ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.287.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 287

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
29 oktober 2013


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1021/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot wijziging van de Richtlijnen 1999/4/EG en 2000/36/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijnen 2001/111/EG, 2001/113/EG en 2001/114/EG van de Raad wat betreft de aan de Commissie toe te kennen bevoegdheden ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1022/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad

5

 

*

Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie

15

 

*

Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen

63

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (herschikking) (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1)

90

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

29.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 287/1


VERORDENING (EU) Nr. 1021/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 9 oktober 2013

tot wijziging van de Richtlijnen 1999/4/EG en 2000/36/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijnen 2001/111/EG, 2001/113/EG en 2001/114/EG van de Raad wat betreft de aan de Commissie toe te kennen bevoegdheden

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, en artikel 114, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 1999/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 februari 1999 inzake extracten van koffie en extracten van chicorei (3), Richtlijn 2000/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2000 inzake cacao- en chocoladeproducten voor menselijke consumptie (4), Richtlijn 2001/111/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde suikers (5), Richtlijn 2001/113/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake voor menselijke voeding bestemde vruchtenjam of -confituur, -gelei en -marmelade, alsmede kastanjepasta (6) en Richtlijn 2001/114/EG van de Raad van 20 december 2001 inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde, geheel of gedeeltelijk gedehydrateerde verduurzaamde melk (7) kennen bevoegdheden toe aan de Commissie met het oog op de tenuitvoerlegging van sommige bepalingen van die richtlijnen. Die bevoegdheden zijn uitgeoefend overeenkomstig de procedures van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8). Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon komt het passend voor die toekenning van bevoegdheden in overeenstemming te brengen met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(2)

Met name de Richtlijnen 2000/36/EG, 2001/111/EG, 2001/113/EG en 2001/114/EG kennen aan de Commissie bevoegdheden toe om de nodige maatregelen te nemen voor de uitvoering van die richtlijnen met betrekking tot aanpassing aan de technische vooruitgang. Op zulke maatregelen is op dit ogenblik de regelgevingsprocedure met toetsing van toepassing in het geval van Richtlijn 2000/36/EG, en de regelgevingsprocedure in het geval van de Richtlijnen 2001/111/EG, 2001/113/EG en 2001/114/EG. Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, komt het passend voor die toekenning van bevoegdheden in overeenstemming te brengen met artikel 290 VWEU en de reikwijdte van die bevoegdheden dient te worden herzien.

(3)

De bijlagen bij de Richtlijnen 2000/36/EG, 2001/111/EG en 2001/113/EG bevatten technische elementen die wellicht moeten worden aangepast of geactualiseerd om rekening te houden met ontwikkelingen in de desbetreffende internationale normen. De Richtlijnen 2000/36/EG en 2001/111/EG kennen aan de Commissie evenwel niet de nodige bevoegdheden toe om de bijlagen ervan snel te wijzigen teneinde rekening te houden met zulke ontwikkelingen. Om de consistente uitvoering van de Richtlijnen 2000/36/EG en 2001/111/EG te waarborgen, dienen aan de Commissie derhalve aanvullende bevoegdheden tot wijziging van de delen C en D van bijlage I bij Richtlijn 2000/36/EG en deel B van de bijlage bij Richtlijn 2001/111/EG te worden overgedragen aan de Commissie teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen in de relevante internationale normen. Richtlijn 2001/113/EG kent voorts bevoegdheden aan de Commissie toe om deze richtlijn volgens de regelgevingsprocedure in overeenstemming te brengen met de ontwikkelingen in de relevante internationale normen. Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, komt het passend voor die toekenning van bevoegdheden in overeenstemming te brengen met artikel 290 VWEU en de reikwijdte van die bevoegdheden dient te worden herzien.

(4)

Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en de ontwikkelingen in de relevante internationale normen moet aan de Commissie derhalve de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot: de wijziging van de delen C en D van bijlage I bij Richtlijn 2000/36/EG; de wijziging van deel B van de bijlage bij Richtlijn 2001/111/EG; en de wijziging van bijlage II en deel B van bijlage III bij Richtlijn 2001/113/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(5)

Na de vaststelling van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (9), die van toepassing is op alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen en diervoeders op het niveau van de Unie en op nationaal niveau, zijn algemene bepalingen van de Unie inzake levensmiddelen rechtstreeks van toepassing op de producten die onder de Richtlijnen 1999/4/EG, 2000/36/EG, 2001/111/EG, 2001/113/EG en 2001/114/EG vallen. Bijgevolg is het niet langer nodig dat de Commissie beschikt over de bevoegdheden om de bepalingen van die richtlijnen in overeenstemming te brengen met de algemene bepalingen van de Unie inzake levensmiddelen. De bepalingen waarbij dergelijke bevoegdheden worden verleend, dienen bijgevolg te worden geschrapt.

(6)

Deze verordening beperkt zich tot het in overeenstemming brengen van de bestaande toekenning van bevoegdheden op grond van de Richtlijnen 1999/4/EG, 2000/36/EG, 2001/111/EG, 2001/113/EG en 2001/114/EG met artikel 290 VWEU en, in voorkomend geval, tot het herzien van de reikwijdte van die bevoegdheden. Daar het zo blijft dat de doelstellingen van die richtlijnen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken.

(7)

De Richtlijnen 1999/4/EG, 2000/36/EG, 2001/111/EG, 2001/113/EG en 2001/114/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

Aangezien de aan de Richtlijnen 1999/4/EG, 2000/36/EG, 2001/111/EG, 2001/113/EG en 2001/114/EG aangebrachte wijzigingen uitsluitend betrekking hebben op bevoegdheden van de Commissie, dienen zij niet te worden omgezet door de lidstaten,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 1999/4/EG

De artikelen 4 en 5 van Richtlijn 1999/4/EG worden geschrapt.

Artikel 2

Wijzigingen van Richtlijn 2000/36/EG

Richtlijn 2000/36/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en de ontwikkelingen in de relevante internationale normen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 6 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de delen C en D van bijlage I.”.

2)

Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 18 november 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van elke reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 5 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

Artikel 3

Wijzigingen van Richtlijn 2001/111/EG

Richtlijn 2001/111/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en de ontwikkelingen in de relevante internationale normen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 5 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deel B van de bijlage.”.

2)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 4 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 18 november 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van elke reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

Artikel 4

Wijzigingen van Richtlijn 2001/113/EG

Richtlijn 2001/113/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en de ontwikkelingen in de desbetreffende internationale normen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 6 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II en deel B van bijlage III.”.

2)

Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 5 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 18 november 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van elke reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 5 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

Artikel 5

Wijzigingen van Richtlijn 2001/114/EG

De artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2001/114/EG worden geschrapt.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 9 oktober 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 229 van 31.7.2012, blz. 143.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 september 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 september 2013.

(3)  PB L 66 van 13.3.1999, blz. 26.

(4)  PB L 197 van 3.8.2000, blz. 19.

(5)  PB L 10 van 12.1.2002, blz. 53.

(6)  PB L 10 van 12.1.2002, blz. 67.

(7)  PB L 15 van 17.1.2002, blz. 19.

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(9)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.


29.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 287/5


VERORDENING (EU) Nr. 1022/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 oktober 2013

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van de wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 juni 2012 hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone de Commissie verzocht voorstellen in te dienen om een gemeenschappelijk toezichtmechanisme in te stellen waarbij de Europese Centrale Bank (ECB) wordt betrokken. De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 29 juni 2012 zijn voorzitter verzocht om, in nauwe samenwerking met de voorzitter van de Commissie, de voorzitter van de eurogroep en de president van de ECB, een specifieke, aan een tijdschema gebonden routekaart voor het verwezenlijken van een echte economische en monetaire unie te ontwikkelen, die concrete voorstellen betreffende het vrijwaren van de eenheid en de integriteit van de interne markt voor financiële diensten zal omvatten.

(2)

Het instellen van een gemeenschappelijk toezichtmechanisme is een eerste stap naar de oprichting van een Europese bankenunie die gebaseerd is op een werkelijk gemeenschappelijk rulebook voor financiële diensten en nieuwe regelingen voor depositogarantie en voor afwikkeling.

(3)

Om te voorzien in een gemeenschappelijk toezichtmechanisme, worden bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (4) aan de ECB specifieke taken opgedragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen in lidstaten die de euro als munt hebben en stelt andere lidstaten in staat een nauwe samenwerking met de ECB aan te gaan.

(4)

De toekenning aan de ECB van taken met betrekking tot kredietinstellingen in sommige lidstaten mag de werking van de interne markt voor financiële diensten op geen enkele manier belemmeren. De Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Bankautoriteit) (European Banking Authority - EBA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5), moet daarom zijn rol behouden en al haar bestaande bevoegdheden en taken houden: zij moet doorgaan met het ontwikkelen van en het bijdragen aan de consistente toepassing van het voor alle lidstaten toepasselijke, gemeenschappelijke rulebook en aan de versterking van toezichtpraktijken door de gehele Unie heen vergroten.

(5)

Het is van cruciaal belang dat de bankenunie mechanismen voor democratische verantwoording bevat.

(6)

Bij de uitoefening van de haar opgedragen taken, en met inachtneming van de doelstelling de veiligheid en betrouwbaarheid van kredietinstellingen zeker te stellen, dient de EBA ten volle rekening te houden met de diversiteit van de kredietinstellingen en met hun omvang en bedrijfsmodellen, alsmede met de systeemvoordelen van diversiteit in het Europese bankwezen.

(7)

Teneinde de beste toezichtpraktijken in de interne markt te bevorderen is het van fundamenteel belang dat het gemeenschappelijke rulebook vergezeld gaat van een Europees handboek voor het toezicht op financiële instellingen, dat door de EBA in overleg met de bevoegde autoriteiten wordt opgesteld. Dat handboek voor toezicht moet de beste praktijken in de Unie aangaande methodieken en werkwijzen voor toezicht aanwijzen zodat de internationale en Europese kernbeginselen worden nageleefd. Het handboek dient niet in de vorm van juridisch bindende handelingen te worden gegoten noch mag het oordeelkundig toezicht worden beperkt. Het moet alle onder de EBA vallende terreinen bestrijken, inclusief, voor zover van toepassing, de consumentenbescherming en de bestrijding van witwassen. Het moet meeteenheden en methodieken voor risicobeoordeling, het onderkennen van vroege alarmsignalen en criteria voor toezichtmaatregelen vaststellen. De bevoegde autoriteiten moeten het handboek gebruiken. Het gebruik van het handboek dient te worden beschouwd als een significant element bij de beoordeling van de convergentie van toezichtpraktijken en de collegiale toetsing op grond van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

(8)

De EBA moet in staat worden gesteld om informatie bij financiële instellingen op te vragen in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1093/2010 en dit met betrekking tot ieder soort van informatie, waartoe deze financiële instelling rechtens inzage heeft, met inbegrip van gegevens die berusten bij personen die door die financiële instelling voor het verrichten van werkzaamheden worden betaald, controles die voor die instelling door externe auditors worden verricht en afschriften van ter zake doende documenten, boeken en bescheiden.

(9)

Verzoeken van de EBA om informatie dienen naar behoren gemotiveerd te worden en met redenen omkleed te zijn. Bezwaren aangaande specifieke verzoeken om informatie, op grond van onverenigbaarheid met Verordening (EU) nr. 1093/2010 dienen in overeenstemming met de desbetreffende procedures te worden ingediend. Indien een geadresseerde van een verzoek om informatie dergelijke bezwaren opwerpt, dient dit de geadresseerde niet te ontslaan van de verplichting de verlangde informatie te verstrekken. Het Hof van Justitie van de Europese Unie dient de bevoegdheid te krijgen om in overeenstemming met de in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie vastgelegde procedures, te beoordelen of een specifiek verzoek van de EBA om informatie verenigbaar is met deze verordening.

(10)

De interne markt en de samenhang van de Unie moeten worden veiliggesteld en daarom moeten in dit kaderzaken met betrekking tot het bestuur en de stemregelingen van de EBA met zorg worden overwogen en moeten de gelijke behandeling van de lidstaten die deelnemen aan het gemeenschappelijk toezichtmechanisme (GTM) zoals opgericht bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 en van andere lidstaten worden gegarandeerd.

(11)

Aangezien de EBA, waarin alle lidstaten met gelijke rechten deelnemen, opgericht is met het doel om de consistente toepassing van het gemeenschappelijke rulebook tot ontwikkeling te brengen en daaraan bij te dragen, en om de samenhang van toezichtpraktijken binnen de Unie te versterken, en aangezien de Europese Centrale Bank een leidende rol heeft binnen het GTM, moet de EBA worden uitgerust met adequate instrumenten die haar in staat stellen de opgedragen taken met betrekking tot de integriteit van de interne markt efficiënt uit te voeren.

(12)

Gelet op de toezichttaken die bij Verordening nr. 1024/2013 aan de ECB zijn opgedragen, moet de EBA haar taken ook ten aanzien van de ECB op dezelfde manier kunnen uitoefenen als ten aanzien van andere bevoegde autoriteiten. Met name de bestaande mechanismen voor beslechting van meningsverschillen en maatregelen in noodsituaties moeten dienovereenkomstig worden aangepast om hun doeltreffendheid te kunnen behouden.

(13)

Om haar faciliterende en coördinerende taak in noodsituaties te kunnen verrichten dient de EBA volledig te worden ingelicht over relevante ontwikkelingen en dient zij te worden uitgenodigd om als waarnemer deel te nemen aan elke relevante bijeenkomst van de desbetreffende bevoegde autoriteiten, dit impliceert het recht het woord te nemen of gelijk welke andere bijdrage te leveren.

(14)

Om te waarborgen dat de belangen van alle lidstaten op passende wijze in aanmerking worden genomen en de EBA correct kan functioneren met het oog op de handhaving en de verdieping van de interne markt voor financiële diensten, moet de stemregeling binnen haar raad van toezichthouders worden aangepast.

(15)

Besluiten betreffende inbreuken op het Unierecht en betreffende de beslechting van meningsverschillen moeten worden onderzocht door een door de raad van toezichthouders benoemd onafhankelijk panel dat bestaat uit leden met stemrecht van de raad van toezichthouders die geen belangenconflicten hebben. De door het panel aan de raad van toezichthouders voorgestelde besluiten moeten met gewone meerderheid van de stemgerechtigde leden van de raad van toezichthouders worden aangenomen, welke moet bestaan uit een gewone meerderheid van zijn leden van bevoegde autoriteiten uit lidstaten die aan het GTM deelnemen ("deelnemende lidstaten") en een gewone meerderheid van zijn leden van bevoegde autoriteiten uit lidstaten die daarin niet deelnemen ("niet-deelnemende lidstaten").

(16)

Besluiten betreffende maatregelen in noodsituaties moeten met gewone meerderheid van de raad van toezichthouders worden aangenomen, welke moet bestaan uit een gewone meerderheid van zijn leden van bevoegde autoriteiten uit deelnemende lidstaten en een gewone meerderheid van zijn leden van bevoegde autoriteiten uit niet-deelnemende lidstaten.

(17)

Besluiten betreffende de handelingen als genoemd in artikelen 10 tot en met 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en de maatregelen en besluiten vastgesteld uit hoofde van artikel 9, lid 5, derde alinea, en hoofdstuk VI van die verordening, moeten door de raad van toezichthouders met gekwalificeerde meerderheid worden aangenomen, die ten minste moet bestaan uit een gewone meerderheid van zijn leden van bevoegde autoriteiten uit deelnemende lidstaten en een gewone meerderheid van zijn leden van bevoegde autoriteiten uit niet-deelnemende lidstaten.

(18)

De EBA moet een reglement van orde voor het panel ontwikkelen, dat de onafhankelijkheid en de objectiviteit ervan verzekert.

(19)

De raad van bestuur moet evenwichtig samengesteld zijn, en niet-deelnemende lidstaten moeten behoorlijk vertegenwoordigd zijn.

(20)

Bij de benoeming van de leden van de interne instanties en comités van de EBA moet zorg worden gedragen voor een geografisch evenwicht tussen de lidstaten.

(21)

Om te zorgen voor een correcte werking van de EBA en een toereikende vertegenwoordiging van alle lidstaten, moeten de stemregeling, de samenstelling van de raad van bestuur en de samenstelling van het onafhankelijk panel in het oog worden gehouden. Zij moeten na verloop van een passende termijn worden herzien, rekening houdend met de opgedane ervaring en de ontwikkelingen.

(22)

Een lidstaat of een groep van lidstaten mag als platform voor financiële diensten niet rechtstreeks of onrechtstreeks worden gediscrimineerd.

(23)

De EBA moet worden voorzien van passende financiële en personele middelen die noodzakelijk zijn om eventuele krachtens deze verordening opgedragen aanvullende taken naar behoren te vervullen. Daartoe moet in de procedure voor de opstelling en de uitvoering van en het toezicht op de begroting, zoals vastgesteld in de artikelen 63 en 64 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, rekening worden gehouden met deze aanvullende taken. De EBA moet erop toezien dat de hoogste maatstaven op het gebied van doeltreffendheid worden gehanteerd.

(24)

Daar de doelstellingen van deze verordening, te weten het bereiken van een hoog niveau van effectieve en consistente prudentiële regelgeving en van effectief en consistent toezicht in alle lidstaten ter bescherming van de integriteit, de efficiëntie en de ordelijke werking van de interne markt, en ter handhaving van de stabiliteit van het financiële stelsel, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar deze doelstellingen vanwege de omvang van het optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(25)

Verordening (EU) nr. 1093/2010 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

"2.   De Autoriteit handelt overeenkomstig de haar bij deze verordening toegekende bevoegdheden en binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 94/19/EG, Richtlijn 2002/87/EG, Verordening (EG) nr. 1781/2006, Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 inzake prudentiële voorschriften voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (6), Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot de werkzaamheden van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (7) en, voor zover deze handelingen van toepassing zijn op kredietinstellingen en financiële instellingen alsook op de daarop toezicht houdende bevoegde autoriteiten, van bepaalde onderdelen van Richtlijn 2002/65/EG, Richtlijn 2005/60/EG, Richtlijn 2007/64/EG en Richtlijn 2009/110/EG, met inbegrip van alle op deze handelingen gebaseerde richtlijnen, verordeningen en besluiten en alle andere juridisch bindende handelingen van de Unie die taken aan de Autoriteit toekennen. De Autoriteit handelt tevens in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1024/2013 (8) van de Raad.

b)

in lid 5 wordt de tweede alinea vervangen door:

"Te dien einde draagt de Autoriteit bij tot de consistente, efficiënte en effectieve toepassing van de in lid 2 genoemde handelingen, bevordert zij de convergentie op het gebied van het toezicht, verstrekt zij adviezen aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en verricht zij economische analyses van de markten om de verwezenlijking van de doelstelling van de Autoriteit te bevorderen.";

c)

in lid 5 wordt de vierde alinea vervangen door:

"Bij de uitvoering van haar taken handelt de Autoriteit onafhankelijk, objectief en op niet-discriminerende wijze in het belang van de Unie als geheel.".

2)

In artikel 2, lid 2, wordt punt f) vervangen door:

"f)

de bevoegde of toezichthoudende autoriteiten als gespecificeerd in de Uniehandelingen die vermeld worden in artikel 1, lid 2, van deze verordening, met inbegrip van de Europese Centrale Bank wat betreft de aan haar krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 opgedragen taken, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.".

3)

Artikel 3 wordt vervangen door:

"Artikel 3

Verantwoordingsplicht van de Autoriteiten

De in artikel 2, lid 2, onder a) tot en met d), bedoelde autoriteiten leggen verantwoording af aan het Europees Parlement en aan de Raad. De Europese Centrale Bank legt, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1024/2013, aan het Europees Parlement en aan de Raad verantwoording af wat betreft de uitoefening van de toezichttaken die aan haar zijn opgedragen krachtens die verordening.".

4)

In artikel 4, lid 2, wordt punt i) vervangen door:

"i)

bevoegde autoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van de Europese Centrale Bank voor zaken die betrekking hebben op de taken die haar zijn opgedragen krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013, van Richtlijn 2007/64/EG en als bedoeld in Richtlijn 2009/110/EG.".

5)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt a) wordt vervangen door:

"a)

bijdragen tot de invoering van kwalitatief hoogstaande gemeenschappelijke regulerings- en toezichtnormen en -praktijken, met name door het verstrekken van adviezen aan de instellingen van de Unie en door het ontwikkelen van richtsnoeren, aanbevelingen en ontwerpen van technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen en andere maatregelen gebaseerd op de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen;

a bis)

opstellen en het actueel houden, onder meer door rekening te houden met veranderende bedrijfspraktijken en bedrijfsmodellen van financiële instellingen, van een Europees handboek voor het toezicht op de financiële instellingen in de Unie als geheel, die beste toezichtpraktijken inzake methodieken en werkwijzen bevat;";

ii)

punt c) wordt vervangen door:

"c)

vergemakkelijken van de delegatie van taken en verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten;";

iii)

punt i) wordt vervangen door:

"i)

bevorderen van de consistente en samenhangende werking van colleges van toezichthouders, de monitoring, beoordeling en meting van het systeemrisico, de ontwikkeling en coördinatie van herstel- en afwikkelingsplannen, waarbij in de gehele Unie een hoge beschermingsgraad wordt geboden aan depositohouders en beleggers en er methoden voor de afwikkeling van failliet gaande financiële instellingen worden ontwikkeld alsmede een beoordeling van de noodzaak tot passende financieringsinstrumenten overeenkomstig de artikelen 21 tot en met 26 ter bevordering van de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten die betrokken zijn bij het beheer van crises waarbij grensoverschrijdende instellingen betrokken zijn die een systeemrisico kunnen vormen;";

iv)

punt l) wordt geschrapt;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

"1 bis.   Bij de uitoefening van haar taken overeenkomstig deze verordening:

a)

maakt de Autoriteit volledig gebruik van de haar ter beschikking staande bevoegdheden; en

b)

met inachtneming van de doelstelling om te zorgen voor de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen, houdt de Autoriteit naar behoren rekening met de diverse soorten kredietinstellingen, hun bedrijfsmodellen en met hun verschillende grootten.";

c)

het volgende lid wordt ingevoegd:

"2 bis.   Bij de uitvoering van taken als bedoeld in lid 1 en de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in lid 2 houdt de Autoriteit naar behoren rekening met de beginselen van betere regelgeving en met de resultaten van de kosten-batenanalyse die overeenkomstig de voorschriften van deze verordening wordt uitgevoerd.".

6)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   De Autoriteit stelt, als een integrerend onderdeel ervan, een Commissie financiële innovatie in, waarin alle relevante bevoegde toezichthoudende autoriteiten zitting hebben met het oog op een gecoördineerde benadering ten aanzien van de regulering voor en het toezicht op nieuwe of innoverende financiële activiteiten, en die adviezen aanlevert die de Autoriteit aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verstrekt.";

b)

in lid 5 wordt de vierde alinea vervangen door:

"De Autoriteit kan tevens beoordelen of het nodig is bepaalde soorten financiële activiteiten te verbieden of te beperken en, wanneer die noodzaak bestaat, de Commissie en de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis stellen om de vaststelling van dergelijke verboden of beperkingen te bevorderen.".

7)

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   In geval van ongunstige ontwikkelingen die de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie geheel of gedeeltelijk ernstig in gevaar kunnen brengen, faciliteert de Autoriteit actief de door de bevoegde toezichthoudende autoriteiten genomen maatregelen en coördineert zij, voor zover dit nodig wordt geacht, alle door de desbetreffende bevoegde toezichthoudende autoriteiten ondernomen handelingen.

Om deze faciliterende en coördinerende rol te kunnen verrichten wordt de Autoriteit volledig ingelicht over relevante ontwikkelingen en wordt zij uitgenodigd om als waarnemer deel te nemen aan elke relevante bijeenkomst van de desbetreffende bevoegde toezichthoudende autoriteiten.";

b)

lid 3 wordt vervangen door:

"3.   Daar waar de Raad krachtens lid 2 een besluit heeft vastgesteld, en in uitzonderlijke gevallen waarin gecoördineerde actie van de bevoegde autoriteiten nodig is om te reageren op ongunstige ontwikkelingen die de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie geheel of gedeeltelijk ernstig in gevaar kunnen brengen, kan de Autoriteit individuele besluiten vaststellen op grond waarvan bevoegde autoriteiten in overeenstemming met de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgeving de nodige maatregelen dienen te nemen om deze ontwikkelingen aan te pakken, door erop toe te zien dat de financiële instellingen en de bevoegde autoriteiten aan de in die wetgeving vervatte verplichtingen voldoen.".

8)

Artikel 19, lid 1, eerste alinea, wordt vervangen door:

"1.   Onverminderd de in artikel 17 vastgestelde bevoegdheden kan de Autoriteit, indien een bevoegde autoriteit in procedureel of inhoudelijk opzicht van mening verschilt over door een andere bevoegde autoriteit genomen of niet genomen maatregelen in de gevallen die vermeld zijn in de in artikel 1, lid 2, bedoelde Uniehandelingen, op verzoek van een of meer betrokken bevoegde autoriteiten, die bevoegde autoriteiten bijstaan bij het bereiken van overeenstemming overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 4 van dit artikel vastgestelde procedure.".

9)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 20 bis

Convergentie van procedures voor toetsing door toezichthouders

De Autoriteit bevordert binnen haar bevoegdheden de convergentie van de procedures van toezichthouders voor toetsing en evaluatie in overeenstemming met Richtlijn 2013/36/EU teneinde in de Unie sterke toezichtnormen tot stand te brengen.".

10)

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   De Autoriteit bevordert binnen haar bevoegdheden de efficiënte, effectieve en consistente werking van de in Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU [CRR] bedoelde colleges van toezichthouders en bevordert de consistentie toepassing van het Unierecht door alle colleges van toezichthouders. Teneinde te komen tot convergentie wat betreft beste praktijken inzake toezicht, bevordert de Autoriteit gezamenlijke toezichtplannen en gezamenlijke onderzoeken en kan het personeel van de Autoriteit deelnemen aan de activiteiten van de colleges van toezichthouders, inclusief inspecties ter plaatse, die door twee of meer bevoegde autoriteiten gezamenlijk worden uitgevoerd.";

b)

in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

"2.   De Autoriteit neemt het voortouw bij het realiseren van een consistente werking van de colleges van toezichthouders voor grensoverschrijdende instellingen in de gehele Unie, rekening houdend met het systeemrisico dat de in artikel 23 bedoelde financiële instellingen opleveren, en belegt zo nodig een vergadering van een college.".

11)

Aan artikel 22 wordt het volgende lid toegevoegd:

"1 bis.   De Autoriteit gaat op zijn minst jaarlijks na of het uitvoeren van Uniebrede beoordelingen van de weerbaarheid van financiële instellingen, in overeenstemming met artikel 32, dienstig is en brengt het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op de hoogte van haar bevindingen. Wanneer degelijke Uniebrede beoordelingen worden uitgevoerd en de Autoriteit het dienstig acht, maakt zij voor elke deelnemende financiële instelling de resultaten bekend.".

12)

Artikel 25, lid 1, wordt vervangen door:

"1.   De Autoriteit draagt bij tot en neemt actief deel in de ontwikkeling en coördinatie van doeltreffende, consistente en geactualiseerde herstel- en afwikkelingsplannen voor financiële instellingen. Wanneer hierin is voorzien in de in artikel 1, lid 2, bedoelde Uniehandelingen, draagt de Autoriteit bij tot de ontwikkeling van procedures voor noodsituaties en preventieve maatregelen teneinde het systeemeffect van het failliet gaan van financiële instellingen zo beperkt mogelijk te houden.";

13)

in artikel 27, lid 2, wordt de eerste alinea vervangen door:

"2.   De Autoriteit beoordeelt de noodzaak van een systeem van coherente, solide en geloofwaardige financieringsmechanismen, met passende financieringsinstrumenten, gekoppeld aan een reeks gecoördineerde regelingen voor crisismanagement.".

14)

In artikel 29, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Om tot een gemeenschappelijke toezichtcultuur te komen ontwikkelt en actualiseert de Autoriteit, rekening houdend met veranderende bedrijfspraktijken en bedrijfsmodellen van financiële instellingen, een Europees handboek voor het toezicht op financiële instellingen voor de gehele Unie. Het Europese handboek voor het toezicht geeft de beste toezichtpraktijken inzake methodieken en werkwijzen weer.".

15)

Artikel 30, lid 3, wordt vervangen door:

"3.   Op basis van een collegiale toetsing kan de Autoriteit uit hoofde van artikel 16 richtsnoeren en aanbevelingen geven. Overeenkomstig artikel 16, lid 3, streven de bevoegde autoriteiten ernaar deze richtsnoeren en aanbevelingen op te volgen. Bij het opstellen van ontwerpen van technische regulerings- of uitvoeringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 15 houdt de Autoriteit rekening met het resultaat van de collegiale toetsing alsmede met alle andere informatie die zij bij de uitvoering van haar taken heeft verkregen, om te zorgen voor convergentie in de richting van de normen en de praktijken met de hoogste kwaliteit.

3 bis.   De Autoriteit legt de Commissie een advies voor indien uit de collegiale toetsing of andere informatie die zij bij de uitvoering van haar taken heeft verkregen, blijkt dat er een wetgevingsinitiatief nodig is voor de nadere harmonisatie van prudentiële regels.".

16)

Artikel 31, tweede alinea, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt b) wordt vervangen door:

"b)

de reikwijdte vast te stellen en in voorkomend geval de betrouwbaarheid te controleren van informatie die aan alle betrokken bevoegde autoriteiten ter beschikking moet worden gesteld;";

b)

punten d), e) en f) worden vervangen door:

"d)

het ESRB, de Raad en de Commissie onverwijld op de hoogte brengen van elke mogelijke noodsituatie;

e)

alle passende maatregelen te treffen in geval van ontwikkelingen die de werking van de financiële markten in gevaar kunnen brengen met het oog op de coördinatie van acties van de relevante bevoegde autoriteiten;

f)

de informatie centraal te verzamelen die overeenkomstig de artikelen 21 en 35 van de bevoegde autoriteiten is ontvangen als uitvloeisel van de wettelijke rapportageverplichtingen van instellingen. De Autoriteit deelt deze informatie met de andere betrokken bevoegde autoriteiten;".

17)

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

"2.   De Autoriteit neemt, in samenwerking met het ESRB, het initiatief tot, en coördineert, het Uniebreed beoordelen van de weerbaarheid van financiële instellingen bij ongunstige marktontwikkelingen. Hiertoe ontwikkelt zij:

a)

gemeenschappelijke methodieken voor het beoordelen van het effect van economische scenario's op de financiële positie van een instelling;

b)

gemeenschappelijke benaderingen voor communicatie over de resultaten van deze beoordelingen van de veerkracht van financiële instellingen;

c)

gemeenschappelijke methodieken ter beoordeling van het effect van bepaalde producten en distributieprocessen op een instelling; alsmede

d)

gemeenschappelijke methodieken voor de waardebepaling van de activa, indien dit voor de stresstests nodig wordt geacht.";

b)

de volgende leden worden ingevoegd:

"3 bis.   Voor de uitvoering van de Uniebrede beoordeling van de weerbaarheid van financiële instellingen uit hoofde van dit artikel, kan de Autoriteit in overeenstemming met artikel 35 en behoudens de daarin vervatte voorwaarden rechtstreeks informatie bij de financiële instellingen opvragen. Zij kan voorts verlangen dat de bevoegde autoriteiten specifieke controles uitvoeren. Zij kan bevoegde autoriteiten verzoeken om inspecties ter plaatse uit te voeren, en kan deelnemen aan dergelijke inspecties ter plaatse overeenkomstig de voorwaarden van artikel 21 en behoudens de daarin vervatte voorwaarden, teneinde toe te zien op de vergelijkbaarheid en de betrouwbaarheid van methoden, praktijken en resultaten.

3 ter.   De Autoriteit kan de bevoegde autoriteiten verzoeken dat zij financiële instellingen verplichten om de informatie die zij op grond van lid 3 bis moeten verstrekken, aan een onafhankelijke audit te onderwerpen.".

18)

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

a)

leden 1, 2 en 3 worden vervangen door:

"1.   Op verzoek van de Autoriteit verstrekken de bevoegde autoriteiten aan de Autoriteit alle nodige informatie in de voorgeschreven vorm om de haar bij deze verordening opgedragen taken uit te voeren, op voorwaarde dat zij rechtens inzage in de desbetreffende informatie kunnen krijgen. De informatie moet correct, coherent, volledig en tijdig beschikbaar zijn.

2.   De Autoriteit kan ook verzoeken dat de informatie op gezette tijden en volgens gespecificeerde formats of middels vergelijkbare door de Autoriteit goedgekeurde sjablonen wordt verstrekt. Voor deze verzoeken wordt, waar mogelijk, gebruik gemaakt van gemeenschappelijke formats.

3.   Op een naar behoren gerechtvaardigd verzoek van een bevoegde autoriteit verstrekt de Autoriteit de informatie die nodig is om de bevoegde autoriteit in staat te stellen haar taken uit te voeren, overeenkomstig de verplichtingen inzake beroepsgeheim als vastgelegd in sectorale wetgeving en in artikel 70.";

b)

in lid 6 wordt de eerste alinea vervangen door:

"6.   Indien complete of correcte informatie niet beschikbaar is of niet tijdig beschikbaar wordt gesteld in overeenstemming met lid 1 of lid 5, kan de Autoriteit, middels een naar behoren gerechtvaardigd en met redenen omkleed verzoek, de volgende instellingen rechtstreeks om informatie verzoeken:

a)

de desbetreffende financiële instellingen;

b)

holdings of filialen van een relevante financiële instelling;

c)

niet-gereguleerde operationele entiteiten binnen een financiële groep of conglomeraat die van belang zijn voor de financiële activiteiten van de desbetreffende financiële instellingen.

De geadresseerde van een dergelijk verzoek verstrekt de Autoriteit onverwijld en zonder onnodige vertraging duidelijke, correcte en volledige informatie.";

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

"7 bis.   Wanneer een uit hoofde van lid 6 aangezochte entiteit niet stipt duidelijke, correcte en volledige informatie verstrekt, meldt de Autoriteit dat aan de Europese Centrale Bank, indien van toepassing, en aan de desbetreffende autoriteiten in de betrokken lidstaten, die overeenkomstig de nationale wetgeving hun medewerking aan de Autoriteit verlenen om volledige toegang te verkrijgen tot de informatie en originele documenten, boeken of bescheiden waar de aangezochte entiteit rechtens inzage in heeft, teneinde de informatie te controleren.".

19)

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 4, wordt de derde alinea vervangen door:

"Indien de Autoriteit aan een aanbeveling geen gevolg geeft, motiveert zij dit voor de Raad en het ESRB. Het ESRB stelt het Europees Parlement in kennis overeenkomstig artikel 19, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1092/2010.";

b)

in lid 5, wordt de derde alinea vervangen door:

"Indien de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1092/2010 de Raad en het ESRB van de door haar in antwoord op de aanbeveling van het ESRB genomen maatregelen in kennis stelt, houdt zij naar behoren rekening met de zienswijzen van de raad van toezichthouders en stelt zij tevens de Commissie op de hoogte.".

20)

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

"De Stakeholdergroep bankwezen komt op eigen initiatief telkens wanneer dit nodig wordt geacht, en in elk geval ten minste viermaal per jaar bijeen.";

b)

de eerste alinea van lid 4, wordt vervangen door:

"4.   De Autoriteit verstrekt overeenkomstig artikel 70 en met inachtneming van het beroepsgeheim alle nodige informatie, en zorgt voor adequate secretariële ondersteuning van de Stakeholdergroep bankwezen. Voor leden van de Stakeholdergroep bankwezen die een organisatie zonder winstoogmerk vertegenwoordigen, met uitsluiting van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, wordt een toereikende vergoeding vastgesteld. Deze vergoeding komt op zijn minst overeen met de vergoedingstarieven voor ambtenaren overeenkomstig Titel V, hoofdstuk 1, bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (9) (Statuut van de ambtenaren). De Stakeholdergroep bankwezen kan werkgroepen voor technische aangelegenheden instellen. De ambtstermijn van de leden van de Stakeholdergroep bankwezen bedraagt twee-en-een-half jaar, waarna een nieuwe selectieprocedure plaatsvindt.

21)

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt punt d) vervangen door:

"d)

een door de raad van toezicht van de Europese Centrale Bank aan te wijzen vertegenwoordiger, zonder stemrecht;";

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

"4 bis.   Bij besprekingen die geen betrekking hebben op individuele financiële instellingen, zoals bedoeld in artikel 44, lid 4, kan de door de raad van toezicht van de Europese Centrale Bank aangestelde vertegenwoordiger vergezeld worden van een tweede vertegenwoordiger van de Europese Centrale Bank met deskundigheid op het gebied van taken van centrale banken.".

22)

In artikel 41 worden leden 2, 3 en 4 vervangen door:

"1 bis.   Voor de toepassing van artikel 17 roept de raad van toezichthouders een onafhankelijk panel bijeen dat bestaat uit de voorzitter van de raad van toezichthouders en zes andere leden, die geen vertegenwoordiger zijn van de bevoegde autoriteit die een inbreuk op het Unierecht zou hebben gepleegd en die noch een belang hebben bij de kwestie noch directe banden hebben met de betrokken bevoegde autoriteit.

Elk lid van het panel heeft één stem.

Een besluit van het panel wordt aangenomen wanneer minstens vier leden van het panel voorstemmen.

2.   Voor de toepassing van artikel 19 roept de raad van toezichthouders een onafhankelijk panel bijeen dat bestaat uit de voorzitter van de raad van toezichthouders en uit zes andere leden die geen vertegenwoordiger zijn van de bevoegde autoriteiten die bij het meningsverschil betrokken zijn en die noch een belang bij het conflict noch directe banden met de betrokken bevoegde autoriteiten hebben.

Elk lid van het panel heeft één stem.

Besluiten van het panel worden aangenomen wanneer minstens vier leden van het panel voorstemmen.

3.   De panels, bedoeld in dit artikel, leggen de raad van toezichthouders een besluit krachtens artikel 17 of artikel 19 ter definitieve vaststelling voor.

4.   De raad van toezichthouders stelt voor het in dit artikel bedoelde panel een reglement van orde vast.".

23)

Aan artikel 42 wordt het volgende lid toegevoegd:

"De eerste en de twee alinea laat de bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 aan de Europese Centrale Bank opgedragen taken onverlet.".

24)

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   De raad van toezichthouders besluit met gewone meerderheid van zijn leden. Elk lid heeft één stem.

Met betrekking tot de in de artikelen 10 tot en met 16 genoemde handelingen en de ingevolge artikel 9, lid 5, derde alinea, en hoofdstuk VI en in afwijking van de eerste alinea van dit lid aangenomen maatregelen en besluiten, besluit de raad van toezichthouders met gekwalificeerde meerderheid van zijn leden, als bepaald in artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 3 van Protocol nr. 36 betreffende de overgangsbepalingen; die meerderheid omvat ten minste een gewone meerderheid van zijn leden van bevoegde autoriteiten uit lidstaten die deelnemende lidstaten zijn in de zin van artikel 2, onder 1), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 ("deelnemende lidstaten"), en een gewone meerderheid van zijn leden van de bevoegde autoriteiten uit lidstaten die niet-deelnemende lidstaten zijn in de zin van artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 ("niet-deelnemende lidstaten").

Met betrekking tot besluiten overeenkomstig de artikelen 17 en 19 wordt het door het panel voorgestelde besluit aangenomen met gewone meerderheid van de raad van toezichthouders, welke bestaat uit een gewone meerderheid van zijn leden van bevoegde autoriteiten uit deelnemende lidstaten en een gewone meerderheid van zijn leden van bevoegde autoriteiten uit niet-deelnemende lidstaten.

Bij wijze van afwijking van de derde alinea wordt vanaf de datum waarop vier of minder stemgerechtigde leden van bevoegde autoriteiten uit niet-deelnemende lidstaten zijn, het door het panel voorgestelde besluit vastgesteld bij een gewone meerderheid van de stemgerechtigde leden van de raad van toezichthouders, die ten minste één stem omvat van leden van bevoegde autoriteiten uit niet-deelnemende lidstaten.

Elk stemgerechtigd lid heeft één stem.

Met betrekking tot de samenstelling van het panel overeenkomstig artikel 41, lid 2, streeft de raad van toezichthouders naar consensus. Bij gebreke van consensus neemt de raad van toezichthouders besluiten bij een meerderheid van drie vierde van zijn stemgerechtige leden. Elk stemgerechtigd lid heeft één stem.

Met betrekking tot de op grond van artikel 18, leden 3 en 4, vastgestelde besluiten en in afwijking van de eerste alinea van dit lid neemt de raad van toezichthouders besluiten bij gewone meerderheid van zijn stemgerechtigde leden, welke bestaat uit een gewone meerderheid van zijn leden van bevoegde autoriteiten uit deelnemende lidstaten, en bij gewone meerderheid van zijn leden van bevoegde autoriteiten uit niet-deelnemende lidstaten.";

b)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   De leden zonder stemrecht en de waarnemers, met uitzondering van de voorzitter, de uitvoerend directeur en de door de raad van toezicht van de Europese Centrale Bank benoemde vertegenwoordiger, zijn niet aanwezig bij besprekingen in de raad van toezichthouders die betrekking hebben op individuele financiële instellingen, tenzij anders bepaald in artikel 75, lid 3, of de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen.";

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

"4 bis.   De voorzitter van de Autoriteit kan te allen tijde een stemming houden. Onverminderd deze bevoegdheid en de effectiviteit van de besluitvormingsprocedures van de Autoriteit, streeft de raad van toezichthouders van de Autoriteit naar consensus bij haar besluitvorming.".

25)

In artikel 45, lid 1, wordt de derde alinea vervangen door:

"Het mandaat van de door de raad van toezichthouders verkozen leden bedraagt tweeënhalf jaar. Deze termijn kan één keer worden verlengd. De samenstelling van de raad van bestuur is evenwichtig en proportioneel en vormt een afspiegeling van de gehele Unie. De raad van bestuur telt ten minste twee vertegenwoordigers van niet-deelnemende lidstaten. De mandaten zijn overlappend en er geldt een passend roulatiesysteem.".

26)

In artikel 47 wordt lid 4 vervangen door:

"4.   De raad van bestuur stelt het personeelsbeleid van de Autoriteit vast en krachtens artikel 68, lid 2, de nodige maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het Statuut van de ambtenaren.".

27)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 49 bis

Kosten

De voorzitter maakt de georganiseerde vergaderingen en de genoten gastvrijheid openbaar. Onkostenvergoedingen worden bijgehouden in een openbaar register overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren.".

28)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 52 bis

Kosten

De uitvoerend directeur maakt bijeenkomsten en de genoten gastvrijheid openbaar. Onkostenvergoedingen worden bijgehouden in een openbaar register overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren.".

29)

Artikel 63, lid 7, wordt geschrapt.

30)

In artikel 81 wordt lid 3 vervangen door:

"3.   Met betrekking tot het rechtstreeks toezicht op instellingen of infrastructuren met een Europese reikwijdte stelt de Commissie, in het licht van de marktontwikkelingen, de stabiliteit van de interne markt en de cohesie van de Unie, jaarlijks een verslag op over de vraag of de autoriteit meer toezichttaken op dit gebied moet krijgen.".

31)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 81 bis

Evaluatie van de stemregeling

Met ingang van de datum waarop het aantal niet-deelnemende lidstaten vier bereikt, evalueert de Commissie de werking van de in de artikelen 41 en 44 omschreven stemregeling, rekening houdend met de sinds de inwerkingtreding van deze verordening opgedane ervaring, en brengt zij hierover verslag uit aan het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad.".

Artikel 2

Onverminderd artikel 81 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 brengt de Commissie uiterlijk 31 december 2015 een verslag uit over de toepassing van de bepalingen van deze verordening met betrekking tot:

a)

de samenstelling van de raad van bestuur; en

b)

de samenstelling van de onafhankelijke panels bedoeld in artikel 41 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, die besluiten ten behoeve van de toepassing van de artikelen 17 en 19 van die verordening voorbereiden.

Het verslag houdt met name rekening met eventuele ontwikkelingen in het aantal deelnemende lidstaten, en onderzoekt of op basis van deze ontwikkelingen verdere aanpassingen noodzakelijk zijn die ervoor zorgen dat de besluiten van de EBA worden genomen met het oog op de handhaving en versterking van de interne markt voor diensten.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 22 oktober 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 30 van 1.2.2013, blz. 6.

(2)  PB C 11 van 15.1.2013, blz. 34.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 september 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 oktober 2013.

(4)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (Zie bladzijde 63 van dit Publicatieblad).

(5)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(6)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(7)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338.

(8)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287, 29.10.2013, blz. 63)";

(9)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.".


29.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 287/15


VERORDENING (EU, EURATOM) Nr. 1023/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 oktober 2013

tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 336,

Gezien het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en met name artikel 12,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, dat na overleg met het comité voor het statuut is ingediend,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Hof van Justitie (1),

Gezien het advies van de Rekenkamer (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie en haar meer dan 50 instellingen en agentschappen moeten kunnen blijven beschikken over een kwalitatief hoogwaardig Europees overheidsapparaat, zodat zij haar doelstellingen kan verwezenlijken, haar beleid en werkzaamheden kan uitvoeren alsook haar taken kan uitvoeren overeenkomstig de Verdragen volgens de hoogst denkbare normen, zodat ze berekend is op de interne en de externe uitdagingen waarmee zij in de toekomst te maken zal krijgen en om de burgers van de Unie te dienen.

(2)

Het is bijgevolg noodzakelijk om voor een kader te zorgen voor het aantrekken, aanwerven en behouden van en hooggekwalificeerde en meertalige personeelsleden die worden aangeworven vanuit de breedst mogelijke geografische basis uit de burgers van de lidstaten, en met volledige inachtneming van het genderevenwicht, die onafhankelijk zijn en die voldoen aan de hoogste normen op het vlak van vakbekwaamheid, en om ervoor te zorgen dat die personeelsleden hun taken zo doeltreffend en doelmatig mogelijk kunnen uitvoeren. In dit opzicht is het nodig een oplossing te vinden voor de problemen die de instellingen momenteel ondervinden om ambtenaren of functionarissen uit bepaalde lidstaten aan te werven.

(3)

Gezien de verhouding van de omvang van het Europese ambtenarenapparaat tot de doelstellingen van de Unie en haar inwoneraantal, mag een verlaging van het aantal personeelsleden van de instellingen en agentschappen van de Unie niet leiden tot een aantasting van hun vermogen om hun taken, plichten en functies overeenkomstig hun verplichtingen en bevoegdheden uit hoofde van de Verdragen te vervullen. Er is in dit verband behoefte aan transparantie met betrekking tot de personeelskosten die elke instelling en elk agentschap met betrekking tot alle voor hen werkzame personeelscategorieën moet dragen.

(4)

Van het Europese ambtenarenapparaat wordt verwacht dat het voldoet aan de hoogste normen op het vlak van beroepsethiek en dat het te allen tijde onafhankelijk blijft. Met dit doel voor ogen moet titel II van het Statuut van de ambtenaren (4), waarin een kader voor rechten en verplichtingen wordt vastgesteld, verder worden verduidelijkt. Elk verzuim doorambtenaren of gewezen ambtenaren om deze verplichtingen na te leven, dient hen vatbaar te maken voor tuchtmaatregelen.

(5)

De waarde van het Europese ambtenarenapparaat ligt evenzeer in zijn culturele en taalkundige verscheidenheid, die alleen kan worden gegarandeerd als er voor een gepast evenwicht tussen de nationaliteiten van de ambtenaren wordt gezorgd. Bij aanwervingen en benoemingen moet erop worden toegezien dat het personeel met inachtneming van de breedst mogelijke geografische basis uit de onderdanen van alle lidstaten van de Europese Unie wordt aangeworven, zonder dat er echter ambten worden bestemd voor ingezetenen van een bepaalde lidstaat. Hiertoe en om potentiële aanzienlijke ongelijkheden tussen de nationaliteiten van ambtenaren die niet gerechtvaardigd zijn op grond van objectieve criteria, tegen te gaan, moet elke instelling billijke en gepaste maatregelen kunnen treffen. Dergelijke maatregelen mogen in geen geval leiden tot het hanteren van andere aanwervingscriteria dan die welke op verdiensten zijn gebaseerd. De Commissie moet het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van dergelijke maatregelen door de instellingen.

