ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.051.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 51

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
23 februari 2013


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2013/103/EU

 

*

Besluit van de Raad van 16 juni 2011 betreffende de ondertekening en sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer tot toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999 ( 1 )

1

Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999

8

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 165/2013 van de Commissie van 22 februari 2013 tot vaststelling vooraf, voor 2013, van het steunbedrag voor de particuliere opslag van boter

11

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 166/2013 van de Commissie van 22 februari 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

14

 

 

BESLUITEN

 

 

2013/104/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 21 februari 2013 tot wijziging van Beschikking 2007/777/EG wat betreft de vermelding van Brazilië in de lijst van derde landen en delen daarvan waaruit biltong/jerky en gepasteuriseerde vleesproducten in de Unie mogen worden ingevoerd (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 899)  ( 1 )

16

 

 

IV   Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

 

 

2013/105/EG

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 9 oktober 2009 inzake de inzet van informatie- en communicatietechnologieën voor het vergemakkelijken van de overgang naar een energie-efficiënte, koolstofarme economie

18

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 996/2012 van de Commissie van 26 oktober 2012 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de invoer van levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 284/2012 (PB L 299 van 27.10.2012)

23

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

23.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 51/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 16 juni 2011

betreffende de ondertekening en sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer tot toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999

(Voor de EER relevante tekst)

(2013/103/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, juncto artikel 218, lid 5, en artikel 218, lid 6, onder a), v),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring door het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ontwikkeling van de interoperabiliteit van de spoorwegen binnen de Unie, evenals tussen de Unie en de buurlanden, is een centraal gegeven in het gemeenschappelijke vervoerbeleid, dat met name gericht is op de totstandbrenging van een beter evenwicht tussen de verschillende vervoerswijzen.

(2)

De Unie heeft exclusieve bevoegdheid of met de lidstaten gedeelde bevoegdheid op de gebieden welke vallen onder het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (hierna „het verdrag” genoemd).

(3)

De toetreding van de Unie tot het verdrag met het oog op de uitoefening van haar bevoegdheden is toegestaan krachtens artikel 38 van het verdrag.

(4)

De Commissie heeft namens de Unie met de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (hierna „OTIF” genoemd) over een overeenkomst (hierna „de overeenkomst” genoemd) tot toetreding van de Unie tot het verdrag.

(5)

De overeenkomst moet worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer tot toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (hierna „de overeenkomst” genoemd), wordt namens de Unie goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

Bij de ondertekening van de overeenkomst legt de Unie een verklaring af over de uitoefening van haar bevoegdheden, die in bijlage I bij dit besluit is opgenomen, en legt de Unie een verklaring af met betrekking tot artikel 2 van de overeenkomst, die in bijlage II bij dit besluit is opgenomen.

Artikel 3

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd om de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst te ondertekenen teneinde daardoor de Unie te binden, en om de in artikel 2 bedoelde verklaringen af te leggen.

Artikel 4

De Commissie vertegenwoordigt de Unie in de vergaderingen van de OTIF.

Artikel 5

De interne regelingen betreffende de voorbereiding van de vergaderingen van de OTIF, en betreffende de vertegenwoordiging en stemming tijdens deze vergaderingen zijn vervat in bijlage III bij dit besluit.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 16 juni 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

VÖLNER P.


BIJLAGE I

VERKLARING VAN DE EUROPESE UNIE BETREFFENDE DE UITOEFENING VAN BEVOEGDHEDEN

In de spoorwegsector oefent de Europese Unie (hierna „de Unie” genoemd) met de lidstaten van de Unie (hierna „de lidstaten” genoemd) een gedeelde bevoegdheid uit krachtens de artikelen 90 en 91, juncto artikel 100, lid 1, en de artikelen 171 en 172 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Titel VI van het VWEU vormt de rechtsgrondslag voor het vervoersbeleid van de Unie en titel XVI regelt de bijdrage van de Unie tot de ontwikkeling en de verwezenlijking van trans-Europese netwerken op vervoersgebied.

Meer bepaald kan de Unie op grond van artikel 91 van titel VI van het VWEU het volgende vaststellen:

gemeenschappelijke regels voor internationaal vervoer vanuit of naar het grondgebied van een lidstaat of over het grondgebied van een of meer lidstaten;

de voorwaarden waaronder vervoerondernemers worden toegelaten tot nationaal vervoer in een lidstaat waar zij niet hun woonplaats hebben;

maatregelen om vervoer veiliger te maken;

alle overige passende bepalingen.

Op het gebied van de trans-Europese netwerken zijn aan de Unie op grond van artikel 171 van titel XVI van het VWEU de volgende taken toevertrouwd:

het vaststellen van een reeks richtsnoeren betreffende de doelstellingen, de prioriteiten en de grote lijnen van de maatregelen die inzake trans-Europese netwerken worden overwogen; in de richtsnoeren worden projecten van gemeenschappelijk belang vermeld;

het treffen van alle maatregelen die nodig kunnen blijken om de interoperabiliteit van de netwerken te waarborgen, met name op het gebied van de harmonisatie van de technische normen;

de Unie kan steun verlenen aan door de lidstaten gesteunde projecten van gemeenschappelijk belang, die als zodanig zijn aangegeven in het kader van de in het eerste streepje bedoelde richtsnoeren met name in de vorm van uitvoerbaarheidsstudies, garanties voor leningen, of rentesubsidies; de Unie kan tevens uit het Cohesiefonds bijdragen in de financiering van projecten in de lidstaten op het terrein van de vervoersinfrastructuur.

Op grond van deze twee bepalingen heeft de Unie reeds talrijke wetteksten met betrekking tot het spoorvervoer aangenomen.

Op grond van het Unierecht geniet de Unie uitsluitende bevoegdheid inzake spoorvervoer in de gevallen waarin het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (hierna „het verdrag” genoemd), of de op grond daarvan vastgestelde regelgeving, gevolgen kan hebben voor het bestaande Unierecht of de strekking daarvan kan wijzigen.

De lidstaten zijn niet bevoegd voor aangelegenheden die onder het verdrag vallen en waarvoor de Unie uitsluitend bevoegd is.

In de gevallen waarin het verdrag of de op grond daarvan vastgestelde regelgeving geen gevolgen heeft voor het bestaande Unierecht, bezitten de Unie en de lidstaten gedeelde bevoegdheid met betrekking tot het verdrag.

De lijst van de ter zake dienende wetteksten van de Unie die op het tijdstip van de sluiting van de overeenkomst van kracht zijn, is vervat in het aanhangsel van deze bijlage. De werkingssfeer van de uit deze teksten voortvloeiende Uniebevoegdheid dient telkens aan de hand van de afzonderlijke bepalingen ervan te worden beoordeeld, met name voor zover bij die bepalingen gemeenschappelijke regels worden vastgesteld. De bevoegdheid van de Unie is voortdurend aan verandering onderhevig. In het kader van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU kunnen de bevoegde instellingen van de Unie besluiten nemen die bepalend zijn voor de reikwijdte van de bevoegdheid van de Unie. De Unie behoudt zich daarom het recht voor deze verklaring dienovereenkomstig te wijzigen, maar beschouwt dit niet als een voorwaarde om haar bevoegdheden op de door het verdrag bestreken gebieden te kunnen uitoefenen.

