ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.175.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 175

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
27 juni 2013


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2013/37/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie ( 1 )

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 615/2013 van de Commissie van 24 juni 2013 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

9

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 616/2013 van de Commissie van 24 juni 2013 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

11

 

*

Verordening (EU) nr. 617/2013 van de Commissie van 26 juni 2013 houdende uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de eisen inzake ecologisch ontwerp voor computers en computerservers ( 1 )

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 618/2013 van de Commissie van 26 juni 2013 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong ( 1 )

34

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 619/2013 van de Commissie van 26 juni 2013 tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee door ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta of Spanje

43

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 620/2013 van de Commissie van 26 juni 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

45

 

 

BESLUITEN

 

 

2013/323/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 21 juni 2013 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2011/344/EU tot verlening van financiële bijstand van de Unie aan Portugal

47

 

 

2013/324/EU

 

*

Besluit van de Raad van 21 juni 2013 tot wijziging van Besluit 98/481/EG houdende aanvaarding van de externe accountants van de Europese Centrale Bank

54

 

 

2013/325/EU

 

*

Besluit van de Raad van 21 juni 2013 tot wijziging van Besluit 1999/70/EG betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken, inzake de externe accountants van de Suomen Pankki

55

 

 

2013/326/EU

 

*

Besluit van de Raad van 21 juni 2013 tot wijziging van Besluit 1999/70/EG betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken, inzake de externe accountants van de Österreichische Nationalbank

56

 

 

2013/327/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 25 juni 2013 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 of met die genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 3873)  ( 1 )

57

 

 

2013/328/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 25 juni 2013 tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma voor de visserijtakken die kabeljauw-, schol- en tongbestanden exploiteren in het Kattegat, de Noordzee, het Skagerrak, het oostelijke deel van het Kanaal, de wateren ten westen van Schotland en de Ierse Zee

61

 

 

2013/329/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 26 juni 2013 betreffende de voorschriften voor de oprichting, het beheer en de transparante werking van het netwerk van nationale autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologie

71

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

 

2013/330/EU

 

*

Besluit nr. 1/2013 van het Gemengd Comité EU-Zwitserland van 6 juni 2013 tot wijziging van de bijlagen I en II bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de vereenvoudiging van de controles en formaliteiten bij het goederenvervoer en inzake douaneveiligheidsmaatregelen

73

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 131/13/COL van 18 maart 2013 tot wijziging van de lijst van punt 39 van deel 1.2 van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst waarin een lijst is vastgesteld van de grensinspectieposten in IJsland en Noorwegen die zijn erkend voor de veterinaire controles van levende dieren en dierlijke producten uit derde landen, en tot intrekking van Besluit nr. 339/12/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

76

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/1


RICHTLIJN 2013/37/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 juni 2013

tot wijziging van Richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Documenten die zijn voortgebracht door openbare lichamen van de lidstaten, vormen een enorme, diverse en waardevolle hoeveelheid bronnen die de kenniseconomie ten goede kunnen komen.

(2)

Richtlijn 2003/98/EG van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (3) legt een minimumpakket voorschriften vast voor het hergebruik en de concrete middelen ter vereenvoudiging van het hergebruik van bestaande documenten die in het bezit zijn van openbare lichamen van de lidstaten.

(3)

Beleid voor vrije gegevensverstrekking, dat brede beschikbaarheid en hergebruik van overheidsinformatie voor privé- of commerciële doeleinden met minimale of geen juridische, technische of financiële beperkingen aanmoedigt en het circuleren van informatie zowel voor marktdeelnemers als voor burgers bevordert, kan een belangrijke rol spelen in het op gang brengen van de ontwikkeling van nieuwe diensten die gebaseerd zijn op nieuwe manieren om dergelijke informatie te combineren en in te zetten, kan de economische groei stimuleren en maatschappelijk engagement bevorderen. Dit vereist echter gelijke regels op het niveau van de Unie om te bepalen of het hergebruik van documenten al dan niet is toegestaan, hetgeen niet kan worden bereikt door dit over te laten aan de verschillende voorschriften en praktijken van de lidstaten of de betreffende openbare lichamen.

(4)

Het toestaan van hergebruik van documenten die in het bezit zijn van een openbaar lichaam biedt toegevoegde waarde aan de hergebruikers, de eindgebruikers, de maatschappij in het algemeen en in veel gevallen aan het openbare lichaam zelf, doordat transparantie en verantwoording worden bevorderd en feedback wordt gegeven door hergebruikers en eindgebruikers op basis waarvan het desbetreffende openbare lichaam de kwaliteit van de verzamelde informatie kan verbeteren.

(5)

Sinds in 2003 de eerste set regels over hergebruik van overheidsinformatie werd vastgesteld, is de hoeveelheid gegevens in de wereld, inclusief overheidsgegevens, exponentieel toegenomen en worden nieuwe soorten gegevens gegenereerd en verzameld. Tegelijkertijd voltrekt zich een voortdurende evolutie van technologieën voor de analyse, het gebruik en de verwerking van gegevens. Die snelle technologische ontwikkeling maakt het mogelijk nieuwe diensten en toepassingen te ontwikkelen, die worden ontworpen op basis van het inzetten, verzamelen en combineren van gegevens. De in 2003 vastgestelde regels zijn achterhaald door deze snelle veranderingen, met als gevolg het risico dat de economische en sociale kansen die worden geboden door het hergebruik van overheidsgegevens onbenut blijven.

(6)

Tegelijkertijd hebben de lidstaten inmiddels beleid inzake hergebruik van overheidsinformatie ontwikkeld op basis van Richtlijn 2003/98/EG. Sommige van hen hebben een ambitieuze open-data-aanpak gevolgd om het hergebruik van toegankelijke overheidsgegevens voor burgers en bedrijven gemakkelijker te maken op een niveau dat het in de richtlijn vastgestelde minimumniveau overstijgt. Om te voorkomen dat verschillende regels in de verschillende lidstaten een hindernis vormen voor het grensoverschrijdend aanbod van producten en diensten, en om het mogelijk te maken vergelijkbare reeksen overheidsgegevens te hergebruiken voor pan-Europese toepassingen gebaseerd op deze gegevensreeksen, is tevens een minimale harmonisatie vereist om te bepalen welke overheidsgegevens beschikbaar zijn voor hergebruik op de interne informatiemarkt, in overeenstemming met de desbetreffende toegangsregeling.

(7)

Richtlijn 2003/98/EG bevat geen verplichting betreffende de toegang tot documenten of een verplichting om het hergebruik van documenten toe te staan. De betrokken lidstaten of openbare lichamen blijven verantwoordelijk voor het besluit om hergebruik al dan niet toe te staan. Tegelijkertijd bouwt die richtlijn voort op nationale regels over de toegang tot documenten, waardoor het hergebruik van documenten krachtens die richtlijn niet hoeft te worden toegestaan indien de toegang beperkt is (bijvoorbeeld wanneer de nationale regels de toegang beperken tot burgers of bedrijven die aantonen dat zij er een bijzonder belang bij hebben toegang tot de documenten te krijgen) of uitgesloten is (bijvoorbeeld wanneer de nationale regels de toegang uitsluiten wegens de gevoelige aard van de documenten, onder meer om redenen van nationale veiligheid, defensie of openbare veiligheid). Bepaalde lidstaten hebben het recht op hergebruik uitdrukkelijk verbonden aan het recht op toegang, zodat alle algemeen toegankelijke documenten ook herbruikbaar zijn. In andere lidstaten is het verband tussen deze twee gebieden van regelgeving minder duidelijk en dit vormt een bron van rechtsonzekerheid.

(8)

Richtlijn 2003/98/EG dient derhalve te worden gewijzigd om een duidelijke verplichting vast te leggen voor de lidstaten om alle documenten toegankelijk te maken voor hergebruik tenzij de toegang wordt beperkt of uitgesloten uit hoofde van nationale regels betreffende de toegang tot documenten en behoudens de andere uitzonderingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld. De wijzigingen die deze richtlijn aanbrengt, hebben niet tot doel de toegangsregelingen in de lidstaten te definiëren of te wijzigen; die regelingen blijven onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen.

(9)

Rekening houdend met het recht van de Unie en de internationale verplichtingen van de lidstaten en de Unie, met name uit hoofde van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst en de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, moeten documenten waarvan de intellectuele-eigendomsrechten bij derden berusten, worden uitgesloten van het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/98/EG. Wanneer een derde oorspronkelijk eigenaar was van de intellectuele-eigendomsrechten voor een document dat in het bezit is van een bibliotheek (met inbegrip van universiteitsbibliotheken), museum of archief en waarvoor de beschermingstermijn nog niet verstreken is, dan dient dat document in de zin van deze richtlijn te worden beschouwd als een document waarvan de intellectuele-eigendomsrechten bij een derde berusten.

(10)

Richtlijn 2003/98/EG dient van toepassing te zijn op documenten waarvan de verstrekking valt onder de openbare taken van de betrokken openbare lichamen, als bepaald bij wet of ander bindend voorschrift van de lidstaten. Indien een voorschrift ter zake ontbreekt, moet de overheidstaak worden gedefinieerd overeenkomstig de gangbare bestuurspraktijk in de lidstaten, mits de omvang van de overheidstaken transparant is en aan toetsing is onderworpen. De openbare taken kunnen hetzij algemeen, hetzij per geval voor afzonderlijke openbare lichamen worden gedefinieerd.

(11)

Deze richtlijn dient te worden uitgevoerd en toegepast in volledige overeenstemming met de beginselen inzake de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4). Er zij met name aan herinnerd dat de lidstaten krachtens die richtlijn moeten aangeven onder welke voorwaarden de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig is. Eén van de beginselen van die richtlijn is bovendien dat persoonsgegevens na verzameling niet worden verwerkt op een manier die onverenigbaar is met de welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden waarvoor die gegevens verzameld zijn.

(12)

Richtlijn 2003/98/EG mag geen afbreuk doen aan de rechten van werknemers van openbare lichamen op grond van de nationale wetgeving, met inbegrip van economische en morele rechten.

(13)

Wanneer een document bovendien beschikbaar wordt gesteld voor hergebruik dient het desbetreffende openbare lichaam het recht op exploitatie van het document te behouden.

(14)

Het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/98/EG dient te worden uitgebreid tot bibliotheken, met inbegrip van universiteitsbibliotheken, musea en archieven.

(15)

Een van de belangrijkste doelstellingen van de totstandbrenging van de interne markt is het scheppen van voorwaarden die de ontwikkeling van de gehele Unie bestrijkende diensten bevorderen. Bibliotheken, musea en archieven bezitten een grote hoeveelheid waardevolle overheidsinformatie, met name sinds de hoeveelheid materiaal in het publieke domein aanzienlijk is toegenomen door digitaliseringsprojecten. Deze verzamelingen van cultureel erfgoed en de daarmee samenhangende metagegevens zijn een mogelijke basis voor producten en diensten op het gebied van digitale inhoud en houden enorme mogelijkheden in voor hergebruik in sectoren zoals leren en toerisme. Ruimere mogelijkheden voor het hergebruik van openbaar cultureel materiaal moeten Europese ondernemingen onder meer in staat stellen het potentieel ervan te benutten en bij te dragen tot economische groei en het scheppen van werkgelegenheid.

(16)

De verschillen tussen de voorschriften en praktijken in de lidstaten ten aanzien van de exploitatie van openbare culturele hulpbronnen zijn aanzienlijk en vormen een hindernis voor het realiseren van het economische potentieel van die hulpbronnen. Terwijl bibliotheken, musea en archieven verder investeren in digitalisering, stellen vele daarvan hun tot het publieke domein behorende inhoud reeds beschikbaar voor hergebruik en zijn vele actief op zoek naar mogelijkheden om hun inhoud te hergebruiken. Omdat zij echter in onderling zeer verschillende regelgevingskaders en culturele omgevingen werken, heeft de exploitatie van inhoud door culturele instellingen zich op uiteenlopende wijzen ontwikkeld.

(17)

Aangezien de verschillen tussen de nationale voorschriften en praktijken of het gebrek aan duidelijkheid een belemmering vormen voor de soepele werking van de interne markt en de voorspoedige ontwikkeling van de informatiemaatschappij in de Unie, moet een minimumharmonisatie van de nationale voorschriften en praktijken inzake het hergebruik van openbaar cultureel materiaal in bibliotheken, musea en archieven worden ondernomen.

(18)

De uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/98/EG dient beperkt te blijven tot drie soorten culturele instellingen, namelijk bibliotheken, met inbegrip van universiteitsbibliotheken, musea en archieven, omdat hun verzamelingen waardevol materiaal zijn en in toenemende mate zullen worden hergebruikt in tal van producten zoals mobiele toepassingen. Andere soorten culturele instellingen (zoals orkesten, operahuizen, balletgezelschappen en theaters), met inbegrip van de archieven die daar deel van uitmaken, dienen buiten het toepassingsgebied te blijven omdat podiumkunsten specifiek zijn. Aangezien vrijwel al hun materiaal onder intellectuele-eigendomsrechten van derde partijen valt en daarom buiten het toepassingsgebied van die richtlijn zou blijven, zou het weinig effect hebben als zij in het toepassingsgebied zouden worden opgenomen.

(19)

Digitalisering is een belangrijk middel om de toegang tot en het hergebruik van cultureel materiaal voor onderwijs, werk of vrije tijd te bevorderen. Doordat digitalisering de integratie van cultureel materiaal in digitale diensten en producten vergemakkelijkt, zijn er ook aanzienlijke economische kansen aan verbonden, hetgeen het scheppen van werkgelegenheid en groei in de hand werkt. Op deze aspecten is onder meer gewezen in de resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2010 over „Europeana — volgende stappen (5)”, Aanbeveling 2011/711/EU van de Commissie van 27 oktober 2011 betreffende de digitalisering en onlinetoegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring (6) en de conclusies van de Raad van 10 mei 2012 betreffende de digitalisering en onlinetoegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring (7). In deze documenten wordt uitgestippeld hoe de juridische, financiële en organisatorische aspecten van de digitalisering van het Europese culturele erfgoed zullen worden aangepakt en hoe dit erfgoed op internet zal worden gezet.

(20)

Om hergebruik te faciliteren, moeten openbare lichamen documenten, daar waar mogelijk en passend, in een open en machinaal leesbaar formaat, samen met hun metagegevens, met het beste niveau van nauwkeurigheid en fijnkorreligheid, beschikbaar stellen in een vorm die interoperabiliteit mogelijk maakt, bijvoorbeeld door ze te verwerken op een manier die aansluit bij de beginselen betreffende de compatibiliteits- en bruikbaarheidsvereisten voor ruimtelijke informatie in het kader van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (8).

(21)

Een document wordt als document in machinaal leesbaar formaat beschouwd als het een bestandsformaat heeft met een zodanige structuur dat softwaretoepassingen gemakkelijk specifieke gegevens in het document kunnen identificeren, herkennen en extraheren. Gegevens die zijn gecodeerd in bestanden die in een machinaal leesbaar formaat zijn gestructureerd, zijn machinaal leesbare gegevens. Machinaal leesbare formaten kunnen open of geoctrooieerd zijn; zij kunnen al dan niet formele standaards zijn. Documenten die zijn gecodeerd in een bestandsformaat dat een automatische verwerking beperkt doordat de gegevens niet of niet gemakkelijk uit de documenten kunnen worden gehaald, mogen niet als documenten in een machinaal leesbaar formaat worden beschouwd. In voorkomend geval dienen de lidstaten het gebruik van open, machinaal leesbare formaten aan te moedigen.

(22)

Wanneer openbare lichamen een vergoeding vragen voor het hergebruik van documenten, moet die vergoeding in beginsel beperkt blijven tot de marginale kosten. Er dient niettemin rekening te worden gehouden met de noodzaak om de gewone werking van openbare lichamen die inkomsten moeten genereren ter dekking van een aanzienlijk deel van hun kosten voor de uitoefening van hun openbare taken of van de kosten voor de verzameling, productie, vermenigvuldiging en verspreiding van bepaalde documenten die voor hergebruik ter beschikking worden gesteld, niet te hinderen. In dergelijke gevallen moeten openbare lichamen meer dan de marginale kosten kunnen aanrekenen. Deze vergoedingen die de marginale kosten overstijgen moeten worden vastgesteld op basis van objectieve, transparante en controleerbare criteria en de totale inkomsten uit het verstrekken en het verlenen van toestemming voor hergebruik van documenten mogen niet hoger zijn dan de kosten van verzameling, productie, vermenigvuldiging en verspreiding, vermeerderd met een redelijk rendement op investeringen. De vereiste om inkomsten te genereren ter dekking van een aanzienlijk deel van de kosten van de openbare lichamen voor de uitoefening van hun openbare taken of van de kosten voor de verzameling, productie, vermenigvuldiging en verspreiding van bepaalde documenten, hoeft geen rechtens opgelegde vereiste te zijn, maar kan bijvoorbeeld ook uit de administratieve praktijk in de lidstaten voortvloeien. De lidstaten moeten deze vereiste regelmatig toetsen.

(23)

Bibliotheken, musea en archieven moeten ook meer dan de marginale kosten kunnen aanrekenen teneinde hun gewone werking niet te hinderen. In het geval van dergelijke openbare lichamen mogen de totale inkomsten uit het verstrekken en het verlenen van toestemming voor hergebruik van documenten over de desbetreffende berekeningsperiode genomen niet hoger zijn dan de kosten van de verzameling, productie, vermenigvuldiging, verspreiding, conservering en vereffening van rechten, vermeerderd met een redelijk rendement op investeringen. Wat bibliotheken, musea en archieven betreft, en gezien hun specifieke kenmerken, kan bij de berekening van een redelijk rendement op de investering worden gekeken naar de prijzen die de particuliere sector aanrekent voor het hergebruik van identieke of soortgelijke documenten.

(24)

De in deze richtlijn vastgestelde bovengrenzen voor de vergoedingen laten het recht van de lidstaten om lagere of in het geheel geen vergoedingen toe te passen, onverlet.

(25)

De lidstaten moeten de criteria vaststellen voor vergoedingen die de marginale kosten overstijgen. Daartoe kunnen de lidstaten die criteria rechtstreeks in nationale regels vaststellen, of de passende andere instantie(s) dan het openbare lichaam zelf aanwijzen die bevoegd is (zijn) om de criteria vast te stellen. Die instantie moet overeenkomstig de grondwet en het rechtsstelsel van de lidstaat zijn georganiseerd. Het kan gaan om een bestaande instantie met budgettaire uitvoeringsbevoegdheden en onder politieke verantwoordelijkheid.

(26)

Voor elk hergebruik van het document kunnen openbare lichamen, de hergebruiker voorwaarden opleggen, in voorkomend geval door middel van een licentie, zoals bronvermelding en vermelding of het document op enigerlei wijze door de hergebruiker is gewijzigd. Licenties voor het hergebruik van overheidsinformatie moeten in ieder geval zo weinig mogelijk beperkingen leggen op het hergebruik die bijvoorbeeld begrensd blijven tot de verplichting van bronvermelding. Vrije licenties die online beschikbaar zijn, die uitgebreidere rechten op hergebruik toekennen zonder technologische, financiële of geografische beperkingen en die berusten op vrij toegankelijke gegevensformaten, moeten in dit opzicht een belangrijke rol spelen. Daarom moeten de lidstaten het gebruik van vrije licenties aanmoedigen, die uiteindelijk in de hele Unie gangbare praktijk moeten worden.

(27)

De Commissie heeft steun verleend voor de ontwikkeling van een onlinescorebord voor overheidsinformatie, met relevante prestatie-indicatoren betreffende hergebruik van overheidsinformatie in alle lidstaten. Een regelmatige actualisering van dit scorebord zal bijdragen tot de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de beschikbaarheid van informatie over het beleid en de praktijk in de hele Unie.

(28)

De rechtsmiddelen moeten de mogelijkheid tot een herziening door een onpartijdige instantie omvatten. Die instantie kan een bestaande nationale autoriteit zijn, zoals de nationale mededingingsautoriteit, de nationale autoriteit inzake toegang tot documenten of een nationale rechterlijke instantie. Deze instantie moet overeenkomstig de grondwet en het rechtsstelsel van de lidstaat zijn georganiseerd en mag geen afbreuk doen aan eventuele andere rechtsmiddelen die indieners van verzoeken tot hergebruik ter beschikking staan. Die instantie moet evenwel los staan van het mechanisme van de lidstaat dat de criteria vaststelt voor vergoedingen die de marginale kosten overstijgen. De rechtsmiddelen moeten de mogelijkheid omvatten tot herziening van afwijzende beslissingen, maar ook van beslissingen die hergebruik weliswaar toelaten, maar de aanvrager toch om andere redenen aangaan, met name door de toegepaste regels voor vergoedingen. Het herzieningsproces moet snel verlopen, overeenkomstig de behoeften van een snel veranderende markt.

(29)

Bij de vaststelling van de beginselen voor hergebruik van documenten moeten de mededingingsregels in acht worden genomen, opdat eventuele exclusiviteitsovereenkomsten tussen openbare lichamen en particuliere partners zoveel mogelijk worden vermeden. Met het oog op de verstrekking van een dienst van algemeen belang kan een exclusief recht op het hergebruik van bepaalde overheidsdocumenten soms evenwel noodzakelijk zijn. Dit kan onder meer het geval zijn indien geen enkele commerciële uitgever bereid wordt gevonden de betrokken informatie te publiceren zonder het exclusieve recht daarop te verwerven. Om daarmee rekening te houden, staat Richtlijn 2003/98/EG exclusiviteitsregelingen toe indien een exclusief recht noodzakelijk is voor het verlenen van een dienst van algemeen belang, mits periodiek wordt getoetst of de redenen daarvoor nog steeds geldig zijn.

(30)

Naar aanleiding van de uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/98/EG tot bibliotheken, met inbegrip van universiteitsbibliotheken, is het aangewezen om rekening worden gehouden met de huidige uiteenlopende praktijk in de lidstaten wat de digitalisering van culturele hulpbronnen betreft, waarop de huidige bepalingen van die richtlijn betreffende exclusiviteitsregelingen geen doeltreffend antwoord bieden. Er bestaan tal van samenwerkingsregelingen tussen bibliotheken (met inbegrip van universiteitsbibliotheken), musea, archieven en particuliere partners die de digitalisering van culturele hulpbronnen met zich brengen waarbij particuliere partners exclusieve rechten worden verleend. In de praktijk is gebleken dat dergelijke publiek-private partnerschappen een zinvol gebruik van culturele collecties mogelijk kunnen maken en tegelijkertijd het toegankelijk maken van het cultureel erfgoed voor de burger bespoedigen.

(31)

Wanneer een exclusief recht betrekking heeft op de digitalisering van culturele hulpbronnen, kan een bepaalde periode van exclusiviteit noodzakelijk zijn zodat de particuliere partner zijn investering kan terugverdienen. Die periode moet echter in de tijd beperkt zijn en zo kort mogelijk zijn, zodat het beginsel in acht wordt genomen dat materiaal dat tot het publieke domein behoort, in het publieke domein moet blijven als het gedigitaliseerd is. De periode van het exclusieve recht om culturele hulpbronnen te digitaliseren, mag in het algemeen niet langer dan tien jaar bedragen. Een exclusiviteitsperiode langer dan tien jaar moet worden getoetst met inachtneming van de technologische, financiële en administratieve veranderingen die zich in de omgeving hebben voorgedaan sinds de regeling is afgesproken. Bovendien moeten publiek-private partnerschappen voor de digitalisering van culturele hulpbronnen de culturele partnerinstelling na afloop van de overeenkomst volledige rechten op het gebruik van gedigitaliseerde culturele hulpbronnen geven.

(32)

Om rekening te houden met contracten en andere overeenkomsten die exclusieve rechten verlenen en die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn zijn gesloten, moeten de nodige overgangsmaatregelen worden vastgesteld om de belangen van de betrokken partijen te beschermen indien hun exclusieve rechten niet in aanmerking komen voor de uitzonderingen die krachtens deze richtlijn worden toegestaan. Die overgangsmaatregelen moeten het mogelijk maken dat de exclusieve rechten tot het einde van het contract blijven bestaan of, voor contracten voor onbepaalde tijd of zeer langlopende contracten, lang genoeg blijven bestaan zodat de partijen de nodige maatregelen kunnen treffen. Die overgangsmaatregelen mogen niet van toepassing zijn op contracten en andere overeenkomsten die na de inwerkingtreding van deze richtlijn maar vóór de toepassing van nationale maatregelen tot omzetting van deze richtlijn zijn gesloten, teneinde situaties te voorkomen waarin contracten of andere langetermijnovereenkomsten die niet aan deze richtlijn voldoen, worden gesloten om toekomstige, nog vast te stellen omzettingsmaatregelen te omzeilen. Contracten en andere overeenkomsten die na de inwerkingtreding van deze richtlijn maar voor de datum van toepassing van de nationale omzettingsmaatregelen worden gesloten, moeten daarom aan deze richtlijn voldoen vanaf de datum van toepassing van de nationale maatregelen tot omzetting van deze richtlijn.

(33)

Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het vereenvoudigen van de totstandbrenging van informatieproducten en -diensten op het niveau van de Unie gebaseerd op overheidsdocumenten, het zorgen voor doelmatig grensoverschrijdend gebruik van overheidsdocumenten, enerzijds door bedrijven, en met name door kleine en middelgrote ondernemingen, voor informatieproducten en -diensten met toegevoegde waarde, en anderzijds door burgers met het oog op de bevordering van het vrije verkeer van informatie en communicatie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve met het oog op de intrinsieke pan-Europese toepassing van het voorgestelde optreden, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(34)

Deze richtlijn neemt de grondrechten in acht en houdt rekening met de beginselen die zijn vastgelegd met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met inbegrip van het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8) en van het recht op eigendom (artikel 17). Geen enkele bepaling van deze richtlijn mag worden uitgelegd of uitgevoerd op een wijze die strijdig is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

(35)

Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat de lidstaten verslag uitbrengen aan de Commissie over de omvang van het hergebruik van overheidsinformatie, de voorwaarden waaronder deze beschikbaar wordt gesteld en de praktijk op het gebied van rechtsmiddelen.

(36)

De Commissie dient de lidstaten te helpen deze richtlijn op consequente wijze uit te voeren door, na raadpleging van de belanghebbende partijen, richtsnoeren te verschaffen over met name de aanbevolen standaardlicenties, gegevens en vergoedingen voor het hergebruik van documenten.

(37)

Richtlijn 2003/98/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2003/98/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

documenten waarvan de verstrekking een activiteit is die niet valt onder de openbare taak van de betrokken openbare lichamen, als bepaald bij wet of ander bindend voorschrift van de lidstaat of, indien een voorschrift ter zake ontbreekt, als overeenkomstig de gangbare bestuurspraktijk van de betrokken lidstaat, mits de omvang van de overheidstaken transparant is en aan toetsing is onderworpen;”;

ii)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

documenten waartoe de toegang is uitgesloten op basis van de toegangsregelingen van de lidstaten, onder meer wegens:

de bescherming van de nationale veiligheid (d.w.z. staatsveiligheid), defensie of openbare veiligheid,

statistisch geheim,

handelsgeheim (bv. bedrijfs- of beroepsgeheim);”;

iii)

de volgende punten worden ingevoegd:

„c bis)

documenten waartoe de toegang beperkt is uit hoofde van de toegangsregelingen in de lidstaten, onder meer in gevallen waarin burgers of bedrijven moeten aantonen dat zij er een bijzonder belang bij hebben toegang tot de documenten te krijgen;

c ter)

gedeelten van documenten die alleen logo’s, wapens en insignes bevatten;

c quater)

documenten waartoe de toegang uit hoofde van de toegangsregelingen uitgesloten of beperkt is op grond van de bescherming van persoonsgegevens, en gedeelten van documenten die uit hoofde van die regelingen toegankelijk zijn, maar persoonsgegevens bevatten waarvan het hergebruik wettelijk onverenigbaar is verklaard met het recht betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens;”;

iv)

punt e) wordt vervangen door:

„e)

documenten in het bezit van onderwijs- en onderzoeksinstellingen, met inbegrip van organisaties die zijn opgericht voor de overdracht van onderzoeksresultaten, scholen en universiteiten, met uitzondering van universiteitsbibliotheken, en”;

v)

punt f) wordt vervangen door:

„f)

documenten in het bezit van andere culturele instellingen dan bibliotheken, musea en archieven.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Deze richtlijn bouwt voort op de bestaande toegangsregelingen in de lidstaten en laat deze onverlet.”;

c)

in lid 4 wordt het woord „Gemeenschapsrecht” vervangen door het woord „Unierecht”.

2)

Aan artikel 2 worden de volgende punten toegevoegd:

„6.

„machinaal leesbaar formaat”, een bestandsformaat dat zodanig is gestructureerd dat softwaretoepassingen specifieke gegevens, met inbegrip van individuele feitenbeschrijvingen, en hun interne structuur gemakkelijk kunnen identificeren, herkennen en extraheren;

7.

„open formaat”, een bestandsformaat dat platformonafhankelijk is en voor het publiek beschikbaar is zonder enige beperking die het hergebruik van informatie verhindert;

8.

„formele open standaard”, een standaard die schriftelijk is vastgesteld, met vermelding van specificaties voor de vereisten betreffende de wijze waarop de interoperabiliteit van de software moet worden gegarandeerd;

9.

„universiteit”, een openbaar lichaam dat postsecundair hoger onderwijs verstrekt dat tot een academische graad leidt.”.

3)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Algemeen beginsel

1.   Onder voorbehoud van het bepaalde in lid 2 zorgen de lidstaten ervoor dat de documenten waarop deze richtlijn overeenkomstig artikel 1 van toepassing is, hergebruikt kunnen worden voor commerciële of niet-commerciële doeleinden, overeenkomstig de voorwaarden van de hoofdstukken III en IV.

