ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.249.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 249

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
19 september 2013


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 895/2013 van de Commissie van 18 september 2013 tot 202e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa‘ida-netwerk

1

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 896/2013 van de Commissie van 18 september 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

3

 

 

BESLUITEN

 

 

2013/459/EU

 

*

Besluit van de Raad van 16 september 2013 tot benoeming van een Zweeds lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

5

 

 

2013/460/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 17 september 2013 waarbij een afwijking van Besluit 2001/822/EG van de Raad met betrekking tot de oorsprongregels voor suiker uit Curaçao wordt geweigerd (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 5826)

6

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

2013/461/EU

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 17 september 2013 inzake de beginselen voor de werking van Solvit ( 1 )

10

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 178/13/COL van 30 april 2013 tot vrijstelling van de exploratie naar en winning van ruwe aardolie en aardgas op het Noors continentaal plat van de toepassing van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (Noorwegen)

16

 

 

 

*

Bericht aan de lezer — Verordening (EU) nr. 216/2013 van de Raad van 7 maart 2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie (zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 

*

Bericht aan de lezer — Wijze van vermelden van de handelingen (zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

19.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 249/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 895/2013 VAN DE COMMISSIE

van 18 september 2013

tot 202e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa‘ida-netwerk

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa‘ida-netwerk (1), en met name artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 7 bis, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 11 september 2013 besloten één persoon te schrappen van de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 dient daarom dienovereenkomstig te worden bijgewerkt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 september 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt als volgt gewijzigd:

De volgende vermelding wordt geschrapt van de lijst “Natuurlijke personen”:

"Mufti Rashid Ahmad Ladehyanoy (ook bekend als a) Ludhianvi, Mufti Rashid Ahmad; b) Ahmad, Mufti Rasheed; c) Wadehyanoy, Mufti Rashid Ahmad). Nationaliteit: Pakistaans. Overige informatie: a) stichter van de Al-Rashid Trust; b) naar verluidt overleden in Pakistan op 18 februari 2002. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 17.10.2001."


19.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 249/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 896/2013 VAN DE COMMISSIE

van 18 september 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 september 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

59,4

XS

46,1

ZZ

52,8

0707 00 05

MK

53,8

TR

121,6

ZZ

87,7

0709 93 10

TR

132,6

ZZ

132,6

0805 50 10

AR

108,8

CL

148,5

IL

110,5

TR

117,7

UY

99,8

ZA

118,3

ZZ

117,3

0806 10 10

EG

188,1

TR

147,0

ZZ

167,6

0808 10 80

AR

100,9

BA

65,7

BR

41,7

CL

114,6

CN

66,9

NZ

150,8

US

140,8

ZA

119,4

ZZ

100,1

0808 30 90

AR

231,4

CL

29,5

CN

82,5

TR

131,5

ZZ

118,7

0809 30

TR

125,5

ZZ

125,5

0809 40 05

BA

47,2

XS

46,6

ZZ

46,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

19.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 249/5


BESLUIT VAN DE RAAD

van 16 september 2013

tot benoeming van een Zweeds lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

(2013/459/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 302,

Gezien de voordracht van de Zweedse regering,

Gezien het advies van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 13 september 2010 heeft de Raad Besluit 2010/570/EU, Euratom tot benoeming van de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de periode van 21 september 2010 tot en met 20 september 2015 vastgesteld (1).

(2)

Een zetel van lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité is vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van mevrouw Annika BRÖMS,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer Jonas BERGGREN, Head of the Brussels office of the Confederation of Swedish Enterprise, wordt benoemd tot lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 20 september 2015.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 16 september 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB L 251 van 25.9.2010, blz. 8.


19.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 249/6


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 17 september 2013

waarbij een afwijking van Besluit 2001/822/EG van de Raad met betrekking tot de oorsprongregels voor suiker uit Curaçao wordt geweigerd

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 5826)

(2013/460/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap („LGO-besluit”) (1), en met name artikel 37 van bijlage III,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage III bij Besluit 2001/822/EG betreft de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en regelingen voor administratieve samenwerking. Volgens artikel 37 van deze bijlage kan van die oorsprongsregels worden afgeweken wanneer dit gerechtvaardigd is op grond van de ontwikkeling van bestaande industrieën of de vestiging van nieuwe industrieën in een land of gebied.

(2)

In bijlage III bij Besluit 2001/822/EG is in artikel 5, lid 1, onder g), j), k) en o), bepaald dat het geheel of gedeeltelijk vermalen van suiker, het zeven en het verpakken in zakken als be- of verwerkingen worden beschouwd die ontoereikend zijn om de oorsprong te verlenen.

(3)

In bijlage III bij Besluit 2001/822/EG is in artikel 6, lid 4, bepaald dat ACS/LGO/EG-cumulatie van oorsprong voor alle onder hoofdstuk 17 van het GS ingedeelde suikerproducten wordt afgebouwd en dat de hoeveelheden waarvoor deze cumulatie is toegestaan, geleidelijk worden verminderd. Met een vermindering van de hoeveelheid tot 0 ton heeft de afbouw uiteindelijk geleid tot het verbod van deze cumulatie per 1 januari 2011.

(4)

In 2002 heeft Nederland verzocht om een afwijking van de regel van oorsprong voor een jaarlijkse hoeveelheid van 3 000 ton op de Nederlandse Antillen verwerkte suikerproducten die zijn ingedeeld onder de GN-codes 1701 11 90, 1701 99 10 en 1701 91 00. Dat verzoek werd toegestaan en deze afwijking is op 31 december 2007 verstreken.

(5)

In 2009 heeft Nederland om verlenging van de in 2002 toegestane afwijking verzocht. Dit verzoek werd bij Beschikking 2009/699/EG van de Commissie (2) afgewezen. Bij die beschikking werd echter, tot de hoeveelheden waarvoor in 2009 en 2010 aan de Nederlandse Antillen invoervergunningen voor suiker waren verleend, een nieuw verzoek om een afwijking toegestaan, dat was inbegrepen in het verzoek om verlenging.

(6)

In 2010 verzocht Nederland voor de periode van 2011 tot en met 2013 om een nieuwe afwijking voor op de Nederlandse Antillen verwerkte suikerproducten. Bij Besluit 2011/47/EU van de Commissie (3) werd de afwijking overeenkomstig artikel 37, leden 1, 3 en 7, van bijlage III bij Besluit 2001/822/EG toegestaan, onder bepaalde voorwaarden die zijn bedoeld om de legitieme belangen van de bedrijven in de LGO te verzoenen met de doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker van de Unie. De producten waarvoor een afwijking werd toegestaan, werden daadwerkelijk op de Nederlandse Antillen verwerkt en de waarde die op de Nederlandse Antillen aan de ruwe suiker werd toegevoegd, werd beschouwd als ten minste 45 % van de waarde van het eindproduct te bedragen.

(7)

In Besluit 2011/47/EU is uitgelegd dat uit de afbouw van de ACS/LGO/EG-cumulatie van oorsprong voor suiker, als bepaald in Besluit 2001/822/EG, bijlage III, artikel 6, lid 4, het voornemen van de Unie blijkt om de handelspreferenties te richten op economische activiteiten die duurzaam aan de ontwikkeling van de LGO bijdragen terwijl tegelijkertijd rekening wordt gehouden met de suikersector van de Unie. Dit beginsel werd toegepast om de hoeveelheden te bepalen waarvoor de afwijking krachtens Besluit 2011/47/EU was toegestaan. In het in 2010 ingediende verzoek werd ook aangegeven dat het bedrijf op Curaçao dat gebruik maakte van de eerdere afwijkingen, voornemens was te diversifiëren om niet afhankelijk te zijn van suikerproductie waarvoor opnieuw een afwijking is vereist. Daarom werden de hoeveelheden waarvoor een afwijking was toegestaan, geleidelijk afgeschaft (5 000 ton voor 2011, 3 000 ton voor 2012 en 1 500 ton voor 2013).

(8)

In het in 2010 ingediende verzoek benadrukte Nederland dat het bedrijf op Curaçao dat gebruik maakte van de eerdere afwijkingen, zijn productie wil diversifiëren met mengsels en „biosuiker”, die beide voor geheel andere markten zijn bedoeld dan de suikerproducten waarop het in 2010 ingediende verzoek betrekking had. De afwijking waar in 2010 om werd verzocht, was nodig om het benodigde investeringskapitaal te kunnen verdienen dat voor deze diversificatie vereist is. Daarom werd er bij het toestaan van de afwijking op grond van Besluit 2011/47/EU van uitgegaan dat de afwijking de vereiste omzet zou genereren om de genoemde investeringen in de diversificatie van producten en activiteiten te financieren, zodat het bedrijf dat gebruik maakte van de afwijking, niet langer op afwijkingen zou zijn aangewezen.

(9)

Op 11 februari 2013 heeft Nederland namens de regering van Curaçao verzocht om voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 (de einddatum van Besluit 2001/822/EG) opnieuw te mogen afwijken van de oorsprongsregels in bijlage III bij Besluit 2001/822/EG. Het verzoek betrof een totale jaarlijkse hoeveelheid van 5 500 ton suikerproducten van GN-code 1701 14 90, omschreven als „biosuiker”, van oorsprong uit derde landen en verwerkt op Curaçao om naar de Unie te worden uitgevoerd.

(10)

Dit verzoek werd op 17 april 2013 officieel ingetrokken door Nederland omdat de in het verzoek beschreven verwerkende activiteiten niet langer werden uitgevoerd op de Nederlandse Antillen. Het bedrijf op Curaçao had een deel van zijn suikerverwerkende activiteiten, met name de productie van uit ruwe rietsuiker vervaardigde suikerklontjes verpakt voor de verkoop in het klein, naar België verplaatst vanwaaruit momenteel aan supermarkten in Nederland wordt geleverd. Het heeft zijn resterende productielijn verlegd naar het zeven, schoonmaken, vermalen en eenvoudig mengen van biologische suiker en het verpakken ervan in zakken van 1 000 kg voor het vervoer.

(11)

Op 17 april 2013 heeft Nederland voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een tweede verzoek om een afwijking ingediend voor 5 000 ton suikerproducten, omschreven als biologische ruwe rietsuiker van GN-code 1701 14 90. Nederland verklaarde dat uit gesprekken met de Curaçaose autoriteiten was gebleken dat de hoeveelheden waarvoor een afwijking bij Besluit 2011/47/EU voor 2013 was toegestaan, onvoldoende zouden zijn om de suikerverwerkende activiteiten van het bedrijf op Curaçao te kunnen voortzetten.

(12)

Het tweede verzoek was hoofdzakelijk terug te voeren op de in het betrokken bedrijf gewijzigde omstandigheden — dat namelijk zijn bedrijfsactiviteiten had verlegd naar de verwerking van biologische rietsuiker —, op een verandering in de mondiale suikermarkt — waar de EU een netto-invoerder van suiker was geworden —, op het feit dat de toegevoegde waarde van grondstoffen uit derde landen meer dan 45 % van de prijs af fabriek van het eindproduct bedroeg en op het scheppen van directe en indirecte werkgelegenheid op Curaçao. Nederland verstrekte op 14 juni 2013 en 28 juni 2013 aanvullende informatie om het verzoek van 17 april 2013 te ondersteunen.

(13)

Bij brief van 16 juli 2013 heeft de Commissie de Nederlandse autoriteiten verzocht kennis te nemen van haar beoordeling van het verzoek en van haar voornemen om aan te bevelen het verzoek af te wijzen. De Commissie heeft de Nederlandse autoriteiten eveneens verzocht deze beoordeling door te sturen naar het bedrijf waaraan de afwijking mogelijk wordt toegestaan, om zowel Nederland als het betrokken bedrijf in staat te stellen feitelijke of juridische elementen kenbaar te maken die mogelijk van toepassing zijn op het verzoek voordat de Commissie een definitief besluit neemt. De uiterste datum voor het antwoord was 25 juli 2013. Op 24 juli 2013 werd een antwoord van de Nederlandse autoriteiten ontvangen.

(14)

In bijlage III bij Besluit 2001/822/EG is in artikel 37, lid 7, bepaald dat afwijkingen worden toegestaan wanneer de waarde die is toegevoegd aan de niet van oorsprong zijnde goederen die in het betrokken LGO of de betrokken LGO zijn bewerkt of verwerkt, ten minste 45 % van de waarde van het eindproduct bedraagt, mits door deze afwijking geen ernstige schade kan ontstaan voor een economische sector van de Unie of van een of meer lidstaten.

(15)

De door Nederland doorgestuurde informatie van het bedrijf op Curaçao over de berekening van de op Curaçao gegenereerde waarde voor de productie van „biorietsuiker” in 2013 vermeldt de toegevoegde waarde door de verwerking van 5 000 ton „biosuiker”. Het bedrijf vermeldde tevens de aankoopprijs voor één ton ruwe „biosuiker” van oorsprong uit derde landen en de prijs af fabriek waartegen één ton „biosuiker” wordt verkocht. Volgens het bedrijf laten deze cijfers een toegevoegde waarde van 52 % zien ten opzichte van de prijs af fabriek. Volgens dezelfde informatie zou de productie van 1 500 ton „biosuiker” een toegevoegde waarde genereren van 88 % ten opzichte van de prijs af fabriek.

(16)

De door Nederland doorgegeven informatie van het bedrijf op Curaçao over de berekening van de op Curaçao gegenereerde waarde voor „bruine kristalsuiker” op 1 januari 2013 vermeldt de toegevoegde waarde door de be- en verwerking van 5 500 ton „bruine kristalsuiker”. Als de hoogst mogelijke toegevoegde waarde per ton voor „bruine kristalsuiker” als realistisch wordt beschouwd, bedraagt de toegevoegde waarde ten opzichte van de prijs af fabriek ongeveer 52,4 %. Er zijn echter minder handelingen nodig voor de verwerking van „biosuiker” dan voor „kristalsuiker” verpakt voor de verkoop in het klein. De toegevoegde waarde die inherent is aan deze handelingen en de daadwerkelijke verwerkingskosten kunnen om die reden alleen maar lager zijn voor „biosuiker” verpakt voor het vervoer in zakken van 1 000 kg dan voor „bruine kristalsuiker” verpakt voor de verkoop in het klein.

