading te weigeren indien het transportvaartuig zich binnen of buiten de Marokkaanse visserijzone aan illegale, onaangemelde en ongereglementeerde visserij schuldig heeft gemaakt.

7.4.

Overladen wordt beschouwd als het verlaten van de Marokkaanse visserijzone. De betrokken vaartuigen moeten derhalve de vangstaangiften bij het departement indienen en hun voornemen bekendmaken om de visserij voort te zetten of de Marokkaanse visserijzone te verlaten.

7.5.

De kapiteins van de industriële pelagische trawlers van de Europese Unie die houder zijn van een vergunning overeenkomstig de bepalingen van dit protocol en die hun vangst in een Marokkaanse haven aanlanden of overladen, staan de controle op deze verrichtingen door Marokkaanse inspecteurs toe en vergemakkelijken deze. Na elke inspectie en controle in de haven wordt aan de kapitein van het vaartuig een attest afgegeven.

HOOFDSTUK X

AANLANDING VAN DE VANGSTEN

In het belang van een betere integratie met het oog op een gezamenlijke ontwikkeling van hun respectieve visserijsector, komen de overeenkomstsluitende partijen overeen de volgende bepalingen vast te leggen inzake aanlandingen in Marokkaanse havens van een deel van de vangsten die in de Marrokkaanse visserijzone door vaartuigen van de Europese Unie zijn verricht.

De verplichte aanlanding gebeurt volgens de bepalingen in de technische notities die bij dit protocol zijn gevoegd.

Financiële prikkels:

1.

Aanlandingen

De vaartuigen van de Europese Unie voor de tonijnvisserij en van het type RSW (die op de C-bestanden van kleine pelagische soorten vissen), die houder zijn van een vergunning overeenkomstig de bepalingen van dit protocol en die in een Marokkaanse haven meer dan 25 % van de in de technische notities nr. 5 en 6 vastgestelde verplichte vangsten aanlanden, genieten op het recht een korting van 5 % voor elke ton die boven de verplichte minimumhoeveelheid wordt aangeland.

2.

Uitvoeringsbepalingen

Tijdens de aanlandingsactiviteiten stelt de vismijn een weegbriefje op dat dient als basis voor de traceerbaarheid van de producten.

Met betrekking tot de verkoop van producten in de vismijn wordt een attest „afrekening verkoop en inhoudingen” (AVI) opgesteld.

De kopieën van de weegbriefjes en de AVI’s worden aan de delegatie Zeevisserij van de haven van aanlanding gezonden. Na goedkeuring door het departement worden de betrokken reders op de hoogte gesteld van de bedragen die hun worden teruggegeven. Die bedragen worden in mindering gebracht op de bij de volgende vergunningsaanvragen verschuldigde rechten.

3.

Evaluatie

Het niveau van de financiële prikkels zal in het kader van de gemengde commissie worden aangepast op grond van het sociaaleconomische effect van de aanlandingen.

4.

Sancties in geval van niet-nakoming van de aanlandingsverplichtingen

Indien vaartuigen die behoren tot de visserijtakken waarvoor een verplichting tot aanlanding geldt, deze verplichting niet nakomen zoals vastgesteld in de desbetreffende technische notities, wordt de vergoeding voor het volgende recht met 5 % verhoogd. Bij recidive worden de genoemde sancties in de gemengde commissie vastgesteld.

Aanhangsels

1.

Formulier voor het aanvragen van een visvergunning

2.

Technische notities

3.

Melding van de VMS-gegevens aan Marokko, positiebericht

4.

Coördinaten van de visserijzones

5.

Coördinaten van het CSCP van Marokko

6.

ICCAT-logboek voor de tonijnvisserij

7.

Logboek (andere visserijen)

8.

Formulier voor de aangifte van vangsten (industriële pelagische visserij)

9.

Formulier voor de aangifte van vangsten (andere dan industriële pelagische visserij en tonijnvisserij)

10.

Kenmerken van het radiostation van het departement Zeevisserij van Marokko

11.

ERS-protocol

Aanhangsel 1

VISSERIJOVEREENKOMST MAROKKO — EUROPESE UNIE

AANVRAAG VAN EEN VISVERGUNNING

NUMMER VAN DE VISSERIJTAK

Image

Aanhangsel 2

De voorwaarden voor de uitoefening van de visserij in elke visserijtak worden elk jaar vóór de afgifte van de vergunningen in onderling overleg vastgesteld.

Technische notitie voor de visserij nr. 1

Kleinschalige visserij in het noorden: Pelagische soorten

Aantal vaartuigen met een vergunning

20

Toegestaan vistuig

Zegen

Toegestane maximumafmetingen die overeenstemmen met de voorwaarden die gelden in de zone: 500 m × 90 m.

Verbod op het vissen met lampara’s

Vaartuigtype:

< 100 BT

Rechten

75 EUR per BT en per trimester

Geografische grens van de toegestane zone

Ten noorden van 34°18′00″NB

Een uitbreiding tot 33°25′00″ is toegestaan voor 5 vaartuigen tegelijk, die opereren volgens een aan wetenschappelijke observatie onderworpen rotatiesysteem.

Buiten de 2 zeemijl

Doelsoorten

Sardine, ansjovis en andere kleine pelagische soorten

Verplichting tot aanlanding in Marokko

30 % van de aangegeven vangsten

Biologische rustperiode

Twee maanden: februari en maart

Aanmonsteringsverplichting

3 Marokkaanse zeelui per vaartuig

Opmerkingen

De uitbreiding van de activiteit van 5 zegenvisserijvaartuigen ten zuiden van 34°18′00″NB wordt na een jaar toepassing geëvalueerd om het effect van de eventuele interacties met de nationale vloot en de impact op het bestand te meten.

Technische notitie voor de visserij nr. 2

Kleinschalige visserij in het noorden

Aantal vaartuigen met een vergunning

35

Toegestaan vistuig

Grondbeug

Cat. a) < 40 BT — Maximumaantal haken per beug: 10 000 aan de lijn vastgemaakte, gemonteerde en gebruiksklare haken, met een maximum van 5 grondbeugen

Cat. b) ≥ 40 BT en < 150 BT — 15 000 aan de lijn vastgemaakte, gemonteerde en gebruiksklare haken, met een maximum van 8 grondbeugen

Vaartuigtype:

a)

< 40 BT: 32 vergunningen

b)

≥ 40 BT en < 150 BT: 3 vergunningen

Rechten

67 EUR per BT en per trimester

Geografische grens van de toegestane zone

Ten noorden van 34°18′00″NB

Een uitbreiding tot 33°25′00″ is toegestaan voor 4 vaartuigen tegelijk (1), die opereren volgens een aan wetenschappelijke observatie onderworpen rotatiesysteem

Buiten de 6 zeemijl

Doelsoorten

Haarstaartvis, sparidae en andere demersale soorten

Verplichting tot aanlanding in Marokko

Vrijwillige aanlanding

Biologische rustperiode

Van 15 maart tot 15 mei

Bijvangsten

0 % zwaardvis en pelagische haaien

Aanmonsteringsverplichting

< 100 BT: vrijwillig

≥ 100 BT: 1 Marokkaanse zeeman

Opmerkingen

De uitbreiding van de activiteit van 4 beugvisserijvaartuigen ten zuiden van 34°18′00″NB wordt na een jaar toepassing geëvalueerd om het effect van de eventuele interacties met de nationale vloot en de impact op het bestand te meten

Technische notitie voor de visserij nr. 3

Kleinschalige visserij in het zuiden

Aantal vaartuigen met een vergunning

10

Toegestaan vistuig

Lijn en hengel

Vaartuigtype:

< 80 BT

Rechten

67 EUR per BT en per trimester

Geografische grens van de toegestane zone

Ten zuiden van 30°40′00″NB

Buiten de 3 zeemijl

Doelsoorten

Ombervis en sparidae

Verplichting tot aanlanding in Marokko

Vrijwillige aanlanding

Biologische rustperiode

Toegestane zegen voor de vangst van levend aas

Maaswijdte van 8 mm voor de vangst van levend aas

Zegen gebruikt buiten de 3 zeemijl

Bijvangsten

0 % koppotigen en schaaldieren

5 % andere demersale soorten

Aanmonsteringsverplichting

2 Marokkaanse zeelui per vaartuig

Technische notitie voor de visserij nr. 4

Demersale visserij

Aantal vaartuigen met een vergunning

16 vaartuigen: 5 trawlers en 11 beugvisserijvaartuigen

Toegestaan vistuig

Voor trawlers:

bodemtrawl:

Maaswijdte kuil van 70 mm

Het gebruik van trawls met dubbele kuil is verboden

Het gebruik van trawls waarvan de kuil van dubbel garen is vervaardigd, is verboden

Voor beugvisserijvaartuigen:

grondbeug:

maximaal 20 000 haken per vaartuig

Vaartuigtype:

 

Trawlers:

Maximumtonnage van 600 BT per vaartuig

 

Beugvisserijvaartuigen:

maximumtonnage van 150 BT per vaartuig

Rechten

60 EUR per BT en per trimester

Geografische grens van de toegestane zone

Ten zuiden van 29°NB

Voorbij de 200 m-dieptelijn voor trawlers

Buiten de 12 zeemijl voor beugvisserijvaartuigen

Doelsoorten

Zwarte heek, haarstaartvis, grote gaffelmakreel/ongestreepte bonito

Verplichting tot aanlanding in Marokko

30 % van de vangsten per visreis

Biologische rustperiode

Bijvangsten

0 % koppotigen en schaaldieren en 5 % grondhaaien

Aanmonsteringsverplichting

4 Marokkaanse zeelui voor beugvisserijvaartuigen

7 Marokkaanse zeelui voor trawlers

Technische notitie voor de visserij nr. 5

Tonijnvisserij

Aantal vaartuigen met een vergunning

27

Toegestaan vistuig

Hengel en sleeplijn

Geografische grens van de toegestane zone

Meer dan 3 mijl

De gehele Atlantische zone van Marokko, met uitzondering van het beschermde gebied ten oosten van de lijn die de punten 33°30′NB/7°35′WL en 35°48′NB/6°20′WL verbindt

Doelsoorten

Tonijnachtigen

Verplichting tot aanlanding in Marokko

25 % van de aangegeven vangsten bestaande uit gestreepte tonijn (Katsuwonus pelamis), boniet (Sarda sarda) en fregattonijn (Auxis thazard) per visreis

Biologische rustperiode

Toegestane zegen voor de vangst van levend aas

Maaswijdte van 8 mm voor het vangen van levend aas, zegen gebruikt buiten de 3 zeemijl

Rechten

35 EUR per ton gevangen vis

Voorschot

Op het moment van de aanvraag van de jaarlijkse vergunning wordt een forfaitair voorschot van 7 000 EUR betaald

Aanmonsteringsverplichting

3 Marokkaanse zeelui per vaartuig

Technische notitie voor de visserij nr. 6

Industriële pelagische visserij

Aantal vaartuigen met een vergunning

18

Toegestaan vistuig

Pelagische of semipelagische trawls

Toegewezen quotum

80 000 ton per jaar,

met een maximum van 10 000 ton per maand voor de gehele vloot

met uitzondering van de maanden augustus tot en met oktober, waarin het maandelijkse plafond tot 15 000 ton wordt opgetrokken

Vaartuigtype

Industriële pelagische trawl

Toegestaan aantal vaartuigen

Onderverdeling van de vaartuigen die mogen vissen:

10 vaartuigen met een tonnage van meer dan 3 000 BT

3 vaartuigen met een tonnage van 150 tot en met 3 000 BT

5 vaartuigen met een tonnage van minder dan 150 BT

Maximaal toegestaan tonnage per vaartuig

7 765 BT, daarbij rekening houdend met de structuur van de visserijvloot van de Europese Unie

Geografische grens van de toegestane zone

Ten zuiden van 29°NB

Buiten de 15 zeemijl voor vriestrawlers

Buiten de 8 zeemijl voor RSW-trawlers

Doelsoorten

Sardine, sardinella, makreel, horsmakreel en ansjovis

Vangstsamenstelling (per soortengroep)

horsmakreel/makreel/ansjovis: 65 %

sardine/sardinella: 33 %

bijvangsten: 2 %

Deze vangstsamenstelling kan worden herzien in het kader van de gemengde commissie

Verplichting tot aanlanding in Marokko

25 % van de vangsten per visreis

Biologische rustperiode

De toegelaten vissersvaartuigen moeten alle biologische rustperioden in acht nemen die het departement heeft ingesteld in de visserijzone waarvoor de vergunning geldt, en er tijdens die perioden alle visserijactiviteiten stopzetten (2)

Toegestane netten

De minimummaaswijdte (gestrekte mazen) van de pelagische of semipelagische trawl bedraagt 40 mm.

De kuil van de pelagische of semipelagische trawl kan worden verstevigd door een netwerk met een minimummaaswijdte van 400 mm (gestrekte mazen) en verstevigingsstroppen met een tussenafstand van minimaal anderhalve meter (1,5 m), behalve voor die aan het achterste gedeelte van de trawl, die ten minste op 2 m afstand van het venster van de kuil moet worden aangebracht

Het gebruiken van verstevigingen of het verdubbelen van de kuilen met andere middelen is verboden en met de trawls mogen in geen geval andere soorten worden bevist dan de kleine pelagische soorten waarvan de vangst is toegestaan

Bijvangsten

Maximaal 2 % andere soorten

De lijst van toegestane soorten in de bijvangsten is vastgesteld in de Marokkaanse regelgeving inzake de „visserij op kleine pelagische soorten in het zuidelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan”

Industriële verwerking

De industriële verwerking van de vangsten tot vismeel of visolie is strikt verboden

Beschadigde vissen en uit de behandeling van de vangst voortkomend afval mogen wel worden verwerkt tot vismeel of visolie, voor zover het maximum van 5 % van de totale toegestane vangst niet wordt overschreden

Rechten

Voor industriële pelagische vriestrawlers:

100 EUR/ton vooraf te betalen op maandelijkse basis

Voor industriële pelagische koeltrawlers:

35 EUR/ton vooraf te betalen op maandelijkse basis

Verhoging van het recht in geval van overschrijding van de toegestane vangsten met een factor 3

Aanmonsteringsverplichting

Tonnage van het vaartuig < 150 BT:

2 Marokkaanse zeelui

150 BT ≤ Tonnage van het vaartuig < 1 500 BT:

4 Marokkaanse zeelui

1 500 BT ≤ Tonnage van het vaartuig < 5 000 BT:

8 Marokkaanse zeelui

5 000 BT ≤ Tonnage van het vaartuig < 7 765 BT:

16 Marokkaanse zeelui


(1)  Indien de situatie gunstig blijkt te zijn, kan het aantal vaartuigen dat in het uitbreidingsgebied mag vissen, na een jaar op advies van de gemengde commissie worden herzien.

(2)  Het departement stelt de Commissie vooraf in kennis van dit besluit, met vermelding van de perioden waarin de visserij wordt stopgezet, en van de betrokken zones.

Aanhangsel 3

MELDING VAN DE VMS-GEGEVENS AAN MAROKKO

POSITIEBERICHT

Gegeven

Code

Verplicht (V)/Optioneel (O)

Inhoud

Begin record

SR

V

Berichtinformatie - geeft het begin van de record aan

Geadresseerde

AD

V

Berichtinformatie - ISO-alfa-3-landcode (ISO-3166) van geadresseerde

Verzender

FR

V

Berichtinformatie - ISO-alfa-3-landcode (ISO-3166) van verzender

Vlaggenstaat

FS

V

Berichtinformatie - ISO-alfa-3-landcode (ISO-3166) van vlaggenstaat

Berichttype

TM

V

Berichtinformatie - type bericht (ENT, POS, EXI)

Radioroepnaam (IRCS)

RC

V

Vaartuiginformatie - internationale radioroepnaam van het vaartuig (IRCS)

Intern referentienummer van de overeenkomstsluitende partij

IR

O

Vaartuiginformatie - uniek volgnummer van de overeenkomstsluitende partij ISO-alfa-3-landcode (ISO-3166), gevolgd door het nummer

Extern registratienummer

XR

V

Vaartuiginformatie - nummer aangebracht op de romp van het vaartuig (ISO 8859.1)

Breedtegraad

LT

V

Positie-informatie - positie in graden en minuten N/Z GGMM (WGS84)

Lengtegraad

LG

V

Positie-informatie - positie in graden en minuten O/W GGMM (WGS84)

Vaarrichting

CO

V

Vaarrichting van het vaartuig, op een schaal van 360°

Snelheid

SP

V

Vaarsnelheid van het vaartuig in tienden van knopen

Datum

DA

V

Positie-informatie - datum van registratie van de positie in UTC (JJJJMMDD)

Tijdstip

TI

V

Positie-informatie - tijdstip van registratie van de positie in UTC (UUMM)

Einde record

ER

V

Berichtinformatie - geeft het einde van de record aan

De volgende informatie is vereist bij de transmissie om het Marokkaanse CSCP in staat te stellen het CSCP van verzending te identificeren:

IP-adres van de server van het CSCP en/of de referenties van het DNS;

SSL-certificaat (volledige keten van de certificeringsautoriteiten).

De structuur van de gegevenstransmissie is als volgt:

1.

de gebruikte tekens dienen in overeenstemming te zijn met ISO-norm 8859.1;

2.

een dubbele schuine streep (//) en de letters „SR” geven het begin van een bericht aan;

3.

elk gegevenselement wordt aangegeven met de code ervan en wordt van de andere gegevenselementen gescheiden door een dubbele schuine streep (//);

4.

een enkele schuine streep (/) fungeert als separator tussen code en gegeven;

5.

de ER-code, gevolgd door een dubbele schuine streep (//) geeft het einde van het bericht aan;

6.

De optionele gegevens moeten worden opgenomen tussen het begin en het einde van het bericht.

Aanhangsel 4

COÖRDINATEN VAN DE VISSERIJZONES

Technische notitie

Visserijtak

Visserijzone (breedtegraad):

Afstand van de kust

1

Kleinschalige visserij in het noorden: pelagische visserij

34°18′00″NB - 35°48′00″NB (uitbreiding tot 33°25′00″NB, volgens de voorwaarden van technische notitie nr. 1)

Meer dan 2 mijl

2

Kleinschalige visserij in het noorden: Beug

34°18′00″NB - 35°48′00″NB (uitbreiding tot 33°25′00″NB, volgens de voorwaarden van technische notitie nr. 2)

Meer dan 6 mijl

3

Kleinschalige visserij in het zuiden

Ten zuiden van 30°40′00″

Meer dan drie mijl

4

Demersale visserij

Ten zuiden van 29°00′00″

Beugvisserijvaartuigen: meer dan 12 mijl

Trawlers: buiten de dieptelijn van 200 m

5

Tonijnvisserij

De gehele Atlantische Oceaan, met uitzondering van volgend gebied: 35°48′NB; 6°20′WL/33°30′NB; 7°35′WL

Meer dan 3 mijl en 3 mijl voor aas

6

Industriële pelagische visserij

Ten zuiden van 29°00′00″NB

Meer dan 15 mijl (vriesschepen)

Meer dan 8 mijl (RSW-vaartuigen)

Vóór de inwerkingtreding verstrekt het departement de Commissie de geografische coördinaten van de Marokkaanse basislijn, van de Marokkaanse visserijzone en van de voor scheepvaart en visserij verboden gebieden. Het departement deelt, ten minste één maand van tevoren, ook alle wijzigingen van deze afbakening mee.

Aanhangsel 5

COÖRDINATEN VAN HET MAROKKAANSE CSCP

Naam van het marokkaanse cspcp: CNSNP (Centre National de Surveillance des Navires de Pêche)

Tel. CNSNP: +212 5 37 68 81 45/46

Fax CNSNP: +212 53 7 68 83 29/82

E-mail: CNSNP:

 

cnsnp@mpm.gov.ma

 

cnsnp.radio@mpm.gov.ma

Coördinaten van het radiostation:

Roepnaam: CNM

Banden

Zendfrequentie van het vaartuig

Ontvangstfrequentie van het vaartuig

8

8 285 khz

8 809 khz

12

12 245 khz

13 092 khz

16

16 393 khz

17 275 khz

E-mailadressen van de met het protocol voor de transmissie van VMS-gegevens belaste personen:

 

boukhanfra@mpm.gov.ma

 

belhad@mpm.gov.ma

 

abida@mpm.gov.ma

Aanhangsel 6

ICCAT-LOGBOEK VOOR DE TONIJNVISSERIJ

Image

Aanhangsel 7

VISSERIJLOGBOEK (VOOR ANDERE SOORTEN DAN TONIJN)

Het formaat van het visserijlogboek voor andere visserijactiviteiten dan tonijnvisserij wordt in onderling overleg opgesteld vóór de inwerkingtreding van dit protocol.

Image

Aanhangsel 8

Image

Aanhangsel 9

Image

Aanhangsel 10

KENMERKEN VAN HET RADIOSTATION VAN HET DEPARTEMENT ZEEVISSERIJ VAN MAROKKO

MMSI:

242 069 000

Roepnaam:

CNM

Plaats:

Rabat

Frequentiebereik:

1,6 tot 30 MHz

Zendklasse:

SSB-AIA-J2B

Zendvermogen:

800 W


Werkfrequenties

Banden

Kanalen

Emissie

Ontvangst

Band 8

831

8 285 kHz

8 809 kHz

Band 12

1206

12 245 kHz

13 092 kHz

Band 16

1612

16 393 kHz

17 275 kHz


Radiomeldingen

Periode

Dienstregeling

Werkdagen

van 8.30 tot 16.30 uur

Zaterdag, zondag en feestdagen

van 9.30 tot 14 uur


VHF:

Kanaal 16

Kanaal 70 ASN

Radiotelex:

 

 

 

Categorie:

DP-5

 

Zendklasse:

ARQ-FEC

 

Nummer:

31356

Fax

 

 

 

Nummers

212 5 37 68 8329

Aanhangsel 11

PROTOCOL VOOR HET KADER EN DE TOEPASSING VAN HET ELEKTRONISCHE SYSTEEM VOOR MEDEDELING VAN GEGEVENS INZAKE VANGSTACTIVITEITEN (ERS-SYSTEEM)

Algemene bepalingen

1.

Elk vissersvaartuig van de Europese Unie dat in de Marokkaanse visserijzone actief is, moet zijn uitgerust met een elektronisch systeem, hierna ERS-systeem genoemd, dat de gegevens over de visserijactiviteit van dat vaartuig, hierna ERS-gegevens genoemd, kan registreren en verzenden.

2.

Vaartuigen van de Europese Unie zonder ERS-systeem of met een defect ERS-systeem mogen de Marokkaanse visserijzone niet binnenvaren om daar visserijactiviteiten te verrichten.

3.

De ERS-gegevens worden overeenkomstig de procedures van de vlaggenstaat van het vaartuig verzonden naar het Centrum voor visserijbewaking en -toezicht (hierna „CSCP” genoemd) van de vlaggenstaat.

4.

Het CSCP van de vlaggenstaat zendt instantberichten (COE, COX, PNO) die afkomstig zijn van het vaartuig automatisch en onverwijld door aan het CSCP van Marokko. De gegevens over de dagelijkse vangst (FAR) worden automatisch en onverwijld ter beschikking van het CSCP van Marokko gesteld.

5.

De vlaggenstaat en Marokko zorgen ervoor dat hun CSCP is uitgerust met de informatica-apparatuur en de software die nodig zijn voor de automatische transmissie van de ERS-gegevens in XML-formaat (beschikbaar op de website van het directoraat-generaal Maritieme Zaken en Visserij van de Europese Commissie) en beschikt over een elektronische opslagprocedure om de ERS-gegevens te registreren en gedurende ten minste drie jaar leesbaar te bewaren.

6.

Elke wijziging of bijwerking van het formaat wordt vastgelegd en gedateerd en moet zes maanden nadat ze is ingevoerd, operationeel zijn.

7.

Voor de transmissie van de ERS-gegevens wordt gebruikgemaakt van de elektronische communicatiemiddelen die de Europese Commissie namens de EU beheert (DEH of Data Exchange Highway genoemd).

8.

De vlaggenstaat en Marokko wijzen elk een ERS-correspondent aan die als contactpersoon fungeert.

9.

De ERS-correspondenten worden voor ten minste zes maanden aangewezen.

10.

Zodra het ERS-systeem operationeel is, stellen het CSCP van de vlaggenstaat en het CSCP van Marokko elkaar in kennis van de gegevens van hun ERS-correspondent (naam, adres, telefoonnummer, fax, e-mailadres). Wijzigingen van de gegevens van de ERS-correspondent moeten onmiddellijk worden gemeld.

Opstellen en verzenden van de ERS-gegevens

11.

Het EU-vaartuig moet:

a)

dagelijks de ERS-gegevens opstellen over elke dag die in de Marokkaanse visserijzone is doorgebracht;

b)

telkens wanneer er met een zegen, trawl of beug wordt gevist, registreren welke hoeveelheid per soort is gevangen, aan boord is gehouden of is teruggegooid, als doelsoort of als bijvangst;

c)

voor elke soort die staat vermeld op de door Marokko afgegeven visvergunning, ook melden als er niets is gevangen;

d)

elke soort identificeren aan de hand van de alfa-3-lettercode van de FAO;

e)

de hoeveelheden uitdrukken in kg levend gewicht en, indien vereist, in aantal stuks;

f)

voor elke soort opgeven welke hoeveelheden zijn overgeladen en/of aangeland;

g)

telkens wanneer het de Marokkaanse visserijzone binnenvaart (COE) en verlaat (COX) een specifiek bericht registreren met daarin voor elke soort die vermeld staat op de door Marokko afgegeven visvergunning, de hoeveelheden die bij het binnenvaren/verlaten aan boord worden gehouden;

h)

elke dag uiterlijk om 23.59 UTC de ERS-gegevens aan het CSCP van de vlaggenstaat toezenden in het in punt 5 bedoelde XML-formaat.

12.

De kapitein is verantwoordelijk voor de nauwkeurigheid van de geregistreerde en verzonden ERS-gegevens.

13.

Het CSCP van de vlaggenstaat stelt de ERS-gegevens automatisch en zo snel mogelijk, in het in punt 5 bedoelde XML-formaat, ter beschikking aan het CSCP van Marokko.

14.

Het CSCP van Marokko bevestigt de ontvangst van alle ERS-berichten door een retourbericht (RET) te verzenden.

15.

Het CSCP van Marokko behandelt alle ERS-gegevens als vertrouwelijk.

Mankement in het ERS-systeem aan boord van het vaartuig en/of in de transmissie van de ERS-gegevens tussen het vaartuig en het CSCP van de vlaggenstaat

16.

De vlaggenstaat stelt de kapitein en/of de eigenaar, of diens vertegenwoordiger, van een onder zijn vlag varend vaartuig onmiddellijk in kennis van technische mankementen van het op het vaartuig geïnstalleerde ERS-systeem en van mankementen in de transmissie van de ERS-gegevens tussen het vaartuig en het CSCP van de vlaggenstaat.

17.

De vlaggenstaat stelt Marokko in kennis van het geconstateerde mankement en van de maatregelen die zijn genomen om het op te lossen.

18.

Indien zich een defect in het ERS-systeem aan boord van het vaartuig voordoet, wordt er door de kapitein en/of de reder op toegezien dat het ERS-systeem na uiterlijk tien werkdagen wordt gerepareerd of vervangen. Indien het vaartuig in die periode van tien werkdagen een haven aandoet, mag het zijn visserijactiviteiten in de Marokkaanse visserijzone pas hervatten wanneer het ERS-systeem weer naar behoren werkt of, wanneer dat laatste niet het geval is, wanneer Marokko daarvoor toestemming verleent.

19.

Een vissersvaartuig dat een technisch mankement aan zijn ERS-systeem heeft gehad, mag de haven pas verlaten wanneer:

a)

zijn ERS-systeem volgens de vlaggenstaat weer naar behoren werkt; of

b)

het daarvoor toestemming krijgt van de vlaggenstaat. In het laatst bedoelde geval stelt de vlaggenstaat Marokko vóór het vertrek van het vaartuig hiervan in kennis.

20.

Vaartuigen van de EU die in de Marokkaanse visserijzone actief zijn met een defect ERS-systeem, verzenden alle ERS-gegevens dagelijks, uiterlijk om 23.59 UTC, naar het CSCP van de vlaggenstaat via om het even welk ander beschikbaar elektronisch communicatiemiddel.

21.

De in punt 11 bedoelde ERS-gegevens die vanwege een mankement niet ter beschikking van Marokko zouden worden gesteld, worden door het CSCP van de vlaggenstaat via een andere, onderling afgesproken elektronische weg naar het CSCP van Marokko verzonden. Deze alternatieve transmissie wordt dan als prioritair beschouwd, aangezien de normaal geldende transmissietermijnen niet in acht kunnen worden genomen.

22.

Indien het CSCP van Marokko drie opeenvolgende dagen geen ERS-gegevens van een vaartuig heeft ontvangen, kan Marokko dat vaartuig het bevel geven zich onmiddellijk voor onderzoek naar een door Marokko aangewezen haven te begeven.

Mankement bij het CSCP - Het CSCP van Marokko ontvangt geen ERS-gegevens

23.

Indien een CSCP geen ERS-gegevens ontvangt, meldt de betrokken ERS-correspondent dit onmiddellijk aan zijn collega van het andere CSCP en werkt hij indien nodig zo lang als noodzakelijk mee aan de oplossing van het probleem.

24.

Het CSCP van de vlaggenstaat en het CSCP van Marokko spreken af welke alternatieve elektronische middelen voor de transmissie van de ERS-gegevens moeten worden gebruikt wanneer zich een mankement bij het CSCP voordoet, en stellen elkaar onverwijld in kennis van elke wijziging in dit verband.

25.

Wanneer het CSCP van Marokko signaleert geen ERS-gegevens te hebben ontvangen, gaat het CSCP van de vlaggenstaat op zoek naar de oorzaak van het probleem en neemt het de nodige maatregelen om het probleem op te lossen. Het CSCP van de vlaggenstaat stelt het CSCP van Marokko en de EU binnen een termijn van 24 uur in kennis van de resultaten en de genomen maatregelen.

26.

Indien meer dan 24 uur nodig is om het probleem op te lossen, verzendt het CSCP van de vlaggenstaat de ontbrekende ERS-gegevens onmiddellijk naar het CSCP van Marokko aan de hand van het in punt 24 bedoelde alternatieve elektronische communicatiemiddel.

27.

Marokko waarschuwt zijn bevoegde controlediensten om te voorkomen dat de vaartuigen van de Europese Unie in gebreke worden gesteld wegens niet-verzending van ERS-gegevens vanwege een mankement bij een CSCP.

Onderhoud van een CSCP

28.

Een CSCP dat (in het kader van een onderhoudsprogramma) onderhoudsactiviteiten plant die gevolgen kunnen hebben voor de uitwisseling van ERS-gegevens, moet het andere CSCP ten minste 72 uur van tevoren hiervan in kennis stellen, zo mogelijk met opgave van de datum en de duur van het onderhoud. Informatie over niet-gepland onderhoud wordt zo spoedig mogelijk aan het andere CSCP gemeld.

29.

Tijdens het onderhoud kan de terbeschikkingstelling van ERS-gegevens worden opgeschort totdat het systeem weer operationeel is. De betrokken ERS-gegevens worden in dat geval onmiddellijk na afloop van het onderhoud beschikbaar gesteld.

30.

Neemt het onderhoud meer dan 24 uur in beslag, dan worden de ERS-gegevens aan het andere CSCP toegezonden aan de hand van het in punt 24 bedoelde alternatief elektronisch communicatiemiddel.

31.

Marokko waarschuwt zijn bevoegde controlediensten om te voorkomen dat de vaartuigen van de Europese Unie in gebreke worden gesteld wegens niet-verzending van ERS-gegevens vanwege onderhoudswerkzaamheden bij een CSCP.


VERORDENINGEN

7.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/40


VERORDENING (EU) Nr. 1270/2013 VAN DE RAAD

van 15 november 2013

betreffende de verdeling van de vangstmogelijkheden krachtens het tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko overeengekomen Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 mei 2006 heeft de Raad de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko (1) (hierna „de partnerschapsovereenkomst” genoemd) goedgekeurd door vaststelling van Verordening (EG) nr. 764/2006 (2).

(2)

De Unie heeft met het Koninkrijk Marokko onderhandeld over een nieuw protocol bij de partnerschapsovereenkomst waarbij aan de vaartuigen van de Unie vangstmogelijkheden toegewezen worden in de wateren waarover het Koninkrijk Marokko de soevereiniteit en de jurisdictie voor visserijaangelegenheden bezit. Het nieuwe protocol is op 24 juli 2013 geparafeerd.

(3)

Op 15 november 2013 heeft de Raad Besluit 2013/1270/EU (3) betreffende de ondertekening van het nieuwe protocol vastgesteld.

(4)

Bepaald moet worden hoe de vangstmogelijkheden voor de periode waarin het nieuwe protocol van toepassing is, over de lidstaten moeten worden verdeeld.

(5)

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (4) moet de Commissie de betrokken lidstaten waarschuwen wanneer de vangstmogelijkheden die krachtens het nieuwe protocol aan de Unie zijn toegewezen, niet volledig worden benut. Indien binnen een door de Raad te bepalen termijn niet wordt geantwoord, wordt dit beschouwd als een bevestiging dat de vaartuigen van de betrokken lidstaat hun vangstmogelijkheden in de gegeven periode niet volledig benutten. De hier bedoelde termijn moet door de Raad worden vastgesteld.

(6)

De onderhavige verordening dient van toepassing te zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van het nieuwe protocol.

(7)

Gezien de urgentie van de kwestie, moet er een uitzondering worden gemaakt op de periode van acht weken bedoeld in artikel 4 van het Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De vangstmogelijkheden die zijn vastgesteld krachtens het tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko overeengekomen Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko (hierna „het protocol” genoemd) worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

Visserijtak

Vaartuigtype

Lidstaat

Vergunningen

Kleinschalige pelagische visserij in het noorden

Zegenvisserijvaartuigen < 100 BT

Spanje

20

Kleinschalige visserij in het noorden

Vaartuigen voor de visserij met de grondbeug < 40 BT

Spanje

25

Portugal

7

Vaartuigen voor de visserij met de grondbeug ≥ 40 BT < 150 BT

Portugal

3

Kleinschalige visserij in het zuiden

Lijn en hengel < 80 BT

Spanje

10

Demersale visserij

Vaartuigen voor de visserij met de grondbeug

Spanje

7

Portugal

4

Trawlers

Spanje

5

Italië

0

Tonijnvisserij

Hengelvisserijvaartuigen

Spanje

23

Frankrijk

4

Industriële pelagische visserij

80 000 ton per jaar

met een maximum van 10 000 ton per maand voor de gehele vloot

met uitzondering van de maanden augustus tot en met oktober, waarin het maandelijkse plafond tot 15 000 ton wordt opgetrokken

Onderverdeling van de vaartuigen die mogen vissen:

 

10 vaartuigen met een tonnage van meer dan 3 000 BT

 

3 vaartuigen met een tonnage van 150 tot en met 3 000 BT

 

5 vaartuigen met een tonnage van minder dan 150 BT

Duitsland

6 467 t

Litouwen

20 693 t

Letland

11 640 t

Nederland

24 567 t

Ierland

2 917 t

Polen

4 525 t

Verenigd Koninkrijk

4 525 t

Spanje

467 t

Portugal

1 555 t

Frankrijk

2 644 t

2.   Verordening (EG) nr. 1006/2008 is van toepassing onverminderd de partnerschapsovereenkomst.

3.   Indien met de visvergunningsaanvragen die de in lid 1 vermelde lidstaten indienen, de in het protocol vastgestelde vangstmogelijkheden niet volledig worden benut, neemt de Commissie overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1006/2008 de vergunningsaanvragen van elke andere lidstaat in aanmerking.

