ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.310.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 310

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
9 november 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1039/2012 van de Raad van 29 oktober 2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op aluminium radiatoren van oorsprong uit de Volksrepubliek China

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1040/2012 van de Raad van 7 november 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 754/2009 tot uitsluiting van bepaalde groepen vaartuigen uit de visserijinspanningsregeling die is vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1342/2008 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 43/2012 en (EU) nr. 44/2012 met betrekking tot bepaalde vangstmogelijkheden

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1041/2012 van de Commissie van 26 oktober 2012 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen 平谷大桃 (Pinggu Da Tao) (BOB)

17

 

*

Verordening (EU) nr. 1042/2012 van de Commissie van 7 november 2012 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1031/2010 ter opneming van een door het Verenigd Koninkrijk aan te wijzen veilingplatform ( 1 )

19

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1043/2012 van de Commissie van 8 november 2012 tot goedkeuring van de werkzame stof fosfaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

24

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1044/2012 van de Commissie van 8 november 2012 houdende afwijking van Verordening (EEG) nr. 2454/93 wat betreft de oorsprongsregels voor gebruik in het kader van het schema van algemene tariefpreferenties in verband met de bijzondere situatie van Guatemala wat de uitvoer van bepaalde visserijproducten naar de Europese Unie betreft

28

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1045/2012 van de Commissie van 8 november 2012 houdende afwijking van Verordening (EEG) nr. 2454/93 wat betreft de oorsprongsregels voor gebruik in het kader van het schema van algemene tariefpreferenties in verband met de bijzondere situatie van El Salvador wat de uitvoer van bepaalde visserijproducten naar de Europese Unie betreft

31

 

*

Verordening (EU) nr. 1046/2012 van de Commissie van 8 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS), wat de indiening van tijdreeksen voor de nieuwe regionale indeling betreft

34

 

*

Verordening (EU) nr. 1047/2012 van de Commissie van 8 november 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1924/2006 wat betreft de lijst van voedingsclaims ( 1 )

36

 

*

Verordening (EU) nr. 1048/2012 van de Commissie van 8 november 2012 tot verlening van een vergunning voor een gezondheidsclaim voor levensmiddelen die over ziekterisicobeperking gaat ( 1 )

38

 

*

Verordening (EU) nr. 1049/2012 van de Commissie van 8 november 2012 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat het gebruik van polyglycitolstroop in verschillende levensmiddelencategorieën betreft ( 1 )

41

 

*

Verordening (EU) nr. 1050/2012 van de Commissie van 8 november 2012 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 231/2012 tot vaststelling van de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad opgenomen levensmiddelenadditieven wat betreft polyglycitolstroop ( 1 )

45

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1051/2012 van de Commissie van 8 november 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

47

 

 

BESLUITEN

 

 

2012/693/EU

 

*

Besluit van de Raad van 7 november 2012 houdende benoeming van een Deens lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

49

 

 

2012/694/EU

 

*

Besluit van de Raad van 7 november 2012 houdende benoeming van een Luxemburgs lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

50

 

 

2012/695/EU

 

*

Besluit van de Raad van 7 november 2012 houdende benoeming van een Brits lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

51

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Besluit Atalanta/2/2012 (2012/361/GBVB) van het Politiek en Veiligheidscomité van 3 juli 2012 tot benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atalanta) (PB L 176 van 6.7.2012)

52

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1039/2012 VAN DE RAAD

van 29 oktober 2012

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op aluminium radiatoren van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (de „basisverordening”), en met name artikel 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie (de „Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Voorlopige maatregelen

(1)

De Commissie heeft bij Verordening (EU) nr. 402/2012 (2) (de „voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op aluminium radiatoren van oorsprong uit de Volksrepubliek China (de „VRC” of het „betrokken land”).

(2)

De procedure werd op 12 augustus 2011 ingeleid (3) naar aanleiding van een klacht die werd ingediend door de International Association of Aluminium Radiator Manufacturers Limited Liability Consortium (AIRAL S.c.r.l. —de „klager”) namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie van aluminium radiatoren in de Unie voor hun rekening nemen.

(3)

Zoals in overweging 14 van de voorlopige verordening is vermeld, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 juli 2010 tot en met 30 juni 2011 (het „onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2008 tot het eind van het OT (de „beoordelingsperiode”).

1.2.   Vervolg van de procedure

(4)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten een voorlopig antidumpingrecht in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”), hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijk opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd.

(5)

De Commissie is doorgegaan met het verzamelen en controleren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werden onderzocht en waar nodig werden de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

(6)

Zoals reeds in overweging 12 van de voorlopige verordening is vermeld, verzocht een groep verbonden producenten-exporteurs om een individueel onderzoek overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening. Het was te omslachtig om die verzoeken in de voorlopige fase te onderzoeken; daarom werd dit uitgesteld tot in de definitieve fase. Zo werd besloten een individueel onderzoek toe te kennen aan de groep die erom verzocht, namelijk de Sira-groep. Voor haar activiteiten in de VRC is de Sira-groep samengesteld uit Sira (Tianjin) Aluminium Products Co. Ltd en Sira Group (Tianjin) Heating Radiators Co. Ltd.

(7)

De Commissie heeft alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de aanbeveling te doen een definitief antidumpingrecht op aluminium radiatoren van oorsprong uit de VRC in te stellen en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid zijn gesteld, definitief te innen („mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken.