(17)

Volgens het verslag „Global Sugar Outlook-2013” (4) komen de productiekosten voor rietsuiker in Brazilië, de meest concurrerende regio ter wereld voor de productie van suiker, neer op 224,7 USD per ton om rietsuiker te produceren en 95 USD per ton om het suikerriet te verwerken tot ruwe suiker. De totale kosten, inclusief de administratieve kosten, bedragen 367,8 USD per ton ofwel 283 EUR per ton ruwe rietsuiker bij een wisselkoers van 1 EUR = 1,3 USD. Rekening houdend met de oogstwerkzaamheden en verwerkingshandelingen die met de productie van ruwe suiker uit rietsuiker gepaard gaan, lijkt het onwaarschijnlijk dat de kosten voor het eenvoudig schoonmaken, vermalen en verpakken van biologische rietsuiker, hetgeen slechts een fractie van het productieproces vormt, hoger zouden zijn. Uitgaande van 283 EUR per ton als realistische productiekosten voor de berekening van de toegevoegde waarde voor het schoonmaken, vermalen en verpakken van biologische ruwe rietsuiker in het bedrijf op Curaçao, komt de prijs af fabriek neer op 1 020,19 EUR per ton en de toegevoegde waarde ten opzichte van de prijs af fabriek op slechts 32,2 %.

(18)

In de simulatie van vergelijkbare kosten in overweging 17 ligt de toegevoegde waarde onder de 45 %. Daarom is het niet realistisch dat het bedrijf op Curaçao een dergelijke toegevoegde waarde kan verkrijgen door een eenvoudige verwerking uit te voeren. In plaats daarvan moet worden aangenomen dat de aan de Commissie verstrekte cijfers andere kosten en baten bevatten, die de bevolking in Curaçao niet ten goede komen.

(19)

Overeenkomstig artikel 37, lid 3, onder c), van bijlage III bij Besluit 2001/822/EG moet bij het onderzoek van de aanvragen rekening worden gehouden met de gevallen waarin duidelijk kan worden aangetoond dat belangrijke investeringen in een industrie door de toepassing van de oorsprongsregels ontmoedigd worden en waarin, door het toestaan van een afwijking, een investeringsprogramma kan worden uitgevoerd dat er op den duur toe leidt dat deze regels kunnen worden nageleefd.

(20)

De beëindiging van de ACS/LGO/EG-cumulatie van oorsprong voor suiker per 1 januari 2011 was vooraf bekend bij het bedrijf op Curaçao en het had voldoende tijd om zich erop voor te bereiden en te diversifiëren in de richting van producten waarvoor geen afwijking is vereist.

(21)

In de periode 2009 tot en met 2013 gebruikte het bedrijf op Curaçao de afwijkingen voor het genereren van de noodzakelijke omzet om te investeren in diversificatie in de richting van de productie van producten waarvoor geen afwijking van de oorsprongsregels is vereist. Volgens de informatie van het bedrijf waren er zeer weinig investeringen in 2009 en werd tussen 2010 en 2012 geen enkele investering gedaan. De afwijkingen hebben daarom slechts bijgedragen aan het behoud van de huidige activiteiten van het bedrijf op Curaçao en hebben niet duurzaam bijgedragen aan de ontwikkeling van een bestaande industrie of de vestiging van een nieuwe industrie. Het valt daarom te betwijfelen of een nieuwe afwijking het bedrijf zou stimuleren nieuwe investeringen te doen.

(22)

Suikermengsels van GS-post 2106, die pectine of caseïne bevatten, kunnen pas als van oorsprong uit Curaçao worden beschouwd en zodoende in aanmerking komen voor preferentiële toegang tot de Unie als de waarde van de niet van oorsprong zijnde suiker die is gebruikt bij de vervaardiging van het eindproduct, niet meer dan 30 % bedraagt van de prijs af fabriek van het product. Door te diversifiëren in de richting van de productie van deze mengsels, zoals voorgesteld in het onderhavige verzoek, zou het bedrijf nog altijd om een afwijking moeten verzoeken om aan de oorsprongsregels te kunnen voldoen.

(23)

Overeenkomstig artikel 37, lid 3, onder b), van bijlage III bij Besluit 2001/822/EG moet bij het onderzoek van de aanvragen rekening worden gehouden met de gevallen waarin de toepassing van de bestaande oorsprongsregels de mogelijkheden van een bestaande industrie in een LGO om haar uitvoer naar de Unie voort te zetten, duidelijk zou verminderen, met name indien dit tot stopzetting van haar activiteiten zou leiden.

(24)

De Commissie houdt een balans bij om de suikermarkt te analyseren en na te gaan of de suikervoorraden toereikend zijn, of extra suiker nodig is en of suiker van de markt moet worden gehaald om een prijsniveau te behouden dat dicht bij de referentieprijs ligt. De balans toont onafgebroken een hoeveelheid van 50 000 tot 60 000 ton suiker, ingevoerd tegen betaling van de volledige rechten.

(25)

Voor suikerproducten van GN-code 1701 14 90 geldt in de Unie een douanetarief van 419 EUR per ton. Ervan uitgaande dat de wereldmarktprijs voor op de Londense termijnmarkt verhandelde witte suiker rond de 380 EUR per ton ligt, waarbij de kosten voor raffinage zijn inbegrepen, en dat een douanerecht van 419 EUR van toepassing is, dan zou de prijs van deze suiker minstens 800 EUR per ton bedragen bij levering in de Unie inclusief rechten. De gemiddelde prijs van dergelijke in de Unie vervaardigde suikerproducten, zoals meegedeeld door de lidstaten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (5), bedraagt ongeveer 725 EUR per ton. Onder deze omstandigheden zijn deze suikerproducten waarschijnlijk niet met winst in te voeren in de Unie, tenzij het om kwaliteitssuiker zoals biologische of fairtradesuiker gaat, die tegen een veel hogere prijs wordt verkocht dan andere suikerproducten.

(26)

Daarom is het waarschijnlijk dat een aanzienlijk deel van de invoer in de Unie tegen betaling van het volledige douanerecht biologische of fairtradesuiker betreft, omdat deze suiker in de detailhandel voor een bedrag tot 3 000 EUR per ton kan worden verkocht. Uit het volume van de invoer van biologische rietsuiker in de Unie tegen betaling van de volledige rechten blijkt dat de exporteurs van suiker wereldwijd op de huidige markt overleven.

(27)

Als 283 EUR per ton als realistische productiekosten voor de berekening van de toegevoegde waarde voor het vermalen en verpakken van biologische ruwe rietsuiker in het bedrijf op Curaçao, de door het bedrijf gemelde winstmarge en verzendingskosten en de in de Unie te betalen invoerrechten bij de door het bedrijf gemelde aankoopprijs van ruwe suiker worden opgeteld, dan nog zou het bedrijf op Curaçao in staat moeten zijn om „biosuiker” op een kosteneffectieve manier uit te voeren naar de Unie zonder een beroep te moeten doen op een afwijking op grond waarvan de importeur in de Unie wordt vrijgesteld van de betaling van de geldende invoerrechten. De in het verzoek van Nederland vermelde verkoopprijs per ton „biosuiker” aan de afnemer in Nederland kan bovendien als voldoende hoog worden beschouwd om de gevolgen van de toepassing van het volledige douanerecht te compenseren.

(28)

Als LGO-marktdeelnemer begeeft het bedrijf op Curaçao dat de suikerproducten verwerkt, zichzelf op de wereldmarkt en is het vrij om zijn producten naar elk deel van de wereld, inclusief de Unie, uit te voeren. Dit bedrijf kan daarom worden vergeleken met andere marktdeelnemers over de hele wereld die dezelfde activiteit uitvoeren. Met name de hoogte van de vervoerskosten van de LGO naar de Unie, die volgens de informatie van het bedrijf neerkomen op 42,59 EUR per ton, plaatsen het bedrijf op Curaçao niet in een nadelige concurrentiepositie ten opzichte van andere spelers op de markt omdat het bedrijf vrij is zijn producten op markten te verkopen die dichter bij de productieplaats liggen dan de Unie.

(29)

De uitvoer van suiker, melasse en honing vormt slechts 6 % van de totale uitvoer van goederen uit Curaçao, met uitzondering van olieproducten. De afhandeling van containers in verband met de in- en uitvoer van suikerproducten maakt slechts 2 % uit van de totale afhandeling van containers in verband met de in- en uitvoer. De bijdrage van deze uitvoer aan de ontwikkeling van het land is in het beste geval gering.

(30)

De afwijking zou wat werkgelegenheid betreft naar verwachting tot tien extra banen leiden, wat onevenredig laag is in vergelijking met de gevraagde verhoging van de productiehoeveelheid. De tien extra banen die naar verwachting zullen worden gecreëerd, zijn bovendien minder dan de twintig banen die verloren zijn gegaan sinds het verzoek in 2010, toen Nederland meldde dat er vijfendertig mensen in het bedrijf op Curaçao werkten, en het tweede verzoek in 2013, toen werd gemeld dat er vijftien mensen in het bedrijf werkten.

(31)

De gevolgen van een weigering van de nieuwe afwijking waarom op 17 april 2013 is gevraagd, zullen minimaal zijn. Een weigering vormt ook geen belemmering voor het bedrijf om zijn uitvoer van suikerproducten naar de Unie voort te zetten en zorgt evenmin voor een ontmoediging van investeringen in de suikerindustrie op Curaçao omdat de winstmarge nog altijd voldoende is om investeringen te vergemakkelijken, zelfs indien in de Unie het volledige douanerecht wordt betaald.

(32)

Als gevolg hiervan is de gevraagde afwijking niet gerechtvaardigd op grond van artikel 37, lid 1, artikel 37, lid 3, onder b) en c), en artikel 37, lid 7, van bijlage III bij Besluit 2001/822/EG.

(33)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het op 17 april 2013 door Nederland ingediende en op 14 en 28 juni 2013 aangevulde verzoek om een afwijking van Besluit 2001/822/EG met betrekking tot de oorsprongsregels voor suiker uit Curaçao wordt geweigerd.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 september 2013.

Voor de Commissie

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1.

(2)  PB L 239 van 10.9.2009, blz. 55.

(3)  PB L 21 van 25.1.2011, blz. 3.

(4)  Gepubliceerd in „Sugar and HFCS Production Costs — Global Benchmarking”, uitgegeven door LMC International.

(5)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.


AANBEVELINGEN

19.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 249/10


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 17 september 2013

inzake de beginselen voor de werking van Solvit

(Voor de EER relevante tekst)

(2013/461/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 26 VWEU definieert de interne markt als een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd. Artikel 4, lid 3, VEU verplicht de lidstaten alle maatregelen te nemen die geschikt zijn om de nakoming van hun uit het recht van de Unie voortvloeiende verplichtingen te waarborgen.

(2)

De interne markt biedt talrijke mogelijkheden aan burgers die in een andere lidstaat willen wonen en werken en aan ondernemingen die hun markten willen uitbreiden. Hoewel de interne markt over het algemeen goed functioneert, duiken er soms problemen op wanneer de overheden het recht van de Unie niet naleven.

(3)

Naar aanleiding van Aanbeveling 2001/893/EG van de Commissie van 7 december 2001 betreffende beginselen voor het gebruik van „Solvit”, het netwerk voor probleemoplossing in de interne markt (1), werd het netwerk Solvit ingesteld, dat bestaat uit door de lidstaten binnen hun eigen nationale overheden opgerichte centra, om snel op informele wijze problemen op te lossen die zowel burgers als ondernemingen ondervinden bij de uitoefening van hun rechten op de interne markt.

(4)

Hoewel Solvit informeel en pragmatisch is van aard, zorgt de structuur ervan er mede voor dat de geïdentificeerde oplossingen overeenstemmen met het recht van de Unie. Solvit steunt op een transparant proces van probleemoplossing waarbij twee lidstaten betrokken zijn. De Commissie is doorgaans niet betrokken bij het oplossen van zaken, maar staat wel in nauw contact met de Solvit-centra, biedt regelmatig juridische opleidingen aan en geeft in sommige complexe zaken informeel advies. Zij houdt via de onlinedatabank ook toezicht op de manier waarop Solvit zaken afhandelt en op de resultaten ervan en kan tussenbeide komen wanneer zij acht dat de door de Solvit-centra voorgestelde oplossingen niet in overeenstemming zijn met het recht van de Unie. De bovengenoemde structuur draagt bij tot de wettigheid van de oplossingen voor individuele zaken en uit de resultaten van evaluaties blijkt bovendien dat Solvit ervoor heeft gezorgd dat de nationale autoriteiten het recht van de Unie in het algemeen beter naleven.

(5)

Solvit is sinds zijn oprichting aanzienlijk geëvolueerd. Het behandelt nu tien keer meer zaken dan tien jaar geleden. Het behandelt ook een grotere verscheidenheid aan zaken dan oorspronkelijk was gepland. De overgrote meerderheid van de zaken wordt met succes behandeld, binnen gemiddeld negen weken, wat leidt tot hoge tevredenheidsscores van de burgers en ondernemingen die van Solvit gebruik hebben gemaakt.

(6)

Solvit is een succes, maar de toegenomen schaal van de dienst heeft verschillende problemen vergroot. Uit een grondige evaluatie van het netwerk in 2010 blijkt dat niet alle Solvit-centra over evenveel middelen beschikken en zich in een even goede positie bevinden. Of een probleem al dan niet in behandeling wordt genomen, en het niveau van de dienstverlening, varieert in het netwerk. Bovendien vinden te weinig burgers en ondernemingen hun weg naar Solvit.

(7)

Uit deze bevindingen blijkt dat maatregelen moeten worden genomen om Solvit te versterken en de zichtbaarheid ervan zowel online als offline te bevorderen, zoals is benadrukt in het werkdocument van de diensten van de Commissie over een meer doeltreffende probleemoplossing in de interne markt, in de mededeling inzake betere governance van de interne markt (2) en in het verslag over het EU-burgerschap (3). Daarbij moet Aanbeveling 2001/893/EG worden vervangen door een nieuwe aanbeveling, die duidelijkheid moet scheppen over de resultaten die Solvit, op grond van beste praktijken, moet behalen. In de nieuwe aanbeveling worden doelstellingen en normen beschreven voor zowel de lidstaten als de Commissie, om ervoor te zorgen dat ondernemingen en burgers doeltreffende bijstand krijgen in situaties waarin het recht van de Unie niet wordt nageleefd. Deze doelstellingen en normen moeten er ook voor zorgen dat de regels en de dienstverlening van de Solvit-centra over het hele netwerk consistent zijn.

(8)

Om te garanderen dat het mandaat over het hele netwerk op dezelfde wijze wordt geïnterpreteerd, worden in de aanbeveling de soorten zaken gedefinieerd die door Solvit moeten worden behandeld. In aanbeveling 2001/893/EG werd aangegeven dat Solvit zaken moet behandelen in verband met de „verkeerde toepassing van de internemarktregels”. Deze definitie van de draagwijdte van het netwerk heeft tot inconsistentie geleid. Allereerst is gesteld dat de term „verkeerde toepassing” suggereert dat Solvit-centra geen zaken kunnen aanpakken waarbij de nationale voorschriften in strijd zijn met het recht van de Unie (zogenaamde „structurele zaken”) en voorts dat Solvit enkel kan optreden wanneer de betrokken wetgeving van de Unie de interne markt betreft.