Aanhangsel van bijlage I

WETTEKSTEN VAN DE EUROPESE UNIE DIE BETREKKING HEBBEN OP ONDERWERPEN WELKE DOOR HET VERDRAG WORDEN BESTREKEN

Tot dusver heeft de Unie onder meer door middel van de volgende wetteksten haar bevoegdheid uitgeoefend:

WETGEVING INZAKE ECONOMIE EN MARKTTOEGANG

Verordening nr. 11 ter uitvoering van artikel 79, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de opheffing van discriminaties inzake vrachtprijzen en vervoervoorwaarden (PB 52 van 16.8.1960, blz. 1121/60);

Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 237 van 24.8.1991, blz. 25);

Richtlijn 95/18/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PB L 143 van 27.6.1995, blz. 70);

Richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 1);

Richtlijn 2001/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 26);

Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 75 van 15.3.2001, blz. 29);

Richtlijn 2004/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 164, rectificatie in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 58);

Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 14);

Richtlijn 2007/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, en van Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 44);

WETGEVING INZAKE INTEROPERABILITEIT EN VEILIGHEID

Richtlijn 96/48/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 6);

Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 110 van 20.4.2001, blz. 1);

Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44, rectificatie in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 16);

Richtlijn 2004/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van Richtlijn 96/48/EG van de Raad betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 114, rectificatie in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 40);

Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening) (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1, rectificatie in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 3);

Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 51);

Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (herschikking) (PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1);

Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13);

Richtlijn 2008/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 2004/49/EG inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PB L 345 van 23.12.2008, blz. 62);

Verordening (EG) nr. 1335/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening) (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 51);

Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22);

OPENBAREDIENSTVERPLICHTINGEN

Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).


BIJLAGE II

VERKLARING VAN DE EUROPESE UNIE MET BETREKKING TOT ARTIKEL 2 VAN DE OVEREENKOMST

De termen „voor zover geen voorschriften van de Unie van toepassing zijn” moeten worden uitgelegd in die zin dat zij gelden voor het specifieke geval dat valt onder een bepaling van het verdrag, met inbegrip van de aanhangsels daarvan, en waarbij de wetgeving van de Europese Unie niet van toepassing is.


BIJLAGE III

INTERNE REGELING VOOR DE RAAD, DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE IN PROCEDURES IN HET KADER VAN HET VERDRAG

Indachtig de verplichting tot eenheid van de internationale vertegenwoordiging van de Unie en haar lidstaten, conform het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die ook geldt wanneer internationale verplichtingen moeten worden vervuld, komen de Raad, de lidstaten en de Commissie overeen de volgende interne regeling na te komen.

1.   Toepassingsgebied

Deze interne regeling geldt voor eender welke vergadering van eender welk OTIF-orgaan. Elke verwijzing naar een „vergadering” in deze regeling wordt geacht, in voorkomend geval, ook een verwijzing naar andere procedures, zoals de schriftelijke procedure, te bevatten.

2.   Coördinatieprocedure

2.1.

Ter voorbereiding van OTIF-vergaderingen, onder meer, doch niet uitsluitend, van de Algemene Vergadering, het administratief comité en andere comités, zullen er coördinatievergaderingen worden gehouden:

in Brussel, in het kader van de bevoegde Raadsgroep (gewoonlijk de Groep landtransport), zo vroeg mogelijk en zo vaak als nodig voorafgaand aan de OTIF-vergadering, en

ter plaatse, met name aan het begin en, zo nodig, tijdens en aan het eind van een OTIF-vergadering.

2.2.

Tijdens de coördinatievergaderingen moet overeenstemming worden bereikt over uitsluitend namens de Unie of, in voorkomend geval, namens de Unie en haar lidstaten in te nemen standpunten. De standpunten van de lidstaten in verband met hun uitsluitende bevoegdheid kunnen in die vergaderingen worden gecoördineerd indien dat door de lidstaten is overeengekomen.

2.3.

Tijdens coördinatievergaderingen wordt de verdeling van de verantwoordelijkheden inzake verklaringen en stemmingen vastgesteld voor ieder punt op de agenda van de OTIF-vergaderingen ten aanzien waarvan een verklaring kan worden afgelegd of een stemming wordt verwacht.

2.4.

Ter voorbereiding van de in punt 2.1 bedoelde coördinatievergaderingen, waarin onder meer ontwerpverklaringen en standpuntnota’s ter sprake kunnen komen, zullen er zo nodig voorbereidende besprekingen plaatsvinden in het bij de desbetreffende uniale spoorwegwetgeving ingestelde comité, te weten:

het Comité voor het vervoer van gevaarlijke goederen voor goederen die onder aanhangsel C van het verdrag vallen; voor aspecten die gevolgen hebben voor de interoperabiliteit van het spoorvervoer of het gemeenschappelijk veiligheidsbeleid in het kader van Richtlijn 2004/49/EG dient tevens het Comité inzake spoorwegveiligheid en interoperabiliteit te worden betrokken;

het Comité inzake de ontwikkeling van de spoorwegen in de Unie voor de aspecten die onder de aanhangsels A, B, D of E van het verdrag vallen en voor overige door de OTIF ontwikkelde uniforme rechtsstelsels;

het Comité inzake spoorwegveiligheid en interoperabiliteit voor de aspecten die onder de aanhangsels F of G van het verdrag vallen.

2.5.

Voorafgaand aan OTIF-vergaderingen geeft de Commissie aan over welke agendapunten er Uniecoördinatie moet plaatsvinden, en stelt zij ontwerpverklaringen en standpuntnota’s op ter bespreking in de coördinatievergaderingen.

2.6.

Indien de Commissie en de lidstaten in de coördinatievergaderingen niet tot een gemeenschappelijk standpunt kunnen komen, mede door onenigheid over de bevoegdheidsverdeling, wordt de aangelegenheid doorverwezen naar het Comité van permanente vertegenwoordigers en/of de Raad.

3.   Verklaringen en stemming in de OTIF-vergaderingen

3.1.

Over agendapunten waarvoor alleen de Unie bevoegd is, wordt namens de Unie door de Commissie gesproken en gestemd. Na de nodige coördinatie kunnen ook de lidstaten het woord nemen om het standpunt van de Unie te ondersteunen en/of toe te lichten.

3.2.

Over agendapunten waarvoor alleen de lidstaten bevoegd zijn, wordt door de lidstaten gesproken en gestemd.

3.3.

Met betrekking tot agendapunten waarvoor zowel de Unie als de afzonderlijke lidstaten gedeeltelijk bevoegd zijn, wordt het gemeenschappelijk standpunt door het voorzitterschap en de Commissie uitgesproken. Na de nodige coördinatie kunnen ook de lidstaten het woord nemen om het gemeenschappelijk standpunt te ondersteunen en/of toe te lichten. Naargelang van het geval wordt namens de Unie en haar lidstaten gestemd door de lidstaten of de Commissie, in overeenstemming met het gemeenschappelijk standpunt. Om te bepalen welke partij namens de Unie zal stemmen, wordt nagegaan welke partij (de lidstaten of de Unie) ter zake overwegend bevoegd is.

3.4.

Met betrekking tot agendapunten waarvoor zowel de Unie als de afzonderlijke lidstaten gedeeltelijk bevoegd zijn, en waarover Commissie en lidstaten geen gemeenschappelijk standpunt in de zin van punt 2.6 hebben bereikt, kunnen de lidstaten en de Commissie spreken en stemmen over de onderdelen die duidelijk tot hun bevoegdheid behoren.

3.5.

Ten aanzien van vraagstukken waarover de Commissie en de lidstaten geen bevoegdheidsverdeling hebben vastgesteld of de voor een Uniestandpunt vereiste meerderheid niet is gehaald, wordt alles in het werk gesteld om de situatie te verduidelijken of om tot een Uniestandpunt te komen. In afwachting daarvan en na de nodige coördinatie kunnen, naargelang van het geval, de lidstaten en/of de Commissie spreken, mits het door hen gehuldigde standpunt een toekomstig Uniestandpunt onverlet laat, coherent is met het Uniebeleid en met vroegere standpunten van de Unie, en in overeenstemming is met het Unierecht.