(6)

Om aanwervingen vanuit de breedst mogelijke geografische basis te bevorderen, moeten de instellingen zich inspannen voor de ondersteuning van meertalig en multicultureel onderwijs voor de kinderen van hun personeelsleden. Het is wenselijk dat een bijdrage door de Unie ten laste van haar begroting, te bepalen door de begrotingsautoriteit in overeenstemming met de desbetreffende regels, wordt voorzien voor de financiering van de Europese scholen. Indien dit noodzakelijk is in het belang van het functioneren van de instellingen, moet de Commissie de bevoegde autoriteiten kunnen vragen om de locatie van een nieuwe Europese school te heroverwegen.

(7)

Meer algemeen is het de bedoeling de personele middelen zo goed mogelijk te beheren in het kader van een Europees ambtenarenapparaat dat gekenmerkt wordt door uitmuntendheid, vakbekwaamheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, onpartijdigheid en stabiliteit, alsook door culturele en taalverscheidenheid en aantrekkelijke aanwervingsvoorwaarden.

(8)

Ambtenaren moeten een proeftijd van negen maanden volbrengen. Bij het nemen van een besluit over de aanstelling in vaste dienst, houdt het voor aanstellingen bevoegde gezag rekening met het beoordelingsverslag over de proeftijd dat aan het eind van deze proeftijd wordt opgesteld, en met het gedrag van de ambtenaar op proef met betrekking tot de hem door het statuut opgelegde verplichtingen. In geval van duidelijke ongeschiktheid van de ambtenaar op proef moet het mogelijk zijn om te allen tijde een beoordeling van de ambtenaar op proef op te stellen. Zo niet mag het beoordelingverslag pas aan het eind van de proeftijd worden opgesteld.

(9)

Teneinde te waarborgen dat de koopkracht van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie gelijke tred houdt met die van de nationale ambtenaren bij de nationale overheidsdiensten van de lidstaten, is het zeer belangrijk dat het beginsel van een meerjarig mechanisme voor de actualisering van de bezoldigingen, dat bekendstaat als "de methode", wordt gehandhaafd door ervoor te zorgen dat deze methode wordt toegepast tot eind 2023, met een evaluatie begin 2022, en door een mechanisme te voorzien voor de provisorische verlenging van de methode. Daarnaast moet er een mechanisme voorzien worden voor een automatische jaarlijkse actualisering van alle salarissen, pensioenen en toelagen, dat ook een automatische crisisclausule omvat, om de moeilijkheden die zich in het verleden hebben voorgedaan met betrekking tot de toepassing van de methode, te verhelpen. Met het oog hierop moeten de relevante bedragen in het statuut en in de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie beschouwd worden als referentiebedragen, die regelmatig en automatisch zullen worden geactualiseerd. De geactualiseerde bedragen worden door de Commissie ter informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie C, bekendgemaakt. Dit actualiseringsmechanisme moet eveneens gebruikt worden voor alle andere gevallen waarin een dergelijke actualisering voorzien is.

(10)

Het is belangrijk dat ervoor wordt gezorgd dat de statistische gegevens die voor de actualisering van de bezoldigingen en de pensioenen worden gebruikt, van kwaliteit zijn. Overeenkomstig het beginsel van onpartijdigheid moeten de nationale diensten voor de statistiek of andere bevoegde instanties in de lidstaten de gegevens op nationaal niveau verzamelen en aan Eurostat overmaken.

(11)

De potentiële voordelen voor de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie van de toepassing van de methode moeten worden gecompenseerd door de herinvoering van het systeem van een "heffing". Net als voor wat de methode betreft, kan de toepassing van deze solidariteitsheffing provisorisch verlengd worden. In de huidige omstandigheden lijkt het passend om de solidariteitsheffing te verhogen ten opzichte van het niveau van de speciale heffing tussen 2004 en 2012 en een progressievere stijging toe te passen. Doel hiervan is rekening te houden met de bijzonder moeilijke economische en sociale situatie in de Unie en de gevolgen daarvan voor de overheidsfinanciën in de Unie. De noodzakelijke consolidering van de overheidsfinanciën in de Unie, ook op korte termijn, vereist een snelle en bijzondere solidariteitsinspanning vanwege het personeel van de instellingen van de Unie. Deze solidariteitsheffing moet bijgevolg met ingang van 1 januari 2014 gelden voor alle ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie.

(12)

In zijn conclusies van 8 februari 2013 over het meerjarig financieel kader wees de Europese Raad erop dat indien men de overheidsfinanciën op korte, middellange en lange termijn wil consolideren, alle overheden en hun personeel een bijzondere inspanning zullen moeten leveren om efficiënter en doelmatiger te gaan werken en zich aan te passen aan de veranderende economische context. Hiermee trok de Raad in feite één lijn met de Commissie in haar voorstel van 2011 tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie; met dit voorstel beoogde de Commissie immers kostenefficiëntie en erkende ze dat de uitdagingen waarmee de Europese Unie momenteel te maken heeft, een bijzondere inspanning vragen van alle overheidsdiensten en hun voltallige personeel om efficiënter te gaan werken en zich aan te passen aan de veranderende economische en sociale context. Daarnaast vroeg de Europese Raad in het kader van de hervorming van het statuut van de ambtenaren om een aanpassing van de salarissen en pensioenen van al het personeel van de instellingen van de Unie in de vorm van een schorsing van de salarismethode gedurende twee jaar, alsook, in het kader van de herziening van de salarismethode, om de invoering van de nieuwe solidariteitsheffing.

(13)

Gezien deze conclusies en om te kunnen voldoen aan toekomstige begrotingsbeperkingen alsook om te tonen dat het Europese ambtenarenapparaat solidair is met de strenge maatregelen die de lidstaten als gevolg van de ongekende financiële crisis en de bijzonder moeilijke sociale en economische situatie in de lidstaten en de Unie als geheel hebben genomen, is het noodzakelijk om de toepassing van de methode voor alle salarissen, pensioenen en toelagen van de ambtenaren gedurende twee jaar te schorsen en tegelijkertijd de solidariteitsheffing toe te passen.

(14)

De demografische ontwikkelingen en de veranderende leeftijdspiramide van de bevolking vereisen dat de pensioenleeftijd wordt verhoogd, hoewel er voor de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie die reeds in dienst zijn, overgangsmaatregelen worden getroffen. Deze overgangsmaatregelen zijn noodzakelijk om de verworven rechten van de ambtenaren die reeds in dienst zijn en aan het theoretische pensioenfonds van de ambtenaren van de Europese Unie hebben bijgedragen, te eerbiedigen. De pensioenleeftijd moet ook worden versoepeld door het gemakkelijker te maken voor personeel om op vrijwillige basis tot 67 jaar te blijven werken en, in uitzonderlijke omstandigheden en onder specifieke voorwaarden, door te werken tot 70 jaar.

(15)

Aangezien de pensioenregeling van de Europese Unie in actuarieel evenwicht is en dat evenwicht op korte en lange termijn moet worden gehandhaafd, moeten de personeelsleden die vóór 1 januari 2014 in dienst zijn getreden, voor hun pensioenbijdrage worden gecompenseerd door overgangsmaatregelen, zoals een aangepast opbouwpercentage voor de dienstjaren na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (Barcelona-incentive) en door bij vervroegde pensionering tussen de leeftijd van 60 jaar en de wettelijke pensioenleeftijd slechts de helft van de vermindering toe te passen.

(16)

Algemeen aanvaarde actuariële praktijk vereist dat voor de rentepercentages en de salaristoename waarnemingen over een periode van twintig tot veertig jaar worden gebruikt, zodat het evenwicht van de pensioenregelingen wordt gegarandeerd. De voortschrijdende gemiddelden voor de rentepercentages en de salaristoename moeten derhalve worden verlengd tot dertig jaar, met een overgangsperiode van acht jaar.

(17)

De Raad verzocht de Commissie om een studie en de indiening van passende voorstellen in verband met artikel 5, lid 4, bijlage I, afdeling A, en artikel 45, lid 1, van het statuut, teneinde verantwoordelijkheid en rang duidelijk aan elkaar te koppelen en ervoor te zorgen dat er bij het vergelijkend onderzoek van de verdiensten in het kader van bevordering een grotere klemtoon wordt gelegd op het niveau van de verantwoordelijkheden.

(18)

Gelet op dit verzoek is het passend om de bevordering tot een hogere rang te doen afhangen van persoonlijke toewijding, de verbetering van vaardigheden en bekwaamheden, en de uitvoering van taken waarvan het belang rechtvaardigt dat de ambtenaar in die hogere rang wordt benoemd.

(19)

De loopbaan in de functiegroepen AD en AST moet zodanig worden geherstructureerd dat de hoogste rangen zullen worden voorbehouden aan een beperkt aantal ambtenaren die het hoogste niveau van verantwoordelijkheid dragen. Daarom kunnen administrateurs alleen opklimmen tot de rang van AD 12, tenzij ze benoemd worden voor een specifiek ambt boven die rang, en moeten de rangen AD 13 en 14 voorbehouden zijn voor ambtenaren met een functie die grote verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Op dezelfde manier kunnen ambtenaren in rang AST 9 alleen worden bevorderd tot rang AST 10 volgens de in artikel 4 en artikel 29, lid 1, van het statuut vastgestelde procedure.

(20)

Om de loopbaanstructuren in de huidige vakgebieden van de AST-personeelsleden nog verder op de verschillende niveaus van verantwoordelijkheid af te stemmen en de onontbeerlijke bijdrage tot de beperking van de administratieve uitgaven te leveren, dient er een nieuwe functiegroep "AST/SC" voor secretariaat- en kantoormedewerkers te worden ingevoerd. De salarissen en de bevorderingspercentages dienen te garanderen dat het niveau van verantwoordelijkheid en dat van de bezoldigingen op een passende wijze in onderling verband staan. Op die manier zal het mogelijk zijn om een stabiel en breed Europees ambtenarenapparaat te behouden. De Commissie moet een analyse uitvoeren van en verslag uitbrengen over de omvang van deze nieuwe functiegroep en de gevolgen van de invoering ervan, waarbij ze met name rekening moet houden met de situatie van vrouwen, zodat het behoud van een stabiel en breed Europees ambtenarenapparaat gevrijwaard wordt.

(21)

De minimumperiode van twee jaar die een ambtenaar in een rang moet doorbrengen alvorens hij naar de eerstvolgende hogere rang kan overgaan, wordt gehandhaafd met als doel snellere bevorderingen mogelijk te maken voor ambtenaren die bijzonder goed presteren. Elke instelling moet erop toezien dat er in haar interne personeelsbeleid gebruik wordt gemaakt van de in het statuut voorziene mogelijkheden betreffende passende loopbanen voor ambtenaren met veel potentieel en goede prestaties.

(22)

De in de instellingen toegepaste werktijden moeten worden afgestemd op de werktijden die gelden in bepaalde lidstaten van de Europese Unie, teneinde de inkrimping van het aantal personeelsleden in de instellingen te compenseren. Bij deze aanpassing moet rekening worden gehouden met de werktijden die gelden voor de ambtenarenapparaten van de lidstaten. De invoering van een minimum wekelijkse werktijd zal ervoor zorgen dat de personeelsleden van de instellingen het werk dat uit de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie voortvloeit, kunnen uitvoeren; terwijl tegelijkertijd de harmonisering van de arbeidsvoorwaarden in de instellingen in het belang is van de solidariteit door het gehele ambtenarenapparaat van de Unie heen.

(23)

Flexibele werktijdregelingen zijn een wezenlijk onderdeel van een moderne en efficiënte overheidsadministratie: zij maken gezinsvriendelijke arbeidsvoorwaarden mogelijk en garanderen een evenwicht tussen mannen en vrouwen in de instellingen. Daarom moet in het statuut een uitdrukkelijke verwijzing naar die regelingen worden opgenomen.

(24)

De regels inzake het aantal jaarlijkse reisdagen en de jaarlijkse vergoeding van de reiskosten tussen de standplaats en de plaats van herkomst moeten worden gemoderniseerd, gerationaliseerd en aan de status van expatriate worden gekoppeld, zodat de toepassing van die regels eenvoudiger en transparanter verloopt. Met name het aantal jaarlijkse reisdagen moet vervangen worden door thuisverlof en tot maximum twee en een halve dag worden beperkt.

(25)

Ook de regels inzake de vergoeding van verhuiskosten moeten worden vereenvoudigd, zodat de toepassing van die regels zowel voor de administratie als voor de betrokken personeelsleden gemakkelijker wordt. Daarom moeten plafonds voor de kosten worden ingevoerd, waarin rekening wordt gehouden met de gezinssituatie van de ambtenaar of het andere personeelslid en met de gemiddelde kosten van een verhuizing en de daarbij horende verzekering.

(26)

Sommige personeelsleden moeten frequent op dienstreis gaan naar de andere plaatsen waar hun instelling een zetel heeft. Momenteel houden de regels inzake dienstreizen niet doeltreffend rekening met die situatie. Deze regels moeten derhalve worden aangepast, om in die gevallen de verblijfkosten te vergoeden op basis van een forfaitair bedrag.

(27)

Het is passend om de arbeidsvoorwaarden voor personeel in derde landen te moderniseren en kosteneffectiever te maken, opdat kostenbesparingen worden gegenereerd. Rechten op jaarlijkse vakantie moeten worden aangepast en voorzieningen moeten worden getroffen voor de mogelijkheid om bij de berekening van de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden rekening te houden met een breed spectrum aan parameters, zonder dat dit de globale doelstelling van de totstandbrenging van kostenbesparingen in de weg staat. De voorwaarden voor de toekenning van de huisvestingstoelage moeten worden herzien om beter rekening te houden met de plaatselijke omstandigheden en om de administratieve lasten te verminderen.

(28)

Het kader voor de aanwerving van arbeidscontractanten moet flexibeler worden. De instellingen van de Unie moeten derhalve in staat worden gesteld om arbeidscontractanten aan te werven voor een maximumduur van zes jaar voor het uitvoeren van werkzaamheden onder het toezicht van ambtenaren of tijdelijke functionarissen. Hoewel de grote meerderheid van de ambtenaren nog steeds via algemene vergelijkende onderzoeken zal worden aangeworven, moeten de instellingen daarnaast de mogelijkheid krijgen om interne vergelijkende onderzoeken te organiseren, waaraan in uitzonderlijke gevallen en onder specifieke voorwaarden ook arbeidscontractanten kunnen deelnemen.

(29)

Er moeten overgangsmaatregelen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de nieuwe regels en maatregelen geleidelijk worden toegepast, terwijl de verworven rechten en legitieme verwachtingen van de personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van deze wijzigingen van het statuut in dienst zijn getreden, worden geëerbiedigd.

(30)

De personeelsleden van de agentschappen vallen net als het andere statutaire personeel onder de pensioenregeling van de EU. Agentschappen die volledig zelf gefinancierd zijn, betalen momenteel de werkgeversbijdrage aan het stelsel. Om te zorgen voor begrotingstransparantie en evenwichtigere lastenverdeling, moeten agentschappen die gedeeltelijk uit de algemene begroting van de Europese Unie worden gefinancierd, het deel van de werkgeversbijdragen betalen dat overeenstemt met de verhouding tussen de ontvangsten van het agentschap zonder de subsidie uit de algemene begroting van de Europese Unie en zijn totale ontvangsten. Aangezien het met het oog op deze nieuwe bepaling mogelijk is dat de relevante regels betreffende de door de agentschappen ontvangen vergoedingen moeten worden aangepast, mag de bepaling pas vanaf 1 januari 2016 van kracht worden. Indien nodig moet de Commissie voorstellen indienen voor de aanpassing van deze regels.

(31)

Ten behoeve van vereenvoudiging en de samenhang van het personeelsbeleid moeten de regels die door de Commissie ter uitvoering van het statuut worden vastgesteld, van overeenkomstige toepassing zijn op de agentschappen. Omdat de agentschappen in een specifieke situatie verkeren, moeten zij echter het recht hebben om indien nodig de toestemming van de Commissie te vragen voor de vaststelling van uitvoeringsbepalingen die afwijken van die welke de Commissie heeft vastgesteld, of om de regels van de Commissie in het geheel niet toe te passen.

(32)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een register invoeren en beheren van alle regels die zijn vastgesteld om aan het statuut uitvoering te geven. Dit register, dat door alle instellingen, agentschappen en lidstaten kan worden geraadpleegd, zal de transparantie verhogen en bevorderen dat het statuut op consequente wijze wordt toegepast.

(33)

Om de regels inzake de vaststelling van uitvoeringsbepalingen, die van interne en administratieve aard zijn, te harmoniseren en te verduidelijken, is het passend om de desbetreffende beslissingsbevoegdheid toe te kennen aan het tot aanstelling bevoegde gezag en het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegde gezagsorgaan.

(34)

Omdat er bij de agentschappen veel tijdelijke functionarissen werken en er een samenhangend personeelsbeleid moet worden vastgesteld, is het noodzakelijk om een nieuwe categorie tijdelijke functionarissen in te voeren en daarvoor specifieke regels vast te stellen.

(35)

De Commissie moet toezicht blijven houden op de begrotingssituatie van het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering en in geval van een structureel onevenwicht van het stelsel de nodige maatregelen nemen.

(36)

In artikel 15 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie staat dat bepaalde gegevens van ambtenaren en andere personeelsleden moeten worden doorgegeven aan de overheidsdiensten van de lidstaten.

(37)

Teneinde de in het statuut vastgelegde doelstellingen te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen, met name voor wat betreft bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden. De Commissie moet bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 1 quinquies wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 3 worden de woorden "De instellingen" vervangen door "De tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen";

b)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   Voor de toepassing van lid 1 wordt als persoon met een handicap aangemerkt, de persoon die een langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking heeft die hem, in wisselwerking met diverse hinderpalen, kunnen belemmeren om volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen deel te nemen aan de samenleving. Dit gebrek wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 33.

Een persoon met een handicap voldoet aan de voorwaarden van artikel 28, onder e), wanneer hij in staat is, mits een aantal redelijke voorzieningen worden aangebracht, de fundamentele taken van het betrokken ambt te vervullen.

Onder "redelijke voorzieningen" om de fundamentele taken van een ambt te kunnen vervullen, wordt verstaan passende maatregelen, waar nodig, om een persoon met een handicap in staat te stellen om toegang te krijgen tot, deel te nemen aan, en carrière te maken in het arbeidsleven, of opleidingen te volgen, zonder dat dit voor de werkgever een onevenredig zware belasting vormt.

Het beginsel van gelijke behandeling belet de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen niet om maatregelen te handhaven of aan te nemen waarbij voorzien wordt in specifieke voordelen om de uitoefening van een beroepsactiviteit door personen met een handicap te vereenvoudigen of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren.".

2.

Artikel 1 sexies, lid 1, wordt vervangen door:

"1.   Ambtenaren in actieve dienst hebben toegang tot door de instellingen genomen maatregelen van sociale aard, waaronder specifieke maatregelen om werk en gezin te combineren, en tot de door de in artikel 9 genoemde sociale diensten geboden dienstverlening. Gewezen ambtenaren kunnen toegang hebben tot beperkte specifieke maatregelen van sociale aard.".

3.

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   De ambten waarop dit statuut van toepassing is, zijn in functiegroepen ingedeeld naar gelang van de aard en het niveau van de werkzaamheden waarmee zij overeenkomen, te weten de functiegroep "administrateurs" (hierna "AD"), de functiegroep "assistenten" (hierna "AST") en de functiegroep "secretariaat- en kantoormedewerkers" (hierna "AST/SC").";

b)

lid 2 wordt vervangen door:

"2.   De functiegroep AD omvat twaalf rangen, die overeenkomen met leidinggevende functies, functies met een conceptueel of analytisch karakter en functies op taalkundig en wetenschappelijk gebied. De functiegroep AST omvat elf rangen, die overeenkomen met functies met een uitvoerend en technisch karakter. De functiegroep AST/SC omvat zes rangen, die overeenkomen met secretariaat- en kantoorfuncties.";

c)

in lid 3, onder a), worden na de woorden "in functiegroep AST" de woorden "en de functiegroep AST/SC" ingevoegd;

d)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   In bijlage I, afdeling A, is een overzicht van de verschillende standaardfuncties opgenomen. Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling kan op basis van dit overzicht en na overleg met het comité voor het statuut, uitvoeriger de bij ieder type van standaardfunctie behorende taken en bevoegdheden vaststellen.".

4.

Artikel 6 wordt vervangen door:

"Artikel 6

1.   Het aantal ambten per rang en functiegroep is vastgesteld in de lijst van het aantal ambten die voor elke instelling aan de desbetreffende afdeling van de begroting is gehecht.

2.   Onverminderd het beginsel van bevordering op grond van verdienste zoals neergelegd in artikel 45, garandeert die lijst van het aantal ambten dat voor elke instelling het aantal vacatures in elke rang van de lijst van het aantal ambten op 1 januari van elk jaar gelijk is aan het aantal ambtenaren in actieve dienst die zich op 1 januari van het jaar daarvoor in de lagere rang bevonden, vermenigvuldigd met de in bijlage I, afdeling B, voor die rang vastgestelde percentages. Deze percentages worden toegepast op basis van een gemiddelde over een periode van vijf jaar, met ingang van 1 januari 2014.

3.   De in bijlage I, afdeling B, vastgestelde percentages worden opgenomen in het verslag als bedoeld in artikel 113.

4.   De tenuitvoerlegging van de bepalingen met betrekking tot functiegroep AST/SC en de in artikel 31 van bijlage XIII opgenomen overgangsbepalingen, rekening houdend met de ontwikkeling van de behoefte binnen alle instellingen aan personeelsleden die secretariaat- en kantoorwerkzaamheden uitvoeren en de ontwikkeling van de vaste en tijdelijke ambten in de functiegroepen AST en AST/SC, maakt onderdeel uit van het verslag als bedoeld in artikel 113.".

5.

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   Onverminderd lid 1 bis, worden er bij elke instelling opgericht:

een personeelscomité, zo nodig verdeeld in afdelingen voor elke standplaats van het personeel;

één of, indien het aantal ambtenaren in de standplaatsen dit vereist, meer paritaire commissies;

één of, indien het aantal ambtenaren in de standplaatsen dit vereist, meer tuchtraden;

één of, indien het aantal ambtenaren in de standplaatsen dit vereist, meer paritaire raadgevende commissies voor de behandeling van gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt;

zo nodig een beoordelingscomité;

een invaliditeitscommissie,

die de taken vervullen die hun door dit statuut zijn toebedeeld.";

b)

lid 1 bis wordt vervangen door:

"1 bis.   Voor de toepassing van sommige bepalingen van dit statuut kan voor twee of meer instellingen een gemeenschappelijke paritaire commissie worden opgericht. De andere in lid 1 genoemde commissies en comités en de tuchtraad kunnen door twee of meer agentschappen als gemeenschappelijke organen worden opgericht.";

c)

in lid 2 wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

"De agentschappen kunnen afwijken van de bepalingen van artikel 1 van bijlage II inzake het lidmaatschap van de personeelscomités om rekening te houden met de samenstelling van hun personeel. De agentschappen kunnen besluiten om geen plaatsvervangende leden aan te wijzen voor de paritaire commissie of commissies als voorzien in artikel 2 van bijlage II.".

6.

In artikel 10, eerste alinea, worden in de tweede zin de woorden "de instellingen" vervangen door "de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen.".

7.

Artikel 11 wordt vervangen door:

"Artikel 11

Een ambtenaar houdt bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden en bij het bepalen van zijn gedrag uitsluitend de belangen van de Unie voor ogen. Hij vraagt noch aanvaardt aanwijzingen van enige regering of van enig gezag, organisatie of persoon buiten zijn instelling. Hij vervult de hem toevertrouwde taken op objectieve en onpartijdige wijze en met inachtneming van zijn loyaliteitsplicht tegenover de Unie.

Een ambtenaar mag, zonder machtiging van het tot aanstelling bevoegde gezag, van een regering of wie dan ook buiten zijn instelling, geen eerbewijzen, onderscheidingen, gunsten, giften of beloningen van welke aard ook aanvaarden, behalve wegens vóór zijn aanstelling bewezen diensten of wegens diensten die gedurende bijzonder verlof voor militaire dienst of andere nationale dienst uit hoofde van zodanige dienst zijn bewezen.

Het tot aanstelling bevoegd gezag onderzoekt voordat een ambtenaar wordt aangeworven, of de kandidaat enig persoonlijk belang heeft dat zijn onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen, of enig ander belangenconflict heeft. De kandidaat brengt het tot aanstelling bevoegde gezag daartoe van alle bestaande of potentiële belangenconflicten op de hoogte door gebruik te maken van een specifiek formulier. Het tot aanstelling bevoegd gezag houdt in dergelijke gevallen houdt het tot aanstelling bevoegde gezag hiermee rekening in een naar behoren met redenen omkleed advies. Indien nodig neemt het tot aanstelling bevoegde gezag de maatregelen waarnaar wordt verwezen in artikel 11 bis, lid 2.

Dit artikel is naar analogie van toepassing op ambtenaren die terugkeren van verlof om redenen van persoonlijke aard.".

8.

Artikel 16 wordt vervangen door:

"Artikel 16

De ambtenaar is gehouden na beëindiging van de dienst betamelijkheid en kiesheid te betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen.

De ambtenaar die binnen twee jaar na beëindiging van de dienst al dan niet bezoldigde beroepsbezigheden wenst uit te oefenen, moet de instelling daarvan middels een specifiek formulier in kennis stellen. Als deze beroepsbezigheden verband houden met de werkzaamheden die de ambtenaar heeft verricht gedurende de drie jaren die aan de beëindiging van de dienst voorafgingen en mogelijk niet verenigbaar zijn met de legitieme belangen van de instelling, kan het tot aanstelling bevoegde gezag, naar gelang van het dienstbelang, besluiten de ambtenaar te verbieden de betrokken beroepsbezigheden uit te oefenen, of de uitoefening ervan aan bepaalde voorwaarden te onderwerpen. Het tot aanstelling bevoegde gezag deelt de betrokkene na raadpleging van de paritaire commissie binnen 30 werkdagen na daarvan in kennis te zijn gesteld, zijn besluit mede. Indien na afloop van die termijn geen mededeling is gedaan, wordt het geacht er stilzwijgend mee in te stemmen.

Het tot aanstelling bevoegde gezag verbiedt in beginsel gewezen hooggeplaatste ambtenaren als bepaald in de uitvoeringsmaatregelen om gedurende de 12 maanden na beëindiging van de dienst zich in te laten met lobby-activiteiten of belangbeharting voor hun bedrijf, klanten of werknemers bij personeel van hun voormalige instelling met betrekking tot kwesties waarvoor ze verantwoordelijk waren tijdens hun laatste drie dienstjaren.

Alle instellingen maken jaarlijks, in overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (5) , informatie over de uitvoering van de derde alinea bekend, met inbegrip van een lijst van de beoordeelde gevallen.

9.

In artikel 18 wordt lid 1 vervangen door:

"1.   Alle rechten die verband houden met hetgeen door de ambtenaar in de uitoefening van zijn functie is verricht, vallen toe aan de Europese Unie wanneer deze verrichtingen met haar activiteiten verband houden, of aan de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie wanneer deze verrichtingen met de activiteiten van die Gemeenschap verband houden. De Unie of, in voorkomend geval, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie kan vorderen dat de auteursrechten ten aanzien van deze activiteiten aan haar worden overgedragen.".

10.

Artikel 19 wordt vervangen door:

"Artikel 19

Een ambtenaar mag onder geen beding in rechte gewag maken van hetgeen hij in verband met zijn ambtsbezigheden heeft bevonden zonder machtiging van het tot aanstelling bevoegde gezag. Machtiging kan slechts worden geweigerd indien belangen van de Unie zulks vorderen en indien weigering niet kan leiden tot strafrechtelijke gevolgen voor de betrokken ambtenaar. Ook na beëindiging van de dienst blijft de ambtenaar hiertoe verplicht.

De eerste alinea is niet van toepassing op de ambtenaar of gewezen ambtenaar die als getuige optreedt voor het Hof van Justitie van de Europese Unie of voor de tuchtraad van een instelling voor een aangelegenheid die een personeelslid of een gewezen personeelslid van de Europese Unie betreft.".

11.

In artikel 21 bis wordt het volgende lid toegevoegd:

"3.   Een ambtenaar die zijn meerderen in kennis stelt van opdrachten die hem onregelmatig voorkwamen of waarvan de uitvoering naar zijn mening ernstige gevolgen zou kunnen hebben, mag om die reden geen nadelige gevolgen ondervinden.".

12.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 22 quater

Elke instelling stelt overeenkomstig artikelen 24 en 90 een procedure in voor de behandeling van door ambtenaren ingediende klachten over de wijze waarop zij zijn behandeld nadat of naar aanleiding van het feit dat zij hun verplichtingen uit hoofde van artikel 22 bis of artikel 22 ter zijn nagekomen. De betreffende instelling stelt zeker dat dergelijke klachten vertrouwelijk worden behandeld en, indien de omstandigheden zulks vereisen, vóór het verstrijken van de in artikel 90 vastgestelde termijnen worden behandeld.

Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt interne voorschriften vast met betrekking tot onder meer:

het verstrekken aan de in artikel 22 bis, lid 1, of artikel 22 ter bedoelde ambtenaren van informatie over de behandeling van de door hen gemelde aangelegenheden,

de bescherming van de rechtmatige belangen van deze ambtenaren en hun persoonlijke levenssfeer, en

de procedure voor de behandeling van klachten als bedoeld in de eerste alinea van dit artikel.".

13.

In artikel 26 bis worden de woorden "de instelling" vervangen door "het tot aanstelling bevoegde gezag van de instelling".

14.

Artikel 27 wordt vervangen door:

"Artikel 27

De aanwerving is erop gericht de instelling de medewerking te verzekeren van ambtenaren die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit aan de hoogste eisen voldoen en die uit de onderdanen van de lidstaten van de Unie zijn aangeworven met inachtneming van de breedst mogelijke geografische basis. Geen enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde lidstaat.

Op grond van het beginsel van gelijkheid van alle burgers van de Unie kan elke instelling passende maatregelen treffen, wanneer een aanzienlijke onevenwicht tussen de nationaliteiten van de ambtenaren wordt vastgesteld, die niet op grond van objectieve criteria gerechtvaardigd is. Deze passende maatregelen moeten gerechtvaardigd zijn en mogen er nooit toe leiden dat andere aanwervingscriteria gelden dan die welke op verdienste zijn gebaseerd. Voordat dergelijke passende maatregelen worden getroffen, stelt het tot aanstelling bevoegde gezag van de betrokken instelling voor dit lid algemene uitvoeringsbepalingen vast overeenkomstig artikel 110.

Na een periode van drie jaar die op 1 januari 2014 aanvangt, brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van de tweede alinea.

Om aanwervingen op de breedst mogelijke geografische basis te bevorderen, spannen de instellingen zich in voor de ondersteuning van meertalig en multicultureel onderwijs voor de kinderen van hun personeelsleden.".

15.

In artikel 29 wordt lid 1 vervangen door:

"1.   Teneinde te voorzien in vacatures bij een instelling, onderzoekt het tot aanstelling bevoegde gezag eerst:

a)

de mogelijkheden om in het ambt te voorzien door middel van:

i)

overplaatsing, of

ii)

aanstelling overeenkomstig artikel 45 bis, of

iii)

bevordering

binnen de instelling;

b)

de verzoeken tot overgang van ambtenaren in dezelfde rang van andere instellingen, en/of

c)

indien niet op de onder a) en b) genoemde wijzen in de vacature kon worden voorzien, de mogelijkheid om in voorkomend geval gebruik te maken van lijsten van geschikte kandidaten in de zin van artikel 30, rekening houdend met de relevante bepalingen in bijlage III betreffende geschikte kandidaten, en/of

d)

de mogelijkheden om een vergelijkend onderzoek binnen de instelling te organiseren, dat alleen openstaat voor de ambtenaren en de tijdelijke functionarissen in de zin van artikel 2 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie;

of gaat over tot een vergelijkend onderzoek op basis van schriftelijke bewijsstukken, van een examen of op de basis van beide. De procedure voor het vergelijkend onderzoek is vastgesteld in bijlage III.

Tot vergelijkend onderzoek kan eveneens worden overgegaan voor het vormen van een reserve voor aanwerving in de toekomst.

Zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat de grote meerderheid van de ambtenaren op basis van algemene vergelijkende onderzoeken wordt aangeworven, kan het tot aanstelling bevoegde gezag in afwijking van punt d) en alleen in uitzonderlijke gevallen besluiten om een vergelijkend onderzoek binnen de instelling te organiseren dat ook openstaat voor de arbeidscontractanten in de zin van de artikelen 3 bis en 3 ter van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie. Voor laatstgenoemde personeelscategorie gelden beperkingen met betrekking tot die mogelijkheid als omschreven in artikel 82, lid 7, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, en met betrekking tot de specifieke functies die de arbeidscontracten mochten vervullen.".

16.

Artikel 30 wordt vervangen door:

"Artikel 30

Voor ieder vergelijkend onderzoek wordt door het tot aanstelling bevoegde gezag een jury benoemd. De jury stelt een lijst van geschikte kandidaten op.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kiest uit deze lijst de kandidaat of kandidaten die het op de openstaande plaatsen aanstelt.

Deze kandidaten hebben toegang tot adequate informatie over passende vacatures die door de instellingen en agentschappen worden bekendgemaakt.".

17.

In de eerste alinea van artikel 31, lid 2, wordt de eerste zin vervangen door:

"Onverminderd artikel 29, lid 2, kunnen ambtenaren slechts worden aangeworven in de rang SC 1 of SC 2, in de rangen AST 1 tot en met AST 4 of in de rangen AD 5 tot en met AD 8.".

18.

In artikel 32, derde alinea, worden de woorden "de instelling" vervangen door "het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling".

19.

Artikel 34 wordt vervangen door:

"Artikel 34

1.   Ambtenaren dienen een proeftijd van negen maanden te volbrengen, voordat zij in vaste dienst kunnen worden aangesteld. Het besluit om een ambtenaar aan te stellen wordt genomen op basis van de in lid 3 bedoelde beoordeling alsook op basis van elementen betreffende het gedrag van de ambtenaar op proef met betrekking tot titel II waarover het tot aanstelling bevoegde gezag beschikt.

Wanneer de ambtenaar tijdens zijn proeftijd wegens ziekte, moederschapsverlof als bedoeld in artikel 58 of ongeval gedurende een aaneengesloten periode van ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het tot aanstelling bevoegde gezag de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen. De totale duur van de proeftijd kan in geen geval meer bedragen dan 15 maanden.

2.   In geval van duidelijke ongeschiktheid van de ambtenaar op proef kan op elk moment voor afloop van de proeftijd een beoordeling worden opgesteld.

Deze beoordeling wordt ter kennis gebracht van de betrokkene, die binnen acht werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen kenbaar kan maken. De beoordeling en de opmerkingen worden door de hiërarchieke meerdere van de ambtenaar op proef onmiddellijk aan het tot aanstelling bevoegde gezag voorgelegd, dat binnen drie weken het paritaire Beoordelingscomité raadpleegt omtrent het verdere verloop van de proeftijd. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan besluiten de ambtenaar op proef vóór het einde van de proeftijd, met een opzeggingstermijn van één maand, te ontslaan, of de ambtenaar voor de rest van de proeftijd in een andere dienst te werk te stellen.

3.   Uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de proeftijd wordt ten aanzien van de ambtenaar op proef een beoordeling opgesteld betreffende zijn geschiktheid voor het vervullen van de hem uit hoofde van zijn functie opgedragen taken, alsmede betreffende zijn prestaties en zijn gedrag in de dienst. Deze beoordeling wordt ter kennis gebracht van de betrokkene, die binnen acht werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen kenbaar kan maken.

Indien er op grond van deze beoordeling aanleiding bestaat om de ambtenaar op proef te ontslaan of om, bij wijze van uitzondering, de proeftijd overeenkomstig lid 1 te verlengen, worden de beoordeling en de opmerkingen door de hiërarchieke meerdere van de ambtenaar op proef onmiddellijk aan het tot aanstelling bevoegde gezag voorgelegd, dat binnen drie weken het paritaire Beoordelingscomité raadpleegt omtrent het verdere verloop van de proeftijd.

De ambtenaar op proef die zich qua werk of gedrag niet voldoende geschikt heeft getoond om in vaste dienst te worden aangesteld, wordt ontslagen.

4.   Tenzij hij onverwijld beroepswerkzaamheden kan hervatten, geniet de ontslagen ambtenaar op proef een vergoeding ten bedrage van drie maanden basissalaris wanneer hij meer dan een jaar in dienst is geweest, twee maanden basissalaris wanneer hij ten minste zes maanden in dienst is geweest en één maand basissalaris wanneer hij minder dan zes maanden in dienst is geweest.

5.   Het bepaalde in de leden 2 tot en met 4 is niet van toepassing op de ambtenaar die vóór het verstrijken van zijn proeftijd zelf ontslag neemt.".

20.

In artikel 35 wordt het volgende punt toegevoegd:

"g)

Verlof in het belang van de dienst".

21.

In artikel 37, punt b), worden bij het tweede streepje de woorden "de instellingen" vervangen door "de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen".

22.

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

"1 bis.   Tijdens het verlof om redenen van persoonlijke aard blijft artikel 12 ter van toepassing. Aan een ambtenaar wordt geen toestemming krachtens artikel 12 ter toegekend voor de uitoefening van een al dan niet bezoldigde beroepsbezigheid die lobbyen of belangenbehartiging jegens zijn instelling inhoudt en zou kunnen leiden tot het bestaan of de mogelijkheid van een conflict met de legitieme belangen van de instelling.";

b)

in lid 2, tweede alinea, worden de woorden "15 jaar" vervangen door "12 jaar";

c)

lid 2, derde alinea, wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt ii) wordt vervangen door:

"ii)

zijn echtgenoot, die eveneens ambtenaar of ander personeelslid van de Unie is, te kunnen volgen wanneer deze wegens zijn werkzaamheden op een zodanige afstand van de standplaats van de betrokkene moet gaan wonen dat het aldaar vestigen van de gemeenschappelijke echtelijke woonplaats de betrokkene moeilijkheden zou veroorzaken bij het verrichten van zijn werkzaamheden; of";

ii)

het volgende punt wordt toegevoegd:

"iii)

zijn echtgenoot, een bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of een broer of zuster bij te staan in geval van een ernstige ziekte of een handicap, naar behoren gestaafd door een medisch attest,".

23.

Artikel 42 bis wordt vervangen door:

"Artikel 42 bis

Iedere ambtenaar heeft, voor elk van zijn kinderen, recht op onbezoldigd ouderschapsverlof van ten hoogste zes maanden, dat moet worden opgenomen binnen een periode van twaalf jaar na de geboorte of de adoptie van het kind. De duur van het ouderschapsverlof kan worden verdubbeld voor alleenstaande ouders die krachtens de door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling vastgestelde uitvoeringsbepalingen als zodanig zijn erkend en voor ouders van kinderen ten laste met een handicap of ernstige ziekte die door de raadgevend arts van de instellingen is erkend. Het verlof kan in verschillende perioden van ten minste één maand worden opgenomen.

Gedurende het ouderschapsverlof blijft de ambtenaar bij het socialezekerheidsstelsel aangesloten. Hij blijft pensioenrechten verwerven en behoudt het recht op de kindertoelage en de schooltoelage. Hij blijft in zijn ambt gehandhaafd en behoudt het recht om in een hogere salaristrap te worden geplaatst of naar een hogere rang te worden bevorderd. Het verlof kan worden opgenomen in de vorm van volledige werkonderbreking of in de vorm van werkzaamheid op basis van halve werktijd. In laatstgenoemd geval wordt de in de eerste alinea bedoelde maximumperiode verdubbeld. Tijdens het ouderschapsverlof heeft een ambtenaar recht op een toelage van 911,73 EUR per maand, of op de helft daarvan als op basis van halve werktijd wordt gewerkt; hij mag in die periode evenwel geen andere bezoldigde beroepsbezigheden verrichten. De bijdragen in de socialezekerheidsregelingen als bedoeld in de artikelen 72 en 73 komen volledig ten laste van de instelling en worden berekend over het basissalaris van de ambtenaar. In het geval van werkzaamheid op basis van halve werktijd worden de bijdragen berekend over het verschil tussen het volledige basissalaris en het proportioneel verminderde basissalaris. Voor de berekening van de bijdragen over het werkelijk uitbetaalde gedeelte van het basissalaris worden de percentages toegepast die voor volledige werktijd gelden.

Voor een alleenstaande ouder en ouders van een kind ten laste met een handicap of ernstige ziekte die door de raadgevend arts is erkend als bedoeld in de eerste alinea, en wanneer het ouderschapsverlof door de vader tijdens het moederschapsverlof, dan wel door de vader of de moeder onmiddellijk na het moederschapsverlof, of tijdens of onmiddellijk na het adoptieverlof wordt opgenomen, bedraagt de toelage gedurende de eerste drie maanden van het ouderschapsverlof 1 215,63 EUR per maand of 50 % van dat bedrag als op basis van halve werktijd wordt gewerkt.

Ouderschapsverlof kan met zes maanden worden verlengd, met een toelage die beperkt is tot 50 % van het in de tweede alinea vermelde bedrag. Voor een alleenstaande ouder als bedoeld in de eerste alinea kan ouderschapsverlof worden verlengd met twaalf maanden, met een toelage die beperkt is tot 50 % van het in de derde alinea vermelde bedrag.

Op de in dit artikel genoemde bedragen worden dezelfde coëfficiënten voor de actualisering toegepast als op de bezoldigingen.".

24.

In hoofdstuk 2 van titel III wordt de volgende afdeling ingevoegd:

"Afdeling 7

Verlof in het belang van de dienst

Artikel 42 quater

Een ambtenaar met ten minste tien dienstjaren kan ten vroegste vijf jaar voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag op verlof in het belang van de dienst worden geplaatst om organisatorische redenen die verband houden met de verwerving van nieuwe bekwaamheden binnen de instellingen.

Het totale aantal ambtenaren die op verlof in het belang van de dienst worden geplaatst, mag niet meer bedragen dan 5 % van de ambtenaren in alle instellingen die het voorafgaande jaar met pensioen zijn gegaan. Het aldus berekende totale aantal wordt aan de instellingen toegewezen overeenkomstig het aantal ambtenaren in elke instelling op 31 december van het voorgaande jaar. Het getal dat uit deze toewijzing voortvloeit, wordt voor elke instelling naar boven afgerond tot het volgende gehele getal.

Dergelijk verlof heeft niet het karakter van een tuchtrechtelijke maatregel.

De duur van het verlof komt in beginsel overeen met de periode tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. In een buitengewone situatie kan het tot aanstelling bevoegde gezag evenwel besluiten het verlof te beëindigen en de ambtenaar te herplaatsen.

Wanneer de op verlof in het belang van de dienst geplaatste ambtenaar de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, wordt hij automatisch op pensioen gesteld.

Verlof in het belang van de dienst is aan de volgende regels onderworpen:

a)

de ambtenaar kan in zijn ambt worden vervangen door een andere ambtenaar;

b)

gedurende het verlof in het belang van de dienst neemt de salarisanciënniteit van de ambtenaar niet toe en komt hij niet in aanmerking voor bevordering.

De aldus op verlof gestelde ambtenaar ontvangt een toelage die overeenkomstig bijlage IV wordt berekend.

Op verzoek van de ambtenaar wordt op de toelage een bijdrage in de pensioenregeling ingehouden, die op basis van die uitkering wordt berekend. In een dergelijk geval wordt de dienstperiode als ambtenaar met verlof in het belang van de dienst in aanmerking genomen voor de berekening van de pensioenjaren in de zin van artikel 2 van bijlage VIII.

Op de vergoeding wordt geen aanpassingscoëfficiënt toegepast.".

25.

Artikel 43 wordt vervangen door:

"Artikel 43

Op de door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling overeenkomstig artikel 110 vastgestelde wijze wordt van iedere ambtenaar een jaarlijks beoordelingsrapport opgesteld inzake diens bekwaamheid, prestaties en gedrag in de dienst. In dit rapport wordt vermeld of het prestatieniveau van de ambtenaar al dan niet bevredigend is geweest. Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt bepalingen vast die voorzien in de mogelijkheid van beroep tijdens de rapportageprocedure; betrokkenen moeten van dit recht gebruik maken vóór dat zij een klacht als bedoeld in artikel 90, lid 2, indienen.

Vanaf de rang AST 5 kan het rapport tevens een advies omvatten waarin wordt aangegeven of de ambtenaar, gelet op de door hem geleverde prestaties, over de mogelijkheden beschikt om een functie van administrateur te vervullen.

Dit rapport wordt ter kennis van de ambtenaar gebracht. Deze heeft het recht hieraan alle opmerkingen toe te voegen die hij dienstig acht.".

26.

Artikel 44 wordt vervangen door:

"Artikel 44

De ambtenaar die een anciënniteit van twee dienstjaren in een salaristrap van zijn rang heeft, gaat automatisch over naar de volgende salaristrap van die rang, tenzij zijn prestatieniveau in het laatste, in artikel 43 bedoelde beoordelingsrapport als onbevredigend is beoordeeld. Na uiterlijk vier jaar gaat de ambtenaar over naar de volgende salaristrap, behoudens toepassing van de procedure van artikel 51, lid 1.

Wanneer een ambtenaar tot hoofd van een administratieve eenheid, tot directeur of tot directeur-generaal in dezelfde rang wordt benoemd, gaat hij, mits zijn prestatieniveau in de eerste negen maanden na zijn benoeming bevredigend was als bedoeld in artikel 43, op het ogenblik dat de benoeming ingaat met terugwerkende kracht over naar de volgende salaristrap van deze rang. Deze overgang leidt tot een verhoging van het maandelijkse basissalaris die overeenkomt met het stijgingspercentage tussen de eerste en de tweede salaristrap in de desbetreffende rang. Als het bedrag van de normale salarisverhoging lager ligt of als de ambtenaar de laatste salaristrap van zijn rang al heeft bereikt, wordt zijn basissalaris tot zijn eerstvolgende bevordering verhoogd met een bedrag gelijk aan het stijgingspercentage tussen de eerste en de tweede salaristrap.".

27.

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   Bevordering wordt bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag toegekend overeenkomstig artikel 6, lid 2. Tenzij de in artikel 4 en artikel 29, lid 1, vastgestelde procedure wordt toegepast, kunnen ambtenaren alleen worden bevorderd indien zij een ambt bekleden dat overeenstemt met één van de standaardfuncties die in bijlage I, afdeling A, bij de eerstvolgende hogere rang is vermeld. Bevordering wordt geëffectueerd door benoeming van de betrokken ambtenaar in de eerstvolgende hogere rang van de functiegroep waartoe hij behoort. Bevordering geschiedt uitsluitend op basis van een selectie onder de ambtenaren die een diensttijd van ten minste twee jaar in hun rang hebben volbracht, na een vergelijkende beoordeling van de verdiensten van de ambtenaren die voor bevordering in aanmerking komen. Bij de vergelijkende beoordeling van de verdiensten houdt het tot aanstelling bevoegde gezag in het bijzonder rekening met de beoordelingsrapporten van de ambtenaren, met het gebruik, in de uitoefening van hun ambt, van andere talen dan de taal waarvoor zij overeenkomstig artikel 28, onder f), van een grondige kennis blijk hebben gegeven, en met de door hen gedragen verantwoordelijkheden.";

b)

in lid 2 worden in de eerste zin de woorden "artikel 55 van het Verdrag betreffende de Europese Unie" vervangen door "artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie";

c)

in lid 2 worden in de tweede zin de woorden "De instellingen" vervangen door "De tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen".

28.

Artikel 45 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2, eerste alinea, worden de woorden "periodieke beoordelingsrapporten" vervangen door "jaarlijkse beoordelingsrapporten";

b)

in lid 5 worden de woorden "De instellingen stellen" vervangen door "Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt".

29.

In artikel 48, derde alinea, worden de woorden "de functiegroep AST" vervangen door "van de functiegroepen AST en AST/SC".

30.

In artikel 50, achtste alinea, worden de woorden "55 jaar" vervangen door "58 jaar".

31.

Artikel 51 wordt vervangen door:

"Artikel 51

1.   Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt procedures vast die het mogelijk moeten maken gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt te onderkennen, te behandelen en tijdig op passende wijze te verhelpen.

