ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.295.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 295

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
6 november 2013


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1051/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 teneinde te voorzien in gemeenschappelijke regels inzake de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1052/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot instelling van het Europees grensbewakingssysteem (Eurosur)

11

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het Besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie

27

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/1


VERORDENING (EU) Nr. 1051/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 oktober 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 teneinde te voorzien in gemeenschappelijke regels inzake de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, leden 1 en 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De totstandbrenging van een ruimte waarin het vrije verkeer van personen over binnengrenzen is gegarandeerd, is één van de belangrijkste verwezenlijkingen van de Unie. Wanneer zich in een ruimte zonder binnengrenstoezicht een situatie voordoet die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in die ruimte, of in delen daarvan of in een of meer lidstaten, is het noodzakelijk gezamenlijk op te treden door in uitzonderlijke omstandigheden toestemming te geven voor de tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht, zonder evenwel het beginsel van het vrije verkeer van personen in gevaar te brengen. Gelet op de gevolgen die dergelijke, bij wijze van uiterste middel getroffen maatregelen kunnen hebben voor al wie binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht het recht van vrij verkeer heeft, moeten voorwaarden en procedures voor de herinvoering van dergelijke maatregelen worden vastgesteld om ervoor zorgen dat de maatregelen uitzonderlijk zijn en dat het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen. De draagwijdte en de duur van de tijdelijke herinvoering van dergelijke maatregelen moet worden beperkt tot het strikte minimum dat vereist is om op een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid te kunnen reageren.

(2)

Het vrije verkeer van personen binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht is een essentiële verwezenlijking van de Unie. Aangezien de tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht gevolgen heeft voor het vrije verkeer van personen, dient een besluit tot herinvoering van dergelijk toezicht te worden genomen in overeenstemming met gezamenlijk overeengekomen criteria en te worden kennisgegeven aan de Commissie, of te worden aanbevolen door een instelling van de Unie. Hoe dan ook dient de herinvoering van binnengrenstoezicht de uitzondering te blijven en slechts door een bij wijze van uiterste middel getroffen maatregel te worden toegepast, met een strikt beperkte draagwijdte en duur, op basis van specifieke objectieve criteria en van een op Unieniveau te monitoren beoordeling van de noodzaak ervan. Wanneer een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid onmiddellijk optreden vereist, dient een lidstaat over te kunnen gaan tot herinvoering van grenstoezicht aan zijn binnengrenzen voor een termijn van ten hoogste tien dagen. Elke verlenging van deze termijn moet op het niveau van de Unie worden gemonitord.

(3)

De noodzaak en evenredigheid van de herinvoering van binnengrenstoezicht dient te worden afgewogen tegen de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid die tot dergelijke herinvoering noopt; dit geldt ook voor andere maatregelen die op nationaal of Unieniveau of op beide niveaus zouden kunnen worden getroffen, en de gevolgen dergelijk toezicht voor het vrije verkeer van personen binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht dienen in de afweging te worden meegewogen.

(4)

De herinvoering van binnengrenstoezicht kan bij uitzondering nodig zijn bij een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid op het niveau van de ruimte zonder binnengrenstoezicht of op nationaal niveau, in het bijzonder na terroristische incidenten of bedreigingen, of bij bedreigingen die uitgaan van georganiseerde criminaliteit.

(5)

Migratie en het overschrijden van buitengrenzen door een groot aantal onderdanen van derde landen zou niet per definitie mogen worden gezien als een bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid.

(6)

Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen restrictief worden opgevat, en veronderstelt het begrip openbare orde dat er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

(7)

Op grond van de tot dusverre opgedane ervaring met betrekking tot de werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht kan de Commissie, om te helpen zorgen voor een consequente uitvoering van het Schengenacquis, richtsnoeren opstellen inzake de herinvoering van het binnengrenstoezicht, in gevallen die een dergelijke maatregel tijdelijk vereisen en in gevallen waarin onmiddellijk optreden is vereist. In die richtsnoeren moeten duidelijke indicatoren worden opgenomen aan de hand waarvan beter te beoordelen is welke omstandigheden een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid zouden kunnen vormen.

(8)

Indien op basis van een evaluatieverslag dat is opgesteld krachtens Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatie- en toezichtsmechanisme voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis (2), is vastgesteld dat de uitoefening van het buitengrenstoezicht ernstige gebreken vertoont, en teneinde de naleving te garanderen van de aanbevelingen die overeenkomstig die verordening zijn vastgesteld, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de geëvalueerde lidstaat aan te bevelen bepaalde specifieke maatregelen te nemen, waaronder het inzetten van Europese grenswachtteams, het indienen van strategische plannen of, als uiterste middel en rekening houdend met de ernst van de situatie, het sluiten van een bepaalde grensdoorlaatpost. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (3). Volgens artikel 2, lid 2, onder b), iii), van die verordening is de onderzoeksprocedure van toepassing.

(9)

De tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan bepaalde binnengrenzen volgens een specifieke procedure op Unieniveau kan ook gerechtvaardigd zijn in uitzonderlijke omstandigheden en als uiterste maatregel, wanneer de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar is als gevolg van aanhoudende ernstige gebreken in verband met het buitengrenstoezicht, die worden geconstateerd in het kader van een grondige evaluatieprocedure overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van Verordening (EU) nr. 1053/2013, wanneer die omstandigheden een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid zouden vormen binnen die ruimte of delen daarvan. Een dergelijke specifieke procedure voor de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan bepaalde binnengrenzen zou, in dezelfde omstandigheden, ook kunnen worden ingeleid indien de geëvalueerde lidstaat ernstig in zijn verplichtingen tekortschiet. Aangezien dergelijke maatregelen politiek gevoelig liggen, en raken aan de nationale bevoegdheden inzake uitvoering en handhaving van het binnengrenstoezicht, dienen de uitvoeringsbevoegdheden voor het vaststellen van aanbevelingen in het kader van die specifieke procedure op Unieniveau te worden toegekend aan de Raad, handelend op voorstel van de Commissie.

(10)

Voordat een aanbeveling over de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan bepaalde binnengrenzen wordt vastgesteld, moet tijdig grondig worden onderzocht of er maatregelen kunnen worden getroffen om de diepere oorzaken aan te pakken, onder meer door bijstand via organen en instanties van de Unie zoals het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (Frontex), dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad (4) of de Europese politiedienst (Europol), die is opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ van de Raad (5), en maatregelen voor technische en financiële ondersteuning op nationaal niveau, op Unieniveau of op beide niveaus. Indien een ernstig gebrek wordt geconstateerd, kan de Commissie de betrokken lidstaten helpen door maatregelen voor financiële ondersteuning te treffen. Voorts dient elke aanbeveling van de Commissie en de Raad gebaseerd te zijn op gestaafde informatie.

(11)

De Commissie moet de mogelijkheid hebben om onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de noodzaak om het grenstoezicht aan de binnengrenzen te verlengen, om dwingende redenen van urgentie vereist is.

(12)

De evaluatieverslagen en aanbevelingen bedoeld in de artikelen 14 en 15 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 dienen de basis te vormen waarop wordt overgegaan tot de specifieke maatregelen in geval van ernstige gebreken met betrekking tot het buitengrenstoezicht en waarop de bij deze verordening bepaalde specifieke procedure wordt ingeleid in geval van uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar komt. De lidstaten en de Commissie verrichten gezamenlijk regelmatige, objectieve en onpartijdige evaluaties om te verifiëren of deze verordening correct wordt toegepast en de Commissie coördineert de evaluaties in nauwe samenwerking met de lidstaten. Dit evaluatiemechanisme bevat de volgende elementen: meerjaren- en jaarprogramma's voor evaluatie, aangekondigde en onaangekondigde controles ter plaatse door een klein team van Commissievertegenwoordigers en door de lidstaten aangewezen deskundigen, door de Commissie aangenomen verslagen over het resultaat van de evaluatie en aanbevelingen voor corrigerende maatregelen die door de Raad op voorstel van de Commissie worden vastgesteld, passende follow-up, toezicht en rapportage.

(13)

Daar de doelstelling van deze verordening, met name het voorzien in gemeenschappelijke regels inzake de tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht in uitzonderlijke omstandigheden, enkel door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(14)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een besluit heeft genomen over deze verordening, of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(15)

Deze verordening houdt een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (6). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op het Verenigd Koninkrijk.

(16)

Deze verordening houdt een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (7). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland.

(17)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (8), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (9) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

(18)

Wat Zwitserland betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (10), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (11).

(19)

Wat Liechtenstein betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (12), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (13).

(20)

Wat Cyprus betreft, vormt deze verordening een handeling die voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003.

(21)

Wat Bulgarije en Roemenië betreft, vormt deze verordening een handeling die voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005.

(22)

Wat Kroatië betreft, vormt deze verordening een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011.

(23)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd, met inbegrip van de vrijheid van verkeer van personen en van verblijf. Deze verordening moet worden uitgevoerd met inachtneming van die rechten en beginselen.

(24)

Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (14) dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 562/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

aan titel II wordt het volgende hoofdstuk toegevoegd:

HOOFDSTUK IV bis

Specifieke maatregelen in geval van ernstige gebreken met betrekking tot het buitengrenstoezicht

Artikel 19 bis

Maatregelen aan de buitengrenzen en ondersteuning door het agentschap

1.   Indien er in een evaluatieverslag dat is opgesteld krachtens artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 van 7 oktober 2013 van de Raad betreffende de instelling van een evaluatie- en toezichtsmechanisme voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis, (15) ernstige gebreken worden vastgesteld bij de uitvoering van de procedures voor het buitengrenstoezicht, kan de Commissie, teneinde te waarborgen dat de in artikel 15 van die verordening bedoelde aanbevelingen worden opgevolgd, de geëvalueerde lidstaat door middel van een uitvoeringshandeling aanbevelen bepaalde specifieke maatregelen te nemen, die een of meer van de volgende maatregelen kan omvatten:

a)

een begin maken met het inzetten van Europese grenswachtteams, overeenkomstig de bepalingen van de Verordening (EG) nr. 2007/2004;

b)

zijn op een risico-evaluatie gebaseerde strategische plannen, met inbegrip van informatie over de inzet van personeel en apparatuur, voor advies aan het agentschap voorleggen.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 33 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   De Commissie verstrekt het krachtens artikel 33 bis, lid 1, opgerichte comité regelmatig voortgangsinformatie over de toepassing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen worden gemaakt, en van het effect ervan op de vastgestelde gebreken.

Zij brengt tevens het Europees Parlement en de Raad op de hoogte.

3.   Indien in een in lid 1 bedoeld evaluatieverslag is geconcludeerd dat de geëvalueerde lidstaat ernstig in zijn verplichtingen tekortschiet, en daarom op grond van artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1053/2013 binnen drie maanden verslag dient uit te brengen over de uitvoering van het betreffende actieplan, en indien de Commissie na het verstrijken van de termijn van drie maanden vaststelt dat de situatie ongewijzigd is, kan zij, wanneer aan alle gestelde voorwaarden is voldaan, de bij artikel 26 van deze verordening bepaalde procedure inleiden.

2)

de artikelen 23 tot en met 27 worden vervangen door:

„Artikel 23

Algemeen kader voor de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen

1.   Indien zich in de ruimte zonder binnengrenstoezicht een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van een lidstaat voordoet, kan die lidstaat bij wijze van uitzondering aan alle of bepaalde delen van zijn binnengrenzen grenstoezicht herinvoeren, gedurende een beperkte periode van ten hoogste dertig dagen, dan wel voor de voorzienbare duur van de ernstige bedreiging, indien deze langer is dan dertig dagen. De omvang en de duur van het tijdelijk heringevoerde grenstoezicht aan de binnengrenzen blijven beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om op de ernstige bedreiging te kunnen reageren.

2.   Het grenstoezicht aan de binnengrenzen wordt slechts als uiterste middel en in overeenstemming met de artikelen 24, 25 en 26 heringevoerd. Wanneer wordt overwogen het grenstoezicht aan de binnengrenzen krachtens respectievelijk artikel 24, 25 of 26 opnieuw in te voeren, wordt in elk geval rekening gehouden met de in artikel 23 bis, respectievelijk artikel 26 bis bedoelde criteria.

3.   Indien de ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in de betrokken lidstaat langer duurt dan de in lid 1 van dit artikel bedoelde periode, kan die lidstaat, rekening houdend met de in artikel 23 bis vermelde criteria en overeenkomstig artikel 24, het grenstoezicht aan zijn binnengrenzen op de in lid 1 van dit artikel genoemde gronden, en rekening houdend met nieuwe elementen, met hernieuwbare periodes van ten hoogste dertig dagen verlengen.

4.   De totale periode gedurende welke het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw wordt ingevoerd, duurt met inbegrip van de verlengingen overeenkomstig lid 3 van dit artikel, niet langer dan zes maanden. In de in artikel 26 bedoelde uitzonderlijke omstandigheden kan die totale periode worden verlengd tot een maximumduur van twee jaar overeenkomstig lid 1 van dat artikel.

Artikel 23 bis

Criteria voor de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen

Indien een lidstaat besluit tot tijdelijke herinvoering, als uiterste middel, van het grenstoezicht aan een of meer binnengrenzen of delen daarvan, of tot verlenging van dergelijke herinvoering, overeenkomstig artikel 23 of artikel 25, lid 1, beoordeelt de lidstaat in hoeverre een dergelijke maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid voldoende kan verhelpen, en of de maatregel tot die bedreiging in verhouding staat. Bij een dergelijke beoordeling houdt de lidstaat in het bijzonder rekening met het volgende:

a)

de verwachte gevolgen van de bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, met name in geval van terroristische incidenten of bedreigingen, waaronder die welke uitgaan van georganiseerde criminaliteit;

b)

de verwachte gevolgen van de maatregel op het vrije verkeer van personen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht.

Artikel 24

Procedure voor de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen op grond van artikel 23, lid 1

1.   Een lidstaat die overweegt op grond van artikel 23, lid 1, het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw in te voeren, stelt uiterlijk vier weken vóór de geplande herinvoering, of eerder, indien de tot herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen nopende omstandigheden minder dan vier weken vóór de geplande herinvoering bekend worden, de andere lidstaten en de Commissie hiervan in kennis. Daartoe verstrekken de lidstaten de volgende informatie:

a)

de redenen voor de voorgenomen herinvoering, waarbij alle relevante gegevens worden vermeld over de gebeurtenissen die een ernstige bedreiging voor hun openbare orde of hun binnenlandse veiligheid inhouden;

b)

de draagwijdte van de voorgenomen herinvoering, waarbij wordt aangegeven aan welke delen van de binnengrenzen het toezicht opnieuw wordt ingevoerd;

c)

de namen van de aangewezen grensdoorlaatposten;

d)

de datum en de duur van de geplande herinvoering;

e)

in voorkomend geval, de maatregelen die de andere lidstaten zouden moeten treffen.

De kennisgeving op grond van de eerste alinea kan door twee of meer lidstaten samen worden gedaan.

Indien nodig kan de Commissie de betrokken lidsta(a)t(en) om aanvullende informatie verzoeken.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt ingediend bij het Europees Parlement en de Raad op hetzelfde moment als waarop zij overeenkomstig dat lid ter kennis van de andere lidstaten en de Commissie wordt gebracht.