(9)

Op dit moment kunnen via Solvit alle grensoverschrijdende problemen worden behandeld die het gevolg zijn van een mogelijke inbreuk van een overheidsinstantie op het recht van de Unie inzake de interne markt, wanneer en in zoverre dergelijke problemen niet het voorwerp zijn van een rechtsprocedure op nationaal of Unieniveau.

(10)

De term „inbreuk” moet aangeven dat de Solvit-centra alle zaken waarbij overheden het recht van de Unie inzake de interne markt niet naleven, op zich kunnen nemen, ongeacht de fundamentele oorzaak van het probleem. De overgrote meerderheid van de zaken die Solvit behandelt, heeft betrekking op situaties waarin een overheidsinstantie het recht van de Unie inzake de interne markt niet juist toepast. Toch hebben de Solvit-centra ook al getoond dat zij effectieve bijstand kunnen verlenen in geval van structurele problemen. De structurele zaken maken slechts een klein maar wel belangrijk deel uit van de totale werklast van Solvit, want de behandeling door Solvit moet er mede voor zorgen dat dergelijke problemen niet onopgemerkt blijven. Solvit biedt de beste garantie dat de structurele problemen effectief worden aangepakt op het passende niveau.

(11)

In deze aanbeveling wordt bevestigd dat Solvit zaken moet behandelen waarbij sprake is van een grensoverschrijdend probleem met een overheidsinstantie. Het criterium van het grensoverschrijdende karakter garandeert dat een Solvit-zaak wordt behandeld door de Solvit-centra van twee lidstaten, hetgeen de transparantie en de kwaliteit van de resultaten waarborgt. Het criterium van de overheidsinstantie houdt verband met het feit dat Solvit deel uitmaakt van de nationale overheid en slechts op informele basis handelt.

(12)

Deze aanbeveling moet ook verduidelijken welk niveau van dienstverlening burgers en ondernemingen van Solvit mogen verwachten. Er wordt tevens in aangegeven hoe indieners moeten worden ingelicht en welke minimale bijstand zij moeten krijgen. Voorts wordt verduidelijkt welke procedurehandelingen moeten worden gevolgd en welke termijnen in acht moeten worden genomen bij de behandeling van een Solvit-zaak, alsook het gevolg dat moet worden gegeven aan zaken die niet kunnen worden opgelost.

(13)

Voorts worden in deze aanbeveling minimumnormen beschreven waaraan de Solvit-centra moeten voldoen op de gebieden van organisatie, juridische deskundigheid en betrekkingen met andere netwerken. Ook de rol van de Commissie binnen het Solvit-netwerk wordt verduidelijkt.

(14)

De Commissie heeft onlangs de onlinedatabank van Solvit omgebouwd tot een opzichzelfstaande module in het informatiesysteem interne markt. Gezien deze technische integratie zijn de in Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie („de IMI-verordening”) (4) inzake de verwerking van persoonsgegevens en vertrouwelijke informatie vastgestelde voorschriften ook van toepassing op de Solvit-procedures. In deze aanbeveling worden voorts bepaalde aspecten verduidelijkt in verband met de verwerking van persoonsgegevens door Solvit, in overeenstemming met de IMI-verordening.

(15)

Deze aanbeveling heeft niet als doel nader te omschrijven hoe de Commissie klachten die rechtstreeks aan haar worden gericht, moet behandelen, en doet geenszins afbreuk aan de rol van de Commissie als hoedster van de Verdragen. Zij heeft evenmin als doel de rol te verduidelijken van het EU Pilot-project en de nationale EU Pilot-coördinatoren. Deze kwesties worden behandeld in specifieke richtsnoeren, die regelmatig worden geactualiseerd,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

I.   DOELSTELLING EN DEFINITIES

A.   Doelstelling

In deze aanbeveling worden beginselen uiteengezet voor de werking van Solvit. Solvit heeft als doel snelle, effectieve en informele oplossingen te vinden voor problemen die burgers en ondernemingen ondervinden wanneer hun EU-rechten in de interne markt door overheidsinstanties worden ontzegd. Het netwerk draagt bij tot een betere werking van de interne markt, door de naleving van het recht van de Unie te stimuleren en te bevorderen. Met het oog hierop moeten de nationale Solvit-centra samenwerken op grond van de in deze aanbeveling uiteengezette beginselen.

B.   Definities

In deze aanbeveling wordt verstaan onder:

1.   „indiener”: natuurlijke of rechtspersoon die een grensoverschrijdend probleem heeft en dat rechtstreeks of via een tussenpersoon aan Solvit voorlegt, of een organisatie die namens haar leden een concreet probleem voorlegt;

2.   „grensoverschrijdend probleem”: probleem dat een indiener in één lidstaat ondervindt in verband met een mogelijke inbreuk op het recht van de Unie inzake de interne markt door een overheidsinstantie in een andere lidstaat; daaronder vallen ook problemen die door de overheidsinstanties van de indieners zelf zijn veroorzaakt, nadat de indieners hun recht van vrij verkeer hebben uitgeoefend of hebben geprobeerd uit te oefenen;

3.   „recht van de Unie inzake de interne markt”: alle wetgeving, regels en beginselen van de Unie in verband met de werking van de interne markt, in de zin van artikel 26, lid 2, VWEU. Daaronder vallen ook de regels die niet als zodanig tot doel hebben de interne markt te regelen, maar die een invloed hebben op het vrije verkeer van goederen, diensten, personen of kapitaal tussen de lidstaten;

4.   „overheidsinstantie”: elk onderdeel van de overheid van een lidstaat, op nationaal, regionaal of lokaal niveau, of elk orgaan dat, ongeacht zijn juridische vorm, krachtens een overheidsmaatregel is belast met het verlenen van een openbare dienst, onder toezicht van de overheid, en dat hiertoe over bijzondere, verder gaande bevoegdheden beschikt dan die welke voortvloeien uit de regels die in de betrekkingen tussen particulieren gelden;

5.   „rechtsprocedure”: formele procedure tot beslechting van een geschil bij een gerechtelijke of quasigerechtelijke instantie. Administratief beroep tegen de autoriteit die het probleem heeft veroorzaakt, valt daar niet onder;

6.   „structureel probleem”: inbreuk die het gevolg is van een nationale regel die in strijd is het met recht van de Unie;

7.   „centrum van oorsprong”: het Solvit-centrum in de lidstaat waar de indiener op grond van bijvoorbeeld nationaliteit, verblijfplaats of vestigingsplaats de nauwste banden mee heeft, of van de plaats waar de indiener zijn rechten die in het geding zijn, heeft verworven;

8.   „leidingnemend centrum”: het Solvit-centrum in de lidstaat waar de vermeende inbreuk op het recht van de Unie inzake de interne markt zich heeft voorgedaan;

9.   „Solvit-databank”: de onlinetoepassing die in het informatiesysteem interne markt (IMI) is gecreëerd ter ondersteuning van de behandeling van zaken door Solvit.

II.   MANDAAT VAN SOLVIT

Het Solvit-netwerk behandelt grensoverschrijdende problemen die het gevolg zijn van een mogelijke inbreuk van een overheidsinstantie op het recht van de Unie inzake de interne markt, wanneer en in zoverre dergelijke problemen niet het voorwerp zijn van een rechtsprocedure op nationaal of Unieniveau. Het netwerk draagt bij tot een betere werking van de interne markt, door de naleving van het recht van de Unie te stimuleren en te bevorderen.

III.   DIENSTVERLENING DOOR SOLVIT

De lidstaten zorgen ervoor dat de indieners de volgende minimale dienstverlening genieten:

1.

De Solvit-centra zijn per telefoon of e-mail bereikbaar, en zorgen voor een spoedig antwoord op de aan hen gerichte berichten.

2.

De indieners ontvangen binnen één week een eerste reactie op hun probleem, waarbij de Solvit-centra aangeven of zij de zaak al dan niet kunnen behandelen, indien zij op basis van de verstrekte informatie daarover een uitspraak kunnen doen. Indien bewijsstukken nodig zijn voor de behandeling van de dossiers, wordt de indieners op dat moment eveneens verzocht deze stukken in te dienen. Binnen één maand na de eerste beoordeling en op voorwaarde dat hun dossiers volledig zijn, wordt de indieners bevestigd of hun zaak door het leidingnemend centrum wordt aanvaard en er bijgevolg een Solvit-zaak wordt geopend.

3.

Wanneer voor een probleem geen Solvit-zaak kan worden geopend, worden de redenen aan de indieners meegedeeld en worden zij geadviseerd over andere mogelijke stappen om het probleem op te lossen; het Solvit-centrum kan de indieners bijvoorbeeld doorverwijzen of kan, indien mogelijk, het probleem overdragen aan een ander netwerk dat informatie kan verstrekken of het probleem kan helpen oplossen of aan de bevoegde nationale autoriteit.

4.

Binnen tien weken na de datum waarop de zaak is geopend, wordt de indiener een oplossing aangeboden voor het probleem, waarbij eventueel het toepasselijke recht van de Unie wordt verduidelijkt. In uitzonderlijke gevallen en in het bijzonder wanneer een oplossing nabij is of het een structureel probleem betreft, kan de zaak tot maximaal tien weken na het verstrijken van de termijn geopend blijven; de indiener wordt in voorkomend geval daarvan in kennis gesteld.

5.

De indieners worden ingelicht over de informele aard van Solvit en over de procedures en tijdschema’s die van toepassing zijn. Zij krijgen onder meer informatie over andere mogelijkheden om verhaal te halen en worden erop gewezen dat de behandeling door Solvit geen opschorting inhoudt van de nationale termijnen voor het instellen van een beroep en dat de door Solvit geboden oplossingen informeel zijn en niet vatbaar voor beroep. De indieners worden er ook van op de hoogte gesteld dat Solvit gratis is. Voorts worden zij regelmatig geïnformeerd over de vorderingen in hun zaak.

6.

Aangezien de procedures van Solvit van informele aard zijn, beletten zij een indiener niet een formele procedure in te leiden op nationaal niveau, waarna de Solvit-zaak wordt gesloten.

7.

Wanneer een oplossing is gevonden voor het probleem, wordt de indiener advies gegeven over de te nemen stappen om van de voorgestelde oplossing gebruik te kunnen maken.

8.

Zodra duidelijk is dat een zaak niet door Solvit zal worden opgelost, wordt de zaak gesloten en wordt de indiener ingelicht. In voorkomend geval geeft Solvit de indiener advies over andere mogelijkheden om op nationaal of Unieniveau verhaal te halen. Wanneer de Solvit-centra indieners het advies geven om een klacht in te dienen bij de Commissie, adviseren zij hun daarbij te verwijzen naar eerdere stappen die zijn gezet bij Solvit (door het betrokken referentienummer en een korte samenvatting van de genomen stappen te geven). Onopgeloste zaken worden systematisch aan de Commissie gemeld via de databank.

9.

Na sluiting van een zaak wordt de indieners verzocht feedback te geven over de wijze waarop die door Solvit is behandeld.

IV.   ORGANISATIE VAN SOLVIT-CENTRA

1.

Iedere lidstaat beschikt over een Solvit-centrum.

2.

Om te garanderen dat de Solvit-centra de in deze aanbeveling vastgestelde taken kunnen uitvoeren, zorgen de lidstaten ervoor dat de Solvit-centra:

a)

over voldoende degelijk opgeleid personeel beschikken, dat, indien nodig, operationele kennis heeft van meer dan één taal van de Unie, teneinde een snelle en transparante communicatie met andere Solvit-centra te waarborgen;

b)

over de gepaste juridische deskundigheid beschikken of relevante ervaring hebben met de toepassing van het recht van de Unie, om op zelfstandige wijze zaken juridisch te kunnen beoordelen;

c)

zijn ondergebracht in het deel van de nationale administratie dat over voldoende coördinatiebevoegdheden beschikt om de correcte naleving van het recht van de Unie binnen de overheid te kunnen garanderen;

d)

in staat zijn een netwerk op te bouwen binnen de nationale administratie, om toegang te hebben tot de specifieke juridische expertise en ondersteuning die nodig zijn om praktische oplossingen te vinden voor zaken.

V.   SOLVIT-PROCEDURE

A.   Beginselen voor de behandeling van Solvit-zaken

1.

Alle Solvit-zaken worden door twee Solvit-centra behandeld: het centrum van oorsprong en het leidingnemend centrum.

2.

De centra van oorsprong en de leidingnemende centra werken op een open en transparante manier samen, teneinde spoedig een effectieve oplossing te vinden voor de indieners.

3.

De centra van oorsprong en de leidingnemende centra komen onderling overeen in welke taal zij communiceren, ermee rekening houdend dat het de bedoeling is de problemen door informele contacten zo spoedig en effectief mogelijk op te lossen en de transparantie en verslaggeving te waarborgen.

4.

Alle ontvangen problemen, de beoordelingen van de bij de zaak betrokken Solvit-centra, de genomen stappen en de voorgestelde oplossingen worden op een duidelijke en uitvoerige wijze in de Solvit-databank geregistreerd. Wanneer in een zaak sprake is van een structureel probleem, wordt die zaak als zodanig aangemerkt in de databank, zodat de Commissie systematisch toezicht kan houden op de structurele zaken.

5.

De voorgestelde oplossingen zijn steeds in volledige overeenstemming met het recht van de Unie.

6.

De Solvit-centra leven de nauwkeurige voorschriften na die zijn vastgelegd in het handboek voor de behandeling van zaken door Solvit, en het handboek wordt op gezette tijden aangepast in samenwerking met de Solvit-centra.

B.   Centrum van oorsprong

1.

Het centrum van oorsprong registreert alle ontvangen juridische problemen, ongeacht of zij al dan niet door Solvit kunnen worden behandeld.

2.

Zodra het centrum van oorsprong besloten heeft een klacht aan te nemen en een Solvit-zaak te openen, stelt het een volledig dossier samen en voert het een uitgebreide juridische analyse uit van het probleem, vóór het dat voorlegt aan het leidingnemend centrum.

3.

Het centrum van oorsprong controleert of het voorstel voor een oplossing van het leidingnemend centrum, met een verduidelijking van het toepasselijke recht van de Unie, overeenstemt met het recht van de Unie.

4.

Het centrum van oorsprong verstrekt de indiener tijdens de verschillende fasen van de procedure tijdig en op gepaste wijze informatie.

C.   Leidingnemend centrum

1.

