ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.317.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 317

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
28 november 2013


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2013 van de Commissie van 22 november 2013 houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Fourme d’Ambert (BOB))

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1208/2013 van de Commissie van 25 november 2013 houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Prosciutto di Parma (BOB))

8

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1209/2013 van de Commissie van 25 november 2013 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Camembert de Normandie (BOB)]

17

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1210/2013 van de Commissie van 25 november 2013 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Melocotón de Calanda (BOB)]

19

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1211/2013 van de Commissie van 25 november 2013 houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Banon (BOB))

21

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1212/2013 van de Commissie van 26 november 2013 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

30

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1213/2013 van de Commissie van 27 november 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

33

 

 

BESLUITEN

 

 

2013/687/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 26 november 2013 inzake de kennisgeving door de Helleense Republiek van een nationaal plan voor de overgangsfase als bedoeld in artikel 32 van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 8133)

35

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 258A/13/COL van 25 juni 2013 tot inwilliging van een verzoek om een afwijking van artikel 6, lid 2, onder a), van het in punt 13c van hoofdstuk I van bijlage XIII bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte bedoelde besluit (Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land) om het vervoer van gevaarlijk afval, bedoeld in artikel 12 van het Noorse reglement inzake binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen nr. 384 van 1 april 2009 (Forskrift om landtransport av farlig gods, hierna het Noorse reglement genoemd), toe te staan, voor zover de vervoersonderneming een ADR-veiligheidsadviseur heeft, en voor zover degenen die gevaarlijk afval behandelen en vervoeren een bijzondere opleiding volgen voordat zij daarvoor toestemming krijgen

38

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

28.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 317/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1207/2013 VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2013

houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Fourme d’Ambert (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 53, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie het verzoek van Frankrijk onderzocht om een wijziging goed te keuren van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Fourme d’Ambert”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 1263/96 van de Commissie (2).

(2)

Het verzoek heeft tot doel het productdossier te wijzigen wat betreft het bewijs van de oorsprong, de werkwijze voor het verkrijgen van het product, de etikettering, de nationale eisen en de contactgegevens van de structuren voor de controle van de benaming.

(3)

De Commissie heeft de voorgestelde wijziging onderzocht en acht deze gerechtvaardigd. Aangezien het een minimale wijziging betreft in de zin van artikel 53, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, kan de Commissie de wijziging goedkeuren zonder gebruik te maken van de in de artikelen 50, 51 en 52 van die verordening vastgestelde procedure,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het productdossier voor de beschermde oorsprongsbenaming „Fourme d’Ambert” wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Het geconsolideerde enig document met de belangrijkste punten van het productdossier is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 november 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 163 van 2.7.1996, blz. 19.


BIJLAGE I

De volgende wijziging in het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Fourme d’Ambert” wordt goedgekeurd:

1.   Rubriek IV.2. „Beschrijving van het product”

Onderstaande organoleptische beschrijving vult de beschrijving van het product aan: „De Fourme d’Ambert heeft een soepele en smeuïge textuur. Naast een typisch fruitige smaak en een fijn en geparfumeerd aroma heeft de kaas ook een uitgesproken zuivelsmaak dankzij een combinatie van aroma’s die afkomstig zijn van de werking van de schimmel Penicillium roqueforti. Een zoute toets en licht bittere smaak zijn aanvaardbaar.”. Deze beschrijving is nuttig voor het organoleptische onderzoek van het product in het kader van de controle.

Er wordt vastgesteld dat „de Fourme d’Ambert mag worden gesneden zolang daardoor de textuur ervan niet wordt aangetast”. Rekening houdend met de constante evolutie van de consumptiewijze van kaas, stelt deze bepaling een kader vast om afwijkingen te voorkomen in de snijwijze.

2.   Rubriek IV.4. „Bewijs van de oorsprong”

2.1.   Subrubriek IV.4.1 „Verklarende elementen”

Er wordt vastgesteld dat „de identiteitsverklaring wordt overgelegd aan de hand van een model dat door de directeur van het nationaal instituut voor herkomst en kwaliteit (Institut national de l’origine et de la qualité) is gevalideerd”. De inhoud en de voorwaarden voor de indiening van de verklaringen die nodig zijn voor de kennisneming en de follow-up van de producten, worden nader beschreven voor elke categorie van betrokken exploitanten. Deze wijzigingen hangen samen met de hervorming van het controlesysteem van oorsprongsbenamingen die is doorgevoerd bij wetgevende verordening 2006-1547 van 7 december 2006 betreffende de bevordering van landbouw-, bosbouw- en voedselproducten en producten van de zee.

2.2.   Subrubriek IV.4.2 „Registers”

De lijst van registraties die de exploitanten moeten uitvoeren is aangevuld teneinde de controle van de in het productdossier vastgestelde productievoorwaarden te vergemakkelijken.

2.3.   Subrubriek IV.4.3 „Controles van het product”

De fase waarin het organoleptische onderzoek van het product moet plaatsvinden en de bemonsteringswijze zijn nader vastgesteld. Deze bepalingen worden vervolgens opgenomen in het controle- of inspectieplan van de oorsprongsbenaming dat door een controle-instantie is opgesteld.

3.   Rubriek IV.5 „Werkwijze voor het verkrijgen van het product”

3.1.   Subrubriek IV.5.1 „Melkproductie”

Het melkveebeslag wordt gedefinieerd. Onder melkveebeslag wordt verstaan „alle op de veehouderij aanwezige melkkoeien en vaarzen ter vernieuwing van het koeienbestand”, met dien verstande dat „melkkoeien zowel lacterende als droogstaande dieren zijn” en dat „vaarzen gespeende dieren zijn die nog niet geworpen hebben”. Deze definitie dient om verwarring te vermijden en om duidelijk vast te stellen welke dieren bedoeld zijn wanneer later in dit productdossier de termen „melkveebeslag”, „melkkoeien” en „vaarzen” worden gebruikt.

Er wordt voorgesteld de volgende bepaling toe te voegen:

„Vanaf 1 januari 2015 zijn de geoogste voedergewassen voor de vaarzen eveneens afkomstig uit het geografische gebied. Minstens één maand voor zij beginnen te lacteren, zijn de vaarzen op de veehouderij aanwezig en stemt hun voeding overeen met de in dit productdossier vastgestelde bepalingen met betrekking tot de voeding van lacterende melkkoeien.”.

Doel van deze maatregel is de versterking van de band met het productiegebied via de voeding van het melkveebeslag (door de vaarzen in het beslag op te nemen) en de vergemakkelijking van de controle van het diervoeder (door met name de overdracht van voeder tussen de melkkoeien en de vaarzen te voorkomen). Voor deze maatregel is een uitgestelde inwerkingtreding vastgesteld, aangezien er langdurende maatregelen (veranderingen in de werkwijze, herindeling van het perceel) nodig kunnen zijn om een volledige autonomie te bereiken op het gebied van voeder.

De bepaling betreffende het verbod op het gebruik van kruisbloemigen wordt als volgt uitgedrukt: „De consumptie en de verstrekking van kruisbloemigen in de vorm van groenvoer zijn verboden. Dit verbod geldt voor alle dieren op de veehouderij.”. Doel is de controle te vergemakkelijken en dubbelzinnigheden te voorkomen voor bepaalde kruisbloemigen die zowel in groenvoer als in krachtvoer worden gebruikt (bijvoorbeeld koolzaad).

Het belang van gras als basis van het voeder wordt bevestigd, gepreciseerd en versterkt door middel van de volgende bepalingen: „Vers, gedroogd, voorgedroogd of ingekuild gras maakt jaarlijks gemiddeld minstens 50 % (uitgedrukt in droge stof) uit van het basisrantsoen van de melkkoeien. Vers, gedroogd, voorgedroogd of ingekuild gras maakt dagelijks minstens 30 % (uitgedrukt in droge stof) uit van het basisrantsoen van de melkkoeien.”.

De bewoording van de bepaling betreffende de minimumhoeveelheid hooi die buiten de beweidingsperiode aan de melkkoeien wordt verstrekt, wordt aangepast en aangevuld met de zin: „Onder hooi wordt verstaan gemaaid en gedroogd gras met een drogestofgehalte van meer dan 80 %.”. In het kader van de controle is het immers noodzakelijk gebleken om de definitie van hooi nader te bepalen.

De voorwaarden voor de opslag van het voeder zijn als volgt vastgesteld: „Vanaf 1 januari 2015 wordt het hooi dat voor het voeder van het melkveebeslag bestemd is, opgeslagen onder een beschutte, vaste en droge plaats die niet in aanraking komt met de grond. Ingekuild voeder wordt in een gebetonneerde of gestabiliseerde opslagplaats opgeslagen.” Deze bepalingen dienen om de kwaliteit van het voeder te handhaven. De uitgestelde inwerkingtreding van de eerste bepaling moet de exploitanten in staat stellen om de nodige investeringen te doen.

Ter verduidelijking wordt aangegeven dat het verbod op het permanent op stal houden van dieren enkel betrekking heeft op de melkkoeien. Wanneer vers gras beschikbaar is en zodra de weersomstandigheden het toelaten, is de beweiding van lacterende melkkoeien verplicht onder de volgende voorwaarden: „De beweidingsperiode duurt ten minste 150 dagen per jaar. Tijdens de beweidingsperiode wordt per lacterende melkkoe een gemiddelde beweidingsoppervlakte van minstens 30 are ter beschikking gesteld. De weiden zijn toegankelijk voor de dieren.”. Deze voorwaarden dienen ter versterking van de plaats die de beweiding inneemt in de voeding van de melkkoeien.

De toegestane grondstoffen in het krachtvoer dat aan de melkkoeien wordt verstrekt en de toegestane additieven worden duidelijkheidshalve voortaan opgesomd in twee afzonderlijke positieve lijsten.

De positieve lijst van grondstoffen die zijn toegestaan in het krachtvoer dat aan de melkkoeien wordt verstrekt, wordt aangevuld met graanproducten, vochtige korrelmais, producten op basis van oliehoudende zaden en zaden van peulvruchten, bijproducten van zaden van peulvruchten, nevenproducten van door gisting verkregen aminozuren en ammoniumzouten. De termen „eiwithoudende zaden”, „alle perskoeken die geen ureum bevatten” en „zout, mineralen” worden respectievelijk vervangen door de termen „zaden van peulvruchten”, „bijproducten van graan of oliehoudende vruchten zonder toegevoegd ureum” en „minerale elementen”. Er wordt tevens gepreciseerd dat maiskolven zowel droog als ingekuild mogen worden bewaard. Deze grondstoffen hebben geen gevolgen voor de kwaliteit van het product.

Het is verboden bijtende soda te gebruiken om het graan en de bijproducten daarvan te behandelen, aangezien dit geen traditionele praktijk vormt.

De positieve lijst van additieven vervangt de zin „Additieven die de samenstelling van de melk rechtstreeks wijzigen, zijn niet toegestaan.” en somt uitvoerig de functionele categorieën en groepen van toegestane additieven op met inachtneming van de reglementaire terminologie. Deze wijziging dient ter voorkoming van dubbelzinnigheden of interpretaties tijdens controles.

Om het traditionele karakter van het voeder te behouden, wordt een bepaling toegevoegd die het gebruik van ggo’s in het voeder van de dieren en de gewassen van de veehouderij verbiedt.

De voorwaarden om buiten de veehouderij aangekochte dieren te introduceren in het melkveebeslag worden als volgt vastgesteld: „Minstens één maand voor zij beginnen te lacteren, zijn de aangekochte droogstaande vaarzen en koeien op de veehouderij aanwezig en stemt hun voeding overeen met de in dit productdossier vastgestelde bepalingen met betrekking tot de voeding van lacterende melkkoeien.”. Zo krijgen de buiten de veehouderij aangekochte dieren een aanpassingsperiode van ten minste één maand alvorens hun melk voor de bereiding van Fourme d’Ambert wordt gebruikt.

Onder de volgende voorwaarden kunnen reeds lacterende melkkoeien in het melkveebeslag worden geïntroduceerd: „Aangekochte reeds lacterende melkkoeien die in het melkveebeslag van veehouders worden geïntroduceerd en die niet voldoen aan de productievoorwaarden van de oorsprongsbenaming „Fourme d’Ambert”, mogen in het beschouwde jaar maximaal 10 % van het totale aantal lacterende melkkoeien op de veehouderij uitmaken, dan wel maximaal één lacterende melkkoe in het beschouwde jaar op veehouderijen met minder dan tien melkkoeien.”.

Ter versterking van de traceerbaarheid en ter vergemakkelijking van de controle, wordt vastgesteld dat „de overbrenging vanuit melktanks naar vaste tanks verplicht plaatsvindt in het geografische gebied waarvoor de BOB geldt”.

3.2.   Subrubriek IV.5.5 „Boerderijproductie”

In het geval van boerderijproductie wordt de zin „er mag gebruik worden gemaakt van de melk van maximaal twee opeenvolgende melkbeurten waarvan de eerste gekoeld moet worden bewaard” geschrapt. Deze zin wordt overbodig geacht vanwege de bepaling die voor dit type productie vaststelt dat „de stremming uiterlijk 16 uur na de oudste melkbeurt plaatsvindt”.

3.3.   Subrubriek IV.5.3 „Bewerking”

Ter voorkoming van dubbelzinnigheden tijdens de controle en in overeenstemming met de gangbare praktijken in de sector wordt er vastgesteld dat het doorprikken plaatsvindt vanaf „de vierde dag na de datum van de stremming”, in plaats van „de vierde dag na de stremming”.

