ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.251.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 251

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
21 september 2013


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 905/2013 van de Commissie van 19 september 2013 tot vaststelling van een verbod op de visserij op zwarte haarstaartvis in de EU-wateren en internationale wateren van V, VI, VII en XII door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

3

 

*

Verordening (EU) nr. 906/2013 van de Commissie van 19 september 2013 tot vaststelling van een verbod op de visserij op schol in gebied VIIf en VIIg door vaartuigen die de vlag van België voeren

5

 

*

Verordening (EU) nr. 907/2013 van de Commissie van 20 september 2013 tot vaststelling van de regels inzake aanvragen voor het gebruik van generieke omschrijvingen (benamingen) ( 1 )

7

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2013 van de Commissie van 20 september 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

10

 

 

BESLUITEN

 

 

2013/465/GBVB

 

*

Besluit EUMM Georgia/1/2013 van het Politiek en Veiligheidscomité van 13 september 2013 betreffende de benoeming van het hoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM Georgia)

12

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

2013/466/EU

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 11 september 2013 over consistente verplichtingen tot non-discriminatie en kostenmethodologieën om de concurrentie te bevorderen en investeringen in breedband aantrekkelijker te maken

13

 

 

 

*

Bericht aan de lezer — Verordening (EU) nr. 216/2013 van de Raad van 7 maart 2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie (zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 

*

Bericht aan de lezer — Wijze van vermelden van de handelingen (zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

21.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 251/1


Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Wanneer uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 74, lid 2, van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1), dient Denemarken, overeenkomstig artikel 4 van de Overeenkomst van 19 oktober 2005 tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (2) (hierna „de overeenkomst” genoemd), gesloten bij Besluit 2006/325/EG van de Raad (3), de Commissie in kennis te stellen van zijn besluit om de inhoud van deze maatregelen al dan niet ten uitvoer te leggen.

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1142/2011 van de Commissie tot vaststelling van de bijlagen X en XI bij Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (4), is op 10 november 2011 vastgesteld. Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de overeenkomst heeft Denemarken per brief van 14 januari 2009 de Commissie al in kennis gesteld van zijn besluit om de inhoud van Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad (5) ten uitvoer te leggen voor zover zij Verordening (EG) nr. 44/2001 (6) wijzigt.

Overeenkomstig artikel 4 van de overeenkomst heeft Denemarken de Commissie op 11 januari 2012 per brief al in kennis gesteld van zijn besluit om de inhoud van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1142/2011 ten uitvoer te leggen. Dit betekent dat de bepalingen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1142/2011 van toepassing zullen zijn op de betrekkingen tussen de Europese Unie en Denemarken (7).

Denemarken heeft voorts per brief van 20 februari 2013 (na zijn brief van 9 maart 2011) de Commissie definitief in kennis gesteld van zijn bevoegde autoriteiten op grond van artikel 2, lid 2, en artikel 47, lid 3, van Verordening (EG) nr. 4/2009 en heeft verzocht deze autoriteiten te erkennen voor de toepassing van de bijlagen X en XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1142/2011.

Voor de toepassing van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 4/2009, vastgesteld door de uitvoeringsverordening van de Commissie (artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 4/2009), zijn de relevante Deense administratieve autoriteiten: het regionaal staatsbestuur (Statsforvaltningen) en het ministerie van Sociale Zaken, Kinderbeleid en Integratie (de nationale Raad van Beroep van de Sociale Zekerheid, afdeling Gezinsaangelegenheden) (Social-, Børne- og Integrationsministeriet (Ankestyrelsen, Familieretsafdelingen)). Voor de toepassing van bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 4/2009, vastgesteld door de uitvoeringsverordening van de Commissie (artikel 47, lid 3, van Verordening (EG) nr. 4/2009), is het ministerie van Justitie (Justitsministeriet) de relevante Deense autoriteit.

De kennisgeving door Denemarken van de Deense bevoegde autoriteiten voor de toepassing van de bijlagen X en XI bij Verordening (EG) nr. 4/2009, vastgesteld door de uitvoeringsverordening van de Commissie, schept wederzijdse verplichtingen voor Denemarken en de Europese Unie. De wijzigingen van artikel 2, lid 2, onder b) en c), van de overeenkomst treden derhalve in werking op de datum van hun bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.


(1)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

(2)  PB L 299 van 16.11.2005, blz. 62.

(3)  PB L 120 van 5.5.2006, blz. 22.

(4)  PB L 293 van 11.11.2011, blz. 24.

(5)  PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1.

(6)  PB L 149 van 12.6.2009, blz. 80.

(7)  PB L 195 van 18.7.2013, blz. 1.


VERORDENINGEN

21.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 251/3


VERORDENING (EU) Nr. 905/2013 VAN DE COMMISSIE

van 19 september 2013

tot vaststelling van een verbod op de visserij op zwarte haarstaartvis in de EU-wateren en internationale wateren van V, VI, VII en XII door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1262/2012 van de Raad van 20 december 2012 tot vaststelling, voor 2013 en 2014, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (2) zijn quota voor 2013 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, het betrokken, voor 2013 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2013 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 september 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 356 van 22.12.2012, blz. 22.


BIJLAGE

Nr.

39/DSS

Lidstaat

Spanje

Bestand

BSF/56712-

Soort

Zwarte haarstaartvis (Aphanopus carbo)

Gebied

EU- en internationale wateren van V, VI, VII en XII

Datum

20.8.2013


21.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 251/5


VERORDENING (EU) Nr. 906/2013 VAN DE COMMISSIE

van 19 september 2013

tot vaststelling van een verbod op de visserij op schol in gebied VIIf en VIIg door vaartuigen die de vlag van België voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 39/2013 van de Raad van 21 januari 2013 tot vaststelling, voor 2013, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor geen internationale onderhandelingen worden gevoerd of geen internationale overeenkomsten gelden (2) zijn quota voor 2013 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, het betrokken, voor 2013 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2013 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 september 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 23 van 25.1.2013, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

45/TQ39

Lidstaat

België

Bestand

PLE/7FG.

Soort

Schol (Pleuronectes platessa)

Gebied

VIIf en VIIg

Datum

27.8.2013


21.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 251/7


VERORDENING (EU) Nr. 907/2013 VAN DE COMMISSIE

van 20 september 2013

tot vaststelling van de regels inzake aanvragen voor het gebruik van generieke omschrijvingen (benamingen)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (1), en met name artikel 1, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 kunnen specifieke generieke omschrijvingen (benamingen) die traditioneel worden gebruikt om een eigenschap aan te geven van een categorie levensmiddelen of dranken die een effect kunnen hebben op de gezondheid, op verzoek van de betrokken exploitanten van levensmiddelenbedrijven van de toepassing van die verordening worden vrijgesteld.

(2)

Om ervoor te zorgen dat aanvragen voor generieke omschrijvingen transparant en binnen een redelijke termijn worden behandeld, moet de Commissie volgens artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 de regels die vaststellen hoe een dergelijk verzoek moet worden ingediend, bepalen en publiceren.

(3)

De regels moeten ervoor zorgen dat de aanvraag zo is samengesteld dat zij alle informatie bevat die nodig is voor de beoordeling ervan. Zij mogen de Commissie ook niet beletten om, indien nodig en al naar gelang de aard van de generieke omschrijving en de reikwijdte van de aangevraagde afwijking, om aanvullende informatie te verzoeken.

(4)

Om te vermijden dat voor dezelfde generieke omschrijving (benaming) meerdere aanvragen worden ingediend, is het passend beroepsverenigingen die specifieke levensmiddelensectoren vertegenwoordigen, toe te staan namens hun leden een aanvraag in te dienen.

(5)

Om onder meer een hoog beschermingsniveau voor de consumenten te waarborgen, mogen geen claims worden gebruikt die onjuist, dubbelzinnig of misleidend zijn. Dat beginsel moet ook gelden voor generieke omschrijvingen (benamingen) die een effect kunnen hebben op de gezondheid. Om deze doelstelling te verwezenlijken moeten de nationale autoriteiten, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel en rekening houdend met de jurisprudentie van het Hof van Justitie, hun eigen oordeel volgen om de typische reactie van de gemiddelde consument in een bepaald geval te bepalen.

(6)

Generieke omschrijvingen (benamingen) moeten een aangetoond gebruik in de lidstaat/lidstaten gedurende ten minste twintig jaar voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze verordening hebben.

(7)

De lidstaten zijn geraadpleegd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aanvragen voor het gebruik van generieke omschrijvingen (benamingen) in de zin van artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 worden volgens de in de bijlage opgenomen regels opgesteld en ingediend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 september 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.


BIJLAGE

DEEL A

Indiening van de aanvraag

1.

De aanvraag kan worden ingediend voor het gebruik van een generieke omschrijving in één of meer lidstaten. De aanvraag moet worden ingediend bij de bevoegde nationale instantie van één enkele lidstaat (hierna de „geadresseerde lidstaat” genoemd). Exploitanten kunnen kiezen bij welke van de lidstaten waar de generieke omschrijving wordt gebruikt, zij hun aanvraag indienen.

2.

De aanvraag moet elektronisch worden ingediend en moet alle in deel B van deze bijlage opgenomen elementen bevatten. Indien de lidstaten dit wensen, kunnen zij om een papieren exemplaar verzoeken. Voor de gegevens als bedoeld in deel B, punten 1.5 en 2, van deze bijlage, volstaat een lijst van referenties op zichzelf niet.

3.

Wanneer de bevoegde nationale instantie van de geadresseerde lidstaat een aanvraag ontvangt, moet zij:

binnen 14 dagen na ontvangst schriftelijk de ontvangst van de aanvraag bevestigen. In die bevestiging moet de datum van ontvangst van de aanvraag worden vermeld;

terstond de Commissie op de hoogte brengen door de samenvatting van de aanvraag toe te zenden;

in voorkomend geval de volledige aanvraag aan elke andere lidstaat waarvoor een aanvraag voor het gebruik van een generieke omschrijving wordt ingediend (hierna „de betrokken lidstaat of lidstaten” genoemd) toezenden;

indien de betrokken lidstaat of lidstaten van mening is/zijn dat in de aanvraag gegevens en informatie als bedoeld in deel B van de bijlage ontbreken, moet/moeten hij/zij de geadresseerde lidstaat daarvan binnen vier weken op de hoogte brengen.

4.

De geadresseerde lidstaat moet onverwijld en rekening houdend met de door de betrokken lidstaat of lidstaten verstrekte informatie, nagaan of de aanvraag alle in deel B van deze bijlage gevraagde informatie bevat. Wanneer de aanvraag niet alle in deel B van deze bijlage gevraagde elementen bevat, moet de geadresseerde lidstaat aan de aanvrager de nodige aanvullende informatie vragen en de aanvrager de termijn meedelen waarbinnen deze informatie moet worden verstrekt.

5.

Wanneer een aanvrager de door de geadresseerde lidstaat gevraagde aanvullende informatie niet verstrekt, moet de aanvraag als niet geldig worden beschouwd. In dergelijke gevallen moet de geadresseerde lidstaat de aanvrager, de Commissie en elke andere betrokken lidstaat daarvan op de hoogte brengen, met opgave van de redenen waarom de aanvraag als niet geldig wordt beschouwd. De aanvrager moet de mogelijkheid krijgen om dezelfde aanvraag opnieuw in te dienen, uitgezonderd voor de lidstaat of de lidstaten waarvoor de gevraagde gegevens niet werden verstrekt.

6.

De geadresseerde lidstaat moet een geldige aanvraag onverwijld aan de Commissie en alle lidstaten toezenden en de aanvrager hiervan in kennis stellen. De Commissie moet de ontvangst van een geldige aanvraag binnen 14 dagen schriftelijk aan de geadresseerde lidstaat bevestigen.

7.

De geadresseerde lidstaat en de betrokken lidstaat of lidstaten moeten binnen zes weken na de toezending van een geldige aanvraag hun advies meedelen aan de Commissie. In het advies moet worden vermeld of de generieke omschrijving aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een vrijstelling uit hoofde van artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 voldoet, en of de omschrijving wordt ondersteund door de in deel B, punten 1.3, 1.4 en 1.5 en, in voorkomend geval, punt 2 van deze bijlage bedoelde gegevens; er moet ook worden vermeld waarom dat advies gegeven wordt. De adviezen moeten schriftelijk worden ingediend. Andere lidstaten kunnen binnen dezelfde termijn en onder dezelfde voorwaarden eveneens een advies over de aanvraag aan de Commissie meedelen.

8.

Nadat de Commissie van een lidstaat een geldige aanvraag heeft ontvangen, alsook het/de in punt 7 van dit deel van de bijlage bedoelde advies/adviezen, kan zij, binnen een redelijke termijn, overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 een procedure inleiden tot goedkeuring van de generieke omschrijving.

DEEL B

Inhoud van de aanvraag

1.   Verplichte informatie

De aanvraag moet de volgende elementen bevatten:

1.1.   Een samenvatting van de aanvraag met:

de naam en het adres van de aanvrager;

de generieke omschrijving waarop de aanvraag betrekking heeft;

een korte beschrijving van de eigenschap van de categorie levensmiddelen of dranken waarop de generieke omschrijving betrekking heeft, en

de lidstaat of de lidstaten waarvoor de aanvrager een aanvraag indient om de generieke omschrijving te gebruiken.

1.2.   Aanvrager

Naam, adres en contactgegevens van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die een aanvraag indient en/of van de persoon die bevoegd is om namens de aanvrager met de Commissie te communiceren.

Een aanvraag voor de goedkeuring van een generieke omschrijving kan ook worden ingediend door beroepsverenigingen die optreden namens hun leden, met opgave van naam, adres en contactgegevens van de beroepsvereniging die de aanvraag indient en/of van de persoon die bevoegd is om namens de beroepsvereniging met de Commissie te communiceren. Het is wenselijk ook informatie op te nemen over de steun van de aanvraag door de leden van de beroepsvereniging.

1.3.   De generieke omschrijving waarop de aanvraag betrekking heeft

1.

De generieke omschrijving zoals zij voorkomt in de taal of de talen waarin zij traditioneel wordt gebruikt. Indien passend een beschrijving van de generieke omschrijving in het Engels.

2.

De lidstaat of lidstaten waar de generieke omschrijving wordt gebruikt.

1.4.   De categorie levensmiddelen of dranken waarop de generieke omschrijving van toepassing is

1.

Een opgave van de categorie levensmiddelen of dranken die onder de generieke omschrijving waarvoor een aanvraag wordt ingediend, in de handel worden gebracht.

2.

Een gedetailleerde beschrijving, waarin de nadruk wordt gelegd op de eigenschap en de elementen die de categorie levensmiddelen of dranken die onder de generieke omschrijving waarvoor een aanvraag wordt ingediend in de handel worden gebracht, onderscheiden van andere producten binnen dezelfde categorie levensmiddelen of dranken.

1.5.   Ondersteunende gegevens met betrekking tot het gebruik van de generieke omschrijving

Relevante bibliografische of anderszins controleerbare bewijzen waaruit blijkt dat de categorie levensmiddelen of dranken gedurende ten minste twintig jaar voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze verordening met de generieke omschrijving op de markt van de lidstaat of lidstaten aanwezig was.

2.   Aanvullende informatie die moet worden verstrekt indien de lidstaten daarom verzoeken: ondersteunende gegevens in verband met het begrijpen door/de perceptie van de consument

Wanneer zij zulks nodig achten voor de beoordeling van de aanvraag, kunnen geadresseerde lidstaten en de betrokken lidstaat of lidstaten de aanvrager om bijkomende gegevens verzoeken inzake de volgende informatie:

relevant bewijsmateriaal of informatie in verband de manier waarop de consument de eventuele effecten van de generieke omschrijving begrijpt en percipieert. Die gegevens moeten betrekking hebben op de lidstaat of de lidstaten waar de generieke omschrijving wordt gebruikt;

relevant bewijsmateriaal of informatie waaruit blijkt dat de consument een verband legt tussen de generieke omschrijving en de specifieke in punt 1.4 van dit deel van de bijlage genoemde categorie levensmiddelen of dranken.