3.   Lidstaten die overeenkomstig lid 1 een kennisgeving doen kunnen, indien nodig en in overeenstemming met het nationale recht, besluiten de informatie gedeeltelijk te rubriceren.

Die rubricering van informatie verhindert niet dat de Commissie informatie ter beschikking van het Europees Parlement stelt. De toezending en behandeling van informatie en documenten die uit hoofde van dit artikel aan het Europees Parlement zijn toegezonden voldoen aan de regels voor het doorsturen en behandelen van gerubriceerde gegevens die tussen het Europees Parlement en de Commissie van toepassing zijn.

4.   Na de kennisgeving door de betrokken lidstaat op grond van lid 1 van dit artikel en met het oog op het in lid 5 van dit artikel bedoelde overleg, kan de Commissie of een andere lidstaat, onverminderd artikel 72 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, advies uitbrengen.

Indien de Commissie op basis van de informatie in de kennisgeving of van aanvullende informatie die zij ontvangen heeft, betwijfelt of de geplande herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen noodzakelijk dan wel evenredig is, of indien zij overleg over een bepaald aspect van de kennisgeving wenselijk acht, brengt zij een advies in die zin uit.

5.   Teneinde tussen de lidstaten, indien nodig, wederzijdse samenwerking te organiseren, na te gaan of de maatregelen in verhouding staan tot de gebeurtenissen die aanleiding geven tot de herinvoering van het grenstoezicht, en de bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid te onderzoeken, wordt tussen de lidstaat die het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw wil invoeren, de andere lidstaten, in het bijzonder de lidstaten die rechtstreeks door dergelijke maatregelen worden geraakt, en de Commissie overleg gepleegd, onder meer, waar nodig, tijdens gezamenlijke vergaderingen, over de in lid 1 bedoelde informatie en over een advies van de Commissie of een lidstaat op grond van lid 4.

6.   Het in lid 5 bedoelde overleg vindt ten minste tien dagen voor de geplande datum voor de herinvoering van het grenstoezicht plaats.

Artikel 25

Specifieke procedure voor gevallen die onmiddellijk optreden vereisen

1.   Indien een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in een lidstaat onmiddellijk optreden vereist, kan de betrokken lidstaat bij wijze van uitzondering het grenstoezicht aan de binnengrenzen onmiddellijk opnieuw invoeren voor een beperkte periode van ten hoogste tien dagen.

2.   Wanneer een lidstaat het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw invoert, stelt hij tegelijkertijd de andere lidstaten en de Commissie hiervan in kennis en deelt hij de in artikel 24, lid 1, bedoelde informatie en de redenen voor de toepassing van de procedure van dit artikel mee. De Commissie kan de andere lidstaten onmiddellijk na ontvangst van de kennisgeving raadplegen.

3.   Indien de ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid aanhoudt na de in lid 1 bedoelde periode, kan de lidstaat besluiten het grenstoezicht aan de binnengrenzen met hernieuwbare periodes van ten hoogste twintig dagen te verlengen. De betrokken lidstaat houdt daarbij rekening met de in artikel 23 bis bedoelde criteria, waaronder een bijgewerkte beoordeling van de noodzakelijkheid en evenredigheid van de maatregel, en met nieuwe elementen.

Bij een dergelijke verlenging, zijn de bepalingen van artikel 24, leden 4 en 5, van overeenkomstige toepassing, en vindt het overleg onverwijld plaats nadat het verlengingsbesluit ter kennis van de Commissie en de lidstaten is gebracht.

4.   Onverminderd artikel 23, lid 4, duurt de totale periode gedurende welke het grenstoezicht aan de binnengrenzen is heringevoerd, uitgaande van de eerste termijn overeenkomstig lid 1 en van verlengingen overeenkomstig lid 3, niet langer dan twee maanden.

5.   De Commissie informeert het Europees Parlement onverwijld over de in het kader van dit artikel gedane kennisgevingen.

Artikel 26

Specifieke procedure voor uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar komt

1.   In uitzonderlijke omstandigheden, waarbij als gevolg van aanhoudende ernstige gebreken met betrekking tot het buitengrenstoezicht, zoals bedoeld in artikel 19 bis, de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar komt, en voor zover die omstandigheden een ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht of binnen delen daarvan, kan, in overeenstemming met lid 2 van dit artikel, het grenstoezicht aan de binnengrenzen opnieuw worden ingevoerd voor een periode van ten hoogste zes maanden. Die periode mag, indien de uitzonderlijke omstandigheden aanhouden, ten hoogste driemaal met een bijkomende periode van ten hoogste zes maanden worden verlengd.

2.   De Raad kan, indien alle andere en in het bijzonder de in artikel 19 bis, lid 1, bedoelde maatregelen niet volstaan om de ernstige bedreiging daadwerkelijk te verminderen, als uiterste middel en als maatregel ter bescherming van de gemeenschappelijk belangen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht, aanbevelen dat een of meer lidstaten het grenstoezicht aan alle of bepaalde delen van hun binnengrenzen opnieuw invoeren. De Raad doet de aanbeveling op voorstel van de Commissie. De lidstaten kunnen de Commissie verzoeken bij de Raad een voorstel voor een dergelijke aanbeveling in te dienen.

De Raad vermeldt in de aanbeveling ten minste de in artikel 24, lid 1, onder a) tot en met e), bedoelde informatie.

De Raad kan onder de voorwaarden en volgens de procedure van dit artikel een verlenging aanbevelen.

Voordat een lidstaat op grond van dit lid het grenstoezicht aan alle of bepaalde delen van zijn binnengrenzen opnieuw invoert, stelt hij de andere lidstaten, het Europees Parlement en de Commissie hiervan in kennis.

3.   Indien een lidstaat de in lid 2 bedoelde aanbeveling niet uitvoert, stelt die lidstaat de Commissie onverwijld schriftelijk in kennis van zijn redenen.

In dat geval dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met de evaluatie van de door de betrokken lidstaat aangevoerde redenen en over de gevolgen voor de bescherming van de algemene belangen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht.

4.   Op grond van naar behoren gemotiveerde urgentie kan de Commissie, in gevallen waarin de omstandigheden welke tot verlenging van het grenstoezicht aan de binnengrenzen overeenkomstig lid 2 nopen, minder dan tien dagen vóór het einde van de vorige periode van heringevoerd toezicht bekend worden, alle nodige aanbevelingen vaststellen middels onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen overeenkomstig de in artikel 33 bis, lid 3, bedoelde procedure. Binnen veertien dagen na de vaststelling van die aanbevelingen dient de Commissie bij de Raad een voorstel voor een aanbeveling in overeenkomstig lid 2.

5.   Dit artikel geldt onverminderd de maatregelen die de lidstaten op grond van de artikelen 23, 24 en 25 kunnen vaststellen in geval van een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de interne veiligheid.

Artikel 26 bis

Criteria voor de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen wanneer uitzonderlijke omstandigheden de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar brengen

1.   Indien de Raad in overeenstemming met artikel 26, lid 2, als uiterste middel de tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan een of meer binnengrenzen of delen daarvan aanbeveelt, beoordeelt hij in hoeverre die maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in de ruimte zonder binnengrenstoezicht voldoende kan verhelpen, en of de maatregel tot die bedreiging in verhouding staat. Die beoordeling geschiedt aan de hand van de door de betrokken lidstaat of lidstaten en door de Commissie verstrekte gedetailleerde informatie, alsook van alle andere relevante informatie, met inbegrip van de overeenkomstig lid 2 van dit artikel verkregen informatie. Daarbij worden met name de volgende overwegingen in aanmerking genomen:

a)

de beschikbaarheid van maatregelen voor technische of financiële ondersteuning die zijn of kunnen worden getroffen op nationaal of Unieniveau of op beide niveaus, inclusief bijstand van organen en instanties van de Unie als het agentschap, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, opgericht bij Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad (16) of de Europese politiedienst (Europol), opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ van de Raad (17), en in hoeverre die maatregelen de bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid binnen de ruimte zonder binnengrenstoezicht voldoende kunnen verhelpen;

b)

de huidige en de verwachte gevolgen van ernstige gebreken die met betrekking tot het buitengrenstoezicht zijn vastgesteld in het kader van de evaluaties die zijn uitgevoerd krachtens Verordening (EU) nr. 1053/2013 en de mate waarin deze ernstige gebreken een ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid in de ruimte zonder binnengrenstoezicht;

c)

de verwachte gevolgen van de herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen op het vrije verkeer van personen in de ruimte zonder binnengrenstoezicht.

2.   Voordat de Commissie in overeenstemming met artikel 26, lid 2, een voorstel voor een aanbeveling van de Raad goedkeurt, kan zij:

a)

de lidstaten, het agentschap, Europol of andere organen en instanties van de Unie om nadere informatie verzoeken;

b)

controles ter plaatse uitvoeren, met steun van deskundigen uit de lidstaten en van het agentschap, Europol of andere bevoegde organen en instanties van de Unie, met het oog op het verkrijgen of verifiëren van gegevens die van belang zijn voor die aanbeveling.

Artikel 27

Informatieverstrekking aan het Europees Parlement en de Raad

De Commissie en de betrokken lidstaat of lidstaten stellen het Europees Parlement en de Raad zo spoedig mogelijk in kennis van de redenen die aanleiding zouden kunnen geven tot toepassing van artikel 19 bis en de artikelen 23 tot en met 26 bis.

3)

de artikelen 29 en 30 worden vervangen door:

„Artikel 29

Verslag over het heringevoerde grenstoezicht aan de binnengrenzen

Binnen vier weken na de opheffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen dient de lidstaat die het grenstoezicht aan de binnengrenzen heeft uitgeoefend, bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een verslag in over het heringevoerde grenstoezicht aan de binnengrenzen, waarin met name wordt ingegaan op de initiële evaluatie en de inachtneming van de in de artikelen 23 bis, 25 en 26 bis bedoelde criteria, de uitvoering van de controles, de praktische samenwerking met naburige lidstaten, de gevolgen ervan op het vrije verkeer van personen, de doeltreffendheid van de herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen, waaronder een ex-post beoordeling van de evenredigheid van het opnieuw ingevoerde grenstoezicht.

De Commissie kan een advies uitbrengen over die ex-post evaluatie van het tijdelijk heringevoerde grenstoezicht aan een of meer binnengrenzen of delen daarvan.

De Commissie dient ten minste jaarlijks bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht. Het verslag bevat een lijst van alle besluiten tot herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen die in het verslagjaar zijn genomen.

Artikel 30

Informatieverstrekking aan het publiek

De Commissie en de betrokken lidstaat stellen het publiek op gecoördineerde wijze in kennis van het besluit tot herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen en vermelden met name de begin- en einddatum ervan, tenzij er dwingende veiligheidsredenen zijn om hiervan af te zien.”;

4)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 33 bis

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (18).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

5)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 37 bis

Evaluatiemechanisme

1.   Overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van Europese Unie en het Verdrag betreffende de Europese Unie en onverminderd de Verdragsbepalingen betreffende inbreukprocedures wordt de wijze waarop iedere lidstaat deze verordening toepast, geëvalueerd door middel van een evaluatiemechanisme.

2.   De voorschriften betreffende het evaluatiemechanisme staan vermeld in Verordening (EU) nr. 1053/2013. Overeenkomstig dat evaluatiemechanisme dienen de lidstaten en de Commissie gezamenlijk regelmatige, objectieve en onpartijdige evaluaties te verrichten om te verifiëren of deze verordening correct wordt toegepast, waarbij de Commissie de evaluaties coördineert in nauwe samenwerking met de lidstaten. Op basis van dat mechanisme wordt elke lidstaat ten minste om de vijf jaar geëvalueerd door een klein team bestaande uit Commissievertegenwoordigers en door de lidstaten aangewezen deskundigen.

Evaluaties kunnen aangekondigde of onaangekondigde controles ter plaatse van de buiten- of binnengrenzen omvatten.

Overeenkomstig dat evaluatiemechanisme is de Commissie verantwoordelijk voor het vaststellen van de meerjarige en jaarlijkse evaluatieprogramma's en de evaluatieverslagen.

3.   In geval van eventuele gebreken kunnen aan de betrokken lidstaten aanbevelingen voor corrigerende maatregelen worden gedaan.

Indien in een overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1053/2013 aangenomen evaluatieverslag ernstige gebreken bij de uitvoering van het buitengrenstoezicht worden geconstateerd, zijn de artikelen 19 bis en 26 van deze verordening van toepassing.

4.   Het Europees Parlement en de Raad worden van alle stadia van de evaluatie op de hoogte gebracht en ontvangen alle desbetreffende documenten, met inachtneming van de voorschriften inzake gerubriceerde documenten.

5.   Het Europees Parlement wordt onmiddellijk en volledig geïnformeerd over een voorstel tot wijziging of vervanging van de in Verordening (EU) nr. 1053/2013 neergelegde voorschriften.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 22 oktober 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 juni 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 oktober 2013.

(2)  Zie bladzijde 27 van dit Publicatieblad.

(3)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(4)  Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1).

(5)  Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37).

(6)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(7)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(8)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(9)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(10)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(11)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.

(12)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(13)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19.

(14)  PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1.

(15)  PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27.”;

(16)  PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11.

(17)  PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37.”;

(18)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.”;


Ontwerpverklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zijn verheugd over de vaststelling van de verordening tot wijziging van de Schengengrenscode teneinde te voorzien in gemeenschappelijke regels inzake de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden en van de verordening betreffende de instelling van een evaluatie- en toezichtmechanisme voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis. Naar hun mening wordt met deze nieuwe mechanismen op passende wijze gehoor gegeven aan het verzoek van de Europese Raad in zijn conclusies van 24 juni 2011 om de samenwerking en het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten in het Schengengebied te versterken en om een doeltreffend en betrouwbaar evaluatie- en toezichtmechanisme in het leven te roepen met het oog op de handhaving van gemeenschappelijke voorschriften en de versterking, aanpassing en uitbreiding van de criteria die gebaseerd zijn op het EU-acquis; daarbij wordt eraan herinnerd dat de buitengrenzen van Europa doeltreffend en consistent moeten worden beheerd, op basis van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, solidariteit en praktische samenwerking.

Zij verklaren dat deze wijziging van de Schengengrenscode de coördinatie en de samenwerking op Unieniveau zal versterken doordat enerzijds criteria worden vastgesteld voor de herinvoering van elke vorm van grenstoezicht door de lidstaten, terwijl anderzijds een EU-mechanisme wordt ingesteld waarmee gereageerd kan worden op werkelijk kritieke situaties, waarin het algehele functioneren van het gebied zonder binnengrenstoezicht gevaar loopt.

Zij wijzen erop dat dit nieuwe evaluatiesysteem een EU-mechanisme is dat alle aspecten van het Schengenacquis bestrijkt, en dat eraan zal worden meegewerkt door deskundigen uit de lidstaten, van de Commissie en van de betrokken EU-agentschappen.

Zij gaan ervan uit dat elk toekomstig Commissievoorstel tot wijziging van dit evaluatiesysteem voor raadpleging wordt voorgelegd aan het Europees Parlement, om vóór de vaststelling van de definitieve tekst zo veel mogelijk rekening te houden met diens opvattingen.