4.   Rubriek IV.8 „Etikettering”

De verplichting om de vermelding „appellation d’origine contrôlée” op het etiket aan te brengen, vervalt en wordt vervangen door een verplichting om het BOB-logo van de Europese Unie aan te brengen, teneinde de leesbaarheid en de synergie in de communicatie van de als BOB geregistreerde producten te bevorderen.

5.   Rubriek IV.9 „Nationale eisen”

Overeenkomstig de reeds aangehaalde nationale hervorming van het controlesysteem van oorsprongsbenamingen, is een tabel toegevoegd die de belangrijkste te controleren punten en hun evaluatiemethoden bevat.


BIJLAGE II

GECONSOLIDEERD ENIG DOCUMENT

Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1)

„FOURME D’AMBERT”

EG-nr.: FR-PDO-0217-010150-6.7.2012

BGA ( ) BOB (X)

1.   Naam

„Fourme d’Ambert”

2.   Lidstaat of derde land

Frankrijk

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.3.

Kaas

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

De kaas met de oorsprongsbenaming „Fourme d’Ambert” is een kaas die wordt bereid van gestremde koemelk. Hij wordt aangeboden in een cilindrische vorm met een hoogte van 17 à 21 cm, een doorsnede van 12,5 à 14 cm en een gewicht van 1,9 à 2,5 kg; hij is dooraderd, niet geperst, niet gekookt, gegist en gezouten.

Het vetgehalte bedraagt minimaal 50 g per 100 g kaas na complete droging en het drogestofgehalte bedraagt minimaal 50 g per 100 g gerijpte kaas.

De oorsprongsbenaming „Fourme d’Ambert” is pas vanaf de 28e dag na de datum van de stremming op de kaas toepasselijk.

De „Fourme d’Ambert” is een kaas met een fijne, droge, lichtgrijze tot grijze schimmelkorst waarop ook witte, gele en rode schimmelvlekken en een blauwachtige glans te zien kunnen zijn. Het crèmekleurige tot witte zuivel vertoont barsten en een regelmatige, blauwgroene marmering.

De „Fourme d’Ambert” heeft een soepele en smeuïge textuur. Naast een typisch fruitige smaak en een fijn en geparfumeerd aroma heeft de kaas ook een uitgesproken zuivelsmaak dankzij een combinatie van aroma’s die afkomstig zijn van de werking van de schimmel Penicillium roqueforti. Een zoute toets en licht bittere smaak zijn aanvaardbaar.

3.3.   Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

3.4.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong)

Het basisrantsoen van de melkkoeien bestaat gedurende het gehele jaar uitsluitend uit voeder dat afkomstig is uit het geografische gebied waarvoor de BOB geldt. De consumptie en de verstrekking van kruisbloemigen in de vorm van groenvoer zijn verboden. Dit verbod geldt voor alle dieren op de veehouderij.

Vers, gedroogd, voorgedroogd of ingekuild gras maakt jaarlijks gemiddeld minstens 50 % (uitgedrukt in droge stof) uit van het basisrantsoen van de melkkoeien. Vers, gedroogd, voorgedroogd of ingekuild gras maakt dagelijks minstens 30 % (uitgedrukt in droge stof) uit van het basisrantsoen van de melkkoeien.

Buiten de beweidingsperiode krijgt elke melkkoe dagelijks minstens 3 kg hooi (uitgedrukt in droge stof).

Wanneer vers gras beschikbaar is en zodra de weersomstandigheden het toelaten, is de beweiding van lacterende melkkoeien verplicht. De beweidingsperiode duurt minstens 150 dagen per jaar.

Het gebruik van krachtvoer en additieven is per melkkoe in het melkveebeslag beperkt tot gemiddeld 1 800 kg droge stof per jaar.

Het krachtvoer en de additieven voor de melkkoeien mogen uitsluitend bestaan uit de grondstoffen en de additieven die in de positieve lijst zijn opgenomen.

Het voeder van de dieren mag uitsluitend bestaan uit planten, nevenproducten en krachtvoer die afkomstig zijn van niet-transgene producten.

3.5.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

De productie van de melk, de bereiding en rijping van de kaas alsook de opslag ervan tot 28 dagen na de datum van de stremming, vinden plaats binnen het geografische gebied.

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz.

De „Fourme d’Ambert” mag worden gesneden zolang daardoor de textuur ervan niet wordt aangetast.

3.7.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering

Behalve het BOB-logo van de Europese Unie, wordt op het etiket van de „Fourme d’Ambert” de naam van de benaming aangebracht in een lettertype dat minstens even groot is als twee derde van het grootste op het etiket voorkomende lettertype.

Aan de naam van de oorsprongsbenaming mogen geen andere termen worden toegevoegd met uitzondering van het fabrieks- of het handelsmerk.

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

Het geografische gebied van de Fourme d’Ambert strekt zich uit over het volgende grondgebied:

Departement Puy-de-Dôme

De kantons Ambert, Ardes, Arlanc, Besse-et-Saint-Anastaise, Bourg-Lastic, Courpière, Cunlhat, Herment, Manzat, Montaigut, Olliergues, Pionsat, Pontaumur, Pontgibaud, Rochefort-Montagne, Saint-Amant-Roche-Savine, Saint-Anthème, Saint-Dier-d’Auvergne, Saint-Germain-l’Herm, Saint-Gervais-d’Auvergne, Saint-Rémy-sur-Durolle, Tauves, Thiers, La Tour-d’Auvergne, Viverols: alle gemeenten.

De gemeenten Aydat, Bansat, Blot-l’Eglise, Bongheat, Chaméane, Champagnat-le-Jeune, Chanat-la-Mouteyre, Chanonat, La Chapelle-sur-Usson, Châteldon, Châtelguyon, Clémensat, Combronde, Courgoul, Cournols, Creste, Durtol, Egliseneuve-des-Liards, Enval, Esteil, Grandeyrolles, Isserteaux, Lachaux, Lisseuil, Ludesse, Manglieu, Mauzun, Menat, Montaigut-le-Blanc, Montmorin, Néronde-sur-Dore, Neuf-Eglise, Olloix, Orcines, Orléat, Paslières, Peschadoires, Peslières, Pignols, Pouzol, Puy-Guillaume, Ris, Romagnat, Saint-Etienne-sur-Usson, Saint-Floret, Saint-Gal-sur-Sioule, Saint-Genès-Champanelle, Saint-Genès-la-Tourette, Saint-Gervazy, Saint-Jean-en-Val, Saint-Jean-Saint-Gervais, Saint-Martin-d’Ollières, Saint-Nectaire, Saint-Pardoux, Saint-Quentin-sur-Sauxillanges, Saint-Rémy-de-Blot, Saint-Sandoux, Saint-Saturnin, Saint-Vincent, Sallèdes, Saulzet-le-Froid, Saurier, Sauxillanges, Sayat, Servant, Sugères, Teilhet, Tourzel-Ronzières, Valz-sous-Châteauneuf, Vernet-la-Varenne, Le Vernet-Sainte-Marguerite, Verrières, Vodable, Volvic.

Departement Cantal

De kantons Allanche, Condat, Murat, Saint-Flour-Nord, Saint-Flour-Sud: alle gemeenten.

Departement Loire

De gemeenten Chalmazel, La Chamba, La Chambonie, Jeansagnière, Lérigneux, Roche, Saint-Bonnet-le-Courreau, Sauvain.

5.   Verband met het geografische gebied

5.1.   Specificiteit van het geografische gebied

Omgevingsfactoren

Het geografische gebied van de „Fourme d’Ambert” ligt in een berggebied en omvat:

een gebied dat wordt gevormd door de „hautes chaumes du Forez”, op het hoogste deel van de Monts du Forez, waar de departementen Loire en Puy-de-Dôme samenkomen. De „hautes chaumes”, die uit uitgestrekte, kale vlakten op een onderliggend plateau van graniet bestaan en door met naaldbomen begroeide hellingen zijn omringd, krijgen flink wat neerslag te verduren (gemiddelde jaarneerslag van meer dan 1 000 mm) en staan onder de invloed van zowel het land- als het oceaanklimaat (gemiddelde jaartemperaturen van minder dan 10 °C);

een gebied dat hoofdzakelijk wordt gevormd door kristallijne of vulkanische plateaus die zijn doorsneden door ingesloten valleien en dat gezien zijn hoogteligging of de aanwezigheid van steile hellingen tevens als een berggebied wordt gezien, in tegenstelling tot de lagergelegen Limagne die een vlak reliëf, een voornamelijk kalkhoudend kleisubstraat en een droger klimaat heeft.

Dankzij de hoogteligging en het natte klimaat is het geografische gebied zeer geschikt voor de grasgroei.

Menselijke factoren

Zoals uit een in steen gehouwen afbeelding in een oude feodale kapel in het hart van de Monts du Forez blijkt, gaat de traditie van de bereiding van de „Fourme d’Ambert” beslist terug tot de vroege middeleeuwen. In de „hautes chaumes” zijn de „jasseries” (op meer dan 1 200 m hoog gelegen boerderijen die bij het weiden in het hooggebergte worden gebruikt) gevestigd die getuigen van het herdersbestaan waarmee de voorvaderlijke bereiding van de „Fourme d’Ambert” gepaard ging. Tot in het midden van de XXe eeuw vervulde zij een zeer bijzondere rol in de economische en sociale levenswijze van de plaatselijke bevolking. Tijdens de zomer werden immers middelgrote kudden naar de bergweiden geleid, waardoor de weiden in het dorp vrijkwamen. Die werden dan gehooid om de wintervoorraad op te bouwen. De verzorging van de dieren, de bereiding van de kaas en de hoede over de kudde waren de exclusieve taak van de vrouwen, die een deel van het jaar op de berg woonden, terwijl de mannen in het dorp achterbleven om het hooi te maaien en de oogsten binnen te halen. Tijdens de bereiding en nadat ze uit de vormen waren gehaald, werden de fourmes in uitlekgoten van naaldhout (uitgeholde halve boomstammen) geplaatst die de vorm gaven aan de kazen.

Nog steeds gebruiken de veehouders grotendeels gras om de melkkoeien te voeden. De bereidingstechnieken zijn daarentegen wel geëvolueerd als gevolg van de ontwikkeling van de productie aan het begin van de XXe eeuw, maar de algemene gebruiken van de producenten en de specifieke vakkennis zijn bewaard gebleven. Vandaag de dag is deze specifieke vakkennis onontbeerlijk voor de bereiding van „Fourme d’Ambert”. De wrongel wordt in brokken ter grootte van „maiskorrels” gesneden die vervolgens worden omgeroerd om ze in een heel fijn vliesje te hullen zodat ze zich niet aan elkaar gaan vasthechten wanneer ze in de vormen worden gebracht. Voordat de brokken in de vormen worden gebracht, laat men ze een eerste keer op de band uitlekken om de wrongel gedeeltelijk van de wei te scheiden zonder de brokken te pletten. Nadat de brokken in de vormen zijn gedaan, laat men ze, zonder ze te persen, uitlekken door ze om te draaien. Zo kan de overblijvende wei wegstromen, terwijl de in de vorige stap gevormde holten in de kaas behouden blijven. Het uitlekken wordt afgerond door de wrongel te zouten. Wanneer de vorm van de kaas voldoende stabiel is, dus na een periode van minstens vier dagen, wordt de kaas doorgeprikt om luchtgaten te maken waardoor zuurstof door de kaas kan stromen. Door de temperatuur en de vochtigheid tijdens de rijping te regelen, wordt de korstvorming in gang gezet en wordt de ontwikkeling van de Penicillium roqueforti beheerst.

5.2.   Specificiteit van het product

De „Fourme d’Ambert” is een kaas die wordt bereid van koemelk en die een kenmerkende cilindrische, langgerekte en opgerichte vorm heeft met een hoogte van 17 à 21 cm en een doorsnede van 12,5 à 14 cm.

Het zuivel vertoont barsten en een regelmatige marmering door de ontwikkeling van de Penicillium roqueforti.

Het heeft een bovendien een soepele en smeuïge textuur.

5.3.   Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)

De vorm van de „Fourme d’Ambert” hangt samen met de economische en sociale levenswijze die er van oudsher in het geografische gebied op werd nagehouden om optimaal gebruik te maken van de natuurlijke omgeving die zeer geschikt is voor de grasgroei en voor de rundveehouderij.

Deze vorm was inderdaad aangepast aan de kleine kudden en de vrouwen die de kaas bereidden: er was weinig melk voor nodig en hij kon gemakkelijk gehanteerd worden. De kenmerkende, langgerekte en opgerichte vorm van de „Fourme d’Ambert” was bijzonder geschikt om de wrongel te laten uitlekken in de naaldhouten goten die destijds werden gebruikt.

De regelmatige marmering in het zuivel van de „Fourme d’Ambert” komt tot stand dankzij de vakkennis die tijdens de bereiding ervan wordt toegepast. De grootte van de brokken wrongel bepaalt, in combinatie met het omroeren, de cohesie van het zuivel en bevordert de vorming van holten die nodig zijn voor de ontwikkeling van de Penicillium roqueforti. Deze ontwikkeling wordt versterkt door de brokken een eerste keer op de band te laten uitlekken, vervolgens door ze, zonder ze te persen, via omdraaiingen te laten uitlekken en ten slotte door de toevoer van zuurstof na het doorprikken van de kaas. Dit alles komt tot uiting tijdens de rijping.

De soepele en smeuïge textuur van de „Fourme d’Ambert” wordt namelijk verkregen omdat hij niet wordt vermalen maar wel op geschikte wijze uitlekt, wordt gezouten en wordt gerijpt.