3.   Andere aanvullende informatie (facultatief)


21.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 251/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 908/2013 VAN DE COMMISSIE

van 20 september 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 september 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

47,7

XS

41,5

ZZ

44,6

0707 00 05

MK

46,1

TR

116,3

ZZ

81,2

0709 93 10

TR

130,3

ZZ

130,3

0805 50 10

AR

122,2

CL

109,5

IL

142,1

TR

117,7

UY

111,2

ZA

115,2

ZZ

119,7

0806 10 10

EG

187,8

TR

157,6

ZZ

172,7

0808 10 80

AR

100,6

BA

105,9

BR

78,8

CL

108,3

CN

71,1

NZ

135,9

US

146,0

ZA

116,6

ZZ

107,9

0808 30 90

AR

231,4

CL

29,5

CN

82,5

TR

132,2

ZZ

118,9

0809 30

TR

130,2

ZZ

130,2

0809 40 05

BA

41,0

XS

46,6

ZZ

43,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

21.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 251/12


BESLUIT EUMM GEORGIA/1/2013 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 13 september 2013

betreffende de benoeming van het hoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM Georgia)

(2013/465/GBVB)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Besluit 2010/452/GBVB van de Raad van 12 augustus 2010 inzake de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië, EUMM Georgia (1), en met name artikel 10, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Besluit 2010/452/GBVB van de Raad is het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd om overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag de noodzakelijke besluiten te nemen met het oog op de politieke controle op en de strategische leiding van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM Georgia) met inbegrip van het besluit tot benoeming van een missiehoofd.

(2)

Op 14 september 2012 heeft het Politiek en Veiligheidscomité Besluit EUMM Georgia/1/2012 (2) vastgesteld, houdende verlenging van het mandaat van de heer Andrzej TYSZKIEWICZ als missiehoofd van EUMM Georgia, tot en met 14 september 2013.

(3)

De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid heeft op 24 juli 2013 voorgesteld de heer Toivo KLAAR te benoemen tot missiehoofd van EUMM Georgia met ingang van 15 september 2013 tot en met 14 december 2014,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer Toivo KLAAR wordt benoemd tot hoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM Georgia) met ingang van 15 september 2013 tot en met 14 december 2014.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 13 september 2013.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

W. STEVENS


(1)  PB L 213 van 13.8.2010, blz. 43.

(2)  PB L 257 van 25.9.2012, blz. 15.


AANBEVELINGEN

21.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 251/13


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 11 september 2013

over consistente verplichtingen tot non-discriminatie en kostenmethodologieën om de concurrentie te bevorderen en investeringen in breedband aantrekkelijker te maken

(2013/466/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (1), en met name artikel 19, lid 1,

Gezien de adviezen van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Comité voor Communicatie (CoCom),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om innovatie te bevorderen, de productiviteit, de werkgelegenheid en het concurrentievermogen te verbeteren en om uiteindelijk economische groei te creëren en de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken, is het van wezenlijk belang dat de interne EU-markt voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten versterkt wordt, met name door middel van het uitrollen van snelle internetnetwerken. De Commissie, de nationale regelgevende instanties (nri’s) en het Berec dragen bij tot de ontwikkeling van de interne markt voor elektronische communicatie, doordat zij een gemeenschappelijk aanpak ontwikkelen voor de consistente toepassing van het regelgevingskader dat is vastgesteld bij Richtlijn 2002/21/EG („het regelgevingskader”).

(2)

De aanleg van snel breedband speelt binnen de Unie een belangrijke rol op het gebied van investeringen, het verbeteren van werkgelegenheid en het herstel van de economie in algemene zin. De Commissie en de Europese Raad hebben derhalve als onderdeel van de digitale agenda voor Europa (DAE) van de Unie, een van de kerninitiatieven van Europa 2020, ambitieuze doelstellingen voor het uitrollen van snelle breedband vastgelegd.

(3)

Een van de kerndoelstellingen van de digitale agenda voor Europa is de aanleg van toegangsnetwerken van de nieuwe generatie (NGA-netwerken). De digitale agenda voor Europa is erop gericht de aanzienlijke investeringen te steunen die de komende jaren nodig zijn. Het doel van de onderhavige aanbeveling is het bevorderen van efficiënte investeringen en innovatie in nieuwe en verbeterde infrastructuur, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van daadwerkelijke mededinging, die van groot belang is als stimulans voor investeringen op lange termijn. De onderhavige aanbeveling is gericht op i) het waarborgen van gelijke voorwaarden door middel van de toepassing van strengere regels op het gebied van non-discriminatie, ii) het vastleggen van voorspelbare en stabiele gereguleerde wholesaleprijzen voor kopertoegang en op iii) het verhogen van de zekerheid met betrekking tot de omstandigheden waarin geen gereguleerde wholesaletoegangsprijzen voor NGA-diensten worden opgelegd. Hierdoor neemt de voorspelbaarheid inzake wet- en regelgeving toe, wat bevorderlijk is voor de investeringen die op korte en middellange termijn nodig zijn.

(4)

Het creëren van de voorspelbaarheid inzake regelgeving is cruciaal voor het bevorderen van efficiënte investeringen en innovatie in nieuwe en verbeterde infrastructuur. Een langdurig consistente en stabiele benadering op regelgevingsgebied is van doorslaggevend belang om ervoor te zorgen dat investeerders het vertrouwen hebben om duurzame bedrijfsplannen uit te stippelen. Om gedurende een langere periode voor de nodige voorspelbaarheid te zorgen, dat wil zeggen langer dan de levensduur van een individuele marktanalyse, dienen de nri’s in overeenkomstig het regelgevingskader opgelegde regulerende maatregelen zo duidelijk mogelijk te bepalen in hoeverre te verwachten veranderingen van de marktomstandigheden de desbetreffende oplossingen beïnvloeden.

(5)

Bij de beoordeling van de ontwerpmaatregelen waarvan de Commissie overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2002/21/EG in kennis is gesteld, is gebleken dat er in de Unie nog steeds aanmerkelijke verschillen zijn wat betreft de toepassing van verplichtingen inzake non-discriminatie overeenkomstig artikel 10 en wat betreft verplichtingen inzake prijscontrole en kostentoerekening overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) met betrekking tot de markten voor wholesaletoegang tot netwerkinfrastructuur (markt 4) en wholesalebreedbandtoegang (markt 5) die zijn vermeld in Aanbeveling 2007/879/EG van de Commissie (3).

(6)

De overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2002/19/EG opgelegde verplichtingen lopen in de Unie sterk uiteen, zelfs indien de onderliggende marktproblemen vergelijkbaar zijn. Een toenemend aantal nri’s heeft recentelijk overwogen een algemene verplichting tot non-discriminatie, met gebruikmaking van kernprestatie-indicatoren en gewaarborgde volledig gelijkwaardige toegang, op een meer gedetailleerde wijze toe te passen, maar uit de desbetreffende ontwerpmaatregelen waarvan de Commissie overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2002/21/EG in kennis is gesteld, is gebleken dat de benaderingen van de nri’s sterk uiteenlopen op het gebied van de werkingssfeer, de toepassing alsmede het toezicht op en de handhaving van de naleving van deze verplichting, met name met betrekking tot het gekozen gelijkwaardigheidsmodel (als er al een dergelijk model wordt toegepast).

(7)

Ook de opgelegde verplichtingen inzake toegangstarieven overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2002/19/EG voor de markten 4 en 5 lopen in de lidstaten van de Unie sterk uiteen, hoewel de verschillen niet kunnen worden verklaard op basis van onderliggende verschillen in de nationale omstandigheden. De Commissie heeft de nri’s krachtens haar bevoegdheden overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2002/21/EG herhaaldelijk aangespoord om i) geschikte kostentoerekeningsmethoden toe te passen en consistente tarieven te waarborgen voor toegangsproducten die tot dezelfde waardeketen behoren, teneinde het beginsel van de investeringsladder te vrijwaren, ii) de beginselen van het desbetreffende kostenmodel consistent toe te passen op alle relevante inputgegevens en iii) te erkennen dat het van groot belang is om de kosten van een modern, efficiënt netwerk te gebruiken om toegangstarieven vast te leggen.

(8)

De sterk uiteenlopende door de nri’s gekozen benaderingen op regelgevingsgebied inzake deze twee maatregelen belemmeren de ontwikkeling van de interne markt voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten en staan derhalve wellicht aanzienlijke groei van de welvaart voor de economie in het algemeen in de weg. Dergelijke verschillen hebben een negatieve invloed op de rechtszekerheid en leiden tot een gebrek aan consistente toegangsregulering, waardoor de mogelijkheden om schaalvoordelen te benutten, worden beperkt.

(9)

Als er sprake is van aanmerkelijke marktmacht op markt 4 en/of markt 5, dient er overeenkomstig de beginselen die zijn vastgesteld bij Richtlijn 2002/19/EG, en met name bij artikel 8, lid 4, een geschikte reeks maatregelen te worden genomen. De maatregelen in deze aanbeveling dienen te worden toegepast in overeenstemming met de beginselen van Richtlijn 2002/21/EG en Richtlijn 2002/19/EG.

(10)

Deze aanbeveling is in overeenstemming met Aanbeveling 2010/572/EU van de Commissie (4) en bouwt voort op de door de Commissie in Aanbeveling 2010/572/EU verstrekte leidraad betreffende de toepassing van specifieke verplichtingen uit het regelgevingskader. Zo wordt in deze aanbeveling gedetailleerd omschreven wanneer kostengeoriënteerde wholesaletoegang tot NGA-breedband wellicht niet nodig is, zoals vermeld in punt 36 van Aanbeveling 2010/572/EU, en wordt aangegeven wanneer bestaande concurrentiebeschermende maatregelen er toe moeten leiden dat nri’s afwijken van het algemene beginsel van kostengeoriënteerde NGA-toegang, zoals in punt 25 van Aanbeveling 2010/572/EU is vermeld. Derhalve dient bij de interpretatie van beide aanbevelingen rekening te worden gehouden met de beginselen in de onderhavige aanbeveling en met name in de overwegingen 25 tot en met 28 alsmede 49 en 50 en in punt 58.

(11)

Deze aanbeveling heeft ook betrekking op zaken waarop in Aanbeveling 2010/572/EU niet is ingegaan, zoals de consistente toepassing van artikel 10 van Richtlijn 2002/19/EG en een consistente benadering voor het berekenen van wholesaleprijzen voor kopertoegang.

(12)

Een van de belemmeringen voor de ontwikkeling van daadwerkelijk gelijke voorwaarden voor partijen die toegang tot elektronische-communicatienetwerken vragen, is de voorkeursbehandeling die downstreamondernemingen, bijvoorbeeld de retailafdeling van een verticaal geïntegreerde exploitant met aanmerkelijke marktmacht (AMM-exploitant), genieten, door discriminatie op grond van de prijs of andere factoren (bijvoorbeeld discriminatie met betrekking tot de kwaliteit van de dienstverlening, toegang tot informatie, vertragingsmanoeuvres, buitensporige eisen en het strategische ontwerp van essentiële productkenmerken). Het is bijzonder moeilijk enkel en alleen door de toepassing van een algemene verplichting tot non-discriminatie discriminerend gedrag op grond van andere factoren dan de prijs op te sporen en aan te pakken. Het is daarom belangrijk om daadwerkelijk gelijkwaardige toegang te waarborgen door middel van de strikte toepassing van verplichtingen tot non-discriminatie en door de toepassing van doeltreffende maatregelen om toezicht te houden op de naleving en deze te handhaven.

(13)

Met betrekking tot het aanpakken en voorkomen van discriminerend gedrag op grond van andere factoren dan de prijs heeft de Commissie waargenomen dat de nri’s sterk uiteenlopende regelgevingsbenaderingen hebben gekozen. De Commissie beschouwt Equivalence of Input (EoI) in beginsel als doeltreffendste bescherming tegen discriminatie, omdat toegangvragende partijen hierdoor de mogelijkheid hebben te concurreren met de downstreamondernemingen van de verticaal geïntegreerde AMM-exploitant door gebruik te maken van exact dezelfde reeks gereguleerde wholesaleproducten, waarbij dezelfde tarieven gelden en dezelfde transactionele processen worden toegepast. EoI is geschikter dan het concept Equivalence of Output (EoO) om te zorgen voor transparantie en om het probleem van informatieasymmetrieën aan te pakken.

(14)

Overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2002/19/EG zijn de nri’s verplicht te waarborgen dat de verplichtingen die aan een exploitant worden opgelegd wanneer deze als exploitant met aanmerkelijke marktmacht is aangewezen, worden gebaseerd op de aard van het geconstateerde probleem en dat deze verplichtingen in het licht van artikel 8, lid 5, van Richtlijn 2002/21/EG, en met name van artikel 8, lid 5, onder b), daarvan, proportioneel worden toegepast. Als gevolg van de vereiste aanpassingen aan het systeem brengt het leveren van gereguleerde wholesale-inputs op EoI-basis waarschijnlijk hogere nalevingskosten met zich mee dan minder strenge verplichtingen inzake non-discriminatie. Bovendien zou een AMM-exploitant niet van een aantal verticale synergieën kunnen profiteren, omdat deze zelf enkel de wholesaleproducten zou mogen gebruiken die deze aan zijn concurrenten levert of aanbiedt. Deze hogere nalevingskosten dienen echter te worden afgezet tegen de voordelen van zwaardere concurrentie op downstreamgebied.

(15)

Als gevolg van de hogere kosten van het opnieuw ontwerpen van bestaande voorzienings- en operationele ondersteuningssystemen om ervoor te zorgen dat deze aan de EoI-eisen voldoen, is het minder waarschijnlijk dat de verplichting voor de AMM-exploitant om via bestaande systemen op EoI-basis te voorzien in wholesalekopernetwerkinputs voldoende nettovoordelen oplevert om de evenredigheidstoets te doorstaan. Als de AMM-exploitant daarentegen verplicht wordt op EoI-basis in NGA-wholesale-inputs te voorzien, die veelal via nieuwe systemen worden geleverd, zal dat naar verwachting voldoende nettovoordelen opleveren en zijn de incrementele nalevingskosten om te waarborgen dat de nieuwe aangelegde systemen aan de EoI-eisen voldoen, lager, zodat er aan het evenredigheidsbeginsel wordt voldaan. De AMM-exploitant moet tijdens de ontwerpfase voor nieuwe producten in staat zijn om tegen redelijke kosten EoI te integreren, voordat hij nieuwe inputs levert aan zijn downstreamafdelingen.

(16)

Aangezien de nalevingskosten hoog kunnen uitvallen, is het wellicht onredelijk de AMM-exploitant te verplichten EoI op elk niveau van de waardeketen toe te passen. Daarom dienen de nri’s naargelang van de nationale omstandigheden eerst vast te stellen op welk niveau het opleggen van EoI de grootste voordelen op het gebied van concurrentie en innovatie oplevert en vervolgens te beoordelen of EoI ook voor andere niveaus geschikt en evenredig zou zijn. Aangezien EoI ervoor kan zorgen dat innovatie op de retailmarkt sneller plaatsvindt, dient EoI in beginsel te worden ingevoerd op het laagst mogelijke netwerkniveau, waarop concurrentie op lange termijn effectief en duurzaam zal zijn. In lidstaten met een groot aantal kleinschalige AMM-exploitanten, is het wellicht onevenredig om EoI aan al deze exploitanten op te leggen.

(17)

Indien nri’s concluderen dat de verplichting om gereguleerde wholesale-inputs op EoI-basis te leveren onevenredig is, dient er een EoO-model te worden toegepast waarbij wordt gewaarborgd dat de aan alternatieve exploitanten geleverde wholesale-inputs wat betreft de functionaliteit en het tarief vergelijkbaar zijn met de inputs die de verticaal geïntegreerde AMM-exploitant zelf gebruikt, maar afwijken wat betreft de systemen en processen die worden toegepast.