6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/11


VERORDENING (EU) Nr. 1052/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 oktober 2013

tot instelling van het Europees grensbewakingssysteem (Eurosur)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder d),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De instelling van een Europees grensbewakingssysteem („Eurosur”) is nodig om de informatie-uitwisseling en de operationele samenwerking tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten en met het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad (2) („het agentschap”), te versterken. Eurosur zal die autoriteiten en het agentschap voorzien van de infrastructuur en de instrumenten die nodig zijn voor het verbeteren van hun situationeel bewustzijn en reactievermogen aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Unie („buitengrenzen”) teneinde illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit op te sporen, te voorkomen en te bestrijden en bij te dragen tot het garanderen van een betere bescherming en het redden van de levens van migranten.

(2)

Het reizen in kleine en niet-zeewaardige vaartuigen heeft geleid tot een sterke stijging van het aantal migranten dat aan de zuidelijke maritieme buitengrenzen verdrinkt. Eurosur dient het operationele en technische vermogen van het agentschap en de lidstaten tot opsporing van dergelijke kleine vaartuigen alsmede het reactievermogen van de lidstaten te verbeteren, met het doel aldus het verlies aan mensenlevens onder migranten en vluchtelingen te helpen beperken.

(3)

In deze verordening wordt onderkend dat migratieroutes ook worden gebruikt door personen die internationale bescherming behoeven.

(4)

De lidstaten zetten nationale coördinatiecentra op om de informatie-uitwisseling en de samenwerking met het oog op grensbewaking onderling en met het agentschap te verbeteren. Voor het goed functioneren van Eurosur is het essentieel dat alle nationale autoriteiten die krachtens het nationale recht een taak op het gebied van de bewaking van de buitengrenzen hebben, onderling samenwerken via nationale coördinatiecentra.

(5)

Deze verordening mag de lidstaten niet verhinderen om hun nationale coördinatiecentra ook te belasten met de coördinatie van de informatie-uitwisseling en met de samenwerking bij de bewaking van de luchtgrenzen en met controles aan grensdoorlaatposten.

(6)

Het agentschap moet zorgen voor een betere informatie-uitwisseling en samenwerking met de andere organen en instanties van de Unie, zoals het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en het Satellietcentrum van de Europese Unie, teneinde optimaal gebruik te maken van de bestaande informatie, capaciteiten en systemen, zoals het Europees programma voor monitoring van de aarde, die reeds beschikbaar zijn op Europees niveau.

(7)

Deze verordening maakt deel uit van het Europees model voor geïntegreerd beheer van de buitengrenzen en van de interneveiligheidsstrategie van de Europese Unie. Eurosur zal ook bijdragen tot de ontwikkeling van de gemeenschappelijke gegevensuitwisselingstructuur (Common Information Sharing Environment - CISE) voor de bewaking van het maritieme gebied in de Unie, door een breder kader te bieden voor het maritieme situationele bewustzijn door middel van informatie-uitwisseling tussen overheidsinstanties in de verschillende sectoren binnen de Unie.

(8)

Om ervoor te zorgen dat de in Eurosur opgenomen informatie zo volledig en zo actueel mogelijk is, met name wat betreft de situatie in derde landen, moet het agentschap samenwerken met de Europese dienst voor extern optreden. Daartoe moeten de vertegenwoordigingen en bureaus van de Unie alle voor Eurosur relevante informatie verschaffen.

(9)

Het agentschap dient de nodige steun te verlenen voor de ontwikkeling en het beheer van Eurosur en, zo nodig, voor de ontwikkeling van de CISE, met inbegrip van de interoperabiliteit van systemen, met name door de instelling, instandhouding en coördinatie van het Eurosur-kader.

(10)

Het agentschap moet kunnen beschikken over de passende financiële en personele middelen om de bij deze verordening opgelegde bijkomende taken naar behoren te vervullen.

(11)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in de artikelen 2 en 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend, in het bijzonder de eerbiediging van de menselijke waardigheid, het recht op leven, het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, het verbod op mensenhandel, het recht op vrijheid en veiligheid, het recht op bescherming van persoonsgegevens, het recht op de toegang tot documenten, het recht op asiel en op bescherming tegen verwijdering en uitzetting, het beginsel van non-refoulement, het beginsel van non-discriminatie, en de rechten van het kind. Deze verordening dient door de lidstaten en het agentschap te worden toegepast overeenkomstig deze rechten en beginselen.

(12)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2007/2004 dienen de grondrechtenfunctionaris en het adviesforum opgericht bij die verordening voor alle activiteiten van het agentschap in het kader van Eurosur toegang te hebben tot alle informatie met betrekking tot de eerbiediging van grondrechten.

(13)

Een uitwisseling van persoonsgegevens in het kader van het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens moet een uitzondering zijn. Zij moet geschieden op basis van het nationale en het Unierecht en met inachtneming van haar specifieke gegevensbeschermingsvoorschriften. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (5) zijn van toepassing indien meer specifieke instrumenten, zoals Verordening (EG) nr. 2007/2004, geen volwaardige regeling voor gegevensbescherming bieden.

(14)

Voor een geleidelijke geografische uitspreiding van Eurosur dient de verplichting om nationale coördinatiecentra aan te wijzen en te beheren in twee achtereenvolgende stappen te worden nagekomen: in de eerste fase in de lidstaten die zijn gelegen aan de zuidelijke en aan de oostelijke buitengrenzen en in de tweede fase in de overige lidstaten.

(15)

Deze verordening bevat bepalingen inzake samenwerking met aangrenzende derde landen, omdat goed gestructureerde en duurzame informatie-uitwisseling en samenwerking met deze landen, in het bijzonder in het Middellandse Zeegebied, van doorslaggevend belang zijn om de doelstellingen van Eurosur te verwezenlijken. Het is essentieel dat elke vorm van informatie-uitwisseling en elke vorm van samenwerking tussen de lidstaten en aangrenzende derde landen wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de grondrechten, met name het beginsel van non-refoulement.

(16)

Deze verordening bevat bepalingen betreffende de mogelijkheid van nauwe samenwerking met Ierland en het Verenigd Koninkrijk die ertoe kunnen bijdragen dat de doelstellingen van Eurosur beter worden verwezenlijkt.

(17)

Het agentschap en de lidstaten dienen bij de toepassing van deze verordening optimaal gebruik te maken van de capaciteit die voorhanden is op het gebied van personele middelen en technische uitrusting, zowel op Unieniveau als op nationaal niveau.

(18)

De Commissie dient de resultaten van de uitvoering van deze verordening regelmatig te beoordelen teneinde na te gaan in welke mate de doelstellingen van Eurosur verwezenlijkt zijn.

(19)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemd protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een besluit over deze verordening heeft genomen, of het dit instrument in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(20)

Deze verordening houdt een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (6) niet deelneemt; het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(21)

Deze verordening houdt een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (7) niet deelneemt; Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(22)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop deze landen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (8), die vallen binnen het gebied van artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG (9). Noorwegen dient vanaf 2 december 2013 een nationaal coördinatiecentrum op te richten overeenkomstig van deze verordening.

(23)

Wat Zwitserland betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (10), die vallen binnen het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (11).

(24)

Wat Liechtenstein betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (12), die vallen binnen het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (13).

(25)

De uitvoering van deze verordening doet geen afbreuk aan de verdeling van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten noch aan de verplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee, het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en het daarbij behorende protocol tot bestrijding van migrantensmokkel over land, over zee en door de lucht, het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en andere toepasselijke internationale instrumenten.

(26)

De uitvoering van deze verordening doet geen afbreuk aan Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad (14) noch aan de voorschriften voor de bewaking van de zeebuitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking die wordt gecoördineerd door het agentschap.

(27)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de instelling van Eurosur, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden bereikt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU vastgelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijk kader ingevoerd voor de informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de lidstaten en het agentschap om het situationeel bewustzijn te verbeteren en het reactievermogen aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Unie („de buitengrenzen”) te vergroten, waarmee wordt beoogd illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit op te sporen, te voorkomen en te bestrijden en bij te dragen tot het beschermen en het redden van de levens van migranten („Eurosur”).

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de bewaking van de zee- en landbuitengrenzen, met inbegrip van het monitoren, opsporen, identificeren, volgen, voorkomen en onderscheppen van niet-toegestane grensoverschrijdingen, waarmee wordt beoogd illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit op te sporen, te voorkomen en te bestrijden en bij te dragen tot het beschermen en het redden van de levens van migranten.

2.   Deze verordening kan ook worden toegepast op de bewaking van de luchtgrenzen en de controles aan de grensdoorlaatposten indien de lidstaten vrijwillig informatie hieromtrent aan Eurosur verstrekken.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op wettelijke of administratieve maatregelen die door de verantwoordelijke autoriteiten van een lidstaat worden genomen na de onderschepping van grensoverschrijdende criminele activiteiten of niet-toegestane grensoverschrijdingen door personen.

4.   Bij de toepassing van deze verordening nemen de lidstaten en het agentschap de grondrechten in acht, met name de beginselen van non-refoulement en eerbiediging van de menselijke waardigheid, alsmede de voorschriften inzake gegevensbescherming. Zij geven prioriteit aan de bijzondere behoeften van kinderen, niet-begeleide minderjarigen, slachtoffers van mensenhandel, personen die dringende medische bijstand behoeven, personen die internationale bescherming behoeven, personen in nood op zee en andere personen in een bijzonder kwetsbare positie.

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „agentschap”: het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004;

b)   „situationeel bewustzijn”: het vermogen om illegale grensoverschrijdende activiteiten te monitoren, op te sporen, te identificeren, te volgen en te begrijpen teneinde op basis van het combineren van nieuwe informatie met bestaande kennis beredeneerde gronden voor reactiemaatregelen vast te stellen en beter in staat te zijn het verlies aan mensenlevens onder migranten aan, langs of nabij de buitengrenzen te beperken;

c)   „reactievermogen”: het vermogen om handelingen te verrichten die zijn gericht op het tegengaan van illegale grensoverschrijdende activiteiten aan, langs of nabij de buitengrenzen, met inbegrip van de middelen en tijdschema's die nodig zijn om op adequate wijze te reageren;

d)   „situatiebeeld”: een grafische interface om in bijna realtime gegevens en informatie weer te geven die zijn ontvangen van verschillende autoriteiten, sensoren, platforms en andere bronnen, en die via communicatie- en informatiekanalen worden gedeeld met andere autoriteiten om situationeel bewustzijn te creëren en het reactievermogen te ondersteunen aan de buitengrenzen en in het gebied vóór de grens;

e)   „grensoverschrijdende criminaliteit”: een vorm van ernstige criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie gepleegd aan, langs of nabij de buitengrenzen;

f)   „buitengrenssegment”: het geheel of een deel van de land- of zeebuitengrens van een lidstaat als omschreven in het nationale recht of als bepaald door het nationale coördinatiecentrum of een andere bevoegde nationale instantie;

g)   „gebied vóór de grens”: het geografische gebied voorbij de buitengrenzen;

h)   „crisissituaties”: natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen, ongevallen, humanitaire of politieke crisissen en andere ernstige situaties aan, langs of nabij de buitengrenzen die ernstige gevolgen kunnen hebben voor het toezicht aan de buitengrenzen;

i)   „incident”: een situatie in verband met illegale immigratie, grensoverschrijdende criminaliteit of een risico voor het leven van migranten aan, langs of nabij de buitengrenzen.

TITEL II

KADER

HOOFDSTUK I

Componenten

Artikel 4

Eurosur-kader

1.   Voor de informatie-uitwisseling en voor de samenwerking op het gebied van grensbewaking maken de lidstaten en het agentschap, rekening houdend met de bestaande mechanismen voor informatie-uitwisseling en samenwerking, gebruik van het Eurosur-kader, dat uit de volgende componenten bestaat:

a)

nationale coördinatiecentra;

b)

nationale situatiebeelden;

c)

een communicatienetwerk;

d)

een Europees situatiebeeld;

e)

een gemeenschappelijk inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens;

f)

de gemeenschappelijke inzet van bewakingsinstrumenten.

2.   De nationale coördinatiecentra verstrekken het agentschap via het communicatienetwerk informatie uit hun nationale situatiebeelden die nodig is om het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijk inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens op te stellen en up-to-date te houden.

3.   Het agentschap verleent de nationale coördinatiecentra via het communicatienetwerk onbeperkte toegang tot het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijk inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens.

4.   De in lid 1 genoemde componenten worden tot stand gebracht en in stand gehouden overeenkomstig de in de bijlage uiteengezette beginselen.

Artikel 5

Nationaal coördinatiecentrum

1.   Elke lidstaat voorziet in de aanwijzing, het beheer en de instandhouding van een nationaal coördinatiecentrum, dat belast is met de coördinatie van informatie en de uitwisseling daarvan tussen alle autoriteiten met een taak op het gebied van de bewaking van buitengrenzen op nationaal niveau, en met de andere nationale coördinatiecentra en het agentschap. Elke lidstaat stelt de Commissie in kennis van de oprichting van het nationale coördinatiecentrum, waarna de Commissie daarvan aan de andere lidstaten en het agentschap onverwijld mededeling doet.

2.   Onverminderd artikel 17 en binnen het kader van Eurosur is het nationale coördinatiecentrum het enige contactpunt voor de informatie-uitwisseling en voor de samenwerking met andere nationale coördinatiecentra en met het agentschap.

3.   Het nationale coördinatiecentrum:

a)

draagt zorg voor de tijdige informatie-uitwisseling en de tijdige samenwerking tussen alle nationale autoriteiten met een taak op het gebied van bewaking van buitengrenzen en met andere nationale coördinatiecentra en het agentschap;

b)

draagt zorg voor de tijdige informatie-uitwisseling met opsporings- en reddings-, rechtshandhavings-, asiel- en immigratie-instanties op nationaal niveau;

c)

draagt bij tot een doelmatig en efficiënt beheer van middelen en personeel;

d)

stelt het nationale situatiebeeld op en houdt dit in stand overeenkomstig artikel 9;

e)

ondersteunt de planning en uitvoering van nationale grensbewakingsactiviteiten;

f)

coördineert het nationale grensbewakingssysteem, overeenkomstig het nationale recht;

g)

draagt bij tot de regelmatige meting van de effecten van de nationale grensbewakingsactiviteiten voor de toepassing van deze verordening;

h)

coördineert operationele maatregelen met andere lidstaten, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van het agentschap en van de lidstaten.

4.   Het nationale coördinatiecentrum is 24 uur per dag en zeven dagen per week operationeel.

Artikel 6

Het agentschap

1.   Het agentschap:

a)

richt het communicatienetwerk voor Eurosur op en houdt dit in stand overeenkomstig artikel 7;

b)

stelt het Europees situatiebeeld op en houdt dit in stand overeenkomstig artikel 10;

c)

stelt het gemeenschappelijk inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens op en houdt dit in stand overeenkomstig artikel 11;

d)

coördineert de gemeenschappelijke inzet van bewakingsinstrumenten overeenkomstig artikel 12.