De „Fourme d’Ambert” is de vrucht van een omgeving, een levenswijze en kaasbereidingstechnieken die uitdrukking geeft aan een gemeenschap van mensen die in harmonie leeft met de natuurlijke omgeving van het omringende middelgebergte.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

(artikel 5, lid 7, van Verordening (EG) nr. 510/2006)

https://www.inao.gouv.fr/fichier/CDCFourmeDAmbert.pdf


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).


28.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 317/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1208/2013 VAN DE COMMISSIE

van 25 november 2013

houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Prosciutto di Parma (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 53, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 het verzoek van Italië beoordeeld om een wijziging van het productdossier goed te keuren van de beschermde oorsprongsbenaming „Prosciutto di Parma” die werd gereigstreerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie van 12 juni 1996 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (2).

(2)

Het verzoek heeft ten doel het productdossier als volgt te wijzigen.

(3)

Naar aanleiding van voedingsaanbevelingen die thans zijn bevestigd door de Wereldgezondheidsorganisatie, is de gemiddelde maximumwaarde voor het zoutcriterium gereduceerd van 6,9 % naar 6,2 % en de gemiddelde minimumwaarde van 4,5 % naar 4,2 %.

(4)

Wat betreft de etikettering van gesneden en voorverpakte „Prosciutto di Parma” is de verplichting ingevoerd om onder het symbool van het consortium het acroniem van de verpakker/versnijder te plaatsen, in plaats van dat van de producent. Bovendien is het verplicht om op de verpakking van de gesneden en voorverpakte „Prosciutto di Parma” de naam van de producent te plaatsen of, in elk geval, de naam van een persoon die met betrekking tot het controlesysteem voor de beschermde oorsprongsbenaming geregistreerd is en aan alle controle- en certificeringsprocedures van dit systeem wordt onderworpen. De specifieke bepalingen in het enig document betreffende de grafische voorstelling op de verpakking zijn vervangen door een algemenere formulering.

(5)

De tabel van minimale houdbaarheidstermijnen voor de verschillende productcategorieën en de verschillende soorten verpakkingstechnologieën voor gesneden en voorverpakte „Prosciutto di Parma” is gewijzigd overeenkomstig de resultaten van recente onderzoeken op dit gebied.

(6)

Een precisering is ingevoegd om de categorieën van hammen van varkens die in aanmerking komen voor verwerking tot het product eenduidig te identificeren door toevoeging aan de thans gebruikte formulering „centrale categorieën van de EEG-indeling” van de specifieke aanduiding dat sprake is van hammen behorend tot de categorieën met de letters „U”, „R” en „O”.

(7)

De Commissie heeft de voorgestelde wijziging onderzocht en acht deze gerechtvaardigd. Aangezien het een minimale wijziging betreft in de zin van artikel 53, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, kan de Commissie de wijziging goedkeuren zonder een beroep te doen op de in de artikelen 50, 51 en 52 van die verordening omschreven procedure,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het productdossier voor de beschermde oorsprongsbenaming „Prosciutto di Parma” wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Het geconsolideerd enig document, dat de belangrijkste gegevens uit het productdossier bevat, is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 november 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1.


BIJLAGE I

De volgende wijziging van het productdossier voor de beschermde oorsprongsbenaming „Prosciutto di Parma” wordt goedgekeurd:

WIJZIGINGSAANVRAAG

Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1)

WIJZIGINGSAANVRAAG OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 9

„PROSCIUTTO DI PARMA”

EG-Nr. IT-PDO-0317-01028-9.8.2012

BGA ( ) BOB (X)

1.   Rubriek van het productdossier waarop de wijziging betrekking heeft

Beschrijving van het product

Werkwijze voor het verkrijgen van het product

Etikettering

2.   Aard van de wijziging(en)

Wijziging van het enig document of de samenvatting

3.   Wijziging(en)

Hieronder volgt een samenvatting van de wijzigingen in het enig document en in de tekst van het productdossier.

De eerste wijziging heeft betrekking op deel B van het productdossier en punt 5.2. van het enig document; het betreft de vocht- en zoutcriteria die kenmerkend zijn voor het product. In algemene zin is de norm vereenvoudigd om de toepassing ervan te vergemakkelijken. De belangrijke wijziging betreft de verlaging van de gemiddelde minimum- en maximumwaarden voor het zoutcriterium. Dienaangaande is de maximumwaarde van dit criterium verlaagd van 6,9 % naar 6,2 % en de minimumwaarde van 4,5 % naar 4,2 %, zodat de gemiddelde zoutwaarde voor het product aanzienlijk lager ligt dan voorheen. Dit besluit werd genomen naar aanleiding van voedingsclaims die thans zijn bevestigd door de Wereldgezondheidsorganisatie.

De tweede wijziging heeft eveneens betrekking op deel B (laatste punt betreffende de etikettering), alsmede op deel H van het productdossier, en op punt 3.7 van het enig document; het betreft de etikettering van gesneden en voorverpakte „Prosciutto di Parma”. Meer bepaald zijn de specifieke bepalingen in de tekst vervangen door een algemenere formulering zonder technische eisen. Deze wijziging beoogt een vereenvoudiging van eventuele verdere wijzigingen met betrekking tot de grafische presentatie van de verpakking, in die zin dat wijzigingen eenvoudiger kunnen worden doorgevoerd. In dit geval hoeven wijzigingen uitsluitend te worden doorgevoerd in het productdossier of in een van de bijlagen (de genoemde richtlijn), in plaats van tegelijkertijd deze documenten en het enig document te moeten wijzigen.

De derde wijziging heeft betrekking op deel H van het productdossier en niet op het enig document. Het betreft eveneens de grafische weergave op de verpakking van gesneden en voorverpakte „Prosciutto di Parma”. Omwille van een grotere commerciële transparantie is in het bijzonder bepaald dat onder de hertogkroon het acroniem van de verpakker/versnijder dient te worden geplaatst in plaats van dat van de producent. De verpakker/versnijder is namelijk de laatste schakel in de verwerking van het product alvorens het voor consumptie wordt aangeboden en dit bedrijf is primair verantwoordelijk ten opzichte van de consument. De wetgeving met betrekking tot de etikettering voorziet namelijk in de verplichte toevoeging van de vestigingsplaats van de verpakkingsfabriek. Naast deze aanduiding dient, ten behoeve van de samenhang, tevens de alfanumerieke identificatiecode van dit bedrijf te worden aangebracht, waarmee het herkenbaar is binnen de keten waarvoor de beschermde oorsprongsbenaming „Prosciutto di Parma” geldt.

Verdere wijzigingen met betrekking tot de artikelen 13 en 14 van de richtlijn inzake het in plakken snijden van gesneden en voorverpakte „Prosciutto di Parma” hangen nauw samen met deze laatste wijziging. De beoogde wijzigingen behelzen een verplichting om op de verpakking van gesneden en voorverpakte „Prosciutto di Parma” de naam van de producent of de verpakker te vermelden die binnen het controlesysteem van de beschermde oorsprongsbenaming „Prosciutto di Parma” geregistreerd is en aan alle controle- en certificeringsprocedures van dit systeem wordt onderworpen. Daartoe is het huidige artikel 13 aangevuld en is een nieuw artikel 14 toegevoegd.

Deze laatste wijziging is gebaseerd op de volgende gronden. In de versie van het productdossier waarop de wijzigingsaanvraag betrekking heeft, bestaat geen verplichting om op het etiket of op de verpakking van het product de naam van de producent of de verpakker te vermelden, waardoor de in de nationale wetgeving en de wetgeving van de EU geboden mogelijkheid wordt opengelaten om eenvoudigweg de naam te vermelden van degene die het product distribueert of in de handel brengt. Laatstgenoemde heeft duidelijk niets van doen met de productie, controle en verpakking van het product en valt derhalve niet onder het toezicht van de certificeringsinstantie voor de beschermde oorsprongsbenaming „Prosciutto di Parma”.

In aansluiting op de algemene strekking en op bepaalde nieuwe beginselen die zijn ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (2), en in het bijzonder de bepalingen van de artikelen 8 en volgende, is besloten om vervroegd, daar de verordening nog niet definitief van kracht is, een „voor de voedselinformatie verantwoordelijke exploitant van een levensmiddelenbedrijf” (een uitdrukkelijk in de voornoemde verordening vastgelegde functie) aan te wijzen, die daadwerkelijk in staat is de conformiteit te waarborgen tussen de „Prosciutto di Parma” en hetgeen op het etiket ervan wordt vermeld. Slechts producenten die de producten hebben verwerkt en gecontroleerd en verpakkers/versnijders die de producten in plakken hebben gesneden en hebben verpakt, zijn in staat deze garantie te bieden, daar het in plakken snijden en het verpakken een enkele, onscheidbare bewerking vormen en, dientengevolge, de verpakker ook degene is die het product in plakken snijdt. Beide partijen zijn in staat een wezenlijke garantie te bieden wat betreft de op het product vermelde informatie en dientengevolge kan worden gesteld dat het wat dat betreft billijk is dat zij een „verantwoordelijkheid” dragen tegenover de consument. Dienaangaande zou de verplichte vermelding van alleen de naam van de producent op het etiket discriminatoir en ongerechtvaardigd zijn gelet op de reden die aan de wijzigingsaanvraag ten grondslag ligt.

Overigens beoogt deze wijziging slechts personen als verantwoordelijken voor de productinformatie aan te wijzen die geregistreerd zijn onder het officiële controlesysteem van de certificeringsinstantie voor de beschermde oorsprongsbenaming „Prosciutto di Parma”. Daartoe worden zowel de producenten als de verpakkers/versnijders regelmatig aan controles onderworpen door de bevoegde instanties; ook in dit verband zou de keuze voor slechts een van deze partijen strijdig zijn met de voornoemde motivering.

Om deze redenen achten wij het noodzakelijk dat de naam van de producent of die van de verpakker/versnijder kan worden geplaatst.

Daarnaast draagt de vermelding van de volledige handelsnaam van het bedrijf (in plaats van het gebruik van alfanumerieke symbolen en codes) op de verpakking bij aan een verbetering van het producttraceerbaarheidssysteem en de transparantie ervan en maakt het dit systeem toegankelijker, zelfs voor een matig geïnformeerde consument.

Als de naam van de verpakker/versnijder onder de zwarte driehoek wordt vermeld, mag de producent, naast de overige informatie op het etiket en op de verpakking, ook zijn eigen merk en de handelsnaam van het bedrijf vermelden.

In algemenere zin is de vermelding van de handelsnaam van de voornoemde bedrijven op de voorzijde van de verpakking er hoofdzakelijk op gericht de consumenten een garantie te bieden ten aanzien van de conformiteit tussen het product „Prosciutto di Parma” en de bijbehorende informatie op het etiket, waarvoor de bedrijven verantwoordelijk zijn die onder toezicht staan van de certificeringsinstantie. De wijziging beoogt een grotere transparantie te waarborgen van de informatie die op de productverpakking is vermeld, uitsluitend ten gunste van de consument op het moment van de aankoop.

Een verdere wijziging heeft eveneens betrekking op de richtlijn inzake het in plakken snijden en betreft de herziening, rationalisatie en vereenvoudiging van artikel 12 van de bedoelde richtlijn, waarmee de normen worden vastgesteld voor de minimale houdbaarheidsdatum van gesneden en voorverpakte „Prosciutto di Parma”. Op grond van de resultaten van een aantal recente onderzoeken dienaangaande is het passend geacht de tabel van termijnen voor de verschillende productcategorieën en de verschillende soorten verpakkingstechnologieën te herzien.

Tot slot heeft de laatste wijziging betrekking op deel C van het productdossier en, meer in het bijzonder, op het gedeelte over de bepalingen inzake het fokken van varkens bestemd voor de productie van „Prosciutto di Parma”. De foktechnieken worden omschreven als „gericht op het verkrijgen van zware varkens, hetgeen dient te worden gerealiseerd middels een redelijke dagelijkse gewichtstoename, en op de productie van karkassen vallend binnen de centrale categorieën van de EEG-indeling”. De Italiaanse wetgeving maakt niet slechts onderscheid tussen zware varkens (H) en lichte varkens (L), maar voorziet conform de EU-wetgeving ook in een indeling in categorieën met de volgende letters: EUROP. Ondanks dat in de aangehaalde tekst niet expliciet wordt verwezen naar de letters, blijkt uit de bepaling evenwel duidelijk dat „Prosciutto di Parma” uitsluitend mag worden gemaakt van hammen van zware varkens (H) die vallen in de centrale categorieën van de EU, namelijk die met de letters „U”, „R” en „O”, waarbij de karkassen met de letters „E” en „P” zijn uitgesloten. Deze keuze, die gemaakt is bij het opstellen van het productdossier, is gebaseerd op de overtuiging dat de kenmerken van de hammen van karkassen uit de categorieën „E” en „P” niet voldoen aan de eisen die worden gesteld aan de productie van „Prosciutto di Parma”.

Binnen de Europese Unie is momenteel een discussie gaande over de toevoeging van een categorie „S” aan de voornoemde EUROP-indeling. Uit het vergevorderde wetgevingsproces lijkt te kunnen worden opgemaakt dat de EU binnenkort SEUROP als indeling zal gaan hanteren, hetgeen ook voor Italië directe gevolgen zal hebben, aangezien deze indeling zowel zware als lichte varkens betreft.