(18)

Indien het geschikt, gerechtvaardigd en evenredig wordt geacht en er een raadpleging overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2002/21/EG is uitgevoerd, kan worden besloten om EoI op te leggen als verplichting inzake non-discriminatie overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2002/19/EG, zonder afbreuk te doen i) aan het eventueel opleggen van een verplichting tot functionele scheiding overeenkomstig artikel 13 bis van Richtlijn 2002/19/EG, wanneer een nri concludeert dat de geschikte verplichtingen (met inbegrip van verplichtingen inzake non-discriminatie zoals EoI) niet hebben geleid tot doeltreffende concurrentie, ii) aan elke vrijwillige scheiding overeenkomstig artikel 13 ter van Richtlijn 2002/19/EG, en iii) aan een analyse van de concurrentievoorwaarden in gebieden die worden gedekt door de gezamenlijke aanleg van fibre to the home-netwerken (FTTH), hetgeen is aanbevolen in punt 28 van Aanbeveling 2010/572/EU.

(19)

Volumekortingen en/of langetermijnovereenkomsten inzake toegangsprijzen zijn belangrijke middelen om investeringen in NGA te bevorderen, met name als het gebruik door consumenten nog gering is; deze middelen kunnen verenigbaar zijn met een EoI- en EoO-aanpak. Om ervoor te zorgen dat markttoegang door efficiënte concurrenten mogelijk is, dienen de nri’s te aanvaarden dat AMM-exploitanten volumekortingen geven aan hun eigen downstreamondernemingen, zoals hun retailafdeling, maar uitsluitend als deze kortingen niet hoger zijn dan de hoogste volumekorting die te goeder trouw aan derde toegangvragende partijen is verleend. Daarnaast dienen de nri’s te aanvaarden dat AMM-exploitanten prijsafspraken voor langetermijntoegang met hun downstreamondernemingen, zoals hun retailafdeling, maken, maar uitsluitend als deze kortingen niet hoger zijn dan de hoogste korting die aan een derde toegangvragende partij is verleend.

(20)

Als de nri besluit dat een verplichting inzake non-discriminatie overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2002/19/EG geschikt, evenredig en objectief gerechtvaardigd is, is het voor het scheppen van gelijke voorwaarden van belang te waarborgen dat alternatieve toegangvragende partijen het retailaanbod van de AMM-exploitant in technisch opzicht kunnen dupliceren op basis van de gereguleerde wholesale-input die zij ontvangen. Dit doet geen afbreuk aan het concept van volledige gelijkwaardigheid dat de nri oplegt. De nri’s hoeven de exacte opzet van de desbetreffende wholesaletoegangsproducten niet gedetailleerd voor te schrijven, maar zij moeten waarborgen dat nieuwe retaildiensten of -bundels worden getest op technische dupliceerbaarheid en dat een aantal factoren wordt onderzocht.

(21)

Bij het uitvoeren van de test op technische dupliceerbaarheid of het beoordelen van de resultaten van de door de AMM-exploitant uitgevoerde test moeten de nri’s ook rekening houden met het risico op monopolisering van de downstreammarkt op basis van het nieuwe aanbod en de effecten op innovatie. Zo moet bijvoorbeeld het wholesaletoegangsproduct lang genoeg vóór de lancering van een soortgelijk aanbod door de AMM-exploitant beschikbaar zijn voor toegangvragende partijen, zodat de AMM-exploitant niet te veel kan profiteren van zijn voorsprong, waarbij rekening dient te worden gehouden met de ontwikkeling en aanpassing van de eigen systemen en processen die een efficiënte alternatieve exploitant moet uitvoeren om een concurrerende nieuwe retaildienst te kunnen aanbieden.

(22)

Voor de concurrentie is van belang dat de technische dupliceerbaarheid is gewaarborgd. Daarom is het essentieel dat de gereguleerde AMM-exploitant de technische dupliceerbaarheid van nieuwe retaildiensten waarborgt voordat deze worden gelanceerd en dat deze waarborg van kracht blijft. De nri beslist of de test op de technische dupliceerbaarheid voorafgaand aan de lancering van een nieuw retailaanbod of erna moet worden uitgevoerd. Zo kan de nri besluiten om de test op de technische dupliceerbaarheid na de lancering van de retaildiensten uit te voeren indien de bevoegdheid van de nri om de bedrijfsgegevens van de AMM-exploitant openbaar te maken overeenkomstig de nationale wetgeving wordt ingeperkt door regels inzake vertrouwelijkheid.

(23)

Aangezien het bij de vergelijking tussen de kwaliteit van de dienstverlening die de AMM-exploitant aan zichzelf verstrekt en de kwaliteit van de dienstverlening die hij aan derde toegangvragende partijen verstrekt, aan transparantie ontbreekt, is het vaak moeilijk om vast te stellen of er sprake is van discriminerend gedrag en om op basis daarvan overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2002/19/EG non-discriminatie te handhaven. KPI’s zijn de meest geschikte middelen om eventueel discriminerend gedrag op te sporen en om de transparantie met betrekking tot de levering en kwaliteit van gereguleerde wholesaletoegangsproducten van de AMM-exploitant op de desbetreffende markten te verbeteren. Om de transparantie en het marktvertrouwen te bevorderen, kunnen de nri’s er via geschikte fora voor de sector toe bijdragen dat de AMM-exploitant en derde toegangvragende partijen overeenstemming over de gedetailleerde KPI’s bereiken en waarborgen dat dergelijke KPI’s zodanig worden gecontroleerd en bekendgemaakt dat eventueel discriminerend gedrag in een vroeg stadium kan worden opgespoord. De KPI’s moeten verband houden met de kernactiviteiten binnen de voorzieningscyclus en alle fasen daarvan omvatten, dat wil zeggen de bestelprocedure, de levering of voorziening van de dienst, de kwaliteit van dienstverlening met inbegrip van storingen en storingshersteltijden alsmede de migratie door toegangvragende partijen tussen verschillende gereguleerde wholesale-inputs.

(24)

Om non-discriminatie volledig te waarborgen, moeten de KPI’s worden aangevuld met overeenkomsten en waarborgen inzake het dienstverleningsniveau. Door overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau op te leggen, wordt gewaarborgd dat toegangvragende partijen over de overeengekomen kwaliteit van dienstverlening beschikken. De bijbehorende waarborgen inzake het dienstverleningsniveau zijn een afschrikwekkend middel dat discriminerend gedrag tegengaat. De nri’s dienen nauw betrokken te zijn bij de ontwikkeling van waarborgen inzake het dienstverleningsniveau; zij kunnen bijvoorbeeld de waarborgen inzake het dienstverleningsniveau goedkeuren die de AMM-exploitant in het kader van een gereglementeerd referentieaanbod hebben ontwikkeld.

(25)

Om de doelstellingen van het regelgevingskader te bereiken, moet een kostenmethodologie worden toegepast die leidt tot toegangsprijzen die zo dicht mogelijk bij de verwachte prijzen op een markt met daadwerkelijke mededinging liggen. Een dergelijke kostenmethodologie dient te zijn gebaseerd op een modern efficiënt netwerk, dient de behoefte aan langdurig stabiele en voorspelbare wholesaleprijzen voor kopertoegang te weerspiegelen, waardoor sterke schommelingen en schokken worden voorkomen, om te zorgen voor een duidelijk kader voor investeringen, en dient in staat te zijn om kostengeoriënteerde wholesaleprijzen voor kopertoegang te genereren, die als anker dienen voor NGA-diensten en op toepasselijke en consistente wijze rekening houden met het effect van afnemende volumes als gevolg van de overgang van koper naar NGA-netwerken, dat wil zeggen dat een kunstmatige stijging van wholesaleprijzen voor kopertoegang wordt vermeden, die anders plaats zal vinden doordat klanten naar de NGA-netwerken van de AMM-exploitant migreren.

(26)

Het terugverdienen van de kosten is een van de hoofdbeginselen van een kostenmethodologie. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de door exploitanten op een efficiënte manier gemaakte kosten worden gedekt en dat hun geïnvesteerde kapitaal een behoorlijk rendement oplevert.

(27)

Een kostenmethodologie waarvan het juiste „bouwen of kopen”-signaal uitgaat, dient het goede evenwicht te vinden tussen het waarborgen van efficiënte toegang en voldoende prikkels om te investeren en in het bijzonder om NGA-netwerken aan te leggen en daardoor nieuwe, snellere en betere breedbanddiensten te leveren.

(28)

De aanbevolen kostenmethodologie moet binnen de Unie voor transparantie en consistentie zorgen. Bovendien is er een consistente modelleringsbenadering nodig, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke nationale omstandigheden.

(29)

De kostenmethodologie op basis van bottom-up long-run incremental costs plus (BU LRIC +) komt wat betreft het vastleggen van prijzen voor gereguleerde wholesaletoegangsdiensten het beste tegemoet aan deze doelstellingen. Bij deze methodologie wordt er een model opgesteld op basis van het incrementele kapitaal (met inbegrip van eerder gemaakte kosten) en de exploitatiekosten die een hypothetisch efficiënte exploitant maakt bij het leveren van alle toegangsdiensten, waaraan een marge voor het volledig terugverdienen van de gemeenschappelijke kosten wordt toegevoegd. Bij de methodologie op basis van BU LRIC + kunnen derhalve de totale, op doeltreffende wijze gemaakt kosten worden terugverdiend.

(30)

Bij de methodologie op basis van BU LRIC + worden de huidige kosten toekomstgericht berekend (dat wil zeggen op basis van moderne technologie, verwachte vraag etc.) die een efficiënte netwerkexploitant zou maken om momenteel een netwerk te bouwen waarmee alle vereiste diensten kunnen worden geleverd. BU LRIC + geeft derhalve de juiste en efficiënte signalen voor toegang.

(31)

Als kabel, glasvezel (FttX) en, in mindere mate, mobiele netwerken (in het bijzonder mobiele Long Term Evolution- of LTE-netwerken) concurreren met kopernetwerken, reageren AMM-exploitanten daarop door hun kopernetwerken te verbeteren en deze geleidelijk te vervangen door NGA om deze concurrentiedreiging te ondervangen. Aangezien geen enkele exploitant tegenwoordig een puur kopernetwerk zou bouwen, omvat de methodologie op basis van BU LRIC + de huidige kosten van de aanleg van een modern, efficiënt NGA-netwerk.

(32)

Een dergelijk efficiënt NGA-netwerk bestaat afhankelijk van de nationale omstandigheden geheel of gedeeltelijk uit optische elementen en kan de doelstellingen behalen die in de digitale agenda voor Europa zijn vastgesteld op het gebied van bandbreedte, dekking en gebruik.

(33)

De waardebepaling tegen huidige kosten van de activa van een dergelijk NGA-netwerk houdt het best rekening met het onderliggende concurrentieproces en met name met de dupliceerbaarheid van de activa.

(34)

In tegenstelling tot activa zoals de technische apparatuur en het transmissiemedium (bijvoorbeeld glasvezel), is het niet waarschijnlijk dat civieltechnische activa (bijvoorbeeld leidingen, kabelgoten en masten) worden gedupliceerd. Door de verandering van de technologie en het niveau van de concurrentie en de retailvraag kunnen alternatieve exploitanten naar verwachting geen parallelle civieltechnische infrastructuur aanleggen, ten minste niet als de bestaande civieltechnische infrastructuuractiva kunnen worden hergebruikt om een NGA-netwerk aan te leggen.

(35)

In de aanbevolen kostenmethodologie wordt de waarde van de Regulatory Asset Base (RAB) die overeenkomt met de bestaande herbruikbare civieltechnische activa bepaald op basis van de huidige kosten, waarbij rekening wordt gehouden met de verstreken economische levensduur van de activa en derhalve met de kosten die de gereguleerde AMM-exploitant al heeft terugverdiend. Bij deze benadering worden aan efficiënte toegangvragende partijen signalen gegeven inzake „bouwen of kopen” en wordt het risico vermeden dat er meer wordt terugverdiend dan de kosten voor bestaande herbruikbare civieltechnische infrastructuur. Het terugverdienen van meer dan de kosten is niet gerechtvaardigd om efficiënte toegang te waarborgen en om investeringsprikkels te behouden, omdat de optie om te bouwen voor deze categorie activa economisch niet haalbaar is.

(36)

Om de huidige kosten voor de RAB die overeenkomt met de bestaande herbruikbare civieltechnische activa te berekenen, wordt de indexeringsmethode toegepast. Deze methode verdient de voorkeur vanwege haar bruikbaarheid, stabiliteit en transparantie. Er wordt gebruikgemaakt van historische gegevens over uitgaven, cumulatieve afschrijvingen en afstoting van activa voor zover deze gegevens beschikbaar zijn via de jaarrekeningen en de wettelijk voorgeschreven rekeningen alsmede de financiële verslagen van de gereguleerde AMM-exploitant. Verder wordt er gebruikgemaakt van een prijsindex, bijvoorbeeld de openbaar beschikbare consumentenprijzenindex.

(37)

Derhalve wordt de initiële RAB, die overeenkomt met de bestaande herbruikbare civieltechnische activa, vastgelegd op de wettelijk voorgeschreven boekwaarde, zonder de cumulatieve afschrijvingen op het tijdstip van de berekening en geïndexeerd op basis van een toepasselijke prijsindex, zoals de consumentenprijzenindex.

(38)

De initiële RAB wordt dan gefixeerd en overgedragen van de ene reguleringsperiode naar de volgende. Doordat de RAB wordt gefixeerd, wordt ervoor gezorgd dat een niet-dupliceerbaar bestaand herbruikbaar civieltechnisch activum, zodra het volledig is afgeschreven, geen deel meer uitmaakt van de RAB en hiervoor dus geen kosten aan de toegangvragende partij kunnen worden doorberekend, net zo min als er voor de AMM-exploitant kosten aan dit activum zijn verbonden. Daarnaast is de AMM-exploitant bij deze benadering zeker van een passende vergoeding en hebben zowel de AMM-exploitant als de toegangvragende partijen op lange termijn rechtszekerheid.

(39)

De actieve koperlijnen nemen af doordat de klanten migreren naar kabel, glasvezel en/of mobiele netwerken. Door een enkel efficiënt NGA-netwerk voor koper en NGA-toegangsproducten te modelleren, wordt het inflatoire omvangseffect geneutraliseerd dat ontstaat bij het modelleren van een kopernetwerk, waarbij vaste netwerkkosten worden verdeeld over een afnemend aantal actieve koperlijnen. Hierdoor kan het verkeersvolume geleidelijk worden overgedragen van koper naar NGA, zodra NGA is aangelegd en ernaar wordt overgestapt. Enkel verkeersvolume dat wordt overgedragen naar andere infrastructuur (zoals kabel of mobiele netwerken) die geen deel uitmaakt van het kostenmodel, zal stijgende kosten per eenheid tot gevolg hebben.

(40)

Rekening houdend met het beginsel van technologische neutraliteit en met verschillende nationale omstandigheden, dienen de nri’s over een bepaalde mate van flexibiliteit te beschikken om een dergelijk modern efficiënt NGA-netwerk te modelleren. Het NGA-netwerk kan daarom worden gebaseerd op een van de diverse toegangstechnologieën en netwerktopologieën waarover exploitanten kunnen beschikken om een NGA-netwerk uit te rollen.

(41)

Een FttH-netwerk, een FttC-netwerk of een combinatie van beide kan worden beschouwd als modern efficiënt NGA-netwerk. Bij deze benadering moeten de voor het NGA-netwerk berekende kosten worden aangepast om de verschillende kenmerken van een kopernetwerk te weerspiegelen. Hiervoor moet er een raming worden gemaakt van het kostenverschil tussen een toegangsproduct op basis van NGA en een toegangsproduct enkel op basis van koper door in het NGA-model de nodige aanpassingen aan de netwerktechniek te maken teneinde de wholesaleprijs voor kopertoegang vast te stellen. Bij het bepalen van de economische levensduur van de activa in een gemodelleerd FttC-netwerk moeten de nri’s rekening houden met de ontwikkeling die met betrekking tot de verschillende netwerkcomponenten kan plaatsvinden op technologisch en netwerkgebied.