(8)

Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(9)

Zoals in overweging 15 van de voorlopige verordening is vermeld, gaat het bij het betrokken product om aluminium radiatoren en elementen of delen waaruit een dergelijke radiator is samengesteld, ook indien dergelijke elementen tot blokken zijn samengevoegd, met uitzondering van elektrische radiatoren en elementen en delen daarvan (het „betrokken product”). Het betrokken product valt momenteel onder de GN-codes ex 7615 10 10, ex 7615 10 90, ex 7616 99 10 en ex 7616 99 90.

(10)

Na bekendmaking van de voorlopige maatregelen voerde één partij aan dat stalen radiatoren onderling verwisselbaar zijn met het betrokken product en het soortgelijke product; zij verzocht de Commissie de trend op de markt voor stalen radiatoren te analyseren en in het onderzoek op te nemen teneinde deze te vergelijken met de markt voor aluminium radiatoren.

(11)

Uit de beschikbare informatie blijkt dat aluminium radiatoren andere technische kenmerken hebben, vooral wat betreft de belangrijkste grondstof (in het ene geval staal, in het andere geval aluminium), het gewicht, de thermische inertie en de warmtegeleidbaarheid. Bovendien wees de verzamelde informatie niet op directe concurrentie tussen en onderlinge verwisselbaarheid van de twee producten. Ten slotte heeft de partij geen bewijsmateriaal verstrekt om haar beweringen te staven. Op grond van het bovenstaande werd het argument afgewezen.

(12)

Aangezien geen andere opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de overwegingen 15 en 23 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   DUMPING

3.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming „BMO”) en individuele behandeling („IB”)

3.1.1.   Opmerking vooraf

(13)

Zoals reeds in overweging 6 is vermeld, werd besloten een individueel onderzoek toe te kennen aan de Sira-groep. Voor haar activiteiten in de VRC is de Sira-groep samengesteld uit Sira (Tianjin) Aluminium Products Co. Ltd en Sira Group (Tianjin) Heating Radiators Co. Ltd De Sira-groep verzocht ook om behandeling als BMO of individuele behandeling IB.

3.1.2.   BMO

(14)

Er zij aan herinnerd dat, zoals in de overwegingen 30 en 31 van de voorlopige verordening is vermeld, geen van de in de steekproef opgenomen partijen om BMO had verzocht.

(15)

Zoals in overweging 13 is vermeld, heeft de Sira-groep, waaraan na de instelling van voorlopige maatregelen een individueel onderzoek werd toegekend, om BMO verzocht en de desbetreffende aanvraagformulieren ingediend voor de twee ondernemingen die betrokken zijn bij de productie en verkoop van het betrokken product.

(16)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt voor producten van oorsprong uit de VRC de normale waarde overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel vastgesteld voor producenten die aan de criteria van lid 7, onder c), van dat artikel voldoen. Voor de duidelijkheid zijn deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

besluiten van bedrijven worden genomen als reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten geven marktvoorwaarden weer,

bedrijven beschikken over een door een onafhankelijke instantie gecontroleerde, duidelijke boekhouding,

er zijn geen verstoringen die voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie,

de betrokken bedrijven zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die stabiliteit en juridische zekerheid verschaffen,

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(17)

De informatie die in de BMO-aanvraagformulieren is verstrekt door de twee ondernemingen die tot de Sira-groep behoren, is naar behoren geanalyseerd en er werd nadere informatie gevraagd en ontvangen. Gezien de bevindingen werd het niet nodig geacht bij de ondernemingen ter plaatse een controlebezoek uit te voeren.

(18)

Uit het BMO-onderzoek is gebleken dat de Sira-groep niet voldeed aan de eisen van criterium 1 omdat er sprake was van staatsinmenging in besluiten betreffende de belangrijkste grondstof, namelijk aluminium. De kosten van aluminium maken ongeveer 70 % uit van de productiekosten van het betrokken product. Uit het onderzoek is gebleken dat beide producenten van de Sira-groep het aluminium dat voor de vervaardiging van het betrokken product werd gebruikt, op de Chinese binnenlandse markt aankochten. De prijzen zijn gebaseerd op de notering van aluminium op de door de staat gecontroleerde metaalbeurs Shanghai Non-ferrous Metal Exchange (de „SHFE”). De SHFE is een gesloten beurs voor in de VRC geregistreerde ondernemingen en Chinese burgers en wordt gecontroleerd door de Securities Regulatory Commission van de staat. Diverse voorschriften betreffende de werking van de SHFE dragen bij aan de lage volatiliteit en de prijsdruk op die beurs: de dagelijkse prijsschommelingen zijn beperkt tot 4 % boven of onder de afwikkelingsprijs van de vorige handelsdag, de handel vindt plaats met een lage frequentie (tot en met de 15e dag van elke maand), futurescontracten hebben een maximumduur van twaalf maanden, en er worden zowel door de SHFE als door de makelaars transactiekosten aangerekend.