2.   Voor documenten waarvoor intellectuele-eigendomsrechten berusten bij bibliotheken, met inbegrip van universiteitsbibliotheken, musea en archieven, zien de lidstaten erop toe dat dergelijke documenten, indien hergebruik is toegestaan, kunnen worden hergebruikt voor commerciële of niet-commerciële doeleinden, overeenkomstig de voorwaarden van de hoofdstukken III en IV.”.

4)

In artikel 4 worden de leden 3 en 4 vervangen door:

„3.   In geval van een afwijzende beslissing delen de openbare lichamen de verzoeker de gronden voor de afwijzing van het verzoek mee, waarbij zij zich baseren op de toepasselijke bepalingen van de toegangsregeling in de betrokken lidstaat of de nationale bepalingen die krachtens deze richtlijn en met name artikel 1, lid 2, onder a) tot en met c quater), of artikel 3 zijn genomen. Ingeval een afwijzende beslissing gebaseerd is op artikel 1, lid 2, onder b), verwijst het openbare lichaam in zijn beslissing naar de natuurlijke of rechtspersoon bij wie de rechten berusten, indien deze bekend is, of naar de licentiegever van wie het openbare lichaam het betrokken materiaal heeft verkregen. Bibliotheken, met inbegrip van universiteitsbibliotheken, musea en archieven zijn niet verplicht deze verwijzing op te nemen.

4.   In elke beslissing over hergebruik wordt verwezen naar de rechtsmiddelen die de verzoeker ter beschikking staan indien hij tegen de beslissing in beroep wenst te gaan. De rechtsmiddelen omvatten de mogelijkheid tot herziening door een onpartijdige herzieningsinstantie die over de nodige deskundigheid beschikt, zoals de nationale mededingingsautoriteit, de nationale autoriteit inzake toegang tot documenten of een nationale rechterlijke instantie, waarvan de beslissingen bindend zijn voor het betreffende openbare lichaam.”.

5)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

Beschikbare formaten

1.   Openbare lichamen stellen hun documenten ter beschikking in de reeds bestaande formaten of talen en, indien mogelijk en passend, in een open en machinaal leesbaar formaat, samen met hun metadata. Zowel het formaat als de metadata dient voor zover mogelijk aan formele open standaarden te voldoen.

2.   Lid 1 behelst geen verplichting voor openbare lichamen om documenten te creëren of aan te passen of om uittreksels te verstrekken om aan dat lid te voldoen indien dit een onevenredig grote inspanning vereist die verder gaat dan een eenvoudige handeling.

3.   Openbare lichamen kunnen op basis van deze richtlijn niet worden verplicht een bepaalde soort documenten te blijven produceren en op te slaan met het oog op het hergebruik van die documenten door een particuliere of publieke organisatie.”.

6)

Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

Tariferingsbeginselen

1.   Wanneer een vergoeding wordt verlangd voor het hergebruik van documenten, blijft deze vergoeding beperkt tot de marginale kosten voor hun vermenigvuldiging, verstrekking en verspreiding.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op:

a)

openbare lichamen die verplicht zijn inkomsten te genereren om een aanzienlijk deel van de kosten van de uitoefening van hun openbare taken te dekken;

b)

bij wijze van uitzondering, documenten waarvoor het betrokken openbare lichaam verplicht is voldoende inkomsten te genereren om een aanzienlijk deel van de kosten van de verzameling, productie, vermenigvuldiging en verspreiding ervan te dekken. Deze verplichtingen worden in de lidstaat bij wet of andere bindende voorschriften vastgesteld. Indien dergelijke voorschriften ontbreken, worden deze verplichtingen vastgesteld in overeenstemming met de gangbare bestuurspraktijk van de lidstaat;

c)

bibliotheken, met inbegrip van universiteitsbibliotheken, musea en archieven.

3.   In de in lid 2, onder a) en b), bedoelde gevallen, berekenen de betrokken openbare lichamen de totale vergoeding aan de hand van objectieve, transparante en controleerbare criteria die door de lidstaten worden vastgesteld. De totale inkomsten van die lichamen uit het verstrekken en het verlenen van toestemming voor hergebruik van documenten mogen over de desbetreffende berekeningsperiode genomen niet hoger zijn dan de kosten van de verzameling, productie, vermenigvuldiging en verspreiding, vermeerderd met een redelijk rendement op investeringen. De vergoeding wordt berekend overeenkomstig de boekhoudkundige beginselen die op de betrokken openbare lichamen van toepassing zijn.

4.   Indien er door de in lid 2, onder c), bedoelde openbare lichamen een vergoeding wordt verlangd, mogen de totale inkomsten uit het verstrekken en het verlenen van toestemming voor hergebruik van documenten over de desbetreffende berekeningsperiode genomen niet hoger zijn dan de kosten van de verzameling, productie, vermenigvuldiging, verspreiding, conservering en vereffening van rechten, vermeerderd met een redelijk rendement op investeringen. De vergoeding wordt berekend overeenkomstig de boekhoudkundige beginselen die op de betrokken openbare lichamen van toepassing zijn.”.

7)

Artikel 7 wordt vervangen door:

„Artikel 7

Transparantie

1.   In het geval van standaardvergoedingen voor het hergebruik van documenten in het bezit van openbare lichamen, worden de eventuele voorwaarden en het eigenlijke bedrag van die vergoedingen, met inbegrip van de berekeningsgrondslag ervoor, vooraf vastgesteld en bekendgemaakt, indien mogelijk en passend langs elektronische weg.

2.   In het geval van andere dan de in het lid 1 genoemde vergoedingen voor hergebruik geeft het betrokken openbare lichaam vooraf aan met welke factoren rekening wordt gehouden bij de berekening van die vergoedingen. Op verzoek geeft het betrokken openbare lichaam ook aan hoe die vergoedingen zijn berekend met betrekking tot het specifieke verzoek om hergebruik.

3.   De in artikel 6, lid 2, onder b), bedoelde verplichtingen worden vooraf vastgesteld. Indien mogelijk en passend worden zij langs elektronische weg bekendgemaakt.

4.   De openbare lichamen zorgen ervoor dat indieners van verzoekers om hergebruik van documenten in kennis worden gesteld van de rechtsmiddelen tegen besluiten of handelingen die hen betreffen.”.

8)

In artikel 8 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Openbare lichamen kunnen toestemming geven voor onvoorwaardelijk hergebruik of kunnen voorwaarden opleggen, indien nodig door middel van een licentie. Deze voorwaarden mogen de mogelijkheden tot hergebruik niet nodeloos beperken, noch gebruikt worden om de mededinging te beperken.”.

9)

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

Praktische regelingen

De lidstaten stellen praktische regelingen vast die het zoeken naar voor hergebruik beschikbare documenten vereenvoudigen, zoals overzichtslijsten van de belangrijkste documenten met relevante metagegevens, die indien mogelijk en passend online en in machinaal leesbare formaten toegankelijk zijn„ en portaalsites met links naar de overzichtslijsten. Indien mogelijk vergemakkelijken de lidstaten het taaloverschrijdend zoeken naar documenten.”.

10)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de volgende alinea wordt aan lid 2 toegevoegd:

„Dit lid is niet van toepassing op de digitalisering van culturele hulpbronnen.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„2 bis.   Onverminderd lid 1, duurt, wanneer een exclusief recht betrekking heeft op de digitalisering van culturele hulpbronnen, de periode van exclusiviteit in het algemeen niet langer dan tien jaar. Indien die periode meer dan tien jaar bedraagt, wordt de duur ervan tijdens het elfde jaar en, indien van toepassing, daarna om de zeven jaar, getoetst.

De in de eerste alinea bedoelde regelingen die exclusieve rechten toekennen zijn transparant en worden openbaar gemaakt.

Ingeval van een in de eerste alinea bedoeld exclusief recht, wordt in de desbetreffende overeenkomst vastgesteld dat het desbetreffende openbare lichaam gratis een kopie van de gedigitaliseerde culturele hulpbronnen krijgt. Die kopie is na afloop van de exclusiviteitsperiode beschikbaar voor hergebruik.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Exclusiviteitsregelingen die al bestaan op 1 juli 2005 en die niet voor een uitzondering uit hoofde van lid 2, in aanmerking komen, worden aan het eind van het contract of in elk geval uiterlijk op 31 december 2008 beëindigd.”;

d)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   Onverminderd lid 3 worden exclusiviteitsregelingen die al bestaan op 17 juli 2013 en die niet voor een uitzondering uit hoofde van de leden 2 en 2 bis in aanmerking komen, aan het eind van het contract of in elk geval uiterlijk op 18 juli 2043 beëindigd.”.

11)

Artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

Evaluatie

1.   De Commissie evalueert de toepassing van deze richtlijn uiterlijk op 18 juli 2018 en deelt de resultaten van die evaluatie, tezamen met voorstellen tot wijziging van de richtlijn, mee aan het Europees Parlement en de Raad.

2.   De lidstaten zenden de Commissie om de drie jaar een verslag over de beschikbaarheid van overheidsinformatie voor hergebruik, de voorwaarden waaronder deze beschikbaar wordt gesteld en de praktijk op het vlak van rechtsmiddelen. Op basis van dat verslag, dat openbaar wordt gemaakt, evalueren de lidstaten de toepassing van artikel 6, met name met betrekking tot vergoedingen die de marginale kosten overstijgen.

3.   De in lid 1 bedoelde evaluatie heeft met name betrekking op het toepassingsgebied en het effect van de richtlijn, met inbegrip van de mate waarin het hergebruik van overheidsdocumenten is toegenomen, de gevolgen van de toegepaste tariferingsbeginselen, het hergebruik van officiële teksten van wetgevende en administratieve aard, de interactie tussen gegevensbescherming en mogelijkheden tot hergebruik, en de verdere mogelijkheden om de goede werking van de interne markt en de ontwikkeling van de Europese inhoudsindustrie te bevorderen.”.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen vóór 18 juli 2015 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om vast aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

De lidstaten passen deze bepalingen toe met ingang van 18 juli 2015.

2.   Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 26 juni 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A. SHATTER


(1)  PB C 191 van 29.6.2012, blz. 129.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 juni 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 juni 2013.

(3)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 90.

(4)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(5)  PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 16.

(6)  PB L 283 van 29.10.2011, blz. 39.

(7)  PB C 169 van 15.6.2012, blz. 5.

(8)  PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 615/2013 VAN DE COMMISSIE

van 24 juni 2013

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er dient te worden bepaald dat een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting inzake de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog drie maanden mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).

(5)

Het Comité douanewetboek heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 kan een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting die in strijd is met onderhavige verordening, nog voor een periode van drie maanden worden gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Een cilindervormig artikel vervaardigd van een aluminiumlegering, met gaten en uitsparingen, dat een lengte van circa 8 cm en een diameter van circa 4 cm heeft.

Het artikel wordt gebruikt als deel van het oprolsysteem van een veiligheidsgordel, bijvoorbeeld in motorvoertuigen, speedboten en trapliften.

 (1) Zie afbeelding.

7616 99 90

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de tekst van de GN-codes 7616, 7616 99 en 7616 99 90.

Indeling onder post 8708 is uitgesloten omdat die post uitsluitend veiligheidsgordels van voertuigen bedoeld bij de posten 8701 tot en met 8705 omvat en niet de delen daarvan.

Indeling onder post 8302 als garnituren, beslag en dergelijke artikelen van onedel metaal voor koetswerk is uitgesloten omdat het artikel geen deel is van de carrosserie van de auto, maar wel van het oprolsysteem van een veiligheidsgordel.

Het artikel moet daarom, naar het materiaal waarvan het is vervaardigd, worden ingedeeld onder GN-code 7616 99 90 als andere werken van aluminium.

Image


(1)  De afbeelding is louter ter informatie.


27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 616/2013 VAN DE COMMISSIE

van 24 juni 2013

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er dient te worden bepaald dat een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting inzake de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog drie maanden mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).

(5)

Het Comité douanewetboek heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 kan een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting die in strijd is met onderhavige verordening, nog voor een periode van drie maanden worden gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Een artikel van stijve voorgevormde kunststof bestaande uit drie of vier armen.

Het artikel heeft geen vrij bewegende delen (bijvoorbeeld wielen, kogels of rollen), zachte noppen of andere flexibele delen.

Het is ontworpen om te worden gebruikt als een met de hand te bedienen artikel om het lichaam te masseren, door met een of meer armen van het artikel over de beoogde lichaamsdelen te wrijven. Het massage-effect komt tot stand door de druk die wordt uitgeoefend door de persoon die de massage uitvoert.

 (1) Zie afbeeldingen.

9019 10 90

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de tekst van de GN-codes 9019, 9019 10 en 9019 10 90.

Gezien zijn specifieke vorm is het artikel bestemd om te worden gebruikt als een met de hand te bedienen toestel om het lichaam te masseren.

Het artikel werkt door middel van wrijving. Het ontbreken van vrij bewegende delen sluit indeling als een toestel voor massage niet uit (zie ook de GS-toelichting op post 9019, onder (II), tweede alinea, waar eenvoudige rubberen rollen en soortgelijke toestellen voor massage worden genoemd).

Het artikel moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 9019 10 90 als een toestel voor massage.


Image

Image

Image


(1)  De afbeeldingen zijn louter ter informatie.


27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/13


VERORDENING (EU) Nr. 617/2013 VAN DE COMMISSIE

van 26 juni 2013

houdende uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de eisen inzake ecologisch ontwerp voor computers en computerservers

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (1), en met name artikel 15, lid 1,

Na raadpleging van het in artikel 18 van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde Overlegforum,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2009/125/EG moet de Commissie eisen inzake ecologisch ontwerp vaststellen voor energiegerelateerde producten met een significant omzet- en handelsvolume, een significant milieueffect en een significant potentieel voor verbetering met betrekking tot het milieueffect, zonder dat dit buitensporige kosten met zich meebrengt.

(2)

In artikel 16, lid 2, onder a), van Richtlijn 2009/125/EG wordt bepaald dat de Commissie, overeenkomstig de procedure van artikel 19, lid 3, en de criteria van artikel 15, en na raadpleging van het Overlegforum, een uitvoeringsmaatregel moet vaststellen voor kantoorapparatuur.

(3)

De Commissie heeft in een voorbereidende studie de technische, milieutechnische en economische aspecten van computers geanalyseerd. Bij de studie waren belanghebbenden uit de Unie en uit derde landen betrokken en de resultaten ervan zijn voor het publiek toegankelijk gemaakt.

(4)

De voorbereidende studie toonde aan dat het potentieel voor kosteneffectieve verbetering van het elektriciteitsverbruik tussen 2011 en 2020 ongeveer 93 TWh bedraagt, wat overeenstemt met 43 Mt CO2-emissies, en in 2020 12,5-16,3 TWh, wat overeenstemt met 5,0-6,5 Mt CO2-emissies. Computers vormen dus een productgroep waarvoor eisen inzake ecologisch ontwerp moeten worden vastgesteld.

(5)

Omdat het energiebesparingspotentieel van desktop thin clients, werkstations, kleinschalige servers en computerservers voor een groot deel samenhangt met de efficiëntie van de interne stroomvoorziening en omdat de technische specificaties van de interne stroomvoorziening van deze producten vergelijkbaar zijn met de technische specificaties van de interne stroomvoorziening van desktopcomputers en geïntegreerde desktopcomputers, dienen de bepalingen van deze verordening inzake de efficiëntie van de interne stroomvoorziening ook van toepassing te zijn op eerstgenoemde producten. Andere aspecten van de milieuprestaties van desktop thin clients, werkstations, mobiele werkstations, kleinschalige servers en computerservers kunnen echter beter worden behandeld in een meer specifieke maatregel tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG.

(6)

Beeldschermen hebben andere kenmerken en dienen daarom van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten. Gezien hun significante milieueffect en hun significante potentieel voor verbetering zouden zij echter kunnen worden behandeld in een andere maatregel ter uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG en/of Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten (2).

(7)

De eisen inzake ecologisch ontwerp mogen geen significante negatieve gevolgen hebben voor de functionaliteit van het product of voor de consument, met name wat betreft de betaalbaarheid van het product, de levenscycluskosten en het concurrentievermogen van de bedrijfstak. Bovendien mogen de eisen aan de fabrikanten geen aan eigendomsrechten gebonden technologie of buitensporige administratieve lasten opleggen, en mogen zij de gezondheid, de veiligheid en het milieu geen schade toebrengen.

(8)

De energie-efficiëntie van computers moet worden verbeterd door niet aan eigendomsrechten gebonden kosteneffectieve technologieën toe te passen die de totale gecombineerde kosten van de aankoop en het gebruik van deze producten kunnen doen dalen.

(9)

De eisen inzake ecologisch ontwerp moeten geleidelijk worden ingevoerd, zodat de fabrikanten voldoende tijd krijgen om het ontwerp van de onder deze verordening vallende producten te herzien. De timing moet zodanig zijn dat negatieve effecten op het aanbod van computers worden vermeden en dat rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de kosten van de fabrikanten, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf, terwijl er tegelijk voor wordt gezorgd dat de doelstellingen van deze verordening tijdig worden verwezenlijkt.

(10)

Deze verordening wordt uiterlijk drie en een half jaar na de inwerkingtreding ervan herzien.

(11)

De energie-efficiëntie van computers moet worden bepaald met betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetmethoden, die rekening houden met de erkende stand van de techniek en met geharmoniseerde normen die overeenkomstig de toepasselijke Europese normalisatiewetgeving zijn vastgesteld (3), voor zover dergelijke normen bestaan.

(12)

Aangezien de voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor het opgenomen vermogen van elektrische en elektronische huishoud- en kantoorapparatuur in de stand-bystand en de uitstand niet geheel van toepassing zijn op de kenmerken van computers, dienen de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1275/2008 van de Commissie van 17 december 2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor het elektriciteitsverbruik van elektrische en elektronische huishoud- en kantoorapparatuur in de stand-bystand en de uitstand (4) niet van toepassing te zijn op computers. Specifieke voorschriften voor het energiebeheer alsmede voor het opgenomen vermogen in de slaapstand en de uitstand van computers en de stand met het laatste energieverbruik moeten derhalve in onderhavige verordening worden vastgesteld en Verordening (EG) nr. 1275/2008 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

Hoewel computers van het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1275/2008 worden uitgesloten, dient Verordening (EG) nr. 278/2009 van de Commissie van 6 april 2009 houdende tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor het elektrisch opgenomen vermogen van externe stroomvoorzieningen in niet-belaste toestand en de gemiddelde actieve efficiëntie van externe stroomvoorzieningen (5) van toepassing te zijn op externe stroomvoorzieningen die samen met computers in de handel worden gebracht.

(14)

Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG moeten de toepasselijke overeenstemmingsbeoordelingsprocedures in deze verordening worden gespecificeerd.

(15)

Teneinde de controle van de naleving te vergemakkelijken, moet de fabrikanten worden verzocht informatie te verstrekken die vervat is in de technische documentatie als bedoeld in de bijlagen IV en V bij Richtlijn 2009/125/EG, voor zover deze informatie betrekking heeft op de bij deze verordening vastgestelde eisen.

(16)

Om ervoor te zorgen dat er sprake is van eerlijke mededinging, dat de bedoelde potentiële energiebesparingen worden bereikt en dat de consumenten nauwkeurige informatie over de energieprestatie van de producten krijgen, moet in deze verordening worden verduidelijkt dat de toleranties die zijn vastgesteld ten behoeve van de uitvoering van fysieke tests door de nationale markttoezichtautoriteiten om vast te stellen of een specifiek model van een energiegerelateerd product voldoet aan de onderhavige verordening, niet door fabrikanten mogen worden gebruikt om ruimte te verschaffen om een gunstiger prestatie van het model aan te geven dan de metingen en berekeningen die in de technische documentatie van het product zijn aangegeven, kunnen rechtvaardigen.

(17)

Er moeten benchmarks worden vastgesteld voor producten met hoge energie-efficiëntie die nu reeds beschikbaar zijn. Dit zal ertoe bijdragen dat informatie op ruime schaal beschikbaar en gemakkelijk toegankelijk is, in het bijzonder voor het midden- en kleinbedrijf, hetgeen de integratie van de beste ontwerptechnologieën en de ontwikkeling van efficiëntere producten ter vermindering van het energieverbruik zal vergemakkelijken.

(18)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2009/125/EG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening worden eisen inzake ecologisch ontwerp vastgesteld voor het op de markt brengen van computers en computerservers.

2.   Deze verordening is van toepassing op de volgende producten die rechtstreeks op de wisselstroomspanning van het elektriciteitsnet kunnen worden aangesloten, onder meer via een externe of interne stroomvoorziening:

a)

desktopcomputers;

b)

geïntegreerde desktopcomputers;

c)

notebookcomputers (met inbegrip van tabletcomputers, slatecomputers en mobiele thin clients);

d)

desktop thin clients;

e)

werkstations;

f)

mobiele werkstations;

g)

kleinschalige servers;

h)

computerservers.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op de volgende productgroepen:

a)

bladesystemen en -componenten;

b)

server appliances;

c)

multinodeservers;

d)

computerservers met meer dan vier processorsockets;

e)

spelconsoles;

f)

dockingstations.

Artikel 2

Definities

De volgende definities zijn van toepassing:

1.   „computer”: een apparaat dat logische bewerkingen uitvoert en gegevens verwerkt, dat invoerapparaten kan gebruiken en informatie kan uitvoeren naar een beeldscherm en dat normaliter een centrale verwerkingseenheid (CPU) bevat voor het uitvoeren van bewerkingen. Als geen CPU aanwezig is, moet het apparaat werken als clientgateway naar een computerserver die als verwerkingsrekeneenheid fungeert;

2.   „computerserver”: een computerproduct dat aan clientapparaten, zoals desktopcomputers, notebookcomputers, desktop thin clients, IP (internetprotocol)-telefoons of andere computerservers, diensten verleent en in netwerken georganiseerde systeemelementen biedt. Computerservers worden doorgaans op de markt gebracht voor gebruik in datacentra en kantoor- en bedrijfsomgevingen. Computerservers worden primair bediend via netwerkverbindingen en niet met direct ermee verbonden gebruikersinvoerapparaten zoals een toetsenbord of een muis.

Computerservers hebben de volgende kenmerken:

3.   „externe stroomvoorziening”: een apparaat met de volgende kenmerken:

4.   „interne stroomvoorziening”: een onderdeel dat ontworpen is om wisselspanning van het elektriciteitsnet om te zetten naar gelijkspanning om de computer of computerserver van stroom te voorzien, en dat de volgende kenmerken heeft:

Interne gelijkstroom-naar-gelijkstroomomzetters die worden gebruikt om één gelijkspanning van een externe stroomvoorziening om te zetten naar verscheidene spanningen voor de computer, worden niet als interne stroomvoorzieningen beschouwd;

5.   „desktopcomputer”: een computer waarvan de hoofdeenheid op een vaste plaats hoort te staan en niet is ontworpen met het oog op draagbaarheid, en die is ontworpen om te worden gebruikt met een extern beeldscherm en externe randapparatuur zoals een toetsenbord en een muis.

Voor de toepassing van deze verordening worden de volgende categorieën desktopcomputers onderscheiden:

a)   desktopcomputers van „categorie A”: desktopcomputers die niet voldoen aan de criteria voor desktopcomputers van categorie B, categorie C of categorie D;

b)   desktopcomputers van „categorie B”: desktopcomputers met:

c)   desktopcomputers van „categorie C”: desktopcomputers met:

ten minste 2 gigabyte (GB) systeemgeheugen, en/of

een afzonderlijke grafische kaart (dGfx);

d)   desktopcomputers van „categorie D”: desktopcomputers met:

ten minste 4 gigabyte (GB) systeemgeheugen, en/of

een afzonderlijke grafische kaart (dGfx) die voldoet aan de classificatie G3 (met een framebufferbandbreedte van meer dan 128 bits), G4, G5, G6 of G-7;

6.   „geïntegreerde desktopcomputer”: een computersysteem waarbij de computer samen met het beeldscherm één eenheid vormt, met één kabel voor de netvoeding. Geïntegreerde desktopcomputers bestaan in twee vormen: 1) een product waarbij beeldscherm en computer fysiek in één eenheid zijn ondergebracht, of 2) een product waarbij het beeldscherm gescheiden is van de computer, maar met een gelijkspanningssnoer is aangesloten op de hoofdbehuizing. Geïntegreerde desktopcomputers zijn bedoeld om op een vaste plaats te staan en zijn niet ontworpen met het oog op draagbaarheid. Geïntegreerde desktopcomputers zijn niet primair ontworpen voor ontvangst en weergave van audiovisuele signalen.

Voor de toepassing van deze verordening worden de volgende categorieën geïntegreerde desktopcomputers onderscheiden:

a)   geïntegreerde desktopcomputers van „categorie A”: geïntegreerde desktopcomputers die niet voldoen aan de criteria voor geïntegreerde desktopcomputers van categorie B, categorie C of categorie D;

b)   geïntegreerde desktopcomputers van „categorie B”: geïntegreerde desktopcomputers met:

c)   geïntegreerde desktopcomputers van „categorie C”: geïntegreerde desktopcomputers met:

ten minste 2 gigabyte (GB) systeemgeheugen, en/of

een afzonderlijke grafische kaart (dGfx);

d)   geïntegreerde desktopcomputers van „categorie D”: geïntegreerde desktopcomputers met:

ten minste 4 gigabyte (GB) systeemgeheugen, en/of

een afzonderlijke grafische kaart (dGfx) die voldoet aan de classificatie G3 (met een framebufferbandbreedte van meer dan 128 bits), G4, G5, G6 of G-7;

7.   „notebookcomputer”: een computer die specifiek is ontworpen met het oog op draagbaarheid en om gedurende langere tijd met of zonder directe aansluiting op het elektriciteitsnet te functioneren. Notebookcomputers hebben een geïntegreerd beeldscherm met een zichtbare beelddiagonaal van ten minste 22,86 cm (9 inches) en kunnen werken met een geïntegreerde batterij of een andere draagbare stroombron.

De categorie notebookcomputers omvat tevens de volgende subtypen:

a)   „tabletcomputer”: een type notebookcomputer met zowel een geïntegreerd aanraakgevoelig beeldscherm als een vast fysiek toetsenbord;

b)   „slatecomputer”: een type notebookcomputer met een geïntegreerd aanraakgevoelig beeldscherm, maar zonder vast fysiek toetsenbord;

c)   „mobiele thin client”: een type notebookcomputer dat voor zijn primaire functionaliteit afhankelijk is van een verbinding met computerapparatuur op afstand (bijvoorbeeld een computerserver of een werkstation op afstand) en niet voorzien is van een ingebouwde vaste schijf.

Voor de toepassing van deze verordening worden de volgende categorieën notebookcomputers onderscheiden:

a)   notebookcomputers van „categorie A”: notebookcomputers die niet voldoen aan de criteria voor notebookcomputers van categorie B of categorie C;

b)   notebookcomputers van „categorie B”: notebookcomputers met ten minste één afzonderlijke grafische kaart (dGfx);

c)   notebookcomputers van „categorie C”: notebookcomputers met ten minste de volgende kenmerken:

Producten die weliswaar aan de bovengenoemde definitie van notebookcomputers voldoen, maar waarvan het opgenomen vermogen in onbelaste toestand minder dan 6 W bedraagt, worden voor de toepassing van deze verordening niet tot de categorie notebookcomputers gerekend;

8.   „desktop thin client”: een computer die voor zijn primaire functionaliteit afhankelijk is van een verbinding met computerapparatuur op afstand (bijvoorbeeld een computerserver of een werkstation op afstand) en niet beschikt over een ingebouwde vaste schijf. De hoofdeenheid van een desktop thin client moet bedoeld zijn voor plaatsing op een permanente locatie (bijvoorbeeld op een bureau) en niet zijn ontworpen met het oog op draagbaarheid. Desktop thin clients kunnen informatie uitvoeren naar ofwel een extern beeldscherm, ofwel een intern beeldscherm, indien het product daarover beschikt;

9.   „werkstation”: een voor één gebruiker bestemde computer met hoge prestaties die primair wordt gebruikt voor grafische toepassingen, computerondersteund ontwerp, ontwikkeling van software, financiële en wetenschappelijke toepassingen of andere intensieve rekentaken, en die de volgende kenmerken heeft:

1.

het systeem beschikt over een extra voeding voor geavanceerde grafische voorzieningen (bijvoorbeeld een extra PCIe (Peripheral Component Interconnect Express) 6-pins 12 V-stroomaansluiting);

2.

het systeem is bekabeld voor meer dan ×4 PCIe op het moederbord, naast de slots voor grafische kaarten en/of voor ondersteuning van PCI-X;

3.

het systeem ondersteunt geen grafische toepassingen die gebruikmaken van Uniform Memory Access (UMA);

4.

het systeem bevat vijf of meer slots voor PCI, PCIe of PCI-X;

5.

het systeem biedt multiprocessorondersteuning voor twee of meer CPU’s (het moet fysiek afzonderlijke processorpakketten/processorsockets ondersteunen, dat wil zeggen dat niet aan het criterium is voldaan wanneer slechts ondersteuning voor één multikernprocessor wordt geboden);

10.   „mobiel werkstation”: een onafhankelijke computer met hoge prestaties die primair wordt gebruikt voor grafische toepassingen, computerondersteund ontwerp, ontwikkeling van software, financiële en wetenschappelijke toepassingen of andere intensieve rekentaken, met uitzondering van gaming, en die specifiek is ontworpen met het oog op draagbaarheid en om gedurende langere tijd met of zonder directe aansluiting op het elektriciteitsnet te functioneren. Mobiele werkstations hebben een geïntegreerd beeldscherm en kunnen werken met een geïntegreerde batterij of een andere draagbare stroombron. De meeste mobiele werkstations hebben een externe stroomvoorziening en een geïntegreerd toetsenbord en aanwijsapparaat.