(42)

Indien de topologie van het te modelleren NGA-netwerk zodanig afwijkt van het kopernetwerk dat het niet haalbaar is om binnen het technische NGA-model aanpassingen uit te voeren, kunnen nri’s de kosten van kopernetwerken verkrijgen door een NGA-overlaynetwerk te modelleren, waarbij twee parallelle netwerken (koper en glasvezel, FttH of FttC) tot op zekere hoogte een civieltechnisch infrastructuurnetwerk delen. Bij deze benadering wordt het inflatoire omvangseffect voor civieltechnische activa geneutraliseerd, omdat de gemodelleerde koper- en glasvezelnetwerken gebruikmaken van dezelfde civieltechnische activa. De kosten per eenheid van deze activa, waaruit de kosten voor een toegangsnetwerk grotendeels bestaan, zouden derhalve stabiel blijven.

(43)

De overgangsperiode moet lang genoeg zijn om onnodige verstoring te voorkomen en te zorgen voor een stabiele en transparante benadering op regelgevingsgebied. Gezien het feit dat de nri’s de aanbevolen kostenmethodologie moeten implementeren en exploitanten op basis daarvan hun bedrijfsplannen moeten aanpassen, wordt een overgangsperiode tot 31 december 2016 geschikt geacht. De nri’s zijn niet verplicht om kostenmodellen te hanteren voor het berekenen van wholesaleprijzen voor kopertoegang indien er geen tariefregulering ex ante wordt opgelegd, bijvoorbeeld als er geen vraag naar dergelijke diensten is.

(44)

Overeenkomstig de beginselen van transparantie en voorspelbaarheid van de regelgeving en gezien de noodzaak om prijsstabiliteit te waarborgen, bepaalt de Commissie binnen welk prijsbereik naar haar verwachting de gemiddelde maandelijkse, volledig ontbundelde huurprijs voor toegang tot het koperen aansluitnet (zonder belastingen) van de Unie zal liggen, indien de aanbevolen kostenmethodologie wordt toegepast.

(45)

Het prijsbereik dient vooral als richtsnoer waarmee de nri’s kunnen bepalen wanneer zij de kostenmethodologie moeten toepassen om te voldoen aan de algemene, in de aanbeveling vastgelegde doelstelling betreffende de stabiliteit en voorspelbaarheid van de prijzen voor kopertoegang. Indien de gereguleerde maandelijkse ontbundelde prijzen voor toegang tot het koperen aansluitnet op het moment dat deze aanbeveling van kracht wordt in bepaalde lidstaten buiten het prijsbereik liggen, dienen de nri’s die in die lidstaten van de aanbevolen kostenmethodologie gebruikmaken, deze zo spoedig mogelijk ten uitvoer te leggen. Zij dienen te oordelen of de aanbevolen kostenmethodologie geleidelijke prijsaanpassingen voor 31 december 2016 vereist, met name in de lidstaten waar de toegangsprijzen momenteel niet kostengeoriënteerd zijn en derhalve naar verwachting grotere prijsaanpassingen vereist zijn. Om eventuele twijfel weg te nemen: deze aanbeveling verplicht de nri’s niet om toegangsprijzen binnen het prijsbereik op te leggen indien zij de aanbevolen kostenmethodologie of de methodologie overeenkomstig punt 40 toepassen.

(46)

Toegangsprijzen worden geacht stabiel te zijn, zelfs als zij in nominaal opzicht een trend volgen. Zij moeten echter voorspelbaar blijven en mogen derhalve gedurende de desbetreffende periode geen aanzienlijke schommelingen vertonen.

(47)

Overeenkomstig de beginselen van transparantie en voorspelbaarheid van de regelgeving en gezien de noodzaak om prijsstabiliteit te waarborgen, kunnen methodologieën die afgezien van de aanbevolen kostenmethodologie momenteel worden toegepast eveneens voldoen aan de in punt 40 vastgelegde voorwaarden. De toepassing van dit beginsel op individuele lidstaten dient per geval te worden beoordeeld en rechtvaardigt een vroegtijdige beoordeling door middel van kennisgeving aan de Commissie, het Berec en andere nri’s voorafgaand aan 31 december 2016.

(48)

Voor nri’s met beperkte middelen kan het uitzonderlijk nodig zijn om de overgangsperiode te verlengen tot na 2016 om het aanbevolen kostenmodel op te stellen. Onder dergelijke omstandigheden dient een nri te overwegen om voorlopige prijzen vast te leggen op basis van een benchmark waarvoor enkel een gemiddelde van de door nri’s overeenkomstig de bepalingen van deze aanbeveling vastgelegde toegangstarieven wordt gebruikt. Tijdens deze voorlopige periode kunnen de betrokken nri’s het Berec verzoeken om praktische steun en richtsnoeren om de beperkte middelen te compenseren en in het bijzonder de implementatiekosten van de aanbevolen kostenmethodologie te dekken.

(49)

Door de huidige onzekerheid over de vraag naar de levering van zeer snelle breedbanddiensten is het voor het bevorderen van efficiënte investeringen en innovatie overeenkomstig artikel 8, lid 5, onder d), van Richtlijn 2002/21/EG van belang de exploitanten die in NGA-netwerken investeren een zekere mate van prijsflexibiliteit te geven om prijsniveaus uit te proberen en toepasselijk marktpenetrerend prijsbeleid toe te passen. Hierdoor kunnen AMM-exploitanten en toegangvragende partijen een deel van het investeringsrisico onderling verdelen door middel van differentiëring van de wholesaletoegangsprijzen naargelang van de mate van engagement waartoe de toegangvragende partijen bereid zijn. Dit kan leiden tot lagere prijzen voor langetermijnovereenkomsten met volumegaranties, waarbij rekening wordt gehouden met het feit de toegangvragende partijen het met de onzekere vraag verbonden risico gedeeltelijk aanvaarden. Bovendien hebben zowel de toegangvragende partij als de retailafdeling van de AMM-exploitant tariefflexibiliteit op wholesaleniveau nodig om prijsdifferentiëring op de retailbreedbandmarkt in te voeren teneinde beter te kunnen inspelen op de voorkeuren van de consumenten en de penetratie van zeer snelle breedbanddiensten te bevorderen.

(50)

Overeenkomstig de punten 48 tot en met 57 dient te worden voorkomen dat een dergelijke tariefflexibiliteit leidt tot buitensporige tarieven op markten waar sprake is van AMM. Er dienen derhalve aanvullende waarborgen te worden voorzien om de mededinging te beschermen. De strengere verplichting inzake non-discriminatie, die EoI en economische dupliceerbaarheid omvat, moet derhalve worden aangevuld met de gegarandeerde economische dupliceerbaarheid van downstreamproducten in combinatie met tariefregulering van wholesale-kopertoegangsproducten.

(51)

Om de transparantie te waarborgen en om de ontwikkeling van het investeringsklimaat voor NGA-breedband en de omstandigheden op het gebied van concurrentie beter te kunnen volgen, moeten de nri’s de AMM-exploitanten vragen om hun regelmatig actuele informatie te verstrekken, waaronder plannen met betrekking tot investeringen en de uitrol van NGA. Op basis van de resultaten van deze monitoring zal het in overweging 69 vermelde netwerk van deskundigen van het Berec en de Commissie zijn toezicht uitvoeren.

(52)

Gezien de voordelen die tariefflexibiliteit onder deze omstandigheden oplevert, wordt er in het kader van de aanbevolen benadering van uitgegaan dat de wholesaletoegangsprijzen voor passieve NGA-wholesale-inputs of niet-materiële dan wel virtuele NGA-wholesale-inputs met gelijkwaardige functionaliteiten voldoende aan banden zijn gelegd (dat wil zeggen dat ervan wordt uitgegaan dat tariefgerelateerde concurrentieproblemen doeltreffend zijn aangepakt), indien er aan de volgende voorwaarden is voldaan: i) er is een aantoonbare retailprijsbeperking door de concurrentie op infrastructuurgebied of door een op kostengeoriënteerde wholesalekopertoegangsprijzen gebaseerd prijsanker, en ii) de ex-antetest op de economische dupliceerbaarheid wordt uitgevoerd in die gevallen waarin geen wholesaletariefregulering moet worden opgelegd, en iii) er is een verplichting om wholesaletoegangsdiensten op basis van EoI te verstrekken. Met andere woorden, als EoI wordt toegepast en de nri’s van mening zijn dat de voornoemde concurrentiebeschermende maatregelen zijn genomen, moeten zij geen gereguleerde toegangsprijs voor deze NGA-wholesale-inputs opleggen.

(53)

Voor actieve NGA-wholesale-inputs zijn er voldoende concurrentiebeschermende maatregelen indien toegangvragende partijen gebruik kunnen maken van upstreamproducten op de markt voor toegang tot netwerkinfrastructuur (bijvoorbeeld ontbundelde toegang of virtueel ontbundelde toegang), waarin wordt voorzien op EoI-basis, op voorwaarde dat het daadwerkelijke gebruik van dergelijke upstreamproducten of de beschikbaarheid van alternatieve infrastructuur aantoonbaar voor een retailprijsbeperking zorgt, zodat er geen aanvullende waarborgen op wholesaleniveau nodig zijn.

(54)

Een dergelijke aantoonbare retailprijsbeperking is niet sterk genoeg om te kunnen concluderen dat er daadwerkelijk concurrentie op de desbetreffende wholesalemarkt is en dat derhalve geen enkele exploitant AMM heeft. Deze retailprijsbeperking is erop gericht de exploitant met AMM op wholesaleniveau ervan te weerhouden buitensporige retailprijzen vast te leggen.

(55)

De niet-oplegging of opheffing van gereguleerde wholesaletoegangsprijzen voor NGA-netwerken overeenkomstig de punten 48 en 49 laat de mogelijkheid onverlet maatregelen te nemen om het gebrek aan voldoende marge aan te pakken dat in een volgens deze aanbeveling uitgevoerde ex-antetest op de economische dupliceerbaarheid aan het licht zou komen. Het doel hiervan is de concurrentie te waarborgen indien er geen wholesaletariefregulering aan de AMM-exploitant wordt opgelegd.

(56)

Indien het door de AMM-exploitant op het bestaande toegangsnetwerk aangeboden product niet meer aantoonbaar voor een retailprijsbeperking met betrekking tot het NGA-product zorgt (bijvoorbeeld als het kopernetwerk wordt afgeschaft), kan het in beginsel worden vervangen door een product op NGA-basis dat over dezelfde productkenmerken beschikt. Naar verwachting is een dergelijk anker op NGA-basis in de nabije toekomst of voor 2020 niet nodig.

(57)

De nri dient het proces voor de uitvoering van EoI vast te stellen na raadpleging van de AMM-exploitant en belanghebbende partijen. De vastgestelde maatregel moet een gedetailleerd stappenplan omvatten met belangrijke mijlpalen die vereist zijn voor de volledige uitvoering van EoI voor de desbetreffende toegangsproducten.

(58)

Als de tijdige uitvoering van maatregelen inzake non-discriminatie vastberaden wordt nagestreefd, zou dat voldoende waarborgen moeten bieden om tariefflexibiliteit toe te staan voordat het stappenplan volledig ten uitvoer is gelegd. Bovendien kan dit een onmiddellijk positief effect hebben op het stimuleren van investeringen. Om de concurrentie te beschermen en in het bijzonder om verstoringen van bestaande toegangsovereenkomsten te voorkomen, moeten de nri’s echter tot op zekere hoogte zelf het tijdschema voor de tenuitvoerlegging van de tariefflexibiliteit kunnen vastleggen.

(59)

Als de gereguleerde AMM-exploitant zich niet aan de in het stappenplan vastgelegde verplichtingen houdt, dienen daaraan consequenties verbonden te zijn die een afschrikwekkend effect hebben. Als er aan een of meer in het stappenplan vastgelegde mijlpalen niet wordt voldaan, dient dat met name te leiden tot de omkering van de veronderstelling dat EoI is opgelegd, zoals uiteengezet in punt 51 van deze aanbeveling. Daardoor wordt er niet meer voldaan aan de voorwaarden inzake non-discriminatie betreffende het niet-opleggen of handhaven van gereguleerde wholesaletoegangsprijzen voor NGA-netwerken. Er dienen dan gereguleerde wholesaletoegangsprijzen te worden opgelegd of de nri dient gebruikt te maken van haar bevoegdheden om overeenkomstig het regelgevingskader sancties op te leggen.

(60)

Om over te kunnen gaan tot het opleggen van gereguleerde wholesaletoegangsprijzen nadat er overeenkomstig punt 54 niet is voldaan aan de verplichting tot non-discriminatie zonder dat de nri’s een nieuwe marktanalyse hoeven uit te voeren, dient een dergelijk mogelijke consequentie deel uit te maken van de in eerste instantie aangemelde maatregel en mogen de marktgegevens waarop de nri haar initiële marktanalyse heeft gebaseerd, geen wezenlijke verandering hebben ondergaan. Als de nri’s geen nieuwe marktanalyse hoeven uit te voeren, doet dat geen afbreuk aan de verplichting elke wijziging van de corrigerende maatregelen aan te melden overeenkomstig de procedure van artikel 7.

(61)

Om te bepalen of alternatieve toegangvragende partijen in gevallen waarin er geen wholesaletariefregulering wordt opgelegd, een door de AMM-exploitant verstrekt downstreamaanbod met behulp van de beschikbare gereguleerde wholesale-input in economisch opzicht kunnen dupliceren, dient de nri een test op de economische dupliceerbaarheid uit te voeren.

(62)

Gezien de onzekerheden betreffende de huidige vraag naar retaildiensten op NGA-basis, kunnen AMM-exploitanten waarvan de NGA-wholesale-inputs niet onderworpen zijn aan gereguleerde toegangsprijzen, marktpenetrerend prijsbeleid toepassen om de retailvraag naar dergelijke retaildiensten op NGA-basis te stimuleren. Het doel van de test op de economische dupliceerbaarheid in combinatie met de andere concurrentiebeschermende maatregelen (zoals EoI, de test op de technische dupliceerbaarheid en een aantoonbare retailprijsbeperking door een koperanker of alternatieve infrastructuur) is te waarborgen dat AMM-exploitanten deze tariefflexibiliteit niet misbruiken om (potentiële) concurrenten van de markt te weren. De in bijlage II verstrekte leidraad is beperkt tot de toepassing van punt 56.

(63)

Een dergelijke test doet geen afbreuk aan ex post margin squeeze-tests die door de Commissie en/of door de nationale mededingingsautoriteiten worden uitgevoerd in het kader van het mededingingsrecht. Daarnaast mogen nri’s een ex ante margin squeeze-test uitvoeren op gereguleerde wholesale-inputs om te waarborgen dat de wholesaletoegangsprijzen van toegangsproducten op koperbasis geen belemmering vormen voor de concurrentie op retailniveau of om te zorgen voor een adequate economische ruimte tussen de verschillende kopertoegangsinputs. Marktpenetrerend prijsbeleid mag echter niet worden overwogen voor bestaande kopernetwerkinputs, gezien de rijpheid van de markt en de kostenoriëntatie die over het algemeen van toepassing is op wholesalekopernetwerkinputs.