Bij de vaststelling van interne bepalingen neemt het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling de volgende vereisten in acht:

a)

een ambtenaar die, op basis van drie opeenvolgende onbevredigende jaarlijkse rapporten als bedoeld in artikel 43, geen blijk geeft van vooruitgang in zijn geschiktheid voor het ambt, wordt met één rang teruggezet. Indien uit de daaropvolgende twee jaarlijkse rapporten nog steeds een onbevredigend prestatieniveau blijkt, wordt de ambtenaar ontslagen;

b)

elk voorstel tot terugzetting in rang of ontslag moet met redenen zijn omkleed en moet ter kennis van de betrokken ambtenaar worden gebracht. Het voorstel van het tot aanstelling bevoegde gezag wordt voorgelegd aan de in artikel 9, lid 6, bedoelde paritaire raadgevende commissie.

2.   De ambtenaar heeft het recht zijn volledige persoonsdossier in te zien en kopieën te maken van alle documenten die de procedure betreffen. Hij heeft ten minste 15, en ten hoogste 30 dagen, na ontvangst van het voorstel om zijn verdediging voor te bereiden. Hij kan zich daarbij laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. De ambtenaar kan zijn opmerkingen schriftelijk kenbaar maken. Hij wordt gehoord door de paritaire raadgevende commissie. De ambtenaar kan ook getuigen oproepen.

3.   De instelling wordt voor de paritaire raadgevende commissie vertegenwoordigd door een daartoe door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen ambtenaar. Die ambtenaar heeft dezelfde rechten als de betrokken ambtenaar.

4.   De paritaire raadgevende commissie brengt, na bestudering van het voorstel op grond van lid 1, onder b), en in voorkomend geval van de schriftelijke of mondelinge verklaringen van de betrokken ambtenaar of van getuigen, bij meerderheid van stemmen een met redenen omkleed advies uit omtrent de maatregel die zij in het licht van de haar voorgelegde feiten aangewezen acht. Dat advies wordt binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de dag waarop het voorstel aan het paritair adviesorgaan is voorgelegd, naar het tot aanstelling bevoegde gezag en naar de betrokken ambtenaar gezonden. De voorzitter van de paritaire raadgevende commissie neemt niet aan de stemming deel, tenzij het een procedurekwestie betreft of wanneer de stemmen staken.

5.   De ambtenaar die wegens onvoldoende geschiktheid voor het ambt wordt ontslagen, heeft gedurende de in lid 6 bedoelde periode recht op een maandelijkse ontslagvergoeding gelijk aan het maandelijkse basissalaris van een ambtenaar in de eerste salaristrap van rang AST 1. Tijdens deze periode heeft hij tevens recht op de in artikel 67 bedoelde gezinstoelagen. De kostwinnerstoelage wordt berekend op basis van het maandelijkse basissalaris van een ambtenaar in rang AST 1, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van bijlage VII.

Als de ambtenaar ontslag neemt nadat de in de leden 1 en 2 bedoelde procedure is ingeleid, of als hij reeds aanspraak maakt op de onmiddellijke betaling van een volledig pensioen, wordt geen vergoeding uitgekeerd. Indien hij recht heeft op een nationale werkloosheidsuitkering, wordt het bedrag daarvan op bovengenoemde vergoeding in mindering gebracht.

6.   De periode tijdens welke de in lid 5 bedoelde vergoeding wordt uitgekeerd, bedraagt:

a)

drie maanden voor een ambtenaar die op het ogenblik dat het besluit tot ontslag is genomen, minder dan vijf dienstjaren heeft volbracht;

b)

zes maanden voor een ambtenaar die ten minste vijf, maar minder dan 10 dienstjaren heeft volbracht;

c)

negen maanden voor een ambtenaar die ten minste tien, maar minder dan twintig dienstjaren heeft volbracht;

d)

twaalf maanden voor een ambtenaar die meer dan twintig dienstjaren heeft volbracht.

7.   Een ambtenaar die wegens ongeschiktheid voor het ambt is teruggezet in rang, kan na een termijn van zes jaar verzoeken dat iedere verwijzing naar deze maatregel uit zijn persoonsdossier wordt verwijderd.

8.   Wanneer de in dit artikel bedoelde procedure niet tot ontslag of tot terugzetting in rang van de ambtenaar leidt, heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de kosten die hij naar aanleiding van de procedure redelijkerwijs heeft gemaakt, en met name van de honoraria van een verdediger die niet tot de instelling behoort.".

32.

Artikel 52 wordt vervangen door:

"Artikel 52

Onverminderd het in artikel 50 bepaalde wordt de ambtenaar gepensioneerd:

a)

hetzij ambtshalve op de laatste dag van de maand waarin hij de 66-jarige leeftijd bereikt;

b)

hetzij op zijn verzoek op de laatste dag van de in dit verzoek genoemde maand, wanneer hij de pensioengerechtigde heeft bereikt of wanneer hij tussen de 58 jaar oud en de pensioengerechtigde leeftijd is en voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een onmiddellijk ingaand pensioen overeenkomstig artikel 9 van bijlage VIII. Artikel 48, tweede alinea, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.

De ambtenaar kan echter op eigen verzoek en op voorwaarde dat het tot aanstelling bevoegde gezag van oordeel is dat het verzoek in het belang van de dienst is, doorwerken tot de leeftijd van 67 jaar, of in uitzonderlijk geval tot de leeftijd van 70 jaar, in welk geval hij automatisch op de laatste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt, op pensioen zal worden gesteld.

Indien het tot aanstelling bevoegde gezag besluit de ambtenaar toe te staan om door te werken na de leeftijd van 66 jaar, wordt die toestemming gegeven voor een periode van ten hoogste één jaar. Het kan op verzoek van de ambtenaar worden verlengd.".

33.

Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de alinea's worden genummerd;

b)

in lid 2 wordt de eerste zin vervangen door:

"De normale arbeidsduur bedraagt 40 tot 42 uur per week, overeenkomstig een door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld rooster.";

c)

in lid 3 wordt de tweede zin vervangen door:

"Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling legt na raadpleging van het personeelscomité nadere regels vast voor de toepassing van dit lid.";

d)

het volgende lid wordt toegevoegd:

"4.   Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling kan flexibele werktijdregelingen invoeren. De ambtenaren in rang AD/AST 9 en hoger kunnen in het kader van deze regelingen geen compensatie krijgen voor volledige werkdagen. Deze regelingen zijn niet van toepassing op ambtenaren op wie de bepalingen van artikel 44, lid 2, van toepassing zijn. Deze ambtenaren beheren hun werktijd in overleg met hun meerderen.".

34.

Artikel 55 bis, lid 2, wordt vervangen door:

"2.   De ambtenaar heeft recht op toestemming in de volgende gevallen:

a)

om te zorgen voor een ten laste komend kind jonger dan 9 jaar,

b)

om te zorgen voor een kind tussen 9 en 12 jaar, indien de vermindering van de arbeidsduur niet meer dan 20 % van de normale arbeidsduur bedraagt,

c)

om te zorgen voor een ten laste komend kind tot het de leeftijd van 14 jaar bereikt ingeval de ambtenaar een alleenstaande ouder is,

d)

in het geval van ernstige moeilijkheden, om te zorgen voor een ten laste komend kind tot het de leeftijd van 14 jaar bereikt, indien de vermindering van de arbeidsduur niet meer dan 5 % van de normale arbeidsduur bedraagt. In dit geval zijn de eerste twee leden van artikel 3 van bijlage IV bis niet van toepassing. Indien beide ouders in dienst van de Unie zijn, heeft slechts één van hen beide recht op deze vermindering van de arbeidsduur,

e)

om te zorgen voor een ernstig zieke of gehandicapte echtgenoot, bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of broer of zuster,

f)

om een aanvullende opleiding te volgen, of

g)

vanaf een leeftijd van 58 jaar gedurende de laatste drie jaar vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

Indien een verzoek om deeltijd te mogen werken wordt ingediend om een aanvullende opleiding te volgen, of gedurende de laatste drie jaar vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, doch niet vóór de leeftijd van 58 jaar, kan de tot aanstelling bevoegde autoriteit alleen in uitzonderlijke omstandigheden en omwille van redenen van zwaarwegend dienstbelang het verzoek weigeren of de datum waarop de deeltijd ingaat, uitstellen.

Wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt om voor een ernstig zieke echtgenoot, bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of broer of zuster te zorgen, of om een aanvullende opleiding te volgen, mogen de perioden van deeltijdse arbeid over de gehele loopbaan van de ambtenaar in totaal niet meer dan vijf jaar bedragen.".

35.

In artikel 56 wordt de derde alinea vervangen door:

"De door ambtenaren in de rangen SC 1 tot en met SC 6 en de rangen AST 1 tot en met AST 4 verrichte overuren geven, overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI, recht op compensatie in vrije tijd of, indien het belang van de dienst niet toestaat compensatie in vrije tijd te verlenen in de twee maanden volgende op die waarin de overuren werden verricht, op beloning.".

36.

In artikel 56 bis wordt de tweede alinea vervangen door:

"Na raadpleging van het comité voor het statuut stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van deze toeslagen vast.".

37.

In artikel 56 ter wordt de tweede alinea vervangen door:

"Na raadpleging van het comité voor het statuut stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van deze toeslagen vast.".

38.

In artikel 56 quater wordt de tweede alinea vervangen door:

"Na raadpleging van het comité voor het statuut stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de bijzondere toeslagen vast.".

39.

In artikel 57, eerste alinea, worden de woorden "de instellingen" vervangen door "de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen".

40.

Artikel 58 wordt vervangen door:

"Artikel 58

Zwangere vrouwen hebben in aanvulling op het verlof als voorzien in artikel 57, na overlegging van een medisch attest, recht op een verlof van 20 weken. Dat verlof gaat ten vroegste in zes weken vóór de in het attest aangegeven vermoedelijke datum van de bevalling, en eindigt ten vroegste 14 weken na de datum van de bevalling. In geval van geboorte van een meerling, voortijdige bevalling of geboorte van een kind met een handicap of ernstige ziekte, wordt een verlof van 24 weken toegekend. In de zin van dit artikel wordt onder voortijdige bevalling een bevalling verstaan die vóór het einde van de 34ste week van de zwangerschap plaatsvindt.".

41.

Artikel 61 worden vervangen door:

"Artikel 61

Lijsten van feestdagen worden tussen de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen van de Unie opgesteld na raadpleging van het comité voor het statuut";

42.

Artikel 63 wordt vervangen door:

"Artikel 63

De bezoldiging van de ambtenaar wordt uitgedrukt in euro. Zij wordt uitbetaald in de valuta van het land waar de ambtenaar zijn functie uitoefent of in euro.

De bezoldiging, uitbetaald in een andere valuta dan de euro, wordt berekend op basis van de wisselkoersen die gebruikt worden voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie op 1 juli van dat jaar.

De wisselkoersen worden jaarlijks met terugwerkende kracht geactualiseerd bij de jaarlijkse actualisering van het bezoldigingspeil waarin artikel 65 voorziet.".

43.

Artikel 64 wordt vervangen door:

"Artikel 64

Op de bezoldiging van de ambtenaar, uitgedrukt in euro, wordt, na aftrek van de verplichte inhoudingen genoemd in dit statuut of in de ter toepassing daarvan vastgestelde verordeningen, een aanpassingscoëfficiënt van meer dan, minder dan of gelijk aan 100 % toegepast, naar gelang van de levensomstandigheden in de verschillende plaatsen van tewerkstelling.

De aanpassingscoëfficiënten worden vastgesteld of ingetrokken, alsook jaarlijks overeenkomstig bijlage XI geactualiseerd. Wat de actualisering betreft, wordt onder alle waarden referentiewaarden verstaan. De Commissie maakt de geactualiseerde waarden binnen twee weken na de actualisering ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

Geen correctiecoëfficiënt zal worden toegepast in België en in Luxemburg, gezien hun speciale referentiepositie als hoofdvestigingsplaats en oorspronkelijke vestigingsplaats van de meeste instellingen.".

44.

Artikel 65 wordt vervangen door:

"Artikel 65

1.   Het bezoldigingspeil van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie wordt jaarlijks geactualiseerd, rekening houdend met het economisch en sociaal beleid van de Unie. Er wordt in het bijzonder rekening gehouden met eventuele verhogingen van het bezoldigingspeil van de ambtenaren in de lidstaten en met de behoeften wat betreft aanwerving. De actualisering van het bezoldigingspeil wordt ten uitvoer gelegd overeenkomstig bijlage XI. Deze actualisering vindt vóór het einde van elk jaar plaats in het licht van een verslag van de Commissie, op basis van statististische gegevens die door het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie zijn vastgesteld met instemming van de nationale diensten voor de statistiek van de lidstaten; de statistische gegevens weerspiegelen de stand per 1 juli in elk van de lidstaten. Dit verslag bevat gegevens met betrekking tot de begrotingsgevolgen voor de bezoldiging en pensioenen van de ambtenaren van de Unie. Het wordt aan het Europees Parlement en de Raad voorgelegd.

De bedragen in artikel 42 bis, tweede en derde alinea, de artikelen 66 en 69, artikel 1, lid 1, artikel 2, lid 1, artikel 3, leden 1 en 2, artikel 4, lid 1, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 2, artikel 10, lid 1, van bijlage VII en artikel 8, lid 2, van bijlage XIII, de bedragen in het oude artikel 4 bis van bijlage VII die overeenkomstig artikel 18, lid 1, van bijlage XIII, moeten worden geactualiseerd, de bedragen in artikel 24, lid 3, artikel 28 bis, lid 3, tweede alinea, artikel 28 bis, lid 7, de artikelen 93 en 94, artikel 96, lid 3, tweede alinea, en artikel 96, lid 7, de artikelen 133, 134 en 136 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, de bedragen in artikel 1, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad (6), en de coëfficiënt voor de bedragen in artikel 4 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad (7) worden jaarlijks overeenkomstig bijlage XI geactualiseerd. De Commissie maakt de geactualiseerde bedragen binnen twee weken na de actualisering, ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

2.   Bij aanzienlijke wijziging van de kosten van levensonderhoud worden de in lid 1 bedoelde bedragen en de in artikel 64 bedoelde aanpassingscoëfficiënten overeenkomstig bijlage XI geactualiseerd. De Commissie maakt de geactualiseerde bedragen en de aanpassingscoëfficiënten binnen twee weken na de actualisering ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

3.   Onder de in de leden 1 en 2 bedoelde bedragen en aanpassingscoëfficiënten als bedoeld in artikel 64 worden verstaan bedragen waarvan de actuele waarde op enig moment kan worden geactualiseerd zonder tussenkomst van een andere rechtshandeling.

4.   Onverminderd artikel 3, leden 5 en 6, van bijlage XI, vindt in de jaren 2013 en 2014 geen actualisering zoals bedoeld in de leden 1 en 2 plaats.

45.

Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin van de eerste alinea wordt vervangen door:

"Voor elke rang en salaristrap in de functiegroepen AD en AST wordt het maandelijkse basissalaris overeenkomstig onderstaande tabel vastgesteld:";

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

"Voor elke rang en salaristrap in de functiegroep AST/SC wordt het maandelijkse basissalaris overeenkomstig onderstaande tabel vastgesteld:

 

Salaristrap

Rang

1

2

3

4

5

SC 6

4 349,59

4 532,36

4 722,82

4 854,21

4 921,28

SC 5

3 844,31

4 005,85

4 174,78

4 290,31

4 349,59

SC 4

3 397,73

3 540,50

3 689,28

3 791,92

3 844,31

SC 3

3 003,02

3 129,21

3 260,71

3 351,42

3 397,73

SC 2

2 654,17

2 765,70

2 881,92

2 962,10

3 003,02

SC 1

2 345,84

2 444,41

2 547,14

2 617,99

2 654,17".

46.

Artikel 66 bis wordt als volgt gewijzigd:

"Artikel 66 bis

1.   Teneinde rekening te houden met de toepassing van de methode voor de actualisering van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren, wordt er, onverminderd het bepaalde in artikel 65, lid 3, tijdelijk en voor een periode die aanvangt op 1 januari 2014 en afloopt op 31 december 2023, een maatregel ingevoerd, "solidariteitsheffing" genoemd, die, in afwijking van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68, van toepassing is op de door de Unie aan de ambtenaren in actieve dienst betaalde bezoldigingen.

2.   Deze solidariteitsheffing, die van toepassing is op de in lid 3 bedoelde heffingsgrondslag, bedraagt 6 %. Voor ambtenaren in rang AD 15, tweede salaristrap, en hoger, geldt evenwel een solidariteitsheffing van 7 %.

3.

a)

De heffingsgrondslag voor de solidariteitsheffing is het basissalaris waarvan wordt uitgegaan voor de berekening van de bezoldiging, verminderd met:

i)

de bijdrage voor het stelsel van sociale zekerheid en de pensioenbijdrage alsmede de belasting welke, vóór enige aftrek uit hoofde van de solidariteitsheffing, verschuldigd zou zijn door een ambtenaar van dezelfde rang en dezelfde salaristrap die geen personen ten laste heeft in de zin van artikel 2 van bijlage VII, en

ii)

een bedrag dat gelijk is aan het basissalaris van een ambtenaar van rang AST 1, eerste salaristrap.

b)

De elementen op grond waarvan de heffingsgrondslag voor de solidariteitsheffing wordt vastgesteld, worden uitgedrukt in euro met toepassing van een wegingscoëfficiënt van 100.

4.   De solidariteitsheffing wordt iedere maand ingehouden; de opbrengst ervan wordt als ontvangst in de algemene begroting van de Europese Unie opgevoerd.".

47.

Artikel 67,lid 3, wordt vervangen door:

"3.   De kindertoelage kan bij een bijzonder met redenen omkleed besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag worden verdubbeld op grond van medische bewijsstukken waaruit blijkt dat het desbetreffende kind een handicap of een langdurige ziekte heeft die voor de ambtenaar een zware financiële last is.".

48.

Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1, eerste alinea, eerste zin, en in lid 1, derde alinea, worden de woorden "de instellingen" vervangen door "de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen";

b)

in lid 2 worden de woorden "tot de leeftijd van 63 jaar" vervangen door "tot de pensioengerechtigde leeftijd";

c)

in lid 2 bis, onder i) en ii), worden de woorden "tot de leeftijd van 63 jaar" vervangen door "tot de pensioengerechtigde leeftijd";

d)

in lid 2 ter worden de woorden "rang 1" vervangen door "rang AST 1".

49.

In artikel 73, lid 1, worden de woorden "de instellingen" vervangen door "de als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van de instellingen".

50.

In artikel 76 bis worden in de tweede zin de woorden "de instellingen" vervangen door "de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen".

51.

Artikel 77 wordt vervangen door:

"Artikel 77

De ambtenaar die ten minste tien dienstjaren heeft vervuld, heeft recht op ouderdomspensioen. Ongeacht zijn diensttijd heeft hij echter recht op dit pensioen wanneer hij ouder is dan de pensioengerechtigde leeftijd, indien hij tijdens een periode waarin hij ter beschikking stond niet kon worden herplaatst, dan wel bij pensionering om redenen van dienstbelang.

Het maximale ouderdomspensioen bedraagt 70 % van het laatste basissalaris, dat behoort bij de laatste rang waarin de ambtenaar ten minste een jaar ingedeeld is geweest. Voor elk dienstjaar, berekend overeenkomstig artikel 3 van bijlage VIII, wordt aan de ambtenaar 1,80 % van dit laatste basissalaris uitgekeerd.

Voor ambtenaren die werkzaam zijn geweest bij een persoon die een mandaat vervult dat is bedoeld in het Verdrag betreffende de Europese Unie of het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of bij een gekozen voorzitter van een instelling of van een orgaan van de Unie, of bij de gekozen leider van een politieke fractie van het Europees Parlement, worden de pensioenrechten betreffende de pensioenjaren die in de uitoefening van een der hiervoor genoemde functies zijn verworven, berekend over het laatste in die functie ontvangen basissalaris, als dit basissalaris hoger is dan het basissalaris dat overeenkomstig de tweede alinea van dit artikel in aanmerking wordt genomen.

Het ouderdomspensioen per dienstjaar kan niet minder dan 4 % van het minimum voor levensonderhoud bedragen.

De pensioengerechtigde leeftijd is 66 jaar.

De pensioengerechtigde leeftijd wordt elke vijf jaar, en voor het eerst op 1 januari 2014, opnieuw beoordeeld op basis van het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad. Het verslag bevat in het bijzonder gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van de pensioengerechtigde leeftijd van de ambtenaren van de lidstaten en de ontwikkeling van de levensverwachting van de ambtenaren van de instellingen.

In voorkomend geval presenteert de Commissie een voorstel tot wijziging van de pensioengerechtigde leeftijd overeenkomstig de conclusies in dit verslag, waarbij zij in het bijzonder rekening houdt met de ontwikkelingen in de lidstaten.".

52.

Artikel 78 wordt vervangen door:

"Artikel 78

Overeenkomstig de artikelen 13 tot en met 16 van bijlage VIII heeft de ambtenaar recht op een invaliditeitsuitkering wanneer hij blijvend invalide wordt, en deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd, waardoor het hem niet mogelijk is werkzaamheden te verrichten die met een ambt van zijn functiegroep overeenkomen.

Artikel 52 is van overeenkomstige toepassing op degenen die een invaliditeitsuitkering ontvangen. Indien de ontvanger van een invaliditeitsuitkering met pensioen gaat voordat hij de leeftijd van 66 jaar heeft bereikt en zonder de maximale pensioenrechten te hebben opgebouwd, zijn de algemene regels betreffende ouderdomspensioen van toepassing. Het bedrag van het pensioen wordt berekend op basis van het basissalaris dat behoort bij de rang en de salaristrap waarin de betrokken ambtenaar was ingedeeld op het ogenblik dat hij invalide werd verklaard.

De invaliditeitsuitkering bedraagt 70 % van het laatste basissalaris van de ambtenaar. Zij mag evenwel niet minder bedragen dan het minimum voor levensonderhoud.

De invaliditeitsuitkering wordt betaald uit pensioenbijdragen die op basis van die uitkering worden berekend.

Indien de invaliditeit het gevolg is van een ongeval tijdens of in verband met de dienst, van een beroepsziekte of van een daad van zelfopoffering in het algemeen belang of ten gevolge van het feit dat hij zijn leven heeft gewaagd om een mensenleven te redden, mag de invaliditeitsuitkering niet minder bedragen dan 120 % van het minimum voor levensonderhoud. In dat geval komt daarnaast de gehele bijdrage in de pensioenregeling ten laste van de begroting van instelling of het orgaan als bedoeld in artikel 1 ter.".

53.

De zesde alinea van artikel 80 wordt vervangen door:

"De rechten, bedoeld in de eerste, tweede en derde alinea, zijn van toepassing in geval van overlijden van een gewezen ambtenaar die recht heeft op een vergoeding uit hoofde van artikel 50 van het statuut, artikel 5 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (8), artikel 3 van Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 2530/72 van de Raad (9) of artikel 3 van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1543/73 van de Raad (10) , alsmede in geval van overlijden van een gewezen ambtenaar die zijn dienst vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft beëindigd en verzocht heeft in het genot te worden gesteld van een tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen.

54.

Artikel 81 bis, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt b) wordt het getal "65" vervangen door "66";

b)

punt d) wordt vervangen door:

"d)

in geval van overlijden van een gewezen ambtenaar die zijn dienst vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft beëindigd en verzocht heeft in het genot te worden gesteld van een tot de eerste dag van de kalendermaand, volgende op die waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen, het bedrag van het ouderdomspensioen waarop de betrokkene wanneer hij in leven was gebleven op de pensioengerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad, vermeerderd en verminderd overeenkomstig het bepaalde onder b)";

c)

in punt e) worden de woorden "vergoeding zoals bedoeld in artikel 41 of 50" vervangen door "vergoeding zoals bedoeld in artikel 41, 42 quater of 50".

55.

In artikel 82 wordt lid 2 vervangen door:

"2.   Wanneer de bezoldigingen overeenkomstig artikel 65, lid 1, worden geactualiseerd, geldt deze actualisering ook voor de pensioenen.".

56.

In artikel 83, lid 1, wordt de tweede alinea geschrapt.

57.

Artikel 83 bis, leden 2, 3, 4 en 5, worden vervangen door:

"2.   De in artikel 1 bis bedoelde organen die geen subsidies uit de algemene begroting van de Europese Unie ontvangen, maken het totaalbedrag van de voor de financiering van de pensioenregeling noodzakelijke bijdragen aan die begroting over. De agentschappen die gedeeltelijk uit die begroting worden gefinancierd, betalen vanaf 1 januari 2016 het deel van de werkgeversbijdragen dat overeenstemt met de verhouding tussen de ontvangsten van het agentschap zonder de subsidie uit de algemene begroting van de Europese Unie en zijn totale ontvangsten.

3.   Het evenwicht van de pensioenregeling wordt gewaarborgd door de pensioengerechtigde leeftijd en de bijdrage in de pensioenregeling. Op het moment van de vijfjaarlijkse actuariële evaluatie zoals bedoeld in bijlage XII wordt de bijdrage in de pensioenregeling geactualiseerd teneinde het evenwicht van de pensioenregeling te waarborgen.

4.   De Commissie dient ieder jaar, overeenkomstig artikel 1, lid 2, van bijlage XII, een bijgewerkte versie van de in lid 3 bedoelde actuariële raming in. Wanneer daaruit blijkt dat het geldende bijdragepercentage met 0,25 procentpunt of meer afwijkt van het bijdragepercentage dat nodig is om het actuariële evenwicht te garanderen, wordt het bijdragepercentage overeenkomstig het bepaalde in bijlage XII aangepast.

5.   Voor de toepassing van de leden 3 en 4 van dit artikel wordt het in artikel 83, lid 2, bedoelde referentiecijfer geactualiseerd. De Commissie maakt de aldus tot stand gekomen geactualiseerde bijdrage binnen twee weken na de actualisering ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.".

58.

Titel VIII wordt geschrapt.

59.

Artikel 110 wordt vervangen door:

"Artikel 110

1.   De algemene bepalingen ter uitvoering van dit statuut worden door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling vastgesteld na raadpleging van het personeelscomité en het comité voor het statuut.

2.   De door de Commissie vastgestelde bepalingen ter uitvoering van dit statuut, waaronder de in lid 1 bedoelde algemene uitvoeringsbepalingen, zijn van overeenkomstige toepassing op de agentschappen. De Commissie brengt te dien einde alle uitvoeringsbepalingen onmiddellijk na de vaststelling ervan ter kennis van de agentschappen.

De uitvoeringsbepalingen treden bij de agentschappen in werking negen maanden na hun inwerkingtreding bij de Commissie of negen maanden na de datum waarop de Commissie de vaststelling van de betreffende uitvoeringsbepaling ter kennis van de agentschappen heeft gebracht, naargelang welke datum de laatste is. Onverminderd het voorgaande kan een agentschap besluiten dat deze uitvoeringsbepalingen op een vroegere datum in werking zullen treden.

In afwijking van het voorgaande kan een agentschap vóór het verstrijken van de termijn van negen maanden als bedoeld in de tweede alinea van dit lid en na raadpleging van zijn personeelscomité, uitvoeringsbepalingen die verschillen van die welke door de Commissie zijn vastgesteld, ter goedkeuring bij de Commissie indienen. Onder dezelfde voorwaarden kan een agentschap verzoeken dat de Commissie ermee instemt dat sommige van deze uitvoeringsbepalingen niet worden toegepast. In dat laatste geval kan de Commissie in plaats van het verzoek te aanvaarden of af te wijzen, van het agentschap verlangen dat het uitvoeringsvoorschriften die verschillen van die welke door de Commissie zijn vastgesteld, bij haar ter goedkeuring indient.

De termijn van negen maanden als bedoeld in de tweede alinea van dit lid wordt opgeschort vanaf de datum waarop het agentschap om de toestemming van de Commissie heeft verzocht, tot de datum waarop de Commissie haar standpunt heeft meegedeeld.

Een agentschap kan ook, na raadpleging van zijn personeelscomité, uitvoeringsbepalingen ter goedkeuring bij de Commissie indienen die andere onderwerpen betreffen dan de uitvoeringsbepalingen die door de Commissie zijn vastgesteld.

Voor de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen worden de agentschappen vertegenwoordigd door de raad van bestuur of door een gelijkwaardig orgaan dat in het besluit van de Unie waarbij zij zijn opgericht, is aangewezen.

3.   Voor het aannemen van de in onderling overleg door de instellingen vast te stellen regelingen, worden de agentschappen niet met de instellingen gelijkgesteld. Niettemin moet de Commissie de agentschappen raadplegen alvorens dergelijke regelingen worden aangenomen.

4.   De bepalingen ter uitvoering van dit statuut, waaronder de in lid 1 bedoelde algemene uitvoeringsbepalingen, en de regelingen die in onderling overleg tussen het tot aanstelling bevoegde gezag van de instellingen zijn vastgesteld, worden ter kennis van het personeel gebracht.

5.   De diensten van de instellingen en de agentschappen plegen regelmatig overleg met elkaar over de toepassing van dit statuut. Bij dit overleg zijn de agentschappen gezamenlijk vertegenwoordigd volgens de regels die zij daartoe in onderling overleg vaststellen.

6.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie beheert een register van de bepalingen die door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling ter uitvoering van dit statuut worden vastgesteld, en van de bepalingen die de agentschappen volgens de in lid 2 beschreven procedure hebben vastgesteld in afwijking van de voorschriften die door de Commissie zijn vastgesteld, met inbegrip van wijzigingen daarvan. De instellingen en agentschappen hebben rechtstreeks toegang tot dit register en hebben het recht in hun eigen bepalingen wijzigingen aan te brengen. De lidstaten hebben er rechtstreeks toegang toe. Bovendien brengt de Commissie om de drie jaar bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de bepalingen die door elk tot aanstelling bevoegde gezag ter uitvoering van dit statuut zijn vastgesteld.".

60.

De volgende artikelen worden toegevoegd:

"Artikel 111

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 112 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden, bepaalde aspecten van de uitvoering van de bepalingen inzake bezoldigingen en de socialezekerheidsregelingen.

Artikel 112

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in de artikelen 56 bis, 56 ter en 56 quater van het statuut, artikel 13, lid 3, van bijlage VII en artikel 9 van bijlage XI daarvan, en de artikelen 28 bis, lid 11, en 96, lid 11, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 1 januari 2014.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 56 bis, 56 ter en 56 quater van het statuut, artikel 13, lid 3, van bijlage VII en artikel 9 van bijlage XI daarvan, en de artikelen 28 bis, lid 11, en 96, lid 11, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

5.   Een gedelegeerde handeling die overeenkomstig artikelen 56 bis, 56 ter en 56 quater van het statuut, artikel 13, lid 3, van bijlage VII of artikel 9 van bijlage XI daarvan, of de artikel 28 bis, lid 11, of artikel 96, lid 11, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden is vastgesteld, treedt alleen in werking als het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 113

De Commissie legt uiterlijk 31 december 2020 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor waarin de werking van dit statuut wordt beoordeeld.".

61.

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

Afdeling A wordt vervangen door:

"A.   Standaardfuncties in elk van de in artikel 5, lid 4, bedoelde functiegroepen

1.   Functiegroep AD

Directeur-generaal

AD 15 - AD 16

Directeur

AD 14 - AD 15

Adviseur of gelijkwaardig

AD 13 - AD 14

Afdelingshoofd of gelijkwaardig

AD 9 - AD 14

Administrateur

AD 5 - AD 12


2.   Functiegroep AST

Senior assistent

Uitvoering van administratieve, technische of opleidingsactiviteiten die een hoge mate van autonomie vereisen met een grote verantwoordelijkheid voor personeelsbeheer, uitvoering van begroting of politieke coördinatie

AST 10 - AST 11

Assistent

Uitvoering van administratieve, technische of opleidingsactiviteiten die een zekere mate van autonomie vereisen, met name wat de uitvoering betreft van de voorschriften en regelgeving of algemene instructies, of als persoonlijk assistent van een lid van een instelling, van een kabinetschef van een lid of van een (adjunct-) directeur-generaal of een gelijkwaardige senior manager

AST 1 - AST 9


3.   Functiegroep AST/SC

Secretariaatsmedewerker/Kantoormedewerker

Uitvoering van kantoor- en secretariaatwerkzaamheden, kantoorbeheer en andere gelijkwaardige taken die een zekere mate van autonomie vereisen (11)

SC 1 - SC 6

b)

Afdeling B wordt als volgt gewijzigd:

"B.   Vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen

1.

Vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen in de functiegroepen AST en AD:

Rang

Assistenten

Administrateurs

13

15 %

12

15 %

11

25 %

10

20 %

25 %

9

8 %

25 %

8

25 %

33 %

7

25 %

36 %

6

25 %

36 %

5

25 %

36 %

4

33 %

3

33 %

2

33 %

1

33 %

2.

Vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen in de functiegroep AST/SC:

Rang

Secretariaatsmedewerkers / Kantoormedewerkers

SC 6

SC 5

12 %

SC 4

15 %

SC 3

17 %

SC 2

20 %

SC 1

25 %".

62.

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 1, eerste alinea, worden in de tweede zin de woorden "De instelling" vervangen door "Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling";

b)

in artikel 1, tweede alinea, wordt de tweede zin vervangen door:

"Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling kan evenwel besluiten dat de regels voor de verkiezing moeten worden vastgesteld overeenkomstig het resultaat van een onder het personeel van de instelling georganiseerd referendum";

c)

in artikel 1, vierde alinea, worden de woorden "de twee functiegroepen" vervangen door "de drie functiegroepen";

d)

in artikel 2, tweede alinea, worden bij het eerste streepje de woorden ", derde alinea," geschrapt.

63.

Het enig artikel van bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1, tweede alinea, worden de woorden "de 63-jarige leeftijd" en "de leeftijd van 63 jaar" vervangen door "de leeftijd van 66 jaar";

b)

in lid 1 wordt de derde alinea geschrapt;

c)

op de laatste regel van de tabel in lid 3 worden de woorden "59 tot en met 64" vervangen door "59 tot en met 65";

d)

In lid 4, vierde alinea, worden de woorden "de 63-jarige leeftijd" en "de leeftijd van 63 jaar" vervangen door "de leeftijd van 66 jaar".

64.

Bijlage IV bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 1, tweede alinea, worden de woorden "artikel 55" vervangen door "artikel 55 bis, lid 2, onder g)";

b)

in artikel 4, eerste alinea, worden de woorden "de ambtenaar die ouder is dan 55 jaar en toestemming heeft gekregen om bij wijze van voorbereiding op zijn pensioen halftijds te werken" vervangen door "de ambtenaar die overeenkomstig artikel 55 bis, lid 2, onder g), van het statuut toestemming heeft gekregen om deeltijds te werken".

65.

Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:

a)

artikel 6 wordt vervangen door:

"Artikel 6

Behalve vakantieverlof kan aan de ambtenaar, op zijn verzoek, buitengewoon verlof worden verleend. Onderstaande gevallen geven in het bijzonder recht op dit verlof binnen de daarbij aangegeven grenzen:

huwelijk van de ambtenaar: 4 dagen;

verhuizing van de ambtenaar: ten hoogste 2 dagen;

ernstige ziekte van de echtgenoot: ten hoogste 3 dagen;

overlijden van de echtgenoot: 4 dagen;

ernstige ziekte van een bloedverwant in opgaande lijn: ten hoogste 2 dagen;

overlijden van een bloedverwant in opgaande lijn: 2 dagen;

huwelijk van een kind: 2 dagen;

geboorte van een kind: 10 dagen, op te nemen binnen 14 weken na de geboorte;

geboorte van een kind met een handicap of een ernstige ziekte: 20 dagen, op te nemen binnen 14 weken na de geboorte;

overlijden van de echtgenote tijdens het moederschapsverlof: een aantal dagen dat gelijk is aan het nog resterende moederschapsverlof; wanneer de echtgenote geen ambtenaar is, worden voor de berekening van de duur van het nog resterende moederschapsverlof de bepalingen van artikel 58 van het statuut toegepast;

ernstige ziekte van een kind: ten hoogste 2 dagen;

bijzonder ernstige ziekte van een kind, gestaafd door een medisch attest, of opname in een ziekenhuis van een kind van ten hoogste twaalf jaar: ten hoogste vijf dagen;

overlijden van een kind: 4 dagen;

adoptie van een kind: 20 weken; in geval van adoptie van een gehandicapt kind: 24 weken.

De adoptie van een kind kan slechts recht geven op één periode van buitengewoon verlof, die over de adoptieouders kan worden verdeeld als beiden ambtenaar zijn. Het verlof wordt alleen toegestaan als de echtgenoot van de ambtenaar ten minste deeltijds een bezoldigde activiteit uitoefent. Als de echtgenoot buiten de instellingen van de Unie werkzaam is en recht heeft op soortgelijk verlof, wordt een overeenkomstig aantal dagen op het verlof van de ambtenaar in mindering gebracht.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan de adoptieouders extra buitengewoon verlof toekennen wanneer volgens de wetgeving van het land waar de adoptieprocedure plaatsvindt (een ander land dan dat van de standplaats van de ambtenaar), een verblijf ter plaatse van een van de adoptieouders vereist is.

Aan de ambtenaar die geen recht heeft op het bovenbedoelde buitengewoon verlof van 20 of 24 weken kan een buitengewoon verlof van tien dagen worden toegekend; dit extra buitengewoon verlof wordt slechts één keer per adoptie toegekend.

Bovendien kan de instelling buitengewoon verlof verlenen in het geval van bij- en nascholing, binnen de grenzen van het door de instelling krachtens artikel 24 bis, van het statuut vastgestelde bij- en nascholingsprogramma.

Buitengewoon verlof kan voorts bij wijze van uitzondering worden toegekend ingeval van buitengewoon werk dat verder gaat dan de normale verplichtingen van een ambtenaar. Dergelijk bijzonder verlof wordt toegekend ten laatste drie maanden nadat het tot aanstelling bevoegde gezag een besluit heeft genomen over de buitengewone aard van het werk van de ambtenaar.

In de zin van dit artikel wordt de ongehuwde partner van een ambtenaar als de echtgenoot beschouwd indien aan de eerste drie voorwaarden van artikel 1, lid 2, onder c), van bijlage VII is voldaan.

In geval van buitengewoon verlof krachtens deze afdeling worden, naar gelang van de behoeften, de eventuele reisdagen bij bijzonder besluit vastgesteld.";

b)

artikel 7 wordt vervangen door:

"Artikel 7

Ambtenaren die recht hebben op de ontheemdingstoelage of de toelage voor verblijf in het buitenland hebben elk jaar recht op twee en een halve dag bijkomend verlof om hun thuisland te bezoeken.

De eerste alinea is van toepassing op de ambtenaar van wie de standplaats op het grondgebied van een van de lidstaten is gelegen. Is de standplaats buiten dat grondgebied gelegen, dan wordt de duur van het thuisverlof naar gelang van de behoeften vastgesteld bij bijzonder besluit.".

66.

Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

a)

artikel 1 wordt vervangen door:

"Artikel 1

Binnen de in artikel 56 van het statuut vastgestelde grenzen geeft overwerk, verricht door ambtenaren van de rangen SC 1 tot en met SC 6 of de rangen AST 1 tot en met AST 4, recht op compensatie in vrije tijd of beloning volgens onderstaande regels:

a)

ieder uur overwerk geeft recht op compensatie in de vorm van anderhalf uur vrij; een overuur, verricht tussen 22 uur en 7 uur of op een zon- of feestdag wordt echter met twee uur vrij gecompenseerd; bij de toekenning van vrije tijd wordt rekening gehouden met het belang van de dienst en met de wensen van de betrokkene;

b)

indien het belang van de dienst deze compensatie niet mogelijk maakt in de twee maanden volgende op die waarin het overwerk is verricht, verleent het tot aanstelling bevoegde gezag machtiging tot beloning van de niet gecompenseerde overuren ten bedrage van 0,56 % van het maandelijkse basissalaris voor elk overuur, met inachtneming van het onder a) bepaalde;

c)

slechts overwerk gedurende meer dan 30 minuten wordt als overuur gecompenseerd of beloond.";

b)

artikel 3 wordt vervangen door:

"Artikel 3

In afwijking van de voorgaande bepalingen kan overwerk, verricht door bepaalde groepen ambtenaren van de rangen SC 1 tot en met SC 6 en de rangen AST 1 tot en met AST 4, die onder bijzondere omstandigheden werkzaam zijn, worden beloond met een vaste toelage; het tot aanstelling bevoegde gezag bepaalt, na raadpleging van de paritaire commissie, het bedrag van deze toelage en de omstandigheden waaronder zij wordt toegekend.".

67.

Bijlage VII wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 1, lid 3, worden de woorden "rang 3" vervangen door "rang AST 3";

b)

artikel 3, lid 1, tweede alinea, wordt vervangen door:

"Het recht op de toelage gaat in op de eerste dag van de maand waarin het kind voor het eerst een instelling voor lager onderwijs gaat bezoeken, en eindigt aan het einde van de maand waarin het zijn opleiding voltooit of, indien dat eerder is, aan het einde van de maand waarin het de 26-jarige leeftijd bereikt.";

c)

artikel 7 wordt vervangen door:

"Artikel 7

1.   De ambtenaar heeft recht op betaling van een forfaitair bedrag voor reiskosten, voor zichzelf, zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste, die daadwerkelijk met hem samenwonen:

a)

bij zijn indiensttreding en wel van de plaats van aanwerving naar de standplaats;

b)

bij beëindiging van de dienst in de zin van artikel 47 van het statuut, van de standplaats naar de plaats van herkomst zoals deze in lid 4 van dit artikel wordt omschreven;

c)

bij overplaatsing die een verandering van standplaats met zich brengt.

Bij overlijden van de ambtenaar hebben zijn overlevende echtgenoot en de personen te zijnen laste naar dezelfde maatstaven recht op betaling van een forfaitair bedrag.

De reiskosten voor kinderen die gedurende het volledige kalenderjaar jonger zijn dan twee jaar, worden niet vergoed.

2.   Het forfaitair bedrag is gebaseerd op een vergoeding per kilometer geografische afstand tussen de in lid 1 bedoelde plaatsen.

De kilometervergoeding bedraagt:

0 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen

0 tot en met 200 km

0,1895 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen

201 tot en met 1 000 km

0,3158 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen

1 001 tot en met 2 000 km

0,1895 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen

2 001 tot en met 3 000 km

0,0631 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen

3 001 tot en met 4 000 km

0,0305 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen

4 001 tot en met 10 000 km

0 euro per km voor het gedeelte van de afstand dat hoger ligt dan

10 000 km.

Aan deze kilometervergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van:

94,74 euro als de geografische afstand tussen de in lid 1 bedoelde plaatsen tussen 600 en 1 200 km ligt;

189,46 euro als de geografische afstand tussen de in lid 1 bedoelde plaatsen meer dan 1 200 km bedraagt.

De kilometervergoeding en het forfaitair supplement worden elk jaar op dezelfde wijze geactualiseerd als de bezoldigingen.

3.   In afwijking van lid 2 kunnen de reiskosten bij een overplaatsing met een verandering van standplaats binnen het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie naar een standplaats buiten dat grondgebied of een overplaatsing met een verandering van standplaats buiten deze gebieden, worden vergoed met een forfaitair bedrag berekend op basis van de reiskosten per vliegtuig in de klasse die onmiddellijk boven economy class ligt.

4.   De plaats van herkomst van de ambtenaar wordt bij zijn indiensttreding vastgesteld; hierbij wordt rekening gehouden met de plaats van aanwerving of, op uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek, met de plaats die het centrum van zijn belangen vormt. Deze vaststelling kan later, gedurende de tijd waarin de ambtenaar in dienst is, of ter gelegenheid van zijn vertrek, bij bijzonder besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag worden herzien. Zolang de ambtenaar in dienst is, kan dit besluit echter slechts bij uitzondering worden genomen na overlegging van bewijsstukken die zijn verzoek deugdelijk staven.

Deze herziening mag echter niet leiden tot verplaatsing van het centrum van de belangen van de ambtenaar van een plaats binnen naar een plaats buiten het grondgebied van de lidstaten van de Unie, de landen en gebieden die worden genoemd in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie.";

d)

artikel 8 wordt vervangen door:

"Artikel 8

1.   De ambtenaar die recht heeft op de ontheemdingstoelage of de toelage voor verblijf in het buitenland, heeft binnen de in lid 2 gestelde grens voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste in de zin van artikel 2, eenmaal per kalenderjaar recht op betaling van een forfaitair bedrag voor de reiskosten van zijn standplaats naar zijn plaats van herkomst in de zin van artikel 7.

Wanneer beide echtgenoten ambtenaar van de Europese Unie zijn heeft ieder van hen recht op betaling van het forfaitair bedrag voor de reiskosten voor hemzelf en voor de ten laste komende personen, volgens bovenstaande bepalingen; voor elke ten laste komende persoon wordt slechts éénmaal betaald. Voor de ten laste komende kinderen wordt de betaling overeenkomstig het verzoek van de echtgenoten vastgesteld op basis van de plaats van herkomst van een van beide echtgenoten.

Wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in het huwelijk treedt en daardoor het recht op de kostwinnerstoelage verkrijgt, worden de voor de echtgenoot verschuldigde reiskosten berekend naar rato van de tijd tussen de huwelijksdag en het einde van het lopende jaar.

Wanneer zich, na uitbetaling van de desbetreffende bedragen, een wijziging in de samenstelling van het gezin voordoet waardoor de berekeningsgrondslag verandert, is de ambtenaar niet tot terugbetaling verplicht.

De reiskosten voor kinderen die gedurende het volledige kalenderjaar jonger zijn dan twee jaar, worden niet vergoed.

2.   Het forfaitair bedrag is gebaseerd op een vergoeding per kilometer geografische afstand tussen de standplaats van de ambtenaar en zijn plaats van herkomst.

Wanneer de plaats van herkomst in de zin van artikel 7 gelegen is buiten het grondgebied van de lidstaten van de Unie en buiten de landen en gebieden die worden genoemd in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie, wordt het forfaitair bedrag gebaseerd op een vergoeding per kilometer geografische afstand tussen de standplaats van de ambtenaar en de hoofdstad van de lidstaat waarvan hij een onderdaan is. Ambtenaren van wie de plaats van herkomst is gelegen buiten het grondgebied van de lidstaten van de Unie en buiten de landen en gebieden die worden genoemd in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie, en die geen onderdaan zijn van een van die lidstaten, hebben geen recht op betaling van het forfaitair bedrag.

De kilometervergoeding bedraagt:

0 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen

0 tot en met 200 km

0,3790 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen

201 tot en met 1 000 km

0,6316 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen

1 001 tot en met 2 000 km

0,3790 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen

2 001 tot en met 3 000 km

0,1262 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen

3 001 tot en met 4 000 km

0,0609 euro per km voor het gedeelte van de afstand tussen

4 001 tot en met 10 000 km

0 euro per km voor het gedeelte van de afstand dat hoger ligt dan

10 000 km

Aan deze kilometervergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van:

189,48 euro als de geografische afstand tussen de standplaats en de plaats van herkomst tussen 600 en 1 200 km bedraagt;

378,93 euro als de geografische afstand tussen de standplaats en de plaats van herkomst meer dan 1 200 km bedraagt.

De kilometervergoeding en het forfaitair supplement worden elk jaar in dezelfde verhouding geactualiseerd als de bezoldigingen.

3.   De ambtenaar wiens dienst tijdens een kalenderjaar anders dan door overlijden eindigt of aan wie om redenen van persoonlijke aard gedurende een deel van het jaar verlof wordt verleend, heeft, indien hij in dat jaar minder dan negen maanden in actieve dienst van een instelling van de Unie is geweest, slechts recht op een deel van het in de leden 1 en 2 bedoelde forfaitaire bedrag, berekend naar rato van de in actieve dienst doorgebrachte tijd.

4.   De leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn van toepassing op de ambtenaar van wie de standplaats op het grondgebied van een van de lidstaten is gelegen. De ambtenaar van wie de standplaats buiten dat grondgebied is gelegen, heeft, voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste in de zin van artikel 2, eenmaal per kalenderjaar recht op betaling van een forfaitair bedrag voor de reiskosten naar zijn plaats van herkomst of op vergoeding van de reiskosten naar een andere plaats, voor zover deze de kosten van een reis naar de plaats van herkomst niet overschrijden. Wanneer de echtgenoot en de in de zin van artikel 2, lid 2, ten laste komende personen evenwel niet met de ambtenaar in de standplaats samenwonen, hebben zij eenmaal per kalenderjaar recht op vergoeding van de reiskosten van de plaats van herkomst naar de standplaats of op vergoeding van de reiskosten naar een andere plaats, voor zover deze de kosten van een reis van de plaats van herkomst naar de standplaats niet overschrijden.

