ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.039.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 39

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
9 februari 2013


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 98/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 99/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende het Europees statistisch programma 2013-2017 ( 2 )

12

 

*

Verordening (EU) nr. 100/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid ( 1 )

30

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

 

(2)   Voor de EER en Zwitserland relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

9.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 39/1


VERORDENING (EU) Nr. 98/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 januari 2013

over het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bepaalde stoffen of mengsels zijn precursoren voor explosieven, en kunnen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van explosieven. In het door de Raad op 18 april 2008 aangenomen actieplan van de Europese Unie voor het verbeteren van de beveiliging van explosieven werd de Commissie verzocht een permanent comité in te stellen voor de bespreking van maatregelen en de opstelling van aanbevelingen voor regelgeving inzake op de markt verkrijgbare precursoren voor explosieven, rekening houdend met de kosteneffectiviteit.

(2)

Het in 2008 door de Commissie opgerichte Permanent Comité precursoren heeft verscheidene precursoren voor explosieven aangeduid die kunnen worden gebruikt om terroristische aanslagen te plegen en heeft aanbevolen op Unieniveau de nodige stappen te ondernemen.

(3)

Sommige lidstaten hebben al wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vastgesteld over het op de markt brengen, het aanbieden of het voorhanden hebben van bepaalde precursoren voor explosieven.

(4)

Die wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, die uiteenlopen en de handel in de Unie kunnen belemmeren, moeten worden geharmoniseerd om het vrije verkeer van chemische stoffen en mengsels in de interne markt te verbeteren en concurrentieverstoring zoveel mogelijk weg te nemen, en tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van de veiligheid van de bevolking te waarborgen. Voorts zijn op nationaal en Unieniveau andere voorschriften met betrekking tot bepaalde stoffen die onder deze verordening vallen vastgesteld betreffende de veiligheid van werknemers en de bescherming van het milieu. Die andere voorschriften vallen niet onder deze verordening.

(5)

Met het oog op een zo uniform mogelijke regeling voor alle marktdeelnemers, is een verordening de meest geschikte rechtsvorm om het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven te regelen.

(6)

In Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (3) is bepaald dat als gevaarlijk ingedeelde stoffen en mengsels correct dienen te worden geëtiketteerd voordat ze op de markt worden gebracht. Voorts wordt in die verordening bepaald dat marktdeelnemers, met inbegrip van detailhandelaren, deze stoffen dienen in te delen en te etiketteren of dienen te vertrouwen op de indeling die hoger in de toeleveringsketen is gemaakt. In deze verordening dient derhalve te worden bepaald dat alle marktdeelnemers, met inbegrip van detailhandelaren, die stoffen waarvoor krachtens deze verordening een beperking geldt, aanbieden aan particulieren, erop moeten toezien dat op de verpakking is aangegeven dat de aankoop, het voorhanden hebben of het gebruik van die stof of dat mengsel door particulieren onderworpen is aan een beperking.

(7)

Teneinde op nationaal niveau te zorgen voor een beschermingsniveau wat betreft het illegaal gebruik van precursoren voor explosieven dat gelijkwaardig of hoger is dan het niveau waarnaar met deze verordening op Unieniveau wordt gestreefd, zijn in een aantal lidstaten reeds wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van kracht voor een aantal stoffen die illegaal zouden kunnen worden gebruikt. Een aantal van die stoffen worden reeds vermeld in deze verordening, en andere kunnen in de toekomst op Unieniveau aan een beperking worden onderworpen. Aangezien het in strijd zou zijn met de doelstellingen van deze verordening dat de bescherming door maatregelen op Unieniveau zou worden verlaagd, dient een bepaling te worden opgenomen krachtens welke die nationale maatregelen van kracht blijven (een vrijwaringsclausule).

(8)

De illegale vervaardiging van explosieven moet worden bemoeilijkt door concentratiegrenswaarden vast te stellen voor bepaalde precursoren voor explosieven. Het vrije verkeer van precursoren voor explosieven die onder deze grenswaarden blijven, is gewaarborgd, behoudens een vrijwaringsmechanisme; de toegang van particulieren tot precursoren voor explosieven die deze grenswaarden overschrijden, moet worden beperkt.

(9)

Particulieren mogen derhalve niet de mogelijkheid hebben om deze precursoren voor explosieven in concentraties die de grenswaarden overschrijden, te verwerven, binnen te brengen, voorhanden te hebben of te gebruiken. Het is echter zinvol om ervoor te zorgen dat particulieren precursoren voor explosieven alleen voor legitieme doeleinden kunnen verwerven, binnenbrengen, voorhanden hebben of gebruiken als zij daarvoor een vergunning hebben.

(10)

Aangezien sommige lidstaten reeds over beproefde registratiesystemen beschikken, die gebruikt worden om het op de markt brengen van sommige of alle stoffen waarvoor krachtens deze verordening een beperking geldt en die niet aan particulieren mogen worden aangeboden, te controleren, is het voorts zinvol in deze verordening een registratiesysteem op te nemen dat op sommige van of al deze stoffen van toepassing is.

(11)

Waterstofperoxide, nitromethaan en salpeterzuur worden door particulieren veelvuldig voor legitieme doeleinden gebruikt. Derhalve moet voor de lidstaten de mogelijkheid bestaan om het verlenen van toegang tot die stoffen binnen een bepaalde bandbreedte van concentraties te regelen door middel van een bij deze verordening in te stellen registratiesysteem, in plaats van een vergunningsysteem.

(12)

Gezien het zeer specifieke onderwerp, kan het doel van deze verordening worden verwezenlijkt door conform het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel de lidstaten de keuze te laten of zij particulieren beperkte toegang verlenen conform deze verordening.

(13)

Teneinde de legitieme doelstellingen inzake openbare veiligheid voort te zetten en tegelijk de goede werking van de interne markt zo weinig mogelijk te verstoren, is het raadzaam een vergunningsregeling in te stellen die ertoe strekt dat een particulier die een stof waarvoor krachtens deze verordening een beperking geldt en die niet aan particulieren mag worden aangeboden, of mengsels of stoffen die bedoelde stof bevatten, heeft verworven in een concentratie die de grenswaarde overschrijdt, die stof vanuit een andere lidstaat of vanuit een derde land kan binnenbrengen in een lidstaat die de toegang tot die stoffen toestaat conform een van de in deze verordening voorgeschreven systemen.

(14)

Voor een efficiënte uitvoering van de bepalingen betreffende het binnenbrengen van precursoren voor explosieven, worden de lidstaten ertoe aangespoord om de beperkingen voor het binnenbrengen van stoffen waarvoor krachtens deze verordening een beperking geldt en die niet aan particulieren mogen worden aangeboden, onder de aandacht van internationale reizigers te brengen. Om dezelfde reden worden de lidstaten er tevens toe aangespoord toe te zien dat het publiek ervan op de hoogte is dat deze beperkingen ook gelden voor kleine zendingen die aan particulieren worden toegestuurd en op zendingen die op afstand worden besteld door eindgebruikers.

(15)

Informatie die door de lidstaten aan het bedrijfsleven, met name het midden- en kleinbedrijf (mkb), wordt verstrekt, kan een waardevolle manier zijn om de naleving van deze verordening te faciliteren, aangezien het zaak is de regeldruk op het mkb zoveel mogelijk te beperken.

(16)

Aangezien een verbod op het gebruik van precursoren voor explosieven in professionele activiteiten te ver zou gaan, mogen de beperkingen betreffende het aanbieden, het binnenbrengen, het voorhanden hebben en het gebruik van precursoren voor explosieven alleen op particulieren van toepassing zijn. Niettemin is het, gelet op de algemene doelstellingen van deze verordening, zinvol te voorzien in een meldingsmechanisme dat zowel voor professionele gebruikers in de gehele toeleveringsketen geldt, als voor particulieren bij transacties welke naar aard of omvang als verdacht moeten worden aangemerkt. Daartoe moeten de lidstaten nationale contactpunten voor het melden van verdachte transacties instellen.

(17)

Diverse transacties met betrekking tot precursoren voor explosieven kunnen als verdacht worden beschouwd, wat meebrengt dat zij aangegeven dienen te worden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de potentiële (professionele of particuliere) klant onduidelijk is over het voorgenomen gebruik, niet vertrouwd blijkt te zijn met het voorgenomen gebruik of er geen plausibele verklaring voor kan geven, ongebruikelijke hoeveelheden, ongebruikelijke concentraties of ongebruikelijke combinaties van stoffen wil kopen, geen bewijsstukken betreffende zijn identiteit of verblijfplaats wil overleggen, of nadrukkelijk verzoekt om op een ongebruikelijke wijze, bijvoorbeeld met grote sommen contant geld, te betalen. Marktdeelnemers dienen zich het recht te kunnen voorbehouden om een dergelijke transactie te weigeren.

(18)

Gelet op de algemene doelstellingen van deze verordening, worden de bevoegde instanties ertoe aangespoord het nationale contactpunt mede te delen dat het verzoek om een vergunning is afgewezen op grond van redelijke twijfel aan de legitimiteit van het voorgenomen gebruik of de bedoelingen van de gebruiker. Evenzo worden de bevoegde instanties ertoe aangespoord het nationale contactpunt in kennis te stellen van de schorsing of intrekking van een vergunning.

(19)

Om mogelijk illegaal gebruik van precursoren voor explosieven te voorkomen of op te sporen, is het wenselijk dat de nationale contactpunten een register houden van de gemelde verdachte transacties en dat de bevoegde instanties de nodige maatregelen nemen om de concrete omstandigheden te onderzoeken, met name nagaan of de bij een verdachte transactie betrokken professionele gebruiker daadwerkelijk de bedoelde economische activiteit uitoefent.

(20)

Waar mogelijk moeten concentratiegrenswaarden worden vastgesteld, die in geval van overschrijding ertoe leiden dat de toegang tot bepaalde precursoren voor explosieven wordt beperkt, terwijl voor bepaalde andere precursoren uitsluitend moet worden voorzien in de melding van verdachte transacties. De criteria aan de hand waarvan wordt bepaald welke maatregelen van toepassing moeten zijn op welke precursoren voor explosieven, zijn onder meer het dreigingsniveau van de precursor voor explosieven, de omvang van de handel in die precursor voor explosieven, en de mogelijkheid om een concentratieniveau vast te stellen beneden welke de precursor voor explosieven nog kan worden gebruikt voor het legitieme doel waarvoor hij ter beschikking is gesteld. Deze criteria moeten richting blijven geven aan mogelijke verdere maatregelen met betrekking tot precursoren voor explosieven die momenteel niet onder deze verordening vallen.

(21)

Het is technisch niet haalbaar concentratiegrenswaarden voor hexamine in brandstoftabletten vast te stellen. Voorts zijn er vele vormen van legitiem gebruik van zwavelzuur, aceton, kaliumnitraat, natriumnitraat, calciumnitraat en calciumammoniumnitraat. Een verordening op Unieniveau die de verkoop van deze stoffen aan particulieren beperkt zou leiden tot onevenredig hoge administratie- en nalevingskosten voor de consument, de overheid en het bedrijfsleven. Met het oog op de doelstellingen van deze verordening moeten niettemin maatregelen worden genomen waardoor de melding van verdachte transacties voor hexaminebrandstoftabletten en voor deze andere precursoren voor explosieven waarvoor geen geschikte en veilige alternatieven bestaan, wordt vergemakkelijkt.

(22)

Het stelen van precursoren voor explosieven is een manier om aan grondstoffen voor de illegale vervaardiging van explosieven te komen. Daarom moet worden voorzien in een regeling voor het melden van diefstallen en verdwijningen van aanzienlijke hoeveelheden van de stoffen waarop de maatregelen van deze verordening van toepassing zijn, en van de andere stoffen waarvoor verdachte transacties gemeld dienen te worden. Teneinde de opsporing van de daders te faciliteren en de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten attent te maken op mogelijke dreigingen, worden nationale contactpunten ertoe aangespoord, wanneer dit aan de orde is, gebruik te maken van het systeem voor vroegtijdige waarschuwing van Europol.

(23)

De lidstaten moeten voorschriften vaststellen inzake de sancties die in geval van inbreuk op deze verordening van toepassing zijn. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(24)

Krachtens bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (4) is de levering aan particulieren van ammoniumnitraat dat gemakkelijk zou kunnen worden misbruikt als precursor van explosieven verboden. De levering van ammoniumnitraat aan bepaalde professionele gebruikers, met name landbouwers, is evenwel toegestaan. Die levering moet derhalve worden onderworpen aan het bij deze verordening ingestelde meldingsmechanisme voor verdachte transacties, aangezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 geen gelijkwaardige eis bevat.

(25)

Deze verordening schrijft voor dat in het geval van verdachte transacties persoonsgegevens worden verwerkt en aan derden ter beschikking worden gesteld. Deze verwerking en ter beschikking stelling betekenen een ernstige ingreep in de grondrechten betreffende het privéleven en in het recht op de bescherming van persoonsgegevens. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening. Bijgevolg moet ervoor worden gezorgd dat het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens van de personen wier persoonlijke gegevens worden verwerkt in het kader van de toepassing van deze verordening, behoorlijk wordt beschermd. In het bijzonder de verwerking van persoonsgegevens naar aanleiding van het verlenen van een vergunning, de registratie van transacties en het melden van verdachte transacties moet geschieden in overeenstemming met Richtlijn 95/46/EG, onder meer met de algemene beginselen, namelijk gegevensminimalisering, doelbinding, evenredigheid en noodzakelijkheid, en met de regel dat de betrokkene de gegevens moet kunnen inzien, rectificeren en wissen.

(26)

De chemische stoffen die terroristen en andere criminelen gebruiken voor de illegale vervaardiging van explosieven kunnen snel veranderen. Derhalve moet het mogelijk zijn om andere stoffen, zo nodig met spoed, onder de bij deze verordening ingestelde regeling te brengen.

(27)

Om rekening te houden met de ontwikkelingen in het misbruik van stoffen als precursoren voor explosieven, en mits terdege met de belanghebbenden overleg is gepleegd om rekening te houden met de potentieel aanzienlijke gevolgen voor de marktdeelnemers, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie handelingen vast te stellen met het oog op het aanbrengen van wijzigingen aan de concentratiegrenswaarden waarboven bepaalde stoffen op grond van deze verordening niet aan particulieren aangeboden mogen worden, en met het oog op het vaststellen van een aanvullende lijst van stoffen waarvoor verdachte transacties gemeld dienen te worden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(28)

De lijst van stoffen die boven bepaalde concentratiegrenswaarden niet aan particulieren mogen worden aangeboden, en de lijst van stoffen waarvoor verdachte transacties gemeld dienen te worden, worden door de Commissie aan voortdurende toetsing onderworpen. Indien zulks gerechtvaardigd is, dient de Commissie volgens de gewone wetgevingsprocedure wetgevingsvoorstellen in, voor het toevoegen of schrappen van stoffen op de eerstgenoemde lijst of het schrappen van stoffen van de laatstgenoemde lijst, teneinde rekening te houden met ontwikkelingen in het misbruik van stoffen als precursoren voor explosieven.

(29)

Voor stoffen waarvoor krachtens deze verordening nog geen beperking geldt, maar waarvan volgens een lidstaat op redelijke gronden kan worden aangenomen dat zij kunnen worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van explosieven, moet een vrijwaringsclausule worden ingevoegd die voorziet in een adequate procedure op het niveau van de Unie.

(30)

Met het oog op de specifieke risico’s die bij deze verordening moeten worden tegengegaan, is het voorts wenselijk de lidstaten toe te staan in bepaalde omstandigheden ook voor stoffen waarvoor krachtens deze verordening reeds een beperking geldt vrijwaringsmaatregelen vast te stellen.

(31)

Gelet op de voorschriften van deze verordening betreffende de informatie die aan de Commissie en de lidstaten moet worden verstrekt, zou het ongepast zijn dergelijke nieuwe vrijwaringsmaatregelen te onderwerpen aan de regeling van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (6), ongeacht of zij al dan niet betrekking hebben op stoffen waarvoor krachtens deze verordening een beperking geldt.

(32)

Gelet op de doelstellingen van deze verordening en het mogelijke effect ervan op de veiligheid van de burgers en op de interne markt, dient de Commissie, in het licht van het lopende overleg in het Permanent Comité precursoren, bij het Europees Parlement en bij de Raad verslag uit te brengen over mogelijke problemen bij de uitvoering van de verordening en over de wenselijkheid en haalbaarheid van een uitbreiding van het toepassingsgebied ervan op een zodanige wijze dat ook professionele gebruikers eronder zouden vallen of dat in de bepalingen betreffende de melding van verdachte transacties, verdwijningen en diefstallen zouden worden opgenomen van stoffen die weliswaar niet onder de maatregelen overeenkomstig deze verordening vallen, maar waarvan bekend is dat ze zijn gebruikt voor de illegale vervaardiging van explosieven (niet-geregistreerde precursoren voor explosieven). Voorts moet de Commissie, rekening houdend met de desbetreffende ervaringen van de lidstaten en met afweging van de kosten en baten, een rapport indienen over de wenselijkheid en haalbaarheid van een verdere versterking en harmonisatie van het systeem uit het oogpunt van de bedreiging van de openbare veiligheid. Als onderdeel van de evaluatie moet de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen waarin de mogelijkheden om de bepalingen betreffende ammoniumnitraat over te hevelen van Verordening (EG) nr. 1907/2006 naar deze verordening worden onderzocht.

(33)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de beperking van de beschikbaarheid voor particulieren van precursoren voor explosieven, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van de beperking beter op Unieniveau kan worden bereikt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(34)

Overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (7), heeft de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming advies uitgebracht (8).

(35)

Deze verordening is opgesteld met inachtneming van de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd, namelijk de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het eigendomsrecht en het non-discriminatiebeginsel. De lidstaten moeten deze verordening toepassen in overeenstemming met deze rechten en beginselen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt geharmoniseerde voorschriften vast inzake het aanbieden, het binnenbrengen, het voorhanden hebben en het gebruiken van stoffen of mengsels die kunnen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van explosieven, teneinde de beschikbaarheid van die stoffen en mengsels voor particulieren te beperken, en ervoor te zorgen dat verdachte transacties in de gehele toeleveringsketen adequaat worden gemeld.

Deze verordening laat andere strengere bepalingen van het Unierecht betreffende de in de bijlagen vermelde stoffen onverlet.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de in de bijlagen genoemde stoffen en op mengsels en stoffen die de genoemde stoffen bevatten.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

een voorwerp in de zin van punt 3 van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

b)

pyrotechnische artikelen in de zin van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen (9), pyrotechnische artikelen die zijn bestemd voor niet-commercieel gebruik, overeenkomstig het nationale recht, door strijdkrachten, rechtshandhavingsinstanties of brandweer, pyrotechnische uitrusting die valt onder Richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake uitrusting van zeeschepen (10), pyrotechnische artikelen bestemd voor gebruik in de lucht- en ruimtevaartindustrie, of voor speelgoed bestemde slaghoedjes;

c)

geneesmiddelen indien zij op legitieme wijze worden aangeboden aan een particulier op basis van een medisch voorschrift dat conform het toepasselijke nationale recht is verstrekt.

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „stof”: een stof in de zin van punt 1 van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

2.   „mengsel”: een mengsel in de zin van punt 2 van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

3.   „voorwerp”: een voorwerp in de zin van punt 3 van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1907/2006;

4.   „aanbieden”: elke levering, al dan niet tegen betaling;

5.   „binnenbrengen”: het naar het grondgebied van een lidstaat brengen van een stof vanuit een andere lidstaat of een derde land;

6.   „gebruik”: elke vorm van verwerking, formulering, opslag, behandeling of vermenging, inclusief in de vervaardiging van een voorwerp, of elke andere gebruikmaking;

7.   „particulier”: elke natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen;

8.   „verdachte transactie”: elke transactie van in de bijlagen genoemde stoffen of van mengsels of stoffen die de genoemde stoffen bevatten, met inbegrip van transacties met professionele gebruikers, ten aanzien waarvan er redelijke vermoedens bestaan dat de stof of het mengsel dient voor de illegale vervaardiging van explosieven;

9.   „marktdeelnemer”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon of elk openbaar lichaam of elke combinatie van deze personen en/of lichamen die producten of diensten op de markt beschikbaar stelt;

10.   „precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt”: een in bijlage I vermelde stof in een concentratie die de in die bijlage genoemde overeenkomstige grenswaarde overschrijdt en hiermee wordt ook bedoeld een mengsel of een andere stof die een in de lijst vermelde stof bevat in een concentratie die de overeenkomstige grenswaarde overschrijdt.