Het leidingnemend centrum bevestigt binnen één week na indiening van een zaak door het centrum van oorsprong of het de zaak aanvaardt.

2.

Het leidingnemend centrum probeert oplossingen te vinden voor de indieners, waaronder een verduidelijking van het toepasselijke recht van de Unie, en brengt het centrum van oorsprong regelmatig op de hoogte van de vooruitgang in de zaak.

3.

Indien het ingediende probleem van structurele aard is, gaat het leidingnemend centrum zo spoedig mogelijk na of het probleem via de Solvit-procedure kan worden opgelost. Als het oordeelt dat dit niet mogelijk is, sluit het de zaak als onopgelost en brengt het de nationale autoriteiten die in de betrokken lidstaat verantwoordelijk zijn voor de correcte naleving van het recht van de Unie, op de hoogte, om ervoor te zorgen dat er daadwerkelijk een einde komt aan de inbreuk op het recht van de Unie. Ook de Commissie wordt op de hoogte gebracht, via de databank.

VI.   ROL VAN DE COMMISSIE

1.

De Commissie ondersteunt de werking van Solvit door:

a)

in samenwerking met de nationale Solvit-centra regelmatig opleidingssessies en netwerkevenementen te organiseren;

b)

in samenwerking met de nationale Solvit-centra het handboek voor de behandeling van zaken door Solvit samen te stellen en te actualiseren;

c)

de Solvit-centra op verzoek te ondersteunen bij de behandeling van zaken. In het geval van complexe zaken kan het gaan om informeel juridisch advies. De Commissie beantwoordt verzoeken om informeel juridisch advies binnen twee weken. Dergelijk advies is louter informeel en houdt voor de Commissie geen enkele verbintenis in;

d)

de Solvit-databank en een openbare interface te beheren en te onderhouden, alsook door specifieke opleiding aan te bieden en specifiek materiaal te leveren om het gebruik ervan door de Solvit-centra te vergemakkelijken;

e)

toezicht te houden op de kwaliteit en de resultaten van de Solvit-centra en op de zaken die zij behandelen. Wanneer in een zaak sprake is van een structureel probleem, zal de Commissie deze zaak van nabij volgen en indien nodig advies geven en ondersteuning bieden, teneinde ervoor te zorgen dat er een einde komt aan het structureel probleem. De Commissie gaat na of een onopgelost structureel probleem verdere follow-up vraagt;

f)

te zorgen voor een passende communicatie tussen Solvit, CHAP (5) en EU Pilot (6), zodat de onopgeloste Solvit-zaken de nodige follow-up krijgen en structurele zaken worden gevolgd, alsook om te vermijden dat klachten tweemaal worden behandeld;

g)

de Solvit-centra op hun verzoek in te lichten over het gevolg dat zij heeft gegeven aan onopgeloste zaken, wanneer bij haar klacht is ingediend.

2.

Indien aangewezen, kan de Commissie met het oog op een snelle en informele oplossing door haar ontvangen klachten doorverwijzen naar Solvit, op voorwaarde dat de indieners hiermee akkoord gaan.

VII.   TOEZICHT OP DE KWALITEIT EN VERSLAGGEVING

1.

De Solvit-centra verrichten op de in het handboek voor de behandeling van zaken beschreven wijze regelmatig kwaliteitscontroles op zaken die zij behandelen als centrum van oorsprong en als leidingnemend centrum.

2.

De diensten van de Commissie onderwerpen de zaken regelmatig aan een algemene kwaliteitscontrole en melden mogelijke problemen aan de betrokken Solvit-centra, die vervolgens de gepaste maatregelen nemen om de geïdentificeerde tekortkomingen te verbeteren.

3.

De Commissie brengt regelmatig verslag uit over de kwaliteit en de resultaten van Solvit. Zij brengt eveneens verslag uit over de soort problemen die Solvit heeft ontvangen en over de zaken die het heeft behandeld, om tendensen te kunnen vaststellen en de overblijvende problemen op de interne markt te kunnen identificeren. Over structurele zaken brengt de Commissie afzonderlijk verslag uit.

VIII.   ZICHTBAARHEID VAN HET NETWERK

1.

De Commissie levert inspanningen om ervoor te zorgen dat Europese organisaties van belanghebbenden en de instellingen van de Unie Solvit beter kennen en er meer gebruik van maken, en bevordert aan de hand van onlinekanalen de toegankelijkheid en zichtbaarheid ervan.

2.

De lidstaten verspreiden gebruiksvriendelijke informatie over Solvit en zorgen ervoor dat het netwerk goed toegankelijk is, in het bijzonder via alle relevante websites van de overheid.

3.

De lidstaten nemen ook de nodige maatregelen om de belanghebbenden beter bewust te maken van Solvit. De Commissie staat hen daarin bij.

IX.   SAMENWERKING MET ANDERE NETWERKEN EN CONTACTPUNTEN

1.

Om ervoor te zorgen dat de indieners effectief worden geholpen, werken de Solvit-centra samen met andere Europese en nationale netwerken die informatie kunnen verstrekken en hulp kunnen bieden, zoals Uw Europa, Europe Direct, Uw Europa — Advies, het Enterprise Europe Network, de Europese consumentencentra, Eures, Fin-net en het Europees netwerk van ombudsmannen. De Solvit-centra bouwen ook goede werkrelaties op met de respectievelijke nationale leden van de administratieve commissie voor de coördinatie van de sociale zekerheid, om een effectieve behandeling van socialezekerheidszaken te waarborgen.

2.

De Solvit-centra hebben regelmatig contact en werken nauw samen met hun nationale EU Pilot-contactpunten, om ervoor te zorgen dat op passende wijze informatie wordt uitgewisseld over de zaken en ontvangen klachten.

3.

De Commissie vergemakkelijkt deze samenwerking door onder meer gezamenlijke netwerkevenementen te organiseren en de technische verbinding met zoals onder punt 1 vermelde netwerken en contactpunten te garanderen (7).

X.   BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS EN VERTROUWELIJKHEID

De verwerking van persoonsgegevens voor de doeleinden van deze aanbeveling, waaronder in het bijzonder de transparantievereisten en de rechten van de betrokkenen, wordt geregeld door de IMI-verordening. Overeenkomstig deze verordening geldt het volgende:

1.

Indieners kunnen bij Solvit een klacht indienen via een openbare interface die verbonden is aan het informatiesysteem interne markt, dat door de Commissie ter beschikking wordt gesteld. De indieners hebben geen toegang tot de Solvit-databank.

2.

De centra van oorsprong en de leidingnemende centra hebben toegang tot de Solvit-databank en kunnen via deze databank de zaken behandelen waarbij zij betrokken zijn. Zij hebben daarbij ook toegang tot de persoonsgegevens van de indiener.

3.

De Solvit-centra die niet bij een specifieke zaak betrokken zijn, en de Commissie, hebben read-only-toegang tot anonieme informatie met betrekking tot de zaak.

4.

Het centrum van oorsprong deelt het leidingnemend centrum gewoonlijk de naam van de indiener mee, zodat gemakkelijker een oplossing kan worden gevonden voor het probleem. De indiener wordt hiervan bij het begin van de procedure in kennis gesteld en krijgt de gelegenheid zich hiertegen te verzetten, in welk geval de naam van de indiener vertrouwelijk blijft.

5.

Het leidingnemend centrum en de overheidsinstanties die bij de klacht betrokken zijn, gebruiken de door de indiener verstrekte gegevens uitsluitend ter oplossing van de zaak. Ambtenaren die de zaak behandelen, verwerken de persoonsgegevens uitsluitend voor de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt. Voorts worden de gepaste stappen genomen om commercieel gevoelige informatie, zonder persoonsgegevens, te beschermen.

6.

Een zaak kan enkel worden overgedragen naar een ander netwerk dat of een andere organisatie die kan helpen het probleem op te lossen, als de indiener daarmee instemt.

7.

Het personeel van de Commissie heeft uitsluitend toegang tot de persoonsgegevens van indieners wanneer dat nodig is om:

a)

te vermijden dat een aan de Commissie of aan een andere instelling van de Unie voorgelegd probleem via een andere procedure parallel wordt behandeld;

b)

informeel juridisch advies te geven overeenkomstig punt VI;

c)

een beslissing te nemen over een eventuele follow-up van reeds door Solvit behandelde zaken;

d)

technische kwesties op te lossen met betrekking tot de Solvit-databank.

8.

De in het informatiesysteem interne markt opgenomen persoonsgegevens in verband met Solvit-zaken worden 18 maanden na de sluiting van de zaak afgeschermd. De anonieme beschrijvingen van Solvit-zaken blijven beschikbaar in de Solvit-databank en kunnen worden gebruikt voor statistische doeleinden, verslaggeving en beleidsontwikkeling.

XI.   OVERIGE BEPALINGEN

Deze aanbeveling vervangt Aanbeveling 2001/893/EG. Alle verwijzingen naar Aanbeveling 2001/893/EG moeten worden gelezen als verwijzingen naar deze aanbeveling.

XII.   TOEPASSINGSDATUM EN ADRESSATEN

Deze aanbeveling is van toepassing vanaf 1 oktober 2013.

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 september 2013.

Voor de Commissie

Michel BARNIER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 331 van 15.12.2001, blz. 79.

(2)  COM(2012) 259 final.

(3)  COM(2013) 269 final.

(4)  PB L 316 van 14.11.2012, blz. 1.

(5)  Complaint handling/Accueil des plaignants — Systeem van de Commissie voor de registratie van klachten.

(6)  COM(2007) 502 final.

(7)  Op het moment van goedkeuring van deze aanbeveling was de technische verbinding met Uw Europa — Advies al ingesteld en was de verbinding met Europe Direct in ontwikkeling.


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

19.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 249/16


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 178/13/COL

van 30 april 2013

tot vrijstelling van de exploratie naar en winning van ruwe aardolie en aardgas op het Noors continentaal plat van de toepassing van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (Noorwegen)

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (HIERNA "DE AUTORITEIT" GENOEMD)

GEZIEN de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna "de EER-Overeenkomst" genoemd),

GEZIEN de wet waarnaar wordt verwezen in punt 4 van bijlage XVI bij de EER-Overeenkomst houdende de procedures voor de gunning van overheidsopdrachten in de nutssector (Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten) (hierna "Richtlijn 2004/17/EG" genoemd), en met name artikel 30, leden 1, 4 en 6,

GEZIEN de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna "de Toezichtovereenkomst" genoemd), en met name de artikelen 1 en 3 van protocol 1,

GEZIEN het Besluit van de Autoriteit van 19 april 2012 waarin het lid speciale verantwoordelijkheid wordt verleend met betrekking tot overheidsopdrachten voor het nemen van bepaalde besluiten op het gebied van overheidsopdrachten (Besluit nr. 136/12/COL),

NA raadpleging van het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten van de EVA,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   FEITEN

1   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 5 november 2012, (1) en na prenotificatieoverleg heeft de Autoriteit een verzoek ontvangen van de Noorse regering voor het aannemen van een besluit tot vaststelling van de toepasselijkheid van artikel 30, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG op oliewinningsactiviteiten op het Noors continentaal plat (hierna "NCP" genoemd). Bij brief van 25 januari 2013 verzocht de Autoriteit de Noorse regering om aanvullende inlichtingen. (2) De Noorse regering diende haar antwoord in bij de Autoriteit bij brief van 15 februari 2013. (3) De notificatie en het antwoord van de Noorse regering zijn besproken in een telefoonconferentie op 4 maart 2013. (4) Bij brieven van de Autoriteit van 22 maart 2013 is het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten van de EVA geraadpleegd en gevraagd middels de schriftelijke procedure zijn mening in te dienen. (5) Na het tellen van de stemmen van zijn leden, heeft het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten van de EVA op 16 april 2013 een positief advies gegeven over het ontwerpbesluit van de Autoriteit. (6)

(2)

Het verzoek van de Noorse regering betreft de exploratie naar en productie van ruwe aardolie en aardgas op het NCP, met inbegrip van ontwikkeling (d.w.z. het opzetten van de juiste infrastructuur voor toekomstige productie, zoals productieplatforms, pijpleidingen, terminals enz.). De Noorse regering heeft in haar verzoek drie activiteiten beschreven:

a)

de exploratie naar ruwe aardolie en aardgas;

b)

de productie van ruwe aardolie; en

c)

de productie van aardgas.

2   RECHTSKADER

(3)

De bedoeling achter artikel 30, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG is het mogelijk maken van een vrijstelling van de vereisten inzake de regels betreffende overheidsopdrachten in een situatie waarin de marktdeelnemers op concurrerende wijze handelen. In artikel 30, lid 1, van de richtlijn is het volgende opgenomen:

"De richtlijn is niet van toepassing op de opdrachten voor de in de artikelen 3 tot en met 7 bedoelde activiteiten indien de activiteit in de lidstaat waar zij wordt uitgeoefend rechtstreeks aan mededinging blootstaat op marktgebieden tot welke de toegang niet beperkt is."

(4)

In artikel 30, lid 1, van de richtlijn worden twee vereisten voorgeschreven waaraan moet worden voldaan voordat de Autoriteit een positief besluit kan nemen op een verzoek tot vrijstelling uit hoofde van artikel 30, lid 4, rekening houdend met artikel 30, lid 6, van de richtlijn.

(5)

Het eerste vereiste in artikel 30, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG is dat de activiteit moet plaatsvinden op een markt tot welke de toegang niet beperkt is. In artikel 30, lid 3, van de richtlijn staat dat "de toegang tot een markt als niet-beperkt [wordt] beschouwd indien de lidstaat de bepalingen van de in bijlage XI vermelde communautaire wetgeving ten uitvoer heeft gelegd en heeft toegepast". Bijlage XI bij de richtlijn bevat een lijst met meerdere richtlijnen.

(6)

Een van de in bijlage XI opgenomen richtlijnen is Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen (7), welke in 1995 is opgenomen in EER-wetgeving en waarnaar wordt verwezen in punt 12 van bijlage IV bij de EER-Overeenkomst.