(64)

De nri’s moeten waarborgen dat de marge tussen de retailprijs van de AMM-exploitant en de prijs van de NGA-wholesale-input de incrementele downstreamkosten en een redelijk percentage van de gemeenschappelijke kosten dekt. Indien er overeenkomstig deze aanbeveling in aanvullende waarborgen is voorzien en er geen wholesaletariefregulering voor NGA-wholesale-inputs aan de AMM-exploitant wordt opgelegd, kan een gebrek aan economische dupliceerbaarheid worden aangetoond door te laten zien dat de eigen retailafdeling van de AMM-exploitant niet op rendabele wijze zaken kan doen op basis van de upstreamprijs die aan zijn concurrenten wordt berekend door de operationele upstreamafdelingen van de AMM-exploitant (EEO-test, waarbij EEO staat voor „even efficiënte onderneming”). Toepassing van de EEO-norm stelt de nri’s in staat om de investeringen door de AMM-exploitant in NGA-netwerken te ondersteunen en bevordert innovatie op het gebied van diensten op NGA-basis.

(65)

Als er sprake is van bijzondere marktomstandigheden, bijvoorbeeld als toegang tot de markt of expansie in het verleden is gedwarsboomd, kunnen de nri’s schaalaanpassingen met betrekking tot de door de AMM-exploitant gemaakte kosten uitvoeren om te waarborgen dat er een realistisch vooruitzicht op economische dupliceerbaarheid is. De redelijkerwijs efficiënte schaal die de nri in dergelijke gevallen vastlegt, mag niet verder reiken dan een marktstructuur met een voldoende aantal gekwalificeerde exploitanten om doeltreffende concurrentie te waarborgen.

(66)

In de maatregel die de nri na de marktanalyse vaststelt, dient zij vooraf de procedure en parameters vast te stellen en openbaar te maken die zij zal toepassen bij het uitvoeren van de ex-antetest op de economische dupliceerbaarheid. De nri kan de test uitvoeren voordat de AMM-exploitant een nieuw retailaanbod lanceert, bijvoorbeeld als zij van mening is dat het van belang is om het tijdschema voor de test op de economische dupliceerbaarheid synchroon te laten lopen met de test op technische dupliceerbaarheid, indien die tevens voorafgaand aan de lancering wordt uitgevoerd. De nri hoeft de test niet voor ieder nieuw retailaanbod, maar alleen voor door haar aangewezen vooraanstaande producten uit te voeren. Zij mag de test op eigen initiatief uitvoeren, bijvoorbeeld tijdens de eerste fase van de tenuitvoerlegging van een maatregel die prijsflexibiliteit op NGA-netwerken behelst, vooral als er in het verleden gereguleerde wholesaletoegangsprijzen zijn opgelegd of als reactie op wijzigingen van de marktstructuur, bijvoorbeeld als gevolg van technologische ontwikkelingen.

(67)

De op voorhand door de nri vastgestelde test op de economische dupliceerbaarheid moet voldoende gedetailleerd zijn en moet een minimumreeks relevante parameters omvatten, zodat de voorspelbaarheid en de vereiste transparantie voor de exploitanten gewaarborgd is. De nri’s moeten een model op basis van LRIC + toepassen, rekening houdend met de gecontroleerde downstreamkosten van de AMM-exploitant, en de behaalde marge tussen de meest relevante retailproducten beoordelen, met inbegrip van breedbanddiensten (vooraanstaande producten), en de gereguleerde NGA-toegangsinput die het meest wordt gebruikt of die in het kader van een toekomstgerichte benadering is aangemerkt als de input op basis waarvan dergelijke retailproducten worden geleverd met de meeste relevantie voor de desbetreffende marktanalyseperiode. Het ontwerp van de test die van toepassing is op de gecontroleerde downstreamkosten van de AMM-exploitant en enkel op vooraanstaande producten, is erop gericht te waarborgen dat investeringen in NGA en het effect van de aanbevolen tariefflexibiliteit niet door deze voorzorgsmaatregel worden belemmerd. Om kruissubsidiëring tussen verschillende producten in een bundel of portfolio tegen te gaan, moeten de nri’s een single-level test uit te voeren, dat wil zeggen tussen de retaildiensten en de NGA-toegangsinput die voor de toegangvragende partijen de meeste relevantie heeft (bijvoorbeeld glasvezeltoegang bij de straatkast of virtuele ontbundeling). Na verloop van tijd kan een nieuwe NGA-toegangsinput belangrijker worden (bijvoorbeeld ontbundelde toegang tot glasvezel in de ODF). De test op de economische dupliceerbaarheid moet derhalve worden gebaseerd op deze nieuwe input en niet meer op de input die in eerste instantie het meest werd gebruikt. Als er met betrekking tot de concurrentie in bepaalde geografische gebieden verschillen zijn wat betreft de gebruikte NGA-toegangsinput (bijvoorbeeld tussen landelijke en dichtbevolkte gebieden) moeten de nri’s de test aanpassen aan de specifieke inputs die in de gebieden de meeste relevantie hebben.

(68)

Het is mogelijk dat de nri’s bovengenoemde beperkingen op het gebied van concurrentie niet op de gehele relevante markt kunnen vaststellen. Als de nri niet kan concluderen dat de verschillende omstandigheden op concurrentiegebied permanent zodanig stabiel zijn dat het gerechtvaardigd is subnationale markten vast te stellen, moeten zij toch overwegen om te reageren op de uiteenlopende omstandigheden op concurrentiegebied door gedifferentieerde maatregelen toe te passen, dat wil zeggen door geen wholesaletariefregulering op te leggen voor gebieden waar de vereiste concurrentiewaarborgen kunnen worden ingevoerd. Als een nri van mening is dat de omstandigheden op mededingings- en regelgevingsgebied ervoor zorgen dat de AMM-exploitant bij het bepalen van tarieven afdoende aan banden is gelegd, kan de nri er bij de toepassing van het regelgevingskader van afzien tariefregulering op te leggen. Bij de beoordeling of het al of niet toepasselijk is om voor netwerken van de volgende generatie af te zien van tariefregulering dient rekening te worden met de tenuitvoerlegging van functionele of vrijwillige scheiding overeenkomstig respectievelijk de artikelen 13 bis of 13 ter van Richtlijn 2002/19/EG (toegangsrichtlijn).

(69)

Het Berec en de Commissie komen overeen dat een netwerk van deskundigen van het Berec en de Commissie nauwlettend moet toezien op de toepassing van deze aanbeveling teneinde de praktische effecten van de aanbeveling te controleren, met name het effect op investeringen, mededinging en retailprijzen, en dat het netwerk zo nodig verdere richtsnoeren aan de nri’s verstrekt. Zodoende kunnen onbedoelde gevolgen tijdig en in goede samenwerking worden aangepakt. Dit netwerk van deskundigen maakt gebruik van gegevens die de nri’s verstrekken over de actuele plannen van de exploitanten met betrekking tot investeringen en de uitrol van NGA zoals bedoeld in punt 55,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED

1.

Het doel van deze aanbeveling is het regelgevingsklimaat zodanig te verbeteren dat doeltreffende concurrentie wordt bevorderd, de eengemaakte markt voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten wordt versterkt en investeringen in toegangsnetwerken van de nieuwe generatie (NGA-netwerken) worden gestimuleerd. De aanbeveling levert op technologisch neutrale wijze een bijdrage aan de algemene doelstellingen van de Europa 2020-strategie om meer groei en banen te scheppen, innovatie alsmede uiteindelijk efficiëntere digitale diensten voor de eindgebruikers in de Unie te bevorderen alsmede digitale inclusie te stimuleren. Een ander doel is het verbeteren van de rechtszekerheid en de voorspelbaarheid inzake regelgeving met het oog op de langetermijnvooruitzichten voor investeringen in NGA-netwerken.

2.

Indien nationale regelgevende instanties (nri’s) in het kader van de krachtens artikel 15 en artikel 16, lid 4, van Richtlijn 2002/21/EG uitgevoerde marktanalyseprocedures bepalen dat er op een markt als bedoeld onder punt 5 hieronder geen daadwerkelijke mededinging heerst en indien zij ondernemingen aanwijzen die individueel of gezamenlijk over aanmerkelijke marktmacht (AMM) op die markt beschikken (als AMM-exploitant of -exploitanten), leggen zij indien toepasselijk verplichtingen inzake non-discriminatie met betrekking tot interconnectie en/of toegang overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2002/19/EG op alsmede verplichtingen inzake prijscontrole en kostentoerekening, in het bijzonder op het gebied van kostenoriëntatie, overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2002/19/EG.

3.

Deze aanbeveling heeft betrekking op de toepassing van deze verplichtingen en omvat een gemeenschappelijke benadering voor het bevorderen van de consistente en doeltreffende tenuitvoerlegging ervan ten aanzien van bestaande netwerken en NGA-netwerken, indien de levering van breedbanddiensten via deze netwerken mogelijk is.

4.

Deze aanbeveling geeft richtsnoeren over de bij Aanbeveling 2010/572/EU vastgestelde regelgevingsbeginselen, met name over de omstandigheden waarin wholesaletoegangsprijzen al of niet dienen te worden gereguleerd.

5.

De beginselen van deze aanbeveling zijn van toepassing op de markt voor wholesaletoegang tot netwerkinfrastructuur (markt 4) en de markt voor wholesalebreedbandtoegang (markt 5) die zijn vermeld in Aanbeveling 2007/879/EG en op alle markten die op basis van een marktanalyse door de nri’s aan regelgeving ex ante kunnen worden onderworpen die de genoemde markten vervangen en voor dezelfde netwerklagen gelden. Hieronder vallen onder meer i) de toegang tot civieltechnische infrastructuur, ii) ontbundelde toegang tot de aansluitnetten op koper- en glasvezelbasis, iii) ontbundelde toegang tot het kopersubnet, iv) niet-materiële of virtuele netwerktoegang en v) wholesalebreedbandtoegang (bitstreamdiensten) via koper- en glasvezelnetwerken (waaronder onder meer ADSL, ADSL2 +, VDSL en ethernet).

DEFINITIES

6.

Voor de toepassing van deze aanbeveling gelden de definities van Richtlijn 2002/21/EG, Richtlijn 2002/19/EG en Aanbeveling 2010/572/EU. Bovendien gelden de volgende definities:

a)   „bottom-upmodelleringsbenadering”: benadering waarbij een kostenmodel wordt ontwikkeld op basis van de verwachte vraag wat betreft abonnees en dataverkeer. Vervolgens wordt het efficiënte netwerk gemodelleerd dat vereist is om aan de verwachte vraag tegemoet te komen en worden de bijbehorende kosten beoordeeld door middel van een theoretisch netwerkengineeringmodel met als doel het berekenen van de kosten op basis van een efficiënt netwerk dat gebruikmaakt van de meest recente technologie die in grootschalige netwerken wordt toegepast;

b)   „gemeenschappelijke kosten”: gedeelde kosten voor gezamenlijk geproduceerde producten of diensten die niet aan een specifiek product of een specifieke dienst kunnen worden toegewezen;

c)   „koperanker”: een kostengeoriënteerd wholesaleproduct voor kopertoegang dat de NGA-prijzen zodanig beperkt dat het prijsniveau van NGA-diensten wordt bepaald door de bereidheid van consumenten om te betalen voor de aanvullende capaciteit en functionaliteiten die een retailproduct op NGA-basis kan leveren in vergelijking met een retailproduct op koperbasis;

d)   „huidige kosten”: de kosten op basis van de waardebepaling van een activum aan de hand van de vervangingswaarde ervan, dat wil zeggen de kosten voor de vervanging ervan door hetzelfde activum of een ander activum met dezelfde prestatiekenmerken, waarbij rekening wordt gehouden met slijtage en aanpassingen ten behoeve van de efficiency;

e)   „afschrijvingsmethoden”: methoden om de waarde van een activum af te zetten tegen de levensduur van dat activum, hetgeen invloed heeft op het profiel van de toegestane inkomsten die de eigenaar van het activum in een bepaalde periode kan hebben;

f)   „downstreamkosten”: de kosten voor retailactiviteiten, waaronder marketing, klantenwerving, facturering en andere netwerkkosten, die worden gemaakt naast de netwerkkosten die al bij de wholesaletoegangsdienst zijn inbegrepen;

g)   „Equivalence of Inputs (EoI)”: het leveren van diensten en informatie aan interne en derde toegangvragende partijen onder dezelfde voorwaarden, met inbegrip van niveaus inzake prijzen en kwaliteit van dienstverlening, binnen dezelfde tijdschema’s, met gebruikmaking van dezelfde systemen en processen, en met dezelfde mate van betrouwbaarheid en dezelfde prestaties. EoI, zoals hier gedefinieerd, kan van toepassing zijn op toegangsproducten alsmede op aanverwante en aanvullende diensten die nodig zijn om „wholesale-inputs” te verstrekken aan interne en derde toegangvragende partijen;

h)   „Equivalence of Output (EoO)”: het leveren van wholesale-inputs aan toegangvragende partijen op een manier die wat betreft de functionaliteit en de prijs vergelijkbaar is met hetgeen de AMM-exploitant intern aan de eigen downstreamondernemingen levert, waarbij de gebruikte systemen en processen kunnen afwijken;

i)   „incrementele kosten”: de kosten die direct verband houden met de productie van een zakelijke waardevermeerdering, dat wil zeggen de aanvullende kosten voor het leveren van een dienst in vergelijking met de situatie waarin de dienst niet werd geleverd, waarbij ervan wordt uitgegaan dat alle andere productieactiviteiten ongewijzigd blijven;

j)   „kernprestatie-indicatoren (KPI’s)”: indicatoren aan de hand waarvan het prestatieniveau bij het leveren van de desbetreffende wholesalediensten wordt gemeten;

k)   „Long Run Incremental Costs (LRIC)”: de incrementele kosten tijdens een termijn waarbinnen alle productiefactoren, met inbegrip van kapitaalgoederen, variabelen zijn die afhangen van veranderingen van de vraag als gevolg van veranderingen van de omvang of de structuur van de productie. Alle investeringen worden derhalve als variabele kosten beschouwd;

l)   „marge”: hetgeen bij de incrementele kosten van een specifieke dienst wordt opgeteld met het oog op het toewijzen en terugverdienen van de gemeenschappelijke kosten door toewijzing aan alle diensten waarvoor die gemeenschappelijke kosten relevant zijn;

m)   „nieuw retailaanbod”: elk nieuw retailaanbod dat bestaat uit diensten, met inbegrip van bundels diensten, die op basis van bestaande of nieuwe gereguleerde „wholesale-inputs” door een AMM-exploitant worden verstrekt;

n)   „wholesalelaag op NGA-basis”: een netwerklaag waarop toegangvragende partijen toegang krijgen tot een netwerk op NGA-basis en waarop diverse „wholesale-inputs” kunnen worden verstrekt. De wholesaletoegangsproducten die op die netwerklaag worden aangeboden, kunnen bestaan uit actieve inputs (bijvoorbeeld bitstream via glasvezel), passieve inputs (bijvoorbeeld ontbundelde toegang tot glasvezel in de ODF, in de straatkast of bij het concentratiepunt) of uit virtuele wholesale-inputs waarvan de functionaliteiten gelijk zijn aan die van passieve inputs;

o)   „niet-herbruikbare civieltechnische activa”: bestaande civieltechnische activa die worden gebruikt voor het kopernetwerk, maar niet kunnen worden hergebruikt om een NGA-netwerk in onder te brengen;

p)   „wettelijk voorgeschreven boekwaarde”: de waarde van een activum die is vastgelegd in de gecontroleerde wettelijk voorgeschreven rekeningen van een onderneming, waarbij rekening is gehouden met het daadwerkelijke gebruik en de levensduur van de activa, die over het algemeen langer is dan vastgelegd in de jaarrekeningen en eerder is afgestemd op de technische levensduur;

q)   „Regulatory Asset Base (RAB)”: de totale kapitaalwaarde van de activa, op basis waarvan de kosten van de gereguleerde diensten worden berekend;

r)   „herbruikbare civieltechnische activa”: bestaande civieltechnische activa die worden gebruikt voor het kopernetwerk en kunnen worden hergebruikt om een NGA-netwerk in onder te brengen;

s)   „overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau (Service Level Agreements of SLA’s)”: commerciële overeenkomsten op basis waarvan de AMM-exploitant verplicht is om toegang tot wholesalediensten te verlenen met een gespecificeerd kwaliteitsniveau;

t)   „waarborgen inzake het dienstverleningsniveau (Service Level Guarantees of SLG’s)”: waarborgen die een integraal onderdeel van overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau zijn en precies aangeven welke vergoeding de AMM-exploitant moet betalen indien de kwaliteit van de door hem geleverde wholesalediensten lager is dan bepaald in de overeenkomst inzake het dienstverleningsniveau;

u)   „wholesale-input”: een toegangsproduct dat toegangvragende partijen nodig hebben om eindgebruikers te voorzien van een breedbanddienst op een retailmarkt en dat bestaat uit een actief of passief product of een virtueel toegangsproduct waarvan de functionaliteiten gelijk zijn aan die van een passief toegangsproduct. Wholesale-inputs kunnen via bestaande kopernetwerkinfrastructuur of infrastructuur op NGA-basis worden verstrekt.