2.   Voor de toepassing van lid 1 is het agentschap 24 uur per dag en zeven dagen per week operationeel.

Artikel 7

Communicatienetwerk

1.   Het agentschap stelt een communicatienetwerk op en houdt dit in stand om te voorzien in communicatie- en analyse-instrumenten en om de uitwisseling van niet-gerubriceerde gevoelige en gerubriceerde informatie op een beveiligde manier en in bijna realtime met en tussen de nationale coördinatiecentra mogelijk te maken. Het netwerk is 24 uur per dag en zeven dagen per week operationeel en biedt de volgende mogelijkheden:

a)

bilaterale en multilaterale informatie-uitwisseling in bijna realtime;

b)

audio- en videoconferenties;

c)

veilige behandeling, opslag, doorgifte en verwerking van niet-gerubriceerde gevoelige informatie;

d)

veilige behandeling, opslag, doorgifte en verwerking van gerubriceerde EU-informatie tot en met het niveau RESTREINT UE/EU RESTRICTED of een gelijkwaardig nationaal rubriceringsniveau, waarbij ervoor wordt gezorgd dat gerubriceerde informatie in een afzonderlijk en naar behoren geaccrediteerd gedeelte van het communicatienetwerk wordt behandeld, opgeslagen, doorgegeven en verwerkt.

2.   Het agentschap geeft technische ondersteuning en zorgt ervoor dat het communicatienetwerk compatibel is met andere door het agentschap beheerde relevante communicatie- en informatiesystemen.

3.   Niet-gerubriceerde gevoelige informatie en gerubriceerde informatie wordt door het agentschap uitgewisseld, verwerkt en opgeslagen in het communicatienetwerk overeenkomstig artikel 11 quinquies van Verordening (EG) nr. 2007/2004.

4.   Niet-gerubriceerde gevoelige informatie en gerubriceerde informatie wordt door de nationale coördinatiecentra uitgewisseld, verwerkt en opgeslagen in het communicatienetwerk overeenkomstig voorschriften en normen die gelijkwaardig zijn aan die welke vervat zijn in het reglement van orde van de Commissie (15).

5.   De instanties, agentschappen en andere organen van de lidstaten die het communicatienetwerk gebruiken zorgen ervoor dat bij de behandeling van gerubriceerde informatie beveiligingsvoorschriften en -normen in acht worden genomen die gelijkwaardig zijn aan die welke door het agentschap worden toegepast.

HOOFDSTUK II

Situationeel bewustzijn

Artikel 8

Situatiebeelden

1.   De nationale situatiebeelden, het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens worden verkregen door middel van verzameling, evaluatie, onderlinge vergelijking, analyse, interpretatie, productie, visualisatie en verspreiding van informatie.

2.   De in lid 1 bedoelde beelden bestaan uit de volgende lagen:

a)

een gebeurtenissenlaag;

b)

een operationele laag;

c)

een analyselaag.

Artikel 9

Nationaal situatiebeeld

1.   Het nationale coördinatiecentrum stelt een nationaal situatiebeeld op en houdt dit in stand om alle autoriteiten met taken op het gebied van toezicht en in het bijzonder de bewaking van de buitengrenzen op nationaal niveau tijdig van doelmatige en nauwkeurige informatie te voorzien.

2.   Het nationale situatiebeeld is samengesteld uit informatie die is verzameld uit de volgende bronnen:

a)

het nationale grensbewakingssysteem, overeenkomstig het nationale recht;

b)

stationaire en mobiele sensoren die worden beheerd door nationale autoriteiten met een taak op het gebied van de bewaking van buitengrenzen;

c)

patrouilles voor grensbewaking en andere monitoringmissies;

d)

lokale, regionale en andere coördinatiecentra;

e)

andere bevoegde nationale instanties en systemen, waaronder verbindingsfunctionarissen, operationele centra en contactpunten;

f)

het agentschap;

g)

nationale coördinatiecentra in andere lidstaten;

h)

autoriteiten van derde landen op basis van bilaterale of multilaterale overeenkomsten en regionale netwerken als bedoeld in artikel 20;

i)

scheepsrapportagesystemen overeenkomstig hun respectieve rechtsgrondslagen;

j)

andere relevante Europese en internationale organisaties;

k)

overige bronnen.

3.   De gebeurtenissenlaag van het nationale situatiebeeld bestaat uit de volgende sublagen:

a)

een sublaag voor niet-toegestane grensoverschrijdingen, met inbegrip van voor het nationale coördinatiecentrum beschikbare informatie over incidenten met een risico voor het leven van migranten;

b)

een sublaag voor grensoverschrijdende criminaliteit;

c)

een sublaag voor crisissituaties;

d)

een sublaag voor overige gebeurtenissen, die informatie bevat over ongeïdentificeerde en verdachte voertuigen, vaartuigen en andere vervoermiddelen en personen aan, langs of nabij de buitengrenzen van de betrokken lidstaat, en voor andere gebeurtenissen die ernstige gevolgen kunnen hebben voor het toezicht op de buitengrenzen.

4.   Het nationale coördinatiecentrum kent in de gebeurtenissenlaag van het nationale situatiebeeld voor elk incident één indicatief impactniveau toe op een schaal gaande van „laag”, naar „gemiddeld” tot „hoog”. Alle incidenten worden aan het agentschap gemeld.

5.   De operationele laag van het nationale situatiebeeld bestaat uit de volgende sublagen:

a)

een sublaag voor eigen middelen, met inbegrip van militaire middelen ter ondersteuning van een rechtshandhavingsmissie, en operationale gebieden, die informatie bevat over de positie, de status en het type van eigen middelen, alsmede over de betrokken instanties. Voor militaire middelen ter ondersteuning van een rechtshandhavingsmissie kan het nationale coördinatiecentrum, op verzoek van de ter zake bevoegde nationale autoriteit, besluiten de toegang tot deze informatie te beperken op een „need-to-know”-basis;

b)

een sublaag voor omgevingsinformatie, die informatie over het terrein en de weersomstandigheden aan de buitengrenzen van de betrokken lidstaat bevat, of toegang tot die informatie verleent.

6.   De informatie over eigen middelen in de operationele laag wordt gerubriceerd als RESTREINT UE/EU RESTRICTED.

7.   De analyselaag van het nationale situatiebeeld bestaat uit de volgende sublagen:

a)

een sublaag voor informatie, die belangrijke ontwikkelingen en indicatoren bevat die relevant zijn voor de toepassing van deze verordening;

b)

een sublaag voor analyse, die analytische rapporten, risicowaarderingstrends, regionale monitoringverslagen en briefingsdocumenten bevat die relevant zijn voor de toepassing van deze verordening;

c)

een sublaag voor inlichtingen, die geanalyseerde informatie bevat die relevant is voor de toepassing van deze verordening en in het bijzonder voor de vaststelling van impactniveaus voor de buitengrenssegmenten;

d)

een sublaag voor beeld- en geografische gegevens, die referentiebeelden, achtergrondkaarten, een validering van geanalyseerde informatie en analyses van veranderingen (satellietbeelden van de aarde) bevat, alsmede gegevens over de detectie van veranderingen, gegevens met geografische referenties en kaarten waarop de doorlaatbaarheid van de buitengrenzen wordt aangegeven.

8.   De informatie in de analyselaag en de omgevingsinformatie in de operationele laag van het nationale situatiebeeld kunnen worden gebaseerd op de informatie die is vervat in het Europees situatiebeeld en in het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens.

9.   De nationale coördinatiecentra van aangrenzende lidstaten delen met elkaar, direct of in bijna realtime, het situatiebeeld van aangrenzende buitengrenssegmenten betreffende:

a)

incidenten en andere significante gebeurtenissen die zijn opgenomen in de gebeurtenissenlaag;

b)

in de analyselaag opgenomen rapporten inzake tactische risicoanalyses.

10.   De nationale coördinatiecentra van aangrenzende lidstaten kunnen met elkaar, direct en in bijna realtime, het situatiebeeld van aangrenzende buitengrenssegmenten delen wat betreft de positie, de status en het type van de in de aangrenzende buitengrenssegmenten ingezette eigen middelen, als vervat in de operationele laag.

Artikel 10

Europees situatiebeeld

1.   Het agentschap stelt een Europees situatiebeeld op en houdt dit in stand om de nationale coördinatiecentra tijdig te voorzien van doelmatige en nauwkeurige informatie en analyse.

2.   Het Europees situatiebeeld wordt samengesteld uit informatie die is verzameld uit de volgende bronnen:

a)

nationale situatiebeelden voor zover dit op grond van dit artikel vereist is;

b)

het agentschap;

c)

de Commissie, die strategische informatie over grenscontrole verstrekt, met inbegrip van informatie over tekortkomingen in de uitvoering van de controle aan de buitengrenzen;

d)

vertegenwoordigingen en bureaus van de Unie;

e)

andere bevoegde organen en instanties van de Unie en internationale organisaties als bedoeld in artikel 18;

f)

overige bronnen.

3.   De gebeurtenissenlaag van het Europees situatiebeeld bevat informatie over:

a)

incidenten en andere gebeurtenissen die zijn opgenomen in de gebeurtenissenlaag van het nationale situatiebeeld;

b)

incidenten en andere gebeurtenissen die zijn opgenomen in het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens;

c)

incidenten in het operationeel gebied waarin onder coördinatie van het agentschap een gezamenlijke actie, een proefproject of een snelle interventie wordt uitgevoerd.

4.   Het agentschap houdt voor het Europees situatiebeeld rekening met het impactniveau dat door het nationale coördinatiecentrum in het nationale situatiebeeld aan een specifiek incident is toegekend.

5.   De operationele laag van het Europees situatiebeeld bestaat uit de volgende sublagen:

a)

een sublaag voor eigen middelen, die informatie bevat over de positie, de tijd, de status en het type van middelen die bij de gezamenlijke operaties, proefprojecten of snelle interventies van het agentschap worden ingezet of die ter beschikking van het agentschap staan, alsmede over het plan voor de inzet, met inbegrip van het operationeel gebied, de patrouilleschema's en de communicatiecodes;

b)

een sublaag voor operaties, die informatie bevat over de door het agentschap gecoördineerde gezamenlijke acties, proefprojecten of snelle interventies, waaronder de taakomschrijving, de locatie, de status en de duur en informatie over de lidstaten en andere betrokken actoren, alsmede dagelijkse en wekelijkse situatieverslagen, statistische gegevens en informatiepakketten voor de media;

c)

een sublaag voor omgevingsinformatie, die informatie bevat over het terrein en de weersomstandigheden aan de buitengrenzen.

6.   De informatie over eigen middelen in de operationele laag van het Europees situatiebeeld wordt gerubriceerd als RESTREINT UE/EU RESTRICTED.

7.   De structuur van de analyselaag van het Europees situatiebeeld komt overeen met die van het nationale situatiebeeld als bedoeld in artikel 9, lid 7.

Artikel 11

Gemeenschappelijk inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens

1.   Het agentschap stelt een gemeenschappelijk inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens op en houdt dit in stand om de nationale coördinatiecentra tijdig te voorzien van doelmatige en nauwkeurige informatie en analyse over het gebied vóór de grens.

2.   Het gemeenschappelijk inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens wordt samengesteld uit informatie die is ontleend aan de volgende bronnen:

a)

nationale coördinatiecentra, met inbegrip van via de bevoegde nationale instanties ontvangen informatie en rapporten van de verbindingsfunctionarissen van de lidstaten;

b)

vertegenwoordigingen en bureaus van de Unie;

c)

het agentschap, met inbegrip van door de verbindingsfunctionarissen verstrekte informatie en rapporten;

d)

andere bevoegde organen en instanties van de Unie en internationale organisaties als bedoeld in artikel 18;

e)

autoriteiten van derde landen op basis van bilaterale of multilaterale overeenkomsten en regionale netwerken als bedoeld in artikel 20, via de nationale coördinatiecentra;

f)

overige bronnen.

3.   Het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens kan informatie bevatten die relevant is voor de bewaking aan luchtgrenzen en controles aan doorlaatposten aan de buitengrenzen.

4.   De structuur van de gebeurtenissenlaag, de operationele laag en de analyselaag van het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens komt overeen met die van het Europees situatiebeeld als bedoeld in artikel 10.

5.   Het agentschap stelt één indicatief impactniveau vast voor elk incident in de gebeurtenissenlaag van het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens. Het agentschap meldt elk incident dat zich voordoet in het gebied vóór de grens aan de nationale coördinatiecentra.

Artikel 12

Gemeenschappelijke inzet van bewakingsinstrumenten

1.   Het agentschap coördineert de gemeenschappelijke inzet van bewakingsinstrumenten om de nationale coördinatiecentra en zichzelf op regelmatige, betrouwbare en kostenefficiënte wijze te voorzien van informatie over de bewaking van de buitengrenzen en van het gebied vóór de grens.

2.   Het agentschap verstrekt aan een nationaal coördinatiecentrum dat daarom verzoekt informatie over de buitengrenzen van de verzoekende lidstaat en het gebied vóór de grens, die afkomstig kan zijn uit:

a)

de selectieve monitoring van aangewezen havens en kusten van derde landen die op basis van risicoanalyse en -informatie zijn geïdentificeerd als inschepings- of doorvoerpunten voor vaartuigen of andere vervoermiddelen die worden gebruikt voor illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit;

b)

het op volle zee volgen van een vaartuig of een ander vervoermiddel dat vermoedelijk of daadwerkelijk wordt gebruikt voor illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit;

c)

de monitoring van aangewezen gebieden in het maritieme domein om vaartuigen en andere vervoermiddelen die daadwerkelijk of vermoedelijk worden gebruikt voor illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit, op te sporen, te identificeren en te volgen;

d)

een omgevingsanalyse van aangewezen gebieden in het maritieme domein en aan de landbuitengrens om controle- en patrouilleactiviteiten te optimaliseren;

e)

de selectieve monitoring van aangewezen gebieden vóór de buitengrenzen die aan de hand van risicoanalyse en -informatie zijn aangemerkt als potentiële vertrek- of doorvoergebieden voor illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit.

3.   Het agentschap voorziet in de in lid 1 bedoelde informatie door het combineren en analyseren van gegevens die verkregen kunnen zijn uit de volgende systemen, sensoren en platforms:

a)

scheepsrapportagesystemen overeenkomstig hun respectieve rechtsgrondslagen;

b)

satellietbeelden;

c)

op enig voertuig, vaartuig of ander vervoermiddel bevestigde sensoren.

4.   Het agentschap kan een verzoek van een nationaal coördinatiecentrum afwijzen op technische, financiële of operationele gronden. Het agentschap stelt het nationale coördinatiecentrum tijdig in kennis van de redenen voor de afwijzing.

5.   Het agentschap kan de in lid 2 bedoelde bewakingsinstrumenten op eigen initiatief gebruiken om informatie te verzamelen die relevant is voor het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens.

Artikel 13

Verwerking van persoonsgegevens

1.   Indien het nationale situatiebeeld wordt gebruikt voor het verwerken van persoonsgegevens, worden die gegevens verwerkt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG, Kaderbesluit 2008/977/JBZ en de relevante nationale bepalingen betreffende gegevensbescherming.

2.   Het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens mogen alleen worden gebruikt voor het verwerken van persoonsgegevens die betrekking hebben op identificatienummers van schepen.

Die persoonsgegevens worden verwerkt overeenkomstig artikel 11 quater bis van Verordening (EG) nr. 2007/2004. Zij worden alleen verwerkt met als doel het opsporen, identificeren en volgen van vaartuigen, alsmede voor de in artikel 11 quater, lid 3, van die verordening genoemde doeleinden. De gegevens worden uiterlijk zeven dagen na ontvangst door het agentschap of, indien meer tijd nodig is voor het volgen van een vaartuig, uiterlijk twee maanden na ontvangst door het agentschap automatisch gewist.