Deze nieuwe ontwikkeling kan tot problemen leiden bij de interpretatie van de betreffende wetgeving in het productdossier; zo zou het lastig zijn de „centrale categorieën van de indeling” te bepalen en zou het risico bestaan dat toestemming wordt gegeven voor het gebruik van ongeschikte grondstoffen of dat grondstoffen worden uitgesloten die geheel voldoen aan de kenmerken van „Prosciutto di Parma”. Op grond van de nieuwe presentatie van de indeling zouden deze centrale categorieën namelijk kunnen worden voorgesteld als categorieën met de letters „E”, „U”, „R” en „O” of als categorieën met uitsluitend de letters „U” en „R”. In het eerste geval zouden hammen met de letter „E” in de centrale categorieën vallen, waardoor een groter risico bestaat dat ongeschikte grondstoffen voor de productie van „Prosciutto di Parma” worden gebruikt. In het tweede geval zouden hammen met de letter „O” worden uitgesloten, terwijl deze precies de goede kenmerken hebben.

Gelet op het vorenstaande en teneinde onzekerheden rondom de interpretatie te vermijden, is het goed om bij de thans in deel C van het productdossier gebruikte uitdrukking „centrale categorieën van de EEG-indeling” te specificeren dat deze centrale categorieën karkassen betreffen met de letters „U”, „R” en „O”.


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

(2)  PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18.


BIJLAGE II

GECONSOLIDEERD ENIG DOCUMENT

Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1)

„PROSCIUTTO DI PARMA”

EG-Nr.: IT-PDO-0317-01028-9.8.2012

BGA ( ) BOB (X)

1.   Naam

„Prosciutto di Parma”

2.   Lidstaat of derde land

Italië

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.2.

Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt, enz.)

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

Gerijpte rauwe ham; herkenbaar aan een brandmerk in het zwoerd, met een min of meer ronde uitwendige vorm, zonder distaal gedeelte (onderpoot), zonder uiterlijke onvolkomenheden die afbreuk kunnen doen aan het imago van het product. Het spierweefsel steekt maximaal 6 cm boven de kop van het dijbeen (noot) uit (kort bijgekant); een gewicht dat doorgaans varieert van acht tot tien kilo en nooit minder bedraagt dan zeven kilo; kleur van de gesneden ham: gelijkmatig rozerood, onderbroken door zuiver witte strepen vet; geur en smaak: lichtgezouten vlees met een zoete, verfijnde smaak en een karakteristiek, aangenaam aroma; nauwkeurige vervulling van analysecriteria (vochtgehalte, zout en proteolyse); nadat het merkteken is aangebracht mag „Prosciutto di Parma”, verpakt op de juiste wijze, als hele of als ontbeende ham, in delen van uiteenlopende vorm en gewicht, of in plakken in de handel worden gebracht.

3.3.   Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

De grondstof (verse hammen) die voor de productie van „Prosciutto di Parma” wordt gebruikt, heeft de volgende kenmerken: de consistentie van het vet wordt bepaald aan de hand van het jodiumgetal en/of het gehalte aan linolzuur in het inwendige en uitwendige vet van de onderhuidse vetlaag van de ham. Bij ieder monster mag het jodiumgetal niet meer bedragen dan 70 en het gehalte aan linolzuur niet meer dan 15 %; de dikte van de vetlaag aan de buitenkant van de bijgekante verse hammen, die verticaal ten opzichte van de kop van het dijbeen („ondernoot”) wordt gemeten, moet ongeveer 20 mm bedragen wanneer de verse hammen bestemd zijn voor de productie van „Prosciutto di Parma” met een gewicht van 7 tot en met 9 kilo, en ongeveer 30 mm wanneer de verse hammen bestemd zijn voor de productie van „Prosciutto di Parma” met een gewicht van meer dan 9 kilo. De dikte van de vetlaag van de twee categorieën verse hammen mag in geen geval minder bedragen dan respectievelijk 15 en 20 mm, inclusief het zwoerd. Op de „kroon” moet de dikte van de vetlaag van dien aard zijn dat het zwoerd niet kan loskomen van de onderliggende spierlaag. Het gewicht van bijgekante verse hammen ligt bij voorkeur tussen 12 en 14 kilo, en mag hoe dan ook niet minder dan 10 kilo bedragen.

3.4.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong)

De toegestane voedergewassen, de hoeveelheden die mogen worden verstrekt en de wijze waarop dit dient te gebeuren zijn opgenomen in twee tabellen: één tabel met de voedergewassen die zijn toegestaan tot een levend gewicht van 80 kg is bereikt en een andere tabel met de tijdens de afmestfase toegestane voedergewassen. Het voeder wordt bij voorkeur verstrekt in vloeibare vorm, als brij of als mestvoer, waaraan traditioneel wei wordt toegevoegd.

Tijdens de eerste fase mag het drogestofaandeel van de granen niet minder bedragen dan 45 % van het totale voeder en naast de voedergewassen die voor de tweede fase zijn voorgeschreven, zijn de volgende voedergewassen toegestaan: gries van maïsgluten en/of maïsglutenvoer (corn gluten feed), ontpit johannesbrood, vismeel, sojaschroot, distilleerafval, karnemelk, lipiden met een smeltpunt dat boven 36 °C ligt, eiwithoudende lysaten, kuilmaïs.

Tijdens de tweede fase, de afmestfase, mag het drogestofaandeel granen niet minder bedragen dan 55 % van het totale voeder en zijn de volgende voedergewassen toegestaan: maïs, mestvoer van granen en/of van maïskolven, sorghum, gerst, tarwe, triticale, haver, minder belangrijke graansoorten, zemelen en andere bijproducten van de tarweverwerking, gedroogde aardappelen, geperste en ingekuilde bietenpulp, lijnzaadkoeken, droge bietenpulp, appel- en perendraf, druivenpellen en tomatenvellen voor de darmtransit, melkwei, karnemelk, meel van gedroogde luzerne, melasse, sojaschroot, zonnebloemschroot, sesamzaadschroot, kokosschroot, maïskiemschroot, erwtjes en/of andere zaden van leguminosen, biergist, morulagist en andere gisten, lipiden met een smeltpunt dat hoger ligt dan 40 °C.

3.5.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

De productie en de rijping moeten in het in punt 4 omschreven, afgebakende geografische gebied plaatsvinden, zodat de kwaliteit, de traceerbaarheid en de controle van het product gegarandeerd zijn.

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz.

Nadat het merkteken is aangebracht, mag de „Prosciutto di Parma”, verpakt op de juiste wijze, als hele of als ontbeende ham, in delen van uiteenlopende vorm en gewicht of in plakken in de handel worden gebracht; betreft het hamplakken, dan mogen deze uitsluitend in het in punt 4, eerste paragraaf, bedoelde productiegebied worden gesneden en verpakt en moet het merkteken van de BOB, met inachtneming van de hierna in punt 3.7 vermelde voorschriften, op zodanige wijze op het product zijn aangebracht dat het uitgewist noch anderszins verwijderd kan worden, zodat de typische kwaliteitskenmerken van de „Prosciutto di Parma” en de traceerbaarheid van het product gewaarborgd zijn.

3.7.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering

Het eerste herkenningsteken van de „Prosciutto di Parma”, dat niets met de etikettering van doen heeft maar er niettemin voor zorgt dat het product op de markt van andere producten kan worden onderscheiden, is de „hertogkroon” (een brandmerk bestaande uit een gestileerde kroon met vijf punten en de plaatsnaam „Parma”). Deze kroon heeft een dubbele functie: enerzijds zorgt hij ervoor dat de parmaham van andere rauwe hammen kan worden onderscheiden en waarborgt hij de echtheid van het product (identificatiemerk) en anderzijds garandeert hij dat het product alle voorgeschreven productiefasen heeft doorlopen en dat het in elke fase door de desbetreffende producenten is geïdentificeerd. Om de beschermde oorsprongsbenaming op wettige en rechtmatige wijze te mogen gebruiken moet het brandmerk aangebracht zijn. Wanneer het product niet met de „hertogkroon” is gebrandmerkt, mag de beschermde oorsprongsbenaming nergens worden vermeld om het product aan te duiden; dat geldt zowel voor het etiket als voor de verpakking en de verkoopdocumenten. De BOB mag in dat geval ook niet worden gebruikt op het ogenblik van de verkoop (van een volledige ham, van voorverpakte ham in plakken of van porties ham in het kader van detailverkoop).

Op het etiket van de „Prosciutto di Parma” zijn de volgende vermeldingen verplicht:

voor hele, niet uitgebeende „Prosciutto di Parma”:

„Prosciutto di Parma” gevolgd door „denominazione di origine protetta” (beschermde oorsprongsbenaming);

de zetel van het productiebedrijf;

voor verpakte, hele, uitgebeende of in delen aangeboden „Prosciutto di Parma”:

„Prosciutto di Parma” gevolgd door „denominazione di origine protetta” (beschermde oorsprongsbenaming);

de zetel van het verpakkingsbedrijf;

de productiedatum indien het stempel niet meer zichtbaar is;;

voor gesneden en voorverpakte „Prosciutto di Parma”:

een gedeelte van de verpakking is voor alle verpakkingen gelijk en dat bevindt zich aan de linkerbovenrand, waar het contra-etiket „hertogkroon” en de volgende vermeldingen zijn aangebracht:

„Prosciutto di Parma denominazione di origine protetta ai sensi della legge 13 Febbraio 1990, n.26 et del REG. (CE) n. 1107/96” („Prosciutto di Parma” beschermde oorsprongsbenaming overeenkomstig wet nr. 26 van 13 februari 1990 en Verordening (EG) nr. 1107/96);

„confezionato sotto il controllo dell’Organismo autorizzato” (verpakt onder toezicht van de erkende controle-instantie);

de zetel van het verpakkingsbedrijf;

de productiedatum (aanvangsdatum van de rijpingsperiode die op het stempel is vermeld).

Het is verboden adjectieven zoals „classico” (klassiek), „autentico” (authentiek), „extra” (extra), „super” (super) of andere adjectieven, kenmerken of vermeldingen — met uitzondering van de termen „disossato” (uitgebeend) en „affettato” (in plakken) — aan de verkoopbenaming toe te voegen.

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

Het afgebakende geografische grondgebied waar de „Prosciutto di Parma” wordt geproduceerd, is het gedeelte van het grondgebied van de provincie Parma (regio Emilia-Romagna, Italië) dat ten zuiden van de via Emilia ligt (op ten minste vijf kilometer van deze weg), op een hoogte van maximaal 900 m, en dat in het oosten wordt begrensd door de Enza (rivier) en in het westen door de Stirone (bergstroom).

De grondstof is afkomstig uit een geografisch gebied dat ruimer is dan dit verwerkingsgebied en het administratieve grondgebied van de volgende regio’s omvat: Emilia-Romagna, Veneto, Lombardia, Piemonte, Molise, Umbria, Toscana, Marche, Abruzzo en Lazio (Italië).

5.   Verband met het geografische gebied

5.1.   Specificiteit van het geografische gebied

De specifieke kenmerken van de „Prosciutto di Parma” en de garantie dat de kwaliteitseisen en de strenge eisen op het vlak van hygiëne en voedselveiligheid worden nageleefd, houden verband met de milieuomstandigheden en met natuurlijke en menselijke factoren. Binnen de afgebakende geografische macrozone hebben zich slechts enkele zeldzame gebieden — die op unieke en niet te evenaren milieuomstandigheden en op een bijzondere vakkundigheid van de bevolking kunnen bogen — tot productiegebieden van ham met een beschermde oorsprongsbenaming ontwikkeld. Het productiegebied van de „Prosciutto di Parma”, een klein gedeelte van de provincie Parma, is een van deze beperkte gebieden. De microzone wordt gekenmerkt door unieke ecologische, klimatologische en milieuomstandigheden die het gevolg zijn van de uit Versilia aangevoerde zeelucht, die wordt getemperd door de olijf- en pijnbomen in de vallei van Magra, in de Apennijnen haar vocht verliest en zich verrijkt met het aroma van de tamme kastanjes alvorens de „Prosciutto di Parma” te drogen en hem een unieke zachtheid te verlenen.

5.2.   Specificiteit van het product

De „Prosciutto di Parma” is een rauwe ham, die minimaal twaalf maanden heeft gerijpt. De enige toegestane ingrediënten zijn varkensvlees en zout. Het eindproduct heeft een enigszins bolle vorm en heeft geen distaal gedeelte (onderpoot); het spierweefsel steekt maximaal 6 cm boven de kop van het dijbeen (noot) uit (kort bijgekant). Het gerijpte product weegt doorgaans acht à tien kilogram en nooit minder dan zeven kilogram. De kleur van de gesneden ham is gelijkmatig rozerood, onderbroken door zuiver witte strepen vet. Het vlees heeft een delicate, zachte, weinig zoute smaak en een geurig en karakteristiek aroma. Bij analysen voldoet het product aan zeer nauwkeurige criteria met betrekking tot de vochtigheidsgraad (tussen 59 % en 63,5 %), het zoutgehalte (tussen 4,2 % en 6,2 %) en proteolyse (tussen 24 % en 31 %).

5.3.   Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)

De productiecriteria die het mogelijk maken om het verzoek om toekenning van de beschermde oorsprongsbenaming „Prosciutto di Parma” in te willigen, zijn alle rechtstreeks afhankelijk van de milieuomstandigheden en van natuurlijke en menselijke factoren. De grondstof en de „Prosciutto di Parma” zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden; deze band en de evolutie van de productie en de sociaaleconomische evolutie in het geografische gebied hebben voor de unieke kenmerken van dit product gezorgd. De kenmerken van de grondstof waren reeds in de Etruskische periode — en zijn tot op de dag van vandaag — zeer specifiek voor de afgebakende macrozone in Noord- en Midden-Italië (zie punt 4, tweede paragraaf).