3.6.

De vertegenwoordigers van de lidstaten en van de Commissie kunnen deelnemen aan OTIF-werkgroepen ter voorbereiding van de werkzaamheden van de technische comités van de OTIF, te weten het Comité van deskundigen betreffende het spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID) en het Comité van technische deskundigen (TEC). Gedurende hun deelname aan die werkgroepen kunnen de vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie op grond van hun technische kennis technische bijdragen leveren en ten volle aan de technische besprekingen deelnemen. De besprekingen zijn niet bindend voor de Unie.

De vertegenwoordigers van de lidstaten en van de Commissie stellen alles in het werk om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen en dat tijdens de besprekingen in de OTIF-werkgroepen te verdedigen.

4.   Evaluatie van de regeling

De regeling wordt, op verzoek van een lidstaat of van de Commissie, in het licht van de ervaringen met de toepassing ervan, aan een evaluatie onderworpen.


OVEREENKOMST

tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999

DE EUROPESE UNIE, hierna „de Unie” genoemd,

enerzijds, en

DE INTERGOUVERNEMENTELE ORGANISATIE VOOR HET INTERNATIONALE SPOORWEGVERVOER, hierna „OTIF” genoemd,

anderzijds,

hierna gezamenlijk „de overeenkomstsluitende partijen” genoemd,

GEZIEN het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer van 9 mei 1980 (COTIF), zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (hierna „het verdrag” genoemd), en met name op artikel 38,

GEZIEN de verantwoordelijkheden die het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aan de Unie toedelen op bepaalde gebieden die onder het verdrag vallen,

ERAAN HERINNEREND dat door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009, de Unie in de plaats is getreden van de Europese Gemeenschap en alle rechten en verplichtingen van de Europese Gemeenschap heeft overgenomen,

OVERWEGENDE dat het verdrag een intergouvernementele organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF) heeft ingesteld, die te Bern is gevestigd,

OVERWEGENDE dat de toetreding van de Unie tot het verdrag beoogt de OTIF te helpen bij het nastreven van haar doel, het internationale treinvervoer in zowel technisch als juridisch opzicht te bevorderen, te verbeteren en te faciliteren,

OVERWEGENDE dat krachtens artikel 3 van het verdrag de daaruit voortvloeiende verplichtingen inzake internationale samenwerking van staten die partij zijn bij het verdrag en die tevens lidstaat zijn van de Europese Unie of staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, niet prevaleren boven hun verplichtingen als lidstaat van de Unie of als staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte,

OVERWEGENDE dat voor de onderdelen van het verdrag die tot de bevoegdheid van de Unie behoren een ontkoppelingsclausule dient te worden opgenomen om te verduidelijken dat de lidstaten van de Unie zich niet rechtstreeks zelf op de uit het verdrag voortvloeiende rechten en plichten kunnen beroepen, en die ook niet rechtstreeks zelf kunnen toepassen,

OVERWEGENDE dat het verdrag volledig van toepassing is tussen enerzijds de Unie en haar lidstaten en anderzijds de andere partijen bij het verdrag,

OVERWEGENDE dat de toetreding van de Unie tot het verdrag duidelijkheid vereist over de wijze waarop de bepalingen van het verdrag op de Unie en haar lidstaten van toepassing zijn,

OVERWEGENDE dat de voorwaarden voor de toetreding van de Unie tot het verdrag de Unie moeten toelaten in het kader van het verdrag de door haar lidstaten aan haar verleende bevoegdheden uit te oefenen,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT HET VOLGENDE:

Artikel 1

De Unie treedt onder de in deze overeenkomst vastgelegde voorwaarden tot het verdrag toe, overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 van het verdrag.

Artikel 2

Onverminderd het voorwerp en het doel van het verdrag, namelijk het internationale spoorwegvervoer te bevorderen, te verbeteren en te faciliteren, en onverminderd de volledige toepassing van het verdrag ten aanzien van andere partijen bij het verdrag in hun onderlinge betrekkingen, passen de partijen bij het verdrag die tevens lidstaat van de Unie zijn de voorschriften van de Unie toe, en passen zij derhalve de uit het verdrag voortvloeiende voorschriften slechts toe voor zover geen voorschriften van de Unie van toepassing zijn.

Artikel 3

Onverminderd het in deze overeenkomst bepaalde, worden de bepalingen van het verdrag zo uitgelegd dat zij ook van toepassing zijn op de Unie, in het kader van haar bevoegdheid; de onderscheiden termen ter aanduiding van de partijen bij het verdrag en hun vertegenwoordigers moeten dienovereenkomstig worden opgevat.

Artikel 4

De Unie draagt niet bij aan de begroting van de OTIF en neemt niet deel aan besluiten over die begroting.

Artikel 5

Onverminderd de uitoefening van haar stemrecht krachtens artikel 6 is de Unie gerechtigd te worden vertegenwoordigd in en te worden betrokken bij de werkzaamheden van alle organen van de OTIF waarin elk van haar lidstaten als partij bij het verdrag rechtens is vertegenwoordigd en waarin tot de bevoegdheid van de Unie behorende aangelegenheden kunnen worden behandeld.

De Unie kan geen lid worden van het Administratief Comité. De Unie kan worden uitgenodigd deel te nemen aan vergaderingen van het Administratief Comité wanneer dat het advies van de Unie wenst in te winnen over geagendeerde kwesties van gemeenschappelijk belang.

Artikel 6

1.   Met betrekking tot besluiten ter zake waarvan de Unie uitsluitende bevoegdheid bezit, oefent de Unie het stemrecht uit dat haar lidstaten krachtens het verdrag hebben.

2.   Met betrekking tot besluiten omtrent zaken waarin de Unie met de lidstaten bevoegdheid deelt, wordt door de Unie of door haar lidstaten gestemd.

3.   Onverminderd het bepaalde in artikel 26, lid 7, van het verdrag is het aantal stemmen waarover de Unie beschikt, gelijk aan dat van haar lidstaten die tevens partij bij het verdrag zijn. Bij stemming door de Unie stemmen haar lidstaten niet.

4.   De Unie stelt de overige partijen bij het verdrag per geval ervan in kennis dat zij, met betrekking tot de onderscheiden agendapunten van de Algemene Vergadering en andere overlegorganen, het in de leden 1 tot en met 3 bedoelde stemrecht zal uitoefenen. Deze verplichting geldt tevens voor per briefwisseling te nemen besluiten. Deze informatie dient tijdig aan de secretaris-generaal van de OTIF te worden meegedeeld, zodat zij samen met de vergaderstukken of een per briefwisseling te nemen besluit kan worden verspreid.

Artikel 7

De draagwijdte van de aan de Unie verleende bevoegdheid wordt in algemene termen beschreven in een door de Unie bij de sluiting van deze overeenkomst af te leggen schriftelijke verklaring. De verklaring kan indien nodig door kennisgeving van de Unie aan de OTIF worden gewijzigd. Zij strekt er niet toe de aangelegenheden die in voorkomend geval ressorteren onder de kennisgevingen inzake Uniebevoegdheid welke vóór de besluitneming in de OTIF door formele stemming of anderszins worden verricht, te vervangen of op enigerlei wijze in te perken.

Artikel 8

Titel V van het verdrag is van toepassing op elk geschil dat tussen de overeenkomstsluitende partijen ontstaat over de uitlegging, toepassing of uitvoering van deze overeenkomst en mede over de bestaansreden, de geldigheid en de opzegging ervan.