De betaling van het forfaitaire bedrag wordt berekend op basis van de reiskosten per vliegtuig in economy class.";

e)

artikel 9 wordt vervangen door:

"Artikel 9

1.   Aan de ambtenaar die bij indiensttreding of bij een latere verandering van standplaats tijdens de dienst verplicht is van woonplaats te veranderen teneinde de bepalingen van artikel 20 van het statuut na te leven, en die geen vergoeding van dezelfde kosten uit andere bron mocht genieten, worden de kosten van verhuizing van zijn persoonlijke inboedel, met inbegrip van verzekeringskosten ter dekking van eenvoudig risico (breuk, diefstal, brand), binnen de grenzen van de plafonds voor de kosten vergoed.

Bij de vaststelling van de plafonds is rekening gehouden met de gezinssituatie van de ambtenaar op het ogenblik van de verhuizing en de gemiddelde verhuis- en bijbehorende verzekeringskosten.

Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt in verband met dit lid algemene uitvoeringsbepalingen vast.

2.   Bij beëindiging van de dienst of bij overlijden van een ambtenaar worden de verhuiskosten van de standplaats naar zijn plaats van herkomst binnen de in lid 1 vastgestelde grenzen vergoed. Indien de overleden ambtenaar ongehuwd was, worden deze kosten aan zijn rechtverkrijgenden vergoed.

3.   De ambtenaar in vaste dienst moet binnen één jaar na het verstrijken van de proeftijd verhuizen. Bij beëindiging van de dienst moet de verhuizing plaatsvinden binnen drie jaar als bepaald in artikel 6, lid 4, tweede alinea. Als de verhuizing na het verstrijken van de in dit lid opgenomen termijnen plaatsvindt, kunnen de kosten slechts in uitzonderingsgevallen en krachtens bijzonder besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag worden vergoed.";

f)

artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

i)

lid 3 wordt vervangen door:

"3.   De Commissie herziet om de twee jaar de in lid 2, onder a), vermelde tarieven. Deze herziening is gebaseerd op een verslag over de prijzen van hotels, restaurants en cateringdiensten, waarbij de indices voor de ontwikkeling van deze prijzen in aanmerking worden genomen. Voor deze herziening treedt de Commissie op door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 van het statuut.";

ii)

het volgende lid wordt toegevoegd:

"4.   In afwijking van lid 1 kunnen de verblijfkosten van ambtenaren tijdens dienstreizen naar de andere plaatsen van de zetels van hun instelling, die in Protocol Nr. 6 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn vastgesteld, worden vergoed op basis van een forfaitair bedrag dat het voor de betrokken lidstaten vastgestelde maximum niet overschrijdt.";

g)

in artikel 13 bis worden de woorden "diverse instellingen" vervangen door "tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de diverse instellingen";

h)

artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

i)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   De aan de ambtenaar verschuldigde bedragen worden uitbetaald op de plaats en in de valuta van het land waar de ambtenaar zijn functies uitoefent of, op verzoek van de ambtenaar, in euro via een bank binnen de Europese Unie";

ii)

in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

"De ambtenaar kan verzoeken om een bijzondere regelmatige overmaking van een deel van zijn bezoldiging, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in een regeling die het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling, na raadpleging van het comité voor het statuut, in gemeenschappelijk overleg vaststellen.";

iii)

in lid 3 worden in de eerste zin na het woord "geschieden" de woorden "in de valuta van de betrokken lidstaat" ingevoegd;

iv)

In lid 4 worden in de eerste zin na de woorden "over te maken" de woorden "in de plaatselijke valuta" ingevoegd.

68.

Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt b) van artikel 3 worden de woorden "de artikelen 41 en 50" vervangen door "de artikelen 41, 42 quater en 50";

b)

artikel 5 wordt vervangen door:

"Artikel 5

Niettegenstaande de bepalingen van artikel 2 van deze bijlage heeft de ambtenaar die na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in dienst blijft, recht op een verhoging van het pensioen gelijk aan 1,5 % van het basissalaris aan de hand waarvan zijn pensioen wordt berekend voor ieder na deze leeftijd vervuld dienstjaar, onder de voorwaarde dat het totale pensioen vermeerderd met de verhoging niet meer bedraagt dan 70 % van zijn laatste basissalaris als bedoeld in de tweede alinea of de derde alinea, naar gelang van het geval, van artikel 77 van het statuut.

Een dergelijke verhoging wordt eveneens toegekend bij overlijden, indien de ambtenaar tot na de pensioengerechtigde leeftijd in dienst is gebleven.";

c)

in artikel 6 worden de woorden "in rang 1, eerste salaristrap" vervangen door "in rang AST 1, eerste salaristrap";

d)

artikel 9 wordt vervangen door:

"Artikel 9

De ambtenaar die de dienst vóór de pensioengerechtigde leeftijd beëindigt, kan verzoeken in het genot te worden gesteld van:

a)

een tot de eerste dag van de kalendermaand, volgende op de maand waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen; of

b)

een onmiddellijk ingaand ouderdomspensioen mits hij ten minste de leeftijd van 58 jaar heeft bereikt. In dit geval wordt het ouderdomspensioen verlaagd naar gelang van zijn leeftijd op het ogenblik waarop hij in het genot van dit pensioen wordt gesteld.

Het pensioen wordt verminderd met 3,5 % voor ieder jaar voorafgaand aan het jaar waarin de ambtenaar recht zou hebben verkregen op een ouderdomspensioen in de zin van artikel 77 van het statuut. Indien het verschil tussen de leeftijd waarop het recht op een ouderdomspensioen in de zin van artikel 77 wordt verkregen en de leeftijd van de betrokkene op genoemd tijdstip meer dan een geheel aantal jaren bedraagt, wordt nog een jaar in mindering gebracht.";

e)

in artikel 11, lid 2, worden in de tweede alinea de woorden "de instelling" vervangen door "het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling";

f)

artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

i)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   De ambtenaar die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en wiens dienst anders dan door overlijden of wegens invaliditeit eindigt zonder dat hij aanspraak kan maken op een onmiddellijk ingaand of uitgesteld ouderdomspensioen, heeft bij zijn vertrek recht op:

a)

een uitkering bij vertrek gelijk aan driemaal de op zijn basissalaris ingehouden pensioenbijdragen, verminderd met de bedragen die zijn betaald bij toepassing van de artikelen 42 en 112 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, indien hij ten minste gedurende een jaar in dienst is geweest en geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid waarin in artikel 11, lid 2, is voorzien;

b)

in de andere gevallen, op toepassing van artikel 11, lid 1, of op overschrijving van een bedrag gelijk aan de actuariële tegenwaarde van zijn pensioenrechten naar een particuliere verzekeringsmaatschappij of een pensioenfonds van zijn keuze, op voorwaarde dat wordt gegarandeerd dat:

i)

het kapitaal niet wordt uitgekeerd;

ii)

ten vroegste vanaf de leeftijd van 60 jaar en ten laatste vanaf de leeftijd van 66 jaar een maandelijkse rente wordt uitbetaald;

iii)

voorzieningen inzake overlevingspensioenen worden getroffen;

iv)

de overdracht naar een andere verzekering of een ander fonds alleen wordt toegestaan onder de in de punten i), ii) en iii), genoemde voorwaarden.";

ii)

lid 2 wordt vervangen door:

"2.   In afwijking van lid 1, onder b), heeft de ambtenaar die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die sinds zijn indiensttreding ter wille van het behoud of de opbouw van zijn pensioenrechten pensioenbijdragen heeft betaald aan een nationaal pensioenstelsel, een particuliere verzekering of een pensioenfonds van zijn keuze die voldoen aan de in het vorige lid 1 genoemde voorwaarden, en wiens dienst anders dan door overlijden of invaliditeit eindigt zonder dat hij aanspraak kan maken op een onmiddellijk ingaand of een uitgesteld ouderdomspensioen, bij zijn vertrek recht op een uitkering bij vertrek gelijk aan de actuariële tegenwaarde van zijn tijdens zijn loopbaan bij de instellingen opgebouwde pensioenrechten. In dit geval worden de betalingen ten behoeve van de opbouw of het behoud van zijn pensioenrechten binnen het nationale pensioenstelsel, overeenkomstig de artikelen 42 of 112 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, in mindering gebracht op de uitkering bij vertrek.";

g)

in artikel 15 worden de woorden "63-jarige leeftijd" vervangen door "pensioengerechtigde leeftijd";

h)

in artikel 18 bis worden de woorden "63-jarige leeftijd" vervangen door "pensioengerechtigde leeftijd";

i)

in artikel 27, tweede alinea, wordt het woord "aangepast" vervangen door "geactualiseerd";

j)

artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de derde alinea worden de woorden "lidstaat waar zij hun verblijfplaats hebben" vervangen door "Europese Unie";

ii)

in de vierde alinea worden in de eerste zin na het woord "bank" de woorden "in de Europese Unie of" ingevoegd;

iii)

in de vierde alinea worden in de tweede zin de woorden "in euro" en de woorden "via een bank in het land van vestiging van de zetel van de instelling, dan wel" geschrapt.

69.

Bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 2, lid 3, worden de woorden "De instellingen stellen" vervangen door "Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt";

b)

in artikel 5, lid 1, wordt de eerste zin vervangen door:

"In elke instelling wordt een tuchtraad, hierna "de raad" genoemd, ingesteld, tenzij twee of meer agentschappen besluiten overeenkomstig artikel 9, lid 1 bis, van het statuut een gemeenschappelijke raad in te stellen.";

c)

artikel 30 wordt vervangen door:

"Artikel 30

Onverminderd artikel 2, lid 3, stelt het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling als het dat nodig acht, na raadpleging van het personeelscomité de bepalingen voor de uitvoering van deze bijlage vast.".

70.

Bijlage X wordt als volgt gewijzigd:

a)

artikel 6 wordt vervangen door:

"Artikel 6

De ambtenaar heeft per kalenderjaar recht op een vakantieverlof van twee werkdagen per dienstmaand.

Niettegenstaande lid 1 van dit artikel hebben ambtenaren die op 1 januari 2014 reeds gestationeerd zijn in een derde land recht op:

drie werkdagen van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014;

twee en een halve werkdag van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015.";

b)

artikel 7 wordt vervangen door:

"Artikel 7

Bij indiensttreding en beëindiging van de dienst in een derde land geeft een deel van een jaar recht op een verlof van twee werkdagen per volle dienstmaand, een deel van een maand recht op een verlof van twee werkdagen indien dat deel langer is dan 15 dagen, en op een werkdag indien dat deel 15 dagen of minder bedraagt.

Indien de ambtenaar zijn vakantieverlof anders dan om redenen van dienstbelang vóór het einde van het kalenderjaar niet volledig heeft opgenomen, kan hij ten hoogste 14 werkdagen naar het volgende jaar doen overboeken.";

c)

aan artikel 8 wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Ambtenaren die overeenkomstig artikel 24 bis van het statuut aan bij- en nascholingsactiviteiten deelnemen en aan wie overeenkomstig de eerste alinea van dit artikel ontspanningsverlof is verleend, streven ernaar indien mogelijk hun opleidingsverblijf te combineren met hun ontspanningsverlof.";

d)

in artikel 9 wordt lid 1 vervangen door:

"1.   Het vakantieverlof kan in zijn geheel of in delen worden opgenomen, al naar de wens van de ambtenaar en met inachtneming van het belang van de dienst. Het moet evenwel ten minste één periode van twee achtereenvolgende weken bevatten.";

e)

artikel 10 wordt vervangen door:

"Artikel 10

1.   Volgens de plaats waar de ambtenaar is tewerkgesteld, wordt een toelage wegens bijzondere levensomstandigheden vastgesteld die wordt uitgedrukt in een percentage van een referentiebedrag. Dit referentiebedrag bestaat uit het totale bedrag van het basissalaris alsmede de ontheemdingstoelage, de kostwinnerstoelage en de kindertoelage, onder aftrek van de in dit statuut of in de ter toepassing daarvan vastgestelde verordeningen bedoelde verplichte inhoudingen.

Wanneer de ambtenaar is tewerkgesteld in een land waarin de levensomstandigheden kunnen worden beschouwd als gelijkwaardig aan die welke gewoonlijk in de Europese Unie heersen, wordt een dergelijke toelage niet uitbetaald.

Voor de andere standplaatsen worden voor de vaststelling van de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden onder meer de volgende parameters in aanmerking genomen:

de situatie op het gebied van de volksgezondheid en de ziekenhuisverpleging,

de veiligheid,

het klimaat,

de mate van isolement,

andere plaatselijke levensomstandigheden.

De voor elke standplaats vastgestelde toelage wegens bijzondere levensomstandigheden wordt jaarlijks geëvalueerd en, eventueel, herzien door het tot aanstelling bevoegde gezag, na advies van het personeelscomité.

Het tot aanstelling bevoegde gezag mag besluiten een aanvullende premie te verstrekken naast de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden in gevallen waarin een ambtenaar meer dan één tewerkstelling heeft gehad in een standplaats die wordt aangemerkt als moeilijk of zeer moeilijk. Deze aanvullende premie mag niet meer bedragen dan 5 % van het in het eerste lid bedoelde referentiebedrag en het tot aanstelling bevoegde gezag dient zijn individuele besluiten naar behoren te motiveren met het oog op gelijke behandeling, waarbij uitgegaan dient te worden van de moeilijkheidsgraad van de vorige tewerkstelling.

2.   Indien de levensomstandigheden in de standplaats de lichamelijke veiligheid van de ambtenaar in gevaar brengen, wordt hem tijdelijk bij een bijzonder, met redenen omkleed besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag een aanvullende toelage uitbetaald. Die toelage wordt vastgesteld als een percentage van het referentiebedrag als bedoeld in lid l, eerste alinea:

wanneer het gezag zijn personeelsleden aanbeveelt hun gezin of overige afhankelijke personen niet in de betrokken standplaats te vestigen, mits zij gevolg geven aan die aanbeveling;

wanneer het gezag besluit het aantal in de betrokken standplaats werkzame personeelsleden tijdelijk te verminderen.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan in naar behoren gemotiveerde gevallen ook besluiten dat een post niet geschikt is voor een gezin. Bovengenoemde toelage wordt betaald aan personeelsleden die dit besluit respecteren.

3.   Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt nadere bepalingen vast met betrekking tot de toepassing van dit artikel.";

f)

in artikel 11 wordt in de eerste zin het woord "België" vervangen door "de Europese Unie";

g)

artikel 13 wordt vervangen door:

"Artikel 13

Teneinde de ambtenaren ongeacht hun standplaats zoveel mogelijk een gelijkwaardige koopkracht te waarborgen, wordt de in artikel 12 bedoelde aanpassingscoëfficiënt eenmaal per jaar geactualiseerd overeenkomstig bijlage XI. Wat de actualisering betreft, wordt onder alle waarden referentiewaarden verstaan. De Commissie maakt de geactualiseerde waarden binnen twee weken na de actualisering ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

Indien de aan de hand van de aanpassingscoëfficiënt en de desbetreffende wisselkoers gemeten wijziging van de kosten van levensonderhoud evenwel sinds de laatste actualisering voor een bepaald land meer dan 5 % blijkt te bedragen, vindt er een tussentijdse actualisering plaats voor de aanpassing van die coëfficiënt volgens de in de eerste alinea genoemde procedure.";

h)

artikel 23 wordt vervangen door:

"Artikel 23

Op basis van een door het tot aanstelling bevoegde gezag op te stellen lijst van landen, en wanneer er aan de ambtenaar geen woning ter beschikking wordt gesteld, betaalt het tot aanstelling bevoegde gezag de ambtenaar hetzij een huisvestingstoelage hetzij vergoedt hij de door de ambtenaar betaalde huur.

De huisvestingstoelage wordt betaald na overlegging van een huurcontract, tenzij het tot aanstelling bevoegde gezag deze eis niet stelt om naar behoren gemotiveerde redenen die verband houden met de praktijken en plaatselijke omstandigheden in de standplaats in het desbetreffende derde land. De huisvestingstoelage wordt in eerste instantie berekend aan de hand van het niveau van de functie van de ambtenaar en in tweede instantie aan de hand van de samenstelling van het gezin dat te zijnen laste komt.

De huur wordt vergoed, mits de woning uitdrukkelijk is goedgekeurd door het tot aanstelling bevoegde gezag en deze beantwoordt aan het niveau van zijn functie en aan de samenstelling van het gezin dat te zijnen laste komt.

Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt nadere bepalingen vast met betrekking tot de toepassing van dit artikel. De huisvestingstoelage mag onder geen voorwaarde hoger zijn dan de kosten die de ambtenaar maakt.".

71.

Bijlage XI wordt vervangen door:

"BIJLAGE XI

WIJZE VAN TOEPASSING VAN DE ARTIKELEN 64 EN 65 VAN HET STATUUT

HOOFDSTUK 1

JAARLIJKSE ACTUALISERING VAN HET BEZOLDIGINGSPEIL (ARTIKEL 65, LID 1, VAN HET STATUUT)

Afdeling 1

Elementen van de jaarlijkse actualiseringen

Artikel 1

1.   Verslag van het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat)

Ten behoeve van de actualisering als bedoeld in artikel 65, lid 1, van het statuut en in artikel 13 van bijlage X, stelt Eurostat jaarlijks vóór het einde van de maand oktober een verslag op over de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud in België en Luxemburg, over de economische pariteiten tussen Brussel en bepaalde plaatsen in de lidstaten en zo nodig in derde landen, en over de ontwikkeling van de koopkracht van salarissen van de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten.

2.   Ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud in België en Luxemburg

Eurostat stelt een indexcijfer vast om de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud voor ambtenaren van de Unie in België en Luxemburg te meten. Dit indexcijfer (hierna het "gezamenlijk indexcijfer" genoemd) wordt berekend door de nationale inflatie te wegen (zoals aangegeven door de geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (Harmonised Indices of Consumer Prices -HCIP) in het geval van België en de consumentenprijsindex (Consumer Prices Index - CPI) in het geval van Luxemburg) tussen de maand juni van het voorafgaande jaar en de maand juni van het lopende jaar volgens de verdeling van het personeel dat in die lidstaten werkt.

3.   Ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud buiten Brussel

a)

Eurostat berekent, met inachtneming van het advies van de nationale instituten voor de statistiek en van andere instanties van de lidstaten zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (12) (hierna "nationale instituten voor de statistiek of andere instanties in de lidstaten") de economische pariteiten die de gelijkwaardigheden in koopkracht vaststellen:

i)

van de bezoldigingen die worden uitbetaald aan de ambtenaren van de Unie die de hoofdsteden van de lidstaten als standplaats hebben (met uitzondering van Nederland, waar het indexcijfer van Den Haag wordt gebruikt in plaats van dat van Amsterdam) en aan de ambtenaren in bepaalde andere standplaatsen, gemeten aan Brussel,

ii)

van de pensioenen van de Europese Gemeenschappen die in de lidstaten worden uitbetaald, gemeten aan België.

b)

De economische pariteiten hebben betrekking op de maand juni van elk jaar.

c)

De economische pariteiten worden zodanig berekend dat elke wezenlijke post ten minste twee maal per jaar kan worden geactualiseerd en ten minste een maal per vijf jaar kan worden geverifieerd door middel van een rechtstreeks onderzoek. Eurostat actualiseert de economische pariteiten op basis van de ontwikkeling van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumentenprijzen van de lidstaten en de meest geschikte indexcijfers als vastgesteld door de Groep artikelen 64 en 65 van het statuut als bedoeld in artikel 13.

d)

De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud buiten België en Luxemburg gedurende de referentieperiode wordt gemeten met behulp van de impliciete indexcijfers. Deze indexcijfers komen overeen met het product van het gezamenlijk indexcijfer en de schommeling van de economische pariteit.

4.   Ontwikkeling van de koopkracht van de bezoldigingen van de bij de centrale overheidsdiensten werkende nationale ambtenaren (specifieke indicatoren)

a)

Teneinde de procentuele opwaartse of neerwaartse koopkrachtontwikkeling van de bezoldigingen in de nationale overheidsdiensten te meten stelt Eurostat, aan de hand van de gegevens die vóór eind september door de betrokken nationale instituten voor de statistiek of andere instanties in de lidstaten zijn verstrekt, specifieke indicatoren vast welke de ontwikkeling van de reële bezoldigingen van de nationale ambtenaren in dienst van de centrale overheid tussen de maand juli van het voorafgaande jaar en de maand juli van het lopende jaar weergeven. De twee bezoldigingen moeten één twaalfde van alle op jaarbasis betaalde elementen bevatten.

De vaststelling van de specifieke indicatoren geschiedt in tweeërlei vorm:

i)

een indicator voor elk van de functiegroepen zoals zij gedefinieerd zijn in het statuut,

ii)

een gemiddelde indicator met een weging op basis van de omvang van het personeelsbestand van de nationale ambtenaren voor elke functiegroep.

Elke van die indicatoren wordt vastgesteld in reële bruto- en nettocijfers. Voor de overgang van bruto- naar nettocijfers wordt rekening gehouden met de verplichte inhoudingen en met algemene fiscale factoren.

Voor de vaststelling van de bruto- en netto-indicatoren voor de hele Europese Unie gebruikt Eurostat een steekproef samengesteld uit de volgende lidstaten: België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Het Europees Parlement en de Raad kunnen, op voorstel van de Commissie op grond van artikel 336 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een andere steekproef vaststellen die ten minste 75 % van het bruto binnenlands product (bbp) van de Europese Unie moet vertegenwoordigen en van toepassing is vanaf het jaar volgende op dat van de vaststelling ervan. De uitkomsten per land worden gewogen met het met behulp van de koopkrachtpariteiten gemeten aandeel van het passende gecumuleerde nationale BBP in het totaal van de Europese Unie, zoals dat aandeel is aangegeven in de meest recente statistieken die zijn gepubliceerd volgens de definities van de nationale rekeningen in het op het betrokken tijdstip geldende Europees stelsel van economische rekeningen.

b)

Op verzoek van Eurostat verstrekken de nationale instituten voor de statistiek of andere instanties in de lidstaten aan Eurostat de aanvullende gegevens die het met het oog op de vaststelling van een specifieke indicator die op een juiste wijze de ontwikkeling van de koopkracht van de nationale ambtenaren meet, nodig acht.

Indien Eurostat, na de nationale bureaus voor de statistiek, instituten of andere instanties opnieuw te hebben geraadpleegd, in de verkregen gegevens statistische onjuistheden ontdekt of constateert dat vaststelling van de indicatoren die op een statistisch juiste wijze de ontwikkeling van het reële inkomen van de ambtenaren van een bepaalde lidstaat weergeven, niet mogelijk is, brengt het aan de Commissie verslag uit en verstrekt het deze instelling alle gegevens die zij nodig heeft om zich een oordeel te vormen.

c)

Naast de specifieke indicatoren berekent Eurostat passende controle-indicatoren. Een daarvan bestaat in gegevens betreffende de loonsom in reële termen per hoofd in de centrale overheidsdiensten, vastgesteld volgens de definities van de nationale rekeningen in het op het betrokken tijdstip geldende Europees stelsel van economische rekeningen.

Eurostat geeft bij zijn verslag over de specifieke indicatoren commentaar over de verschillen tussen deze indicatoren en de ontwikkeling van de controle-indicatoren als bedoeld in dit punt.

Artikel 2

Voor de toepassing van artikel 15 van deze bijlage ziet de Commissie regelmatig toe op de behoeften van de instellingen op het gebied van de aanwerving.

Afdeling 2

Wijze van jaarlijkse actualisering van de bezoldigingen en de pensioenen

Artikel 3

1.

Overeenkomstig artikel 65 van het statuut worden de bezoldigingen en de pensioenen op basis van de in afdeling 1 van deze bijlage opgenomen criteria vóór het einde van elk jaar met ingang van 1 juli geactualiseerd.

2.

De waarde van de actualisering is gelijk aan het product van de specifieke indicator en het gezamenlijk indexcijfer. De actualisering wordt op nettobasis vastgesteld en kan worden uitgedrukt in een voor allen gelijk percentage.

3.

De aldus vastgestelde actualisering van de bezoldigingen wordt, volgens de hierna beschreven methode, verwerkt in de schaal van de basissalarissen die is opgenomen in artikel 66 van het statuut en in bijlage XIII van het statuut en in de artikelen 20, 93 en 133 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden:

a)

het bedrag van de nettobezoldiging en het nettopensioen zonder aanpassingscoëfficiënt wordt verhoogd of verlaagd met de waarde van de actualisering als hierboven bedoeld;

b)

de nieuwe tabel van de basissalarissen wordt bepaald door het brutobedrag vast te stellen dat, na aftrek van de belastingen ingevolge het bepaalde in lid 4 en van de verplichte inhoudingen krachtens de socialezekerheids- en pensioenregelingen, met het bedrag van de nettobezoldiging overeenstemt;

c)

voor deze omzetting van nettobedragen in brutobedragen wordt rekening gehouden met de situatie van een ongehuwde ambtenaar die niet voor de vergoedingen en toelagen als bedoeld in het statuut in aanmerking komt.

4.

Voor de toepassing van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 worden de in artikel 4 van die verordening bedoelde bedragen vermenigvuldigd met een factor bestaande uit:

a)

de factor die uit de vorige actualisering voortvloeit, en/of

b)

de waarde van de actualisering van de bezoldigingen, bedoeld in lid 2.

5.

In België en Luxemburg is geen aanpassingscoëfficiënt van toepassing. De aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op:

a)

de bezoldiging van de ambtenaren van de Europese Unie die werkzaam zijn in de andere lidstaten of in bepaalde andere standplaatsen,

b)

in afwijking van artikel 82, lid 1, van het statuut, de pensioenen van de Europese Unie die in de andere lidstaten worden uitbetaald voor het deel van het pensioen dat overeenkomt met de vóór 1 mei 2004 opgebouwde rechten;

worden verkregen door de in artikel 1 van deze bijlage bedoelde economische pariteiten en de in artikel 63 van het statuut bedoelde wisselkoersen voor de desbetreffende landen aan elkaar te relateren.

De in artikel 8 bedoelde regeling is van toepassing in geval van terugwerkende kracht van de werking van de in standplaatsen met een sterke inflatie toepasselijke aanpassingscoëfficiënten.

6.

De bezoldigingen van de betrokken ambtenaren en de pensioenen van de gewezen ambtenaren en andere rechthebbenden worden tussen de datum waarop de volgende actualisering van kracht wordt en de datum van inwerkingtreding van die actualisering, met terugwerkende kracht in positieve of in negatieve zin door de instellingen geactualiseerd.

Als in het kader van die actualisering met terugwerkende kracht een teveel ontvangen bedrag moet worden teruggevorderd, kan dat worden gespreid over een periode van maximaal 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van de volgende jaarlijkse actualisering.

HOOFDSTUK 2

TUSSENTIJDSE ACTUALISERINGEN VAN DE BEZOLDIGINGEN EN DE PENSIOENEN (ARTIKEL 65, LID 2, VAN HET STATUUT)

Artikel 4

1.

Bij aanzienlijke wijziging van de kosten van levensonderhoud tussen juni en december ten opzichte van de in artikel 6 vastgestelde drempelwaarde wordt een tussentijdse actualisering uitgevoerd van de bezoldigingen en de pensioenen als bedoeld in artikel 65, lid 2, van het statuut met ingang van 1 januari, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de prognose inzake de ontwikkeling van de koopkracht tijdens de lopende referentieperiode van één jaar.

2.

Met dergelijke tussentijdse actualiseringen wordt bij de jaarlijkse actualisering van de salarissen rekening gehouden.

Artikel 5

1.

De prognose inzake de ontwikkeling van de koopkracht tijdens de betrokken periode wordt aan de hand van de gegevens die tijdens de in artikel 13 bedoelde bijeenkomst worden verstrekt, ieder jaar in maart door Eurostat opgesteld.

Indien die prognose een negatief percentage te zien geeft, wordt de helft daarvan van de tussentijdse actualisering afgetrokken.

2.

De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud voor België en Luxemburg wordt gemeten met behulp van de gemeenschappelijke index over de periode van juni tot december van het voorafgaande kalenderjaar.

3.

Voor elk van de standplaatsen waarvoor een aanpassingscoëfficiënt is vastgesteld (met uitsluiting van België en Luxemburg), wordt een raming gemaakt voor de maand december van de in artikel 1, lid 3, genoemde economische pariteiten. De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud wordt berekend overeenkomstig de in artikel 1, lid 3, opgenomen regels.

Artikel 6

1.

De in artikel 5, lid 2, genoemde drempel waarboven een stijging voor de periode van zes maanden als aanzienlijk wordt beschouwd, is het percentage dat overeenkomt met 6 % voor een periode van 12 maanden.

2.

Voor de toepassing van de drempel wordt de volgende procedure gevolgd, behoudens toepassing van artikel 5, lid 1, tweede alinea van deze bijlage:

a)

als de bovenbedoelde drempel in België en Luxemburg wordt bereikt of overschreden (gemeten naar de ontwikkeling van de gemeenschappelijke index Brussel tussen juni en december), wordt de bezoldiging voor alle standplaatsen geactualiseerd volgens de procedure voor de jaarlijkse actualisering;

b)

als de drempel in België en Luxemburg niet wordt bereikt, worden slechts de aanpassingscoëfficiënten van de standplaatsen waarvan de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud (uitgedrukt in die van de impliciete indexcijfers tussen juni en december) deze drempel te boven gaat, geactualiseerd.

Artikel 7

Voor de toepassing van artikel 6 van deze bijlage geldt het volgende:

De waarde van de actualisering is de gemeenschappelijke index, vermenigvuldigd, indien van toepassing, met de helft van de prognose van de specifieke indicator, als deze waarde negatief is.

De aanpassingscoëfficiënten zijn gelijk aan de verhouding tussen de betrokken economische pariteit en de betrokken wisselkoers als bedoeld in artikel 63 van het statuut, die, als de actualiseringsdrempel niet is bereikt voor België en Luxemburg, wordt vermenigvuldigd met de waarde van de actualisering.

HOOFDSTUK 3

DATUM WAAROP DE AANPASSINGSCOËFFICIËNTEN VAN KRACHT WORDEN (STANDPLAATSEN MET EEN STERKE STIJGING VAN DE KOSTEN VAN LEVENSONDERHOUD)

Artikel 8

1.

Voor de plaatsen met een sterke stijging van de kosten van levensonderhoud (gemeten aan de hand van de ontwikkeling van de impliciete indexcijfers), wordt de aanpassingscoëfficiënt van kracht vóór 1 januari wat de tussentijdse actualisering en vóór 1 juli wat de jaarlijkse actualisering betreft. Het is daarbij de bedoeling het verlies aan koopkracht terug te brengen tot het koopkrachtverlies dat zou worden genoteerd in een standplaats waar de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud overeenkomt met de drempel.

2.

De datum waarop de jaarlijkse actualisering van kracht wordt, is:

a)

16 mei voor de standplaatsen waar de inflatiepercentage hoger is dan 6 %, en

b)

1 mei voor de standplaatsen waar de inflatiepercentage hoger is dan 10 %.

3.

De datum waarop de tussentijdse actualisering van kracht wordt is:

a)

16 november voor de standplaatsen waar de inflatiepercentage hoger is dan 6 %, en

b)

1 november voor de standplaatsen waar de inflatiepercentage hoger is dan 10 %.

HOOFDSTUK 4

INVOERING EN AFSCHAFFING VAN AANPASSINGSCOËFFICIËNTEN (ARTIKEL 64 VAN HET STATUUT)

Artikel 9

1.

De bevoegde instanties van de betrokken lidstaten, de administratie van een instelling van de Unie of de vertegenwoordigers van de ambtenaren van de Unie in een bepaalde standplaats kunnen verzoeken om invoering van een aanpassingscoëfficiënt voor de betrokken plaats.

Dergelijk verzoek moet worden gestaafd met objectieve gegevens die, voor een periode van verschillende jaren, aantonen dat de koopkracht in een bepaalde standplaats aanzienlijk afwijkt van die welke in de hoofdstad van de desbetreffende lidstaat wordt geconstateerd (behalve voor Nederland, waar men zich op Den Haag in plaats van op Amsterdam baseert). Als Eurostat bevestigt dat het om een aanzienlijke (meer dan 5 %) en duurzame afwijking gaat, stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 van het statuut, een aanpassingscoëfficiënt voor die standplaats vast.

2.

De Commissie besluit door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 van het statuut om een voor een bepaalde standplaats geldende aanpassingscoëfficiënt niet meer toe te passen. In dergelijke gevallen is het besluit gebaseerd op een van de volgende elementen:

a)

een verzoek van de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat, de administratie van een instelling van de Unie of de vertegenwoordigers van de ambtenaren van de Unie in een bepaalde standplaats waaruit blijkt dat de mate waarin de kosten van levensonderhoud in die standplaats afwijken van die welke in de hoofdstad van de betrokken lidstaat worden geconstateerd, niet meer van betekenis is (minder dan 2 %). Een dergelijke convergentie moet houdbaar zijn en moet door Eurostat worden bevestigd,

b)

het feit dat er in die plaats niet langer ambtenaren en tijdelijke functionarissen van de Unie werkzaam zijn.

HOOFDSTUK 5

BEPERKINGS- EN UITZONDERINGSCLAUSULE

Artikel 10

Voor de waarde van de specifieke indicator die wordt gebruikt voor de jaarlijkse actualisering, geldt een bovengrens van 2 % en een ondergrens van – 2 %. Als de waarde van de specifieke indicator hoger ligt dan de bovengrens of lager dan de ondergrens, wordt voor de berekening van de actualiseringswaarde gebruik gemaakt van de grenswaarde.

De eerste alinea is niet van toepassing indien artikel 11 van toepassing is.

Het restant van de jaarlijkse actualisering dat het gevolg is van het verschil tussen de actualiseringswaarde die is berekend met de specifieke indicator en de actualiseringswaarde die is berekend met de grenswaarde, wordt toegepast vanaf 1 april van het volgende jaar.

Artikel 11

1.

Als het reële bruto binnenlands product van de Unie voor het lopende jaar volgens de ramingen van de Commissie daalt en de specifieke indicator positief is, wordt slechts een deel van de specifieke indicator gebruikt om de waarde van de actualisering te berekenen. Het restant van de actualiseringswaarde dat overeenkomt met het restant van de specifieke indicator, wordt toegepast vanaf een latere datum in het volgende jaar. Met dit restant van de actualiseringswaarde wordt geen rekening gehouden voor de toepassing van artikel 10. De waarde van het bbp van de Unie, de gevolgen voor de splitsing van de specifieke indicator en de toepassingsdatum worden bepaald overeenkomstig de volgende tabel:

Bruto binnenlands product van de Unie

Gevolgen voor de specifieke indicator

Datum van betaling van het tweede deel

[– 0,1 %; – 1 %]

33 %; 67 %

1 april van het jaar n + 1

[– 1 %; – 3 %]

0 %; 100 %

1 april van het jaar n + 1

minder dan – 3 %

0 %

2.

Indien er een verschil is tussen de ramingen op grond van lid 1 en de definitieve gegevens betreffende het bruto binnenlands product van de Unie die door de Commissie worden verstrekt en als deze definitieve gegevens zouden zorgen voor een verandering van de gevolgen die in de bedoelde tabel op grond van lid 1 staan vermeld, worden overeenkomstig de tabel de nodige correcties aangebracht, inclusief met terugwerkende kracht, zowel in positieve als in negatieve zin.

3.

Elk als gevolg van een correctie geactualiseerd referentiebedrag wordt door de Commissie binnen twee weken na de correctie ter informatie gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie C.

4.

Als de toepassing van lid 1 of 2 als resultaat heeft dat de waarde van de specifieke indicator niet leidt tot een actualisering van de bezoldigingen en de pensioenen, dient deze waarde als basis voor de berekening van een actualisering in de toekomst, zodra de cumulatieve toename van het bruto binnenlands product in de Unie, gemeten vanaf het jaar waarin lid 1 of 2 is toegepast, positief wordt. In elk geval gelden voor de in de eerste zin genoemde waarde naar analogie de grenzen en de principes die zijn vastgesteld in artikel 10 van deze bijlage. De evolutie van het bruto binnenlands product van de Unie wordt hiertoe regelmatig door Eurostat gemeten.

5.

Indien nodig blijven de wettelijke gevolgen van de toepassing van artikel 10 en dit artikel ook ten volle gelden na afloop van de geldigheid van deze bijlage overeenkomstig artikel 15.

HOOFDSTUK 6

ROL VAN EUROSTAT EN BETREKKINGEN MET DE NATIONALE DIENSTEN VOOR DE STATISTIEK OF ANDERE PASSENDE AUTORITEITEN IN DE LIDSTATEN

Artikel 12

Eurostat heeft tot taak toe te zien op de kwaliteit van de basisgegevens en de statistische methoden die worden gehanteerd met het oog op het bijeenbrengen van de elementen die bij de actualisering van de bezoldigingen in aanmerking worden genomen. Eurostat heeft met name tot taak alle voor dit toezicht benodigde beoordelingen en studies uit te voeren.

Artikel 13

Eurostat roept jaarlijks in maart een werkgroep bijeen, "Groep artikel 64 en 65 van het statuut" genaamd, die uit deskundigen van de nationale diensten voor de statistiek of andere toepasselijke autoriteiten van de lidstaten is samengesteld.

Bij die gelegenheid worden de statistische methoden en de toepassing ervan onderzocht wat betreft de specifieke indicatoren en de controle-indicatoren, de gemeenschappelijke index en de economische pariteiten.

De elementen aan de hand waarvan de prognose van de ontwikkeling van de koopkracht met het oog op de tussentijdse actualisering van de bezoldigingen kan worden opgesteld, alsmede de gegevens in verband met de ontwikkeling van de arbeidsduur in de centrale overheidsdiensten, moeten tijdens de vergadering van deze groep worden meegedeeld.

Artikel 14

Elke lidstaat deelt Eurostat op verzoek de elementen mee die rechtstreeks of onrechtstreeks van invloed zijn op de samenstelling en ontwikkeling van de bezoldigingen van de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten.

HOOFDSTUK 7

SLOTBEPALING EN HERZIENINGSCLAUSULE

Artikel 15

1.

De bepalingen van deze bijlage zijn van toepassing vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2023.

2.

Vóór 31 maart 2022 legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor. In het verslag wordt rekening gehouden met de op grond van artikel 2 van deze bijlage uitgevoerde enquête en met name beoordeeld of de evolutie van de koopkracht van de bezoldigingen en pensioenen van de ambtenaren van de Unie in overeenstemming is met de veranderingen van de koopkracht van de salarissen van de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten. Op basis van dit verslag dient de Commissie, indien nodig, een voorstel in om deze bijlage alsook artikel 66 bis van het statuut te wijzigen op basis van artikel 336 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

3.

Zolang het Europees Parlement en de Raad geen verordening op basis van een Commissievoorstel hebben vastgesteld, blijven deze bijlage en artikel 66 bis van het statuut voorlopig van toepassing na de termijnen die zijn vastgesteld in lid 1 van dit artikel en in artikel 66 bis van het statuut.

4.

Eind 2018 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een tussentijds verslag in over de toepassing van deze bijlage en artikel 66 bis van het statuut.".

72.

Bijlage XII wordt als volgt gewijzigd:

a)

artikel 2 wordt vervangen door:

"Artikel 2

1.   Indien de bijdrage moet worden geactualiseerd, gebeurt dit met ingang van 1 juli en tegelijk met de in artikel 65 van het statuut bedoelde jaarlijkse actualisering van de bezoldigingen. Actualiseringen mogen niet leiden tot een bijdrage die meer dan één procentpunt hoger of lager is dan het percentage van het voorafgaande jaar.

2.   Het verschil tussen de actualisering van de bijdrage die het gevolg zou zijn geweest van de actuariële berekening en de actualisering ten gevolge van het in de laatste zin van lid 1 bedoelde verschil wordt niet gecompenseerd noch, dientengevolge, in latere actuariële berekeningen verwerkt. De bijdrage die uit de actuariële berekening zou zijn voortgevloeid, wordt vermeld in de in artikel 1 genoemde raming."

b)

in artikel 4, lid 6, worden de woorden "12 jaar" vervangen door "30 jaar";

c)

in artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 2, worden de woorden "12 jaren" vervangen door "30 jaren";

d)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 11 bis

Tot 2020 wordt voor de toepassing van artikel 4, lid 6, artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 2, het voortschrijdend gemiddelde berekend op basis van de volgende perioden:

 

In 2014 – 16 jaar

 

In 2015 – 18 jaar

 

In 2016 – 20 jaar

 

In 2017 – 22 jaar

 

In 2018 – 24 jaar

 

In 2019 – 26 jaar

 

In 2020 – 28 jaar";

e)

artikel 12 wordt vervangen door:

"Artikel 12

Het in de artikelen 4 en 8 van bijlage VIII genoemde percentage voor de berekening van de samengestelde rente worden als het in artikel 10 bedoelde werkelijke percentage vastgesteld en - indien nodig - bij de vijfjaarlijkse actuariële raming geactualiseerd.

Ten aanzien van de actualisering wordt het percentage als bedoeld in de artikelen 4 en 8 van bijlage VIII begrepen als een referentiepercentage. De Commissie maakt het geactualiseerde werkelijke percentage binnen twee weken na de actualisering ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.";

f)

artikel 14 wordt vervangen door:

"Artikel 14

1.   In 2022 brengt de Commissie verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad. In het verslag wordt rekening gehouden met de budgettaire gevolgen van deze bijlage en het actuariële evenwicht van het pensioenstelsel beoordeeld. Op basis van dit verslag dient de Commissie indien nodig een voorstel in om deze bijlage te wijzigen.

2.   In 2018 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een tussentijds verslag in over de toepassing van deze bijlage.".

73.

Bijlage XIII wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de derde alinea van artikel 7, lid 2, wordt het woord "aanpassing" vervangen door "actualisering";

b)

artikel 10, de artikelen 14 tot en met 17 en artikel 18, lid 2, worden geschrapt;

c)

in artikel 18, lid 1, wordt het woord "aangepast" vervangen door "geactualiseerd" en het woord "salarisaanpassing" door "actualisering van de salarissen";

d)

artikel 19 wordt vervangen door:

"Artikel 19

Niettegenstaande de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13) blijven de artikelen 63, 64, 65, 82 en 83 bis van het statuut, de bijlagen XI en XII hierbij en de artikelen 20, lid 1, 64, 92 en 132 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, zoals zij golden vóór 1.11.2013, van kracht uitsluitend voor een aanpassing die eventueel nodig is om te voldoen aan een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie op grond van artikel 266 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over de toepassing van de bedoelde artikelen.

e)

artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

i)

lid 2 wordt geschrapt;

ii)

in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

"De aanpassingscoëfficiënt wordt op deze pensioenen alleen toegepast indien hij overeenkomt met hun laatste standplaats of met het land van hun plaats van herkomst in de zin van artikel 7, lid 4, van bijlage VII. Om gezinsredenen of op medische gronden kunnen ambtenaren die een pensioen ontvangen het tot aanstelling bevoegde gezag vragen hun plaats van herkomst te wijzigen. Een dergelijk besluit kan alleen worden genomen als de betrokken ambtenaar hiervoor de passende bewijsstukken overlegt.";

iii)

in lid 4 wordt de laatste zin geschrapt;

f)

artikel 21 wordt vervangen door:

"Artikel 21

In afwijking van artikel 77, tweede alinea, tweede zin, van het statuut verwerft de ambtenaar die vóór 1 mei 2004 in dienst is getreden per dienstjaar 2 % van zijn daar vermelde salaris, berekend volgens de bepalingen van artikel 3 van bijlage VIII.

De ambtenaar die in de periode van 1 mei 2004 tot en met 31 december 2013 in dienst is getreden, verwerft per dienstjaar 1,9 % van zijn daar vermelde salaris, berekend volgens de bepalingen van artikel 3 van bijlage VIII.";

g)

artikel 22 wordt vervangen door:

"Artikel 22

1.   De ambtenaar die op 1 mei 2004 minstens 20 dienstjaren heeft, heeft op 60 jaar recht op het ouderdomspensioen.

De ambtenaar die op 1 mei 2014 minstens 35 jaar oud is en vóór 1 januari 2014 in dienst is getreden, heeft recht op het ouderdomspensioen op de leeftijd die in de volgende tabel is opgenomen:

Leeftijd op 1 mei 2014

Pensioengerechtigde leeftijd

Leeftijd op 1 mei 2014

Pensioengerechtigde leeftijd

60 jaar en ouder

60 jaar

47 jaar

62 jaar 6 maanden

59 jaar

60 jaar 2 maanden

46 jaar

62 jaar 8 maanden

58 jaar

60 jaar 4 maanden

45 jaar

62 jaar 10 maanden

57 jaar

60 jaar 6 maanden

44 jaar

63 jaar 2 maanden

56 jaar

60 jaar 8 maanden

43 jaar

63 jaar 4 maanden

55 jaar

61 jaar

42 jaar

63 jaar 6 maanden

54 jaar

61 jaar 2 maanden

41 jaar

63 jaar 8 maanden

53 jaar

61 jaar 4 maanden

40 jaar

63 jaar 10 maanden

52 jaar

61 jaar 6 maanden

39 jaar

64 jaar 3 maanden

51 jaar

61 jaar 8 maanden

38 jaar

64 jaar 4 maanden

50 jaar

61 jaar 11 maanden

37 jaar

64 jaar 5 maanden

49 jaar

62 jaar 2 maanden

36 jaar

64 jaar 6 maanden

48 jaar

62 jaar 4 maanden

35 jaar

64 jaar 8 maanden

De ambtenaar die op 1 mei 2014 jonger dan 35 jaar is, heeft op 65 jaar recht op het ouderdomspensioen.

Voor ambtenaren die op 1 mei 2014 minstens 45 jaar oud zijn en tussen 1 mei 2004 en 31 december 2013 in dienst zijn getreden, blijft de pensioengerechtigde leeftijd echter 63 jaar.

Voor ambtenaren die vóór 1 januari 2014 in dienst zijn getreden, wordt de voor alle verwijzingen naar de pensioengerechtigde leeftijd in dit statuut in aanmerking te nemen pensioengerechtigde leeftijd vastgesteld volgens bovenstaande bepalingen, voor zover in dit statuut niet anders is bepaald.

2.   Onverminderd het bepaalde in artikel 2 van bijlage VIII heeft de ambtenaar die vóór 1 januari 2014 in dienst is getreden en na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in dienst blijft, recht op een aanvullende verhoging van 2,5 % van zijn laatste basissalaris voor elk na deze leeftijd vervuld dienstjaar, zonder dat zijn totale pensioen meer mag bedragen dan 70 % van zijn laatste basissalaris in de zin van, naar gelang van het geval, de tweede of derde alinea van artikel 77 van het statuut.

Indien de ambtenaar op 1 mei 2004 minstens 50 jaar oud is of minstens 20 dienstjaren heeft, is de in de vorige alinea bedoelde pensioenverhoging minstens gelijk aan 5 % van het bedrag van de pensioenrechten die hij op 60 jaar heeft verworven.

Deze verhoging wordt ook toegekend in geval van overlijden, indien de ambtenaar in dienst is gebleven na de leeftijd waarop hij het recht op een ouderdomspensioen zou hebben verworven.

Indien, overeenkomstig bijlage IV bis, een ambtenaar die vóór 1 januari 2014 in dienst is getreden en op basis van een halve werktijd werkzaam is, aan de pensioenregeling bijdraagt naar verhouding van de gewerkte tijd, worden de in dit lid bedoelde pensioenrechtenverhogingen in dezelfde verhouding toegepast.

3.   Indien de ambtenaar met pensioen gaat voordat hij de in dit artikel vastgelegde pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, wordt slechts de helft van de in artikel 9, lid 1, onder b), van bijlage VIII vastgelegde vermindering toegepast voor de periode tussen de leeftijd van 60 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd.