4.   De in artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1006/2008 bedoelde termijn waarbinnen de lidstaten moeten bevestigen dat zij de toegewezen vangstmogelijkheden niet volledig benutten, bedraagt tien werkdagen vanaf de datum waarop de Commissie hen heeft meegedeeld dat de vangstmogelijkheden niet volledig zijn benut.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van het protocol.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŠADŽIUS


(1)  PB L 141 van 29.5.2006, blz. 4.

(2)  Verordening (EG) nr. 764/2006 van de Raad van 22 mei 2006 betreffende de sluiting van een Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko (PB L 141 van 29.5.2006, blz. 1).

(3)  Zie bladzijde 40 van dit Publicatieblad.

(4)  Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad van 29 september 2008 betreffende machtigingen voor visserijactiviteiten van communautaire vissersvaartuigen buiten de communautaire wateren en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de communautaire wateren, tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93 en (EG) nr. 1627/94 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3317/94 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 33).


7.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/42


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 1271/2013 VAN DE COMMISSIE

van 30 september 2013

houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (1), en met name artikel 208,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie (2) houdende de financiële kaderregeling van de door de Gemeenschappen opgerichte organen had Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3) als grondslag. Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 is vervangen door Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Bijgevolg dient Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 te worden herzien. Voor de duidelijkheid dient Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 te worden vervangen.

(2)

Er dient rekening te worden gehouden met de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie van 19 juli 2012 over de gedecentraliseerde agentschappen.

(3)

Sommige bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 dienen te worden aangepast in het licht van de met de toepassing ervan opgedane ervaring.

(4)

In deze verordening dienen de algemene beginselen en grondregels te worden vastgesteld die van toepassing zijn op de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen (hierna de „EU-organen” genoemd) die bijdragen ten laste van de begroting ontvangen, onverminderd het bepaalde in het oprichtingsbesluit. De EU-organen stellen hun eigen financiële regels vast op grond van deze verordening, waarvan alleen voor specifieke behoeften en met de voorafgaande toestemming van de Commissie kan worden afgeweken.

(5)

De volledig zelffinancierende EU-organen, waarop deze verordening niet van toepassing is, dienen omwille van de coherentie waar nodig vergelijkbare regels vast te stellen. Overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 juli 2012 dienen deze organen jaarlijks bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verslag uit te brengen over de uitvoering van hun begroting en terdege rekening te houden met hun verzoeken en aanbevelingen.

(6)

De EU-organen dienen hun begroting op te stellen en uit te voeren in overeenstemming met de vijf grondbeginselen van de begrotingswetgeving: het eenheidsbeginsel, het begrotingswaarachtigheidsbeginsel, het universaliteitsbeginsel, het specialiteitsbeginsel en het jaarperiodiciteitsbeginsel, en de beginselen van evenwicht, rekeneenheid, goed financieel beheer en transparantie.

(7)

Er dient te worden beklemtoond dat de bijdrage van de Unie bedoeld is om de begroting sluitend te maken. Het deel van het batige begrotingssaldo van EU-organen dat groter is dan de bijdrage die voor het begrotingsjaar door de Unie is betaald, dient naar de begroting van de Unie terug te vloeien.

(8)

Wanneer het oprichtingsbesluit voorziet in ontvangsten in de vorm van vergoedingen en heffingen in aanvulling op de bijdrage van de Unie en die ontvangsten bestemd zijn voor bepaalde uitgavenposten, dient het de EU-organen te worden toegestaan het saldo daarvan over te dragen in de vorm van bestemmingsontvangsten.

(9)

De vergoedingen en heffingen dienen te worden vastgesteld op een niveau dat de kosten van de verleende diensten dekt, waarbij al te grote overschotten worden vermeden.

(10)

De delegatie van begrotingsuitvoeringstaken aan de EU-organen dient gerechtvaardigd te zijn wegens de kenmerken van de taken en de bijzondere deskundigheid van het betrokken EU-orgaan, en gepaard te gaan met de nodige garanties inzake goed financieel beheer en kosteneffectiviteit. De gedelegeerde taken dienen compatibel te zijn met het oprichtingsbesluit.

(11)

Het dient EU-organen mogelijk te worden gemaakt op ad-hoc basis subsidies te ontvangen, mits zulks bij de toepasselijke basishandelingen uitdrukkelijk is voorzien en bij het oprichtingsbesluit is toegestaan.

(12)

Overeenkomstig artikel 50 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 dienen EU-organen deel te nemen aan een benchmark-studie met andere instellingen en organen van de Unie.

(13)

Er dienen regels te worden vastgesteld voor het actieplan dat in aansluiting op de aanbevelingen van de periodieke evaluaties moet worden opgesteld om te waarborgen dat deze doeltreffend worden uitgevoerd.

(14)

Omwille van de samenhang van de programmering dienen de EU-organen jaarlijkse en meerjarige programmeringsdocumenten op te stellen overeenkomstig de door de Commissie gegeven richtsnoeren.

(15)

De EU-organen dienen het tijdpad voor de jaarlijkse en meerjarige programmering omwille van de efficiëntie en de samenhang van alle programmeringsdocumenten af te stemmen op dat van de begrotingsprocedure.

(16)

Het is noodzakelijk de huidige structuur van interneaudit- en internecontrolefuncties te verduidelijken en de verslagleggingsvereisten te stroomlijnen. De interneauditfunctie binnen de EU-organen dient te worden vervuld door de interne controleur van de Commissie, die audits dient te verrichten wanneer de risico’s zulks rechtvaardigen. Er dienen regels te worden vastgesteld voor de instelling en de werking van de interneauditcapaciteiten.

(17)

De verslagleggingsvereisten moeten worden gestroomlijnd. De EU-organen dienen een geconsolideerd jaarlijks activiteitsverslag over te leggen, met uitvoerige informatie over de uitvoering van het werkprogramma, de begroting, het personeelsbeleid, het beheer en de internecontrolesystemen.

(18)

Om de kosteneffectiviteit van de EU-organen te verbeteren, dient te worden voorzien in de mogelijkheid om diensten te delen of over te dragen aan een ander EU-orgaan of aan de Commissie. De kosteneffectiviteit kan in het bijzonder worden vergroot door aan de rekenplichtige van de Commissie toe te staan alle of een deel van de taken van rekenplichtige voor het EU-orgaan te vervullen.

(19)

Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 dient de mogelijkheid om vastleggingen die zich over verschillende jaren uitstrekken, in jaarlijkse tranches op te splitsen, alleen te worden toegestaan als de oprichtings- of basishandeling daarin voorziet of als het administratieve uitgaven betreft.

(20)

Om de regels inzake bestemmingsontvangsten af te stemmen op Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, dient te worden voorzien in differentiatie van de bestemmingsontvangsten (interne en externe) en in de overdracht ervan.

(21)

Om de regels inzake de behandeling van door de bijdrage van de Unie voortgebrachte rente af te stemmen op Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 dient te worden bepaald dat aan de begroting geen rente verschuldigd is.

(22)

Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voorziet in de mogelijkheid om in bepaalde specifieke gevallen een juridische verbintenis aan te gaan voordat een vastlegging in de begroting is gedaan. De EU-organen dienen deze mogelijkheid ook te hebben.

(23)

Om de onderlinge samenhang tussen Verordening (EU, Euratom) nr. 2343/2002 en Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 te bewaren, mogen geen bijzondere bepalingen inzake het plaatsen van opdrachten en het toekennen van subsidies worden toegestaan. De toepassing van één enkel stel regels vereenvoudigt het werk van het EU-orgaan en maakt het mogelijk de door de Commissie opgestelde richtsnoeren en modellen te gebruiken.

(24)

Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid voor EU-organen om prijzen toe te kennen, om Verordening (EU, Euratom) nr. 2343/2002 in overeenstemming te brengen met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(25)

Om de risico’s van effectieve of als zodanig beschouwde belangenconflicten te herkennen en er goed mee om te gaan, dient te worden bepaald dat EU-organen regels vaststellen inzake het voorkomen en beheren van belangenconflicten. Daarbij dienen de richtsnoeren die de Commissie heeft ontwikkeld na de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 juli 2012 eveneens in aanmerking te worden genomen.

(26)

De bepalingen betreffende het gebouwenbeleid, onder andere de introductie van de mogelijkheid voor EU-organen om leningen op te nemen en de daaraan gekoppelde voorwaarden, dienen te worden afgestemd op Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 om een coherente toepassing van nieuwe regels door alle EU-instellingen en -organen te waarborgen.

(27)

Er dient te worden voorzien in overgangsbepalingen voor programmering en verslaglegging om de Commissie de tijd te geven om in overleg met de EU-organen passende richtsnoeren op te stellen.

(28)

Deze verordening dient in werking te treden op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, zodat de herziene financiële regelingen voor de EU-organen tijdig kunnen worden vastgesteld tegen 1 januari 2014 om de samenhang van de regels voor het komende meerjarig financieel kader te waarborgen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening bevat financiële basisregels op grond waarvan de EU-organen hun eigen financiële regels dienen vast te stellen. De financiële regels voor deze organen wijken slechts van deze verordening af voor zover hun specifieke behoeften zulks vereisen, en met voorafgaande instemming van de Commissie.

Artikel 2

Definities

Voor de uitvoering van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:

—   „oprichtingsbesluit”: het rechtsinstrument van de Unie dat de belangrijkste aspecten van de oprichting en de werking van het EU-orgaan regelt;

—   „begroting van het EU-orgaan”: het instrument waarbij voor elk begrotingsjaar alle voor het EU-orgaan noodzakelijk geachte ontvangsten en uitgaven worden geraamd en toegestaan;

—   „EU-orgaan”: elk van de in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde organen;

—   „raad van bestuur”: het belangrijkste interne orgaan van het EU-orgaan, dat de besluiten inzake financiële en budgettaire aangelegenheden neemt, ongeacht de benaming die eraan is gegeven in het oprichtingsbesluit;

—   „directeur”: de persoon die verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de besluiten van de raad van bestuur en de begroting van het EU-orgaan in de hoedanigheid van ordonnateur, ongeacht de benaming die aan de functie is gegeven in het oprichtingsbesluit;

—   „directiecomité”: het interne orgaan van het EU-orgaan dat de raad van bestuur bijstaat en waarvan de bevoegdheden en het reglement van orde zijn vastgesteld in het oprichtingsbesluit.

Artikel 3

Termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden

Tenzij anders bepaald, is Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad (4) van toepassing op de bij deze verordening gestelde tijdstippen.

Artikel 4

Bescherming van persoonsgegevens

Deze verordening doet geen afbreuk aan de voorschriften van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) noch aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (6).

Artikel 5

Eerbiediging van begrotingsbeginselen

Onder de in deze verordening bepaalde voorwaarden worden bij de opstelling en de uitvoering van de begroting van het EU-orgaan het eenheids-, het begrotingswaarachtigheids-, het jaarperiodiciteits-, het evenwichts-, het rekeneenheids-, het universaliteits- en het specialiteitsbeginsel, het beginsel van goed financieel beheer, dat een effectieve en efficiënte interne controle vergt, en het transparantiebeginsel in acht genomen.

TITEL II

BEGROTINGSBEGINSELEN

HOOFDSTUK 1

Eenheidsbeginsel en begrotingswaarachtigheidsbeginsel

Artikel 6

Toepassingsgebied van de begroting van het EU-orgaan

1.   De begroting van het EU-orgaan omvat:

a)

eigen ontvangsten, die bestaan uit alle vergoedingen en heffingen die het EU-orgaan mag innen uit hoofde van de taken die het zijn toevertrouwd, alsmede eventuele andere ontvangsten;

b)

ontvangsten die bestaan uit de eventuele financiële bijdragen van de lidstaten die als gastheer optreden voor het orgaan;

c)

de bijdrage van de Unie;

d)

bestemmingsontvangsten voor de financiering van specifieke uitgaven overeenkomstig artikel 23, lid 1;

e)

de uitgaven van het EU-orgaan, met inbegrip van de administratieve uitgaven.

2.   Ontvangsten uit vergoedingen en heffingen mogen slechts worden bestemd in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen waarin het oprichtingsbesluit voorziet.

3.   Wanneer in (een) oprichtingsbesluit(en) is bepaald dat bepaalde welomschreven taken afzonderlijk worden gefinancierd of wanneer het EU-orgaan taken uitvoert die bij een delegatieovereenkomst zijn toevertrouwd, voert het daarvan een afzonderlijke boekhouding van de ontvangsten- en uitgavenverrichtingen. Het EU-orgaan zondert elke groep taken duidelijk af in zijn personeelsprogrammering die deel uitmaakt van het in artikel 32 vermelde programmeringsdocument betreffende het jaarprogramma en het meerjarenprogramma.

Artikel 7

Ad-hocsubsidies

1.   Tenzij het oprichtingsbesluit zulks toestaat en de basishandeling daarin uitdrukkelijk voorziet, mogen EU-organen geen ad-hocsubsidies uit de begroting ontvangen.

2.   Wanneer het EU-orgaan is toegestaan ad-hocsubsidies te ontvangen, dienen de daarmee gefinancierde taken te worden vermeld in het jaarlijks werkprogramma als bedoeld in artikel 32, lid 3.

Artikel 8

Delegatieovereenkomsten

1.   Aan EU-organen worden door de Commissie geen begrotingsuitvoeringstaken gedelegeerd tenzij zulks vanwege de bijzondere aard van de activiteiten en de bijzondere deskundigheid van het orgaan te verantwoorden is.

2.   Bij de keuze van het EU-orgaan wordt terdege rekening gehouden met:

a)

de kosteneffectiviteit van het delegeren van de taken;

b)

de gevolgen voor de beheersstructuur en de financiële en personeelsmiddelen van het orgaan.

3.   Wanneer de Commissie uitzonderlijk taken aan een EU-orgaan delegeert:

a)

is artikel 60 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van toepassing op het orgaan voor wat betreft de middelen die voor die taken zijn toegewezen en zijn de artikelen 108 en 109 van deze verordening niet van toepassing;

b)

worden de gedelegeerde taken louter ter kennisgeving vermeld in het jaarlijks werkprogramma van het orgaan als bedoeld in artikel 32, lid 3.

4.   Onverminderd het bepaalde in lid 2, raadpleegt de ordonnateur de raad van bestuur voordat hij de delegatieovereenkomst ondertekent.

Artikel 9

Specifieke regels betreffende het eenheidsbeginsel en het begrotingswaarachtigheidsbeginsel

1.   Uitsluitend door aanwijzing op een begrotingsregel van het EU-orgaan kunnen ontvangsten geïnd en uitgaven verricht worden.

2.   Voor geen enkele uitgave kan een verplichting worden aangegaan of een betalingsopdracht gegeven boven het bedrag van de in de begroting van het EU-orgaan goedgekeurde kredieten.

3.   In de begroting van het EU-orgaan kan slechts een krediet worden uitgetrokken als er een noodzakelijk geachte uitgave tegenover staat.

4.   De rente voortgebracht door voorfinancieringen uit de begroting van het EU-orgaan is niet verschuldigd aan het EU-orgaan.

HOOFDSTUK 2

Jaarperiodiciteitsbeginsel

Artikel 10

Omschrijving

De in de begroting van het EU-orgaan opgenomen kredieten worden toegestaan voor de duur van een begrotingsjaar, dat begint op 1 januari en sluit op 31 december.

Artikel 11

Soorten kredieten

1.   De begroting van het EU-orgaan bevat niet-gesplitste kredieten en, indien gerechtvaardigd vanuit operationeel oogpunt, gesplitste kredieten. Gesplitste kredieten geven aanleiding tot vastleggingskredieten en betalingskredieten.

2.   Vastleggingskredieten dekken de totale kosten van de juridische verbintenissen die tijdens het lopende begrotingsjaar worden aangegaan.

3.   Betalingskredieten dekken de betalingen die voortvloeien uit de uitvoering van de juridische verbintenissen die in het begrotingsjaar of voorafgaande begrotingsjaren zijn aangegaan.

Artikel 12

Boekhouding voor ontvangsten en kredieten

1.   De in artikel 6 bedoelde ontvangsten van het EU-orgaan worden in de rekening van een begrotingsjaar verantwoord op basis van de tijdens het begrotingsjaar geïnde bedragen.

2.   De ontvangsten van het EU-orgaan stellen hetzelfde bedrag aan betalingskredieten beschikbaar.

3.   De voor een begrotingsjaar uitgetrokken kredieten worden alleen gebruikt ter dekking van de tijdens dat begrotingsjaar vastgelegde en betaalde uitgaven, alsmede ter dekking van bedragen die verschuldigd zijn op grond van vastleggingen van voorafgaande begrotingsjaren.

4.   De vastleggingen worden geboekt op basis van de juridische verbintenissen die tot en met 31 december zijn aangegaan.

5.   De betalingen worden voor een begrotingsjaar geboekt op basis van de uiterlijk op 31 december van dat begrotingsjaar door de rekenplichtige verrichte betalingen.

Artikel 13

Vastlegging van kredieten

Met de op de begroting van het EU-orgaan opgevoerde kredieten mogen vastleggingen worden gedaan vanaf 1 januari, zodra de begroting van het EU-orgaan definitief is vastgesteld.

Artikel 14

Annulering en overdracht van kredieten

1.   Kredieten die tegen het einde van het begrotingsjaar waarvoor zij waren uitgetrokken niet zijn gebruikt, worden geannuleerd. Zij mogen evenwel worden overgedragen, doch uitsluitend naar het volgende begrotingsjaar, bij een uiterlijk op 15 februari door de raad van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, door het directiecomité overeenkomstig leden 3 en 4 genomen besluit, of zij mogen van rechtswege worden overgedragen overeenkomstig lid 5.

2.   Kredieten voor personeelsuitgaven kunnen niet worden overgedragen.

3.   Bij de gesplitste vastleggingskredieten en bij de niet-gesplitste kredieten die bij het einde van het begrotingsjaar nog niet zijn vastgelegd, kan de overdracht betrekking hebben op:

a)

de bedragen die overeenstemmen met de vastleggingskredieten;

b)

de bedragen die overeenstemmen met de niet-gesplitste kredieten met betrekking tot bouwprojecten, waarvoor de meeste voorbereidende stadia van de vastleggingsprocedure op 31 december zijn beëindigd. De voorbereidende stadia van de vastleggingsprocedure worden nader bepaald in de uitvoeringsvoorschriften voor de financiële regeling van elk EU-orgaan.

Zulke bedragen kunnen tot 31 maart van het volgende jaar worden vastgelegd, of tot 31 december van het volgende jaar voor bedragen in verband met bouwprojecten.

4.   Bij de betalingskredieten kan de overdracht betrekking hebben op de bedragen die nodig zijn ter dekking van vastleggingen van vorige begrotingsjaren of die betrekking hebben op overgedragen vastleggingskredieten, wanneer de betalingskredieten van de betrokken begrotingsonderdelen in de begroting van het volgende begrotingsjaar ontoereikend zijn om de behoeften te dekken.

Het betrokken EU-orgaan zal bij voorrang de voor het lopende begrotingsjaar toegestane kredieten gebruiken en pas na de besteding daarvan de overgedragen kredieten.

5.   De niet-gesplitste kredieten die overeenkomen met bij het einde van het begrotingsjaar rechtmatig aangegane verplichtingen, worden van rechtswege en uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar overgedragen.

6.   Overgedragen kredieten die uiterlijk op 31 maart van begrotingsjaar n + 1 niet zijn vastgelegd, worden van rechtswege geannuleerd en in de rekeningen vermeld.

Artikel 15

Regels betreffende de overdracht van bestemmingsontvangsten

De overdracht van de in artikel 23 bedoelde bestemmingsontvangsten en de op 31 december niet gebruikte en beschikbare kredieten uit hoofde van die ontvangsten geschiedt overeenkomstig de volgende regels:

a)

externe bestemmingsontvangsten worden van rechtswege overgedragen en worden volledig gebruikt totdat alle verrichtingen betreffende het programma of de actie waarvoor zij bestemd zijn, zijn uitgevoerd. In het laatste jaar van het programma of de actie ontvangen externe bestemmingsontvangsten kunnen worden gebruikt in het eerste jaar van het vervolgprogramma of de vervolgactie;

b)

interne bestemmingsontvangsten mogen slechts één jaar worden overgedragen, met uitzondering van interne bestemmingsontvangsten als omschreven in artikel 23, lid 3, onder f), die van rechtswege worden overgedragen.

Uiterlijk op 1 juni van jaar n + 1 stelt het EU-orgaan de Commissie op de hoogte van het gebruik van de overgedragen bestemmingsontvangsten.

Artikel 16

Vrijmaking van kredieten

Vrijmakingen van kredieten tijdens latere begrotingsjaren dan het jaar waarin de kredieten in de begroting van het EU-orgaan werden opgenomen wegens gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van de acties waarvoor de kredieten bestemd waren, leiden tot annulering van de betrokken kredieten.

Artikel 17

Vastleggingen

1.   Voor de uitgaven van dagelijks beheer mogen vanaf 15 oktober van elk jaar vervroegde vastleggingen worden verricht ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar. Deze vastleggingen mogen evenwel niet meer bedragen dan een vierde van de door de raad van bestuur goedgekeurde kredieten van het betrokken begrotingsonderdeel voor het lopende begrotingsjaar. Zij hebben geen betrekking op nieuwe uitgaven die nog niet in beginsel zijn aanvaard in de laatste op regelmatige wijze vastgestelde begroting van het EU-orgaan.

2.   De uitgaven die vervroegd worden verricht, zoals huur, mogen vanaf 1 december worden betaald ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar. In dat geval is de in lid 1 genoemde limiet niet van toepassing.

Artikel 18

Regels bij vaststelling van de begroting van het EU-orgaan met vertraging

1.   Indien de begroting van het EU-orgaan bij het begin van het begrotingsjaar niet definitief is vastgesteld, is het bepaalde in de leden 2 tot en met 6 van toepassing.

2.   Vastleggingen en betalingen kunnen worden verricht binnen de in lid 3 bepaalde grenzen.

3.   Vastleggingen kunnen per hoofdstuk worden verricht, tot maximaal een vierde van het totaal van de kredieten die voor het vorige begrotingsjaar in het betrokken hoofdstuk zijn toegestaan, vermeerderd met een twaalfde voor elke verstreken maand.

Het maximum van de kredieten in de raming van ontvangsten en uitgaven mag niet worden overschreden.

Betalingen kunnen maandelijks per hoofdstuk worden verricht, tot maximaal een twaalfde van de kredieten die voor het voorgaande begrotingsjaar in het betrokken hoofdstuk zijn toegestaan. Die betalingen mogen evenwel niet meer dan een twaalfde bedragen van de in hetzelfde hoofdstuk van de raming van ontvangsten en uitgaven opgenomen kredieten.

4.   Onder de kredieten die voor het voorgaande begrotingsjaar in het betrokken hoofdstuk zijn toegestaan, als nader omschreven in leden 2 en 3, wordt verstaan de kredieten die na stemming in de begroting van het EU-orgaan zijn opgenomen, ook door middel van gewijzigde begrotingen, na aanpassing voor overschrijvingen tijdens dat begrotingsjaar.

5.   Indien de continuïteit van het optreden van het EU-orgaan en de eisen van beheer zulks noodzakelijk maken, kan de raad van bestuur, op verzoek van de directeur, zowel voor de vastleggingen als voor de betalingen, uitgaven ter hoogte van meer dan één voorlopige twaalfde, maar niet meer dan het totaal van vier voorlopige twaalfden toestaan, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, boven die welke van rechtswege beschikbaar komen ingevolge leden 2 en 3.

De bijkomende twaalfden worden als een geheel toegestaan en kunnen niet worden opgedeeld.

6.   Indien voor een bepaald hoofdstuk vier voorlopige twaalfden die in overeenstemming met lid 5 zijn toegestaan, niet toereikend zijn ter dekking van de uitgaven die nodig zijn om een breuk in de continuïteit van het optreden van het EU-orgaan op het door het betrokken hoofdstuk bestreken gebied te voorkomen, kan bij wijze van uitzondering een overschrijding van het aan kredieten geboekte bedrag in het overeenkomstige hoofdstuk van de begroting van het EU-orgaan van het voorgaande begrotingsjaar worden toegestaan. De raad van bestuur handelt volgens de procedure van lid 5. Het totale bedrag van de in de begroting van het EU-orgaan van het voorafgaande begrotingsjaar of in de voorgestelde ontwerpbegroting van het EU-orgaan opgenomen kredieten mag evenwel in geen geval worden overschreden.

HOOFDSTUK 3

Evenwichtsbeginsel

Artikel 19

Definitie en toepassingsgebied

1.   De begroting is wat ontvangsten en betalingskredieten betreft in evenwicht.

2.   De vastleggingskredieten mogen het bedrag van de bijdrage van de Unie, vermeerderd met de in artikel 6 bedoelde eigen ontvangsten en eventuele andere ontvangsten niet overstijgen.

3.   In het geval van organen waarvan de ontvangsten bestaan uit vergoedingen en heffingen in aanvulling op de bijdrage van de Unie dienen die vergoedingen en heffingen te worden vastgesteld op een niveau waarbij geen significante overschotten ontstaan. Wanneer bij herhaling een significant batig of nadelig begrotingssaldo in de zin van artikel 97 wordt opgetekend, dient de hoogte van de vergoedingen en heffingen te worden aangepast.

4.   Het EU-orgaan mag geen leningen opnemen binnen het kader van zijn begroting.

5.   De bijdrage van de Unie voor het EU-orgaan, die in verscheidene betalingen kan worden gesplitst, zorgt ervoor dat de begroting van het orgaan sluitend is.

6.   Het EU-orgaan beheert de liquide middelen zorgvuldig, waarbij het rekening houdt met bestemmingsontvangsten, en zorgt ervoor dat de beschikbare kassaldi beperkt blijven tot naar behoren gemotiveerde behoeften. De betalingsverzoeken zullen vergezeld gaan van gedetailleerde en actuele prognoses over de daadwerkelijke behoeften aan liquide middelen in de loop van het hele jaar, waaronder informatie over bestemmingsontvangsten.

Artikel 20

Begrotingsresultaat van het begrotingsjaar

1.   Een positief begrotingsresultaat in de zin van artikel 97 wordt tot het bedrag van de voor het jaar betaalde bijdrage teruggestort aan de Commissie. Het deel van het begrotingsresultaat dat uitkomt boven de voor het jaar betaalde bijdrage van de Unie, wordt in de begroting van het EU-orgaan voor het volgende jaar opgevoerd als ontvangsten.

De eerste alinea geldt ook wanneer de ontvangsten van het EU-orgaan bestaan uit vergoedingen en heffingen in aanvulling op de bijdrage van de Unie.

Er wordt geen rekening gehouden met het verschil tussen de in de begroting opgenomen bijdrage en de daadwerkelijk aan het EU-orgaan betaalde bijdrage.

Uiterlijk op 31 januari van het jaar n verstrekken de EU-organen een raming van het begrotingsresultaat van het jaar n – 1, dat later in het jaar n teruggestort moet worden in de begroting van de Unie, zulks ter aanvulling van de gegevens die reeds beschikbaar zijn over het begrotingsresultaat van het jaar n – 2. De Commissie zal met deze gegevens naar behoren rekening houden bij de beoordeling van de financiële behoeften van de EU-organen voor het jaar n + 1.

2.   Het EU-orgaan mag in uitzonderlijke gevallen, waar in het oprichtingsbesluit is bepaald dat de ontvangsten uit vergoedingen en heffingen voor specifieke uitgavenposten zijn bestemd, het saldo van de vergoedingen en heffingen overdragen als bestemmingsontvangsten voor de activiteiten betreffende de verstrekking van de diensten waarvoor die vergoedingen en heffingen verschuldigd zijn.

3.   Een negatief begrotingsresultaat in de zin van artikel 97 wordt op de begroting van het EU-orgaan voor het volgende jaar opgevoerd in de vorm van betalingskredieten of in voorkomend geval verrekend met positieve begrotingsresultaten van het EU-orgaan in daaropvolgende begrotingsjaren.

4.   De ontvangsten of betalingskredieten worden tijdens de begrotingsprocedure in de begroting van het EU-orgaan opgenomen door middel van een nota van wijzigingen in de zin van artikel 39 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 of, wanneer de uitvoering van de begroting van het EU-orgaan is begonnen, door middel van een gewijzigde begroting.

HOOFDSTUK 4

Rekeneenheidsbeginsel

Artikel 21

Gebruik van de euro

De begroting van het EU-orgaan worden in euro opgesteld, uitgevoerd en onderworpen aan rekening en verantwoording. De rekenplichtige en, in het geval van gelden ter goede rekening, de beheerder van gelden ter goede rekening zijn evenwel gemachtigd voor de kasbehoeften transacties in andere valuta’s te verrichten onder de in de financiële regeling van elk EU-orgaan genoemde voorwaarden.

HOOFDSTUK 5

Universaliteitsbeginsel

Artikel 22

Definitie en toepassingsgebied

Onverminderd artikel 23 dienen de gezamenlijke ontvangsten ter dekking van de gezamenlijke betalingskredieten. Onverminderd artikel 25 mogen de ontvangsten en de uitgaven niet met elkaar worden gecompenseerd.

Artikel 23

Bestemmingsontvangsten

1.   Externe bestemmingsontvangsten en interne bestemmingsontvangsten zijn bestemd voor de financiering van bepaalde specifieke uitgaven.

2.   Externe bestemmingsontvangsten zijn:

a)

financiële bijdragen van lidstaten en derde landen, inclusief in beide gevallen hun publieke organen, entiteiten of natuurlijke personen, aan bepaalde activiteiten van EU-organen, mits daarin is voorzien in de overeenkomst die is gesloten tussen het EU-orgaan en de lidstaten en derde landen, publieke organen, entiteiten of natuurlijke personen;

b)

ontvangsten die voor een bepaald doel ter beschikking zijn gesteld, zoals inkomsten van stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten;

c)

de financiële bijdragen, niet vallend onder a), van derde landen of niet-Unie-organen aan activiteiten van de EU-organen;

de ontvangsten uit ad-hocsubsidies als bedoeld in artikel 7;

de ontvangsten uit delegatieovereenkomsten als bedoeld in artikel 8;

d)

interne bestemmingsontvangsten als bedoeld in lid 3, voor zover deze een aanvulling vormen op de andere onder a), b) en c), van dit lid bedoelde ontvangsten;

e)

de ontvangsten uit vergoedingen en heffingen als bedoeld in artikel 6, lid 2.

3.   Interne bestemmingsontvangsten zijn:

a)

ontvangsten afkomstig van derden wegens op hun verzoek verrichte leveringen, diensten en werken, met uitzondering van de in artikel 6, lid 1, onder a), vermelde vergoedingen en heffingen;

b)

de opbrengst van de verkoop bij vervanging of het buiten dienst stellen van voertuigen, uitrusting, installaties, materiaal en wetenschappelijke en technische apparaten na volledige afschrijving van de boekwaarde;

c)

terugbetalingen overeenkomstig artikel 62 van onverschuldigd betaalde bedragen;

d)

opbrengsten van de levering van goederen, diensten en werkzaamheden voor instellingen of andere organen van de Unie;

e)

ontvangen verzekeringsuitkeringen;

f)

ontvangsten uit verhuur;

g)

opbrengsten van de verkoop van publicaties en films, eventueel op elektronische drager;

h)

ontvangsten uit de terugbetaling achteraf van belastingen overeenkomstig artikel 25,lid 3, onder b).

4.   Onverminderd artikel 23, lid 2, onder e), kunnen ontvangsten waarin is voorzien bij het oprichtingsbesluit bij die handeling ook worden bestemd voor welbepaalde uitgavenposten. Tenzij in het oprichtingsbesluit anders is bepaald, vormen die ontvangsten interne bestemmingsontvangsten.

5.   Alle ontvangsten in de zin van lid 2, onder a), b) en c), en van lid 3, onder a) en d), dienen ter dekking van alle directe of indirecte uitgaven voor de respectieve activiteit of doelstelling.

6.   De begroting van het EU-orgaan voorziet in een structuur voor de opname van externe en interne bestemmingsontvangsten, alsmede, voor zover mogelijk, in een raming.

Bestemmingsontvangsten worden in de raming van ontvangsten en uitgaven opgenomen voor het bedrag dat op het tijdstip van opstelling van de ontwerpbegroting zeker is.

Artikel 24

Schenkingen

1.   De directeur kan alle schenkingen ten gunste van het EU-orgaan, zoals stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten, aanvaarden.

2.   Voor het aanvaarden van schenkingen die lasten kunnen meebrengen, is de voorafgaande goedkeuring vereist van de raad van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, door het directiecomité, die/dat zich binnen twee maanden na de indiening van het verzoek uitspreekt. Als de raad van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, het directiecomité zich niet uitspreekt binnen die termijn, wordt de schenking geacht te zijn aanvaard.

Artikel 25

Regels betreffende inhoudingen en verrekening van koersverschillen

1.   Op het bedrag van betalingsverzoeken kunnen de volgende bedragen in mindering worden gebracht, waarvoor in dat geval een betalingsopdracht voor het nettobedrag wordt gegeven:

a)

de aan partijen bij aanbestedingscontracten of begunstigden opgelegde boeten;

b)

de op facturen en kostendeclaraties in mindering gebrachte kortingen, terugbetalingen en rabatten;

c)

verrekeningen voor onverschuldigd betaalde bedragen.

De in de eerste alinea, onder c), bedoelde verrekeningen kunnen plaatsvinden door rechtstreekse inhouding op een nieuwe tussentijdse betaling of saldobetaling aan dezelfde begunstigde ten laste van het hoofdstuk, het artikel en het begrotingsjaar waarop het teveel betaalde is geboekt.

Op de in de eerste alinea, onder c), genoemde inhoudingen zijn de boekhoudregels van de Unie van toepassing.

2.   De prijzen van aan het EU-orgaan geleverde goederen en diensten waarin belastingen zijn begrepen die op grond van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen worden terugbetaald door de lidstaten, worden exclusief belastingen ten laste van de begroting van het EU-orgaan gebracht voor zover zij op het EU-orgaan betrekking hebben.

3.   De prijzen van aan het EU-orgaan geleverde goederen en diensten waarin belastingen zijn begrepen die op grond van overeenkomsten ter zake door derde landen worden terugbetaald, kunnen ten laste van de begroting worden gebracht:

a)

exclusief belastingen;

b)

inclusief belastingen. In dat geval worden de achteraf terugbetaalde belastingen als interne bestemmingsontvangsten behandeld.

4.   Eventuele nationale belastingen die overeenkomstig leden 1 en 2 tijdelijk door het EU-orgaan worden gedragen, worden op een tussenrekening geboekt totdat zij door de betrokken staten worden terugbetaald.

5.   Negatieve begrotingsresultaten worden als uitgaven op de begroting van het EU-orgaan opgevoerd.

6.   De tijdens de uitvoering van de begroting van het EU-orgaan geregistreerde koersverschillen mogen met elkaar worden verrekend. Het positieve of negatieve resultaat wordt opgenomen in het saldo van het begrotingsjaar.

HOOFDSTUK 6

Specialiteitsbeginsel

Artikel 26

Algemene bepalingen

De kredieten worden gespecificeerd per titel en hoofdstuk. De hoofdstukken worden onderverdeeld in artikelen en posten.

Artikel 27

Overschrijvingen

1.   De directeur kan kredieten overschrijven:

a)

van de ene titel naar de andere tot maximaal 10 % van de kredieten van het jaar dat vermeld staat op het begrotingsonderdeel waarvan kredieten worden overgeschreven;

b)

van het ene hoofdstuk naar het andere en van het ene artikel naar het andere zonder beperking.

2.   De directeur kan aan de raad van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, aan het directiecomité voorstellen om kredieten van de ene titel naar de andere over te schrijven boven het in lid 1 bepaalde maximum. De raad van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, het directiecomité kan dergelijke overschrijvingen verwerpen binnen een termijn van drie weken. Na deze termijn worden zij aanvaard geacht.