Mobiele werkstations hebben de volgende kenmerken:

11.   „kleinschalige server”: een type computer dat doorgaans gebruikmaakt van voor desktopcomputers ontworpen onderdelen en het formaat van een desktopcomputer heeft, maar primair is ontworpen om als opslaghost voor andere computers te dienen en functies te vervullen zoals het verlenen van netwerkinfrastructuurdiensten en het hosten van data/media, en dat de volgende kenmerken heeft:

12.   „bladesysteem en -componenten”: een systeem dat bestaat uit een behuizing („blade chassis”) waarin verschillende typen bladeopslag en bladeservers worden ingebracht. De behuizing biedt gedeelde systeemelementen waarvan de servers en de opslag afhankelijk zijn. Bladesystemen zijn ontworpen als schaalbare oplossing voor het samenbrengen van meerdere computerservers of opslageenheden in één behuizing en zijn zodanig ontworpen dat de blades (bijvoorbeeld bladeservers) door technici ter plaatse eenvoudig kunnen worden toegevoegd of vervangen (hot-swap);

13.   „server appliance”: een computerserver die gebundeld is met een voorgeïnstalleerd besturingssysteem en toepassingssoftware die bestemd is voor een specifieke functie of een aantal nauw verbonden functies. Een server appliance verleent diensten via één of meer netwerken en wordt doorgaans beheerd via een webinterface of een commandline interface. De hardware- en softwareconfiguratie van een server appliance is door een leverancier aangepast voor het uitvoeren van een specifieke taak, zoals netwerk- of opslagdiensten, en is niet bedoeld voor het uitvoeren van door de gebruiker aangeleverde software;

14.   „multinodeserver”: een systeem dat bestaat uit een behuizing waarin twee of meer onafhankelijke computerservers (nodes) zijn ondergebracht, die gezamenlijk gebruikmaken van één of meer stroomvoorzieningen. De gecombineerde energie voor alle nodes wordt verdeeld via de gedeelde stroomvoorziening(en). Multinodeservers zijn ontworpen en gebouwd als één behuizing en niet ontworpen om hot-swapfaciliteiten te bieden;

15.   „dualnodeserver”: een gangbare multinodeserver-configuratie met twee servernodes;

16.   „computerserver met meer dan vier processorsockets”: een computerserver die beschikt over meer dan vier insteekplaatsen voor de installatie van een processor;

17.   „spelconsole”: een zelfstandig, op het elektriciteitsnet aangesloten apparaat dat primair ontworpen is voor het spelen van videospellen. Spelconsoles zijn doorgaans ontworpen om informatie uit te voeren naar een extern beeldscherm dat als hoofdscherm voor het weergeven van het spel functioneert. Spelconsoles omvatten doorgaans een CPU, systeemgeheugen en een grafische verwerkingseenheid of -eenheden (GPU), en kunnen voorzien zijn van vaste schijven of andere interne opslagvoorzieningen, alsmede optischeschijfeenheden. Spelconsoles maken als primair invoerapparaat doorgaans gebruik van in de hand gehouden besturingsapparaten of andere interactieve besturingsapparaten in plaats van een extern toetsenbord of een muis. Spelconsoles zijn doorgaans niet uitgerust met een conventioneel besturingssysteem voor personal computers, maar maken gebruik van een specifiek voor de console ontworpen besturingssysteem. In de hand gehouden spelapparaten waarbij het spel primair wordt weergegeven op een geïntegreerd beeldscherm en die primair van stroom worden voorzien door een geïntegreerde batterij of een andere draagbare stroombron, en niet door een directe verbinding met het elektriciteitsnet, worden als een type spelconsole beschouwd;

18.   „dockingstation”: een afzonderlijk product dat ontworpen is om met een computer te worden verbonden om faciliteiten te bieden zoals uitgebreide connectiviteit of geconsolideerde aansluiting op randapparaten. Dockingstations kunnen tevens het opladen van de interne batterijen van de aangesloten computer vergemakkelijken;

19.   „centrale verwerkingseenheid (CPU)”: een computeronderdeel dat de interpretatie en uitvoering van instructies verzorgt. CPU’s kunnen één of meer fysieke processoren bevatten, die „uitvoeringskernen” worden genoemd. Met „uitvoeringskern” wordt een processor bedoeld die fysiek aanwezig is. Extra „virtuele” of „logische” processoren, die op één of meer uitvoeringskernen zijn gebaseerd, zijn geen fysieke kernen. In een processorpakket dat één fysieke CPU-socket beslaat, kan meer dan één uitvoeringskern aanwezig zijn. Het totale aantal uitvoeringskernen in de CPU is de som van het aantal uitvoeringskernen in de processorpakketten die op alle fysieke CPU-sockets zijn aangesloten;

20.   „afzonderlijke grafische kaart” (dGfx): een afzonderlijk intern onderdeel dat één of meer grafische verwerkingseenheden (GPU’s) bevat, met een lokale geheugencontrollerinterface en lokaal voor grafische toepassingen bedoeld geheugen, vallende onder één van de volgende categorieën:

„framebufferbandbreedte” (FB_BW): de hoeveelheid gegevens die per seconde wordt verwerkt door alle GPU’s op de dGfx, als volgt berekend:

Formula

waarbij

21.   „interne opslag”: een intern onderdeel van de computer dat in niet-vluchtige gegevensopslag voorziet;

22.   „producttype”: desktopcomputer, geïntegreerde desktopcomputer, notebookcomputer, desktop thin client, werkstation, mobiel werkstation, kleinschalige server, computerserver, bladesysteem en -componenten, multinodeserver, server appliance, spelconsole, dockingstation, interne stroomvoorziening of externe stroomvoorziening.

23.   „beeldschermslaapstand”: de energiemodus waarin het beeldschermproduct zich bevindt nadat een signaal is ontvangen van een aangesloten apparaat of een interne stimulus (zoals een timer of een exploitatiesensor). Het beeldschermproduct kan deze stand tevens inschakelen door een signaal dat door de invoer van de gebruiker wordt veroorzaakt. Het product moet uit de slaapstand komen na ontvangst van een signaal van een aangesloten apparaat, een netwerk, een afstandsbediening en/of een interne stimulus. Zolang het product zich in deze stand bevindt, geeft het geen zichtbaar beeld, mogelijkerwijs met uitzondering van tot de gebruiker gerichte of beschermende functies zoals productinformatie of statusweergave of sensorgebaseerde functies.

Voor de toepassing van de bijlagen worden in bijlage I aanvullende definities vermeld.

Artikel 3

Eisen voor ecologisch ontwerp

De eisen inzake ecologisch ontwerp voor computers en computerservers zijn opgenomen in bijlage II.

De naleving van de eisen voor ecologisch ontwerp voor computers en computerservers wordt gemeten volgens de in bijlage III beschreven methoden.

Artikel 4

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1275/2008

Punt 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1275/2008 komt als volgt te luiden:

„2.

Informatietechnologieapparatuur die voornamelijk bestemd is voor gebruik in de thuisomgeving, met uitzondering van desktopcomputers, geïntegreerde desktopcomputers en notebookcomputers zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 617/2013 van de Commissie (6).

Artikel 5

Toepassing van Verordening (EG) nr. 278/2009

Artikel 2, lid 1, onder g), van Verordening (EG) nr. 278/2009 komt als volgt te luiden:

„g)

het is bestemd om te worden gebruikt met elektrische en elektronische huishoud- en kantoorapparaten, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1275/2008, of met computers zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 617/2013 van de Commissie (7).

Artikel 6

Overeenstemmingsbeoordeling

De in artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde procedure voor overeenstemmingsbeoordeling bestaat uit de in bijlage IV bij die richtlijn beschreven interne ontwerpcontrole of het in bijlage V bij die richtlijn beschreven beheersysteem voor de overeenstemmingsbeoordeling.

Artikel 7

Markttoezicht en verificatieprocedure

Het markttoezicht vindt plaats overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 2009/125/EG.

De naleving van de eisen voor ecologisch ontwerp voor computers en computerservers wordt geverifieerd volgens de in bijlage III, punt 2, bij deze verordening beschreven verificatieprocedure.

Artikel 8

Indicatieve benchmarks

De indicatieve benchmarks voor de best presterende producten en technologieën die op de markt beschikbaar zijn op het ogenblik dat deze verordening in werking treedt, zijn vastgelegd in bijlage IV.

Artikel 9

Herziening

Uiterlijk drie en een half jaar na de inwerkingtreding van deze verordening herziet de Commissie haar in het licht van de technologische vooruitgang en legt zij de resultaten van deze herziening voor aan het Overlegforum inzake ecologisch ontwerp.

Gezien de snelle technologische ontwikkelingen wordt bij deze herziening rekening gehouden met de ontwikkeling van het Energy Star-programma, met de mogelijkheden om de eisen inzake ecologisch ontwerp te verscherpen, de mogelijkheidsaanpassingen significant te verminderen of te schrappen, met name voor afzonderlijke grafische kaarten (dGfx), en de definities en het toepassingsgebied te actualiseren, en met de mogelijkheid om het energieverbruik van ingebouwde beeldschermen te verminderen.

Bij de herziening wordt specifiek gekeken naar verschillende fasen van de levenscyclus, de haalbaarheid om eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen en toe te passen op andere significante milieuaspecten zoals geluid, efficiënt materiaalgebruik, met inbegrip van eisen inzake duurzaamheid, demonteerbaarheid, recycleerbaarheid, standaardaansluitingen voor opladers, informatievereisten inzake het gehalte aan bepaalde kritische grondstoffen, het minimumaantal laadcycli en vraagstukken inzake vervanging van batterijen.

Artikel 10

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De punten 3 en 6.1 van bijlage II zijn van toepassing vanaf de inwerkingtreding van de verordening.

De punten 1.1, 1.3, 2, 4, 5.1, 5.2, 6.2.1, 6.2.2, 6.2.3, 6.2.4, 6.2.5, 6.2.6, 7.1, 7.2 en 7.3 van bijlage II zijn van toepassing met ingang van 1 juli 2014.

De punten 1.2 en 1.4 van bijlage II zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 juni 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10.

(2)  PB L 153 van 18.6.2010, blz. 1.

(3)  Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij, PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

(4)  PB L 339 van 18.12.2008, blz. 45.

(5)  PB L 93 van 7.4.2009, blz. 3.

(6)  PB L 175 van 27.6.2013, blz. 13.”.

(7)  PB L 175 van 27.6.2013, blz. 13.”.


BIJLAGE I

Definities voor de toepassing van de bijlagen

1.   „Totaal jaarlijks energieverbruik (ETEC)”: de elektriciteit die een product gedurende gespecificeerde tijdsintervallen in bepaalde energiemodi en energietoestanden verbruikt.

2.   „Uitstand”: de modus met laag stroomverbruik die niet door de gebruiker kan worden uitgeschakeld (beïnvloed), anders dan door het omzetten van een mechanische schakelaar, en die voor onbepaalde tijd kan voortduren wanneer een apparaat op het elektriciteitsnet is aangesloten en volgens de aanwijzingen van de fabrikant wordt gebruikt. Wanneer de ACPI (Advanced Configuration and Power Interface)-normen van toepassing zijn, komt de uitstand gewoonlijk overeen met de stand ACPI System Level G2/S5 („soft off”).

„Poff”: het in de uitstand opgenomen vermogen in watt, gemeten volgens de procedures bedoeld in bijlage II.

3.   „Stand met het laagste energieverbruik”: de (toe)stand waarin het energieverbruik van de computer het laagste is. Deze (toe)stand kan worden in- en uitgeschakeld op mechanische wijze, bijvoorbeeld door het verbreken van de elektriciteitstoevoer van de computer door het omzetten van een mechanische schakelaar, of op automatische wijze.

4.   „Slaapstand”: een modus met laag energieverbruik waarnaar de computer na een periode van inactiviteit automatisch kan overschakelen, of die manueel wordt ingeschakeld. In deze stand reageert de computer op activerende gebeurtenissen. Wanneer de ACPI (Advanced Configuration and Power Interface)-normen van toepassing zijn, komt de slaapstand gewoonlijk overeen met de stand ACPI System Level G1/S3 („suspend to RAM”).

„Psleep”: het in de slaapstand opgenomen vermogen in watt, gemeten volgens de procedures bedoeld in bijlage II.

5.   „Onbelaste toestand”: de toestand van een computer waarin het besturingssysteem en andere software volledig is geladen, een gebruikersprofiel is gemaakt, de computer niet in de slaapstand staat, en de activiteit beperkt is tot de basistoepassingen die het besturingssysteem standaard opstart.

„Pidle”: het in onbelaste toestand opgenomen vermogen in watt, gemeten volgens de procedures bedoeld in bijlage II.

6.   „Extra interne opslag”: alle interne opslagapparaten, waaronder harde schijven, solidstateschijven (SSD) en hybride harde schijven, die zich in een computer bevinden, behalve de eerste.

7.   „Televisietuner”: een afzonderlijk intern onderdeel dat de computer in staat stelt televisiesignalen te ontvangen.

8.   „Audiokaart” („geluidskaart”): een afzonderlijk intern onderdeel dat audiosignalen verwerkt die als invoer naar of uitvoer van de computer worden verzonden.

9.   „Activerende gebeurtenis”: een van de gebruiker uitgaande, geplande of externe gebeurtenis of stimulus die maakt dat de computer van de slaap- of uitstand overschakelt naar een actieve werkstand. Activerende gebeurtenissen zijn onder andere de volgende gebeurtenissen:

10.   „Actieve modus”: stand waarin de computer nuttig werk verricht als reactie op a) eerdere of gelijktijdige gebruikersinvoer of b) eerdere of gelijktijdige instructies via het netwerk. Deze stand omvat actieve verwerking, het zoeken van gegevens in de opslag, het geheugen of de cache, inclusief de tijd in onbelaste stand wanneer op verdere gebruikersinvoer wordt gewacht en voordat de computer naar de modi met laag energieverbruik overschakelt.

11.   „Wake on LAN (WOL)”: een functie waardoor de computer uit de slaapstand of de uitstand (of een andere soortgelijke modus met laag energieverbruik) kan komen als gevolg van een verzoek van het netwerk via Ethernet.

12.   „UMA”: Uniform Memory Access.

13.   „Informatie- of statusweergave”: doorlopende functie die zorgt voor de weergave van informatie of van de toestand van de apparatuur op een scherm, waaronder tijdsaanduiding.


BIJLAGE II

Eisen inzake ecologisch ontwerp en tijdschema

1.   ETEC

Desktopcomputers en geïntegreerde desktopcomputers

1.1.   Met ingang van 1 juli 2014

1.1.1.

Het totale jaarlijkse energieverbruik (ETEC in kWh/jaar) mag de volgende niveaus niet overschrijden:

a)

computer van categorie A: 133,00

b)

computer van categorie B: 158,00

c)

computer van categorie C: 188,00

d)

computer van categorie D: 211,00

ETEC wordt als volgt bepaald:

Formula

Voor computers zonder aparte slaapstand, maar met een energieverbruik in onbelaste toestand van 10,00 W of minder, mag in bovenstaande formule Pidle worden gebruikt in plaats van Psleep. De formule is dan als volgt:

Formula

Met Px wordt bedoeld het opgenomen vermogen in de aangegeven modus of (toe)stand zoals in de definitie in bijlage I aangegeven, gemeten in Watt (W) volgens de procedures bedoeld in bijlage III.

1.1.2.

De volgende mogelijkheidsaanpassingen zijn van toepassing:

a)

geheugen: 1 kWh/jaar per GB meer dan het basisgeheugen, waarbij het basisgeheugen 2 GB is voor computers van de categorieën A, B en C en 4 GB voor computers van categorie D;

b)

extra interne opslag: 25 kWh/jaar;

c)

afzonderlijke televisietuner: 15 kWh/jaar;

d)

afzonderlijke audiokaart: 15 kWh/jaar;

e)

afzonderlijke grafische kaart (dGfx): voor de eerste en elke extra afzonderlijke grafische kaart (dGfx):

 

dGfx-categorie

toegestaan extra energieverbruik

(kWh/jaar)

Eerste afzonderlijke grafische kaart (dGfx)

G1

34

G2

54

G3

69

G4

100

G5

133

G6

166

G-7

225

Iedere extra afzonderlijke grafische kaart (dGfx)

G1

20

G2

32

G3

41

G4

59

G5

78

G6

98

G-7

133

1.1.3.

De mogelijkheidsaanpassingen voor afzonderlijke grafische kaarten (dGfx), een afzonderlijke televisietuner en een afzonderlijke audiokaart, bedoeld in punt 1.1.2 en punt 1.2.2, gelden slechts voor kaarten en tuners die bij het testen van de desktopcomputer of geïntegreerde desktopcomputer actief zijn.

1.1.4.

De bepalingen van de punten 1.1.1 en 1.1.2 en de in punt 1.2 aangegeven herzieningen gelden niet voor desktopcomputers en geïntegreerde desktopcomputers van categorie D die aan alle onderstaande technische parameters voldoen:

a)

ten minste zes fysieke processorkernen binnen de CPU, en

b)

afzonderlijke grafische kaart(en) (dGfx) met een totale framebufferbandbreedte van meer dan 320 GB/s, en

c)

ten minste 16GB systeemgeheugen, en

d)

een stroomvoorziening met een nominaal uitgangsvermogen van ten minste 1 000 W.

1.2.   Met ingang van 1 januari 2016

1.2.1.

De volgende herzieningen van het in punt 1.1.1 vermelde totale jaarlijkse energieverbruik zijn van toepassing:

Het totale jaarlijkse energieverbruik (ETEC in kWh/jaar) mag de volgende niveaus niet overschrijden:

a)

computer van categorie A: 94,00

b)

computer van categorie B: 112,00

c)

computer van categorie C: 134,00

d)

computer van categorie D: 150,00

1.2.2.

De volgende herzieningen van de in punt 1.1.2, onder e), vermelde mogelijkheidsaanpassingen voor afzonderlijke grafische kaarten (dGfx) zijn van toepassing:

 

dGfx-categorie

toegestaan extra energieverbruik

(kWh/jaar)

Eerste afzonderlijke grafische kaart (dGfx)

G1

18

G2

30

G3

38

G4

54

G5

72

G6

90

G-7

122

Iedere extra afzonderlijke grafische kaart (dGfx)

G1

11

G2

17

G3

22

G4

32

G5

42

G6

53

G-7

72

Notebookcomputer

1.3.   Met ingang van 1 juli 2014

1.3.1.

Het totale jaarlijkse energieverbruik (ETEC in kWh/jaar) mag de volgende niveaus niet overschrijden:

a)

computer van categorie A: 36,00

b)

computer van categorie B: 48,00

c)

computer van categorie C: 80,50

ETEC wordt als volgt bepaald:

Formula waarbij met Px wordt bedoeld het opgenomen vermogen in de aangegeven modus of (toe)stand zoals in de definitie in bijlage I aangegeven, gemeten in Watt (W) volgens de procedures bedoeld in bijlage III.

1.3.2.

De volgende mogelijkheidsaanpassingen zijn van toepassing:

a)

geheugen: 0,4 kWh/jaar per GB meer dan het basisgeheugen, waarbij het basisgeheugen 4 GB bedraagt;

b)

extra interne opslag: 3 kWh/jaar;

c)

afzonderlijke televisietuner: 2,1 kWh/jaar;

d)

afzonderlijke grafische kaart (dGfx) (voor de eerste en elke extra dGfx):

 

dGfx-categorie

toegestaan extra energieverbruik

(kWh/jaar)

Eerste afzonderlijke grafische kaart (dGfx)

G1

12

G2

20

G3

26

G4

37

G5

49

G6

61

G-7

113

Iedere extra afzonderlijke grafische kaart (dGfx)

G1

7

G2

12

G3

15

G4

22

G5

29

G6

36

G-7

66

1.3.3.

De mogelijkheidsaanpassingen voor afzonderlijke grafische kaarten (dGfx) en afzonderlijke televisietuners in punt 1.3.2 en punt 1.4.2 gelden slechts voor kaarten en tuners die bij het testen van de notebookcomputer actief zijn.

1.3.4.

De bepalingen van de punten 1.3.1 en 1.3.2 en de in punt 1.4 aangegeven herzieningen gelden niet voor notebookcomputers van categorie C die aan alle onderstaande technische parameters voldoen:

a)

ten minste vier fysieke processorkernen binnen de CPU, en

b)

afzonderlijke grafische kaart(en) (dGfx) met een totale framebufferbandbreedte van meer dan 225 GB/s, en

c)

ten minste 16 GB systeemgeheugen.

1.4.   Met ingang van 1 januari 2016

1.4.1.

De volgende herzieningen van het in punt 1.3.1 vermelde totale jaarlijkse energieverbruik zijn van toepassing:

Het totale jaarlijkse energieverbruik (ETEC in kWh/jaar) mag de volgende niveaus niet overschrijden:

a)

computer van categorie A: 27,00

b)

computer van categorie B: 36,00

c)

computer van categorie C: 60,50

1.4.2.

De volgende herzieningen van de in punt 1.3.2, onder d), vermelde mogelijkheidsaanpassingen voor afzonderlijke grafische kaarten (dGfx) zijn van toepassing:

 

dGfx-categorie

toegestaan extra energieverbruik

(kWh/jaar)

Eerste afzonderlijke grafische kaart (dGfx)

G1

7

G2

11

G3

13

G4

20

G5

27

G6

33

G-7

61

Iedere extra afzonderlijke grafische kaart (dGfx)

G1

4

G2

6

G3

8

G4

12

G5

16

G6

20

G-7

36

2.   SLAAPSTAND

Desktopcomputers, geïntegreerde desktopcomputers en notebookcomputers

2.   Met ingang van 1 juli 2014

2.1.

Het product moet voorzien zijn van een slaapstand en/of een andere toestand die de functie van een slaapstand biedt en waarbij het in de slaapstand opgenomen vermogen niet wordt overschreden.

2.2.

Het opgenomen vermogen in de slaapstand mag niet meer bedragen dan 5,00 W in desktopcomputers en geïntegreerde desktopcomputers en 3,00 W in notebookcomputers.

2.3.

Desktopcomputers en geïntegreerde desktopcomputers met een opgenomen vermogen in onbelaste toestand van 10,00 W of minder hoeven niet over een afzonderlijke slaapstand te beschikken.

2.4.

Wanneer een product op de markt wordt gebracht met een WOL (Wake on LAN)-functie die in de slaapstand actief is:

a)

mag een bijkomende mogelijkheidsaanpassing van 0,70 W worden toegepast;

b)

moet het product worden getest met zowel geactiveerde als gedeactiveerde WOL-functie en moet het in beide situaties aan de vereisten voldoen.

2.5.

Wanneer een product zonder Ethernetcapaciteit op de markt wordt gebracht, moet het worden getest met WOL gedeactiveerd.

3.   STAND MET HET LAAGSTE ENERGIEVERBRUIK

Desktopcomputers, geïntegreerde desktopcomputers en notebookcomputers

3.   Vanaf de inwerkingtreding van de verordening

3.1.

Het opgenomen vermogen in de stand met het laagste energieverbruik mag niet meer bedragen dan 0,50 W.

3.2.

Het product moet voorzien zijn van een stand of modus waarbij het opgenomen vermogen niet hoger is dan dat voor de stand met het laagste energieverbruik in een apparaat met een verbinding met het elektriciteitsnet vereist is.

3.3.

Wanneer een product op de markt wordt gebracht met een informatie- of statusweergave, mag een bijkomende mogelijkheidsaanpassing van 0,50 W worden toegepast.

4.   UITSTAND

Desktopcomputers, geïntegreerde desktopcomputers en notebookcomputers

4.   Met ingang van 1 juli 2014

4.1.

Het opgenomen vermogen in de uitstand mag niet meer bedragen dan 1,00 W.

4.2.

Het product moet voorzien zijn van een uitstand en/of een andere toestand waarbij het opgenomen vermogen niet hoger is dan dat voor de uitstand in een apparaat met een verbinding met het elektriciteitsnet vereist is.

4.3.

Wanneer een product op de markt wordt gebracht met een WOL (Wake on LAN)-functie die in de uitstand actief is:

a)

mag een bijkomende mogelijkheidsaanpassing van 0,70 W worden toegepast;

b)

moet het product worden getest met zowel geactiveerde als gedeactiveerde WOL-functie en moet het aan beide vereisten voldoen.

4.4.

Wanneer een product zonder Ethernetcapaciteit op de markt wordt gebracht, moet het worden getest met WOL gedeactiveerd.

5.   RENDEMENT VAN DE INTERNE STROOMVOORZIENING

Desktopcomputers, geïntegreerde desktop-computers, desktop thin clients, werkstations en kleinschalige servers

5.1.   Met ingang van 1 juli 2014

Alle interne stroomvoorzieningen moeten ten minste de volgende prestaties hebben:

a)

een rendement van 85 % bij 50 % van het nominale uitgangsvermogen;

b)

een rendement van 82 % bij 20 % en bij 100 % van het nominale uitgangsvermogen;

c)

vermogensfactor 0,9 bij 100 % van het nominale uitgangsvermogen.

Interne stroomvoorzieningen met een maximaal nominaal uitgangsvermogen van minder dan 75 W hoeven niet aan de eis inzake de vermogensfactor te voldoen.

Computerservers

5.2.   Met ingang van 1 juli 2014

5.2.1.

Alle stroomvoorzieningen met meerdere uitgangen (wisselstroom-gelijkstroom) moeten ten minste de volgende prestaties hebben:

a)

een rendement van 85 % bij 50 % van het nominale uitgangsvermogen;

b)

een rendement van 82 % bij 20 % en bij 100 % van het nominale uitgangsvermogen;

5.2.2.

Alle stroomvoorzieningen met meerdere uitgangen (wisselstroom-gelijkstroom) moeten ten minste de volgende prestaties hebben:

a)

vermogensfactor 0,8 bij 20 % van het nominale uitgangsvermogen;

b)

vermogensfactor 0,9 bij 50 % van het nominale uitgangsvermogen;

c)

vermogensfactor 0,95 bij 100 % van het nominale uitgangsvermogen.

5.2.3.

Alle stroomvoorzieningen met één uitgang (wisselstroom-gelijkstroom) met een nominaal uitgangsvermogen van ten hoogste 500 W moeten ten minste de volgende prestaties hebben:

a)

een rendement van 70 % bij 10 % van het nominale uitgangsvermogen;

b)

een rendement van 82 % bij 20 % van het nominale uitgangsvermogen;

c)

een rendement van 89 % bij 50 % van het nominale uitgangsvermogen;

d)

een rendement van 85 % bij 100 % van het nominale uitgangsvermogen;

5.2.4.

Alle stroomvoorzieningen met één uitgang (wisselstroom-gelijkstroom) met een nominaal uitgangsvermogen van ten hoogste 500 W moeten ten minste de volgende prestaties hebben:

a)

vermogensfactor 0,8 bij 20 % van het nominale uitgangsvermogen;

b)

vermogensfactor 0,9 bij 50 % van het nominale uitgangsvermogen;

c)

vermogensfactor 0,95 bij 100 % van het nominale uitgangsvermogen.

5.2.5.

Alle stroomvoorzieningen met één uitgang (wisselstroom-gelijkstroom) met een nominaal uitgangsvermogen van meer dan 500 W maar niet meer dan 1 000 W moeten ten minste de volgende prestaties hebben:

a)

een rendement van 75 % bij 10 % van het nominale uitgangsvermogen;

b)

een rendement van 85 % bij 20 % en bij 100 % van het nominale uitgangsvermogen;

c)

een rendement van 89 % bij 50 % van het nominale uitgangsvermogen;

5.2.6.

Alle stroomvoorzieningen met één uitgang (wisselstroom-gelijkstroom) met een nominaal uitgangsvermogen van meer dan 500 W maar niet meer dan 1 000 W moeten ten minste de volgende prestaties hebben:

a)

vermogensfactor 0,65 bij 10 % van het nominale uitgangsvermogen;

b)

vermogensfactor 0,8 bij 20 % van het nominale uitgangsvermogen;

c)

vermogensfactor 0,9 bij 50 % van het nominale uitgangsvermogen;

d)

vermogensfactor 0,95 bij 100 % van het nominale uitgangsvermogen.

5.2.7.

Alle stroomvoorzieningen met één uitgang (wisselstroom-gelijkstroom) met een nominaal uitgangsvermogen van meer dan 1 000 W moeten ten minste de volgende prestaties hebben:

a)

een rendement van 80 % bij 10 % van het nominale uitgangsvermogen;

b)

een rendement van 88 % bij 20 % en bij 100 % van het nominale uitgangsvermogen;

c)

een rendement van 92 % bij 50 % van het nominale uitgangsvermogen;

5.2.8.

Alle stroomvoorzieningen met één uitgang (wisselstroom-gelijkstroom) met een nominaal uitgangsvermogen van meer dan 1 000 W moeten ten minste de volgende prestaties hebben:

a)

vermogensfactor 0,8 bij 10 % van het nominale uitgangsvermogen;

b)

vermogensfactor 0,9 bij 20 % van het nominale uitgangsvermogen;

c)

vermogensfactor 0,9 bij 50 % van het nominale uitgangsvermogen;

d)

vermogensfactor 0,95 bij 100 % van het nominale uitgangsvermogen.

6.   ACTIVERING VAN HET ENERGIEBEHEER

Desktopcomputers, geïntegreerde desktopcomputers en notebookcomputers

6.1.   Vanaf de inwerkingtreding van de verordening

De computer moet voorzien zijn van een functie voor energiebeheer of een soortgelijke functie, die wanneer de computer niet actief is met zijn hoofdtaak en andere energieverbruikende producten niet van de functies van de computer afhankelijk zijn, de computer automatisch omschakelt naar een energiemodus waarbij het opgenomen vermogen lager is dan in de slaapstand.

6.2.   Met ingang van 1 juli 2014

6.2.1.

Bij de overgang naar de slaapstand of de uitstand met actieve WOL dienen computers de snelheid te verminderen van actieve Ethernetnetwerkverbindingen van 1 gigabit per seconde (Gb/s).

6.2.2.

Wanneer de computer in de slaapstand staat, moet de reactie op activerende gebeurtenissen die bijvoorbeeld door netwerkverbindingen of gebruikersinterfaceapparaten tot stand komen, gebeuren met een latentie van ≤ 5 seconden vanaf de initiatie van de activerende gebeurtenis totdat het systeem volledig bruikbaar is, inclusief beeldweergave op het scherm.