4.   In afwijking van de tweede alinea van lid 1 van het enig artikel van bijlage IV ontvangt een ambtenaar waarvoor overeenkomstig lid 1 een pensioengerechtigde leeftijd van minder dan 65 jaar van toepassing is, de vergoeding waarin die bijlage voorziet onder de daarin vastgestelde voorwaarden tot de dag waarop hij zijn pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

Na deze leeftijd en ten hoogste tot de leeftijd van 65 jaar, behoudt de ambtenaar evenwel deze vergoeding, zolang hij het maximale percentage van het ouderdomspensioen nog niet heeft bereikt, tenzij artikel 42 quater van het statuut van toepassing was.";

h)

artikel 23 wordt vervangen door:

"Artikel 23

1.   Als artikel 52, onder a), van het statuut van toepassing is, wordt een ambtenaar die in dienst was vóór 1 januari 2014, onverminderd de bepalingen van artikel 50, automatisch op pensioen gesteld op de laatste dag van de maand waarin hij de leeftijd bereikt van 65 jaar. Voor ambtenaren die vóór 1 januari 2014 in dienst waren, worden de woorden "leeftijd van 66 jaar" in artikel 78, tweede alinea, en artikel 81 bis, lid 1, onder b), van het statuut en in artikel 12, lid 1, onder b), gelezen als "leeftijd van 65 jaar".

2.   Niettegenstaande artikel 52 van het statuut kunnen ambtenaren die vóór 1 januari 2014 in dienst zijn getreden en de dienst beëindigen vóór de leeftijd waarop zij overeenkomstig artikel 22 recht zouden hebben op een ouderdomspensioen, verzoeken om toepassing van artikel 9, onder b), van bijlage VIII vanaf de leeftijd die overeenkomstig onderstaande tabel is vastgesteld:

a)

tot 31 december 2015 vanaf de leeftijd van 55 jaar;

b)

tot 31 december 2016 vanaf de leeftijd van 57 jaar.

3.   In afwijking van artikel 50, achtste alinea, van het statuut heeft een ambtenaar die overeenkomstig artikel 50, eerste alinea, van het statuut met pensioen gaat om redenen van dienstbelang, recht op de betaling van een pensioen in overeenstemming met artikel 9 van bijlage VIII overeenkomstig onderstaande tabel:

Datum van de beslissing overeenkomstig artikel 50, eerste paragraaf

Leeftijd

tot 31 december 2016

55 jaar

na 31 december 2016

58 jaar".

i)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 24 bis

Voor pensioenen die vóór 1 januari 2014 zijn vastgesteld, wordt het pensioenrecht van de rechthebbende ook na deze datum gehandhaafd volgens de regels die van toepassing waren op de datum waarop dit recht voor het eerst werd vastgesteld. Hetzelfde geldt voor dekking door het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering.";

j)

artikel 28 wordt vervangen door:

"Artikel 28

1.   Functionarissen als bedoeld in artikel 2 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden waarvan de overeenkomst op 1 mei 2004 liep en die vervolgens vóór 1 januari 2014 tot ambtenaar worden benoemd, hebben bij pensionering recht op een actuariële aanpassing van de pensioenrechten die zij als tijdelijke functionaris hebben opgebouwd, rekening houdend met de verandering van hun pensioenleeftijd als bedoeld in artikel 77 van het statuut.

2.   Functionarissen als bedoeld in artikel 2 en de artikelen 3 bis en 3 ter van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden waarvan de overeenkomst op 1 januari 2014 loopt en die vervolgens tot ambtenaar worden benoemd, hebben bij pensionering recht op een actuariële aanpassing van de pensioenrechten die zij als tijdelijke functionaris of arbeidscontractant hebben opgebouwd, rekening houdend met de verandering van hun pensioenleeftijd als bedoeld in artikel 77 van het statuut, mits zij op 1 mei 2014 minstens 35 jaar oud zijn.";

k)

de volgende afdeling wordt toegevoegd:

"Afdeling 5

Artikel 30

1.   In afwijking van punt 2 van afdeling A van bijlage I is het onderstaande overzicht van standaardfuncties in de functiegroep AD van toepassing op ambtenaren die op 31 december 2013 in dienst zijn:

Directeur-generaal

AD 15 – AD 16

Directeur

AD 14 – AD 15

Afdelingshoofd of gelijkwaardig

AD 9 – AD 14

Adviseur of gelijkwaardig

AD 13 – AD 14

Senior administrateur in de overgangsfase

AD 14

Administrateur in de overgangsfase

AD 13

Administrateur

AD 5 – AD 12

2.   Met ingang van 1 januari 2014 deelt het tot aanstelling bevoegde gezag de ambtenaren in functiegroep AD die op 31 december 2013 in dienst zijn, als volgt in:

a)

De ambtenaren die op 31 december 2013 behoren tot rang AD 14 en niet directeur of gelijkwaardig, afdelingshoofd of gelijkwaardig of adviseur of gelijkwaardig zijn, worden in de standaardfunctie senior administrateur in de overgangsfase ingedeeld.

b)

De ambtenaren die op 31 december 2013 behoren tot rang AD 13 en niet afdelingshoofd of gelijkwaardig of adviseur of gelijkwaardig zijn, worden in de standaardfunctie administrateur in de overgangsfase ingedeeld.

c)

De ambtenaren die op 31 december 2013 behoren tot rang AD 9 tot en met AD 14 en afdelingshoofd of gelijkwaardig zijn, worden in de standaardfunctie afdelingshoofd of gelijkwaardig ingedeeld.

d)

De ambtenaren die op 31 december 2013 behoren tot rang AD 13 of AD 14 en adviseur of gelijkwaardig zijn, worden in de standaardfunctie adviseur of gelijkwaardig ingedeeld.

e)

De ambtenaren die op 31 december 2013 behoren tot rang AD 5 tot en met AD 12 en niet afdelingshoofd of gelijkwaardig zijn, worden in de standaardfunctie administrateur ingedeeld.

3.   In afwijking van lid 2 kunnen ambtenaren die behoren tot rang AD 9 tot en met AD 14 en speciale verantwoordelijkheden hebben, vóór 31 december 2015 door het tot aanstelling bevoegde gezag in de standaardfunctie afdelingshoofd of gelijkwaardig of adviseur of gelijkwaardig worden ingedeeld. Elk tot aanstelling bevoegde gezag stelt bepalingen vast om aan dit artikel uitvoering te geven. Het totale aantal ambtenaren dat van deze bepaling profiteert, mag echter niet hoger zijn dan 5 % van het aantal ambtenaren in de functiegroep AD op 31 december 2013.

4.   De indeling in een standaardfunctie geldt totdat aan de ambtenaar een nieuwe taak wordt toebedeeld die overeenstemt met een andere standaardfunctie.

5.   Op voorwaarde dat zij voldoen aan de in artikel 44, eerste alinea, vastgestelde voorwaarden, ontvangen ambtenaren in rang AD 12, vijfde salaristrap met als functie administrateur vanaf 1 januari 2016 een verhoging van het basissalaris gelijk aan het verschil tussen het salaris van rang AD 12, salaristrap 4 en dat van rang AD 12, salaristrap 3.

6.   Op voorwaarde dat zij voldoen aan de in artikel 44, eerste alinea, vastgestelde voorwaarden, ontvangen ambtenaren in rang AD 12, vijfde salaristrap met als functie administrateur op wie de maatregel in lid 5 van toepassing is, na twee jaar een bijkomende verhoging van het basissalaris gelijk aan het verschil tussen het salaris van rang AD 12, salaristrap 5 en dat van rang AD 12, salaristrap 4.

7.   In afwijking van lid 5 zijn de volgende bepalingen van toepassing op ambtenaren in rang AD 12 met als functie administrateur die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven en niet werden bevorderd tussen 1 mei 2004 en 31 december 2013:

a)

op voorwaarde dat zij voldoen aan de in artikel 44, eerste alinea, vastgestelde voorwaarden, ontvangen ambtenaren in de achtste salaristrap vanaf 1 januari 2016 een verhoging van het basissalaris gelijk aan het verschil tussen het salaris van rang AD 12, salaristrap 4 en dat van rang AD 12, salaristrap 3;

b)

op voorwaarde dat de maatregel in punt a) op hen van toepassing is, ontvangen ambtenaren in salaristrap 8 na twee jaar een bijkomende verhoging van het basissalaris gelijk aan het verschil tussen het salaris van rang AD 12, salaristrap 5 en dat van rang AD 12, salaristrap 4.

8.   Op voorwaarde dat zij voldoen aan de in artikel 44, eerste alinea, vastgestelde voorwaarden, ontvangen ambtenaren in rang AD 13, vijfde salaristrap met als functie administrateur in de overgangsfase vanaf 1 januari 2016 een verhoging van het basissalaris gelijk aan het verschil tussen het salaris van rang AD 13, salaristrap 4 en dat van rang AD 13, salaristrap 3.

9.   Op voorwaarde dat zij voldoen aan de in artikel 44, eerste alinea, vastgestelde voorwaarden, ontvangen ambtenaren in rang AD 13, vijfde salaristrap met als functie administrateur in de overgangsfase op wie de maatregel in lid 8 van toepassing is, na twee jaar een bijkomende verhoging van het basissalaris gelijk aan het verschil tussen het salaris van rang AD 13, salaristrap 5 en dat van rang AD 13, salaristrap 4.

10.   Ambtenaren die de in leden 5 tot en met 9 vastgestelde verhoging van het basissalaris ontvangen en vervolgens in dezelfde rang worden aangesteld tot afdelingshoofd of gelijkwaardig of adviseur of gelijkwaardig, behouden deze verhoging van het basissalaris.

11.   In afwijking van de eerste zin van artikel 46 worden ambtenaren die in de eerstvolgende hogere rang worden benoemd en op wie de in leden 5, 6, 8 en 9 vastgestelde verhoging van het basissalaris van toepassing is, benoemd in de tweede salaristrap van die rang. Zij verliezen het voordeel van de in leden 5, 6, 8 en 9 vastgestelde verhoging van het basissalaris.

12.   De in lid 7 vastgestelde verhoging van het basissalaris wordt niet betaald na bevordering en wordt niet opgenomen in de grondslag om de in artikel 7, lid 5, van bijlage XIII bedoelde verhoging van het basismaandsalaris te bepalen.

Artikel 31

1.   In afwijking van punt 2 van afdeling A van bijlage I is het onderstaande overzicht van standaardfuncties in de functiegroep AST van toepassing op ambtenaren die op 31 december 2013 in dienst zijn:

Senior assistent in de overgangsfase

AST 10 – AST 11

Assistent in de overgangsfase

AST 1 – AST 9

Administratief assistent in de overgangsfase

AST 1 – AST 7

Ondersteunend medewerker in de overgangsfase

AST 1 – AST 5

2.   Met ingang van 1 januari 2014 deelt het tot aanstelling bevoegde gezag de ambtenaren in functiegroep AST die op 31 december 2013 in dienst zijn, als volgt in:

a)

De ambtenaren die op 31 december 2013 behoren tot rang AST 10 of AST 11, worden als "senior assistent in de overgangsfase" ingedeeld.

b)

De ambtenaren die niet onder punt a) vallen en die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie B behoorden of die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie C of D behoorden en zonder beperking zijn toegetreden tot de functiegroep AST, alsook de ambtenaren die na 1 mei 2004 zijn aangeworven in de functiegroep AST, worden als assistent in de overgangsfase ingedeeld.

c)

De ambtenaren die niet onder de punten a) en b) vallen en die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie C behoorden, worden ingedeeld als administratief assistent in de overgangsfase.

d)

De ambtenaren die niet onder de punten a) en b) vallen en die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie D behoorden, worden ingedeeld als ondersteunend medewerker in de overgangsfase.

3.   De indeling in een standaardfunctie geldt totdat aan de ambtenaar een nieuwe taak wordt toebedeeld die overeenstemt met een andere standaardfunctie. Administratieve assistenten in de overgangsfase en ondersteunende medewerkers in de overgangsfase kunnen enkel overeenkomstig de in artikelen 4 en 29, lid 1, van het statuut vastgestelde procedure worden benoemd in de standaardfunctie assistent zoals gedefinieerd in afdeling A van bijlage I. Bevordering wordt alleen toegestaan binnen de loopbaanstromen die overeenstemmen met elke in lid 1 vermelde standaardfunctie.

4.   In afwijking van artikel 6, lid 1, van het statuut en van bijlage I, afdeling B, wordt het met het oog op bevordering vereiste aantal vacante betrekkingen in de volgende hogere rang apart berekend voor de ondersteunende medewerkers in de overgangsfase. De volgende vermenigvuldigingspercentages zijn van toepassing:

 

Rang

Percentage

Ondersteunende medewerkers in de overgangsfase

5

4

10 %

3

22 %

2

22 %

1

Voor de ondersteunende medewerkers in de overgangsfase wordt het vergelijkend onderzoek van de verdiensten (artikel 45, lid 1, van het statuut) verricht tussen de in aanmerking komende ambtenaren van deze rang en indeling.

5.   De administratieve assistenten in de overgangsfase en de ondersteunende medewerkers in de overgangsfase die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie C of D behoorden, blijven overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI recht hebben op compensatie in vrije tijd of op beloning, indien het belang van de dienst niet toestaat compensatie in vrije tijd te verlenen in de twee maanden volgende op die waarin de overuren werden verricht.

6.   De ambtenaren die op grond van artikel 55 bis, lid 2, onder g), van het statuut en artikel 4 van bijlage IV bis bij het statuut deeltijds mochten werken voor een periode die vóór 1 januari 2014 van start ging en na die datum voortloopt, mogen tot ten hoogste vijf jaar onder dezelfde voorwaarden deeltijds blijven werken.

7.   Voor ambtenaren wier pensioenleeftijd in overeenstemming met artikel 22 van deze bijlage minder dan 65 jaar bedraagt, mag de in artikel 55 bis, lid 2, onder g), van dit statuut bedoelde periode van drie jaar hun pensioenleeftijd overschrijden, zonder echter de leeftijd van 65 jaar te overschrijden.

Artikel 32

In afwijking van artikel 1, vierde alinea, eerste zin, van bijlage II bij het statuut hoeft de vertegenwoordiging van de functiegroep AST/SC in het personeelscomité niet te zijn verzekerd tot de volgende verkiezingen van een nieuw personeelscomité waarin de functiegroep AST/SC kan worden vertegenwoordigd.

Artikel 33

In afwijking van artikel 40, lid 2, van het statuut mag, wanneer een ambtenaar op 31 december 2013 meer dan 10 jaar over de gehele loopbaan op verlof om redenen van persoonlijke aard is geweest, het verlof om redenen van persoonlijke aard over de gehele loopbaan van de ambtenaar in totaal niet meer dan 15 jaar bedragen.".

Artikel 2

De regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 1 wordt het tweede streepje geschrapt.

2.

In artikel 2 wordt het volgende punt toegevoegd:

"f)

het personeelslid, aangesteld om een ambt te vervullen dat is opgenomen in de lijst van het aantal ambten, gevoegd bij de afdeling van de begroting die op een agentschap in de zin van artikel 1 bis, lid 2, van het statuut betrekking heeft en aan welk ambt de begrotingsautoriteiten een tijdelijk karakter hebben verleend, met uitzondering van de hoofden van agentschappen en de adjunct-hoofden van agentschappen overeenkomstig het besluit van de Unie waarbij het agentschap wordt opgericht en ambtenaren die in het belang van de dienst aan een agentschap worden gedetacheerd.".

3.

Artikel 3 wordt geschrapt.

4.

In artikel 3 ter, onder b), wordt punt i) vervangen door:

"i)

ambtenaren of tijdelijke functionarissen in de functiegroepen AST/SC en AST;".

5.

In artikel 8, eerste alinea, worden de woorden "artikel 2, onder a)" vervangen door "artikel 2, onder a), of artikel 2, onder f)".

6.

In artikel 10 wordt lid 4 geschrapt.

7.

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste alinea worden in de eerste zin de woorden "de artikelen 11 tot en met 26" vervangen door "de artikelen 11 tot en met 26 bis";

b)

in de derde alinea worden de woorden "tweede alinea" vervangen door "derde alinea".

8.

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

"1.   De aanstelling van tijdelijke functionarissen is erop gericht de instelling de medewerking te verzekeren van personen die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit aan de hoogste eisen voldoen en die uit de onderdanen van de lidstaten van de Unie zijn aangeworven met inachtneming van de breedst mogelijke geografische basis.

Bij de keuze van de tijdelijke functionarissen wordt geen onderscheid gemaakt ten aanzien van ras, politieke, filosofische of godsdienstige overtuiging, geslacht of seksuele geaardheid, burgerlijke staat of gezinssituatie.

Geen enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde lidstaat. Op grond van het beginsel van gelijkheid van alle burgers van de Unie kan elke instelling echter passende maatregelen treffen, wanneer een aanzienlijke onevenwichtig in de nationaliteiten van de tijdelijke functionarissen wordt vastgesteld, die niet op grond van objectieve criteria gerechtvaardigd is. Deze passende maatregelen moeten gerechtvaardigd zijn en mogen er nooit toe leiden dat andere aanwervingscriteria gelden dan die welke op verdienste zijn gebaseerd. Voordat dergelijke passende maatregelen worden getroffen, stelt het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan voor dit lid algemene uitvoeringsvoorschriften vast overeenkomstig artikel 110 van het statuut.

Na een periode van drie jaar die op 1 januari 2014 aanvangt, brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van de voorgaande alinea.

Om aanwervingen op de breedst mogelijke geografische basis te bevorderen, spannen de instellingen zich in voor de ondersteuning van meertalig en multicultureel onderwijs voor de kinderen van hun personeelsleden.";

b)

in lid 5 worden de woorden "Elke instelling" vervangen door "Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan".

9.

Artikel 14 wordt vervangen door:

"Artikel 14

1.   Voor de tijdelijke functionaris geldt een proeftijd van negen maanden.

Wanneer de tijdelijke functionaris tijdens zijn proeftijd wegens ziekte, moederschapsverlof in de zin van artikel 58 van het statuut of ongeval gedurende een aaneengesloten periode van ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen. De totale duur van de proeftijd kan in geen geval meer bedragen dan 15 maanden.

2.   Ingeval een tijdelijke functionaris op proef duidelijk ongeschikt blijkt te zijn, kan er op ieder ogenblik voor het verstrijken van de proeftijd een rapport worden opgesteld.

Van dat rapport wordt kennis gegeven aan de betrokkene, die binnen acht werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen kenbaar kan maken. Het rapport en de opmerkingen worden door de hiërarchieke meerdere van de tijdelijke functionaris onmiddellijk aan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan voorgelegd. Op grond van dat rapport kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan besluiten de tijdelijke functionaris vóór het verstrijken van de proeftijd te ontslaan met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand, of de tijdelijke functionaris in een andere dienst tewerk te stellen voor de rest van de proeftijd.

3.   Uiterlijk een maand vóór het verstrijken van zijn proeftijd wordt van de tijdelijke functionaris een beoordelingsrapport opgesteld inzake zijn geschiktheid voor het vervullen van de aan zijn functie verbonden taken, zijn prestaties en zijn gedrag in de dienst. Dit rapport wordt ter kennis gebracht van de tijdelijke functionaris, die binnen acht werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen hierover kan maken.

Indien er op grond van dit rapport aanleiding bestaat om de arbeidscontractant te ontslaan of om, bij wijze van uitzondering, de proeftijd te verlengen, worden het rapport en de opmerkingen door de hiërarchieke meerdere van de tijdelijke functionaris onmiddellijk aan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde bevoegde gezag voorgelegd.

Een tijdelijke functionaris die zich qua werk of gedrag niet voldoende geschikt heeft getoond om na de proefperiode in zijn ambt te worden aangesteld, wordt ontslagen.

Het definitieve besluit wordt genomen op basis van het in dit lid bedoelde rapport alsook op basis van elementen betreffende het gedrag van de tijdelijke functionaris met betrekking tot titel II van het statuut waarover het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan beschikt.

4.   Een tijdelijk functionaris op proef die wordt ontslagen ontvangt een vergoeding, gelijk aan een derde van zijn basissalaris vermenigvuldigd met het aantal maanden werkelijk gepresteerde dienst.".

10.

In artikel 15, lid 1, wordt aan de eerste alinea de volgende zin toegevoegd:

"De tijdelijke functionaris die is ingedeeld overeenkomstig de door het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan vastgestelde indelingscriteria, behoudt de salarisanciënniteit die hij in die hoedanigheid heeft verworven wanneer hij onmiddellijk na de voorafgaande periode van diensttijd als tijdelijk functionaris, opnieuw als tijdelijk functionaris in dezelfde rang wordt aangeworven.".

11.

Artikel 16 wordt vervangen door:

"Artikel 16

Het bepaalde in de artikelen 42 bis en 42 ter, en in de artikelen 55 tot en met 61 van het statuut betreffende arbeidsduur en rooster, overwerk, continudienst, wachtdiensten op het werk of thuis, verlof en feestdagen, zijn van overeenkomstige toepassing. Buitengewoon verlof, ouderschapsverlof en verlof om gezinsredenen kunnen niet na het einde van de overeenkomst worden voortgezet. Bovendien zijn de artikelen 41, 42, 45 en 46 van het statuut van overeenkomstige toepassing op de in artikel 29 van bijlage XIII bij het statuut bedoelde tijdelijke functionarissen, ongeacht de datum waarop ze zijn aangesteld.

Het ziekteverlof met behoud van bezoldiging als bedoeld in artikel 59 van het statuut bedraagt niet meer dan drie maanden of de duur van de reeds door de functionaris volbrachte diensttijd, wanneer die langer is. Dit verlof kan niet na het einde van de overeenkomst worden voortgezet.

Na het verstrijken van bovenstaande termijnen ontvangt de functionaris wiens dienst niet wordt beëindigd ondanks het feit dat hij zijn werkzaamheden nog niet kan hervatten, onbezoldigd ziekteverlof.

De functionaris die een beroepsziekte heeft opgedaan of aan wie ter gelegenheid van de uitoefening van zijn functie een ongeval is overkomen, blijft echter gedurende de gehele periode van zijn arbeidsongeschiktheid zijn volledige bezoldiging ontvangen zolang hij niet in het genot van het in artikel 33 bedoelde invaliditeitspensioen is gesteld.".

12.

Artikel 17 wordt vervangen door:

"Artikel 17

Bij wijze van uitzondering kan aan de tijdelijke functionaris op diens verzoek onbezoldigd verlof om dwingende redenen van persoonlijke aard worden verleend. Tijdens het verlof om redenen van persoonlijke aard blijft artikel 12 ter van het statuut van toepassing.

Aan een tijdelijk functionaris wordt geen machtiging krachtens artikel 12 ter toegekend voor de uitoefening van een al dan niet bezoldigde beroepsbezigheid die lobbyen of belangenbehartiging bij zijn instelling inhoudt, dan wel zou kunnen leiden tot het bestaan of de mogelijkheid van een conflict met de legitieme belangen van de dienst.

Het gezag bedoeld in artikel 6, eerste alinea, bepaalt de duur van dit verlof, dat een vierde van de duur van de reeds volbrachte diensttijd niet mag overschrijden en evenmin langer mag duren dan:

drie maanden wanneer de functionaris minder dan vier jaar anciënniteit heeft;

twaalf maanden in de andere gevallen.

De duur van het in de eerste alinea bedoelde verlof wordt niet in aanmerking genomen bij de toepassing van artikel 44, eerste alinea, van het statuut.

Tijdens de duur van het verlof van de tijdelijke functionaris wordt de dekking van de uit ziekte en ongevallen voortvloeiende kosten als bedoeld in artikel 28 geschorst.

Indien de tijdelijke functionaris echter geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent, kan hij op zijn verzoek, in te dienen uiterlijk in de maand volgende op het begin van het onbezoldigde verlof, verder in aanmerking blijven komen voor de dekking tegen de in artikel 28 bedoelde risico's op voorwaarde dat hij tijdens de duur van zijn verlof de helft van de benodigde bijdragen als bepaald in dat artikel voor zijn rekening neemt; de bijdragen worden berekend over het laatste basissalaris van de tijdelijke functionaris.

Voorts kan een tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, onder c) of d), die aantoont geen pensioenrechten via een andere pensioenregeling te kunnen verkrijgen, op zijn verzoek tijdens de duur van het onbezoldigde verlof verdere pensioenrechten blijven verwerven, op voorwaarde dat hij een bijdrage betaalt gelijk aan driemaal het in artikel 41 bedoelde percentage; de bijdragen worden berekend op grond van het basissalaris van de tijdelijke functionaris, overeenkomstig met zijn rang en salaristrap.

Het moederschapsverlof en de uitbetaling ervan worden gewaarborgd voor vrouwen voor wie het moederschapsverlof is ingegaan vóór het eind van hun contract.".

13.

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt het woord "aanpassing" vervangen door "actualisering";

b)

in lid 3 worden de woorden "speciale heffing" vervangen door "solidariteitsheffing";

c)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   Artikel 44 van het statuut is van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke functionarissen.".

14.

Artikel 28 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de laatste zin van lid 3 wordt het woord "aangepast" vervangen door "geactualiseerd";

b)

in lid 10 worden de woorden "de instellingen van de Unie" vervangen door "de in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorganen van de instellingen";

c)

lid 11 wordt vervangen door:

"Om de twee jaar legt de Commissie een verslag over de financiële situatie van de regeling inzake de werkloosheidsverzekering voor. Los van dat verslag kan de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 van het statuut de in lid 7 van dit artikel bedoelde bijdragen aanpassen, als het evenwicht van de regeling dat vereist.".

15.

In artikel 33 worden de woorden "leeftijd van 65 jaar" vervangen door "leeftijd van 66 jaar".

16.

Artikel 34 wordt vervangen door:

"Artikel 34

De rechtverkrijgenden van een overleden functionaris, zoals deze worden omschreven in hoofdstuk 4 van bijlage VIII van het statuut, genieten overlevingspensioen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 35 tot en met 38.

Bij overlijden van een gewezen functionaris die een invaliditeitsuitkering ontving, alsmede bij overlijden van een gewezen functionaris als bedoeld in artikel 2, onder a), c), d), e) of f), die een ouderdomspensioen genoot dan wel zijn dienst vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd had beëindigd en had verzocht om uitstel van de toekenning van het genot van ouderdomspensioen tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt, hebben de rechtverkrijgenden zoals die in hoofdstuk 4 van bijlage VIII van het statuut zijn bepaald, onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden recht op overlevingspensioen.

Op de echtgenoot en de personen die worden aangemerkt als ten laste komend van een functionaris, van een gewezen functionaris die een invaliditeitsuitkering ontvangt of een ouderdomspensioen geniet, of van een gewezen functionaris die zijn dienst vóór de pensioengerechtigde leeftijd had beëindigd en verzocht had in het genot te worden gesteld van een tot de eerste dag van de kalendermaand, volgende op die waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen, zijn de bepalingen van de hoofdstukken 5 en 6 van bijlage VIII van het statuut betreffende de voorlopige pensioenen van overeenkomstige toepassing, wanneer de verblijfplaats van die functionaris of gewezen functionaris sedert meer dan één jaar onbekend is.".

17.

In artikel 36 worden in de derde zin de woorden "artikel 2, onder a), c) of d)" vervangen door "artikel 2, onder a), c), d), e) of f)".

18.

In artikel 37 worden in de vierde alinea de woorden "63-jarige leeftijd" vervangen door "pensioenleeftijd" en worden de woorden "artikel 2, onder a), c) of d)" vervangen door "artikel 2, onder a), c), d), e) of f)".

19.

In artikel 39 wordt lid 1 vervangen door:

"1.   Bij beëindiging van de dienst heeft de in artikel 2 bedoelde functionaris recht op een ouderdomspensioen, op overschrijving van de actuariële tegenwaarde of op een uitkering bij vertrek onder de voorwaarden vastgesteld in titel V, hoofdstuk 3, van het statuut en in bijlage VIII bij het statuut. Wanneer de functionaris recht heeft op een ouderdomspensioen, worden zijn pensioenrechten verminderd naar evenredigheid van het bedrag van de betalingen die ingevolge artikel 42 zijn gedaan.".

20.

In artikel 42 wordt de eerste alinea vervangen door:

"Onder door het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan te bepalen voorwaarden kan een functionaris dit gezagsorgaan verzoeken de betalingen te doen die hij eventueel moet verrichten voor de totstandkoming of handhaving van zijn pensioenrechten in zijn land van herkomst.".

21.

Artikel 47 wordt vervangen door:

"Artikel 47

Afgezien van overlijden eindigt de dienst van tijdelijke functionarissen:

a)

aan het einde van de maand waarin de functionaris de leeftijd van 66 jaar bereikt, of, indien van toepassing, op de datum die overeenkomstig artikel 52, tweede en derde alinea, van het statuut is vastgesteld; of

b)

bij overeenkomsten voor bepaalde tijd:

i)

op het tijdstip dat in de overeenkomst is bepaald;

ii)

na afloop van de opzeggingstermijn die in de overeenkomst is vastgesteld en op grond waarvan de functionaris of de instelling de mogelijkheid heeft de overeenkomst op te zeggen voordat de geldigheidsduur ervan is verstreken. Deze opzeggingstermijn moet ten minste één maand per volbracht dienstjaar bedragen, met een minimum van één maand en een maximum van drie maanden. Voor tijdelijke functionarissen van wie de overeenkomst verlengd is, mag de opzeggingstermijn ten hoogste zes maanden bedragen. De opzeggingstermijn mag evenwel niet ingaan tijdens een met een medisch attest bevestigde zwangerschap, tijdens een moederschapsverlof of tijdens een ziekteverlof voor zover dit niet langer dan drie maanden duurt. Voorts wordt de opzeggingstermijn tijdens een met een medisch attest bevestigde zwangerschap, tijdens een moederschapsverlof of tijdens een ziekteverlof binnen bovengenoemde grens geschorst. Bij opzegging van de overeenkomst door de instelling heeft de functionaris recht op een vergoeding gelijk aan een derde van zijn basissalaris over het tijdvak tussen de datum waarop zijn dienst eindigt en die waarop de geldigheidsduur van zijn overeenkomst verstrijkt;

iii)

wanneer hij niet meer voldoet aan de in artikel 12, lid 2, onder a), vastgestelde voorwaarden, onverminderd de eventuele toepassing van de in dat artikel bedoelde uitzondering. Als een dergelijke uitzondering niet wordt toegestaan, is de in punt ii) bedoelde opzeggingstermijn van toepassing; of

c)

bij overeenkomsten voor onbepaalde tijd:

i)

na afloop van de in de overeenkomst vastgestelde opzeggingstermijn; deze moet ten minste één maand per volbracht dienstjaar bedragen, met een minimum van drie maanden en een maximum van tien maanden. De opzeggingstermijn mag evenwel niet ingaan tijdens een met een medisch attest bevestigde zwangerschap, tijdens een moederschapsverlof of tijdens een ziekteverlof voor zover dit niet langer dan drie maanden duurt. Voorts wordt de opzeggingstermijn tijdens een met een medisch attest bevestigde zwangerschap, tijdens een moederschapsverlof of tijdens een ziekteverlof binnen bovengenoemde grens geschorst; of

ii)

wanneer hij niet meer voldoet aan de in artikel 12, lid 2, onder a), vastgestelde voorwaarden, onverminderd de eventuele toepassing van de in dat artikel bedoelde uitzondering. Als een dergelijke uitzondering niet wordt toegestaan, is de in punt i) bedoelde opzeggingstermijn van toepassing.".

22.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 48 bis

Tijdens een zittingsperiode kan artikel 50 van het statuut op overeenkomstige wijze worden toegepast op maximaal vijf tijdelijke functionarissen van fracties in het Europees Parlement in rang AD 15 of AD 16, mits zij de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt, 25 dienstjaren in de instellingen hebben verricht en ten minste 2,5 jaar anciënniteit in hun laatste rang hebben.".

23.

In artikel 50 quater wordt lid 2 geschrapt.

24.

Aan titel II wordt het volgende hoofdstuk toegevoegd:

"HOOFDSTUK 11

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR TIJDELIJKE FUNCTIONARISSEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, ONDER F)

Artikel 51

Artikel 37, met uitzondering van de eerste alinea, onder b), en artikel 38 van het statuut zijn van overeenkomstige toepassing op de in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionarissen.

Artikel 52

In afwijking van artikel 17, derde alinea, kan aan de in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionarissen met een overeenkomst van onbepaalde duur, ongeacht hun anciënniteit, onbezoldigd verlof worden verleend dat niet langer mag duren dan een jaar.

Dergelijk verlof mag over de gehele loopbaan van de functionaris in totaal niet meer dan twaalf jaar bedragen.

Een andere persoon kan worden aangeworven voor het ambt dat door de tijdelijke functionaris wordt vervuld.

Na het verstrijken van zijn verlof moet de tijdelijke functionaris bij de eerste vacature worden herplaatst in een tot zijn functiegroep behorend ambt dat met zijn rang overeenkomt, mits hij de voor dit ambt vereiste geschiktheid bezit. Indien hij het hem aangeboden ambt weigert, behoudt hij, onder dezelfde voorwaarden, het recht om bij de tweede vacature te worden herplaatst in een tot zijn functiegroep behorend ambt dat met zijn rang overeenkomt; indien hij een tweede maal weigert, kan de instelling hem zonder opzegtermijn zijn ontslag geven. Tot de datum van zijn daadwerkelijke herplaatsing of detachering blijft de functionaris met verlof om redenen van persoonlijke aard zonder bezoldiging.

Artikel 53

De in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionaris wordt aangeworven op basis van een selectieprocedure die door een of meer agentschappen wordt georganiseerd. Het Europees Bureau voor Personeelsselectie biedt, op verzoek van het betrokken agentschap of de betrokken agentschappen, de agentschappen bijstand, met name bij het vaststellen van de inhoud van de examens en het organiseren van de selectieprocedures. Het Bureau garandeert de transparantie van de selectieprocedure.

In geval van een externe selectieprocedure worden de in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionarissen alleen in de rangen SC 1 tot SC 2, AST 1 tot en met AST 4 of AD 5 tot en met AD 8 aangeworven. Het agentschap kan echter zo nodig en in naar behoren gemotiveerde gevallen de aanwerving toestaan in de rangen AD 9, AD 10, AD 11 en, bij wijze van uitzondering, in rang AD 12, voor ambten met overeenkomstige verantwoordelijkheden en binnen de grenzen van de goedgekeurde personeelsformatie. Het totale aantal aanwervingen in de rangen AD 9 tot en met AD 12 in een agentschap mag niet meer bedragen dan 20 % van het totale aantal aanwervingen van tijdelijke functionarissen in de functiegroep AD, berekend over een periode van vijf jaar.

Artikel 54

Bij de in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionarissen geschiedt indeling in de eerstvolgende hogere rang uitsluitend door selectie onder de functionarissen die een diensttijd van ten minste twee jaar in hun rang hebben volbracht, op grond van een vergelijkend onderzoek van de verdiensten van die tijdelijke functionarissen en van de beoordelingsrapporten die over hen zijn uitgebracht. Artikel 45, lid 1, laatste zin, en artikel 45, lid 2, van het statuut zijn van overeenkomstige toepassing. De vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen, die in bijlage I, afdeling B, bij het statuut zijn opgenomen voor ambtenaren, mogen niet worden overschreden.

Elk agentschap stelt voor dit artikel uitvoeringsbepalingen vast overeenkomstig artikel 110 van het statuut.

Artikel 55

Een in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionaris die, na een interne bekendmaking van een vacature, een ander ambt binnen zijn functiegroep vervult, mag niet in een lagere rang of een lagere salaristrap worden ingedeeld dan de rang en de salaristrap die bij zijn vorige ambt hoorden, mits zijn rang een van de in de kennisgeving van de vacature vermelde rangen is.

Deze bepalingen zijn ook van toepassing als de betrokken tijdelijke functionaris onmiddellijk na het verstrijken van een overeenkomst als tijdelijk functionaris met een agentschap, een nieuwe overeenkomst sluit met een ander agentschap.

Artikel 56

Elk agentschap stelt algemene bepalingen vast inzake de procedures voor het aanwerven en het inzetten van tijdelijke functionarissen in de zin van artikel 2, onder f), overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het statuut.".

25.

Titel III wordt geschrapt.

26.

In artikel 79, lid 2, worden de woorden "Elke instelling" vervangen door "Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan".

27.

Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

"3.   Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan van iedere instelling, agentschap of entiteit als bedoeld in artikel 3 bis kan, na raadpleging van het comité voor het statuut, de aan ieder type werkzaamheden verbonden bevoegdheden nader vaststellen op basis van deze tabel.";

b)

lid 4 wordt vervangen door:

"4.   De artikelen 1 quinquies en 1 sexies van het statuut zijn van overeenkomstige toepassing.".

28.

Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 6 worden de woorden "Elke instelling" vervangen door "Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan";

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

"7.   Arbeidscontractanten in de functiegroepen II, III en IV mogen slechts aan interne vergelijkende onderzoeken deelnemen nadat zij drie dienstjaren in de instelling hebben volbracht. Arbeidscontractanten in functiegroep II krijgen alleen toegang tot vergelijkende onderzoeken in de rangen SC 1 en 2, arbeidscontractanten in functiegroep III tot vergelijkende onderzoeken in de rangen AST 1 en 2 en arbeidscontractanten in functiegroep IV tot vergelijkende onderzoeken in de rangen AD 5 en 6. Het totale aantal kandidaten die arbeidscontractanten zijn op openstaande posten en die worden aangesteld in een van deze rangen, mag nooit meer bedragen dan 5 % van het totale aantal aanstellingen in deze functiegroepen dat jaarlijks plaatsvindt krachtens artikel 30, tweede alinea, van het statuut.".

29.

Artikel 84 wordt vervangen door:

"Artikel 84

1.   De arbeidscontractant met een overeenkomst voor ten minste één jaar doorloopt een proeftijd gedurende de eerste zes maanden van zijn diensttijd als hij tot functiegroep I behoort en gedurende de eerste negen maanden als hij tot een van de overige functiegroepen behoort.

Wanneer een arbeidscontractant tijdens zijn proeftijd wegens ziekte, ouderschapsverlof uit hoofde van artikel 58 van het statuut of ongeval gedurende een aaneensluitende periode van ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde bevoegde gezag de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen. De totale duur van de proeftijd kan in geen geval meer bedragen dan 15 maanden.

2.   Indien een arbeidscontractant duidelijk ongeschikt blijkt te zijn, kan op ieder ogenblik vóór het einde van de proeftijd een beoordelingsrapport worden opgesteld.

Dit rapport wordt ter kennis gebracht van de betrokkene, die binnen acht werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen kenbaar kan maken. Het rapport en de opmerkingen worden door de hiërarchieke meerdere van de arbeidscontractant onmiddellijk aan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan voorgelegd. Op basis van het rapport kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan besluiten de arbeidscontractant vóór het einde van de proeftijd, met een opzeggingstermijn van één maand, te ontslaan, of de arbeidscontractant in een andere dienst tewerk te stellen voor de rest van de proeftijd.

3.   Uiterlijk een maand vóór het verstrijken van zijn proeftijd wordt van de arbeidscontractant een beoordelingsrapport opgesteld inzake zijn geschiktheid voor het vervullen van de aan zijn functie verbonden taken, zijn prestaties en zijn gedrag in de dienst. Dit rapport wordt ter kennis gebracht van de arbeidscontractant, die binnen acht werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen hierover kan maken.

Indien er op grond van dit rapport aanleiding bestaat om de arbeidscontractant te ontslaan of om, bij wijze van uitzondering, de proeftijd te verlengen, worden het rapport en de opmerkingen door de hiërarchieke meerdere van de arbeidscontractant onmiddellijk aan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan voorgelegd.

Een arbeidscontractant die zich qua werk of gedrag niet voldoende geschikt heeft getoond om na de proefperiode in zijn ambt te worden aangesteld, wordt ontslagen.

Het definitieve besluit wordt genomen op basis van het in dit lid bedoelde rapport alsook op basis van elementen betreffende het gedrag van de arbeidscontractant met betrekking tot titel II van het statuut waarover het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan beschikt.

4.   Wanneer een arbeidscontractant tijdens zijn proeftijd wordt ontslagen, ontvangt hij een vergoeding gelijk aan een derde van zijn basissalaris per doorlopen proeftijdmaand.".

30.

In artikel 85, lid 3, worden de woorden "artikel 314 van het EG-Verdrag" vervangen door de woorden "artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie".

31.

Artikel 86, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan de tweede alinea wordt de volgende zin toegevoegd:

"Artikel 32, tweede alinea, van het statuut is evenwel van overeenkomstige toepassing op arbeidscontractanten die in rang 1 worden aangeworven.";

b)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

"Voor dit lid worden algemene uitvoeringsbepalingen vastgesteld overeenkomstig artikel 110 van het statuut.".

32.

In artikel 88, eerste alinea, worden in punt b) de woorden "drie jaar" vervangen door "zes jaar".

33.

Artikel 91 wordt vervangen door:

"Artikel 91

De artikelen 16 tot en met 18 zijn van overeenkomstige toepassing.

De tweede zin van artikel 55, lid 4, van het statuut is niet van overeenkomstige toepassing op arbeidscontractanten.

Overuren die door arbeidscontractanten in de functiegroepen III en IV worden verricht, geven geen recht op compensatie of beloning.

Overuren die door arbeidscontractanten in de functiegroepen I en II worden verricht, geven, onder de voorwaarden van bijlage VI bij het statuut, recht op compensatie in vrije tijd of, indien het belang van de dienst niet toestaat compensatie te verlenen in de twee maanden volgende op die waarin de overuren werden verricht, op beloning.".

34.

In artikel 95 worden de woorden "leeftijd van 63 jaar" vervangen door "pensioengerechtigde leeftijd".

35.

Artikel 96 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 3 wordt het woord "aangepast" vervangen door "geactualiseerd";

b)

lid 11 wordt vervangen door:

"11.   Om de twee jaar legt de Commissie een verslag over de financiële situatie van de regeling inzake de werkloosheidsverzekering voor. Los van dat verslag kan de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 112 en 112 van het statuut de in lid 7 bedoelde bijdragen aanpassen, als het evenwicht van de regeling dat vereist.".

36.

In de tweede zin van artikel 101, lid 1, tweede alinea, worden de woorden "leeftijd van 65 jaar" vervangen door "leeftijd van 66 jaar".

37.

Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

"2.   Bij overlijden van een gewezen arbeidscontractant die een invaliditeitsuitkering ontvangt of van een gewezen arbeidscontractant die een ouderdomspensioen ontvangt of die de dienst vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft beëindigd en om een tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen heeft verzocht, hebben de rechtverkrijgenden als bedoeld in hoofdstuk 4 van bijlage VIII bij het statuut, recht op een overlevingspensioen onder de in deze bijlage vermelde voorwaarden.";

b)

lid 3 wordt vervangen door:

"3.   Wanneer de verblijfplaats van een arbeidscontractant die een invaliditeitsuitkering of een ouderdomspensioen ontvangt of van een gewezen arbeidscontractant die de dienst vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft beëindigd en om een tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen heeft verzocht, gedurende langer dan een jaar onbekend is, zijn de bepalingen van de hoofdstukken 5 en 6 van bijlage VIII bij het statuut, betreffende de voorlopige pensioenen, van overeenkomstige toepassing op de echtgenoot en de personen die als te zijnen laste komend zijn aangemerkt.".

38.

In artikel 106, lid 4, worden de woorden "63-jarige leeftijd" vervangen door "pensioengerechtigde leeftijd".

39.

In artikel 120 worden de woorden "elke instelling" vervangen door "het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan".

40.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 132 bis

Overeenkomstig de in artikel 125, lid 1, bedoelde uitvoeringsbepalingen en op uitdrukkelijk verzoek van het lid of de leden dat/die zij assisteren, kunnen geaccrediteerde parlementaire medewerkers uit de vergoeding voor parlementaire medewerkers van het desbetreffende lid eenmalig een inrichtingsvergoeding ontvangen mits zij aantonen dat zij genoodzaakt waren van woonplaats te veranderen. Het bedrag van de vergoeding is niet hoger dan één maand basissalaris van de medewerker.".

41.

Artikel 139 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt b) wordt vervangen door:

"b)

aan het einde van de maand waarin de geaccrediteerde parlementaire medewerker de leeftijd van 66 jaar bereikt, of, bij wijze van uitzondering, op de datum die overeenkomstig artikel 52, tweede en derde alinea, van het statuut is vastgesteld;";

ii)

punt d) wordt vervangen door:

"d)

rekening houdend met het feit dat vertrouwen de basis vormt van de beroepsrelatie tussen het lid en zijn geaccrediteerde parlementaire medewerker, na afloop van de opzeggingstermijn die is vastgesteld in de overeenkomst en op grond waarvan de geaccrediteerde parlementaire medewerker of het Europees Parlement, handelend op verzoek van het lid of de leden van het Europees Parlement ter assistering van wie de geaccrediteerde parlementaire medewerker is aangeworven, het recht heeft de overeenkomst op te zeggen voordat de geldigheidsduur ervan is verstreken. Deze opzeggingstermijn moet ten minste één maand per volbracht dienstjaar bedragen, met een minimum van één maand en een maximum van drie maanden. De opzeggingstermijn mag evenwel niet ingaan tijdens een met een medisch attest bevestigde zwangerschap, tijdens een moederschapsverlof of tijdens een ziekteverlof voor zover dit niet langer dan drie maanden duurt. Voorts wordt de opzeggingstermijn tijdens een met een medisch attest bevestigde zwangerschap, tijdens een moederschapsverlof of tijdens een ziekteverlof binnen deze grens geschorst;";

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

"3 bis.   De in artikel 125, lid 1, bedoelde uitvoeringsbepalingen voorzien in een bemiddelingsprocedure die van toepassing is vóór de opzegging van het contract van een geaccrediteerde parlementaire medewerker, op verzoek van het lid of de leden van het Europees Parlement ter assistering van wie de geaccrediteerde parlementaire medewerker is aangeworven, in overeenstemming met lid 1, onder d), en lid 3.".

42.

In artikel 141 worden de woorden "elke instelling" vervangen door "het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan".

43.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 142 bis

De Commissie legt uiterlijk 31 december 2020 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor waarin de werking van deze regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden wordt beoordeeld.".

44.

De bijlage wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan artikel 1, lid 1, worden de volgende zinnen toegevoegd:

"Artikel 21, artikel 22, met uitzondering van lid 4, artikel 23, artikel 24 bis en artikel 31, leden 6 en 7, van die bijlage zijn van overeenkomstige toepassing op andere personeelsleden die op 31 december 2013 in dienst zijn. Artikel 30 en artikel 31, leden 1, 2, 3 en 5, van die bijlage zijn van overeenkomstige toepassing op tijdelijke functionarissen die op 31 december 2013 in dienst zijn. Voor personeelsleden die vóór 1 januari 2014 in dienst getreden zijn, worden de woorden "leeftijd van 66 jaar" in artikel 33, lid 1, tweede alinea, in artikel 47, onder a), in artikel 101, lid 1, tweede alinea, en in artikel 139, lid 1, onder b), van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden gelezen als "leeftijd van 65 jaar".";

b)

het volgende artikel wordt toegevoegd:

"Artikel 6

Met ingang van 1 januari 2014 worden de overeenkomsten van de in artikel 2, onder a), van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde tijdelijke functionarissen die op 31 december 2013 bij een agentschap in dienst zijn, zonder selectieprocedure omgevormd in overeenkomsten die vallen onder punt f) van artikel 2 van deze regeling. De voorwaarden van de overeenkomst blijven voor het overige ongewijzigd. Dit artikel is niet van toepassing op de overeenkomsten van tijdelijke functionarissen die zijn aangeworven als hoofd of adjunct-hoofd van een agentschap overeenkomstig het besluit van de Unie waarbij het agentschap wordt opgericht of op functionarissen die in het belang van de dienst naar een agentschap zijn gedetacheerd.".

Artikel 3

1.   Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014, met uitzondering van artikel 1, punt 44, en artikel 1, punt 73, onder d), die van toepassing zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 22 oktober 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  Advies van 22 maart 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 205 van 12.7.2012, blz. 1.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 2 juli 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en Besluit van de Raad van 10 oktober 2013.

(4)  Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen zoals vervat in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).".

(6)  Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad van 9 februari 1976 tot vaststelling van de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de toeslagen die kunnen worden toegekend aan ambtenaren die hun werkzaamheden verrichten in het kader van een continu- of ploegendienst (PB L 38 van 13.2.1976, blz. 1).

(7)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (PB L 56 van 4.3.1068, blz. 8).".

(8)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(9)  Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 2530/72 van de Raad van 4 december 1972 tot vaststelling van de bijzondere tijdelijke maatregelen betreffende de aanwerving van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen ingevolge de toetreding van nieuwe lidstaten, alsmede betreffende de beëindiging van de dienst van ambtenaren van deze Gemeenschappen (PB L 272 van 5.12. 1972, blz. 1).