Artikel 9

Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand volgende op de datum waarop deze overeenkomst door de overeenkomstsluitende partijen is ondertekend. Artikel 34, lid 2, van het verdrag is in dit geval niet van toepassing.

Artikel 10

Deze overeenkomst blijft gedurende onbepaalde tijd van kracht.

Indien het verdrag wordt opgezegd door alle partijen bij het verdrag die tevens lidstaat van de Unie zijn, wordt de Unie geacht het verdrag en deze overeenkomst te hebben opgezegd op het tijdstip waarop overeenkomstig artikel 41 van het verdrag kennis wordt gegeven van de opzegging van het verdrag door de lidstaat van de Unie die als laatste deze handeling verricht.

Artikel 11

Partijen bij het verdrag die geen lidstaat van de Unie zijn en die op grond van internationale overeenkomsten met de Unie bepaalde voorschriften van de Unie toepassen kunnen, mits zij een bevestiging van de depositaris van het verdrag overleggen, afzonderlijke verklaringen indienen inzake het behoud van hun rechten en plichten op grond van hun overeenkomsten met de Unie, het verdrag en verwante regelgeving.

Deze overeenkomst wordt opgesteld in tweevoud, waarbij een exemplaar bewaard wordt door de OTIF en het andere door de Unie, in de volgende talen: Bulgaars, Deens, Duits, Engels, Ests, Fins, Frans, Grieks, Hongaars, Italiaans, Lets, Litouws, Maltees, Nederlands, Pools, Portugees, Roemeens, Sloveens, Slowaaks, Spaans, Tsjechisch en Zweeds, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek. Artikel 45, lid 1, van het verdrag blijft onverlet.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.

За Европейския съюз

Por la Unión Europea

Za Evropskou unii

For Den Europæiske Union

Für die Europäische Union

Euroopa Liidu nimel

Για την Ευρωπαϊκή Ένωση

For the European Union

Pour l'Union européenne

Per l'Unione europea

Eiropas Savienības vārdā –

Europos Sąjungos vardu

Az Európai Unió részéről

Għall-Unjoni Ewropea

Voor de Europese Unie

W imieniu Unii Europejskiej

Pela União Europeia

Pentru Uniunea Europeană

Za Európsku úniu

Za Evropsko unijo

Euroopan unionin puolesta

För Europeiska unionen

Image

За Междуправителствената организация за международни железопътни превози (OTIF)

Por la Organización Intergubernamental para los Transportes Internacionales por Ferrocarril (OTIF)

Za Mezivládní organizaci pro mezinárodní železniční přepravu (OTIF)

For Den Mellemstatslige Organisation for Internationale Jernbanebefordringer (OTIF)

Für die Zwischenstaatliche Organisation für den internationalen Eisenbahnverkehr (OTIF)

Rahvusvaheliste Raudteevedude Valitsustevahelise Organisatsiooni (OTIF) nimel

Για το Διακυβερνητικό Οργανισμό Διεθνών Σιδηροδρομικών Μεταφορών (OTIF)

For the Intergovernmental Organisation for International Carriage by Rail (OTIF)

Pour l'Organisation intergouvernementale pour les transports internationaux ferroviaires (OTIF)

Per l'Organizzazione intergovernativa per i trasporti internazionali per ferrovia (OTIF)

Starptautisko dzelzceļa pārvadājumu starpvaldību organizācijas (OTIF) vārdā –

Tarptautinio vežimo geležinkeliais tarpvyriausybinės organizacijos (OTIF) vardu

A Nemzetközi Vasúti Fuvarozásügyi Államközi Szervezet (OTIF) részéről

Għall-Organizzazzjoni Intergovernattiva għat-Trasport Internazzjonali bil-Ferrovija (OTIF)

Voor de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF)

W imieniu Międzyrządowej Organizacji Międzynarodowych Przewozów Kolejami (OTIF)

Pela Organização Intergovernamental para os Transportes Internacionais Ferroviários (OTIF)

Pentru Organizația Interguvernamentală pentru Transporturile Internaționale Feroviare (OTIF)

Za Medzivládnu organizáciu pre medzinárodnú železničnú prepravu (OTIF)

Za Medvladno organizacijo za mednarodni železniški promet (OTIF)

Valtioiden välisen kansainvälisten rautatiekuljetusten järjestön (OTIF) puolesta

För Mellanstatliga organisationen för internationell järnvägstrafik (Otif)

Image


VERORDENINGEN

23.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 51/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 165/2013 VAN DE COMMISSIE

van 22 februari 2013

tot vaststelling vooraf, voor 2013, van het steunbedrag voor de particuliere opslag van boter

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 43, onder a) en d), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 wordt steun verleend voor de particuliere opslag van boter.

(2)

De ontwikkelingen van de boterprijzen en botervoorraden op de markt wijzen op een verstoring van het marktevenwicht die geheel of gedeeltelijk kan worden verholpen door seizoensopslag. In de huidige marktsituatie is het passend met ingang van 1 maart 2013 steun te verlenen voor de particuliere opslag van boter.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 826/2008 van de Commissie van 20 augustus 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de verlening van steun voor de particuliere opslag van bepaalde landbouwproducten (2) zijn gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van de steunregeling voor particuliere opslag.

(4)

Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 826/2008 moet een vooraf vastgesteld steunbedrag worden verleend volgens de in hoofdstuk III van die verordening bedoelde nadere bepalingen en voorwaarden.

(5)

Overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 moet het steunbedrag vastgesteld worden rekening houdend met de opslagkosten en de verwachte ontwikkeling van de prijs voor verse boter en voor koelhuisboter.

(6)

Er dient een steunbedrag worden vastgesteld voor de kosten van het in- en uitslaan van de in aanmerking komende producten en voor de dagelijkse kosten van de opslag in een koelhuis en de financiering.

(7)

Om de uitvoering van deze maatregel met inachtneming van de bestaande praktijk in de lidstaten te bevorderen, mag de steun uitsluitend betrekking hebben op producten die reeds volledig zijn opgeslagen. Bijgevolg moet van artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 826/2008 worden afgeweken.

(8)

Omwille van administratieve doelmatigheid en vereenvoudiging moet, wanneer de vereiste informatie betreffende de opslag reeds in de steunaanvraag is opgenomen, worden afgezien van de in artikel 20, eerste alinea, onder a), van Verordening (EG) nr. 826/2008 vervatte eis om na de sluiting van het contract diezelfde informatie mee te delen.

(9)

Omwille van vereenvoudiging en logistieke doelmatigheid moet het de lidstaten worden toegestaan af te zien van de eis om contractnummers die zijn opgenomen in het register van de opslagplaats, op elke opgeslagen eenheid aan te brengen.

(10)

Omwille van administratieve doelmatigheid en vereenvoudiging moeten, rekening houdend met de bijzondere situatie voor boteropslag, de in artikel 36, lid 6, van Verordening (EG) nr. 826/2008 bedoelde controles worden verricht voor ten minste de helft van de contracten. Bijgevolg moet van dat artikel worden afgeweken.

(11)

Bij Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie van 31 augustus 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de kennisgeving door de lidstaten aan de Commissie van de informatie en de documenten ter uitvoering van de gemeenschappelijke marktordening, de regeling voor rechtstreekse betalingen, de afzetbevordering voor landbouwproducten en de regelingen voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (3) zijn gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld voor de kennisgeving van informatie en documenten door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten aan de Commissie. Die regels betreffen met name de verplichting voor de lidstaten om de door de Commissie ter beschikking gestelde informatiesystemen te gebruiken, alsmede de validering van de toegangsrechten van de autoriteiten of individuen die gemachtigd zijn om mededelingen door te sturen. Bovendien worden in die verordening de gemeenschappelijke beginselen voor de informatiesystemen vastgesteld teneinde de authenticiteit, integriteit en leesbaarheid van de documenten te garanderen. De verordening voorziet tevens in de bescherming van persoonsgegevens.