Artikel 4

Aanbieden, binnenbrengen, voorhanden hebben en gebruik

1.   Precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt worden niet aangeboden aan, of binnengebracht op het grondgebied door, in bezit gehouden door of gebruikt door particulieren.

2.   Niettegenstaande lid 1 mag een lidstaat een registratieregeling invoeren of handhaven waarbij wordt toegestaan dat precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt worden aangeboden aan, of in bezit gehouden of gebruikt worden door particulieren, mits de particulier een vergunning heeft, die hij op verzoek kan overleggen, voor het verwerven, voorhanden hebben of het gebruik daarvan; die vergunning moet conform artikel 7 zijn afgegeven door een bevoegde instantie van de lidstaat waar de precursor van explosieven waarvoor een beperking geldt zal worden verworven, in bezit gehouden of gebruikt.

3.   Niettegenstaande de leden 1 en 2 mag een lidstaat een registratieregeling handhaven of invoeren waarbij wordt toegestaan dat de volgende precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt worden aangeboden aan, of in bezit gehouden of gebruikt worden door particulieren, mits de marktdeelnemer die hen aanbiedt, iedere transactie registreert volgens de gedetailleerde regeling die overeenkomstig artikel 8 is vastgesteld:

a)

waterstofperoxide (CAS RN 7722-84-1) in een concentratie die hoger is dan de in bijlage I vermelde grenswaarde, maar niet hoger dan 35 % m/m;

b)

nitromethaan (CAS RN 75-52-5) in een concentratie die hoger is dan de in bijlage I vermelde grenswaarde, maar niet hoger dan 40 % m/m;

c)

salpeterzuur (CAS RN 7697-37-2) in een concentratie die hoger is dan de in bijlage I vermelde grenswaarde, maar niet hoger dan 10 % m/m.

4.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle maatregelen die zij nemen voor de tenuitvoerlegging van de in leden 2 en 3 bedoelde regelingen. In de kennisgeving vermeldt de lidstaat voor welke precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt hij in een uitzondering voorziet.

5.   De lijst van de conform lid 4 door de lidstaten meegedeelde maatregelen wordt door de Commissie openbaar gemaakt.

6.   Een particulier die voornemens is om een precursor van explosieven waarvoor een beperking geldt binnen te brengen op het grondgebied van een lidstaat die in afwijking van lid 1 een vergunningsregeling in overeenstemming met lid 2 en/of een registratieregeling in overeenstemming met lid 3 of met artikel 17 toepast, beschikt over een overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 afgegeven en in die lidstaat als geldig aangemerkte vergunning, die hij op verzoek overlegt aan de bevoegde instantie.

7.   Een marktdeelnemer die een precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt in overeenstemming met lid 2 aanbiedt aan een particulier, verlangt voor iedere transactie dat een vergunning wordt overgelegd, of indien hij die precursor in overeenstemming met lid 3 aanbiedt, registreert hij de transactie, conform de regeling die is ingesteld door de lidstaat waar de precursor van explosieven waarvoor een beperking geldt wordt aangeboden.

Artikel 5

Etikettering

Een marktdeelnemer die voornemens is om een precursor van explosieven waarvoor een beperking geldt aan te bieden aan particulieren, zorgt ervoor dat op de verpakking duidelijk wordt vermeld dat de aankoop, het voorhanden hebben of het gebruik door particulieren van die precursor voor explosieven waarvoor een beperking geldt onderworpen is aan een beperking in de zin van artikel 4, leden 1, 2 en 3; daartoe wordt door de marktdeelnemer een passend etiket aangebracht of nagegaan of een passend etiket is aangebracht.

Artikel 6

Vrij verkeer

Onverminderd artikel 1, tweede alinea, en artikel 13, en behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening of in andere rechtshandelingen van de Unie, kunnen lidstaten zich niet beroepen op redenen in verband met de preventie van de illegale vervaardiging van explosieven om een verbod of beperking in te stellen op, of obstakels op te werpen voor het aanbieden van:

a)

de in bijlage I vermelde stoffen, in concentraties die niet hoger liggen dan de in die bijlage bepaalde grenswaarden, of

b)

de in bijlage II vermelde stoffen.

Artikel 7

Vergunningen

1.   Een lidstaat die vergunningen afgeeft aan particulieren met een legitiem belang bij het verwerven, binnenbrengen, voorhanden hebben of gebruiken van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, stelt regels vast betreffende de afgifte van de in artikel 4, leden 2 en 6, bedoelde vergunning. Bij de beoordeling of al dan niet een vergunning wordt verleend, houdt de bevoegde instantie van de lidstaat rekening met alle relevante omstandigheden, in het bijzonder de legitimiteit van het voorgenomen gebruik van de stof. De vergunning wordt geweigerd indien op redelijke gronden wordt getwijfeld aan de legitimiteit van het voorgenomen gebruik of aan het voornemen van de gebruiker om de stof voor een legitiem doel te gebruiken.

2.   De bevoegde instantie kan ervoor kiezen de geldigheid van de vergunning te beperken door enkelvoudig of meervoudig gebruik toe te staan voor een termijn van ten hoogste drie jaar. De bevoegde instantie kan de vergunninghouder verplichten aan te tonen, tot op de aangegeven datum waarop de vergunning verstrijkt, dat nog aan de voorwaarden voor de afgifte van de vergunning wordt voldaan. In de vergunning wordt vermeld voor welke precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt zij is verleend.

3.   De bevoegde instantie kan van de aanvrager een vergoeding voor de aanvraag van de vergunning verlangen. De vergoeding mag niet meer bedragen dan de kosten van de behandeling van de aanvraag.

4.   De vergunning kan door de bevoegde instantie worden geschorst of ingetrokken indien op redelijke gronden is aan te nemen dat niet meer aan de voorwaarden voor de afgifte van de vergunning is voldaan.

5.   Een krachtens het nationale recht bevoegde instantie neemt kennis van bezwaarschriften tegen beslissingen van de bevoegde instantie en van geschillen betreffende de naleving van de vergunningsvoorwaarden.

6.   De door de bevoegde instanties van een lidstaat afgegeven vergunningen kunnen in de andere lidstaten worden erkend. De Commissie stelt, na raadpleging van het Permanent Comité precursoren, uiterlijk 2 september 2014 richtsnoeren op over de technische details van de vergunningen, teneinde de wederzijdse erkenning ervan te faciliteren. Deze richtsnoeren zullen tevens nadere informatie bevatten over vergunningen voor het binnenbrengen van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, inclusief een ontwerpmodel voor die vergunningen.

Artikel 8

Registratie van een transactie

1.   De particulier overlegt met het oog op de in artikel 4, lid 3, bedoelde registratie een officieel identificatiedocument.

2.   Het register bevat ten minste de volgende gegevens:

a)

de naam, het adres en, waar van toepassing, het identificatienummer van de particulier of de soort en het nummer van het officiële identificatiedocument;

b)

de naam van de stof of het mengsel, met inbegrip van de concentratie;

c)

de hoeveelheid van de stof of het mengsel;

d)

het voorgenomen gebruik van de stof of het mengsel volgens de verklaringen van de particulier;

e)

de datum en de plaats van de transactie;

f)

de handtekening van de particulier.

3.   Het register wordt bewaard gedurende vijf jaar met ingang van de datum van de transactie. Gedurende deze termijn is het register op verzoek van de bevoegde instanties beschikbaar voor een eventuele inspectie.

4.   Het register wordt op papier of op een andere duurzame drager bewaard en is gedurende de gehele in lid 3 vermelde termijn te allen tijde beschikbaar voor inspectie. Elektronisch bewaarde gegevens moeten:

a)

naar vorm en inhoud beantwoorden aan de overeenkomstige papieren documenten, en

b)

gedurende de gehele, in lid 3 vermelde termijn te allen tijde onmiddellijk beschikbaar zijn.

Artikel 9

Melding van verdachte transacties, verdwijningen en diefstallen

1.   Verdachte transacties betreffende de in de bijlagen vermelde stoffen of betreffende mengsels of stoffen die deze stoffen bevatten, worden overeenkomstig dit artikel gemeld.

2.   Elke lidstaat stelt een of meer nationale contactpunten in met een duidelijk aangegeven telefoonnummer en e-mailadres voor het melden van verdachte transacties.

3.   Marktdeelnemers mogen zich het recht voorbehouden de verdachte transactie te weigeren en melden zonder onnodige vertraging, zo mogelijk samen met de identiteit van de klant, dat er een transactie heeft plaatsgevonden of dat daartoe een poging is ondernomen aan het nationale contactpunt van de lidstaat waar de transactie of de poging daartoe heeft plaatsgevonden in het geval dat zij gegronde redenen hebben om aan te nemen dat een voorgestelde transactie betreffende een of meer van de in de bijlagen genoemde stoffen, of betreffende mengsels of stoffen die deze stoffen bevatten, een verdachte transactie is, alle omstandigheden in acht nemend en met name het feit dat de potentiële klant:

a)

onduidelijk is over het voorgenomen gebruik van de stof of het mengsel;

b)

niet vertrouwd blijkt te zijn met het voorgenomen gebruik van de stof of het mengsel of er geen plausibele verklaring voor kan geven;

c)

voornemens is stoffen te kopen in hoeveelheden, combinaties of concentraties die ongebruikelijk zijn voor eigen gebruik;

d)

geen bewijsstukken betreffende zijn identiteit of verblijfplaats wil overleggen, of

e)

nadrukkelijk verzoekt om op een ongebruikelijke wijze te betalen, onder meer met grote sommen contant geld.

4.   Marktdeelnemers melden ook de verdwijning en diefstal van significante hoeveelheden van de in de bijlagen genoemde stoffen en van mengsels of stoffen die deze stoffen bevatten aan het nationale contactpunt van de lidstaat waar de verdwijning of de diefstal heeft plaatsgevonden.

5.   Om de samenwerking tussen de bevoegde instanties en de marktdeelnemers te vergemakkelijken, stelt de Commissie, na raadpleging van het Permanent Comité precursoren, uiterlijk 2 september 2014 richtsnoeren vast met het oog op het bijstaan van de chemische toeleveringsketen en, in voorkomend geval, van de bevoegde instanties. De richtsnoeren omvatten met name:

a)

informatie over methoden voor het onderkennen en melden van verdachte transacties, in het bijzonder wat betreft de concentraties en/of hoeveelheden van de in bijlage II vermelde stoffen, beneden welke normaliter geen maatregelen nodig zijn;

b)

informatie over methoden voor het onderkennen en melden van de verdwijning en diefstal van significante hoeveelheden;

c)

andere eventueel nuttig geachte informatie.

De Commissie actualiseert de richtsnoeren regelmatig.

6.   De bevoegde instanties zorgen ervoor dat de in lid 5 bedoelde richtsnoeren regelmatig worden verspreid op de wijze die volgens de bevoegde instanties het best beantwoordt aan de doelstellingen van de richtsnoeren.

Artikel 10

Gegevensbescherming

De lidstaten zorgen ervoor dat de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de toepassing van deze verordening overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG geschiedt. De lidstaten zorgen er met name voor dat de verwerking van persoonsgegevens die nodig is in het kader van het verlenen van een vergunning overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 6, en artikel 7 van deze verordening, van de registratie van een transactie overeenkomstig artikel 4, lid 3, en de artikelen 8 en 17 van deze verordening, en van de melding van verdachte transacties overeenkomstig artikel 9 van deze verordening, in overeenstemming is met Richtlijn 95/46/EG.

Artikel 11

Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die in geval van inbreuk op deze verordening van toepassing zijn en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de sancties worden toegepast. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

Artikel 12

Wijzigingen van de bijlagen

1.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende wijzigingen in de grenswaarden in bijlage I, voor zover dat nodig is om in te spelen op ontwikkelingen in het misbruik van stoffen als precursor voor explosieven of op grond van onderzoek en tests, alsmede betreffende de toevoeging van nieuwe stoffen aan bijlage II waar dat nodig is om in te spelen op ontwikkelingen in het misbruik van stoffen als precursor voor explosieven. Bij de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen streeft de Commissie naar overleg met belanghebbenden, in het bijzonder uit de chemische industrie en de kleinhandel.

Indien dit in geval van een plotselinge verandering in de risicobeoordeling ten aanzien van het misbruik van stoffen voor de illegale vervaardiging van explosieven om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 15 neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

2.   Iedere wijziging van de grenswaarden in bijlage I en iedere toevoeging van een stof aan bijlage II wordt door de Commissie bij afzonderlijke gedelegeerde handeling vastgesteld. Iedere gedelegeerde handeling is gebaseerd op een analyse waarin wordt aangetoond dat de wijziging niet dreigt te leiden tot onevenredige lasten voor de marktdeelnemers of de consumenten, daarbij terdege rekening houdend met de nagestreefde doelen.

Artikel 13

Vrijwaringsclausule

1.   Indien een lidstaat op redelijke gronden kan aannemen dat een bepaalde, niet in de bijlagen vermelde stof gebruikt zou kunnen worden voor de illegale vervaardiging van explosieven, kan hij het aanbieden, het voorhanden hebben en het gebruik van de stof of van mengsels of stoffen die de stof bevatten, beperken of verbieden, of bepalen dat de stof valt onder de meldingsplicht voor verdachte transacties overeenkomstig artikel 9.

2.   Indien een lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een bepaalde, in bijlage I vermelde stof, in een lagere concentratie dan de in bijlage I vermelde concentratiegrenswaarde, gebruikt zou kunnen worden voor de illegale vervaardiging van explosieven, kan hij het aanbieden, het voorhanden hebben en het gebruik van die stof verder beperken of verbieden door een lagere concentratiegrenswaarde vast te stellen.

3.   Indien een lidstaat gegronde redenen heeft voor het vaststellen van een concentratiegrenswaarde waarboven een in bijlage II vermelde stof onderworpen wordt aan de beperkingen die normaliter gelden voor precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, kan hij het aanbieden, het voorhanden hebben en het gebruik van die stof beperken of verbieden door een toegestane maximumconcentratie vast te stellen.

4.   Indien een lidstaat op grond van de leden 1, 2 of 3 stoffen beperkt of verbiedt, brengt hij de Commissie en de andere lidstaten daarvan onverwijld met opgave van redenen op de hoogte.

5.   In het licht van de informatie die overeenkomstig lid 4 is meegedeeld, onderzoekt de Commissie onverwijld of zij overeenkomstig artikel 12, lid 1, een wijziging van de bijlagen, dan wel een wetgevingsvoorstel tot wijziging van de bijlagen dient op te stellen. In voorkomend geval worden de nationale maatregelen door de betrokken lidstaat aangepast of ingetrokken, om rekening te houden met de wijziging van de bijlagen.

6.   Uiterlijk 2 juni 2013 brengen de lidstaten de Commissie op de hoogte van de bestaande nationale maatregelen houdende beperking van of verbod op het aanbieden, het voorhanden hebben en het gebruik van een stof of van mengsels of stoffen die de stof bevatten, die zijn vastgesteld omdat de stof zou kunnen worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van explosieven.

Artikel 14

Uitoefening van de delegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 12 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar, met ingang van 1 maart 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn aan de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 15

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 14, lid 5, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 16

Overgangsbepaling

Het voorhanden hebben en gebruik door particulieren van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, is toegestaan tot en met 2 maart 2016.

Artikel 17

Bestaande registratieregelingen

De lidstaten waar op 1 maart 2013 een regeling geldt op grond waarvan marktdeelnemers die aan particulieren precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt aanbieden, deze transactie moeten registreren, kunnen in afwijking van artikel 4, leden 1 of 2, die registratieregeling in overeenstemming met artikel 8 toepassen voor bepaalde of voor alle in bijlage I vermelde stoffen. De in artikel 4, leden 4 tot en met 7, neergelegde regels zijn mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 18

Evaluatie

1.   De Commissie brengt uiterlijk 2 september 2017 verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad en behandelt daarbij de volgende punten:

a)

eventuele problemen die als gevolg van de toepassing van deze verordening zijn gerezen;

b)

de wenselijkheid en de haalbaarheid van het verder aanscherpen en harmoniseren van de regeling in het licht van de dreiging die terrorisme en andere zware criminaliteit vormen voor de openbare veiligheid, rekening houdend met de ervaring die de lidstaten met deze verordening hebben opgedaan, onder meer de vastgestelde veiligheidslacunes, rekening houdend met de kosten en baten voor de lidstaten, de marktdeelnemers en andere belanghebbenden;

c)

de wenselijkheid en de haalbaarheid van de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening tot professionele gebruikers, rekening houdend met de lasten voor marktdeelnemers en rekening houdend met de doelstellingen van deze verordening;

d)

de wenselijkheid en de haalbaarheid van het opnemen van niet-geregistreerde precursoren voor explosieven in de regeling betreffende de melding van verdachte transacties, verdwijningen en diefstallen.

2.   De Commissie dient uiterlijk 2 maart 2015 bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in waarin zij de mogelijkheden onderzoekt om de toepasselijke bepalingen betreffende ammoniumnitraat over te hevelen van Verordening (EG) nr. 1907/2006 naar deze verordening.

3.   Indien dat in het licht van de in leden 1 en 2 bedoelde verslagen nodig is, dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een wetgevingsvoorstel tot herziening van deze verordening in.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 2 september 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 15 januari 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. CREIGHTON


(1)  PB C 84 van 17.3.2011, blz. 25.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 20 november 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 december 2012.

(3)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.

(4)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(5)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(6)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

(7)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(8)  PB C 101 van 1.4.2011, blz. 1.

(9)  PB L 154 van 14.6.2007, blz. 1.

(10)  PB L 46 van 17.2.1997, blz. 25.


BIJLAGE I

Stoffen die niet aan particulieren mogen worden aangeboden, hetzij op zichzelf, hetzij in mengsels of stoffen die de genoemde stoffen bevatten, tenzij de concentratie gelijk is aan of kleiner is dan de hieronder vermelde grenswaarden

Naam van de stof en het Chemical Abstracts Service Registry number

(CAS RN)

Grenswaarde

Code van de gecombineerde nomenclatuur (GN) voor een geïsoleerde chemisch welbepaalde verbinding die voldoet aan de vereisten van aantekening 1 bij respectievelijk hoofdstuk 28 en hoofdstuk 29 van de GN (1)

Code van de gecombineerde nomenclatuur (GN) voor een mengsel zonder bestanddelen (bv. kwik, edele metalen, zeldzame aardmetalen of radioactieve elementen) die zouden leiden tot een indeling onder een andere GN-code (1)

Waterstofperoxide

(CAS RN 7722-84-1)

12 % m/m

2847 00 00

3824 90 97

Nitromethaan

(CAS RN 75-52-5)

30 % m/m

2904 20 00

3824 90 97

Salpeterzuur

(CAS RN 7697-37-2)

3 % m/m

2808 00 00

3824 90 97

Kaliumchloraat

(CAS RN 3811-04-9)

40 % m/m

2829 19 00

3824 90 97

Kaliumperchloraat

(CAS RN 7778-74-7)

40 % m/m

2829 90 10

3824 90 97

Natriumchloraat

(CAS RN 7775-09-9)

40 % m/m

2829 11 00

3824 90 97

Natriumperchloraat

(CAS RN 7601-89-0)

40 % m/m

2829 90 10

3824 90 97


(1)  Verordening (EG) nr. 948/2009 van de Commissie (PB L 287 van 31.10.2009, blz. 1).


BIJLAGE II

Stoffen, op zichzelf of in mengsels of stoffen, waarvoor verdachte transacties moeten worden gemeld

Naam van de stof en het Chemical Abstracts Service Registry number

(CAS RN)

Code van de gecombineerde nomenclatuur (GN) voor een geïsoleerde chemisch welbepaalde verbinding die voldoet aan de vereisten van aantekening 1 bij hoofdstuk 28, aantekening 1 bij hoofdstuk 29 en aantekening 1, onder b), bij hoofdstuk 31 van de GN (1)

Code van de gecombineerde nomenclatuur (GN) voor mengsels zonder bestanddelen (bv. kwik, edele metalen, zeldzame aardmetalen of radioactieve elementen) die zouden leiden tot een indeling onder een andere GN-code (1)

Hexamine

(CAS RN 100-97-0)

2921 29 00

3824 90 97

Zwavelzuur

(CAS RN 7664-93-9)

2807 00 10

3824 90 97

Aceton

(CAS RN 67-64-1)

2914 11 00

3824 90 97

Kaliumnitraat

(CAS RN 7757-79-1)

2834 21 00

3824 90 97

Natriumnitraat

(CAS RN 7631-99-4)

3102 50 10 (natuurlijk)

3824 90 97

3102 50 90 (andere)

3824 90 97

Calciumnitraat

(CAS RN 10124-37-5)

2834 29 80

3824 90 97

Calciumammoniumnitraat

(CAS RN 15245-12-2)

3102 60 00

3824 90 97

Ammoniumnitraat

(CAS RN 6484-52-2) [in concentraties van 16 of meer gewichtspercenten stikstof in verhouding tot ammoniumnitraat]

3102 30 10 (in waterige oplossing)

3824 90 97

3102 30 90 (andere)


(1)  Verordening (EG) nr. 948/2009.