(19)

Bovendien kunnen voor SHFE-transacties fysieke leveringen alleen in een erkende opslagplaats in de VRC plaatsvinden, terwijl op internationale beurzen de levering over de hele wereld kan plaatsvinden. Voorts is de Chinese aluminiummarkt volledig geïsoleerd doordat de SHFE een platform uitsluitend voor fysieke handel is (er worden geen derivaten verkocht). Als gevolg daarvan is arbitrage met de wereldwijde benchmark, de London Metal Exchange (de Londense metaalbeurs of „LME”) of andere markten praktisch onmogelijk en werkt de SHFE geïsoleerd van andere wereldmarkten. Er kan dan ook geen egalisatie tussen deze markten plaatsvinden. In het OT lag het maandelijkse gemiddelde van de notering van de aluminiumprijs op de LME 14 % hoger dan op de SHFE.

(20)

De staat mengt zich ook in de prijsvorming op de SHFE in doordat hij, via het State Reserve Bureau en andere staatsorganen, zowel verkoper als koper van primair aluminium is. Bovendien stelt de staat dagelijks prijslimieten vast via de voorschriften van de SHFE, die door de staatstoezichthouder, de China Securities Regulatory Commission (de „CSRC”), zijn goedgekeurd.

(21)

Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat op primair aluminium voor uitvoer 17 % btw wordt geheven die niet restitueerbaar is, terwijl de btw op in het binnenland verkocht aluminium en op eindproducten voor 13 % restitueerbaar is. Voorts wordt op primair aluminium voor uitvoer een uitvoerbelasting van 17 % geheven. Het grootste deel van de productie van primair aluminium wordt dan ook op de Chinese markt verkocht, wat een daling van de binnenlandse prijs van primair aluminium en een belangrijk kostenvoordeel voor de producenten van aluminium radiatoren in de VRC tot gevolg heeft. De Chinese staat heeft zich tijdens het OT nog meer in de markt ingemengd door het invoerrecht van 5 % op metalen tijdens de financiële crisis af te schaffen.

(22)

Een andere vorm van marktverstoring door de Chinese staat zijn de marktinterventies door het State Reserves Bureau (het „SRB”), dat deel uitmaakt van de National Development Reform Commission (de „NDRC”). Eind 2008 en begin 2009 begon het SRB voorraden primair aluminium bij de smelterijen op te kopen. Dit was een stimulanspakket om de gevolgen van de wereldwijde financiële en economische crisis, die de vraag deed dalen, te beperken. Deze door de staat gesteunde aankopen absorbeerden in maart en april 2009 het grootste deel van de voorraden op de binnenlandse markt, waardoor de prijzen in de eerste helft van 2009 werden opgedreven. Het SRB verkocht het primaire aluminium weer op de markt, bijvoorbeeld begin november 2010, toen het SRB 96 000 ton veilde, zoals gemeld door Bloomberg (4). Het Xinhua News Agency berichtte in december 2008 over de maatregelen voor voorraadvorming, waarbij het uitlegde dat het de bedoeling was een voorraad van 300 000 ton aluminium aan te leggen tegen prijzen die 10 % hoger waren dan de marktprijs, als maatregel om de prijzen te ondersteunen (5). Het voorraadvormingsplan van het SRB omvatte aankopen bij diverse Chinese smelterijen, hoewel de helft zou worden gekocht bij de Aluminium Corporation of China Ltd Bovendien legde de voor de NDRC bevoegde minister uit dat het stimulanspakket ook elementen omvatte zoals versoepelde uitvoercontroles, stroomsubsidies, verlaagde stroomprijzen en hogere maximumbedragen voor leningen. Het pakket zou naar verluidt een onmiddellijk effect op de prijzen hebben gehad. Uit het bovenstaande blijkt dat de Chinese staat een hoofdrol speelt bij de bepaling van de prijzen van primair aluminium en dat hij zich in de markt inmengt.

(23)

Dat de aanzienlijke staatsinmenging, zoals hierboven beschreven, een duidelijk doel heeft, wordt onder meer bevestigd door het twaalfde vijfjarenontwikkelingsplan voor aluminium (2011-2015), waarin de Chinese overheid uitdrukkelijk haar voornemen kenbaar maakt om „de verminderingen van belastingen en uitvoerbelastingen en andere economische hefbomen aan te passen en de totale omvang van de expansie en de uitvoer van primaire producten strikt onder controle te houden”. Dit plan is een voortzetting van het in het vorige aluminiumplan vervatte beleid. Bovendien worden deze plannen al jarenlang uitgevoerd en, zoals hierboven is aangetoond, waren in het OT diverse uitvoeringsmaatregelen van toepassing.

(24)

De veelvuldige door de staat teweeggebrachte verstoringen in de Chinese prijzen van primair aluminium zijn dus van invloed op de grondstoffenprijzen. Bovendien trekken de producenten profijt van deze verstoringen doordat zij hun aankopen normaal gesproken op de Chinese markt doen bij lokale leveranciers die de Chinese spotmarktprijzen (of SHFE-prijzen) als benchmark gebruiken. In het OT lagen deze prijzen ongeveer 15 % onder de wereldmarktprijzen. In theorie kunnen Chinese ondernemingen ook bepaalde hoeveelheden tegen LME-prijzen kopen als de prijzen op de Chinese markt hoger zijn als gevolg van staatsinmenging, terwijl het omgekeerde niet mogelijk is voor niet-Chinese marktdeelnemers.

(25)

Uit de antwoorden op de vragenlijst van zowel Sira (Tianjin) Aluminium Products Co. Ltd als Sira Group (Tianjin) Heating Radiators Co. Ltd is gebleken dat zij in het OT primair-aluminiumproducten kochten tegen aan de SHFE-prijs gekoppelde prijzen en dat hun aankoopprijzen gedurende langere tijd de ontwikkeling van de SHFE-index hadden gevolgd.