3.   Voorstellen voor kredietoverschrijvingen en overeenkomstig de leden 1 en 2 uitgevoerde overschrijvingen gaan vergezeld van passende en gedetailleerde motiveringen waaruit de besteding van de kredieten en de verwachte behoeften tot het einde van het begrotingsjaar blijken, zowel voor de begrotingsonderdelen die worden verhoogd als die welke worden verlaagd.

4.   De directeur stelt de raad van bestuur zo snel mogelijk in kennis van alle verrichte overschrijvingen. De directeur stel het Europees Parlement en de Raad in kennis van alle overschrijvingen in de zin van lid 2.

Artikel 28

Specifieke voorschriften voor overschrijvingen

1.   Slechts begrotingsonderdelen waarvoor in de begroting van het EU-orgaan een krediet is toegestaan of die de vermelding „pro memorie” (p.m.) dragen, kunnen door middel van overschrijvingen van kredieten worden voorzien.

2.   De kredieten die overeenkomen met bestemmingsontvangsten kunnen slechts worden overgeschreven voor zover die ontvangsten volgens hun bestemming worden gebruikt.

HOOFDSTUK 7

Beginsel van goed financieel beheer

Artikel 29

Beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid/Beginsel van goed financieel beheer

1.   De kredieten worden aangewend volgens de beginselen van goed financieel beheer, met name de beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid.

2.   Zuinigheid betekent dat de door het EU-orgaan voor zijn activiteiten ingezette middelen tijdig, in passende hoeveelheid en kwaliteit en tegen de best mogelijke prijs beschikbaar worden gesteld.

Efficiëntie betekent dat de beste verhouding tussen de ingezette middelen en de verkregen resultaten wordt nagestreefd.

Doeltreffendheid betekent dat de gestelde doelen en de beoogde resultaten worden bereikt.

3.   Het EU-orgaan verricht een benchmark-studie als bedoeld in artikel 50 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

De benchmark-studie omvat:

een efficiëntiebeoordeling van de horizontale diensten van het EU-orgaan;

een kosten-batenanalyse van het delen van diensten met of het volledig overdragen aan andere EU-organen of de Commissie.

Het EU-orgaan treft de nodige maatregelen om bij de uitvoering van de in de eerste en tweede alinea bedoelde benchmark-studie belangenconflicten te vermijden.

4.   Er worden specifieke, meetbare, haalbare, relevante en van een datum voorziene doelstellingen vastgelegd voor alle werkgebieden die door de begroting van het EU-orgaan worden bestreken. De mate waarin die doelstellingen worden verwezenlijkt, wordt gemeten aan de hand van prestatie-indicatoren voor elk werkgebied, en de desbetreffende informatie wordt door de directeur verstrekt aan de raad van bestuur. Die informatie wordt jaarlijks meegedeeld, uiterlijk in de begeleidende documenten van het ontwerp van begroting van het EU-orgaan.

5.   Om de besluitvorming te verbeteren, voert het EU-orgaan evaluaties vooraf en achteraf uit, overeenkomstig de door de Commissie verstrekte richtsnoeren. Die evaluaties worden toegepast op alle programma’s en activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen en de resultaten hiervan worden medegedeeld aan de raad van bestuur.

6.   De directeur stelt een actieplan op om gevolg te geven aan de conclusies van de in lid 5 bedoelde evaluaties en brengt tweemaal per jaar aan de Commissie en op gezette tijden aan de raad van bestuur verslag uit over de vorderingen bij de uitvoering ervan.

7.   De raad van bestuur ziet toe op de uitvoering van het in lid 6 bedoelde actieplan.

Artikel 30

Interne controle op de begrotingsuitvoering

1.   Op de uitvoering van de begroting van het EU-orgaan wordt een effectieve en doeltreffende interne controle uitgeoefend.

2.   Voor de uitvoering van de begroting van het EU-orgaan wordt interne controle gedefinieerd als een proces dat op alle niveaus van het beheer van toepassing is en redelijke zekerheid moet verschaffen over de verwezenlijking van de volgende doelstellingen:

a)

doeltreffendheid, efficiëntie en zuinigheid van de operaties;

b)

betrouwbaarheid van de verslaglegging;

c)

bescherming van activa en informatie;

d)

preventie, opsporing en correctie van fraude en onregelmatigheden en de naar aanleiding van deze fraude en onregelmatigheden genomen maatregelen;

e)

adequate beheersing van de risico’s in verband met de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, rekening houdend met het meerjarige karakter van de programma’s en met de aard van de betrokken betalingen.

3.   Een effectieve interne controle is gebaseerd op beproefde internationale methoden en omvat in het bijzonder de volgende elementen:

a)

een scheiding van taken;

b)

een adequate risicobeheersings- en controlestrategie, waaronder controles op het niveau van de ontvangers;

c)

de vermijding van belangenconflicten;

d)

adequate controlesporen en de integriteit van de gegevens in gegevenssystemen;

e)

procedures voor de bewaking van de prestaties en voor de follow-up van vastgestelde zwakheden van de interne controle en uitzonderingen;

f)

een periodieke evaluatie van de goede werking van het internecontrolesysteem.

4.   Een efficiënte interne controle is gebaseerd op de volgende elementen:

a)

de uitvoering van een adequate, door de relevante, bij de controleketen betrokken actoren onderling gecoördineerde risicobeheersings- en controlestrategie;

b)

de toegankelijkheid van de resultaten van de uitgevoerde controles voor alle relevante, bij de controleketen betrokken actoren;

c)

gebruikmaking, waar passend, van onafhankelijke auditadviezen, mits de kwaliteit van de onderliggende werkzaamheden adequaat en aanvaardbaar is en deze werden verricht overeenkomstig gevestigde normen;

d)

de tijdige toepassing van corrigerende maatregelen, waaronder passende en afschrikkende sancties;

e)

het wegnemen van dubbele controles;

f)

de verbetering van de kosten-batenverhouding van de controles.

HOOFDSTUK 8

Transparantiebeginsel

Artikel 31

Bekendmaking van de rekeningen, begrotingen en verslagen

1.   De begroting van het EU-orgaan wordt opgesteld, uitgevoerd en aan rekening en verantwoording onderworpen in overeenstemming met het transparantiebeginsel.

2.   Een samenvatting van de definitief vastgestelde begroting van het EU-orgaan en van eventuele gewijzigde begrotingen wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie binnen drie maanden na de vaststelling.

De samenvatting verschaft een overzicht van de vijf belangrijkste begrotingsonderdelen voor ontvangsten, de vijf belangrijkste begrotingsonderdelen voor uitgaven voor de administratieve en operationele begroting van het EU-orgaan, de personeelsformatie en een raming van het aantal arbeidscontractanten, uitgedrukt in voltijdequivalenten waarvoor kredieten in de begroting zijn opgenomen, en gedetacheerde nationale deskundigen. Ook worden de cijfers van het voorgaande jaar aangegeven.

3.   De definitief vastgestelde begroting van het EU-orgaan, omvattende de personeelsformatie en de gewijzigde begrotingen, alsmede een indicatie van het aantal arbeidscontractanten in voltijdequivalenten waarvoor kredieten in de begroting zijn opgenomen, en gedetacheerde nationale deskundigen worden ter kennisgeving meegedeeld aan het Europees Parlement en de Raad, de Europese Rekenkamer en de Commissie, en worden bekendgemaakt op de internetsite van het betrokken EU-orgaan binnen vier weken na de vaststelling.

4.   Het EU-orgaan maakt uiterlijk 30 juni van het volgende begrotingsjaar overeenkomstig artikel 21, leden 2, 3 en 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (7) in een gestandaardiseerde vorm op zijn internetsite informatie bekend over de ontvangers van financiële middelen uit de begroting van het EU-orgaan, met inbegrip van deskundigen op wie overeenkomstig artikel 89 een beroep is gedaan. De gepubliceerde informatie zal eenvoudig toegankelijk, overzichtelijk en duidelijk zijn. Deze informatie wordt ter beschikking gesteld met inachtneming van de vereisten inzake vertrouwelijkheid en veiligheid, met name de bescherming van persoonsgegevens als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 45/2001.

TITEL III

OPSTELLING EN STRUCTUUR VAN DE BEGROTING

HOOFDSTUK 1

Opstelling van de begroting van het EU-orgaan

Artikel 32

Jaarprogramma en meerjarenprogramma

1.   Het EU-orgaan stelt overeenkomstig door de Commissie verstrekte richtsnoeren een programmeringsdocument op, bestaande uit een jaarlijks programma en een meerjarenprogramma.

2.   In het meerjarenprogramma worden uiteengezet:

de algemene strategische programmering, met inbegrip van doelstellingen, beoogde resultaten en prestatie-indicatoren;

de middelenprogrammering, met inbegrip van een meerjarenbegroting en de personeelsbezetting.

De middelenprogrammering omvat kwalitatieve en becijferde informatie betreffende de personeelsmiddelen en begrotingszaken voor verslagleggingsdoeleinden, in het bijzonder:

voor de jaren n – 1 en n, informatie betreffende het aantal ambtenaren, tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten zoals bepaald in het Statuut, en gedetacheerde nationale deskundigen;

voor het jaar n – 1, een raming van de begrotingsverrichtingen als bedoeld in artikel 97 en informatie betreffende bijdragen in natura van de lidstaat die als gastheer optreedt aan het EU-orgaan;

voor het jaar n + 1, een raming van het aantal ambtenaren, tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten zoals bepaald in het Statuut;

voor de daaropvolgende jaren, een indicatieve begrotings- en personeelsprogrammering.

De Commissie bezorgt het advies van haar bevoegde diensten over het ontwerp van personeelsprogrammering aan het EU-orgaan.

Het EU-orgaan verstrekt de Commissie een passende toelichting wanneer het het advies van de diensten van de Commissie niet volledig overneemt.

De middelenprogrammering wordt jaarlijks geactualiseerd. De strategische programmering wordt zo nodig bijgewerkt, in het bijzonder om gevolg te geven aan de uitkomst van de algemene evaluaties waarin het oprichtingsbesluit voorziet.

3.   In het jaarlijks werkprogramma van het EU-orgaan worden gedetailleerde doelstellingen en beoogde resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren, opgenomen. Het programma bevat tevens een beschrijving van de te financieren actie(s) en een indicatie van de aan elke actie toegewezen financiële en personele middelen. Het jaarlijks werkprogramma dient met het in lid 1 bedoelde meerjarenprogramma te sporen.

Er wordt duidelijk aangegeven welke taken van het EU-orgaan zijn toegevoegd, veranderd of geschrapt in vergelijking met het vorige begrotingsjaar.

4.   Essentiële wijzigingen van het jaarlijks werkprogramma worden volgens dezelfde procedure als het oorspronkelijke werkprogramma vastgesteld, overeenkomstig het oprichtingsbesluit en artikel 33 van deze verordening.

De raad van bestuur kan de bevoegdheid voor niet-essentiële wijzigingen van het jaarlijks werkprogramma delegeren aan de ordonnateur van het EU-orgaan.

Artikel 33

Opstelling van de begroting

1.   De begroting wordt opgesteld met inachtneming van de bepalingen van het oprichtingsbesluit.

2.   Het EU-orgaan bezorgt de Commissie uiterlijk op 31 januari van elk jaar een voorlopige ontwerpraming van zijn ontvangsten en uitgaven en de algemene richtsnoeren waarop die is gebaseerd.

3.   Overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 zendt het EU-orgaan aan de Commissie, het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig zijn oprichtingsbesluit elk jaar een raming van zijn uitgaven en ontvangsten.

4.   De raming van de uitgaven en ontvangsten van het EU-orgaan omvat:

a)

een personeelsformatie waarin het aantal vaste en tijdelijke ambten per rang en categorie wordt vermeld waarvoor de uitgaven zijn toegestaan binnen de grenzen van de begrotingskredieten;

b)

bij verandering van de personeelsbezetting, een overzicht met een motivering van de gevraagde nieuwe posten;

c)

en raming van de driemaandelijkse betalingen en ontvangsten;

d)

informatie over de verwezenlijking van alle eerder vastgestelde doelstellingen voor de verschillende activiteiten. De evaluatieresultaten worden in aanmerking genomen om te beoordelen of de voorgestelde begroting van het EU-orgaan groter of kleiner dient te zijn dan de begroting van jaar n.

5.   Het EU-orgaan zendt het in artikel 32 bedoelde ontwerpprogrammeringsdocument uiterlijk op 31 januari van elk jaar en alle daarna bijgewerkte versies toe aan de Commissie, het Europees Parlement en de Raad.

6.   In het kader van de begrotingsprocedure zal de Commissie de ramingen van de EU-organen aan het Europees Parlement en de Raad bezorgen en het noodzakelijk geachte bedrag van de bijdrage voor het EU-orgaan en aantal medewerkers voorstellen. De Commissie zal de ontwerppersoneelsformatie van de EU-organen en een raming van het aantal arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen in voltijdequivalenten waarvoor kredieten worden voorgesteld, bezorgen zodra zij de ontwerpbegroting heeft opgesteld.

7.   Het Europees Parlement en de Raad stellen de personeelsformatie van de EU-organen en alle latere wijzigingen daarvan vast overeenkomstig artikel 38, lid 1. De personeelsformatie wordt gepubliceerd in een bijlage bij afdeling III — Commissie — van de algemene begroting.

8.   De begroting van het EU-orgaan en de personeelsformatie worden samen met het in artikel 32 bedoelde programmeringsdocument vastgesteld door de raad van bestuur. Zij worden definitief na de eindgoedkeuring van de begroting waarbij het bedrag van de bijdrage en de personeelsformatie worden vastgesteld; zo nodig worden de begroting van het EU-orgaan en de personeelsformatie dienovereenkomstig aangepast.

9.   Wanneer zij nieuwe taken aan een EU-orgaan opdraagt, bezorgt de Commissie, onverminderd de wettelijke procedures voor de wijziging van het oprichtingsbesluit, aan het Europees Parlement en de Raad de nodige informatie om de gevolgen van de nieuwe taken voor de middelen van het EU-orgaan te beoordelen en zo nodig de financiering ervan te herzien.

Artikel 34

Gewijzigde begrotingen

Voor iedere aanpassing van de begroting van het EU-orgaan, inclusief de personeelsformatie, wordt een gewijzigde begroting goedgekeurd door middel van dezelfde procedure als voor de oorspronkelijke begroting van het EU-orgaan, overeenkomstig de bepalingen van het oprichtingsbesluit en artikel 33 van deze verordening.

HOOFDSTUK 2

Structuur en inrichting van de begroting van het EU-orgaan

Artikel 35

Structuur van de begroting van het EU-orgaan

De begroting van het EU-orgaan bestaat uit een staat van ontvangsten en een staat van uitgaven.

Artikel 36

Begrotingsnomenclatuur

Voor zover de aard van de werkzaamheden van het EU-orgaan dit toelaat, moet de staat van uitgaven worden ingericht volgens een nomenclatuur met een indeling naar bestemming. In deze nomenclatuur, die wordt bepaald door het EU-orgaan, wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen administratieve en operationele kredieten.

Artikel 37

Inrichting van de begroting van het EU-orgaan

De begroting van het EU-orgaan vermeldt:

1.

in de staat van ontvangsten:

a)

de geraamde ontvangsten van het EU-orgaan voor het betrokken begrotingsjaar („jaar n”);

b)

de geraamde ontvangsten van het vorige begrotingsjaar en de ontvangsten van het jaar n – 2;

c)

een passende toelichting bij elke ontvangstenpost;

2.

in de staat van uitgaven:

a)

de vastleggings- en betalingskredieten voor jaar n;

b)

de vastleggings- en betalingskredieten van het vorige begrotingsjaar, evenals de in het begrotingsjaar n – 2 vastgelegde uitgaven en verrichte betalingen, waarbij de betalingen tevens uitgedrukt worden als een percentage van de begroting van het EU-orgaan voor jaar n;

c)

een overzicht van de tijdschema’s voor de in latere begrotingsjaren te verrichten betalingen uit hoofde van vastleggingen van voorafgaande begrotingsjaren,

d)

een passende toelichting bij elk onderdeel.

Artikel 38

Regels betreffende de personeelsformaties

1.   De in artikel 33 bedoelde personeelsformatie omvat, naast het aantal in het begrotingsjaar toegestane posten, het aantal in het vorige begrotingsjaar toegestane posten en het aantal werkelijk bezette posten. Voor het EU-orgaan is deze een strikt maximum; boven dit maximum mag geen enkele aanstelling worden verricht.

Toch kan het College wijzigingen in de personeelsformatie aanbrengen voor ten hoogste 10 % van de toegestane posten, behalve voor de rangen AD 16, AD 15, AD 14 en AD 13, mits aan twee voorwaarden wordt voldaan:

a)

de wijziging heeft geen gevolgen voor de omvang van de personeelskredieten overeenkomend met een volledig begrotingsjaar;

b)

het totale aantal toegestane ambten per personeelsformatie wordt niet overschreden;

c)

het EU-orgaan heeft deelgenomen aan een benchmark-studie met andere EU-organen, waarmee is begonnen met de personeelsscreening van de Commissie.

2.   In afwijking van lid 1, tweede alinea, kunnen de gevallen van arbeid in deeltijd waarvoor het tot aanstelling bevoegde gezag overeenkomstig de bepalingen van het statuut toestemming heeft verleend, worden gecompenseerd. Wanneer een personeelslid verzoekt om de intrekking van de toekenning voor het einde van de toegekende periode, neemt het communautair orgaan de passende maatregelen om zo snel mogelijk het in lid 1, onder b), vermelde maximum in acht te nemen.

TITEL IV

UITVOERING VAN DE BEGROTING VAN HET EU-ORGAAN

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 39

Begrotingsuitvoering volgens het beginsel van goed financieel beheer

1.   De directeur oefent de functies van ordonnateur uit. Hij voert de begroting aan de ontvangsten- en uitgavenzijde uit overeenkomstig de financiële regels van het EU-orgaan en het beginsel van goed financieel beheer, onder zijn eigen verantwoordelijkheid en binnen de grenzen van de toegestane kredieten.

2.   Zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheden van de ordonnateur met betrekking tot preventie en opsporing van fraude en onregelmatigheden, neemt het EU-orgaan deel aan de fraudepreventieactiviteiten van het Europees Bureau voor fraudebestrijding.

Artikel 40

Delegatie van bevoegdheden tot uitvoering van de begroting

1.   De directeur kan de bevoegdheden tot uitvoering van de begroting delegeren aan personeelsleden van het EU-orgaan die onder het Statuut vallen, onder de voorwaarden die zijn bepaald in de door de raad van bestuur goedgekeurde financiële regels van het EU-orgaan. De delegatieverkrijgers kunnen slechts handelen binnen de grenzen van de hen uitdrukkelijk verleende bevoegdheden.

2.   Delegatieverkrijgers kunnen de verkregen bevoegdheden subdelegeren onder de voorwaarden die zijn bepaald in de in artikel 114 bedoelde uitvoeringsvoorschriften van deze verordening. De directeur moet uitdrukkelijk instemmen met een subdelegatie.

Artikel 41

Belangenconflicten

1.   Financiële actoren in de zin van hoofdstuk 2 van deze titel en andere personen die bij de uitvoering en het beheer, met inbegrip van voorbereidende handelingen op dit gebied, de audit of de controle van de begroting betrokken zijn, verrichten geen handeling waarbij hun eigen belangen in conflict kunnen komen met die van het EU-orgaan.

Indien een dergelijk risico bestaat, ziet de betrokkene van deze handeling af en wendt zich tot de bevoegde autoriteit, die schriftelijk meedeelt of er sprake is van een belangenconflict. Indien er sprake blijkt te zijn van een belangenconflict beëindigt de betrokkene zijn activiteiten in verband met de zaak. De bevoegde autoriteit neemt de nodige verdere maatregelen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 doet een belangenconflict zich voor wanneer de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van de in lid 1 bedoelde financiële actor of andere persoon in gevaar wordt gebracht als gevolg van familiebanden, vriendschap, politieke gezindheid of nationaliteit, economische belangen of elke andere eventuele belangengemeenschap met de ontvanger.

3.   De in lid 1 vermelde bevoegde autoriteit is de hiërarchische meerdere van de betrokken ambtenaar. Als het personeelslid de directeur is, is de bevoegde autoriteit de raad van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, het directiecomité.

4.   Het EU-orgaan stelt regels vast voor het voorkomen van en omgaan met belangenconflicten.

Artikel 42

Wijze van uitvoering van de begroting

1.   De begroting van het EU-orgaan wordt uitgevoerd door de directeur via de diensten die onder zijn gezag staan.

2.   Voor zover dit onvermijdelijk blijkt, kunnen technische expertises en administratieve, voorbereidende of bijkomende opdrachten die geen overheidstaak of de uitoefening van een discretionaire beoordelingsbevoegdheid inhouden, langs contractuele weg worden toevertrouwd aan externe privaatrechtelijke eenheden of organen.

HOOFDSTUK 2

Financiële actoren

Afdeling 1

Beginsel van scheiding van functies

Artikel 43

Scheiding van functies

De functies van ordonnateur en rekenplichtige zijn gescheiden en zijn onderling onverenigbaar.

Afdeling 2

De ordonnateur

Artikel 44

Bevoegdheden en taken van de ordonnateur

1.   De ordonnateur is belast met het innen van de ontvangsten en het verrichten van de uitgaven overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en staat in voor de wettigheid en regelmatigheid ervan.

2.   De ordonnateur voert, overeenkomstig de minimumnormen die door de raad van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, het directiecomité zijn vastgesteld op grond van de door de Commissie voor haar eigen diensten vastgelegde normen, en rekening houdend met de aan de beheeromstandigheden en de aard van de gefinancierde acties verbonden risico’s, de organisatorische structuur en de systemen voor interne controle in die passen bij de uitvoering van zijn taken.

De inrichting van die structuur en die systemen geschiedt op basis van een uitvoerige risicoanalyse, welke mede een kosten-batenanalyse omvat.

De ordonnateur kan binnen zijn diensten deskundigen en adviseurs aanstellen die hem kunnen bijstaan de risico’s die aan zijn activiteiten zijn verbonden, te beheersen.

3.   Voor het verrichten van de uitgaven gaat de bevoegde ordonnateur vastleggingen in de begroting en juridische verbintenissen aan, stelt hij de uitgaven betaalbaar, geeft hij betalingsopdrachten en verricht hij de voor de besteding van de kredieten vereiste voorafgaande handelingen.

4.   De inning van de ontvangsten behelst de opstelling van schuldvorderingsramingen, de vaststelling van de te innen rechten en de verstrekking van invorderingsopdrachten. In voorkomend geval kan van het innen van een vastgestelde schuldvordering worden afgezien.

5.   De ordonnateur bewaart de bewijsstukken van de uitgevoerde acties gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf de dag van het besluit tot kwijting van de uitvoering van de begroting. Persoonsgegevens in de bewijsstukken zullen waar mogelijk worden verwijderd, wanneer deze gegevens niet noodzakelijk zijn voor begrotingskwijting, beheer of controle. In ieder geval is, wat de bewaring van verkeersgegevens betreft, artikel 37, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van toepassing.

Artikel 45

Controles vooraf

1.   Elke in artikel 44 bedoelde verrichting wordt wat de operationele en de financiële aspecten ervan betreft ten minste onderworpen aan een controle vooraf aan de hand van stukken en van de beschikbare resultaten van reeds verrichte controles.

De controles vooraf omvatten de inleiding en de verificatie van een verrichting.

2.   Onder inleiding van een verrichting moet worden begrepen: het geheel van verrichtingen ter voorbereiding van de goedkeuring van handelingen in verband met de uitvoering van de begroting van het EU-orgaan door de in de artikelen 33 en 34 bedoelde ordonnateurs.

3.   Onder verificatie vooraf van een verrichting dient te worden verstaan alle controles vooraf die door de bevoegde ordonnateur zijn ingesteld om de operationele en financiële aspecten ervan te verifiëren.

4.   De controles vooraf zijn gericht op de samenhang tussen de vereiste bewijsstukken en alle andere beschikbare informatie. De frequentie en de reikwijdte van de controles vooraf worden bepaald door de bevoegde ordonnateur op grond van risico- en kosteneffectiviteitsoverwegingen. Bij twijfel vraagt de ordonnateur die voor de betaalbaarstelling verantwoordelijk is aanvullende inlichtingen of voert hij in het kader van de controle vooraf een controle ter plaatse uit om redelijke zekerheid te verkrijgen.

De controles vooraf dienen om met name het volgende vast te stellen:

a)

of de uitgave conform de toepasselijke bepalingen is;

b)

of het in artikel 29 bedoelde beginsel van goed financieel beheer is toegepast.

Ten behoeve van de controles mag een serie soortgelijke individuele transacties in verband met lopende uitgaven voor salarissen, pensioenen, vergoeding van kosten van dienstreizen en ziektekosten door de bevoegde ordonnateur als één verrichting worden beschouwd.

5.   Voor een bepaalde verrichting wordt de verificatie gedaan door andere personeelsleden dan diegenen die de verrichting hebben ingeleid. Personeelsleden die de verificatie doen, mogen niet de ondergeschikten zijn van degenen die de verrichting hebben ingeleid.

Artikel 46

Controles achteraf

1.   De ordonnateur kan controles achteraf instellen met betrekking tot verrichtingen die reeds zijn goedgekeurd na controles vooraf. De controles achteraf kunnen steekproefsgewijs volgens het risico worden ingericht.

2.   De controles achteraf geschieden aan de hand van documenten en, zo nodig, ter plaatse.

De controles achteraf zijn erop gericht te verifiëren of uit de begroting van het EU-orgaan gefinancierde verrichtingen correct zijn uitgevoerd en in het bijzonder of aan de in artikel 45, lid 4, genoemde criteria is voldaan.

De resultaten van controles achteraf worden door de ordonnateur minstens jaarlijks onderzocht om eventuele systeemtekortkomingen op te sporen. De ordonnateur neemt maatregelen om dergelijke tekortkomingen te verhelpen.

De in lid 1 bedoelde risicoanalyse wordt geëvalueerd in het licht van de controleresultaten en andere relevante informatie.

Voor meerjarige programma’s stelt de ordonnateur een meerjarige controlestrategie op waarin de aard en de omvang van de controles voor de duur van het programma worden aangegeven, alsook hoe de resultaten van jaar tot jaar dienen te worden gemeten voor het jaarlijks proces tot verkrijging van zekerheid.

3.   De controles vooraf en de controles achteraf worden niet door dezelfde personeelsleden uitgevoerd. De voor de controles achteraf verantwoordelijke personeelsleden zijn geen ondergeschikten van de voor de controles vooraf verantwoordelijke personeelsleden.

Wanneer de ordonnateur financiële audits van begunstigden uitvoert in de vorm van controles achteraf, zijn de desbetreffende auditvoorschriften duidelijk, samenhangend en transparant, en eerbiedigen zij de rechten van de Commissie en de gecontroleerden.

4.   De in lid 3 bedoelde personeelsleden die voor de controle op het beheer van financiële verrichtingen verantwoordelijk zijn, bezitten de vereiste beroepsbekwaamheden. Zij respecteren een specifieke beroepscode die door het EU-orgaan wordt vastgesteld op grond van de normen die de Commissie voor haar eigen diensten heeft vastgesteld.

Artikel 47

Geconsolideerd jaarlijks activiteitsverslag

1.   De ordonnateur brengt over de uitvoering van zijn taken verslag uit aan de raad van bestuur door middel van een geconsolideerd jaarlijks activiteitsverslag bevattende:

a)

informatie over

de uitvoering van het jaarlijks werkprogramma van het orgaan, de begroting en de personeelsmiddelen als bedoeld in artikel 38;

het beheer en de internecontrolesystemen, met inbegrip van een samenvatting over het aantal en de aard van de interne controles die door de interne controleur zijn verricht, de internecontrolecapaciteiten, de gedane aanbevelingen en het gevolg dat daaraan is gegeven, en de aanbevelingen van vorige jaren, als bedoeld in de artikelen 82 en 83;

eventuele opmerkingen van de Rekenkamer en het daaraan gegeven gevolg;

de rekeningen en het verslag over het begrotings- en financieel beheer, onverminderd het bepaalde in de artikelen 92, 96 en 97;

b)

een verklaring van de ordonnateur dat hij, eventueel met specifieke punten van voorbehoud ten aanzien van welbepaalde ontvangsten- en uitgavengebieden, redelijke zekerheid heeft dat:

de in het verslag opgenomen gegevens een juist en getrouw beeld geven;

de middelen die zijn bestemd voor de activiteiten waarover verslag wordt uitgebracht, zijn gebruikt voor het opgegeven doel en in overeenstemming met het begrip van goed financieel beheer;

de ingevoerde controleprocedures de nodige garanties verstrekken in verband met de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen.

Het geconsolideerd jaarlijks activiteitsverslag behelst de resultaten van zijn verrichtingen ten opzichte van de hem opgedragen doelstellingen, de aan die verrichtingen verbonden risico’s, het gebruik van de middelen die tot zijn beschikking zijn gesteld en de efficiëntie en de doeltreffendheid van de systemen voor interne controle, met inbegrip van een globale kosten-batenanalyse van de controles.

Het geconsolideerd jaarlijks activiteitsverslag wordt ter beoordeling aan de raad van bestuur bezorgd.

2.   Uiterlijk op 1 juli van elk jaar wordt het geconsolideerd jaarlijks activiteitsverslag, samen met dit oordeel, door de raad van bestuur aan de Rekenkamer, de Commissie, het Europees Parlement en de Raad toegezonden.

3.   In gerechtvaardigde gevallen, in het bijzonder wanneer de aard van het gebied waarop het orgaan actief is zulks vereist, kunnen in het oprichtingsbesluit aanvullende verslagleggingsvereisten worden gesteld.

Artikel 48

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   Indien een bij het financieel beheer en de controle van de verrichtingen betrokken personeelslid van oordeel is dat een besluit dat zijn meerdere hem verplicht toe te passen of te accepteren onregelmatig is of strijdig met het beginsel van goed financieel beheer of de beroepscode die dat personeelslid gehouden is te respecteren, deelt hij dit aan zijn hiërarchieke meerdere mee. Indien de directeur niet optreedt of het aanvankelijke besluit of voorschrift bevestigt en het personeelslid van oordeel is dat een dergelijke bevestiging geen redelijk antwoord vormt op zijn bezorgdheid, stelt het personeelslid de instantie als bedoeld in artikel 54, lid 5, en de raad van bestuur schriftelijk hiervan in kennis.

2.   In geval van illegale activiteiten, fraude of corruptie die de belangen van de Unie kunnen schaden, waarschuwt het personeelslid de in de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties. Overeenkomsten met externe auditeurs die audits verrichten inzake het financieel beheer van het EU-orgaan bevatten een verplichting voor de externe auditeur om de ordonnateur in kennis te stellen van elk vermoeden van illegale activiteit, fraude of corruptie die de belangen van de Unie kunnen schaden.

Artikel 49

Delegatie van bevoegdheden tot uitvoering van de begroting

In gevallen waarin bevoegdheden tot uitvoering van de begroting overeenkomstig artikel 40 zijn gedelegeerd of gesubdelegeerd, is artikel 44, leden 1, 2 en 3, mutatis mutandis van toepassing op de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateurs.

Afdeling 3

De rekenplichtige

Artikel 50

Bevoegdheden en taken van de rekenplichtige

1.   De raad van bestuur stelt een onder het statuut vallende rekenplichtige aan, die functioneel onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken. De rekenplichtige is bij het EU-orgaan verantwoordelijk voor:

a)

de goede uitvoering van de betalingen, de inning van de ontvangsten en de invordering van de vastgestelde schuldvorderingen;

b)

het opstellen en inrichten van de rekeningen overeenkomstig titel IX;

c)

het voeren van de boekhouding overeenkomstig titel IX;

d)

het overeenkomstig titel IX ten uitvoer leggen van de boekhoudregels en -methoden en het rekeningstelsel in overeenstemming met de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde bepalingen;

e)

het vaststellen en valideren van de boekhoudsystemen, alsmede, waar van toepassing, het valideren van de door de ordonnateur vastgestelde systemen die tot doel hebben boekhoudkundige gegevens te verstrekken of te motiveren; desbetreffend is de rekenplichtige bevoegd om te allen tijde na te gaan of de valideringscriteria zijn nageleefd;

f)

het beheer van de kasmiddelen.

2.   Twee of meer EU-organen kunnen dezelfde rekenplichtige aanstellen.

EU-organen kunnen met de Commissie ook overeenkomen dat de rekenplichtige van de Commissie ook als rekenplichtige van het EU-orgaan optreedt.

EU-organen kunnen tevens een deel van de taken van rekenplichtige van het EU-orgaan overdragen aan de rekenplichtige van de Commissie, overeenkomstig de in artikel 29 bedoelde kosten-batenanalyse.

In dat geval komen zij de nodige maatregelen overeen om belangenconflicten te voorkomen.

3.   De rekenplichtigen ontvangen van de ordonnateurs alle gegevens die nodig zijn voor de opstelling van rekeningen die een juist en getrouw beeld geven van de financiële situatie en de uitvoering van de begroting van het EU-orgaan. De ordonnateurs garanderen de betrouwbaarheid van deze gegevens.

4.   Voordat de rekeningen door de directeur worden goedgekeurd, tekent de rekenplichtige ze af, waarmee hij verklaart dat hij een redelijke zekerheid heeft dat de rekeningen een getrouw beeld van de financiële situatie van het EU-orgaan geven.

Ten behoeve van het bepaalde in de eerste alinea vergewist de rekenplichtige zich ervan dat de rekeningen zijn opgesteld in overeenstemming met de boekhoudregels als bedoeld in artikel 143 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en dat alle ontvangsten en uitgaven zijn geboekt.

De ordonnateur verstrekt alle informatie die de rekenplichtige nodig heeft om zijn taken te vervullen.

De ordonnateurs blijven volledig verantwoordelijk voor het juiste gebruik van de door hen beheerde middelen, de wettigheid en de regelmatigheid van de door hen beheerde uitgaven en de volledigheid en juistheid van de aan de rekenplichtige verstrekte informatie.

5.   De rekenplichtige is bevoegd de ontvangen informatie te controleren en alle verdere toetsen uit te voeren die hij noodzakelijk acht om de rekeningen te kunnen aftekenen.

Zo nodig maakt de rekenplichtige voorbehoud, waarbij hij de aard en de draagwijdte van het voorbehoud precies omschrijft.

6.   Behoudens lid 7 van dit artikel en artikel 51, is de rekenplichtige als enige bevoegd het beheer te voeren over de geldmiddelen en kasequivalenten. De rekenplichtige is voor de bewaring ervan aansprakelijk.

7.   Indien dat onvermijdelijk blijkt voor de uitvoering van zijn taken, kan de rekenplichtige een aantal van zijn functies delegeren aan onder zijn hiërarchische verantwoordelijkheid geplaatste personeelsleden die onder het Statuut vallen.

8.   In het delegatiebesluit worden de aan de delegatieverkrijgers overgedragen taken, rechten en plichten omschreven.

Afdeling 4

De beheerder van gelden ter goede rekening

Artikel 51

Beheer van gelden ter goede rekening

Waar zulks voor de betaling van geringe bedragen en voor de inning van andere ontvangsten als bedoeld in artikel 6 noodzakelijk is, kan beheer van gelden ter goede rekening worden ingesteld. Gelden ter goede rekening worden door de rekenplichtige ter beschikking gesteld en vallen onder de verantwoordelijkheid van door de rekenplichtige aangewezen beheerders van gelden ter goede rekening.

Het bedrag dat per uitgaven- of ontvangstenpost door de beheerder van gelden ter goede rekening aan derden kan worden betaald, bedraagt ten hoogste 60 000 EUR en wordt voor elke uitgaven- of ontvangstenpost door het EU-orgaan vastgesteld. Betalingen vanaf gelden ter goede rekeningen kunnen worden gedaan door middel van bankoverschrijvingen, waaronder mede begrepen het in artikel 74, lid 1, genoemde machtigingssysteem, cheques of andere betaalmethoden, overeenkomstig de aanwijzingen van de rekenplichtige.