9.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 39/12


VERORDENING (EU) Nr. 99/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 januari 2013

betreffende het Europees statistisch programma 2013-2017

(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Solide empirische gegevens en statistieken zijn onontbeerlijk om de vooruitgang te meten en om de doeltreffendheid van het beleid en de programma’s van de Unie te waarderen, met name in het kader van de Europa 2020-strategie zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (Europa 2020).

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (2) moet een meerjarig Europees statistisch programma („meerjarenprogramma”) worden vastgesteld dat voorziet in een kader voor de financiering van acties van de Unie.

(3)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009 legt het meerjarenprogramma het kader voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken, de voornaamste gebieden en de doelstellingen van de voorgenomen acties vast voor een periode van niet meer dan vijf jaar. In het Europees statistisch programma moeten prioriteiten worden vastgesteld met betrekking tot de behoefte aan informatie voor de verrichting van de activiteiten van de Unie. Deze behoefte moet worden afgewogen tegen de middelen die op het niveau van de Unie en nationaal niveau nodig zijn om de vereiste statistieken op te stellen, alsmede tegen de responslast en de daarmee samenhangende kosten voor de geënquêteerden, met bijzondere aandacht voor kosteneffectiviteit.

(4)

De ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken binnen het wetgevingskader van het meerjarenprogramma moeten gerealiseerd worden door nauwe en gecoördineerde samenwerking binnen het Europees statistisch systeem (ESS) tussen de statistische instantie van de Europese Unie, dat wil zeggen de Commissie (Eurostat), de nationale instituten voor de statistiek en andere nationale instanties die door de lidstaten zijn aangewezen (gezamenlijk „nationale statistische instanties”) (3). De professionele onafhankelijkheid van de nationale instituten voor de statistiek en de Commissie (Eurostat) is onontbeerlijk voor het verstrekken van geloofwaardige statistische gegevens van hoge kwaliteit.

(5)

Nauwere samenwerking tussen de Commissie (Eurostat) en de nationale instituten voor de statistiek is essentieel voor de verbetering van de kwaliteit van Europese statistieken. Deze nauwere samenwerking moet vooral gericht zijn op het bieden van aanvullende methodologische opleiding over statistieken en daarmee verband houdende zaken, het ontwikkelen en verspreiden van bestaande goede praktijken binnen het ESS, en het uitwisselen in beide richtingen van personeel tussen de lidstaten en de Commissie (Eurostat).

(6)

De uitvoering van het meerjarenprogramma biedt de gelegenheid om geharmoniseerde Europese statistieken te produceren teneinde een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling, productie en verspreiding van gemeenschappelijke, vergelijkbare en betrouwbare statistische informatie op Unieniveau.

(7)

De statistieken van hoge kwaliteit die in het kader van het meerjarenprogramma worden ontwikkeld, geproduceerd en verspreid, zijn van essentieel belang voor empirisch onderbouwde besluitvorming, moeten tijdig beschikbaar zijn en moeten bijdragen tot de uitvoering van beleid van de Unie zoals neergelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de Europa 2020-strategie en andere beleidsmaatregelen in het kader van de strategische prioriteiten van de Commissie voor 2010-2014, met name versterkte en geïntegreerde economische governance, klimaatverandering, hervormd landbouwbeleid, groei en sociale samenhang, gendergelijkheid, een Europa van de burgers en globalisering. Zij moeten worden ondersteund door in het kader van dit meerjarenprogramma gefinancierde acties waarbij de Unie een duidelijke meerwaarde kan betekenen. Die acties moeten er tevens op gericht zijn dat alle economische, sociale en milieu-indicatoren op gelijke voet worden behandeld.

(8)

Bij het vaststellen van te ontwikkelen statistische terreinen, moeten de doelstellingen in acht worden genomen van Verordening (EU) nr. 691/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2011 inzake Europese milieu-economische rekeningen (4), die betrekking hebben op de ontwikkeling van nieuwe milieu-economische rekeningmodules.

(9)

In statistische studies moet tevens bijzondere aandacht worden besteed aan de gevolgen van begrotingsconsolidatieprogramma’s voor werknemers en andere burgers. Statistische gegevens moeten op een zodanige wijze worden verzameld dat de ontwikkelingen in de afzonderlijke lidstaten zichtbaar worden, zoals ontwikkelingen op het gebied van werkloosheid, het aantal en de veranderingen in sociale overdrachten, het aantal en de kwaliteit van de banen, de arbeidsmobiliteit binnen de lidstaten, binnen de Unie en tussen de Unie en derde landen, en de daarmee samenhangende sociaalgeografische veranderingen in salariëring en opleidingsmaatregelen.

(10)

Het ESS werd de afgelopen jaren met een aantal uitdagingen geconfronteerd. Ten eerste kunnen nationale statistieken van slechte kwaliteit schadelijke gevolgen hebben voor de lidstaten en de Unie als geheel. Permanent nauwkeurige statistieken van hoge kwaliteit die worden geproduceerd door de professioneel onafhankelijke nationale instituten voor de statistiek zijn bijgevolg onontbeerlijk voor het beleid op nationaal en op Unieniveau, en met name in de context van de toezichtmechanismen van de eurozone.

(11)

Ten tweede is de behoefte aan Europese statistieken voortdurend toegenomen en dat zal in de toekomst niet veranderen. Economische mondialisering vormt een specifieke uitdaging die de ontwikkeling van nieuwe methoden nodig maakt om wereldwijde waardeketens op een internationaal gecoördineerde wijze te meten om een beter beeld te verkrijgen van economische groei en banengroei.

(12)

Ten derde is de aard van de behoeften voortdurend aan verandering onderhevig wat synergie tussen statistische gebieden vereist.

(13)

Ten vierde kan met een passende uitsplitsing van beschikbare gegevens gemakkelijker een beeld worden verkregen van de gevolgen van de economische en financiele crisis en het effect van het gevoerde beleid op de burgers, met inbegrip van de meest kwetsbare onder hen.

(14)

Ten vijfde is de aard van de statistieken veranderd. Zij zijn niet langer slechts een informatiebron voor het beleid, maar nemen nu een centrale plaats in het besluitvormingsproces in. Empirisch onderbouwde besluitvorming vereist immers statistieken die voldoen aan kwaliteitscriteria die verband houden met de specifieke doeleinden waarvoor de statistieken bedoeld zijn, en er is een groeiende behoefte aan complexe, multidimensionale statistieken ter ondersteuning van het beleid op samengestelde beleidsterreinen. Om naar behoren in de behoeften van de beleidsmakers te voorzien is het noodzakelijk dat, waar nodig, gegevens naar sekse worden uitgesplitst.

(15)

Ten zesde zijn door de intrede van nieuwe spelers op de informatiemarkt, waarvan er sommige informatie nagenoeg in realtime verstrekken, hoge kwaliteit en actualiteit een prioriteit voor het ESS in de toekomst.

(16)

Ten zevende maken begrotingsbeperkingen op zowel nationaal als Unieniveau en de noodzaak om de lasten voor het bedrijfsleven en de burger verder te verlichten, de situatie nog lastiger.

(17)

De mededeling van de Commissie van 10 augustus 2009 getiteld: „De productiemethode voor EU-statistieken: een visie voor de komende tien jaar” en de strategie van het ESS voor de uitvoering hiervan, gaan deze zeven uitdagingen aan door de werkmethoden in het ESS te willen herzien om het efficiënter en flexibeler te maken. De uitvoering van die mededeling vormt de kern van het meerjarenprogramma in het kader van de gemeenschappelijke ESS-strategie.

(18)

Om bij de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken in het kader van deze verordening het integriteits- en kwaliteitsbeheer te garanderen, moeten de nationale instituten voor de statistiek en de Commissie (Eurostat) alle nodige maatregelen treffen waardoor het vertrouwen in de statistieken bewaard blijft en strakker de hand kan worden gehouden aan de geldende Praktijkcode voor Europese statistieken en de mededeling van de Commissie van 15 april 2011 getiteld: „Naar een robuust kwaliteitsbeheer voor de Europese statistiek”, met inachtneming van de daarin vervatte beginselen.

(19)

Teneinde de beperkte middelen die beschikbaar zijn voor de nationale en Europese producenten voor de productie van Europese statistieken beter af te stemmen op de groeiende behoeften aan statistieken, moeten bij de opstelling van de jaarlijkse statistische werkprogramma’s van de Commissie, waarin het meerjarenprogramma gedetailleerd wordt uiteengezet, de statistische prioriteiten stelselmatig en grondig herzien worden, waarbij de minder belangrijke eisen worden teruggeschroefd en de bestaande processen worden vereenvoudigd, terwijl tegelijkertijd de betrouwbaarheid wordt verbeterd en de hoge kwaliteitsnormen voor officiële statistieken behouden blijven. Tevens moet rekening worden gehouden met de lasten voor de respondenten, ongeacht of dit ondernemingen, centrale, regionale of lokale overheden, huishoudens of particulieren zijn. Dit proces moet in nauwe samenwerking plaatsvinden met zowel de gebruikers als de producenten van Europese statistieken.

(20)

In deze context moet een redelijke financiële lastenverdeling tussen de begrotingen van de Unie en van de lidstaten verwezenlijkt worden. Naast de in deze verordening vastgestelde financiële toewijzing moeten de nationale statistische instanties derhalve op nationaal niveau de passende financiering krijgen om de specifieke statistische maatregelen te nemen die voor de uitvoering van dit meerjarenprogramma zijn vastgesteld.

(21)

Gezien de nalevingslasten, met name voor kleinere lidstaten, moet de Commissie (Eurostat) de lidstaten technische bijstand en deskundigheid kunnen bieden om hen te helpen beperkingen in onderzoekscapaciteit en grote methodologische hindernissen te overwinnen, om zo de naleving van de voorschriften en de productie van gegevens van hoge kwaliteit te verzekeren.

(22)

De financiële middelen van het meerjarenprogramma moeten tevens op zodanige wijze worden toegewezen dat de kosten gemoeid met het verbeteren van het proces en de capaciteit om Europese statistieken van hoge kwaliteit te produceren en de kosten in verband met de opleidingsbehoeften van nationale statistici, gedekt worden.

(23)

De financiële bijdragen van de Unie moeten maatregelen ondersteunen voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken zoals uiteengezet in deze verordening. Zij moeten de vorm aannemen van subsidies, overheidsopdrachten of enige andere vorm van financiering die nodig is voor de verwezenlijking van het meerjarenprogramma. In dit verband zal het gebruik van vaste bedragen het belangrijkste middel zijn om het beheer van de subsidies te vereenvoudigen.

(24)

Overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 223/2009 moet een passende financiële structuur worden ontwikkeld om de samenwerkingsnetwerken te ondersteunen.

(25)

Er moet worden voorzien in de mogelijkheid tot deelname aan het meerjarenprogramma door de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die aan de Europese Economische Ruimte deelnemen („de EVA/EER-landen”) en Zwitserland. Ook moet worden voorzien in de mogelijkheid tot deelname van andere landen aan het meerjarenprogramma, met name de buurlanden van de Unie, de landen die het lidmaatschap van de Unie hebben aangevraagd, de kandidaat-lidstaten en de toetredende landen.

(26)

Bij de uitvoering van het meerjarenprogramma dient, in voorkomend geval, samenwerking met derde landen die niet aan het meerjarenprogramma deelnemen, te worden aangemoedigd, rekening houdend met eventuele overeenkomsten of eventueel beoogde overeenkomsten tussen die landen en de Unie.

(27)

Om als financieringsbesluiten overeenkomstig artikel 84, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (5) („het Financieel Reglement”) te kunnen worden beschouwd, dienen de door de Commissie vastgestelde jaarlijkse werkprogramma’s voor de uitvoering van het meerjarenprogramma de nagestreefde doelstellingen, de verwachte resultaten, de methode van uitvoering en het totale bedrag ervan te vermelden. Zij dienen tevens een beschrijving van de te financieren maatregelen, een indicatie van het aan elke maatregel toegewezen bedrag en een indicatief tijdschema voor de uitvoering ervan te bevatten. Het is wenselijk dat deze ook het belang van de na te streven doelstellingen inzake gebruikersbehoeften beschrijven en een projectplan bevatten. In geval van subsidies moeten zij de prioriteiten, de essentiële evaluatiecriteria en het maximale percentage van de medefinanciering omvatten. Bovendien moeten in de jaarlijkse werkprogramma’s passende indicatoren worden opgenomen voor de uitkomst van het toezicht.

(28)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van het meerjarenprogramma, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en bijgevolg beter op het niveau van Unie kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om de doelstelling ervan te verwezenlijken.

(29)

Overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer werd een ex-ante-evaluatie verricht om het meerjarenprogramma af te stemmen op de noodzaak van effectiviteit en efficiëntie met het oog op de te bereiken doelstellingen en al in de ontwerpfase van het programma rekening te houden met de budgettaire beperkingen. De waarde en de impact van de in het kader van het meerjarenprogramma genomen maatregelen moeten regelmatig worden getoetst en beoordeeld, ook door onafhankelijke externe beoordelaars. Met het oog op de evaluatie van het meerjarenprogramma werden meetbare doelstellingen geformuleerd en indicatoren ontwikkeld.

(30)

Bij deze verordening worden voor het meerjarenprogramma voor 2013 de financiële middelen vastgesteld die voor de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (6).

(31)

Naast de bij deze verordening vastgestelde financiële middelen moet voor de afzonderlijke statistische maatregelen voor de uitvoering van het meerjarenprogramma, met inbegrip van maatregelen in de vorm van een overeenkomst tussen de nationale statistische instanties en de Commissie (Eurostat), voor zover mogelijk passende financiering op nationaal niveau worden verleend.

(32)

De effectbeoordeling van deze verordening met vermelding van de kostenbesparing voor de Unie en de lidstaten, is de basis voor de toewijzing van de financiële middelen aan het meerjarenprogramma. Kostenbesparingen zullen met name worden bereikt met nieuwe productiemethoden van Europese statistieken als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van informatie- en communicatietechnologie.

(33)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen en, in voorkomend geval, sancties.

(34)

Om de continuïteit van statistische activiteiten in het kader van het meerjarenprogramma voor het gehele kalenderjaar 2013 te verzekeren, en ten behoeve van de rechtszekerheid, moet deze verordening in werking treden op de dag van haar bekendmaking, en dient van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2013. De datum van toepassing van deze verordening dient om betalingen aan arbeidscontractanten en ook alle activiteiten onder het meerjarenprogramma te verantwoorden.

(35)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009 werd het ontwerp van het meerjarenprogramma ter voorafgaand onderzoek voorgelegd aan het Comité voor het Europees statistisch systeem, het bij Besluit nr. 234/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) opgerichte Europees Raadgevend Comité voor de statistiek en het bij Besluit 2006/856/EG van de Raad opgerichte Comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek (8),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Vaststelling van het Europees statistisch programma

Er wordt een Europees statistisch programma voor de periode 2013-2017 („het programma”) vastgesteld.

Artikel 2

Meerwaarde

De meerwaarde van het programma bestaat in het zeker stellen dat de Europese statistieken worden afgestemd op de informatie die noodzakelijk is om het beleid van de Unie uit te zetten, uit te voeren, te bewaken en te evalueren. Daarnaast draagt het bij tot het doeltreffende gebruik van middelen door maatregelen aan te moedigen die een wezenlijke bijdrage vormen aan de ontwikkeling, productie en verspreiding van geharmoniseerde, vergelijkbare, betrouwbare, gebruiksvriendelijke en toegankelijke statistische informatie, gebaseerd op uniforme normen en gemeenschappelijke beginselen van de Praktijkcode voor Europese statistieken („de praktijkcode”), als vastgesteld door het Comité voor het Europees statistisch systeem („het ESS-comité”), in het bijzonder de kwaliteitscriteria „relevantie”, „nauwkeurigheid”, „betrouwbaarheid”, „actualiteit” en „stiptheid”, „toegankelijkheid”, „coherentie” en „vergelijkbaarheid”.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening legt het programmeringskader voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken, de voornaamste gebieden en de doelstellingen van de voor de periode 2013-2017 voorgenomen acties vast, overeenkomstig de artikelen 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 223/2009.

2.   Het programma strekt zich niet uit tot de maatregelen waarin het bij Besluit nr. 1297/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) vastgestelde Programma tot modernisering van de Europese bedrijfs- en handelsstatistiek („het MEETS-programma”) voorziet tot de afloop ervan op 31 december 2013, maar omvat doelstellingen op het gebied van bedrijfs- en handelsstatistiek waarvan de omzetting in de periode van 2014 tot en met 2017 is gepland.

Artikel 4

Doelstellingen

1.   De algemene doelstelling van het programma bestaat erin dat het Europees statistisch systeem (ESS) de toonaangevende leverancier van hoogwaardige statistieken over Europa blijft.

2.   Rekening houdend met de beschikbare middelen op het niveau van de lidstaten en van de Unie, alsook met de responslast, worden met de statistische maatregelen die ter uitvoering van het programma worden genomen de volgende doelstellingen nagestreefd:

—   doelstelling 1: op kosteneffectieve wijze en zonder onnodig dubbel werk tijdig verstrekken van hoogwaardige statistische informatie ter ondersteuning van de ontwikkeling, monitoring en evaluatie van het beleid van de Unie, waarin naar behoren de prioriteiten worden weergegeven en tegelijkertijd het evenwicht wordt bewaard tussen economische, sociale en milieu-aspecten en in de behoeften wordt voorzien van het brede scala aan gebruikers van Europese statistieken, zoals andere besluitvormers, onderzoekers, het bedrijfsleven en de Europese burgers in het algemeen;

—   doelstelling 2: toepassen van nieuwe productiemethoden voor Europese statistieken die op efficiëntieverhoging en kwaliteitsverbetering gericht zijn;

—   doelstelling 3: verstevigen van het partnerschap binnen en buiten het ESS om de productiviteit daarvan verder te verhogen en de wereldwijd toonaangevende rol ervan op het gebied van officiële statistieken verder te versterken, en

—   doelstelling 4: ervoor zorgen dat de levering van deze statistieken gedurende de gehele looptijd van het programma consistent wordt gehouden, mits dit de mechanismen voor prioriteitstelling van het ESS niet verstoort.

3.   De algemene en specifieke doelstellingen waarnaar wordt verwezen in de leden 1 en 2 alsmede de indicatoren voor het toezicht op de uitvoering van het programma worden verder uitgewerkt in de bijlage. Overeenkomstig de artikelen 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 223/2009 wordt voor het programma een gedetailleerde jaarlijkse planning opgesteld, die als integraal onderdeel een mechanisme voor prioriteitstelling omvat. De doelstellingen van het programma worden verwezenlijkt door nauwe en gecoördineerde samenwerking binnen het ESS. Het programma omvat de ontwikkeling van passende instrumenten die leiden tot de verbetering van de kwaliteit, tot vergroting van de flexibiliteit van het ESS, en meer mogelijkheden om tijdig te kunnen voorzien in de behoeften van gebruikers. Het zal eveneens de weg bereiden voor de ontwikkeling van betrouwbare indicatoren die inspelen op de uitdagingen van de 21e eeuw, te weten het meten van de duurzaamheid op het gebied van het milieu, van levenskwaliteit en van sociale samenhang, en het vastleggen van economische activiteiten in de tertiaire sector en de sociale economie.

Artikel 5

Statistische governance, onafhankelijkheid, transparantie en kwaliteit

1.   Europese statistieken worden geproduceerd op een professioneel onafhankelijke en transparante wijze.

2.   Het programma wordt overeenkomstig de beginselen van de praktijkcode uitgevoerd, met het doel geharmoniseerde en vergelijkbare Europese statistieken van hoge kwaliteit in overeenstemming met artikel 12 van Verordening (EG) nr. 223/2009 te produceren en te verspreiden, en de goede werking van het ESS als geheel te waarborgen. De nationale instituten voor de statistiek en de statistische instantie van de Unie, de Commissie (Eurostat), waarborgen door hun professionele onafhankelijkheid dat de Europese statistieken voldoen aan de praktijkcode.