(26)

Voorts is uit het onderzoek gebleken dat een van de twee betrokken ondernemingen profiteerde van de vermindering van de vennootschapsbelasting volgens de regeling „two free three half”. Dit systeem van belastingvermindering van de Chinese staat houdt in dat, zodra een onderneming winst begint te maken, zij gedurende twee jaar geen vennootschapsbelasting betaalt en vervolgens gedurende drie jaar slechts de helft ervan betaalt. Deze verstoringen worden in de winst-en-verliesrekening als negatieve kosten geboekt, wat leidt tot een hogere winstgevendheid.

(27)

In die omstandigheden was geen van beide ondernemingen in staat aan te tonen dat hun bedrijfsbesluiten betreffende de aankoop van grondstoffen niet door staatsinmenging van betekenis worden beïnvloed en dat de kosten van belangrijke inputs hoofdzakelijk marktvoorwaarden weergeven. Zij konden dan ook niet aantonen dat zij aan criterium 1 voldoen.

(28)

Gezien de bovenstaande bevindingen inzake criterium 1 werd, na raadpleging van het Raadgevend Comité, geoordeeld dat de Sira-groep BMO moest worden geweigerd.

(29)

Gezien het bovenstaande werden de andere BMO-criteria van artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening niet verder onderzocht.

(30)

De Commissie heeft de bevindingen van het BMO-onderzoek officieel meegedeeld aan de betrokken groep verbonden ondernemingen in de VRC en aan de klager. Zij kregen ook de gelegenheid om hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord indien daar bijzondere redenen voor waren.

(31)

Na de mededeling van de BMO-bevindingen maakte de Sira-groep daarover opmerkingen. Daar de Sira-groep echter haar opmerkingen wegens de aard ervan voorzag van het opschrift „Limited”, heeft de Commissie de aan de orde gestelde punten op bilaterale basis behandeld door middel van een specifiek mededelingsdocument. De opmerkingen gaven geen aanleiding tot wijzigingen in de bevindingen betreffende criterium 1.

(32)

Gezien het bovenstaande en aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 30 en 31 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.1.3.   IB

(33)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop die bepaling van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat zij aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, daarvan worden uitgezonderd. Voor de duidelijkheid zijn deze criteria in overweging 32 van de voorlopige verordening nog eens kort samengevat.

(34)

Beide verbonden producenten-exporteurs van de Sira-groep verzochten om IB voor het geval dat geen BMO zou worden toegekend. Deze verzoeken werden onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat zij aan alle voorwaarden van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldeden.

(35)

Daarom werd aan de Sira-groep IB toegekend.

(36)

Op 28 juli 2011 heeft het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO (het „Orgaan”) het rapport van de Beroepsinstantie en het rapport van het Panel, zoals gewijzigd bij het rapport van de Beroepsinstantie, in de zaak „European Communities — Definitive Anti-Dumping Measures on Certain Iron or Steel Fasteners from China” (Europese Gemeenschappen — Definitieve antidumpingmaatregelen voor bepaalde ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen uit China) (6) (de „rapporten”) goedgekeurd.

(37)

In de rapporten werd onder meer geconstateerd dat artikel 9, lid 5, van de basisverordening in strijd is met de artikelen 6.10, 9.2 en 18.4 van de WTO-antidumpingovereenkomst en artikel XVI:4 van de WTO-overeenkomst. Volgens artikel 9, lid 5, van de basisverordening is op individuele producenten-exporteurs in landen zonder markteconomie aan wie geen behandeling als marktgerichte onderneming ingevolge artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening is toegekend, het voor het gehele land geldende recht van toepassing, tenzij de exporteurs in kwestie kunnen aantonen dat zij voldoen aan de criteria voor individuele behandeling als vermeld in artikel 9, lid 5, van de basisverordening („de bevinding van het Orgaan over artikel 9, lid 5, van de basisverordening”).

(38)

Elke producent-exporteur in de VRC die van oordeel is dat deze verordening moet worden herzien in het licht van de in de rapporten opgenomen juridische interpretaties betreffende artikel 9, lid 5, wordt verzocht een herziening aan te vragen op grond van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1515/2001 van de Raad van 23 juli 2001 inzake de maatregelen die de Gemeenschap kan nemen naar aanleiding van een rapport van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO betreffende antidumping- en antisubsidiemaatregelen (7) (de „WTO-machtigingsverordening”).

(39)

De betrokken instelling van de Unie kan de maatregelen in het licht van de bevindingen van het herzieningsonderzoek intrekken, wijzigen of handhaven. Partijen die een herzieningsonderzoek aanvragen, dienen zich ervan bewust te zijn dat, indien de hen betreffende bevindingen een wijziging van de maatregelen vereisen, een dergelijke wijziging tot een lager of een hoger recht kan leiden.