HOOFDSTUK III

Reactievermogen

Artikel 14

Vaststelling van buitengrenssegmenten

Voor de toepassing van deze verordening verdeelt elke lidstaat zijn land- en zeebuitengrenzen in grenssegmenten en hij brengt ze ter kennis van het agentschap.

Artikel 15

Vaststelling van impactniveaus voor buitengrenssegmenten

1.   Op basis van de door het agentschap uitgevoerde risicoanalyse en in overeenstemming met de betrokken lidstaat bepaalt het agentschap voor elk segment van de land- en zeebuitengrenzen van de lidstaten een van de volgende impactniveaus of wijzigt hij die niveaus:

a)

het impactniveau „laag” wanneer incidenten met betrekking tot illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit die zich voordoen in het grenssegment in kwestie geen significante gevolgen voor de grensbeveiliging hebben;

b)

het impactniveau „gemiddeld” wanneer incidenten met betrekking tot illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit die zich voordoen in het grenssegment in kwestie middelmatige gevolgen voor de grensbeveiliging hebben;

c)

het impactniveau „hoog” wanneer incidenten met betrekking tot illegale immigratie of grensoverschrijdende criminaliteit die zich voordoen in het grenssegment in kwestie significante gevolgen voor de grensbeveiliging hebben.

2.   Het nationale coördinatiecentrum beoordeelt regelmatig of het impactniveau van de grenssegmenten moet worden gewijzigd, hierbij rekening houdend met de informatie in het nationaal situatiebeeld,

3.   Het agentschap maakt de voor de buitengrenzen vastgestelde impactniveaus zichtbaar in het Europees situatiebeeld.

Artikel 16

Reactie overeenkomstig de impactniveaus

1.   De lidstaten zorgen er op de navolgende wijze voor dat de bewakingsactiviteiten die aan de buitengrenssegmenten worden uitgevoerd in overeenstemming zijn met de vastgestelde impactniveaus:

a)

wanneer voor een buitengrenssegment het impactniveau „laag” is vastgesteld, organiseren de nationale autoriteiten met een taak op het gebied van de bewaking van de buitengrenzen op basis van een risicoanalyse de uitoefening van regelmatige bewaking en zorgen zij ervoor dat er in het grensgebied voldoende personeel en middelen beschikbaar worden gehouden om volg-, identificatie- en onderscheppingsactiviteiten uit te voeren;

b)

wanneer voor een buitengrenssegment het impactniveau „gemiddeld” is vastgesteld, nemen de nationale autoriteiten met een taak op het gebied van de bewaking van buitengrenzen de onder a) genoemde maatregelen en zorgen zij er tevens voor dat passende bewakingsmaatregelen worden uitgevoerd aan het betrokken grenssegment. Wanneer dergelijke bewakingsmaatregelen worden genomen, wordt het nationale coördinatiecentrum daarvan in kennis gesteld. Het nationale coördinatiecentrum coördineert de verstrekte ondersteuning overeenkomstig artikel 5, lid 3;

c)

wanneer voor een buitengrenssegment het impactniveau „hoog” is vastgesteld, nemen de betrokken lidstaten de onder b) genoemde maatregelen en zorgen zij er tevens via het nationale coördinatiecentrum voor dat de nationale autoriteiten die aan dat buitengrenssegment actief zijn de benodigde ondersteuning krijgen en dat de bewaking wordt verscherpt. De betrokken lidstaat kan het agentschap onder de in Verordening (EG) nr. 2007/2004 vastgestelde voorwaarden voor het initiëren van gezamenlijke acties of snelle interventies om ondersteuning verzoeken.

2.   Het nationale coördinatiecentrum informeert het agentschap regelmatig over de krachtens lid 1, onder c), op nationaal niveau genomen maatregelen.

3.   Wanneer het impactniveau „gemiddeld” of „hoog” wordt vastgesteld voor een buitengrenssegment dat grenst aan een grenssegment van een andere lidstaat of van een land waarmee overeenkomsten zijn gesloten of regionale netwerken zijn opgezet, als bedoeld in de artikelen 19 en 20, treedt het nationale coördinatiecentrum in contact met het nationale coördinatiecentrum van de aangrenzende lidstaat of de bevoegde autoriteit van het aangrenzende derde land en het streeft ernaar de nodige grensoverschrijdende maatregelen te coördineren.

4.   Naar aanleiding van een verzoek van een lidstaat overeenkomstig lid 1, onder c), kan het agentschap de betrokken lidstaat ondersteuning bieden, in het bijzonder door:

a)

aan de gemeenschappelijke inzet van bewakingsinstrumenten prioriteit te geven;

b)

de inzet van Europese grenswachtteams overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2007/2004 te coördineren;

c)

ervoor te zorgen dat de technische uitrusting waarover het agentschap beschikt, wordt ingezet overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2007/2004;

d)

aanvullende steun die door andere lidstaten wordt aangeboden, te coördineren.

5.   Het agentschap evalueert in zijn risicoanalyseverslagen samen met de betrokken lidstaten de vaststelling van de impactniveaus en de overeenkomstige maatregelen die op nationaal niveau en op het niveau van de Unie zijn genomen.

TITEL III

SPECIFIEKE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Toewijzing van taken aan andere autoriteiten in de lidstaten

1.   De lidstaten kunnen regionale, lokale, functionele of andere autoriteiten die operationele besluiten kunnen nemen, de opdracht geven om binnen hun respectieve bevoegdheden zorg te dragen voor het situationeel bewustzijn en reactievermogen, met inbegrip van de taken en verantwoordelijkheden bedoeld in artikel 5, lid 3, onder c), e) en f).

2.   Het besluit van de lidstaat om taken toe te wijzen overeenkomstig lid 1, heeft geen invloed op de bevoegdheid van het nationale coördinatiecentrum om samen te werken en informatie uit te wisselen met andere nationale coördinatiecentra en het agentschap.

3.   In op nationaal niveau bepaalde vooraf omschreven gevallen kan het nationale coördinatiecentrum een autoriteit als bedoeld in lid 1 machtigen om te communiceren en informatie uit te wisselen met de regionale autoriteiten of het nationale coördinatiecentrum van een andere lidstaat of de bevoegde autoriteiten van een derde land, mits die autoriteit het eigen nationale coördinatiecentrum regelmatig informeert over dergelijke communicatie en informatie-uitwisseling.

Artikel 18

Samenwerking van het agentschap met derde partijen

1.   Het agentschap maakt met inachtneming van hun respectieve rechtskaders gebruik van bestaande informatie, mogelijkheden en systemen van andere instellingen, organen en instanties van de Unie en van internationale organisaties.

2.   Overeenkomstig lid 1 werkt het agentschap in het bijzonder samen met de volgende instellingen, organen en instanties van de Unie en internationale organisaties:

a)

de Europese Politiedienst (Europol) voor het uitwisselen van informatie over grensoverschrijdende criminaliteit met het oog op de verwerking daarvan in het Europees situatiebeeld;

b)

het Satellietcentrum van de Europese Unie, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en het Europees Bureau voor visserijcontrole, voor de gemeenschappelijke inzet van bewakingsinstrumenten;

c)

de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden en organen en instanties van de Unie, waaronder het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, die het agentschap informatie kunnen verstrekken die relevant is voor het in stand houden van het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens;

d)

internationale organisaties die het agentschap informatie kunnen verstrekken die relevant is voor het in stand houden van het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens.

3.   Overeenkomstig lid 1 kan het agentschap samenwerken met het Maritiem Analyse- en Operatiecentrum op het gebied van verdovende middelen (Maritime analysis and Operations Centre - Narcotics - MAOC-N) en het Centre de Coordination pour la lutte antidrogue en Méditerranée (CeCLAD-M) om informatie over grensoverschrijdende criminaliteit uit te wisselen om dit op te nemen in het Europees situatiebeeld.

4.   De informatie-uitwisseling tussen het agentschap en de in de leden 2 en 3 bedoelde organen en instanties van de Unie en internationale organisaties vindt plaats via het in artikel 7 genoemde communicatienetwerk of via andere communicatienetwerken die voldoen aan de criteria van beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en integriteit.

5.   De samenwerking tussen het agentschap en de in de leden 2 en 3 bedoelde organen en instanties van de Unie en internationale organisaties wordt geregeld in werkafspraken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2007/2004 en de toepasselijke rechtsgrondslagen van het betrokken orgaan of de betrokken instantie van de Unie of de betrokken internationale organisaties. Wat de behandeling van gerubriceerde informatie betreft, houden die afspraken in dat het betrokken orgaan, de betrokken instantie of het betrokken agentschap van de Unie of de betrokken internationale organisatie moet voldoen aan beveiligingsvoorschriften en -normen die gelijkwaardig zijn aan die welke door het agentschap worden toegepast.

6.   De in lid 2 en 3 bedoelde organen, instanties en van de Unie en internationale organisaties gebruiken in het kader van Eurosur ontvangen informatie uitsluitend binnen de grenzen van hun rechtskader en met inachtneming van de grondrechten, met inbegrip van de voorschriften inzake gegevensbescherming.

Artikel 19

Samenwerking met Ierland en het Verenigd Koninkrijk

1.   Voor de toepassing van deze verordening kunnen de informatie-uitwisseling en de samenwerking met Ierland en het Verenigd Koninkrijk geschieden op basis van bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen respectievelijk Ierland of het Verenigd Koninkrijk en een of meer aangrenzende lidstaten of via op die overeenkomsten gebaseerde regionale netwerken. De nationale coördinatiecentra van de lidstaten zijn de contactpunten voor de informatie-uitwisseling met de overeenkomstige autoriteiten van Ierland en van het Verenigd Koninkrijk in het kader van Eurosur. Nadat de overeenkomsten zijn gesloten, worden zij ter kennis gebracht van de Commissie.

2.   De in lid 1 bedoelde overeenkomsten hebben uitsluitend betrekking op de uitwisseling van de volgende informatie tussen het nationale coördinatiecentrum van een lidstaat en de corresponderende autoriteit van Ierland of het Verenigd Koninkrijk:

a)

informatie die is opgenomen in het nationale situatiebeeld van een lidstaat voor zover deze aan het agentschap is doorgegeven met het oog op het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens;

b)

door Ierland en het Verenigd Koninkrijk verzamelde informatie die relevant is voor het Europees situatiebeeld en het gemeenschappelijke inlichtingenbeeld van de situatie in het gebied vóór de grens;

c)

informatie zoals bedoeld in artikel 9, lid 9.

3.   Informatie die in het kader van Eurosur is verstrekt door het agentschap of door een lidstaat die geen partij is bij een in lid 1 bedoelde overeenkomst, wordt niet gedeeld met Ierland of het Verenigd Koninkrijk zonder de voorafgaande toestemming van het agentschap of die lidstaat. De lidstaten en het agentschap zijn gebonden door de weigering om die informatie uit te wisselen met Ierland of het Verenigd Koninkrijk.

4.   Het is verboden n het kader van dit artikel uitgewisselde informatie verder door te zenden of anderszins mee te delen aan andere derde landen of derden.

5.   De in lid 1 bedoelde overeenkomsten bevatten bepalingen betreffende de financiële kosten die voortvloeien uit de deelname van Ierland en het Verenigd Koninkrijk aan de uitvoering van die overeenkomsten.

Artikel 20

Samenwerking met aangrenzende derde landen

1.   De lidstaten kunnen voor de toepassing van deze verordening informatie uitwisselen en samenwerken met een of meerdere betrokken aangrenzende derde landen. Die informatie-uitwisseling en die samenwerking vinden plaats op basis van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of via op die overeenkomsten gebaseerde regionale netwerken. De nationale coördinatiecentra van de lidstaten zijn de contactpunten voor de informatie-uitwisseling met aangrenzende derde landen.

2.   Voordat zij een in lid 1 bedoelde overeenkomst sluiten, stellen de betrokken lidstaten de Commissie in kennis van de overeenkomst; de Commissie gaat na of de voor Eurosur relevante onderdelen van de overeenkomst stroken met deze verordening. Zodra de overeenkomst is gesloten, brengt de betrokken lidstaat deze ter kennis van de Commissie, die het Europees Parlement, de Raad en het agentschap daarover informeert.

3.   De in lid 1 bedoelde overeenkomsten zijn in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht en internationaal recht betreffende grondrechten en internationale bescherming, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, in het bijzonder het beginsel van non-refoulement.

4.   Elke uitwisseling van persoonsgegevens met derde landen in het kader van Eurosur wordt strikt beperkt tot hetgeen voor de toepassing van deze verordening noodzakelijk is. Zij geschiedt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG en Kaderbesluit 2008/977/JBZ en de toepasselijke nationale bepalingen betreffende gegevensbescherming.

5.   Elke informatie-uitwisseling overeenkomstig lid 1, die een derde land voorziet van informatie die zou kunnen worden gebruikt voor het identificeren van personen of groepen van personen van wie het verzoek om internationale bescherming in behandeling is of die een ernstig risico lopen om aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen of andere schendingen van grondrechten te worden onderworpen, is verboden.

6.   Elke informatie-uitwisseling overeenkomstig lid 1 geschiedt met inachtneming van de voorwaarden van de met aangrenzende derde landen gesloten bilaterale of multilaterale overeenkomsten.

7.   Informatie die in het kader van Eurosur is verstrekt door het agentschap of door een lidstaat die geen partij is bij een in lid 1 bedoelde overeenkomst, wordt niet gedeeld met een land dat geen partij is bij die overeenkomst zonder de voorafgaande toestemming van het Agentschap of die lidstaat. De lidstaten en het agentschap zijn gebonden door de weigering om die informatie te delen met het betrokken derde land.

8.   Het is verbonden in het kader van dit artikel uitgewisselde informatie verder door te zenden of anderszins mee te delen aan andere derde landen of aan derden.

9.   Het uitwisselen met derde landen van informatie die is verkregen via de gemeenschappelijke inzet van bewakingsinstrumenten, is onderworpen aan de wet- en regelgeving die op de betrokken instrumenten van toepassing is, alsmede aan de toepasselijke bepalingen van Richtlijn 95/46/EG, Verordening (EG) nr. 45/2001 en Kaderbesluit 2008/977/JBZ.

Artikel 21

Handboek

1.   De Commissie stelt in nauwe samenwerking met de lidstaten, het agentschap en alle andere bevoegde organen en instanties van de Unie een praktisch handboek op voor de tenuitvoerlegging en het beheer van Eurosur („het handboek”). Het handboek bevat technische en operationele richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken, met name inzake de samenwerking met derde landen. Het handboek wordt door de Commissie in de vorm van een aanbeveling goedgekeurd.

2.   De Commissie kan in overleg met de lidstaten en het agentschap besluiten bepaalde onderdelen van het handboek te rubriceren als RESTREINT UE/EU RESTRICTED overeenkomstig de voorschriften van het reglement van orde van de Commissie.

Artikel 22

Monitoring en evaluatie

1.   Voor de toepassing van deze verordening zorgen het agentschap en de lidstaten voor procedures waarmee kan worden gemonitord of het functioneren van Eurosur in technisch en operationeel opzicht voldoet aan de doelstelling om een toereikend situationeel bewustzijn en reactievermogen aan de buitengrenzen tot stand te brengen, en of de grondrechten met inbegrip van het beginsel van non-refoulement worden geëerbiedigd.

2.   Het agentschap dient uiterlijk 1 december 2015 en vervolgens om de twee jaar een verslag over het functioneren van Eurosur in bij het Europees Parlement en de Raad.