Het houden van zware varkens die op latere leeftijd worden geslacht, was een constante in heel de geschiedenis van de varkenshouderij, die met het houden van inheemse en autochtone rassen een aanvang nam. De varkenshouderij evolueerde mee met de milieuomstandigheden en de sociaaleconomische omstandigheden; met name de graanteelt en de melkverwerking werden kenmerkend voor de voedersystemen. Geleidelijk aan en op geheel natuurlijke wijze groeide de varkenshouderij uit tot een volwaardige productietak die een product voortbrengt waarvoor een beschermde oorsprongsbenaming geldt. Binnen de geografisch afgebakende macrozone bevindt zich een beperkt gebied dat zich dankzij unieke en niet te evenaren milieuomstandigheden en een bijzondere menselijke vakkundigheid heeft ontwikkeld tot het productiegebied van de „Prosciutto di Parma”. Dit beperkte gebied is een klein gedeelte van de provincie Parma. Deze microzone wordt gekenmerkt door ecologische, klimatologische en milieuomstandigheden die het gevolg zijn van de uit Versilia aangevoerde zeelucht, die wordt getemperd door de olijf- en pijnbomen in de vallei van Magra, in de Apennijnen haar vocht verliest en zich verrijkt met het aroma van de tamme kastanjes alvorens de „Prosciutto di Parma” te drogen en hem een unieke zachtheid te verlenen.

Parma is gelegen in het hart van het oude Gallia cisalpina, waar de bevolking grote varkenskudden hield en bijzonder bedreven was in de productie van gezouten hammen.

Bij de raadpleging van diverse geschreven bronnen uit het verleden stuit men op verwijzingen naar de ham en de wijze waarop deze wordt bereid, met name in de lijsten van de Kamer van koophandel van 1913, waarin het huidige productiegebied wordt vermeld. Er vond een evolutie plaats die tot op de dag van vandaag doorgaat, van een aanvankelijk zuiver artisanale bereiding van de ham tot de huidige industriële bereiding waarbij evenwel de traditionele kenmerken van het product intact zijn gehouden.

De oorsprong van de ham is historisch gedocumenteerd en dat geldt ook voor de oorsprongszone van de grondstof. Deze productie is de vrucht van de evolutie van de typische plattelandscultuur die in de hierboven vermelde macroregio overal terug te vinden is en die zich ten gevolge van niet te evenaren milieu- en (micro-)klimaatomstandigheden heeft geconcentreerd in een bepaald gedeelte van de provincie Parma.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier (artikel 5, lid 7, van Verordening (EG) nr. 510/2006)

De bevoegde instantie heeft de nationale procedure voor het indienen van bezwaarschriften, bedoeld in artikel 5, lid 5, van Verordening (EG) nr. 510/2006, ingeleid met de bekendmaking van de wijzigingsaanvraag van de beschermde oorsprongsbenaming „Prosciutto di Parma” in het Staatsblad van de Republiek Italië (Gazzetta Ufficiale della Repubblica Italiana) nr. 154 van 4 juli 2012.

De geconsolideerde tekst van het productdossier kan via de volgende link worden geraadpleegd:

http://www.politicheagricole.it/flex/cm/pages/ServeBLOB.php/L/IT/IDPagina/3335

ofwel

door de homepage van de website van het ministerie van Landbouw, Levensmiddelen en Bosbouw (www.politicheagricole.it) te openen en te klikken op „Qualità e sicurezza” (Kwaliteit en veiligheid) (bovenaan, rechts op het scherm) en vervolgens op „Disciplinari di Produzione all’esame dell’UE” (Aan de EU ter toetsing voorgelegde productdossiers).


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).


28.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 317/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1209/2013 VAN DE COMMISSIE

van 25 november 2013

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Camembert de Normandie (BOB)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Frankrijk tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Camembert de Normandie”, die bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2) is geregistreerd.

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 november 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1.

(3)  PB C 140 van 18.5.2013, blz. 20.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.3.   Kaas

FRANKRIJK

Camembert de Normandie (BOB)


28.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 317/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1210/2013 VAN DE COMMISSIE

van 25 november 2013

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Melocotón de Calanda (BOB)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Spanje tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Melocotón de Calanda”, die bij Verordening (EG) nr. 2446/2000 van de Commissie (2) is geregistreerd.

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 november 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 281 van 7.11.2000, blz. 12.

(3)  PB C 179 van 25.6.2013, blz. 19.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.6.   Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

SPANJE

Melocotón de Calanda (BOB)


28.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 317/21


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1211/2013 VAN DE COMMISSIE

van 25 november 2013

houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Banon (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 53, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie het verzoek van Frankrijk onderzocht om een wijziging goed te keuren van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Banon”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 641/2007 van de Commissie (2).

(2)

Het verzoek heeft tot doel het productdossier te wijzigen wat betreft het bewijs van de oorsprong, de werkwijze voor het verkrijgen van het product, de etikettering, de nationale eisen en de contactgegevens van de structuren voor de controle van de benaming.

(3)

De Commissie heeft de voorgestelde wijziging onderzocht en acht deze gerechtvaardigd. Aangezien het een minimale wijziging betreft in de zin van artikel 53, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, kan de Commissie de wijziging goedkeuren zonder gebruik te maken van de in de artikelen 50, 51 en 52 van die verordening vastgestelde procedure,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het productdossier voor de beschermde oorsprongsbenaming „Banon” wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Het geconsolideerde enig document met de belangrijkste punten van het productdossier is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 november 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 150 van 12.6.2007, blz. 3.


BIJLAGE I

De volgende wijziging in het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Banon” wordt goedgekeurd:

1.1.   Bewijs van de oorsprong

De rubriek is aangevuld met bepalingen in verband met de controle, de waarborging van de oorsprong en de traceerbaarheid van het beschermde product; deze bepalingen zijn gewijzigd ten gevolge van de hervorming van het controlesysteem op nationaal niveau.

1.2.   Werkwijze voor het verkrijgen van het product

Op grond van de nationale documenten is de rubriek aangevuld met elementen met betrekking tot:

de definitie van het begrip „kudde”:

„Onder kudde wordt verstaan de volledige geitenkudde bestaande uit lacterende geiten, droogstaande geiten, lammeren en bokken.”.

Met deze bepaling kan het begrip „kudde” beter worden gedefinieerd.

„Tegen 31 december 2013 moet elke kudde voor ten minste 60 % bestaan uit melkgeiten van de rassen Commune Provençale, Rove of Alpine, dan wel kruisingen van die rassen.”.

Deze bepaling is een aanpassingsmaatregel met betrekking tot de kudde, opdat de veehouders op 1 januari 2014 de doelstelling van 100 % kunnen bereiken.

het voeder van de kudde:

„Het basisvoederrantsoen van de geiten is hoofdzakelijk afkomstig uit het geografische gebied. Het bestaat uitsluitend uit de beweiding op graslanden en/of schraallanden, droogvoeder van leguminosen en/of grasgewassen en/of spontane flora die in goede omstandigheden zijn bewaard.”.

Deze elementen worden toegevoegd om de oorsprong en de aard van het basisrantsoen van de kudde nader te beschrijven.

„De geiten worden beweid:

op schraallanden waar spontane eenjarige of overblijvende planten groeien, alsook bomen, heesters en kruidachtigen;

op blijvende graslanden met inheemse flora;

op tijdelijke graslanden met grassen, leguminosen of beiden.”.

Deze elementen zijn toegevoegd met het oog op een betere beschrijving van de soorten graslanden die zijn toegestaan voor beweiding.

„Tijdens de periode wanneer het ruwvoederrantsoen grotendeels van de beweiding afkomstig moet zijn, is het gebruik van hooi per volwassen geit op de veehouderij beperkt tot 1,25 kg bruto per dag.

Het gebruik van hooi is per volwassen geit op de veehouderij beperkt tot 600 kg bruto per jaar.

Het gebruik van groenvoer aan de trog is slechts dertig niet opeenvolgende dagen per jaar toegestaan.”.

Deze bepaling dient ter aanmoediging van de beweiding.

„Het gebruik van krachtvoer is per volwassen geit op de veehouderij beperkt tot 800 g bruto per dag, met een beperking van 270 kg bruto per jaar. Het krachtvoerrantsoen op jaarbasis moet voor ten minste 60 % samengesteld zijn uit granen. Het gebruik van gedroogde luzerne is per volwassen geit op de veehouderij beperkt tot 400 g bruto per dag in minstens twee porties, met een beperking van 60 kg bruto per jaar.”.

Deze bepalingen dienen ter beperking van het gebruik van voer dat niet van de weiden afkomstig is.

„Het gebruik van voeder en gedroogde luzerne van buiten het geografische gebied is per volwassen geit op de veehouderij beperkt tot 250 kg bruto per jaar.”.

Deze bepaling dient ter beperking van het gebruik van voer dat niet afkomstig is uit het geografische gebied.

„Het gebruik van kuilvoer en baalvoer, kruisbloemigen en andere planten en zaden die een slechte smaak kunnen geven aan de melk, is verboden.”.

Deze bepaling dient om het gebruik te verbieden van voer dat een slechte smaak kan geven aan de melk, en dus ook aan de kaas;

de melkproductie van de kudde:

„De gemiddelde productie van de kudde is per lacterende geit beperkt tot 850 kg melk per jaar.”.

Deze reeds bestaande bepaling heeft een nieuwe bewoording gekregen om rekening te houden met een jaargemiddelde van de kudde.

de techniek van de kaasmakerij:

De zin „De melk moet vanaf 1 januari 2009 dagelijks bij het landbouwbedrijf worden opgehaald en dient vóór het ophalen bij een temperatuur van 8 °C te worden opgeslagen.” wordt vervangen door de zin „De melk dient na maximaal vier melkbeurten, verspreid over maximaal twee dagen, te worden opgehaald. De melk dient vóór het ophalen bij een temperatuur van maximaal 6 °C te worden opgeslagen.” teneinde rekening te houden met de af te leggen afstanden tijdens het ophalen van de melk.

„De dosis leb met een concentratie van 520 mg chymosine/liter bedraagt 20 à 35 ml per 100 l melk.”.

Deze bepaling dient om de dosis leb nader te bepalen. Deze dosis is nodig om een optimale stremtijd te verkrijgen.

„De pekeltijd bedraagt 5 à 8 minuten.”.

Deze bepaling dient om de pekeltijd nader te bepalen.

de rijping:

„De kaas moet na afloop van deze stap door een homogene laag met een goed ontwikkelde oppervlakteflora omhuld zijn en een fijne witte korst en een soepele massa hebben.”.

Deze bepaling dient om het uiterlijk van de kaas in de tussenfase van de rijping nader te beschrijven;

wikkeling in bladeren:

Voorwaarden voor het verzamelen

De bladeren worden verzameld wanneer ze bruin zijn, dus tijdens de herfst wanneer de bladeren van de bomen vallen. Zij dienen schoon en onbeschadigd te zijn.

Opslagvoorwaarden

De bladeren dienen droog te worden opgeslagen.

Bewerking

De bladeren worden gerehydrateerd alvorens voor de wikkeling te worden gebruikt. Er zijn drie mogelijke technieken:

met kokend water,

met kokend water dat 5 % azijn bevat,

met water dat 5 % azijn bevat.

De bladeren kunnen eventueel worden ontdaan van hun bladstelen, maar enkel de bladbasis mag worden weggesneden en elke andere herindeling van de bladeren is verboden.

Wikkeling van de kaas

De kaas wordt volledig met bladeren bedekt met het oog op een tweede „anaerobe” rijping.

Als de kaas wordt gewikkeld in bladeren waarvan de bladsteel niet is ontdaan, dan moet de bladsteel zich aan de onderkant van de kaas bevinden.”.

Deze bepaling dient om de voorwaarden voor de verkrijging en het gebruik van de kastanjebladeren nader te beschrijven. Het is noodzakelijk de kwaliteit van deze bladeren te definiëren om een optimale rijping in de bladeren te verkrijgen.

1.3.   Etikettering

De bepalingen met betrekking tot de etikettering zijn gewijzigd om het aanbrengen van het BOB-logo van de Europese Unie verplicht te maken. Er worden aanvullingen uit de nationale documenten opgenomen.

1.4.   Nationale eisen

De nationale eisen worden aangevuld met de tabel met de belangrijkste te controleren punten en de evaluatiemethode daarvan, zoals bepaald in de nationale voorschriften.

1.5.   Overige

De contactgegevens van de structuren voor de controle van de benaming zijn bijgewerkt.


BIJLAGE II

GECONSOLIDEERD ENIG DOCUMENT

Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1)

„BANON”

EG-Nr.: FR-PDO-0105-0969 - 23.2.2012

BGA ( ) BOB (X)

1.   Naam

„Banon”

2.   Lidstaat of derde land

Frankrijk

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.3:

Kaas

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

„Banon” is een zachte kaas op basis van rauwe volle geitenmelk, die wordt verkregen na een snelle stremming (lebstremming). De gerijpte kaas wordt met behulp van zes tot twaalf banden raffia volledig in bruine kastanjebladeren gewikkeld.

De „Banon” verkrijgt na een rijping van minimaal 15 dagen, waarvan 10 in de bladeren, een homogene, romige, smeuïge en soepele massa. De korst onder de bladeren heeft een zachtgele kleur. De kaas met de bladeren eromheen heeft een diameter tussen 75 en 85 mm en is 20 tot 30 mm dik. Het nettogewicht van een uitgerijpte „Banon” zonder bladeren ligt tussen 90 en 110 g.