TOEPASSING VAN EEN VERPLICHTING INZAKE NON-DISCRIMINATIE

Waarborgen van gelijkwaardige toegang

7.

De doeltreffendste manier om non-discriminatie te bereiken is de toepassing van „equivalence of input” (EoI), waardoor gelijke voorwaarden worden gewaarborgd voor de downstreamondernemingen van de AMM-exploitant, waaronder zijn retailafdeling, en toegangvragende partijen en waardoor de concurrentie wordt bevorderd. Indien de nri’s overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Richtlijn 2002/21/EG en artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2002/19/EG van oordeel zijn dat het opleggen van een verplichting inzake non-discriminatie aan AMM-exploitanten overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2002/19/EG passend, evenredig en gerechtvaardigd is, moeten zij onderzoeken of het evenredig is AMM-exploitanten te verplichten om relevante wholesale-inputs op EoI-basis te verstrekken. Daarbij dienen de nri’s onder meer na te gaan of de nalevingskosten die bijvoorbeeld worden gemaakt voor het opnieuw ontwerpen van bestaande systemen, opwegen tegen de beoogde voordelen inzake mededinging. Daarbij dient de nri in de evenredigheidstest onder meer rekening te houden met de volgende elementen: i) de incrementele kosten voor de naleving van EoI zijn naar verwachting laag als er nieuwe systemen worden ontworpen, ii) de eventueel hiermee verband houdende niet-oplegging van gereguleerde wholesaletoegangsprijzen voor NGA-netwerken als aanbevolen in de punten 48 en 49, iii) het mogelijk positieve effect dat de toepassing van EoI kan hebben op innovatie en mededinging, iv) elke vrijwillige verbintenis van de AMM-exploitant om wholesale-inputs aan toegangvragende partijen op EoI-basis te verstrekken, voor zover een dergelijk vrijwillig aanbod voldoet aan de voorwaarden van deze aanbeveling, en v) het aantal AMM-exploitanten en hun omvang.

8.

Indien het evenredig is, moet EoI worden toegepast op het meest geschikte niveau of op de meest geschikte niveaus in de waardeketen op dezelfde wholesale-inputs die de AMM-exploitant aan zijn eigen downstreamondernemingen levert, bijvoorbeeld aan zijn retailafdeling, tenzij er op basis van de zienswijzen van derde toegangvragende partijen aan de nri kan worden aangetoond dat er geen redelijke vraag is naar de desbetreffende wholesale-input.

9.

Indien EoI onevenredig is, moeten de nri’s waarborgen dat de AMM-exploitant de wholesale-inputs aan de toegangvragende partijen levert op basis van „equivalence of output” (EoO).

10.

Indien er een verplichting inzake non-discriminatie wordt opgelegd, moeten nri’s ervoor zorgen dat toegangvragende partijen de desbetreffende systemen en processen met dezelfde mate van betrouwbaarheid en prestaties kunnen gebruiken als de eigen retailafdeling van de AMM-exploitant.

Waarborgen van de technische dupliceerbaarheid van het nieuwe retailaanbod van de AMM-exploitant

11.

De nri’s dienen de AMM-exploitanten die aan een verplichting inzake non-discriminatie zijn onderworpen, verplicht te stellen om toegangvragende partijen van gereguleerde wholesale-inputs te voorzien, waarmee de toegangvragende partijen het nieuwe retailaanbod van de downstream-retailafdeling van de AMM-exploitant in technisch opzicht op een doeltreffende manier kunnen dupliceren, met name indien EoI niet volledig is uitgevoerd.

12.

Om die reden en om te zorgen voor gelijke voorwaarden voor de downstream-retailafdeling van de AMM-exploitant en derde toegangvragende partijen moeten de nri’s waarborgen dat interne en derde toegangvragende partijen toegang hebben tot dezelfde technische en commerciële informatie betreffende de relevante gereguleerde wholesale-input, hetgeen geen afbreuk doet aan de geldende regels inzake de vertrouwelijkheid van commerciële informatie. Deze relevante informatie bevat onder meer informatie over nieuwe gereguleerde wholesale-inputs of over wijzigingen aan reeds bestaande gereguleerde wholesale-inputs, die dan binnen de per geval gestelde termijnen moeten worden geleverd.

13.

Bij het beoordelen van de technische dupliceerbaarheid van het nieuwe retailaanbod van de AMM-exploitant moet de nri rekening houden met de volgende punten i) of de desbetreffende wholesale-input(s) voor het bestellen, leveren en repareren die een efficiënte exploitant nodig heeft om de eigen systemen en processen te ontwikkelen of aan te passen teneinde concurrerende nieuwe retaildiensten te kunnen aanbieden, binnen een redelijke termijn beschikbaar wordt/worden gesteld voordat de AMM-exploitant of diens downstream-retailafdeling zijn eigen overeenkomstige retaildienst lanceert, waarbij rekening wordt gehouden met de factoren die zijn vastgelegd in bijlage I, en ii) de beschikbaarheid van de desbetreffende SLA’s en KPI’s.

14.

De vereiste test op technische dupliceerbaarheid kan door de AMM-exploitant of door de nri worden uitgevoerd.

15.

Als de AMM-exploitant de test op technische dupliceerbaarheid zelf uitvoert, moet de nri de AMM-exploitant ertoe verplichten haar de resultaten van de test te verstrekken, met inbegrip van alle informatie die nodig is om aan te tonen dat technische dupliceerbaarheid volledig is gewaarborgd. Deze informatie dient tijdig te worden verstrekt, zodat de nri de resultaten van de test kan toetsen en de toegangvragende partijen het desbetreffende retailaanbod overeenkomstig de parameters van bijlage I kunnen dupliceren.

16.

Als daarentegen de nri de test op technische dupliceerbaarheid uitvoert, dient zij de AMM-exploitant te verplichten haar op de hoogte te stellen van de details van de nieuwe retailaanbiedingen die gebruikmaken van een relevante gereguleerde wholesale-input alsmede van alle informatie die zij nodig heeft om de dupliceerbaarheid te controleren, waarbij de lancering van dergelijke retailaanbiedingen vooraf tijdig moet worden gemeld. Deze voorafgaande termijn moet toereikend zijn voor de nri om de test op de technische dupliceerbaarheid uit te voeren en voor de toegangvragende partijen om het desbetreffende retailaanbod overeenkomstig de parameters van bijlage I te kunnen dupliceren.

17.

Indien de nri van oordeel is dat de technische dupliceerbaarheid van het nieuwe retailaanbod niet is gewaarborgd, moet zij de AMM-exploitant ertoe verplichten de desbetreffende gereguleerde wholesale-input(s) zodanig aan te passen dat de technische dupliceerbaarheid is gewaarborgd.

18.

Indien de nri van oordeel is dat een in technisch opzicht niet-dupliceerbaar retailaanbod de mededinging aanzienlijk zou belemmeren, moet zij overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) de AMM-exploitant verplichten de levering van het desbetreffende retailaanbod stop te zetten of op te schorten totdat aan de vereiste inzake technische dupliceerbaarheid is voldaan.

TOEZICHT OP DE NALEVING VAN VERPLICHTINGEN INZAKE NON-DISCRIMINATIE

Kernprestatie-indicatoren

19.

Indien nri’s overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2002/19/EG een verplichting inzake non-discriminatie aan de AMM-exploitant opleggen, moeten zij de AMM-exploitant verplicht stellen KPI’s te gebruiken zodat zij op doeltreffende wijze toezicht kunnen houden op de naleving van de verplichting inzake non-discriminatie.

20.

Met behulp van de KPI’s worden minstens de onderstaande hoofdelementen van de levering van gereguleerde wholesalediensten gemeten:

a)

de bestelprocedure;

b)

de levering van diensten;

c)

de kwaliteit van de dienstverlening, met inbegrip van storingen;

d)

de storingshersteltijden, alsmede

e)

de migratie tussen verschillende gereguleerde wholesale-inputs (exclusief eenmalige grootschalige migraties).

21.

De nri’s moeten KPI’s opleggen voor alle hierboven genoemde hoofdelementen van de levering van gereguleerde wholesalediensten. Met behulp van KPI’s kunnen intern aan de downstream-retailafdeling van de AMM-exploitant geleverde diensten en extern aan derde toegangvragende partijen geleverde diensten worden vergeleken.

22.

Over de specifieke details van de overeenkomstig punt 21 door de nri opgelegde KPI’s dienen de AMM-exploitant en de derde toegangvragende partijen overeenstemming te bereiken. De KPI’s worden zo nodig regelmatig bijgewerkt.

23.

Bij het opleggen van de KPI’s moet de nri rekening houden met bestaande prestatiemetingen, zelfs als deze door de AMM-exploitant alleen voor interne doeleinden worden gebruikt.

24.

Om ervoor te zorgen dat potentieel discriminerend gedrag in een vroeg stadium wordt ontdekt en om transparantie met betrekking tot de levering van gereguleerde wholesalediensten te waarborgen, moeten de nri’s waarborgen dat de KPI’s minstens elk kwartaal op passende wijze openbaar worden gemaakt op de website van de nri of van een onafhankelijke derde partij die daartoe door de nri is aangewezen.

25.

De nri’s moeten ervoor zorgen dat de KPI’s regelmatig door henzelf of door een onafhankelijke auditor worden gecontroleerd.

26.

Als uit de resultaten van de KPI’s blijkt dat de AMM-exploitant mogelijk niet aan de verplichting inzake non-discriminatie voldoet, moet de nri ingrijpen door de zaak te onderzoeken en de naleving zo nodig af te dwingen. De nri’s dienen, bijvoorbeeld op hun website, bekend te maken dat zij besloten hebben op te treden tegen de inbreuk.

Overeenkomsten en waarborgen inzake het dienstverleningsniveau

27.

De nri’s moeten de AMM-exploitant ertoe verplichten te voorzien in begeleidende SLA’s bij de KPI’s.

28.

De nri’s moeten de AMM-exploitant ertoe verplichten te voorzien in SLG’s voor het geval de SLA’s niet worden nageleefd.

29.

De nri’s moeten ervoor zorgen dat betalingen in het kader van SLG’s tussen exploitanten in beginsel onverwijld volgens een vooraf vastgestelde betalings- en factureringsprocedure worden verricht. Dergelijke boeten moeten zo hoog zijn dat ze afschrikkend werken en ervoor zorgen dat de AMM-exploitant voldoet aan zijn verplichtingen inzake levering.

KOSTENMETHODOLOGIE

De aanbevolen kostenmethodologie

30.

Als overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Richtlijn 2002/21/EG en artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2002/19/EG voor de vaststelling van wholesaleprijzen voor koper- en NGA-toegang kostenoriëntering als passende, proportionele en gerechtvaardigde maatregel wordt opgelegd, dienen de nri’s een kostenmethodologie op basis van BU LRIC + (bottom-up long-run incremental costs plus) toe te passen. Hierbij wordt een bottom-upmodelleringsbenadering met LRIC als kostenmodel gebruikt, waaraan een marge wordt toegevoegd voor het terugverdienen van de gemeenschappelijke kosten.

31.

De nri’s dienen een kostenmethodologie op basis van BU LRIC + toe te passen om de huidige kosten te ramen die een hypothetische doeltreffende exploitant zou moeten maken om een modern efficiënt NGA-netwerk te bouwen. Dit doet niet af aan de vraag of een NGA-netwerk op de relevante geografische markt al dan niet aan een verplichting inzake gereguleerde wholesaletoegangsprijzen onderworpen is, hetgeen wordt behandeld in punt 36 van Aanbeveling 2010/572/EU en de punten 48 en 49 van deze aanbeveling.

32.

Bij het modelleren van een NGA-netwerk moeten nri’s een omschrijving geven van een hypothetisch efficiënt NGA-netwerk dat geheel of gedeeltelijk uit optische elementen bestaat, waarmee de doelen van de digitale agenda voor Europe op het gebied van bandbreedte, dekking en gebruik kunnen worden behaald. Bij het modelleren van een NGA-netwerk moeten de nri’s alle bestaande civieltechnische activa betrekken waarin over het algemeen ook een NGA-netwerk kan worden ondergebracht, alsmede civieltechnische activa die moeten worden gebouwd om een NGA-netwerk in onder te brengen. Nri’s mogen er derhalve bij het ontwerpen van het model op basis van BU LRIC + niet van uitgaan dat er voor het uitrollen van een NGA-netwerk gebruik wordt gemaakt van een geheel nieuw civieltechnisch infrastructuurnetwerk.

33.

De nri’s dienen de waarde van alle activa waaruit de RAB van het gemodelleerde netwerk bestaat, met uitzondering van de bestaande herbruikbare civieltechnische activa, te bepalen op basis van de vervangingswaarde.

34.

De nri’s dienen de waarde van herbruikbare bestaande civieltechnische activa en de bijbehorende RAB te bepalen op basis van de indexeringsmethode. Meer bepaald moeten de nri’s de RAB voor dit type activa vastleggen op de wettelijk voorgeschreven boekwaarde, zonder de cumulatieve afschrijvingen op het tijdstip van de berekening, geïndexeerd op basis van een toepasselijke prijsindex, zoals de consumentenprijzenindex. De nri’s moeten de boekhouding van de AMM-exploitant, indien beschikbaar, onderzoeken om te bepalen of deze betrouwbaar genoeg is om de wettelijk voorgeschreven boekwaarde te bepalen. Als dat niet het geval is, moeten zij de waarde bepalen aan de hand van een benchmark op basis van beste praktijken uit vergelijkbare lidstaten. De nri’s mogen geen bestaande herbruikbare civieltechnische activa meetellen die volledig zijn afgeschreven, maar nog wel worden gebruikt.

35.

Bij het toepassen van de in punt 34 omschreven methode voor de waardebepaling van activa dienen de nri’s de met de bestaande herbruikbare civieltechnische activa overeenstemmende RAB definitief vast te stellen en vervolgens over te dragen van de ene reguleringsperiode naar de volgende.

36.

Bij het bepalen van de levensduur van de civieltechnische activa dienen de nri’s uit te gaan van de verwachte nuttige levensduur van het activum en van het vraagprofiel. Normaliter is dat voor kabelgoten niet minder dan 40 jaar.

37.

Uit het oogpunt van technologische neutraliteit moeten de nri’s voor het modelleren van het hypothetische efficiënte netwerk verschillende benaderingen overwegen, naargelang van de toegangstechnologie en de netwerktopologie die het beste bij de nationale omstandigheden passen. Bij het bepalen van de toegangsprijzen voor diensten die geheel op koper zijn gebaseerd, moeten de nri’s de voor het gemodelleerde NGA-netwerk berekende kosten aanpassen, zodat rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van geheel op koper gebaseerde wholesaletoegangsdiensten. Hiertoe moeten de nri’s het kostenverschil ramen tussen een bijvoorbeeld op FttC/FttH gebaseerd toegangsproduct en een geheel op koper gebaseerd toegangsproduct door in het technische NGA-model voor zover nodig de optische elementen te vervangen door efficiënt geprijsde koperelementen. Daarnaast kunnen de nri’s indien nodig de kosten van kopernetwerken verkrijgen door een NGA-overlaynetwerk te modelleren, waarbij twee netwerken (koper en glasvezel, d.w.z. FttH of FttC) tot op zekere hoogte gebruikmaken van dezelfde civieltechnische infrastructuur.