(7)

Ook opgenomen op de lijst met richtlijnen in bijlage XI is Richtlijn 98/30/EG. Deze richtlijn is vervangen door Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van Richtlijn 98/30/EG. Deze laatste richtlijn is in 2005 opgenomen in EER-wetgeving en er wordt naar verwezen in punt 23 van bijlage IV bij de EER-Overeenkomst. (8)

(8)

Derhalve kan de toegang tot de markt als niet-beperkt worden beschouwd wanneer Noorwegen de wetten waarnaar wordt verwezen in punten 12 en 23 van bijlage IV bij de EER-Overeenkomst, die overeenkomen met respectievelijk Richtlijn 94/22/EG en Richtlijn 2003/55/EG, ten uitvoer heeft gelegd en heeft toegepast. (9)

(9)

Het tweede vereiste in artikel 30, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG is dat de activiteit, in de EVA-staat waar zij wordt uitgeoefend, rechtstreeks aan mededinging blootstaat. De vraag of een activiteit direct blootstaat aan mededinging, moet worden besloten op basis van "criteria die in overeenstemming zijn met de mededingingsbepalingen van het Verdrag zoals de kenmerken van de desbetreffende goederen of diensten, het voorhanden zijn van alternatieve goederen of diensten, de prijzen en de werkelijke of mogelijke aanwezigheid van meer dan één leverancier van de betrokken goederen of diensten". (10)

(10)

De blootstelling aan mededinging moet worden getoetst aan verschillende indicatoren, waarbij geen van deze indicatoren op zichzelf doorslaggevend is. Wat de markten betreft waarop dit besluit betrekking heeft, vormt het marktaandeel van de voornaamste spelers op een bepaalde markt één van de te hanteren criteria. Een ander criterium is de concentratiegraad op de markten in kwestie. (11) Directe blootstelling aan mededinging wordt beoordeeld op basis van objectieve criteria, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de betreffende sector. Aangezien de omstandigheden verschillen voor de verschillende activiteiten die het voorwerp vormen van dit besluit, wordt voor elke relevante activiteit of markt een afzonderlijke beoordeling gemaakt.

(11)

Dit besluit wordt uitsluitend genomen ten behoeve van de verlening van een vrijstelling overeenkomstig artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG en is onder voorbehoud van de toepassing van de mededingingsregels.

3   HET NOORSE VERGUNNINGENSYSTEEM

(12)

De Noorse wet op de oliewinning (12) vormt de onderliggende rechtsgrondslag van het vergunningensysteem voor oliewinningsactiviteiten op het NCP. De wet op de oliewinning en de voorschriften betreffende oliewinning reguleren de verlening van vergunningen voor de exploratie naar en de productie van ruwe aardolie en aardgas op het NCP. Het Noorse ministerie van Oliewinning en Energie kondigt de percelen aan waarvoor bedrijven een vergunningaanvraag kunnen indienen. De Noorse koning en zijn raadslieden verlenen de productievergunning. De verlening van de productievergunning vindt plaats op basis van feitelijke en objectieve criteria. (13) Normaal gesproken wordt een productievergunning verleend aan een groep bedrijven, waarvan één bedrijf wordt benoemd tot de deelnemer die verantwoordelijk is voor het dagelijkse beheer van de vergunning.

(13)

Er zijn in Noorwegen twee soorten vergunningsronden: i) de vergunningsronden betreffende onbekende gebieden op het NCP (genummerde vergunningsronden); en ii) de vergunningsronden in van tevoren afgebakende gebieden (APA-ronden) voor bekende gebieden. De twee soorten vergunningsronden zijn hetzelfde, met uitzondering van de manier waarop ze worden aangevangen. De APA-vergunningsronden worden elk jaar gehouden en hebben betrekking op het grondoppervlak van het NCP dat als bekend wordt beschouwd (d.w.z. waarvan de geologie bekend is). (14) Genummerde vergunningsronden worden (gemiddeld) elke twee jaar gehouden met betrekking tot onbekende gebieden (d.w.z. waar weinig bekend is van de geologie). (15) De genummerde vergunningsronden worden gestart door het Noorse ministerie voor Oliewinning en Energie dat bedrijven die actief zijn op het NCP uitnodigt om gebieden (percelen) te nomineren waarvoor ze deel willen uitmaken van de volgende vergunningsronde. De wettelijk voorwaarden (wet- en regelgeving, vergunningsdocumenten) die van toepassing zijn op de vergunningsronden zijn precies hetzelfde. De Noorse regering heeft de Autoriteit meegedeeld dat de exploratieactiviteiten die uit hoofde van de twee soorten vergunningsronden worden uitgevoerd ook hetzelfde zijn.

(14)

Tijdens de vergunningsronden dienen gekwalificeerde oliemaatschappijen een aanvraag in voor productievergunningen, d.w.z. het exclusieve recht om oliewinningsactiviteiten uit te voeren op het NCP. Zoals gedefinieerd in afdeling 1, lid 6, onder c), van de Noorse wet op de oliewinning omvatten oliewinningsactiviteiten "alle activiteiten die samenhangen met onderzeese aardolievelden, waaronder exploratie, exploratieboren, productie, vervoer, gebruik en buitenwerkingstelling, met inbegrip van het plannen van deze activiteiten, maar uitgezonderd het bulkvervoer van aardolie per schip". Als gevolg hiervan dienen maatschappijen tijdens de vergunningsronden een aanvraag in voor het exclusieve recht om te exploreren naar ruwe aardolie en aardgas dat kan worden gevonden in het gebied waarop de productievergunning betrekking heeft en deze stoffen te produceren.

(15)

Wanneer ruwe aardolie en/of aardgas wordt ontdekt, zijn de vergunninghouders verplicht, als zij overgaan tot ontwikkeling van het veld, een plan voor ontwikkeling en exploitatie ("Plan for Development and Operation" – PDO) van het veld ter goedkeuring in te dienen bij het Noorse ministerie van Oliewinning en Energie. (16) Goedkeuring van het PDO geeft vergunninghouders het exclusieve recht om te beginnen met de ontwikkeling en daaropvolgend de productie. Geproduceerde aardolie wordt het eigendom van de afzonderlijke vergunninghouder.

(16)

De bedrijven die vergunninghouders zijn op het NCP variëren van grote internationale oliemaatschappijen tot zeer kleine oliemaatschappijen, waarvan vele nieuwkomers zijn op het NCP in ongeveer de laatste tien jaar.

(17)

Onderstaande tabellen zijn ingediend door de Noorse regering en laten de activiteiten zien op het NCP met betrekking tot verleende nieuwe productievergunningen, toegewezen grondoppervlak en aantal bedrijven op het NCP. (17)

Verleende nieuwe vergunningen:

Image

Toegewezen grondoppervlak:

Image

Aantal bedrijven op het NCP:

Image

II.   BEOORDELING

4   DE ACTIVITEITEN WAAROP DIT BESLUIT BETREKKING HEEFT

(18)

Het verzoek van de Noorse regering om een vrijstelling uit hoofde van artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG heeft betrekking op drie afzonderlijke activiteiten op het NCP: a) de exploratie naar ruwe aardolie en aardgas; b) de productie van ruwe aardolie; en c) de productie van aardgas. De Autoriteit heeft de drie activiteiten afzonderlijk beoordeeld. (18)

(19)

Ten behoeve van dit besluit wordt onder "productie" mede verstaan "ontwikkeling" (d.w.z. het opzetten van adequate infrastructuur voor productie, zoals olieplatforms, pijpleidingen, terminals enz.). Het vervoer van aardgas vanaf het NCP naar de markt door middel van het upstreampijpleidingnet is geen onderdeel van dit besluit.

5   TOEGANG TOT DE MARKT(EN)

(20)

Richtlijn 94/22/EG (de vergunningenrichtlijn) is ingevoegd in punt 12 van bijlage IV bij de EER-Overeenkomst door middel van Besluit nr. 19/1995 van het Gemengd Comité van de EER dat op 1 september 1995 in werking is getreden.

(21)

De Noorse regering heeft de Autoriteit op 18 maart 1996 geïnformeerd over de omzetting van deze richtlijn. De Autoriteit heeft een conformiteitsbeoordeling uitgevoerd, waarop Noorwegen een aantal wijzigingen heeft aangebracht in de wetgeving. Na het doorvoeren van deze wijzigingen, was de Autoriteit van mening dat Noorwegen de vergunningenrichtlijn juist ten uitvoer had gelegd.

(22)

Richtlijn 2003/55/EG (de gasrichtlijn) is op 2 december 2005 ingevoegd in de EER-Overeenkomst in punt 23 door middel van Besluit nr. 146/2005/EG van het Gemengd Comité van de EER. De richtlijn trad op 1 juni 2007 in werking voor de EER-/EVA-staten.

(23)

De Noorse regering heeft de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de gasrichtlijn gemeld op 4 juni 2007 en de volledige tenuitvoerlegging op 19 februari 2008. Ook voor deze richtlijn heeft de Autoriteit een conformiteitsbeoordeling uitgevoerd. Na het doorvoeren van enkele wijzigingen in de nationale wetgeving van Noorwegen, was de Autoriteit van mening dat Noorwegen de gasrichtlijn juist ten uitvoer had gelegd.

(24)

In het licht van de informatie die in deze afdeling is gepresenteerd, en voor de huidige doeleinden, lijkt het erop dat Noorwegen de wetten waarnaar wordt verwezen in punt 12 en 23 van bijlage IV bij de EER-Overeenkomst, die respectievelijk overeenkomen met Richtlijn 94/22/EG en Richtlijn 2003/55/EG, juist ten uitvoer heeft gelegd en toegepast.

(25)

Om die reden en in overeenstemming met de eerste alinea van artikel 30, lid 3, van Richtlijn 2004/17/EG wordt de toegang tot de markt op het grondgebied van Noorwegen, met inbegrip van het NCP, als niet-beperkt beschouwd.

6   BLOOTSTELLING AAN MEDEDINGING

(26)

Zoals hiervoor toegelicht, is de Autoriteit van mening dat moet worden onderzocht of de desbetreffende sectoren direct zijn blootgesteld aan mededinging. Hiervoor heeft de Autoriteit het bewijs dat is verstrekt door de Noorse regering onderzocht en indien nodig aangevuld met bewijs dat in het openbare domein beschikbaar was.

6.1   Exploratie naar ruwe aardolie en aardgas

6.1.1   Relevante markt

(27)

De exploratie naar ruwe aardolie en aardgas bestaat uit het zoeken van nieuwe reserves van koolwaterstofbronnen. Productie omvat zowel het opzetten van adequate infrastructuur voor de productie als de exploitatie van de bronnen. Exploratie naar ruwe aardolie en aardgas vormt één belangrijke productmarkt die zich afscheidt van de markten voor productie van ruwe aardolie en aardgas. Deze definitie is gebaseerd op het feit dat het niet mogelijk is om vanaf het begin te bepalen of exploratie leidt tot de ontdekking van ruwe aardolie of aardgas. De Noorse regering heeft bevestigd dat dit van toepassing is op zowel genummerde vergunningsronden als de APA-vergunningsronden. Deze definitie komt ook overeen met de praktijk van de Europese Commissie. (19)

(28)

De exploratie van onbekende en bekende gebieden wordt uitgevoerd door hetzelfde soort bedrijven en de activiteiten vertrouwen op hetzelfde soort technologie (d.w.z. ongeacht het soort vergunningsronde). Hoewel de geologie beter bekend is in de APA-vergunningsronden, hebben de oliemaatschappijen geen exacte wetenschap van het bestaan van aardolie, of de vraag of een mogelijke ontdekking olie, gas of beide omvat. De Autoriteit is derhalve van mening dat de relevante markt de exploratie naar ruwe aardolie en aardgas is, met inbegrip van exploratieactiviteiten die worden uitgevoerd voor zowel de genummerde vergunningsronden als de APA-vergunningsronden.

(29)

De bedrijven die zich bezighouden met exploratieactiviteiten beperken hun activiteiten over het algemeen niet tot een specifiek geografisch gebied. In plaats daarvan opereren de meeste bedrijven wereldwijd. In haar beslissingen heeft de Europese Commissie consistent geoordeeld dat de geografische omvang van de exploratiemarkt wereldwijd is. (20) De Noorse regering is het eens met de definitie betreffende geografische markt van de Commissie. De Autoriteit is van mening dat de relevante geografische markt wereldwijd is.

6.1.2   Directe blootstelling aan mededinging

(30)

In de periode 2011-2013 is aan ongeveer vijftig bedrijven de status van vergunninghouder toegekend in productievergunningen en deze bedrijven nemen nu deel aan exploratieactiviteiten op het NCP. (21)

(31)

De marktaandelen van marktdeelnemers die zich bezighouden met exploratie, worden over het algemeen gemeten met inachtneming van twee variabelen: bewezen reserves en verwachte productie. (22)

(32)

De wereldwijd bewezen reserves aardolie bedroegen in 2011 1 652,6 miljard vaten en het bijbehorende aantal voor aardgas bedroeg 208,4 triljoen kubieke meter, of ongeveer 1 310,8 miljard vaten olie-equivalenten. (23) Eind 2011 bedroegen de bewezen oliereserves in Noorwegen 6,9 miljard vaten, zijnde 0,4 % van de wereldreserves. (24) De bewezen aardgasreserves in Noorwegen bedroegen in 2011 2,1 triljoen kubieke meter, zijnde 1 % van de wereldreserves. (25) Geen van de vijf grootste bedrijven die actief zijn op het NCP heeft een wereldwijd aandeel bewezen reserves van meer dan 1 %. (26)

(33)

De Noorse regering bezit geen informatie over de wereldwijde marktaandelen van de vijf grootste bedrijven op het NCP gemeten in termen van verwachte productie. Het is echter redelijk om aan te nemen dat er een direct verband bestaat tussen bewezen reserves ruwe aardolie en aardgas en verwachte toekomstige productie. (27) Gelet op de beschikbare informatie, is het in elk geval niet waarschijnlijk dat de wereldwijde marktaandelen van de grootste bedrijven op het NCP gemeten in termen van verwachte productie zullen leiden tot een wijziging in de beoordeling van de Autoriteit.

(34)

Daarnaast heeft de Autoriteit de informatie over het aantal aanvragen voor vergunningsronden op het NCP en nieuwkomers op het NCP meegewogen. Uit de van de Noorse regering ontvangen aantallen over de vergunningverlening in de laatste drie vergunningsronden op het NCP (gehouden in 2011-2012) blijkt dat het aantal aanvragen van bedrijven maximaal negen bedroeg voor elke aangekondigde vergunning. In de periode van 2008 tot 2012 is aan 13 nieuwkomers een productievergunning op het NCP verleend. Het aantal bedrijven dat een vergunning krijgt toegewezen op het NCP is derhalve aanzienlijk. (28)

(35)

Op basis van bovenstaande elementen kan de mate van concentratie op de wereldmarkt voor exploratie van ruwe aardolie en aardgas worden gekenmerkt als laag. Het is waarschijnlijk dat bedrijven die op deze markt actief zijn, blootstaan aan aanzienlijke concurrentiedruk. Niets wijst erop dat de sector niet functioneert op een door de markt gedreven manier. Daarom concludeert de Autoriteit dat de markt voor exploratie van ruwe aardolie en aardgas direct is blootgesteld aan mededinging in de zin van Richtlijn 2004/17/EG.