(10)  Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1543/73 van de Raad van 4 juni 1973 tot vaststelling van de bijzondere maatregelen welke tijdelijk van toepassing zijn op de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen die bezoldigd worden uit de kredieten voor onderzoek en investeringen (PB L 155 van 11.6.1973, blz. 1).".

(11)  Het aantal parlementsboden bij het Europees Parlement mag niet meer bedragen dan 85.";

(12)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(13)  Verordening (EU) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 15).";


29.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 287/63


VERORDENING (EU) Nr. 1024/2013 VAN DE RAAD

van 15 oktober 2013

waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 127, lid 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de afgelopen decennia heeft de Unie aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de vorming van een interne markt voor bankdiensten. Bijgevolg hebben bankgroepen waarvan het hoofdkantoor in een andere lidstaat is gevestigd, in tal van lidstaten een significant marktaandeel en hebben kredietinstellingen hun werkzaamheden geografisch gediversifieerd, zowel binnen als buiten de eurozone.

(2)

De huidige financiële en economische crisis heeft aangetoond dat de integriteit van de eenheidsmunt en de interne markt kan worden aangetast door de versnippering van de financiële sector. Het is dan ook van essentieel belang dat de integratie van het bankentoezicht geïntensiveerd wordt om de Unie te versterken, de financiële stabiliteit te herstellen en de basis voor economisch herstel te leggen.

(3)

Om de economische groei in de Unie en een adequate financiering van de reële economie te bevorderen is het van essentieel belang dat de interne markt voor bankdiensten intact blijft en verder wordt uitgebouwd. Dit blijkt echter steeds moeilijker te worden. De integratie van de bankmarkten in de Unie lijkt tot stilstand te komen.

(4)

Tegelijkertijd moeten de toezichthouders, naast de vaststelling van een strikter regelgevingskader van de Unie, hun toezicht intensiveren om rekening te houden met de lessen van de financiële crisis van de afgelopen jaren, en moeten zij toezicht kunnen houden op uitermate complexe en onderling verbonden markten en instellingen.

(5)

De bevoegdheid voor het toezicht op afzonderlijke kredietinstellingen in de Unie blijft grotendeels op nationaal niveau. Coördinatie tussen toezichthouders is essentieel, maar uit de crisis is gebleken dat loutere coördinatie, met name in de context van een eenheidsmunt, niet voldoende is. Om de financiële stabiliteit in de Unie te handhaven en de gunstige effecten van de marktintegratie op de groei en de welvaart te vergroten, moeten de toezichthoudende bevoegdheden sterker geïntegreerd worden. Dit is met name van belang om op soepele wijze een goed overzicht te verzekeren van een volledige groep van banken en haar algehele gezondheid, en zou het risico op uiteenlopende interpretaties en tegenstrijdige beslissingen op het niveau van de individuele entiteit verkleinen.

(6)

De stabiliteit van kredietinstellingen is in veel gevallen nog nauw verbonden met de lidstaat waarin zij gevestigd zijn. Twijfels over de houdbaarheid van de overheidsschuld, over de economische groeivooruitzichten en over de levensvatbaarheid van kredietinstellingen hebben geleid tot negatieve, elkaar versterkende markttrends. Dit kan gevaar opleveren voor de levensvatbaarheid van een aantal kredietinstellingen en voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de eurozone en in de Unie als geheel, en een sterke belasting vormen voor de al onder druk staande overheidsfinanciën van de betrokken lidstaten.

(7)

Dankzij de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit — EBA), die in 2011 is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (1), en het Europees systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision — ESFS) dat is ingesteld bij artikel 2 van die verordening, en artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (2) (European Insurance and Occupational Pensions Authority — EIOPA) en artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (3) (European Securities and Markets Authority — ESMA) is de samenwerking tussen de bankentoezichthouders binnen de Unie duidelijk verbeterd. De EBA levert een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van één rulebook voor financiële diensten in de Unie, en is van cruciaal belang geweest voor een consistente uitvoering van de herkapitalisatie van grote kredietinstellingen van de Unie, waarover de Eurotop van 26 oktober 2011 een akkoord heeft bereikt, conform de door de Commissie vastgestelde richtsnoeren en voorwaarden inzake staatssteun.

(8)

Het Europees Parlement heeft diverse malen gepleit voor een Europees orgaan dat rechtstreeks voor bepaalde toezichttaken met betrekking tot financiële instellingen bevoegd is, om te beginnen in zijn resolutie van 13 april 2000 over de mededeling van de Commissie „Tenuitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan” (4) en in zijn resolutie van 21 november 2002 over de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie (5).

(9)

In de conclusies van de Europese Raad van 29 juni 2012 werd de voorzitter van de Europese Raad verzocht een routekaart voor het verwezenlijken van een echte economische en monetaire unie te ontwikkelen. Op dezelfde dag is er op de Eurotop op gewezen dat wanneer er één doeltreffend gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, waarbij ook de Europese Centrale Bank (ECB) is betrokken voor de banken in de eurozone, wordt ingevoerd, het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) op grond van een reguliere beslissing de mogelijkheid zou hebben banken rechtstreeks te herkapitaliseren, en wel onder passende voorwaarden, zoals de naleving van de staatssteunregelgeving.

(10)

De Europese Raad heeft op 19 oktober 2012 geconcludeerd dat het proces van uitdieping van de economische en monetaire unie moet voortbouwen op het institutionele en wettelijke kader van de Unie, en moet worden gekenmerkt door openheid en transparantie jegens de lidstaten die de euro niet als munt hebben, alsook door het respecteren van de integriteit van de interne markt. Het geïntegreerde financiële kader zal een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme hebben, dat voor zover mogelijk, open zal staan voor alle lidstaten die willen deelnemen.

(11)

Derhalve moet een bankenunie worden opgericht in de Unie, die wordt geschraagd door één alomvattend en gedetailleerd rulebook voor financiële diensten voor de interne markt als geheel, en die bestaat uit één gemeenschappelijk toezichtsmechanisme en nieuwe depositogarantie- en afwikkelingskaders. Gezien de nauwe onderlinge verbanden en interacties tussen de lidstaten die de euro als munt hebben, moet de bankenunie ten minste van toepassing zijn op alle lidstaten van de eurozone. Met het oog op de handhaving en verdieping van de interne markt en voor zover het institutioneel mogelijk is, moet de bankenunie ook openstaan voor deelname van andere lidstaten.

(12)

Als eerste stap op weg naar een bankenunie moet één gemeenschappelijk toezichtsmechanisme ervoor zorgen dat het Uniebeleid inzake het prudentiële toezicht op kredietinstellingen op coherente en doeltreffende wijze ten uitvoer wordt gelegd, dat het rulebook voor financiële diensten op gelijke wijze wordt toegepast op kredietinstellingen in alle betrokken lidstaten, en dat die kredietinstellingen worden onderworpen aan een zo hoogwaardig mogelijk toezicht dat niet wordt doorkruist door andere, niet-prudentiële overwegingen. Meer bepaald moet het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) stroken met het functioneren van de interne markt voor financiële diensten en met het vrije kapitaalverkeer. Eén gemeenschappelijk toezichtsmechanisme dient als basis voor de volgende stappen op weg naar de bankenunie. Een en ander vloeit voort uit het uitgangspunt dat het ESM op grond van een gewoon besluit de mogelijkheid zal hebben om banken rechtstreeks te herkapitaliseren wanneer er een doeltreffend gemeenschappelijk toezichtsmechanisme is opgericht. De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 13 en 14 december 2012 opgemerkt dat „als het bankentoezicht daadwerkelijk komt te berusten bij een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, is er een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme nodig, met de nodige bevoegdheden om ervoor te zorgen dat elke bank in de deelnemende lidstaten met de passende instrumenten kan worden afgewikkeld” en dat „het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme moet berusten op bijdragen van de financiële sector zelf, en passende en effectieve achtervangregelingen omvatten”.

(13)

Als de centrale bank van de eurozone met een uitgebreide expertise op het gebied van macro-economische en financiële-stabiliteitsvraagstukken, is de ECB bij uitstek geschikt om duidelijk omschreven toezichttaken uit te voeren die gericht zijn op de bescherming van de stabiliteit van het financiële stelsel van de Unie. In veel lidstaten zijn de centrale banken overigens al bevoegd voor het bankentoezicht. Derhalve moeten aan de ECB specifieke taken betreffende het beleid inzake het toezicht op kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten worden opgedragen.

(14)

De ECB en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die geen deelnemende lidstaten zijn („niet-deelnemende lidstaten”), moeten een memorandum van overeenstemming sluiten waarin in algemene bewoordingen beschreven staat hoe zij met elkaar zullen samenwerken bij de uitoefening van hun toezichttaken krachtens het Unierecht met betrekking tot de in deze verordening bedoelde financiële instellingen. In het memorandum van overeenstemming zou, onder meer verduidelijking kunnen worden gegeven over de raadpleging bij besluiten van de ECB die gevolgen hebben voor in de niet-deelnemende lidstaat gevestigde dochterondernemingen of bijkantoren waarvan de moederonderneming in een deelnemende lidstaat is gevestigd, en voor de samenwerking in noodsituaties, met inbegrip van mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing overeenkomstig de in het desbetreffende Unierecht vervatte procedures. Het memorandum dient regelmatig te worden geëvalueerd.

(15)

Aan de ECB moeten de specifieke toezichttaken worden opgedragen die van cruciaal belang zijn voor een coherente en doeltreffende tenuitvoerlegging van het Uniebeleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, terwijl de nationale autoriteiten met de overige taken belast moeten blijven. Onder meer moet de ECB tot taak krijgen maatregelen te nemen met het oog op macro-prudentiële stabiliteit, mits er bijzondere regelingen gelden die de rol van de nationale autoriteiten waarborgen.

(16)

Voor de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel is het van essentieel belang dat grote kredietinstellingen veilig en solide zijn. Recentelijk is echter gebleken dat kleinere kredietinstellingen de financiële stabiliteit ook in gevaar kunnen brengen. Daarom moet de ECB toezichttaken kunnen uitoefenen ten aanzien van alle kredietinstellingen waaraan in deelnemende lidstaten een vergunning is verleend, en ten aanzien van alle in deelnemende lidstaten gevestigde bijkantoren.

(17)

Bij de uitoefening van de haar opgedragen taken, en onverminderd de doelstelling om te zorgen voor de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen, dient de ECB terdege rekening te houden met de diversiteit van de kredietinstellingen en met hun omvang en bedrijfsmodellen, alsmede met de systeemvoordelen van diversiteit in de banksector van de Unie.

(18)

Met name moet de taakuitoefening door de ECB ertoe bijdragen dat kredietinstellingen alle kosten in verband met hun activiteiten volledig internaliseren teneinde moreel risico en het nemen van buitensporige risico’s te vermijden. De ECB dient ten volle rekening te houden met de relevante macro-economische omstandigheden in de lidstaten, met name de stabiliteit van de kredietverlening en de facilitering van productieve activiteiten voor de hele economie.

(19)

Geen enkele bepaling in deze verordening mag zodanig worden uitgelegd dat zij verandering brengt in de boekhoudregels die uit hoofde van andere handelingen van de Unie en het nationale recht van toepassing zijn.

(20)

De verlening vooraf van een vergunning die toegang biedt tot de werkzaamheden van kredietinstellingen, is een essentiële prudentiële techniek om ervoor te zorgen dat alleen actoren met een solide economische basis, alleen een organisatie die kan omgaan met de specifieke risico’s die aan het in ontvangst nemen van deposito’s en aan de kredietverlening verbonden zijn, en alleen capabele bestuurders deze werkzaamheden uitoefenen. Daarom moet de ECB tot taak krijgen vergunningen te verlenen aan kredietinstellingen die in een deelnemende lidstaat moeten worden opgericht, en moet zij bevoegd worden voor de intrekking van dergelijke vergunningen, mits er bijzondere regelingen gelden die de rol van de nationale autoriteiten weerspiegelen.

(21)

Naast de in het Unierecht vastgelegde voorwaarden voor de verlening van vergunningen aan kredietinstellingen en de gevallen waarin dergelijke vergunningen moeten worden ingetrokken, kunnen de lidstaten thans verdere voorwaarden aan de verlening van vergunningen verbinden en bijkomende gevallen voorzien waarin een vergunning moet worden ingetrokken. Derhalve moet de ECB haar taak betreffende het verlenen van vergunningen aan kredietinstellingen en betreffende het intrekken van de vergunning bij niet-naleving van het nationale recht, uitvoeren op voorstel van de desbetreffende nationale bevoegde autoriteit, die nagaat of aan de in het nationale recht vastgelegde voorwaarden in kwestie is voldaan.

(22)

Een beoordeling van de geschiktheid van elke nieuwe eigenaar, vóór de aankoop van een significant belang in een kredietinstelling, is een onmisbaar instrument voor de waarborging van de continue geschiktheid en financiële soliditeit van eigenaren van kredietinstellingen. De ECB is als Unie-instelling bij uitstek geschikt om een dergelijke beoordeling te verrichten zonder dat de interne markt onnodig wordt ingeperkt. Derhalve moet zij tot taak krijgen de verwerving en afstoting van significante deelnemingen in kredietinstellingen te beoordelen, uitgezonderd in het kader van de afwikkeling van banken.

(23)

Voor de prudentiële soliditeit van kredietinstellingen geldt als eerste vereiste de naleving van de Unieregelgeving, die kredietinstellingen verplicht om bepaalde bedragen aan kapitaal aan te houden voor de risico’s die aan de werkzaamheden van kredietinstellingen verbonden zijn, om de omvang van de blootstelling aan individuele tegenpartijen te beperken, om informatie over de financiële situatie van een kredietinstelling openbaar te maken, om over voldoende liquide activa te beschikken zodat spanningen op de markt het hoofd kan worden geboden, en om de hefboomwerking te beperken. De ECB moet tot taak krijgen de naleving van deze regelgeving te waarborgen, in het bijzonder door het verlenen van vergunningen, toelatingen, afwijkingen of vrijstellingen waarin voor de toepassing van die regelgeving is voorzien.

(24)

Aanvullende kapitaalbuffers, waaronder een kapitaalinconserveringsbuffer, een contracyclische kapitaalbuffer die ervoor zorgt dat kredietinstellingen in tijden van economische groei een kapitaalbasis opbouwen die groot genoeg is om in moeilijke tijden verliezen op te vangen, algemene buffers en andere buffers van systeemrelevante instellingen, en andere maatregelen voor het opvangen van systeemrisico’s of macro-prudentiële risico’s, zijn essentiële prudentiële instrumenten. Met het oog op een volledige coördinatie wanneer nationale bevoegde autoriteiten of nationale aangewezen autoriteiten dergelijke maatregelen opleggen, dient de ECB daarvan naar behoren in kennis te worden gesteld. Voorts dient de ECB indien nodig strengere voorschriften en stringentere maatregelen te kunnen toepassen, onder voorbehoud van nauwe coördinatie met de nationale autoriteiten. De bepalingen in deze verordening die betrekking hebben op maatregelen gericht op het aanpakken van systeemrisico’s of macro-prudentiële risico’s laten de coördinatieprocedures in andere handelingen van het Unierecht onverlet. De nationale bevoegde autoriteiten of nationale aangewezen autoriteiten en de ECB, handelen met betrekking tot de in dergelijke handelingen vervatte coördinatieprocedures, na de procedures in deze verordening te hebben gevolgd.

(25)

De veiligheid en soliditeit van een kredietinstelling hangen ook af van de allocatie van toereikend intern kapitaal op basis van de risico’s waaraan zij blootgesteld kan zijn, en van de aanwezigheid van passende interne organisatiestructuren en corporate-governanceregelingen. De ECB moet daarom tot taak krijgen eisen op te leggen die ervoor zorgen dat kredietinstellingen in de deelnemende lidstaten solide governanceregelingen, -procedures en -mechanismen, waaronder strategieën en procedures voor de beoordeling en handhaving van de toereikendheid van hun interne kapitaal, hebben ingevoerd. Zij moet ook tot taak krijgen om in geval van tekortkomingen passende maatregelen op te leggen, waaronder specifieke aanvullende eigenvermogensvereisten, specifieke openbaarmakingsvereisten en specifieke liquiditeitsvereisten.

(26)

De veiligheid en soliditeit van een kredietinstelling kunnen zowel op het niveau van een individuele kredietinstelling als op het niveau van een bankgroep of van een financieel conglomeraat in gevaar komen. Voor de waarborging van de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen zijn specifieke toezichtsregelingen die gericht zijn op een beperking van die risico’s belangrijk. Naast het toezicht op individuele kredietinstellingen moeten de taken van de ECB ook het toezicht op geconsolideerd niveau, aanvullend toezicht, het toezicht op financiële holdings en het toezicht op gemengde financiële holdings omvatten, uitgezonderd het toezicht op verzekeringsondernemingen.

(27)

Om de financiële stabiliteit te vrijwaren, moet een verslechtering van de financiële en economische situatie van een instelling in een vroeg stadium worden gecorrigeerd. De ECB moet tot taak krijgen om vroegtijdige-interventiemaatregelen zoals vastgesteld in het betrokken Unierecht, ten uitvoer te leggen. Wel moet zij haar vroegtijdige-interventiemaatregelen coördineren met de desbetreffende afwikkelingsautoriteiten. Zolang de nationale autoriteiten bevoegd blijven voor de afwikkeling van kredietinstellingen, moet de ECB een en ander bovendien op passende wijze coördineren met de betrokken nationale autoriteiten om ervoor te zorgen dat in geval van een crisis voor alle partijen duidelijk is wat hun te doen staat, en in het bijzonder binnen de groepen voor grensoverschrijdende crisisbeheersing en de toekomstige afwikkelingscolleges die daartoe worden ingesteld.

(28)

De nationale autoriteiten moeten belast blijven met de toezichttaken die niet aan de ECB worden opgedragen. Zo moeten zij de bevoegdheid behouden om kennisgevingen van kredietinstellingen met betrekking tot het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten te ontvangen, om toezicht te houden op organisaties die niet onder de definitie van kredietinstellingen in het kader van het Unierecht vallen, maar waarop toezicht wordt gehouden op basis van hun kwalificatie als kredietinstelling in het kader van nationaal recht, om toezicht te houden op kredietinstellingen uit derde landen die in de Unie een bijkantoor vestigen of grensoverschrijdende diensten verrichten, om toezicht te houden op betalingsdiensten, om kredietinstellingen dagelijks te verifiëren, om de functie van bevoegde autoriteiten voor kredietinstellingen uit te oefenen met betrekking tot de markten voor financiële instrumenten, met betrekking tot de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en met betrekking tot consumentenbescherming.

(29)

De ECB moet in voorkomend geval ten volle samenwerken met de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor het verzekeren van een hoog niveau van consumentenbescherming en voor de bestrijding van het witwassen van geld.

(30)

De ECB moet in het kader van de aan haar opgedragen taken de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen, de stabiliteit van het financiële stelsel van de Unie en van de afzonderlijke deelnemende lidstaten, en de eenheid en integriteit van de interne markt waarborgen en aldus tevens de depositohouders beschermen en de interne markt beter doen functioneren, zulks overeenkomstig het rulebook voor financiële diensten in de Unie. Meer bepaald moet de ECB terdege rekening houden met de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie.

(31)

De aan de ECB op te dragen toezichttaken moeten stroken met het opgezette ESFS-kader en met de onderliggende doelstelling ervan om het rulebook te ontwikkelen en de convergentie van toezichtpraktijken in de gehele Unie te versterken. Voor de aanpak van vraagstukken van gezamenlijk belang en voor de waarborging van een deugdelijk toezicht op kredietinstellingen die ook in de verzekerings- en de effectensector opereren, is het van belang dat de toezichthouders voor het bankwezen en die voor het verzekeringswezen of de effectenmarkten met elkaar samenwerken. Daarom moet de ECB worden verplicht nauw samen te werken met EBA, ESMA en EIOPA, het Europees Comité voor systeemrisico’s (European System Risk Board — ESRB), en de andere autoriteiten die deel uitmaken van het ESFS. De ECB moet haar taken overeenkomstig de bepalingen van deze verordening uitvoeren zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bevoegdheden en de taken van de andere deelnemers binnen het ESFS. Daarnaast moet samenwerking met de bevoegde afwikkelingsautoriteiten en met faciliteiten die directe of indirecte financiële overheidssteun financieren, verplicht worden gesteld.

(32)

De ECB moet haar taken uitvoeren onverminderd en met inachtneming van het toepasselijke Unierecht, waaronder het gehele primaire en secundaire Unierecht, besluiten van de Commissie op staatssteungebied, de mededingingsregelgeving en controles op concentraties, en het rulebook zoals van toepassing op alle lidstaten. De EBA is belast met de ontwikkeling van technische ontwerpnormen en richtsnoeren en aanbevelingen die voor convergentie op toezichtsgebied en voor consistente toezichtsresultaten in de Unie moeten zorgen. De ECB mag de uitoefening van die taken door de EBA niet overnemen, en moet derhalve de bevoegdheid krijgen om verordeningen vast te stellen overeenkomstig artikel 132 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en in overeenstemming met handelingen van de Unie die de Commissie op basis van door de EBA opgestelde ontwerpen heeft vastgesteld, en onder voorbehoud van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

(33)

Waar nodig, moet de ECB memoranda van overeenstemming sluiten met de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de markten in financiële instrumenten, waarin in algemene bewoordingen beschreven staat hoe zij met elkaar zullen samenwerken bij de uitoefening van hun toezichttaken krachtens het Unierecht met betrekking tot de in deze verordening bedoelde financiële instellingen. Die memoranda dienen aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten ter beschikking te worden gesteld.

(34)

Voor het vervullen van haar taken en het uitoefenen van haar toezichtbevoegdheden dient de ECB de materiële voorschriften betreffende het prudentieel toezicht op kredietinstellingen toe te passen. Die voorschriften bestaan uit het betrokken Unierecht, met name rechtstreeks toepasselijke verordeningen of richtlijnen, zoals die inzake kapitaalvereisten voor kredietinstellingen en inzake financiële conglomeraten. Als de materiële voorschriften inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen in richtlijnen zijn vastgesteld, moet de ECB de nationale wetgeving tot omzetting van deze richtlijnen toepassen. Als het betrokken Unierecht bestaat uit verordeningen en die verordeningen de lidstaten, op de dag van inwerkingtreding van onderhavige verordening, uitdrukkelijk keuzemogelijkheden toekennen, moet de ECB ook de nationale wetgeving toepassen op gebieden waar dergelijke keuzemogelijkheden worden benut. Dergelijke keuzemogelijkheden moeten zodanig begrepen worden dat zij keuzemogelijkheden die enkel voor de bevoegde of aangewezen autoriteiten beschikbaar zijn, uitsluiten. Dit laat het beginsel van voorrang van het Unierecht onverlet. Hieruit volgt dat de ECB zich bij de vaststelling van richtsnoeren of aanbevelingen of bij het nemen van besluiten moet baseren op en handelen naar het betrokken bindende Unierecht.

(35)

Binnen de grenzen van de aan de ECB opgedragen taken kent de nationale wetgeving de bevoegde autoriteiten bepaalde bevoegdheden toe die op dit ogenblik niet zijn vereist onder het Unierecht, onder meer sommige bevoegdheden inzake vroegtijdige interventie en inzake preventieve bevoegdheden. De ECB dient de mogelijkheid te hebben de nationale autoriteiten in de deelnemende lidstaten te verzoeken, die bevoegdheden uit te oefenen, met het oog op een volledig en doeltreffend toezicht binnen het GTM.

(36)

Om ervoor te zorgen dat kredietinstellingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings de toezichtsregelgeving en -besluiten toepassen, moeten in geval van een overtreding doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden opgelegd. Op grond van artikel 132, lid 3, VWEU en Verordening (EG) nr. 2532/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de bevoegdheid van de ECB om sancties op te leggen (6), mag de ECB ondernemingen boeten en dwangsommen opleggen bij niet-naleving van de verplichtingen krachtens haar verordeningen en besluiten. Daarnaast moet de ECB, met het oog op een doeltreffende uitvoering van haar taken op het gebied van de handhaving van de toezichtsregels zoals vastgelegd in het rechtstreeks toepasselijke Unierecht, de bevoegdheid krijgen om geldboeten op te leggen aan kredietinstellingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings die dergelijke regels overtreden. De nationale autoriteiten moeten de mogelijkheid behouden om sancties toe te passen bij niet-naleving van verplichtingen die voortvloeien uit nationaal recht waarbij Unierichtlijnen zijn omgezet. Indien de ECB het voor de uitvoering van haar taken passend acht dat in verband met dergelijke overtredingen een sanctie wordt opgelegd, moet zij de zaak daartoe kunnen voorleggen aan de nationale bevoegde autoriteiten.

(37)

De nationale toezichthouders beschikken over een belangrijke en een lang gevestigde expertise op het gebied van het toezicht op kredietinstellingen op hun grondgebied en de specifieke economische, organisatorische en culturele kenmerken ervan. Daartoe hebben zij een omvangrijke organisatie bestaande uit gespecialiseerd en hooggekwalificeerd personeel opgebouwd. Daarom moeten nationale bevoegde autoriteiten ter waarborging van een hoogwaardig toezicht op het niveau van de Unie, de verantwoordelijkheid ervoor hebben de ECB bij te staan bij de voorbereiding en uitvoering van handelingen die betrekking hebben op de uitoefening van de toezichttaken van de ECB. Dit moet met name gelden voor de doorlopende dagelijkse beoordeling van de situatie van een kredietinstelling en de daarbij horende verificaties ter plaatse.

(38)

De criteria vastgesteld in deze verordening ter bepaling van het bereik van instellingen die van minder belang zijn, moeten in de deelnemende lidstaten op het hoogste consolidatieniveau op basis van geconsolideerde gegevens worden toegepast. Bij de uitoefening van de haar krachtens deze verordening opgedragen taken ten aanzien van een groep kredietinstellingen die niet van minder belang is op geconsolideerde basis, moet de ECB die taken op geconsolideerde basis uitvoeren ten aanzien van de groep kredietinstellingen, en op individuele basis ten aanzien van de in de banksector actieve en in deelnemende lidstaten gevestigde dochterbanken en bijkantoren van die groep.

(39)

Die criteria vastgesteld in deze verordening ter bepaling van het bereik van instellingen die van minder belang zijn, moeten worden gespecificeerd in een kader dat in overleg met de nationale bevoegde autoriteiten door de ECB wordt vastgesteld en bekendgemaakt. Op die basis moet de ECB verantwoordelijk zijn voor de toepassing van die criteria en middels haar eigen berekeningen verifiëren of aan die criteria is voldaan. Het verzoek om informatie dat de ECB indient om deze berekening te kunnen uitvoeren, mag de instellingen niet dwingen boekhoudkundige regels toe te passen die verschillen van die welke op hen van toepassing zijn uit hoofde van andere handelingen van de Unie en de nationale wetgeving.

(40)

Wordt een kredietinstelling als van belang of van minder belang beschouwd, dan moet die beoordeling in het algemeen niet vaker dan één keer om de twaalf maanden worden gewijzigd, tenzij er structurele veranderingen zijn in de bankgroepen, zoals fusies of afstotingen.

(41)

Indien de ECB naar aanleiding van een kennisgeving door een nationale bevoegde autoriteit bepaalt of een instelling van groot belang is voor de binnenlandse economie, en derhalve onder toezicht van de ECB moet staan, moet zij rekening houden met alle relevante omstandigheden, met inbegrip van overwegingen inzake een vlak speelveld.

(42)

Wat betreft het toezicht op grensoverschrijdende kredietinstellingen die zowel in als buiten de eurozone actief zijn, moet de ECB nauw samenwerken met de bevoegde autoriteiten van niet-deelnemende lidstaten. De ECB moet als bevoegde autoriteit worden onderworpen aan de daaruit voortvloeiende verplichting om in het kader van het Unierecht samen te werken en informatie uit te wisselen, en moet ten volle deelnemen aan de colleges van toezichthouders. Daarnaast moeten de lidstaten die de euro niet als munt hebben, gezien de duidelijke voordelen die de uitoefening van toezichttaken door een instelling van de Unie met zich meebrengt op het gebied van de financiële stabiliteit en een duurzame marktintegratie, ook de mogelijkheid krijgen om aan het GTM deel te nemen. Wel geldt voor een doeltreffende uitoefening van de toezichttaken als eerste vereiste dat de toezichtbesluiten onverkort en onverwijld worden uitgevoerd. Daarom moeten de lidstaten die aan het GTM willen deelnemen, ervoor instaan dat hun nationale bevoegde autoriteiten de door de ECB voorgeschreven maatregelen ten aanzien van kredietinstellingen in acht nemen en vaststellen. De ECB moet een nauwe samenwerking kunnen aangaan met de bevoegde autoriteiten van een lidstaat die de euro niet als munt heeft. Zij moet worden verplicht de samenwerking aan te gaan indien aan de in deze verordening genoemde voorwaarden is voldaan.

(43)

Rekening houdend met het feit dat deelnemende lidstaten die de euro niet als munt hebben, niet in de raad van bestuur zetelen zolang zij niet overeenkomstig het VWEU de euro hebben ingevoerd, en dat zij niet ten volle kunnen profiteren van andere mechanismen waarin voor lidstaten die de euro als munt hebben, is voorzien, bevat deze verordening aanvullende waarborgen in het besluitvormingsproces. Die waarborgen, met name de mogelijkheid voor de deelnemende lidstaten die de euro niet als munt hebben, om te verzoeken de nauwe samenwerking met onmiddelijke ingang te beëindigen, na kennisgeving aan de raad van bestuur van diens met redenen omkleed bezwaar tegen het ontwerpbesluit van de raad van toezicht, moeten evenwel in afdoende gemotiveerde uitzonderlijke gevallen worden gebruikt. Zij mogen alleen worden gebruikt zolang die specifieke omstandigheden van toepassing zijn. De waarborgen houden verband met de specifieke omstandigheden waarin deelnemende lidstaten die de euro niet als munt hebben, verkeren, aangezien zij niet zetelen in de raad van bestuur en niet ten volle kunnen profiteren van andere mechanismen waarin voor lidstaten die de euro wel als munt hebben, is voorzien. Daarom kunnen en mogen de waarborgen niet als een precedent worden aangemerkt voor andere beleidsgebieden van de Unie.

(44)

Deze verordening dient het bestaande regelgevende kader, en de toepassing ervan, betreffende de wijziging van de rechtsvorm van dochterondernemingen of bijkantoren, geheel onverlet te laten, en mag aldus niet kunnen worden uitgelegd of toegepast als zou het een dergelijke wijziging aanmoedigen. In dit verband moet de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten van de niet-deelnemende lidstaten ten volle in acht worden genomen, zodat zij over voldoende instrumenten en bevoegdheden ten aanzien van de op hun grondgebied opererende banken blijven beschikken om die verantwoordelijkheid geheel te dragen en de financiële stabiliteit en het algemeen belang daadwerkelijk te beschermen. Voorts moet, om die bevoegde autoriteiten bij te staan bij het vervullen van hun verantwoordelijkheden, tijdig informatie over de wijziging van de rechtsvorm van dochterondernemingen of bijkantoren worden verstrekt aan de depositohouders en de bevoegde autoriteiten.

(45)

De ECB moet voor de uitvoering van haar taken over passende toezichtbevoegdheden beschikken. Krachtens het Unierecht inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen moeten bepaalde bevoegdheden worden verleend aan bevoegde autoriteiten die daartoe door de lidstaten zijn aangewezen. Voor zover die bevoegdheden binnen de reikwijdte van de aan de ECB opgedragen toezichttaken vallen, moet de ECB met betrekking tot de deelnemende lidstaten als de bevoegde autoriteit worden beschouwd en moet zij de bevoegdheden krijgen die bij het Unierecht aan de bevoegde autoriteiten zijn verleend. Daartoe behoren ook de bevoegdheden die bij deze handelingen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst zijn verleend, alsmede de bevoegdheden die aan de aangewezen autoriteiten zijn verleend.

(46)

De ECB moet op basis van haar toezichtbevoegdheden een lid uit een leidinggevend orgaan kunnen verwijderen in overeenstemming met deze verordening.

(47)

Om haar taken doeltreffend te kunnen uitoefenen, moet de ECB alle noodzakelijke informatie kunnen eisen en onderzoeken en inspecties ter plaatse kunnen verrichten, in voorkomend geval in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten. De ECB en de nationale bevoegde autoriteiten moeten toegang hebben tot dezelfde informatie zonder dat de kredietinstellingen onderworpen zijn aan dubbele verplichtingen inzake verslaglegging.

(48)

De vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt is een fundamenteel beginsel van het Unierecht, krachtens hetwelk de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen een natuurlijke of een rechtspersoon en diens raadsman is beschermd, overeenkomstig de in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) neergelegde voorwaarden.

(49)

Indien de ECB informatie verlangt van een in een niet-deelnemende lidstaat gevestigde persoon die evenwel deel uitmaakt van een in een deelnemende lidstaat gevestigde kredietinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding, of te wiens aanzien deze kredietinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding operationele taken of activiteiten heeft uitbesteed, en zij dat verzoek niet kan laten gelden noch de inwilliging ervan kan afdwingen in de niet-deelnemende lidstaat, moet zij samenspraak houden met de bevoegde autoriteit in die niet-deelnemende lidstaat.

(50)

Deze verordening heeft geen invloed op de toepassing van de voorschriften bepaald in de artikelen 34 en 42 van Protocol nr. 4 betreffende het statuut van het Europees Stelsel van de centrale banken en van de Europese Centrale Bank, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het VWEU („Statuut van de ESCB en van de ECB”). De door de ECB uit hoofde van deze verordening vastgestelde handelingen mogen geen rechten creëren voor of verplichtingen opleggen aan niet-deelnemende lidstaten, behalve wanneer die handelingen in overeenstemming zijn met het desbetreffende Unierecht, overeenkomstig dat Protocol en overeenkomstig Protocol nr. 15 met betrekking tot enkele bepalingen betreffende het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, gehecht aan het TEU en aan het VWEU.

(51)

Voor gevallen waarin een kredietinstelling haar recht van vestiging in een andere lidstaat of haar recht om in een andere lidstaat diensten te verrichten uitoefent, of waarin entiteiten van een groep in verschillende lidstaten zijn gevestigd, voorziet het Unierecht in specifieke procedures en in een verdeling van bevoegdheden tussen de betrokken lidstaten. Voor zover de ECB bepaalde toezichttaken ten aanzien van alle deelnemende lidstaten op zich neemt, mogen deze procedures en verdelingen niet van toepassing zijn op het recht van vestiging in een andere deelnemende lidstaat of het recht om diensten in een andere deelnemende lidstaat te verrichten.

(52)

De ECB dient bij het vervullen van haar taken uit hoofde van deze verordening en bij het verzoeken om bijstand van de nationale bevoegde autoriteiten, terdege rekening te houden met een billijk evenwicht inzake de betrokkenheid van alle nationale bevoegde autoriteiten die betrokken zijn, in overeenstemming met de verantwoordelijkheden bepaald in toepasselijke Uniewetgeving voor solotoezicht en voor toezicht op gesubconsolideerde en geconsolideerde basis.

(53)

Geen enkele bepaling in deze verordening verleent de ECB de bevoegdheid om sancties op te leggen aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen dan kredietinstellingen, financiële holdings of gemengde financiële holdings, onverminderd de bevoegdheid van de ECB om van de nationale bevoegde autoriteiten te eisen dat zij ervoor zorgen dat er passende sancties worden opgelegd.

(54)

Zoals opgericht bij de Verdragen, is de ECB een instelling van de Unie in haar geheel. Zij moet in haar besluitvormingsprocedures gebonden zijn aan de regels van de Unie en algemene beginselen inzake behoorlijke procedure en transparantie. Het recht van de adressaten van de besluiten van de ECB om beroep in te stellen, moet ten volle worden geëerbiedigd, evenals hun recht om overeenkomstig de in deze verordening opgenomen voorschriften, om een toetsing van de besluiten van de ECB te verzoeken.

(55)

Doordat aan de ECB toezichttaken worden opgedragen, wordt zij in belangrijke mate verantwoordelijk voor het waarborgen van de financiële stabiliteit in de Unie en voor een zo doeltreffend en evenredig mogelijk gebruik van haar toezichtbevoegdheden. Iedere verschuiving van de toezichtbevoegdheden van het niveau van de lidstaten naar het niveau van de Unie moet gepaard gaan met passende voorschriften inzake transparantie en verantwoordingsplicht. Daarom moet de ECB voor de uitoefening van die taken verantwoording afleggen aan het Europees Parlement en de Raad als democratisch gelegitimeerde instellingen die de burgers van de Unie en de lidstaten vertegenwoordigen. Onder meer moet regelmatig verslag worden uitgebracht en moeten vragen worden beantwoord door het Europees Parlement overeenkomstig zijn reglement van orde, en door de Eurogroep overeenkomstig zijn Reglement. Alle rapportageverplichtingen moeten gebonden zijn aan de toepasselijke voorschriften inzake het beroepsgeheim.

(56)

De ECB moet de verslagen die zij tot het Europees Parlement en tot de Raad richt, ook toezenden aan de nationale parlementen van de deelnemende lidstaten. De nationale parlementen van de deelnemende lidstaten moeten de mogelijkheid hebben tot de ECB opmerkingen of vragen over de uitvoering van haar toezichttaken te richten; de ECB kan die beantwoorden. De interne voorschriften van die nationale parlementen moeten rekening houden met de nadere bijzonderheden van de desbetreffende procedures en regelingen voor het richten van opmerkingen en vragen tot de ECB. In dit verband is bijzondere aandacht gewenst voor opmerkingen of vragen die verband houden met de intrekking van vergunningen van kredietinstellingen ten aanzien waarvan de nationale autoriteiten overeenkomstig de procedure in deze verordening, maatregelen hebben genomen nodig voor de afwikkeling of voor het behoud van financiële stabiliteit. Het nationaal parlement van een deelnemende lidstaat moet tevens de voorzitter of een vertegenwoordiger van de raad van toezicht kunnen uitnodigen om samen met een vertegenwoordiger van de nationale bevoegde autoriteit aan een gedachtewisseling over het toezicht op kredietinstellingen in die lidstaat deel te nemen. Die rol van de nationale parlementen is passend in het licht van het potentiële effect dat toezichtsmaatregelen kunnen hebben op de overheidsfinanciën, kredietinstellingen, hun cliënten en werknemers, en de markten in de deelnemende lidstaten. Wanneer nationale bevoegde autoriteiten in het kader van deze verordening actie ondernemen, moeten de regelingen inzake verantwoordingsplicht die op grond van het nationale recht zijn vastgesteld, van toepassing blijven.

(57)

Deze verordening doet geen afbreuk aan het recht van het Europees Parlement om een tijdelijke enquêtecommissie in te stellen teneinde vermeende inbreuken of wanbeheer bij de uitvoering van het Unierecht te onderzoeken overeenkomstig artikel 226 VWEU, of om zijn taken van politieke controle als omschreven in de Verdragen uit te oefenen, met inbegrip van het recht van het Europees Parlement om een standpunt te bepalen of een resolutie vast te stellen in verband met aangelegenheden die het van belang acht.

(58)

Het optreden van de ECB moet in overeenstemming zijn met de beginselen van behoorlijke procedure en transparantie.

(59)

De in artikel 15, lid 3, VWEU bedoelde regeling moet gedetailleerde regels bevatten voor het verkrijgen van toegang tot documenten die de ECB in haar bezit heeft als gevolg van de uitoefening van toezichttaken, conform het VWEU.

(60)

Het HvJ dient zich overeenkomstig artikel 263 VWEU uit te spreken over de wettigheid van andere handelingen, van onder meer de ECB, dan aanbevelingen en adviezen die bedoeld zijn om rechtsgevolgen tegenover derden te creëren.

(61)

Krachtens artikel 340 VWEU moet de ECB, overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden die door haar zelf of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt. Dit mag geen afbreuk doen aan de aansprakelijkheid van de nationale bevoegde autoriteiten om, overeenkomstig de nationale wetgeving, de schade te vergoeden die door hen of door hun personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.

(62)

Verordening nr. 1 van de Raad tot vaststelling van de officiële talen van de Europese Economische Gemeenschap (7) is krachtens artikel 342 VWEU van toepassing op de ECB.

(63)

Wanneer de ECB bepaalt of het recht van betrokken personen op toegang tot het dossier moet worden beperkt, dient zij de fundamentele rechten te eerbiedigen alsook de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bevestigde beginselen, in het bijzonder het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces.

(64)

De ECB moet natuurlijke en rechtspersonen de mogelijkheid bieden een toetsing te vragen van besluiten die zij op grond van de bij deze verordening aan haar verleende bevoegdheden heeft genomen en die tot hen zijn gericht of die hen rechtstreeks en individueel raken. De toetsing moet betrekking hebben op de procedurele en materiële conformiteit van die besluiten met deze verordening, met inachtneming van de discretionaire bevoegdheid van de ECB om te beslissen over het nut van die besluiten. Daartoe, en om redenen van proceseconomie, dient de ECB een administratieve raad voor toetsing in te stellen die een dergelijke interne toetsing uitvoert. Voor de samenstelling van die administratieve raad voor toetsing dient de raad van bestuur van de ECB personen van hoog aanzien benoemen. Bij het nemen van zijn besluit moet de raad van bestuur zoveel mogelijk zorgen voor een passende geografische verdeling over de lidstaten en een genderevenwicht. De toetsingsprocedure moet inhouden dat de raad van toezicht zijn oorspronkelijk ontwerpbesluit zo nodig heroverweegt.

(65)

De ECB is bevoegd voor de uitvoering van monetaire beleidsfuncties ter handhaving van de prijsstabiliteit overeenkomstig artikel 127, lid 1, VWEU. De uitoefening van toezichttaken heeft tot doel de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel te beschermen. Die taken moeten derhalve volledig gescheiden worden uitgevoerd, om belangenconflicten te vermijden en ervoor te zorgen dat elke functie overeenkomstig de toepasselijke doelstellingen wordt uitgeoefend. De ECB moet ervoor kunnen zorgen dat de raad van bestuur op volledig gedifferentieerde manier kan werken wat betreft de monetaire en toezichtfuncties. Die differentiatie moet ten minste strikt gescheiden vergaderingen en agenda’s behelzen.

(66)

De organisatorische scheiding van de personeelsleden moet betrekking hebben op alle diensten die noodzakelijk zijn voor een onafhankelijk monetair beleid, en moet ervoor zorgen dat de uitvoering van de bij deze verordening opgedragen taken volledig onderworpen is aan democratische verantwoordingsplicht en toezicht als bedoeld in deze verordening. Personeelsleden die zijn betrokken bij de uitvoering van de bij deze verordening aan de ECB opgedragen taken, moeten verslag uitbrengen aan de voorzitter van de raad van toezicht.

(67)

Met name moet binnen de ECB een raad van toezicht worden ingesteld die bevoegd wordt voor de voorbereiding van besluiten inzake toezichtaangelegenheden en die de specifieke expertise van nationale toezichthouders inbrengt. Daarom moet de raad worden voorgezeten door een voorzitter, moet hij een vicevoorzitter hebben en moeten er vertegenwoordigers van de ECB en van de nationale bevoegde autoriteiten zitting hebben in de raad. Bij benoemingen voor de raad van toezicht overeenkomstig deze verordening moeten de beginselen inzake gendergelijkheid, ervaring en kwalificaties in acht worden genomen. Alle leden van de raad van toezicht moeten tijdig en volledig worden geïnformeerd over de punten op de agenda van hun vergaderingen, ten behoeve van de doeltreffendheid van hun besprekingen en van de vorming van de ontwerpbesluiten.

(68)

Bij de uitvoering van zijn taken moet de raad van toezicht rekening houden met alle relevante feiten en omstandigheden in de deelnemende lidstaten, en moet hij in het belang van de Unie als geheel handelen.

(69)

Met volledige inachtneming van de institutionele regelingen en stemprocedures waarin de Verdragen voorzien, dient de raad van toezicht een essentieel orgaan te zijn bij de uitvoering van toezichttaken door de ECB, die tot dusverre steeds in handen waren van bevoegde nationale autoriteiten. Om die reden moet aan de Raad de bevoegdheid worden gegeven om voor de benoeming van de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van toezicht een uitvoeringsbesluit te nemen. Na de raad van toezicht te hebben gehoord, moet de ECB een voorstel tot benoeming van de voorzitter en de vicevoorzitter ter goedkeuring aan het Europees Parlement voorleggen. Nadat het voorstel is goedgekeurd, moet de Raad het uitvoeringsbesluit vaststellen. De voorzitter moet worden gekozen op basis van een open selectieprocedure, waarvan het Europees Parlement en de Raad naar behoren op de hoogte worden gehouden.

(70)

Om een passend toerbeurtsysteem mogelijk te maken en een volledige onafhankelijkheid van de voorzitter te waarborgen, mag zijn ambtstermijn ten hoogste vijf jaar bedragen en mag deze niet hernieuwbaar zijn. Om voor een volledige coördinatie met de werkzaamheden van de EBA en met het prudentiële beleid van de Unie te zorgen, moet de raad van toezicht de EBA en de Commissie als waarnemers kunnen uitnodigen. Na de oprichting van de Europese afwikkelingsautoriteit dient de voorzitter ervan als waarnemer deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van toezicht.

(71)

De raad van toezicht moet worden ondersteund door een stuurcomité met een beperktere samenstelling. Het stuurcomité moet de bijeenkomsten van de raad van toezicht voorbereiden, zijn taken enkel in het belang van de Unie als geheel verrichten en in een geest van volledige transparantie met de raad van toezicht samenwerken.

(72)

De raad van bestuur van de ECB dient de vertegenwoordigers van de deelnemende lidstaten die de euro niet als munt hebben, uit te nodigen, telkens als hij overweegt bezwaar te maken tegen een door de raad van toezicht opgesteld ontwerp van besluit of telkens als de betrokken nationale bevoegde autoriteiten de raad van bestuur met opgave van redenen ervan in kennis stellen dat zij het niet eens zijn met een ontwerpbesluit van de raad van toezicht, als dat besluit gericht is tot de nationale autoriteiten betreffende kredietinstellingen van deelnemende lidstaten die de euro niet als munt hebben.

(73)

Om een scheiding tussen de taken op het gebied van monetair beleid en de toezichttaken te waarborgen, dient de ECB opdracht te worden gegeven een bemiddelingspanel op te richten. De oprichting van het panel en met name de samenstelling ervan moeten ervoor zorgen dat meningsverschillen op evenwichtige wijze worden beslecht in het belang van de Unie als geheel.

(74)

De raad van toezicht, het stuurcomité en de personeelsleden van de ECB die toezichttaken verrichten, moeten worden onderworpen aan passende voorschriften inzake het beroepsgeheim. Soortgelijke voorschriften moeten gelden voor de uitwisseling van informatie met de personeelsleden van de ECB die niet bij de toezichtswerkzaamheden betrokken zijn. Een en ander mag de ECB er niet van weerhouden om binnen de grenzen en onder de voorwaarden zoals vastgelegd in de desbetreffende Uniewetgeving, informatie uit te wisselen, bijvoorbeeld met de Commissie in het kader van haar taken uit hoofde van de artikelen 107 en 108 VWEU en uit hoofde van het Unierecht inzake een versterkt economisch en budgettair toezicht.

(75)

Voor een doeltreffende uitvoering van haar toezichttaken moet de ECB de aan haar opgedragen toezichttaken volledig onafhankelijk uitoefenen, en mag er met name geen sprake zijn van ongepaste politieke beïnvloeding en van bemoeienis vanuit het bedrijfsleven waardoor haar operationele onafhankelijkheid zou worden aangetast.

(76)

Het gebruik van afkoelingsperioden door de toezichthoudende autoriteiten vormt een belangrijk onderdeel van het verzekeren van de doeltreffendheid en de onafhankelijkheid van het toezicht dat door die autoriteiten wordt uitgeoefend. Daartoe, en onverminderd de toepassing van strengere nationale voorschriften, moet de ECB alomvattende en formele procedures, met inbegrip van evenredige herzieningsperioden, invoeren en handhaven om conflicten met de legitieme belangen van het GTM/de ECB, die zich zouden kunnen voordoen wanneer een voormalig lid van de raad van toezicht een betrekking aanvaardt in de banksector waar hij vroeger toezicht over uitoefende, vooraf te onderzoeken en te voorkomen.