(40)

Met betrekking tot het bovenstaande werden geen opmerkingen over de toekenning van IB ontvangen, en de overwegingen 32, 33 en 34 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

3.2.   Referentieland

(41)

Aangezien geen opmerkingen over het referentieland werden ontvangen, worden de overwegingen 35 tot en met 41 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.3.   Normale waarde

(42)

Voor de vaststelling van de normale waarde voor de Sira-groep werd de in de overwegingen 42 tot en met 46 van de voorlopige verordening beschreven methode toegepast. Aangezien geen opmerkingen over de normale waarde werden ontvangen, worden de overwegingen 42 tot en met 46 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.   Uitvoerprijs

(43)

De uitvoerprijs van de Sira-groep werd berekend volgens artikel 2, lid 9, van de basisverordening omdat de uitvoer plaatsvond tegen verrekenprijzen die onbetrouwbaar werden geacht. Daarom werden de uitvoerprijzen berekend op basis van de prijzen bij wederverkoop aan de eerste onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie, met de nodige aftrek voor kosten en winst om de uitvoerprijs op het niveau af fabriek te brengen. Op de prijs bij wederverkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie werden correcties toegepast voor alle kosten, inclusief rechten en belastingen, die tussen invoer en wederverkoop werden gemaakt, alsook voor een redelijke marge voor VAA-kosten en winst. Voor de vaststelling van de winstmarge werd gebruikgemaakt van de winst van een medewerkende niet-verbonden importeur van het betrokken product, aangezien de werkelijke winst van de verbonden importeur niet betrouwbaar werd geacht wegens de band tussen de producent-exporteur en de verbonden importeur.

(44)

Aangezien geen opmerkingen over de uitvoerprijs werden ontvangen, wordt met betrekking tot de in de steekproef opgenomen exporteurs overweging 47 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.5.   Vergelijking

(45)

Er werden opmerkingen gemaakt over de vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs.

(46)

Metal Group Ltd betwistte de vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs met het argument dat de gemaakte vergelijking wegens de toegepaste methode niet eerlijk was, en voerde aan dat er verschillen in fysieke kenmerken waren.

(47)

Met betrekking tot de gemaakte vergelijking stelde Metal Group een alternatieve methode gewoon op basis van het gewicht voor. Deze methode werd afgewezen omdat daarin geen rekening wordt gehouden met andere belangrijke elementen die in het systeem voor de vergelijking van productsoorten zijn opgenomen, bv. vermogen, en die een betere vergelijkbaarheid garanderen.

(48)

Met betrekking tot de fysieke verschillen voerde Metal Group Ltd drie argumenten aan, die werden ingediend nadat de termijn voor de indiening van opmerkingen was verstreken. Geen van de drie argumenten werd vermeld in de antwoorden op de vragenlijst (waarin specifiek werd gevraagd dergelijke argumenten te vermelden). Bovendien werden deze argumenten niet naar voren gebracht tijdens het controlebezoek, wat het onderzoeksteam in de gelegenheid zou hebben gesteld de geldigheid en het gewicht ervan te controleren.

(49)

Het eerste argument betrof de soort aluminiumlegering die bij de productie werd gebruikt. In dit verband werd aangevoerd dat de Chinese standaarduitvoering van deze legering niet dezelfde was als de in de Unie gebruikte legering van dezelfde naam. Het is weliswaar duidelijk dat deze legeringen niet identiek zijn, maar er werd geen bewijsmateriaal verstrekt om aan te tonen dat er een verschil in kosten was.

(50)

Het tweede argument betrof het gebruik van polijstpoeder in een beweerdelijk goedkopere uitvoering. Ook in dit geval werd geen bewijsmateriaal tot staving van dit argument verstrekt; dit polijstpoeder vertegenwoordigde overigens zo een laag percentage van de volledige productiekosten dat het slechts een marginaal effect zou hebben.

(51)

Het derde argument bestond hierin dat door de onderneming geen interne anti-corrosiecoating werd aanbracht, terwijl dat wel het geval was voor het in de EU vervaardigde product. NET als in de twee bovengenoemde gevallen werd ook hier geen bewijsmateriaal tot staving van het argument verstrekt.

(52)

Gezien het bovenstaande werd het argument betreffende verschillen in fysieke kenmerken afgewezen.

(53)

Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 48, 49 en 50 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.6.   Dumpingmarges

(54)

Voor de Sira-groep werd de dumpingmarge aan de hand van de in overweging 51 van de voorlopige verordening vermelde methode vastgesteld op 23,0 %.

(55)

Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 51 tot en met 54 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   SCHADE

4.1.   Totale productie in de Unie

(56)

Aangezien geen opmerkingen over de totale productie in de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 55, 56 en 57 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.2.   Verbruik in de Unie

(57)

Aangezien geen opmerkingen over het verbruik in de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 58 tot en met 61 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.3.   Invoer uit het betrokken land

4.3.1.   Invoerprijzen en prijsonderbieding

(58)

Na mededeling van de voorlopige bevindingen voerde één partij aan dat de in het OT geconstateerde prijsonderbiedingsmarge van 6,1 % laag was en de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie niet kon hebben veroorzaakt.

(59)

De prijsonderbieding door de Chinese exporteurs moet echter worden gezien in het licht van de druk die zij op de markt van de Unie heeft uitgeoefend, en van de gevolgen die zij heeft gehad voor het prijspeil van de bedrijfstak van de Unie. Uit het onderzoek is gebleken dat de prijsdruk als gevolg van laaggeprijsde invoer met dumping de bedrijfstak van de Unie niet toeliet prijzen op een kostendekkend niveau vast te stellen en een redelijke winstmarge te behalen, met name tijdens het OT.