HOOFDSTUK 3

Verantwoordelijkheid van financiële actoren

Afdeling 1

Algemene regels

Artikel 52

Intrekking van de delegatie en ontheffing van functies gegeven aan financiële actoren

1.   De gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateurs kan te allen tijde door het gezag dat hen heeft benoemd tijdelijk of definitief hun delegatie of subdelegatie worden ontnomen. De ordonnateur kan te allen tijde zijn akkoord over een specifieke subdelegatie intrekken.

2.   De rekenplichtige of de beheerder van gelden ter goede rekening, of beiden, kunnen te allen tijde door de raad van bestuur tijdelijk of definitief van hun functies worden ontheven. In dat geval stelt de raad van bestuur een tijdelijk rekenplichtige aan.

3.   De leden 1 en 2 gelden onverminderd eventuele tuchtmaatregelen ten aanzien van de betrokken financiële actoren.

Artikel 53

Verantwoordelijkheid van de financiële actoren voor illegale activiteiten, fraude of corruptie

1.   De artikelen 52 tot en met 56 doen niet af aan de eventuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de in artikel 52 genoemde financiële actoren krachtens het toepasselijke nationale recht en de geldende bepalingen aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Unie of van de lidstaten betrokken zijn.

2.   Onverminderd het bepaalde in de artikelen 54, 55 en 56 van deze verordening, is elke bevoegde ordonnateur, rekenplichtige of beheerder van gelden ter goede rekening tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk onder de voorwaarden vastgesteld in het Statuut. Gevallen van illegale activiteit, fraude of corruptie die de belangen van de Unie kunnen schaden, worden voorgelegd aan de in de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties, met name aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding.

Afdeling 2

Regels betreffende de ordonnateurs

Artikel 54

Regels betreffende de ordonnateurs

1.   De ordonnateur is geldelijk aansprakelijk onder de in het statuut vermelde voorwaarden.

2.   De verplichting tot schadevergoeding bestaat in het bijzonder wanneer de bevoegde ordonnateur opzettelijk of met grove nalatigheid:

a)

de in te vorderen rechten vaststelt of inningsopdrachten afgeeft, een betalingsverplichting aangaat of een betalingsopdracht ondertekent in afwijking van de in deze verordening vastgestelde bepalingen en, in voorkomend geval, van de uitvoeringsvoorschriften voor de financiële regeling van het EU-orgaan;

b)

verzuimt een document op te stellen waarbij een schuldvordering wordt vastgesteld, verzuimt een inningsopdracht af te geven of deze te laat afgeeft, of een betalingsopdracht te laat afgeeft, waardoor het EU-orgaan civiel aansprakelijk wordt jegens derden.

3.   Wanneer een gedelegeerd of gesubdelegeerd ordonnateur oordeelt dat een door hem te nemen besluit onregelmatig is of tegen het beginsel van goed financieel beheer indruist, deelt hij dat schriftelijk mede aan het delegatieverlenend gezag. Indien dit gezag schriftelijk aan de gedelegeerd of gesubdelegeerd ordonnateur de met redenen omklede opdracht geeft het genoemde besluit te nemen, is deze ordonnateur van zijn aansprakelijkheid ontslagen.

4.   In geval van delegatie blijft de ordonnateur verantwoordelijk voor de efficiëntie en doelmatigheid van het ingestelde systeem voor beheer en interne controle en de keuze van de gedelegeerde ordonnateur.

5.   De gespecialiseerde instantie voor financiële onregelmatigheden die de Commissie heeft opgericht of waaraan zij deelneemt overeenkomstig artikel 73, lid 6, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 heeft ten aanzien van het EU-orgaan dezelfde bevoegdheden als ten aanzien van de diensten van de Commissie, tenzij de raad van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, het directiecomité besluit een functioneel onafhankelijke instantie op te richten of deel te nemen aan een gemeenschappelijke instantie van meerdere organen. In de gespecialiseerde instantie voor financiële onregelmatigheden die de Commissie heeft opgericht of waaraan zij deelneemt, heeft één personeelslid dat afkomstig is van een EU-orgaan zitting wanneer zaken worden behandeld die door EU-organen zijn aangebracht.

Op grond van het advies van de in de eerste alinea bedoelde instantie neemt de directeur een beslissing over het instellen van een procedure wegens tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid of geldelijke aansprakelijkheid. Indien de instantie systeemgebonden problemen ontdekt, zendt zij de ordonnateur en de interne controleur van de Commissie een verslag met aanbevelingen toe. Indien door dit verslag de directeur in het gedrang wordt gebracht, zendt de vermelde instantie het toe aan het directiecomité en aan de interne controleur van de Commissie. In zijn jaarlijks activiteitsverslag verwijst de directeur anoniem naar het advies van de instantie en vermeldt hij welke follow-up daaraan is gegeven.

6.   Elke ambtenaar kan worden verplicht de schade die het EU-orgaan door grove schuld zijnerzijds in de uitoefening van zijn functie of ter gelegenheid daarvan heeft geleden, geheel of gedeeltelijk te vergoeden. Het met redenen omklede besluit wordt genomen door het tot aanstelling bevoegde gezag na vervulling van de door het statuut voorgeschreven tuchtrechtelijke formaliteiten.

Afdeling 3

Regels betreffende de rekenplichtigen en de beheerders van gelden ter goede rekening

Artikel 55

Regels betreffende de rekenplichtigen

De rekenplichtige is, onder de voorwaarden en volgens de procedures vastgesteld bij het Statuut, tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk. Hij kan met name aansprakelijk worden gesteld als gevolg van de volgende fouten:

a)

middelen, waarden en documenten die hij onder zijn hoede heeft, verloren laten gaan of aantasten, al dan niet door nalatigheid;

b)

bankrekeningen of postrekeningen ten onrechte wijzigen;

c)

invorderingen of betalingen verrichten die niet in overeenstemming zijn met de invorderings- of betalingsopdrachten;

d)

nalaten verschuldigde ontvangsten te innen.

Artikel 56

Regels betreffende de beheerders van gelden ter goede rekening

De beheerder van gelden ter goede rekening is, onder de voorwaarden en volgens de procedures vastgesteld bij het statuut, tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk. De beheerder van gelden ter goede rekening kan met name aansprakelijk worden gesteld als gevolg van de volgende fouten:

a)

middelen, waarden en documenten die hij onder zijn hoede heeft, verloren laten gaan of aantasten, al dan niet door nalatigheid;

b)

verrichte betalingen niet met deugdelijke bewijsstukken kunnen verantwoorden;

c)

aan een ander dan de daarop rechthebbende betalen;

d)

nalaten verschuldigde ontvangsten te innen.

HOOFDSTUK 4

Ontvangsten

Artikel 57

Betalingsverzoeken

Overeenkomstig artikel 19, lid 6, dient het EU-orgaan verzoeken om betaling van een gehele of gedeeltelijke bijdrage van de Gemeenschap in bij de Commissie binnen de door Commissie vastgestelde voorwaarden en overeenkomstig een met de Commissie overeengekomen periodiciteit.

Artikel 58

Behandeling van rente

De rente voortgebracht door middelen uit de bijdrage van de Commissie aan het EU-orgaan is niet aan de begroting verschuldigd.

Artikel 59

Raming van schuldvorderingen

1.   Wanneer de ordonnateur over voldoende en betrouwbare informatie beschikt met betrekking tot een maatregel of situatie waardoor een schuldvordering van de Unie ontstaat, maakt hij een raming van het verschuldigde bedrag.

2.   De raming van de schuldvordering wordt door de ordonnateur aangepast zodra hij kennis krijgt van een feit dat de maatregel of de situatie die tot de raming heeft geleid, verandert.

Bij de opstelling van een invorderingsopdracht met betrekking tot een maatregel of situatie die eerder tot een raming van de schuldvordering heeft geleid, wordt die raming dienovereenkomstig aangepast door de ordonnateur.

Wanneer de invorderingsopdracht wordt opgesteld voor hetzelfde bedrag als de oorspronkelijke raming van schuldvordering, wordt die raming verlaagd tot nul.

Artikel 60

Vaststelling van schuldvorderingen

1.   De vaststelling van een schuldvordering is de handeling waarbij de ordonnateur:

a)

het bestaan van de schuld van de debiteur verifieert;

b)

het bestaan en het bedrag van de schuld vaststelt of verifieert;

c)

de invorderbaarheid van de schuld verifieert.

2.   Elke als zeker, vaststaand en invorderbaar aangemerkte schuldvordering wordt vastgesteld door middel van een invorderingsopdracht aan de rekenplichtige, gevolgd door een aan de debiteur gerichte debetnota, welke beide worden opgesteld door de ordonnateur.

3.   Ten onrechte betaalde bedragen worden teruggevorderd.

4.   Elke schuldvordering die op de in de debetnota vermelde vervaldag niet is voldaan, is rentedragend overeenkomstig de bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

5.   In naar behoren gerechtvaardigde gevallen kunnen bepaalde lopende inkomsten het voorwerp uitmaken van voorlopige vaststellingen. Een voorlopige vaststelling bestrijkt verschillende afzonderlijke invorderingen die derhalve niet het voorwerp moeten uitmaken van een afzonderlijke vaststelling. Voor de afsluiting van het begrotingsjaar dient de ordonnateur de wijzigingen in de voorlopige vaststellingen aan te brengen opdat deze in overeenstemming zijn met de werkelijk vastgestelde schuldvorderingen.

Artikel 61

Invorderingsopdrachten

De opdracht tot invordering is de handeling waarbij de ordonnateur de rekenplichtige, door het afgifte van een invorderingsopdracht, opdraagt een schuldvordering die die bevoegde ordonnateur heeft vastgesteld in te vorderen.

Artikel 62

Regels betreffende de invordering

1.   De rekenplichtige neemt de door de ordonnateur naar behoren opgestelde invorderingsopdrachten in behandeling. De rekenplichtige is gehouden zorg te dragen voor het innen van de ontvangsten van het EU-orgaan en toe te zien op het behoud van de rechten van het orgaan.

2.   Indien op de in de invorderingsopdracht genoemde vervaldatum geen inning heeft plaatsgevonden, stelt de rekenplichtige de ordonnateur hiervan in kennis en tracht hij onverwijld de inning alsnog te bewerkstelligen met aanwending van passende rechtsmiddelen, eventueel bij wijze van compensatie, en, indien een en ander niet mogelijk is, door middel van gedwongen uitvoering.

3.   De rekenplichtige gaat over tot invordering door verrekening van de schuldvorderingen van het EU-orgaan wanneer de debiteur zelf een vordering op het orgaan heeft. Deze vorderingen zijn zeker, vaststaand en invorderbaar.

4.   Wanneer de ordonnateur overweegt geheel of gedeeltelijk van het invorderen van een vastgestelde schuldvordering af te zien, verifieert hij of dit regelmatig is en strookt met het beginsel van goed financieel beheer en het evenredigheidsbeginsel. Het besluit daarvan af te zien wordt gemotiveerd. De ordonnateur kan dit besluit slechts delegeren voor schuldvorderingen waarmee minder dan 5 000 EUR is gemoeid.

Het afwijzingsbesluit bevat de redenen voor de inning alsook de juridische en feitelijke elementen waarop een en ander gebaseerd is.

5.   De ordonnateur gaat over tot volledige of gedeeltelijke annulering van een schuldvordering wanneer bij de ontdekking van een vergissing blijkt dat het bedrag ervan niet correct is vastgesteld. Deze annulering gaat gepaard met een besluit van de bevoegde ordonnateur alsook met een met redenen omkleed advies.

Artikel 63

Inningsprocedure

1.   De door de rekenplichtige uitgevoerde inning leidt ertoe dat de rekenplichtige in de rekeningen een en ander registreert, waarbij de ordonnateur op de hoogte moet worden gesteld.

2.   Voor iedere storting in gereed geld in de kas van de rekenplichtige moet een ontvangstbewijs worden afgegeven.

3.   Gedeeltelijke vereffening door een debiteur tegen wie verschillende invorderingsopdrachten zijn uitgevaardigd, wordt eerst in mindering gebracht op de oudste schuldvordering, tenzij door de debiteur anders wordt aangegeven.

Elke gedeeltelijke betaling dekt in de eerste plaats de verschuldigde rente.

Artikel 64

Aanvullende betalingstermijnen

1.   Aanvullende betalingstermijnen mag de rekenplichtige, in overleg met de ordonnateur, slechts toestaan op schriftelijk, met redenen omkleed verzoek van de debiteur en op voorwaarde dat:

a)

de debiteur zich ertoe verbindt voor de gehele toegekende termijn, te rekenen vanaf de datum als bedoeld in artikel 80, lid 3, onder b), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 rente te betalen tegen het in artikel 83 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 bedoelde tarief;

b)

hij ter bescherming van de rechten van het EU-orgaan een door de rekenplichtige van de instelling aanvaarde financiële zekerheid stelt die de hoofdsom en de rente van de nog niet geïnde schuld dekt.

De in de eerste alinea, onder b), bedoelde zekerheid kan worden vervangen door een persoonlijke en hoofdelijke borgstelling door een door de rekenplichtige van het EU-orgaan erkende derde.

2.   In uitzonderlijke omstandigheden kan de rekenplichtige op verzoek van de debiteur ervan afzien de in lid 1, eerste alinea, onder b), bedoelde zekerheid te vragen wanneer hij oordeelt dat de debiteur bereid en in staat is om de schuld binnen de aanvullende betalingstermijn te voldoen, maar niet in staat is om dergelijke zekerheid te stellen en in een moeilijke situatie verkeert.

Artikel 65

Lijst van te innen bedragen

1.   De rekenplichtige houdt een lijst van te innen bedragen bij waarop de vorderingen van het EU-orgaan zijn samengebracht overeenkomstig de datum van uitgifte van de invorderingsopdracht. Hij zal ook melding maken van besluiten om geheel of gedeeltelijk van het invorderen van een vastgestelde schuldvordering af te zien. De lijst zal worden toegevoegd aan het verslag over het begrotings- en financieel beheer van het EU-orgaan.

2.   Het EU-orgaan stelt een lijst op van de vorderingen van het EU-orgaan, met vermelding van de namen van de debiteuren en het bedrag van de schuld, voor de gevallen waarin de debiteur op grond van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing tot vereffening verplicht is en waarin één jaar na de uitspraak nog geen of geen significante vereffening heeft plaatsgevonden. Deze lijst wordt openbaar gemaakt, met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.

Waar persoonsgegevens betrekking hebben op natuurlijke personen, zal de bekendgemaakte informatie worden verwijderd zodra de schuld volledig is vereffend. Hetzelfde geldt voor persoonsgegevens betreffende rechtspersonen waarvan de officiële benaming naar één of meer natuurlijke personen verwijst.

Het besluit om de naam van debiteuren te vermelden in de lijst van vorderingen van het EU-orgaan wordt genomen met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de omvang van het bedrag.

Artikel 66

Verjaringstermijn

Voor vorderingen van het EU-orgaan op derden en vorderingen van derden op het EU-orgaan geldt een verjaringstermijn van vijf jaar.

Artikel 67

Specifieke bepalingen betreffende vergoedingen en heffingen

Voor zover vergoedingen of heffingen in de zin van artikel 6, lid 1, onder a), worden geïnd door het EU-orgaan, maken zij aan het begin van elk begrotingsjaar het voorwerp uit van een voorlopige algemene raming.

Wanneer de vergoedingen en heffingen volledig door de wetgeving of besluiten van de raad van bestuur zijn vastgesteld, kan de ordonnateur afzien van de verstrekking van invorderingsopdrachten en onmiddellijk debetnota’s opstellen nadat hij de schuldvordering heeft vastgesteld. In dit geval worden alle gegevens van het ten gunste van het EU-orgaan vastgestelde recht geregistreerd. De rekenplichtige houdt een lijst van alle debetnota’s bij en deelt in het verslag over het financieel en begrotingsbeheer van het EU-orgaan het aantal debetnota’s en het totale bedrag mee.

Wanneer het EU-orgaan gebruik maakt van een afzonderlijk factureringssysteem, dan neemt de rekenplichtige regelmatig en ten minste eenmaal per maand de totale som van de ontvangen heffingen en belastingen in de rekeningen op.

De diensten uit hoofde van de opgedragen taken worden door het EU-orgaan slechts verricht na volledige betaling van het bedrag van de overeenkomstige vergoeding of heffing. In uitzonderlijke omstandigheden mag een dienst evenwel worden verricht voordat de overeenkomstige vergoeding of heffing is betaald. In die gevallen zijn de artikelen 60 tot en met 66 van toepassing.

HOOFDSTUK 5

Uitgaven

Artikel 68

Financieringsbesluiten

1.   Elke uitgave is voorwerp van een vastlegging, een betaalbaarstelling, een betalingsopdracht en een betaling.

2.   Elke uitgavenvaststelling moet voorafgegaan worden door een financieringsbesluit.

3.   Het jaarlijks werkprogramma van het EU-orgaan wordt gelijkgesteld met een financieringsbesluit voor de activiteiten die het bestrijkt, op voorwaarde dat de in artikel 32, lid 3, genoemde elementen duidelijk zijn aangegeven.

4.   De administratieve kredieten kunnen worden uitgevoerd zonder voorafgaand financieringsbesluit.

Artikel 69

Soorten vastleggingen

1.   De vastlegging in de begroting is de handeling waarbij de kredieten worden gereserveerd die nodig zijn voor de latere betalingen ter uitvoering van juridische verbintenissen.

2.   Het aangaan van een juridische verbintenis is de handeling waarbij de ordonnateur een verplichting doet ontstaan of constateert die tot een last leidt.

3.   Vastleggingen in de begroting vallen onder een van de volgende categorieën:

a)

individueel: bij een individuele vastlegging zijn de begunstigde en het bedrag van de uitgave bepaald;

b)

globaal: van een globale vastlegging is sprake wanneer ten minste een van de elementen die nodig zijn voor de identificatie van de individuele vastlegging, niet is bepaald;

c)

voorlopig: Een voorlopige vastlegging heeft betrekking op lopende uitgaven van administratieve aard waarvan hetzij het bedrag, hetzij de eindbegunstigden niet definitief zijn aangegeven.

De voorlopige vastlegging wordt uitgevoerd door een of meer individuele juridische verbintenissen te sluiten die recht geven op latere betalingen, dan wel, in bepaalde uitzonderingsgevallen in verband met de uitgaven voor personeelsbeheer, door rechtstreekse betalingen.

4.   Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan een begrotingsjaar uitstrekt, mogen slechts in jaartranches worden verdeeld wanneer het oprichtingsbesluit of de basishandeling daarin voorziet of wanneer zij betrekking hebben op administratieve uitgaven.

Artikel 70

Regels betreffende vastleggingen

1.   Voor elke maatregel waardoor een uitgave ten laste van de begroting van het EU-orgaan ontstaat, verricht de ordonnateur een vastlegging in de begroting alvorens een individuele juridische verbintenis met derden te sluiten.

2.   De in lid 1 bepaalde verplichting om een vastlegging in de begroting te doen alvorens een juridische verbintenis te sluiten, geldt niet voor juridische verbintenissen die worden aangegaan nadat in het kader van een bedrijfscontinuïteitsplan een crisissituatie is uitgeroepen, overeenkomstig de procedures die door het EU-orgaan zijn vastgesteld.

3.   De globale vastleggingen hebben betrekking op de totale kosten van de betrokken individuele juridische verbintenissen gesloten tot 31 december van het jaar n + 1.

Behoudens het bepaalde in artikelen 69, lid 4, en 87, lid 2, worden de individuele juridische verbintenissen betreffende individuele of voorlopige vastleggingen in de begroting uiterlijk tot 31 december van het jaar n gesloten.

Bij het verstrijken van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde perioden wordt het niet-gebruikte saldo van zulke vastleggingen in de begroting door de bevoegde ordonnateur vrijgemaakt.

Elke individuele juridische verbintenis die volgt op een globale begrotingsvastlegging wordt vóór ondertekening door de bevoegde ordonnateur in de begrotingsboekhouding ingeschreven ten laste van de globale begrotingsvastlegging.

4.   Voor vastleggingen in de begroting en juridische verbintenissen die worden aangegaan voor acties waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, behalve wanneer het personeelskosten betreft, geldt een uiterste uitvoeringsdatum die overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer wordt bepaald.

Alle delen van dergelijke vastleggingen die zes maanden na de in de eerste alinea van dit lid bedoelde datum niet zijn uitgevoerd, worden vrijgemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 16.

De vastlegging in de begroting wordt vrijgemaakt voor het bedrag van een juridische verbintenis waarvoor binnen twee jaar, te rekenen vanaf de ondertekening van deze juridische verbintenis, geen enkele betaling in de zin van artikel 75 is verricht, tenzij dat bedrag een zaak betreft waarvoor een procedure loopt bij het gerecht of een arbitrage-instantie of indien specifieke bepalingen zijn vastgelegd in de basishandelingen.

Artikel 71

Toetsen betreffende vastleggingen

1.   Bij elke vastlegging vergewist de ordonnateur zich van:

a)

de juistheid van de aanwijzing op de begroting van het EU-orgaan;

b)

de beschikbaarheid van de kredieten;

c)

de overeenstemming van de uitgaven met de toepasselijke bepalingen, met name het oprichtingsbesluit, de financiële regeling van elk EU-orgaan, alsook elke handeling die is vastgesteld ter uitvoering hiervan;

d)

de naleving van het beginsel van goed financieel beheer.

2.   Bij de inschrijving van een juridische verbintenis door middel van een fysieke of elektronische handtekening vergewist de ordonnateur zich van:

a)

de dekking van de verbintenis door de overeenkomstige vastlegging in de begroting;

b)

de wettigheid en regelmatigheid en de overeenstemming van de uitgaven met de toepasselijke bepalingen, met name het oprichtingsbesluit, de financiële regeling van elk EU-orgaan, alsook elke handeling die is vastgesteld ter uitvoering hiervan;

c)

de naleving van het beginsel van goed financieel beheer.

Artikel 72

Betaalbaarstelling

De betaalbaarstelling is de handeling waarbij de ordonnateur:

a)

het bestaan van de rechten van de crediteur verifieert;

b)

het bestaan en het bedrag van de schuldvordering vaststelt of verifieert;

c)

de opeisbaarheid van de schuldvordering verifieert.

Artikel 73

Betaalbaarstelling en vorm van de betaalbaarverklaring

1.   Elke betaalbaarstelling van een uitgave wordt gestaafd door bewijsstukken met betrekking tot de rechten van de schuldeiser in verband met daadwerkelijk verleende diensten, daadwerkelijk verrichte leveringen of daadwerkelijke uitgevoerde werken, of in verband met andere aanspraken op betaling, zoals terugkerende betalingen voor abonnementen of opleidingscursussen.

2.   De ordonnateur onderzoekt de bewijsstukken persoonlijk of verifieert onder eigen verantwoordelijkheid dat dit onderzoek is verricht, voordat hij het besluit tot betaalbaarstelling van de uitgave neemt.

3.   Het besluit tot betaalbaarstelling leidt tot de ondertekening van een verklaring „betaalbaar” door de ordonnateur.

4.   In een niet-geïnformatiseerd systeem heeft de betaalbaarstelling de vorm van een stempel met de handtekening van de ordonnateur.

In een geïnformatiseerd systeem heeft de betaalbaarstelling de vorm van een validering waarvoor de ordonnateur zijn persoonlijk wachtwoord gebruikt.

Artikel 74

Betalingsopdracht

1.   De betalingsopdracht is de handeling waarbij de ordonnateur, nadat hij heeft geverifieerd of de kredieten beschikbaar zijn, de rekenplichtige door middel van een betalingsopdracht opdraagt het bedrag van de door de ordonnateur betaalbaar gestelde uitgaven te betalen.

Wanneer periodieke betalingen worden gedaan met betrekking tot verleende diensten, inclusief verhuurdiensten, of geleverde goederen kan de ordonnateur, afhankelijk van een risicoanalyse, opdracht geven tot de uitvoering van automatische incasso’s.

2.   De betalingsopdracht wordt door de ordonnateur gedateerd en ondertekend en vervolgens aan de rekenplichtige toegezonden. De bewijsstukken worden overeenkomstig artikel 44, lid 5, door de ordonnateur bewaard.

3.   In voorkomend geval gaat de aan de rekenplichtige toegezonden betalingsopdracht vergezeld van een verklaring dat de goederen zijn opgenomen in de in artikel 106, lid 1, bedoelde inventarissen.

Artikel 75

Soorten betalingen

1.   Een betaling wordt slechts uitgevoerd indien is aangetoond dat de actie overeenkomstig de basishandeling, het contract of de subsidieovereenkomst is uitgevoerd en betrekking heeft op een van de volgende verrichtingen:

a)

betaling van het volledige verschuldigde bedrag;

b)

betaling van het verschuldigde bedrag op een van de volgende wijzen:

1)

voorfinanciering, eventueel verdeeld in verschillende stortingen, na de ondertekening van het contract of de subsidieovereenkomst, of na kennisgeving van het subsidiebesluit;

2)

een of meer tussentijdse betalingen als tegenprestatie voor de uitvoering van een deel van de actie;

3)

betaling van het saldo van de verschuldigde bedragen wanneer de actie volledig is uitgevoerd.

De voorfinanciering dient om de begunstigde ontvanger kasmiddelen te verstrekken. Zij kan voor een goed financieel beheer in verschillende stortingen worden verdeeld.

De tussentijdse betaling, die kan worden hernieuwd, dient om de uitgaven te vergoeden die zijn gedaan voor de uitvoering van het besluit of de overeenkomst, of ter vereffening van diensten, leveringen of werkzaamheden die zijn voltooid en/of opgeleverd in een tussenfase van de opdracht. De tussentijdse betaling kan de voorfinanciering geheel of gedeeltelijk vereffenen, onverminderd het bepaalde in de basishandeling.

De afsluiting van de uitgaven neemt de vorm aan van de eenmalige betaling van het saldo ter verrekening van alle voorgaande uitgaven, of van een invorderingsopdracht.

2.   In de begrotingsboekhouding wordt een onderscheid gemaakt tussen de in lid 1 genoemde soorten betalingen op het ogenblik waarop iedere betaling wordt verricht.

Artikel 76

Betalingen binnen de grenzen van de beschikbare middelen

De betalingen worden door de rekenplichtige verricht binnen de grenzen van de beschikbare middelen.

Artikel 77

Termijnen

De betalingen worden verricht binnen de termijnen en overeenkomstig de voorschriften vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

HOOFDSTUK 6

Computersystemen

Artikel 78

Elektronisch beheer van verrichtingen

Wanneer de ontvangsten en uitgaven met behulp van computersystemen worden beheerd, kunnen de handtekeningen door middel van een geautomatiseerde of elektronische procedure worden aangebracht.

Artikel 79

E-bestuur

Het EU-orgaan stelt uniforme normen op voor de elektronische uitwisseling van informatie met derden die deelnemen aan aanbestedings- en subsidieprocedures en passen deze toe. Meer in het bijzonder ontwerpen en implementeren zij, in de grootst mogelijke mate, oplossingen voor de indiening, opslag en verwerking van gegevens in het kader van aanbestedings- en subsidieprocedures, en wijzen zij hiertoe één „elektronisch gegevensuitwisselingsterrein” aan voor aanvragers, kandidaten en inschrijvers.

Artikel 80

Goed bestuur

1.   De ordonnateur maakt onverwijld de verplichting om bewijsstukken en/of documentatie over te leggen, de vorm en de vereiste inhoud ervan, evenals, indien van toepassing, het indicatieve tijdschema voor toekenningsprocedures bekend.

2.   Wanneer ingevolge een duidelijke administratieve fout van de aanvrager of de inschrijver, de aanvrager of inschrijver nalaat bewijsstukken over te leggen of verklaringen af te leggen, verzoekt de beoordelingscommissie of in voorkomend geval de ordonnateur, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, de aanvrager of de inschrijver de ontbrekende informatie te verstrekken of opheldering te verschaffen omtrent de bewijsstukken. Dergelijke informatie of opheldering mag geen substantiële wijziging van het voorstel tot gevolg hebben noch een wijziging van de voorwaarden van de inschrijving.

Artikel 81

Vermelding van beroepsmogelijkheden

Wanneer een procedurele handeling van een ordonnateur negatieve gevolgen heeft voor de rechten van een aanvrager, inschrijver, begunstigde of contractant, vermeldt deze handeling de beschikbare administratieve en/of gerechtelijke beroepsmogelijkheden om haar aan te vechten.

Meer in het bijzonder worden de aard van het beroep, de instantie of instanties waar beroep kan worden aangetekend en de termijn om beroep aan te tekenen, vermeld.

HOOFDSTUK 7

Intern controleur

Artikel 82

Aanstelling en bevoegdheden en plichten van de interne controleur

1.   Het EU-orgaan stelt een internecontrolefunctie in, die moet worden uitgeoefend met inachtneming van de ter zake geldende internationale normen.

2.   De internecontrolefunctie wordt uitgeoefend door de interne controleur van de Commissie. De interne controleur mag niet de ordonnateur noch de rekenplichtige van het EU-orgaan noch van de Commissie zijn.

3.   De interne controleur adviseert het EU-orgaan bij het beheersen van de risico’s door onafhankelijke adviezen uit te brengen over de kwaliteit van de beheers- en controlesystemen en door aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de uitvoeringsvoorwaarden van de verrichtingen en ter bevordering van een goed financieel beheer.

De interne controleur is met name belast met:

a)

het beoordelen van de toereikendheid en doeltreffendheid van de internebeheerssystemen alsmede van de prestaties van de diensten bij de uitvoering van de programma’s en acties in relatie met de ermee verbonden risico’s;

b)

het beoordelen van de efficiëntie en de doeltreffendheid van de interne- en andere controlesystemen die worden toegepast op elke verrichting tot uitvoering van de begroting van het EU-orgaan.

4.   De werkzaamheden van de interne controleur strekken zich uit tot alle activiteiten en diensten van het EU-orgaan. De interne controleur heeft volledige en onbeperkte toegang tot alle informatie die hij voor de uitvoering van zijn taken nodig heeft.

5.   De interne controleur neemt kennis van het geconsolideerd jaarlijks activiteitsverslag van de ordonnateur en van de andere geïdentificeerde informatie.

6.   De interne controleur brengt aan de raad van bestuur en aan de directeur verslag uit van zijn bevindingen en aanbevelingen.

Hij rapporteert eveneens wanneer:

fundamentele risico’s en aanbevelingen niet de nodige aandacht hebben gekregen;

de aanbevelingen van vorige jaren met aanzienlijke vertraging worden uitgevoerd.

De raad van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, het directiecomité en de directeur zien erop toe dat de uitvoering van de controleaanbevelingen regelmatig wordt gemonitord. De raad van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, het directiecomité verifieert de in artikel 47, lid 1, onder a), bedoelde informatie en controleert of de aanbevelingen volledig en tijdig zijn uitgevoerd.

7.   Het EU-orgaan stelt de contactgegevens van de interne controleur beschikbaar aan elke natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij uitgavenverrichtingen, zodat er vertrouwelijk contact kan worden opgenomen met de interne controleur.

8.   De verslagen en de bevindingen van de interne controleur zijn slechts voor het publiek toegankelijk nadat de interne controleur de maatregelen voor uitvoering ervan heeft gevalideerd.

Artikel 83

Onafhankelijkheid van de interne controleur

De onafhankelijkheid en de aansprakelijkheid van de interne controleur voor uit hoofde van zijn functie gestelde handelingen, met inbegrip van zijn recht beroep in te stellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, worden vastgesteld overeenkomstig artikel 100 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 84

Instelling van internecontrolecapaciteiten

1.   De raad van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, het directiecomité kan, rekening houdende met de kosten en baten, een internecontrolecapaciteit instellen die haar taken uitoefent met inachtneming van de ter zake geldende internationale normen.

Het doel, de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van de internecontrolecapaciteit worden vastgesteld in het internecontrolecharter, dat door de raad van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, het directiecomité wordt goedgekeurd.

Het jaarlijks controleprogramma van de internecontrolecapaciteit wordt opgesteld door het hoofd van de internecontrolecapaciteit, rekening houdende onder andere met de beoordeling van de directeur van risico’s binnen het EU-orgaan.

Het programma wordt geëvalueerd en goedgekeurd door de raad van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, het directiecomité.

De internecontrolecapaciteit brengt aan de raad van bestuur en aan de directeur verslag uit van zijn bevindingen en aanbevelingen.

2.   Indien de internecontrolecapaciteit van een EU-orgaan niet kosteneffectief is of niet aan internationale normen kan voldoen, kan het EU-orgaan besluiten een internecontrolecapaciteit te delen met andere EU-organen die op hetzelfde beleidsterrein actief zijn.

In dergelijke gevallen maken de raden van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, de directiecomités van de betrokken EU-organen praktische afspraken met betrekking tot de gemeenschappelijke internecontrolecapaciteit.

3.   De aan de interne controle deelnemende functionarissen zorgen voor een doeltreffende samenwerking door informatie en controleverslagen uit te wisselen en in voorkomend geval gezamenlijke risicobeoordelingen te maken en gezamenlijke controles te verrichten.

De raad van bestuur of, waar het oprichtingsbesluit zulks toestaat, het directiecomité en de directeur zien erop toe dat de uitvoering van de aanbevelingen van de internecontrolecapaciteit regelmatig wordt gemonitord.

TITEL V

PLAATSING VAN OVERHEIDSOPDRACHTEN

Artikel 85

Algemene bepalingen

1.   Op het plaatsen van overheidsopdrachten is, met inachtneming van artikel 86, titel V van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van toepassing.

2.   Het EU-orgaan mag op zijn verzoek als aanbestedende dienst worden betrokken bij de toekenning van opdrachten van de Commissie of van interinstitutionele opdrachten alsook bij de toekenning van opdrachten van andere EU-organen.

3.   Het EU-orgaan neemt deel aan de centrale gegevensbank van uitsluitingen die de Commissie heeft opgericht en beheert overeenkomstig artikel 108 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 86

Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten

1.   Zonder een beroep te doen op een procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten kan het EU-orgaan een contract sluiten met de Commissie, de interinstitutionele bureaus en het bij Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad (8) opgerichte Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het leveren van goederen, het verstrekken van diensten of het uitvoeren van werken.

2.   Het EU-orgaan mag gebruikmaken van gezamenlijke aanbestedingsprocedures met de aanbestedende diensten van de lidstaten die als gastheer voor het orgaan optreden, om zijn administratieve behoeften te dekken. In dergelijke gevallen is artikel 133 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 mutatis mutandis van toepassing.

TITEL VI

SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE ADMINISTRATIEVE KREDIETEN

Artikel 87

Administratieve kredieten

1.   Administratieve kredieten zijn niet-gesplitste kredieten.

2.   De administratieve uitgaven die voortvloeien uit contracten voor perioden welke de duur van het begrotingsjaar overschrijden, hetzij overeenkomstig de plaatselijke gebruiken, hetzij met betrekking tot de levering van materieel, worden geboekt ten laste van de begroting van het EU-orgaan van het begrotingsjaar waarin zij worden gedaan.

3.   Het EU-orgaan verstrekt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 1 juli van elk jaar een werkdocument over haar onroerendgoedbeleid, dat de volgende informatie bevat:

a)

voor elk gebouw, de door de kredieten op de overeenkomstige onderdelen van de begroting van het EU-orgaan gedekte uitgaven en oppervlakte;

b)

de verwachte evolutie van de globale programmering van oppervlakte en locaties voor de komende jaren, met een beschrijving van de vastgoedprojecten in de planningfase die reeds geïdentificeerd zijn;

c)

de definitieve voorwaarden en kosten evenals relevante informatie betreffende de uitvoering van nieuwe onroerendgoedprojecten die overeenkomstig de in artikel 88 vastgestelde procedure aan het Europees Parlement en de Raad zijn voorgelegd en niet in werkdocumenten van de voorgaande jaren zijn opgenomen.