(12)

Op grond van Verordening (EG) nr. 792/2009 moet de verplichting om de informatiesystemen overeenkomstig die verordening te gebruiken, worden opgenomen in verordeningen waarbij een specifieke kennisgevingsverplichting is vastgesteld.

(13)

De Commissie heeft een informatiesysteem voor het elektronische beheer van documenten en procedures ontwikkeld in het kader van haar eigen interne werkprocedures en haar betrekkingen met de bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid betrokken autoriteiten.

(14)

Er wordt van uitgegaan dat via dat systeem overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 kan worden voldaan aan de kennisgevingsverplichtingen voor de particuliere opslag van boter, met name de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 826/2008.

(15)

Omwille van de duidelijkheid moet deze verordening vervallen op de einddatum die vastgesteld is voor het einde van de contractuele opslag.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   In deze verordening wordt voorzien in steun voor de particuliere opslag van gezouten en ongezouten boter zoals bedoeld in artikel 28, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 voor de contracten die op of na 1 maart 2013 worden gesloten.

2.   Verordening (EG) nr. 826/2008 is van toepassing, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald.

Artikel 2

De in artikel 16, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 826/2008 bedoelde eenheid voor de berekening is de opslagpartij die overeenkomt met de hoeveelheid product die onder deze verordening valt, ten minste één ton weegt, homogeen van samenstelling en kwaliteit is, in één fabriek is geproduceerd en op één dag in één opslagplaats is ingeslagen.

Artikel 3

1.   In afwijking van artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 826/2008 hebben aanvragen uitsluitend betrekking op producten die volledig zijn opgeslagen.

2.   Artikel 20, eerste alinea, onder a), van Verordening (EG) nr. 826/2008 is niet van toepassing.

3.   De lidstaten mogen afzien van de in artikel 22, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 826/2008 vermelde eis het contractnummer op de opgeslagen producten aan te brengen, mits de beheerder van de opslagplaats het contractnummer in het in punt III van bijlage I bij die verordening bedoelde register opneemt.

4.   In afwijking van artikel 36, lid 6, van Verordening (EG) nr. 826/2008, verifieert de voor de controles bevoegde autoriteit aan het einde van de contractuele opslagperiode en tijdens de hele uitslagperiode die loopt van augustus 2013 tot en met februari 2014, voor ten minste de helft van de contracten en aan de hand van steekproeven het gewicht en de identificatie van de opgeslagen boter.

Artikel 4

1.   De steun voor de in artikel 1 bedoelde producten bedraagt:

14,88 EUR per opgeslagen ton voor de vaste opslagkosten,

0,25 EUR per ton per dag contractuele opslag.

2.   Inslag in contractuele opslag vindt plaats in de periode van 1 maart tot en met 15 augustus 2013. De uitslag kan pas met ingang van 16 augustus 2013 plaatsvinden. De contractuele opslag loopt af op de dag die voorafgaat aan de dag van uitslag of uiterlijk op de laatste dag van de maand februari volgende op het jaar van inslag.

3.   De steun mag alleen worden verleend als de periode van contractuele opslag 90 tot 210 dagen bedraagt.

Artikel 5

1.   De lidstaten melden de volgende gegevens aan de Commissie:

a)

uiterlijk op elke dinsdag, voor de vorige week: de hoeveelheden waarvoor contracten zijn gesloten, alsmede de hoeveelheden producten waarvoor aanvragen om contracten te sluiten, zijn ingediend, zoals vereist op grond van artikel 35, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 826/2008;

b)

uiterlijk aan het einde van de maand, voor de vorige maand: de gegevens over de voorraden, zoals vereist op grond van artikel 35, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 826/2008.

2.   De in lid 1 bedoelde meldingen worden verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij verstrijkt op 28 februari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 223 van 21.8.2008, blz. 3.

(3)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.


23.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 51/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 166/2013 VAN DE COMMISSIE

van 22 februari 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

87,0

MA

68,4

TN

86,1

TR

95,9

ZZ

84,4

0707 00 05

EG

191,6

MA

170,1

TR

164,2

ZZ

175,3

0709 91 00

EG

72,9

ZZ

72,9

0709 93 10

MA

43,4

TR

120,8

ZZ

82,1

0805 10 20

EG

48,2

IL

71,4

MA

60,5

TN

56,2

TR

60,8

ZZ

59,4

0805 20 10

IL

129,1

MA

108,9

ZZ

119,0

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

EG

57,7

IL

140,5

KR

134,8

MA

128,5

TR

77,3

ZZ

107,8

0805 50 10

TR

54,4

ZZ

54,4

0808 10 80

CN

82,6

MK

31,3

US

172,4

ZZ

95,4

0808 30 90

AR

139,5

CL

176,6

CN

84,0

TR

67,9

US

187,5

ZA

111,0

ZZ

127,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

23.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 51/16


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 21 februari 2013

tot wijziging van Beschikking 2007/777/EG wat betreft de vermelding van Brazilië in de lijst van derde landen en delen daarvan waaruit biltong/jerky en gepasteuriseerde vleesproducten in de Unie mogen worden ingevoerd

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 899)

(Voor de EER relevante tekst)

(2013/104/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 8, inleidende zin, artikel 8, punt 1, eerste alinea, en artikel 8, punt 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Beschikking 2007/777/EG van de Commissie van 29 november 2007 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften en het model van de certificaten voor bepaalde uit derde landen ingevoerde vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen voor menselijke consumptie en tot intrekking van Beschikking 2005/432/EG (2) is een lijst opgenomen van derde landen of delen daarvan waaruit vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen in de Unie mogen worden ingevoerd. In de beschikking zijn ook de behandelingen opgenomen die nodig zijn om het risico voor de diergezondheid dat met een soortgelijke invoer gepaard gaat, te beperken.

(2)

Deel 3 van bijlage II bij Beschikking 2007/777/EG bevat een lijst van derde landen of delen daarvan waaruit biltong/jerky en gepasteuriseerde vleesproducten in de Unie mogen worden ingevoerd.

(3)

Regio’s van Brazilië waaruit producten in de Unie mogen worden ingevoerd van vlees dat afkomstig is van als landbouwhuisdier gehouden runderen en een specifieke behandeling heeft ondergaan, worden momenteel vermeld in deel 2 van bijlage II bij Beschikking 2007/777/EG.

(4)

Brazilië heeft de Commissie verzocht ook uit die regio’s de invoer in de Unie toe te staan van biltong/jerky van vlees dat afkomstig is van als landbouwhuisdier gehouden runderen en de gepaste specifieke behandeling heeft ondergaan.

(5)

Overwegende de aan de Commissie aangetoonde diergezondheidssituatie in die regio’s van Brazilië mag uit die regio’s biltong/jerky van vlees dat afkomstig is van als landbouwhuisdier gehouden runderen en de specifieke behandeling „E” of „F” zoals bedoeld in deel 4 van bijlage II bij Beschikking 2007/777/EG heeft ondergaan, in de Unie worden ingevoerd.

(6)

Beschikking 2007/777/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In deel 3 van bijlage II bij Beschikking 2007/777/EG wordt de volgende vermelding van Brazilië na de vermelding van Argentinië ingevoegd:

„BR

Brazilië BR-2

E of F

XXX

XXX

XXX

XXX

XXX

XXX

XXX

XXX

XXX

XXX

XXX

XXX”

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2013.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(2)  PB L 312 van 30.11.2007, blz. 49.