3.   De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk 1 december 2016 en vervolgens om de vier jaar een algemene evaluatie van Eurosur voor. Daarin worden de bereikte resultaten getoetst aan de doelstellingen, wordt nagegaan of de uitgangspunten van deze verordening nog gelden, hoe deze verordening door de lidstaten en het agentschap wordt toegepast, of de grondrechten in acht worden genomen en wat het effect van de verordening op deze rechten is. Die evaluatie bevat tevens een kosten-batenanalyse. De evaluatie gaat zo nodig vergezeld van passende voorstellen tot wijziging van deze verordening.

4.   De lidstaten verstrekken het agentschap alle informatie die nodig is om het in lid 2 bedoelde verslag op te stellen.

Het agentschap verstrekt de Commissie alle informatie die nodig is om de in lid 3 bedoelde evaluatie uit te voeren.

Artikel 23

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 2007/2004

Verordening (EG) nr. 2007/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2, lid 1, wordt punt i) vervangen door:

„i)

de nodige steun verlenen voor de ontwikkeling en het beheer van een Europees grensbewakingssysteem en zo nodig voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijke structuur voor informatie-uitwisseling, met inbegrip van interoperabiliteit tussen systemen, met name door middel van de invoering, instandhouding en coördinatie van het Eurosur-kader overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1052/2013 van het Europees Parlement en de Raad (16).

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 11 quater bis

Verwerking van persoonsgegevens in het kader van Eurosur

Het agentschap mag persoonsgegevens verwerken als bedoeld in artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1052/2013, dat wordt toegepast overeenkomstig de in artikel 11 bis van deze verordening bedoelde maatregelen. Met name worden bij de verwerking van die gegevens de beginselen van noodzakelijkheid en van evenredigheid in acht genomen en is het verboden de door het agentschap verwerkte persoonsgegevens aan derde landen door te zenden of anderszins mee te delen.”.

Artikel 24

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Deze verordening is van toepassing met ingang van 2 december 2013.

3.   Bulgarije, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, en Finland richten met ingang van 2 december 2013 een nationaal coördinatiecentrum op, overeenkomstig artikel 5.

De overige lidstaten richten met ingang van 1 december 2014 een nationaal coördinatiecentrum op, overeenkomstig artikel 5.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 22 oktober 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 oktober 2013.

(2)  Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1).

(3)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).

(4)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(5)  Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60).

(6)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(7)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(8)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(9)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengen-acquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(10)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(11)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(12)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(13)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).

(14)  Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1).

(15)  PB L 308 van 8.12.2000, blz. 26.

(16)  Verordening (EU) nr. 1052/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot oprichting van het Europees grensbewakingssysteem (Eurosur) (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 11)”.


BIJLAGE

Bij het opzetten, beheren en in stand houden van de verschillende componenten van het Eurosur-kader worden de volgende beginselen in acht genomen:

a)

Het beginsel van belangengemeenschappen: de nationale coördinatiecentra en het agentschap vormen speciale belangengemeenschappen om informatie te delen en samen te werken in het kader van Eurosur. De belangengemeenschappen worden gebruikt om de verschillende nationale coördinatiecentra en het agentschap zodanig te organiseren dat er informatie over gedeelde doelstellingen, behoeften en belangen wordt uitgewisseld.

b)

De beginselen van samenhangend beheer en de gebruikmaking van bestaande structuren: het agentschap zorgt voor samenhang tussen de verschillende componenten van het Eurosur-kader, onder meer door de nationale coördinatiecentra begeleiding en ondersteuning te geven en de interoperabiliteit van informatie en technologie te bevorderen. Zo veel mogelijk maakt het Eurosur-kader gebruik van bestaande systemen en capaciteiten om optimaal gebruik te maken van de algemene begroting van de Unie en overlapping te voorkomen. Eurosur is dan ook volledig compatibel met CISE, waarmee wordt bijgedragen tot en geprofiteerd van een gecoördineerde en kostenefficiënte aanpak voor informatie-uitwisseling tussen verschillende sectoren in de Unie.

c)

De beginselen van informatie-uitwisseling en informatieborging: informatie die in het kader van Eurosur beschikbaar wordt gesteld, is toegankelijk voor alle nationale coördinatiecentra en het agentschap, tenzij specifieke beperkingen zijn gesteld of overeengekomen. De nationale coördinatiecentra dragen zorg voor de beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en integriteit van de informatie die op nationaal, Europees en internationaal niveau wordt uitgewisseld. Het agentschap draagt zorg voor de beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en integriteit van de informatie die op Europees en internationaal niveau wordt uitgewisseld.

d)

De beginselen van gerichtheid op dienstverlening en standaardisering: de verschillende mogelijkheden die Eurosur biedt worden toegepast op basis van een op dienstverlening gerichte aanpak. Het agentschap zorgt ervoor dat het Eurosur-kader zo veel mogelijk is gebaseerd op internationaal overeengekomen normen.

e)

Het beginsel van flexibiliteit: de organisatie, informatie en technologie zijn zo ingericht dat zij de belanghebbenden bij Eurosur in staat stellen op een flexibele en gestructureerde manier op veranderende situaties te reageren.


Verklaring van de Raad

Eurosur zal bijdragen tot een betere bescherming en tot het redden van de levens van migranten. De Raad memoreert dat opsporing en redding op zee een bevoegdheid van de lidstaten is die zij uitoefenen in het kader van internationale verdragen.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/27


VERORDENING (EU) Nr. 1053/2013 VAN DE RAAD

van 7 oktober 2013

betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het Besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 70,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor het Schengengebied zonder binnengrenscontroles is het van vitaal belang dat de lidstaten de begeleidende maatregelen op het gebied van de buitengrenzen, het visumbeleid, het Schengeninformatiesysteem, gegevensbescherming, politiële samenwerking, justitiële samenwerking in strafzaken, en het drugsbeleid, efficiënt en effectief toepassen.

(2)

Bij Besluit van het Uitvoerend Comité van 16 september 1998 (2) (SCH/Com-ex (98) 26 def) („het besluit van 16 september 1998”) werd de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie opgericht. De permanente commissie kreeg het mandaat om, ten eerste, vast te stellen of alle voorwaarden voor het opheffen van het grenstoezicht aan de binnengrenzen met een kandidaat-lidstaat vervuld zijn en, ten tweede, zich ervan te vergewissen dat het Schengenacquis correct wordt toegepast door de staten die het al volledig hebben overgenomen.

(3)

Er is een specifiek evaluatie- en toezichtmechanisme nodig om de toepassing van het Schengenacquis te controleren, omdat de praktische toepassing ervan aan hoge uniforme normen moet voldoen en omdat er tussen de lidstaten die deel uitmaken van een gebied zonder controles aan de binnengrenzen een hoge mate van wederzijds vertrouwen moet zijn. Een dergelijk mechanisme dient gebaseerd te zijn op nauwe samenwerking tussen de Commissie en de betrokken lidstaten.

(4)

In het Haags programma (3) werd de Commissie verzocht „zo spoedig mogelijk nadat de afschaffing van de binnengrenscontrole voltooid is, een voorstel […] [in te dienen] ter aanvulling van het bestaande Schengenevaluatiemechanisme met een toezichtmechanisme, waarbij de deskundigen van de lidstaten volledig worden betrokken en dat tevens onaangekondigde inspecties omvat”.

(5)

In het programma van Stockholm (4) wordt geoordeeld dat „de evaluatie van het Schengengebied van cruciaal belang zal blijven en dat deze daarom moet worden verbeterd door het de rol van Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie („Frontex”), opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad (5) op dat vlak te versterken”.

(6)

Het in evaluatiemechanisme dat is ingesteld bij het besluit van 16 september 1998 dient bijgevolg te worden herzien, en het besluit van 16 september 1998 dient te worden ingetrokken.

(7)

De ervaring met eerdere evaluaties heeft geleerd dat er een coherent evaluatiemechanisme nodig is dat alle onderdelen van het Schengenacquis bestrijkt, behalve die waarvoor al een specifiek evaluatiemechanisme op grond van het Unierecht bestaat.

(8)

Overeenkomstig artikel 70 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moeten de lidstaten in samenwerking met de Commissie een objectieve en onpartijdige evaluatie verrichten van de uitvoering van het beleid van de Unie in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Een goed evaluatieproces is pas efficiënt als een correcte opvolging wordt verzekerd en er toezicht is op de evaluatieverslagen, dat gegarandeerd moet worden door de Commissie.

(9)

Voorts moet worden gezorgd voor uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening, zodat het evaluatiemechanisme efficiënter wordt. Met dat doel moeten sommige uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie en andere aan de Raad worden overgedragen.

(10)

De bevoegdheid om de evaluaties voor te bereiden en te plannen en de bevoegdheid om het evaluatieverslag aan te nemen moeten aan de Commissie worden toegekend. Sommige van deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (6). Overeenkomstig artikel 2, lid 2, onder b), iii), van die verordening worden de bedoelde handelingen volgens de onderzoeksprocedure vastgesteld.

(11)

Om het vertrouwen tussen de lidstaten te versterken, hun onderlinge coördinatie op Unieniveau te verbeteren en de onderlinge druk te verhogen, moet de Raad de uitvoeringsbevoegdheid krijgen om aanbevelingen te doen voor remediërend optreden in geval van tekortkomingen die in de conclusies van het evaluatieverslag kunnen zijn aangegeven. Deze uitvoeringsbevoegdheid past in de specifieke bevoegdheden die de Raad krachtens artikel 70 van het Verdrag heeft op het gebied van de wederzijdse evaluatie van de uitvoering van het Uniebeleid in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Deze bevoegdheid beantwoordt goed aan het doel van een evaluatiemechanisme dat gebaseerd is op deze lex specialis, te weten: op dit specifieke gebied — naast de algemene bevoegdheid van de Commissie om, onder controle van het Hof van Justitie van de Europese Unie, door middel van inbreukprocedures toe te zien op de toepassing van het Unierecht — door middel van onderlinge evaluatie aanvullend toezicht te houden op de doeltreffende uitvoering van het Uniebeleid.

Voorts ligt deze aan de Raad toegekende uitvoeringsbevoegdheid in de lijn van de wens die de Europese Raad in zijn conclusies van 23 en 24 juni 2011 heeft geuit, namelijk dat de samenwerking in het Schengengebied verder wordt versterkt door een groter wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, en dat de lidstaten ermee belast moeten zijn alle Schengenregels volgens de overeengekomen gemeenschappelijke normen en grondbeginselen en -regels te handhaven. Voorts draagt deze uitvoeringsbevoegdheid, overeenkomstig de conclusies van de Raad van 8 maart 2012, ertoe bij het bestuur van het Schengengebied te verbeteren door het voeren van politieke discussies op ministerieel niveau over de goede werking van het Schengengebied, ook door het voeren van dergelijke discussies in situaties die volgens de evaluatieverslagen ernstige tekortkomingen vertonen; die discussies, die ertoe strekken dat de Raad binnen zijn bevoegdheden besluiten kan nemen om het efficiënt functioneren van het Schengengebied te waarborgen, worden op ministerieel niveau gevoerd in het Gemengd Comité, dat bestaat uit de lidstaten van de Europese Unie en de geassocieerde Schengenlanden. Tot slot garandeert het toekennen van die uitvoeringsbevoegdheid aan de Raad dat er rekening wordt gehouden met het mogelijk politiek gevoelige karakter van de eventuele aanbevelingen, die vaak raken aan nationale uitvoerings- en handhavingsbevoegdheden.

(12)

Het evaluatiemechanisme dient transparante, efficiënte en duidelijke regels te omvatten inzake de te volgen evaluatiemethode, de inzet van hooggekwalificeerde deskundigen voor plaatsbezoeken, en de follow-up van de evaluatiebevindingen. De methode dient met name te voorzien in onaangekondigde plaatsbezoeken ter aanvulling op aangekondigde plaatsbezoeken, vooral wat grenstoezicht en visa betreft.

(13)

Het evaluatie- en toezichtmechanisme moet alle aspecten van het Schengenacquis omvatten. Wat het aspect grenzen betreft, zullen de evaluatie en het toezicht zowel de efficiëntie van het buitengrenstoezicht, als het ontbreken van controle aan de binnengrenzen betreffen.

(14)

Tijdens de evaluatie en het toezicht dient in het bijzonder aandacht te worden besteed aan de eerbiediging van de grondrechten bij de toepassing van het Schengenacquis.

(15)

De evaluatie dient te waarborgen dat de lidstaten de Schengenregels daadwerkelijk toepassen overeenkomstig de fundamentele beginselen en normen. Daarom bestrijkt het evaluatiemechanisme alle toepasselijke wetgeving en alle operationele activiteiten die bijdragen tot het functioneren van een ruimte zonder controle aan de binnengrenzen.

(16)

Om het evaluatiemechanisme effectiever en betrouwbaarder te maken, moet bij de evaluatie steeds aandacht worden geschonken aan het behoorlijk functioneren van de instanties die de relevante onderdelen van het Schengenacquis toepassen. Daardoor zal het evaluatiemechanisme de effectieve toepassing van de Schengenregels door de lidstaten overeenkomstig de fundamentele beginselen en normen beter kunnen garanderen, zoals gevraagd door de Europese Raad in zijn conclusies van 23 en 24 juni 2011. Het zal in overeenstemming zijn met het verzoek van de Europese Raad in zijn conclusies van 1 en 2 maart 2012, dat het evaluatiemechanisme betrekking moet hebben op de voorgeschreven werking van de instellingen die betrokken zijn bij de toepassing van het Schengenacquis.

(17)

Frontex dient de implementatie van het evaluatiemechanisme te ondersteunen, hoofdzakelijk op het gebied van risicoanalyse betreffende de buitengrenzen. Het evaluatiemechanisme dient voorts op een ad-hocbasis op de deskundigheid van Frontex te kunnen steunen wanneer er plaatsbezoeken afgelegd worden aan de buitengrenzen.

(18)

Andere organen en instanties van de Unie, zoals de Europese Politiedienst („Europol”), opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ van de Raad (7) en Eurojust, opgericht bij Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (8) moeten in voorkomend geval de implementatie van het evaluatiemechanisme ondersteunen op de terreinen die binnen hun mandaat vallen. Het evaluatiemechanisme moet in voorkomend geval ook op de deskundigheid van een orgaan of instantie van de Unie kunnen steunen wanneer assistentie wordt verleend bij plaatsbezoeken betreffende onderdelen van het Schengenacquis die onder hun mandaat vallen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, ten aanzien van evaluatie van gegevensbescherming, waarbij ook nationale gegevensbeschermingsinstanties betrokken kunnen worden.

(19)

De lidstaten en de Commissie dienen er zorg voor te dragen dat de deskundigen die voor de plaatsbezoeken ter beschikking worden gesteld, de nodige ervaring hebben en een specifieke opleiding hebben gevolgd, met name op het gebied van de grondrechten. De bevoegde organen en instanties van de Unie (zoals Frontex) dienen adequate opleiding te bieden en met behulp van de bestaande of verder te ontwikkelen financiële instrumenten van de Unie dienen er middelen ter beschikking van de lidstaten te worden gesteld voor specifieke opleidingsinitiatieven op het gebied van de evaluatie van het Schengenacquis.