6.2.3.

De computer wordt bij het op de markt brengen zo ingesteld dat het beeldscherm binnen een periode van 10 minuten van inactiviteit van de gebruiker wordt gedeactiveerd.

6.2.4.

Computers met Ethernetcapaciteit moeten de WOL-functie (indien aanwezig) kunnen in- en uitschakelen voor de slaapstand. Computers met Ethernetcapaciteit moeten, indien WOL in de uitstand wordt ondersteund, de WOL-functie kunnen in- en uitschakelen voor de uitstand.

6.2.5.

Als de computer beschikt over een afzonderlijke slaapstand of een andere toestand met slaapstandfunctie, dient deze stand binnen 30 minuten van inactiviteit van de gebruiker te worden geactiveerd. Deze energiebeheerfunctie moet worden geactiveerd vóór het product op de markt wordt gebracht.

6.2.6.

De gebruiker moet eventuele draadloze netwerkverbindingen gemakkelijk kunnen activeren en deactiveren, waarbij voor de gebruiker duidelijk wordt aangegeven (met een symbool, een lichtsignaal of iets dergelijks) dat draadloze netwerkverbindingen zijn geactiveerd of gedeactiveerd.

7.   DOOR DE FABRIKANT TE VERSTREKKEN INFORMATIE

Desktopcomputers, geïntegreerde desktopcomputers en notebookcomputers

7.1.   Met ingang van 1 juli 2014

7.1.1.

De fabrikant vermeldt in de technische documentatie en op gratis voor het publiek toegankelijke websites de volgende informatie:

a)

producttype en productcategorie als gedefinieerd in artikel 2 (slechts één categorie mag worden vermeld);

b)

naam van de fabrikant, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd handelsmerk en contactadres;

c)

modelnummer van het product;

d)

fabricagejaar;

e)

ETEC-waarde (in kWh) en mogelijkheidsaanpassingen die zijn toegepast wanneer bij het testen van een systeem met switchable graphics alle afzonderlijke grafische kaarten (dGfx) zijn gedeactiveerd en het beeldscherm wordt aangedreven met UMA;

f)

ETEC-waarde (in kWh) en mogelijkheidsaanpassingen die zijn toegepast wanneer alle afzonderlijke grafische kaarten (dGfx) zijn geactiveerd;

g)

opgenomen vermogen (in Watt) in onbelaste toestand;

h)

opgenomen vermogen (in Watt) in slaapstand;

i)

opgenomen vermogen (in Watt) in slaapstand met WOL geactiveerd (indien beschikbaar);

j)

opgenomen vermogen (in Watt) in uitstand;

k)

opgenomen vermogen (in Watt) in uitstand met WOL geactiveerd (indien beschikbaar);

l)

rendement van de interne stroomvoorziening bij 10 %, 20 %, 50 % en 100 % van het nominale uitgangsvermogen;

m)

rendement van de externe stroomvoorziening;

n)

geluidsniveau (opgegeven A-gewogen geluidsvermogensniveau) van de computer;

o)

minimaal aantal belastingscyclussen dat de batterijen kunnen verdragen (alleen voor notebookcomputers);

p)

meetmethode die is gebruikt om de onder e) tot en met o) vermelde informatie te bepalen;

q)

opeenvolging van stappen waarmee een stabiele toestand met betrekking tot het elektriciteitsverbruik wordt bereikt;

r)

beschrijving van de wijze van selectie of programmering van de slaapstand en/of de uitstand;

s)

volgorde van gebeurtenissen waardoor het apparaat automatisch de slaapstand of de uitstand inschakelt;

t)

duur van de onbelaste toestand waarna de computer automatisch de slaapstand inschakelt of een andere toestand waarbij het opgenomen vermogen niet hoger is dan in de slaapstand;

u)

duur van de inactiviteit van de gebruiker waarna de computer automatisch een energiemodus inschakelt met een lager opgenomen vermogen dan in de slaapstand;

v)

tijdsduur waarna de slaapstand van het beeldscherm wordt ingeschakeld bij inactiviteit van de gebruiker;

w)

gebruikersinformatie over de hoeveelheid energie die kan worden bespaard dankzij de energiebeheerfunctie;

x)

gebruikersinformatie over het inschakelen van de energiebeheerfunctie;

y)

voor producten met een geïntegreerd beeldscherm dat kwik bevat: het totale kwikgehalte in X,X mg;

z)

testparameters voor metingen:

testvoltage in V en frequentie in Hz,

totale harmonische vervorming van het elektriciteitsvoorzieningssysteem,

informatie en documentatie over de instrumentatie, de opstelling en de schakelingen die voor de elektrische tests zijn gebruikt.

7.1.2.

Als een product in meer dan een configuratie op de markt wordt gebracht, hoeft de in punt 7.1.1 bedoelde productinformatie voor elke productcategorie (als gedefinieerd in artikel 2) slechts eenmaal te worden vermeld, en wel voor de configuratie die binnen elke productcategorie het hoogste energieverbruik heeft. Een lijst van alle modelconfiguraties waarvoor de modelinformatie wordt verstrekt, maakt deel uit van de verstrekte informatie.

Notebookcomputers

7.2.   Met ingang van 1 juli 2014

Als een notebookcomputer op batterijen werkt die niet-professionele gebruikers niet kunnen benaderen of vervangen, moeten fabrikanten naast de onder punt 7.1 bedoelde informatie tevens in de technische documentatie, op gratis toegankelijke websites en op de buitenzijde van de verpakking van de notebookcomputer de volgende tekst vermelden: „De batterij(en) in dit product is (zijn) door de gebruiker niet gemakkelijk vervangbaar”.

De informatie op de buitenzijde van de verpakking moet duidelijk zichtbaar en leesbaar zijn en vermeld worden in alle officiële talen van het land waar het product op de markt wordt gebracht.

Werkstations, mobiele werkstations, desktop thin clients, kleinschalige servers en computerservers

7.3.   Met ingang van 1 juli 2014

7.3.1.

De fabrikant vermeldt in de technische documentatie en op gratis voor het publiek toegankelijke websites de volgende informatie:

a)

producttype als gedefinieerd in artikel 2 (slechts één categorie mag worden vermeld);

b)

naam van de fabrikant, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd handelsmerk en contactadres;

c)

modelnummer van het product;

d)

fabricagejaar;

e)

rendement van de interne/externe stroomvoorziening;

f)

testparameters voor metingen:

testvoltage in V en frequentie in Hz,

totale harmonische vervorming van het elektriciteitsvoorzieningssysteem,

informatie en documentatie over de instrumentatie, de opstelling en de schakelingen die voor de elektrische tests zijn gebruikt;

g)

maximaal opgenomen vermogen (in Watt);

h)

opgenomen vermogen (in Watt) in onbelaste toestand;

i)

opgenomen vermogen (in Watt) in slaapstand;

j)

opgenomen vermogen (in Watt) in uitstand;

k)

geluidsniveau (opgegeven A-gewogen geluidsvermogensniveau) van de computer;

l)

meetmethode die is gebruikt om de onder e) tot en met k) vermelde informatie te bepalen.

7.3.2.

Als een product in meer dan een configuratie op de markt wordt gebracht, hoeft de in punt 7.3.1 bedoelde productinformatie voor elke productcategorie (als gedefinieerd in artikel 2) slechts eenmaal te worden vermeld, en wel voor de configuratie die binnen elke productcategorie het hoogste energieverbruik heeft. Een lijst van alle modelconfiguraties waarvoor de modelinformatie wordt verstrekt, maakt deel uit van de verstrekte informatie.


BIJLAGE III

Meet- en verificatieprocedure voor markttoezicht

1.   METINGEN

Met het oog op de naleving en de controle op de naleving van de eisen van deze verordening dienen metingen en berekeningen te worden verricht volgens geharmoniseerde normen, waarvan de referentienummers zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, of met andere betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methoden, die beantwoorden aan de algemeen erkende stand van de techniek op dit gebied en waarvan de resultaten van geringe onzekerheid worden geacht.

Computers die op de markt worden gebracht zonder besturingssysteem dat een ACPI (Advanced Configuration and Power Interface)-systeem of soortgelijk systeem ondersteunt, worden getest met een besturingssysteem dat ACPI (of een soortgelijk systeem) wel ondersteunt.

2.   VERIFICATIEPROCEDURE

Bij het uitvoeren van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde markttoezichtcontroles passen de autoriteiten van de lidstaten de hierna beschreven controleprocedure toe met betrekking tot de naleving van de in bijlage II bij deze verordening beschreven eisen inzake ecologisch ontwerp.

ETEC, slaapstand, uitstand en stand met het laagste energieverbruik:

2.1.

Ten aanzien van eisen inzake opgenomen vermogen van meer dan 1,00 W, of wanneer de eisen inzake energieverbruik, uitgedrukt in TEC, leiden tot een eis inzake opgenomen vermogen van meer dan 1,00 W in ten minste één energiemodus, testen de autoriteiten van de lidstaten één exemplaar op de navolgende wijze.

De modelconfiguratie wordt geacht aan de toepasselijke eisen van de punten 1.1, 1.2, 1.3, 1.4 en 2.3 van bijlage II te voldoen als de testresultaten de toepasselijke grenswaarden met niet meer dan 7 % overschrijden.

De modelconfiguratie wordt geacht aan de toepasselijke eisen van punt 2.2 van bijlage II te voldoen als de testresultaten de toepasselijke grenswaarden met niet meer dan 7 % overschrijden. Een mogelijkheidsaanpassing als bedoeld in punt 2.4 van bijlage II kan bij de beoordeling van de testresultaten in aanmerking worden genomen als de modelconfiguratie op de markt wordt gebracht met WOL geactiveerd in de slaapstand. De modelconfiguratie moet worden getest met zowel geactiveerde als gedeactiveerde WOL-functie en moet aan de vereisten voor beide situaties voldoen. De modelconfiguratie die zonder Ethernetcapaciteit op de markt wordt gebracht, moet worden getest met WOL gedeactiveerd.

Als de bovenbedoelde testresultaten niet worden gehaald, moeten nog eens drie exemplaren met dezelfde modelconfiguratie worden getest.

Wanneer nog eens drie exemplaren van hetzelfde model met dezelfde configuratie zijn getest, wordt de modelconfiguratie geacht aan de toepasselijke eisen van de punten 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 2.2 en 2.3 van bijlage II te voldoen als het gemiddelde van de testresultaten van laatstgenoemde drie exemplaren de toepasselijke grenswaarden met niet meer dan 7 % overschrijdt.

Als de bovengenoemde testresultaten niet worden gehaald, worden de modelconfiguratie en alle modellen die onder dezelfde productinformatie vallen (zie bijlage II, punten 7.1.2 en 7.3.2), geacht niet aan de toepasselijke eisen van de punten 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 2.2 en 2.3 van bijlage II te voldoen.

2.2.

Ten aanzien van eisen inzake opgenomen vermogen van maximaal 1,00 W testen de autoriteiten van de lidstaten één exemplaar op de navolgende wijze.

De modelconfiguratie wordt geacht aan de toepasselijke eisen van punt 3.1 van bijlage II te voldoen als de testresultaten de toepasselijke grenswaarden met niet meer dan 0,10 W overschrijden. Een mogelijkheidsaanpassing als bedoeld in punt 3.3 van bijlage II kan bij de beoordeling van de testresultaten in aanmerking worden genomen als de modelconfiguratie op de markt wordt gebracht met een informatie- of statusweergave.

De modelconfiguratie wordt geacht aan de toepasselijke eisen van punt 4.1 van bijlage II te voldoen als de testresultaten de toepasselijke grenswaarden met niet meer dan 0,10 W overschrijden. Een mogelijkheidsaanpassing als bedoeld in punt 4.3 van bijlage II kan bij de beoordeling van de testresultaten in aanmerking worden genomen als de modelconfiguratie op de markt wordt gebracht met WOL geactiveerd in de uitstand. De modelconfiguratie moet worden getest met zowel geactiveerde als gedeactiveerde WOL-functie en moet aan de vereisten voor beide situaties voldoen. De modelconfiguratie die zonder Ethernetcapaciteit op de markt wordt gebracht, moet worden getest met WOL gedeactiveerd.

Als de bovenbedoelde testresultaten niet worden gehaald, moeten nog eens drie exemplaren met dezelfde modelconfiguratie worden getest.

Wanneer nog eens drie exemplaren van hetzelfde model met dezelfde configuratie zijn getest, wordt de modelconfiguratie geacht aan de toepasselijke eisen van de punten 3.1 en 4.1 van bijlage II te voldoen als het gemiddelde van de testresultaten van de laatste drie tests de toepasselijke grenswaarden met niet meer dan 0,10 W overschrijdt.

Als de bovengenoemde testresultaten niet worden gehaald, worden de modelconfiguratie en alle modellen die onder dezelfde productinformatie vallen (zie bijlage II, punten 7.1.2 en 7.3.2), geacht niet aan de toepasselijke eisen van de punten 3.1 en 4.1 van bijlage II te voldoen.

Rendement van de interne stroomvoorziening

2.3.

De autoriteiten van de lidstaat testen één exemplaar.

Het model wordt geacht aan de bepalingen van punt 5 van bijlage I te voldoen als:

a)

het rekenkundig gemiddelde van het rendement bij de ladingscondities zoals gedefinieerd in bijlage II niet meer dan 2 % kleiner is dan de toepasselijke grenswaarde voor het gemiddelde actieve rendement, en

b)

het rekenkundig gemiddelde van de vermogensfactor zoals gedefinieerd in bijlage II niet meer dan 10 % lager is dan de toepasselijke grenswaarde voor de vermogensfactor.

Als de bovenbedoelde testresultaten niet worden gehaald, moeten nog eens drie exemplaren van hetzelfde model worden getest.

Nadat nog drie exemplaren van hetzelfde model zijn getest, wordt het model geacht te voldoen aan de in punt 5 van bijlage II bedoelde vereisten, als:

a)

het gemiddelde van de rekenkundige gemiddelden van het rendement bij de ladingscondities zoals gedefinieerd in bijlage II, niet meer dan 2 % kleiner is dan de toepasselijke grenswaarde voor het gemiddelde actieve rendement, en

b)

het rekenkundig gemiddelde van de vermogensfactor zoals gedefinieerd in bijlage II niet meer dan 10 % lager is dan de toepasselijke grenswaarde voor de vermogensfactor.

Als de bovengenoemde testresultaten niet worden gehaald, worden de modelconfiguratie en alle modellen die onder dezelfde productinformatie vallen (zie bijlage II, punten 7.1.2 en 7.3.2), geacht niet aan de toepasselijke eisen van punt 5 van bijlage II te voldoen.

Activering van het energiebeheer

2.4.

Wat de eisen van punt 6.1 van bijlage II betreft, gebruiken de autoriteiten van de lidstaten de toepasselijke procedure om het opgenomen vermogen te meten nadat de energiebeheerfunctie of een soortgelijke functie de toepasselijke energiemodus van het apparaat heeft ingeschakeld.

2.5.

Wat de in de punten 6.2.1 tot en met 6.2.6 van bijlage II vastgestelde eisen betreft, testen de autoriteiten van de lidstaten één exemplaar op de navolgende wijze.

De modelconfiguratie wordt geacht aan de toepasselijke eisen van punt 6.2.1 te voldoen als de snelheid van actieve Ethernet-netwerkverbindingen van 1 gigabit per seconde (Gb/s) wordt verminderd wanneer de geteste desktopcomputer, geïntegreerde desktopcomputer of notebookcomputer omschakelt naar de slaapstand of naar de uitstand met WOL geactiveerd.

De modelconfiguratie wordt geacht aan de toepasselijke eisen van punt 6.2.2 te voldoen als de geteste desktopcomputer, geïntegreerde desktopcomputer of notebookcomputer vanuit de slaapstand binnen 5 seconden na de initiatie van een activerende gebeurtenis volledig bruikbaar is, inclusief beeldweergave op een aangesloten scherm.

De modelconfiguratie wordt geacht aan de toepasselijke eisen van punt 6.2.3 te voldoen als een op de geteste desktopcomputer, geïntegreerde desktopcomputer of notebookcomputer aangesloten beeldscherm binnen 10 minuten van inactiviteit van de gebruiker in de slaapstand wordt gezet.

De modelconfiguratie wordt geacht aan de toepasselijke eisen van punt 6.2.4 te voldoen als de WOL-functie kan worden geactiveerd en gedeactiveerd voor de slaapstand en de uitstand.

De modelconfiguratie wordt geacht aan de toepasselijke eisen van punt 6.2.5 te voldoen als de geteste desktopcomputer, geïntegreerde desktopcomputer of notebookcomputer binnen 30 minuten van inactiviteit van de gebruiker in de slaapstand wordt gezet.

De modelconfiguratie wordt geacht aan de toepasselijke eisen van punt 6.2.6 te voldoen als de gebruiker eventuele draadloze netwerkverbindingen gemakkelijk kan activeren en deactiveren, waarbij voor de gebruiker duidelijk wordt aangegeven (met een symbool, een lichtsignaal of iets dergelijks) dat een draadloze netwerkverbinding is geactiveerd of gedeactiveerd.

Als de bovenbedoelde testresultaten niet worden gehaald, moeten nog eens drie exemplaren met dezelfde modelconfiguratie worden getest.

Nadat nog drie exemplaren van hetzelfde model met dezelfde configuratie zijn getest, wordt de modelconfiguratie geacht te voldoen aan de toepasselijke eisen van de punten 6.2.1 tot en met 6.2.6 van bijlage II als alle drie de extra exemplaren aan de eisen voldoen.

Als de bovengenoemde testresultaten niet worden gehaald, worden de modelconfiguratie en alle modellen die onder dezelfde productinformatie vallen (zie bijlage II, punten 7.1.2 en 7.3.2), geacht niet aan de toepasselijke eisen van de punten 6.2.1 tot en met 6.2.6 van bijlage II te voldoen.

De in deze bijlage vastgestelde verificatietoleranties hebben uitsluitend betrekking op de verificatie van de te meten parameter door de autoriteiten van de lidstaat en mogen niet door de fabrikant worden toegepast als toegestane tolerantie voor de waarden die in de technische documentatie moeten worden aangegeven om aan de vereisten te voldoen. De aangegeven waarden mogen niet gunstiger zijn voor de fabrikant dan de in de technische documentatie vermelde waarden.


BIJLAGE IV

Indicatieve benchmarks

Voor de toepassing van bijlage I, deel 3, punt 2, van Richtlijn 2009/125/EG worden de volgende indicatieve benchmarks bepaald.

Deze benchmarks verwijzen naar de beste technologie die op het ogenblik dat deze verordening wordt vastgesteld, beschikbaar is.

De beste prestaties die beschikbaar zijn in thans op de markt zijnde computers, zijn als volgt:

ETEC varieert volgens categorie — zie de onderstaande tabel,

slaapstand: 0,4 W,

uitstand: 0,0 W.

Tabel

Beste huidige ETEC-prestaties

 

ETEC (kWh/jaar) (1)

Desktopcomputers en geïntegreerde desktopcomputers

Categorie A

33,4

Categorie B

28,7

Categorie C

75,8

Categorie D

63,5

Notebookcomputers

Categorie A

10,9

Categorie B

18,1

Categorie C

26,3


(1)  Meest recente gegevens op 20 maart 2012.


27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/34


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 618/2013 VAN DE COMMISSIE

van 26 juni 2013

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft meer uitgebreide officiële controles op de invoer van bepaalde diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name artikel 15, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 669/2009 (2) van de Commissie bevat voorschriften voor de meer uitgebreide officiële controles die moeten worden uitgevoerd op de invoer van diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die zijn opgenomen in de lijst van bijlage I bij die Verordening („de lijst”) op de punten van binnenkomst in de gebieden als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 882/2004.

(2)

In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 669/2009 is bepaald dat de lijst regelmatig en ten minste op kwartaalbasis moet worden herzien, waarbij ten minste rekening wordt gehouden met de in dat artikel vermelde informatiebronnen.

(3)

Uit de frequentie en de relevantie van de incidenten met levensmiddelen die via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders zijn gemeld, de bevindingen van de inspectiebezoeken door het Voedsel- en Veterinair Bureau in derde landen en de door de lidstaten overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 669/2009 bij de Commissie ingediende driemaandelijkse verslagen over zendingen van diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong blijkt dat de lijst moet worden gewijzigd.

(4)

In het bijzonder blijkt uit de relevante informatiebronnen dat zich nieuwe risico’s voordoen voor zendingen gedroogde bonen uit Nigeria, waardoor de invoering van meer uitgebreide officiële controles op deze producten gerechtvaardigd is. Daarom moet in de lijst een vermelding betreffende die zendingen worden opgenomen.

(5)

Tevens moet in de lijst de frequentie van de officiële controles worden verhoogd voor goederen waarvoor uit dezelfde informatiebronnen blijkt dat de desbetreffende EU-wetgeving minder goed wordt nageleefd, hetgeen uitbreiding van de officiële controles rechtvaardigt. De vermelding in de lijst voor Brassica oleracea uit China moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Bovendien moet in de lijst de frequentie van de officiële controles worden verlaagd voor goederen die — volgens de beschikbare informatie — over het algemeen in toenemende mate aan de desbetreffende EU-wetgeving voldoen en waarvoor het huidige aantal officiële controles bijgevolg niet langer nodig is. De vermelding in de lijst voor koolsoorten uit Thailand moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De lijst moet eveneens worden gewijzigd door de vermeldingen te schrappen voor goederen die — volgens de beschikbare informatie — over het algemeen in toereikende mate aan de desbetreffende veiligheidsvoorschriften van de EU-wetgeving voldoen en waarvoor meer uitgebreide officiële controles bijgevolg niet langer nodig zijn. De vermeldingen in de lijst voor grondnoten uit Zuid-Afrika en granaatappelen uit Egypte moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

Omwille van de duidelijkheid is het noodzakelijk dat de lijst van residuen van bestrijdingsmiddelen in de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 vermelde eindnoten wordt gewijzigd, zodat zij overeenstemmen met de definitie die is opgenomen in Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3).

(9)

Omwille van de samenhang en de duidelijkheid moet bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 worden vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

(10)

Verordening (EG) nr. 669/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 669/2009 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 juni 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 194 van 25.7.2009, blz. 11.

(3)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE I

Diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die aan meer uitgebreide officiële controles op het aangewezen punt van binnenkomst worden onderworpen

Diervoeders en levensmiddelen

(beoogd gebruik)

GN-code (1)

Taric- onder-verdeling

Land van oorsprong

Gevaar

Frequentie van materiële en overeenstemmingscontroles

(%)

Gedroogde druiven

0806 20

 

Afghanistan (AF)

Ochratoxine A

50

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Hazelnoten (in de dop of zonder dop)

0802 21 00;

0802 22 00

 

Azerbeidzjan (AZ)

Aflatoxinen

10

(Diervoeders en levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Watermeloen

0807 11 00

 

Brazilië (BR)

Salmonella

10

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Grondnoten in de dop

1202 41 00

 

Brazilië (BR)

Aflatoxinen

10

Grondnoten,

gedopt

1202 42 00

 

 

 

 

Pindakaas

2008 11 10

 

 

 

 

Grondnoten,

op andere wijze bereid of verduurzaamd

2008 11 91;

2008 11 96;

2008 11 98

 

 

 

 

(Diervoeders en levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Aardbeien (bevroren)

0811 10

 

China (CN)

Norovirus en hepatitis A

5

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Brassica oleracea

(andere eetbare kool van het geslacht „Brassica”, „Chinese broccoli”) (2)

ex 0704 90 90

40

China (CN)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (3)

20

(Levensmiddelen — vers of gekoeld)

 

 

 

 

 

Gedroogde noedels

ex 1902 11 00;

ex 1902 19 10;

ex 1902 19 90;

ex 1902 20 10;

ex 1902 20 30;

ex 1902 20 91;

ex 1902 20 99;

ex 1902 30 10;

ex 1902 30 10

10

10

10

10

10

10

10

10

91

China (CN)

Aluminium

10

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Pomelo’s

ex 0805 40 00

31; 39

China (CN)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (4)

20

(Levensmiddelen — vers)

 

 

 

 

 

Thee, ook indien gearomatiseerd

0902

 

China (CN)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (5)

10

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Aubergines

0709 30 00;

ex 0710 80 95

72

Dominicaanse Republiek (DO)

Residuen van bestrijdingsmiddelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (6)

10

Bittermeloen

(Momordica charantia)

ex 0709 99 90;

ex 0710 80 95

70

70

 

 

 

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

 

 

 

 

 

Kousenband

(Vigna unguiculata spp. sesquipedalis)

ex 0708 20 00;

ex 0710 22 00

10

10

Dominicaanse Republiek (DO)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (6)

20

Pepers (niet-scherpsmakende en anderet)

(Capsicum spp.)

0709 60 10;

ex 0709 60 99

20

 

 

 

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

0710 80 51;

ex 0710 80 59

20

 

 

 

Sinaasappelen (vers of gedroogd)

0805 10 20;

0805 10 80

 

Egypte (EG)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (7)

10

Aardbeien

0810 10 00

 

 

 

 

(Levensmiddelen, vers fruit)

 

 

 

 

 

Pepers (niet-scherpsmakende en andere)

(Capsicum spp.)

0709 60 10;

ex 0709 60 99;

20

Egypte (EG)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (8)

10

(Levensmiddelen — vers, gekoeld of bevroren)

0710 80 51;

ex 0710 80 59

20

 

 

 

Capsicum annuum, geheel

0904 21 10

 

India (IN)

Aflatoxinen

10

Capsicum annuum,

fijngemaakt of gemalen

ex 0904 22 00

10

 

 

 

Andere gedroogde vruchten van het geslacht Capsicum dan niet-scherpsmakende pepers

(Capsicum annuum), geheel

0904 21 90

 

 

 

 

Kerrie (producten van Spaanse peper)

0910 91 05

 

 

 

 

Nootmuskaat

(Myristica fragrans)

0908 11 00;

0908 12 00

 

 

 

 

Foelie

(Myristica fragrans)

0908 21 00;

0908 22 00

 

 

 

 

Gember

(Zingiber officinale)

0910 11 00;

0910 12 00

 

 

 

 

Curcuma longa

(kurkuma)

0910 30 00

 

 

 

 

(Levensmiddelen — gedroogde specerijen)

 

 

 

 

 

Nootmuskaat

(Myristica fragrans)

0908 11 00;

0908 12 00

 

Indonesië (ID)

Aflatoxinen

20

Foelie

(Myristica fragrans)

0908 21 00;

0908 22 00

 

 

 

 

(Levensmiddelen — gedroogde specerijen)

 

 

 

 

 

Erwten met peul

(niet gedopt)

ex 0708 10 00

40

Kenia (KE)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (9)

10

Bonen met peul

(niet gedopt)

ex 0708 20 00

40

 

 

 

(Levensmiddelen — vers en gekoeld)

 

 

 

 

 

Munt

ex 1211 90 86

30

Marokko (MA)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (10)

10

(Levensmiddelen — verse kruiden)

 

 

 

 

 

Gedroogde bonen

0713 39 00

 

Nigeria (NG)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (11)

50

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Watermeloen (Egusi, Citrullus lanatus) pitten en afgeleide producten

ex 1207 70 00;

ex 1106 30 90;

ex 2008 99 99

10

30

50

Sierra Leone (SL)

Aflatoxinen

50

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Pepers (andere dan niet-scherpsmakende)

(Capsicum spp.)

ex 0709 60 99

20

Thailand (TH)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (12)

10

(Levensmiddelen — vers)

 

 

 

 

 

Korianderblad

ex 0709 99 90

72

Thailand (TH)

Salmonella (13)

10

Basilicum (heilig, zoet)

ex 1211 90 86

20

 

 

 

Munt

ex 1211 90 86

30

 

 

 

(Levensmiddelen — verse kruiden)

 

 

 

 

 

Korianderblad

ex 0709 99 90

72

Thailand (TH)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (14)

10

Basilicum (heilig, zoet)

ex 1211 90 86

20

 

 

 

(Levensmiddelen - verse kruiden)

 

 

 

 

 

Koolsoorten

0704;

 

Thailand (TH)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (14)

10

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

ex 0710 80 95

76

 

 

 

Kousenband

(Vigna unguiculata spp. sesquipedalis)

ex 0708 20 00;

ex 0710 22 00

10

10

Thailand (TH)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (14)

20

Aubergines

0709 30 00;

ex 0710 80 95

72

 

 

 

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

 

 

 

 

 

Niet-scherpsmakende pepers

(Capsicum annuum)

0709 60 10;

0710 80 51

 

Turkije (TR)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (15)

10

Tomaten

0702 00 00;

0710 80 70

 

 

 

 

(Levensmiddelen — verse, gekoelde of bevroren groenten)

 

 

 

 

 

Gedroogde druiven

0806 20

 

Oezbekistan (UZ)

Ochratoxine A

50

(Levensmiddelen)

 

 

 

 

 

Korianderblad

ex 0709 99 90

72

Vietnam (VN)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (16)

20

Basilicum (heilig, zoet)

ex 1211 90 86

20

 

 

 

Munt

ex 1211 90 86

30

 

 

 

Peterselie

ex 0709 99 90

40

 

 

 

(Levensmiddelen — verse kruiden)

 

 

 

 

 

Okra’s

ex 0709 99 90

20

Vietnam (VN)

Residuen van bestrijdings-middelen, zoals gebleken uit analyse met multiresidu-methoden op basis van GC-MS en LC-MS of met singleresidumethoden (16)

20

Pepers (andere dan niet-scherpsmakende)

(Capsicum spp.)

ex 0709 60 99

20

 

 

 

(Levensmiddelen — vers)

 

 

 

 

 


(1)  Indien slechts bepaalde onder een GN-code vallende producten behoeven te worden onderzocht en in de goederennomenclatuur geen specifieke onderverdeling voor die code bestaat, wordt de GN-code voorafgegaan door „ex”.