IV Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

23.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 51/18


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 9 oktober 2009

inzake de inzet van informatie- en communicatietechnologieën voor het vergemakkelijken van de overgang naar een energie-efficiënte, koolstofarme economie

(2013/105/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 211,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In april 2006 hebben het Europees Parlement en de Raad een richtlijn goedgekeurd betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten (1) waarin het kader wordt vastgelegd voor maatregelen gericht op het energiebesparende potentieel bij eindgebruikers die niet onder de regeling voor de handel in broeikasemissierechten (ETS) vallen.

(2)

De nationale actieplannen inzake energie-efficiëntie (NEEAP), voorgeschreven bij Richtlijn 2006/32/EG, spelen een centrale rol in de planning en rapportage over de uitvoering van nationale maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie, met uitzondering van de ETS. In hun eerste NEEAP's hebben een aantal EU-lidstaten plannen opgenomen om het energiebesparende potentieel van ICT aan te spreken (2).

(3)

In oktober 2006 heeft de Commissie de mededeling Actieplan voor energie-efficiëntie: het potentieel realiseren  (3) goedgekeurd, waarin de noodzaak wordt benadrukt van een paradigmaverandering om de gedragspatronen van onze samenlevingen te veranderen zodat we minder energie gaan verbruiken met behoud van onze levenskwaliteit.

(4)

Vervolgens heeft de Europese Raad in maart 2007 de doelstelling bevestigd om in de EU te komen tot een besparing van 20% ten opzichte van de prognoses voor 2020 en zijn goedkeuring gehecht aan een beoogde reductie van de broeikasgassen met 20% tegen 2020. De Europese Raad heeft ook opgeroepen tot de ontwikkeling van een duurzaam Europees klimaat- en energiebeleid als erkenning van de relatie tussen energieverbruik en koolstofuitstoot. Het potentieel benutten om het Europese energieverbruik met 20% te verminderen, kan leiden tot aanzienlijke kostenbesparingen en milieuvoordelen.

(5)

In januari 2008 heeft de Commissie de mededeling Naar 20/20 in 2020: Kansen van klimaatverandering voor Europa goedgekeurd met een pakket verregaande en concrete voorstellen waarin wordt aangetoond dat de overeengekomen doelstellingen inzake klimaatverandering technologisch en economisch haalbaar zijn en een unieke kans vormen voor duizenden Europese bedrijven (4). De voorstellen werden in december 2008 goedgekeurd door de Europese Raad (5) en het Europees Parlement.

(6)

In mei 2008 heeft de Commissie de mededeling De uitdaging van energie-efficiëntie aangaan via informatie- en communicatietechnologieën  (6) goedgekeurd waarin het potentieel erkend wordt van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) als kostenefficiënt middel om de energie-efficiëntie in de hele sector en de ruimere samenleving te verbeteren.

(7)

In juli 2008 heeft de Commissie de mededeling goedgekeurd over het Actieplan inzake duurzame consumptie en productie en een duurzaam industriebeleid  (7), (SCP/SIP), met voorstellen om de milieuprestaties van producten tijdens de hele levenscyclus te verbeteren en om de vraag naar meer duurzame goederen te verhogen en tegelijk de Europese industrie aan te sporen om innovatiekansen te benutten.

(8)

Ter ondersteuning van het Actieplan SCP/SIP en op basis van een gerelateerd mandaat in de mededeling Geïntegreerd productbeleid: voortbouwen op een milieugericht levenscyclusconcept  (8) werkt de Commissie, via haar Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, aan een handboek (9) om het milieueffect van de levenscyclus van producten en processen te kwantificeren en analyseren, ook met betrekking tot koolstofemissies en energie-efficiëntie.

(9)

In november 2008 heeft de Commissie een Europees economisch herstelplan (10) goedgekeurd voor een snellere terugkeer naar economische groei, waarin de dringende behoefte aan investeringen in energie-efficiëntie en schone technologieën wordt benadrukt. Om dit plan ten uitvoer te leggen, heeft de Commissie in de mededeling Vandaag investeren voor het Europa van morgen  (11) een pakket maatregelen voorgesteld om financiële steun te verlenen aan energie- en supersnelle breedbandnetwerken.

(10)

In het kader van het Europees economisch herstelplan heeft de Commissie publiek-private partnerschappen opgestart die bedoeld zijn om groene technologieën en slimme energie-infrastructuren te stimuleren in de sectoren vastgoed, productie en vervoer: energie-efficiënte gebouwen, fabrieken van de toekomst en groene auto’s.

(11)

In december 2008 heeft de Commissie, in het kader van het initiatief voor groen vervoer, een actieplan goedgekeurd voor de invoering van intelligente vervoerssystemen in Europa, alsmede een begeleidend voorstel voor een richtlijn die het kader vastlegt voor het toepassen van intelligente vervoerssystemen (ITS) op het vlak van wegvervoer en interfaces met andere vervoerswijzen (12). De Commissie heeft specifieke maatregelen voorgesteld om de toepassing van ITS te bespoedigen om zo de energie-efficiëntie van vervoerssystemen te verbeteren.

(12)

Het energieverbruik van ICT-apparatuur en diensten is verantwoordelijk voor ongeveer 8% van het elektriciteitsverbruik in de EU en voor ongeveer 2% van de koolstofemissies (13). Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp van energieverbruikende producten (14) legt Europese regels vast voor het in de handel brengen van energieverbruikende producten, ook ICT-producten, met betrekking tot de energie-efficiëntie en milieuprestaties ervan tijdens de volledige levenscyclus. De richtlijn geeft de industrie ook de kans om vrijwillig initiatieven voor te stellen.

(13)

In de mededeling inzake de inzet van informatie- en communicatietechnologieën voor het vergemakkelijken van de overgang naar een energie-efficiënte, koolstofarme economie  (15) heeft de Commissie benadrukt dat de ICT-sector nog niet alle kansen heeft benut om te werken aan stelselmatige verbeteringen van zijn eigen processen, waaronder de activiteiten, de productie, de dienstverlening en de toeleveringsketen.

(14)

De resultaten van een in september 2009 gepubliceerde openbare raadpleging (16) hebben bevestigd dat bedrijven uiteenlopende strategieën hanteren om hun energie- en milieuprestaties te verbeteren. Een gecoördineerde aanpak zou leiden tot beter zichtbare kansen, gerichtere investeringen en economische voordelen voor de hele sector en ook bijdragen tot de doelstellingen inzake energie-efficiëntie.

(15)

Het is van essentieel belang voor de ICT-sector dat ambitieuze doelstellingen worden vastgesteld om de energie- en milieuprestaties van zijn processen te verbeteren. De vooruitgang ten opzichte van die doelstellingen moet meetbaar en verifieerbaar zijn. De doelstellingen moeten bijgesteld worden naarmate er meer betrouwbare basisgegevens beschikbaar komen. De ICT-sector heeft interesse laten blijken in de oprichting van een Forum ‧ICT voor energie-efficiëntie‧ (ICT4EE) dat zou werken aan de voorstelling en toepassing van een kader om de energie- en CO2-voetafdruk van de sector te meten, doelstellingen vast te leggen en de vooruitgang te ijken.

(16)

In deze aanbeveling wordt onder ‧de ICT-sector‧ verstaan: ICT-productiebedrijven, ICT-handelsbedrijven en ICT-dienstenbedrijven zoals gedefinieerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (17).