6.2   Productie van ruwe aardolie

6.2.1   Relevante markt

(36)

Ruwe aardolie is een wereldwijd basisproduct en de prijs ervan wordt bepaald door vraag en aanbod op wereldwijde schaal. Overeenkomstig de gevestigde praktijk van de Europese Commissie, (29) is de ontwikkeling en productie van ruwe aardolie een afzonderlijke productmarkt met een wereldwijde geografische omvang. De Noorse regering is het eens met deze marktdefinitie. (30) De Autoriteit hanteert ten behoeve van dit besluit dezelfde marktdefinitie.

6.2.2   Directe blootstelling aan mededinging

(37)

Wanneer ruwe aardolie (of aardgas) wordt ontdekt, zijn de vergunninghouders verplicht, als zij overgaan tot ontwikkeling van het veld, een plan voor ontwikkeling en exploitatie ("Plan for Development and Operation" – PDO) van het veld ter goedkeuring in te dienen bij het Noorse ministerie van Oliewinning en Energie. Velden op het NCP die voornamelijk olie produceren (31) en waarvoor in de laatste vijf jaar een PDO is ingediend en goedgekeurd, zien er als volgt uit:

Jaar

Beschrijving

(Veldnaam en vergunning)

Verleend aan

2008

Morvin, PL134B

Statoil Petroleum

Eni Norge

Total E&P Norge

2009

Goliat, PL229

Eni Norge

Statoil Petroleum

2011

Knarr, PL373S

BG Norge

Idemitsu Petroleum Norge

Wintershall Norge

RWE Dea Norge

2011

Ekofisk Sør, Eldfisk II, PL

ConocoPhillips

Total E&P Norge

Eni Norge

Statoil Petroleum

Petoro AS

2011

Vigdis nordøst, PL089

Statoil Petroleum

Petoro AS

ExxonMobil E&P Norway

Idemitsu Petroleum Norge

Total E&P Norge

RWE Dea Norge

2011

Stjerne, onderdeel van Oseberg Sør

PL079, PL104

Statoil Petroleum

Petoro AS

Total E&P Norge

ConocoPhillips

2011

Hyme, PL348

Statoil Petroleum

GDF Suez E&P Norge

Core Energy

E.ON E&P Norge

Faroe Petroleum Norge

VNG Norge

2011

Brynhild, PL148

Lundin Norway

Talisman Energy Norway

2012

Jette, PL027C, PL169C,

PL504

Det norske oljeselskap

Petoro AS

2012

Skuld, PL128

Statoil Petroleum

Petoro AS

Eni Norge

2012

Edvard Grieg, PL338

Lundin Norway

Wintershall Norge

OMV Norge

2012

Bøyla, PL340

Marathon Oil Norge

ConocoPhillips

Lundin Norway

2012

Svalin, PL169

Statoil Petroleum

Petoro AS

ExxonMobil E&P Norway

(38)

Aldus zijn de PDO's voor de productie van aardolie van in totaal twintig bedrijven geaccepteerd in de periode van 2008-2012. Daarnaast zijn er door het ministerie van Oliewinning en Energie in 2010 PDO's met betrekking tot drie nieuwkomers geaccepteerd. (32)

(39)

Naast de bedrijven die eigendom zijn van de Noorse staat, blijkt uit de lijst dat de vergunninghouders bestaan uit zowel grote als kleinere oliemaatschappijen. De Noorse regering stelt dat de meeste oliemaatschappijen op het NCP onderdeel zijn van corporaties met een gediversifieerd wereldwijd handelsportfolio. Geproduceerde aardolie wordt derhalve in aanzienlijke mate verkocht aan dochtermaatschappijen. Meer dan de helft van de productie wordt echter verkocht op de spotmarkt. In onderstaande afbeelding wordt het verkoopvolume in 2009 van ruwe aardolie vanaf het NCP getoond.

Verkoopvolume in 2009 van ruwe aardolie vanaf het NCP:

Image

(40)

De wereldwijde totale dagelijkse productie van aardolie in 2011 bedroeg 83 576 000 vaten. In 2011 werden in Noorwegen in totaal 2 039 000 vaten per dag geproduceerd. Dit bedroeg 2,3 % van de wereldwijde productie. (33)

(41)

In termen van productie van ruwe aardolie op het NCP kwam in 2011 het grootste aandeel voor rekening van Statoil. Andere producenten op het NCP omvatten grote internationale oliemaatschappijen, zoals ExxonMobil, Total, ConocoPhillips, Marathon, Shell, BP en Eni. Geen van deze spelers had in 2011 een marktaandeel van meer dan 3 % op de wereldmarkt voor de productie van aardolie. (34) De mate van concentratie op de relevante markt als geheel was derhalve laag.

(42)

In haar besluiten uit hoofde van Richtlijn 2004/17/EG heeft de Europese Commissie overwogen dat de geglobaliseerde markt van de aardolieproductie wordt gekenmerkt door sterke concurrentie onder een aantal spelers. (35) Er zijn geen indicaties dat dit in de laatste jaren zou zijn gewijzigd.

(43)

Gelet op bovenstaande elementen, concludeert de Autoriteit dat er geen indicaties zijn dat de sector niet functioneert op een marktgedreven wijze, en derhalve dat de markt voor ontwikkeling en productie van ruwe aardolie direct is blootgesteld aan mededinging in de zin van Richtlijn 2004/17/EG.

6.3   Productie van aardgas

6.3.1   Relevante markt

(44)

De markt voor ontwikkeling en productie van en de groothandel in gas is door de Europese Commissie onderzocht uit hoofde van de EG-concentratieverordening (36) in een aantal besluiten, waarin ze van mening was dat er één markt is voor de upstreamlevering van gas (hieronder valt tevens de ontwikkeling en productie van gas) aan klanten in de EER (d.w.z. gas dat wordt geproduceerd in de gasvelden en wordt verkocht aan klanten, inclusief de nationale gevestigde klanten, in de EER). (37)

(45)

Aardgas kan worden vervoerd door upstream gaspijpleidingen of door vaartuigen in de vorm van vloeibaar aardgas ("lng"). De gasuitvoer van Noorwegen in 2012 bedroeg ongeveer 112 miljard kubieke meter, waarvan 107 miljard kubieke meter bestond uit pijpleidinggas en 5 miljard kubieke meter werd vervoerd als lng. (38)

(46)

De Noorse regering stelt dat lng-voorraden vervangbaar zijn en direct concurreren met pijpleidinggas. Zodra het lng is verdampt, kan het weer worden opgenomen in het pijpleidingennet voor aardgas net als het gas dat wordt geleverd via pijpleidingen vanuit de upstreamvelden. Het Belgische Zeebrugge wordt genoemd als voorbeeld: zodra het pijpleidinggas van het NCP door de aankomstterminal is geweest en het lng is verdampt in de lng-terminal in Zeebrugge, zijn beide gasbronnen onderling vervangbaar. Hoewel niet alle EER-lidstaten beschikken over verdampingsinstallaties, is de verdampingscapaciteit de laatste jaren sterk toegenomen. De verdampingscapaciteit in de EER nadert de 200 miljard kubieke meter. Met de uitbreiding van het pijpleidingennetwerk wordt lng beschikbaar voor een toenemend aantal EER-klanten.

(47)

In recente besluiten heeft de Europese Commissie de vraag open gelaten of lng-geleverd gas moet worden onderscheiden van de levering van pijpleidinggas. (39)

(48)

Ten behoeve van dit besluit, is de Autoriteit van mening dat de vraag of er onderscheid moet worden gemaakt tussen pijpleidinggas en lng ook kan worden opengelaten.

(49)

Downstream zijn er verschillende netwerken voor de distributie van gas met een hoge calorische waarde ("High Calorific Value" – HCV) en gas met een lage calorische waarde ("Low Calorific Value" – LCV) en eindgebruikers zijn aangesloten op het voor hun levering geschikte net. HCV-gas kan worden omgezet in LCV-gas en andersom. Noorse gasproducenten leveren gas met een hoge calorische waarde.

(50)

De Noorse regering stelt dat de mate van onderlinge vervangbaarheid van LCV-gas en HCV-gas impliceert dat deze producten vallen binnen dezelfde gasleveringsmarkt vanuit het upstreamstandpunt. Ook wordt gesteld dat de levering van LCV-gas slechts een relatief klein onderdeel is van de totale gaslevering in de EER: ongeveer 10 %.

(51)

Ten behoeve van dit besluit, is de Autoriteit van mening dat de vraag of er onderscheid moet worden gemaakt tussen HCV-gas en LCV-gas kan worden opengelaten.

(52)

Met betrekking tot de definitie van de productmarkt is de Autoriteit, ten behoeve van dit besluit, van mening dat er één markt bestaat voor de upstreamlevering van gas (dit omvat tevens de ontwikkeling en productie van gas). De vraag of lng of LCV-gas deel uitmaken van de relevante productmarkt, is niet van doorslaggevend belang voor het resultaat van dit besluit.

(53)

De Noorse regering stelt dat de drie richtlijnen voor de gasmarkt een geliberaliseerde en geïntegreerde aardgasmarkt hebben gecreëerd in Noordwest-Europa. De EU streeft ernaar de markten volledig te integreren tegen 2014. Met een interne markt voor gas is de Noorse regering van mening dat het niet relevant is om de marktaandelen van afzonderlijke EER-lidstaten te overwegen. Zodra het gas de grens van de Europese interne markt heeft bereikt, zo stelt de regering, stroomt het vrijelijk naar waar het nodig is, overeenkomstig de bronnen van vraag en aanbod.

(54)

Van het gas dat via pijpleidingen werd uitgevoerd vanaf het NCP werd ongeveer 70 % vervoerd naar de ontvangstterminals in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk en het resterende aandeel naar terminals in België en Frankrijk. Pijpleidinggas uit Noorwegen wordt via pijpleidingsverbindingen en swapovereenkomsten verkocht aan nog meer EER-lidstaten: meer dan tien EER-lidstaten in totaal. Van de lng-productie die afkomstig is van het NCP, is in het verleden ongeveer twee derde verkocht aan de EER. Dit betekent dat bijna al het Noorse gas wordt uitgevoerd naar de EER.

(55)

Daarnaast stelt de Noorse regering dat gaskopers in de EER een aantal verschillende leveringsbronnen beschikbaar hebben. Dit omvat zowel gas uit de EU (meestal Denemarken, Nederland en het Verenigd Koninkrijk) of uit buurlanden (meestal Rusland, Algerije en Libië, naast Noorwegen) als landen die verder weg liggen (bv. landen in het Midden-Oosten of Nigeria, in de vorm van lng).

(56)

De Noorse regering stelt tevens dat knooppunten zowel in het Verenigd Koninkrijk als op het Europese continent meer en meer vloeibaar worden en dat de prijsvorming in de andere knooppunten laat zien dat er een aanzienlijk niveau van integratie is bereikt.

(57)

Met betrekking tot de definitie van de geografische markt is in eerdere besluiten van de Europese Commissie uit hoofde van de EU-concentratieverordening geoordeeld dat het het meest waarschijnlijk is dat deze de EER omvat, plus Russische en Algerijnse gasinvoer, maar de definitie van de geografische markt is verder opengelaten. In het besluit over de fusie van Statoil en Hydro was de Commissie van mening dat het niet noodzakelijk was om te beslissen welk het geschikte relevante geografische gebied dat moest worden meegenomen was: i) de EER, ii) een gebied dat de EER-landen omvat waarin gas afkomstig van het NCP wordt verkocht (direct via pijpleidingen of via swaps), of iii) elk afzonderlijk land waarin de partijen gas verkopen. (40) Ongeacht de geografische definitie die wordt overwogen, zou de concentratie geen aanleiding geven tot zorgen op het gebied van mededinging in de markt voor de upstreamlevering van gas.

(58)

Ten behoeve van dit besluit en vanwege de onderstaande redenen is de Autoriteit van mening dat het niet noodzakelijk is om te beslissen over de exacte omvang van de geografische markt voor aardgas. Overeenkomstig een redelijk afgebakende geografische markt, is de Autoriteit van mening dat de desbetreffende sector direct blootstaat aan mededinging.

6.3.2   Directe blootstelling aan mededinging

(59)

Wanneer aardgas (of ruwe aardolie) wordt ontdekt, zijn de vergunninghouders verplicht, als zij overgaan tot ontwikkeling van het veld, een plan voor ontwikkeling en exploitatie (PDO) van het veld ter goedkeuring in te dienen bij het Noorse ministerie van Oliewinning en Energie. Velden op het NCP die voornamelijk gas produceren (41) en waarvoor in de laatste jaren een PDO is ingediend en goedgekeurd, zien er als volgt uit:

Jaar

Beschrijving

(Veldnaam en vergunning)

Verleend aan

2008

Yttergryta, PL062

Statoil Petroleum

Total E&P Norge

Petoro AS

Eni Norge

2008

Troll redevelopment,

PL054, PL085, PL085C

Petoro AS

Statoil Petroleum

Norske Shell

Total E&P Norge

ConocoPhillips

2009

Oselvar, PL274

DONG E&P Norge

Bayerngas Norge

Noreco Norway

2010

Trym, PL147

Bayerngas Norge

DONG E&P Norge

2010

Gudrun, PL025

Statoil Petroleum

GDF SUEZ E&P Norge

2010

Marulk, PL122

Statoil Petroleum

DONG E&P Norge

Eni Norge

2010

Gaupe, PL292

BG Norge

Lundin Norway

2011

Valemon, PL050, PL050B,

PL050C, PL050D, PL193B,

PL193D

Statoil Petroleum

Petoro AS

Centrica Resources Norge

Enterprise Oil Norge

2011

Visund, Sør, PL120

Statoil Petroleum

Petoro AS

ConocoPhillips

Total E&P Norge

2012

Åsgard subsea compression

Petoro AS

Statoil Petroleum

Eni Norge

Total E&P Norge

ExxonMobil E&P Norway

2011

Atla, PL102C

Total E&P Norge

Petoro AS

Centrica Resources Norge

Det norske oljeselskap

2012

Martin Linge, PL040, PL043

Total E&P Norge

Petoro AS

Statoil Petroleum

(60)

In de periode van 2008-2012 zijn PDO's voor de productie van gas van in totaal 14 bedrijven geaccepteerd. In de periode van 2009-2011 zijn PDO's geaccepteerd van drie nieuwkomers. (42) Meer dan 25 bedrijven op het NCP voeren gas uit naar de EER. (43)

(61)

In 2011 bedroeg de gasproductie in Noorwegen 101,4 miljard kubieke meter, zijnde 3,1 % van de totale productie wereldwijd. (44) Meer dan 95 % van de productie op het NCP wordt naar de EER uitgevoerd via gaspijpleidingen naar zes landingspunten in vier landen (het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België en Frankrijk). (45) Ongeveer 1,4 miljard kubieke meter (minder dan 2 %) van het gas dat wordt geproduceerd op het NCP wordt binnen Noorwegen verbruikt.