(2)  Soorten van Brassica oleracea L. convar. botrytis (L) Alef var. italica Plenck, cultivar alboglabra. Ook bekend als „Kai Lan”, „Gai Lan”, „Gailan”, „Kailan”, „Chinese bare Jielan”.

(3)  Met name residuen van: chloorfenapyr, fipronil (som van fipronil en de sulfonmetaboliet daarvan (MB46136), uitgedrukt als fipronil), carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), acetamiprid, dimethomorf en propiconazool.

(4)  Met name residuen van: triazofos, triadimefon en triadimenol (som van triadimefon en triadimenol), parathion-methyl (som van parathion-methyl en paraoxon-methyl, uitgedrukt als parathion-methyl), fenthoaat en methidathion.

(5)  Met name residuen van: buprofezin, imidacloprid, fenvaleraat en esfenvaleraat (som van RS- en SR-isomeer), profenofos, trifluraline, triazofos, triadimefon en triadimenol (som van triadimefon en triadimenol), cypermethrin (cypermethrin inclusief andere mengsels van de samenstellende isomeren (som van de isomeren)).

(6)  Met name residuen van: amitraz (amitraz met inbegrip van alle metabolieten die de 2,4-dimethylaniline-groep bevatten, uitgedrukt als amitraz), acefaat, aldicarb (som van aldicarb, het sulfoxide en het sulfon daarvan, uitgedrukt als aldicarb), carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), chloorfenapyr, chloorpyrifos, dithiocarbamaten (dithiocarbamaten uitgedrukt als CS2, inclusief maneb, mancozeb, metiram, propineb, thiram en ziram), diafenthiuron, diazinon, dichloorvos, dicofol (som van p, p’- en o,p’-isomeer), dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), endosulfan (som van alfa- en bèta-isomeer en endosulfansulfaat, uitgedrukt als endosulfan), fenamidon, imidacloprid, malathion (som van malathion en malaoxon, uitgedrukt als malathion), methamidofos, methiocarb (som van methiocarb en methiocarbsulfoxide en -sulfon, uitgedrukt als methiocarb), methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), monocrotofos, oxamyl, profenofos, propiconazool, thiabendazool, thiacloprid.

(7)  Met name residuen van: carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), cyfluthrin (cyfluthrin inclusief andere mengsels van de samenstellende isomeren (som van de isomeren)), cyprodinil, diazinon, dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), ethion, fenitrothion, fenpropathrin, fludioxonil, hexaflumuron, lambda-cyhalothrin, methiocarb (som van methiocarb en methiocarbsulfoxide en sulfon, uitgedrukt als methiocarb), methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), oxamyl, fenthoaat, thiofanaat-methyl.

(8)  Met name residuen van: carbofuran (som van carbofuran en 3-hydroxycarbofuran, uitgedrukt als carbofuran), chloorpyrifos, cypermethrin (cypermethrin inclusief andere mengsels van de samenstellende isomeren (som van de isomeren)), cyproconazool, dicofol (som van p, p’- en o,p’-isomeer), difenoconazool, dinotefuran, ethion, flusilazool, folpet, prochloraz (som van prochloraz en de metabolieten daarvan die het 2,4,6-trichloorofenolgedeelte bevatten, uitgedrukt als prochloraz), profenofos, propiconazool, thiofanaat-methyl, triforine.

(9)  Met name residuen van: dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), chloorpyrifos, acefaat, methamidofos, methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), diafenthiuron, indoxacarb als de som van het S- en het R-isomeer.

(10)  Met name residuen van: chloorpyrifos, cypermethrin (cypermethrin inclusief andere mengsels van de samenstellende isomeren (som van de isomeren)), dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), endosulfan (som van alfa- en bèta-isomeer en endosulfansulfaat, uitgedrukt als endosulfan), hexaconazool, parathion-methyl (som van parathion-methyl en paraoxon-methyl, uitgedrukt als parathion-methyl), methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), flutriafol, carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), flubendiamide, myclobutanil, malathion (som van malathion en malaoxon, uitgedrukt als malathion).

(11)  Met name residuen van dichloorvos.

(12)  Met name residuen van: carbofuran (som van carbofuran en 3-hydroxycarbofuran, uitgedrukt als carbofuran), methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), triazofos, malathion (som van malathion en malaoxon, uitgedrukt als malathion), profenofos, prothiofos, ethion, carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), triforine, procymidon, formetanaat: som van formetanaat en zouten daarvan, uitgedrukt als formetanaat(hydrochloride).

(13)  Referentiemethode EN/ISO 6579 of een ten opzichte van die methode gevalideerde methode overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1).

(14)  Met name residuen van: acefaat, carbaryl, carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), carbofuran (som van carbofuran en 3-hydroxycarbofuran, uitgedrukt als carbofuran), chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), ethion, malathion (som van malathion en malaoxon, uitgedrukt als malathion), metalaxyl en metalaxyl-M (metalaxyl inclusief andere mengsels van de samenstellende isomeren, waaronder metalaxyl-M (som van de isomeren)), methamidofos, methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), monocrotofos, profenofos, prothiofos, quinalfos, triadimefon en triadimenol (som van triadimefon en triadimenol), triazofos, dicrotofos, EPN, triforine.

(15)  Met name residuen van: methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), oxamyl, carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), clofentezine, diafenthiuron, dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), formetanaat: som van formetanaat en zouten daarvan, uitgedrukt als formetanaat(hydrochloride), malathion (som van malathion en malaoxon, uitgedrukt als malathion), procymidone, tetradifon, thiofanaat-methyl.

(16)  Met name residuen van: carbofuran (som van carbofuran en 3-hydroxycarbofuran, uitgedrukt als carbofuran), carbendazim en benomyl (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim), chloorpyrifos, profenofos, permethrin (som van de isomeren), hexaconazool, difenoconazool, propiconazool, fipronil (som van fipronil en de sulfonmetaboliet daarvan (MB46136), uitgedrukt als fipronil), propargite, flusilazool, fentoaat, cypermethrin (cypermethrin inclusief andere mengsels van de samenstellende isomeren (som van de isomeren)), methomyl en thiodicarb (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl), quinalfos, pencycuron, methidathion, dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat), fenbuconazool.”


27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/43


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 619/2013 VAN DE COMMISSIE

van 26 juni 2013

tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee door ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta of Spanje

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De hoeveelheid blauwvintonijn die vissersvaartuigen en tonnara's van de Europese Unie in 2013 mogen vangen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee, is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 40/2013 van de Raad van 21 januari 2013 tot vaststelling, voor 2013, van de vangstmogelijkheden in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde niet-EU-wateren, voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor internationale onderhandelingen worden gevoerd of internationale overeenkomsten gelden (2).

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad van 6 april 2009 betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 43/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1559/2007 (3) moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van de individuele quota die aan hun vaartuigen van meer dan 24 meter zijn toegewezen. Wat visserijvaartuigen van minder dan 24 meter en tonnara's betreft, moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van, op zijn minst, de quota die zijn toegekend aan producentenorganisaties of met soortgelijk vistuig vissende groepen vaartuigen.

(3)

Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft tot doel de levensvatbaarheid van de visserijsector op de lange termijn te garanderen door een op de voorzorgsbenadering gebaseerde duurzame exploitatie van de levende aquatische rijkdommen.

(4)

Wanneer de Commissie op basis van door de lidstaten verstrekte gegevens en van andere gegevens waarover zij beschikt, van oordeel is dat de voor de Europese Unie, een lidstaat of een groep lidstaten beschikbare vangstmogelijkheden voor één of meer vistuigen of vloten als opgebruikt moeten worden beschouwd, moet zij overeenkomstig artikel 36, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad de betrokken lidstaten daarvan in kennis stellen en de visserijactiviteiten voor het gebied, het vistuig, het bestand, de groep bestanden of de vloot die bij die specifieke visserijactiviteiten zijn betrokken, verbieden.

(5)

Uit de gegevens waarover de Commissie beschikt, blijkt dat de vangstmogelijkheden voor blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee die zijn toegewezen aan ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta of Spanje, zijn opgebruikt.

(6)

Op 3, 5, 8 en 17 juni heeft Frankrijk aan de Commissie gemeld dat het zijn zeventien ringzegenvaartuigen die in 2013 in de visserij op blauwvintonijn actief zijn, verboden heeft visserijactiviteiten te verrichten, en wel met ingang van 3 juni voor tien vaartuigen, met ingang van 5 juni voor vier vaartuigen, met ingang van 8 juni voor twee vaartuigen en met ingang van 17 juni voor het laatste vaartuig; bijgevolg zijn alle hier bedoelde activiteiten met ingang van uiterlijk 17 juni 2013 om 17.22 uur verboden.

(7)

Op 3 juni heeft Griekenland aan de Commissie gemeld dat het zijn ringzegenvaartuig dat in 2013 in de visserij op blauwvintonijn actief is, verboden heeft visserijactiviteiten te verrichten met ingang van 3 juni 2013, om 8.00 uur.

(8)

Op 13 juni 2013 heeft Italië aan de Commissie gemeld dat het zijn twaalf ringzegenvaartuigen die in 2013 in de visserij op blauwvintonijn actief zijn, verboden heeft visserijactiviteiten te verrichten, en wel met ingang van 5 juni voor vier vaartuigen, met ingang van 6 juni voor vier vaartuigen, met ingang van 9 juni voor drie vaartuigen en met ingang van 13 juni voor het laatste vaartuig; bijgevolg zijn alle hier bedoelde activiteiten met ingang van uiterlijk 13 juni 2013 om 15.27 uur verboden.

(9)

Op 8 juni heeft Malta aan de Commissie gemeld dat het zijn ringzegenvaartuig dat in 2013 in de visserij op blauwvintonijn actief is, verboden heeft visserijactiviteiten te verrichten met ingang van 8 juni 2013, om 21.56 uur.

(10)

Op 3 en 17 juni heeft Spanje aan de Commissie gemeld dat het zijn zes ringzegenvaartuigen die in 2013 in de visserij op blauwvintonijn actief zijn, verboden heeft visserijactiviteiten te verrichten, en wel met ingang van 3 juni voor vijf vaartuigen en met ingang van 17 juni voor het laatste vaartuig; bijgevolg zijn alle hier bedoelde activiteiten met ingang van uiterlijk 17 juni 2013 om 00.00 uur verboden.

(11)

Onverminderd de hierboven bedoelde maatregelen van Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta en Spanje dient de Commissie te bevestigen dat de visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee door ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in de betrokken lidstaten, verboden is met ingang van uiterlijk 17 juni 2013 om 17.22 uur voor Frankrijk, met ingang van 3 juni 2013 om 8.00 uur voor Griekenland, met ingang van uiterlijk 13 juni 2013 om 15.27 uur voor Italië, met ingang van 8 juni 2013 om 21.56 uur voor Malta en met ingang van uiterlijk 17 juni 2013 om 00.00 uur voor Spanje,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee door ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Frankrijk, wordt met ingang van uiterlijk 17 juni 2013 om 17.22 uur verboden.

Het is verboden om blauwvintonijn die met ingang van die datum door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te houden, voor vetmest- of kweekdoeleinden te kooien, over te laden, over te hevelen of aan te landen.

Artikel 2

De visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee door ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Griekenland, wordt met ingang van 3 juni 2013 om 8.00 uur verboden.

Het is verboden om blauwvintonijn die met ingang van die datum door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te houden, voor vetmest- of kweekdoeleinden te kooien, over te laden, over te hevelen of aan te landen.

Artikel 3

De visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee door ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Italië, wordt met ingang van uiterlijk 13 juni 2013 om 15.27 uur verboden.

Het is verboden om blauwvintonijn die met ingang van die datum door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te houden, voor vetmest- of kweekdoeleinden te kooien, over te laden, over te hevelen of aan te landen.

Artikel 4

De visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee door ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Malta, wordt met ingang van 8 juni 2013 om 21.56 uur verboden.

Het is verboden om blauwvintonijn die met ingang van die datum door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te houden, voor vetmest- of kweekdoeleinden te kooien, over te laden, over te hevelen of aan te landen.

Artikel 5

De visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee door ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Spanje, wordt met ingang van uiterlijk 17 juni 2013 om 00.00 uur verboden.

Het is verboden om blauwvintonijn die met ingang van die datum door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te houden, voor vetmest- of kweekdoeleinden te kooien, over te laden, over te hevelen of aan te landen.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 juni 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Maria DAMANAKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 23 van 25.1.2013, blz. 1.

(3)  PB L 96 van 15.4.2009, blz. 1.


27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/45


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 620/2013 VAN DE COMMISSIE

van 26 juni 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 juni 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

49,2

TR

98,7

ZZ

74,0

0707 00 05

MK

29,3

TR

116,3

ZZ

72,8

0709 93 10

MA

102,6

TR

127,4

ZZ

115,0

0805 50 10

AR

86,5

BR

96,4

TR

78,7

ZA

99,9

ZZ

90,4

0808 10 80

AR

167,5

BR

116,6

CL

130,8

CN

105,7

NZ

144,4

US

156,1

ZA

128,3

ZZ

135,6

0809 10 00

IL

342,4

TR

218,5

ZZ

280,5

0809 29 00

TR

335,5

ZZ

335,5

0809 30

TR

179,1

ZZ

179,1

0809 40 05

CL

216,9

IL

308,9

ZA

377,9

ZZ

301,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/47


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 21 juni 2013

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2011/344/EU tot verlening van financiële bijstand van de Unie aan Portugal

(2013/323/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme (1), en met name artikel 3, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 17 mei 2011 heeft de Raad Portugal, op verzoek van Portugal zelf, financiële bijstand verleend (Uitvoeringsbesluit 2011/344/EU van de Raad) (2) ter ondersteuning van een krachtig economisch en financieel hervormingsprogramma ("het programma") dat erop gericht is het vertrouwen te herstellen, de economie weer op een duurzaam groeipad te brengen en de financiële stabiliteit in Portugal, de eurozone en de Unie te verzekeren.

(2)

Overeenkomstig artikel 3, lid 10, van Uitvoeringsbesluit 2011/344/EU heeft de Commissie samen met het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en in samenspraak met de Europese Centrale Bank (ECB) voor de zevende keer getoetst welke vorderingen de Portugese autoriteiten bij de uitvoering van de tussen 25 februari en 14 maart overeengekomen maatregelen maken. Vervolgens is tussen 14 en 17 april 2013 en tussen 8 en 11 mei 2013 een bijkomende beoordeling van bepaalde begrotingsmaatregelen uitgevoerd.

(3)

Een verlenging van de gemiddelde maximumlooptijd van de leningen van de Unie zou nuttig zijn, aangezien hierdoor de inspanningen van Portugal zouden worden ondersteund om opnieuw volledige markttoegang te verkrijgen en met succes uit het programma uit te treden. Om de verlenging van de gemiddelde maximumlooptijd van de lening van de Unie ten volle te kunnen benutten, moet de Commissie gemachtigd worden om de looptijd van de termijnen en tranches te verlengen.

(4)

Het reële bruto binnenlands product (bbp) is in 2012 met 3,2% gedaald na een onverwacht grote inkrimping van de economische activiteit en de werkgelegenheid in het laatste kwartaal van het jaar. Deze ontwikkelingen hebben een neerwaartse herziening van de economische vooruitzichten vereist: voorzien wordt nu dat het reële bbp in 2013 met 2,3% zal inkrimpen wegens de negatievere doorwerking van 2012, sterkere inkrimping van de binnenlandse consumptie als gevolg van de hogere dan verwachte werkloosheid en zwakkere vooruitzichten voor de externe vraag. Voorspeld wordt eveneens dat het economisch herstel lauwer zal zijn dan verwacht met een reëel bbp dat naar verwachting in de tweede helft van het jaar zal uitbodemen en in 2014 jaarlijks met 0,6% zal groeien; de groei van het reële bbp zal naar verwachting 1,5% bereiken in 2015. De werkloosheid zal naar verwachting in 2014 pieken op 18½% van de beroepsbevolking.

(5)

Het overheidstekort bereikte 6,4% van het bbp in 2012, wat groter is dan het programmastreefcijfer van 5% van het bbp. Het nominale tekort werd beïnvloed door een aantal grote eenmalige operaties, waarvan de begrotingsimpact bij de vorige toets niet bekend was. De operaties omvatten de kapitaalinjectie in de staatsbank CGD (0,5% van het bbp), het omleiden via de regering van de omzetting in vermogen van aandeelhoudersleningen van Parpública aan SAGESTAMO, twee bedrijven buiten de regeringskring (0,5% van het bbp) en de waardeverminderingen in verband met de overdracht van activa van BPN (0,1% van het bbp). Bovendien zijn de opbrengsten van de verkoop van de bedrijfsconcessie voor de grote luchthavens in Portugal ingevolge een advies van Eurostat als een opname van vermogen behandeld, waardoor dit geen invloed had op het overheidssaldo, terwijl de regering dat bedrag wel op de begroting had uitgetrokken (voor 0,7% van het bbp). Exclusief de impact van deze eenmalig factoren voor het nominale saldo, zou het overheidstekort 4,7% van het bbp hebben bedragen, dit is kleiner dan de doelstelling. Het beperken van het tekort op dit niveau vormde een uitdaging omdat het onder invloed van macro-economische factoren tegenvallen van de inkomsten gecompenseerd moest worden door hoger dan begrote besparingen, met name op de loonmassa van de overheidssector, het intermediair verbruik en de kredieten voor nieuwe investeringsprojecten.

(6)

Al met al bereikte de begrotingsinspanning, gemeten naar de verbetering van het structurele saldo, in 2012 2,4% van het bbp en is zij in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad van 9 oktober 2012 om een einde te maken aan de situatie van buitensporig overheidstekort in Portugal. De verbetering van het structurele primaire saldo met 2,7% van het bbp was zelfs nog groter.

(7)

Na de ontwikkelingen in 2012 is de nieuwe aanname van het budgettaire referentiescenario van 2013 dat inkomstentegenvallers en verhoogde sociale overdrachten in natura worden overgedragen terwijl een groot deel van de uitgavenbesparingen in het laatste kwartaal van 2012 als niet permanent worden beschouwd, hetgeen tot een negatieve doorwerking van ongeveer 0,4% van het bbp leidt in 2013. Voorts is door de significante achteruitgang van de macro-economische vooruitzichten in 2013 het budgettaire referentiescenario met nog eens 0,5% van het bbp verlaagd. Gezien deze ontwikkelingen zijn de begrotingsdoelstellingen als bepaald bij de vijfde toets van het programma (4,5% van het bbp in 2013 en 2,5% van het bbp in 2014) niet langer haalbaar. Aangezien de afwijking geacht wordt fundamenteel buiten de macht van de regering te liggen, lijkt een herziening van de begrotingsaanpassing passend.

(8)

De tekortdoelstellingen zijn bijgevolg aangepast tot 5,5% van het bbp in 2013, 4,0% van het bbp in 2014 en 2,5% van het bbp in 2015. Het begrotingspad is herafgestemd op behoud van een structurele primaire aanpassing van om en bij 9% gedurende de periode 2011-2015, waarbij men de automatische stabilisatoren hun werk laat doen en met financierings- en schuldbeperkingen alsook de sociale kosten van de aanpassing rekening houdt. Zelfs onder de herziene doelstellingen zullen forse consolidatiemaatregelen voor 3,5% van het bbp in 2013 en 2% van het bbp in 2014 noodzakelijk zijn. Een reeks structurele maatregelen aan de uitgaven- en inkomstenzijde ondersteunen de beoogde aanpassing gedurende de programmaperiode. Het consolidatiepad zal naar verwachting na de programmaperiode doorlopen zodat het tekort in 2015 duidelijk onder de drempel van 3% wordt gebracht.

(9)

De begrotingswet van 2013 omvatte discretionaire maatregelen van structurele aard ter waarde van iets meer dan 3% van het bbp, na rekening te houden met het herstel van een van de twee bonusbetalingen voor ambtenaren en 1,1 maal de twee bonusbetalingen voor gepensioneerden die in 2012 waren verminderd. Op 5 april 2013 heeft het grondwettelijk hof zich echter tegen sommige van de bepalingen van de begroting van 2013 uitgesproken, daaronder begrepen de resterende vermindering van één bonusbetaling voor ambtenaren, 0,9 maal de bonusbetaling voor gepensioneerden en een nieuwe toeslag op werkloosheids- en ziekteverlofuitkeringen waardoor een begrotingstekort van 0,8% van het bbp ontstond. Om dit tekort aan te vullen en de vereiste budgettaire aanpassing in 2014 en 2015 te ondersteunen, heeft de regering in de loop van april en mei een pakket permanente uitgavenverminderende maatregelen met een cumulatieve opbrengst van 4,7 miljard EUR of 2,8% van het bbp gedurende 2013-2014 aangenomen, waarvan maatregelen ter waarde van 0,8% van het bbp naar 2013 worden vervroegd. In 2014 wordt er weer een evenwicht tussen inkomsten en uitgaven bereikt.

(10)

Mede als gevolg van het volledige herstel van de twee bonusbetalingen voor ambtenaren en gepensioneerden maken inkomstenstijgingen meer dan twee derde van de algehele budgettaire consolidatie-inspanning uit in 2013 terwijl uitgavenverminderingen minder dan een derde uitmaken, dit in tegenstelling tot de oorspronkelijke bedoelingen om de consolidatie op de uitgaven te concentreren.

(11)

In 2013 omvatten de inkomstenmaatregelen een herstructurering van de personenbelasting, een toeslag van 3,5% op het deel van het belastbare inkomen dat het minimumloon overschrijdt, een solidariteitstoeslag op de hoogste inkomensniveaus, de verbreding van de belastinggrondslag en andere inkomstenverhogende wijzigingen in de vennootschapsbelasting, hogere accijnzen op tabak, alcohol en aardgas, een verbreding van de heffingsgrondslag voor de vastgoedbelasting na een hertaxatie van het vastgoed en een buitengewone solidariteitsbijdrage op de pensioenen om aan vergrijzingsgerelateerde houdbaarheidsuitdagingen het hoofd te bieden. Aan de uitgavenzijde beogen de maatregelen een forse vermindering van de loonmassa van de overheidssector door de toewijzing van middelen te optimaliseren en het overheidspersoneelsbestand opnieuw tot een passende omvang te brengen en door betalingen van overuren, emolumenten en vergoedingen tijdens buitengewoon verlof te verminderen. Andere uitgavenbesparende maatregelen zijn onder meer de voortzetting van de rationalisatie-inspanningen in de gezondheidssector, de stroomlijning van de sociale uitkeringen en betere targeting van sociale bijstand, de vermindering van het intermediaire verbruik bij alle vakdepartementen, besparingen door het opnieuw onderhandelen over publiek-private partnerschapscontracten en door herstructureringsinspanningen bij staatsondernemingen. Sommige van de beoogde besparingen zullen resulteren uit een vervroeging van de maatregelen die zijn ontworpen in het kader van de overheidsuitgaventoets.

(12)

Terwijl de genoemde maatregelen van permanente aard zijn, zal de regering ook niet permanente maatregelen nemen, onder meer door de overdracht van middelen uit het Cohesiefonds van minder voldragen projecten naar verdergevorderde projecten, en een verdere vermindering van de kapitaalsuitgaven (programma Polis).

(13)

Bovenop dein de aanvullende begroting opgenomen consolidatiemaatregelen zullen alle andere wetgevingswijzigingen en wetgevingsvoorstellen die vereist zijn om de met de overheidsuitgaventoets verband houdende hervormingen ten uitvoer te leggen door de regering worden aangenomen casu quo bij het parlement ingediend uiterlijk aan het einde van de wetgevende zitting medio juli 2013.

(14)

Gedurende 2014 zal de begrotingsaanpassing voortgaan op basis van de overheidsuitgaventoets die de regering de voorbije maanden heeft ondernomen en omvat permanente uitgavenverminderende maatregelen van 2% van het bbp in 2014. De voornaamste impact van de maatregelen in verband met de overheidsuitgaventoets ligt op drie hoofdpunten: 1) vermindering van de loonmassa van de overheidssector; 2) vermindering van de pensioenuitkeringen en 3) sectorale uitgavenverminderingen voor alle vakdepartementen en programma's. De maatregelen in verband met de overheidsuitgaventoets maken deel uit van een bredere inspanning om de staat te hervormen met het doel de billijkheid en efficiëntie van de verlening van sociale overdrachten en openbare diensten te verhogen. De vermindering van de loonkosten in 2014 is gericht op het verminderen van de omvang van het overheidspersoneelsbestand en het verschuiven van de samenstelling ervan naar hogergeschoolde medewerkers toe, waarbij het arbeidsreglement van de overheidssector op dat van de privésector wordt afgestemd en het beloningsbeleid transparanter wordt gemaakt en meer aan verdienste wordt gekoppeld. Specifieke hervormingen zijn onder meer de omzetting van de bijzondere mobiliteitsregeling in een herkwalificatieprogramma, waarbij de werktijden van de overheidssector op die van de privésector worden afgestemd (d.w.z. verlenging van de werkweek van 35 tot 40 uur), invoering van een urenreserve, vermindering van de vakantierechten, de tenuitvoerlegging van een vrijwillige afvloeiingsregeling (die naar schatting eenmalige op voorhand te maken kosten van ongeveer 0,3% van het bbp zal genereren) en de invoering van een gemeenschappelijke salaris- en salarisaanvullingenschaal. Een omvattende pensioenregeling zal een ander belangrijk deel van de besparingen genereren en zal gebaseerd zijn op billijkheidsbeginselen en inkomensprogressiviteit, waarbij de laagste pensioenen worden beschermd. Meer bepaald zullen de hervormingen gericht zijn op het verminderen van de huidige verschillen tussen het ambtenarenstelsel en het algemene stelsel, waarbij middels wijzigingen van de houdbaarheidsfactor de wettelijke pensioenleeftijd wordt verhoogd en – indien strikt noodzakelijk – een progressieve demografische houdbaarheidsbijdrage wordt ingevoerd. Ten slotte zullen de besparingen in het intermediaire verbruik en de uitgavenprogramma's voor alle vakdepartementen worden opgevoerd.

(15)

Gezien de politieke en juridische risico's bij de uitvoering kunnen gedurende het aan de gang zijnde overleg met de sociale en politieke partners sommige maatregelen in verband met de overheidsuitgaventoets door andere maatregelen van gelijke omvang en kwaliteit worden vervangen.

(16)

Het proces van budgettaire aanpassing wordt geflankeerd door een reeks structurele begrotingsmaatregelen om de overheidsuitgaven beter onder controle te krijgen en de inning van de ontvangsten te verbeteren. Met name wordt dit middels een omvattende hervorming van het begrotingskader, mede op centraal, regionaal en lokaal overheidsniveau, in overeenstemming gebracht met de beste praktijken op het gebied van begrotingsprocedures en begrotingsbeheer. Het begrotingskader is gewijzigd om hierin het versterkt kader van de Unie voor begrotingsbeheer op te kunnen nemen, met daarin de vereisten van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie en het economische-governancepakket, ook wel bekend als "six-pack". Het systeem voor de uitoefening van controle op nieuwe verplichtingen werpt vruchten af, maar de uitvoering ervan moet nauwlettend worden gemonitord om ervoor te zorgen dat de verbintenissen in overeenstemming zijn met de financiering. De hervormingen van het overheidsapparaat gaan voort met een belangrijke rationalisering van de betrekkingen in overheidsdienst en bij publieke entiteiten. Er wordt voorgang gemaakt met de hervorming van het ontvangstenbeheer en de autoriteiten werken aan een nauwlettendere monitoring en aan een betere naleving van de regels op dit gebied. De heronderhandelingen over de publiek-private partnerschappen zijn van start gegaan en voor 2013 en daarna worden significante besparingen verwacht. De staatsbedrijven hebben gemiddeld eind 2012 een operationeel evenwicht bereikt en er zijn bijkomende efficiëntiehervormingen gepland om de resultaten verder te verbeteren. De hervormingen in de gezondheidszorg leveren eveneens significante besparingen op en liggen nog in grote lijnen op koers.

(17)

Op basis van de huidige Commissieprognoses voor de nominale bbp-groei (-1,0% in 2013, 1,6% in 2014 en 3,3% in 2015) en het overheidstekort van 5,5% van het bbp in 2013, 4,0% van het bbp in 2014 en 2,5% van het bbp in 2015 zal de schuldquote zich naar verwacht als volgt ontwikkelen: 122,9% van het bbp in 2013, 124,2% van het bbp in 2014 en 123,1% van het bbp in 2015. Bijgevolg wordt de schuldquote na 2014 op een neerwaarts traject gebracht, ervan uitgaande dat het tekort verder wordt teruggedrongen. De schulddynamiek wordt beïnvloed door diverse transacties "onder de streep", zoals aanzienlijke aankopen van financiële activa, met name voor een mogelijke herkapitalisatie van banken en voor de financiering van staatsbedrijven, alsmede verschillen tussen rentebetalingen op transactiebasis en op kasbasis.

(18)

In 2012 is de operatie van bancaire kapitaalsverhogingen voltooid waardoor de deelnemende banken in staat zijn gesteld aan de kapitaalbasisbuffers van de Europese Bankautoriteit alsook de core tier 1-programmadoelstelling van 10% aan het einde van het jaar voor 2012 te voldoen. De indicatieve doelstelling van 120% voor de ratio kredieten/deposito's uiterlijk 2014 wordt waarschijnlijk gehaald en sommige banken bevinden zich reeds onder de drempel. De inspanningen om de financieringsbronnen voor het bedrijfsleven te diversifiëren, worden geïntensiveerd. Momenteel wordt de ruimte beoordeeld voor het verbeteren van de prestatie en het bestuur van bestaande door de overheid gewaarborgde kredietlijnen. Momenteel worden de herstelplannen van de banken geanalyseerd en worden afwikkelingsplannen opgesteld.