(17)

Door ICT mogelijk gemaakte verbeteringen in andere sectoren kunnen de totale koolstofemissies tegen 2020 naar schatting met 15% doen dalen (18). ICT kunnen op korte termijn leiden tot aanzienlijke verbeteringen van de energie-efficiëntie in de sectoren vastgoed en bouw, vervoerlogistiek en eindgebruik van energie.

(18)

De ICT-sector kan instrumenten aanreiken voor simulatie, modellering, analyse, monitoring en visualisatie die van essentieel belang zijn om een algemene methode te kunnen toepassen bij het ontwerpen en exploiteren van gebouwen, waarbij rekening wordt gehouden met de vele factoren die de energievraag beïnvloeden. Investeringen worden echter gehinderd door het ontbreken van betrouwbare en transparante hulpmiddelen voor de hele sector om energie- en kostenbesparingen in de tijd te kwantificeren en op te volgen, die idealiter de basis zouden vormen van ontwerpstrategieën en –instrumenten.

(19)

De vervoer- en de logistieke sector zijn voor het functioneren en optimaliseren van hun algemene activiteiten sterk aangewezen op het gebruik van ICT, vooral voor vervoer- en opslagvereisten. Deze sectoren zijn dan ook goed geplaatst om een leidersrol te spelen bij het optimaliseren van de energie- en CO2-voetafdruk van hun diensten en om relevante informatie te geven aan klanten.

(20)

In de sectoren vastgoed en bouw en vervoer en logistiek is al duidelijk een behoefte gebleken aan vergelijkbare methodes om energieprestaties en koolstofemissies te meten en hier wordt al aan gewerkt. Gemeenschappelijke methodes moeten betrouwbare gegevens opleveren en de basis vormen voor de ontwikkeling van ICT-instrumenten.

(21)

Partnerschappen tussen sectoren kunnen de ontwikkeling en wijdverbreide toepassing van ICT-gebaseerde oplossingen voor het monitoren, beheren en meten van energieverbruik en koolstofemissies bij energieverbruikende activiteiten bespoedigen en zo een betrouwbare basis vormen voor beslissingen over energiebesparingen en emissiebeperkingen.

(22)

Slimme meters kunnen zorgen voor informatiestromen in realtime en nieuwe controlekringen tot stand brengen om zo de energie beter te kunnen beheren en in de hand houden en het eindverbruik van de consumenten te beïnvloeden, vooral als de meters vergezeld gaan van informatieve facturen. Diverse lidstaten hebben het gebruik van slimme meters wettelijk verplicht gemaakt of overwegen dit te doen. Samenwerking tussen lidstaten om minimale functionele specificaties vast te leggen voor slimme meters zou technische hindernissen helpen te omzeilen, garant staan voor interoperabiliteit en de weg vrijmaken voor de invoering van innovatieve ICT-gebaseerde toepassingen om het eindgebruik van energie te beheren.

(23)

Slimme meters en slimme netwerken zijn belangrijke middelen om zoveel mogelijk energie te besparen in gebouwen, voor de algemene invoering van elektrische voertuigen, voor een efficiënte energielevering en -distributie en voor de integratie van hernieuwbare energiebronnen. Toepassingen en diensten die resulteren uit dergelijke ontwikkelingen zullen waarschijnlijk nieuwe sectoren van economische activiteit doen ontstaan, waarbij actoren uit de energie- en ICT-sector betrokken zijn. De voorwaarden die leiden tot het ontstaan van nieuwe markten moeten worden bekeken, naast proefprojecten en andere verkennende initiatieven.

(24)

In het kader van deze aanbeveling moet dematerialisatie van ICT opgevat worden als de beperking van de behoefte aan fysieke apparatuur als gevolg van elektronische dienstverlening. Dematerialisatie is vooral belangrijk bij overheidsopdrachten voor ICT. Dit kan bereikt worden door het gebruik van bestaande fysieke middelen te optimaliseren, door de configuratie van ICT-systemen te optimaliseren en door te garanderen dat uitbreidingen of upgrades van bestaande systemen niet contractueel of technisch aan banden worden gelegd.

(25)

Alle overheidsniveaus tonen zich bereid activiteiten op te starten om de energie-efficiëntie te verbeteren en de koolstofemissies te beperken, zoals blijkt uit de openbare raadpleging waarnaar verwezen wordt in overweging 14. Over de rol van ICT in het bereiken van deze doelstellingen hebben overheden in heel Europa nu ook initiatieven gelanceerd. Effectieve samenwerking tussen nationale, regionale en lokale overheidsniveaus in de lidstaten is nodig om de coherentie tussen maatregelen te verzekeren, om de positieve synergie ertussen te benutten en om een collectief kennisnetwerk uit te bouwen dat gebaseerd is op uitgewisselde ervaringen.

(26)

Het ruimere gebruik van toepassingen zoals online-overheidsdiensten en -toepassingen en geavanceerde samenwerkingstechnologieën, kan het wereldwijde energieverbruik tegen 2020 naar schatting met minstens 1 à 2% doen dalen (19). Als de EU op grote schaal wil besparen, is een breedbandinfrastructuur in heel Europa essentieel.

(27)

Geen organisatie of belangengroep kan alleen iets bereiken. Gecoördineerde actie door diverse organisaties uit de publieke en private sector, waaronder partnerschappen op stedelijk en regionaal niveau, kan leiden tot een stelselmatige verandering in de hele samenleving. Ook wil de Commissie de uitwisseling stimuleren van beste praktijken in het gebruik van ICT-oplossingen om de energie-efficiëntie te verbeteren.

(28)

Om echt vooruitgang te kunnen boeken, is engagement nodig op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Het is dan ook aan de nationale, regionale en lokale beleidsvormers van de lidstaten om zich volledig in te zetten voor het bevorderen van de tijdige invoering van de in deze aanbeveling uiteengezette maatregelen,

BEVEELT AAN dat de sector informatie- en communicatietechnologieën

teneinde zijn toenemende aandeel in de mondiale koolstofemissies in te perken en het potentieel te versterken van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) om een centrale en cruciale rol te spelen in de overgang naar een energie-efficiënte, koolstofarme economie,

(1)

zich verbindt tot het geleidelijk koolstofvrij maken van zijn activiteiten om te komen tot een meetbare en verifieerbare vermindering van de energie-intensiteit en de koolstofemissies van alle processen met betrekking tot de productie, het vervoer en de verkoop van ICT-apparatuur en onderdelen;

(2)

via bedrijfstakverenigingen deelneemt aan een initiatief van de Europese Commissie dat erop gericht is:

(a)

een kader uit te werken om zijn energie- en milieuprestaties te meten, waarvoor de sector tegen 2010 basisgegevens zal verschaffen;

(b)

gemeenschappelijke methodes ter zake goed te keuren en toe te passen tegen 2011;

(c)

tegen 2011 doelstellingen inzake energie-efficiëntie vast te leggen, bedoeld om de Europese 2020-doelstellingen tegen 2015 te overtreffen;

(d)

binnen drie maanden na de goedkeuring van deze aanbeveling en daarna jaarlijks een stappenplan op te stellen;

(3)

samenwerkt met de Europese Commissie en andere betrokken openbare instanties en internationale organisaties om een audit- en controlekader uit te werken dat moet nagaan of en hoe de doelstellingen inzake de beperking van energie-intensiteit en koolstofemissies door afzonderlijke bedrijven bereikt zullen worden;

(4)

in nauwe samenwerking met de vastgoed- en bouwsector op zoek gaat naar ICT-oplossingen om de milieu- en energieprestaties van nieuwe en bestaande gebouwen en bouw- en renovatiepraktijken te verbeteren, hetgeen moet leiden tot een gemeenschappelijk stappenplan voor de grootschalige invoering van dergelijke oplossingen;

(5)

in nauwe samenwerking met de vastgoed- en bouwsector hindernissen uit de weg ruimt voor het algemenere gebruik van ICT-modellerings- en simulatie-instrumenten en andere relevante toepassingen die de naleving van toepasselijke regelgeving inzake de prestaties van gebouwen bevorderen en ondersteunen;

(6)

in nauwe samenwerking met de vervoer- en logistieke sector op zoek gaat naar ICT-oplossingen om de milieu- en energieprestaties van hun diensten te verbeteren, resulterend in een gemeenschappelijk stappenplan voor de grootschalige invoering van dergelijke oplossingen, in coördinatie met de werkzaamheden die uitgevoerd worden in het kader van het ITS actieplan;

(7)

in nauwe samenwerking met de vervoer- en de logistieke sector een systematisch kader uittekent om uitgebreide, vergelijkbare en betrouwbare gegevens te verschaffen over het energieverbruik en de koolstofemissies van vracht- en vervoeractiviteiten en -diensten aan alle potentiële gebruikers.