(62)

Er is een aantal onafhankelijke bedrijven actief in de productie van gas op het NCP. Daarnaast worden nieuwe bedrijven geaccepteerd als vergunninghouders. De vijf grootste gasproducerende bedrijven op het NCP, gemeten naar jaarlijks productieniveau, zijn: Petoro, Statoil, Exxon Mobil, Total en Shell. Statoil is het grootste gasproducerende bedrijf op het NCP. Het aandeel in de totale gasproductie van de drie grootste gasproducerende bedrijven op het NCP bedraagt niet meer dan 50 %. (46)

(63)

De lidstaten van de EU verbruiken ongeveer 500 miljard kubieke meter gas per jaar. Volgens Eurogas (47) bedroeg in 2011 de gaslevering vanuit de lidstaten van de EU 33 % van de totale nettoleveringen, gevolg door Rusland (24 %), Noorwegen (19 %) (48) en Algerije (9 %), zowel geleverd via pijpleidingen als via lng. De overige 15 % was afkomstig uit andere bronnen uit verschillende delen van de wereld.

(64)

Alle vergunninghouders op het NCP zijn verantwoordelijk voor de verkoop van hun eigen gas. Productiebedrijven op het NCP hebben gasverkoopovereenkomsten met kopers in een aantal lidstaten van de EU. Het aandeel van het totale gasverbruik dat door Noors gas is geleverd in elk van de zes lidstaten van de EU die het meeste gas invoeren vanaf het NCP was in 2011 als volgt: (49)

EER-lidstaat

% verbruik geleverd door Noors gas

Verenigd Koninkrijk

35 %

Duitsland

32 %

België

34 %

Nederland

24 %

Frankrijk

26 %

Italië

14 %

Nationaal gasverbruik in de EER – IHS CERA

(65)

Statoil is de op één na grootste gasleverancier aan de EER na Gazprom met ongeveer 20 % (50) van het totale verbruik in de EER. Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, hebben de NCP-leveranciers in de belangrijkste EER-lidstaten waarnaar Noors gas wordt uitgevoerd te maken met concurrentie van leveranciers die hun gas winnen in andere geografische gebieden. Als gevolg daarvan hebben kopers op groothandelniveau in deze EER-lidstaten alternatieve gasleveringsbronnen naast gas van het NCP. Dit kan verder worden geïllustreerd door de statistieken die door Eurogas zijn samengesteld (onderstaande tabel), waaruit blijkt dat EU-lidstaten, in aanvulling op Noors gas, gasleveringen hebben ontvangen via binnenlandse productie, Rusland, Algerije, Qatar en andere bronnen:

AARDGASLEVERINGEN IN LIDSTATEN VAN EUROGAS EN DE EU, 2011 (51)

TWh

Binnenlandse productie

Rusland

Noorwegen

Algerije

Qatar

Andere bronnen (52)

Voorraadwijzigingen (53)

Andere balansen

Totale nettoleveringen

% verschil 2011/ 2010

België

0,0

3,4

82,4

0,0

30,8

66,9

–0,2

0,0

183,3

–15 %

Bulgarije

4,2

29,3

0,0

0,0

0,0

0,0

0,2

–1,4

32,3

11 %

Denemarken

81,7

0,0

0,0

0,0

0,0

–31,9

–1,8

–7,4

40,6

–18 %

Duitsland

137,3

336,9

303,1

0,0

0,0

110,2

–22,8

0,0

864,7

–11 %

Estland

0,0

6,5

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

6,5

–10 %

Finland

0,0

43,4

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

43,4

–12 %

Frankrijk

6,5

72,6

182,9

66,7

37,4

135,0

–22,4

–1,5

477,2

–13 %

Griekenland

0,0

30,3

0,0

8,7

1,9

10,5

–0,1

–0,1

51,2

23 %

Hongarije

32,5

72,6

0,0

0,0

0,0

5,6

14,0

–0,6

124,2

–6 %

Ierland

2,1

0,0

0,0

0,0

0,0

51,1

0,0

0,0

53,2

–12 %

Italië

88,5

247,1

38,6

242,8

65,7

149,0

–8,2

0,9

824,4

–6 %

Letland

0,0

16,2

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

16,2

–13 %

Litouwen

0,0

57,0

0,0

0,0

0,0

–21,9

–0,1

0,0

35,0

9 %

Luxemburg

0,0

3,2

6,9

0,0

0,0

3,2

0,0

0,0

13,4

–13 %

Nederland

746,7

44,0

129,0

0,9

3,7

– 481,6

0,0

15,8

458,3

–10 %

Oostenrijk

18,8

59,8

14,5

0,0

0,0

29,4

–22,1

–4,9

95,6

–6 %

Polen

47,6

102,7

0,0

0,0

0,0

17,4

–8,4

–1,4

157,9

2 %

Portugal

0,0

0,0

0,0

21,6

0,0

36,9

0,0

0,0

58,5

0 %

Roemenië

117,0

34,2

0,0

0,0

0,0

0,0

–0,4

0,0

150,8

3 %

Slovenië

0,0

5,3

0,0

2,6

0,0

0,9

–0,1

0,1

8,8

–16 %

Slowakije

1,0

62,4

0,0

0,0

0,0

–5,7

0,2

–0,1

57,7

–3 %

Spanje

1,9

0,0

13,9

147,4

51,5

160,4

–4,5

1,6

372,2

–7 %

Tsjechië

1,4

63,3

12,2

0,0

0,0

23,2

–10,0

–4,6

85,5

–10 %

Verenigd Koninkrijk

526,7

0,0

244,2

2,6

230,6

–76,7

–22,6

–0,1

904,7

–17 %

Zweden

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

14,9

0,0

0,0

14,9

–20 %

EU

1 813,9

1 290,1

1 027,7

493,3

421,6

196,8

– 109,2

–3,7

5 130,5

–10 %

% verschil 2011/10

–11 %

2 %

–3 %

–8 %

21 %

–45 %

– 199 %

–78 %

–10 %

 

Turkije

8,1

270,3

0,0

44,2

0,0

144,7

0,0

2,4

469,7

18 %

Zwitserland

0,0

7,6

7,3

0,0

0,0

19,6

0,0

0,0

34,5

–10 %

Eenheden:

terawattuur (bruto calorische waarde).

Opmerking:

De cijfers zijn de beste ramingen die op het moment van publicatie beschikbaar zijn.

(66)

Gezien de lidstaten van de EU met het grootste aandeel gas uit Noorwegen, zijn er alternatieve leveringsbronnen. Sommige van deze alternatieven zijn:

In het Verenigd Koninkrijk, waar gas afkomstig van het NCP ongeveer 35 % bedraagt, is er een aanzienlijke binnenlandse gasproductie (al neemt deze sinds 2000 wel af). (54) Invoer van lng naar het Verenigd Koninkrijk is de laatste jaren aanzienlijk toegenomen. (55)

In België, waar gas afkomstig van het NCP ongeveer 34 % voor zijn rekening neemt, wordt lng verdampt in de lng-terminal van Zeebrugge en dit is vervangbaar door pijpleidinggas.

In Duitsland, waar gas afkomstig van het NCP ongeveer 32 % voor zijn rekening neemt, zijn de twee Nord Stream-pijpleidingen vanuit Rusland respectievelijk in 2011 en 2012 in gebruik genomen en zij vormen een nieuwe bron van gaslevering vanuit Rusland. De Noorse regering is van mening dat de opening van deze pijpleidingen waarschijnlijk zal leiden tot toegenomen concurrentie tussen Noors en Russisch gas, aangezien dit de leveringsdiversificatie naar Europa vergroot.

(67)

Kopers op groothandelniveau moeten hun take-or-pay-overeenkomsten overeenkomstig relevante verkoopovereenkomsten voor de lange termijn met Noorse gasleveranciers nakomen. Zodra aan deze overeenkomsten is voldaan, kunnen kopers op groothandelniveau overschakelen op alternatieve leveringsbronnen, zoals spot-pijpleidinggas, spot-lng, of ze kunnen de volumes verhogen die ze afnemen onder langetermijnsovereenkomsten met andere leveranciers. Recentere verkoopovereenkomsten hebben vaak een kortere duur. Zoals de Noorse regering stelt, wordt de spotmarkt belangrijker met steeds meer vloeibare knooppunten in zowel het Verenigd Koninkrijk als op het Europees continent. Daarnaast is de verdampingscapaciteit in de EU in de afgelopen vijf jaar meer dan verdubbeld. In 2011 werd 25 % van de netto-invoer van gas in de EU geleverd door lng, opgedeeld in de volgende lidstaten van de EU:

LNG-LEVERINGEN IN LIDSTATEN VAN EUROGAS EN DE EU, 2011 (56)

TWh

Lng

Netto-invoer

% verschil

2011/2010

België

49,8

–19 %

Frankrijk

163,9

5 %

Griekenland

13,5

5 %

Italië

94,2

–2 %

Nederland

9,5

 

Portugal

34,7

7 %

Spanje

257,2

–18 %

Verenigd Koninkrijk

270,7

33 %

EU

893,5

2 %

Turkije

68,9

–21 %

Eenheden:

terawattuur (bruto calorische waarde).

(68)

Concurrentiedruk op de aardgasmarkt is ook afkomstig van het bestaan van alternatieve producten voor gas (zoals kolen of hernieuwbare stoffen).

(69)

Alle belangrijke gasvervoerspijpleidingen vanaf het NCP naar het Europees continent en het Verenigd Koninkrijk zijn eigendom van Gassled. (57) Toegang tot het upstreampijpleidingennetwerk wordt beheerd door Gassco AS, een bedrijf dat volledige eigendom is van de Noorse staat. Gassco AS heeft geen aandelen in of capaciteit op het upstreampijpleidingennetwerk en handelt onafhankelijk bij het verlenen van toegang tot vrije capaciteit. Het gasvervoerssysteem is neutraal voor alle spelers die aardgas moeten vervoeren. Productiebedrijven en gekwalificeerde gebruikers hebben een recht op non-discriminatoire, objectieve en transparante toegangsvoorwaarden. Gebruikers hebben toegang tot capaciteit in het systeem op basis van hun behoefte aan gasvervoer. (58) Daarom kunnen huidige en nieuwe gasexploitanten op het NCP toegang krijgen tot het upstreampijpleidingennetwerk en kunnen ze gas leveren aan klanten op concurrerende wijze met andere exploitanten op het NCP.

(70)

Gelet op bovenstaande elementen, concludeert de Autoriteit dat er geen indicaties zijn dat de sector niet functioneert op een marktgedreven wijze, en derhalve dat de productie van aardgas op het NCP direct is blootgesteld aan mededinging in de zin van Richtlijn 2004/17/EG.

III.   CONCLUSIE

(71)

De Autoriteit is van mening dat de volgende activiteiten in Noorwegen en in het bijzonder op het Noors continentaal plat direct zijn blootgesteld aan mededinging in de zin van artikel 30, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG:

(a)

exploratie naar ruwe aardolie en aardgas;

(b)

productie van ruwe aardolie; en

(c)

productie van aardgas.

(72)

Aangezien wordt geoordeeld dat aan de voorwaarde van niet-beperkte toegang tot de markt is voldaan, is Richtlijn 2004/17/EG niet van toepassing wanneer aanbestedende diensten opdrachten verlenen waarmee de diensten vermeld onder a, b en c van de paragrafen 2 en 71 kunnen worden verricht in Noorwegen en in het bijzonder op het Noors continentaal plat.

(73)

Dit besluit is gebaseerd op de juridische en feitelijke situatie in maart 2013, zoals deze blijkt uit de gegevens die zijn overgelegd door de Noorse regering. Het besluit kan worden herzien indien er aanzienlijke wijzigingen optreden in de juridische of feitelijke situatie die ervoor zorgen dat niet langer is voldaan aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van artikel 30, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De wet waarnaar wordt verwezen in punt 4 van bijlage XVI bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte houdende procedures voor de gunning van overheidsopdrachten in de nutssector (Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten) is niet van toepassing op opdrachten die worden gegund door aanbestedende diensten en die bestemd zijn om de uitvoering van de volgende diensten mogelijk te maken in Noorwegen en in het bijzonder op het Noors continentaal plat:

(a)

exploratie naar ruwe aardolie en aardgas;

(b)

productie van ruwe aardolie; en

(c)

productie van aardgas.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Noorwegen.

Gedaan te Brussel, 30 april 2013.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Sverrir Haukur GUNNLAUGSSON

Lid van het College

Markus SCHNEIDER

Waarnemend voorzitter


(1)  Ontvangen door de Autoriteit op 6 november 2012 (Event nr. 652027).

(2)  Event nr. 657306.

(3)  Ontvangen door de Autoriteit op 19 februari 2013 (Event nr. 663304).

(4)  Event nr. 665288.

(5)  Event nr. 666730, Event nr. 666722 en Event nr. 666680.

(6)  Event nr. 669171.

(7)  PB L 164, 30.6.1994, blz. 3 en PB L 79, 29.3.1996, blz. 30 en ingevoegd in de EER-Overeenkomst bij Besluit nr. 19/95 van het Gemengd Comité van de EER (PB L 158, 8.7.1995, blz. 40 en EER-supplement nr. 25, 8.7.1995, blz. 1) ("de vergunningenrichtlijn").

(8)  PB L 176, 15.7.2003, blz. 57, zoals gewijzigd bij PB L 16, 23.1.2004, blz. 74 en ingevoegd in de EER-Overeenkomst bij Besluit nr. 146/2005 van het Gemengd Comité van de EER (PB L 53, 23.2.2006, blz. 43 en EER-supplement nr. 10, 23.2.2006, blz. 17) ("de gasrichtlijn"). Deze richtlijn is vervangen door Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211, 14.8.2009, blz. 94), maar deze laatste richtlijn is nog niet opgenomen in EER-wetgeving.

(9)  Zie afdeling 5 hieronder.

(10)  Artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2004/17/EG.

(11)  Zie ook het besluit van de Autoriteit van 22 mei 2012 waarbij de productie van en groothandel in elektriciteit in Noorwegen worden vrijgesteld van de toepassing van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (Besluit nr. 189/12/COL, PB L 287, 18.10.2012, blz. 21 en EER-supplement nr. 58, 18.10.2012, blz. 14).