3.   De nationale instituten voor de statistiek en andere, door de lidstaten aangewezen nationale instanties (gezamenlijk „nationale statistische instanties”), en de Commissie (Eurostat), die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken:

stellen zich tot doel een institutioneel en organisatorisch kader te versterken ter bevordering van de coördinatie, doelmatigheid en de geloofwaardigheid van de nationale statistische instanties en van de Commissie (Eurostat), wanneer deze Europese statistieken opstellen en verspreiden;

leggen de nadruk op de statistische beginselen als vastgelegd in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009, en de behoeften van gebruikers;

voorzien in de behoeften van de institutionele gebruikers in de Unie in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 223/2009, en streven naar de ontwikkeling van statistieken die in de behoeften voorzien van een breed scala aan gebruikers, zoals andere besluitvormers, onderzoekers, het bedrijfsleven en Europese burgers in het algemeen, en

werken samen met statistische instanties op internationaal niveau om het gebruik te bevorderen van internationale concepten, classificaties, methoden en andere normen, in het bijzonder met het oog op meer samenhang en een betere vergelijkbaarheid op mondiaal niveau.

4.   Iedere lidstaat doet het nodige om ervoor te zorgen dat zijn statistische productieprocessen op gestandaardiseerde wijze worden opgezet en, voor zover als mogelijk, worden versterkt met auditmechanismen.

5.   Ter wille van de transparantie maakt de Commissie (Eurostat) in voorkomend geval haar standpunt over de kwaliteit van de nationale bijdragen aan Europese statistieken openbaar, als onderdeel van de kwaliteitsrapportage en het toezicht op de naleving.

6.   De Commissie (Eurostat) gaat na hoe zij haar publicaties, in het bijzonder die op haar website, gebruiksvriendelijker voor leken kan maken, en maakt volledige gegevensreeksen gemakkelijk toegankelijk met intuïtieve en vergelijkende grafieken om burgers zo een meerwaarde te bieden. De periodieke actualiseringen van de Commissie (Eurostat) bevatten waar mogelijk informatie over elke lidstaat en omvatten jaar- en maandreeksen en, indien dit passend is en de baten opwegen tegen de kosten van het verzamelen, ook langetermijngegevensreeksen.

Artikel 6

Statistische prioritering

1.   Het programma zorgt voor statistische initiatieven die de ontwikkeling, uitvoering en controle van lopend beleid van de Unie onderbouwen en voorziet in statistische ondersteuning ten behoeve van belangrijke behoeften die voortvloeien uit nieuwe beleidsinitiatieven van de Unie.

2.   De Commissie zorgt bij de voorbereiding van het jaarlijkse werkprogramma zoals bedoeld in artikel 9, voor een doeltreffende prioritering en een jaarlijkse herziening van en een jaarverslag over statistische prioriteiten. In dit verband streven de jaarlijkse werkprogramma’s ernaar dat Europese statistieken kunnen worden geproduceerd met de op nationaal en internationaal niveau beschikbare middelen. Prioritering levert een bijdrage aan de verlaging van de kosten en lasten voor nieuwe statistische behoeften door op bestaande gebieden van Europese statistieken de statistische behoeften te verminderen, en wordt nagestreefd in nauwe samenwerking met de lidstaten.

3.   De Commissie zorgt voor de ontwikkeling en uitvoering van instrumenten om jaarlijks de prioriteiten voor statistische activiteiten te herzien en zo de kosten en lasten te verlagen voor gegevensverstrekkers en producenten van statistieken.

4.   Indien nieuwe acties worden voorgesteld of ingrijpende herziening van bestaande statistieken wordt ondernomen, motiveert de Commissie dergelijke acties of herzieningen naar behoren en verstrekt zij informatie met gegevens van de lidstaten over de responslast en productiekosten overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Verordening (EG) nr. 223/2009.

Artikel 7

Financiering

1.   De financiële middelen van de Unie voor de uitvoering van het programma in de programmeringsperiode 2007-2013, bedragen 57,3 miljoen EUR voor het jaar 2013.

2.   Uiterlijk drie maanden na de vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 („MFK 2014-2020”), wordt de Commissie uitgenodigd om een wetgevingsvoorstel in te dienen bij het Europees Parlement en bij de Raad inzake de financiële toewijzing voor de periode 2014-2017.

3.   De Commissie voert de financiële bijstand van de Unie uit overeenkomstig het Financieel Reglement.

4.   De Commissie stelt haar besluit over de jaarlijkse kredieten vast met inachtneming van de prerogatieven van de begrotingsautoriteit.

Artikel 8

Administratieve en technische bijstand

De financiële toewijzing voor het programma kan uitgaven in verband met voorbereidende, toezicht-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten omvatten die noodzakelijk zijn voor het beheer van het programma en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, met name studies, bijeenkomsten van deskundigen, uitgaven voor vergoedingen aan deskundigen op het gebied van de statistiek, informatie- en communicatieactiviteiten, uitgaven in verband met IT-netwerken die gericht zijn op informatieverwerking en -uitwisseling, alsmede alle andere uitgaven van de Commissie in verband met technische en administratieve bijstand voor het beheer van het programma. De toewijzing kan ook technische bijstand en deskundigheid aan lidstaten omvatten die vanwege specifieke omstandigheden niet in staat zijn bepaalde Europese statistieken of statistieken van de vereiste kwaliteit te produceren.

Artikel 9

Jaarlijks werkprogramma

Ter uitvoering van het programma stelt de Commissie jaarlijkse werkprogramma’s vast die voldoen aan de in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 223/2009 gestelde vereisten en waarin de door hen nagestreefde doelstellingen en de verwachte resultaten worden uiteengezet, in overeenstemming met de in artikel 4, leden 1 en 2, van deze verordening genoemde doelstellingen. Elk jaarlijkse werkprogramma wordt ter informatie aan het Europees Parlement voorgelegd.

Artikel 10

Financieringsvormen

De financiële bijdragen van de Unie kunnen de vorm aannemen van subsidies, overheidsopdrachten of enige andere vorm van financiering die nodig is voor de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen genoemd in artikel 4, leden 1 en 2.

Artikel 11

Subsidiabele maatregelen

1.   De financiële bijdrage van de Unie ondersteunt maatregelen voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken die nodig zijn voor de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen genoemd in artikel 4, leden 1 en 2. Voorrang wordt gegeven aan maatregelen met een hoge meerwaarde voor de Unie in de zin van artikel 2.

2.   De financiële bijdrage ter ondersteuning van samenwerkingsnetwerken als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 223/2009 kan de vorm aannemen van subsidies van een maatregel en kan ten hoogste 95 % van de subsidiabele kosten bedragen.

3.   In voorkomend geval kunnen exploitatiesubsidies van ten hoogste 50 % van de subsidiabele kosten worden toegekend voor de werking van de in artikel 12, lid 3, bedoelde organisaties.

4.   Als bijdrage in de uitgaven van de lidstaten voor de uitvoering van maatregelen op basis van gegevensverzameling kan per gegevensreeks waarvan de volledige resultaten aan de Commissie moeten worden meegedeeld, een vast bedrag worden betaald, tot een voor elke gegevensverzameling vastgesteld maximumbedrag. De hoogte van het vaste bedrag wordt door de Commissie vastgesteld, waarbij zij naar behoren rekening houdt met de complexiteit van de gegevensverzameling.

Artikel 12

Begunstigden die voor subsidies in aanmerking komen

1.   Aan de in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 223/2009 geïdentificeerde nationale statistische instanties kunnen overeenkomstig artikel 128, lid 1, tweede alinea, van het Financieel Reglement subsidies worden toegekend zonder oproep tot het indienen van voorstellen.

2.   Begunstigden als bedoeld in lid 1 en andere organen kunnen worden betrokken in samenwerkingsnetwerken zonder een oproep tot het indienen van voorstellen overeenkomstig artikel 128, lid 1, van het Financieel Reglement.

3.   De exploitatiesubsidies als bedoeld in artikel 11, lid 3, kunnen worden toegekend aan organisaties die voldoen aan de twee volgende criteria:

a)

zij hebben geen winstoogmerk, zijn onafhankelijk van de industrie, de handel en het bedrijfsleven en hebben ook geen andere strijdige belangen, en hebben als belangrijkste doelstellingen en activiteiten de bevordering en de ondersteuning van de toepassing van de Praktijkcode voor Europese statistieken en de toepassing van nieuwe productiemethoden voor Europese statistieken die op efficiëntieverhoging en kwaliteitsverbetering op het niveau van de Unie zijn gericht, en

b)

zij hebben tot tevredenheid van de Commissie rekenschap afgelegd over hun leden, reglement van orde en financieringsbronnen.

Artikel 13

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van de uit hoofde van deze verordening gefinancierde maatregelen de financiële belangen van de Europese Unie worden beschermd door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale handelingen, door consequente en doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen alsmede, in voorkomend geval, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer zijn bevoegd om op basis van documenten en ter plaatse audits te verrichten bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die in het kader van deze verordening middelen hebben ontvangen.

Overeenkomstig de in Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (10), voert het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) waar passend verificaties ter plaatse en inspecties uit bij marktdeelnemers die direct of indirect bij dergelijke financiering betrokken zijn, om vast te stellen of er in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een krachtens deze verordening gefinancierde overeenkomst sprake is van fraude, corruptie of andere illegale handelingen waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

Onverminderd de eerste en de tweede alinea verlenen samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten alsmede contracten die voortvloeien uit de uitvoering van deze verordening de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid om dergelijke audits en controles en inspecties ter plaatse uit te voeren.

Artikel 14

Deelname van derde landen aan het programma

Deelname aan het programma staat open voor:

a)

de EVA/EER-landen overeenkomstig de voorwaarden die worden gesteld in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

b)

Zwitserland, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Overeenkomst van 26 oktober 2004 tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat over samenwerking op het gebied van statistiek (11), en

c)

landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, landen die het lidmaatschap van de Unie hebben aangevraagd, kandidaat-lidstaten en toetredende landen, alsmede landen van de westelijke Balkan die bij het stabilisatie- en associatieproces betrokken zijn, overeenkomstig de voorwaarden van de respectieve bilaterale of multilaterale overeenkomsten met die landen tot vaststelling van de algemene beginselen voor hun deelname aan programma’s van de Unie.

Artikel 15

Evaluatie en herziening van het programma

1.   Na raadpleging van het ESS-comité legt de Commissie uiterlijk op 30 juni 2015 een tussentijds voortgangsverslag over de uitvoering van het programma voor aan het Europees Parlement en aan de Raad.

2.   Uiterlijk op 31 december 2016 kan de Commissie, op basis van het in lid 1 genoemde tussentijdse voortgangsverslag en na raadpleging van het ESS-comité, het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor verlenging van het programma voor de periode 2018-2020 voorleggen, met inachtneming van de verordening inzake het MFK voor 2014-2020.

3.   Na raadpleging van het ESS-comité en het Europees Raadgevend Comité voor de statistiek legt de Commissie uiterlijk op 31 december 2018 een eindverslag over de uitvoering van het programma voor aan het Europees Parlement en aan de Raad.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 15 januari 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. CREIGHTON


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 december 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 december 2012.

(2)  PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

(3)  Onverminderd artikel 5 van Protocol nr. 4 betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.

(4)  PB L 192 van 22.7.2011, blz. 1.

(5)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(6)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(7)  PB L 73 van 15.3.2008, blz. 13.

(8)  PB L 332 van 30.11.2006, blz. 21.

(9)  PB L 340 van 19.12.2008, blz. 76.

(10)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(11)  PB L 90 van 28.3.2006, blz. 2.


BIJLAGE

Statistische infrastructuur en doelstellingen van het Europees statistisch programma 2013-2017

Inleiding

Vergelijkbare en betrouwbare statistische informatie van hoge kwaliteit over de situatie op economisch, sociaal en milieugebied in de Unie en op nationaal en regionaal niveau is een vereiste voor de uitvoering van het beleid van de Unie. Europese statistieken zijn ook onmisbaar voor de kennis over Europa die nodig is om het algemene publiek en Europese burgers inzicht te geven in en te laten deelnemen aan het democratisch proces en het debat over het heden en de toekomst van de Unie.

Het Europees statistisch programma legt het wettelijk kader vast voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken voor de periode 2013-2017.

Overeenkomstig dit wettelijk kader worden Europese statistieken ontwikkeld, geproduceerd en verspreid in nauwe en gecoördineerde samenwerking binnen het Europees statistisch systeem (ESS).

In het kader van het Europees statistisch programma 2013-2017 („het programma”) ontwikkelde, geproduceerde en verspreide statistieken dragen bij tot de uitvoering van het beleid van de Unie zoals dat blijkt uit het VWEU en de Europa 2020-strategie en haar respectieve vlaggenschipinitiatieven, alsmede uit andere beleidsmaatregelen in het kader van de strategische prioriteiten van de Commissie.

Gezien het feit dat het programma een meerjarenprogramma is voor een periode van vijf jaar en dat het ESS een belangrijke speler op het gebied van statistiek is en dat ook wil blijven, is het programma ambitieus wat toepassingsgebied en doelstellingen betreft, maar zal de uitvoering van het programma stapsgewijs gebeuren. De ontwikkeling van een effectief prioriterings- en vereenvoudigingsmechanisme is een doelstelling van het programma.

Statistische infrastructuur

Het programma streeft ernaar een infrastructuur van de statistische informatie tot stand te brengen. Die infrastructuur moet geschikt zijn voor een breed en intensief gebruik van uiteenlopende toepassingen.

De beslissingen om Europese statistieken te produceren zijn ingegeven door de beleidsvorming. Deze statistieken zouden echter ook beschikbaar en makkelijk toegankelijk moeten zijn voor andere beleidsmakers, onderzoekers, bedrijven en de Europese burgers in het algemeen, omdat zij een publiek goed zijn en zijn betaald door Europese burgers en bedrijven, die in gelijke mate van deze diensten zouden moeten kunnen profiteren. Om deze taak te kunnen vervullen moet de infrastructuur op basis van een solide conceptueel raamwerk worden ontworpen, dat enerzijds waarborgt dat de infrastructuur geschikt is voor talrijke doeleinden en anderzijds de mogelijkheid biedt om flexibel in te spelen op de veranderende gebruikersbehoeften in de komende jaren.

De infrastructuur van de statistische informatie wordt hierna weergegeven:

INFRASTRUCTUUR VOOR STATISTISCHE INFORMATIE

Image

Binnen dit overkoepelende stelsel wordt in het programma verder onderscheid gemaakt tussen drie pijlers van statistische gegevens: het bedrijfsleven; het Europa van de burgers; en geospatiale, milieu-, landbouw- en andere sectorale statistieken.

Het beleid van de Unie en het relevante beleid op mondiaal niveau zijn de instrumenten waarmee de statistische behoeften worden gepreciseerd waaraan het programma zal beantwoorden door middel van een herschikte structuur met bijbehorende productieprocessen. Hierdoor vindt elk beleid van de Unie en elk beleid op mondiaal niveau zijn neerslag in de verschillende componenten van de statistische infrastructuur en valt het onder specifieke activiteiten in het programma. Nieuwe beleidsterreinen die in de komende jaren worden vastgesteld, zullen worden bestreken door nieuwe methoden voor de afleiding van indicatoren/rekeningen op basis van de statistische gegevens die binnen de drie pijlers geproduceerd worden.

STATISTISCHE INFORMATIE — STRUCTUUR EN DYNAMIEK

Image

Doelstellingen

De algemene doelstelling van het programma bestaat erin dat het ESS de toonaangevende leverancier van hoogwaardige statistieken over Europa moet blijven.

Rekening houdend met de beschikbare middelen op het niveau van de lidstaten en van de Unie, alsook met de responslast, worden met de statistische acties maatregelen die ter uitvoering van het programma worden genomen de volgende doelstellingen nagestreefd:

doelstelling 1: tijdig verstrekken van statistische informatie ter ondersteuning van de ontwikkeling, monitoring en evaluatie van het beleid van de Unie, waarbij op kosteneffectieve wijze en zonder onnodig dubbel werk naar behoren rekening wordt gehouden met de prioriteiten en het evenwicht wordt bewaard tussen economische, sociale en milieuaspecten en de behoeften van het brede scala aan gebruikers van Europese statistieken, waaronder andere beleidsmakers, onderzoekers, het bedrijfsleven en de Europese burgers in het algemeen;

doelstelling 2: toepassen van nieuwe productiemethoden voor Europese statistieken die op efficiëntieverhoging en kwaliteitsverbetering gericht zijn;

doelstelling 3: verstevigen van het partnerschap binnen en buiten het ESS om de productiviteit daarvan verder te verhogen en de wereldwijd toonaangevende rol ervan op het gebied van officiële statistieken verder te versterken, en

doelstelling 4: ervoor zorgen dat de levering van deze statistieken gedurende de hele duur van het programma consistent wordt gehouden, voor zover dit de prioriteringsmechanismen van het ESS niet verstoort.

Deze specifieke doelstellingen zijn opgesplitst in verschillende prioriteitsgebieden die hierna beschreven worden. De doelstellingen 1 en 4 komen overeen met „I. Statistische outputs”, doelstelling 2 met „II. Productiemethoden voor Europese statistieken” en doelstelling 3 met „III. Partnerschap”.

I.   STATISTISCHE OUTPUTS

1.   Indicatoren

1.1.   Europa 2020

De goedkeuring van de Europa 2020-strategie door de Europese Raad van juni 2010 heeft in grote mate de strategische agenda voor het beleid van de Unie en de lidstaten tijdens de komende jaren bepaald. Die agenda stelt een aantal kerndoelstellingen en vlaggenschipinitiatieven vast waarvoor het ESS statistische indicatoren moet leveren op een aantal gebieden (namelijk verbetering van de voorwaarden voor innovatie, onderzoek en ontwikkeling, bevordering van de werkgelegenheid, verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie inzake klimaatverandering en energie, efficiënt gebruik van hulpbronnen, verbetering van het onderwijsniveau, inclusief leermobiliteit, actief en gezond ouder worden, alsmede bevordering van de sociale integratie door de bestrijding van armoede).

Doelstelling 1.1.1.

Aanleveren van hoogwaardige statistische informatie die tijdig beschikbaar moet zijn, om de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie te bewaken. Nieuwe indicatoren worden zoveel mogelijk gebaseerd op beschikbare statistische gegevens.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door het beschikbaar stellen van:

bijgewerkte indicatoren voor de kerndoelstellingen van Europa 2020 (op het vlak van werkgelegenheid, onderzoek en ontwikkeling, innovatie, energie/klimaatverandering, onderwijs, milieu, sociale bescherming, sociale integratie en armoedebestrijding) op de website van de Commissie (Eurostat);

statistieken ter ondersteuning van het toezicht op de uitvoering van de vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie;

bijkomende indicatoren als input voor de ex-ante- en ex-postevaluatie van het economisch, sociaal en milieubeleid van de Unie, en

werkgelegenheidsindicatoren, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen deeltijd- en voltijdwerk, evenals werkloosheidsindicatoren die personen die deelnemen aan activeringsbeleidsmaatregelen, zoals scholing, in aanmerking nemen.

1.2.   Economische governance

De crisis en de spanningen op de financiële markten hebben duidelijk gemaakt dat een versterking van de economische governance van de Unie noodzakelijk is. De Unie heeft al beslissende maatregelen genomen op het gebied van economische governance en coördinatie, waarvan sommige belangrijke implicaties voor de statistiek zullen hebben naast de lopende statistische werkzaamheden.

Doelstelling 1.2.1.

Ontwikkelen van nieuwe en verbeteren van bestaande, voor de beleidsmakers van de Unie en het algemene publiek relevante statistische informatie betreffende de versterkte en geïntegreerde economische governance van de Unie en de toezichtcyclus waarin het stabiliteits- en groeipact en het economisch beleid gebundeld zijn.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het leveren van statistische input voor het scorebord van macro-economische onevenwichtigheden en de hieraan ten grondslag liggende analyse;

het leveren van statistische input voor een versterkt stabiliteits- en groeipact, specifiek met het oog op het produceren en verstrekken van statistieken van hoge kwaliteit over de overheidsschuld;

het ontwikkelen en produceren van een reeks indicatoren om het concurrentievermogen te meten;

het implementeren van een robuust kwaliteitsbeheer in de productieketen, dat ook upstreamgegevens over de overheidsfinanciën en de onderliggende workflow in de lidstaten bestrijkt.

Doelstelling 1.2.2.

De beleidsmakers van de Unie voorzien van betrouwbare statistieken en indicatoren voor administratieve en regelgevende doeleinden en voor het toezicht op specifieke beleidsverbintenissen van de Unie.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het in samenspraak met de gebruikers bepalen van het toepassingsgebied van de statistieken voor administratieve en regelgevende doeleinden, en

het desgevallend ontwikkelen en het uitvoeren en toelichten van een robuust kader voor het kwaliteitsbeheer van deze indicatoren.

1.3.   Economische globalisering

De sociale, economische en andere gevolgen van de financiële crisis, de toegenomen grensoverschrijdende stromen en de versnippering van productieprocessen hebben de noodzaak van een coherenter kader en een betere meting van de mondialisering van de productie duidelijk gemaakt.