(20)

Aan het Europees Parlement en de nationale parlementen is krachtens de laatste zin van artikel 70 van het VWEU een bijzondere rol toebedeeld, hetgeen in artikel 12, punt c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) wordt benadrukt met betrekking tot de nationale parlementen; daarom moet worden bepaald dat de Raad en de Commissie het Europees Parlement en de nationale parlementen ten volle op de hoogte zullen brengen van de inhoud en de resultaten van de evaluatie. Indien de Commissie een voorstel tot wijziging van deze verordening indient, zal de Raad bovendien overeenkomstig artikel 19, lid 7, punt h), van zijn reglement van orde, het Europees Parlement raadplegen teneinde zoveel mogelijk rekening te houden met het standpunt van het Europees Parlement alvorens een definitieve tekst aan te nemen.

(21)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van bovengenoemd protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een besluit heeft genomen over deze verordening of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(22)

Het Verenigd Koninkrijk neemt aan deze verordening deel overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Protocol nr. 19 betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Unie, gehecht aan het VEU en het VWEU, en artikel 8, lid 2, van Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (9).

(23)

Ierland neemt aan deze verordening deel overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Protocol nr. 19 betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, gehecht aan het VEU en het VWEU, en artikel 6, lid 2, van Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (10).

(24)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (11), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1 van Besluit 1999/437/EG (12) van de Raad inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

(25)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (13), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1 van Besluit 1999/437/EG in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (14).

(26)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (15), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1 van Besluit 1999/437/EG in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (16).

(27)

Aangezien bij de inwerkingtreding van deze verordening reeds begonnen zal zijn met de evaluatie van Cyprus op grond van het besluit van 16 september 1998, is deze verordening tot 1 januari 2016 niet van toepassing op Cyprus.

(28)

Aangezien de controle overeenkomstig de toepasselijke Schengenevaluatieprocedures voor Bulgarije en Roemenië reeds is voltooid overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de toetredingsakte van 2005, kon de controle als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), van deze verordening niet worden uitgevoerd ten aanzien van die lidstaten.

(29)

Niettemin dienen ook deskundigen van Cyprus, Bulgarije, Roemenië en Kroatië deel te nemen aan de evaluatie van alle onderdelen van het Schengenacquis,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening wordt een evaluatie- en toezichtmechanisme ingesteld voor de volgende doeleinden:

a)

controle uitoefenen op de toepassing van het Schengenacquis in de lidstaten waarop het volledig van toepassing is, en in de lidstaten waarop volgens het desbetreffende protocol bij het VEU en het VWEU het Schengenacquis gedeeltelijk van toepassing is;

b)

nagaan of aan de voorwaarden voor de toepassing van alle relevante onderdelen van het Schengenacquis is voldaan in de lidstaten ten aanzien waarvan nog geen besluit van de Raad is genomen volgens hetwelk de bepalingen van het Schengenacquis volledig of gedeeltelijk van toepassing zijn, met uitzondering van de lidstaten waarvan de evaluatie bij de inwerkingtreding van deze verordening reeds was voltooid.

2.   Ten aanzien van de lidstaten waarvoor de evaluatieprocedure op 26 november 2013 reeds is begonnen, laat de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde controle artikel 23, tweede alinea, onverlet.

3.   Van de lidstaten die overeenkomstig hun toetredingsakte het Schengenacquis nog niet volledig toepassen, nemen niettemin deskundigen deel aan de evaluatie van alle onderdelen van het Schengenacquis.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt onder „Schengenacquis” verstaan, de bepalingen die in het kader van de Europese Unie zijn opgenomen overeenkomstig Protocol nr. 19 dat is gehecht aan het VEU en het VWEU, alsmede de daarop voortbouwende of anderszins daaraan gerelateerde rechtshandelingen.

Artikel 3

Verantwoordelijkheden

1.   De lidstaten en de Commissie zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de toepassing van het in deze verordening bedoelde evaluatie- en toezichtmechanisme, met de steun van de organen, instanties of agentschappen van de Unie die bij de uitvoering van het Schengenacquis zijn betrokken.

2.   De Commissie heeft een algemene coördinerende rol wat betreft de jaarlijkse en de meerjarige evaluatieprogramma’s, het opstellen van de vragenlijst en het schema voor de plaatsbezoeken, het verloop van de plaatsbezoeken en het opstellen van de evaluatieverslagen en aanbevelingen. Zij zorgt tevens voor de follow-up van en het toezicht op de evaluatieverslagen en aanbevelingen overeenkomstig artikel 16.

3.   De lidstaten en de Commissie verlenen elkaar in elk stadium van de evaluatie hun volle medewerking bij de uitvoering van de hun bij deze verordening opgedragen taken.

Artikel 4

Evaluatie

1.   De evaluatie kan betrekking hebben op alle aspecten van het Schengenacquis, onder meer de effectieve en efficiënte toepassing door de lidstaten van begeleidende maatregelen op het gebied van de buitengrenzen, het visumbeleid, het Schengeninformatiesysteem, gegevensbescherming, politiesamenwerking, justitiële samenwerking in strafzaken, en op het ontbreken van controles aan de binnengrenzen. Bij elke evaluatie moet rekening worden gehouden met het functioneren van de instanties die de in dit lid vermelde relevante onderdelen van het Schengenacquis toepassen.

2.   Evaluaties kunnen geschieden door middel van vragenlijsten en al dan niet aangekondigde plaatsbezoeken. Aangekondigde plaatsbezoeken worden voorafgegaan door een vragenlijst. Bij het evalueren van een bepaalde lidstaat en/of een bepaald gebied kan gebruik worden gemaakt van de plaatsbezoeken en vragenlijsten, naar gelang van het geval afzonderlijk of in combinatie.

3.   Als aanvulling op de vragenlijsten en de plaatsbezoeken kan door de beoordeelde lidstaat een toelichting worden verstrekt betreffende het evaluatiegebied.

Artikel 5

Meerjarig evaluatieprogramma

1.   De Commissie stelt, in voorkomend geval na raadpleging van Frontex en Europol, een meerjarig evaluatieprogramma met een looptijd van vijf jaar op, uiterlijk zes maanden voor de aanvang ervan. De desbetreffende uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Het meerjarig evaluatieprogramma wordt door de Commissie toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

2.   Elke lidstaat wordt eenmaal beoordeeld per periode van vijf jaar die onder een meerjarig evaluatieprogramma valt. In het meerjarig evaluatieprogramma wordt de volgorde van de per jaar te evalueren lidstaten bepaald. De volgorde waarin de lidstaten worden beoordeeld wordt bepaald door de tijd die sinds de vorige evaluatie is verstreken en de balans tussen de verschillende te evalueren onderdelen van het Schengenacquis.

3.   Het meerjarig evaluatieprogramma kan, indien nodig, volgens de in lid 1 bedoelde procedure worden aangepast.

4.   Het meerjarig evaluatieprogramma kan voorzien in thematische evaluaties in de zin van artikel 6, lid 1, onder b).

5.   Het eerste meerjarig evaluatieprogramma wordt uiterlijk 27 mei 2014 opgesteld. De begindatum van dat programma is 27 november 2014 en de einddatum is 31 december 2019.

Artikel 6

Jaarlijks evaluatieprogramma

1.   De Commissie stelt uiterlijk 31 oktober een evaluatieprogramma voor het volgende jaar op, in het bijzonder op basis van de overeenkomstig artikel 7 door Frontex verstrekte risicoanalyse en, in voorkomend geval, de met name overeenkomstig artikel 8 door Europol en andere organen en instanties van de Unie verstrekte informatie.

Het jaarlijks evaluatieprogramma bevat voorstellen voor de evaluatie van:

a)

de toepassing van het Schengenacquis of onderdelen daarvan door één lidstaat, zoals bepaald in het meerjarig evaluatieprogramma, en

b)

in voorkomend geval, de toepassing van specifieke onderdelen van het Schengenacquis in meerdere lidstaten (thematische evaluaties).

2.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het eerste deel van het jaarlijks evaluatieprogramma vast, met daarin onder meer een voorlopig tijdpad voor de plaatsbezoeken. In dat deel worden de lidstaten vermeld die volgens het meerjarig evaluatieprogramma in het komende jaar moeten worden geëvalueerd, alsmede de evaluatiegebieden en de plaatsbezoeken. De desbetreffende uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Het jaarlijks evaluatieprogramma wordt door de Commissie toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

3.   De Commissie stelt het tweede deel van het evaluatieprogramma op, en zij stelt dit vast. In dat deel wordt vermeld welke onaangekondigde plaatsbezoeken in het volgende jaar zullen worden afgelegd. Het geldt als vertrouwelijk en wordt niet meegedeeld.

4.   Het jaarlijks evaluatieprogramma kan, indien nodig, overeenkomstig de leden 2 en 3 worden aangepast.

5.   Het eerste meerjarig evaluatieprogramma wordt uiterlijk op 27 mei 2014 opgesteld. De begindatum van dat programma is 27 november 2014 en de einddatum is 31 december 2014.

Artikel 7

Risicoanalyse door Frontex

1.   Frontex legt jaarlijks, uiterlijk 31 augustus, aan de Commissie en de lidstaten een risicoanalyse overeenkomstig zijn mandaat voor. In deze risicoanalyse wordt rekening gehouden met onder andere illegale immigratie en met ingrijpende wijzigingen in de operationele omgeving aan de buitengrenzen, en er worden prioriteiten aanbevolen voor de evaluaties van het volgende jaar. In de aanbevelingen worden specifieke delen van de buitengrenzen en grensposten genoemd die het volgende jaar in het kader van het meerjarig evaluatieprogramma moeten worden geëvalueerd. De Commissie doet de risicoanalyse onverwijld toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.

2.   Frontex legt jaarlijks, uiterlijk 31 augustus, aan de Commissie een afzonderlijke risicoanalyse voor, die los staat van de in lid 1 genoemde analyse, waarin prioriteiten worden aanbevolen met betrekking tot de evaluaties die in het volgende jaar in de vorm van onaangekondigde plaatsbezoeken zullen worden afgelegd, los van de volgorde waarin de lidstaten volgens het meerjarig evaluatieprogramma worden geëvalueerd, overeenkomstig artikel 5, lid 2. De aanbevelingen kunnen elke regio of elk specifiek gebied betreffen en bevatten een lijst van ten minste tien specifieke delen van de buitengrenzen en ten minste tien specifieke grensposten. De Commissie kan Frontex te allen tijde verzoeken haar een risicoanalyse met aanbevelingen voor evaluaties in de vorm van onaangekondigde plaatsbezoeken voor te leggen.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde risicoanalyse, die door Frontex moet worden aangeleverd, wordt uiterlijk op 27 februari 2014 voor de eerste maal bij de Commissie ingediend.

Artikel 8

Risicoanalyse door andere organen en instanties van de Unie

In voorkomend geval verzoekt de Commissie andere bij de uitvoering van het Schengenacquis betrokken organen en instanties van de Unie, niet zijnde Frontex, om risicoanalyses — ook met betrekking tot corruptie en georganiseerde misdaad die de toepassing van het Schengenacquis door de lidstaten kunnen ondermijnen — die gebruikt kunnen worden bij het opstellen van een jaarlijks evaluatieprogramma.

Artikel 9

Vragenlijst

1.   De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling in nauwe samenwerking met de lidstaten een standaardvragenlijst vast, en zij actualiseert deze. Frontex en Europol kunnen over de ontwerpvragenlijst worden geraadpleegd. De standaardvragenlijst heeft betrekking op de toepasselijke wetgeving, gezamenlijk overeengekomen aanbevelingen en beste praktijken, met name die welke in de Schengencatalogi worden genoemd, de organisatorische en technische middelen die beschikbaar zijn voor de uitvoering van het Schengenacquis, en beschikbare statistische gegevens inzake alle onderdelen van de evaluatie. De desbetreffende uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Uiterlijk 1 juli van elk jaar stuurt de Commissie de standaardvragenlijst naar de lidstaten die in het komende jaar zullen worden geëvalueerd. De lidstaten dienen binnen acht weken na de toezending van de vragenlijst hun antwoorden in bij de Commissie. De Commissie stelt de antwoorden ter beschikking van de overige lidstaten en deelt het Europees Parlement mee dat de antwoorden zijn binnengekomen. Op zijn verzoek wordt het Europees Parlement tevens, met name als de ernst van de zaak zulks vereist, per geval en overeenkomstig de regels inzake de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie, door de Commissie in kennis gesteld van de inhoud van een bepaald antwoord.

Artikel 10

Teams belast met plaatsbezoeken

1.   Een team dat belast is met de plaatsbezoeken („het team ter plaatse”) bestaat uit door de lidstaten aangewezen deskundigen en uit vertegenwoordigers van de Commissie.

2.   De Commissie verzoekt de lidstaten deskundigen aan te wijzen die beschikbaar zijn voor deelname aan plaatsbezoeken, met opgave van het gebied waarop zij deskundig zijn.

Uiterlijk drie maanden voordat een aangekondigde inspectie gepland is, verzoekt de Commissie de lidstaten deskundigen aan te wijzen. De lidstaten geven gevolg aan het verzoek binnen twee weken na ontvangst ervan.

Uiterlijk twee weken voordat een onaangekondigde inspectie gepland is, verzoekt de Commissie de lidstaten hun deskundigen aan te wijzen. De lidstaten wijzen binnen 72 uur na ontvangst van dit verzoek deskundigen aan.

3.   Er nemen maximaal twee vertegenwoordigers van de Commissie aan een plaatsbezoek deel. Aan een aangekondigd plaatsbezoek nemen ten hoogste acht deskundigen van de lidstaten deel, en aan een onaangekondigd plaatsbezoek ten hoogste zes.

Indien de lidstaten meer dan de in de eerste alinea genoemde aantallen deskundigen hebben aangewezen, worden de teamleden door de Commissie na overleg met de betrokken lidstaten gekozen, op basis van geografisch evenwicht en van de vakbekwaamheid van de deskundigen.

4.   De deskundigen van de lidstaten mogen niet deelnemen aan een evaluatiemissie die een inspectie omvat in de lidstaat waar zij werkzaam zijn.

5.   De Commissie kan Frontex, Europol, of andere bij de uitvoering van het Schengenacquis betrokken organen, instanties of agentschappen van de Unie verzoeken een vertegenwoordiger aan te wijzen die als waarnemer deelneemt aan een inspectie waarbij een gebied uit hun mandaat wordt geëvalueerd.

6.   De teams ter plaatse staan onder leiding van een vertegenwoordiger van de Commissie en een deskundige van een van de lidstaten, die door de leden van het team, zo spoedig mogelijk na de samenstelling ervan, in onderlinge overeenstemming ter plaatse worden aangewezen. De leidinggevende deskundigen worden tijdig met het oog op de opstelling van het in artikel 13, lid 2, bedoelde programma benoemd.

Artikel 11

Teams verantwoordelijk voor evaluaties op basis van een vragenlijst

1.   Indien alleen gebruik wordt gemaakt van een vragenlijst, en er dus geen plaatsbezoek in de zin van artikel 4, lid 2, volgt, worden de antwoorden geëvalueerd door een team van deskundigen uit de lidstaten („het team voor de vragenlijst”) en van vertegenwoordigers van de Commissie.

2.   Bij het toezenden van de vragenlijst aan de te evalueren lidstaat, verzoekt de Commissie de lidstaten deskundigen aan te wijzen die beschikbaar zijn voor deelname aan de evaluatie, met opgave van het gebied waarop zij deskundig zijn. De lidstaten geven gevolg aan het verzoek binnen twee weken na ontvangst ervan. De deskundigen worden volgens artikel 10, leden 3 en 4, aangewezen.