BEVEELT DE LIDSTATEN AAN:

teneinde ervoor te zorgen dat ICT-beleidslijnen volledig coherent zijn met nationale, lokale en regionale methodes om de overgang te maken naar een energie-efficiënte, koolstofarme economie,

(8)

via hun bevoegde nationale overheden:

(a)

ten laatste tegen eind 2010 een gemeenschappelijke minimale functionele specificatie af te spreken voor slimme meters die klanten betere informatie geven over hun energieverbruik en betere mogelijkheden bieden om dit te beheren;

(b)

uiterlijk eind 2012 een coherent tijdschema uit te werken voor de toepassing van slimme meters;

(9)

praktijken voor overheidsopdrachten vast te stellen en toe te passen waarbij gebruik wordt gemaakt van de grote vraag in de openbare sector om de dematerialisatie van ICT-goederen en -diensten te bevorderen;

(10)

het gebruik van relevante ICT-instrumenten op alle overheidsniveaus te bevorderen om een beter beeld te krijgen van de gevolgen van diverse beleidslijnen en negatieve overloopeffecten van hun interactie te voorkomen;

(11)

het gebruik van energiesimulatie en –modellering te stimuleren bij de opleiding en scholing van professionals in cruciale sectoren, met name:

(a)

architecten, aannemers en installateurs;

(b)

energieauditoren;

(c)

logistiek en goederen- of personenvervoer;

(d)

overheidsdiensten, planologen en beleidsmensen;

(12)

via hun nationale, regionale en lokale overheden strategieën na te streven en, waar nodig, te verbeteren voor de invoering van een betrouwbare, supersnelle breedbandinfrastructuur om verbruik, distributie en productie van energie en van hernieuwbare energiebronnen beter te kunnen monitoren en beheren, en in de hele samenleving systemen in te voeren, zoals slimme meters, slimme netwerken en slimme steden;

(13)

naast hun verplichting overeenkomstig artikel 3, lid 11, en bijlage I, lid 2, van Richtlijn 2009/72/EG voor de interne markt voor elektriciteit (20), alle belanghebbenden te betrekken bij grootschalige proefprojecten en demonstraties van slimme meters en slimme netwerken, om tot een consensus te komen over de vereisten voor het bevorderen van toekomstige ICT-gebaseerde innovaties;

(14)

via hun nationale, regionale en lokale overheden gebruik te maken van open digitale platformen om een geïntegreerde benadering van stadsplanning en openbare dienstverlening te vergemakkelijken en de uitwisseling van kennis, catalogi van beste praktijken en het onderhoud van gemakkelijk toegankelijke informatiecentra te ondersteunen;

(15)

via hun nationale, regionale en lokale overheden kansen te creëren voor creatieve vormen van samenwerking en probleemoplossing op het niveau van de samenleving door het verzamelen van ideeën en het uitschrijven van wedstrijden en door waar mogelijk open toegang te bieden tot een ruime waaier van openbare digitale bronnen en publieke gegevens;

(16)

via hun nationale, regionale en lokale overheden de voordelen van de vervanging van offline administratieve processen door online-toepassingen en -diensten, die leiden tot een betere energie-efficiëntie, uit te breiden naar alle segmenten van de samenleving,

VERZOEKT de lidstaten:

de Commissie binnen 12 maanden na de publicatie en daarna jaarlijks te informeren over de ondernomen actie als antwoord op deze aanbeveling.

Gedaan te Brussel, 9 oktober 2009.

Voor de Commissie

Viviane REDING

Lid van de Commissie


(1)  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64.

(2)  Zoals vermeld in de samenvatting van de volledige evaluatie van alle 27 nationale actieplannen inzake energie-efficiëntie, “Moving forward together on saving energy”, SEC(2009)889 definitief, voorgeschreven bij Richtlijn 2006/32/EG.

(3)  COM(2006) 545.

(4)  COM(2008) 30.

(5)  Conclusies van de Europese Raad, 11 en 12 december 2008 – Conclusies van het Voorzitterschap, 17271/1/08 herz. 1, 13 februari 2009.

(6)  COM(2008) 241.

(7)  COM(2008) 397.

(8)  COM(2003) 302.

(9)  Het International Reference Life Cycle Reference System (ILCD) Handbook en ondersteunend Data Network. http://lct.jrc.ec.europa.eu/eplca/deliverables/international-reference-life-cycle-data-system-ilcd-handbook.

(10)  COM(2008) 800, Een Europees economisch herstelplan.

(11)  COM(2009) 36.

(12)  COM(2008) 886, Actieplan voor de invoering van intelligente vervoerssystemen in Europa en COM(2008) 887, Voorstel voor een Richtlijn: kader voor het toepassen van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen.

(13)  Bio Intelligence "Impacts of Information and Communication Technologies on Energy Efficiency".

(14)  PB L 191, 22.7.2005, blz. 29.

(15)  COM(2009) 111 definitief.

(16)  Openbare raadpleging over Informatie- en communicatietechnologieën voor een koolstofarme samenleving, 30 maart – 14 juni 2009.

(17)  OECD Guide to Measuring the Information Society, Rev. juli 2009. www.oecd.org/sti/measuring-infoeconomy/guide.

(18)  SMART 2020: Enabling the low carbon economy in the information age, een verslag van The Climate Group op vraag van het Global eSustainability Initiative (GeSI).

(19)  SMART 2020: Enabling the low carbon economy in the information age, een verslag van The Climate Group op vraag van het Global eSustainability Initiative (GeSI).

(20)  PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55.


Rectificaties

23.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 51/23


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 996/2012 van de Commissie van 26 oktober 2012 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de invoer van levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 284/2012

( Publicatieblad van de Europese Unie L 299 van 27 oktober 2012 )

Bladzijde 33, artikel 5, lid 3, onder e):

in plaats van:

„wanneer het product thee betreft van oorsprong uit de prefectuur Shizuoka of paddestoelen van oorsprong uit de prefectuur Yamanashi, of een afgeleid product daarvan of een samengesteld diervoeder of levensmiddel dat meer dan 50 % van dergelijke producten bevat, het vergezeld gaat van een analyserapport met de resultaten van de bemonstering en analyse; of”,

te lezen:

„wanneer het product thee of paddestoelen betreft van oorsprong uit de prefectuur Shizuoka of paddestoelen van oorsprong uit de prefectuur Yamanashi, of een afgeleid product daarvan of een samengesteld diervoeder of levensmiddel dat meer dan 50 % van dergelijke producten bevat, het vergezeld gaat van een analyserapport met de resultaten van de bemonstering en analyse, of”.