Doelstelling 1.3.1.

Verbeteren van de voor de beleidsmakers van de Unie en het algemene publiek beschikbare indicatoren en statistische gegevens over de economische globalisering en wereldwijde waardeketens.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het bijwerken van bestaande indicatoren inzake de economische globalisering op de website van de Commissie (Eurostat);

het ontwikkelen van nieuwe indicatoren inzake mondiale waardeketens, met inbegrip van stromen van natuurlijke hulpbronnen en de afhankelijkheid daarvan;

het analyseren van de mondiale waardeketens, mogelijkerwijs via passende input/outputtabellen alsmede statistieken over de buitenlandse handel en bedrijfsstatistieken, met inbegrip van de koppeling van microgegevens, en

het beoordelen van de noodzaak van hervorming van de berekening en toewijzing van diensten van financiële intermediairs.

2.   Boekhoudkundig kader

De mededeling van de Commissie van 20 augustus 2009„Het bbp en verder — meting van de vooruitgang in een veranderende wereld” en de publicatie van het verslag Stiglitz-Sen-Fitoussi over het meten van de economische prestaties en de sociale vooruitgang hebben een nieuwe impuls gegeven aan de belangrijkste uitdaging voor het ESS: hoe kunnen betere statistieken over sectordoorsnijdende vraagstukken en meer geïntegreerde statistieken ter beschrijving van complexe maatschappelijke, economische en milieuverschijnselen worden geproduceerd, die verder gaan dan de traditionele maateenheden van de economische output? Het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR) biedt een geïntegreerd en coherent kader voor alle economische statistieken, die met andere indicatoren moeten aangevuld worden, zodat beleidsmakers en besluitvormers uitgebreidere informatie kan worden verstrekt.

2.1.   Economische en sociale prestaties

De economische crisis heeft de noodzaak versterkt om over hoogwaardige macro-economische indicatoren te beschikken om economische fluctuaties en de gevolgen ervan voor de maatschappij beter te kunnen begrijpen en analyseren en hierdoor het besluitvormingsproces te vergemakkelijken. Door de toenemende globalisering van de productie is het noodzakelijk om een coherent kader te ontwikkelen dat de interpretatie en integratie van statistieken uit verschillende domeinen vergemakkelijkt.

Doelstelling 2.1.1.

Aanvullen van meting van economische prestaties met verschillende dimensies van globalisering, levenskwaliteit, toegang tot goederen en diensten, milieuduurzaamheid, gezondheid, welzijn, sociale cohesie en sociale integratie. Ontwikkelen van een raamwerk voor de analyse van de geglobaliseerde productie.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het uitvoeren en samenstellen van nationale jaar- en kwartaalrekeningen en regionale jaarrekeningen volgens het ESR;

het produceren van indicatoren inzake de spreiding van inkomsten en consumptie tussen huishoudens (door het combineren van de aggregaten van de nationale rekeningen met enquêtegegevens over huishoudens of administratieve gegevens);

het samenstellen van actuele en hoogwaardige prijsstatistieken, met name de geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen;

het ontwikkelen van satellietrekeningen voor nieuwe gebieden;

het aanleggen van een databank voor groei- en productiviteitsmetingen, rekening houdend met de ontwikkeling van de productiviteit in zowel de overheidssector als de particuliere sector;

het ontwikkelen van een raamwerk voor de analyse van de geglobaliseerde productie;

het ontwikkelen van een conceptueel kader voor het meten van levenskwaliteit en welzijn, en

het zoveel mogelijk op elkaar afstellen van de overeenkomstige boekhoudkundige en statistische concepten.

Doelstelling 2.1.2.

Aanleveren van macro-economische en sociale kernindicatoren en voornaamste Europese economische indicatoren (VEEI’s) als een samenhangende reeks indicatoren om te voldoen aan de vraag naar statistische gegevens op Unie- en mondiaal niveau, en afstemmen van de VEEI’s op de veranderende gebruikersbehoeften.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het gecoördineerd ontwikkelen van de dashboards van macro-economische en sociale kernindicatoren alsmede kernindicatoren voor duurzame ontwikkeling;

het beschikbaar maken van een geharmoniseerde methode voor macro-economische en sociale kernindicatoren alsmede VEEI’s;

het verbeteren van de internationale vergelijkbaarheid van indicatoren;

het leveren van betere instrumenten om de interpretatie en bekendmaking van indicatoren te vergemakkelijken, en

het beschikbaar maken van geharmoniseerde huisvestings- en daarmee verband houdende statistieken voor alle lidstaten.

2.2.   Milieuduurzaamheid

De bescherming, het behoud en de verbetering van het milieu voor de huidige en toekomstige generaties alsmede het bestrijden van de gevolgen van klimaatverandering staan zeer hoog op de Europese agenda en zijn doelstellingen van de Verdragen. Een efficiënt beleid op deze gebieden vereist statistische gegevens uit verscheidene domeinen.

Doelstelling 2.2.1.

Aanleveren van milieurekeningen en statistieken over de klimaatverandering, waarbij rekening gehouden wordt met de internationale ontwikkelingen op dit gebied.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het ontwikkelen van een coherent systeem van milieurekeningen als „satellietrekeningen” bij de voornaamste nationale rekeningen, die informatie verschaffen over de atmosferische emissies, het energieverbruik, de stromen en reserves van materiële natuurlijke hulpbronnen en water, de handel in kritische grondstoffen en basisgrondstoffen, milieuheffingen en uitgaven voor milieubescherming, alsmede eventueel groene groei/aanbesteding;

het verbeteren, ontwikkelen, samenstellen en verspreiden van indicatoren die de secundaire belasting en gevolgen van de klimaatverandering, ook voor de gezondheid, de zwakke punten en de voortgang bij het aanpassingsproces laten zien, en

het ontwikkelen van een kernindicator die de mondiale milieudruk meet.

3.   Gegevens

3.1.   Bedrijfsleven

Europese ondernemingen staan centraal in een groot aantal beleidsdomeinen van de Unie. Daarnaast zijn zij verantwoordelijk voor het verstrekken van basisgegevens. Er is dan ook veel vraag naar bedrijfsstatistieken in brede zin, niet alleen om de besluitvorming te ondersteunen, maar ook om de Europese burgers en bedrijven een beter inzicht te geven in de impact van dit beleid, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen grote ondernemingen, „mid cap”-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, waarvoor er een stijgende behoefte aan gedetailleerde en geharmoniseerde statistieken is. Tegelijkertijd moeten ook de administratieve lasten en de rapportagelast verminderd worden.

Doelstelling 3.1.1.

Verhogen van de efficiëntie en doeltreffendheid van de productieprocessen voor statistieken. Leveren van statistieken van hoge kwaliteit voor sleutelgebieden waar ondernemingen in het centrum van de belangstelling staan, zoals bedrijfsstatistieken, conjunctuurindicatoren, investeringen in menselijk kapitaal en vaardigheden, internationale transacties, globalisering, toezicht op de interne markt, O&O en innovatie, alsmede toerisme. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de beschikbaarheid van gegevens in industrie- en dienstensectoren met een grote toegevoegde waarde, in het bijzonder in groene sectoren of sectoren van de digitale economie (zoals de gezondheidszorg en het onderwijs).

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het hergebruiken van in het statistisch systeem of in de maatschappij beschikbare gegevens en het produceren van een gemeenschappelijke infrastructuur en gemeenschappelijke instrumenten;

het aanleveren van statistische gegevens en bedrijfsgerelateerde indicatoren op jaarbasis en voor perioden korter dan een jaar;

het aanleveren van statistische informatie ter beschrijving van de positie van Europa in de wereld en de betrekkingen tussen de Unie en de rest van de wereld;

het aanleveren van statistische informatie voor de analyse van globale waardeketens en het ontwikkelen van het EuroGroups-register als centraal element voor het verzamelen van gebiedsoverschrijdende informatie over globalisering;

het herbalanceren van statistische verzamelingen voor de handel in goederen en de handel in diensten door het verbeteren van de beschikbaarheid van gegevens over diensten en maatregelen voor het herbalanceren van de statistische informatie over diensten en goederen;

het ontwikkelen van monitoringinstrumenten voor de interne markt, zoals het instrument voor de bewaking van de voedselprijzen en daarmee samenhangende indicatoren;

het aanleveren van statistieken over de sleutelgebieden van prestaties op het vlak van innovatie en O&O door een groter gebruik van octrooiregisters en uitgebreider onderzoek en statistisch gebruik van specifieke microgegevens;

het aanleveren van statistieken over vraag en aanbod op het gebied van toerisme door middel van een geoptimaliseerde gegevensverzameling en een betere integratie van de gegevens over de toeristische sector met andere domeinen, en

het aanleveren van statistieken over hulpbronnengebruik en -efficiëntie, voor zover mogelijk op basis van bestaande gegevensverzamelingen.

3.2.   Europa van de burgers

De Europese burgers staan centraal in het beleid van de Unie. Derhalve is er veel vraag naar maatschappelijke statistieken in brede zin, niet alleen om de besluitvorming te ondersteunen en het resultaat van sociaal beleid te bewaken, maar ook om de Europese burgers een beter inzicht te geven in de impact van dit beleid op hun leven en welzijn.

Doelstelling 3.2.1.

Aanleveren van statistieken over kerngebieden van het sociale beleid waarin de burger centraal staat, zoals welzijn, duurzaamheid, sociale samenhang, armoede, ongelijkheid, demografische uitdagingen (met name vergrijzing van de bevolking en migratie), de arbeidsmarkt, onderwijs en opleiding, met inbegrip van onderwijs voor kinderen, volwasseneneducatie, beroepsopleiding en leermobiliteit van jongeren, cultuur, lichaamsbeweging, levenskwaliteit, veiligheid, gezondheid, invaliditeit, consumptie, vrij verkeer en de interne markt, mobiliteit van jongeren, technologische innovatie en nieuwe levensstijlkeuzes. Die statistieken worden in voorkomend geval uitgesplitst naar leeftijd, voor groepen die van speciaal belang zijn voor de makers van sociaal beleid. De prioriteiten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 6.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het consolideren van de basisinfrastructuur van de Europese sociale statistiek, met inbegrip van gegevensverzamelingen op basis van enquêtes en uit administratieve bronnen en een gemeenschappelijke reeks kernvariabelen;

het ontwikkelen van sociale kernenquêtes die gegevens (ook microgegevens) opleveren over personen en huishoudens, welke gestroomlijnd worden en aangevuld met minder frequente microgegevensverzamelingen;

het aanleveren van statistieken over onderwijs en opleiding, met inbegrip van een rationalisering en modernisering van de enquête volwasseneneducatie;

het aanleveren van statistieken over inkomensongelijkheid, met een vergelijkbare nationale kernindicator, alsook gegevens over ongelijkheid wat de toegang tot basisgoederen en -diensten betreft;

het verrichten van methodologisch werk met betrekking tot lichaamsbeweging en cultuur;

het aanleveren van statistieken over veiligheid voor criminaliteit, gezondheid, overeenkomstig kernverordening (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk (1), en invaliditeit;

het uitvoeren van de maatregelen van het werkprogramma betreffende de mainstreaming van statistieken over migratie;

het aanleveren van indicatoren betreffende de levenskwaliteit om de maatschappelijke vooruitgang te meten, en

het starten van de voorbereiding van de volgende volkstelling (gepland voor 2021).

3.3.   Geospatiale, milieu-, landbouw- en andere sectorale statistieken

Het samenvoegen van statistieken met gegevens met ruimtelijke referentiepunten en een geospatiale analyse biedt nieuwe mogelijkheden die het ESS verder zal exploreren. Specifieke vraagstukken, zoals de vertrouwelijkheid en de statistische geldigheid van schattingen voor kleine gebieden, dienen bijzondere aandacht te krijgen.

Statistieken over energie en vervoer ter ondersteuning van de Europa 2020-strategie en het beleid inzake klimaatverandering zullen in de toekomst zeer belangrijk worden.

Landbouw blijft belangrijk in het beleid van de Unie tijdens de periode 2013-2017. De statistische werkzaamheden zullen sterk beïnvloed worden door de resultaten van het overleg over het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013. Het zwaartepunt zal liggen op de economische en sociale dimensies alsmede op aspecten van milieu, biodiversiteit/ecosystemen, menselijke gezondheid en veiligheid.

Doelstelling 3.3.1.

Ondersteunen van empirisch onderbouwde besluitvorming door een flexibeler en intensiever gebruik van ruimtelijke informatie gecombineerd met sociale, economische en milieugerelateerde statistische informatie.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het verder ontwikkelen, onderhouden en exploiteren van de infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Europese Gemeenschap (INSPIRE), opgericht bij Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), en met name door het geoportaal van de Unie;

het beschikbaar stellen van een reeks geografische gegevens via samenwerking met programma’s van de Unie voor enquêtes naar bodemgebruik en teledetectie, en

het samenvoegen van statistische gegevens, voor zover relevant, en aldus het opzetten van een flexibele infrastructuur bestaande uit verschillende bronnen ten behoeve van een gerichte ruimtelijk-temporele analyse.

Doelstelling 3.3.2.

Aanleveren van milieustatistieken ter ondersteuning van het beleidsvormingsproces van de Unie.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

een reeks centrale milieustatistieken over hulpbronnen, zoals over afval en recycling, water, vindplaatsen van grondstoffen, ecosysteemdiensten en biodiversiteit op nationaal en, waar mogelijk, regionaal niveau, en een reeks centrale statistieken inzake klimaatverandering ter ondersteuning van mitigatie- en aanpassingsmaatregelen en het desbetreffende beleid op alle relevante niveaus, van lokaal niveau tot niveau van de Unie.

Doelstelling 3.3.3.

Aanleveren van statistieken over energie en vervoer ter ondersteuning van het beleid van de Unie.

Deze doelstelling zal verwezenlijkt worden door het produceren en verspreiden van statistieken over:

hernieuwbare energie;

energiebesparingen/energie-efficiëntie, en

statistieken over de veiligheid van het vervoer, mobiliteit van passagiers, metingen van het wegverkeer en intermodaal vrachtvervoer.

Doelstelling 3.3.4.

Aanleveren van landbouw-, visserij- en bosbouwstatistieken voor de ontwikkeling van en het toezicht op het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid, waarin de strategische kerndoelstellingen van Europa op het gebied van duurzaamheid en plattelandsontwikkeling weerspiegeld worden, door regelmatige werkzaamheden voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van statistieken.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het herzien en vereenvoudigen van de gegevensverzameling voor de landbouw in overeenstemming met de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013;

het herontwerpen van de gegevensverzamelingsmethoden voor de landbouw, met name met het oog op verbetering van de kwaliteit en actualiteit van de verstrekte gegevens;

het grondig herzien van het beheerssysteem voor gegevens over grondgebruik en bodembedekking en het uitwerken en implementeren van een nieuw systeem op basis van die herziening;

het implementeren van het gegevensverzamelingssysteem voor coherente agromilieu-indicatoren, indien mogelijk op basis van bestaande gegevens;

het zorgen voor een passende uitsplitsing naar regio’s, en

het implementeren en verspreiden van een reeks kerncijfers voor de bosbouw uit de geïntegreerde economische en milieuboekhouding voor de bosbouw (IEEAF), zoals bosareaal, volume en waarde van hout op stam alsmede economische rekeningen voor bosbouw en exploitatie van bossen.

II.   PRODUCTIEMETHODEN VOOR EUROPESE STATISTIEKEN

Het ESS ziet zich thans geconfronteerd met een aantal uitdagingen: stijgende vraag naar statistieken van hoge kwaliteit, groeiende behoefte aan complexe, multidimensionale statistieken, intrede van nieuwe spelers op de informatiemarkt, beperkte middelen, noodzaak om de responslast verder te verlichten en diversificatie van communicatie-instrumenten. Dit alles impliceert dat de methoden voor de productie en verspreiding van officiële Europese statistieken geleidelijk moeten worden aangepast.

1.   ESS-kwaliteitsbeheer

Doelstelling 1.1.

Implementeren van een kwaliteitsbeheerssysteem in het ESS gebaseerd op de praktijkcode.

Versterken van de uitwisseling van goede praktijken bij de toepassing van de praktijkcode bevorderen en ervoor zorgen dat de kwaliteitsrapportage op verschillende gebruikersbehoeften gericht is.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

de invoering van nieuwe toezichtmechanismen en een tweede „peer review”-ronde;

het op één lijn brengen van de kaders voor kwaliteitsbewaking van het ESS en het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB);

het voorzien in de behoefte van gebruikers aan kwaliteitsrapportage, en

het standaardiseren op het niveau van de Unie van kwaliteitsrapporten in diverse statistische domeinen.

2.   Prioritering en vereenvoudiging

Het ESS staat voor een grote uitdaging: hoe kunnen er in een context van sterk teruggeschroefde budgetten in de lidstaten en nulgroei bij het personeelsbeleid zowel bij de Commissie als in de lidstaten, waardoor bij sommige instanties een reële inkrimping van het personeelsbestand zal plaatsvinden, Europese statistieken van hoge kwaliteit geproduceerd worden die aan de groeiende vraag naar statistieken tegemoetkomen? In het licht van deze beperkte middelen op Europees en nationaal niveau is het belangrijk dat er maatregelen voor prioritering en vereenvoudiging genomen worden en dat vereist de inzet van alle ESS-partners. Als integrerend deel van de voorbereiding van de jaarlijkse werkprogramma’s werd een mechanisme voor prioriteitstelling opgezet dat tijdens de gehele looptijd van het programma geïmplementeerd zal worden. Het omvat onder meer een jaarlijkse herziening van de bestaande statistische behoeften, waartoe de aanzet zal worden gegeven met door de Commissie voorgestelde initiatieven voor het verminderen van de statistische behoeften, rekening houdend met de belangen van gebruikers, producenten en respondenten Dit proces moet in nauwe samenwerking met zowel gebruikers als producenten van Europese statistieken plaatsvinden.

Doelstelling 2.1.

Implementeren van een prioriteringsmechanisme voor het ESS om de rapportageverplichtingen te vereenvoudigen en in te spelen op nieuwe statistische behoeften, en daarbij rekening houden met de beperkingen voor de producenten, de responslast en de behoeften van de gebruikers.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het bepalen van prioriteiten en het dienovereenkomstig toewijzen van middelen;

het bepalen van prioriteiten voor het ESS als onderdeel van de in artikel 9 bedoelde jaarlijkse werkprogramma’s;

het rekening houden met de resultaten van de raadplegingen van de gebruikers en producenten in de jaarlijkse werkprogramma’s;

het inlichten van de gebruikers over de statistische gebieden die vereenvoudigd moeten worden en over de gegevensverzamelingen die teruggeschroefd/geschrapt moeten worden.

3.   Statistieken voor meerdere doeleinden en efficiëntieverbetering bij de productie

Doelstelling 3.1.

Geleidelijk invoeren, van een bedrijfsarchitectuur voor het ESS die een beter geïntegreerde productie van Europese statistieken mogelijk maakt, waarbij rekening wordt gehouden met de kosten die de tenuitvoerlegging zal meebrengen voor het ESS; harmoniseren en standaardiseren van de statistische productiemethoden en metagegevens; versterken van de horizontale (tussen de diverse statistische gebieden) en de verticale (tussen de ESS-partners) integratie van statistische productieprocessen in het ESS met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel; gebruikmaken en samenvoegen van veelvoudige gegevensbronnen; produceren van statistieken voor meerdere doeleinden. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan vertrouwelijkheidskwesties die zich zullen voordoen als gevolg van het veelvuldiger gebruiken, hergebruiken en uitwisselen van microgegevens en administratieve bestanden.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

meer gebruik te maken van passende administratieve gegevens op alle statistische gebieden;

nieuwe gegevensbronnen voor Europese statistieken vast te stellen en te gebruiken;

de Commissie (Eurostat) en de nationale statistische instanties meer te betrekken bij het ontwerpen van administratieve bestanden;

grootschaliger gebruik te maken van statistische matching- en gegevenskoppelingstechnieken om het aanbod aan Europese statistieken uit te breiden;

het toepassen van de Europese benadering van statistieken voor een snelle beleidsreactie in specifieke en naar behoren gemotiveerde gevallen;

verdergaande integratie van de productieprocessen voor Europese statistieken via op ESS-niveau gecoördineerde maatregelen;

het verder harmoniseren van de statistische concepten op alle statistische gebieden;

het ontwikkelen en implementeren van een flexibele IT-referentie-infrastructuur en technische normen voor het verbeteren van de interoperabiliteit, uitwisseling van gegevens en metagegevens, en gemeenschappelijke datamodellering;

het gebruiken van standaard-IT-instrumenten in alle statistische bedrijfsprocessen;

het ontwikkelen van methodologische normen met het oog op veelvuldiger gebruikmaking en beschikbaarstelling van geharmoniseerde methoden (met inbegrip van gemengde benaderingen van gegevensverzameling) en geharmoniseerde metagegevens;

het versterken van de rol van statistische bedrijfsregisters als de plaats waar de statistische eenheden voor alle bedrijfsgerelateerde statistieken worden bijgehouden en die als bron gebruikt worden voor de nationale rekeningen, en

het verbeteren van de aanlevering van metagegevens, met name achtergrondinformatie over de wijze waarop de gegevens verzameld worden, de kwaliteit van de gegevens en de wijze waarop gegevens begrijpelijker kunnen worden gemaakt voor de gebruikers.