Artikel 88

Onroerendgoedprojecten

1.   In het geval van onroerendgoedprojecten die wellicht aanzienlijke financiële gevolgen hebben voor de begroting van het EU-orgaan stelt het orgaan het Europees Parlement en de Raad zo vroeg mogelijk in kennis van de vereiste bouwoppervlakte en voorlopige plannen, nog vóór het verkennen van de lokale markt in het geval van onroerendgoedovereenkomsten, of vóór het publiceren van de uitnodigingen tot inschrijving in het geval van bouwwerkzaamheden.

2.   In het geval van onroerendgoedprojecten die wellicht aanzienlijke financiële gevolgen hebben voor de begroting van het EU-orgaan presenteert het orgaan het bouwproject, met inbegrip van de gedetailleerde kostenraming en de financiering ervan, alsmede een lijst van de geplande ontwerpovereenkomsten, en verzoekt zij het Europees Parlement en de Raad om toestemming alvorens de overeenkomsten worden gesloten. Op verzoek van het EU-orgaan worden documenten die met betrekking tot het onroerendgoedproject worden ingediend, vertrouwelijk behandeld.

Behoudens in geval van overmacht wordt het voorstel betreffende het onroerendgoedproject door het Europees Parlement en de Raad besproken binnen vier weken nadat beide instellingen het voorstel hebben ontvangen.

Na het verstrijken van de periode van vier weken wordt het voorstel betreffende het onroerendgoedproject geacht te zijn goedgekeurd, tenzij het Europees Parlement en/of de Raad binnen deze termijn een besluit hebben/heeft genomen dat ingaat tegen het voorstel.

Indien het Europees Parlement en/of de Raad binnen deze periode van vier weken naar behoren gemotiveerde redenen aanvoeren, wordt de periode eenmaal met twee weken verlengd.

Indien het Europees Parlement en/of de Raad een besluit hebben/heeft genomen dat ingaat tegen het onroerendgoedproject, trekt het EU-orgaan zijn voorstel in en kan het een nieuw voorstel indienen.

3.   In geval van overmacht kan de in lid 4 bepaalde informatie tezamen met het onroerendgoedproject worden ingediend. Het voorstel betreffende het onroerendgoedproject wordt door het Europees Parlement en de Raad besproken binnen twee weken nadat beide instellingen het voorstel hebben ontvangen. Na het verstrijken van de periode van twee weken wordt het voorstel betreffende het onroerendgoedproject geacht te zijn goedgekeurd, tenzij het Europees Parlement en/of de Raad binnen deze termijn een besluit hebben/heeft genomen dat ingaat tegen het voorstel.

4.   Als onroerendgoedprojecten die aanzienlijke financiële gevolgen voor de begrotingsuitgaven van het EU-orgaan kunnen hebben, worden beschouwd:

a)

de verwerving van grond;

b)

de verwerving, verkoop, structurele renovatie of bouw van onroerend goed of projecten die deze elementen combineren en binnen eenzelfde termijn worden uitgevoerd, voor een bedrag van meer dan 3 000 000 EUR;

c)

nieuwe onroerendgoedovereenkomsten (met inbegrip van vruchtgebruik, erfpacht en verlenging van bestaande onroerendgoedovereenkomsten tegen minder gunstige voorwaarden) die niet onder punt b) vallen, voor een jaarlijks bedrag van ten minste 750 000 EUR;

d)

de verlenging of hernieuwde sluiting van bestaande onroerendgoedovereenkomsten (met inbegrip van vruchtgebruik en erfpacht) tegen dezelfde of gunstigere voorwaarden, voor een jaarlijks bedrag van ten minste 3 000 000 EUR.

5.   Onverminderd artikel 19, lid 4, kan een project tot verwerving van onroerend goed worden gefinancierd via een lening, mits het Europees Parlement en de Raad hiervoor toestemming hebben gegeven.

Leningen worden opgenomen en terugbetaald overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en met inachtneming van de beste financiële belangen van de Unie.

Indien het EU-orgaan voorstelt onroerend goed te verwerven met behulp van een lening, worden in het financieringsplan, dat tezamen met het verzoek om voorafgaande toestemming door de desbetreffende instelling wordt ingediend, met name het maximale financieringspeil, de financieringstermijn, het soort financiering, de financieringsvoorwaarden en de besparingen ten opzichte van andere soorten contractuele regelingen vermeld.

Het verzoek om voorafgaande toestemming wordt door het Europees Parlement en de Raad besproken binnen vier weken nadat beide instellingen het voorstel hebben ontvangen, met een mogelijke eenmalige verlenging met twee weken. Verwerving van onroerend goed met behulp van een lening wordt geacht te zijn afgewezen indien het Europees Parlement en de Raad binnen deze termijn het verzoek niet uitdrukkelijk hebben ingewilligd.

TITEL VII

DESKUNDIGEN

Artikel 89

Bezoldigde externe deskundigen

Artikel 287 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 is mutatis mutandis van toepassing op het selecteren van deskundigen. Deze deskundigen worden bezoldigd op basis van een vast, van tevoren meegedeeld bedrag en geselecteerd op basis van hun professionele geschiktheid. De selectie geschiedt aan de hand van criteria die beantwoorden aan de beginselen van non-discriminatie, gelijke behandeling en afwezigheid van belangenconflicten.

TITEL VIII

DOOR HET EU-ORGAAN TOEGEKENDE SUBSIDIES EN PRIJZEN

Artikel 90

Subsidies

Met betrekking tot subsidies die het EU-orgaan mag toekennen op grond van het oprichtingsbesluit of bevoegdheidsoverdracht door de Commissie overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), iv), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, gelden de desbetreffende bepalingen van die verordening en van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

Artikel 91

Prijzen

Met betrekking tot prijzen die het EU-orgaan mag toekennen op grond van het oprichtingsbesluit of bevoegdheidsoverdracht door de Commissie overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), iv), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, gelden de desbetreffende bepalingen van die verordening en van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

TITEL IX

REKENING EN VERANTWOORDING EN BOEKHOUDING

HOOFDSTUK 1

Rekening en verantwoording

Artikel 92

Structuur van de rekeningen

De rekeningen van het EU-orgaan omvatten:

a)

de financiële staten van het EU-orgaan;

b)

de verslagen over de uitvoering van de begroting van het EU-orgaan.

Artikel 93

Verslag over het begrotings- en financieel beheer

1.   Elk EU-orgaan stelt een verslag over het begrotings- en financieel beheer van het begrotingsjaar op.

2.   Dit verslag wordt door de directeur uiterlijk op 31 maart van het jaar volgende op het begrotingsjaar aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer toegezonden.

3.   Het in lid 2 bedoelde verslag bevat zowel in absolute cijfers als in percentages minstens informatie over het kredietbestedingspercentage en beknopte informatie over kredietoverschrijvingen tussen begrotingsonderdelen.

Artikel 94

Regels betreffende de rekeningen

1.   De rekenplichtige van het EU-orgaan past de regels toe die door de rekenplichtige van de Commissie zijn vastgesteld op basis van de internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector.

2.   De in artikel 92 bedoelde begrotingsrekeningen zijn in overeenstemming met de in de artikelen 5 tot en met 31 neergelegde begrotingsbeginselen. Zij geven een juist en getrouw beeld van de begrotingsontvangsten en -uitgaven.

Artikel 95

Boekhoudbeginselen

De in artikel 92 bedoelde financiële staten verschaffen informatie, onder andere informatie over het gevoerde boekhoudbeleid, die relevant, betrouwbaar, vergelijkbaar en begrijpelijk is. De financiële staten worden opgemaakt volgens algemeen erkende boekhoudbeginselen die in de in artikel 143 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde boekhoudregels zijn neergelegd.

Artikel 96

Financiële staten

1.   De financiële staten zijn uitgedrukt in euro en omvatten:

a)

de balans en de staat van de financiële resultaten, die de volledige vermogenssituatie en de financiële situatie, alsook het economisch resultaat op 31 december van het voorgaande begrotingsjaar weergeven. Zij worden ingericht volgens de in artikel 143 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoelde boekhoudregels;

b)

de kasstaat, die de inningen en uitbetalingen van het begrotingsjaar, alsook de afsluitende kaspositie weergeeft;

c)

de staat van de veranderingen van de netto-activa, die een overzicht geeft van de gedurende het jaar opgetreden mutaties van de reserves en van de gecumuleerde resultaten.

2.   De bijlage bij de financiële staten vormt een aanvulling van en becommentarieert de gegevens die zijn verstrekt in de in lid 1 bedoelde staten, en verschaft daarnaast alle aanvullende informatie die door de boekhoudpraktijk is voorgeschreven die op internationaal vlak aanvaard is, wanneer bedoelde informatie pertinent is met betrekking tot de activiteiten van het EU-orgaan.

Artikel 97

Verslagen over de uitvoering van de begroting

1.   De verslagen over de uitvoering van de begroting worden opgesteld in euro. Zij omvatten:

a)

verslagen die een samenvatting zijn van de begrotingsverrichtingen van het begrotingsjaar aan de ontvangsten- en de uitgavenzijde;

b)

verklarende opmerkingen, die de in het verslag gegeven informatie aanvullen en toelichten.

2.   Het begrotingsresultaat bestaat uit het verschil tussen:

de totale ontvangsten die uit hoofde van dat begrotingsjaar zijn geïnd,

het bedrag van de uit de kredieten van dat begrotingsjaar verrichte betalingen, vermeerderd met het bedrag van de overgedragen kredieten van hetzelfde begrotingsjaar.

Dit verschil wordt verhoogd of verlaagd met, enerzijds, het nettobedrag voortvloeiende uit het vervallen van vroegere begrotingsjaren overgedragen kredieten en, anderzijds,

de overschrijdingen, als gevolg van veranderingen van de eurokoersen, bij het verrichten van betalingen uit de van het voorafgaande begrotingsjaar overgedragen niet-gesplitste kredieten, alsmede

het saldo van de tijdens het begrotingsjaar gerealiseerde en niet-gerealiseerde behaalde koerswinsten en geleden koersverliezen.

3.   De verslagen over de uitvoering van de begroting worden opgesteld volgens dezelfde structuur als voor de begroting van het EU-orgaan zelf.

Artikel 98

Voorlopige rekeningen

1.   De rekenplichtige van het EU-orgaan zendt uiterlijk op 1 maart van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar de voorlopige rekeningen toe aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer.

2.   De rekenplichtige van het EU-orgaan zendt uiterlijk op 1 maart van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar tevens een financieel informatiepakket aan de rekenplichtige van de Commissie toe, in een standaardformaat dat met het oog op consolidatie door de rekenplichtige van de Commissie wordt vastgesteld.

Artikel 99

Goedkeuring van de definitieve rekeningen

1.   Overeenkomstig artikel 148, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, maakt de Rekenkamer uiterlijk op 1 juni van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar haar opmerkingen over de voorlopige rekeningen van het EU-orgaan bekend.

2.   Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het EU-orgaan stelt de rekenplichtige de definitieve rekeningen van het EU-orgaan op overeenkomstig artikel 50. Deze rekeningen worden door de directeur toegezonden aan de raad van bestuur, die een advies erover uitbrengt.

3.   De rekenplichtige zendt de definitieve rekeningen, samen met het advies van de raad van bestuur, tegen 1 juli van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar aan de rekenplichtige van de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Parlement en de Raad toe.

De rekenplichtige van het EU-orgaan zendt eveneens tegen 1 juli tevens een financieel informatiepakket aan de rekenplichtige van de Commissie toe, in een standaardformaat dat met het oog op consolidatie door de rekenplichtige van de Commissie wordt vastgesteld.

4.   De rekenplichtige van het EU-orgaan zendt dezelfde dag als die waarop hij de definitieve rekeningen verzendt een begeleidende brief („representation letter”) betreffende die definitieve rekeningen aan de Rekenkamer toe, met kopie aan de rekenplichtige van de Commissie.

De definitieve rekeningen gaan vergezeld van een nota van de rekenplichtige waarin deze verklaart dat de definitieve rekeningen zijn opgesteld overeenkomstig deze titel en de toepasselijke boekhoudbeginselen, -regels en -methoden.

De definitieve rekeningen van het EU-orgaan worden voor 15 november van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

5.   De directeur stuurt aan de Rekenkamer een antwoord toe als reactie op de opmerkingen die door de Rekenkamer zijn geformuleerd in het kader van haar jaarverslag, en zulks uiterlijk tegen 30 september volgende op het afgesloten begrotingsjaar. De antwoorden van het EU-orgaan worden tegelijkertijd naar de Commissie gezonden.

HOOFDSTUK 2

Boekhouding en inventaris van vaste activa

Afdeling 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 100

Het boekhoudsysteem

1.   De boekhouding van het EU-orgaan is een systeem van ordening van budgettaire en financiële informatie om kwantitatieve gegevens te boeken, in te delen en te registreren.

2.   Het boekhoudsysteem bestaat uit een algemene boekhouding en een begrotingsboekhouding. Deze boekhoudingen worden per kalenderjaar en in euro gevoerd.

3.   De ordonnateur kan tevens een analytische boekhouding voeren.

Artikel 101

Gemeenschappelijke eisen betreffende het boekhoudsysteem van de instellingen

De boekhoudregels en het geharmoniseerde rekeningstelsel die door het EU-orgaan moeten worden toegepast, worden vastgesteld door de rekenplichtige van de Commissie overeenkomstig artikel 152 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Afdeling 2

Algemene en begrotingsboekhouding

Artikel 102

De algemene boekhouding

De algemene boekhouding weerspiegelt op chronologische wijze, en volgens de dubbele methode, de evenementen en handelingen die van invloed zijn op de economische, financiële en vermogenssituatie van het EU-orgaan.

Artikel 103

Boekingen in de algemene boekhouding

1.   De saldi en de mutaties op de rekeningen worden in de boekhouding geregistreerd.

2.   Iedere boeking, inclusief de boekhoudkundige correcties, wordt gestaafd met bewijsstukken waarnaar zij verwijst.

3.   Het boekhoudsysteem maakt het mogelijk van alle gecontroleerde boekingen een duidelijk auditspoor terug te vinden.

Artikel 104

Boekhoudkundige correcties

De rekenplichtige brengt tussen de afsluiting van het begrotingsjaar en de dag van rekening en verantwoording de correcties aan die, zonder tot een betaling of inning voor het begrotingsjaar te leiden, nodig zijn voor een regelmatige, getrouwe en juiste weergave van deze rekeningen. Deze correcties sluiten aan bij de in artikel 101 bedoelde boekhoudregels.

Artikel 105

De begrotingsboekhouding

1.   De begrotingsboekhouding maakt het mogelijk de uitvoering van de begroting van het EU-orgaan in detail te volgen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 worden in de begrotingsboekhouding alle handelingen tot uitvoering van de begroting aan de ontvangsten- en de uitgavenzijde, als bedoeld in titel IV, geregistreerd.

Artikel 106

Inventaris van vaste activa

1.   Het EU-orgaan houdt van alle materiële, immateriële en financiële vaste activa die tot het vermogen van de Unie behoren, naar aantal en waarde gespecificeerde inventarislijsten bij volgens het door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde model.

Het EU-orgaan verifieert de overeenstemming tussen de boekhoudbescheiden en de reële gebeurtenissen.

2.   Verkoop van materiële activa van het EU-orgaan wordt op een daartoe geëigende wijze bekendgemaakt.

TITEL X

EXTERNE CONTROLE, KWIJTING EN FRAUDEBESTRIJDING

Artikel 107

Externe controle

1.   Een onafhankelijke extern controleur verifieert dat de jaarrekeningen van het EU-orgaan de inkomsten, uitgaven en financiële positie van het orgaan correct weergeven, alvorens deze in de definitieve rekeningen van het EU-orgaan worden geconsolideerd.

Tenzij in het oprichtingsbesluit anders is bepaald, stelt de Rekenkamer overeenkomstig artikel 287, lid 1, VWEU een specifiek jaarverslag betreffende het EU-orgaan op.

Bij de voorbereiding van dit verslag houdt de Rekenkamer rekening met de controlewerkzaamheden van de in de eerste alinea bedoelde onafhankelijke extern controleur en de maatregelen die naar aanleiding van zijn bevindingen zijn genomen.

2.   Het EU-orgaan zendt de definitief goedgekeurde begroting van het orgaan aan de Rekenkamer toe. Het stelt de Rekenkamer zo spoedig mogelijk op de hoogte van al zijn besluiten en al zijn handelingen in het kader van de artikelen 10, 14, 19 en 23.

3.   De door de Rekenkamer uitgevoerde controle is gebaseerd op de artikelen 158 tot en met 163 van Verordening (EG, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 108

Tijdschema voor de kwijtingsprocedure

1.   Vóór 15 mei van het jaar n + 2, tenzij anders bepaald in het oprichtingsbesluit, verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, de directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar n. De directeur stelt de raad van bestuur in kennis van de opmerkingen van het Europees Parlement die zijn opgenomen in de resolutie die het kwijtingsbesluit vergezelt.

2.   Indien de in lid 1 bedoelde datum niet in acht kan worden genomen, deelt het Europees Parlement of de Raad de directeur de redenen mede waarom het besluit moest worden uitgesteld.

3.   Ingeval het Europees Parlement het besluit waarbij kwijting wordt verleend uitstelt, tracht de directeur in overleg met de raad van bestuur zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om de factoren die dat besluit in de weg staan, op te heffen.

Artikel 109

De kwijtingsprocedure

1.   Het kwijtingsbesluit betreft de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van het EU-orgaan, alsmede het saldo dat daaruit resulteert, naast de in de financiële balans beschreven activa en passiva van het EU-orgaan.

2.   Met het oog op het verlenen van de kwijting onderzoekt het Europees Parlement, na de Raad, de rekeningen, de staten en de financiële balansen van het EU-orgaan. Tevens onderzoekt het het jaarverslag van de Rekenkamer met de antwoorden van de directeur van het EU-orgaan, alsmede zijn pertinente speciale verslagen, zulks met betrekking tot het betrokken begrotingsjaar, alsook zijn betrouwbaarheidsverklaring inzake de rekeningen en de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen.

3.   De directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar, op dezelfde wijze als voorzien bij artikel 165, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 110

Follow-upmaatregelen

1.   De directeur stelt alles in het werk om gevolg te geven aan de op- en aanmerkingen die zijn vervat in het kwijtingsbesluit van het Europees Parlement alsook de op- en aanmerkingen die zijn vervat in de door de Raad goedgekeurde kwijtingsaanbeveling.

2.   Op verzoek van het Europees Parlement of de Raad brengt de directeur verslag uit over de maatregelen die naar aanleiding van deze opmerkingen zijn genomen. Hij stuurt de Commissie en de Rekenkamer een exemplaar van dit verslag toe.

Artikel 111

Controles ter plaatse door de Commissie, de Rekenkamer en OLAF

1.   Het EU-orgaan verleent de diensten van de Commissie en andere door hen gemachtigde personen alsmede de Rekenkamer toegang tot haar terreinen en gebouwen en tot alle informatie, ook in elektronisch formaat, die benodigd is voor het verrichten van hun controles.

2.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (10) controles en verificaties ter plaatse verrichten om vast te stellen of er in verband met een uit hoofde van deze verordening gefinancierde subsidie of overeenkomst sprake is van fraude, corruptie of andere illegale handelingen waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

3.   Onverminderd de leden 1 en 2 bevatten samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het EU-orgaan bepalingen die de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen dergelijke audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden te verrichten.

TITEL XI

SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 112

Verzoeken om informatie van het Europees Parlement en de Raad

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zijn gerechtigd alle ter zake doende inlichtingen en verantwoordingen van het EU-orgaan te verkrijgen die betrekking hebben op tot hun respectieve bevoegdheden behorende begrotingsvraagstukken.

Artikel 113

Vaststelling van de nieuwe financiële regels van het EU-orgaan

Elk in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 bedoeld orgaan stelt een nieuwe financiële regeling vast met het oog op de inwerkingtreding ervan op 1 januari 2014 of, in elk geval, binnen de zes maanden nadat een orgaan onder het toepassingsgebied van artikel 208 van die verordening valt, na de toekenning van een bijdrage uit de begroting.

Artikel 114

Uitvoeringsvoorschriften voor de nieuwe financiële regels van het EU-orgaan

De raad van bestuur stelt, voor zover noodzakelijk en met de voorafgaande goedkeuring van de Commissie, aan de hand van een voorstel van de directeur uitvoeringsvoorschriften vast voor de financiële regeling van het EU-orgaan.

Artikel 115

Intrekking

Verordening (EG) nr. 2343/2002 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2014. Artikel 40 blijft evenwel van toepassing tot en met 31 december 2014 en artikel 27, leden 4 en 7 tot en met 31 december 2015.

Artikel 116

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014. Artikel 47 en artikel 82, lid 5, zijn evenwel van toepassing met ingang van 1 januari 2015 en artikel 32 en artikel 33, leden 5 en 8, met ingang van 1 januari 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 september 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72).

(3)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1).

(4)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).

(5)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(6)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(7)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad van 28 november 1994 tot oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (PB L 314 van 7.12.1994, blz. 1).

(9)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(10)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


7.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/69


VERORDENING (EU) Nr. 1272/2013 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 2013

tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) wat polycyclische aromatische koolwaterstoffen betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (1), en met name artikel 68, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Benzo[a]pyreen, benzo[e]pyreen, benzo[a]antraceen, chryseen, benzo[b]fluorantheen, benzo[j]fluorantheen, benzo[k]fluorantheen en dibenzo[a,h]antraceen, hierna polycyclische aromatische koolwaterstoffen (pak’s) genoemd, zijn ingedeeld als kankerverwekkende stoffen van categorie 1B overeenkomstig bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (2).

(2)

Deze pak’s kunnen worden aangetroffen in de kunststof en rubber onderdelen van uiteenlopende gebruiksvoorwerpen. Zij zijn aanwezig als verontreinigingen in bepaalde grondstoffen die voor de productie van dergelijke voorwerpen worden gebruikt, met name in procesoliën en in koolzwart. Zij worden niet opzettelijk aan de voorwerpen toegevoegd en vervullen geen specifieke functie als bestanddelen van de kunststof of rubber onderdelen.

(3)

Deze pak’s mogen op grond van vermelding 28 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 noch als stof noch in mengsels aan het grote publiek worden verkocht. Bovendien beperkt vermelding 50 van bijlage XVII bij die verordening de aanwezigheid van pak’s in procesoliën voor de productie van banden.

(4)

Door Duitsland aan de Commissie overgelegde informatie wijst erop dat voorwerpen die pak’s bevatten een risico kunnen inhouden voor de gezondheid van de consument door inslikken, adsorptie via de huid en, in bepaalde gevallen, inademing.

(5)

De conclusie inzake het risico voor consumenten was gebaseerd op de geschatte blootstelling aan pak’s via de huid door de aanwending van bepaalde gebruiksvoorwerpen in de slechtst denkbare realistische gebruiksomstandigheden. Vastgesteld werd dat de blootstelling de DMEL’s (afgeleide dosissen met minimaal effect — Derived Minimal Effect Levels) (3) voor benzo[a]pyreen, dat als surrogaat voor de giftigheid van de andere pak’s werd gebruikt, overtrof.

(6)

De Commissie heeft de door Duitsland verstrekte informatie geëvalueerd, is tot de conclusie gekomen dat voorwerpen die pak’s bevatten een risico voor consumenten inhouden en heeft erop gewezen dat een beperking het risico zou verlagen. De Commissie heeft ook de bedrijfstak en andere belanghebbenden geraadpleegd over de gevolgen van een beperking van de aanwezigheid van pak’s in voorwerpen die door consumenten kunnen worden gebruikt.

(7)

Teneinde de gezondheid van de consumenten tegen de risico’s van blootstelling aan pak’s in voorwerpen te beschermen, moeten beperkingen worden ingesteld op het pak-gehalte in de toegankelijke kunststof of rubber onderdelen van voorwerpen, en moet het in de handel brengen van voorwerpen waarvan deze onderdelen hogere gehalten dan 1 mg/kg van een of meer pak’s hebben, worden verboden.

(8)

Rekening houdend met de kwetsbaarheid van kinderen, moet een lagere grenswaarde worden vastgesteld. Daarom moet het in de handel brengen van speelgoed en kinderverzorgingsartikelen met hogere gehalten dan 0,5 mg/kg aan een of meer pak’s in de toegankelijke kunststof of rubber onderdelen worden verboden.

(9)

Deze beperking mag alleen gelden voor die onderdelen van de voorwerpen die bij normale of redelijkerwijs te verwachten gebruiksomstandigheden direct en langdurig of herhaald kortdurend in contact komen met de menselijke huid of de mondholte. De beperking mag niet gelden voor voorwerpen of onderdelen daarvan die slechts gedurende korte tijd en occasioneel in contact komen met de huid of de mondholte, aangezien de resulterende blootstelling aan pak’s onbeduidend zou zijn. Hiervoor moeten extra richtsnoeren worden opgesteld.

(10)

Op de markt van de Unie zijn alternatieve grondstoffen te verkrijgen die lage pak-gehalten hebben. Het gaat daarbij onder meer om koolzwart en oliën die voldoen aan de eisen van Verordening (EU) nr. 10/2011 van de Commissie van 14 januari 2011 betreffende materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in contact te komen (4).

(11)

De Commissie moet de bestaande voor deze beperking vastgestelde grenswaarden opnieuw bezien, met name in het licht van nieuwe wetenschappelijke informatie, waaronder informatie over de migratie van pak’s van kunststof en rubber materialen van de voorwerpen waarop de beperking betrekking heeft, alsook over alternatieve grondstoffen. Bij deze evaluatie van nieuwe wetenschappelijke informatie moet ook rekening worden gehouden met de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van de testmethoden.

(12)

Verordening (EG) nr. 1907/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De belanghebbenden moet een redelijke termijn worden geboden om eventuele maatregelen te nemen om aan de in deze verordening vastgestelde maatregelen te voldoen.

(14)

Een beperking van het in de handel brengen van tweedehandsvoorwerpen en van voorwerpen die zich reeds in de toeleveringsketen bevinden op de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, kan handhavingsproblemen opleveren. Bijgevolg mogen de beperkingen niet gelden voor voorwerpen die vóór die datum voor het eerst in de handel worden gebracht.

(15)

De in deze verordening vervatte bepalingen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 27 december 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(3)  http://www.echa.europa.eu/documents/10162/13643/information_requirements_part_b_en.pdf

(4)  PB L 12 van 15.1.2011, blz. 1.


BIJLAGE

In bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 worden in kolom 2 van vermelding 50 de volgende punten 5, 6, 7 en 8 toegevoegd:

 

„5.

Voorwerpen mogen niet voor levering aan het grote publiek in de handel worden gebracht wanneer rubber of kunststof onderdelen ervan die bij normale of redelijkerwijs te verwachten gebruiksomstandigheden direct, langdurig of herhaald kortdurend in contact komen met de menselijke huid of de mondholte meer dan 1 mg/kg (0,0001 gewichtsprocenten van dat onderdeel) van een of meer van de in de lijst opgenomen pak’s bevatten.

Dergelijke voorwerpen zijn onder meer:

sportuitrusting zoals fietsen, golfclubs, rackets,

huishoudartikelen, trolleys, looprekken,

instrumenten voor huishoudelijk gebruik,

kleding, schoeisel, handschoenen, sportkledij,

horlogebandjes, polsbandjes, maskers, hoofdbanden.

6.

Speelgoed, waaronder speeltoestellen, en kinderverzorgingsartikelen mogen niet in de handel worden gebracht wanneer rubber of kunststof onderdelen ervan die bij normale of redelijkerwijs te verwachten gebruiksomstandigheden direct, langdurig of herhaald kortdurend in contact komen met de menselijke huid of de mondholte meer dan 0,5 mg/kg (0,00005 gewichtsprocenten van dat onderdeel) van een of meer van de in de lijst opgenomen pak’s bevatten.

7.

Bij wijze van afwijking zijn de punten 5 en 6 niet van toepassing op voorwerpen die vóór 27 december 2015 voor het eerst in de handel zijn gebracht.

8.

Uiterlijk 27 december 2017 beziet de Commissie de grenswaarden in de punten 5 en 6 opnieuw in het licht van nieuwe wetenschappelijke informatie, waaronder informatie over de migratie van pak’s van de in dat punt vermelde voorwerpen, en de beschikbaarheid van alternatieve grondstoffen en wijzigt zij die punten in voorkomend geval dienovereenkomstig.”


7.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/72


VERORDENING (EU) Nr. 1273/2013 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 2013

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 454/2011 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem telematicatoepassingen ten dienste van passagiers van het trans-Europees spoorwegsysteem

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem binnen de Gemeenschap (1), met name artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 7 van Verordening (EU) nr. 454/2011 van de Commissie van 5 mei 2011 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem telematicatoepassingen ten dienste van passagiers van het trans-Europees spoorwegsysteem (2) (hierna de „TSI TAP”) voorziet in de wijziging van die verordening op basis van de resultaten van fase 1 zoals beschreven in punt 7.2 van bijlage I bij de TSI TAP.

(2)

Op grond van punt 7.2.2.2 van bijlage I bij de TSI TAP dient het Europees Spoorwegbureau (hierna: „het Bureau”) de door de belanghebbenden bereikte resultaten, namelijk de IT-specificaties, de governance en het masterplan, te beoordelen om te bepalen of de doelstellingen van fase 1 zijn verwezenlijkt.

(3)

Het Bureau heeft aanbeveling ERA/REC/09-2012/INT van 31 oktober 2012 ingediend bij de Commissie. In die aanbeveling zijn een aantal ontwerpwijzigingen van de TSI TAP opgenomen.

(4)

De op grond van punt 7.2.1 van de TSI TAP opgerichte stuurgroep heeft de aanbeveling van het Bureau en met name de juridische status van de resultaten van fase 1 besproken. Hij heeft besloten de status van bepaalde IT-specificaties te wijzigen in toepassingsvoorschriften.

(5)

Verordening (EU) nr. 454/2011 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 29, lid 1, van Richtlijn 2008/57/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 454/2011 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders, stationsbeheerders, verkopers van vervoersbewijzen en het Bureau ondersteunen de werkzaamheden van fase 2 zoals gespecificeerd in punt 7.3 van bijlage I door functionele en technische informatie en expertise aan te bieden.”.

b)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

De op Europees niveau optredende representatieve instanties van de spoorwegsector als gedefinieerd in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3) zullen de telematicatoepassingen ten behoeve van het reizigersvervoer als bedoeld in punt 7.3 van bijlage I verder ontwikkelen in samenwerking met een vertegenwoordiger van de verkopers van vervoerbewijzen en een vertegenwoordiger van de Europese reizigers. Het Europees Spoorwegbureau publiceert de resultaten van fase 1 (toepassingsrichtsnoeren, architectuur, governance en masterplan) op zijn website.

(3)  PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1.”."

c)

Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

De lidstaten stellen alle op hun grondgebied gevestigde spoorwegondernemingen, stationsbeheerders en verkopers van vervoerbewijzen in kennis van deze verordening en belasten een nationaal contactpunt (NCP) met de follow-up van de tenuitvoerlegging daarvan. De rol van de NCP’s is beschreven in bijlage VI.”.

d)

Artikel 7 wordt vervangen door:

„Artikel 7

1.   Deze verordening zal worden gewijzigd op basis van de resultaten van fase 2 als bedoeld in punt 7.3 van bijlage I.

2.   Het Europees Spoorwegbureau wijzigt het technisch document B.60 (architectuur) rekening houdend met de resultaten van fase 1 en overeenkomstig de procedure van artikel 3.”.

Artikel 2

De bijlagen bij Verordening (EU) nr. 454/2011 worden gewijzigd als aangegeven in bijlage bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 6 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1.

(2)  PB L 123 van 12.5.2011, blz. 11.


BIJLAGE

De bijlagen bij Verordening (EU) nr. 454/2011 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 4.2.1 wordt vervangen door:

„4.2.1.   Uitwisseling van dienstregelingsgegevens

In deze fundamentele parameter is vastgelegd hoe de spoorwegonderneming de uitwisseling van dienstregelingsgegevens dient te verrichten.

Deze fundamentele parameter waarborgt dat dienstregelingen, met inbegrip van de hieronder gedefinieerde gegevenselementen, beschikbaar wordt gesteld.

Voorts waarborgt deze fundamentele parameter dat elke spoorwegonderneming correcte en actuele dienstregelingsgegevens verstrekt.

De bepalingen van deze fundamentele parameter zijn van toepassing op de reizigersdiensten van de spoorwegonderneming.

Voor deze fundamentele parameter geldt het volgende proces:”;

b)

punt 4.2.2 wordt vervangen door:

„4.2.2.   Uitwisseling van tariefgegevens

In deze fundamentele parameter is vastgelegd hoe de spoorwegonderneming de uitwisseling van tariefgegevens dient te verrichten.

Deze fundamentele parameter waarborgt dat tariefgegevens in het hieronder gedefinieerde formaat beschikbaar worden gesteld.

De bepalingen van deze fundamentele parameter gelden voor alle reizigerstarieven van de spoorwegonderneming voor verkoop in het binnenland, internationale verkoop en verkoop in het buitenland.

Voor deze fundamentele parameter geldt het volgende proces:”;

c)

punt 4.2.2.1 wordt vervangen door:

„4.2.2.1.   De spoorwegonderneming stelt haar eigen tarieven ter beschikking van andere spoorwegondernemingen, bevoegde publiekrechtelijke instanties en derden die vervoerbewijzen mogen verkopen

Onverminderd de passagiersrechten en overeenkomstig de distributieovereenkomsten, stelt elke spoorwegonderneming haar tarieven (inclusief prijstabellen) beschikbaar door toegang te waarborgen aan de spoorwegondernemingen en derden aan wie zij bevoegdheid tot verkoop verleent, en aan bevoegde publiekrechtelijke instellingen. De spoorwegonderneming draagt er zorg voor dat de tariefgegevens correct en actueel zijn. Als een spoorwegonderneming een vervoersdienst onderhoudt in samenwerking met andere ondernemingen, draagt zij er samen met de andere betrokken ondernemingen zorg voor dat de tariefgegevens correct en actueel zijn.

De tariefgegevens bestemd voor internationale verkoop of verkoop in het buitenland bestaan hoofdzakelijk uit hetgeen is gedefinieerd in bijlage IV.

De tariefgegevens voor de internationale verkoop of verkoop in het buitenland worden uiterlijk de in bijlage IV gespecificeerde termijn vooraf beschikbaar gesteld.

Het bovengenoemde proces en de daartoe gebruikte informatie zijn in overeenstemming met tariefgegevens bestemd voor internationale verkoop of verkoop in het buitenland conform het/de volgende technische document(en):

B.1 (zie bijlage III),

B.2 (zie bijlage III),

B.3 (zie bijlage III).

Het bovengenoemde proces en de daartoe gebruikte informatie in verband met tariefgegevens bestemd voor verkoop in het binnenland dienen in overeenstemming te zijn met de door het Bureau ontwikkelde technische documenten (zie bijlage II).”;

d)

in de inleiding van punt 4.2.6 wordt de volgende zin geschrapt:

„De bepalingen van deze fundamentele parameter met betrekking tot elektronisch verzoek/bevestiging worden toegepast indien er een overeenkomst bestaat tussen de verzoekende en de benaderde partij.”;

e)

in punt 4.2.6.1 wordt de zin:

„Deze website voldoet aan de richtsnoeren inzake toegankelijkheid van webinhoud, waarin rekening wordt gehouden met de behoeften van slechthorenden en slechtzienden.”

vervangen door:

„Deze website is toegankelijk voor personen met een handicap.”;

f)

punt 4.2.6.2 wordt vervangen door:

„4.2.6.2.   Indien de spoorwegonderneming of verkoper van vervoersbewijzen gebruikmaakt van IT-communicatie ten behoeve van het verzenden van een beschikbaarheids-/boekingsverzoek voor bijstand aan PRM, moet dat verzoek voldoen aan de geldende bepalingen

Het distributiesysteem dat het verzoek indient, verzendt beschikbaarheids-/boekingsverzoeken voor de betreffende trein en het type bijstand waarom wordt verzocht.