(12)  Wet van 19 november 1996 nr. 72 betreffende oliewinningsactiviteiten. (http://www.npd.no/en/Regulations/-Acts/Petroleum-activities-act/). De vergunningenrichtlijn voor koolwaterstoffen (Richtlijn 94/22/EG) is geïmplementeerd in de Noorse wet op de oliewinning per 1 september 1995 en in de voorschriften bij de wet betreffende oliewinning (Noorse voorschriften van 27 juni 1997, nr. 653) (http://www.npd.no/en/Regulations/Regulations/Petroleum-activities/).

(13)  Zie de afdelingen 3-3 en 3-5 van de Noorse wet op de oliewinning en afdeling 10 van de Noorse voorschriften betreffende oliewinning.

(14)  De criteria voor bekende gebieden worden beschreven in het witboek aan het Noorse parlement – An industry for the future – Norway’s petroleum activities (Meld. St. 28 (2010-2011) Report to the Norwegian Parliament (Storting), blz. 88). De volgende criteria zijn toegepast op de uitbreiding van het APA-gebied: i) gebieden in de nabijheid van infrastructuur (hieronder valt zowel bestaande als geplande infrastructuur, met potentiële bronnen in de gebieden die als tijdsgevoelig worden beschouwd); ii) gebieden met een geschiedenis van exploratie (waaronder gebieden die eerder zijn toegewezen en weer zijn verlaten, gebieden met bekende speelmodellen en gebieden die zich tussen toegewezen en verlaten gebieden bevinden); en iii) gebieden die grenzen aan bestaande afgebakende gebieden, maar waarvoor geen aanvraag is ingediend in de genummerde vergunningsronden (zie http://www.regjeringen.no/en/dep/oed/press-center/press-releases/2013/apa-2013-acreage-announcement.html?id=714569). In totaal zijn er 324 productievergunningen verleend sinds het APA-systeem in 2003 is opgericht en er zijn in totaal 32 ontdekkingen geweest (Meld. St. 28 (2010-2011) Report to the Norwegian Parliament (Storting), blz. 86-87).

(15)  De genummerde vergunningsronden zijn ontworpen voor gebieden waarover weinig geologische kennis bestaat en waar stapsgewijze exploratie geschikt is. Gebieden zijn toegewezen door middel van 21 genummerde vergunningsronden, met vergunningen die in de 21e ronde zijn verleend in de lente van 2011 (het witboek – An industry for the future – Norway’s petroleum activities (Meld. St. 28 (2010-2011) Report to the Norwegian Parliament (Storting), blz. 21). Genummerde vergunningsronden omvatten voornamelijk grensgebieden van het NCP waar de kans op grote ontdekkingen het grootst is. De 22e vergunningsronde is aangevangen op 2 november 2011 met de geplande verlening van nieuwe productievergunningen vanaf de lente van 2013 (http://www.regjeringen.no/nb/dep/oed/-pressesenter/pressemeldinger/2011/initiates-22nd-licensing-round.html?id=661990). Zie ook de publicatie door het Noorse ministerie van Oliewinning en Energie samen met het Noorse directoraat voor Oliewinning – Facts 2012 – The Norwegian Petroleum Sector, hoofdstuk 5 over Exploration Activity, blz. 30 e.v. (http://www.npd.no/en/Publications/Facts/Facts-2012/Chapter-5/).

(16)  Vgl. afdeling 4, lid 2, van de Noorse wet op de oliewinning.

(17)  De afkorting SDFI in de eerste twee tabellen verwijst naar het directe financiële belang van de Noorse staat. De Noorse staat heeft grote deelnemingen in olie- en gasvergunningen op het NCP via SDFI. Het SDFI-portfolio wordt beheerd door het staatsbedrijf Petoro AS (www.petoro.no).

(18)  Dit komt overeen met de praktijk van de Europese Commissie bij concentratiebeschikkingen en bij besluiten waarin vrijstelling wordt verleend uit hoofde van artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG. Zie in het bijzonder de Beschikking van de Europese Commissie van 29 september 1999 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en met de werking van de EER-Overeenkomst wordt verklaard (Zaak nr. IV/M.1383 – Exxon/Mobil); Beschikking van de Commissie van 29 september 1999 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en met de werking van de EER-Overeenkomst wordt verklaard (Zaak nr. IV/M.1532 – BP Amoco/Arco); Beschikking van de Commissie van 5 juli 1999 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en met de werking van de EER-Overeenkomst wordt verklaard (COMP/M.1573 – Norsk Hydro/Saga), Beschikking van de Commissie van 3 mei 2007 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en met de werking van de EER-Overeenkomst wordt verklaard (Zaak nr. No IV/M.4545 – STATOIL/HYDRO); Beschikking van de Commissie van 19 november 2007 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard (Zaak nr. COMP/M.4934 – KAZMUNAIGAZ/ROMPETROL); en Beschikking van de Europese Commissie van 21 augustus 2009 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard (Zaak nr. COMP/M.5585 – Centrica/Venture-productie). Zie ook Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 28 juli 2011 tot vrijstelling van de exploratie naar en exploitatie van aardolie en aardgas in Denemarken, met uitzondering van Groenland en de Faeröer, van de toepassing van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 197, 29.7.2011, blz. 20); Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 24 juni 2011 tot vrijstelling van de exploratie naar en exploitatie van aardolie en aardgas in Italië van de toepassing van Richtlijn 2004/17/EG houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 166, 25.6.2011, blz. 28); Besluit van de Commissie van 29 maart 2010 tot vrijstelling van de exploratie naar en exploitatie van aardolie en aardgas in Engeland, Schotland en Wales van de toepassing van Richtlijn 2004/17/EG houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 84, 31.3.2010, blz. 52), Beschikking van de Commissie van 8 juli 2009 tot vrijstelling van de exploratie naar en exploitatie van aardolie en aardgas in Nederland van de toepassing van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 181, 14.7.2009, blz. 53).

(19)  Zie de Beschikking van de Europese Commissie van 23 januari 2003 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard (Zaak nr. COMP/M.3052 – ENI/FORTUM GAS), Zaak nr. IV/M.1383 – Exxon/Mobil en de besluiten/uitvoeringsbeschikkingen betreffende Denemarken, Italië, Engeland, Schotland en Wales en Nederland (zie voetnoot 18 hierboven).

(20)  Zie bv. Zaak nr. COMP/M.3052 – ENI/FORTUM GAS (paragraaf 13) en Zaak nr. COMP/M.4545 – STATOIL/HYDRO (paragraaf 7) (zie voetnoot 18 hierboven).

(21)  Dit aantal omvat zowel productievergunningen in genummerde vergunningsronden als APA-vergunningsronden (vgl. Event nr. 663313, blz. 1-20).

(22)  Zie bv. de Beschikking van de Europese Commissie in Exxon/Mobil (paragrafen 25 en 27) (voetnoot 18 hierboven).

(23)  Zie het Statistical Review of World Energy van BP uit juni 2012 (hierna "de BP-statistieken" genoemd), op blz. 6. (http://www.bp.com/liveassets/bp_internet/globalbp/globalbp_uk_english/reports_and_publications/statistical_energy_review_2011/STAGING/local_assets/pdf/statistical_review_of_world_energy_full_report_2012.pdf).

(24)  Zie de BP-statistieken, blz. 6.

(25)  Zie de BP-statistieken, blz. 20.

(26)  Vgl. de brief van de Noorse regering aan de Autoriteit van 15 februari 2013 (Event nr. 663313, blz. 22).

(27)  Zie bv. het Uitvoeringsbesluit van de Europese Commissie betreffende Denemarken (zie voetnoot 18 hierboven) en het Uitvoeringsbesluit van de Europese Commissie betreffende Italië (zie voetnoot 18 hierboven).

(28)  Zie ook de publicatie door het Noorse ministerie van Oliewinning en Energie samen met het Noorse directoraat voor Oliewinning – Facts 2012 – The Norwegian Petroleum Sector, hoofdstuk 5 over Player scenario and activity, blz. 33-35. (http://www.npd.no/en/Publications/Facts/Facts-2012/Chapter-5/).

(29)  Zie voetnoot 18 hierboven.

(30)  Gelet echter op het feit dat de meeste velden op het NCP zowel aardolie als gas bevatten, is de Noorse regering van mening dat de gezamenlijke productie van olie en gas op de velden het onmogelijk maakt om onderscheid te maken tussen de twee in het kader van Richtlijn 2004/17/EG.

(31)  Aangezien velden zowel olie als gas bevatten, zijn in de tabel in deze afdeling 6.2 de velden opgenomen die voornamelijk olie produceren. De velden die voornamelijk gas produceren, zijn opgenomen in afdeling 6.3 hieronder.

(32)  Zie de brief van de Noorse regering aan de Autoriteit van 15 februari 2013 (Event nr. 663313, blz. 25).

(33)  Zie de BP-statistieken, blz. 8.

(34)  Vgl. de brief van de Noorse regering aan de Autoriteit van 15 februari 2013 (Event nr. 663313, blz. 26).

(35)  Zie het Uitvoeringbesluit van de Europese Commissie betreffende Denemarken (paragraaf 16) (voetnoot 18 hierboven). Zie ook het Uitvoeringsbesluit van de Commissie betreffende Italië (paragraaf 16), Het Besluit van de Commissie betreffende Engeland, Schotland en Wales (paragraaf 16) en het Besluit van de Commissie betreffende Nederland (paragraaf 12) (zie voetnoot 18 hierboven).

(36)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle van concentraties van ondernemingen (de EG-concentratieverordening), (PB L 24, 29.1.2004, blz. 1). Opgenomen in de EER-Overeenkomst in bijlage XIV, hoofdstuk A, punt 1, bij Besluit nr. 78/2004 (PB L 219, 19.6.2004, blz. 13 en EER-supplement nr. 32, 19.6.2004, blz. 1).

(37)  Zie Zaak nr. IV/M.4545 – STATOIL/HYDRO (paragraaf 9) (zie voetnoot 18 hierboven).

(38)  Zie de brief van de Noorse regering aan de Autoriteit van 15 februari 2013 (Event nr. 663313, blz. 33).

(39)  Zie het besluit van de Europese Commissie van 16 mei 2012 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en met de werking van de EER-Overeenkomst wordt verklaard (Zaak nr. COMP/M.6477 – BP/CHEVRON/ENI/SONANGOL/TOTAL/JV) (paragraaf 19). Zie ook Zaak nr. IV/M.4545 – STATOIL/HYDRO (paragraaf 12); het Besluit van de Commissie betreffende Nederland (paragraaf 13) en het Besluit van de Commissie betreffende Engeland, Schotland en Wales (paragraaf 15) (zie voetnoot 18 hierboven).

(40)  Zie Zaak nr. IV/M.4545 – STATOIL/HYDRO, paragraaf 16 (zie voetnoot 18 hierboven).

(41)  Aangezien velden op het NCP zowel olie als gas bevatten, zijn in de tabel in dit afdeling 6.3 de velden opgenomen die voornamelijk gas produceren. De velden die voornamelijk olie produceren, zijn opgenomen in afdeling 6.2 hieronder.

(42)  Zie de brief van de Noorse regering aan de Autoriteit van 15 februari 2013 (Event nr. 663313, blz. 28).

(43)  Vgl. de kennisgeving van de Noorse regering aan de Autoriteit van 5 november 2012 (Event nr. 652027, blz. 30).

(44)  Zie de BP-statistieken, blz. 22.

(45)  Ontvangstterminals te: Dornum, Duinkerken, Easington, Emden, St. Fergus en Zeebrugge (http://www.gassco.no/wps/wcm/connect/Gassco-NO/Gassco/Home/norsk-gass/Transportsystemet).

(46)  Zie de brief van de Noorse regering aan de Autoriteit van 15 februari 2013 (Event nr. 663313, blz. 28).

(47)  Zie Eurogas, Statistical Report 2012, blz. 1 (http://www.eurogas.org/uploaded/Statistical%20-Report%202012_final_211112.pdf).

(48)  Op basis van de door de Noorse regering geleverde gegevens aan de Autoriteit lijkt het erop dat dit aandeel iets hoger is. Dit is echter niet van doorslaggevend belang voor de uitkomst van dit besluit in dit geval.

(49)  De statistieken voor de bestemming van Noors aardgas naar de EER zijn gebaseerd op de nationaliteit van het kopende bedrijf.

(50)  Dit verkoopvolume omvat de verkoop van Statoil namens Petoro/SDFI.

(51)  Deze tabel is ontleend aan Eurogas, Statistical Report 2012, blz. 6.

Eenheden:

terawattuur (bruto calorische waarde).

Opmerking:

De cijfers zijn de beste ramingen die op het moment van publicatie beschikbaar zijn.

(52)  Met inbegrip van netto-uitvoer.

(53)  (-) Injectie / (+) Terugtrekking.

(54)  Digest of UK energy statistics’("DUKES") 2012, Department of Energy & Climate Change, Chapter 4 Natural gas (https://www.gov.uk/government/uploads/system/uploads/attachment_data/file/65800/5954-dukes-2012-chapter-4-gas.pdf ), blz. 95.

(55)  DUKES (zie voetnoot 50), blz. 95.

(56)  Deze tabel is ontleend aan Eurogas, Statistical Report 2012, blz. 7.

Eenheden:

terawattuur (bruto calorische waarde).

(57)  Gassled is een joint venture zonder rechtspersoonlijkheid die valt onder Noors recht. De eigenaren van Gassled hebben een onverdeeld belang, overeenkomstig hun respectieve deelnamebelang, in alle rechten en verplichtingen van de joint venture (vgl. de brief van de Noorse regering aan de Autoriteit van 5 november 2012 (Event nr. 652027, blz. 7-8).

(58)  Zie het witboek An industry for the future – Norway’s petroleum activities (Meld. St. 28 (2010-2011) Report to the Norwegian Parliament (Storting), blz. 68.


19.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 249/s3


BERICHT AAN DE LEZER

Verordening (EU) nr. 216/2013 van de Raad van 7 maart 2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 216/2013 van de Raad van 7 maart 2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 69 van 13.3.2013, blz. 1) zal, met ingang van 1 juli 2013, enkel de elektronische editie van het Publicatieblad authentiek zijn en rechtsgevolgen hebben.

Indien het door onvoorziene en uitzonderlijke omstandigheden niet mogelijk is de elektronische editie van het Publicatieblad te publiceren, zal de gedrukte editie authentiek zijn en rechtsgevolgen hebben overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van Verordening (EU) nr. 216/2013.


19.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 249/s3


BERICHT AAN DE LEZER — WIJZE VAN VERMELDEN VAN DE HANDELINGEN

Vanaf 1 juli 2013 is de wijze van vermelden van de handelingen veranderd.

Gedurende een overgangsperiode zal zowel de oude als de nieuwe manier worden gebruikt.