Doelstelling 3.2.

Waarborgen van de goede werking en coherentie van het ESS door een doeltreffende samenwerking en communicatie.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het doeltreffend en efficiënt ondersteunen van het partnerschap in het ESS;

het bepalen en implementeren van de methoden voor de lasten- en werkverdeling binnen het ESS, en

het verder ontwikkelen en het operationeel maken van samenwerkingsnetwerken.

4.   Verspreiding en communicatie

Doelstelling 4.1.

Van het ESS de belangrijkste gegevensbron voor Europese statistieken maken voor alle gebruikers en met name voor publieke en particuliere besluitvormers, door een hoogwaardige statistische informatiedienst aan te reiken gebaseerd op het beginsel van vrije en gemakkelijke toegang tot Europese statistieken.

Intensiveren en uitbreiden van de dialoog tussen de gebruikers en producenten van statistieken om tegemoet te komen aan de behoefte van de gebruiker aan hoogwaardige statistieken. Het in een vroeg stadium betrekken van de gebruikers bij nieuwe ontwikkelingen is een sleutelfactor om de doeltreffendheid en efficiëntie van het ESS te verbeteren.

Uitbreiden en rationaliseren van het scala aan producten voor de verspreiding door toepassing van nieuwe technologieën om tegemoet te komen aan de behoeften van gebruikers.

Opzetten van een kostenefficiënte, geïntegreerde en beveiligde infrastructuur in het ESS voor de toegang tot vertrouwelijke gegevens voor wetenschappelijke doeleinden.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het erkennen van het ESS als het belangrijkste referentiepunt voor de gebruiker van Europese statistieken;

het tot stand brengen van een geïntegreerde veilige infrastructuur voor de toegang tot microgegevens van de Unie;

het invoeren van een systeem voor de behandeling van de aanvragen van gebruikers voor directe toegang tot statistische gegevens en voor advies bij de interpretatie daarvan;

het toesnijden van de verspreidingsproducten op de gebruikersbehoeften door toepassing van nieuwe technologieën;

het vergroten van het aantal statistische outputs over sectordoorsnijdende vraagstukken;

het meer toepassen van nieuwe communicatie- en verspreidingstechnologieën (bijv. op basis van SDMX);

het verhogen van het aanbod aan reeksen microgegevens voor statistische onderzoeksdoeleinden, in overeenstemming met de wetgeving van de Unie en de lidstaten inzake vertrouwelijkheid van gegevens, en

het voorbereiden van gegevensreeksen om het gebruik van statistische gegevens voor onderwijs- en onderzoeksdoeleinden te vergemakkelijken.

5.   Opleiding, innovatie en onderzoek

Doelstelling 5.1.

Voldoen aan de leer- en ontwikkelingsbehoeften in het ESS op basis van een combinatie van opleidingscursussen en leer- en ontwikkelingsmogelijkheden.

Verbeteren van de samenwerking tussen de leden van het ESS met het oog op de overdracht van kennis en de uitwisseling en omzetting van beste praktijken en gemeenschappelijke innovatieve benaderingswijzen bij de productie van statistieken.

Organiseren van de activiteiten, de deelname en de bijdrage van onderzoeksgemeenschappen met betrekking tot de verbetering van de statistische productieketens en de kwaliteit van officiële statistische gegevens.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het ontwikkelen van een postdoctorale graad (bijv. master in de officiële statistiek);

het aanbieden van op de behoeften van gebruikers en andere burgers afgestemde opleidingsprogramma’s;

de bredere toepassing van de resultaten van onderzoeksprojecten bij de productie en verspreiding van statistieken;

het erkennen van het ESS als referentiepunt voor de statistische onderzoeksgemeenschappen;

het op uitgebreide schaal betrekken van de onderzoeksgemeenschappen bij onderzoeksactiviteiten met betrekking tot officiële statistieken, en

het invoeren van adequate instrumenten voor de uitwisseling van praktijken en toepassing van gemeenschappelijke oplossingen in het ESS.

III.   PARTNERSCHAP

1.   Partnerschap binnen en buiten het ESS

De nationale statistische instanties en de Commissie (Eurostat) zijn in de geest van partnerschap verantwoordelijk voor de ontwikkeling, de productie en de verspreiding van Europese statistieken.

Doelstelling 1.1.

Toepassen van het versterkte governancekader van het ESS.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door het toepassen van de herziening van Verordening (EG) nr. 223/2009, en van Besluit 2012/504/EU van de Commissie van 17 september 2012 betreffende Eurostat (3).

Doelstelling 1.2.

Versterken van de coördinerende rol van de Commissie (Eurostat) als het bureau voor de statistiek van de Europese Unie.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het in een vroeg stadium betrekken van de Commissie (Eurostat) bij alle initiatieven van de Commissie met betrekking tot de statistische aspecten, en

regelmatig overleg met belanghebbenden op topmanagementniveau.

Doelstelling 1.3.

Versterken van de samenwerking met het ESCB alsmede Europese en internationale organisaties die bij de productie van gegevens voor statistische of administratieve doeleinden betrokken zijn, door middel van gemeenschappelijke projecten en gecoördineerde ontwikkelingen. Garanderen van de consistentie tussen de normen van de Unie en internationale normen.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het toepassen van een gemeenschappelijk kwaliteitskader voor het ESS en het ESCB;

het sterker betrekken van de Commissie (Eurostat) in internationale adviesgroepen;

het bepalen en implementeren van nieuwe vormen van samenwerking om ervoor te zorgen dat de ontwikkelingen op het gebied van statistiek goed gecoördineerd worden tussen internationale organisaties en dat werk doeltreffend wordt toegewezen, en

het toepassen van de nieuwe handboeken voor het System of National Accounts (systeem van nationale rekeningen) van de Verenigde Naties, het ESR, het System of Environmental and Economic Accounts (systeem van milieu- en economische rekeningen) van de Verenigde Naties, de Europese milieu-economische rekeningen en de betalingsbalans.

Doelstelling 1.4.

Bevorderen en verrichten van advies- en bijstandsactiviteiten op het vlak van statistiek in landen buiten de Unie conform de prioriteiten van het buitenlands beleid van de Unie en met bijzondere nadruk op de uitbreiding en het Europees nabuurschapsbeleid.

De doelstelling zal verwezenlijkt worden door:

het op zich nemen door het ESS van een leidende rol op het wereldtoneel;

het leveren van kwaliteitsgegevens ten behoeve van het buitenlands beleid van de Unie;

het ondersteunen van de diensten van de Commissie voor de uitvoering van het beleid inzake ontwikkeling en internationale samenwerking bij hun betrekkingen met internationale organisaties en voor vraagstukken van gemeenschappelijk statistisch belang met regio’s van derde landen of derde landen;

het verspreiden van relevante statistische gegevens ter ondersteuning van het uitbreidingsproces en de onderhandelingen hierover;

het tot een minimum beperken van door nieuwe lidstaten ingediende verzoeken om afwijkingen, die tot niet-beschikbaarheid van gegevens leiden;

het ondertekenen van overeenkomsten/intentieverklaringen met derde landen;

het ontwikkelen en implementeren van technische samenwerkingsprogramma’s;

het focussen van de technische bijstand op de harmonisering en levering van gegevens, en

het verbeteren dan de samenwerkings- en coördinatieactiviteiten tussen de leden van het ESS.


(1)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 70.

(2)  PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1.

(3)  PB L 251 van 18.9.2012, blz. 49.


9.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 39/30


VERORDENING (EU) Nr. 100/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 januari 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad (3), die als reactie op het incident met de olietanker „Erika” is aangenomen, is een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (het „Agentschap”) opgericht teneinde een hoog, uniform en efficiënt niveau van veiligheid op zee en van voorkoming van verontreiniging door schepen te waarborgen.

(2)

Na het incident met de olietanker „Prestige” in 2002 is Verordening (EG) nr. 1406/2002 gewijzigd om het Agentschap meer taken tot bestrijding van verontreiniging toe te kennen.

(3)

Het is nodig om te verduidelijken, welke categorieën van verontreiniging van de zeeën binnen de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1406/2002 moeten vallen. Verontreiniging van de zee die veroorzaakt wordt door olie- en gasinstallaties dient derhalve te worden opgevat als verontreiniging door olie of elke stof andere dan olie waarbij, indien deze in zee terechtkomt, het risico bestaat dat deze gevaren voor de menselijke gezondheid oplevert, levende hulpbronnen en zeeorganismen aantast, faciliteiten beschadigt of een belemmering vormt voor andere vormen van legitiem gebruik van de zee, zoals bedoeld in het Protocol inzake de voorbereiding op, de bestrijding van en de samenwerking bij verontreiniging door gevaarlijke en schadelijke stoffen (2000).

(4)

Handelend overeenkomstig artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1406/2002 heeft de raad van bestuur van het Agentschap (de „raad van bestuur”) in 2007 opdracht gegeven tot een onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van die verordening. Op grond van die evaluatie heeft de raad van bestuur in juni 2008 aanbevelingen geformuleerd voor wijzigingen van de werkwijze van het Agentschap, van zijn bevoegdheidsgebieden en van zijn werkmethoden.

(5)

Op basis van de resultaten van de externe evaluatie, en van de aanbevelingen en van de in maart 2010 door de raad van bestuur goedgekeurde meerjarenstrategie moeten sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1406/2002 worden verduidelijkt en bijgewerkt. Hoewel het Agentschap de nadruk moet leggen op zijn prioritaire taken op het gebied van maritieme veiligheid, moet het ook een aantal nieuwe kerntaken en aanvullende taken krijgen die de ontwikkeling van het maritieme veiligheidsbeleid op Unie- en internationaal niveau weerspiegelen. Gezien de begrotingsbeperkingen waarmee de Unie kampt, zijn een diepgaande screening en omschakeling noodzakelijk om de kosten- en begrotingsefficiëntie te waarborgen en om dubbel werk te voorkomen. In de personeelsbehoeften voor de nieuwe kern- en neventaken moet in beginsel door middel van interne herschikking binnen het Agentschap worden voorzien. Tegelijkertijd moet het Agentschap, in voorkomend geval, financiering uit andere onderdelen van de begroting van de Unie ontvangen, met name uit het instrument voor het Europese nabuurschapsbeleid. Het vervullen van nieuwe kern- en neventaken door het Agentschap zal plaatsvinden binnen de grenzen van de huidige financiële vooruitzichten en de begroting van het Agentschap zonder afbreuk te doen aan de onderhandelingen en besluiten over het toekomstige meerjarige financiële kader. Aangezien deze verordening geen financieringsbesluit is, dient de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure te besluiten over middelen voor het Agentschap.

(6)

De taken van het Agentschap moeten duidelijk en nauwkeurig worden beschreven en taakoverlapping moet worden vermeden.

(7)

Het Agentschap heeft aangetoond dat bepaalde taken efficiënter kunnen worden vervuld op Europees niveau, wat voor de lidstaten in bepaalde gevallen besparingen kan opleveren op hun nationale begrotingen en, waar aangetoond, een werkelijke Europese toegevoegde waarde kan betekenen.

(8)

Sommige bepalingen betreffende specifieke governanceaspecten van het Agentschap moeten worden verduidelijkt. Rekening houdend met de uit hoofde van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie toegekende specifieke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het EU-beleid, moet de Commissie het Agentschap bij de uitvoering van zijn taken beleidsondersteuning bieden, met volle eerbiediging van de rechtspersoonlijkheid van het Agentschap en de onafhankelijkheid van zijn uitvoerend directeur als bepaald bij Verordening (EG) nr. 1406/2002.

(9)

Bij het benoemen van de leden van de raad van bestuur, het verkiezen van de voorzitter en de vice-voorzitter van de raad van bestuur en het benoemen van de afdelingshoofden, moet ten volle het belang van een evenwichtige gendervertegenwoordiging in acht worden genomen.

(10)

Verwijzingen naar de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie moeten worden begrepen als verwijzingen naar handelingen op het gebied van maritieme veiligheid, maritieme beveiliging, de preventie en de bestrijding van verontreiniging door schepen en de bestrijding van mariene olieverontreiniging door olie- en gasinstallaties.

(11)

In de zin van deze verordening wordt onder „maritieme beveiliging” — in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (4) — het volgende verstaan: de combinatie van preventieve maatregelen die erop gericht zijn het zeevervoer en de havenfaciliteiten te beschermen tegen dreigingen van opzettelijke onwettelijke acties. De beveiligingsdoelstelling moet worden verwezenlijkt door het nemen van passende maatregelen op het gebied van maritiem vervoersbeleid, onverminderd de voorschriften van de lidstaten betreffende nationale veiligheid, defensie en openbare veiligheid en ter bestrijding van financiële misdrijven tegen de staat.

(12)

Het Agentschap moet in het belang van de Unie handelen. Dit omvat onder meer de situatie, waarin het Agentschap de taak heeft om in het kader van zijn bevoegdheid buiten het grondgebied van de Unie op te treden en om technische bijstand aan de betrokken derde landen te verlenen, ten einde het beleid van de Unie inzake maritieme veiligheid te bevorderen.

(13)

Het Agentschap moet aan de lidstaten technische bijstand verlenen ter bevordering van het tot stand brengen van de nodige nationale capaciteit om het acquis van de Unie uit te voeren.

(14)

Het Agentschap moet aan de lidstaten en aan de Commissie operationele bijstand verlenen. Daaronder vallen diensten als het systeem voor de uitwisseling van maritieme informatie van de Unie (SafeSeaNet), de Europese dienst voor satelliettoezicht op olielekkages (CleanSeaNet), het datacentrum van de Europese Unie voor de identificatie en het volgen van schepen op lange afstand (EU LRIT Data Centrum) en de inspectiegegevensbank voor de havenstaatcontrole van de EU (Thetis).

(15)

De expertise van het Agentschap op het vlak van elektronische gegevensoverdracht en uitwisseling van maritieme gegevens dient te worden benut om de meldingsformaliteiten voor schepen te vereenvoudigen, teneinde belemmeringen voor het zeevervoer op te heffen en een Europese zeevervoersruimte zonder grenzen te creëren. Het Agentschap dient met name lidstaten te steunen bij de uitvoering van Richtlijn 2010/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende meldingsformaliteiten voor schepen die aankomen in en/of vertrekken uit havens van de lidstaten (5).

(16)

Het Agentschap moet de Commissie ten volle bijstaan bij onderzoeksactiviteiten met betrekking tot zijn bevoegdheidsgebieden. Overlappingen met de werkzaamheden van het bestaande onderzoekskader van de EU moeten echter worden vermeden. Het Agentschap dient derhalve niet verantwoordelijk te zijn voor het beheren van onderzoeksprojecten.

(17)

Daar er nieuwe toepassingen en innovatieve diensten worden ontwikkeld en reeds bestaande diensten worden verbeterd met als doel een Europese zeevervoersruimte zonder grenzen tot stand te brengen, moet het Agentschap ten volle gebruik maken van de mogelijkheden die worden geboden door de Europese satellietnavigatie programma's (Egnos en Galileo) en door het Global Monitoring for Environment and Security programma (GMES).

(18)

Na het verstrijken van het kader van de Unie voor samenwerking op het gebied van door ongevallen veroorzaakte of opzettelijke verontreiniging van de zee, dat is opgezet bij Beschikking nr. 2850/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), moet het Agentschap enkele activiteiten voortzetten die eerder onder dat kader werden uitgevoerd, door met name een beroep te doen op de deskundigheid van de raadgevende technische groep voor paraatheid ten aanzien van en bestrijding van verontreiniging van de zee. De activiteiten van het Agentschap op dit gebied ontslaan de kuststaten niet van hun verantwoordelijkheid om te beschikken over geëigende mechanismen ter bestrijding van verontreiniging en dienen bestaande samenwerkingsafspraken tussen lidstaten of groepen lidstaten te respecteren.

(19)

Het Agentschap stelt, op verzoek, via CleanSeaNet gedetailleerde gegevens over mogelijke verontreiniging door schepen ter beschikking van lidstaten, zodat deze hun verantwoordelijkheden uit hoofde van Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken (7) kunnen nakomen. De doelmatigheid van de handhaving varieert evenwel in aanzienlijke mate, ondanks het feit dat dergelijke verontreiniging mogelijkerwijs in de nationale wateren van andere landen terecht kan komen. In haar volgende verslag uit hoofde van artikel 12 van bovengenoemde richtlijn, dient de Commissie derhalve informatie te verstrekken aan het Europees Parlement en de Raad over de doeltreffendheid en samenhang van de handhaving van deze richtlijn, alsmede andere relevante informatie over de toepassing ervan.

(20)

Verzoeken van getroffen lidstaten aan het Agentschap om maatregelen voor verontreinigingsbestrijding te mobiliseren, dienen te worden ingediend via het mechanisme voor civiele bescherming van de Unie, dat bij Beschikking 2007/779/EG, Euratom van de Raad (8) is opgericht. Uitgezonderd voor omstandigheden waarbij ter bestrijding van verontreiniging om de mobilisatie van schepen en uitrusting die stand-by zijn wordt verzocht, kan de Commissie alternatieve communicatiemiddelen die gebruik maken van geavanceerde informatietechnologie als gepaster beschouwen, en kan zij aldus de verzoekende lidstaat daarvan op de hoogte stellen.

(21)

Recente gebeurtenissen hebben de risico's aangetoond van offshorewinning-, gasexploratie- en productie-installaties voor het zeevervoer en het mariene milieu. Het reactievermogen van het Agentschap bij verontreiniging door olie en zijn expertise op het vlak van verontreiniging door gevaarlijke en schadelijke stoffen dienen te worden benut teneinde te reageren op verontreiniging ten gevolge van dergelijke activiteiten, op verzoek van een getroffen staat.

(22)

Met name moet CleanSeaNet, dat momenteel wordt ingezet om bewijsmateriaal te leveren van die verontreiniging door schepen, ook door het Agentschap worden gebruikt om olieverontreiniging door offshore-exploratie en -productie van olie en gas op te sporen en te melden, zonder dat dit ten koste gaat van de dienstverlening voor zeevervoer.

(23)

Het Agentschap heeft waardevolle deskundigheid en instrumenten op de gebieden maritieme veiligheid, maritieme beveiliging, de preventie en de bestrijding van verontreiniging door schepen opgebouwd en erkend. Deze deskundigheid en deze instrumenten kunnen van belang zijn voor andere activiteiten van de Unie die verband houden met het zeevervoersbeleid van de Unie. Het Agentschap dient derhalve de Commissie en de lidstaten op verzoek bij te staan bij het ontwikkelen en uitvoeren van dergelijke activiteiten van de Unie, mits de raad van bestuur zulks heeft goedgekeurd in het kader van het jaarlijkse werkprogramma van het Agentschap. Dergelijke bijstand moet worden onderworpen aan een gedetailleerde kosten/batenanalyse en mag de kerntaken van het Agentschap niet schaden.

(24)

Met de technische bijstand die het Agentschap levert, draagt het ook bij aan de ontwikkeling van een milieuvriendelijker zeevervoer.

(25)

De meeste classificatiebureaus houden zich bezig met zeegaande vaartuigen én binnenschepen. Op basis van de ervaring van het Agentschap met classificatiebureaus voor zeegaande vaartuigen, zou het Agentschap aan de Commissie relevante informatie kunnen verstrekken met betrekking tot classificatiebureaus voor binnenschepen en aldus verbetering van de efficiency mogelijk kunnen maken.

(26)

Wat betreft de koppeling van vervoersinformatiesystemen moet het Agentschap de Commissie en de lidstaten bijstaan door, samen met de autoriteiten die bevoegd zijn voor het River Information Services System, de mogelijkheid van het delen van informatie tussen deze systemen te verkennen.

(27)

Onverminderd de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten, moet het Agentschap de Commissie en de lidstaten bijstaan bij het ontwikkelen en uitvoeren van het toekomstige e-Maritime-initiatief van de Unie, dat ertoe strekt de efficiëntie van de Europese zeevervoerssector te verbeteren door het gebruik van geavanceerde informatietechnologieën te bevorderen.