(19)

Er is verdere vooruitgang geboekt op het gebied van de structurele hervormingen die gericht zijn op een verhoging van de groei en het concurrentievermogen. Naast het versterken van actief arbeidsmarktbeleid hebben de autoriteiten een omvattende arbeidsmarkthervorming doorgevoerd. Om de arbeidsmarkt flexibeler te maken en de werkgelegenheid te bevorderen, verlaagt het nieuwe kader de ontslagvergoedingen, versoepelt het de voorwaarden voor eerlijk ontslag, vergroot het de arbeidstijdflexibiliteit, verruimt het de mogelijkheden voor loononderhandelingen op ondernemingsniveau en herziet het stelsel van uitkeringen van de werkloosheidsverzekering om de prikkels om snel het werk te hervatten te vergroten, onder waarborging van een voldoende niveau van bescherming. De tenuitvoerlegging van de actieplannen inzake het secundair onderwijs en de beroepsopleiding ligt over het geheel genomen op schema.

(20)

De tenuitvoerlegging van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, waarbij de toetredingsdrempels worden verlaagd en de concurrentie en de bedrijvigheid worden gestimuleerd door het in de verschillende economische regelingen voor nieuwe partijen gemakkelijker te maken om de markt te betreden, verloopt in een goed tempo. Een kaderwet met de voornaamste beginselen inzake de werking van de voornaamste nationale regelgevende instanties, die een grote mate van onafhankelijkheid en autonomie zullen krijgen, staat op het punt bij het parlement te worden ingediend. Er is significante vooruitgang gemaakt met de omzetting van het derde energiepakket, en de vermindering van de energietariefschuld om de houdbaarheid van het stelsel te garanderen, is aan de gang. De vergunningsprocedures en andere administratieve formaliteiten op uiteenlopende economische gebieden als het milieu en de ruimtelijke ordening, landbouw en plattelandsontwikkeling, de industrie, het toerisme of de geologie, worden vereenvoudigd.

(21)

In november 2012 is een omvattende hervorming van de huurwoningmarkt in werking getreden waardoor de woningmarkt dynamischer zou moeten worden. De hervormingen van het rechtssysteem blijven op schema. Er is vooruitgang gemaakt met het verder verkleinen van de achterstand in de behandeling van rechtszaken en met bredere hervormingen als de geografische reorganisatie van de rechtbankdistricten en de hervorming van het wetboek van burgerlijk procesrecht.

(22)

In het licht van deze ontwikkelingen moet Uitvoeringsbesluit 2011/344/EU worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsbesluit 2011/344/EU wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 worden vervangen door:

‧1.   De Unie stelt Portugal een lening van maximaal 26 miljard EUR met een gemiddelde maximumlooptijd van 19,5 jaar ter beschikking. De looptijd van afzonderlijke tranches van de leenfaciliteit kan ten hoogste 30 jaar bedragen.‧

b)

De volgende alinea wordt toegevoegd:

‧9.   Op verzoek van Portugal kan de Commissie de looptijd van een termijn of een tranche verlengen, op voorwaarde dat de in lid 1 vastgestelde gemiddelde maximumlooptijd in acht wordt genomen. Hiertoe kan de Commissie overgaan tot de herfinanciering van het geheel of een deel van haar lening. Alle vooraf opgenomen bedragen worden gestort op een rekening bij de ECB die de Commissie heeft geopend voor het beheer van de financiële bijstand.‧

2.

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

De leden 3 en 4 worden vervangen door:

‧3.   Het overheidstekort bedraagt niet meer dan 5,9% van het bbp in 2011, 5,0% van het bbp in 2012, 5,5% van het bbp in 2013 en 4% van het bbp in 2014. Voor de berekening van dit tekort wordt geen rekening gehouden met de mogelijke budgettaire kosten van maatregelen ter ondersteuning van het bankwezen in de context van de strategie van de Portugese overheid met betrekking tot de financiële sector. De begrotingsconsolidatie wordt verwezenlijkt door middel van kwalitatief hoogwaardige permanente maatregelen, en de gevolgen van consolidatie voor kwetsbare groepen worden tot een minimum beperkt.

4.   Portugal stelt de in de leden 5 tot en met 8 beschreven maatregelen vast voordat het aangegeven jaar is verstreken, waarbij de exacte termijnen voor de jaren 2011-2014 in het memorandum van overeenstemming worden gespecificeerd. Portugal staat klaar om bijkomende consolidatiemaatregelen te nemen om gedurende heel de programmaperiode de tekortdoelstellingen te bereiken.‧

b)

Leden 7 tot en met 9 komen als volgt te luiden:

‧7.   In lijn met de bepalingen van het memorandum van overeenstemming neemt Portugal in de loop van 2013 de volgende maatregelen:

a)

in 2013 mag het overheidstekort niet hoger zijn dan 5,5% van het bbp. De in de begroting van 2013, daaronder begrepen in de uiterlijk einde mei aan het parlement voor te leggen aanvullende begroting opgenomen consolidatiemaatregelen, worden gedurende het hele jaar ten uitvoer gelegd. Inkomstenverhogende maatregelen omvatten een hervorming van de personenbelasting waardoor de belastingstructuur wordt vereenvoudigd, de belastinggrondslag wordt verbreed middels de afschaffing van bepaalde fiscale voordelen en het gemiddelde belastingtarief wordt opgetrokken, onder behoud van de progressiviteit; een verbreding van de grondslag van de vennootschapsbelasting; een verhoging van de accijnzen en van de terugkerende vastgoedbelasting en een buitengewone solidariteitsbijdrage op de pensioenen. Maatregelen om op de uitgaven te bezuinigen zijn onder meer een rationalisering van het overheidsapparaat, het onderwijs, de gezondheidszorg en sociale uitkeringen; een vermindering van de loonmassa door het vast en tijdelijk personeel in te krimpen en de vergoeding voor overwerk te verlagen; een verlaging van de operationele en kapitaaluitgaven van staatsbedrijven; het opnieuw onderhandelen over publiek-private partnerschapscontracten; de vermindering van het intermediaire verbruik bij alle vakdepartementen;

b)

sommige maatregelen die uit de overheidsuitgaventoets voortkomen, worden vervroegd naar 2013. Deze bestaan vooral in een verdere vermindering van de betrekkingen in overheidsdienst door de omzetting van de bijzondere mobiliteitsregeling in een herkwalificatieprogramma, de convergentie van het arbeidsreglement van de publieke en private sector, de verlenging van de werkweek in de overheidssector van 35 tot 40 uur, de verhoging van de ambtenarenbijdragen voor de bijzondere regelingen voor gezondheidszorg en de vermindering van emolumenten. De rationalisatie-inspanningen bij alle vakdepartementen gaan verder dan de oorspronkelijke begrotingsplannen en de sociale uitgaven worden verder gestroomlijnd. Daarnaast moeten de bovengenoemde permanente maatregelen worden aangevuld met tijdelijke maatregelen, die in 2014 door permanente maatregelen moeten worden vervangen, bestaande met name in de overdracht van middelen uit het Cohesiefonds van minder ver gevorderde projecten naar verder gevorderde en een verdere vermindering van de kapitaaluitgaven (programma Polis);

c)

bovenop de in de aanvullende begroting opgenomen consolidatiemaatregelen worden alle andere wetgevingswijzigingen en wetgevingsvoorstellen die vereist zijn om de met de toets van de overheidsuitgaven verband houdende hervormingen ten uitvoer te leggen door de regering aangenomen casu quo bij het parlement ingediend uiterlijk aan het einde van de wetgevende zitting medio juli 2013;

d)

Portugal gaat door met de uitvoering van zijn privatiseringsprogramma;

e)

Portugal coördineert de uitwisseling van informatie op alle overheidsniveaus om de inkomstenprognoses voor de begrotingen van 2014 van de autonome regio's en de lokale overheden te vergemakkelijken;

f)

Portugal intensiveert het gebruik van gedeelde diensten in het overheidsapparaat;

g)

Portugal brengt het aantal lokale vestigingen van de vakministeries (voor bijv. de belastingen, de sociale zekerheid en justitie) terug door deze samen te voegen in zogeheten "Lojas do Cidadão" (contactpunten voor administratie en voorzieningen) en door de e-overheid verder uit te bouwen gedurende de looptijd van het programma;

h)

Portugal gaat door met de reorganisatie en rationalisering van het ziekenhuisnetwerk via een specialisatie, concentratie en afslanking van ziekenhuisdiensten, en via een gezamenlijk beheer en gezamenlijke exploitatie van ziekenhuizen. De uitvoering van het actieplan wordt uiterlijk eind 2013 afgerond;

i)

Portugal verricht met de steun van internationaal vermaarde deskundigen en na de goedkeuring van de wijzigingen in de nieuwe stedelijke huurwet nr. 6/2006 en het decreet waarmee de administratieve procedure voor renovaties wordt vereenvoudigd, een diepgaande evaluatie van de werking van de woningmarkt;

j)

Portugal zet een landelijk kadaster op op basis waarvan de baten en lasten van de uitvoering van de stadsplanning in gelijkere mate kunnen worden verdeeld;

k)

Portugal belast zich met de tenuitvoerlegging van de in zijn actieplan vastgestelde maatregelen om de kwaliteit van het secundair onderwijs en het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding te verbeteren, waarbij met name het beheerinstrument om de resultaten en impacts van het onderwijs- en opleidingsbeleid te analyseren, te monitoren en te beoordelen volledig operationeel wordt gemaakt en de referentieberoepsscholen worden opgericht;

l)

Portugal neemt de nog in behandeling zijnde sectorale wijzigingen die nodig zijn voor een volledige omzetting van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (3), definitief aan;

m)

Portugal legt gerichte maatregelen ten uitvoer om de achterstand in de behandeling van handhavingszaken gestaag in te lopen in het kader van het streven om de achterstand in de behandeling van rechtszaken weg te werken;

n)

de regering dient bij het parlement de kaderwet voor de voornaamste nationale regelgevende autoriteiten vast om hun volledige onafhankelijkheid en financiële, administratieve en beheersautonomie te waarborgen;

o)

Portugal verbetert het ondernemingsklimaat door de nog lopende hervormingen om de administratieve last terug te dringen (volledig operationeel contactpunt als bedoeld in Richtlijn 2006/123/EG en projecten tot afschaffing van vergunningen te voltooien, en door de bestaande vergunningsprocedures, voorschriften en andere administratieve lasten in de economie die de ontwikkeling van economische activiteiten sterk belemmeren, verder te vereenvoudigen;

p)

Portugal voltooit de hervorming van het bestuursstelsel voor de havens, daaronder begrepen het grondig onderzoek van de havenexploitatieconcessies;

q)

Portugal legt de maatregelen om de werking van het vervoerssysteem te verbeteren, ten uitvoer;

r)

Portugal legt de maatregelen om de energietariefschuld af te schaffen en het derde EU-energiepakket volledig om te zetten, ten uitvoer;

s)

Portugal zorgt ervoor dat het nieuwe juridische en institutionele PPP-kader wordt toegepast en dat over de PPP-wegcontracten verder wordt onderhandeld in lijn met het door de regering gepresenteerde strategische plan en met de herziening van het regelgevingskader om, inzonderheid in 2013, substantiële budgettaire opbrengsten te verkrijgen;

t)

Portugal blijft focussen op maatregelen om belastingfraude en belastingontwijking te bestrijden en naleving door de belastingbetalers te versterken;

u)

Portugal voert aanpassingen door van de opzeggingsvergoedingenregeling in overeenstemming met de bepalingen van het memorandum van overeenstemming;

v)

Portugal bevordert loonontwikkelingen die stroken met het streven om de werkgelegenheidsschepping te stimuleren en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven te verbeteren teneinde macro-economische onevenwichtigheden te corrigeren. Tijdens de programmaperiode gaan de minimumlonen pas omhoog als dat in het licht van economische en arbeidsmarktontwikkelingen gerechtvaardigd is;

w)

Portugal blijft de efficiëntie van het actieve arbeidsmarktbeleid verhogen in het licht van de resultaten van het evaluatieverslag en het actieplan ter verbetering van de werking van de overheidsdienst voor arbeidsvoorziening;

8.   In 2014 mag het overheidstekort niet hoger zijn dan 4,0% van het bbp. Om deze doelstelling te bereiken, legt Portugal de uitgavenverminderende maatregelen ten uitvoer die in het kader van de overheidsuitgaventoets zijn opgesteld. In totaal bedragen deze maatregelen 2% van het bbp in 2014 en omvatten zij de vermindering van de loonmassa die erop gericht is de omvang van het personeelsbestand van de overheidssector te verminderen en de samenstelling ervan naar hogergeschoolde medewerkers toe te wijzigen; verdere convergentie van de arbeidsregels van de overheidssector en de privésector, d.w.z. toename van de arbeidstijd, invoering van een urenreserve, vermindering van vakantierechten; de tenuitvoerlegging van een vrijwillige afvloeiingsregeling en de invoering van een enkele schaal voor lonen en aanvullende betalingen; een vermindering van de huidige verschillen tussen de pensioenregeling van de ambtenaren en het algemene pensioenstelsel; een verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd; en - indien strikt noodzakelijk – een progressieve houdbaarheidsbijdrage op pensioenen. Voorts worden de besparingen in het intermediaire verbruik en de uitgavenprogramma's voor alle vakdepartementen opgevoerd. Sommige van de maatregelen kunnen gedeeltelijk of geheel door andere van gelijke omvang en kwaliteit worden vervangen.

9.   Teneinde het vertrouwen in de financiële sector te herstellen, streeft Portugal ernaar een toereikend niveau van kapitaal in zijn banksector te behouden en een ordelijk deleveragingproces te waarborgen met naleving van de in het memorandum van overeenstemming vastgestelde termijnen. In dat verband legt Portugal de met de Commissie, de ECB en het IMF overeengekomen strategie voor de Portugese banksector ten uitvoer, zodat de financiële stabiliteit wordt gevrijwaard. Portugal neemt in het bijzonder de volgende maatregelen:

a)

de banken adviseren om hun zekerhedenbuffers op houdbare basis te versterken;

b)

zorgen voor een evenwichtige en ordelijke deleveraging van de banksector, hetgeen kritiek blijft bij het permanent opheffen van financieringsonevenwichtigheden en verminderen van de afhankelijkheid van Eurosysteem-financiering op middellange termijn. De financierings- en kapitaalsplannen voor banken worden elk kwartaal getoetst;

c)

bevorderen van de diversificatie van financieringsalternatieven voor het bedrijfsleven, en met name de kmo's, middels een waaier van maatregelen om hun toegang tot de kapitaalmarkten en exportkredietverzekering te verbeteren;

d)

de stroomlijning van de aan de overheid toebehorende CGD-groep voortzetten;

e)

het proces voor het recupereren van de door BPN aan de drie openbare special purpose vehicles overgedragen activa optimaliseren door het beheer van de activa uit te besteden aan een professionele derde met een mandaat om de activa geleidelijk te recupereren; de partij selecteren die met het beheer van de kredieten zal worden belast via een doorlopende aanbestedingsprocedure en bouwt in het mandaat toereikende prikkels in om het recupereren van de activa te maximaliseren en de operationele kosten tot een minimum te beperken; en er voor zorgendat de dochterondernemingen en de activa in de andere twee aan de overheid toebehorende special purpose vehicles tijdig worden afgestoten;

f)

op basis van de reeks gepresenteerde voorlopige voorstellen ter bevordering van de diversificatie van financieringsalternatieven voor het bedrijfsleven, oplossingen uitwerken en uitvoeren die het bedrijfsleven financieringsalternatieven voor de traditionele kredieten van banken bieden; de doeltreffendheid beoordelen van door de overheid gewaarborgde exportkredietverzekeringsregelingen met de bedoeling passende, met het recht van de Unie verenigbare maatregelen te nemen om de uitvoer te bevorderen;

g)

herstelplannen van banken analyseren en aan het systeem richtsnoeren geven betreffende herstelplannen en afwikkelingsplannen opstellen op basis van door de banken ingediende verslagen. Ervoor zorgen dat de initiële en jaarlijkse financieringsregelingen voor het afwikkelingsfonds worden getroffen; bij de uitvoering van de herstel- en afwikkelingsplannen van de banken voorrang geven aan systeemkritische banken;

h)

implementeren van een kader op grond waarvan financiële instellingen tot buitengerechtelijke herstructurering van de schulden van huishoudens kunnen overgaan, zorgen voor een soepele toepassing van het kader voor de herstructurering van de schulden van bedrijven, en uitvoeren van een actieplan om meer bekendheid te geven aan de herstructureringsinstrumenten;

i)

kwartaalverslagen opstellen betreffende de tenuitvoerlegging van de nieuwe herstructureringsinstrumenten en een enquête houden bij insolventiestakeholders om informatie in te winnen over de geschiktheid van de bestaande schuldherstructureringsinstrumenten en mogelijke tekorten of bottlenecks, alternatieven verkennen om het succesvolle herstel te vergroten van ondernemingen die tot de PER (de bijzondere revitaliseringsprocedure voor ondernemingen in ernstige financiële nood) en de SIREVE (het herstelsysteem voor ondernemingen middels buitengerechtelijke akkoorden voor ondernemingen in een moeilijke economische situatie of dreigende of feitelijke insolventie) toetreden;

j)

de ruimte beoordelen voor verbetering van de prestatie en het bestuur van bestaande door de regering gewaarborgde kredietlijnen, opzetten van een driemaandelijks monitoring- en rapportagemechanisme betreffende de toewijzing van de door de regering gewaarborgde kredietlijnen om de toegang tot financiering voor kmo's te vergemakkelijken; een externe audit houden van het nationale garantiestelsel.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Portugese Republiek.

Gedaan te Luxemburg, 21 juni 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

M. NOONAN


(1)  PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.

(2)  PB L 159 van 17.6.2011, blz. 88.

(3)  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.‧


27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/54


BESLUIT VAN DE RAAD

van 21 juni 2013

tot wijziging van Besluit 98/481/EG houdende aanvaarding van de externe accountants van de Europese Centrale Bank

(2013/324/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 27.1,

Gezien Aanbeveling ECB/2013/9 van de Europese Centrale Bank van 19 april 2013 aan de Raad van de Europese Unie betreffende de externe accountants van de Europese Centrale Bank (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De rekeningen van de Europese Centrale Bank (ECB) en van de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben, moeten worden gecontroleerd door onafhankelijke externe accountants die op aanbeveling van de Raad van bestuur van de ECB zijn aanvaard door de Raad van de Europese Unie.

(2)

Het mandaat van de externe accountants van de ECB eindigde na de audit van het boekjaar 2012. Het is derhalve noodzakelijk om met ingang van het boekjaar 2013 externe accountants te benoemen.

(3)

De Europese Centrale Bank heeft Ernst & Young GmbH Wirtschaftsprüfungsgesellschaft geselecteerd als haar externe accountant voor de boekjaren 2013 tot en met 2017.

(4)

De Raad van bestuur van de ECB heeft aanbevolen om Ernst & Young GmbH Wirtschaftsprüfungsgesellschaft te benoemen tot de externe accountants van de ECB voor de boekjaren 2013 tot en met 2017.

(5)

De aanbeveling van de Raad van bestuur van de ECB dient te worden gevolgd en Besluit 98/481/EG van de Raad (2) dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1 van Besluit 98/481/EG wordt vervangen door:

"Artikel 1

Ernst & Young GmbH Wirtschaftsprüfungsgesellschaft wordt aanvaard als externe accountant van de ECB voor de boekjaren 2013 tot en met 2017.".

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de kennisgeving ervan.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de ECB.

Gedaan te Luxemburg, 21 juni 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

M. NOONAN


(1)  PB C 122 van 27.4.2013, blz. 1.

(2)  PB L 216 van 4.8.1998, blz. 7.


27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/55


BESLUIT VAN DE RAAD

van 21 juni 2013

tot wijziging van Besluit 1999/70/EG betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken, inzake de externe accountants van de Suomen Pankki

(2013/325/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 27.1,

Gezien Aanbeveling ECB/2013/12 van de Europese Centrale Bank van 26 april 2013 aan de Raad van de Europese Unie betreffende de externe accountants van de Suomen Pankki (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De rekeningen van de Europese Centrale Bank (ECB) en van de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben, moeten worden gecontroleerd door onafhankelijke externe accountants die op aanbeveling van de Raad van bestuur van de ECB zijn aanvaard door de Raad van de Europese Unie.

(2)

Het mandaat van de externe accountants van de Suomen Pankki eindigde na de audit van het boekjaar 2012. Het is derhalve noodzakelijk om met ingang van het boekjaar 2013 externe accountants te benoemen.

(3)

De Suomen Pankki heeft PricewaterhouseCoopers Oy geselecteerd als haar externe accountant voor de boekjaren 2013 tot en met 2019.

(4)

De Raad van bestuur van de ECB heeft aanbevolen om PricewaterhouseCoopers Oy te benoemen tot externe accountant van de Suomen Pankki voor de boekjaren 2013 tot en met 2019.

(5)

De aanbeveling van de Raad van bestuur van de ECB dient te worden gevolgd en Besluit 1999/70/EG van de Raad (2) dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1, lid 11, van Besluit 1999/70/EG wordt vervangen door:

"11.   PricewaterhouseCoopers Oy wordt aanvaard als externe accountant van de Suomen Pankki voor de boekjaren 2013 tot en met 2019.".

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de kennisgeving ervan.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de ECB.

Gedaan te Luxemburg, 21 juni 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

M. NOONAN


(1)  PB C 126 van 3.5.2013, blz. 1.

(2)  PB L 22 van 29.1.1999, blz. 69.


27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/56


BESLUIT VAN DE RAAD

van 21 juni 2013

tot wijziging van Besluit 1999/70/EG betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken, inzake de externe accountants van de Österreichische Nationalbank

(2013/326/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 27.1,

Gezien Aanbeveling ECB/2013/8 van de Europese Centrale Bank van 17 april 2013 aan de Raad van de Europese Unie betreffende de externe accountants van de Österreichische Nationalbank (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De rekeningen van de Europese Centrale Bank (ECB) en van de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben, moeten worden gecontroleerd door onafhankelijke externe accountants die op aanbeveling van de Raad van bestuur van de ECB zijn aanvaard door de Raad van de Europese Unie.

(2)

Ingevolge een wijziging, stipuleert de Wet op de Österreichische Nationalbank, thans dat de Österreichische Nationalbank elk jaar een externe accountant en een plaatsvervangende externe accountant selecteert in plaats van twee externe accountants en twee plaatsvervangende externe accountants. De plaatsvervangende externe accountant zal zijn mandaat alleen uitoefenen als de externe accountant in de onmogelijkheid verkeert de audit uit te voeren.

(3)

De mandaten van de externe accountants en de plaatsvervangende externe accountants van de Österreichische Nationalbank eindigden na de audit van het boekjaar 2012. Het is derhalve noodzakelijk om met ingang van het boekjaar 2013 externe accountants te benoemen.

(4)

De Österreichische Nationalbank heeft KPMG Wirtschaftsprüfungs- und Steuerberatungs AG als haar externe accountant geselecteerd en PwC Wirtschaftsprüfung GmbH als haar plaatsvervangende externe accountant voor het boekjaar 2013.

(5)

De mandaten van de externe accountant en de plaatsvervangende externe accountant zijn jaarlijks verlengbaar, maar geen enkel mandaat mag in totaal meer dan vijf jaar duren.

(6)

De Raad van bestuur van de ECB heeft aanbevolen KPMG Wirtschaftsprüfungs- und Steuerberatungs AG te benoemen tot externe accountant en PwC Wirtschaftsprüfung GmbH tot plaatsvervangende externe accountant van de Österreichische Nationalbank voor de boekjaren 2013 tot en met 2017.

(7)

De aanbeveling van de Raad van bestuur van de ECB dient te worden gevolgd en Besluit 1999/70/EG van de Raad (2) dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1, lid 9, van Besluit 1999/70/EG wordt vervangen door:

"9.   KPMG Wirtschaftsprüfungs- und Steuerberatungs AG wordt aanvaard als externe accountant en PwC Wirtschaftsprüfung GmbH wordt aanvaard als plaatsvervangende externe accountant van de Österreichische Nationalbank voor de boekjaren 2013 tot en met 2017.".

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de kennisgeving ervan.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de ECB.

Gedaan te Luxemburg, 21 juni 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

M. NOONAN


(1)  PB C 115 van 23.4.2013, blz. 1.

(2)  PB L 22 van 29.1.1999, blz. 69.


27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/57


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 25 juni 2013

tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerd koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 of met die genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 3873)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2013/327/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 7, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 19, lid 3, en artikel 23, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 17 april 2007 heeft Bayer CropScience AG overeenkomstig artikel 8, lid 4, en artikel 20, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag bij de Commissie ingediend tot verlenging van de vergunning voor bestaande levensmiddelen (verwerkte olie) en diervoeders die met koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 zijn geproduceerd.

(2)

Op 22 september 2009 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies uitgebracht. De EFSA heeft geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat voortzetting van het in de handel brengen van levensmiddelen en diervoeders die zijn geproduceerd met koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3, zoals beschreven in de aanvraag, schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu zal hebben in de context van de beoogde toepassingen ervan (2).

(3)

Op 4 juni 2010 heeft Bayer CropScience AG overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 bij de bevoegde instantie van België een aanvraag ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3, met uitzondering van verwerkte olie.

(4)

Overeenkomstig artikel 5, lid 5, en artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 omvat die aanvraag de gegevens en de informatie als voorgeschreven in de bijlagen III en IV bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (3) en de informatie en de conclusies over de risicobeoordeling die is uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van bijlage II bij Richtlijn 2001/18/EG. Zij omvat eveneens een monitoringplan voor de milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG.

(5)

Op 26 september 2012 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies uitgebracht. Zij kwam tot de conclusie dat koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3, zoals omschreven in de aanvraag, even veilig is als zijn niet genetisch gemodificeerde pendant wat betreft de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu. De EFSA heeft dan ook geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat het in de handel brengen van levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3, zoals beschreven in de aanvraag, schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu zal hebben in de context van de beoogde toepassingen ervan (4).

(6)

De EFSA heeft in haar advies ook geconcludeerd dat het door de aanvrager ingediende monitoringplan voor de milieueffecten, dat bestaat uit een algemeen toezichtsplan, aansluit bij de beoogde toepassingen van de producten.

(7)

In beide adviezen heeft de EFSA aandacht besteed aan alle specifieke kwesties en problemen die door de lidstaten aan de orde waren gesteld in de context van de raadplegingen van de bevoegde nationale instanties, als bedoeld in artikel 6, lid 4, en artikel 18, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(8)

Het gebruik van diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 en van andere producten dan levensmiddelen en diervoeders die daar geheel of gedeeltelijk uit bestaan, met uitzondering van gebruik voor de teelt, is reeds toegestaan bij Beschikking 2007/232/EG van de Commissie (5).

(9)

Gezien het bovenstaande moet een vergunning worden verleend voor levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 en met koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 geproduceerde levensmiddelen en diervoeders.

(10)

Aan elk genetisch gemodificeerd organisme (ggo) moet een eenduidig identificatienummer worden toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 tot vaststelling van een systeem voor de ontwikkeling en toekenning van eenduidige identificatienummers voor genetisch gemodificeerde organismen (6).

(11)

Op grond van de twee adviezen van de EFSA lijken voor levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit koolzaad Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3 of met dat koolzaad geproduceerde levensmiddelen en diervoeders geen andere specifieke etiketteringsvoorschriften nodig te zijn dan die van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(12)

In artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (7) zijn etiketteringsvoorschriften vastgesteld voor producten die geheel of gedeeltelijk uit ggo’s bestaan. In artikel 4, leden 1 tot en met 5, en artikel 5 van die verordening zijn traceerbaarheidsvoorschriften vastgesteld voor respectievelijk producten die geheel of gedeeltelijk uit ggo’s bestaan en levensmiddelen en diervoeders die met ggo’s zijn geproduceerd.

(13)

De vergunninghouder moet jaarverslagen indienen over de uitvoering en de resultaten van de in het monitoringplan voor de milieueffecten opgenomen activiteiten. Die resultaten moeten worden ingediend overeenkomstig Beschikking 2009/770/EG van de Commissie van 13 oktober 2009 tot vaststelling van standaardrapportageformulieren voor de presentatie van de resultaten van monitoring van de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, als product of in producten en met het oog op het in de handel brengen, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (8). De EFSA-adviezen rechtvaardigen niet het opleggen van specifieke voorwaarden of beperkingen voor het in de handel brengen en/of specifieke voorwaarden of beperkingen voor het gebruik en de behandeling, met inbegrip van voorschriften voor monitoring na het in de handel brengen betreffende het gebruik van de levensmiddelen en diervoeders, of specifieke voorwaarden voor de bescherming van bijzondere ecosystemen/het milieu en/of geografische gebieden, als bedoeld in artikel 6, lid 5, onder e), en artikel 18, lid 5, onder e), van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(14)

Alle relevante informatie over de verlening van de vergunning voor de producten moet worden opgenomen in het bij Verordening (EG) nr. 1829/2003 vastgestelde communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

(15)

Krachtens artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van genetisch gemodificeerde organismen (9) moeten de partijen bij het aan het Verdrag inzake biologische diversiteit gehechte Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid via het uitwisselingscentrum voor bioveiligheid van dit besluit in kennis worden gesteld.

(16)

De aanvrager is over de in dit besluit vervatte maatregelen geraadpleegd.

(17)

Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid heeft binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht. Een uitvoeringshandeling werd nodig geacht en de voorzitter heeft de ontwerpuitvoeringshandeling voor verder beraad aan het Comité van beroep voorgelegd. Het Comité van beroep heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Genetisch gemodificeerd organisme en eenduidige identificatienummers

Aan het genetisch gemodificeerde koolzaad (Brassica napus L.) Ms8, Rf3 en Ms8 × Rf3, zoals gespecificeerd in punt b) van de bijlage bij dit besluit, worden respectievelijk de eenduidige identificatienummers ACS-BNØØ5-8, ACS-BNØØ3-6 en ACS-BNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6 toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 65/2004.