(60)

Het onderzoek bevestigde dat, zoals in overweging 65 van de voorlopige verordening is vermeld, de prijzen bij invoer uit de VRC dumpingprijzen waren en in de beoordelingsperiode steeds onder de verkoopprijzen van de bedrijftak van de Unie lagen. Door de voortdurende prijsonderbieding die de Chinese exporteurs toepasten, konden deze hun verkoopvolume en marktaandeel vergroten, met name tijdens het OT. Bovendien werd geconstateerd dat het prijsverschil voor bepaalde soorten radiatoren aanzienlijk hoger was dan de gemiddelde prijsonderbieding die werd vastgesteld. De negatieve gevolgen van de geconstateerde prijsonderbieding voor de markt van de Unie en de bedrijfstak van de Unie zijn dan ook niet te onderschatten. Daarom werd het argument afgewezen.

(61)

Dezelfde partij herhaalde dat de Chinese radiatoren van mindere kwaliteit waren in vergelijking met die welke in de Unie werden geproduceerd en dat zij bijgevolg niet de oorzaak van eventuele schade voor de bedrijfstak van de Unie konden zijn.

(62)

Dit argument werd echter niet met bewijsmateriaal gestaafd en uit het onderzoek zijn geen feiten naar voren gekomen waardoor het argument kon worden onderbouwd. Zoals in overweging 23 van de voorlopige verordening is vermeld, is uit het onderzoek gebleken dat de aluminium radiatoren die in de VRC worden geproduceerd en uit de VRC worden uitgevoerd, en de aluminium radiatoren die in de Unie door de producenten in de Unie worden geproduceerd en verkocht, dezelfde fysische basiseigenschappen en technische kenmerken en dezelfde basistoepassingen hebben. Bovendien zijn zij ook volledig onderling verwisselbaar en zien zij er, met name voor het publiek, identiek uit. Daarom worden zij beschouwd als gelijk in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

(63)

Hierbij zij opgemerkt dat de prijsonderbieding en de schademarge worden bepaald op basis van een gedetailleerde vergelijking van productsoorten uit de VRC en uit de Unie. Dit betekent dat in de gedetailleerde prijsvergelijking rekening wordt gehouden met eventuele beweerde verschillen tussen de verschillende soorten radiatoren. Op grond van het bovenstaande werd het argument afgewezen.

(64)

Aangezien geen verdere opmerkingen over de invoer uit het betrokken land werden ontvangen, worden de overwegingen 62 tot en met 67 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(65)

Aangezien met betrekking tot de opmerkingen vooraf geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 68 tot en met 71 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(66)

Aangezien geen opmerkingen over de productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad werden ontvangen, worden de overwegingen 72, 73 en 74 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

(67)

Aangezien geen opmerkingen over de ontwikkeling van het verkoopvolume en marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, wordt overweging 75 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.3.   Groei

(68)

Aangezien geen opmerkingen over de groei werden ontvangen, wordt overweging 76 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.4.   Werkgelegenheid

(69)

Aangezien geen opmerkingen over de werkgelegenheid werden ontvangen, worden de overwegingen 77 en 78 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.5.   Gemiddelde eenheidsprijzen in de Unie en productiekosten

(70)

Aangezien geen opmerkingen over de gemiddelde eenheidsprijzen in de Unie en de productiekosten werden ontvangen, worden de overwegingen 79 en 80 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.6.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(71)

Aangezien geen opmerkingen over winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken werden ontvangen, worden de overwegingen 81, 82 en 83 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.7.   Voorraden

(72)

Aangezien geen opmerkingen over de voorraden werden ontvangen, wordt overweging 84 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.8.   Hoogte van de werkelijke dumpingmarge

(73)

Aangezien geen opmerkingen over de hoogte van de werkelijke dumpingmarge werden ontvangen, wordt overweging 85 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.9.   Conclusie betreffende schade

(74)

Het onderzoek heeft bevestigd dat de meeste schade-indicatoren gedurende de beoordelingsperiode een dalende trend lieten zien. Daarom wordt de conclusie in de overwegingen 86 tot en met 89 van de voorlopige verordening, namelijk dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening, bevestigd.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

5.1.   Inleiding

(75)

Aangezien geen opmerkingen over overweging 90 van de voorlopige verordening werden ontvangen, wordt die overweging bevestigd.

5.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(76)

Aangezien geen opmerkingen over de gevolgen van de invoer met dumping werden ontvangen, worden de overwegingen 91 tot en met 95 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.3.   Gevolgen van andere factoren

5.3.1.   Invoer uit derde landen

(77)

Aangezien geen opmerkingen over de invoer uit derde landen werden ontvangen, wordt overweging 96 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.3.2.   Economische crisis

(78)

Eén partij voerde aan dat de eventuele door de bedrijfstak van de Unie geleden schade werd veroorzaakt door de economische crisis, die heerste in de bouw/woningbouw, met name in bepaalde lidstaten zoals Spanje en Italië, die door deze partij als de belangrijkste afzetmarkten voor de bedrijfstak van de Unie werden beschouwd.