De kaas bevat per 100 g kaas ten minste 40 g droge stof en 40 g vet na volledige droging.

3.3.   Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

Tegen 31 december 2013 moet elke kudde voor ten minste 60 % bestaan uit melkgeiten van de rassen Commune Provençale, Rove of Alpine, dan wel kruisingen van die rassen.

Vanaf 1 januari 2014 is de voor de vervaardiging van „Banon” gebruikte melk uitsluitend afkomstig van geiten van de rassen Commune Provençale, Rove of Alpine, dan wel kruisingen van die rassen.

3.4.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong)

Het basisvoederrantsoen van de geiten is hoofdzakelijk afkomstig uit het geografische gebied. Het bestaat uitsluitend uit de beweiding op graslanden en/of schraallanden, droogvoeder van leguminosen en/of grasgewassen en/of spontane flora die in goede omstandigheden zijn bewaard. Zodra de weersomstandigheden en de vegetatie dit toelaten, moeten de geiten worden beweid op graslanden en/of schraallanden. De geiten moeten regelmatig worden beweid op de schraallanden en de graslanden uit de regio en er ten minste 210 dagen per jaar doorbrengen. Gedurende minimaal vier maanden moeten de geiten het grootste deel van hun ruwvoer uit beweiding halen.

De geiten moeten regelmatig worden beweid op de schraallanden en de graslanden uit de regio en er ten minste 210 dagen per jaar doorbrengen.

De geiten worden beweid:

op schraallanden waar spontane eenjarige of overblijvende planten groeien, alsook bomen, heesters en kruidachtigen;

op blijvende graslanden met inheemse flora;

op tijdelijke graslanden met grassen, leguminosen of beiden.

Het gebruik van voeder (droogvoeder en krachtvoer) aan de trog is zowel op jaarbasis als dagbasis beperkt. Er gelden tevens beperkingen ten aanzien van de aankoop van voeder van buiten het geografische gebied.

Gedurende minimaal vier maanden moeten de geiten het grootste deel van hun ruwvoer uit beweiding halen.

Tijdens de periode wanneer het ruwvoederrantsoen grotendeels van de beweiding afkomstig moet zijn, is het gebruik van hooi per volwassen geit op de veehouderij beperkt tot 1,25 kg bruto per dag.

Het gebruik van hooi is per volwassen geit op de veehouderij beperkt tot 600 kg bruto per jaar.

Het gebruik van groenvoer aan de trog is slechts dertig niet opeenvolgende dagen per jaar toegestaan.

Het gebruik van krachtvoer is per volwassen geit op de veehouderij beperkt tot 800 g bruto per dag, met een beperking van 270 kg bruto per jaar.

Het krachtvoerrantsoen op jaarbasis moet voor ten minste 60 % samengesteld zijn uit granen.

Het gebruik van gedroogde luzerne is per volwassen geit op de veehouderij beperkt tot 400 g bruto per dag in minstens twee porties, met een beperking van 60 kg bruto per jaar.

Het gebruik van voeder en gedroogde luzerne van buiten het geografische gebied is per volwassen geit op de veehouderij beperkt tot 250 kg bruto per jaar.

Het gebruik van kuilvoer en baalvoer, kruisbloemigen en andere planten en zaden die een slechte smaak kunnen geven aan de melk, is verboden.

Elk bedrijf moet beschikken over een voor de geiten bestemd voederareaal van ten minste één hectare natuurlijk en/of kunstmatig grasland per acht dieren en één hectare schraalland per twee dieren.

3.5.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

De productie van de melk en de vervaardiging en de rijping van de kaas vinden plaats in het geografische gebied dat in punt 4 is afgebakend.

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz.

3.7.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering

Elke kaas met de oorsprongsbenaming wordt verkocht met een individueel etiket waarop de naam van de oorsprongsbenaming is vermeld in letters die minstens even groot zijn als andere letters op het etiket.

De aanbrenging van het BOB-symbool van de Europese Unie is verplicht voor de etikettering van de kazen die onder de beschermde oorsprongsbenaming „Banon” vallen.

De naam „Banon” moet verplicht op alle facturen en handelsdocumenten worden vermeld.

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

Het geografische gebied strekt zich uit over de volgende gemeenten:

Departement Alpes-de-Haute-Provence (04)

Gemeenten die volledig in het gebied liggen

Aiglun, Allemagne-en-Provence, Archail, Aubenas-les-Alpes, Aubignosc, Banon, Barras, Beaujeu, Bevons, Beynes, Bras-d’Asse, Brunet, Céreste, Champtercier, Châteaufort, Châteauneuf-Miravail, Châteauneuf-Val-Saint-Donat, Châteauredon, Clamensane, Cruis, Curel, Dauphin, Digne-les-Bains, Draix, Entrepierres, Entrevennes, Esparron-de-Verdon, Estoublon, Fontienne, Forcalquier, Hautes-Duyes, La Javie, La Motte-du-Caire, Lardiers, La Rochegiron, Le Brusquet, Le Castellard-Mélan, Le Castellet, Le Chauffaut-Saint-Jurson, L’Escale, Les Omergues, L’Hospitalet, Limans, Malijai, Mallefougasse-Augès, Mallemoisson, Mane, Marcoux, Mézel, Mirabeau, Montagnac-Montpezat, Montfuron, Montjustin, Montlaux, Montsalier, Moustiers-Sainte-Marie, Nibles, Niozelles, Noyers-sur-Jabron, Ongles, Oppedette, Peipin, Pierrerue, Pierrevert, Puimichel, Puimoisson, Quinson, Redortiers, Reillanne, Revest-des-Brousses, Revest-du-Bion, Revest-Saint-Martin, Riez, Roumoules, Sainte-Croix-à-Lauze, Sainte-Croix-du-Verdon, Saint-Étienne-les-Orgues, Saint-Jeannet, Saint-Julien-d’Asse, Saint-Jurs, Saint-Laurent-du-Verdon, Saint-Maime, Saint-Martin-de-Brômes, Saint-Martin-les-Eaux, Saint-Michel-l’Observatoire, Saint-Vincent-sur-Jabron, Salignac, Saumane, Sigonce, Simiane-la-Rotonde, Sisteron, Sourribes, Thoard, Vachères, Valbelle, Valernes, Villemus, Volonne.

Gemeenten die voor een deel in het gebied liggen

Château-Arnoux-Saint-Auban, Ganagobie, Gréoux-les-Bains, La Brillanne, Les Mées, Lurs, Manosque, Montfort, Oraison, Peyruis, Valensole, Villeneuve, Volx.

Voor deze gemeenten is de grens van het geografische gebied weergegeven op de plannen die bij de gemeentehuizen van de betrokken gemeenten zijn afgegeven.

Departement Hautes-Alpes (05)

Barret-sur-Méouge, Bruis, Chanousse, Châteauneuf-de-Chabre, Éourres, Étoile-Saint-Cyrice, Eyguians, Lagrand, La Piarre, Laragne-Montéglin, Le Bersac, L’Épine, Méreuil, Montclus, Montjay, Montmorin, Montrond, Moydans, Nossage-et-Bénévent, Orpierre, Ribeyret, Rosans, Saint-André-de-Rosans, Sainte-Colombe, Sainte-Marie, Saint-Genis, Saint-Pierre-Avez, Saléon, Salérans, Serres, Sigottier, Sorbiers, Trescléoux.

Departement Vaucluse (84)

Aurel, Auribeau, Buoux, Castellet, Gignac, Lagarde-d’Apt, Monieux, Saignon, Saint-Christol, Saint-Martin-de-Castillon, Saint-Trinit, Sault, Sivergues, Viens.

Departement Drôme (26)

Aulan, Ballons, Barret-de-Lioure, Eygalayes, Ferrassières, Izon-la-Bruisse, Laborel, Lachau, La Rochette-du-Buis, Mévouillon, Montauban-sur-l’Ouvèze, Montbrun-les-Bains, Montfroc, Montguers, Reilhanette, Rioms, Saint-Auban-sur-l’Ouvèze, Séderon, Vers-sur-Méouge, Villebois-les-Pins, Villefranche-le-Château.

5.   Verband met het geografische gebied

5.1.   Specificiteit van het geografische gebied

a)   Natuurlijke omgeving

„Banon” vindt zijn oorsprong in de Haute-Provence in de omgeving van de gemeente Banon. Deze omgeving bevindt zich in een droog middelgebergte waarvan het landschap is samengesteld uit heuvels en vlakten met een mediterraan klimaat.

Het gebied kent een gebrek aan water, omdat het grondwater op grote diepte stroomt en het oppervlaktewater door uitzonderlijke en zeer onregelmatige neerslag wordt gevoed die voornamelijk tijdens de herfst en de lente valt, en amper in de zomer.

Het gebied van de „Banon” wordt tevens gekenmerkt door een weinig vruchtbare, voornamelijk kalkhoudende en doorlatende bodem die de regen uitstekend absorbeert.

In deze omgeving worden dunbegroeide bosvegetaties van aleppodennen, eiken, bremstruiken, buksbomen en geurplanten afgewisseld door heidevelden met kreupelbossen, verspreide struiken en gewassen die aangepast zijn aan de harde omstandigheden van het klimaat in het Provençaalse middelgebergte (droog, zonnig, vaak fris in de winter) en komen plekken voor die geschikt zijn voor de beweiding van geitenkudden op schraalland.

De natuurlijke omstandigheden van deze regio verklaren waarom dit gebied in het algemeen gunstig is voor een herderscultuur en traaggroeiende gewassen.

b)   Geschiedenis van de „Banon”

De geschiedenis van „Banon” gaat terug tot het einde van de XIXe eeuw. Het beperkte agronomische potentieel van deze bodem heeft de boeren ertoe aangezet de schaarse mogelijkheden die de plaatselijke natuur hen bood optimaal te benutten: gemengde landbouw voor zelfvoorziening op enkele stukken goede grond en de aanwezige middelen in het ruigere deel van het bos of de heide zoals hout, wild, paddenstoelen, kleine vruchten, truffels of lavendel. Naast een varken en wat pluimvee hield elk gezin tevens een kleine kudde landbouwhuisdieren, bestaande uit schapen en enkele geiten. Deze dieren vulden elkaar niet alleen vanuit economisch opzicht goed aan, maar ook op het terrein omdat ze de heide en het onderhout in de omgeving optimaal benutten. De schapen werden voor hun vlees gehouden en de geiten, als koe van de arme man, om hun melk. De verse melk maakte deel uit van het dieet van het gezin, maar er werd ook kaas van gemaakt, aangezien dat de enige manier was om de voedingswaarde ervan langer te kunnen bewaren.

Aangezien de kaas voor het eigen gezin werd gemaakt, ontstond zijn commerciële waarde uit het productieoverschot ten opzichte van de gezinsconsumptie. Dit productieoverschot werd dus op de plaatselijke markten verkocht.

Het is hier dat Banon, in haar hoedanigheid van hoofdplaats van het kanton, geografisch centrum van de Lure en de Albion, en knooppunt van belangrijke wegen, bekend stond als de belangrijkste plaats voor kaasbeurzen en -markten.

De eerste vermelding van de gewikkelde geitenkaas, die de naam Banon draagt, staat in de „Cuisinière provençale” van Marius MORARD van 1886.

In de naoorlogse periode werd steeds meer technische vooruitgang geboekt in de productiemethoden van de kaas. De geitenkudden werden gespecialiseerd en er werd voortaan met het oog op verkoop geproduceerd: werd de kaas vroeger in eerste instantie voor de gezinsconsumptie geproduceerd, en in bijkomende mate voor de verkoop, dan wordt hij nu vooral voor de verkoop geproduceerd (en consumeert het gezin wat overblijft).

5.2.   Specificiteit van het product

De twee typische kenmerken van „Banon”, die zeer specifiek zijn voor de vervaardiging van geitenkazen, zijn de zoete stremming (snelle stolling of lebstremming van de kaas) en de kastanjebladeren waarin hij is gewikkeld.

Verwijzend naar het onderzoek van JM MARIOTTINI „A la Recherche d’un fromage: le Banon éléments d’histoire et d’ethnologie”, was de „Banon” altijd al een kaas die met leb werd gemaakt en is hij een van de zeldzame kazen die nog steeds volgens deze techniek worden geproduceerd.

Zoals de geschiedenis aantoont, bevindt de Provence zich duidelijk in een „lebcultuur”, terwijl in het noorden van Frankrijk een „melkzuurcultuur” (langzame stolling van ongeveer 24 uur) heerst. Reeds in de XVe eeuw krijgt koning René „van deze kleine zachte kazen op basis van leb” aangeboden; de verwijzing naar de leb is duidelijk.

Van oudsher worden in de Provence kaasvaatjes gebruikt met grote gaten, hetgeen aantoont dat hier sprake was van lebstremming (bij melkzuurstremming zou de wrongel uit de vaten lopen).

Bovendien heeft de wikkeling, die zo eigen is aan de „Banon”, twee doelen: het is enerzijds een bewaringstechniek en anderzijds een productietechniek. Het is een bewerking van de verse kaas die zowel de bewaring als de verbetering van de kaas beoogt.

De bewerking van het product houdt in hoofdzaak in dat de kaas in kastanjebladeren wordt gewikkeld. Deze bewerking maakt van de kaas een „Banon”. De bladeren isoleren de kaas van de lucht en helpen de ontwikkeling van de aromatische kenmerken van de kaas te bevorderen.