De belangrijkste verzoekstypen zijn:

beschikbaarheidsverzoek,

boekingsverzoek,

gedeeltelijk annuleringsverzoek,

volledig annuleringsverzoek.

Dit proces wordt uitgevoerd nadat een verzoek van een klant is ingevoerd in het systeem van een spoorwegonderneming of verkoper van vervoersbewijzen.

De gegevens en de informatie in het bericht dat wordt gebruikt om de verplichtingen na te komen, dienen te voldoen aan:

ofwel de in technisch document B.10 (zie bijlage III) gedefinieerde elementen, waarbij alle systemen waar het verzoek naar wordt verzonden in staat moeten zijn om dat verzoek te interpreteren en erop te reageren,

of op een andere manier gedefinieerde normen. In dat geval moet het doelsysteem in staat zijn het verzoek te interpreteren en te beantwoorden.”;

g)

deel 7.2.3 van bijlage 1 wordt vervangen door:

„7.2.3.   Eindproducten

De resultaten van fase 1 omvatten het volgende:

1.

toepassingsvoorschriften met een beschrijving van de functionele, technische en prestatiespecificaties, de bijbehorende gegevens, de interface-eisen, de beveiligings- en kwaliteitseisen;

2.

de omschrijving van de algehele architectuur van het systeem;

3.

het masterplan omvat:

de opsomming van de benodigde activiteiten voor de introductie van het systeem,

een migratieplan dat een serie fasen omvat en dat bevorderlijk is voor tussenliggende en verifieerbare tastbare resultaten, strekkend van het huidige kader van de informatie- en communicatiesystemen van de belanghebbenden tot het systeem zelf,

een gedetailleerd plan met tussenstappen,

een risico-evaluatie van de cruciale fasen van het masterplan,

een evaluatie van de totale levensduurkosten (total lifecycle costs — LCC) voor de introductie en exploitatie van het systeem, samen met een investeringsplan en de bijbehorende kosten-batenanalyse;

4.

de governanceresultaten omvatten de bepaling van de vereiste bestuursstructuren, -methoden en -procedures ten behoeve van de ontwikkeling en validatie van het systeem en de daarop volgende introductie, de exploitatie en het beheer in het veld gedurende de hele levensduur (met inbegrip van de beslechting van geschillen tussen de krachtens de bepalingen van deze TSI betrokken partijen).”;

h)

deel 7.3 van bijlage 1 wordt vervangen door:

„7.3.   Fase 2 — Ontwikkeling

Na de afronding van fase 1 ontwikkelen alle betrokken partijen het systeem als volgt:

a)

Projectgovernance

Om de gewenste ontwikkeling van het systeem te waarborgen, voeren de partijen geleidelijk de governancestructuur in als beschreven in technisch document B.61 (zie bijlage V).

De taken en verantwoordelijkheden van alle actoren evolueren naarmate de nieuwe governancestructuur als beschreven in technisch document B.61 wordt ingevoerd.

De in het kader van fase 1 opgerichte stuurgroep wordt in fase 2 gehandhaafd tot de in technisch document B.61 beschreven governancestructuur volledig operationeel is. Het huishoudelijk reglement van de stuurgroep wordt bijgewerkt in het licht van zijn nieuwe taken, namelijk toezien op de voortgang bij de invoering van de nieuwe governancestructuur, op de in fase 1 ontwikkelde architectuur en op de ontwikkeling van het door individuele bedrijven ontwikkelde systeem overeenkomstig de door het Bureau gepubliceerde en geactualiseerde toepassingsrichtsnoeren. Alvorens de voltooiing van fase 2 te valideren, brengt de stuurgroep advies uit over de juridische status en eigendom van de toepassingrichtsnoeren.

Een nieuwe governancestructuur die volledig conform is met technisch document B.61 wordt geacht conform te zijn met de eisen van deze verordening. Gelet op de aard van het document en de voortdurende behoefte aan afstemming van de governancestructuur op de reële behoeften van de markt, moet elke afwijking van de bepalingen van de verordening onmiddellijk worden gemeld aan de stuurgroep, die de afwijking beoordeelt en beslist of het technisch document en/of de juridische status daarvan op het einde van fase 2 al dan niet moeten worden aangepast.

b)

Masterplan

Om de gewenste ontwikkeling van het systeem te waarborgen, werken alle betrokken partijen samen en implementeren zij het systeem volledig conform het masterplan als vermeld in technisch document B.62 van het Bureau (zie bijlage V).

c)

Ontwikkeling van het systeem

Alle betrokken actoren werken samen en ontwikkelen de verkoopsarchitectuur van het systeem overeenkomstig de architectuurbepalingen van technisch document B.60 van het Bureau (zie bijlage V).

Alle betrokken partijen werken samen en ontwikkelen het systeem en de onderdelen daarvan zoveel mogelijk overeenkomstig de toepassingsvoorschriften als beschreven in de technische documenten:

 

B.50 (zie bijlage III)

 

B.51 (zie bijlage III)

 

B.52 (zie bijlage III)

 

B.53 (zie bijlage III)

 

B.54 (zie bijlage III)

 

B.55 (zie bijlage III)

 

B.56 (zie bijlage III)

Een systeem dat volledige conform is met deze technische documenten wordt geacht conform te zijn met de technische eisen van deze verordening. Elke afwijking van de toepassingsrichtsnoeren wordt gemeld aan de stuurgroep, die deze beoordeelt in het kader van zijn rol al beschreven onder a). Aangezien de toepassingsrichtsnoeren B50 t.e.m. B56 als bedoeld in bijlage III niet bindend zijn, vallen zij niet onder het veranderingsbeheer.”.

2)

Bijlage III wordt vervangen door de volgende bijlage III:

„BIJLAGE III

Lijst van technische documenten

Referentie

Inhoud

B.1. (V1.1.1)

Geïnformatiseerde productie en uitwisseling van tariefgegevens voor internationale of buitenlandse verkoop — tickets zonder geïntegreerde boeking (NRT)

B.2. (V1.1)

Geïnformatiseerde productie en uitwisseling van tariefgegevens voor internationale of buitenlandse verkoop — tickets met geïntegreerde boeking (IRT)

B.3. (V1.1)

Geïnformatiseerde productie en uitwisseling van gegevens voor internationale of buitenlandse verkoop — Speciale aanbiedingen

B.4. (V1.1.1)

Handleiding inzake EDIFACT-boodschappen voor de uitwisseling van dienstregelingsgegevens

B.5. (V1.1)

Elektronische reservatie van zit- of slaapplaatsen en elektronische aanmaak van reisdocumenten — Uitwisseling van boodschappen

B.6. (V1.1)

Elektronische reservatie van zit- of slaapplaatsen en elektronische aanmaak van vervoersdocumenten (RCT2-normen)

B.7. (V1.1.1)

Internationale treintickets om thuis af te drukken

B.8. (V1.1)

Gestandaardiseerde digitale codes voor spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders en andere ondernemingen die bij de spoorvervoersketen zijn betrokken

B.9. (V1.1)

Gestandaardiseerde digitale locatiecodes

B.10 (V1.1)

Elektronische boeking van bijstand aan personen met beperkte mobiliteit – uitwisseling van boodschappen

B.30. (V1.1)

Schema – catalogus met boodschappen/datasets voor de communicatie SO/IB in het kader van de TAP TSI

B.50. (V1.0)

Toepassingsrichtsnoeren dienstregeling

B.51. (V1.0)

Toepassingsrichtsnoeren tarieven

B.52. (V1.0)

Toepassingsrichtsnoeren boekingen

B.53. (V1.0)

Toepassingsrichtsnoeren directe afhandeling

B.54. (V1.0)

Toepassingsrichtsnoeren indirecte afhandeling

B.55. (V1.0)

Toepassingsrichtsnoeren bijstand aan personen met beperkte mobiliteit

B.56. (V1.0)

Toepassingsrichtsnoeren communicatie SO/IB”

3)

De tekst van deel C.1 van bijlage IV wordt vervangen door:

„C.1.   NRT-tarieven

De gegevens over NRT-tarieven bestaan hoofdzakelijk uit:

series,

producten,

diensten,

vervoerderscodes,

prijstabellen,

lijst van stations.

NRT-tarieven worden van tevoren bekendgemaakt overeenkomstig hun verkoopvoorwaarden.”.

4)

De volgende bijlage V wordt toegevoegd:

„BIJLAGE V

Lijst van technische documenten voor verkoopsarchitectuur, governance en masterplan

Referentie

Inhoud

B.60 (V1.0)

TAP Detailarchitectuur

B0.61 (V1.0)

TAP Governance

B0.62 (V1.0)

TAP Masterplan”

5)

De volgende bijlage VI wordt toegevoegd:

„BIJLAGE VI

Door het nationaal TAF/-TAP-contactpunt uit te voeren taken

1.

Optreden als contactpunt (NCP) tussen het Bureau, de TAF/TAP-stuurgroep en de actoren uit de spoorwegsector (infrastructuurbeheerders, spoorwegondernemingen, houders van wagons, stationsbeheerders, verkopers van vervoerbewijzen en relevante verenigingen) in de lidstaat, teneinde te waarborgen dat de actoren uit de spoorwegsector bij de TAF en TAP worden betrokken en op de hoogte zijn van de algemene ontwikkelingen en besluiten van de stuurgroep.

2.

De door de spoorwegactoren in de lidstaat geformuleerde knelpunten en vragen via de ondervoorzitters meedelen aan de TAF/TAP-stuurgroep, voor zover die vragen bekend zijn en men wenst dat ze worden behandeld.

3.

Contacten onderhouden met de vertegenwoordiger van de lidstaat in het comité inzake spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid (RISC) om ervoor te zorgen dat de RISC-vertegenwoordiger νόόr elke vergadering van het RISC op de hoogte wordt gebracht van nationale knelpunten in verband met TAF/TAP en dat de besluiten i.v.m. TAF/TAP op passende wijze aan de betrokken actoren worden meegedeeld.

4.

De lidstaat zorgt ervoor dat alle spoorwegondernemingen die een vergunning bezitten en andere actoren uit de spoorwegsector (infrastructuurbeheerders, spoorwegondernemingen, houders van wagons, stationsbeheerders, verkopers van vervoerbewijzen) in kennis worden gesteld van de gegevens van het NCP en worden aangespoord het NCP te contacteren indien zij dat nog niet hebben gedaan.

5.

Voor zover de spoorwegactoren in de lidstaat bekend zijn, hen bewust maken van de verplichtingen die zij op grond van de TAF- en TAP-verordeningen dienen na te komen.

6.

Samenwerken met de lidstaat om ervoor te zorgen dat een instantie wordt belast met de invoering van de primaire locatiecodes in het Central Reference Domain. De naam van de aangewezen instantie wordt meegedeeld aan het DG MOVE met het oog op passende communicatie.

7.

De informatieuitwisseling faciliteren tussen de spoorwegactoren van de lidstaat (infrastructuurbeheerders, spoorwegondernemingen, houders van wagons, stationsbeheerders, verkopers van vervoerbewijzen en relevante verenigingen).”.


7.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/79


VERORDENING (EU) Nr. 1274/2013 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 2013

tot wijziging en correctie van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad en van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie wat betreft bepaalde levensmiddelenadditieven

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (1), en met name artikel 10, lid 3, artikel 14 en artikel 30, lid 5,

Gezien Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s (2), en met name artikel 7, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 is een EU-lijst vastgesteld van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en van de gebruiksvoorwaarden daarvoor.

(2)

In bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 is een EU-lijst vastgesteld van voor gebruik in levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen, levensmiddelenaroma’s en voedingsstoffen goedgekeurde levensmiddelenadditieven, en van de gebruiksvoorwaarden daarvoor.

(3)

Bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie (3) zijn de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 opgenomen levensmiddelenadditieven vastgesteld.

(4)

Die lijsten kunnen volgens de uniforme procedure van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 op initiatief van de Commissie of ingevolge een aanvraag worden bijgewerkt.

(5)

Bij de bijwerking van de specificaties moet rekening worden gehouden met de specificaties en analysetechnieken voor levensmiddelenadditieven die zijn vastgesteld in de door de Commissie van de Codex Alimentarius goedgekeurde Joint FAO/WHO Expert Committee on Food Additives’ Specifications, en ook met het International Numbering System for Food Additives, d.w.z. de INS-benaming (4).

(6)

Ter wille van de duidelijkheid en de consistentie met de geregistreerde benaming in het INS zou de momenteel toegelaten levensmiddelenkleurstof „briljantzwart BN, zwart PN” (E 151) de benaming „briljantzwart PN” moeten krijgen in de EU-lijst van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en van de gebruiksvoorwaarden daarvoor en in de specificaties voor dit additief.

(7)

De definitie van het levensmiddelenadditief caroteen uit algen (E 160a (iv)) in de specificaties bevat de volgende zin: „Gemengde carotenen kunnen ook worden verkregen uit de alg Dunaliella salina, die in grote zoutmeren in Whyalla in Zuid-Australië wordt gekweekt.”. In de definitie wordt verwezen naar een specifieke plaats (Whyalla) waar de algen worden gekweekt. De voorbije jaren is de wereldwijde vraag naar caroteen uit algen echter toegenomen en er zijn nieuwe zoutmeren in Australië en in andere landen gecreëerd. In de bestaande Joint FAO/WHO Expert Committee on Food Additives’ Specifications voor caroteen uit algen (5) en in het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid over de herbeoordeling van gemengde carotenen (E 160a (i)) en bèta-caroteen (E 160a (ii)) als levensmiddelenadditief (6) wordt/worden de plaats/plaatsen waar Dunaliella salina wordt gekweekt niet vermeld of beperkt. De beschrijving van caroteen uit algen (E 160a (iv)) in de specificaties moet daarom worden gewijzigd om verstoringen van de markt te voorkomen.

(8)

Verordening (EU) nr. 231/2012 bevat fouten in de specificaties voor calciumwaterstofsulfiet (E 227) en kaliumwaterstofsulfiet (E 228). Die fouten moeten worden gecorrigeerd.

(9)

Bij Verordening (EU) nr. 231/2012 zijn ook specificaties voor microkristallijne cellulose (E 406 (i)) vastgesteld, waarin wordt vermeld dat cellulosegel een synoniem van microkristallijne cellulose is. Sinds de Codex Alimentarius een dubbele benaming voor microkristallijne cellulose (E 406 (i)) heeft vastgesteld, luidt de INS-benaming „microkristallijne cellulose (cellulosegel)”. In het licht van eerdere regelingen (7) en ter wille van de consistentie en een vlot handelsverkeer moet de dubbele benaming microkristallijne cellulose, cellulosegel worden vastgesteld voor het levensmiddelenadditief E 460 (i). De benaming „cellulosegel” moet bijgevolg uit de rubriek „synoniemen” in de specificaties van dat levensmiddelenadditief worden geschrapt en de benaming van het additief moet dienovereenkomstig in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 worden gewijzigd.

(10)

Ter wille van de duidelijkheid en de consistentie met de geregistreerde benaming in het INS moet het levensmiddelenadditief „carboxymethylcellulose, natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom” (E 466) de nieuwe benaming „natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom” krijgen in de EU-lijst van levensmiddelenadditieven in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 en in de specificaties van dit additief.

(11)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 moet de Commissie het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) inwinnen met het oog op het bijwerken van de EU-lijst van levensmiddelenadditieven in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008, tenzij die updates geen gevolgen voor de gezondheid van de mens hebben. Aangezien de updates van de bovenvermelde EU-lijsten geen gevolgen hebben voor de gezondheid van de mens, is het niet nodig het advies van de EFSA in te winnen.

(12)

Verordening (EG) nr. 1333/2008 en Verordening (EU) nr. 231/2012 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd en gecorrigeerd.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 worden gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

De levensmiddelenadditieven „briljantzwart BN, zwart PN” (E 151) of „carboxymethylcellulose, natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom” (E 466) en levensmiddelen die deze levensmiddelenadditieven bevatten, die worden geëtiketteerd of in de handel gebracht tot 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en die niet aan de vereisten van deze verordening voldoen, mogen in de handel worden gebracht totdat de voorraden zijn uitgeput.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.

(2)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1.

(3)  PB L 83 van 22.3.2012, blz. 1.

(4)  International Numbering System for Food Additives (INS).

(5)  Monograph 4 (2007) on CAROTENES (Algae) available at http://www.fao.org/ag/agn/jecfa-additives/specs/Monograph1/Additive-114.pdf

(6)  EFSA Panel on Food Additives and Nutrient Sources added to Food (ANS); Scientific Opinion on the re-evaluation of Mixed Carotenes (E 160a (i)) and beta-Carotene (E 160a (ii)) as a food additive. EFSA Journal 2012; 10(3):2593.

(7)  De voorgestelde wijziging is in overeenstemming met andere soortgelijke gevallen, zoals natriumcarboxymethylcellulose (E 466), vernette natriumcarboxymethylcellulose (E 468) en enzymatisch gehydrolyseerde carboxymethylcellulose (E 469), waaraan dubbele benamingen zijn toegekend.


BIJLAGE I

A.

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A, tabel 3, wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 151 vervangen door:

„E 151

Briljantzwart PN”

2)

In deel B:

a)

in punt 1 „kleurstoffen” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 151 vervangen door:

„E 151

Briljantzwart PN”

b)

in punt 3 „andere additieven dan kleurstoffen en zoetstoffen” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom”

3)

In deel C:

a)

in groep III „levensmiddelenkleurstoffen met een gecombineerd maximum” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 151 vervangen door:

„E 151

Briljantzwart PN”

b)

in groep I wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom

quantum satis

4)

In deel E:

a)

bij levensmiddelencategorie 09.2 „verwerkte vis en visserijproducten, inclusief schaal- en weekdieren” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 151 vervangen door:

„E 151

Briljantzwart PN

100

(35)

alleen vis- en schaaldierenpasta”

b)

bij levensmiddelencategorie 09.2 „verwerkte vis en visserijproducten, inclusief schaal- en weekdieren” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 151 vervangen door:

„E 151

Briljantzwart PN

250

(36)

alleen voorgekookte schaaldieren”

c)

bij levensmiddelencategorie 09.2 „verwerkte vis en visserijproducten, inclusief schaal- en weekdieren” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 151 vervangen door:

„E 151

Briljantzwart PN

100

(37)

alleen gerookte vis”

d)

bij levensmiddelencategorie 11.4.1 „tafelzoetstoffen in vloeibare vorm” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 460 (i) vervangen door:

„E 460 (i)

Microkristallijne cellulose, cellulosegel

quantum satis

 

 

e)

bij levensmiddelencategorie 11.4.3 „tafelzoetstoffen in tabletvorm” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 460 (i) vervangen door:

„E 460 (i)

Microkristallijne cellulose, cellulosegel

quantum satis

 

 

f)

bij levensmiddelencategorie 01.6.1 „niet-gearomatiseerde, gepasteuriseerde room (met uitzondering van room met verlaagd vetgehalte)” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom

quantum satis

 

 

g)

bij levensmiddelencategorie 01.6.2 „niet-gearomatiseerde, met levende fermenten gefermenteerde roomproducten en vervangingsproducten, met een vetgehalte van minder dan 20 %” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom

quantum satis

 

 

h)

bij levensmiddelencategorie 11.4.1 „tafelzoetstoffen in vloeibare vorm” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom

quantum satis

 

 

i)

bij levensmiddelencategorie 11.4.2 „tafelzoetstoffen in poedervorm” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom

quantum satis

 

 

j)

bij levensmiddelencategorie 11.4.3 „tafelzoetstoffen in tabletvorm” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom

quantum satis

 

 

k)

bij levensmiddelencategorie 13.1.5.1 „dieetvoeding voor zuigelingen voor medisch gebruik en speciaal samengesteld voedsel voor zuigelingen” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom

10 000

 

vanaf de geboorte in dieetproducten in verband met stofwisselingsstoornissen”

l)

in levensmiddelencategorie 13.1.5.2 „dieetvoeding voor baby’s en peuters voor medisch gebruik als omschreven in Richtlijn 1999/21/EG” wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom

10 000

 

vanaf de geboorte in dieetproducten in verband met stofwisselingsstoornissen”

m)

bij levensmiddelencategorie 14.1.3 „vruchtennectars als omschreven in Richtlijn 2001/112/EG, groentedranken en soortgelijke producten” wordt de vermelding voor additief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom

quantum satis

 

alleen traditionele Zweedse en Finse vruchtensiroop van citrusvruchten”

B.

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel 1 wordt de vermelding voor het levensmiddelenadditief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom

quantum satis

Alle levensmiddelenadditieven”

2)

In deel 3 wordt de vermelding voor het levensmiddelenadditief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose,

cellulosegom

quantum satis

quantum satis

quantum satis

Ja”

3)

In deel 5, afdeling A, wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose,

cellulosegom

quantum satis

Alle voedingsstoffen

Ja”

4)

In deel 5, afdeling B, wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose,

cellulosegom

Voor gebruik in voedingsstofpreparaten op voorwaarde dat het maximumgehalte in in punt 13.1 van deel E van bijlage II genoemde levensmiddelen niet wordt overschreden

Alle voedingsstoffen

Dieetvoeding voor zuigelingen en peuters voor medisch gebruik als omschreven in Richtlijn 1999/21/EG”

5)

In deel 6, tabel 1, wordt de vermelding voor levensmiddelenadditief E 466 vervangen door:

„E 466

Natriumcarboxymethylcellulose, cellulosegom”


BIJLAGE II

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de vermelding voor E 160a (iv) caroteen uit algen wordt de specificatie met betrekking tot de definitie vervangen door:

Definitie

Gemengde carotenen kunnen ook worden verkregen uit de alg Dunaliella salina. β-Caroteen wordt met een etherische olie geëxtraheerd. Het preparaat is een suspensie in spijsolie (20-30 %). De verhouding trans/cis-isomeren ligt tussen 50/50 en 71/29.

De belangrijkste kleurstof bestaat uit carotenoïden waarvan β-caroteen het grootste deel uitmaakt. Verder kunnen α-caroteen, luteïne, zeaxanthine en β-cryptoxanthine aanwezig zijn. Naast de kleurpigmenten kan de stof van nature in het uitgangsmateriaal aanwezige oliën, vetten en wassen bevatten.”.

2)

De vermelding voor E 151 Briljantzwart BN, zwart PN, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de benaming wordt vervangen door:

E 151 BRILJANTZWART PN

b)

de specificatie met betrekking tot de definitie wordt vervangen door:

Definitie

Briljantzwart PN bestaat hoofdzakelijk uit tetranatrium-4-aceetamido-5-hydroxy-6-[7-sulfonato-4-(4-sulfonatofenylazo)-1-naftylazo]naftaleen-1,7-disulfonaat en secundaire kleurstoffen, met daarnaast natriumchloride en/of natriumsulfaat als belangrijkste kleurloze componenten.

Briljantzwart PN wordt beschreven als het natriumzout.

Het calcium- en het kaliumzout zijn ook toegestaan.”.

3)

In de vermelding voor E 227 calciumwaterstofsulfiet wordt de benaming vervangen door:

E 227 CALCIUMWATERSTOFSULFIET

4)

In de vermelding voor E 228 kaliumwaterstofsulfiet wordt de benaming vervangen door:

E 228 KALIUMWATERSTOFSULFIET

5)

De vermelding voor E 460 (i) microkrijstallijne cellulose wordt als volgt gewijzigd:

a)

de benaming wordt vervangen door:

E 460 (i) MICROKRISTALLIJNE CELLULOSE, CELLULOSEGEL

b)

de specificatie met betrekking tot synoniemen wordt vervangen door:

„Synoniemen”

 

6)

De vermelding voor E 466 natriumcarboxymethylcellulose, carboxymethylcellulose, cellulosegom wordt als volgt gewijzigd:

a)

de benaming wordt vervangen door:

E 466 NATRIUMCARBOXYMETHYLCELLULOSE, CELLULOSEGOM

b)

de specificatie met betrekking tot synoniemen wordt vervangen door:

Synoniemen

NaCMC; natrium-CMC”;

c)

de specificatie met betrekking tot de definitie wordt vervangen door:

Definitie

a)

Natriumcarboxymethylcellulose is het partiële natriumzout van cellulose die rechtstreeks is verkregen uit plantaardige vezels en die gedeeltelijk is veretherd met carboxymethylgroepen”.


7.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/86


VERORDENING (EU) Nr. 1275/2013 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 2013

tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten voor arseen, cadmium, lood, nitrieten, vluchtige mosterdolie en schadelijke botanische verontreinigingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (1), en met name artikel 8, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2002/32/EG verbiedt het gebruik van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en waarvan het gehalte aan ongewenste stoffen de in bijlage I bij die richtlijn vermelde maximumgehalten overschrijdt.

(2)

Sommige formuleringen met langdurige afgifte voor aanvullende diervoeders met bijzonder voedingsdoel en met een hoge concentratie sporenelementen bevatten onvermijdelijk hoeveelheden arseen, cadmium of lood die hoger zijn dan de maximumgehalten die zijn vastgesteld voor deze zware metalen in aanvullende diervoeders. Hogere maximumgehalten voor deze zware metalen in formuleringen met langdurige afgifte vormen echter geen risico voor de diergezondheid, de volksgezondheid of het milieu, omdat de blootstelling van de dieren aan de zware metalen door het gebruik van deze specifieke formuleringen met langdurige afgifte beduidend lager is dan bij andere aanvullende diervoeders die sporenelementen bevatten. Het is daarom aangewezen hogere maximumgehalten voor die zware metalen vast te stellen voor dergelijke formuleringen met langdurige afgifte die hoge concentraties sporenelementen bevatten.

(3)

Uit de ontvangen gegevens blijkt dat het gehalte aan arseen in het toevoegingsmiddel voor diervoeders ijzer(II)carbonaat na een verandering van productiegebied in sommige gevallen het huidige maximumgehalte overschrijdt. Teneinde de voorziening van de Europese markt met ijzer(II)carbonaat te garanderen, moet het maximumgehalte aan arseen in ijzer(II)carbonaat worden verhoogd. Deze verhoging heeft geen schadelijke gevolgen voor de diergezondheid, de volksgezondheid of het milieu, omdat het maximumgehalte aan arseen voor aanvullende diervoeders en volledige diervoeders ongewijzigd blijft.

(4)

Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor zware metalen in diervoeders en levensmiddelen (EURL-HM) heeft onlangs vastgesteld dat het gebruik van verschillende gangbare extractiemethoden voor het bepalen van lood in kaoliniethoudende klei en in diervoeders die kaoliniethoudende klei bevatten, leidt tot aanzienlijk verschillen in de resultaten van de analyse (2). Voorheen werden bij gebruik van verschillende extractiemethoden geen aanzienlijke verschillen in de gehalten aan zware metalen in minerale diervoeders vastgesteld (3). De maximumgehalten voor zware metalen in diervoeders hebben betrekking op een analytische bepaling van lood, waarbij de extractie gedurende 30 minuten op kooktemperatuur in salpeterzuur (5 % m/m) wordt uitgevoerd. Daarom moet worden voorzien in het gebruik van die extractiemethode voor de bepaling van lood in kaoliniethoudende klei.

(5)

Voor producten en bijproducten van suikerbiet en suikerriet en van zetmeelproductie is momenteel geen maximumgehalte aan nitriet van toepassing. Gezien de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis, moet hetzelfde ook gelden voor producten en bijproducten van de productie van alcoholische dranken.

(6)

Gezien de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis moet het maximumgehalte voor vluchtige mosterdolie in Camelina sativa en daarvan afgeleide producten worden vastgesteld op hetzelfde niveau als het maximumgehalte voor koolzaadkoeken.

(7)

De species Brassica zijn wegens hun hoge gehalte aan vluchtige mosterdolie (uitgedrukt als allylisothiocyanaat) opgenomen als schadelijke botanische verontreinigingen. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies betreffende glucosinolaten (allylisothiocyanaat) als ongewenste stoffen in diervoeders (4) geconcludeerd dat schadelijke effecten voor de dieren doorgaans verband houden met de totale hoeveelheid glucosinolaten in de voeding. Bij het meten van de totale hoeveelheid glucosinolaten zouden ook verontreinigingen aan het licht komen die worden veroorzaakt door de aanwezigheid van producten van Brassica juncea ssp., Brassica nigra en Brassica carinata. De producten van deze species, met uitzondering van de zaden ervan, moeten daarom worden geschrapt uit afdeling VI van bijlage I inzake schadelijke botanische verontreinigingen en voor van deze Brassica species afgeleide voedermiddelen moet hetzelfde maximumgehalte aan vluchtige mosterdolie vastgesteld worden als voor koolzaadkoeken.

(8)

Het is aangewezen de benamingen voor voedermiddelen te gebruiken uit Verordening (EU) nr. 68/2013 van de Commissie van 16 januari 2013 betreffende de catalogus van voedermiddelen (5).

(9)

Richtlijn 2002/32/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 december 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10.

(2)  Determination of extractable and total lead in kaolinitic clay. Technische ondersteuning van het directoraat-generaal Gezondheid en Consumenten door het EURL-HM — JRC 69122 — Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek — Instituut voor referentiematerialen en metingen.

(3)  IMEP-111: Total cadmium, lead, arsenic, mercury and copper and extractable cadmium and lead in mineral feed. Report of the eleventh interlaboratory comparison organised by the European Union Reference Laboratory for heavy metals in Feed and Food. — EUR 24758 EN — Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek — Instituut voor referentiematerialen en metingen.

(4)  Opinion of the Scientific Panel on Contaminants in the Food Chain on a request from the European Commission on glucosinolates as undesirable substances in animal feed, EFSA Journal (2008) 590, 1-76.

(5)  PB L 29 van 30.1.2013, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 1 van afdeling I, „Arseen”, wordt vervangen door:

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

„1.

Arseen (1)

Voedermiddelen

2

met uitzondering van:

 

gemalen grasmeel, luzernemeel en klavermeel alsmede al dan niet gemelasseerde gedroogde suikerbietenpulp;

4

palmpitschilfers;

4 (2)

fosfaten en koolzure algenkalk;

10

calciumcarbonaat; koolzure magnesiavoederkalk (calciummagnesiumcarbonaat) (10)

15

magnesiumoxide; magnesiumcarbonaat;

20

vis, andere waterdieren en daarvan afgeleide producten;

25 (2)

gemalen gedroogd zeewier en voedermiddelen op basis van zeewier.

40 (2)

Als tracer gebruikte ijzerpartikels.

50

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groep „Verbindingen van sporenelementen”

30

met uitzondering van:

 

koper(II)sulfaat-pentahydraat; koper(II)carbonaat; dikoperchloridetrihydroxide; ijzer(II)carbonaat;

50

zinkoxide; mangaanoxide; koperoxide.

100

Aanvullende diervoeders

4

met uitzondering van:

 

minerale diervoeders;

12

aanvullende diervoeders voor gezelschapsdieren die vis, andere waterdieren en daarvan afgeleide producten en/of gemalen gedroogd zeewier en van zeewier afgeleide voedermiddelen bevatten;

10 (2)

formuleringen met langdurige afgifte voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel en een concentratie sporenelementen die meer dan honderd keer hoger is dan het vastgestelde maximumgehalte voor volledige diervoeders.

30

Volledige diervoeders

2

met uitzondering van:

 

volledige diervoeders voor vis en pelsdieren;

10 (2)

volledige diervoeders voor gezelschapsdieren die vis, andere waterdieren en daarvan afgeleide producten en/of gemalen gedroogd zeewier en van zeewier afgeleide voedermiddelen bevatten.

10 (2)”

2)

Punt 2 van afdeling I, „Cadmium”, wordt vervangen door:

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

„2.

Cadmium

Voedermiddelen van plantaardige oorsprong

1

Voedermiddelen van dierlijke oorsprong

2

Voedermiddelen van minerale oorsprong

2

met uitzondering van:

 

fosfaten.

10

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groep „Verbindingen van sporenelementen”

10

met uitzondering van:

 

koper(II)oxide, mangaan(II)oxide, zinkoxide en mangaan(II)sulfaat-monohydraat.

30

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groepen „Bindmiddelen” en „Antiklontermiddelen”

2

Voormengsels (6)

15

Aanvullende diervoeders

0,5

met uitzondering van:

 

minerale diervoeders

 

– –

bevattende < 7 % fosfor (8)

5

– –

bevattende ≥ 7 % fosfor (8)

0,75 per 1 % fosfor (8), met een maximum van 7,5

aanvullende diervoeders voor gezelschapsdieren.

2

formuleringen met langdurige afgifte voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel en een concentratie sporenelementen die meer dan honderd keer hoger is dan het vastgestelde maximumgehalte voor volledige diervoeders;

15

Volledige diervoeders

0,5

met uitzondering van:

 

volledige diervoeders voor runderen (met uitzondering van kalveren), schapen (met uitzondering van lammeren), geiten (met uitzondering van geitenlammeren) en vis;

1

volledige diervoeders voor gezelschapsdieren.

2”

3)

Punt 4 van afdeling I, „Lood”, wordt vervangen door:

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

„4.

Lood (1)

Voedermiddelen

10

met uitzondering van:

 

groenvoeder (3);

30

fosfaten en koolzure algenkalk;

15

calciumcarbonaat; koolzure magnesiavoederkalk (calciummagnesiumcarbonaat) (10);

20

gist.

5

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groep „Verbindingen van sporenelementen”

100

met uitzondering van:

 

zinkoxide;

400

mangaan(II)oxide, ijzer(II)carbonaat, koper(II)carbonaat.

200

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groepen „Bindmiddelen” en „Antiklontermiddelen”

30

met uitzondering van:

 

clinoptiloliet van vulkanische oorsprong; natroliet-fonoliet;

60

Voormengsels (6)

200

Aanvullende diervoeders

10

met uitzondering van:

 

minerale diervoeders;

15

formuleringen met langdurige afgifte voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel en een concentratie sporenelementen die meer dan honderd keer hoger is dan het vastgestelde maximumgehalte voor volledige diervoeders;

60

Volledige diervoeders.

5

4)

Punt 6 van afdeling I, „Nitriet”, wordt vervangen door:

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

„6.

Nitriet (5)

Voedermiddelen

15

met uitzondering van:

 

vismeel;

30

kuilvoeder;

producten en bijproducten van suikerbiet en suikerriet en van de productie van zetmeel en alcoholische dranken.

Volledige diervoeders

15

met uitzondering van:

 

volledige diervoeders voor honden en katten met een vochtgehalte van meer dan 20 %.

—”

5)

Punt 5 van afdeling III, „Vluchtige mosterdolie”, wordt vervangen door:

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

„5.

Vluchtige mosterdolie (1)

Voedermiddelen

100

met uitzondering van:

 

Vlashuttentutzaad en daarvan afgeleide producten (2), producten afgeleid van mosterdzaad (2), koolzaad en daarvan afgeleide producten.

4 000

Volledige diervoeders

150

met uitzondering van:

 

volledige diervoeders voor runderen (met uitzondering van kalveren), schapen (met uitzondering van lammeren) en geiten (met uitzondering van geitenlammeren);

1 000

volledige diervoeders voor varkens (met uitzondering van biggen) en pluimvee.

500

6)

Afdeling VI, „Schadelijke botanische verontreinigingen”, wordt vervangen door:

„AFDELING VI: SCHADELIJKE BOTANISCHE VERONTREINIGINGEN

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

1.

Onkruidzaden en niet gemalen of verpulverde vruchten die alkaloïden, glucosiden of andere giftige stoffen bevatten, afzonderlijk of tezamen, waaronder:

Voedermiddelen en mengvoeders

3 000

Datura sp.

 

1 000

2.

Crotalaria spp.

Voedermiddelen en mengvoeders

100

3.