(79)

Uit het onderzoek is echter gebleken dat de bedrijfstak van de Unie ook grote hoeveelheden radiatoren in andere lidstaten dan Spanje en Italië verkocht. Bovendien is de markt voor het betrokken product en het soortgelijke product groter dan de door de bouw/woningbouw gevormde markt in Spanje en Italië. Toch is het zo dat, ook al kan niet worden uitgesloten dat de economische crisis gevolgen had voor de markt van de Unie, de aanwezigheid van steeds grotere hoeveelheden laaggeprijsde Chinese invoer met dumping de mogelijke negatieve gevolgen van de economische achteruitgang in de beoordelingsperiode heeft versterkt en de bedrijfstak van de Unie heeft verhinderd te profiteren van het algemene economische herstel in het OT. Het argument werd dan ook afgewezen.

(80)

Aangezien geen andere opmerkingen over de economische crisis werden ontvangen, worden de overwegingen 97 tot en met 100 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.3.3.   Ontwikkeling van de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie

(81)

Er werd aangevoerd dat de stijging van de aluminiumprijs, die een groot deel van de productiekosten van het soortgelijke product uitmaakt, de oorzaak was van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

(82)

Er wordt echter aangenomen dat op een markt waar eerlijke concurrentie heerst, het prijsniveau zodanig kan worden bepaald dat de kosten worden gedekt en een redelijke winstmarge wordt behaald. Zoals in overweging 60 is bevestigd, werden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode voortdurend onderboden door de gemiddelde prijzen bij invoer uit de VRC. Toen de kosten stegen, kon de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen vanwege de voortdurende prijsdruk niet in dezelfde mate verhogen. Het argument werd dan ook afgewezen.

(83)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de ontwikkeling van de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 101, 102 en 103 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.3.4.   Uitvoerprestaties van de in de steekproef opgenomen producenten van de bedrijfstak van de Unie

(84)

Eén partij argumenteerde dat de omvang en de daling van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie een grote invloed hadden op zijn algemene economische prestaties in de beoordelingsperiode.

(85)

Uit het onderzoek is echter gebleken dat, hoewel de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode is gedaald, hij een belangrijk deel bleef uitmaken van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie in de EU in het OT, namelijk 51 %, en van de totale productie van de bedrijfstak van de Unie in het OT, namelijk 27 %. Zoals in overweging 106 van de voorlopige verordening is vermeld, stelde de uitvoer de bedrijfstak van de Unie in staat schaalvoordelen te behalen en kon hij dan ook niet worden beschouwd als de oorzaak van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode heeft geleden. De omvang van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie en de trend die deze laat zien, zijn niet van die aard dat zij het oorzakelijke verband tussen de schade en de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC kunnen verbreken. Daarom werd het argument afgewezen.

(86)

Dezelfde partij heeft verzocht om mededeling van de waarde, en dus ook van de prijzen, van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie, daar alleen de uitvoervolumes in de voorlopige verordening werden bekendgemaakt. Deze gegevens kunnen echter niet worden medegedeeld omdat zij als vertrouwelijk worden beschouwd.

(87)

Aangezien geen andere opmerkingen over de uitvoerprestaties van de in de steekproef opgenomen producenten van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 104, 105 en 106 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.4.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(88)

Eén partij voerde aan dat het besluit van de bedrijfstak van de Unie om in 2008 de productiecapaciteit te verhogen, in combinatie met de moeilijke economische situatie die de daaropvolgende jaren aanhield, de belangrijkste oorzaak was van de afname van de bezettingsgraad en de negatieve winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie. Er werd dus betoogd dat de schade werd veroorzaakt door diverse binnenlandse factoren, zoals de economische crisis en de verkeerde investeringsbeslissingen van de bedrijfstak van de Unie.

(89)

Bij een schadeanalyse wordt echter rekening gehouden met alle schadefactoren, waarvan de bezettingsgraad en de winstgevendheid er slechts twee zijn. Uit het schadeonderzoek is met name gebleken dat het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 16 % is gedaald, terwijl de invoer uit de VRC in de beoordelingsperiode met 77 % is toegenomen en het marktaandeel in dezelfde periode van 13 % tot 24 % is gestegen. Zelfs in het OT, toen het verbruik in vergelijking met 2009 is gestegen, bleef het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie krimpen. Naast andere schadefactoren die een verslechtering lieten zien, wezen ook de voorraden van de bedrijfstak van de Unie, die in de beoordelingsperiode aanzienlijk toenamen, op de moeilijke economische situatie waarmee de bedrijfstak van de Unie te kampen had. De verhoogde productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie in 2008 moet dan ook samen met al deze andere elementen worden geanalyseerd om een totaalbeeld te krijgen.

(90)

Hoewel de economische crisis een zekere negatieve invloed op de situatie van de bedrijfstak van de Unie had, kan niet worden ontkend dat de laaggeprijsde Chinese invoer met dumping in de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen en aldus de mogelijke negatieve gevolgen van de economische inzinking in de beoordelingsperiode versterkte en de bedrijfstak van de Unie verhinderde te profiteren van het algemene economische herstel in het OT.

(91)

Uit het onderzoek is gebleken dat het verbruik tussen 2009 en het eind van het OT met 9 % is toegenomen, terwijl het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie verder daalde, en dat de bedrijfstak van de Unie zich zelfs in een betere algemene economische situatie niet kon herstellen omdat hij voortdurend de druk ondervond van de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC. Op grond van het bovenstaande werd het argument dan ook afgewezen.

(92)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de conclusie inzake het oorzakelijk verband werden ontvangen, worden de overwegingen 107 tot en met 110 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.   BELANG VAN DE UNIE

(93)

De gebruikers hebben geen medewerking aan dit onderzoek verleend en ondanks de inspanningen na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen hebben zich geen gebruikers kenbaar gemaakt.