Hoewel het lijkt dat veel planten in verband kunnen worden gebracht met de kaas (wijnstok, tamme kastanje, plataan, walnoot enz.), is er voor de bladeren van de tamme kastanje gekozen vanwege hun stevige structuur en hun tanninegehalte.

5.3.   Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)

a)   Natuurlijke omgeving

Het gebied waar de benaming mag worden gebruikt, staat onder invloed van een mediterraan klimaat en wordt gekenmerkt door een weinig vruchtbare, voornamelijk kalkhoudende bodem die vaak boven de oppervlakte uitsteekt en het water niet vasthoudt. Door deze elementen groeit er hoofdzakelijk een kreupelhoutvegetatie (garrigue), bestaande uit onder andere stekelbrem, meidoorn, sleedoorn, cistus, jeneverbes, lavendel, bonenkruid en tijm, maar er zijn ook tamme kastanjes aanwezig, die rond 1860 in ontkalkte gebieden zijn aangeplant.

Deze omgeving leent zich er dan ook uitstekend toe om geiten te houden en te hoeden.

b)   Landbouw- en beweidingssysteem

Voor de veehouders vormen de beweidingsgebieden en de voederarealen de basis voor de voeding van de geiten. Zij zijn geïntegreerd in de voedingsstrategie van de kudde. Zo hebben de veehouders een bijzonder productiesysteem opgezet dat deze diversiteit aan natuurlijke rijkdommen combineert.

De beweiding combineert drie soorten hulpbronnen: natuurlijke graslanden, bossen en stikstofrijke leguminosen. De meeste veehouders hoeden hun geiten zodanig dat zij, naargelang de voedselopname op de schraallanden en naarmate het seizoen vordert, de geiten ter aanvulling laten grazen op weiden met hanekammetjes (esparcette) of luzerne.

Dit systeem vormt een landbouwgebruik dat ten volle bijdraagt aan de specificiteit van deze kaas ten opzichte van het productiegebied.

c)   Vervaardigingstechniek

Zoete stremming is een techniek die zich opdrong door de klimatologische omstandigheden (hoge temperaturen en droogte). Zonder specifieke technische hulpmiddelen is het in deze regio immers niet mogelijk om de melk af te koelen en zo koel te houden dat de melkzuurbacteriën op de melk kunnen inwerken zonder het risico te lopen dat de melk gaat schiften. De stremming, of de stolling, van de melk moet dus worden geactiveerd door middel van leb.

Door de kazen te wikkelen, was er het hele jaar lang kaas in huis en kon in het bijzonder de droogstand van de geiten in de winter worden overbrugd.

„Banon” is de resultante van het samenspel van al deze factoren: een schrale omgeving die voor een extensieve geitenhouderij geschikt is en door de mens wordt benut, een warm en droog klimaat dat van nature uit heeft geleid tot de toepassing van lebstremming en een bewerkingstechniek (wikkeling) die het mogelijk maakt de kaas langer te bewaren.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

(artikel 5, lid 7, van Verordening (EG) nr. 510/2006)

https://www.inao.gouv.fr/fichier/CDCBanon.pdf


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).


28.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 317/30


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1212/2013 VAN DE COMMISSIE

van 26 november 2013

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2). Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden.

(5)

Het Comité douanewetboek heeft geen advies over punt 1 van de bijlage bij deze verordening uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn; de in punt 2 van de bijlage bij deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 nog gedurende een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 november 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

1.

Een apparaat voor hartslagmeting, bestaande uit:

een hartslagsensor en een draadloze zender, ingebouwd in een borstband,

een hartslagmonitor, voorzien van een draadloze ontvanger, een horloge, bedieningsknoppen en een optisch-elektronisch display, die om de pols kan worden gedragen,

een houder waarmee de hartslagmonitor op het stuur van een fiets kan worden gemonteerd.

De hartslagen worden geregistreerd door de sensor en de overeenkomstige gegevens worden draadloos verzonden naar de monitor die de (actuele, maximale of gemiddelde) hartslagfrequentie berekent en op het display weergeeft.

Het apparaat functioneert ook als een horloge en een stopwatch.

 (1) Zie afbeelding 1.

9031 80 38

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1, 3 b) en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 3 op hoofdstuk 90 en de bewoordingen van de GN-codes 9031, 9031 80 en 9031 80 38.

De hartslagsensor en de hartslagmonitor zijn bestemd om gezamenlijk een welbepaalde functie te verrichten in de zin van aantekening 3 op hoofdstuk 90 in samenhang met aantekening 4 op afdeling XVI, aangezien de sensor de hartslagen registreert en de signalen doorzendt naar de monitor die deze verwerkt en weergeeft.

Het apparaat is een samengesteld goed, bestaande uit onderdelen die zijn ingedeeld onder hoofdstuk 90 (meet- of verificatie-instrumenten) en hoofdstuk 91 (uurwerken). Krachtens regel 3 b) moet het worden ingedeeld naar het onderdeel waaraan het zijn wezenlijke karakter ontleent.

Gezien zijn objectieve kenmerken, namelijk de overheersende aanwezigheid van onderdelen met de functie van hartslagmeting en -monitoring, ontleent het apparaat zijn wezenlijke karakter aan de meetcomponenten. De klokfunctie is ondergeschikt aan de meetfunctie, aangezien apparaten die metingen verrichten op tijdbasis (hartslagen per minuut) een klok nodig hebben om een vergelijking in de tijd te maken bij de verwerking van de meetgegevens. Indeling onder post 9102 als een horloge is derhalve uitgesloten.

Indeling onder post 9018 als een medisch instrument, apparaat of toestel is ook uitgesloten omdat het apparaat doorgaans niet wordt gebruikt in de medische beroepspraktijk (zie ook de eerste alinea van de GS-toelichtingen bij post 9018).

Bij het verrichten van een meting in relatie tot een tijdsfactor (bepaling van de hartslagfrequentie of het aantal hartslagen per minuut) wordt geen optelsom gemaakt van enigerlei soort eenheid (zie ook de GS-toelichtingen bij post 9029, punt A)). Indeling onder onderverdeling 9029 10 00 als toerentellers, productietellers, taximeters, kilometertellers, schredentellers en dergelijke is derhalve uitgesloten.

Bij de bepaling van de hartslagfrequentie (aantal hartslagen per minuut) wordt geen omwentelingssnelheid of lineaire snelheid bepaald (zie ook de GS-toelichtingen bij post 9029, punt A)). Indeling onder onderverdeling 9029 20 als snelheidsmeters en tachometers is derhalve ook uitgesloten.

Het apparaat moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 9031 80 38 als andere elektronische meet- of verificatie-instrumenten, -apparaten, -toestellen en -machines, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van hoofdstuk 90.

2.

Een hartslagsensor en een draadloze zender, ingebouwd in een borstband die om de borst wordt gedragen en de hartslag registreert.

Het product registreert hartslagen en verzendt de overeenkomstige gegevens draadloos naar een hartslagmonitor, die niet samen met het product wordt aangeboden.

 (1) Zie afbeelding 2.

9031 90 85

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 2 b) op hoofdstuk 90 en de bewoordingen van de GN-codes 9031, 9031 90 en 9031 90 85.

Het product is uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd voor gebruik met apparaten voor hartslagmeting van post 9031. Het is een wezenlijk onderdeel voor de werking van apparaten voor hartslagmeting, aangezien deze niet zonder het product kunnen functioneren.

Het product moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 9031 90 85 als een ander deel van meet- of verificatie-instrumenten, -apparaten, -toestellen en -machines, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van hoofdstuk 90.


Image

Image


(1)  De afbeeldingen zijn louter ter informatie.


28.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 317/33


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1213/2013 VAN DE COMMISSIE

van 27 november 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 november 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

44,1

MA

41,4

MK

36,9

TR

57,9

ZZ

45,1

0707 00 05

AL

41,5

TR

87,1

ZZ

64,3

0709 93 10

MA

133,7

TR

87,3

ZZ

110,5

0805 20 10

MA

68,3

ZA

87,1

ZZ

77,7

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

PK

59,4

SZ

56,2

TR

70,2

UY

56,2

ZA

192,9

ZZ

87,0

0805 50 10

TR

68,0

ZZ

68,0

0808 10 80

AU

125,0

BA

45,7

MK

41,5

US

139,5

ZA

134,8

ZZ

97,3

0808 30 90

TR

113,5

ZZ

113,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

28.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 317/35


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 26 november 2013

inzake de kennisgeving door de Helleense Republiek van een nationaal plan voor de overgangsfase als bedoeld in artikel 32 van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 8133)

(Slechts de tekst in de Griekse taal is authentiek)

(2013/687/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (1), met name artikel 32, lid 5, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 32, lid 5, eerste alinea, van Richtlijn 2010/75/EU heeft de Helleense Republiek op 19 december 2012 een nationaal plan voor de overgangsfase (transitional national plan of TNP) bij de Commissie ingediend (2).

(2)

Tijdens haar beoordeling van de volledigheid van het TNP stelde de Commissie vast dat voor verschillende installaties informatie ontbrak over de datum waarop de eerste vergunning is verleend. Daarom heeft de Commissie de Griekse autoriteiten per brief van 11 juni 2013 (3) verzocht om de ontbrekende informatie en om een nadere opheldering over het totale nominaal thermisch ingangsvermogen van een van de stookinstallaties.

(3)

De Helleense Republiek heeft per brief van 25 juni 2013 aanvullende informatie bij de Commissie ingediend (4).

(4)

Na verdere evaluatie van het TNP en de verstrekte aanvullende informatie heeft de Commissie op 8 juli 2013 een tweede brief gestuurd (5), waarin zij opnieuw heeft verzocht om informatie over de datum waarop de eerste vergunning aan een aantal installaties is verleend, en om opheldering over de toepassing, door één installatie, van de afwijking als bedoeld in noot 4 van tabel C1 van aanhangsel C van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU van 10 februari 2012 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot de nationale plannen voor de overgangsfase als bedoeld in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (6).

(5)

De Helleense Republiek heeft de gevraagde aanvullende informatie en verduidelijkingen per brief van 30 juli 2013 (7) verstrekt in overeenstemming met Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU.

(6)

Het TNP is daarom door de Commissie overeenkomstig artikel 32, leden 1, 3 en 4, van Richtlijn 2010/75/EU en Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU beoordeeld.

(7)

De Commissie heeft met name gekeken naar de consistentie en juistheid van de gegevens, de veronderstellingen en de berekeningen die zijn gebruikt voor het bepalen van de bijdragen die elke onder het TNP vallende stookinstallatie levert aan de in het TNP vastgestelde emissieplafonds, en heeft het TNP onderzocht op de aanwezigheid van doelstellingen en bijbehorende streefwaarden, maatregelen en tijdschema’s voor het bereiken van deze doelstellingen, en een toezichtsmechanisme ter beoordeling van de toekomstige naleving van de voorschriften.

(8)

De Commissie stelde vast dat de emissieplafonds voor 2016 en 2019 aan de hand van de passende gegevens en formules zijn berekend, en dat de berekeningen correct waren. De Helleense Republiek heeft voldoende informatie verstrekt inzake de maatregelen die zullen worden genomen met het oog op het bereiken van de emissieplafonds, het toezicht en de verslaglegging aan de Commissie over de tenuitvoerlegging van het TNP.

(9)

Wat betreft de ingediende aanvullende informatie is de Commissie van mening dat de Griekse autoriteiten rekening hebben gehouden met artikel 32, leden 1, 3 en 4, van Richtlijn 2010/75/EU en Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU.

(10)

De Commissie is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van het TNP geen afbreuk mag doen aan andere toepasselijke nationale of Uniewetgeving. Door het stellen van afzonderlijke vergunningsvoorwaarden voor onder het TNP vallende stookinstallaties verbindt de Helleense Republiek zich met name tot het niet in gevaar brengen van de naleving van onder meer Richtlijn 2010/75/EU, Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (8), en Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (9).

(11)

Volgens artikel 32, lid 6, van Richtlijn 2010/75/EU moet de Helleense Republiek elke wijziging van het TNP aan de Commissie melden. De Commissie moet vervolgens beoordelen of die wijzigingen in overeenstemming zijn met artikel 32, leden 1, 3 en 4, van Richtlijn 2010/75/EU en Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Op grond van artikel 32, leden 1, 3 en 4, van Richtlijn 2010/75/EU en Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU zijn er geen bezwaren tegen het nationale plan voor de overgangsfase (transitional national plan of TNP), dat de Helleense Republiek op 19 december 2012 bij de Commissie heeft gemeld op grond van artikel 32, lid 5, van Richtlijn 2010/75/EU, zoals gewijzigd in overeenstemming met de aanvullende inlichtingen van 25 juni 2013 en 30 juli 2013 (10).

2.   De namen van de onder het TNP vallende installaties, de verontreinigende stoffen die op die installaties van toepassing zijn en de desbetreffende emissieplafonds staan in de bijlage bij dit besluit.

3.   De uitvoering van het nationale plan voor de overgangsfase door de Helleense autoriteiten stelt de Helleense Republiek niet vrij van de verplichting tot naleving van Richtlijn 2010/75/EU wat betreft de emissies van de afzonderlijke stookinstallaties waarop het plan betrekking heeft, en van andere relevante milieuwetgeving van de EU.

Artikel 2

De Commissie beoordeelt of door Griekse autoriteiten in de toekomst gemelde wijzigingen van het TNP in overeenstemming zijn met artikel 32, leden 1, 3 en 4, van Richtlijn 2010/75/EU en Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Brussel, 26 november 2013.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.