Artikel 2

Vergunning

Voor de volgende producten wordt voor de doeleinden van artikel 4, lid 2, en artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een vergunning verleend overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit:

a)

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met koolzaad ACS-BNØØ5-8, ACS-BNØØ3-6 en ACS-BNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6;

b)

diervoeders die zijn geproduceerd met koolzaad ACS-BNØØ5-8, ACS-BNØØ3-6 en ACS-BNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6.

Artikel 3

Etikettering

Met het oog op de toepassing van de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „koolzaad”.

Artikel 4

Monitoring van de milieueffecten

1.   De vergunninghouder zorgt ervoor dat het in punt h) van de bijlage vermelde monitoringplan voor de milieueffecten wordt vastgesteld en uitgevoerd.

2.   De vergunninghouder dient bij de Commissie elk jaar overeenkomstig Beschikking 2009/770/EG een verslag in over de uitvoering en de resultaten van het monitoringplan.

Artikel 5

Communautair register

De informatie in de bijlage wordt opgenomen in het bij artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vastgestelde communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

Artikel 6

Vergunninghouder

De vergunninghouder is Bayer CropScience AG.

Artikel 7

Geldigheid

Dit besluit is van toepassing gedurende een periode van tien jaar vanaf de datum van kennisgeving.

Artikel 8

Adressaat

Dit besluit is gericht tot Bayer CropScience AG, Alfred-Nobel-Straße 50, 40789 Monheim am Rhein, DUITSLAND.

Gedaan te Brussel, 25 juni 2013.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionLoader?question=EFSA-Q-2009-00748

(3)  PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

(4)  http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionLoader?question=EFSA-Q-2012-00794

(5)  PB L 100 van 17.4.2007, blz. 20.

(6)  PB L 10 van 16.1.2004, blz. 5.

(7)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.

(8)  PB L 275 van 21.10.2009, blz. 9.

(9)  PB L 287 van 5.11.2003, blz. 1.


BIJLAGE

a)   Aanvrager en vergunninghouder

Naam

:

Bayer CropScience AG

Adres

:

Alfred-Nobel-Straße 50, 40789 Monheim am Rhein, DUITSLAND

b)   Benaming en specificatie van de producten

1.

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met koolzaad ACS-BNØØ5-8, ACS-BNØØ3-6 en ACS-BNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6;

2.

diervoeders die zijn geproduceerd met koolzaad ACS-BNØØ5-8, ACS-BNØØ3-6 en ACS-BNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6.

Het genetisch gemodificeerde koolzaad ACS-BNØØ5-8, ACS-BNØØ3-6 en ACS-BNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6, zoals beschreven in de aanvragen, brengt het eiwit fosfinotricineacetyltransferase (PAT) tot expressie, dat tolerantie geeft voor het actieve herbicidebestanddeel glufosinaat-ammonium, en de eiwitten barnase (ACS-BNØØ5-8) en barstar (ACS-BNØØ3-6) voor mannelijke steriliteit en herstel van de fertiliteit.

c)   Etikettering

Met het oog op de toepassing van de specifieke etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „koolzaad”.

d)   Detectiemethode

Modificatiespecifieke real-time PCR-methode voor de kwantificering van koolzaad ACS-BNØØ5-8, ACS-BNØØ3-6 en ACS-BNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6,

gevalideerd op zaaizaad door het EU-referentielaboratorium, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1829/2003, gepubliceerd op http://gmo-crl.jrc.ec.europa.eu/statusofdoss.htm,

referentiemateriaal: AOCS 0306-A, AOCS 0306-B en AOCS 0306-C toegankelijk via de American Oil Chemists Society op http://www.aocs.org/tech/crm.

e)   Eenduidige identificatienummers

ACS-BNØØ5-8, ACS-BNØØ3-6 en ACS-BNØØ5-8 × ACS-BNØØ3-6

f)   Informatie die vereist is krachtens bijlage II bij het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid bij het Verdrag inzake biologische diversiteit

Uitwisselingscentrum voor bioveiligheid (bij kennisgeving vermelden in het communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders)

g)   Voorwaarden of beperkingen met betrekking tot het in de handel brengen, het gebruik en de behandeling van de producten

Niet van toepassing.

h)   Monitoringplan

Monitoringplan voor de milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG (bij kennisgeving vermelden in het communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders).

i)   Voorschriften voor monitoring, na het in de handel brengen, van het gebruik van het levensmiddel voor menselijke consumptie

Niet van toepassing.


27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/61


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 25 juni 2013

tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma voor de visserijtakken die kabeljauw-, schol- en tongbestanden exploiteren in het Kattegat, de Noordzee, het Skagerrak, het oostelijke deel van het Kanaal, de wateren ten westen van Schotland en de Ierse Zee

(2013/328/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (1), en met name artikel 95,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1224/2009 geldt voor alle onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende activiteiten die op het grondgebied van de lidstaten of in de uniale wateren, door uniale vissersvaartuigen of, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenlidstaat, door onderdanen van de lidstaten worden uitgevoerd, en daarin is met name bepaald dat elke lidstaat ervoor moet zorgen dat controle, inspectie en handhaving op niet-discriminerende wijze verlopen wat betreft sectoren, vaartuigen of personen, en dat zij op basis van risicobeheer worden verricht.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2004 (2) zijn de voorwaarden vastgesteld voor de duurzame exploitatie van de kabeljauwbestanden in het Kattegat, de Noordzee, het Skagerrak, het oostelijke deel van het Kanaal, de wateren ten westen van Schotland en de Ierse Zee. Bij Verordening (EG) nr. 676/2007 van de Raad van 11 juni 2007 tot vaststelling van een beheersplan voor de bevissing van de schol- en tongbestanden in de Noordzee (3) zijn de voorwaarden voor de duurzame exploitatie van schol en tong vastgesteld.

(3)

Op grond van artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 kan de Commissie, in overleg met de betrokken lidstaten, bepalen voor welke visserijtakken specifieke controle- en inspectieprogramma’s moeten worden uitgevoerd. In een dergelijk specifiek controle- en inspectieprogramma moeten de doelstellingen, de prioriteiten en de procedures worden vastgesteld, alsook de ijkpunten voor de inspectieactiviteiten, die aan de hand van risicobeheer moeten worden bepaald en periodiek, na analyse van de bereikte resultaten, moeten worden herzien. De betrokken lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om te zorgen voor de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma, met name wat betreft de in te zetten personele en materiële middelen en de perioden en gebieden waarin deze zullen worden ingezet.

(4)

In artikel 95, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 is bepaald dat het specifieke controle- en inspectieprogramma ijkpunten voor de inspectieactiviteiten moet bevatten, die aan de hand van risicobeheer worden vastgesteld. Het is dan ook dienstig om voor controle-, inspectie- en verificatieactiviteiten gemeenschappelijke criteria voor risicobeoordeling en -beheer vast te stellen die het mogelijk maken tijdige risicoanalyses en totaalbeoordelingen van de betrokken controle- en inspectiegegevens te maken. De gemeenschappelijke criteria zijn bedoeld om een geharmoniseerde aanpak van de inspecties en verificaties in alle lidstaten te waarborgen en een gelijk speelveld voor alle exploitanten tot stand te brengen.

(5)

Het specifieke controle- en inspectieprogramma moet worden opgesteld voor de periode tot en met 31 december 2018 en moet worden uitgevoerd door België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

(6)

In artikel 98, leden 1 en 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie (4) is bepaald dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, onverminderd bepalingen in meerjarenplannen, aan de hand van alle beschikbare informatie een risicogebaseerde benadering voor de selectie van inspectiedoelen moeten vaststellen en aan de hand van een risicogebaseerde controle- en handhavingsstrategie en op objectieve wijze de inspectieactiviteiten moeten uitvoeren die nodig zijn om te voorkomen dat visserijproducten die afkomstig zijn van tegen de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid indruisende activiteiten, aan boord worden gehouden of worden overgeladen, aangeland, verwerkt, vervoerd, opgeslagen, afgezet of in voorraad gehouden.

(7)

Het bij Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad (5) opgerichte Europees Bureau voor visserijcontrole (hierna „EBVC” genoemd) moet de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma coördineren via een gezamenlijk inzetplan, dat uitvoering geeft aan de in het specifieke controle- en inspectieprogramma vastgestelde doelstellingen, prioriteiten, procedures en ijkpunten voor de inspectieactiviteiten, en gaat na welke controle- en inspectiemiddelen door elke betrokken lidstaat kunnen worden gebundeld. Daarom moet worden verduidelijkt hoe de procedures die in het specifieke controle- en inspectieprogramma zijn vastgesteld en die welke in het kader van het gezamenlijk inzetplan zijn vastgesteld, zich tot elkaar verhouden.

(8)

Om de controle- en inspectieprocedures voor de visserijactiviteiten met betrekking tot kabeljauw, schol en tong te harmoniseren en het welslagen van de meerjarenplannen voor deze bestanden en de betrokken visserijtakken te garanderen, is het dienstig gemeenschappelijke regels voor de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten te verrichten controle- en inspectieactiviteiten vast te stellen, onder meer met betrekking tot de wederzijdse toegang tot relevante gegevens. Met het oog daarop moeten streefijkpunten worden vastgesteld die de intensiteit van de controle- en inspectieactiviteiten aangeven.

(9)

De gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten tussen de betrokken lidstaten moeten in voorkomend geval overeenkomstig de door het EBVC opgestelde gezamenlijke inzetplannen worden verricht om de controle-, inspectie- en bewakingspraktijken eenvormiger te maken en de coördinatie van de controle-, inspectie- en bewakingsactiviteiten tussen de bevoegde autoriteiten van die lidstaten te helpen verbeteren.

(10)

De resultaten die door de toepassing van het specifieke controle- en inspectieprogramma worden verkregen, moeten worden beoordeeld aan de hand van jaarlijkse evaluatieverslagen die elke betrokken lidstaat aan de Commissie en het EBVC moet voorleggen.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overleg met de betrokken lidstaten vastgesteld.

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij dit besluit wordt een specifiek controle- en inspectieprogramma vastgesteld voor de visserijtakken die kabeljauwbestanden exploiteren in de geografische gebieden van het Kattegat, de Noordzee, het Skagerrak, het oostelijke deel van het Kanaal, de wateren ten westen van Schotland en de Ierse Zee, en voor de visserijtakken die schol- en tongbestanden exploiteren in het geografische gebied van de Noordzee. Hierna worden de geografische gebieden de „betrokken gebieden” genoemd.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Het specifieke controle- en inspectieprogramma heeft met name betrekking op de volgende activiteiten:

a)

visserijactiviteiten in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 in de betrokken gebieden, en

b)

visserijgerelateerde activiteiten, waaronder weging, verwerking, afzet, vervoer en opslag van visserijproducten.

2.   Het specifieke controle- en inspectieprogramma is van toepassing tot en met 31 december 2018.

3.   Het specifieke controle- en inspectieprogramma wordt uitgevoerd door België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk (hierna „de betrokken lidstaten” genoemd).

HOOFDSTUK II

DOELSTELLINGEN, PRIORITEITEN, PROCEDURES EN IJKPUNTEN

Artikel 3

Doelstellingen

1.   Het specifieke controle- en inspectieprogramma garandeert de eenvormige en doeltreffende uitvoering van de instandhoudings- en controlemaatregelen die op de in artikel 1 vermelde bestanden van toepassing zijn.

2.   De controle- en inspectieactiviteiten die in het kader van het specifieke controle- en inspectieprogramma worden verricht, hebben met name tot doel de naleving te garanderen van:

a)

de regels inzake het beheer van de vangstmogelijkheden en alle daarmee verband houdende specifieke voorwaarden, met inbegrip van het monitoren van de benutting van de quota en de inspanningsregeling in de betrokken gebieden;

b)

de rapporteringsverplichtingen die voor visserijactiviteiten gelden, met name de betrouwbaarheid van de geregistreerde en gerapporteerde gegevens;

c)

de bepalingen inzake het verbod op high-grading (afromen) en de verplichting alle vangsten waarvoor quota gelden, aan te landen.

Artikel 4

Prioriteiten

1.   Met betrekking tot de visserijactiviteiten van vissersvaartuigen en de visserijgerelateerde activiteiten van andere exploitanten voeren de betrokken lidstaten overeenkomstig artikel 4, punt 18, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en artikel 98 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 controle- en inspectieactiviteiten uit op basis van een strategie voor risicobeheer.

2.   Alle vissersvaartuigen, groepen vissersvaartuigen, categorieën vistuig, exploitanten en/of visserijgerelateerde activiteiten die betrekking hebben op de in artikel 1 vermelde bestanden, worden onderworpen aan controles en inspecties volgens de prioriteit die overeenkomstig lid 3 wordt toegekend.

3.   Elke betrokken lidstaat kent een prioriteit toe op basis van de resultaten van de risicobeoordeling die volgens de procedures van artikel 5 wordt uitgevoerd.

Artikel 5

Procedures voor risicobeoordeling

1.   Dit artikel is van toepassing op de betrokken lidstaten, en enkel voor de toepassing van lid 4, op alle andere lidstaten.

2.   De lidstaten beoordelen de risico’s ten aanzien van de betrokken bestanden en gebieden aan de hand van de tabel in bijlage I.

3.   Bij de door elke lidstaat te verrichten risicobeoordeling wordt, op basis van vroegere ervaringen en aan de hand van alle beschikbare relevante gegevens, nagegaan hoe waarschijnlijk het is dat de voorschriften niet worden nageleefd en wat de mogelijke gevolgen van een dergelijke niet-naleving zouden zijn. Door deze elementen te combineren beoordeelt elke lidstaat voor elke in artikel 4, lid 2, bedoelde inspectiecategorie het risiconiveau („zeer laag”, „laag”, „middelgroot”, „hoog” of „zeer hoog”).

4.   Als een vissersvaartuig dat de vlag voert van een lidstaat die geen betrokken lidstaat is, of een vissersvaartuig van een derde land actief is in de in artikel 1 vermelde gebieden, wordt daaraan overeenkomstig lid 3 een risiconiveau toegekend. Als er geen informatie is, wordt, tenzij de autoriteiten van de vlaggenstaat van het vissersvaartuig in het kader van artikel 9 de resultaten van hun eigen, overeenkomstig artikel 4, lid 2, en onderhavig artikel, lid 3, uitgevoerde risicobeoordeling voorleggen en die tot een ander risiconiveau leiden, het betrokken vaartuig beschouwd als een vissersvaartuig met „zeer hoog” risiconiveau.

Artikel 6

Strategie voor risicobeheer

1.   Elke betrokken lidstaat stelt op basis van zijn risicobeoordeling een strategie voor risicobeheer vast die erop gericht is te garanderen dat de voorschriften worden nageleefd. Die strategie heeft betrekking op de identificatie, beschrijving en toewijzing, naargelang van de aard en het verwachte niveau van elk risico, van passende kostenefficiënte controle-instrumenten en inspectiemiddelen en op het bereiken van de streefijkpunten.

2.   De in lid 1 bedoelde strategie voor risicobeheer wordt op regionaal niveau gecoördineerd via een gezamenlijk inzetplan als gedefinieerd in artikel 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 768/2005.

Artikel 7

Verhouding met de procedures voor gezamenlijke inzetplannen

1.   In het kader van een gezamenlijk inzetplan deelt elke betrokken lidstaat in voorkomend geval het EBVC de resultaten van zijn overeenkomstig artikel 5, lid 3, uitgevoerde risicobeoordeling aan het EBVC mee, en met name een lijst van de geraamde risiconiveaus met de overeenkomstige streefniveaus voor de inspectie.

2.   Indien van toepassing worden de in lid 1 bedoelde risiconiveaus en streefniveaus bijgewerkt aan de hand van tijdens gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten verzamelde gegevens. Onmiddellijk na elke bijwerking wordt het EBVC van die bijwerking in kennis gesteld.

3.   Het EBVC gebruikt de van de betrokken lidstaten ontvangen informatie om de strategie voor risicobeheer op regionaal niveau te coördineren overeenkomstig artikel 6, lid 2.

Artikel 8

Streefijkpunten

1.   Onverminderd de streefijkpunten die in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 en in artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad (6) zijn vastgesteld, worden de streefijkpunten op het niveau van de Unie voor vissersvaartuigen en/of andere exploitanten met een „hoog” en „zeer hoog” risiconiveau vastgesteld in bijlage II.

2.   De streefijkpunten voor vissersvaartuigen en/of andere exploitanten met een „zeer laag”, een „laag” of een „middelgroot” risiconiveau worden door de betrokken lidstaten vastgesteld via nationale controleactieprogramma’s als bedoeld in artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en nationale maatregelen als bedoeld in artikel 95, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

3.   In afwijking van de leden 1 en 2 kunnen de lidstaten bij wijze van alternatief andere streefijkpunten toepassen, uitgedrukt in de vorm van verbeterde nalevingsniveaus, op voorwaarde dat:

a)

een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteiten of visserijgerelateerde activiteiten en van wetshandhavingsgerelateerde vraagstukken de noodzaak om streefijkpunten in de vorm van verbeterde nalevingsniveaus vast te stellen, rechtvaardigt;

b)

de Commissie in kennis wordt gesteld van de in de vorm van verbeterde nalevingsniveaus uitgedrukte ijkpunten en binnen 90 dagen geen bezwaar daartegen maakt en dat die ijkpunten niet discriminerend zijn en de doelstellingen, prioriteiten en risicogebaseerde procedures die in het specifieke controle- en inspectieprogramma zijn omschreven, onverlet laten.

4.   Alle streefijkpunten worden elk jaar op basis van de in artikel 13, lid 1, bedoelde evaluatieverslagen beoordeeld en zo nodig dienovereenkomstig herzien in het kader van de in artikel 13, lid 4, bedoelde evaluatie.

5.   Zo nodig geeft een gezamenlijk inzetplan uitvoering aan de in dit artikel bedoelde streefijkpunten.

HOOFDSTUK III

UITVOERING

Artikel 9

Samenwerking tussen de lidstaten en met derde landen

1.   De betrokken lidstaten werken samen bij de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma.

2.   Zo nodig werken alle andere lidstaten samen met de betrokken lidstaten.

3.   De lidstaten kunnen voor de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma samenwerken met de bevoegde autoriteiten van derde landen.

Artikel 10

Gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten

1.   Om hun nationale visserijcontrolesystemen efficiënter en doeltreffender te maken voeren de betrokken lidstaten gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten uit in de onder hun jurisdictie vallende wateren en indien nodig op hun grondgebied. In voorkomend geval worden die activiteiten uitgevoerd in het kader van gezamenlijke inzetplannen als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 768/2005.

2.   Met betrekking tot de gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten moet elke betrokken lidstaat:

a)

ervoor zorgen dat functionarissen van andere betrokken lidstaten worden uitgenodigd om aan de gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten deel te nemen;

b)

gezamenlijke operationele procedures voor hun bewakingsvaartuigen opstellen;

c)

indien nodig contactpunten aanwijzen als bedoeld in artikel 80, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

3.   Aan de gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten kunnen functionarissen en EU-inspecteurs deelnemen.

Artikel 11

Uitwisseling van gegevens

1.   Voor de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma zorgt elke betrokken lidstaat voor de in artikel 111 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en bijlage XII bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 bedoelde rechtstreekse elektronische uitwisseling van gegevens met de andere betrokken lidstaten en het EBVC.

2.   De in lid 1 bedoelde gegevens hebben betrekking op visserijactiviteiten en visserijgerelateerde activiteiten die worden verricht in de gebieden die onder het specifieke controle- en inspectieprogramma vallen.

Artikel 12

Informatieverstrekking

1.   In afwachting van de volledige uitvoering van titel XII, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 deelt elke betrokken lidstaat, in het in bijlage III bij dit besluit vastgestelde formaat, uiterlijk op 31 januari na elk kalenderjaar op elektronische wijze de Commissie en het EBVC de volgende gegevens mee over het voorafgaande jaar:

a)

de identificatie, datum en aard van elke controle- en/of inspectieactiviteit die in het voorafgaande jaar is uitgevoerd;

b)

de identificatie van elk vissersvaartuig (nummer in het EU-vlootregister), elk voertuig en/of elke exploitant (bedrijfsnaam) dat/die is gecontroleerd en/of geïnspecteerd;

c)

indien van toepassing, het soort geïnspecteerd vistuig, en

d)

als één of meer ernstige inbreuken zijn geconstateerd:

i)

het soort ernstige inbreuk(en);

ii)

de stand van zaken betreffende de follow-up van de ernstige inbreuk(en) (bv. de zaak wordt onderzocht, is hangende, wordt behandeld in hoger beroep), en

iii)

de sanctie(s) die is (zijn) opgelegd als follow-up voor de ernstige inbreuk(en): hoogte van de boeten, waarde van de in beslag genomen vis en/of het in beslag genomen vistuig, overeenkomstig artikel 126, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 toegewezen punten en/of andere soorten sancties.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt meegedeeld voor elke controle en/of inspectie en wordt in elk volgend verslag vermeld en bijgewerkt totdat de maatregel overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat is afgesloten. Als na de constatering van een ernstige inbreuk geen maatregelen worden genomen, wordt daarvoor een verklaring bijgevoegd.

Artikel 13

Evaluatie

1.   Elke betrokken lidstaat stuurt uiterlijk op 31 maart van het jaar na het betrokken kalenderjaar de Commissie en het EBVC een evaluatieverslag toe betreffende de doeltreffendheid van de controle- en inspectieactiviteiten die in het kader van dit specifieke controle- en inspectieprogramma zijn uitgevoerd.

2.   Het in lid 1 bedoelde evaluatieverslag bevat ten minste de in bijlage IV vermelde informatie. De betrokken lidstaten kunnen in hun evaluatieverslag ook andere acties vermelden zoals opleidings- en voorlichtingssessies die zijn opgezet om de naleving van de voorschriften door de vissersvaartuigen en andere exploitanten te verbeteren.

3.   Het EBVC houdt met de in lid 1 bedoelde evaluatieverslagen rekening bij zijn jaarlijkse beoordeling van de doeltreffendheid van de gezamenlijke inzetplannen als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 768/2005.

4.   De Commissie belegt eenmaal per jaar een vergadering van het Comité voor de visserij en de aquacultuur om de geschiktheid, adequaatheid en doeltreffendheid van het specifieke controle- en inspectieprogramma en zijn algemene impact op de naleving door de vissersvaartuigen en andere exploitanten te beoordelen op basis van de in lid 1 bedoelde evaluatieverslagen. De in bijlage II vastgestelde streefijkpunten kunnen dienovereenkomstig worden herzien.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 25 juni 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 348 van 24.12.2008, blz. 20.

(3)  PB L 157 van 19.6.2007, blz. 1.

(4)  PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1.

(5)  PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1.

(6)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.


BIJLAGE I

PROCEDURES VOOR RISICOBEOORDELING

Alle vissersvaartuigen, groepen vissersvaartuigen, categorieën vistuig, exploitanten en/of visserijgerelateerde activiteiten die betrekking hebben op verschillende in artikel 1 vermelde bestanden en gebieden, worden volgens de daaraan toegekende prioriteit onderworpen aan controles en inspecties. Op basis van de resultaten van de risicobeoordeling die door een betrokken lidstaat of, enkel voor de toepassing van artikel 5, lid 4, door een andere lidstaat wordt verricht, wordt prioriteit toegekend volgens de onderstaande procedure:

Risicobeschrijving

[naargelang van het risico/de visserijtak/het gebied en de beschikbare gegevens]

Indicator

[naargelang van het risico/de visserijtak/het gebied en de beschikbare gegevens]

Stap in de visserijketen/de afzetketen

(wanneer en waar doet het risico zich voor)

In overweging te nemen punten

[naargelang van het risico/de visserijtak/het gebied en de beschikbare gegevens]

Frequentie van voorkomen in de visserij (1)

Potentiële gevolgen (1)

Risiconiveau (1)

[Noot: de door de lidstaten opgespoorde risico’s moeten in overeenstemming zijn met de in artikel 3 omschreven doelstellingen]

 

 

Vangst- en aanlandingsniveaus, uitgesplitst per vissersvaartuig, bestand en vistuig

Beschikbaarheid van quota voor de vissersvaartuigen, uitgesplitst per vissersvaartuig, bestand en vistuig

Het gebruik van gestandaardiseerde dozen

Niveau en fluctuatie van de marktprijs voor de aangelande visserijproducten (eerste verkoop)

Aantal tevoren uitgevoerde inspecties en aantal inbreuken die voor het betrokken vissersvaartuig en/of de andere betrokken exploitant zijn geconstateerd

Achtergrond en/of potentieel gevaar van met de haven/locatie/regio en het metier verbonden fraude

Enige andere relevante informatie of inlichtingen

frequent/af en toe/zelden/of niet significant

ernstig/significant/aanvaardbaar/of marginaal

zeer laag/laag/middelgroot/hoog/of zeer hoog


(1)  

Noot: Moet door de lidstaten worden beoordeeld. Bij de risicobeoordeling wordt, op basis van vroegere ervaringen en aan de hand van alle beschikbare gegevens, nagegaan hoe waarschijnlijk het is dat de voorschriften niet worden nageleefd en wat de mogelijke gevolgen van een dergelijke niet-naleving zouden zijn.


BIJLAGE II

STREEFIJKPUNTEN

1.   Omvang van de inspecties op zee (waaronder, indien van toepassing, bewaking vanuit de lucht)

Op jaarbasis gelden de volgende streefijkpunten (1) voor de inspecties op zee van vissersvaartuigen die in het gebied op kabeljauw, schol en tong vissen, voor zover die inspecties op zee relevant zijn voor de betrokken stap in de visserijketen en deel uitmaken van de strategie voor risicobeheer.

IJkpunten per jaar (2)

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, geraamd risiconiveau voor de vissersvaartuigen

hoog

zeer hoog

Visserijtak

Inspectie op zee van ten minste 2,5 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau die op de betrokken vissoorten vissen

Inspectie op zee van ten minste 5 % van de visreizen die worden gemaakt door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau die op de betrokken vissoorten vissen

2.   Omvang van de inspecties aan land (waaronder controles op basis van documenten en inspecties in havens of bij de eerste verkoop)

Op jaarbasis gelden de volgende streefijkpunten (3) voor de inspecties aan land (waaronder controles op basis van documenten en inspecties in havens of bij eerste verkoop) van vissersvaartuigen en andere exploitanten die in het gebied actief zijn in de visserij op kabeljauw, schol en tong, voor zover die inspecties aan land relevant zijn voor de betrokken stap in de visserij- of de afzetketen en deel uitmaken van de strategie voor risicobeheer.

IJkpunten per jaar (4)

Risiconiveau voor de vissersvaartuigen en/of andere exploitanten (eerste koper)

hoog

zeer hoog

Visserijtak

Inspectie in de haven van ten minste 10 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een hoog risiconiveau

Inspectie in de haven van ten minste 15 % van de totale hoeveelheden die worden aangeland door vissersvaartuigen met een zeer hoog risiconiveau

De inspecties na aanlanding of overlading worden met name gebruikt als aanvullend kruiscontrolemechanisme om de betrouwbaarheid van de geregistreerde en gerapporteerde informatie over vangsten en aanlandingen te controleren.


(1)  Voor vaartuigen die per visreis minder dan 24 uur op zee doorbrengen, kunnen, in overeenstemming met de strategie voor risicobeheer, de streefijkpunten met de helft worden verminderd.

(2)  uitgedrukt in % van de visreizen die per jaar in het gebied worden gemaakt door vissersvaartuigen met een hoog of zeer hoog risico.

(3)  Voor vaartuigen die per aanlanding minder dan 10 ton aanlanden, kunnen, in overeenstemming met de strategie voor risicobeheer, de streefijkpunten met de helft worden verminderd.

(4)  uitgedrukt in % van de hoeveelheden die per jaar worden aangeland door vissersvaartuigen met een hoog of zeer hoog risico.


BIJLAGE III

PERIODIEKE INFORMATIE OVER DE UITVOERING VAN HET SPECIFIEKE CONTROLE- EN INSPECTIEPROGRAMMA

Formaat voor de mededeling van de informatie die overeenkomstig artikel 12 voor elke in het verslag op te nemen inspectie moet worden verstrekt:

Naam element

Code

Omschrijving en inhoud

Identificatie van de inspectie

II

Tweeletterige ISO-landcode + 9 cijfers, bv. DK201200000

Datum van de inspectie

DA

JJJJ-MM-DD

Soort inspectie of controle

IT

Op zee, aan land, vervoer, document (te preciseren)

Identificatie van elk vissersvaartuig, elk voertuig of elke exploitant

ID

Nummer van het vissersvaartuig in het EU-vlootregister, voertuigidentificatie en/of bedrijfsnaam van de exploitant

Soort vistuig

GE

Vistuigcode volgens de internationale statistische standaardclassificatie van vistuig van de FAO

Ernstige inbreuk

SI

Y = ja, N = neen

Soort geconstateerde ernstige inbreuk

TS

Vermeld het soort geconstateerde ernstige inbreuk aan de hand van het nummer (linkerkolom) in bijlage XXX bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011. Ernstige inbreuken als bedoeld in artikel 90, lid 1, onder a), b) of c), van de controleverordening worden respectievelijk met de cijfers „13”, „14” en „15” geïdentificeerd

Stand van zaken betreffende de follow-up

FU

Geef de stand van zaken aan: PENDING (hangende), APPEAL (hoger beroep) of CLOSED (afgesloten)

Boete

SF

Boete in EUR, bv. 500

Inbeslagneming

SC

„CATCH/GEAR” (vangst/vistuig) voor fysieke inbeslagneming. Als het om een in beslag genomen bedrag aan vangst of vistuig gaat, dat bedrag in EUR, bv. 10 000

Andere

SO

Bij intrekking van de visvergunning of de vismachtiging, vermeld respectievelijk LI of AU + aantal dagen, bv. AU30

Punten

SP

Aantal toegekende punten, bv. 12

Opmerkingen

RM

Als na de constatering van een ernstige inbreuk geen maatregelen worden genomen, moet hier worden toegelicht waarom (vrije tekst)


BIJLAGE IV

INHOUD VAN DE EVALUATIEVERSLAGEN

De evaluatieverslagen moeten ten minste de volgende gegevens bevatten:

I.   Algemene analyse van de uitgevoerde controle-, inspectie- en handhavingsactiviteiten (voor elke betrokken lidstaat)

Beschrijving van de door de betrokken lidstaat vastgestelde risico’s en gedetailleerde inhoud van zijn strategie voor risicobeheer, met onder meer een beschrijving van het beoordelings- en herzieningsproces.