(28)

Teneinde de eengemaakte markt en een Europese zeevervoersruimte zonder grenzen te verwezenlijken, dienen de administratieve lasten op scheepvaart te worden verminderd, waarbij onder meer scheepvaartverkeer over korte afstand wordt bevorderd. In dit verband kunnen het concept van de „blauwe gordel” en e-Maritime mogelijkerwijs worden gebruikt als middel ter vermindering van de meldingsformaliteiten die commerciële vaartuigen bij het binnenvaren of verlaten van havens in de lidstaten moeten vervullen.

(29)

Gememoreerd wordt dat volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en op grond van het beginsel van institutioneel evenwicht, aan een agentschap van de Unie geen bevoegdheid kan worden verleend om besluiten met algemene strekking vast te stellen.

(30)

Onverminderd de in Verordening (EG) nr. 1406/2002 vastgelegde doelstellingen en taken dient de Commissie, binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening, in nauwe samenwerking met de relevante belanghebbenden een haalbaarheidsstudie op te stellen en in te dienen, teneinde de mogelijkheden tot verbetering van de coördinatie en samenwerking van de verschillende kustwachtfuncties te beoordelen en vast te stellen. In die studie moet rekening worden gehouden met het bestaande juridische kader en de relevante aanbevelingen van de toepasselijke fora van de Unie, alsmede met de huidige ontwikkeling van de gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur (CISE) en moeten de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid volledig in acht genomen worden, waarbij de kosten en baten voor het Europees Parlement en de Raad moeten worden verduidelijkt.

(31)

Voor het concurrentievermogen van de maritieme clusters in de Unie, is het belangrijk dat goed opgeleide Europese zeevarenden worden aangetrokken. Derhalve dient het Agentschap, in het licht van de huidige en toekomstige vraag in de Unie naar hoogopgeleide zeevarenden, in voorkomend geval de lidstaten en de Commissie te steunen bij het promoten van maritieme opleidingen door de vrijwillige uitwisseling van goede praktijken te bevorderen en informatie te verstrekken over de uitwisselingsprogramma's voor maritieme opleidingen van de Unie. Dit kan onder meer plaatsvinden door bekwame Europese belanghebbenden te assisteren om te streven naar uitmuntendheid in het onderwijs en de opleidingen op maritiem gebied, op vrijwillige basis en met volledige inachtneming van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en organisatie van de maritieme opleiding.

(32)

Om het toenemende risico op piraterij te bestrijden, dient het Agentschap in voorkomend geval gedetailleerde informatie te blijven verstrekken aan de bevoegde nationale instanties en andere relevante organen, met inbegrip van operaties als marineoperatie Atalanta van de EU zeemacht, over de positie van onder de vlag van een lidstaat varende schepen die door gebieden varen die als zeer risicovol zijn aangemerkt. Voorts beschikt het Agentschap over middelen die nuttig kunnen zijn, met name in de context van de ontwikkeling van CISE. Derhalve dient het Agentschap op verzoek relevante positioneringsgegevens van vaartuigen en aardeobservatiegegevens te verstrekken aan de bevoegde nationale instanties en aan organen van de Unie, zoals Frontex en Europol, teneinde preventieve maatregelen mogelijk te maken tegen opzettelijke ongeoorloofde handelingen, in de zin van het desbetreffende uniaal recht, onverminderd de rechten en plichten van de lidstaten en in overeenstemming met het toepasselijke nationale en uniaal recht, in het bijzonder met betrekking tot de organen die gegevens opvragen. Voor het verstrekken van gegevens inzake het op lange afstand identificeren en het volgen van schepen (LRIT) is de toestemming van de betrokken vlaggenstaat vereist, overeenkomstig de procedures die door de raad van bestuur moeten worden opgesteld.

(33)

Bij de bekendmaking van informatie overeenkomstig Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (9) moeten de Commissie en het Agentschap voortbouwen op de deskundigheid en de ervaringen die is opgedaan onder het Memorandum van overeenstemming van Parijs inzake toezicht op schepen door de havenstaat („Memorandum van Parijs”).

(34)

De bijstand van het Agentschap aan de lidstaten en aan de Commissie met betrekking tot de relevante besprekingen van internationale en regionale organisaties dient de relatie tussen deze organisaties en de lidstaten die voortvloeit uit het feit dat de lidstaten lid zijn van deze organisaties, onverlet te laten.

(35)

De Unie is toegetreden tot de volgende verdragen en internationale overeenkomsten, waarbij regionale organisaties worden opgericht, waarvan de activiteiten ook onder de doelstellingen van het Agentschap vallen: het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied (Verdrag van Helsinki als herzien in 1992) (10); het Verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging (Verdrag van Barcelona) (11) en de herziening daarvan uit 1995 (12) en een aantal protocollen daarbij; de Overeenkomst inzake samenwerking bij het bestrijden van verontreiniging van de Noordzee door olie en andere schadelijke stoffen (Overeenkomst van Bonn) (13); het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Ospar-Verdrag) (14); de Overeenkomst inzake samenwerking bij de bescherming van de kusten en het aquatische milieu van het Noordoost-Atlantische gebied tegen verontreiniging, ondertekend op 17 oktober 1990 (Overeenkomst van Lissabon) (15), met het aanvullend protocol daarbij, ondertekend op 20 mei 2008, die nog niet in werking zijn getreden (16). De Unie onderhandelt momenteel tevens over de toetreding tot het in april 1992 ondertekende Verdrag inzake de bescherming van de Zwarte Zee tegen verontreiniging (Verdrag van Boekarest). Het Agentschap dient derhalve technische bijstand te verstrekken aan de lidstaten en de Commissie met het oog op deelname aan de relevante besprekingen van deze regionale organisaties.

(36)

Naast deze regionale organisaties bestaat er een aantal andere regionale, subregionale en bilaterale coördinatie- en samenwerkingsregelingen met betrekking tot de bestrijding van verontreiniging. Bij het verlenen van bijstand bij de bestrijding van verontreiniging aan derde landen die een regionale zee met de Unie delen, dient het Agentschap in zijn optreden met deze regelingen rekening te houden.

(37)

De Unie deelt de volgende regionale zeebekken met buurlanden: de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de Oostzee. Het Agentschap moet op verzoek van de Commissie bijstand aan deze landen verlenen bij de bestrijding van verontreiniging.

(38)

Voor een maximale efficiëntie dient het Agentschap zo nauw mogelijk samen te werken binnen het kader van het Memorandum van Parijs. De Commissie en de lidstaten moeten de mogelijkheden blijven onderzoeken om de efficiëntie nog verder te verbeteren, en voorstellen daartoe zouden binnen het kader van dat Memorandum van Parijs ter overweging kunnen worden voorgelegd.

(39)

Om ervoor te zorgen dat de bindende rechtshandelingen van de Unie op de gebieden maritieme veiligheid en preventie van verontreiniging door schepen in de praktijk correct worden uitgevoerd, dient het Agentschap de Commissie bij te staan bij het afleggen van bezoeken aan de lidstaten. Deze bezoeken aan nationale overheden moeten het Agentschap in staat stellen alle nodige informatie te verzamelen om een uitvoerig verslag aan de Commissie voor te leggen met het oog op haar beoordeling. De bezoeken dienen te worden afgelegd in de geest van de beginselen genoemd in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en moeten op zodanige wijze plaatsvinden dat de administratieve last voor de nationale maritieme overheden tot een minimum wordt beperkt. Voorts moeten de bezoeken worden afgelegd overeenkomstig een vaste procedure, die een door de raad van bestuur aangenomen standaardmethodiek omvat.

(40)

Het Agentschap dient de Commissie bij te staan door inspecties van erkende organisaties uit te voeren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (17). Deze inspecties kunnen ook in derde landen plaatsvinden. De Commissie en het Agentschap dienen ervoor te zorgen dat de betrokken lidstaten naar behoren worden geïnformeerd. Daarnaast moet het Agentschap de aan hem door de Commissie gedelegeerde inspectietaken met betrekking tot de opleiding en certificering van zeevarenden in derde landen uitvoeren uit hoofde van Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (18). Details van de door het Agentschap verleende bijstand aan de door de Commissie verrichte maritieme beveiligingsinspecties overeenkomstig Verordening (EG) nr. 324/2008 van 9 april 2008 tot vaststelling van herziene procedures voor de uitvoering van inspecties van de Commissie op het gebied van de maritieme beveiliging (19) dienen niet onder Verordening (EG) nr. 1406/2002 te vallen.

(41)

Teneinde de samenhang te waarborgen met de beleidsdoelstellingen en de institutionele structuur van de Unie, alsmede met de toepasselijke administratieve en financiële procedures, moet de Commissie een formeel standpunt verstrekken in de vorm van een schriftelijk advies over de ontwerpmeerjarenstrategie van het Agentschap en de ontwerpen van de jaarlijkse werkprogramma's. De raad van bestuur dient daarmee rekening te houden alvorens deze documenten goed te keuren.

(42)

Met het oog op een eerlijke en transparante procedure voor de benoeming van de uitvoerend directeur moet de te volgen selectieprocedure in overeenstemming zijn met de richtsnoeren van de Commissie voor de selectie en benoeming van directeuren voor agentschappen van de Unie. In deze richtsnoeren wordt bepaald dat onderdanen van een lidstaat een kandidatuur kunnen indienen. Om dezelfde redenen moet de raad van bestuur in het preselectiecomité worden vertegenwoordigd door een waarnemer. De waarnemer moet gedurende de volgende fasen van de selectieprocedure op de hoogte worden gehouden. Op het moment dat de raad van bestuur zijn besluit inzake benoeming neemt, dienen de leden de mogelijkheid hebben aan de Commissie vragen over de selectieprocedure stellen. Voorts moet de raad van bestuur, overeenkomstig de gevestigde praktijk, de gelegenheid krijgen om de kandidaten die op de beperkte lijst zijn geplaatst, te horen. In alle fasen van de selectieprocedure en de benoeming voor de functie van uitvoerend directeur van het Agentschap moeten alle betrokken partijen ervoor zorgen dat de persoonsgegevens van de kandidaten worden verwerkt in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (20).

(43)

Hoewel het Agentschap voornamelijk wordt gefinancierd door middel van een bijdrage van de Unie, beschikt het ook over inkomsten afkomstig uit tarieven en vergoedingen voor zijn diensten. Deze tarieven en vergoedingen hebben met name betrekking op de exploitatie van het EU LRIT datacentrum en worden toegepast overeenkomstig de op 1 en 2 oktober 2007 en 9 december 2008 vastgesteld resolutie van de Raad met betrekking tot de oprichting van het EU LRIT datacentrum en met name de passages over de financiering van de LRIT-verslagen.

(44)

In het kader van het in Verordening (EG) nr. 1406/2002 voorziene voortgangsverslag dient de Commissie ook te onderzoeken hoe het Agentschap kan bijdragen aan de uitvoering van een toekomstige wetgevingshandeling over de veiligheid van offshore olie- en gasprospectie, -exploratie en -productieactiviteiten, die momenteel door het Europees Parlement en de Raad wordt bestudeerd met betrekking tot de preventie van verontreiniging door offshore-olie- en -gasinstallaties, rekening houdend met de beproefde en erkende deskundigheid en instrumenten waarover het Agentschap beschikt.

(45)

De activiteiten van het Agentschap dienen in voorkomend geval ook bij te dragen aan het tot stand brengen van een daadwerkelijke Europese zeevervoersruimte zonder grenzen.

(46)

Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (21), en met name artikel 208, moet in acht worden genomen.

(47)

Verordening (EG) nr. 1406/2002 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002

Verordening (EG) nr. 1406/2002 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikelen 1 tot en met 3 worden vervangen door:

„Artikel 1

Doelstellingen

1.   Bij deze verordening wordt een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid ( het „Agentschap”) opgericht, dat voorziet in een hoog, uniform en efficiënt niveau van veiligheid op zee, van maritieme beveiliging en van voorkoming en bestrijding van verontreiniging door schepen, alsook van bestrijding van verontreiniging van de zee door olie- en gasinstallaties.

2.   Hiertoe werkt het Agentschap met de lidstaten en de Commissie samen en verschaft het hun op de in lid 1 van dit artikel genoemde terreinen technische, operationele en wetenschappelijke bijstand binnen de grenzen van zijn in artikel 2 genoemde kerntaken alsook, indien van toepassing, van de neventaken zoals neergelegd in artikel 2 bis, in het bijzonder om de lidstaten en de Commissie te helpen de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie correct toe te passen. Wat het bestrijden van verontreiniging betreft, verstrekt het Agentschap alleen op verzoek van de getroffen lidstaat (-staten) operationele bijstand.

3.   Door de in lid 2 bedoelde bijstand te verlenen, draagt het Agentschap in voorkomend geval bij aan de algemene efficiëntie van het zeeverkeer en zeevervoer, overeenkomstig deze verordening, teneinde de totstandbrenging van een Europese zeevervoersruimte zonder grenzen te bevorderen.

Artikel 2

Kerntaken van het Agentschap

1.   Teneinde de doelstellingen van artikel 1 op passende wijze te verwezenlijken, wordt het Agentschap met de in dit artikel genoemde kerntaken belast.

2.   Het Agentschap ondersteunt de Commissie:

a)

bij de voorbereidende werkzaamheden voor het actualiseren en ontwikkelen van de toepasselijke rechtshandelingen van de EU, met name in samenhang met de ontwikkeling van de internationale wetgeving ter zake;

b)

bij de effectieve uitvoering van de toepasselijke bindende rechtshandelingen van de Unie, met name bij het uitvoeren van de bezoeken en inspecties als bedoeld in artikel 3 van deze verordening, en door de Commissie technische ondersteuning te bieden bij de uitvoering van de inspectietaken die haar zijn toegewezen overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (22). In dit verband kan het Agentschap de Commissie voorstellen doen voor eventuele verbeteringen van deze bindende rechtshandelingen;

c)

bij de analyse van lopende en voltooide onderzoeksprojecten die onder de doelstellingen van het Agentschap vallen; dit kan het bepalen van mogelijke follow-upmaatregelen omvatten die voortvloeien uit specifieke onderzoeksprojecten;

d)

bij de uitvoering van eventuele andere in wetgevingshandelingen van de Unie aan de Commissie toegewezen taken die binnen de doelstellingen van het Agentschap liggen.

3.   Het Agentschap werkt samen met de lidstaten om:

a)

in voorkomend geval relevante opleidingsactiviteiten te organiseren op gebieden die onder de bevoegdheden van de lidstaten vallen;

b)

technische oplossingen te ontwikkelen, met inbegrip van het verstrekken van de desbetreffende operationele diensten, en technische bijstand te verlenen bij de opbouw van de nationale capaciteit die nodig is om de desbetreffende rechtshandelingen van de Unie te kunnen implementeren;

c)

op verzoek van een lidstaat toepasselijke informatie afkomstig uit de in artikel 3 genoemde inspecties te verstrekken, teneinde het toezicht te ondersteunen van de erkende organisaties die namens de lidstaten certificatietaken uitvoeren overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (23) onverminderd de rechten en plichten van de vlaggenstaat;

d)

met extra middelen en op een kostenefficiënte manier steun te bieden bij de bestrijding van verontreiniging in geval van door schepen veroorzaakte verontreiniging en van verontreiniging van de zee door olie- en gasinstallaties, indien daarom verzocht is door de getroffen lidstaat onder wiens gezag de schoonmaakoperaties worden uitgevoerd, zulks onverminderd de verantwoordelijkheid van de kuststaten om te beschikken over passende operationele mechanismen voor de bestrijding van verontreiniging en met inachtneming van de bestaande samenwerking tussen lidstaten op dit terrein. In voorkomend geval worden verzoeken om maatregelen voor verontreinigingsbestrijding te mobiliseren, doorgegeven via het mechanisme voor civiele bescherming van de Unie, dat bij Besluit 2007/779/EG, Euratom van de Raad (24), is opgericht.

4.   Het Agentschap bevordert de samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie:

a)

op het gebied van de monitoring van de scheepvaart uit hoofde van Richtlijn 2002/59/EG bevordert het Agentschap in het bijzonder de samenwerking tussen oeverstaten in de betrokken vaargebieden en ontwikkelt en beheert het datacentrum van de Europese Unie voor het op lange afstand identificeren en volgen van schepen en het systeem voor de uitwisseling van maritieme informatie van de Unie (SafeSeaNet), als bedoeld in artikel 6 ter en artikel 22 bis van die richtlijn, en het internationale systeem van data-uitwisseling voor het op lange afstand identificeren en volgen van schepen, zulks overeenkomstig de afspraken in de Internationale Maritieme Organisatie („IMO”);

b)

door, op verzoek en onverminderd het nationale en uniaal recht, toepasselijke gegevens over de positionering van vaartuigen en aardeobservatiegegevens te verstrekken aan de bevoegde nationale instanties en de betrokken organen van de Unie, binnen de grenzen van hun mandaat, teneinde maatregelen tegen dreigingen van piraterij en van opzettelijke onwettige handelingen te bevorderen, overeenkomstig de bepalingen in het toepasselijke uniaal recht of uit hoofde van op internationaal niveau overeengekomen rechtsinstrumenten op het gebied van zeeverkeer. Daarbij dienen de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming te worden nageleefd en moeten de administratieve procedures worden gevolgd die zijn vastgesteld door de raad van bestuur of de overeenkomstig Richtlijn 2002/59/EG opgerichte stuurgroep op hoog niveau, naargelang het geval. Voor het verstrekken van gegevens inzake het op lange afstand identificeren en het volgen van schepen is de toestemming van de betrokken vlaggenstaat vereist;

c)

bij het onderzoeken van ongevallen en incidenten op zee overeenkomstig Richtlijn 2009/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de zeescheepvaartsector (25); hierbij verleent het Agentschap, indien de betrokken lidstaten hierom verzoeken en mits zich geen belangenconflict voordoet, de lidstaten operationele ondersteuning bij de uitvoering van onderzoeken met betrekking tot ernstige en zeer ernstige ongevallen op zee en analyseert het de verslagen van het onderzoek naar veiligheid op zee om na te gaan welke relevante lering met een toegevoegde waarde op het niveau van de Unie hieruit kan worden getrokken. Op basis van de door de lidstaten verstrekte gegevens, overeenkomstig artikel 17 van deze richtlijn, stelt het Agentschap een jaarlijks overzicht op van ongevallen en incidenten op zee;

d)

bij het verstrekken van objectieve, betrouwbare en vergelijkbare statistieken, informatie en gegevens om zo de Commissie en de lidstaten in staat te stellen de noodzakelijke maatregelen te treffen om hun acties te verbeteren en de doeltreffendheid en kostenefficiëntie van bestaande maatregelen te beoordelen. Dit omvat het verzamelen, registreren en beoordelen van technische gegevens, de systematische exploitatie van bestaande databanken, met inbegrip van hun kruisbestuiving en, waar van toepassing, de ontwikkeling van aanvullende databanken. Op basis van de verzamelde gegevens verleent het Agentschap de Commissie bijstand bij het bekendmaken van informatie met betrekking tot schepen uit hoofde van Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (26);

e)

bij het verzamelen en analyseren van gegevens over zeevarenden die worden verstrekt en gebruikt overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden (27);

f)

bij het verbeteren van opsporing en vervolging van schepen die illegale lozingen hebben verricht in de zin van Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken (28);

g)

bij gevallen van olieverontreiniging van de zee die is veroorzaakt door olie- en gasinstallaties, door de Europese dienst voor satelliettoezicht op olielekkages (CleanSeaNet) in te zetten om de omvang en de milieugevolgen van dergelijke verontreiniging te monitoren;

h)

bij het verstrekken van technische bijstand aan de lidstaten en de Commissie die deze nodig hebben om bij te dragen aan de desbetreffende werkzaamheden van de technische instanties van de IMO, van de Internationale Arbeidsorganisatie voor zover het om scheepvaartaangelegenheden gaat, en van het Memorandum van overeenstemming van Parijs inzake toezicht op schepen door de havenstaat („Memorandum van Parijs”) en, ten aanzien van zaken waarvoor de Unie bevoegd is, van relevante regionale organisaties waartoe de Unie is toegetreden;

i)

met betrekking tot de uitvoering van Richtlijn 2010/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende meldingsformaliteiten voor schepen die aankomen in en/of vertrekken uit havens van de lidstaten (29), met name door de elektronische gegevensoverdracht via het SafeSeaNet te bevorderen en de ontwikkeling van één elektronisch platform te ondersteunen.

5.   Op verzoek van de Commissie kan het Agentschap technische bijstand, zoals het organiseren van opleidingsactiviteiten met betrekking tot de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie, verstrekken ten behoeve van kandidaat-lidstaten, en, waar van toepassing, van Europese nabuurschapspartnerlanden en van landen die partij zijn bij het Memorandum van Parijs.