Zaden en doppen van Ricinus communis L., Croton tiglium L. en Abrus precatorius L., alsook de door verwerking ervan verkregen bijproducten (3), afzonderlijk of tezamen

Voedermiddelen en mengvoeders

10 (4)

4.

Beuk, ongeschilde zaden — Fagus sylvatica L.

Voedermiddelen en mengvoeders

Zaden en vruchten en de door verwerking ervan verkregen bijproducten mogen niet in diervoeders voorkomen tenzij als sporen die niet kwantitatief kunnen worden bepaald.

5.

Purgeernoot — Jatropha curcas L.

Voedermiddelen en mengvoeders

Zaden en vruchten en de door verwerking ervan verkregen bijproducten mogen niet in diervoeders voorkomen tenzij als sporen die niet kwantitatief kunnen worden bepaald.

6.

Zaden van Ambrosia spp.

Voedermiddelen

50

met uitzondering van

 

gierst (granen van Panicum miliaceum L.) en sorghum (granen of Sorghum bicolor (L) Moench s.l.), niet rechtstreeks vervoederd aan dieren

200

Mengvoeders die ongemalen granen en zaden bevatten

50

7.

Zaden van

Indische bruine mosterd - Brassica juncea (L.) Czern. en Coss. ssp. integrifolia (West) Thell.

Sareptamosterd — Brassica juncea (L.) Czern. en Coss. ssp. juncea

Chinese mosterd — Brassica juncea (L.) Czern. en Coss. ssp. juncea var. lutea Batalin

Zwarte mosterd — Brassica nigra (L.) Koch

Ethiopische mosterd — Brassica carinata A. Braun

Voedermiddelen en mengvoeders

Zaden mogen niet in diervoeders voorkomen tenzij als sporen die niet kwantitatief kunnen worden bepaald.


(1)  Voor de bepaling van lood in kaoliniethoudende klei en in diervoeders die kaoliniethoudende klei bevatten, hebben de maximumgehalten betrekking op een analytische bepaling van lood, waarbij de extractie gedurende 30 minuten op kooktemperatuur in salpeterzuur (5 % m/m) wordt uitgevoerd. Er kunnen gelijkwaardige extractieprocedures worden toegepast, waarvoor kan worden aangetoond dat de gebruikte extractieprocedure een gelijke extractie-efficiëntie heeft.”.

(2)  Op verzoek van de bevoegde autoriteiten moet de verantwoordelijke exploitant een analyse verrichten om aan te tonen dat het totale gehalte aan glucosinolaten lager is dan 30 mmol/kg. De referentieanalysemethode is EN-ISO 9167-1:1995.”.

(3)  Voor zover door analytische microscopie bepaalbaar.

(4)  Omvat ook zaaddopfragmenten.”.


7.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/93


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1276/2013 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 december 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

45,1

MA

75,2

TN

78,7

TR

84,0

ZZ

70,8

0707 00 05

AL

59,9

MA

154,0

TR

118,1

ZZ

110,7

0709 93 10

MA

147,0

TR

94,4

ZZ

120,7

0805 10 20

AR

28,0

AU

88,3

MA

36,7

TR

54,5

UY

36,0

ZA

56,9

ZW

22,6

ZZ

46,1

0805 20 10

AU

135,6

MA

57,8

ZZ

96,7

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

TR

58,3

ZZ

58,3

0805 50 10

TR

68,2

ZZ

68,2

0808 10 80

BA

42,7

MK

32,3

NZ

160,5

US

165,4

ZA

199,9

ZZ

120,2

0808 30 90

TR

130,4

US

211,2

ZZ

170,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

7.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/95


BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 9 oktober 2013

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, afdeling II — Europese Raad en Raad

(2013/721/EU)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (COM(2012) 436 — C7-0226/2012) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011, tezamen met de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring (4) van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2011 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien zijn besluit van 17 april 2013 (5) tot uitstel van het besluit tot verlening van kwijting voor het begrotingsjaar 2011 en de bijgaande resolutie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6), en in het bijzonder de artikelen 50, 86, 145, 146 en 147,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (7), en met name de artikelen 164, 165 en 166,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (8),

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0310/2013),

1.

weigert de secretaris-generaal van de Raad kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Raad en de Raad voor het begrotingsjaar 2011;

2.

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, de Europese Ombudsman en de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

De voorzitter

Martin SCHULZ

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 68 van 15.3.2011, blz. 1.

(2)  PB C 348 van 14.11.2012, blz. 1.

(3)  PB C 344 van 12.11.2012, blz. 1.

(4)  PB C 348 van 14.11.2012, blz. 130.

(5)  PB L 308 van 16.11.2013, blz. 20.

(6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(7)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(8)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 9 oktober 2013

met de daarvan een integrerend deel uitmakende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 afdeling II — Europese Raad en Raad

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011 (COM(2012) 436 — C7-0226/2012) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011, tezamen met de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring (4) van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2011 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien zijn besluit van 17 april 2013 (5) tot uitstel van het besluit tot verlening van kwijting voor het begrotingsjaar 2011 en de bijgaande resolutie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (6), en in het bijzonder de artikelen 50, 86, 145, 146 en 147,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (7), en met name de artikelen 164, 165 en 166,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (8),

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0310/2013),

A.

overwegende dat in een democratische samenleving de belastingbetalers en de publieke opinie het recht hebben te worden geïnformeerd over het gebruik van publieke middelen (9);

B.

overwegende dat de burgers het recht hebben te weten hoe hun belastingen worden uitgegeven en hoe de bevoegdheid die aan politieke organen is toevertrouwd, wordt uitgeoefend;

C.

overwegende dat de Raad, als een instelling van de Unie, een democratische verantwoordingsplicht heeft tegenover de burgers van de Unie voor zover hij begunstigde is van middelen van de algemene begroting van de Europese Unie;

D.

overwegende dat het Parlement van alle EU-instellingen het enige rechtstreeks verkozen orgaan is en belast is met het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie;

1.

benadrukt de rol die het Parlement overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vervult bij het verlenen van kwijting voor de begroting;

2.

wijst erop dat de Unie, ingevolge artikel 335 VWEU, „wordt vertegenwoordigd door elk van de instellingen, uit hoofde van hun administratieve autonomie, voor de aangelegenheden die verband houden met hun respectieve werking”, en dat zij derhalve, met inachtneming van artikel 55 van het Financieel Reglement, individueel verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van hun begroting;

3.

wijst erop dat, ingevolge artikel 77 van het Reglement van het Parlement, „de bepalingen inzake de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting eveneens van toepassing zijn voor de procedure voor de verlening van kwijting aan […] de personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de begrotingen van de overige instellingen en organen van de Europese Unie, zoals de Raad (voor wat betreft zijn uitvoerende activiteiten), het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s”;

Advies van de Rekenkamer betreffende de Europese Raad en de Raad in zijn betrouwbaarheidsverklaring voor het begrotingsjaar 2011

4.

onderstreept het feit dat de Rekenkamer in zijn jaarverslag over het begrotingsjaar 2011 opmerkingen heeft opgenomen over de Europese Raad en de Raad met betrekking tot aanbestedingsprocedures voor schoonmaakdiensten en voor de aankoop van werkkleding en -schoeisel waarin hij wijst op bepaalde tekortkomingen bij de toepassing van de selectie- en de gunningscriteria;

5.

neemt kennis van de uitleg van de Raad met betrekking tot de tekortkomingen bij de aanbestedingsprocedures en van zijn verzekering betreffende volledige eerbiediging van de geest en de beginselen van het Financieel Reglement;

6.

onderschrijft de aanbevelingen van de Rekenkamer dat ordonnateurs de opzet, de coördinatie en de uitvoering van de aanbestedingsprocedures verder moeten verbeteren door middel van passende verificaties en betere begeleiding; beveelt ook een betere toepassing aan van de aanbestedingsregels, die alle instellingen van de Unie moeten naleven;

7.

neemt er kennis van dat de Raad niet uitvoeriger is ingegaan op de aanbeveling van de Rekenkamer betreffende passende verificaties en betere begeleiding van aanbestedingsprocedures;

Hangende zaken

8.

betreurt de problemen die zich tijdens de kwijtingsprocedures voor de begrotingsjaren 2007, 2008, 2009 en 2010 hebben voorgedaan, die het gevolg waren van een gebrek aan samenwerking van de kant van de Raad; wijst erop dat het Parlement heeft geweigerd de secretaris-generaal van de Raad kwijting te verlenen voor de uitvoering van de begroting van de Raad voor de begrotingsjaren 2009 en 2010, om redenen die zijn uiteengezet in zijn resoluties van 10 mei 2011 (10), 25 oktober 2011 (11), 10 mei 2012 (12) en 23 oktober 2012 (13);

9.

verwacht dat de toekomstige jaarlijkse activiteitenverslagen die het Parlement van de Raad zal ontvangen een volledig overzicht zullen bevatten van al het personeel, opgesplitst volgens categorie, rang, geslacht, nationaliteit en gevolgde beroepsopleiding, alsmede van de interne begrotingsbeslissingen van de Raad;

10.

benadrukt dat de begroting van de Europese Raad en die van de Raad moeten worden gescheiden, met het oog op een transparanter financieel beheer bij beide instellingen en om ervoor te zorgen dat beide instellingen beter ter verantwoording kunnen worden geroepen;

11.

herhaalt zijn verzoek aan de Raad een gedetailleerde schriftelijke uitleg te verstrekken over de totale omvang van de financiële middelen die zijn gebruikt voor de aankoop van het Résidence Palace-gebouw, de begrotingslijnen waar deze middelen vandaan komen, de betalingen die tot dusver zijn verricht, de betalingen die nog verricht moeten worden en het doel waarvoor het gebouw moet dienen;

12.

betreurt dat de Raad blijft weigeren de vragen van het Parlement te beantwoorden;

13.

wijst er nogmaals op dat het Parlement nog altijd wacht op een reactie van de Raad op de vragen en verzoeken om documenten in zijn resolutie van 10 mei 2012; verzoekt de secretaris-generaal van de Raad om de Commissie begrotingscontrole van het Parlement gedetailleerde schriftelijke antwoorden te verstrekken op de vragen in kwestie;

14.

wijst er nogmaals op dat de uitgaven van de Raad op dezelfde wijze moeten worden gecontroleerd als die van andere instellingen; is van mening dat de fundamentele elementen van dit toezicht zijn vermeld in zijn resolutie van 23 oktober 2012;

15.

is evenwel ingenomen met het feit dat het fungerend voorzitterschap van de Raad de uitnodiging van het Parlement voor de debatten over de kwijtingsverslagen 2011 in de plenaire vergadering van 16 april 2013 heeft aanvaard; verwelkomt het feit dat het voorzitterschap bereid was om een gunstige samenwerking tussen het Parlement en de Raad tot stand te brengen;

16.

neemt kennis van het voorstel van het Ierse voorzitterschap voor de oprichting van een interinstitutionele werkgroep om mogelijke oplossingen in kaart te brengen voor de problemen in verband met de kwijting voor de begroting van de Raad; verwacht een concreet voorstel van het Litouwse voorzitterschap van de Raad;

Het recht van het Parlement om kwijting te verlenen

17.

onderstreept de bevoegdheid van het Parlement om kwijting te verlenen overeenkomstig de artikelen 317, 318 en 319 VWEU, overeenkomstig de tot nu toe gehanteerde interpretatie en praktijk, namelijk verlening van kwijting voor elk onderdeel van de begroting afzonderlijk, om de transparantie en de democratische verantwoordingsplicht ten aanzien van de belastingbetalers van de Unie te vrijwaren;

18.

wijst er nogmaals op dat de Commissie, in haar antwoord van 25 november 2011 op de brief van de voorzitter van de Commissie begrotingscontrole, verklaart het wenselijk te achten dat het Parlement voortgaat met het verlenen van kwijting, dan wel het uitstellen of weigeren van de kwijting aan de andere instellingen, inclusief de Raad, zoals tot nu toe het geval is geweest;

19.

is van oordeel dat in elk geval een beoordeling moet plaatsvinden van het beheer van de Raad als een instelling van de Unie gedurende het desbetreffende begrotingsjaar, waarmee de bevoegdheden van het Parlement worden gewaarborgd, en in het bijzonder invulling wordt gegeven aan het beginsel van het afleggen van democratische verantwoordelijkheid aan de burgers van de Unie;

20.

is dan ook van oordeel dat enige vooruitgang kan worden geboekt indien het Parlement en de Raad overeenstemming zouden bereiken over een lijst documenten die moeten worden uitgewisseld om invulling te geven aan hun respectieve rol in de kwijtingsprocedure;

21.

is van mening dat een via een open en formele dialoog tot stand gebrachte bevredigende samenwerking tussen beide instellingen een positief teken voor de burgers van de Unie kan zijn in deze moeilijke tijden.


(1)  PB L 68 van 15.3.2011, blz. 1.

(2)  PB C 348 van 14.11.2012, blz. 1.

(3)  PB C 344 van 12.11.2012, blz. 1.

(4)  PB C 348 van 14.11.2012, blz. 130.

(5)  PB L 308 van 16.11.2013, blz. 20.

(6)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(7)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(8)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(9)  Uitspraak van het Hof van Justitie van 20 mei 2003 in gevoegde zaken C-465/00, C-138/01 en C-139/01 Österreichischer Rundfunk en anderen, Jurispr. 2003, blz. I-4989, punt 85.

(10)  PB L 250 van 27.9.2011, blz. 25.

(11)  PB L 313 van 26.11.2011, blz. 13.

(12)  PB L 286 van 17.10.2012, blz. 23.

(13)  PB L 350 van 20.12.2012, blz. 71.


7.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/101


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2013

tot goedkeuring van de door de lidstaten voor 2014 en de volgende jaren ingediende jaarlijkse en meerjarenprogramma’s en van de financiële bijdrage van de Unie voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten en zoönosen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 8417)

(2013/722/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking 2009/470/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name artikel 27, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2009/470/EG stelt de procedures vast voor de financiële bijdrage van de Unie aan programma’s voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van dierziekten en zoönosen.

(2)

Bovendien moet krachtens artikel 27, lid 1, van Beschikking 2009/470/EG worden voorzien in een financiële maatregel van de Unie om de uitgaven van de lidstaten voor de financiering van nationale programma’s voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van de in de bijlage I bij die beschikking vermelde dierziekten en zoönosen te vergoeden.

(3)

Beschikking 2008/341/EG van de Commissie van 25 april 2008 tot vaststelling van communautaire criteria voor nationale programma’s voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten en zoönosen (2) bepaalt dat de door de lidstaten ingediende programma’s alleen kunnen worden goedgekeurd in het kader van de financiële maatregelen van de Unie indien zij ten minste voldoen aan de in de bijlage bij die beschikking vastgestelde criteria.

(4)

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (3) voorziet in jaarlijkse programma’s van de lidstaten voor toezicht op overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) bij runderen, schapen en geiten.

(5)

Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza (4) voorziet ook in bewakingsprogramma’s die de lidstaten met betrekking tot pluimvee en in het wild levende vogels moeten uitvoeren, onder meer om door regelmatig geactualiseerde risicobeoordelingen een beter inzicht te verkrijgen in de bedreiging door van vogels afkomstige influenzavirussen, die door in het wild levende vogels worden overgedragen. Die jaarlijkse programma’s voor toezicht en de financiering ervan moeten ook worden goedgekeurd.

(6)

Bepaalde lidstaten hebben bij de Commissie jaarlijkse en meerjarenprogramma’s voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van dierziekten, controleprogramma’s ter voorkoming van zoönosen en jaarlijkse bewakingsprogramma’s voor de uitroeiing en bewaking van bepaalde TSE’s ingediend waarvoor zij een financiële bijdrage van de Unie wensen te ontvangen.

(7)

Gezien het belang van deze programma’s voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie inzake de volksgezondheid en de diergezondheid moet de financiële bijdrage van de Unie aan de uitgaven die de betrokken lidstaten voor de in deze beschikking vermelde maatregelen doen, worden vastgesteld, tot een bepaald maximumbedrag per programma.

(8)

Hoewel de epidemiologische situatie ten aanzien van TSE in de Unie aanzienlijk is verbeterd in de afgelopen jaren, blijft TSE-bewaking van specifieke subpopulaties van groot belang voor het verkrijgen van een betrouwbaar beeld van de prevalentie en de ontwikkeling van een TSE in de lidstaten, en tegelijkertijd voor de controle van de doeltreffendheid van de bestaande preventieve maatregelen. Het is daarom passend een financiële bijdrage van de Unie vast te stellen van maximaal 100 % van de uitgaven van de lidstaten voor het verrichten van bepaalde laboratoriumtests voor de bewaking van TSE in het kader van de goedgekeurde programma’s.

(9)

Programma’s voor de uitroeiing van rabiës in sommige lidstaten zijn nu zover gevorderd dat deze belangrijke bedreiging voor de volksgezondheid weldra verdwenen zal zijn, terwijl in andere lidstaten dergelijke programma’s een cruciale rol spelen bij het voorkomen van de terugkeer van de ziekte naar de rest van de Unie. Het is daarom passend de financiële bijdrage van de Unie op een hoger niveau te handhaven, namelijk 75 %, ter ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten om die ziekte zo snel mogelijk uit te roeien.

(10)

Bepaalde lidstaten die met succes jarenlang medegefinancierde rabiësuitroeiingsprogramma’s hebben uitgevoerd, grenzen aan derde landen waar die ziekte aanwezig is. Om rabiës volledig uit te roeien, moeten bepaalde vaccinatieactiviteiten worden uitgevoerd op het grondgebied van die aan de Unie grenzende derde landen. Het is zinvol om volledige steun te verlenen aan activiteiten in grensgebieden van die derde landen, door middel van een financiële bijdrage van de Unie van 100 % voor de kosten van aankoop en verspreiding van orale vaccins.

(11)

Om te garanderen dat alle met rabiës besmette lidstaten zonder onderbreking de in hun programma’s opgenomen orale vaccinatie voortzetten, moet in de mogelijkheid worden voorzien dat op verzoek van de betrokken lidstaat voorschotten tot 60 % van het voor elk programma vastgestelde maximumbedrag worden betaald, voor zover de nodige kredieten beschikbaar zijn.

(12)

Klassieke varkenspest is sinds 2012 aangetroffen in populaties van wilde varkens in een gebied van Letland dat grenst aan de Russische Federatie en Belarus. Uitvoeringsbesluit 2013/427/EU van de Commissie (5) voorzag in een financiële bijdrage van de Unie voor het jaar 2013 voor de orale vaccinatie van wilde varkens tegen klassieke varkenspest in gebieden van Belarus die aan de besmette gebieden in Letland grenzen, om de verspreiding van de besmetting te beheersen en herbesmetting van het Letse grondgebied te voorkomen. Het is wenselijk dat de steun voor deze activiteiten in Belarus gehandhaafd blijft door middel van een financiële bijdrage van de Unie van 100 % voor bepaalde desbetreffende kosten.

(13)

Wegens de specifieke epidemiologische situatie en de financiële, technische en administratieve problemen die de correcte uitvoering van het programma voor de uitroeiing van schapen- en geitenbrucellose in Griekenland belemmeren, is het passend te voorzien in een hoger niveau van financiering voor bepaalde maatregelen en voor ondersteuning van de vergoedingen voor privédierenartsen en van seizoensgebonden personeel, met het oog op de juiste tenuitvoerlegging van dit programma.

(14)

De aanwezigheid van Afrikaanse varkenspest op Sardinië vormt een gevaar van verspreiding van de ziekte naar andere gebieden in de Unie door illegale uitvoer van producten of dieren. Om dit risico zoveel mogelijk te beperken, is het passend een maatregel goed te keuren voor financiële steun aan Italië voor verscherpte controles in de havens en luchthavens van Sardinië.

(15)

De Commissie heeft de door de lidstaten ingediende jaarlijkse en meerjarenprogramma’s zowel vanuit veterinair als vanuit financieel oogpunt beoordeeld. Die programma’s zijn in overeenstemming bevonden met de desbetreffende veterinaire wetgeving van de Unie en met name met de criteria van Beschikking 2008/341/EG.

(16)

De maatregelen die voor financiële steun van de Unie in aanmerking komen, zijn in dit uitvoeringsbesluit van de Commissie vastgesteld. Waar zij dat nodig achtte, heeft de Commissie de lidstaten er evenwel schriftelijk over geïnformeerd dat voor bepaalde maatregelen slechts maximumaantallen uitgevoerde activiteiten of bepaalde geografische gebieden waarop de programma’s betrekking hebben voor financiële steun in aanmerking komen.

(17)

Gezien het belang van de jaarlijkse en meerjarenprogramma’s voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie inzake dier- en volksgezondheid en de verplichte toepassing van de programma’s inzake TSE’s en aviaire influenza in alle lidstaten moet een passende financiële bijdrage van de Unie worden vastgesteld ter vergoeding van de kosten die de betrokken lidstaten voor de in dit besluit vermelde maatregelen maken, tot een bepaald maximumbedrag per programma.

(18)

Overeenkomstig artikel 84 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6) en artikel 94 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (7) moet de vastlegging van een uitgave uit de begroting van de Unie worden voorafgegaan door een financieringsbesluit waarin de essentiële elementen worden uiteengezet van de actie die een uitgave met zich brengt, en dat is vastgesteld door de instelling of door de door haar gedelegeerde autoriteiten.

(19)

Met het oog op de vereenvoudiging en vermindering van de administratieve belasting in verband met het financiële beheer van de programma’s door de lidstaten en de Commissie is het passend om een systeem van kosten per eenheid toe te passen voor de bepaling van de bijdrage van de Unie aan de in aanmerking komende activiteiten inzake bemonstering en tests in het kader van de goedgekeurde programma’s.

(20)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Artikel 1

Definities

In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder:

a)   bemonstering van huisdieren: de procedure voor het verzamelen van biologisch materiaal van dieren op de bedrijven door of ten behoeve van de bevoegde autoriteit voor laboratoriumtests;

b)   de bemonstering van pluimveekoppels: het nemen van monsters van de omgeving van een koppel pluimvee door of namens de bevoegde autoriteit in het kader van een programma voor de bestrijding van bepaalde zoönotische salmonella;

c)   test: de procedure die wordt toegepast op een monster in een laboratorium om de aan- of afwezigheid van een ziekteverwekker te detecteren, te diagnosticeren of te evalueren, of een ziekteproces of de gevoeligheid voor een bepaalde ziekteverwekker;

d)   tuberculinatie: de procedure voor het uitvoeren van een tuberculinetest, zoals gedefinieerd in bijlage B, punt 2, bij Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (8), in het kader van een rundertuberculoseprogramma.

Artikel 2

Runderbrucellose

1.   De door Spanje, Kroatië, Italië, Portugal en het Verenigd Koninkrijk ingediende programma’s voor de uitroeiing van runderbrucellose worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

2.   De financiële bijdrage van de Unie:

a)

bedraagt 50 % van de kosten per eenheid als omschreven in punt 1, onder a), en punt 4, onder a), van bijlage I, voor:

i)

de bemonstering van huisdieren;

ii)

bengaals-roodtests;

iii)

complementbindingsreactietests;

b)

bedraagt 50 % van de door elke in lid 1 bedoelde lidstaat gedane in aanmerking komende uitgaven voor:

i)

SAT-tests tot een maximum van gemiddeld 0,25 EUR per test;

ii)

ELISA-tests tot een maximum van gemiddeld 0,50 EUR per test;

iii)

bacteriologische tests tot een maximum van gemiddeld 10 EUR per test;

iv)

aanschaf van vaccins tot een maximum van gemiddeld 0,50 EUR per dosis;

v)

de aan de eigenaars te betalen vergoeding voor de waarde van hun dieren die in het kader van deze programma’s zijn geslacht, tot een maximum van gemiddeld 375 EUR per dier;

c)

en mag niet meer bedragen dan:

i)

4 900 000 EUR voor Spanje;

ii)

150 000 EUR voor Kroatië;

iii)

2 715 000 EUR voor Italië;

iv)

805 000 EUR voor Portugal;

v)

1 355 000 EUR voor het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 3

Rundertuberculose

1.   De door Ierland, Spanje, Kroatië, Italië, Portugal en het Verenigd Koninkrijk ingediende programma’s voor de uitroeiing van rundertuberculose worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

2.   De financiële bijdrage van de Unie aan in lid 1 genoemde lidstaten, met uitzondering van Ierland:

a)

bedraagt 50 % van de kosten per eenheid als omschreven in punt 3 en punt 4, onder a), van bijlage I, voor:

i)

tuberculinatie;

ii)

gamma-interferontests;

b)

bedraagt 50 % van de door elke in lid 1 bedoelde lidstaat gedane in aanmerking komende uitgaven voor de kosten van:

i)

bacteriologische tests tot een maximum van gemiddeld 10 EUR per test;

ii)

de aan de eigenaars te betalen vergoeding voor de waarde van hun dieren die in het kader van deze programma’s zijn geslacht, tot een maximum van gemiddeld 375 EUR per dier;

c)

en mag niet meer bedragen dan:

i)

11 780 000 EUR voor Spanje;

ii)

330 000 EUR voor Kroatië;

iii)

4 570 000 EUR voor Italië;

iv)

1 035 000 EUR voor Portugal;

v)

31 000 000 EUR voor het Verenigd Koninkrijk.

3.   De financiële bijdrage van de Unie voor Ierland:

a)

bedraagt 50 % van de kosten per eenheid als omschreven in punt 4, onder b), van bijlage I voor gamma-interferontests;

b)

bedraagt 50 % van de in aanmerking komende kosten die door Ierland worden gemaakt voor de aan de eigenaars te betalen vergoeding voor de waarde van hun dieren die in het kader van die programma’s zijn geslacht, tot een maximum van gemiddeld 375 EUR per dier;

c)

mag niet meer bedragen dan 7 390 000 EUR.

Artikel 4

Schapen- en geitenbrucellose

1.   De door Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus en Portugal ingediende programma’s voor de uitroeiing van schapen- en geitenbrucellose worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

2.   De financiële bijdrage van de Unie aan in lid 1 genoemde lidstaten, met uitzondering van Griekenland:

a)

bedraagt 50 % van de kosten per eenheid als omschreven in punt 1, onder b), en punt 4, onder c), van bijlage I, voor:

i)

de bemonstering van huisdieren;

ii)

bengaals-roodtests;

iii)

complementbindingsreactietests;

b)

bedraagt 50 % van de door elke in lid 1 bedoelde lidstaat gedane in aanmerking komende uitgaven voor:

i)

bacteriologische tests tot een maximum van gemiddeld 10 EUR per test;

ii)

de aanschaf van vaccins tot een maximum van gemiddeld 0,50 EUR per dosis;

iii)

de aan de eigenaars te betalen vergoeding voor de waarde van hun dieren die in het kader van deze programma’s zijn geslacht, tot een maximum van gemiddeld 50 EUR per dier;

c)

en mag niet meer bedragen dan:

i)

7 715 000 EUR voor Spanje;

ii)

385 000 EUR voor Kroatië;

iii)

3 925 000 EUR voor Italië;

iv)

175 000 EUR voor Cyprus;

v)

1 125 000 EUR voor Portugal.

3.   De financiële bijdrage van de Unie voor Griekenland:

a)

bedraagt 75 % van de kosten per eenheid als omschreven in punt 4, onder c), van bijlage I, voor:

i)

bengaals-roodtests;

ii)

complementbindingsreactietests;

b)

bedraagt 75 % van de in aanmerking komende te maken kosten voor:

i)

bacteriologische tests tot een maximum van gemiddeld 15 EUR per test;

ii)

de aanschaf van vaccins tot een maximum van gemiddeld 0,75 EUR per dosis;

iii)

de vergoedingen voor privédierenartsen die vaccinatie- en bemonsteringsactiviteiten uitvoeren in het kader van het programma;

iv)

de salarissen van seizoensgebonden personeel dat speciaal wordt aangeworven voor het beheer van gegevens over de uitvoering van de maatregelen van dat programma;

c)

bedraagt 50 % van de in aanmerking komende kosten die worden gemaakt voor de aan de eigenaars te betalen vergoeding voor de waarde van hun dieren die in het kader van dat programma zijn geslacht, tot een maximum van gemiddeld 50 EUR per dier, en

d)

mag niet meer bedragen dan 3 290 000 EUR.

Artikel 5

Bluetongue in gebieden waar de ziekte enzoötisch is of in hoogrisicogebieden

1.   De door België, Bulgarije, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Litouwen, Malta, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Finland ingediende programma’s voor de uitroeiing en bewaking van bluetongue worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

2.   De financiële bijdrage van de Unie:

a)

bedraagt 50 % van de kosten per eenheid als omschreven in punt 1, onder c), en punt 4, onder d), van bijlage I, voor:

i)

de bemonstering van huisdieren;

ii)

ELISA-tests;

iii)

PCR-tests;

b)

bedraagt 50 % van de in aanmerking komende kosten die door elke in lid 1 genoemde lidstaat worden gemaakt voor de aankoop van vaccins, tot een maximum van gemiddeld 0,50 EUR per dosis;

c)

mag niet meer bedragen dan:

i)

11 000 EUR voor België;

ii)

7 000 EUR voor Bulgarije;

iii)

70 000 EUR voor Duitsland;

iv)

3 000 EUR voor Estland;

v)

75 000 EUR voor Griekenland;

vi)

590 000 EUR voor Spanje;

vii)

170 000 EUR voor Frankrijk;

viii)

350 000 EUR voor Italië;

ix)

15 000 EUR voor Letland;

x)

8 000 EUR voor Litouwen;

xi)

5 000 EUR voor Malta;

xii)

5 000 EUR voor Oostenrijk;

xiii)

25 000 EUR voor Polen;

xiv)

125 000 EUR voor Portugal;

xv)

35 000 EUR voor Roemenië;

xvi)

13 000 EUR voor Slovenië;

xvii)

25 000 EUR voor Slowakije;

xviii)

5 000 EUR voor Finland.

Artikel 6

Zoönotische salmonella

1.   De door Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Luxemburg, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk ingediende jaarlijkse programma’s voor de bestrijding van bepaalde soorten zoönotische salmonella bij vermeerderingskoppels, legkoppels en koppels vleeskuikens van Gallus gallus en bij koppels kalkoenen (Meleagris gallopavo) worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

2.   Het door Polen ingediende jaarlijkse programma voor de bestrijding van bepaalde soorten zoönotische salmonella bij koppels kalkoenen (Meleagris gallopavo) wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

3.   Het door Tsjechië ingediende jaarlijkse programma voor de bestrijding van bepaalde soorten zoönotische salmonella bij vermeerderingskoppels Gallus gallus wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

4.   De door Tsjechië ingediende meerjarenprogramma’s voor de bestrijding van bepaalde zoönotische salmonella bij legkoppels en koppels vleeskuikens van Gallus gallus en bij koppels kalkoenen (Meleagris gallopavo) worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016.

5.   Het door Spanje ingediende meerjarenprogramma voor de bestrijding van bepaalde zoönotische salmonella bij vermeerderingskoppels, legkoppels en koppels vleeskuikens van Gallus gallus en bij koppels kalkoenen (Meleagris gallopavo) wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016.

6.   Het door Polen ingediende meerjarenprogramma voor de bestrijding van bepaalde soorten zoönotische salmonella bij vermeerderingskoppels, legkoppels en koppels vleeskuikens van Gallus gallus wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016.

7.   Het door België ingediende meerjarenprogramma voor de bestrijding van bepaalde soorten zoönotische salmonella bij vermeerderingskoppels en legkoppels van Gallus gallus wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2019.

8.   De financiële bijdrage van de Unie voor 2014:

a)

bedraagt 50 % van de kosten per eenheid als omschreven in punt 2 en punt 4, onder e), van bijlage I, voor:

i)

de bemonstering van pluimveekoppels;

ii)

bacteriologische tests;

iii)

serotyperingstests;

iv)

tests ter controle van de doeltreffendheid van de ontsmetting;

v)

tests voor de opsporing van antimicrobiële stoffen;

b)

bedraagt 50 % van de in lid 1 tot en met 7 bedoelde door elk van de lidstaten gedane in aanmerking komende uitgaven voor:

i)

aanschaf van vaccins tot een maximum van gemiddeld 0,05 EUR per dosis;

ii)

de aan de eigenaars te betalen vergoeding voor de waarde van:

de gedode fokvogels van Gallus gallus, tot een maximaal bedrag van gemiddeld 4 EUR per vogel,

de gedode legvogels van Gallus gallus, tot een maximaal bedrag van gemiddeld 2,20 EUR per vogel,

de gedode fokmoederkalkoenen van Meleagris gallopavo tot een maximaal bedrag van gemiddeld 12 EUR per vogel,

de vernietigde broedeieren van fokmoederdieren van Gallus gallus, tot een maximaal bedrag van gemiddeld 0,20 EUR per ei,

de vernietigde consumptie-eieren van Gallus gallus, tot een maximaal bedrag van gemiddeld 0,04 EUR per ei,

de vernietigde broedeieren van fokmoederdieren van Meleagris gallopavo, tot een maximaal bedrag van gemiddeld 0,40 EUR per ei;

c)

en mag niet meer bedragen dan:

i)

1 070 000 EUR voor België;

ii)

50 000 EUR voor Bulgarije;

iii)

175 000 EUR voor het in lid 3 bedoelde programma van Tsjechië;

iv)

710 000 EUR voor het in lid 4 bedoelde programma van Tsjechië;

v)

90 000 EUR voor Denemarken;

vi)

1 335 000 EUR voor Duitsland;

vii)

20 000 EUR voor Estland;

viii)

25 000 EUR voor Ierland;

ix)

620 000 EUR voor Griekenland;

x)

760 000 EUR voor Spanje;

xi)

860 000 EUR voor Frankrijk;

xii)

160 000 EUR voor Kroatië;

xiii)

550 000 EUR voor Italië;

xiv)

95 000 EUR voor Cyprus;

xv)

240 000 EUR voor Letland;

xvi)

10 000 EUR voor Luxemburg;

xvii)

1 940 000 EUR voor Hongarije;

xviii)

30 000 EUR voor Malta;

xix)

2 700 000 EUR voor Nederland;

xx)

1 190 000 EUR voor Oostenrijk;

xxi)

20 000 EUR voor het in lid 2 bedoelde programma van Polen;

xxii)

2 610 000 EUR voor het in lid 6 bedoelde programma van Polen;

xxiii)

35 000 EUR voor Portugal;

xxiv)

1 170 000 EUR voor Roemenië;

xxv)

35 000 EUR voor Slovenië;

xxvi)

970 000 EUR voor Slowakije;

xxvii)

40 000 EUR voor het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 7

Klassieke varkenspest

1.   De door Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Kroatië, Letland, Hongarije, Roemenië en Slowakije ingediende programma’s voor de bestrijding en bewaking van klassieke varkenspest worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

2.   De financiële bijdrage van de Unie:

a)

bedraagt 50 % van de kosten per eenheid als omschreven in punt 1, onder d), en punt 4, onder f), van bijlage I, voor:

i)

de bemonstering van huisdieren;

ii)

ELISA-tests;

iii)

PCR-tests;

iv)

virologische tests;

b)

bedraagt 50 % van de door elke in lid 1 bedoelde lidstaat gedane in aanmerking komende uitgaven voor:

i)

de levering van wilde zwijnen bij de autoriteiten voor laboratoriumtests, met een maximum van gemiddeld 5 EUR per dier;

ii)

de aanschaf van orale vaccins tot een maximum van gemiddeld 0,50 EUR per dosis;

c)

mag niet meer bedragen dan:

i)

150 000 EUR voor Bulgarije;

ii)

670 000 EUR voor Kroatië;

iii)

15 000 EUR voor Frankrijk;

iv)

65 000 EUR voor Kroatië;

v)

295 000 EUR voor Letland;

vi)

40 000 EUR voor Hongarije;

vii)

1 435 000 EUR voor Roemenië;

viii)

345 000 EUR voor Slowakije.