Vergelijking tussen enerzijds het soort toegepaste controle- en inspectiemiddelen en het aantal toegezegde inspectiemiddelen en anderzijds het aantal voor de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma ingezette middelen, met inbegrip van de periode en de gebieden waarin die middelen zijn ingezet.

Vergelijking tussen enerzijds het soort toegepaste controle- en inspectiemiddelen en het aantal uitgevoerde controleactiviteiten en inspecties (gelieve aan te vullen aan de hand van de overeenkomstig bijlage III meegedeelde gegevens) en anderzijds het aantal geconstateerde ernstige inbreuken en, indien mogelijk, een analyse van de motieven voor het begaan van die inbreuken.

Voor ernstige inbreuken opgelegde sancties (gelieve aan te vullen aan de hand van de overeenkomstig bijlage III meegedeelde gegevens).

Analyse van andere acties (andere dan controle-, inspectie- en handhavingsactiviteiten, bv. opleidings- of voorlichtingssessies) die zijn opgezet om de naleving van de voorschriften door de vissersvaartuigen en/of andere exploitanten te verbeteren [VOORBEELD: aantal ter verbetering van de selectiviteit van het vistuig ingezette middelen, aantal steekproeven van kabeljauw/jonge exemplaren enz.].

II.   Gedetailleerde analyse van de uitgevoerde controle-, inspectie- en handhavingsactiviteiten (voor elke betrokken lidstaat)

1.

Analyse van de inspectieactiviteiten op zee (waaronder, indien van toepassing, bewaking vanuit de lucht), met name:

vergelijking tussen de ingezette en de toegezegde patrouillevaartuigen;

percentage ernstige inbreuken op zee;

aandeel van de op vissersvaartuigen met een „zeer laag”, een „laag” of een „middelgroot” risiconiveau verrichte inspecties op zee dat het mogelijk heeft gemaakt één of meer ernstige inbreuken te constateren;

aandeel van de op vissersvaartuigen met een „hoog” of een „zeer hoog” risiconiveau verrichte inspecties op zee dat het mogelijk heeft gemaakt één of meer ernstige inbreuken te constateren;

soort sancties en hoogte daarvan/evaluatie van het afschrikkingseffect.

2.

Analyse van de inspectieactiviteiten aan land (waaronder controles op basis van documenten en inspecties in havens, bij de eerste verkoop of bij overladingen), met name:

vergelijking tussen de ingezette en de toegezegde inspectie-eenheden aan land;

percentage ernstige inbreuken aan land;

aandeel van de op vissersvaartuigen en/of exploitanten met een „zeer laag”, een „laag” of een „middelgroot” risiconiveau verrichte inspecties aan land dat het mogelijk heeft gemaakt één of meer ernstige inbreuken te constateren;

aandeel van de op vissersvaartuigen en/of exploitanten met een „hoog” of een „zeer hoog” risiconiveau verrichte inspecties aan land dat het mogelijk heeft gemaakt één of meer ernstige inbreuken te constateren;

soort sancties en hoogte daarvan/evaluatie van het afschrikkingseffect.

3.

Analyse, indien van toepassing, van in nalevingsniveaus uitgedrukte streefijkpunten, met name:

vergelijking tussen de ingezette en de toegezegde inspectiemiddelen;

percentage ernstige inbreuken en tendens (op basis van een vergelijking met de twee voorgaande jaren);

aandeel van de inspecties op vissersvaartuigen/exploitanten dat het mogelijk heeft gemaakt één of meer ernstige inbreuken te constateren;

soort sancties en hoogte daarvan/evaluatie van het afschrikkingseffect.

4.

Analyse van de overige inspectie- en controleactiviteiten: overladen, bewaking vanuit de lucht, invoer/uitvoer enz., alsook andere acties zoals opleidings- en voorlichtingssessies die zijn opgezet om de naleving van de voorschriften door de vissersvaartuigen en andere exploitanten te verbeteren.

III.   Voorstel(len) ter verbetering van de doeltreffendheid van de uitgevoerde controle-, inspectie- en handhavingsactiviteiten (voor elke betrokken lidstaat)


27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/71


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 26 juni 2013

betreffende de voorschriften voor de oprichting, het beheer en de transparante werking van het netwerk van nationale autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologie

(2013/329/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (1), en met name artikel 15, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 15 van Richtlijn 2011/24/EU bepaalt dat de Unie de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten steunt en bevordert in het kader van een vrijwillig netwerk waarin de door de lidstaten aangewezen nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologie („EGT”) met elkaar worden verbonden (hierna „het EGT-netwerk” genoemd).

(2)

Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Richtlijn 2011/24/EU is de Commissie verplicht de nodige voorschriften voor de oprichting, het beheer en de transparante werking van het EGT-netwerk vast te stellen.

(3)

Aangezien de deelname aan het EGT-netwerk vrijwillig is, moeten de lidstaten zich er te allen tijde bij kunnen aansluiten. Om organisatorische redenen moeten de lidstaten die wensen deel te nemen, de Commissie van tevoren van dit voornemen in kennis stellen.

(4)

Persoonsgegevens moeten, naargelang het geval, worden verwerkt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (2), Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (3), en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4).

(5)

De Unie heeft acties op het gebied van EGT medegefinancierd via het bij Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) vastgestelde volksgezondheidsprogramma en het bij Besluit nr. 1350/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) vastgestelde gezondheidsprogramma; op die manier ondersteunt zij de wetenschappelijke en technische samenwerking tussen voor EGT verantwoordelijke nationale en regionale organisaties in het kader van EUnetHTA (7). Zij heeft ook methodologische werkzaamheden op het gebied van EGT gefinancierd via het bij Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) vastgestelde 7e kaderprogramma voor onderzoek en het bij Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) vastgestelde programma voor concurrentievermogen en innovatie.

(6)

De in dit besluit vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 16 van Richtlijn 2011/24/EU opgerichte comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Dit besluit stelt de nodige voorschriften vast voor de oprichting, het beheer en de transparante werking van het netwerk van nationale autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologie, als bedoeld in artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2011/24/EU.

Artikel 2

Doelstellingen

Het EGT-netwerk bouwt bij het nastreven van de doelstellingen die bij artikel 15, lid 2, van Richtlijn 2011/24/EU ervoor zijn vastgesteld, voort op de ervaring die is opgedaan bij vroegere acties op het gebied van EGT die door de Unie zijn gesteund, en zorgt voor relevante synergieën met lopende acties.

Artikel 3

Lidmaatschap — Aanwijzing

1.   Lid van het EGT-netwerk zijn de door de deelnemende lidstaten aangewezen nationale autoriteiten of instanties die verantwoordelijk zijn voor EGT.

2.   De lidstaten die aan het EGT-netwerk willen deelnemen, stellen de Commissie schriftelijk in kennis van dit voornemen en van de voor EGT verantwoordelijke nationale autoriteit of instantie die zij overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2011/24/EU hebben aangewezen. De lidstaten kunnen een tweede nationale autoriteit of instantie als plaatsvervangend lid aanwijzen.

3.   Als de lidstaat het nodig acht, kan hij ook een deskundige aanwijzen die het lid zal vergezellen.

4.   De namen van de door de lidstaten aangewezen autoriteiten of instanties kunnen op de webpagina’s van de Commissie worden bekendgemaakt.

5.   Persoonsgegevens worden, naargelang het geval, overeenkomstig de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001 verzameld, verwerkt en bekendgemaakt.

Artikel 4

Reglement van orde

1.   Het EGT-netwerk stelt bij gewone meerderheid van zijn leden zijn reglement van orde vast op basis van het door de Commissie ingediende voorstel.

2.   Het reglement van orde vergemakkelijkt de nodige raadpleging van belanghebbenden en de nodige contacten met EU-instanties, onderzoekers en internationale organisaties over de werkzaamheden van het netwerk.

Artikel 5

Werking

1.   Het EGT-netwerk keurt een strategisch meerjarig werkprogramma en een evaluatie-instrument voor de uitvoering van dat programma goed.

2.   Het EGT-netwerk wordt door wetenschappelijke en technische samenwerking geschraagd en kan het initiatief nemen tot of deelnemen aan activiteiten waarbij alle of enkele van zijn leden betrokken zijn, als deze betrokkenheid bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het EGT-netwerk.

3.   Het EGT-netwerk kan werkgroepen oprichten om specifieke kwesties te onderzoeken op basis van een door het EGT-netwerk opgesteld mandaat. Deze werkgroepen worden ontbonden zodra zij hun mandaat hebben uitgevoerd.

4.   De leden van het EGT-netwerk en hun vertegenwoordigers, alsook uitgenodigde deskundigen en waarnemers, moeten voldoen aan de bij artikel 339 van het Verdrag en de uitvoeringsbepalingen daarvan vastgestelde verplichtingen tot geheimhouding alsook aan de veiligheidsvoorschriften van de Commissie betreffende de bescherming van gerubriceerde EU-informatie die zijn neergelegd in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (10). Bij niet-nakoming van die verplichtingen kan de voorzitter van het EGT-netwerk alle passende maatregelen nemen.

Artikel 6

Vergaderingen

1.   Het EGT-netwerk wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

2.   Ambtenaren van de Commissie die belang hebben bij de besprekingen, kunnen de vergaderingen van het EGT-netwerk en zijn werkgroepen bijwonen.

3.   Op verzoek van de Commissie kan het Europees Geneesmiddelenbureau aan vergaderingen van het EGT-netwerk en zijn werkgroepen deelnemen.

4.   Het EGT-netwerk kan Europese en internationale organisaties uitnodigen om als waarnemers vergaderingen bij te wonen.

Artikel 7

Secretariaat van het EGT-netwerk

1.   Het secretariaat van het EGT-netwerk wordt verzorgd door de Commissie, die de notulen opstelt.

2.   De Commissie publiceert op haar website relevante informatie over de door het EGT-netwerk uitgevoerde activiteiten.

Artikel 8

Kosten

1.   De deelnemers aan de vergaderingen van het EGT-netwerk worden door de Commissie voor hun diensten niet vergoed.

2.   De reis- en verblijfkosten van deelnemers aan de activiteiten van het EGT-netwerk worden door de Commissie vergoed overeenkomstig de geldende voorschriften van de Commissie.

3.   Die kosten worden vergoed binnen de grenzen van de beschikbare kredieten die volgens de jaarlijkse procedure voor de toewijzing van middelen worden toegekend.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 juni 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45.

(2)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(3)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

(4)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(5)  PB L 271 van 9.10.2002, blz. 1.

(6)  PB L 301 van 20.11.2007, blz. 3.

(7)  www.eunethta.eu; Commission Implementing Decision C(2011) 7195 on the awarding of grants for proposals for 2011 under the second Health Programme (2008-2013).

(8)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(9)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15.

(10)  PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/73


BESLUIT Nr. 1/2013 VAN HET GEMENGD COMITÉ EU-ZWITSERLAND

van 6 juni 2013

tot wijziging van de bijlagen I en II bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de vereenvoudiging van de controles en formaliteiten bij het goederenvervoer en inzake douaneveiligheidsmaatregelen

(2013/330/EU)

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst van 25 juni 2009 tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de vereenvoudiging van de controles en formaliteiten bij het goederenvervoer en inzake douaneveiligheidsmaatregelen (1) (hierna „de overeenkomst” genoemd), en met name artikel 21, lid 2;

Overwegende hetgeen volgt:

Met het sluiten van de overeenkomst hebben de overeenkomstsluitende partijen zich ertoe verbonden op hun respectieve grondgebied een gelijkwaardig veiligheidsniveau te handhaven door middel van douanemaatregelen die gebaseerd zijn op de geldende wetgeving in de Europese Unie, met name de relevante bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2) en Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (3) houdende vaststelling van enkele bepalingen van bovengenoemd communautair douanewetboek.

Sinds de sluiting van de overeenkomst zijn wijzigingen aangaande de douaneveiligheidsmaatregelen op bovengenoemde wetgeving ingevoerd, met name bij de Verordeningen (EU) nr. 312/2009 (4), (EU) nr. 169/2010 (5) en (EU) nr. 430/2010 (6) van de Commissie;

De wijzigingen in de wetgeving van de Europese Unie die relevant zijn voor het behoud van een gelijkwaardig veiligheidsniveau bij de overeenkomstsluitende partijen, moeten in de overeenkomst worden opgenomen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij de overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 2, komt als volgt te luiden:

„2.   De summiere aangifte bij binnenkomst of bij uitgang bevat de met betrekking tot die aangifte voorgeschreven gegevens als omschreven in bijlage 30 bis bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (7) (hierna „Verordening (EEG) nr. 2454/93” genoemd), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 430/2010 van de Commissie (8). Zij wordt ingevuld overeenkomstig de in die bijlage 30 bis opgenomen aanwijzingen. Zij wordt gewaarmerkt door de persoon die ze indient.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, punt e), komt als volgt te luiden:

„e)

goederen waarvoor krachtens door de overeenkomstsluitende partijen uitgevaardigde bepalingen een mondelinge douaneaangifte of een douaneaangifte door eenvoudige grensoverschrijding is toegestaan, met uitzondering van roerende goederen en voorwerpen, en van laadborden, containers en middelen voor het vervoer over de weg, per spoor, door de lucht, over zee en de binnenwateren die op grond van een vervoersovereenkomst worden vervoerd;”;

b)

lid 1, punt j), komt als volgt te luiden:

„j)

de volgende goederen die het douanegebied van een der overeenkomstsluitende partijen binnenkomen vanaf boor- of productieplatforms of windturbines, dan wel dat douanegebied verlaten en rechtstreeks worden gebracht naar dergelijke platforms of windturbines die door een in het douanegebied van de overeenkomstsluitende partijen gevestigde persoon worden geëxploiteerd:

goederen die bij de bouw, het herstel, het onderhoud of de verbouwing van deze platforms of windturbines daarvan een deel zijn gaan uitmaken;

goederen die voor de uitrusting van deze platforms of windturbines zijn gebruikt; andere voorzieningen die op die platforms of windturbines worden gebruikt of verbruikt, en ongevaarlijke afvalproducten van deze platforms of windturbines;”;

c)

aan lid 1 wordt een nieuw punt l) toegevoegd:

„l)

goederen die vanuit Helgoland, de Republiek San Marino en Vaticaanstad naar een overeenkomstsluitende partij worden verzonden dan wel vanuit een overeenkomstsluitende partij naar genoemde grondgebieden worden verzonden;”;

d)

lid 3 komt als volgt te luiden:

„3.   Een summiere aangifte bij binnenkomst of bij uitgang is in de Gemeenschap niet vereist voor de goederen bedoeld in artikel 181 quater, onder i) en j), artikel 592 bis, onder i) en j), alsmede in de in artikel 786, lid 2, en artikel 842 bis, lid 4, onder b) en f), van Verordening (EEG) nr. 2454/93 bedoelde gevallen;”;

e)

lid 4 komt als volgt te luiden:

„4.   Een summiere aangifte bij uitgang is niet vereist:

a)

voor de volgende goederen:

de voor de reparatie van schepen en luchtvaartuigen bestemde losse onderdelen en reserveonderdelen;

de voor het functioneren van schepen of luchtvaartuigen noodzakelijke motorbrandstoffen, smeermiddelen en gassen, en

de voor consumptie of verkoop aan bord bestemde levensmiddelen of andere artikelen;

b)

voor goederen die onder een douanevervoerregeling zijn geplaatst, wanneer de gegevens van de summiere aangifte bij uitgang zijn opgenomen in een elektronische aangifte voor douanevervoer, mits het douanekantoor van bestemming van het douanevervoer ook het douanekantoor van uitgang is;

c)

wanneer de goederen, in een haven of luchthaven, niet gelost worden uit het vervoermiddel waarmee ze het respectieve douanegebied van de overeenkomstsluitende partijen zijn binnengekomen en waarmee ze dat gebied zullen verlaten;

d)

wanneer de goederen in een vorige haven of luchthaven in het respectieve douanegebied van de overeenkomstsluitende partijen werden geladen en in het vervoermiddel blijven waarmee ze dat gebied zullen verlaten;

e)

wanneer goederen in tijdelijke opslag of in een vrije zone van controletype I van het vervoermiddel waarmee zij de tijdelijkeopslagfaciliteit of de vrije zone zijn binnengekomen, onder toezicht van hetzelfde douanekantoor worden overgeladen in een schip, luchtvaartuig of trein waarmee zij vanuit die tijdelijkeopslagfaciliteit of vrije zone het respectieve douanegebied van de overeenkomstsluitende partijen zullen verlaten, mits:

i)

de goederen worden overgeladen binnen 14 kalenderdagen na de aanbrenging voor tijdelijke opslag of in een vrije zone van controletype I; in buitengewone omstandigheden kan de douane deze termijn verlengen om rekening te houden met deze omstandigheden;

ii)

informatie over de goederen ter beschikking van de douaneautoriteiten staat, en

iii)

de bestemming en de geadresseerde van de goederen niet zijn gewijzigd, voor zover bekend bij de vervoerder.”.

Artikel 2

Artikel 6, tweede streepje, in bijlage II bij de overeenkomst komt als volgt te luiden:

„—

de door geautoriseerde marktdeelnemers ingediende summiere aangiften bij binnenkomst of bij uitgang hoeven slechts beperkte vereiste gegevens te bevatten, als omschreven in bijlage 30 bis bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (9), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 430/2010 van de Commissie (10); indien de geautoriseerde marktdeelnemer evenwel een vervoerder, een vrachtmakelaar of een douane-expediteur is, gelden deze beperkte eisen alleen indien hij de betrokken goederen invoert of uitvoert voor rekening van een geautoriseerde marktdeelnemer;

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag na de vaststelling ervan.

Gedaan te Brussel, 6 juni 2013.

Voor het Gemengd Comité

De voorzitter

Antonis KASTRISSIANAKIS


(1)  PB L 199 van 31.7.2009, blz. 24.

(2)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(3)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(4)  PB L 98 van 17.4.2009, blz. 3.

(5)  PB L 51 van 2.3.2010, blz. 2.

(6)  PB L 125 van 21.5.2010, blz. 10.

(7)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(8)  PB L 125 van 21.5.2010, blz. 10.”.

(9)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(10)  PB L 125 van 21.5.2010, blz. 10.”.


Gemeenschappelijke verklaring

Ad bijlage I, artikel 1, lid 2, van de overeenkomst

Wat betreft de te verstrekken gegevens voor de summiere aangifte bij binnenkomst of bij uitgang, komen de overeenkomstsluitende partijen overeen dat

de bepalingen over het EORI-nummer, en

de gegevensvereisten betreffende verzoeken om uitwijking (punt 2.6 van bijlage 30 bis — tabel 6)

als vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 312/2009 van de Commissie van 16 april 2009 niet van toepassing zijn op de bij de Zwitserse douaneautoriteiten ingediende aangiften.


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

27.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 175/76


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 131/13/COL

van 18 maart 2013

tot wijziging van de lijst van punt 39 van deel 1.2 van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst waarin een lijst is vastgesteld van de grensinspectieposten in IJsland en Noorwegen die zijn erkend voor de veterinaire controles van levende dieren en dierlijke producten uit derde landen, en tot intrekking van Besluit nr. 339/12/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (1)

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

Gezien punt 4, onder B, 1) en 3), en punt 5, onder b), van de inleiding van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst,

Gezien het in punt 4 van deel 1.1 van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst bedoelde besluit (Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht  (2)), zoals gewijzigd en aangepast aan de EER-overeenkomst bij de sectorale aanpassingen als vermeld in bijlage I bij die overeenkomst, en met name artikel 6, lid 2, daarvan,

Gezien Besluit nr. 89/13/COL waarbij het bevoegde lid van het College de bevoegdheid wordt verleend dit besluit vast te stellen,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij een reeks brieven die tussen 18 december 2012 en 15 januari 2013 zijn verstuurd, heeft de Noorse Autoriteit voor voedselveiligheid (NFSA) de Autoriteit in kennis gesteld van de volgende wijzigingen in de lijst van Noorse grensinspectieposten:

Op 18 december 2012 heeft de NFSA de Autoriteit ervan in kennis gesteld dat zij de grensinspectiepost Florø EWOS Hav (TRACES-code NO FRO 1) heeft geschorst voor de import van vismeel voor niet-menselijke consumptie;

Op 18 december 2012 heeft de NFSA de Autoriteit ervan in kennis gesteld dat zij de erkenning van de grensinspectiepost Vadsø Port (TRACES-code NO VOS 1) heeft ingetrokken, en heeft zij de Autoriteit verzocht om schrapping van de grensinspectiepost Vadsø Port uit de lijst van de grensinspectieposten in IJsland en Noorwegen die zijn erkend voor veterinaire controles van levende dieren en dierlijke producten uit derde landen;

Op 3 januari 2013 heeft de NFSA de Autoriteit ervan in kennis gesteld dat zij de erkenning van inspectiecentrum Trollebø onder de grensinspectiepost Måløy (TRACES-code NO MAY) heeft ingetrokken, en heeft zij de Autoriteit verzocht om schrapping van het inspectiecentrum Trollebø uit de lijst van de grensinspectieposten;

Op 11 januari 2013 heeft de NFSA de Autoriteit in kennis gesteld dat zij de erkenning van het inspectiecentrum Melbu onder de grensinspectiepost Sortland Port (TRACES-code NO SLX 1) heeft ingetrokken, en heeft zij de Autoriteit verzocht om schrapping van het inspectiecentrum Melbu uit de lijst van de grensinspectieposten;

Op 15 januari 2013 heeft de NFSA de Autoriteit ervan in kennis gesteld dat zij de erkenning van de grensinspectiepost Florø EWOS Havn (TRACES-code NO FRO 1) heeft ingetrokken, en heeft zij de Autoriteit verzocht om schrapping van de grensinspectiepost Florø uit de lijst van de grensinspectieposten;

Op 15 januari 2013 heeft de NFSA de Autoriteit ervan in kennis gesteld dat zij de erkenning van het inspectiecentrum Gjesvær onder de grensinspectiepost Honningsvåg Port (TRACES-code NO HVG 1) heeft ingetrokken, en heeft zij de Autoriteit verzocht om schrapping van het inspectiecentrum Gjesvær uit de lijst van de grensinspectieposten.

Het is derhalve de plicht van de Autoriteit de lijst van erkende grensinspectieposten in IJsland en Noorwegen te wijzigen en een nieuwe lijst bekend te maken, waaruit blijkt dat de grensinspectieposten Vadsø Port en Florø EWOS Havn en de inspectiecentra Trollebø, Melbu en Gjesvær van de Noorse lijst van grensinspectieposten zijn geschrapt (3).

De Toezichthoudende Autoriteit heeft bij Besluit nr. 89/13/COL de zaak verwezen naar het Veterinair Comité van de EVA, dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bijstaat. Het Comité heeft de voorgestelde wijziging van de lijst met algemene stemmen goedgekeurd. De maatregelen waarin dit besluit voorziet, zijn bijgevolg in overeenstemming met het eenstemmige oordeel van het Veterinair Comité van de EVA en de definitieve tekst van de maatregelen blijft ongewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De grensinspectieposten Vadsø Port en BIP Florø EWOS Havn en de inspectiecentra Trollebø, Melbu en Gjesvær zijn geschrapt uit de lijst van punt 39 van deel 1.2 van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst waarin de grensinspectieposten in IJsland en Noorwegen zijn opgenomen die zijn erkend voor de veterinaire controles van levende dieren en dierlijke producten uit derde landen.

Artikel 2

De veterinaire controles van levende dieren en dierlijke producten die uit derde landen in IJsland en Noorwegen worden binnengebracht, worden door de bevoegde nationale autoriteiten verricht op de erkende grensinspectieposten die in de bij dit besluit gevoegde lijst zijn opgenomen.

Artikel 3

Besluit nr. 339/12/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 20 september 2012 wordt ingetrokken.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag van de ondertekening.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot IJsland en Noorwegen.

Artikel 6

Dit besluit is authentiek in de Engelse taal.

Gedaan te Brussel, 18 maart 2013.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Sverrir Haukur GUNNLAUGSSON

Lid van het College

Xavier LEWIS

Directeur


(1)  PB L 350 van 20.12.2012, blz. 114 en EER-supplement nr. 71 van 20.12.2012, blz. 7.

(2)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.

(3)  Door de schrapping van de grensinspectiepost Florø EWOS Havn uit de lijst van grensinspectieposten is het niet nodig om de schorsing van de invoer van vismeel voor niet-menselijk gebruik in deze grensinspectiepost op te nemen in de lijst (verzoek van 18 december 2012)


BIJLAGE

LIJST VAN ERKENDE GRENSINSPECTIEPOSTEN

1

=

Naam

2

=

Traces-code

3

=

Aard

A

=

Luchthaven

F

=

Spoorweg

P

=

Zeehaven

R

=

Weg

4

=

Inspectiecentrum

5

=

Producten

HC

=

Producten voor menselijke consumptie

NHC

=

Overige producten

NT

=

Geen temperatuurvereisten

T

=

Bevroren/gekoelde producten

T(FR)

=

Bevroren producten

T(CH)

=

Gekoelde producten

6

=

Levende dieren

U

=

Hoefdieren: runderen, varkens, schapen, geiten, eenhoevig wild en als huisdier gehouden eenhoevigen

E

=

Geregistreerde paardachtigen in de zin van Richtlijn 90/426/EEG van de Raad

O

=

Andere dieren

5-6

=

Bijzondere opmerkingen

(1)

=

Controle overeenkomstig Beschikking 93/352/EEG van de Commissie, vastgesteld ter uitvoering van artikel 19, lid 3, van Richtlijn 97/78/EG van de Raad

(2)

=

Uitsluitend verpakte producten

(3)

=

Uitsluitend visserijproducten

(4)

=

Uitsluitend dierlijke eiwitten

(5)

=

Uitsluitend wol, huiden en vellen

(6)

=

Uitsluitend vloeibare vetten, oliën en visolie

(7)

=

IJslandse pony’s (enkel van april tot oktober)

(8)

=

Uitsluitend paardachtigen

(9)

=

Uitsluitend tropische vissen

(10)

=

Uitsluitend katten, honden, knaagdieren, haasachtigen, levende vis, reptielen en vogels (met uitzondering van loopvogels)

(11)

=

Uitsluitend onverpakte diervoeders

(12)

=

Voor (U) in het geval van eenhoevigen, uitsluitend naar een dierentuin verzonden dieren; en voor (O) uitsluitend eendagskuikens, vissen, honden, katten, insecten of andere naar een dierentuin verzonden dieren

(13)

=

Nagylak HU: dit is een grensinspectiepost (voor producten) en een doorlaatpost (voor levende dieren) aan de Hongaars-Roemeense grens waar zowel voor producten als voor levende dieren overgangsmaatregelen gelden zoals overeengekomen en neergelegd in het Toetredingsverdrag. Zie Beschikking 2003/630/EG van de Commissie

(14)

=

Aangewezen voor doorvoer door de Europese Gemeenschap van partijen van bepaalde producten van dierlijke oorsprong die bestemd zijn voor menselijke consumptie bestemd voor of afkomstig van Rusland, overeenkomstig de specifieke procedures van de relevante communautaire wetgeving

(15)

=

Uitsluitend aquacultuurdieren

(16)

=

Uitsluitend vismeel

Land: IJsland

1

2

3

4

5

6

Akureyri

IS AKU1

P

 

HC-T(1)(2)(3), NHC(16)

 

Hafnarfjörður

IS HAF 1

P

 

HC(1)(2)(3), NHC-NT(2)(6)(16)

 

Húsavík

IS HUS 1

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Ísafjörður

IS ISA1

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Keflavík Airport

IS KEF 4

A

 

HC(2), NHC(2)

O(15)

Reykjavík Eimskip

IS REY 1a

P

 

HC(2), NHC(2)

 

Reykjavík Samskip

IS REY 1b

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3), HC-NT(1)(2)(3), NHC-NT(2)(6)(16)

 

Þorlákshöfn

IS THH1

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3), HC-NT(6), NHC-NT(6)

 


Land: Noorwegen

1

2

3

4

5

6

Borg

NO BRG 1

P

 

HC, NHC

E(7)

Båtsfjord

NO BJF 1

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3), HC-NT(1)(2)(3)

 

Egersund

NO EGE 1

P

 

HC-NT(6), NHC-NT(6)(16)

 

Hammerfest

NO HFT 1

P

Rypefjord

HC-T(FR)(1)(2)(3), HC-NT(1)(2)(3)

 

Honningsvåg

NO HVG 1

P

Honningsvåg

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Kirkenes

NO KKN 1

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3), HC-NT(1)(2)(3)

 

Kristiansund

NO KSU 1

P

Kristiansund

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC-T(FR)(2)(3) HC-NT(6), NHC-NT(6)

 

Larvik

NO LAR 1

P

 

HC(2)

 

Måløy

NO MAY 1

P

Gotteberg

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC-T(FR)(2)(3)

 

Oslo

NO OSL 1

P

 

HC, NHC

 

Oslo

NO OSL 4

A

 

HC, NHC

U,E,O

Sortland

NO SLX 1

P

Sortland

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Storskog

NO STS 3

R

 

HC, NHC

U,E,O

Tromsø

NO TOS 1

P

Bukta

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Solstrand

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Ålesund

NO AES 1

P

Breivika

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC-T(FR)(2)(3)

 

Skutvik

HC-T(1)(2)(3), HC-NT(6), NHC-T(FR) (2)(3), NHC-NT(6)