(77)

Voor een doeltreffende uitvoering van haar toezichttaken dient de ECB over voldoende middelen te beschikken. Bij de verwerving van deze middelen moet ervoor worden gezorgd dat de ECB onafhankelijk blijft, dat wil zeggen niet op ongepaste wijze door nationale bevoegde autoriteiten en marktdeelnemers wordt beïnvloed, en dat de monetaire- en toezichttaken worden gescheiden. De kosten van het toezicht moeten worden gedragen door de entiteiten die aan dit toezicht zijn onderworpen. Daarom moet de uitoefening van toezichttaken door de ECB worden gefinancierd uit jaarlijkse vergoedingen die aan de in deelnemende lidstaten gevestigde kredietinstellingen worden gevraagd. Zij moet tevens een vergoeding kunnen aanrekenen aan bijkantoren die door een in een niet-deelnemende lidstaat gevestigde instelling zijn gevestigd in een deelnemende lidstaat, ter dekking van de uitgaven die door de ECB worden gedaan bij de uitvoering van haar taken als toezichthouder van het gastland op deze bijkantoren. Ingeval op een kredietinstelling of een bijkantoor op geconsolideerde basis toezicht wordt uitgeoefend, moet de vergoeding worden aangerekend op het hoogste niveau van een kredietinstelling binnen de betrokken groep met vestiging in deelnemende lidstaten. In de berekening van de vergoedingen moeten in niet-deelnemende lidstaten gevestigde dochterondernemingen buiten beschouwing worden gelaten.

(78)

Ten aanzien van een kredietinstelling die onder toezicht op geconsolideerde basis valt, dient de vergoeding te worden berekend op het in de deelnemende lidstaten hoogste consolidatieniveau, en worden toegewezen aan de in een deelnemende lidstaat gevestigde en onder de op geconsolideerde basistoezicht vallende kredietinstellingen, op grond van objectieve criteria die verband houden met haar belang en risicoprofiel, inclusief de risicogewogen activa.

(79)

Voor een doeltreffend toezicht is sterk gemotiveerd, goed opgeleid en onpartijdig personeel onmisbaar. Voor de opbouw van een waarlijk geïntegreerd toezichtsmechanisme moet worden voorzien in een passende personeelsuitwisseling en -detachering met en tussen alle nationale bevoegde autoriteiten en de ECB. Om een doorlopend collegiaal toezicht, met name bij het toezicht op grote kredietinstellingen, te garanderen, moet de ECB kunnen verlangen dat nationale toezichthoudende teams ook personeel van bevoegde autoriteiten uit andere deelnemende lidstaten bij hun werkzaamheden betrekken, waardoor het mogelijk wordt toezichthoudende teams met een specifieke expertise en kennis te installeren. Met de uitwisseling en detachering van personeel moet een gemeenschappelijke toezichtcultuur worden gecreëerd. De ECB moet regelmatig informatie verschaffen over het aantal personeelsleden van de bevoegde nationale autoriteiten van de deelnemende lidstaten dat voor het GTM bij de ECB is gedetacheerd.

(80)

Gezien de mondialisering van de bankdiensten en gezien het toegenomen belang van internationale normen moet de ECB bij de uitvoering van haar taken de internationale normen eerbiedigen en een dialoog voeren en nauw samenwerken met toezichthouders buiten de Unie, zonder evenwel de internationale rol van de EBA te dupliceren. Zij moet de bevoegdheid krijgen contacten te leggen en administratieve regelingen te treffen met toezichthoudende autoriteiten en overheidsinstanties uit derde landen en met internationale organisaties, in coördinatie met de EBA en met volledige inachtneming van de bestaande rollen van de lidstaten en de instellingen van de Unie alsmede van hun bevoegdheden ter zake.

(81)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (8) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (9) zijn onverkort van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de ECB in het kader van deze verordening.

(82)

Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (10) is van toepassing op de ECB. De ECB heeft Besluit ECB/2004/11 (11) vastgesteld betreffende de voorwaarden voor onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding die betrekking hebben op de Europese Centrale Bank.

(83)

Om ervoor te zorgen dat kredietinstellingen worden onderworpen aan een zo hoogwaardig mogelijk toezicht dat niet wordt doorkruist door andere, niet-prudentiële overwegingen, en om ervoor te zorgen dat de negatieve, elkaar versterkende gevolgen van marktontwikkelingen met betrekking tot kredietinstellingen en lidstaten tijdig en doeltreffend worden aangepakt, moet de ECB zo spoedig mogelijk beginnen met de uitvoering van specifieke toezichttaken. In het kader van de overdracht van toezichttaken van nationale toezichthouders aan de ECB zijn evenwel bepaalde voorbereidingen vereist. Daarom moet worden voorzien in een passende overgangsperiode.

(84)

Bij de vaststelling van gedetailleerde operationele regelingen voor de uitvoering van de bij deze verordening aan haar opgedragen taken, moet de ECB overgangsregelingen treffen om te zorgen voor de voltooiing van de lopende toezichtprocedures, alsmede besluiten en/of maatregelen die zijn vastgesteld of onderzoeken die zijn ingeleid vóór de inwerkingtreding van deze verordening.

(85)

De Commissie heeft in haar mededeling van 28 november 2012, getiteld „Blauwdruk voor een hechte Economische en Monetaire Unie” het volgende gesteld: „Artikel 127, lid 6, VWEU zou kunnen worden gewijzigd om de gewone wetgevingsprocedure toepasselijk te maken en om sommige van de wettelijke beperkingen weg te nemen die momenteel op de opzet van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme wegen (bv. een directe en onherroepelijke deelname door niet tot lidstaten die de euro niet als munt hebben aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme die verder gaat dan het model van „nauwe samenwerking”, in het Verdrag vastleggen, lidstaten die de euro niet als munt hebben en die aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme deelnemen volledig gelijke rechten in het kader van de ECB-besluitvorming verlenen, en nog verder gaan bij de interne scheiding tussen beleidsvorming over monetair beleid en over toezichtaangelegenheden).”. Zij heeft ook gesteld dat „een ander specifiek punt datmoet worden aangepakt, de versterking is van de democratische verantwoordingsplicht van de ECB wanneer deze als bankentoezichthouder optreedt”. Zoals bekend bepaalt het VEU dat de regering van iedere lidstaat, het Europees Parlement en de Commissie, ontwerpen tot herziening van de Verdragen kunnen voorleggen, die alle aspecten van de Verdragen kunnen betreffen.

(86)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en strookt met de beginselen die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, en in het bijzonder het recht op de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces, en moet overeenkomstig deze rechten en beginselen worden toegepast.

(87)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de doelstelling dat een efficiënt en effectief kader voor de uitoefening door een Unie-instelling van specifieke toezichthoudende taken ten aanzien van kredietinstellingen wordt opgezet, en de doelstelling dat voor een consistente toepassing van het rulebook op kredietinstellingen wordt gezorgd, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de pan-unie structuur van de bankmarkt en de gevolgen van faillissementen van kredietinstellingen voor andere lidstaten beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Onderwerp en definities

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening worden aan de ECB specifieke taken betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen opgedragen om bij te dragen aan de veiligheid en de soliditeit van kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie en in elke lidstaat, daarbij ten volle rekening houdend met en zorg dragend voor de eenheid en de integriteit van de interne markt, die op gelijke behandeling van de kredietinstellingen berust teneinde regelgevingsarbitrage te voorkomen.

De in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemeingen (12), bedoelde instellingen zijn uitgesloten van de overeenkomstig artikel 4 van deze verordening aan de ECB opgedragen toezichttaken. Het toepassingsgebied van de toezichttaken van de ECB is beperkt tot het prudentieel toezicht van kredietinstellingen overeenkomstig deze verordening. Bij deze verordening worden aan de ECB geen andere toezichttaken verleend, zoals taken met betrekking tot het prudentiële toezicht op centrale tegenpartijen.

Bij de uitoefening van haar taken overeenkomstig deze verordening, en onverminderd de doelstelling om te zorgen voor de veiligheid en soliditeit van kredietinstellingen, houdt de ECB terdege rekening met de verschillende types, bedrijfsmodellen en omvang van de kredietinstellingen.

Geen handeling, voorstel of beleidsmaatregel van de ECB discrimineert, direct of indirect, een lidstaat of groep lidstaten als platform voor het verstrekken van bancaire of financiële diensten in welke valuta dan ook.

Deze verordening geldt onverminderd de verantwoordelijkheid en de daaraan gerelateerde bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten om andere dan de bij deze verordening aan de ECB opgedragen toezichttaken te verrichten.

Deze verordening geldt tevens onverminderd de verantwoordelijkheid en de daaraan gerelateerde bevoegdheid van de bevoegde of aangewezen autoriteiten van de deelnemende lidstaten om macroprudentiële instrumenten toe te passen waarin niet is voorzien in de toepasselijke handelingen van het Unierecht.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „deelnemende lidstaat”: een lidstaat die de euro als munt heeft of een lidstaat die niet de euro als munt heeft en die een nauwe samenwerking overeenkomstig artikel 7 is aangegaan;

2.   „nationale bevoegde autoriteit”: een nationale bevoegde autoriteit die door een deelnemende lidstaat is aangewezen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en belegginsondernemingen (13) en Richtlijn 2013/36/EU;

3.   „kredietinstelling”: een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

4.   „financiële holding”: een financiële holding als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 20, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

5.   „gemengde financiële holding”: een gemengde financiële holding als gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (14);

6.   „financieel conglomeraat”: een financieel conglomeraat als gedefinieerd in artikel 2, punt 14, van Richtlijn 2002/87/EG;

7.   „nationale aangewezen autoriteit”: een aangewezen autoriteit van een deelnemende lidstaat, in de zin van het toepasselijke Unierecht;

8.   „gekwalificeerde deelneming”: een gekwalificeerde deelneming als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 36, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

9.   „één gemeenschappelijk toezichtsmechanisme” (GTM): het syteem voor financieel toezicht dat bestaat uit de ECB en nationale bevoegde autoriteiten van deelnemende lidstaten als omschreven in artikel 6 van deze verordening.

HOOFDSTUK II

Samenwerking en taken

Artikel 3

Samenwerking

1.   De ECB werkt nauw samen met de EBA, de ESMA, de EIOPA en het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB), en de andere autoriteiten die deel uitmaken van het ESFS, die zorgen voor een passend niveau van regulering en toezicht in de Unie.

Indien nodig sluit de ECB memoranda van overeenstemming met bevoegde autoriteiten van lidstaten die verantwoordelijk zijn voor markten voor financiële instrumenten. Die memoranda worden het Europees Parlement, de Raad en de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten ter beschikking gesteld.

2.   Voor de toepassing van deze verordening maakt de ECB deel uit van de raad van toezichthouders van de EBA onder de in artikel 40 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bepaalde voorwaarden.

3.   De ECB voert haar taken overeenkomstig de bepalingen van deze verordening uit zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden en taken van de EBA, de EAEM, de EAVB en het ECSR.

4.   De ECB werkt nauw samen met de autoriteiten die bevoegd zijn voor het afwikkelen van kredietinstellingen, mede bij de opstelling van afwikkelingsplannen.

5.   Behoudens de artikelen 1, 4 en 6 werkt de ECB nauw samen met openbare faciliteiten voor financiële steun, waaronder de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) en het ESM, met name wanneer zo’n faciliteit directe of indirecte financiële steun aan een onder artikel 4 vallende kredietinstelling heeft verleend of waarschijnlijk zal verlenen.

6.   De ECB en de bevoegde autoriteiten van niet-deelnemende lidstaten sluiten een memorandum van overeenstemming waarin in algemene bewoordingen beschreven staat hoe zij met elkaar zullen samenwerken bij de uitoefening van hun toezichttaken krachtens het Unierecht met betrekking tot de in artikel 2 bedoelde financiële instellingen. Het memorandum wordt regelmatig geëvalueerd.

Onverminderd de eerste alinea, sluit de ECB een memorandum van overeenstemming met de bevoegde autoriteit van elke niet-deelnemende lidstaat waar ten minste een mondiale grote systeeminstelling is gevestigd, als gedefinieerd in het Unierecht.

Elk memorandum wordt regelmatig geëvalueerd, en wordt bekendgemaakt onder voorbehoud van een passende behandeling van vertrouwelijke gegevens.

Artikel 4

Aan de ECB opgedragen taken

1.   Binnen het kader van artikel 6 heeft de ECB overeenkomstig lid 3 van dit artikel de exclusieve bevoegdheid om met het oog op het prudentieel toezicht ten aanzien van alle in de deelnemende lidstaten gevestigde kredietinstellingen de volgende taken uit te voeren:

a)

vergunningen aan kredietinstellingen verlenen en die vergunningen intrekken, volgens artikel 14;

b)

voor kredietinstellingen die in een deelnemende lidstaat gevestigd zijn en die een bijkantoor wensen te vestigen of grensoverschrijdende diensten in een niet-deelnemende lidstaat wensen te verrichten, de taken uitvoeren die de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst krachtens het toepasselijke Unierecht heeft;

c)

kennisgevingen van verwervingen en afstotingen van gekwalificeerde deelnemingen in kredietinstellingen beoordelen, uitgezonderd bij de afwikkeling van banken, en volgens artikel 15;

d)

zorgen voor de naleving van de handelingen bedoeld in artikel 4, lid 3, eerste alinea, waarbij prudentiële eisen voor kredietinstellingen zijn vastgesteld op het gebied van eigenvermogensvereisten, securitisatie, grenswaarde voor omvanrijke risico’s, liquiditeit, hefboomratio, en verslaglegging en openbaarmaking van informatie dienaangaande;

e)

toezien op de naleving van de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, bedoelde handelingen op grond waarvan kredietinstellingen moeten beschikken over solide governanceregelingen, met inbegrip van de betrouwbaarheids- en deskundigheidseisen die gesteld worden aan de personen die verantwoordelijk zijn voor het bestuur van kredietinstellingen, risicobeheerprocessen, mechanismen voor interne controle, beloningsbeleid en beloningspraktijk en een doeltreffend intern beoordelingsproces van kapitaaltoereikendheid, inclusief interneratingmodellen;

f)

toetsingen verrichten en, zo nodig in coördinatie met de EBA, stresstests uitvoeren en eventueel publiceren, teneinde te bepalen of de door kredietinstellingen ingevoerde regelingen, strategieën, processen en mechanismen en het door deze instellingen aangehouden eigen vermogen een degelijk beheer en een solide dekking van hun risico’s waarborgen, en op basis van het verrrichten van toetsingen aan kredietinstellingen specifieke additionele eigenvermogensvereisten, specifieke publicatievereisten, specifieke liquiditeitsvereisten en andere maatregelen opleggen waar die krachtens het toepasselijke Unierecht specifiek voor de bevoegde autoriteiten zijn bestemd;

g)

toezicht op geconsolideerde basis uitoefenen op in een van de deelnemende lidstaten gevestigde moederondernemingen van kredietinstellingen, inclusief financiële holdings en gemengde financiële holdings, en deelnemen aan toezicht op geconsolideerde basis, mede in colleges van toezichthouders onverminderd de deelname van nationale bevoegde autoriteiten van deelnemende lidstaten aan die colleges als waarnemers, ten aanzien van moederondernemingen die niet in een van de deelnemende lidstaten gevestigd zijn;

h)

deelnemen aan aanvullend toezicht op een financieel conglomeraat ten aanzien van de daarin opgenomen kredietinstellingen en de taak van coördinator op zich nemen indien de ECB als coördinator voor een financieel conglomeraat is aangewezen volgens de in het toepasselijke Unierecht vastgestelde criteria;

i)

toezichttaken vervullen met betrekking tot herstelplannen, en vroegtijdige interventie wanneer een kredietinstelling of een groep ten aanzien waarvan de ECB de consoliderende toezichthouder is, de toepasselijke prudentiële vereisten niet naleeft of waarschijnlijk niet zal naleven en, alleen in de door het toepasselijke Unierecht voor bevoegde autoriteiten uitdrukkelijk genoemde gevallen, met betrekking tot structurele veranderingen die van kredietinstellingen worden geëist om preventief op te treden tegen financiële spanningen en faillissement, met uitsluiting van afwikkelingsbevoegdheden.

2.   Voor in een niet-deelnemende lidstaat gevestigde kredietinstellingen die in een deelnemende lidstaat een bijkantoor vestigen of grensoverschrijdende diensten verrichten, vervult de ECB binnen het toepassingsgebied van lid 1, de taken waarvoor de nationale bevoegde autoriteiten overeenkomstig het toepasselijke Unierecht bevoegd zijn.

3.   Voor het vervullen van de haar bij deze verordening opgedragen taken en het waarborgen van hoogwaardige toezichtsnormen past de ECB alle toepasselijke Uniewetgeving toe, en wanneer het daarbij gaat om richtlijnen, de nationale wetgeving waarbij die richtlijnen zijn omgezet. Wanneer het toepasselijke Unierecht bestaat uit verordeningen die de lidstaten thans uitdrukkelijk keuzemogelijkheden toekennen, past de ECB tevens de nationale wetgeving toe wanneer door hen van die keuzemogelijkheden gebruikgemaakt wordt.

Daartoe stelt de ECB richtsnoeren, aanbevelingen en besluiten vast onder voorbehoud van en in overeenstemming met het toepasselijke Unierecht, en met name wetgevings- en niet-wetgevingshandelingen als die welke in de artikelen 290 en 291 VWEU worden bedoeld. De ECB is met name onderworpen aan bindende technische regulerings- en uitvoeringsnormen die door de EBA zijn ontwikkeld en door de Commissie zijn aangenomen in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, aan artikel 16 van die verordening, en aan de bepalingen van die verordening betreffende het Europees toezichtshandboek dat in overeenstemming met die verordening door de EBA is ontwikkeld. De ECB kan tevens verordeningen vaststellen, zij het uitsluitend voor zover noodzakelijk ter bepaling of specificering van de uitvoeringsregelingen voor de taken die haar zijn opgedragen conform deze verordening.

Alvorens een verordening vast te stellen, houdt de ECB openbare raadplegingen en analyseert zij de potentiële daaraan gerelateerde kosten en baten, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de verordeningen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak, in welk geval de ECB die urgentie motiveert.

Waar nodig, draagt de ECB in elke participerende rol bij aan de ontwikkeling van ontwerpen van technische reguleringsnormen of technische uitvoeringsnormen door de EBA in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1093/2010, of wijst zij de EBA op de potentiële noodzaak om aan de Commissie ontwerpnormen voor te leggen waarmee bestaande technische regulerings- of uitvoeringsnormen worden gewijzigd.

Artikel 5

Macroprudentiële taken en instrumenten

1.   Wanneer zulks passend is of vereist wordt geacht, en onverminderd lid 2 van dit artikel, leggen de nationale bevoegde autoriteiten of nationale aangewezen autoriteiten van de deelnemende lidstaten aan de kredietinstellingen kapitaalbuffervereisten op, waaraan zij op het juiste niveau overeenkomstig het Unierecht moeten voldoen, bovenop de in artikel 4, lid 1, onder d), van deze verordening, bedoelde eigenvermogensvereisten, met inbegrip van anticyclische bufferpercentages, evenals elke andere maatregel waarmee in de specifiek in het toepasselijke Unierecht bepaalde gevallen, wordt beoogd systeemrisico’s of macroprudentiële risico’s te ondervangen, en waarin is voorzien in en volgens de procedures van de Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU. Tien werkdagen voordat het besluit in kwestie wordt genomen, stelt de betrokken autoriteit de ECB naar behoren in kennis van haar voornemen. Wanneer de ECB bezwaar aantekent, doet zij binnen vijf werkdagen schriftelijk opgave van haar redenen. Alvorens het passende besluit te nemen, maakt de betrokken autoriteit een gedegen afweging van de argumenten van de ECB.

2.   Indien zulks nodig wordt geacht, kan de ECB, in plaats van de nationaal bevoegde autoriteiten of de nationaal aangewezen autoriteiten van de deelnemende lidstaat, aan de kredietinstellingen strengere kapitaalbuffervereisten opleggen, waaraan zij op het relevante niveau overeenkomstig het Unierecht moeten voldoen, naast de in artikel 4, lid 1, onder d), van deze verordening, bedoelde eigenvermogensvereisten, met inbegrip van anticyclische bufferpercentages, mits aan de voorwaarden van de leden 4 en 5 van dit artikel is voldaan, en strengere maatregelen ter bestrijding van systeemrisico’s of macroprudentiële risico’s op het niveau van kredietinstellingen toepassen in de gevallen die specifiek in het toepasselijke Unierecht worden genoemd, met inachtneming van de procedures die zijn vermeld in de Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU.

3.   Elke nationale bevoegde autoriteit of een nationale aangewezen autoriteit kan de ECB voorstellen om krachtens lid 2 te handelen teneinde de specifieke situatie van het financiële stelsel en de economie in haar lidstaat aan te pakken.

4.   Indien de ECB voornemens is te handelen overeenkomstig lid 2, werkt zij bij het overwegen van maatregelen nauw samen met de nationale aangewezen autoriteiten in de betrokken lidstaten. Met name geeft zij tien werkdagen voordat zij het besluit in kwestie neemt, kennis van haar voornemen aan de betrokken nationale bevoegde autoriteiten of nationale aangewezen autoriteiten. Wanneer een van deze autoriteiten bezwaar aantekent, doet zij binnen vijf werkdagen schriftelijk opgave van haar redenen. Alvorens het passende besluit te nemen, maakt de ECB een gedegen afweging van deze argumenten.

5.   Bij de uitvoering van de in lid 2 bedoelde taken houdt de ECB rekening met de specifieke situatie van het financiële stelsel, de economische situatie en de economische conjunctuur in de afzonderlijke lidstaten of delen daarvan.

Artikel 6

Samenwerking binnen het GTM

1.   De ECB vervult haar taken binnen één gemeenschappelijk toezichtsmechanisme dat bestaat uit de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten. De ECB is verantwoordelijk voor het doeltreffend en samenhangend functioneren van het GTM.

2.   De ECB en de nationale bevoegde autoriteiten zijn gehouden tot loyale samenwerking te goeder trouw en tot informatie-uitwisseling.

Onverminderd de bevoegdheid van de ECB om rechtstreeks informatie te ontvangen die haar stelselmatig door kredietinstellingen wordt meegedeeld, of daar rechtstreeks inzage in te hebben, verstrekken de nationale bevoegde autoriteiten de ECB met name alle informatie die zij nodig heeft om de haar bij deze verordening opgedragen taken te vervullen.

3.   In voorkomend geval en onverminderd de verantwoordelijkheid en de verantwoordingsplicht van de ECB voor de taken die haar bij deze verordening worden opgedragen, zijn de bevoegde nationale autoriteiten verantwoordelijk voor het verlenen van bijstand aan de ECB, onder de voorwaarden binnen het in lid 7 van dit artikel vermelde kader, bij de voorbereiding en de uitvoering van alle handelingen met betrekking tot de in artikel 4 bedoelde taken betreffende alle kredietinstellingen, met inbegrip van bijstand bij verificatiewerkzaamheden. Bij het vervullen van de in artikel 4 genoemde taken volgen zij de door de ECB gegeven instructies.

4.   Wat betreft de in artikel 4 genoemde taken, uitgezonderd die in lid 1, onder a) en c), is de ECB belast met de in lid 5 van dit artikel genoemde verantwoordelijkheden en zijn de nationale bevoegde autoriteiten belast met de in lid 6 van dit artikel genoemde verantwoordelijkheden in het kader en met inachtneming van de in lid 7 van dit artikel bedoelde procedures, ten aanzien van het toezicht op de volgende kredietinstellingen, financiële holdings of gemengde financiële holdings, of in deelnemende lidstaten gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen die in niet-deelnemende lidstaten zijn gevestigd:

Die, welke op geconsolideerde basis, minder belangrijk zijn, waarbij het hoogste consolidatieniveau zich in de deelnemende lidstaten bevindt, of afzonderlijk in het specifieke geval van in deelnemende lidstaten gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen die gevestigd zijn in niet-deelnemende lidstaten. Het belang wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

i)

de omvang;

ii)

het belang voor de economie van de Unie of van een deelnemende lidstaat;

iii)

het belang van de grensoverschrijdende activiteiten.

Wat betreft de vorige alinea wordt een kredietinstelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding niet als minder belangrijk beschouwd, tenzij zulks gerechtvaardigd is op grond van bijzondere omstandigheden die in de methodologie moeten worden gespecificeerd, indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

de totale waarde van de activa bedraagt meer dan 30 miljard EUR;

ii)

het aandeel van de totale activa in het bbp van de deelnemende lidstaat van vestiging bedraagt meer dan 20 %, tenzij de totale waarde van de activa minder dan 5 miljard EUR bedraagt;

iii)

na kennisgeving door haar nationale bevoegde autoriteit dat zij de betrokken instelling van groot belang acht voor de binnenlandse economie, neemt de ECB een besluit waarin zij dit belang bevestigt nadat zij een alomvattende beoordeling, inclusief een balansbeoordeling, van die kredietinstelling heeft verricht.

De ECB kan ook op eigen initiatief een instelling van groot belang achten als deze in meer dan één deelnemende lidstaat dochterbanken heeft gevestigd en haar grensoverschrijdende activa of verplichtingen een aanzienlijk deel van haar totale activa of verplichtingen vertegenwoordigen, mits aan de voorwaarden van de methode wordt voldaan.

Die waarvoor rechtstreeks om openbare financiële bijstand van de EFSF of het ESM is verzocht en die deze bijstand rechtstreeks hebben ontvangen, worden niet minder belangrijk geacht.

Niettegenstaande de vorige alinea’s, verricht de ECB de haar bij deze verordening opgedragen taken ten aanzien van de drie belangrijkste kredietinstellingen in elke deelnemende lidstaat, tenzij gerechtvaardigd op grond van bijzondere omstandigheden.

5.   Met betrekking tot de in lid 4 bedoelde kredietinstellingen en binnen het in lid 7 bepaalde kader:

a)

richt de ECB verordeningen, richtsnoeren of algemene instructies tot de nationale bevoegde autoriteiten, die overeenkomstig die verordeningen, richtsnoeren en algemene instructies de in artikel 4, met uitzondering van de in lid 1, punten a) en c), omschreven taken verrichten en besluiten inzake toezicht vaststellen;

Die instructies kunnen naar de specifieke bevoegdheden in artikel 16, lid 2, voor groepen of categorieën van kredietinstellingen verwijzen teneinde voor consistente toezichtsresultaten binnen het GTM te zorgen;

b)

kan de ECB, als dat nodig is voor een consistente toepassing van hoge toezichtsnormen, te allen tijde op eigen initiatief na overleg met de nationale bevoegde autoriteiten, of op verzoek van een nationale bevoegde autoriteit, besluiten om voor een of meer van de in lid 4 bedoelde kredietinstellingen alle toepasselijke bevoegdheden rechtstreeks zelf uit te oefenen, ook wanneer onrechtstreeks om financiële steun van de EFSF of het ESM is verzocht of die steun onrechtstreeks van de EFSF of het ESM is ontvangen;

c)

oefent de ECB, op basis van de in dit artikel en in het bijzonder in lid 7, onder punt c), bepaalde verantwoordelijkheden en procedures, het toezicht uit op het functioneren van het systeem;

d)

kan de ECB te allen tijde gebruikmaken van de in de artikelen 10 tot en met 13 bedoelde bevoegdheden;

e)

kan de ECB daarnaast, ad hoc of op permanente basis, de nationale bevoegde autoriteiten verzoeken om informatie over de uitvoering van de door hen op grond van dit artikel verrichte taken.

6.   Onverminderd lid 5 van dit artikel, verrichten de nationale bevoegde autoriteiten de in artikel 4, lid 1, onder de punten b), d) tot g) en i), bedoelde taken, waarvoor zij verantwoordelijk zijn, en stellen zij alle relevante besluiten inzake toezicht vast met betrekking tot de in lid 4, eerste alinea, van dit artikel, bedoelde kredietinstellingen, binnen het kader en volgens de procedures van lid 7 van dit artikel.

Onverminderd de artikelen 10 tot en met 13 blijven de nationale bevoegde autoriteiten en nationale aangewezen autoriteiten overeenkomstig het nationale recht bevoegd om informatie te verkrijgen van kredietinstellingen, financiële holdings, gemengde financiële holdings en ondernemingen die zijn inbegrepen in de geconsolideerde financiële situatie van een kredietinstelling, alsmede om inspecties ter plaatse bij die kredietinstellingen, financiële holdings, gemengde financiële holdings en ondernemingen te verrichten. De nationale bevoegde autoriteiten stellen de ECB, overeenkomstig het in lid 7 van dit artikel bepaalde kader, in kennis van de uit hoofde van dit lid in nauwe coördinatie met de ECB genomen maatregelen.

De nationale bevoegde autoriteiten brengen regelmatig verslag uit aan het ECB over de uitvoering van de krachtens dit artikel verrichte activiteiten.

7.   De ECB stelt in overleg met de nationale bevoegde autoriteiten, en op grond van een voorstel van de raad van toezicht, een kader voor de praktische regeling ter uitvoering van dit artikel vast en maakt dat kader bekend. Het kader omvat ten minste:

a)

de specifieke methodologie voor het beoordelen van de in lid 4, alinea’s 1 tot en met 3, bedoelde criteria en de criteria uit hoofde waarvan lid 4, alinea 4, niet meer van toepassing is op een specifieke kredietinstelling en van de daaruit resulterende regeling voor de uitvoering van de leden 5 en 6. Die regeling en de methode ter beoordeling van de in lid 4, alinea’s 1 tot en met 3, genoemde criteria worden geëvalueerd om in voorkomend geval aan de veranderingen te worden aangepast, en moeten ervoor zorgen dat, wanneer een kredietinstelling als van belang of van minder belang is aangemerkt, de beoordeling enkel wordt gewijzigd in geval van substantiële en permanente veranderingen in de omstandigheden, met name de omstandigheden in verband met de kredietinstelling die van belang zijn voor de beoordeling;

b)

de bepaling van de procedures, inclusief de termijnen, en de mogelijkheid tot het opstellen van besluiten die ter overweging aan de ECB worden toegezonden, voor de relatie tussen de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten wat het toezicht betreft op de overeenkomstig lid 4 niet als minder belangrijk beschouwde kredietinstellingen;

c)

de bepaling van de procedures, inclusief de termijnen, voor de relatie tussen de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten wat het toezicht betreft op de overeenkomstig lid 4 als minder belangrijk beschouwde kredietinstellingen. Volgens die procedures zijn de nationale bevoegde autoriteiten in het bijzonder verplicht om, afhankelijk van de in het kader omschreven gevallen:

i)

de ECB in kennis te stellen van elke materiële toezichtprocedure;

ii)

op verzoek van de ECB, specifieke aspecten van de procedure nader te beoordelen;

iii)

aan de ECB de van materieel belang zijnde ontwerpbesluiten inzake toezicht te doen toekomen, ten aanzien waarvan de ECB haar standpunten kan formuleren.

8.   Telkens wanneer de ECB wordt bijgestaan door nationale bevoegde autoriteiten of nationale aangewezen autoriteiten met het oog op de uitoefening van de haar bij deze verordening opgedragen taken, voldoen de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten aan de in de toepasselijke handelingen van de Unie vervatte bepalingen betreffende toewijzing van verantwoordelijkheden en samenwerking tussen bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten.

Artikel 7

Nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten van deelnemende lidstaten die niet de euro als munt hebben

1.   Wanneer overeenkomstig dit artikel nauwe samenwerking is aangegaan tussen de ECB en de nationale bevoegde autoriteit van een lidstaat die niet de euro als munt heeft, vervult de ECB binnen de in dit artikel bepaalde grenzen de in artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 5 bedoelde taken ten aanzien van kredietinstellingen die in die lidstaat gevestigd zijn.

Daartoe kan de ECB instructies richten tot de nationale bevoegde autoriteit of tot de nationale aangewezen autoriteit van de deelnemende lidstaat die de euro niet als munt heeft.

2.   Tussen de ECB en de nationale bevoegde autoriteit van een deelnemende lidstaat die niet de euro als munt heeft, wordt bij een door de ECB vast te stellen besluit nauwe samenwerking aangegaan indien de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

de betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten, de Commissie, de ECB en de EBA in kennis van zijn wens om ten aanzien van alle in die lidstaat gevestigde kredietinstellingen met de ECB nauwe samenwerking aan te gaan met betrekking tot het verrichten van de in de artikelen 4 en 5 bedoelde taken, overeenkomstig artikel 6;

b)

in de kennisgeving verbindt de betrokken lidstaat zich ertoe:

erop toe te zien dat zijn nationale bevoegde autoriteit of nationale aangewezen autoriteit alle richtsnoeren en verzoeken van de ECB in acht neemt, en

alle informatie over de in die lidstaat gevestigde kredietinstellingen te verstrekken die de ECB kan verlangen om een algehele beoordeling van die kredietinstellingen te verrichten;

c)

de betrokken lidstaat heeft toepasselijke nationale wetgeving vastgesteld om te garanderen dat zijn nationale bevoegde autoriteit gehouden is om ten aanzien van kredietinstellingen alle maatregelen te nemen die de ECB overeenkomstig lid 4. verlangt.

3.   Het in lid 2 bedoelde besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het besluit is op de veertiende dag na de bekendmaking ervan van toepassing.

4.   Indien de ECB van oordeel is dat de nationale bevoegde autoriteit van een betrokken lidstaat ten aanzien van een kredietinstelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding een maatregel in verband met de in lid 1 bedoelde taken moet nemen, richt zij daartoe instructies tot die autoriteit, waarin zij het toepasselijke tijdsbestek aangeeft.

Dat tijdsbestek is niet korter dan 48 uur, tenzij de maatregel sneller moet worden genomen om onherstelbare schade te voorkomen. De nationale bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat neemt alle maatregelen waartoe zij overeenkomstig lid 2, punt c), gehouden is.

5.   De ECB kan in de onderstaande gevallen besluiten de betrokken lidstaat een waarschuwing te geven dat de nauwe samenwerking zal worden opgeschort of beëindigd als er geen beslissende corrigerende maatregelen worden genomen:

a)

indien de betrokken lidstaat naar het oordeel van de ECB niet langer aan de in lid 2, punten a) tot en met c), gestelde voorwaarden voldoet; of

b)

indien de nationale bevoegde autoriteit van een lidstaat naar het oordeel van de ECB niet de maatregelen neemt waartoe zij overeenkomstig lid 2, punt c), gehouden is.

Als die maatregelen niet binnen 15 dagen na de kennisgeving van die waarschuwing zijn genomen, kan de ECB besluiten de nauwe samenwerking met die lidstaat op te schorten of te beëindigen.

Het besluit tot schorsing of beëindiging van de nauwe samenwerking wordt ter kennis van de betrokken lidstaat gebracht en in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. In het besluit wordt vermeld met ingang van welke datum het besluit van toepassing is, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de doeltreffendheid van het toezicht en de rechtmatige belangen van de kredietinstellingen.

6.   Na verloop van drie jaar na de datum van bekendmaking van het besluit van de ECB tot het aangaan van nauwe samenwerking met een lidstaat in het Publicatieblad van de Europese Unie kan de lidstaat de ECB te allen tijde verzoeken de nauwe samenwerking te beëindigen. In het verzoek worden de redenen voor de beëindiging toegelicht, waaronder, in voorkomend geval, de potentiële nadelige gevolgen voor de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. In dat geval stelt de ECB onverwijld een besluit tot beëindiging van de nauwe samenwerking vast en vermeldt zij de binnen een tijdsbestek van ten hoogste drie maanden vallende datum met ingang waarvan het besluit van toepassing is, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de doeltreffendheid van het toezicht en de rechtmatige belangen van kredietinstellingen. Het besluit wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

7.   Indien een deelnemende lidstaat die niet de euro als munt heeft, de ECB overeenkomstig artikel 26, lid 8, met opgave van redenen ervan in kennis stelt dat hij een bezwaar van de raad van bestuur tegen een ontwerpbesluit van de raad van toezicht betwist, brengt de raad van bestuur binnen een termijn van 30 dagen advies uit over de met redenen omklede betwisting door de lidstaat, en bevestigt hij zijn bezwaar of trekt hij het in, met opgave van redenen.

Indien de raad van bestuur zijn bezwaar bevestigt, kan de deelnemende lidstaat die niet de euro als munt heeft, de ECB ervan in kennis stellen dat hij niet gebonden zal zijn door het eventuele besluit met betrekking tot een mogelijk gewijzigd ontwerpbesluit van de raad van toezicht.

De ECB neemt vervolgens de mogelijke opschorting of beëindiging van de nauwe samenwerking met die lidstaat in overweging en neemt een besluit ter zake, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de doeltreffendheid van het toezicht.

De ECB houdt er met name rekening mee:

a)

of het ontbreken van die opschorting of beëindiging de integriteit van het GTM in gevaar kan brengen of belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten;

b)

of die opschorting of beëindiging ingrijpende repercussies kan hebben op de budgettaire verantwoordelijkheden in de lidstaat die een met redenen omkleed bezwaar heeft aangetekend, overeenkomstig artikel 26, lid 8;

c)

of zij er al dan niet van overtuigd is dat de betrokken nationale bevoegde autoriteit maatregelen heeft vastgesteld die, naar het oordeel van de ECB:

garanderen dat kredietinstellingen in de lidstaat die zijn bezwaar uit hoofde van de vorige alinea kenbaar heeft gemaakt, niet gunstiger worden behandeld dan de kredietinstellingen in andere deelnemende lidstaten, en

even doeltreffend zijn als het besluit van de raad van bestuur krachtens de tweede alinea van dit lid, om de in artikel 1 bedoelde doelstellingen te verwezenlijken en de naleving van het toepasselijke Unierecht te garanderen.

De ECB zal met deze overwegingen rekening houden in haar besluit en deze ter kennis van de betrokken lidstaat brengen.

8.   Indien een deelnemende lidstaat die niet de euro als munt heeft, niet instemt met een ontwerpbesluit van de raad van toezicht, stelt hij de raad van bestuur binnen vijf werkdagen na ontvangst van het ontwerpbesluit met opgave van redenen daarvan in kennis. De raad van bestuur neemt binnen vijf werkdagen een besluit over deze aangelegenheid en houdt daarbij terdege rekening met de opgegeven redenen en hij licht zijn besluit schriftelijk toe aan de betrokken lidstaat. De betrokken lidstaat kan de ECB verzoeken de nauwe samenwerking met onmiddellijke ingang te beëindigen en is niet gebonden door het daaruit volgende besluit.

9.   Een lidstaat die heeft besloten de nauwe samenwerking met de ECB te beëindigen, kan pas opnieuw nauwe samenwerking aangaan vanaf drie jaar na de datum van bekendmaking van het besluit van de ECB tot beëindiging van de nauwe samenwerking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 8

Internationale betrekkingen

Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en instellingen en organen van de Unie andere dan de ECB, waaronder de EBA, kan de ECB met betrekking tot de taken die bij deze verordening aan haar worden opgedragen, contacten leggen en administratieve regelingen treffen met toezichthoudende autoriteiten, internationale organisaties en overheidsinstanties van derde landen, voor zover dit alles op passende wijze met de EBA wordt gecoördineerd. Deze regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie en haar lidstaten.

HOOFDSTUK III

Bevoegdheden van de ECB

Artikel 9

Toezichtbevoegdheden en onderzoeksbevoegdheden

1.   Met het exclusieve oogmerk om de haar bij artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 5, lid 2, opgedragen taken uit te voeren, wordt de ECB, in voorkomend geval, aangemerkt als de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit van de deelnemende lidstaten zoals vastgelegd in het toepasselijke Unierecht.

Met datzelfde exclusieve oogmerk beschikt de ECB over alle in deze verordening bepaalde bevoegdheden en verplichtingen. Zij heeft ook alle bevoegdheden en verplichtingen die de bevoegde en de aangewezen autoriteiten krachtens het toepasselijke Unierecht hebben, tenzij in deze verordening anders is bepaald. Met name heeft de ECB de bevoegdheden die zijn opgesomd in de afdelingen 1 en 2 van dit hoofdstuk.

De ECB kan, voor zover zulks noodzakelijk is om de bij deze verordening aan haar opgedragen taken te verrichten, die nationale autoriteiten bij wijze van instructie verzoeken hun eigen bevoegdheden uit te oefenen krachtens en volgens de in de nationale wetgeving bepaalde voorwaarden, wanneer die bevoegdheden niet bij deze verordening aan de ECB zijn toegekend. Die nationale autoriteiten informeren de ECB volledig over de uitoefening van die bevoegdheden.

2.   De ECB oefent de in lid 1 van dit artikel vermelde bevoegdheden uit overeenkomstig de in artikel 4, lid 3, eerste alinea bedoelde handelingen. Bij de uitoefening van hun respectieve toezicht- en onderzoeksbevoegdheden werken de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten nauw samen.

3.   In afwijking van lid 1 van dit artikel oefent de ECB, met betrekking tot kredietinstellingen die zijn gevestigd in deelnemende lidstaten die de euro niet als munt hebben, haar bevoegdheden uit overeenkomstig artikel 7.

Afdeling 1

Onderzoeksbevoegdheden

Artikel 10

Verzoeken om informatie

1.   Onverminderd de in artikel 9, lid 1, bedoelde bevoegdheden, en onder voorbehoud van de voorwaarden in de desbetreffende Uniewetgeving, kan de ECB van de volgende natuurlijke of rechtspersonen, onder voorbehoud van artikel 4, alle informatie verlangen die noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken, mede omvattende de informatie die op gezette tijden en volgens vastgestelde formats voor toezichtdoeleinden en de daarmee verband houdende statistische doeleinden moet worden verstrekt:

a)

kredietinstellingen die in de deelnemende lidstaten gevestigd zijn;

b)

financiële holdings die in de deelnemende lidstaten gevestigd zijn;

c)

gemengde financiële holdings die in de deelnemende lidstaten gevestigd zijn;

d)

gemengde holdings die in de deelnemende lidstaten gevestigd zijn;

e)

personen die behoren tot de onder punten a) tot en met d) bedoelde entiteiten;

f)

derden aan wie de in de punten a) tot en met d) bedoelde entiteiten functies of activiteiten hebben uitbesteed.

2.   De in lid 1 bedoelde personen verstrekken de gevraagde informatie. Bepalingen inzake beroepsgeheim vrijwaren die personen niet van de plicht die informatie te verstrekken. Het verstrekken van die informatie wordt niet als een schending van het beroepsgeheim beschouwd.

3.   Wanneer de ECB informatie rechtstreeks van de in lid 1 bedoelde rechtspersonen of natuurlijke personen ontvangt, stelt zij deze informatie ter beschikking van de betrokken nationale bevoegde autoriteiten.

Artikel 11

Algemene onderzoeken

1.   Met het oog op de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken, en onder voorbehoud van andere in de desbetreffende Uniewetgeving gestelde voorwaarden, kan de ECB alle noodzakelijke onderzoeken voeren naar alle in artikel 10, lid 1, bedoelde personen die gevestigd zijn of zich bevinden in een deelnemende lidstaat.

Daartoe heeft de ECB het recht om:

a)

de overlegging van documenten te verlangen;

b)

de boeken en bescheiden van de in artikel 10, lid 1, bedoelde personen te onderzoeken en kopieën of uittreksels van die boeken en bescheiden te maken;

c)

schriftelijke of mondelinge toelichting te krijgen van de in artikel 10, lid 1, bedoelde personen of hun vertegenwoordigers of personeelsleden;

d)

alle andere personen te horen die daarin toestemmen, om informatie betreffende het onderwerp van een onderzoek te verzamelen.

2.   De in artikel 10, lid 1, bedoelde personen worden onderworpen aan de onderzoeken die bij een besluit van de ECB worden ingeleid.

Wanneer een persoon het voeren van het onderzoek hindert, verleent de nationale bevoegde autoriteit van de deelnemende lidstaat waar de bedrijfsruimten in kwestie zijn gelegen, de nodige bijstand overeenkomstig de nationale wetgeving, onder meer door in de gevallen bedoeld in de artikelen 12 en 13 voor de ECB de toegang te faciliteren tot de bedrijfsruimten van de in artikel 10, lid 1, bedoelde rechtspersonen, zodat de genoemde rechten kunnen worden uitgeoefend.

Artikel 12

Inspecties ter plaatse

1.   Met het oog op de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken en onder voorbehoud van andere in het desbetreffende Unierecht gestelde voorwaarden, kan de ECB overeenkomstig artikel 13, en onder voorbehoud van voorafgaande kennisgeving aan de betrokken nationale bevoegde autoriteit, alle nodige inspecties ter plaatse in de bedrijfsruimten van in artikel 10, lid 1, bedoelde rechtspersonen verrichten, alsmede in een andere onderneming die onder toezicht op geconsolideerde basis valt en waarvoor de ECB overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder g), de consoliderende toezichthouder is. Indien dit voor het behoorlijk en efficiënt verrichten van de inspecties nodig is, kan de ECB de inspectie ter plaatse verrichten zonder dat vooraf aan die rechtspersonen aan te kondigen.

2.   De functionarissen van de ECB en andere personen die door de ECB gemachtigd zijn om een inspectie ter plaatse te verrichten, kunnen de bedrijfsruimten en terreinen van rechtspersonen die voorwerp zijn van een door de ECB genomen onderzoeksbesluit betreden en hebben alle in artikel 11, lid 1, bepaalde bevoegdheden.

3.   De in artikel 10, lid 1, bedoelde rechtspersonen worden onderworpen aan inspecties ter plaatse op basis van een besluit van de ECB.

4.   De functionarissen en andere begeleidende personen die zijn gemachtigd of aangewezen door de nationale bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de inspectie moet worden verricht, verlenen de functionarissen van de ECB en andere door de ECB gemachtigde personen, onder toezicht en coördinatie van de ECB, actief bijstand. Daartoe beschikken zij over de in lid 2 beschreven bevoegdheden. Functionarissen van de nationale bevoegde autoriteit van de betrokken deelnemende lidstaat hebben eveneens het recht deel te nemen aan de inspecties ter plaatse.

5.   Indien functionarissen van de ECB en andere door de ECB gemachtigde of aangewezen begeleidende personen constateren dat een persoon zich tegen een uit hoofde van dit artikel gelaste inspectie verzet, verleent de nationale bevoegde autoriteit van de betrokken deelnemende lidstaat hun de nodige bijstand overeenkomstig de nationale wetgeving. Voor zover nodig voor de inspectie, omvat deze bijstand het verzegelen van alle ruimten en boeken of bescheiden van het bedrijf. Indien de betrokken nationale bevoegde autoriteit niet over die bevoegdheid beschikt, maakt zij gebruik van haar bevoegdheid om de hulp van andere nationale autoriteiten in te roepen.

Artikel 13

Toestemming van een rechterlijke instantie

1.   Indien het nationale recht voorschrijft dat voor de in artikel 12, leden 1 en 2, bedoelde inspectie ter plaatse of voor de in artikel 12, lid 5, bedoelde bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie vereist is, wordt die toestemming gevraagd.

2.   Indien om toestemming als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt verzocht, toetst de nationale rechterlijke instantie het besluit van de ECB op zijn authenticiteit en gaat zij na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn, noch buitensporig in verhouding tot het voorwerp van de inspectie. Bij haar toetsing van de evenredigheid van de dwangmaatregelen kan de nationale rechterlijke instantie de ECB om nadere uitleg vragen, in het bijzonder met betrekking tot de redenen die de ECB heeft om aan te nemen dat een inbreuk op de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, bedoelde handelingen heeft plaatsgevonden, en met betrekking tot de ernst van de vermoedelijke inbreuk en de aard van de betrokkenheid van de aan de dwangmaatregelen onderworpen persoon. De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet de noodzakelijkheid van de inspectie toetsen, noch de informatie in het dossier van de ECB opvragen. Uitsluitend het HvJ van de Europese Unie kan het besluit van de ECB op zijn rechtmatigheid toetsen.

Afdeling 2

Specifieke toezichtbevoegdheden

Artikel 14

Vergunning

1.   Een aanvraag voor een vergunning tot het uitoefenen van de werkzaamheden van een kredietinstelling die in een deelnemende lidstaat zal worden gevestigd, wordt ingediend bij de nationale bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de kredietinstelling wordt gevestigd, overeenkomstig de in de toepasselijke nationale wetgeving vastgestelde voorschriften.

2.   Indien de aanvrager voldoet aan alle vergunningsvoorwaarden die in de toepasselijke nationale wetgeving van die lidstaat worden gesteld, neemt de nationale bevoegde autoriteit binnen de termijn waarin bij de toepasselijke nationale wetgeving wordt voorzien, een ontwerpbesluit waarin zij de ECB voorstelt de vergunning te verlenen. De ECB en de aanvrager van de vergunning worden van dit ontwerpbesluit in kennis gesteld. In andere gevallen verwerpt de nationale bevoegde autoriteit de vergunningsaanvraag.