3.   Onverminderd lid 2, onder a) en b), geldt voor de financiële bijdrage van de Unie voor 2014 voor het gedeelte van het programma van Letland dat op het grondgebied van Belarus zal worden uitgevoerd het volgende:

a)

de bijdrage wordt alleen toegekend voor de in aanmerking komende kosten van de aankoop van aaspakketjes met vaccin, met een maximum van gemiddeld 1 EUR per dosis;

b)

zij bedraagt 100 %, en

c)

zij mag niet meer bedragen dan 135 000 EUR.

Artikel 8

Vesiculaire varkensziekte

1.   Het door Italië ingediende programma voor de uitroeiing van vesiculaire varkensziekte wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

2.   De financiële bijdrage van de Unie:

a)

bedraagt 50 % van de kosten per eenheid als omschreven in punt 1, onder e), van bijlage I, voor het bemonsteren van huisdieren;

b)

bedraagt 50 % van de in aanmerking komende door Italië te maken kosten voor:

i)

ELISA-tests tot een maximum van gemiddeld 1 EUR per test;

ii)

PCR-tests tot een maximum van gemiddeld 5 EUR per test;

iii)

virologische tests tot een maximum van gemiddeld 10 EUR per test;

c)

mag niet meer bedragen dan 790 000 EUR voor Italië.

Artikel 9

Aviaire influenza bij pluimvee en in het wild levende vogels

1.   De door België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk ingediende jaarlijkse bewakingsprogramma’s met betrekking tot aviaire influenza bij pluimvee en in het wild levende vogels worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

2.   De door Tsjechië en Polen ingediende meerjarige bewakingsprogramma’s met betrekking tot aviaire influenza bij pluimvee en in het wild levende vogels worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016.

3.   Het door Nederland ingediende meerjarige bewakingsprogramma met betrekking tot aviaire influenza bij pluimvee en in het wild levende vogels wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017.

4.   De financiële bijdrage van de Unie voor 2014:

a)

bedraagt 50 % van de kosten per eenheid als omschreven in punt 1, onder f), en punt 4, onder g), van bijlage I, voor:

i)

de bemonstering van als huisdier gehouden vogels;

ii)

ELISA-tests;

iii)

agargel-immunodiffusietests;

iv)

HI-tests voor H5/H7;

v)

virusisolatietests;

vi)

PCR-tests;

b)

bedraagt 50 % van de in aanmerking komende kosten die door elke van de in de leden 1 tot en met 3 genoemde lidstaten worden gemaakt voor de aflevering van in het wild levende vogels bij de autoriteiten voor laboratoriumtests in het kader van passieve bewaking, tot een maximum van gemiddeld 5 EUR per vogel;

c)

mag niet meer bedragen dan:

i)

50 000 EUR voor België;

ii)

25 000 EUR voor Bulgarije;

iii)

20 000 EUR voor Tsjechië;

iv)

50 000 EUR voor Denemarken;

v)

55 000 EUR voor Duitsland;

vi)

5 000 EUR voor Estland;

vii)

70 000 EUR voor Ierland;

viii)

15 000 EUR voor Griekenland;

ix)

65 000 EUR voor Spanje;

x)

120 000 EUR voor Frankrijk;

xi)

75 000 EUR voor Kroatië;

xii)

905 000 EUR voor Italië;

xiii)

20 000 EUR voor Cyprus;

xiv)

20 000 EUR voor Letland;

xv)

10 000 EUR voor Litouwen;

xvi)

10 000 EUR voor Luxemburg;

xvii)

160 000 EUR voor Hongarije;

xviii)

5 000 EUR voor Malta;

xix)

160 000 EUR voor Nederland;

xx)

25 000 EUR voor Oostenrijk;

xxi)

95 000 EUR voor Polen;

xxii)

25 000 EUR voor Portugal;

xxiii)

260 000 EUR voor Roemenië;

xxiv)

45 000 EUR voor Slovenië;

xxv)

25 000 EUR voor Slowakije;

xxvi)

40 000 EUR voor Finland;

xxvii)

30 000 EUR voor Zweden;

xxviii)

135 000 EUR voor het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 10

Overdraagbare spongiforme encefalopathieën

1.   De door België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Nederland, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland en Zweden ingediende programma’s voor de bewaking en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

2.   De door Griekenland en Luxemburg ingediende meerjarenprogramma’s voor de bewaking en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015.

3.   Het door het Verenigd Koninkrijk ingediende meerjarenprogramma voor de bewaking en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018.

4.   De financiële bijdrage van de Unie:

a)

bedraagt 100 % van de kosten per eenheid als omschreven in punt 4, onder h), van bijlage I, voor:

i)

snelle tests bij runderen, uitgevoerd om te voldoen aan de voorschriften van artikel 12, lid 2, en bijlage III, hoofdstuk A, deel I, punten 2.1 en 3, bij Verordening (EG) nr. 999/2001;

ii)

snelle tests bij runderen, uitgevoerd om te voldoen aan de voorschriften van bijlage III, hoofdstuk A, deel I, punt 2.2 van Verordening (EG) nr. 999/2001, in het kader van de programma’s van Bulgarije, Kroatië en Roemenië of in het kader van de programma’s van andere lidstaten als bedoeld in de leden 1 tot en met 3 betreffende runderen afkomstig uit lidstaten die niet zijn opgenomen in de bijlage bij Besluit 2009/719/EG van de Commissie (9) of uit derde landen;

iii)

snelle tests bij schapen en geiten:

overeenkomstig de voorschriften van artikel 12, lid 2, en van bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punt 5, en bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 999/2001,

tot het aantal dat nodig zijn is om te voldoen aan de minimumeisen van bijlage III, hoofdstuk A, deel II, punten 2 en 3;

iv)

primaire moleculaire onderscheidende tests als bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 3.2, onder c), i), bij Verordening (EG) nr. 999/2001;

b)

bedraagt 75 % van de kosten per eenheid omschreven in punt 4, onder h), van bijlage I voor de snelle tests bij runderen, die zijn verricht om te voldoen aan de eisen van bijlage III, hoofdstuk A, deel I, punt 2.2, van Verordening (EG) nr. 999/2001, en die niet onder a), ii) vallen;

c)

bedraagt 100 % van de in lid 1 tot en met 3 bedoelde door elk van de lidstaten gedane in aanmerking komende uitgaven voor:

i)

bevestigende tests, anders dan snelle tests, als bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, bij Verordening (EG) nr. 999/2001 en tot een maximum van 50 EUR gemiddeld per test;

ii)

genotyperingstests tot een maximum van gemiddeld 6 EUR per test;

d)

bedraagt 50 % van de kosten die door elke lidstaat zijn gemaakt voor de vergoeding aan de eigenaars van dieren:

gedode en vernietigde runderen tot een maximum van gemiddeld 500 EUR per dier,

gedode en vernietigde schapen en geiten tot een maximum van gemiddeld 70 EUR per dier,

schapen en geiten die verplicht zijn geslacht overeenkomstig bijlage VII, hoofdstuk B, punt 2.2.2, onder b) en c), van Verordening (EG) nr. 999/2001, tot een maximum van gemiddeld 50 EUR per dier, en

e)

mag niet meer bedragen dan:

i)

260 000 EUR voor België;

ii)

310 000 EUR voor Bulgarije;

iii)

250 000 EUR voor Tsjechië;

iv)

235 000 EUR voor Denemarken;

v)

2 390 000 EUR voor Duitsland;

vi)

45 000 EUR voor Estland;

vii)

660 000 EUR voor Ierland;

viii)

1 355 000 EUR voor Griekenland;

ix)

1 525 000 EUR voor Spanje;

x)

7 615 000 EUR voor Frankrijk;

xi)

2 115 000 EUR voor Italië;

xii)

355 000 EUR voor Kroatië;

xiii)

1 060 000 EUR voor Cyprus;

xiv)

65 000 EUR voor Letland;

xv)

55 000 EUR voor Litouwen;

xvi)

30 000 EUR voor Luxemburg;

xvii)

660 000 EUR voor Hongarije;

xviii)

15 000 EUR voor Malta;

xix)

435 000 EUR voor Nederland;

xx)

345 000 EUR voor Oostenrijk;

xxi)

1 220 000 EUR voor Polen;

xxii)

475 000 EUR voor Portugal;

xxiii)

1 675 000 EUR voor Roemenië;

xxiv)

115 000 EUR voor Slovenië;

xxv)

170 000 EUR voor Slowakije;

xxvi)

100 000 EUR voor Finland;

xxvii)

105 000 EUR voor Zweden;

xxviii)

1 475 000 EUR voor het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 11

Rabiës

1.   De door Bulgarije, Estland, Italië, Litouwen, Hongarije, Polen, Roemenië en Slowakije ingediende jaarlijkse programma’s voor de uitroeiing van rabiës worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

2.   Het door Griekenland ingediende meerjarenprogramma voor de uitroeiing van rabiës wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015.

3.   De door Letland en Finland ingediende meerjarenprogramma’s voor de uitroeiing van rabiës worden goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016.

4.   Het door Kroatië ingediende meerjarenprogramma voor de uitroeiing van rabiës wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018.

5.   Het door Slovenië ingediende meerjarenprogramma voor de uitroeiing van rabiës wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2019.

6.   De financiële bijdrage van de Unie voor 2014:

a)

bedraagt 75 % van de kosten per eenheid als omschreven in punt 4, i), van bijlage I, voor:

i)

immunofluorescentietests (FAT);

ii)

serologische tests;

b)

bedraagt 75 % van de door elke in lid 1 bedoelde lidstaat gedane in aanmerking komende uitgaven voor:

i)

de aflevering van in het wild levende dieren bij de autoriteiten voor laboratoriumtests, met een maximum van gemiddeld 10 EUR per dier;

ii)

tests voor de opsporing van biomarker, tot een maximum van gemiddeld 7,50 EUR per test;

iii)

de isolatie en karakterisering van het rabiësvirus, tot een maximum van gemiddeld 30 EUR per onderzoek;

iv)

de titrering van het virus in een steekproef van aaspakketjes met vaccin, tot een maximum van gemiddeld 75 EUR per steekproef van geteste aaspakketjes met vaccin;

v)

de aanschaf van aaspakketjes met vaccin, tot een maximum van gemiddeld 0,60 EUR per aaspakketje;

vi)

de verspreiding van aaspakketjes met vaccin, tot een maximum van gemiddeld 0,35 EUR per aaspakketje;

c)

mag niet meer bedragen dan:

i)

1 790 000 EUR voor Bulgarije;

ii)

3 210 000 EUR voor Griekenland;

iii)

510 000 EUR voor Estland;

iv)

165 000 EUR voor Italië;

v)

1 700 000 EUR voor Kroatië;

vi)

1 225 000 EUR voor Letland;

vii)

2 600 000 EUR voor Litouwen;

viii)

1 970 000 EUR voor Hongarije;

ix)

7 470 000 EUR voor Polen;

x)

5 500 000 EUR voor Roemenië;

xi)

800 000 EUR voor Slovenië;

xii)

285 000 EUR voor Slowakije;

xiii)

250 000 EUR voor Finland.

7.   Niettegenstaande lid 6, onder a) en b), geldt voor de financiële bijdrage van de Unie voor 2014 voor de gedeelten van de programma’s van Estland, Letland, Litouwen, Polen en Finland die buiten het grondgebied van die lidstaten zullen worden uitgevoerd het volgende:

a)

de bijdrage wordt alleen toegekend voor de kosten van de aankoop en de verspreiding van aaspakketjes met vaccin;

b)

zij bedraagt 100 %, en

c)

bedraagt niet meer dan:

i)

110 000 EUR voor het gedeelte van het Estse programma dat wordt uitgevoerd op het grondgebied van de Russische Federatie;

ii)

475 000 EUR voor het gedeelte van het Letse programma dat op het grondgebied van Belarus wordt uitgevoerd;

iii)

1 570 000 EUR voor het gedeelte van het Litouwse programma dat op het grondgebied van Belarus wordt uitgevoerd;

iv)

1 500 000 EUR voor het gedeelte van het Poolse programma dat op het grondgebied van Oekraïne wordt uitgevoerd;

v)

660 000 EUR voor het gedeelte van het Poolse programma dat op het grondgebied van Belarus wordt uitgevoerd;

vi)

95 000 EUR voor het gedeelte van het Finse programma dat wordt uitgevoerd op het grondgebied van de Russische Federatie;

8.   Voor de in lid 7 genoemde in aanmerking komende kosten bedraagt de maximale vergoeding voor de aankoop en de verspreiding van aaspakketjes met vaccin gemiddeld 0,95 EUR per dosis.

9.   Niettegenstaande de bepalingen van artikel 13, lid 2, voor de in dit artikel genoemde programma’s:

a)

kan de Commissie, op verzoek van de betrokken lidstaat, binnen drie maanden na ontvangst van dat verzoek een voorschot van maximaal 60 % van het aangegeven maximumbedrag betalen;

b)

de in lid 7 bedoelde kosten zijn subsidiabel als zij betaald zijn door de autoriteiten van het derde land op het grondgebied waarvan de werkzaamheden zijn uitgevoerd, en een eindverslag en betalingsaanvraag ingediend zijn bij de betrokken lidstaat.

Artikel 12

Afrikaanse varkenspest

1.   Een financiële bijdrage aan Italië voor de implementatie van versterkte controlemaatregelen in havens en luchthavens van Sardinië voor de preventie van de verspreiding van Afrikaanse varkenspest wordt goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

2.   De financiële bijdrage van de Unie:

a)

bedraagt 50 % van de in aanmerking komende uitgaven van Italië voor de uitvoering van de in lid 1 bedoelde maatregelen;

b)

mag niet meer bedragen dan 50 000 EUR.

HOOFDSTUK II

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 13

1.   De financiële bijdrage van de Unie, als vastgesteld in de artikelen 2 tot en met 11, is het in die artikelen genoemde aandeel van:

a)

de kosten per eenheid zoals in bijlage I voor elk programma aangegeven;

b)

de in aanmerking komende kosten, beperkt tot de in bijlage II aangegeven kosten.

2.   Alleen kosten die zijn gemaakt bij de uitvoering van de jaarlijkse of meerjarenprogramma’s als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 12 en die zijn betaald vóór de indiening van het eindverslag door de lidstaten, komen in aanmerking voor medefinanciering door middel van een financiële bijdrage van de Unie.

Artikel 14

1.   De uitgaven waarvoor de lidstaten een financiële bijdrage van de Unie aanvragen worden uitgedrukt in EUR, exclusief belasting over de toegevoegde waarde en alle andere belastingen.

2.   Wanneer de uitgaven van een lidstaat zijn gedaan in een andere valuta dan de EUR, rekent de betrokken lidstaat deze om in EUR onder toepassing van de meest recente wisselkoers die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór de eerste dag van de maand waarin de aanvraag door de betrokken lidstaat wordt ingediend.

Artikel 15

1.   De financiële bijdrage van de Unie voor de in de artikelen 2 tot en met 12 genoemde jaarlijkse en meerjarenprogramma’s wordt verleend mits de betrokken lidstaten:

a)

de activiteiten en maatregelen als beschreven in de goedgekeurde programma’s uitvoeren en treffen;

b)

de programma’s uitvoeren overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het recht van de Unie, waaronder de regels betreffende vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, de mededingingsregels en de voorschriften inzake de gunning van overheidsopdrachten;

c)

de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voor de feitelijke en volledige tenuitvoerlegging van de programma’s uiterlijk per 1 januari 2014 in werking doen treden;

d)

de tussentijdse technische en financiële verslagen over de programma’s bij de Commissie indienen overeenkomstig artikel 27, lid 7, onder a), van Beschikking 2009/470/EG en artikel 3 van Beschikking 2008/940/EG van de Commissie (10);

e)

een gedetailleerd jaarlijks verslag over de programma’s bij de Commissie indienen overeenkomstig artikel 27, lid 7, onder b), van Beschikking 2009/470/EG en artikel 4 van Beschikking 2008/940/EG;

f)

geen verdere verzoeken om andere bijdragen van de Unie voor die maatregelen indienen, en niet eerder dergelijke verzoeken hebben ingediend.

2.   Indien een lidstaat niet aan lid 1 voldoet, kan de Commissie de financiële bijdrage van de Unie verlagen, rekening houdend met de aard en de ernst van de inbreuk en met het financiële verlies voor de Unie.

Artikel 16

Dit besluit vormt een financieringsbesluit in de zin van artikel 84 van het Financieel Reglement.

Artikel 17

Dit financieringsbesluit wordt vastgesteld onder voorbehoud van de beschikbaarheid van de kredieten die zijn opgenomen in de ontwerpbegroting voor 2014, na de goedkeuring van de begroting voor 2014 door de begrotingsautoriteit of, indien de begroting niet is vastgesteld, volgens de regeling van de voorlopige twaalfden.

Artikel 18

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 19

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 29 november 2013.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30.

(2)  PB L 115 van 29.4.2008, blz. 44.

(3)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(4)  PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.

(5)  PB L 213 van 8.8.2013, blz. 22.

(6)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)  PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1.

(8)  PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64.

(9)  PB L 256 van 29.9.2009, blz. 35.

(10)  PB L 335 van 13.12.2008, blz. 61.


BIJLAGE I

KOSTEN PER EENHEID

(bedoeld in artikel 13, lid 1, onder a)

De kosten per eenheid als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 11 worden als volgt vastgesteld:

1.

Bemonstering van huisdieren of vogels:

a)

runderbrucellose:

(in EUR)

Lidstaat

Kosten per eenheid

Kroatië

Portugal

0,76

Spanje

1,80

Italië

Verenigd Koninkrijk

2,97

b)

schapen- en geitenbrucellose:

(in EUR)

Lidstaat

Kosten per eenheid

Kroatië

Portugal

0,55

Spanje

Cyprus

1,28

Italië

2,12

c)

bluetongue in endemische en hoogrisicogebieden:

(in EUR)

Lidstaat

Kosten per eenheid

Bulgarije

Estland

Griekenland

Letland

Litouwen

Polen

Portugal

Roemenië

Slowakije

Malta

0,55

Spanje

Slovenië

1,28

België

Frankrijk

Italië

2,12

Duitsland

Oostenrijk

Finland

2,78

d)

klassieke varkenspest:

(in EUR)

Lidstaat

Kosten per eenheid

Bulgarije

Kroatië

Hongarije

Letland

Roemenië

Slowakije

0,55

Frankrijk

2,12

Duitsland

2,78

e)

vesiculaire varkensziekte:

(in EUR)

Lidstaat

Kosten per eenheid

Italië

2,12

f)

aviaire influenza:

(in EUR)

Lidstaat

Kosten per eenheid

Bulgarije

Tsjechië

Estland

Griekenland

Kroatië

Hongarije

Letland

Litouwen

Polen

Portugal

Roemenië

Slowakije

Malta

1,19

Spanje

Cyprus

Slovenië

2,81

België

Ierland

Frankrijk

Italië

Verenigd Koninkrijk

4,65

Denemarken

Duitsland

Luxemburg

Oostenrijk

Nederland

Finland

Zweden

6,09

2.

Bemonstering van pluimveekoppels in het kader van zoönotische salmonella-programma’s:

(in EUR)

Lidstaat

Kosten per eenheid

Bulgarije

Tsjechië

Estland

Griekenland

Kroatië

Hongarije

Letland

Polen

Portugal

Roemenië

Slowakije

Malta

5,97

Spanje

Cyprus

Slovenië

14,03

België

Ierland

Frankrijk

Italië

Verenigd Koninkrijk

23,24

Denemarken

Duitsland

Luxemburg

Oostenrijk

Nederland

30,43

3.

Tuberculinatie (rundertuberculoseprogramma’s):

(in EUR)

Lidstaat

Kosten per eenheid

Kroatië

Portugal

1,12

Spanje

2,63

Italië

Verenigd Koninkrijk

4,36

4.

Laboratoriumtests:

a)

runderbrucellose:

(in EUR)

Lidstaat

Laboratoriumtest

Kosten per eenheid

Alle lidstaten

bengaals-roodtest

0,47

complementbindingsreactie

0,49

b)

rundertuberculose:

(in EUR)

Lidstaat

Laboratoriumtest

Kosten per eenheid

Alle lidstaten

gamma-interferontest

10,43

c)

schapen- en geitenbrucellose:

(in EUR)

Lidstaat

Laboratoriumtest

Kosten per eenheid

Alle lidstaten

bengaals-roodtest

0,24

complementbindingsreactie

0,63

d)

bluetongue:

(in EUR)

Lidstaat

Laboratoriumtest

Kosten per eenheid

Alle lidstaten

PCR-test

25,08

ELISA-test

1,69

e)

zoönotische salmonella:

(in EUR)

Lidstaat

Laboratoriumtest

Kosten per eenheid

Alle lidstaten

Bacteriologische test

18,19

Serotyperingstest

38,38

test ter controle van de doeltreffendheid van de ontsmetting

16,72

test voor de opsporing van antimicrobiële stoffen

3,43

f)

klassieke varkenspest:

(in EUR)

Lidstaat

Laboratoriumtest

Kosten per eenheid

Alle lidstaten

ELISA-test

3,38

PCR-test

19,01

virologische test

24,95

g)

aviaire influenza bij pluimvee en in het wild levende vogels:

(in EUR)

Lidstaat

Laboratoriumtest

Kosten per eenheid

Alle lidstaten

ELISA-test

3,26

Agargel-immunodiffusietest

1,80

HI-test voor H5/H7

9,64

virusisolatietest

37,87

PCR-test

19,74

h)

overdraagbare spongiforme encefalopathieën:

(in EUR)

Lidstaat

Laboratoriumtest

Kosten per eenheid

Alle lidstaten

sneltest

7,40

onderscheidende test

194

i)

rabiës:

(in EUR)

Lidstaat

Laboratoriumtest

Kosten per eenheid

Alle lidstaten

immunofluorescentietest (FAT)

13,09

serologische test

15,24


BIJLAGE II

IN AANMERKING KOMENDE KOSTEN

(zoals bedoeld in artikel 13, lid 1, onder b)

1.   Proeven:

a)

de aankoop van testkits, reagentia en alle identificeerbare benodigdheden die speciaal worden gebruikt voor de uitvoering van de laboratoriumtest;

b)

personeel, ongeacht de status, dat geheel of gedeeltelijk specifiek is belast met de uitvoering van de tests in het laboratorium; de kosten worden beperkt tot de feitelijke salarissen plus sociale premies en andere wettelijke loonkosten, en

c)

Algemene kosten, gelijk aan 7 % van de som van de kosten, bedoeld onder a) en b), voor de coördinatie van de werkzaamheden en kantoorbenodigdheden.

2.   Vergoeding aan de eigenaars voor de waarde van hun geslachte of gedode dieren, vernietigde eieren en warmtebehandelde niet-geïncubeerde broedeieren:

a)

de vergoeding mag niet meer bedragen dan de marktwaarde van de dieren, onmiddellijk voordat zij werden geslacht of gedood, of van de eieren onmiddellijk vóór de vernietiging of hittebehandeling daarvan;

b)

voor geslachte dieren en voor hittebehandelde niet-geïncubeerde broedeieren wordt de eventuele restwaarde van de vergoeding afgetrokken;

c)

de aan de eigenaars te betalen vergoeding voor de waarde van de gedode of geslachte dieren en van de vernietigde producten en hittebehandelde niet-geïncubeerde broedeieren wordt toegekend binnen 90 dagen na de datum van:

i)

het slachten of doden van het dier;

ii)

de vernietiging of hittebehandeling van de producten, of

iii)

de indiening van het betalingsverzoek door de eigenaar;

d)

artikel 9, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 883/2006 van de Commissie (1) is van toepassing op de betaling van vergoedingen na het verstrijken van de termijn van negentig dagen, als bedoeld in lid 1 van dit artikel.

3.   De aankoop van vaccins of vaccin aaspakketjes voor als landbouwhuisdier gehouden respectievelijk in het wild levende dieren:

de kosten van de aanschaf van de vaccindoses of aaspakketjes met vaccin,

de kosten van de opslag van de vaccindoses of aaspakketjes met vaccin.

4.   De verspreiding van aaspakketjes voor in het wilde levende dieren:

a)

het vervoer van de vaccins en aaspakketjes;

b)

de kosten voor de verspreiding per vliegtuig of de manuele verspreiding van vaccins en aaspakketjes;

c)

personeel, ongeacht de status, dat geheel of gedeeltelijk specifiek is belast met de verspreiding van de aaspakketjes met vaccin; de kosten worden beperkt tot de feitelijke salarissen plus sociale premies en andere wettelijke loonkosten.

5.   De vergoeding van particuliere dierenartsen die vaccinatie- en bemonsteringsactiviteiten uitvoeren in het kader van het programma (als bedoeld in artikel 4, lid 3, onder b) iii)):

blijft beperkt tot het bedrag dat wordt betaald aan specifiek gecontracteerde particuliere dierenartsen voor de bemonsterings- of voor de vaccinatie van de dieren en wordt berekend op basis van het aantal bemonsterde of gevaccineerde dieren en/of het aantal voor dit doel bezochte bedrijven.

6.   De salarissen van seizoensgebonden speciaal aangeworven personeel voor het beheer van gegevens over de uitvoering van de maatregelen van dat programma (als bedoeld in artikel 4, lid 3, onder b) iv)):

blijven beperkt tot de feitelijke salarissen van dit seizoensgebonden personeel plus sociale premies en andere wettelijke loonkosten.

7.   Levering van wilde dieren aan de autoriteiten voor laboratoriumonderzoek (als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder b) i), en artikel 11, lid 6, onder b) i)):

blijft beperkt tot het bedrag betaald aan jagers en andere personen of entiteiten voor de inzameling van dode wilde dieren (wilde zwijnen in het geval van klassieke varkenspest en alle zoogdieren in het geval van rabiës) of de jacht op dieren (wilde zwijnen in het geval van klassieke varkenspest en verdachte in het wild levende zoogdieren, en gezonde afgeschoten vossen en wasbeerhonden in het geval van rabiës) en de wijze van levering (compleet dier of een specifiek deel daarvan) aan de bevoegde autoriteit voor het verrichten van in aanmerking komende laboratoriumtests in het kader van het programma.

8.   Levering van in het wild levende vogels aan de autoriteiten voor laboratoriumonderzoek (als bedoeld in artikel 9, lid 4, onder b)):

blijft beperkt tot het bedrag dat wordt betaald aan jagers of andere personen of organisaties voor de levering van verdachte in het wild levende vogels aan de bevoegde autoriteit voor het verrichten van laboratoriumonderzoek in het kader van het programma.


(1)  PB L 171 van 23.6.2006, blz. 1.


7.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/118


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2013

inzake de financiële bijdrage die de Europese Unie in 2013 verleent ten bate van het nationale programma van 3 lidstaten (Spanje, Kroatië en het Verenigd Koninkrijk) voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 8498)

(Slechts de teksten in de Kroatische, de Engelse en de Spaanse taal zijn authentiek)

(2013/723/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad van 22 mei 2006 houdende communautaire financieringsmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en op het gebied van het zeerecht (1), en met name artikel 24, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 861/2006 is vastgesteld tegen welke voorwaarden de lidstaten een bijdrage van de Europese Unie kunnen ontvangen voor uitgaven die zij verrichten in het kader van hun nationale programma voor het verzamelen en beheren van gegevens.

(2)

Deze programma’s moeten worden opgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid (2) en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 665/2008 van de Commissie (3) tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 199/2008.

(3)

Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Italië, Letland, Litouwen, Malta, Roemenië, Slovenië, Finland en Zweden hebben hun nationale programma voor de jaren 2011-2013 niet gewijzigd voor 2013. De bijdrage voor 2013 aan die 11 nationale programma’s is vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit C(2013) 4434 van de Commissie.

(4)

België, Estland, Griekenland, Frankrijk, Cyprus, Nederland, Polen en Portugal hebben hun nationale programma voor de jaren 2011-2013 evenmin gewijzigd voor 2013. Ierland heeft wijzigingen van zijn nationale programma voor 2013 ingediend die zijn goedgekeurd bij Uitvoeringsbesluit C(2013) 3533 van de Commissie. De bijdrage voor 2013 aan die 9 nationale programma’s is vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit C(2013) 6255 van de Commissie.

(5)

Spanje heeft zijn nationale programma voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector voor de jaren 2011-2013 ingediend overeenkomstig artikel 4, leden 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 199/2008. Dit programma is in 2011 overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die verordening goedgekeurd bij Besluit C(2011) 7645. Spanje heeft overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 199/2008 wijzigingen van zijn nationale programma voor 2012 ingediend. De Commissie heeft deze wijzigingen in 2012 overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die verordening goedgekeurd bij Besluit C(2012) 7499. Voor 2013 heeft Spanje geen wijzigingen van zijn nationale programma ingediend.

(6)

Het Verenigd Koninkrijk heeft overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 199/2008 wijzigingen van zijn nationale programma voor 2013 ingediend. De Commissie heeft deze wijzigingen in 2013 overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die verordening goedgekeurd bij Besluit C(2013) 6325.

(7)

Kroatië heeft een nationaal programma voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector voor de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 ingediend overeenkomstig artikel 4, leden 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 199/2008. Dit programma is in 2013 overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die verordening goedgekeurd bij Besluit C(2013) 5854 van de Commissie.

(8)

Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Kroatië hebben voor 2013 elk een jaarlijkse begrotingsraming ingediend overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1078/2008 van de Commissie (4) tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 861/2006. De Commissie heeft de jaarlijkse begrotingsraming van die lidstaten overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1078/2008 geëvalueerd met inachtneming van de goedgekeurde nationale programma’s.

(9)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1078/2008 dient de Commissie zich voor de goedkeuring van de jaarlijkse begrotingsraming en het besluit over de jaarlijkse financiële bijdrage van de Unie aan elk nationaal programma te houden aan de in artikel 24 van Verordening (EG) nr. 861/2006 bedoelde procedure, en uit te gaan van de resultaten van de in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1078/2008 bedoelde evaluatie van de jaarlijkse begrotingsraming.

(10)

Krachtens artikel 24, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 861/2006 dient de Commissie middels een besluit het percentage van de financiële bijdrage vast te stellen. Krachtens artikel 16 van die verordening mag de medefinanciering die de Unie voor het verzamelen van basisgegevens verleent, niet meer bedragen dan 50 % van de subsidiabele uitgaven die de lidstaten verrichten voor de uitvoering van een programma voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector.

(11)

Dit besluit dient te worden beschouwd als een financieringsbesluit in de zin van artikel 84, lid 2, van Verordening (EC, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (5).

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het maximale totaalbedrag van de financiële bijdrage voor 2013 die de Unie aan elke lidstaat dient te verlenen voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector, alsmede het percentage van de financiële bijdrage van de Unie, worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Spanje, de Republiek Kroatië, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 4 december 2013.

Voor de Commissie

Maria DAMANAKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 60 van 5.3.2008, blz. 1.

(3)  PB L 186 van 15.7.2008, blz. 3.

(4)  PB L 295 van 4.11.2008, blz. 24.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.


BIJLAGE

NATIONALE PROGRAMMA’S 2011-2013

SUBSIDIABELE UITGAVEN EN MAXIMALE BIJDRAGE VAN DE UNIE VOOR 2013

(in EUR)

Lidstaat

Subsidiabele uitgaven

Maximale bijdrage van de Unie

(medefinancieringspercentage van 50 %)

Kroatië

646 680

323 340,0

Spanje

14 386 953

7 193 476,5

Verenigd Koninkrijk

9 674 645

4 837 322,5

Totaal

24 708 278

12 354 139


7.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/121


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 5 december 2013

betreffende een financiële bijdrage van de Unie in de kosten van urgente maatregelen ter bestrijding van de ziekte van Newcastle in Cyprus in 2013

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 8560)

(Slechts de tekst in de Griekse taal is authentiek)

(2013/724/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking 2009/470/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name artikel 6, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ziekte van Newcastle is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels die ernstige gevolgen heeft voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij en die de handel binnen de Unie en de uitvoer naar derde landen verstoort.

(2)

Bij een uitbraak van de ziekte van Newcastle bestaat het risico dat de ziekteverwekker naar andere pluimveebedrijven in de betrokken lidstaat of via de handel in levend pluimvee of pluimveeproducten naar andere lidstaten en naar derde landen wordt verspreid.

(3)

Richtlijn 92/66/EEG van de Raad (2) voorziet in maatregelen die bij een uitbraak van de ziekte van Newcastle onmiddellijk door de lidstaten moeten worden toegepast om verdere verspreiding van het virus te voorkomen.

(4)

Overeenkomstig artikel 84 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3) moet de vastlegging van een uitgave uit de begroting van de Unie worden voorafgegaan door een door de instelling of de door haar gedelegeerde autoriteiten vastgesteld financieringsbesluit waarin de essentiële elementen worden uiteengezet van de actie die een uitgave meebrengt.

(5)

Beschikking 2009/470/EG stelt de procedures vast voor de financiële bijdrage van de Unie in de kosten van specifieke veterinaire maatregelen, waaronder urgente maatregelen. Ingevolge artikel 3, lid 2, en artikel 6, lid 2, van die beschikking kunnen de lidstaten een financiële bijdrage ontvangen in de kosten van bepaalde maatregelen voor de uitroeiing van de ziekte van Newcastle.

(6)

In artikel 3, lid 6, van Beschikking 2009/470/EG worden de percentages vastgesteld van de door de lidstaten gemaakte kosten die door de financiële bijdrage van de Unie kunnen worden gedekt.

(7)

Voor de betaling van een financiële bijdrage van de Unie in de kosten van urgente maatregelen voor de uitroeiing van de ziekte van Newcastle gelden de voorschriften van Verordening (EG) nr. 349/2005 van de Commissie (4).

(8)

In Cyprus hebben uitbraken van de ziekte van Newcastle plaatsgevonden. Cyprus heeft overeenkomstig Richtlijn 92/66/EEG maatregelen ter bestrijding van die uitbraken genomen.

(9)

De Cypriotische autoriteiten hebben de Commissie en de andere lidstaten in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid in kennis gesteld van de maatregelen die krachtens de wetgeving van de Unie inzake kennisgeving en uitroeiing van de ziekte zijn toegepast en van de resultaten daarvan.

(10)

De Cypriotische autoriteiten hebben dus voldaan aan hun technische en administratieve verplichtingen met betrekking tot de maatregelen als bedoeld in artikel 3, lid 2, van Beschikking 2009/470/EG en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 349/2005.

(11)

Het juiste bedrag van de financiële bijdrage van de Unie kan nog niet worden vastgesteld, daar de verstrekte gegevens over de kosten van de schadeloosstellingen en over de huishoudelijke uitgaven slechts ramingen zijn.

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Financiële bijdrage van de Unie aan Cyprus

1.   Aan Cyprus wordt een financiële bijdrage van de Unie toegekend in de kosten van maatregelen die het land ingevolge artikel 3, lid 2, en artikel 6, lid 2, van Beschikking 2009/470/EG heeft genomen om in 2013 in Cyprus de ziekte van Newcastle te bestrijden.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage wordt vastgesteld in een later besluit volgens de procedure van artikel 40, lid 2, van Beschikking 2009/470/EG.

Artikel 2

Betalingsregeling

Aan Cyprus wordt een eerste tranche van 250 000 EUR voor 2013 betaald als deel van de financiële bijdrage van de Unie, als bedoeld in artikel 1, lid 1.

Artikel 3

Adressaat

Dit besluit is gericht tot de Republiek Cyprus.

Gedaan te Brussel, 5 december 2013.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30.

(2)  Richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PB L 260 van 5.9.1992, blz. 1).

(3)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 349/2005 van de Commissie van 28 februari 2005 tot vaststelling van voorschriften inzake de communautaire financiering van de in Beschikking 90/424/EEG van de Raad bedoelde urgente maatregelen en maatregelen ter bestrijding van bepaalde dierziekten (PB L 55 van 1.3.2005, blz. 12).