(2)  De kennisgeving door de Helleense Republiek is op 19 december 2012 per e-mail door de Commissie ontvangen en op dezelfde datum opgetekend onder registratienummer: Ares(2012)1526291.

(3)  Ares(2013)1981975.

(4)  Ares(2013)2480530.

(5)  Ares(2013)2586817.

(6)  PB L 52 van 24.2.2012, blz. 12.

(7)  Ares(2013)2847956.

(8)  PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1.

(9)  PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22.

(10)  De geconsolideerde versie van het TNP is door de Commissie op 7 augustus 2013 opgetekend onder registratienummer Ares(2013)2847956.


BIJLAGE

Lijst van de onder het TNP vallende installaties

Aantal

Naam van de installatie

Totaal nominaal thermisch ingangvermogen op 31.12.2010 (MW)

Verontreinigende stoffen die onder het TNP vallen

SO2

NOx

stof

1

Megalopolis 3

839

2

Megalopolis 4

822

3

Meliti 1

796

4

Agios Dimitrios 1-2

1 524

5

Agios Dimitrios 3-4

1 574

6

Agios Dimitrios 5

892

7

Kardia 3

812

8

Kardia 4

812


Overzicht van de emissieplafonds

(ton)

 

2016

2017

2018

2019

1.1 - 30.6.2020

SO2

42 915

35 763

28 611

21 459

10 730

NOx

21 459

21 459

21 459

21 459

10 730

stof

8 493

6 378

4 262

2 147

1 074


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

28.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 317/38


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 258A/13/COL

van 25 juni 2013

tot inwilliging van een verzoek om een afwijking van artikel 6, lid 2, onder a), van het in punt 13c van hoofdstuk I van bijlage XIII bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte bedoelde besluit (Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land) om het vervoer van gevaarlijk afval, bedoeld in artikel 12 van het Noorse reglement inzake binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen nr. 384 van 1 april 2009 (Forskrift om landtransport av farlig gods, hierna „het Noorse reglement” genoemd), toe te staan, voor zover de vervoersonderneming een ADR-veiligheidsadviseur heeft, en voor zover degenen die gevaarlijk afval behandelen en vervoeren een bijzondere opleiding volgen voordat zij daarvoor toestemming krijgen

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

Gezien het in punt 13c van hoofdstuk I van bijlage XIII bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit,

Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (hierna „het besluit” genoemd),

zoals gewijzigd door de EER-Overeenkomst door Protocol 1 daarbij,

Gezien artikel 9 van het besluit en de Besluiten nrs. 3/12/SC en 4/12/SC van het Permanent Comité,

Gezien Besluit nr. 88/13/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 27 februari 2013 (feit nr. 661691) waarbij bij het EVA-Vervoerscomité de ontwerpmaatregelen worden ingediend die door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden genomen met betrekking tot het Noorse verzoek, en waarbij het bevoegde Collegelid de bevoegdheid krijgt het eindbesluit vast te stellen indien het EVA-Vervoerscomité het ontwerpbesluit met eenparigheid van stemmen goedkeurt,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij brief aan de Autoriteit van 17 oktober 2011 (feit nr. 611939) verzocht de Noorse regering om vier afwijkingen alsook om toestemming voor een beperkende maatregel op grond van artikel 6, lid 2, onder a), en artikel 5, lid 2, van het besluit. In het verzoek werd aangegeven dat de afwijkingen momenteel bepalingen zijn die in de nationale rechtsorde zijn opgenomen, namelijk in de artikelen 12, 13, 16, 21 en 28 van het Noorse reglement.

In een mededeling van 24 augustus 2012 stelde de Noorse regering de Autoriteit ervan in kennis dat zij artikel 21 van het Noorse reglement (pyrotechnische nooduitrusting) uit het verzoek om afwijkingen terugtrok.

Op 5 oktober 2012 diende de Autoriteit overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2008/68 en de Besluiten nrs. 3/12/SC en 4/12/SC van het Permanent Comité een eerste ontwerp in van de door het EVA-Vervoerscomité (hierna „het Comité” genoemd) te nemen maatregelen (feiten nrs. 648711 en 643174).

Die ontwerpmaatregelen waren gebaseerd op een risicoanalyseverslag van 14 juni 2012, dat door de Autoriteit bij Det Norske Veritas (DNV) was besteld (feit nr. 640432).

Op 8 november 2012 kwam het Comité bijeen en besprak het de eerste ontwerpmaatregelen (feit nr. 652659, notulen van de vergadering).

Bij brief van 26 november 2012 (feit nr. 654691) trok de Noorse regering artikel 13 (tankwagens voor luchthavens), artikel 16 (veiligheidsklep) en artikel 28 (EX/II/III-vervoerseenheden) uit haar verzoek om afwijkingen terug, terwijl zij haar verzoek om afwijking in verband met artikel 12 (vervoer van gevaarlijk afval) handhaafde.

De overblijvende afwijking die op grond van artikel 6, lid 2, onder a), van het besluit wordt gevraagd, betreft bijgevolg artikel 12 van het Noorse reglement waarbij het vervoer van gevaarlijk afval in Noorwegen wordt toegestaan. Die bepaling luidt als volgt:

„Artikel 12 - Vervoer van gevaarlijk afval

1.   Voor het vervoer van ten hoogste 500 kg netto gevaarlijke goederen per vervoerseenheid/goederenwagon, die volgens de afvalwetgeving als gevaarlijk afval zijn ingedeeld, gelden alleen de ADR- en RID-voorschriften voor verpakking, tanks, kenmerking, gezamenlijke verpakking en vervoersdocumenten.

2.   Voor het verzamelen van vloeibaar afval dat in vaten, boxen enz. wordt geleverd, kunnen buitenverpakkingen als VN-goedgekeurde vaten, stijve IBC's of grote verpakkingen worden gebruikt. Lijmrestanten, verf, harsoplossingen of soortgelijke stoffen mogen worden vervoerd in tegen lekkage beveiligde verpakkingen van ten hoogste 10 liter op laadborden met opzetranden.

3.   Huishoudelijk gevaarlijk afval kan worden vervoerd in speciale boxen met beveiligd deksel. Die boxen mogen het opschrift „gevaarlijk afval” dragen. Aan de ADR/RID-voorschriften inzake gezamenlijke verpakkingen hoeft niet te worden voldaan indien voldoende maatregelen worden genomen om gevaarlijke reacties te voorkomen.

4.   Het aangifteformulier overeenkomstig de afvalwetgeving kan als vervoersdocument worden gebruikt.”

In dit verband luiden de op 5 oktober 2012 bij het Comité ingediende ontwerpmaatregelen als volgt:

„Het verzoek om afwijking in verband met artikel 12 van het Noorse reglement betreffende het vervoer van gevaarlijk afval moet worden ingewilligd voor zover de vervoersonderneming een ADR-veiligheidsadviseur heeft, en de chauffeurs een verruimd rijbewijs hebben, klasse C of klasse D. Voor het overige moet het verzoek worden afgewezen.”

In haar brief van 26 november 2012 verklaarde de Noorse regering het volgende:

„Artikel 12 Vervoer van gevaarlijk afval

De Noorse regering handhaaft haar verzoek aan de Autoriteit om een nationale afwijking in verband met dit artikel, met enkele aanpassingen.

Noorwegen wenst erop te wijzen dat de eis van verruimde rijbewijzen voor de chauffeurs van de voertuigen (klasse C of D) niet relevant is voor de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke goederen.

De afwijking zal alleen ADR betreffen. Voorts moeten de ondernemingen een ADR/RID-veiligheidsadviseur hebben. Personen die gevaarlijk afval behandelen en vervoeren, moeten een speciale opleiding volgen voordat zij daarvoor toestemming kunnen krijgen.”

Na een verzoek van de Autoriteit verstrekte de Noorse regering de volgende verduidelijking per e-mail van 13 december 2012 (feit nr. 656664) in verband met de door haar voorgestelde wijzigingen:

„Dit alternatief voorstel, betreffende de opleidingsvereisten, zal beperkt zijn tot vervoer over de weg, en impliceert de chauffeurs van voertuigen die gevaarlijk afval vervoeren, een opleiding krijgen in:

de algemene voorschriften die op het vervoer van gevaarlijk afval van toepassing zijn;

de voornaamste gevaarstypes, met inbegrip van hun kenmerking en etikettering;

de gepaste preventie- en veiligheidsmaatregelen voor de verschillende gevaarstypes;

veilige lading, lossing en vervoer van gevaarlijk afval;

de functie en de werking van de technische uitrusting van de voertuigen;

basisinformatie om de kans dat er een incident plaatsvindt, te beperken;

noodprocedures, met inbegrip van de maatregelen die nodig kunnen zijn voor hun eigen veiligheid en die van het publiek en het milieu in geval van een incident;

veiligheidsbewustzijn.

De werkgever houdt een register bij van de opleidingen die de chauffeurs hebben genoten, dat op verzoek ter beschikking wordt gesteld van de betrokken chauffeur of de bevoegde autoriteit.

De precieze bewoordingen van het herziene artikel 12 zijn nog niet volledig voorbereid, maar het voorstel bevat het wezen van het herziene reglement.”

Op 16 januari 2013 (feit nr. 659861) verklaarde DNV dat volgens hem de door de Noorse regering voorgestelde maatregelen in verband met bijzondere opleiding voor chauffeurs nuttiger zou zijn dan het oorspronkelijke voorstel van DNV van een rijbewijs klasse C of D.

Op 18 januari 2013 en op 1 februari 2013 (feiten nrs. 659983 en 661423) wijzigde de Noorse regering verder haar voorstel met betrekking tot de opleidingsvereisten als volgt:

„De reglementen inzake het vervoer van gevaarlijke goederen in wegtunnels en de passende verzachtende maatregelen en noodmaatregelen voor dergelijk vervoer.

De duur van de opleiding bedraagt ten minste zes leseenheden. De werkgever houdt een register bij van de opleidingen die de chauffeurs hebben genoten, dat op verzoek ter beschikking wordt gesteld van de betrokken chauffeur of de bevoegde autoriteit.”

Op 27 februari 2013 besloot de Autoriteit bijgevolg bij het Comité de door de Autoriteit te nemen gewijzigde ontwerpmaatregelen in te dienen met betrekking tot het overblijvende verzoek van Noorwegen om een afwijking op grond van artikel 6, lid 2, onder a), van het besluit inzake het vervoer van gevaarlijk afval (Besluit nr. 88/13/COL), en tot het machtigen van het bevoegde Collegelid om het eindbesluit vast te stellen indien het Comité de ontwerpmaatregelen met eenparigheid van stemmen goedkeurt.

Bij e-mails van respectievelijk 1 en 13 maart 2013 keurden de leden van het EVA-Vervoerscomité met eenparigheid van stemmen deze ontwerpmaatregelen goed (feiten nrs. 666005, 665893 en 664435).

De Autoriteit kan bijgevolg het overblijvende verzoek van Noorwegen om een afwijking op grond van artikel 6, lid 2, onder a), van het besluit inwilligen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het verzoek om een afwijking, bestaande in artikel 12 van het Noorse reglement inzake het vervoer van gevaarlijk afval, op grond van artikel 6, lid 2, onder a), van het besluit, dat bepaalt dat op voorwaarde dat de veiligheid niet in het gedrang komt, lidstaten kunnen verzoeken om afwijkingen van het bepaalde in de bijlage I, deel I.1 (...), namelijk de bijlage die de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR) bevat, moet worden ingewilligd voor zover de vervoersonderneming een ADR-veiligheidsadviseur heeft, en voor zover degenen die gevaarlijk afval behandelen en vervoeren een bijzondere opleiding volgen voordat zij daarvoor toestemming krijgen (1).

De chauffeurs van voertuigen die gevaarlijk afval vervoeren, krijgen een opleiding in:

de algemene voorschriften die op het vervoer van gevaarlijk afval van toepassing zijn;

de voornaamste gevaarstypes, met inbegrip van hun kenmerking en etikettering;

de gepaste preventie- en veiligheidsmaatregelen voor de verschillende gevaarstypes;

veilige lading, lossing en vervoer van gevaarlijk afval;

de functie en de werking van de technische uitrusting van de voertuigen;

basisinformatie om de kans dat er een incident plaatsvindt, te beperken;

noodprocedures, met inbegrip van maatregelen die nodig kunnen zijn voor hun eigen veiligheid en die van het publiek en het milieu in geval van een incident;

de reglementen inzake het vervoer van gevaarlijke goederen in wegtunnels en de passende verzachtende maatregelen en noodmaatregelen voor dergelijk vervoer;

veiligheidsbewustzijn.

De duur van de opleiding bedraagt ten minste zes leseenheden. De werkgever houdt een register bij van de opleidingen die de chauffeurs hebben genoten, dat op verzoek ter beschikking wordt gesteld van de betrokken chauffeur of de bevoegde autoriteit.

Artikel 2

De in artikel 1 van dit besluit opgenomen afwijking verstrijkt op 26 september 2015.

Artikel 3

De in artikel 1 van dit besluit opgenomen afwijking wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het EER-supplement daarbij overeenkomstig punt 6 van Protocol 1 bij de EER-Overeenkomst.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Noorwegen en treedt in werking bij kennisgeving aan die staat.

Artikel 5

Dit besluit is authentiek in de Engelse taal.

Gedaan te Brussel, 25 juni 2013.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Sverrir Haukur GUNNLAUGSSON

Lid van het College

Xavier LEWIS

Directeur


(1)  Artikel 12 is alleen van toepassing op wegvervoer.