3.   Het ontwerpbesluit wordt geacht te zijn vastgesteld door de ECB tenzij de ECB bezwaar aantekent binnen een termijn van ten hoogste tien werkdagen, die in terdege gemotiveerde gevallen één maal voor dezelfde periode kan worden verlengd. De ECB tekent alleen bezwaar tegen het ontwerpbesluit aan indien niet aan de in het toepasselijke Unierecht gestelde vergunningsvoorwaarden is voldaan. De verwerping wordt schriftelijk met redenen omkleed.

4.   De aanvrager van de vergunning wordt door de nationale bevoegde autoriteit in kennis gesteld van het overeenkomstig de leden 2 en 3 genomen besluit.

5.   Onder voorbehoud van lid 6 kan de ECB in de gevallen die in de toepasselijke Uniewetgeving zijn vastgesteld, op eigen initiatief, na overleg met de nationale bevoegde autoriteit van de deelnemende lidstaat waar de kredietinstelling gevestigd is, dan wel op voorstel van zo’n nationale bevoegde autoriteit, de vergunning intrekken. Bij dat overleg geeft de ECB, alvorens een besluit tot intrekking te nemen, de nationale autoriteiten voldoende tijd om te besluiten tot de vereiste herstelmaatregelen, waaronder eventuele afwikkelingsmaatregelen, en neemt zij die maatregelen in aanmerking.

Indien de nationale bevoegde autoriteit die overeenkomstig lid 1 de vergunning heeft voorgesteld, van oordeel is dat die vergunning overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving moet worden ingetrokken, dient zij daartoe bij de ECB een voorstel in. In dat geval neemt de ECB een besluit over het voorstel tot intrekking, terdege rekening houdend met de door de nationale bevoegde autoriteit aangevoerde motivering voor de intrekking.

6.   Zolang de nationale autoriteiten bevoegd blijven voor de afwikkeling van kredietinstellingen zullen zij, wanneer zij van oordeel zijn dat door de intrekking van de vergunning de passende uitvoering van of voor de afwikkeling nodige acties of acties ter handhaving van de financiële stabiliteit in het gedrang zou komen, hun bezwaar naar behoren ter kennis van de ECB brengen en uitvoerig toelichten in welk opzicht een intrekking schadelijke gevolgen zou hebben. In die gevallen gaat de ECB niet tot intrekking over gedurende een onderling met de nationale autoriteiten overeengekomen termijn. De ECB kan ertoe besluiten die termijn te verlengen indien zij van oordeel is dat voldoende vooruitgang is gemaakt. Indien echter de ECB in een gemotiveerd besluit vaststelt dat er door de nationale autoriteiten geen deugdelijke, voor het handhaven van de financiële stabiliteit vereiste maatregelen zijn uitgevoerd, is de intrekking van de vergunning onmiddellijk van toepassing.

Artikel 15

Beoordeling van verwervingen van gekwalificeerde deelnemingen

1.   Onverminderd de in artikel 4, lid 1, onder c), bepaalde vrijstellingen wordt een kennisgeving van verwerving van gekwalificeerde deelneming in een in een deelnemende lidstaat gevestigde kredietinstelling bij de nationale bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de kredietinstelling is gevestigd, ingediend, overeenkomstig de in de betrokken nationale wetgeving op grond van de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, bedoelde handelingen vastgestelde voorschriften.

2.   De nationale bevoegde autoriteit beoordeelt de voorgestelde verwerving en zendt de kennisgeving alsmede een voorstel voor een besluit om op basis van de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, bedoelde criteria al dan niet bezwaar te maken tegen de verwerving ten minste tien werkdagen vóór het verstrijken van de desbetreffende bij de toepasselijke Uniewetgeving vastgestelde beoordelingstermijn aan de ECB toe, en verleent overeenkomstig artikel 6 bijstand aan de ECB.

3.   De ECB besluit of zij op grond van de bij de toepasselijke Uniewetgeving vastgestelde beoordelingcriteria, alsmede volgens de procedure en binnen de daarin bepaalde beoordelingstermijnen, bezwaar maakt tegen de verwerving.

Artikel 16

Toezichtbevoegdheden

1.   Voor de uitvoering van haar in artikel 4, lid 1, bedoelde taken heeft de ECB, onverminderd andere aan haar verleende bevoegdheden, de in lid 2 van dit artikel vermelde bevoegdheden om van eender welke kredietinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding in deelnemende lidstaten te eisen dat zij in een vroeg stadium de nodige maatregelen neemt om zich voordoende problemen te verhelpen in een of meer van de volgende omstandigheden:

a)

de kredietinstelling voldoet niet aan de voorschriften van de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, vermelde handelingen;

b)

de ECB beschikt over aanwijzingen dat de kredietinstelling waarschijnlijk binnen de komende twaalf maanden niet zal voldoen aan de voorschriften van de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, vermelde handelingen;

c)

in het kader van een toetsend vermogenstoezicht overeenkomstig artikel 4, lid 1, punt f), wordt vastgesteld dat de door de kredietinstelling ingevoerde regelingen, strategieën, procedures en mechanismen en het eigen vermogen en de liquiditeit die door die kredietinstelling worden aangehouden, geen degelijk beheer en geen solide dekking van haar risico’s waarborgen.

2.   Voor de toepassing van artikel 9, lid 1, heeft de ECB met name de volgende bevoegdheden:

a)

zij kan de instellingen verplichten om bovenop de kapitaalvereisten als bedoeld de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, vermelde handelingen eigen vermogen aan te houden in verband met aspecten van risico’s en risico’s die niet onder de toepasselijke handelingen van het Unierecht vallen;

b)

zij kan verlangen dat de regelingen, procedures, mechanismen en strategieën worden aangescherpt;

c)

zij kan de instellingen verplichten een plan te presenteren om opnieuw te voldoen aan de toezichtvereisten overeenkomstig de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, vermelde handelingen, met opgave van een uiterste termijn voor de uitvoering ervan; zij kan tevens verlangen dat het plan qua reikwijdte en uiterste termijn wordt bijgesteld;

d)

zij kan de instellingen verplichten in verband met de eigenvermogensvereisten een specifiek voorzieningenbeleid te voeren of activa op een specifieke wijze te behandelen;

e)

zij kan restricties of beperkingen opleggen ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten, de transacties of het netwerk van instellingen of de afstoting verlangen van activiteiten die buitensporige risico’s voor de soliditeit van een instelling met zich brengen;

f)

zij kan verlangen dat het aan de werkzaamheden, producten en systemen van instellingen verbonden risico wordt beperkt;

g)

zij kan van de instellingen verlangen dat zij de variabele beloning tot een bepaald percentage van hun netto-inkomsten beperken indien deze beloning niet met de instandhouding van een solide kapitaalbasis te verenigen is;

h)

zij kan van de instellingen verlangen dat zij hun nettowinst gebruiken om het eigen vermogen te versterken;

i)

zij kan uitkeringen door de instelling aan aandeelhouders, leden of houders van aanvullend-tier 1-instrumenten beperken of verbieden mits het verbod geen wanbetaling van de instelling vormt;

j)

zij kan aanvullende rapportagevereisten opleggen of een frequentere rapportage verlangen, onder meer wat de rapportage over kapitaal en liquiditeitsposities betreft;

k)

zij kan specifieke liquiditeitsvereisten opleggen, waaronder beperkingen ten aanzien van looptijdverschillen tussen activa en passiva;

l)

zij kan aanvullende informatie verlangen;

m)

zij kan te allen tijde leden van het leidinggevend orgaan van kredietinstellingen ontslaan die niet aan de vereisten van de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, vermelde handelingen voldoen.

Artikel 17

Bevoegdheden van de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en samenwerking op het gebied van toezicht op geconsolideerde basis

1.   De in de toepasselijke Uniewetgeving vastgestelde procedures voor kredietinstellingen die op het grondgebied van een andere lidstaat een bijkantoor wensen te vestigen of in het kader van het vrij verrichten van diensten hun werkzaamheden wensen uit te oefenen op het grondgebied van een andere lidstaat, alsmede de aan die procedures gerelateerde bevoegdheden van de lidstaten van herkomst en van ontvangst, zijn tussen deelnemende lidstaten uitsluitend van toepassing voor het vervullen van taken die niet bij artikel 4 aan de ECB zijn opgedragen.

2.   De in de toepasselijke Uniewetgeving vastgestelde bepalingen betreffende samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten op het gebied van het houden van toezicht op geconsolideerde basis, zijn van toepassing voor zover de ECB als enige de bevoegde autoriteit is.

3.   Bij het vervullen van haar taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5 eerbiedigt de ECB een billijk evenwicht tussen alle deelnemende lidstaten overeenkomstig artikel 6, lid 8, en eerbiedigt zij tevens ten aanzien van niet-deelnemende lidstaten het in het toepasselijke Unierecht verankerde evenwicht tussen de lidstaten van ontvangst en de lidstaten van herkomst.

Artikel 18

Administratieve sancties

1.   Met het oog op de uitoefening van de haar bij deze verordening opgedragen taken kan de ECB, indien kredietinstellingen, financiële holdings of gemengde financiële holdings opzettelijk of uit onachtzaamheid een inbreuk plegen op een krachtens relevante rechtstreeks toepasselijke handelingen van het Unierecht geldend voorschrift waarvoor administratieve geldelijke sancties aan de bevoegde autoriteiten beschikbaar gesteld moeten worden krachtens het toepasselijke Unierecht, administratieve geldelijke sancties opleggen van maximaal tweemaal het bedrag van de als gevolg van de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen ingeval deze kunnen worden bepaald, of maximaal 10 % van de totale jaaromzet, als bepaald in het toepasselijke Unierecht, van een rechtspersoon in het voorgaande boekjaar, of andere geldelijke sancties waarin het toepasselijke Unierecht voorziet.

2.   Indien de rechtspersoon een dochteronderneming van een moederonderneming is, is de in lid 1 bedoelde totale jaaromzet de totale jaaromzet die blijkt uit de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederonderneming in het voorgaande boekjaar.

3.   De opgelegde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Bij de vaststelling of al dan niet een sanctie moet worden opgelegd en bij het bepalen van de passende sanctie handelt de ECB overeenkomstig artikel 9, lid 2.

4.   Naar gelang van het geval past de ECB dit artikel toe overeenkomstig de in artikel 4, lid 3, eerste alinea van deze verordening, vermelde handelingen, met inbegrip van de in Verordening (EG) nr. 2532/98 vervatte procedures.

5.   In andere dan de in lid 1 van dit artikel, bedoelde gevallen kan de ECB, als dit voor de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken noodzakelijk is, voorschrijven dat de nationale bevoegde autoriteiten een procedure inleiden om ervoor te zorgen dat passende sancties worden opgelegd overeenkomstig de in artikel 4, lid 3, eerste alinea, vermelde handelingen en elke relevante nationale wetgeving op grond waarvan specifieke bevoegdheden worden verleend die thans overeenkomstig het Unierecht niet zijn vereist. De door de nationale bevoegde autoriteiten opgelegde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De eerste alinea van dit lid geldt met name voor geldelijke sancties die aan kredietinstellingen, financiële holdings of gemengde financiële holdings moeten worden opgelegd voor inbreuken op nationale wetgeving ter omzetting van de toepasselijke richtlijnen, en voor administratieve sancties of maatregelen die moeten worden opgelegd aan leden van de raad van bestuur of andere personen die krachtens het nationale recht verantwoordelijk zijn voor een inbreuk door een kredietinstelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding.

6.   De ECB maakt elke in lid 1 bedoelde sanctie bekend in de gevallen en volgens de voorwaarden van het toepasselijke Unierecht.

7.   Onverminderd de leden 1 tot en met 6 kan de ECB, voor de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2532/98 van de Raad sancties opleggen wanneer een inbreuk op verordeningen of besluiten van de ECB wordt gepleegd.

HOOFDSTUK IV

Organisatorische beginselen

Artikel 19

Onafhankelijkheid

1.   Bij de uitvoering van de hun bij deze verordening opgedragen taken handelen de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten die binnen het GTM optreden, onafhankelijk. De leden van de raad van toezicht en van het stuurcomité handelen onafhankelijk en objectief in het belang van de Unie als geheel, en vragen noch aanvaarden instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van enig ander publiek of privaat orgaan.

2.   De instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie, de regeringen van de lidstaten en andere organen eerbiedigen deze onafhankelijkheid.

3.   Na bestudering door de raad van toezicht van de noodzaak van een gedragscode, kan de raad van bestuur voor de personeelsleden en bestuursleden van de ECB die zich met bankentoezicht bezig houden een gedragscode opstellen en publiceren met betrekking tot belangenconflicten in het bijzonder.

Artikel 20

Verantwoordingsplicht en verslaglegging

1.   Met betrekking tot de uitvoering van deze verordening is de ECB overeenkomstig dit hoofdstuk verantwoordingsplichtig tegenover het Europees Parlement en de Raad.

2.   De ECB dient jaarlijks bij het Europees Parlement, bij de Raad, bij de Commissie en bij de Eurogroep een verslag over de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken in, met informatie over de voorgenomen ontwikkeling van de structuur en het bedrag van de in artikel 30 vermelde vergoeding voor toezicht.

3.   De voorzitter van de raad van toezicht van de ECB presenteert dat verslag aan het Europees Parlement en de Eurogroep in aanwezigheid van vertegenwoordigers van deelnemende lidstaten die niet de euro als munt hebben.

4.   Op verzoek van de Eurogroep kan de voorzitter van de raad van toezicht van de ECB door de Eurogroep worden gehoord met betrekking tot het vervullen van zijn toezichttaken in aanwezigheid van vertegenwoordigers van deelnemende lidstaten die niet de euro als munt hebben.

5.   Op verzoek van het Europees Parlement neemt de voorzitter van de raad van toezicht van de ECB deel aan een hoorzitting in de bevoegde commissies van het Europees Parlement met betrekking tot de uitvoering van zijn toezichttaken.

6.   De ECB antwoordt mondeling of schriftelijk op de vragen die het Europees Parlement of de Eurogroep haar overeenkomstig haar eigen procedures voorleggen, en dit in aanwezigheid van vertegenwoordigers van deelnemende lidstaten die niet de euro als munt hebben.

7.   Bij het verrichten van een doelmatigheidscontrole van het bestuur bij de ECB krachtens artikel 27, lid 2, van de statuten van de ESCB en van de ECB houdt de Europese Rekenkamer tevens rekening met de bij deze verordening aan de ECB opgedragen toezichttaken.

8.   Desgevraagd voert de voorzitter van de raad van toezicht van de ECB achter gesloten deuren met de voorzitter en de vicevoorzitter van de bevoegde commissie van het Europees Parlement vertrouwelijke mondelinge besprekingen over de toezichttaken, als die besprekingen nodig zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van het Europees Parlement uit hoofde van het VWEU. Tussen het Europees Parlement en de ECB wordt een overeenkomst gesloten over de nadere regeling voor de organisatie van dergelijke besprekingen, teneinde volledige vertrouwelijkheid te garanderen overeenkomstig de vertrouwelijkheidverplichtingen die de ECB zijn opgelegd als bevoegde autoriteit uit hoofde van het toepasselijke Unierecht.

9.   De ECB verleent haar volledige medewerking aan onderzoeken van het Europees Parlement uit hoofde van het VWEU. De ECB en het Europees Parlement sluiten passende regelingen over de praktische bijzonderheden in verband met de uitoefening van democratische verantwoordingsplicht en toezicht op de uitoefening van de bij deze verordening aan de ECB opgedragen taken. Die regelingen omvatten onder meer toegang tot informatie, samenwerking bij onderzoeken en informatie over de selectieprocedure voor de voorzitter van de raad van toezicht.

Artikel 21

Nationale parlementen

1.   Wanneer zij het in artikel 20, lid 2, bedoelde verslag indient, doet de ECB dat verslag tegelijkertijd ook rechtstreeks aan de nationale parlementen van de deelnemende lidstaten toekomen.

De nationale parlementen kunnen hun gemotiveerde opmerkingen over dat verslag tot de ECB richten.

2.   De nationale parlementen van de deelnemende lidstaten kunnen de ECB via hun eigen procedures om een schriftelijke reactie verzoeken op hun opmerkingen of vragen betreffende de taken die de ECB op grond van deze verordening vervult.

3.   Het nationale parlement van een deelnemende lidstaat kan de voorzitter of een lid van de raad van toezicht uitnodigen om samen met een vertegenwoordiger van de nationale bevoegde autoriteit aan een gedachtewisseling over het toezicht op kredietinstellingen in die lidstaat deel te nemen.

4.   Deze verordening laat de verantwoordingsplicht van nationale bevoegde autoriteiten tegenover het nationale parlement krachtens de nationale wetgeving onverlet voor de uitvoering van taken die bij deze verordening niet aan de ECB zijn opgedragen en voor de uitvoering van activiteiten die zij overeenkomstig artikel 6 verrichten.

Artikel 22

Behoorlijke procedure voor de vaststelling van besluiten inzake toezicht

1.   Alvorens besluiten inzake toezicht overeenkomstig artikel 4 en afdeling 2 van hoofdstuk III te nemen, biedt de ECB personen tegen wie de procedures gericht zijn de mogelijkheid gehoord te worden. De ECB baseert haar besluiten uitsluitend op de punten van bezwaar waarover de betrokken partijen opmerkingen hebben kunnen maken.

De eerste alinea is niet van toepassing indien dringende maatregelen nodig zijn om significante schade aan het financiële stelsel te voorkomen. In dat geval kan de ECB een voorlopig besluit nemen en worden de betrokken personen zo spoedig mogelijk na het nemen van het besluit in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

2.   Het recht van verweer van de betrokken personen wordt in de loop van de procedure ten volle geëerbiedigd. Zij zijn gerechtigd toegang tot het dossier van de ECB te krijgen, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van andere personen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Het recht op toegang tot het dossier geldt niet voor vertrouwelijke informatie.

De besluiten van de ECB worden gemotiveerd.

Artikel 23

Melden van inbreuken

De ECB zorgt ervoor dat er doeltreffende mechanismen worden opgezet voor het melden van inbreuken van kredietinstellingen, financiële holdings, gemengde financiële holdings of bevoegde autoriteiten in de deelnemende listaten op de in artikel 4, lid 3, bedoelde rechtshandelingen, waaronder specifieke procedures voor de ontvangst van meldingen van inbreuken en de opvolging daarvan. Dergelijke procedures moeten met de desbetreffende wetgeving van de Unie stroken en garanderen dat de volgende beginselen worden toegepast: passende bescherming voor personen die inbreuken melden, bescherming van persoonsgegevens, en passende bescherming van de beschuldigde persoon.

Artikel 24

Administratieve raad voor toetsing

1.   De ECB richt een administratieve raad voor toetsing op die, op verzoek overeenkomstig lid 6, een interne administratieve toetsing verricht van de besluiten die de ECB krachtens de haar bij deze verordening verleende bevoegdheden heeft genomen. De interne administratieve toetsing behelst toetsing van de procedurele en materiële conformiteit van die besluiten met deze verordening.

2.   De administratieve raad voor toetsing bestaat uit vijf personen van hoog aanzien uit de lidstaten, die bewezen hebben op een voldoende hoog niveau over relevante kennis en beroepservaring, ook op het vlak van toezicht, te beschikken in de sector van de banken of andere financiële diensten, met uitsluiting van het huidige personeel van de ECB en het huidige personeel van de bevoegde autoriteiten of andere nationale of tot de Unie behorende instellingen, organen, en instanties die betrokken zijn bij de uitoefening van de taken die krachtens deze verordening aan de ECB zijn opgedragen. De administratieve raad voor toetsing beschikt over voldoende middelen en expertise om de uitoefening van de bevoegdheden van de ECB uit hoofde van deze verordening te toetsen. De leden van de administratieve raad voor toetsing en twee plaatsvervangers worden na een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte oproep tot het indienen van blijken van belangstelling door de ECB benoemd voor een termijn van vijf jaar, die één keer kan worden verlengd. Zij zijn niet gebonden aan enige instructie.

3.   De administratieve raad voor toetsing besluit met een meerderheid van de stemmen van ten minste drie van de vijf leden.

4.   De leden van de administratieve raad voor toetsing handelen onafhankelijk en in het openbaar belang. Daartoe leggen zij een openbare verbintenisverklaring en een openbare belangenverklaring af waaruit moet blijken of zij directe of indirecte belangen hebben die als nadelig voor hun onafhankelijkheid kunnen worden beschouwd, of waaruit de afwezigheid van een dergelijk belang moet blijken.

5.   Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan in de in lid 1 vermelde gevallen een verzoek om toetsing indienen met betrekking tot een besluit van de ECB uit hoofde van deze verordening dat tot deze persoon is gericht of dat deze persoon rechtstreeks en individueel raakt. Een verzoek om toetsing met betrekking tot een besluit van de raad van bestuur als bedoeld in lid 7 is niet ontvankelijk.

6.   Een verzoek om toetsing wordt, samen met de motivering ervan, schriftelijk bij de ECB ingediend binnen één maand te rekenen van de datum van kennisgeving van het besluit aan de betrokkene die om de toetsing verzoekt, dan wel, bij ontstentenis van zulke kennisgeving, van de dag waarop het besluit de betrokkene ter kennis is gekomen.

7.   Na het nemen van een besluit over de ontvankelijkheid van het verzoek om toetsing, brengt de administratieve raad voor toetsing advies uit binnen een termijn die gelet op de urgentie van de zaak als passend wordt aangemerkt, doch uiterlijk binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van het verzoek om toetsing, en verwijst hij de zaak terug naar de raad van toezicht met het oog op de opstelling van een nieuw ontwerpbesluit. De raad van toezicht houdt rekening met het advies van de administratieve raad voor toetsing en legt de raad van bestuur onverwijld een nieuw ontwerpbesluit voor. Het nieuwe ontwerpbesluit kan het oorspronkelijke besluit opheffen, vervangen door een besluit waarvan de inhoud identiek is aan die van het oorspronkelijke besluit, of vervangen door een besluit waarvan de inhoud gewijzigd is ten opzichte van het oorspronkelijke besluit. Het nieuwe ontwerpbesluit wordt geacht te zijn aangenomen tenzij de raad van bestuur binnen een termijn van ten hoogste tien werkdagen bezwaar aantekent.

8.   Een overeenkomstig lid 5 ingediend verzoek om toetsing heeft geen schorsende werking. De raad van bestuur kan echter, op voorstel van de administratieve raad voor toetsing, de toepassing van het bestreden besluit schorsen indien hij van oordeel is dat de omstandigheden dit vereisen.

9.   Het advies van de administratieve raad voor toetsing, het nieuwe ontwerpbesluit van de raad van toezicht en het besluit van de raad van bestuur krachtens dit artikel worden gemotiveerd en worden ter kennis van de partijen gebracht.

10.   De ECB neemt een besluit houdende bepaling van de werkwijze van de administratieve raad voor toetsing.

11.   Dit artikel laat het recht om overeenkomstig de Verdragen beroep in te stellen bij het HvJ, onverlet.

Artikel 25

Scheiding van de monetaire beleidstaak

1.   Bij de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken streeft de ECB uitsluitend de bij deze verordening vastgestelde doelstellingen na.

2.   De ECB vervult de haar bij deze verordening opgedragen taken zonder afbreuk te doen aan en gescheiden van haar taken op het gebied van monetair beleid en andere taken. De bij deze verordening aan de ECB opgedragen taken mogen niet interfereren met, noch worden bepaald door, haar taken op het gebied van monetair beleid. De bij deze verordening aan de ECB opgedragen taken mogen evenmin interfereren met haar taken in verband met de ESRB en andere taken. De ECB brengt aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de wijze waarop zij aan deze bepaling heeft voldaan. De bij deze verordening aan de ECB opgedragen taken laten het doorlopende toezicht op de solvabiliteit van haar tegenpartijen op het gebied van monetair beleid onverlet.

Personeelsleden die zijn betrokken bij de uitvoering van de bij deze verordening aan de ECB opgedragen taken, zijn in de organisatiestructuur gescheiden van het personeel dat betrokken is bij de uitvoering van andere aan de ECB opgedragen taken, en vallen onder afzonderlijke rapportagelijnen.

3.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 stelt de ECB de nodige interne voorschriften vast en maakt deze bekend, waaronder voorschriften inzake het beroepsgeheim en inzake informatie-uitwisseling tussen beide werkterreinen.

4.   De ECB zorgt ervoor dat de monetaire en de toezichtfuncties volledig zijn gedifferentieerd in de werkzaamheden van de raad van bestuur. Die differentiatie moet strikt gescheiden vergaderingen en agenda’s behelzen.

5.   Om een scheiding tussen de taken op het gebied van monetair beleid en de toezichttaken te waarborgen, richt de ECB een bemiddelingspanel op. Dit panel lost meningsverschillen van de bevoegde autoriteiten van de betrokken deelnemende lidstaten met betrekking tot een bezwaar van de raad van bestuur tegen een ontwerpbesluit van de raad van toezicht, op. Dit panel telt één lid per deelnemende lidstaat, door iedere lidstaat gekozen uit zijn leden van de raad van bestuur en de raad van toezicht, en neemt besluiten met gewone meerderheid van stemmen, waarbij ieder lid één stem heeft. De ECB stelt een verordening op waarbij dit bemiddelingspanel wordt opgericht en zijn reglement van orde wordt vastgesteld en maakt deze openbaar.

Artikel 26

Raad van toezicht

1.   De aan de ECB opgedragen taken worden volledig gepland en uitgevoerd door een intern orgaan dat bestaat uit een overeenkomstig lid 3 aangewezen voorzitter en ondervoorzitter, vier overeenkomstig lid 5 aangewezen vertegenwoordigers van de ECB, en één vertegenwoordiger van de nationale bevoegde autoriteit in elke deelnemende lidstaat („raad van toezicht”). Alle leden van de raad van toezicht handelen in het belang van de Unie als geheel.

Wanneer de bevoegde autoriteit geen centrale bank is, kan het in dit lid bedoelde lid van de raad van toezicht besluiten zich te laten vergezellen door een vertegenwoordiger van de centrale bank van de lidstaat. Voor de toepassing van de in lid 6 vastgelegde stemprocedure worden de vertegenwoordigers van de autoriteiten van een lidstaat samen beschouwd als één lid.

2.   Bij benoemingen voor de raad van toezicht overeenkomstig deze verordening zullen de beginselen van genderevenwicht, ervaring en kwalificaties nageleefd worden.

3.   Na de raad van toezicht te hebben gehoord, legt de ECB een voorstel tot benoeming van de voorzitter en de vicevoorzitter ter goedkeuring aan het Europees Parlement voor. Na de goedkeuring van dit voorstel stelt de Raad een uitvoeringsbesluit vast houdende aanwijzing van de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van toezicht. De voorzitter wordt op basis van een open selectieprocedure, waarvan het Europees Parlement en de Raad naar behoren op de hoogte worden gehouden, gekozen uit een voordracht van personen met een erkende kwalificatie en ervaring in het bankwezen en financiële aangelegenheden, die geen lid zijn van de raad van bestuur. De ondervoorzitter van de raad van toezicht wordt gekozen uit de leden van de directie van de ECB. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, zonder rekening te houden met de stem van de leden van de Raad die geen deelnemende lidstaten vertegenwoordigen.

Na zijn aanwijzing oefent de voorzitter zijn ambt als voltijdse beroepswerkzaamheid uit en bekleedt hij geen ambten in nationale bevoegde autoriteiten. De ambtstermijn bedraagt vijf jaar en is niet verlengbaar.

4.   Indien de voorzitter van de raad van toezicht niet langer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten, kan de Raad op basis van een voorstel van de ECB, dat door het Europees Parlement is goedgekeurd, een uitvoeringsbesluit vaststellen waarbij de voorzitter uit zijn ambt wordt ontzet. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, zonder rekening te houden met de stem van de leden van de Raad die geen deelnemende lidstaten vertegenwoordigen.

Nadat de vicevoorzitter van de raad van toezicht ambtshalve ontslag heeft genomen als lid van de directie, zulks in overeenstemming met de statuten van het ESCB en de ECB, kan de Raad op basis van een voorstel van de ECB, dat door het Europees Parlement is goedgekeurd, een uitvoeringsbesluit vaststellen waarbij de vicevoorzitter uit zijn ambt wordt ontzet. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, zonder rekening te houden met de stem van de leden van de Raad die geen deelnemende lidstaten vertegenwoordigen.

Te dien einde kan het Europees Parlement of de Raad de ECB ervan in kennis stellen dat zij de voorwaarden voor ontzetting van de voorzitter of de vicevoorzitter van de raad van toezicht uit zijn ambt vervuld achten. De ECB dient daarop te reageren.

5.   De vier door de raad van bestuur aangewezen vertegenwoordigers van de ECB vervullen geen taken die rechtstreeks verband houden met de monetaire functie van de ECB. Alle vertegenwoordigers van de ECB hebben stemrecht.

6.   De besluiten van de raad van toezicht worden genomen met een gewone meerderheid van de leden. Elk lid heeft één stem. Bij staking van de stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

7.   In afwijking van lid 6 van dit artikel, neemt de raad van toezicht besluiten aangaande de vaststelling van verordeningen uit hoofde van artikel 4, lid 3, op basis van een gekwalificeerde meerderheid van zijn leden, als omschreven in artikel 16, lid 4, van het VEU en artikel 3 van het Protocol nr. 36 betreffende de overgangsbepalingen, gehecht aan het VEU en het VWEU, voor de leden die de autoriteiten van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen. Elke van de vier door de raad van bestuur aangewezen vertegenwoordigers van de ECB heeft een stemgewicht dat gelijk is aan dat van de mediaanstem van de andere leden.

8.   Onverminderd artikel 6, verricht de raad van toezicht de voorbereiding met betrekking tot de aan de ECB opgedragen toezichttaken en legt hij de raad van bestuur van de ECB volledige ontwerpbesluiten voor ter aanneming door laatstgenoemde, volgens een in door de ECB vast te stellen procedure. De ontwerpbesluiten worden terzelfder tijd aan de nationale bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten toegezonden. Een ontwerpbesluit wordt geacht te zijn aangenomen tenzij de raad van bestuur van de ECB bezwaar maakt binnen een volgens bovengenoemde procedure te bepalen termijn die ten hoogste tien werkdagen bedraagt. Indien een deelnemende lidstaat die niet de euro als munt heeft, niet instemt met een ontwerpbesluit van de raad van toezicht, is evenwel de procedure van artikel 7, lid 8, van toepassing. In noodsituaties mag deze termijn niet langer zijn dan 48 uur. De raad van bestuur van de ECB motiveert eventuele bezwaren tegen een ontwerpbesluit schriftelijk en voert daarbij met name overwegingen in verband met monetair beleid aan. Indien een besluit naar aanleiding van een bezwaar van de raad van bestuur wordt gewijzigd, kan een deelnemende lidstaat die niet de euro als munt heeft, de ECB er met opgave van redenen van in kennis stellen dat hij het niet eens is met het bezwaar; in dat geval is de procedure van artikel 7, lid 7, van toepassing.

9.   Een secretariaat ondersteunt de werkzaamheden van de raad van toezicht, met inbegrip van de voorbereiding van de vergaderingen, op voltijdse basis.

10.   De raad van toezicht richt, bij stemming volgens de in lid 6 genoemde stemregel, uit zijn leden een stuurcomité op met een beperktere samenstelling, dat ondersteuning moet bieden voor zijn activiteiten, onder meer voor de voorbereiding van de vergaderingen.

Het stuurcomité van de raad van toezicht heeft geen besluitvormingsbevoegdheid. Het stuurcomité wordt voorgezeten door de voorzitter of, bij uitzonderlijke afwezigheid van de voorzitter, de ondervoorzitter van de raad van toezicht. De samenstelling van het stuurcomité moet een billijk evenwicht tussen de nationale bevoegde autoriteiten garanderen, volgens een billijke toerbeurtregeling. Het stuurcomité bestaat uit ten hoogste tien leden, met inbegrip van de voorzitter, de ondervoorzitter en één extra vertegenwoordiger van de ECB. Het stuurcomité vervult zijn voorbereidende taken in het belang van de Unie als geheel en werkt in een geest van volledige transparantie met de raad van toezicht samen.

11.   Een vertegenwoordiger van de Commissie kan op uitnodiging als waarnemer aan de vergaderingen van de raad van toezicht deelnemen. Waarnemers hebben geen toegang tot vertrouwelijke informatie over individuele instellingen.

12.   De raad van bestuur stelt interne voorschriften vast waarin een gedetailleerde beschrijving wordt gegeven van de betrekkingen met de raad van toezicht. De raad van toezicht stelt ook zijn reglement van orde vast bij stemming volgens de in lid 6 genoemde stemregel. Beide reeksen voorschriften worden bekendgemaakt. Het reglement van orde van de raad van toezicht voorziet in gelijke behandeling van alle deelnemende lidstaten.

Artikel 27

Beroepsgeheim en uitwisseling van informatie

1.   De leden van de raad van toezicht, de personeelsleden van de ECB en de door deelnemende lidstaten gedetacheerde personeelsleden die toezichttaken vervullen, zijn, ook na beëindiging van hun taken, gehouden aan de voorschriften inzake beroepsgeheim van artikel 37 van de statuten van het ESCB en de ECB en van de toepasselijke handelingen van het Unierecht.

De ECB zorgt ervoor dat personen die permanent of occasioneel, direct of indirect, diensten verstrekken voor de uitoefening van toezichttaken, aan gelijkwaardige voorschriften inzake beroepsgeheim worden onderworpen.

2.   Met het oog op de toepassing van de haar bij deze verordening opgedragen taken is de ECB, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die in het toepasselijke Unierecht zijn omschreven, gemachtigd om met nationale of autoriteiten van de Unie en organen informatie uit te wisselen in de gevallen waarin de nationale bevoegde autoriteiten krachtens het toepasselijke Unierecht informatie aan die entiteiten openbaar mogen maken of waarin de lidstaten krachtens het toepasselijke Unierecht in die openbaarmaking mogen voorzien.

Artikel 28

Middelen

De ECB is verantwoordelijk voor het besteden van de nodige financiële en personele middelen aan de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken.

Artikel 29

Begroting en jaarrekeningen

1.   De uitgaven van de ECB voor de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken zijn afzonderlijk herkenbaar binnen de begroting van de ECB.

2.   Als onderdeel van de in artikel 20 bedoelde verslaglegging brengt de ECB gedetailleerd verslag uit over de begroting voor haar toezichttaken. De jaarrekeningen van de ECB, die overeenkomstig artikel 26, lid 2, van de statuten van de ESCB en van het ECB worden opgesteld en bekendgemaakt, omvatten de ontvangsten en de uitgaven in verband met de toezichttaken.

3.   Overeenkomstig artikel 27.1 van het statuut van de ESCB en het ECB wordt het onderdeel „toezicht” van de jaarrekeningen gecontroleerd.

Artikel 30

Vergoeding voor toezicht

1.   De ECB rekent een jaarlijkse vergoeding voor toezicht aan de kredietinstellingen die in de deelnemende lidstaten gevestigd zijn en aan de bijkantoren die door een in een niet-deelnemende lidstaat gevestigde kredietinstelling zijn gevestigd in een deelnemende lidstaat. Die vergoeding dekt de uitgaven die uit de bij de artikelen 4 en 6 van deze verordening aan de ECB opgedragen taken voortvloeien. De vergoeding mag het bedrag van de uitgaven in verband met die taken niet te boven gaan.

2.   Het bedrag van de aan een kredietinstelling of bijkantoor aangerekende vergoeding wordt overeenkomstig de door de ECB vastgestelde en vooraf bekendgemaakte regelingen berekend.

Alvorens die regelingen vast te stellen, houdt de ECB publieksraadplegingen, analyseert zij de potentiële gerelateerde kosten en baten en maakt zij de resultaten van beide bekend.

3.   De vergoedingen worden berekend op het hoogste consolidatieniveau binnen de deelnemende lidstaten, en gaan uit van objectieve criteria met betrekking tot het belang en het risicoprofiel van de betrokken kredietinstelling, inclusief haar risicogewogen activa.

De grondslag voor de berekening van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht voor een gegeven kalenderjaar zijn de uitgaven in verband met het toezicht op kredietinstellingen en bijkantoren in dat jaar. De ECB kan op een redelijke raming gebaseerde voorschotten op de jaarlijkse vergoeding voor toezicht verlangen. De ECB pleegt overleg met de nationale bevoegde autoriteit alvorens een besluit te nemen over het definitieve niveau van de vergoeding, teneinde ervoor te zorgen dat het toezicht voor alle betrokken kredietinstellingen en bijkantoren kostenefficiënt en redelijk blijft. De ECB brengt de berekeningsgrondslag voor de jaarlijkse vergoeding voor toezicht ter kennis van de kredietinstellingen en bijkantoren.

4.   De ECB brengt verslag uit overeenkomstig artikel 20.

5.   Dit artikel laat onverlet het recht van de nationale bevoegde autoriteiten een vergoeding aan te rekenen overeenkomstig de nationale wetgeving en — voor zover toezichttaken niet aan de ECB zijn opgedragen, of ter zake van de kosten van samenwerking met en ondersteuning van de ECB en handelend op haar instructies — overeenkomstig het toepasselijke Unierecht en onverminderd de regeling ter uitvoering van deze verordening, met name de artikelen 6 en 12 daarvan.

Artikel 31

Personeel en uitwisseling van personeel

1.   De ECB treft samen met alle nationale bevoegde autoriteiten regelingen om te zorgen voor een passende uitwisseling en detachering van personeel met, naar en tussen de nationale bevoegde autoriteiten.

2.   De ECB kan, voor zover passend, verlangen dat bij de toezichthoudende teams van de nationale bevoegde autoriteiten die overeenkomstig deze verordening toezichtsmaatregelen nemen ten aanzien van een in een deelnemende lidstaat gevestigde kredietinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding, ook personeelsleden van de nationale bevoegde autoriteiten van andere deelnemende lidstaten betrokken zijn.

3.   De ECB stelt vast en handhaaft alomvattende en formele procedures, met inbegrip van ethische procedures en evenredige perioden, voor het vooraf onderzoeken en voorkomen van belangenconflicten die zouden kunnen voortvloeien uit de latere functies die binnen twee jaar worden aanvaard door leden van de raad van toezicht en ECB-personeelsleden die toezichttaken vervullen. Zij verschaft passende informatie met inachtneming van de toepasselijke gegevensbeschermingsvoorschriften.

Die procedures laten de toepassing van striktere nationale regels onverlet. Voor de leden van de raad van toezicht die vertegenwoordigers van de nationale bevoegde autoriteiten zijn, worden die procedures in overleg met de nationale bevoegde autoriteiten vastgesteld en uitgevoerd, onverminderd de toepasselijke nationale wetgeving.

Voor de ECB-personeelsleden die toezichttaken vervullen, worden bij die procedures categorieën bepaald waarop dat onderzoek van toepassing is, alsmede perioden die evenredig zijn met de functies van die met toezichttaken belaste ECB-personeelsleden.

4.   De in lid 3 bedoelde procedures houden in dat de ECB onderzoekt of er bezwaar tegen bestaat dat leden van de raad van toezicht, nadat zij hun ambt hebben neergelegd, betaald werk gaan verrichten bij instellingen in de particuliere sector waarover de ECB toezicht uitoefent.

De in lid 3 bedoelde procedures gelden in de regel gedurende een periode van twee jaar nadat de leden van de raad van toezicht hun ambt hebben neergelegd, en kunnen op basis van gegronde redenen evenredig met de tijdens die ambtstermijn uitgeoefende functies en met de duur van die ambtstermijn worden aangepast.

5.   Het in artikel 20 bedoelde jaarverslag van de ECB bevat gedetailleerde informatie, met inbegrip van statistische gegevens over de toepassing van de in de leden 3 en 4 van dit artikel bedoelde procedures.

HOOFDSTUK V

Algemene bepalingen en slotbepalingen

Artikel 32

Evaluatie

Uiterlijk op 31 december 2015, en daarna elke drie jaar, brengt de Commissie een verslag uit over de toepassing van deze verordening, met bijzondere aandacht voor het monitoren van de mogelijke gevolgen voor het vlot functioneren van de interne markt. In dit verslag wordt onder meer het volgende geëvalueerd:

a)

het functioneren van het GTM binnen het ESFS en het effect van de toezichttaken van de ECB op de belangen van de Unie als geheel en op de samenhang en de integriteit van de interne markt voor financiële diensten, met inbegrip van de mogelijke gevolgen ervan voor de structuren van de nationale bankstelsels binnen de Unie, en wat betreft de doeltreffendheid van de regelingen voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen het GTM en de bevoegde autoriteiten van niet-deelnemende lidstaten;

b)

de taakverdeling tussen de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten binnen het GTM, de doeltreffendheid van de door de ECB vastgestelde praktische organisatorische regelingen en het effect van het GTM op de werking van de overige colleges van toezichthouders;

c)

de doeltreffendheid van de toezicht- en sanctiebevoegdheden van de ECB en de opportuniteit van toekenning van aanvullende sanctiebevoegdheden aan de ECB, ook met betrekking tot andere personen dan kredietinstellingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings;

d)

de geschiktheid van de regelingen voor respectievelijk de macroprudentiële taken en instrumenten krachtens artikel 5 en het verlenen en intrekken van vergunningen krachtens artikel 14;

e)

de doelmatigheid van de regelingen inzake onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht;

f)

de interactie tussen de ECB en de EBA;

g)

de geschiktheid van de governanceregelingen, waaronder de samenstelling van, en de stemregeling in de raad van toezicht en de relatie daarvan met de raad van bestuur, evenals de samenwerking in de raad van toezicht tussen lidstaten die de euro als munt hebben en de andere lidstaten die deelnemen aan het GTM;

h)

de interactie tussen de ECB en de bevoegde autoriteiten van niet-deelnemende lidstaten en de gevolgen van het GTM voor deze lidstaten;

i)

de doeltreffendheid van de regeling voor beroep tegen besluiten van de ECB;

j)

de kostenefficiëntie van het GTM;

k)

het mogelijke effect van de toepassing van artikel 7, lid 6, lid 7 en lid 8, op het functioneren en de integriteit van het GTM;

l)

de doeltreffendheid van de scheiding binnen de ECB van de taken van toezicht en monetair beleid, en van de scheiding van de voor toezichttaken bestemde financiële middelen uit de begroting van de ECB, rekening houdend met wijzigingen in de toepasselijke wettelijke bepalingen, ook op het niveau van het primaire recht;

m)

de begrotingseffecten die toezichtbesluiten van het GTM hebben op deelnemende lidstaten, en het effect van ontwikkelingen in verband met regelingen voor afwikkelingsfinanciering;

n)

de mogelijkheden om het GTM verder te ontwikkelen, met inachtneming van wijzigingen in de toepasselijke bepalingen, ook op het niveau van het primaire recht, en met inachtneming van de vraag of de grondgedachte van de institutionele bepalingen in deze verordening niet langer voorhanden is, met inbegrip van de mogelijkheid om de rechten en plichten van de lidstaten die de euro als munt hebben en andere deelnemende lidstaten volledig op elkaar af te stemmen.

Dit verslag wordt aan het Europees Parlement en de Raad toegestuurd. Indien nodig werkt de Commissie begeleidende voorstellen uit.

Artikel 33

Overgangsbepalingen

1.   Tegen 4 mei 2014 maakt de ECB het in artikel 6, lid 7, bedoelde kader bekend.

2.   De ECB begint op 4 november 2014 aan de haar bij deze verordening opgedragen taken, overeenkomstig de in dit lid bepaalde uitvoeringsregeling en uitvoeringsmaatregelen.

Na 3 november 2013, maakt de ECB door middel van verordeningen en besluiten de gedetailleerde operationele regelingen voor de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken bekend.

Vanaf 3 november 2013 doet de ECB ieder kwartaal aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Commissie een verslag over vooruitgang in de operationele uitvoering van deze verordening toekomen.

Indien op basis van de in de derde alinea van dit lid bedoelde verslagen en na bespreking ervan in het Europees Parlement en de raad, wordt aangetoond dat de ECB niet in staat zal zijn om op 4 november 2014 al haar taken volledig te vervullen, kan de ECB bij besluit een datum vaststellen die later valt dan de in de eerste alinea van dit lid bedoelde datum, om in de periode van overgang tussen nationaal en gemeenschappelijk toezicht continuïteit te waarborgen en om, afhankelijk van de beschikbaarheid van personeel, op passende wijze te voorzien in rapportageprocedures en in een regeling voor samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 6.

3.   Onverminderd de tweede alinea en de uitoefening van de haar bij deze verordening toegekende onderzoeksbevoegdheden, begint de ECB vanaf 3 november 2013 met de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken, met uitzondering van de vaststelling van toezichtbesluiten ten aanzien van alle kredietinstellingen, financiële holdings of gemengde financiële holdings, zulks nadat een daartoe strekkend besluit is gericht tot de betrokken entiteiten en de betrokken nationale bevoegde autoriteiten.

Onverminderd de tweede alinea kan de ECB, indien het ESM de ECB unaniem verzoekt het rechtstreekse toezicht op een kredietinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding over te nemen als voorwaarde voor de rechtstreekse herkapitalisatie daarvan, onmiddellijk beginnen met de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken ten aanzien van die kredietinstelling, financiële holding of gemengde financiële holding, zulks nadat een daartoe strekkend besluit is gericht tot de betrokken entiteiten en de betrokken nationale bevoegde autoriteiten.

4.   Met het oog op het opnemen van haar taken, kan de ECB met ingang van 3 november 2013 van de nationale bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten en de in artikel 10, lid 1, bedoelde personen eisen om haar alle informatie te verstrekken die voor haar dienstig is om een uitgebreide beoordeling, inclusief een balansbeoordeling, van de kredietinstellingen van de deelnemende lidstaat te verrichten. De ECB verricht deze beoordeling ten minste voor de kredietinstellingen die niet onder artikel 6, lid 4, vallen. De kredietinstelling en de bevoegde autoriteit verstrekken de gevraagde informatie.

5.   Kredietinstellingen die op 3 november 2013 of, in voorkomend geval, op de in de leden 2 en 3 van dit artikel vermelde data beschikken over een door de deelnemende lidstaten afgegeven vergunning, worden geacht over een vergunning te beschikken overeenkomstig artikel 13 en mogen hun werkzaamheden verder uitoefenen. De nationale bevoegde autoriteiten doen de ECB vóór de datum waarop deze verordening van toepassing wordt of, in voorkomend geval, vóór de in de leden 2 en 3 van dit artikel vermelde data, de gegevens betreffende die kredietinstellingen toekomen, alsmede een verslag waarin de toezichtantecedenten en het risicoprofiel van de betrokken instellingen zijn vermeld, alsmede alle verdere door de ECB verlangde informatie. Deze informatie wordt in het door de ECB verlangde format ingediend.

6.   Niettegenstaande artikel 26, lid 7, worden tot 31 december 2015, de stemming met gekwalificeerde meerderheid en de stemming met gewone meerderheid tezamen toegepast voor de vaststelling van de in artikel 4, lid 3, bedoelde verordeningen.

Artikel 34

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de vijfde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 15 oktober 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŠADŽIUS


(1)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(2)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(3)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

(4)  PB C 40 van 7.2.2001, blz. 453.

(5)  PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 394.

(6)  PB L 318 van 27.11.1998, blz. 4.

(7)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385.

(8)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(9)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(10)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(11)  Besluit ECB/2004/11 van de Europese Centrale Bank van 3 juni 2004 betreffende de voorwaarden voor en de wijze van uitvoering van onderzoeken binnen de Europese Centrale Bank, door het Europees Bureau voor fraudebestrijding, op het gebied van de bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad (PB L 230 van 30.6.2004, blz. 56).

(12)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338.

(13)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(14)  PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.


Rectificaties

29.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 287/90


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (herschikking)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 269 van 10 oktober 2013, blz. 1 )

Bladzijde 7, overweging (57), tweede zin

in plaats van:

"(…). De overige bepalingen zijn van toepassing vanaf 1 juni 2016."

lezen:

"(…). De overige bepalingen zijn van toepassing vanaf 1 mei 2016.".

Bladzijde 88, artikel 288, lid 2

in plaats van:

"2.   De andere dan de in lid 1 vermelde artikelen zijn van toepassing met ingang van 1 juni 2016."

lezen:

"2.   De andere dan de in lid 1 vermelde artikelen zijn van toepassing met ingang van 1 mei 2016.".