Implementatie van de kostenmethodologie

38.

De nri’s moeten rekening houden met het beginsel van transparantie en voorspelbaarheid van de regelgeving alsmede met de noodzaak om stabiliteit zonder sterke schommelingen te waarborgen bij het bepalen van kostengeoriënteerde toegangsprijzen, zowel bij het ontwikkelen van de in de punten 30 tot en met 37 aanbevolen kostenmethodologie („de aanbevolen kostenmethodologie”) als bij het ten uitvoer leggen van deze kostenmethodologie zodra deze is voltooid, of bij de toepassing van een methodologie overeenkomstig punt 40.

39.

De nri’s moeten waarborgen dat de aanbevolen kostenmethodologie uiterlijk op 31 december 2016 ten uitvoer is gelegd, met uitzondering van de nri’s die voldoen aan punt 40.

40.

Indien nri’s kostengeoriënteerde toegangsprijzen opleggen, kunnen zij de kostenmethodologie die zij bij de inwerkingtreding van deze aanbeveling gebruiken, na 31 december 2016 blijven toepassen, indien deze voldoet aan de doelstellingen van de aanbevolen kostenmethodologie als vastgelegd in de overwegingen 25 tot en met 28, en aan de volgende criteria: i) als er geen NGA-netwerk wordt gemodelleerd, moet er een geleidelijke overgang van een kopernetwerk naar een NGA-netwerk worden ingebouwd; ii) er moet voor een methode voor waardebepaling van activa worden gezorgd waarbij er rekening mee wordt gehouden dat bepaalde civieltechnische activa in het mededingingsproces niet worden gedupliceerd; iii) er dienen begeleidende ramingen te worden bijgevoegd die aantonen dat de kopernetwerkprijzen niet aan grote schommelingen onderhevig zullen zijn en dus op lange termijn stabiel zullen blijven, en dat de alternatieve methodologie voldoet aan de doelstelling van transparantie en voorspelbaarheid van de regelgeving alsmede voor prijsstabiliteit zorgt; en iv) er mogen slechts minimale aanpassingen aan de bestaande kostenmethodologie in die lidstaat nodig zijn om aan de eerste drie criteria te voldoen.

41.

Gezien de toegangsprijzen die in de lidstaten gelden en het potentieel voor beperkte kostenverschillen op lokaal niveau verwacht de Commissie dat de toepassing van de voornaamste kenmerken van de aanbevolen kostenmethodologie, dat wil zeggen op basis van een modern efficiënt netwerk, rekening houdend met de behoefte aan langdurig stabiele en voorspelbare wholesaleprijzen voor kopertoegang, en op toepasselijke en consistente wijze rekening houdend met het effect van afnemende volumes, en de toepassing van de methodologieën die overeenkomstig punt 40 worden gebruikt, zal leiden tot stabiele koperprijzen en een gemiddelde maandelijkse huurprijs voor volledig ontbundelde toegang tot het koperen aansluitnet van de Unie binnen een bereik van 8 tot 10 EUR (zonder belastingen) op basis van de prijzen van 2012 („het prijsbereik”).

42.

Als gevolg van het bovenstaande kunnen nri’s in de lidstaten waar bij de inwerkingtreding van deze aanbeveling de maandelijkse huurprijzen voor volledig ontbundelde toegang tot het koperen aansluitnet, aangepast aan de hand van de gemiddelde (jaarlijkse) consumentenprijzenindex in de Unie, binnen het prijsbereik vallen, tot 31 december 2016 de kostenmethodologie blijven toepassen die zij gebruiken bij de inwerkingtreding van deze aanbeveling. Dit laat onverlet dat nri’s die aan punt 40 voldoen, deze methodologie ook daarna mogen blijven toepassen. De nri’s moeten rekening houden met de doelstellingen inzake transparantie en voorspelbaarheid van de regelgeving alsmede de noodzaak om prijsstabiliteit zonder sterke schommelingen te waarborgen.

43.

Behalve in gevallen die onder punt 40 vallen, moeten de nri’s in de lidstaten waar de maandelijkse huurprijzen voor volledig ontbundelde toegang tot het koperen aansluitnet bij de inwerkingtreding van deze aanbeveling buiten het prijsbereik vallen, de kosten en de daaruit resulterende toegangsprijzen zo spoedig mogelijk berekenen op basis van de aanbevolen kostenmethodologie en de overeenstemmende ontwerpmaatregel overeenkomstig de raadplegingsprocedure van artikel 7 van Richtlijn 2002/21/EG tijdig melden om te waarborgen dat de aanbevolen kostenmethodologie uiterlijk op 31 december 2016 volledig ten uitvoer is gelegd, daarbij rekening houdend met het feit dat er mogelijk geleidelijke prijsaanpassingen zullen nodig zijn, met name in lidstaten waar de toegangsprijzen momenteel niet kostengeoriënteerd zijn. Bij het opstellen van het tijdschema voor de kennisgeving moet de nri, als er aanzienlijke verschillen zijn tussen het bij de inwerkingtreding van deze aanbeveling geldende gereguleerde tarief en het tarief dat voortvloeit uit de toepassing van de aanbevolen kostenmethodologie door de nri, ermee rekening houden toegangsprijzen op te leggen waarmee geleidelijk wordt bewerkstelligd dat het tarief dat voortvloeit uit de toepassing van de aanbevolen kostenmethodologie door de nri, uiterlijk op 31 december 2016 worden bereikt. Er moet daarbij rekening worden gehouden met het effect dat plotselinge prijsaanpassingen op de mededinging kunnen hebben. Om eventuele twijfel weg te nemen: de nri’s zijn niet verplicht om toegangsprijzen binnen het prijsbereik op te leggen indien zij de aanbevolen kostenmethodologie of een methodologie overeenkomstig punt 40 toepassen.

44.

Nri’s die van plan zijn om punt 40 toe te passen, dienen de desbetreffende ontwerpmaatregel overeenkomstig de raadplegingsprocedure van artikel 7 van Richtlijn 2002/21/EG zo spoedig mogelijk en tijdig te melden, zodat de Commissie kan controleren of deze in overeenstemming is met het regelgevingskader en in het bijzonder met deze aanbeveling. Tevens dienen zij te zorgen voor tijdige tenuitvoerlegging.

45.

Als een nri door uitzonderlijke omstandigheden, met name door beperkte middelen, niet in staat is om de aanbevolen kostenmethodologie uiterlijk op 31 december 2016 te voltooien, moet zij voorlopige toegangsprijzen vastleggen aan de hand van een benchmark enkel op basis van het gemiddelde van de door nri’s vastgelegde toegangstarieven in vergelijkbare landen (wat betreft kosteninputs) en daarbij deze aanbeveling naleven. Het Berec, met inbegrip van de aanverwante werkgroepen, dient in samenwerking met de Commissie de nri’s te helpen om de aanbevolen kostenmethodologie zo spoedig mogelijk ten uitvoer te leggen en de beperkte middelen te compenseren, en in het bijzonder om de implementatiekosten van de aanbevolen kostenmethodologie te dekken.

46.

Zodra de nri’s de aanbevolen kostenmethodologie hebben voltooid, dienen zij te overwegen deze te blijven hanteren, overeenkomstig artikel 8, lid 5, onder a), van Richtlijn 2002/21/EG, teneinde de voorspelbaarheid van de regelgeving te bevorderen door te zorgen voor stabiele toegangsprijzen tijdens minstens twee toepasselijke reguleringsperioden, op voorwaarde dat zij gedurende deze hele periode een verplichting inzake prijscontrole handhaven.

47.

Indien nri’s de aanbevolen kostenmethodologie of een alternatieve kostenmethodologie ten uitvoer leggen die voldoet aan de punten 40 en 44 en zij een methodologie in overeenstemming met punt 46 hanteren, moeten zij de gegevensinput voor de kostenmethodologie alleen bijwerken wanneer een nieuwe marktanalyse wordt uitgevoerd, dus in beginsel na drie jaar. Bij het bijwerken van het model dienen nri’s in beginsel, op voorwaarde dat de marktvoorwaarden stabiel zijn gebleven, de gegevens alleen aan te passen aan de daadwerkelijke ontwikkeling van de individuele inputprijzen. Zij dienen in ieder geval te waarborgen dat de kosten voor het leveren van de gereguleerde wholesaletoegangsdiensten met verloop van tijd volledig worden terugverdiend. De nri’s moeten het bijgewerkte resultaat van de kostenmethodologie en de daaruit voortvloeiende toegangsprijzen voor de desbetreffende periode van drie jaar publiceren.

NIET-OPLEGGEN VAN GEREGULEERDE WHOLESALETOEGANGSPRIJZEN VOOR NGA-NETWERKEN

48.

De nri moet besluiten geen gereguleerde wholesaletoegangsprijzen voor actieve NGA-wholesale-inputs op te leggen of te handhaven, met uitzondering van de in punt 49 gespecificeerde inputs overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2002/19/EG, indien zij de AMM-exploitant in het kader van dezelfde maatregel verplichtingen inzake non-discriminatie met betrekking tot passieve en actieve NGA-wholesale-inputs overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2002/19/EG oplegt en deze verplichtingen in overeenstemming zijn met:

a)

EoI, op grond van de procedure van punt 51;

b)

verplichtingen die verband houden met de technische dupliceerbaarheid onder de in de punten 11 tot en met 18 vastgelegde voorwaarden, indien EoI nog niet volledig ten uitvoer is gelegd, alsmede

c)

verplichtingen die verband houden met de test op de economische dupliceerbaarheid als aanbevolen in punt 56;

op voorwaarde dat het daadwerkelijke gebruik van passieve upstream-wholesale-inputs of van niet-materiële of virtuele wholesale-inputs met gelijkwaardige functionaliteiten of de aanwezigheid van alternatieve infrastructuur voor een aantoonbare retailprijsbeperking zorgen.

49.

De nri moet besluiten geen gereguleerde wholesaletoegangsprijzen voor passieve NGA-wholesale-inputs dan wel niet-materiële of virtuele wholesale-inputs met gelijkwaardige functionaliteiten overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2002/19/EG op te leggen of te handhaven indien zij de AMM-exploitant in het kader van dezelfde maatregel verplichtingen inzake non-discriminatie overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2002/19/EG oplegt met betrekking tot passieve NGA-wholesale-inputs dan wel niet-materiële of virtuele wholesale-inputs met gelijkwaardige functionaliteiten, en deze verplichtingen in overeenstemming zijn met:

a)

EoI, op grond van de procedure van punt 51;

b)

verplichtingen die verband houden met de technische dupliceerbaarheid onder de in de punten 11 tot en met 18 vastgelegde voorwaarden, indien EoI nog niet volledig ten uitvoer is gelegd, alsmede

c)

verplichtingen die verband houden met de test op de economische dupliceerbaarheid als aanbevolen in punt 56;

op voorwaarde dat:

d)

de nri kan aantonen dat een door de AMM-exploitant aangeboden bestaand toegangsnetwerkproduct, dat is onderworpen aan een kostengeoriënteerde verplichting inzake prijscontrole overeenkomstig de in de punten 30 tot en met 37 alsmede 40 gespecificeerde kostenmethodologie, een koperanker vormt en derhalve aantoonbaar voor een retailprijsbeperking zorgt, of

e)

de nri kan aantonen dat exploitanten die retaildiensten door middel van één of meer niet door de AMM-exploitant gecontroleerde alternatieve infrastructuren leveren, voor een aantoonbare retailprijsbeperking kunnen zorgen. In het kader van deze voorwaarde dient „controleren” overeenkomstig de beginselen van het mededingingsrecht te worden opgevat.

50.

Bij geografische markten waarop de in de punten 48 en 49 opgesomde voorwaarden slechts in bepaalde delen van die markten worden vervuld, moeten de nri’s gedifferentieerde oplossingen nastreven en enkel verplichtingen inzake prijscontrole overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2002/19/EG handhaven of opleggen voor de delen waarin niet aan deze voorwaarden is voldaan. De nri’s moeten de aanbevolen kostenmethodologie invoeren, zodat het resultaat niet wordt beïnvloed door het opleggen van gedifferentieerde oplossingen op een bepaalde geografische markt.

51.

Een nri wordt geacht EoI op te leggen in overeenstemming met de punten 48, onder a), en 49, onder a), indien zij deze oplossing, waarover een raadpleging overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2002/21/EG is gehouden, integreert in dezelfde definitieve maatregel waarin zij besluit geen gereguleerde wholesaletoegangsprijzen voor NGA-wholesale-inputs op te leggen of te handhaven. De maatregel moet de details en het tijdschema van de invoering van EoI omvatten (het „stappenplan”). Het stappenplan moet specifieke mijlpalen omvatten alsmede een tijdschema voor de uitvoering van elke mijlpaal. De eerste mijlpalen moeten minimaal verplichtingen omvatten waarmee de technische dupliceerbaarheid wordt gewaarborgd alsmede zo spoedig mogelijk en niet langer dan zes maanden na de invoering van de EoI-verplichting voorzien in het opleggen van de voornaamste KPI’s, SLA’s en SLG’s die noodzakelijk zijn voor de verlening van de belangrijkste gereguleerde wholesalediensten.

52.

De nri’s moeten geen gereguleerde wholesaletoegangsprijzen opleggen voor enige gereguleerde NGA-wholesale-input op dezelfde markt, indien er aan de voorwaarden van de punten 48 en 49 is voldaan, ongeacht of de EoI-verplichting is opgelegd voor de volledige reeks inputs op die markt dan wel alleen van toepassing is op door de nri als evenredig beschouwde niveaus van die markt.

53.

Het besluit van de nri om geen gereguleerde wholesaletoegangsprijzen op te leggen of te handhaven kan niet van toepassing zijn op de toegang tot civieltechnische infrastructuur, ongeacht of deze deel uitmaakt van de productmarkt dan wel is opgelegd als aanvullende oplossing.

54.

Als een nri besloten heeft reeds opgelegde gereguleerde wholesaletoegangsprijzen op te heffen en daarbij gebruik maakt van een overeengekomen EoI-stappenplan, en de AMM-exploitant de overeengekomen mijlpalen vervolgens niet behaalt, kan zij de gereguleerde wholesaletoegangsprijzen opnieuw opleggen overeenkomstig de methodologie van deze aanbeveling en de beginselen van Richtlijn 2002/19/EG, of gebruikmaken van haar bevoegdheid om op grond van het regelgevingskader sancties op te leggen.

55.

De nri’s dienen naast het besluit om geen gereguleerde wholesaletoegangsprijzen op te leggen of te handhaven maatregelen nemen om toezicht te houden op de ontwikkeling van het investeringsklimaat met betrekking tot NGA-breedband en van de omstandigheden op concurrentiegebied, met name door de AMM-exploitanten te verzoeken om regelmatige verstrekking van geactualiseerde informatie over investeringen en plannen met betrekking tot NGA-uitrol. De nri’s dienen deze informatie, voor zover dat wettelijk mogelijk is, ook te doen toekomen aan het in overweging 69 omschreven netwerk van deskundigen van de Commissie en het Berec.

56.