Artikel 12

Deskundigen

De aan de evaluatie deelnemende deskundigen beschikken over de nodige kwalificaties, met name een gedegen theoretische kennis van en praktische ervaring op de gebieden die onder het evaluatiemechanisme vallen, over een grondige kennis van de evaluatiebeginselen, -procedures en -technieken, en over het vermogen om daadwerkelijk te communiceren in een gemeenschappelijke taal. Met het oog hierop zien de lidstaten en de Commissie, in samenwerking met de bevoegde organen, instanties of agentschappen van de Unie, erop toe dat de deskundigen een adequate opleiding krijgen, ook met betrekking tot de grondrechten.

Artikel 13

Verloop van de plaatsbezoeken

1.   De teams ter plaatse treffen de nodige voorbereidingen met het oog op een efficiënt, accuraat en consistent verloop van de plaatsbezoeken.

2.   Het gedetailleerde programma voor aangekondigde plaatsbezoeken wordt door de Commissie in nauwe samenwerking met de leidinggevende deskundigen en de betrokken lidstaat opgesteld. De lidstaten worden op de hoogte gebracht van het gedetailleerde programma. Het programma voor onaangekondigde plaatsbezoeken wordt door de Commissie vastgesteld.

De betrokken lidstaat wordt geraadpleegd en in kennis gesteld van de kalender en het gedetailleerde programma:

a)

ten minste zes weken voor een aangekondigd plaatsbezoek;

b)

ten minste 24 uur voor een onaangekondigd plaatsbezoek.

Onaangekondigde plaatsbezoeken aan de binnengrenzen worden afgelegd zonder de betrokken lidstaat of lidstaten daarvan tevoren in kennis te stellen. De algemene richtsnoeren betreffende de praktische regelingen voor die plaatsbezoeken worden opgesteld door de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten.

3.   De leden van het team ter plaatse beschikken elk over een legitimatiebewijs met het oog op het afleggen van plaatsbezoeken overeenkomstig deze verordening.

4.   De te evalueren lidstaat zorgt ervoor dat het team ter plaatse zijn controleopdracht inzake de te evalueren gebieden kan vervullen. Hij zorgt er in het bijzonder voor dat het team ter plaatse zich rechtstreeks tot de juiste personen kan wenden en toegang heeft tot alle terreinen, gebouwen en documenten in verband met de evaluatie.

5.   De te evalueren lidstaat gebruikt al zijn wettelijke middelen om het team bij de vervulling van zijn taak bij te staan.

6.   In geval van een aangekondigd plaatsbezoek deelt de Commissie vooraf aan de te evalueren lidstaat de namen mee van de deskundigen die deel uitmaken van het team ter plaatse. Die lidstaat wijst een contactpunt aan dat de praktische regelingen in verband met het plaatsbezoek treft.

7.   De Commissie en de lidstaten regelen de heen- en terugreis van hun deskundigen in het team ter plaatse naar en uit de te evalueren lidstaten. De reis- en verblijfkosten van deskundigen die aan plaatsbezoeken deelnemen, worden door de Commissie vergoed.

De te evalueren lidstaat of lidstaten regelen het verblijf en voorzien in het noodzakelijke vervoer ter plaatse. Bij onaangekondigde plaatsbezoeken regelt de Commissie het verblijf van de deskundigen.

Artikel 14

Evaluatieverslag

1.   Na elke evaluatie wordt een evaluatieverslag opgesteld. Het evaluatieverslag wordt gebaseerd op de bevindingen van het plaatsbezoek en/of de vragenlijst. In het geval van een plaatsbezoek wordt het evaluatieverslag door het team ter plaatse tijdens het bezoek opgesteld.

De deskundigen van de lidstaten en de vertegenwoordigers van de Commissie dragen de algemene verantwoordelijkheid voor het opstellen en het verzekeren van de integriteit en de kwaliteit van het evaluatieverslag. In geval van onenigheid trachten het team ter plaatse of het team voor de vragenlijst, al naar gelang het geval, tot een compromis te komen.

2.   In het evaluatieverslag worden de kwalitatieve, kwantitatieve, operationele, administratieve en organisatorische aspecten geanalyseerd en de tijdens de evaluatie vastgestelde tekortkomingen bepaald.

3.   Elke bevinding uit het evaluatieverslag krijgt een van de volgende beoordelingen:

a)

in overeenstemming;

b)

in overeenstemming, maar verbetering nodig;

c)

niet in overeenstemming.

4.   De Commissie brengt het ontwerpevaluatieverslag binnen zes weken na het plaatsbezoek of de ontvangst van het antwoord op de vragenlijst ter kennis van de geëvalueerde lidstaat. De geëvalueerde lidstaat maakt zijn opmerkingen over het ontwerpevaluatieverslag binnen twee weken na ontvangst kenbaar. Op verzoek van de geëvalueerde lidstaat wordt een redactievergadering gehouden. De opmerkingen van de geëvalueerde lidstaat kunnen in het ontwerpevaluatieverslag worden verwerkt.

5.   Het ontwerpevaluatieverslag en de opmerkingen van de geëvalueerde lidstaat worden door de Commissie voorgelegd aan de andere lidstaten, die worden verzocht te reageren op het antwoord op de vragenlijst, het ontwerpevaluatieverslag en de opmerkingen van de geëvalueerde lidstaat.

Op basis hiervan neemt de Commissie het ontwerpevaluatieverslag aan, in voorkomend geval gewijzigd en vervolgens aangenomen, door middel van een uitvoeringshandeling. De desbetreffende uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. De Commissie deelt het evaluatieverslag aan het Europees Parlement mee.

Artikel 15

Aanbevelingen

1.   Naar aanleiding van de redactie van het evaluatieverslag worden door de deskundigen van de lidstaten en de vertegenwoordigers van de Commissie, in het licht van de in het evaluatieverslag gerapporteerde bevindingen en beoordelingen, aanbevelingen gedaan betreffende naar prioriteit gerangschikte acties om eventuele tekortkomingen die tijdens de evaluatie zijn vastgesteld, te verhelpen, en indien wenselijk voorbeelden van goede praktijken aangehaald.

2.   De Commissie legt aan de Raad een voorstel tot aanneming van de in lid 1 bedoelde aanbevelingen voor.

3.   De in lid 1 bedoelde aanbevelingen worden door de Raad aangenomen en aan het Europees Parlement en de nationale parlementen toegezonden.

Artikel 16

Follow-up en toezicht

1.   Binnen drie maanden na de aanneming van de in artikel 15 bedoelde aanbevelingen dient de geëvalueerde lidstaat een actieplan in bij de Commissie en de Raad om de tekortkomingen die in het evaluatierapport zijn vastgesteld, te verhelpen. Indien uit de aanbevelingen blijkt dat de geëvalueerde lidstaat ernstig in zijn verplichtingen tekortschiet, legt die lidstaat binnen één maand na de aanneming van deze aanbevelingen zijn actieplan voor. De Commissie doet het actieplan aan het Europees Parlement toekomen.

2.   Na raadpleging van het team ter plaatse of het team voor de vragenlijst deelt de Commissie, binnen een maand na de ontvangst van het actieplan van de geëvalueerde lidstaat, aan de Raad mee of zij het actieplan toereikend vindt. De andere lidstaten wordt verzocht hun opmerkingen over het actieplan kenbaar te maken.

3.   Binnen zes maanden na de aanneming van de aanbeveling brengt de geëvalueerde lidstaat verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van het actieplan, en vervolgens om de drie maanden totdat het actieplan volledig is uitgevoerd.

4.   Indien echter uit de aanbevelingen is gebleken dat de geëvalueerde lidstaat ernstig in zijn verplichtingen tekortschiet, brengt hij niet binnen zes, maar binnen drie maanden na de aanneming van de aanbevelingen verslag uit over de uitvoering van het actieplan.

5.   Afhankelijk van de ernst van de vastgestelde tekortkomingen en de maatregelen die zijn getroffen om deze te verhelpen, kan de Commissie nieuwe aangekondigde plaatsbezoeken plannen, ter controle van de uitvoering van het actieplan. De Commissie nodigt ten minste vier deskundigen die bij het plaatsbezoek waren betrokken uit voor het nieuwe plaatsbezoek. De Commissie kan waarnemers uitnodigen om aan het nieuwe plaatsbezoek deel te nemen. De Commissie stelt het programma van het nieuwe plaatsbezoek vast. Het programma wordt ten minste één maand voordat het nieuwe plaatsbezoek wordt afgelegd aan de geëvalueerde lidstaat medegedeeld. De Commissie kan ook nieuwe onaangekondigde plaatsbezoeken plannen.

6.   De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte van de uitvoering van de actieplannen en van de in dit artikel bedoelde corrigerende maatregelen.

7.   Als bij een plaatsbezoek een ernstige tekortkoming aan het licht komt dat als een belangrijke bedreiging voor de openbare orde of de interne veiligheid in het gebied zonder controle aan de binnengrenzen wordt beschouwd, stelt de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement of een lidstaat, het Europees Parlement en de Raad daarvan zo spoedig mogelijk in kennis.

8.   Wanneer vastgesteld wordt dat de lidstaat aan de eisen voldoet, maar de aanbevelingen aanwijzingen voor verdere verbeteringen bevatten, overeenkomstig artikel 14, lid 3, onder b), bezorgt de geëvalueerde lidstaat de Commissie binnen zes maanden na de aanneming van de aanbevelingen zijn voorstellen voor een mogelijke opvolging van de aanbevelingen.

Artikel 17

Gevoelige informatie

De leden van de teams ter plaatse en de teams voor de vragenlijsten behandelen alle informatie die zij bij het verrichten van hun taken verkrijgen als vertrouwelijk. De na het plaatsbezoek opgestelde evaluatieverslagen worden overeenkomstig de toepasselijke beveiligingsvoorschriften gerubriceerd als „EU RESTRICTED/RESTREINT UE”. De rubricering belet niet dat informatie beschikbaar wordt gesteld aan het Europees Parlement. Het overdragen en behandelen van de informatie en documenten die overeenkomstig deze verordening aan het Europees Parlement worden gezonden, vindt plaats overeenkomstig de voorschriften betreffende het doorzenden en behandelen van gerubriceerde informatie die van toepassing zijn tussen de Europese Unie en de Commissie. Na overleg met de betrokken lidstaat besluit de Commissie welk deel van het evaluatieverslag openbaar mag worden gemaakt.

Artikel 18

Voorwaarden voor de deelneming van het Verenigd Koninkrijk en Ierland

1.   Deskundigen van het Verenigd Koninkrijk en Ierland nemen alleen deel aan de evaluatie van dat deel van het Schengenacquis waaraan deze lidstaten mogen deelnemen.

2.   De in artikel 4, lid 1, omschreven evaluaties bestrijken alleen de effectieve en efficiënte toepassing door het Verenigd Koninkrijk en Ierland van dat deel van het Schengenacquis waaraan deze lidstaten mogen deelnemen.

3.   Het Verenigd Koninkrijk en Ierland nemen alleen deel aan de aanneming van de aanbevelingen van de Raad, zoals bedoeld in artikel 15, lid 3, wat betreft het deel van het Schengenacquis waaraan deze lidstaten mogen deelnemen.

Artikel 19

Informatie aan de nationale parlementen

De Commissie stelt de nationale parlementen in kennis van de inhoud en de resultaten van de evaluatie.

Artikel 20

Verslag aan het Europees Parlement en de Raad

De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks een uitvoerig verslag voor over de op grond van deze verordening verrichte evaluaties. Het verslag wordt openbaar gemaakt; het bevat informatie over de in het voorgaande jaar verrichte evaluaties, en de conclusies per evaluatie en de stand van zaken betreffende de corrigerende maatregelen. De Commissie doet het verslag aan de nationale parlementen toekomen.

Artikel 21

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Het betreft een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 22

Evaluatie

De Commissie evalueert de toepassing van deze verordening en zij dient binnen zes maanden nadat alle evaluatieverslagen in het kader van het in artikel 5, lid 5, bedoelde eerste meerjarige evaluatieprogramma zijn aangenomen, een verslag in bij de Raad. De evaluatie betreft alle onderdelen van deze verordening, ook het functioneren van de procedures voor het vaststellen van handelingen op grond van het mechanisme. De Commissie deelt het verslag aan het Europees Parlement mee.

Artikel 23

Overgangsbepalingen en intrekking

Onverminderd de tweede en derde alinea van dit artikel, wordt het besluit van 16 september 1998 met ingang van 26 november 2013 ingetrokken.

Deel I van het in de eerste alinea bedoelde besluit blijft tot 1 januari 2016 van toepassing ten aanzien van de evaluatieprocedures van lidstaten die reeds op 26 november 2013 een aanvang hebben genomen.

Deel II van het in de eerste alinea bedoelde besluit blijft tot 27 november 2014 van toepassing ten aanzien van de evaluatieprocedures van lidstaten die reeds op 26 november 2013 een aanvang hebben genomen.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Luxemburg, 7 oktober 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BERNATONIS


(1)  Advies van 12 juni 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 138.

(3)  PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.

(4)  PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.

(5)  Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1).

(6)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(7)  Besluit 2009/371/JBZ van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (PB L 121 van 15.5.2009, blz. 37).

(8)  Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1).

(9)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(10)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(11)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(12)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(13)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(14)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.

(15)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(16)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19.


Verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zijn verheugd over de aanneming van de verordening tot wijziging van de Schengengrenscode teneinde te voorzien in gemeenschappelijk regels inzake de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden en van de verordening betreffende de instelling van een evaluatie- en toezichtmechanisme voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis. Naar hun mening wordt met deze nieuwe mechanismen op passende wijze gehoor gegeven aan het verzoek van de Europese Raad in zijn conclusies van 24 juni 2011 om de samenwerking en het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten in het Schengengebied te versterken en om een doelmatig en betrouwbaar evaluatie- en toezichtmechanisme in het leven te roepen met het oog op de handhaving van gemeenschappelijke voorschriften en de versterking, aanpassing en uitbreiding van de op het Unieacquis gebaseerde criteria; daarbij werd eraan herinnerd dat de buitengrenzen van Europa doeltreffend en consistent moeten worden beheerd, op basis van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, solidariteit en praktische samenwerking.

Zij verklaren dat deze wijziging van de Schengengrenscode de coördinatie en de samenwerking op Unieniveau zal versterken doordat enerzijds criteria worden vastgesteld voor de herinvoering van elke vorm van grenstoezicht door de lidstaten, terwijl anderzijds een EU-mechanisme wordt ingesteld waarmee gereageerd kan worden op werkelijk kritieke situaties, waarin het algehele functioneren van het gebied zonder binnengrenstoezicht gevaar loopt.

Zij wijzen erop dat dit nieuwe evaluatiesysteem een EU-mechanisme is dat alle aspecten van het Schengenacquis bestrijkt, en dat eraan zal worden meegewerkt door deskundigen uit de lidstaten, van de Commissie en van de betrokken EU-agentschappen en -bureaus.

Zij gaan ervan uit dat elk toekomstig Commissievoorstel tot wijziging van dit evaluatiesysteem voor advies wordt voorgelegd aan het Europees Parlement, opdat vóór de aanneming van de definitieve tekst zo veel mogelijk rekening kan worden gehouden met diens opvattingen.