Het Agentschap kan eveneens bijstand verlenen wanneer derde landen die aan eenzelfde zeebekken grenzen als de Europese Unie, getroffen worden door verontreiniging van schepen dan wel van olie- en gasinstallaties afkomstige mariene verontreiniging, zulks overeenkomstig het bij Beschikking 2007/779/EG, Euratom opgerichte mechanisme voor civiele bescherming van de EU en naar analogie van de voorwaarden die uit hoofde van lid 3, onder d), van dit artikel voor de lidstaten gelden. Deze taken worden gecoördineerd met de bestaande regionale regelingen voor samenwerking bij verontreiniging van de zee.

Artikel 2 bis

Neventaken van het Agentschap

1.   Onverminderd de in artikel 2 omschreven kerntaken staat het Agentschap de Commissie respectievelijk de lidstaten bij in het ontwikkelen en uitvoeren van de in de leden 2 en 3 van dit artikel met betrekking tot de doelen van het Agentschap omschreven activiteiten van de Unie, zulks in de mate waarin het Agentschap beschikt over beproefde en erkende deskundigheid ter zake. De in dit artikel omschreven bijkomende taken van het Agentschap:

a)

leveren een aangetoonde toegevoegde waarde op;

b)

worden uitgevoerd zonder dat dit tot dubbel werk leidt;

c)

zijn in het belang van het zeevervoerbeleid van de Unie;

d)

gaan niet ten koste van de kerntaken van het Agentschap, en

e)

maken geen inbreuk op de rechten en plichten van de lidstaten, in het bijzonder als vlaggenstaten, havenstaten en kuststaten.

2.   Het Agentschap ondersteunt de Commissie:

a)

bij de uitvoering van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kaderrichtlijn mariene strategie) (30), door bij te dragen tot de doelstelling van een goede milieutoestand van de zeewateren voor elementen die verband houden met de scheepvaart en gebruikmakend van de resultaten van bestaande instrumenten zoals SafeSeaNet en CleanSeaNet;

b)

door technische bijstand te verstrekken met betrekking tot broeikasgasemissies vanaf schepen, in het bijzonder door de actuele internationale ontwikkelingen te volgen;

c)

bij het, wat het programma voor de wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES) betreft, binnen het beheerskader van GMES bevorderen dat de data en diensten van GMES voor maritieme doeleinden worden gebruikt;

d)

bij het ontwikkelen van een gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur voor het maritieme gebied van de EU;

e)

met betrekking tot mobiele offshore-olie- en gasinstallaties, het onderzoeken van de eisen van de IMO en het verzamelen van basisinformatie over mogelijke bedreigingen voor het zeevervoer en het mariene milieu;

f)

door informatie te verstrekken met betrekking tot classificatiebureaus voor binnenvaartschepen, overeenkomstig Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van technische voorschriften voor binnenschepen (31). Die informatie moet ook worden opgenomen in de verslagen als bedoeld in artikel 3, leden 4 en 5, van deze verordening.

3.   Het Agentschap verleent bijstand aan de Commissie en de lidstaten:

a)

bij het onderzoeken van de haalbaarheid en de uitvoering van het beleid en de projecten die de totstandbrenging van een Europese zeevervoersruimte zonder grenzen ondersteunen, zoals het concept van de blauwe gordel en e-Maritime, evenals de snelwegen op zee. Dit gebeurt met name door de mogelijkheid van extra functies voor SafeSeaNet te onderzoeken, met inachtneming van de rol van de overeenkomstig Richtlijn 2002/59/EG ingestelde stuurgroep op hoog niveau;

b)

door samen met de autoriteiten die bevoegd zijn voor het River Information Services System de mogelijkheid te verkennen van het delen van informatie tussen dit systeem en de informatiesystemen voor het zeevervoer, op basis van het verslag als bedoeld in artikel 15 van Richtlijn 2010/65/EU;

c)

door de vrijwillige uitwisseling van goede praktijken op het vlak van onderwijs en opleiding op maritiem gebied in de Unie te bevorderen, en door informatie te verstrekken over uitwisselingsprogramma's van de Unie met betrekking tot maritieme opleidingen, met volledige inachtneming van artikel 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Artikel 3

Bezoeken aan de lidstaten en inspecties

1.   Voor het vervullen van zijn taken en om de Commissie bij te staan bij het vervullen van haar verplichtingen in het kader van het VWEU en met name de beoordeling van de efficiënte tenuitvoerlegging van de relevante wetgeving van de Unie, verricht het Agentschap bezoeken in de lidstaten overeenkomstig de door de raad van bestuur vastgestelde methodiek.

2.   Het Agentschap stelt de betrokken lidstaat tijdig in kennis van het geplande bezoek, de identiteit van de gemachtigde ambtenaren en de aanvangsdatum en de verwachte duur van het bezoek. De met de inspecties belaste ambtenaren van het Agentschap leggen eerst het besluit over van de uitvoerend directeur van het Agentschap waarin het voorwerp en het doel van hun opdracht zijn vermeld.

3.   Het Agentschap voert namens de Commissie inspecties uit zoals vereist bij bindende wetgevingshandelingen van de Unie wat betreft organisaties die door de Unie erkend zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (32) en wat betreft de opleiding en certificering van zeevarenden overeenkomstig Richtlijn 2008/106/EG.

4.   Na elk bezoek en elke inspectie stelt het Agentschap een verslag op dat aan de Commissie en aan de betrokken lidstaat wordt verstrekt.

5.   Waar passend, en in elk geval wanneer een bezoek- of inspectiecyclus is afgerond, analyseert het Agentschap de verslagen van die cyclus met het oog op horizontale bevindingen en algemene conclusies over de doeltreffendheid en kostenefficiëntie van de maatregelen. Het Agentschap legt deze analyse voor aan de Commissie voor verdere bespreking met de lidstaten, teneinde er de passende lessen uit te trekken en de verspreiding van goede werkmethoden te faciliteren.

2)

In artikel 4, worden leden 3 en 4 vervangen door:

„3.   De raad van bestuur stelt de praktische regelingen vast voor de toepassing van de leden 1 en 2, onder meer, waar passend, regelingen voor overleg met lidstaten vóór de bekendmaking van informatie.

4.   Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (33) is van toepassing op de informatie die de Commissie en het Agentschap op grond van de onderhavige verordening verzamelen en verwerken, en het Agentschap neemt de nodige maatregelen om de veilige behandeling en verwerking van vertrouwelijke informatie te garanderen.

3)

In artikel 5 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Op verzoek van de Commissie kan de raad van bestuur met toestemming van en in samenwerking met de betrokken lidstaten en terdege rekening houdend met de gevolgen voor de begroting, waaronder eventuele bijdragen die de betrokken lidstaten kunnen leveren, besluiten regionale centra te vestigen die noodzakelijk zijn om, op de meest efficiënte en effectieve manier, een aantal van de taken van het Agentschap uit te voeren. Wanneer de raad van bestuur een dergelijk besluit neemt, stelt hij het precieze takenpakket van het regionale centrum vast, waarbij onnodige financiële kosten worden vermeden en de samenwerking met bestaande regionale en nationale netwerken wordt verbeterd.”.

4)

In artikel 10 wordt lid 2 als volgt gewijzigd:

a)

punt b) wordt vervangen door:

„b)

stelt het jaarverslag over de activiteiten van het Agentschap vast en dient dit elk jaar uiterlijk op 15 juni in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Europese Rekenkamer en de lidstaten.

Het Agentschap doet de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toekomen;”;

b)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

in het kader van de voorbereiding van het werkprogramma, onderzoekt en hecht zijn goedkeuring aan verzoeken van de Commissie om bijstand, zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, onder d), verzoeken van de lidstaten om technische bijstand, zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, verzoeken om technische bijstand zoals bedoeld in artikel 2, lid 5, alsmede verzoeken om bijstand zoals bedoeld in artikel 2 bis;

c bis)

onderzoekt een meerjarenstrategie voor het Agentschap en stelt deze vast voor een periode van vijf jaar, rekening houdend met het schriftelijke advies van de Commissie;

c ter)

onderzoekt het meerjarig personeelsbeleidsplan van het Agentschap en stelt het vast;

c quater)

overweegt ontwerpen van administratieve regelingen zoals bedoeld in artikel 15, lid 2, onder b bis);”;

c)

punt g) wordt vervangen door:

„g)

stelt de methodiek vast voor de uit hoofde van artikel 3 uit te voeren bezoeken. In het geval dat de Commissie binnen een periode van 15 dagen na de datum van aanneming van de methodiek te kennen geeft het niet eens te zijn met de aangenomen methodiek, bespreekt de raad van bestuur de methodiek opnieuw en stelt hij de methodiek, eventueel gewijzigd, in tweede lezing vast, ofwel met een twee derde meerderheid, met inbegrip van de vertegenwoordigers van de Commissie, ofwel met eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten;”;

d)

punt h) wordt vervangen door:

„h)

verricht zijn taken in verband met de begroting van het Agentschap overeenkomstig de artikelen 18, 19 en 21, en houdt rekening met en geeft een passend gevolg aan de resultaten en aanbevelingen van de verschillende interne en externe auditverslagen en beoordelingen;”;

e)

punt i) wordt vervangen door:

„i)

treedt op als tuchtraad ten aanzien van de uitvoerend directeur en de in artikel 16 bedoelde afdelingshoofden;”;

f)

punt l) wordt vervangen door:

„l)

herziet de financiële uitvoering van het onder k) van dit lid vermelde gedetailleerde plan en de in Verordening (EG) nr. 2038/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 over meerjarenfinanciering voor de acties van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid op het gebied van de bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging (34) vastgestelde budgettaire verbintenissen;

g)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„m)

wijst onder zijn leden een waarnemer aan, die toeziet op de selectieprocedure van de Commissie voor de benoeming van de uitvoerend directeur.”.

5)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

„De leden van de raad van bestuur worden benoemd op basis van hun relevante ervarings- en deskundigheidsniveau op de in artikel 1 genoemde gebieden. De lidstaten en de Commissie, streven ieder naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De duur van de ambtstermijn bedraagt vier jaar. Deze ambtstermijn kan worden verlengd.”.

6)

In artikel 13 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De raad van bestuur kan, wanneer het gaat om een vertrouwelijke kwestie of een belangenconflict, besluiten specifieke agendapunten te bespreken zonder dat de betrokken leden daarbij aanwezig zijn. Gedetailleerde voorschriften voor de toepassing van deze bepaling worden vastgelegd in het reglement van orde.”.

7)

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 worden de punten a) en b) vervangen door:

„a)

hij bereidt de meerjarenstrategie van het Agentschap voor en legt die na raadpleging van de Commissie aan de raad van bestuur voor, ten minste acht weken vóór de desbetreffende vergadering van de raad van bestuur, daarbij rekening houdend met standpunten en suggesties van de leden van de raad van bestuur;

a bis)

hij bereidt het meerjarenpersoneelsbeleidplan van het Agentschap voor en legt het na raadpleging van de Commissie aan de raad van bestuur voor, ten minste vier weken vóór de desbetreffende vergadering van de raad van bestuur;

a ter)

hij bereidt het jaarlijks werkprogramma voor, met een indicatie van de personele en financiële middelen die naar verwachting aan elke activiteit zullen worden toegewezen, en het gedetailleerde plan van het Agentschap voor de paraatheid voor en bestrijding van verontreiniging en legt beide na raadpleging van de Commissie voor aan de raad van bestuur, ten minste acht weken vóór de desbetreffende vergadering van de raad van bestuur, met inachtneming van de standpunten en voorstellen van de leden van de raad van bestuur. Hij neemt de nodige maatregelen voor de uitvoering daarvan. Hij geeft gehoor aan alle verzoeken om bijstand van een lidstaat overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder c);

b)

hij besluit tot uitvoering van inspectiebezoeken zoals bedoeld in artikel 3, na raadpleging van de Commissie en volgens de methodiek voor bezoeken die de raad van bestuur in overeenstemming met artikel 10, lid 2, onder g), heeft vastgesteld;

b bis)

hij kan administratieve regelingen aangaan met andere instellingen die actief zijn op de actieterreinen van het Agentschap, op voorwaarde dat de ontwerpregelingen ter advies zijn voorgelegd aan de raad van bestuur en deze binnen een termijn van vier weken geen bezwaar maakt.”;

b)

in lid 2 wordt punt d) vervangen door:

„d)

hij organiseert een efficiënt toetsingssysteem teneinde de prestaties van het Agentschap te kunnen vergelijken met de in deze verordening vastgestelde doelstellingen en taken. Hiertoe stelt hij in overeenstemming met de Commissie en de raad van bestuur op maat gesneden prestatie-indicatoren vast waarmee de behaalde resultaten doeltreffend kunnen worden beoordeeld. Hij zorgt ervoor dat de organisatorische structuur van het Agentschap binnen de beschikbare financiële en personele middelen regelmatig wordt aangepast aan de zich ontwikkelende behoeften. Op basis hiervan stelt de uitvoerend directeur elk jaar een ontwerp van een algemeen verslag op dat hij ter overweging aan de raad van bestuur voorlegt. Het verslag omvat een specifiek onderdeel betreffende de financiële uitvoering van het gedetailleerd plan van het Agentschap voor de paraatheid voor en bestrijding van verontreiniging en een stand van zaken van alle in het kader van dat plan gefinancierde acties. Hij voert een methode van geregelde evaluatie in die aan erkende vaknormen voldoet;”;

c)

lid 2, punt g), wordt geschrapt;

d)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De uitvoerend directeur brengt in voorkomend geval aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de vervulling van zijn taken.

Hij presenteert de stand van zaken met betrekking tot de voorbereiding van de meerjarenstrategie en het jaarlijks werkprogramma.”.

8)

Artikel 16 wordt vervangen door:

„Artikel 16

Benoeming en ontslag van de uitvoerend directeur en de afdelingshoofden

1.   De uitvoerend directeur wordt benoemd en ontslagen door de raad van bestuur. De uitvoerend directeur wordt voor een periode van vijf jaar benoemd op grond van verdienste en van door bewijsstukken aangetoonde bestuurlijke en leidinggevende bekwaamheid, alsook door bewijsstukken aangetoonde ervaring op de in artikel 1 vermelde gebieden, nadat het advies van de in artikel 10 bedoelde waarnemer is gehoord. De uitvoerend directeur wordt benoemd uit een kandidatenlijst van ten minste drie kandidaten, die door de Commissie wordt opgesteld na een algemeen vergelijkend onderzoek volgend op de bekendmaking van de vacature in het Publicatieblad van de Europese Unie, en elders, door een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling. De door de raad van bestuur gekozen kandidaat kan worden verzocht een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden. De raad van bestuur beraadt zich over een ontslag op verzoek van de Commissie of van een derde van zijn leden. De raad van bestuur neemt een besluit over benoeming of ontslag met een meerderheid van vier vijfde van alle stemgerechtigde leden.

2.   Op voorstel van de Commissie kan de raad van bestuur, rekening houdende met het beoordelingsverslag, het mandaat van de uitvoerend directeur eenmalig verlengen met maximaal vier jaar. De raad van bestuur neemt een besluit met een meerderheid van vier vijfde van alle stemgerechtigde leden. De raad van bestuur stelt het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen om de ambtstermijn van de uitvoerend directeur te verlengen. Binnen een maand die voorafgaat aan de verlenging van zijn ambtstermijn kan de uitvoerend directeur worden gevraagd een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden. Indien de ambtstermijn niet wordt verlengd, blijft de uitvoerend directeur in functie totdat er een opvolger is aangewezen.

3.   De uitvoerend directeur kan worden bijgestaan door één of meer afdelingshoofden. Indien de uitvoerend directeur afwezig of verhinderd is, neemt een van de afdelingshoofden zijn plaats in.

4.   De afdelingshoofden worden benoemd op grond van verdienste en van door bewijsstukken aangetoonde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, alsook professionele bekwaamheid en ervaring op de in artikel 1 vermelde gebieden. De afdelingshoofden worden benoemd en ontslagen door de uitvoerend directeur na een positief advies van de raad van bestuur.”.

9)

Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:

a)

in lid 1 wordt punt c) vervangen door:

„c)

tarieven en vergoedingen voor publicaties, opleiding en/of andere door het Agentschap geleverde diensten.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De uitvoerend directeur stelt een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar, op basis van een activiteitenbegroting, en zendt deze aan de raad van bestuur, samen met een ontwerpoverzicht van de personeelsformatie.”;

c)

leden 7 en 8 worden vervangen door:

„7.   De raming wordt samen met het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie door de Commissie ingediend bij het Europees Parlement en de Raad (de „begrotingsautoriteit”).

8.   Op basis van de raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel 314 VWEU voorlegt aan de begrotingsautoriteit, tezamen met een beschrijving en motivering van eventuele verschillen tussen de raming van het Agentschap en de subsidie ten laste van de algemene begroting.”;

d)

lid 10 wordt vervangen door:

„10.   De begroting wordt vastgesteld door de raad van bestuur. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast, tezamen met het jaarlijkse werkprogramma.”.

10)

Artikel 22 wordt vervangen door:

„Artikel 22

Evaluatie

1.   Op gezette tijden en ten minste om de vijf jaar geeft de raad van bestuur de opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van deze verordening. De Commissie verstrekt het Agentschap alle gegevens welke het voor deze evaluatie relevant acht.

2.   De evaluatie beoordeelt het effect van deze verordening, alsmede het nut, de relevantie, de gerealiseerde toegevoegde waarde en de effectiviteit van het Agentschap en zijn werkmethoden. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de standpunten van alle betrokkenen, zowel op Europees als op nationaal niveau. Er wordt met name nagegaan of het nodig is de taken van het agentschap te wijzigen. De raad van bestuur stelt in overleg met de Commissie een specifieke opdracht vast, na raadpleging van de betrokken partijen.

3.   De raad van bestuur ontvangt de evaluatie en legt de Commissie aanbevelingen voor met het oog op wijzigingen in deze verordening, het Agentschap en de werkmethoden. De resultaten van de evaluatie en de aanbevelingen worden door de Commissie toegezonden aan de Raad en het Europees Parlement en worden bekendgemaakt. Indien nodig wordt een actieplan met tijdschema bijgevoegd.”.

11)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 22 bis

Voortgangsverslag

Uiterlijk 2 maart 2018 en met inachtneming van het in artikel 22 bedoelde evaluatieverslag, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de wijze waarop het Agentschap de aanvullende verantwoordelijkheden die hem bij deze verordening zijn toegekend, heeft vervuld, teneinde te bepalen op welke gebieden de efficiëntie kan worden verbeterd en, indien nodig, of de doelstellingen en taken dienen te worden gewijzigd.”.

12)

Artikel 23 wordt geschrapt.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 15 januari 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. CREIGHTON


(1)  PB C 107 van 6.4.2011, blz. 68.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 december 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 4 oktober 2012 (PB C 352 E van 16.11.2012, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 13 december 2012.

(3)  PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1.

(4)  PB L 129 van 29.4.2004, blz. 6.

(5)  PB L 283 van 29.10.2010, blz. 1.

(6)  PB L 332 van 28.12.2000, blz. 1.

(7)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 11.

(8)  PB L 314 van 1.12.2007, blz. 9.

(9)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57.

(10)  Besluit 94/157/EG van de Raad (PB L 73 van 16.3.1994, blz. 19).

(11)  Besluit 77/585/EEG van de Raad (PB L 240 van 19.9.1977, blz. 1).

(12)  Besluit 1999/802/EG van de Raad (PB L 322 van 14.12.1999, blz. 32).

(13)  Besluit 84/358/EEG van de Raad (PB L 188 van 16.7.1984, blz. 7).

(14)  Besluit 98/249/EG van de Raad (PB L 104 van 3.4.1998, blz. 1).

(15)  Besluit 93/550/EEG van de Raad (PB L 267 van 28.10.1993, blz. 20).

(16)  Besluit 2010/655/EU van de Raad (PB L 285 van 30.10.2010, blz. 1).

(17)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 11.

(18)  PB L 323 van 3.12.2008, blz. 33.

(19)  PB L 98 van 10.4.2008, blz. 5.

(20)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(21)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(22)  PB L 129 van 29.4.2004, blz. 6.

(23)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 47.

(24)  PB L 314 van 1.12.2007, blz. 9.

(25)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 114.

(26)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57.

(27)  PB L 323 van 3.12.2008, blz. 33.

(28)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 11.

(29)  PB L 283 van 29.10.2010, blz. 1.

(30)  PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.

(31)  PB L 389 van 30.12.2006, blz. 1.

(32)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 11.”.

(33)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.”.

(34)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 1.”;