Een nri wordt geacht de in de punten 48, onder c), en 49, onder c), vastgelegde verplichtingen inzake economische dupliceerbaarheid op te leggen indien zij de in de punten a), b) en c) genoemde elementen, waarover een raadpleging overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2002/21/EG is gehouden, integreert in de definitieve maatregel waarin zij besluit geen gereguleerde wholesaletoegangsprijzen voor NGA-wholesale-inputs op te leggen of te handhaven:

a)

De omschrijving van de ex-antetest op de economische dupliceerbaarheid die de nri zal toepassen, moet overeenkomstig de richtsnoeren van bijlage II minstens de onderstaande parameters omvatten:

i)

de relevante downstreamkosten waarmee rekening is gehouden;

ii)

de relevante kostennorm;

iii)

de relevante gereguleerde wholesale-inputs en prijzen;

iv)

de relevante retailproducten, alsmede

v)

de periode waarop de test betrekking heeft.

b)

De procedure die de nri zal volgen om een ex-antetest op de economische dupliceerbaarheid te verrichten, met duidelijke vermelding dat de nri de procedure te allen tijde maar niet later dan drie maanden nadat het desbetreffende retailproduct is gelanceerd, op eigen initiatief of op verzoek van een derde partij kan starten en zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk vier maanden na het begin van de procedure zal voltooien. Bij de procedure dient duidelijk te zijn dat de ex-antetest op de economische dupliceerbaarheid die de nri’s overeenkomstig de punten 48, onder c), en 49, onder c), zullen verrichten, verschilt van en geen afbreuk doet aan margin squeeze-tests die ex post kunnen worden uitgevoerd in het kader van het mededingingsrecht.

c)

De maatregel die zij zal nemen als de test een negatief resultaat oplevert, met gebruikmaking van de middelen die het regelgevingskader voorziet om de naleving te waarborgen, indien nodig met inbegrip van een verzoek aan de AMM-exploitant om het probleem met betrekking tot de economische dupliceerbaarheid aan te pakken, overeenkomstig de richtsnoeren van de nri en op basis van de resultaten van de uitgevoerde ex-antetest op de economische dupliceerbaarheid. Als de nri van oordeel is dat een retailaanbod in economisch opzicht niet dupliceerbaar is en de mededinging aanzienlijk zou belemmeren, moet zij gebruikmaken van haar bevoegdheden overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2002/20/EG en de AMM-exploitant verplichten de levering van het desbetreffende retailaanbod onverwijld stop te zetten of op te schorten totdat aan de vereiste inzake economische dupliceerbaarheid is voldaan.

57.

Zodra de nri de maatregel heeft genomen, moet zij op haar website het stappenplan en de details van de ex-antetest op de economische dupliceerbaarheid als onderdeel van de uiteindelijke maatregel publiceren. De nri moet overwegen gebruik te maken van alle handhavingsinstrumenten die het regelgevingskader biedt om te waarborgen dat alle aspecten van de opgelegde maatregelen worden nageleefd.

58.

De onder punt 48 tot en met 57 uiteengezette voorwaarden mogen niet worden beschouwd als de enige omstandigheden waaronder de nri’s kunnen besluiten om geen gereguleerde toegangsprijzen voor NGA-wholesale-inputs op te leggen. Naargelang van de aanwijsbaar doeltreffende gelijkwaardige toegang en de omstandigheden op concurrentiegebied, met name doeltreffende concurrentie op basis van de infrastructuur, kunnen er aanvullende scenario’s bestaan waarbij het opleggen van gereguleerde wholesaletoegangsprijzen overeenkomstig het regelgevingskader niet gerechtvaardigd is.

SLOTBEPALINGEN

59.

Deze aanbeveling laat de marktdefinitieprocedure, de resultaten van marktanalyses en de regelgevende verplichtingen onverlet waartoe nationale regelgevende instanties in overeenstemming met artikel 15, lid 3, en artikel 16 van Richtlijn 2002/21/EG hebben besloten vóór de datum waarop deze aanbeveling van kracht wordt.

60.

In het kader van deze aanbeveling geldt wat de tenuitvoerlegging van de aanbevolen kostenmethodologie overeenkomstig de punten 30 tot en met 37 betreft een overgangsperiode tot 31 december 2016. Er wordt derhalve van uitgegaan dat het effect van de aanbeveling geleidelijk en gedurende een langere periode zal plaatsvinden. Het Berec en de Commissie zien nauwlettend toe op de impact op de investeringen, de concurrentie en de retailprijzen, waarbij zij ook gebruikmaken van de door de nri’s overeenkomstig punt 55 verstrekte informatie. Deze aanbeveling wordt herzien zodra de impact ervan volledig kan worden beoordeeld. Naar verwachting zal dat pas zeven jaar na de inwerkingtreding ervan zijn. De Commissie kan als gevolg van marktontwikkelingen besluiten om op een vroeger tijdstip een herziening uit te voeren.

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 september 2013.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Vicevoorzitter


(1)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.

(2)  Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7).

(3)  Aanbeveling 2007/879/EG van de Commissie van 17 december 2007 betreffende relevante producten- en dienstenmarkten in de elektronischecommunicatiesector die overeenkomstig Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aan regelgeving ex ante kunnen worden onderworpen (aanbeveling betreffende relevante markten) (PB L 344 van 28.12.2007, blz. 65).

(4)  Aanbeveling 2010/572/EU van de Commissie van 20 september 2010 over gereglementeerde toegang tot toegangsnetwerken van de nieuwe generatie (NGA-netwerken) (PB L 251 van 25.9.2010, blz. 35).

(5)  Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21).


BIJLAGE I

Specificatie van vereiste termijnen en verstrekking van informatie

De nri’s moeten bij het bepalen van redelijke termijnen rekening houden met de volgende factoren:

1.

of het een nieuw product of een aangepast bestaand product is;

2.

de vereiste tijd voor de raadpleging en overeenstemming over de wholesaleprocessen voor het leveren van de desbetreffende diensten;

3.

de vereiste tijd voor het produceren van een referentieaanbod en het tekenen van contracten;

4.

de vereiste tijd voor het aanpassen of bijwerken van de desbetreffende IT-systemen;

5.

de vereiste tijd voor het op de markt brengen van het nieuwe retailaanbod.


BIJLAGE II

Parameters van de ex-antetest op de economische dupliceerbaarheid

Als de verplichtingen inzake EoI overeenkomstig punt 51 al ten uitvoer worden gelegd of reeds ten uitvoer zijn gelegd en als de technische dupliceerbaarheid is gewaarborgd, wordt met de in punt 56 bedoelde ex-antetest op de economische dupliceerbaarheid beoordeeld of de marge tussen de retailprijs van de desbetreffende retailproducten en de prijs van de desbetreffende gereguleerde wholesaletoegangsinputs op NGA-basis de incrementele downstreamkosten en een redelijk percentage van de gemeenschappelijke kosten dekt. Bij het bepalen van de parameters van de ex-antetest op de economische dupliceerbaarheid moeten de nri’s ervoor zorgen dat de AMM-exploitant wat het delen van het investeringsrisico betreft niet wordt benadeeld ten opzichte van de toegangvragende partijen.

De in punt 56, onder a), bedoelde parameters zijn:

i)

Relevante downstreamkosten

De downstreamkosten worden geraamd op basis van de kosten van de eigen downstreamondernemingen van de AMM-exploitant (EEO-test). De nri’s moeten de gecontroleerde downstreamkosten van de AMM-exploitant gebruiken, op voorwaarde dat die voldoende uitgesplitst zijn. Als de toegang tot de markt of expansie in het verleden is gedwarsboomd (hetgeen kan blijken uit de handelwijzen van de betrokkenen) of als uit een zeer klein aantal lijnen met een uiterst beperkt geografisch bereik in vergelijking met het NGA-netwerk van de AMM-exploitant blijkt dat de objectieve economische omstandigheden ongunstig zijn voor aanschaffingen op redelijke schaal door alternatieve exploitanten, kunnen de nri’s schaalaanpassingen met betrekking tot de door de AMM-exploitant gemaakte downstreamkosten uitvoeren om te waarborgen dat er een realistisch vooruitzicht op economische dupliceerbaarheid is. De redelijkerwijs efficiënte schaal die de nri in dergelijke gevallen vastlegt, mag niet verder reiken dan een marktstructuur met een voldoende aantal gekwalificeerde exploitanten om doeltreffende concurrentie te waarborgen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met concurrentie door andere platforms.

ii)

Relevante kostennorm

De incrementele kosten voor het leveren van de desbetreffende downstreamdienst is de geschikte norm. Voor het berekenen van de incrementele kosten (met inbegrip van eerder gemaakte kosten) en het toevoegen van een marge voor de gemeenschappelijke kosten die verband houden met downstreamactiviteiten moet er een model op basis van LRIC + worden toegepast.

iii)

Relevante gereguleerde wholesale-inputs en relevante referentieprijzen

De nri’s moeten de meest relevante gereguleerde inputs bepalen die door toegangvragende partijen worden gebruikt of naar verwachting zullen worden gebruikt op de wholesalelaag op NGA-basis die waarschijnlijk overheersend is binnen de huidige marktanalyseperiode met het oog op de uitrolplannen van de AMM-exploitant, de gekozen netwerktopologieën en het gebruik van wholesaleaanbiedingen.

Een dergelijke input kan bestaan uit een actieve input, een passieve input of een niet-materiële dan wel virtuele input waarvan de functionaliteiten gelijk zijn aan die van een passieve input.

De nri’s moeten de ex-antetest op de economische dupliceerbaarheid uitvoeren ter beoordeling van de marge tussen het/de in iv) hieronder genoemde retailproduct(en) en de relevantste gereguleerde input op de gekozen wholesalelaag op NGA-basis.

Als het gerechtvaardigd is, moeten de nri’s bovendien de marge tussen het retailproduct en de nieuwe gereguleerde wholesale-input op NGA-basis bepalen, met name als een in punt iv) genoemd retailproduct wordt gelanceerd op basis van een andere dan de reeds bepaalde input of als er substantiële vraag naar toegang op een nieuwe wholesalelaag op NGA-basis is.

Als de karakteristieke kenmerken van het netwerk van de AMM-exploitant en de vraag naar wholesaleaanbiedingen op het grondgebied van een lidstaat zeer uiteenlopend zijn, moet de nri evalueren of het haalbaar is om een geografische differentiatie aan te brengen voor de meest relevante gereguleerde wholesalelaag op NGA-basis en de test daaraan aan te passen.

Bij het bepalen van de relevante wholesalereferentieprijs moeten de nri’s rekening houden met de toegangsprijs voor de relevante gereguleerde wholesale-input die AMM-exploitant daadwerkelijk berekent aan derde toegangvragende partijen. Deze wholesaletoegangsprijzen dienen gelijkwaardig te zijn aan de prijzen die de AMM-exploitant aan zijn eigen retailafdeling berekent. Om er wat de nationale omstandigheden betreft voor te zorgen dat efficiënt en flexibel prijsbeleid op wholesaleniveau op evenwichtige wijze wordt bevorderd en tegelijkertijd een afdoende marge voor toegangvragende partijen en daardoor duurzame mededinging te waarborgen, moeten de nri’s er met name op letten of er volumekortingen en/of langetermijnovereenkomsten inzake toegangsprijzen bestaan tussen de AMM-exploitant en de toegangvragende partijen.

iv)

Relevante retailproducten

De nri’s moeten de meest relevante retailproducten inclusief breedbanddiensten („vooraanstaande producten”) bepalen die de AMM-exploitant aanbiedt met gebruikmaking van de vastgestelde wholesalelaag op NGA-basis. De nri’s moeten de vooraanstaande producten bepalen op basis van hun huidige en toekomstgerichte marktobservaties, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de relevantie daarvan voor de huidige en toekomstige concurrentie. Een evaluatie van marktaandelen op retailniveau wat betreft het volume en de waarde van producten die zijn gebaseerd op gereguleerde NGA-wholesale-inputs en, indien van toepassing, uitgaven voor reclame dient hiervan deel uit te maken. Vooraanstaande producten worden dikwijls als bundel aangeboden. De nri’s moeten ook innovatieve variaties op dergelijke bundels onderzoeken, als het waarschijnlijk is dat het vooraanstaande product daardoor wordt vervangen. Daarnaast moeten de nri’s bepalen of een bepaald retailproduct, dat wellicht niet een van de relevantste retailproducten van de AMM-exploitant is, bijzonder aantrekkelijk is voor alternatieve exploitanten die zich richten op een bepaalde niche of op retailproducten van een lagere kwaliteit. De nri’s kunnen beslissen om een dergelijk product in te delen onder de vooraanstaande producten.

v)

Periode waarop de test betrekking heeft

De nri’s moeten de winstgevendheid van de vooraanstaande producten beoordelen door middel van een dynamische multi-periodeanalyse, zoals de discounted cash flow-benadering (DCF). De nri’s moeten een geschikte referentieperiode vastleggen waarin wordt beoordeeld of de marge tussen de retailprijs van het vooraanstaande product en de prijs van de relevante wholesaletoegangsinput op NGA-basis voldoende is om de downstreamkosten terug te verdienen (met inbegrip van een redelijk percentage van de gemeenschappelijke kosten), hetgeen wordt berekend op basis van de punten i) en ii) hierboven.

De relevante periode voor deze ex-antetest op de economische dupliceerbaarheid dient te worden bepaald in overeenstemming met de geraamde gemiddelde „customer lifetime”. Deze gemiddelde „customer lifetime” is de periode waarin de klant bijdraagt tot het terugverdienen van a) de downstreamkosten op jaarbasis volgens een afschrijvingsmethode die is afgestemd op het desbetreffende activum en op de economische levensduur van de bijbehorende, voor retailactiviteiten vereiste activa (met inbegrip van netwerkkosten die geen deel uitmaken van de NGA-wholesaletoegangsdienst) en b) andere downstreamkosten die gewoonlijk niet op jaarbasis worden berekend (over het algemeen de abonneewervingskosten), die de exploitant maakt voor de klantenwerving en wil terugverdienen gedurende de gemiddelde „customer lifetime”.

Bij het ramen van de gemiddelde „customer lifetime” moeten nri’s rekening houden met de verschillende karakteristieke kenmerken en omstandigheden op mededingingsgebied van het leveren van diensten via NGA-netwerken in vergelijking met het bestaande kopernetwerk, als het er waarschijnlijk toe leidt dat gebruikers van NGA-netwerken een andere gemiddelde „customer lifetime” hebben dan gebruikers van het kopernetwerk.

De in punt 56 genoemde richtsnoeren met betrekking tot de ex-antetest op de economische dupliceerbaarheid en de richtsnoeren in deze bijlage beperken zich tot het toepassingsgebied van deze aanbeveling en hebben betrekking op de toepassing van de artikelen 15 en 16 van Richtlijn 2002/21/EG alsmede de artikelen 10 en 13 van Richtlijn 2002/19/EG; zij gelden derhalve voor andere omstandigheden dan ex ante margin squeeze-tests op gereguleerde wholesaletoegangsprijzen en doen geen afbreuk aan de toepassing van mededingingsregels door de Commissie en/of de bevoegde nationale autoriteiten, noch aan de interpretatie daarvan door het Gerecht en het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze richtsnoeren doen evenmin afbreuk aan enige door de Commissie genomen maatregel of richtsnoeren die de Commissie in de toekomst uitvaardigt met betrekking tot de toepassing van het mededingingsrecht in de Unie.


21.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 251/s3


BERICHT AAN DE LEZER

Verordening (EU) nr. 216/2013 van de Raad van 7 maart 2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 216/2013 van de Raad van 7 maart 2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 69 van 13.3.2013, blz. 1) zal, met ingang van 1 juli 2013, enkel de elektronische editie van het Publicatieblad authentiek zijn en rechtsgevolgen hebben.

Indien het door onvoorziene en uitzonderlijke omstandigheden niet mogelijk is de elektronische editie van het Publicatieblad te publiceren, zal de gedrukte editie authentiek zijn en rechtsgevolgen hebben overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van Verordening (EU) nr. 216/2013.


21.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 251/s3


BERICHT AAN DE LEZER — WIJZE VAN VERMELDEN VAN DE HANDELINGEN

Vanaf 1 juli 2013 is de wijze van vermelden van de handelingen veranderd.

Gedurende een overgangsperiode zal zowel de oude als de nieuwe manier worden gebruikt.