(94)

Uit de beschikbare informatie komen als belangrijkste kopers van aluminium radiatoren naar voren grote bouwbedrijven, distributeurs en groothandelaren, die de radiatoren doorverkopen aan gespecialiseerde ketens of detailhandelszaken, waar zij aan kleinere bouwbedrijven of eindgebruikers worden verkocht. Uit een beoordeling van de mogelijke gevolgen die het instellen van definitieve rechten voor de betrokken partijen kan hebben, is gebleken dat zelfs een eventuele prijsverhoging van 61 % per ingevoerd element van een aluminium radiator, wat het hoogste voorgestelde antidumpingrecht is, vrij laag lijkt, daar het betrokken product gewoonlijk deel uitmaakt van grote projecten waarin de prijs ervan slechts een klein deel van de totale bedrijfskosten vertegenwoordigt. Zelfs rekening houdend met het worstcasescenario lijkt het er dan ook op dat de resulterende prijsverhoging gemakkelijk in de keten van de downstreamverkoop kan worden geabsorbeerd.

(95)

Aangezien geen opmerkingen over het belang van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 111 tot en met 118 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

7.1.   Schademarge

(96)

Er werd aangevoerd dat de winstmarge die werd gebruikt om de hoogte van het recht te berekenen dat nodig is om de gevolgen van de schadelijke dumping op te heffen, te hoog was. Er werd betoogd dat de marge van 7,4 % die in 2008 door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werd gehaald, uitzonderlijk en onrealistisch was. De economische crisis waardoor de markt in de daaropvolgende jaren werd getroffen, maakte het onmogelijk om een dergelijke winstmarge te realiseren.

(97)

Er zij opgemerkt dat uit controles tijdens het onderzoek is gebleken dat dit de winstmarge was die onder normale marktomstandigheden, d.w.z. zonder schadelijke dumping, door de in de steekproef opgenomen ondernemingen werd gerealiseerd. Er kan niet worden geconcludeerd dat de economische crisis geen invloed op de situatie van de bedrijfstak van de Unie had, maar het volume van de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC waardoor de prijzen van de bedrijfstak van de Unie werden onderboden, bleef gedurende de hele beoordelingsperiode toenemen, wat nadelig was voor de prijzen en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie. Het is dan ook duidelijk dat de invoer met dumping uit de VRC de mogelijke gevolgen van de economische inzinking voor de bedrijfstak van de Unie heeft versterkt. Daarom werd het argument afgewezen.

(98)

Er werd ook aangevoerd dat de na invoer gemaakte kosten die werden gebruikt om de prijsonderbiedingsmarge en de schademarge te berekenen (0,2 %, inclusief alle kosten die nodig zijn om de goederen in de EU in het vrije verkeer te brengen, zoals de kosten van lading, overlading en lossing, en het inklaringsrecht, maar exclusief het invoerrecht) te laag werden geschat. Volgens deze partij moeten de na invoer gemaakte kosten de kosten van lading, overlading en lossing, het inklaringsrecht en de kosten van binnenlands vervoer, die op 3,5 % worden geschat, omvatten. Voor de berekening van de prijsonderbiedingsmarge en het prijsbederf wordt de prijs aan de EU-grens vergeleken met de prijs af fabriek van de producenten van de bedrijfstak van de Unie. De prijs aan de EU-grens moet alle kosten omvatten die nodig zijn om de goederen in de EU in het vrije verkeer te brengen (d.w.z. inklaringsrecht en kosten van lading, overlading en lossing), maar geen kosten van binnenlands vervoer, in tegenstelling tot wat de partij beweert. Daarom werd het argument afgewezen.

(99)

Aangezien geen andere opmerkingen over de schademarge werden ontvangen, wordt de in de overwegingen 119 tot en met 123 van de voorlopige verordening beschreven methode bevestigd.

7.2.   Vorm en hoogte van de rechten

(100)

Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat, overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, ten aanzien van de invoer van het betrokken product definitieve antidumpingmaatregelen moeten worden ingesteld die volgens de regel van het laagste recht gelijk zijn aan de dumpingmarge of de schademarge indien deze lager is. Dienovereenkomstig moeten alle rechten worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde schademarges.

(101)

De voorgestelde definitieve antidumpingrechten zijn als volgt:

Land

Onderneming

Dumpingmarge

Schademarge

Definitief recht

VRC

Zhejiang Flyhigh Metal Products Co., Ltd

23,0 %

12,6 %

12,6 %

 

Metal Group Co., Ltd

70,8 %

56,2 %

56,2 %

 

Sira Group (Sira (Tianjin) Aluminium Products Co. Ltd en Sira Group (Tianjin) Heating Radiators Co. Ltd)

23,0 %

14,9 %

14,9 %

 

Andere medewerkende ondernemingen

32,5 %

21,2 %

21,2 %

 

Alle andere ondernemingen (voor het gehele land geldende dumpingmarge)

76,6 %

61,4 %

61,4 %

(102)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dit onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit de VRC die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. Deze rechten zijn niet van toepassing op het ingevoerde betrokken product dat is vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(103)

Om, gelet op het grote verschil in de hoogte van de rechten, het gevaar van ontwijking zoveel mogelijk te beperken, moeten in dit geval bijzondere maatregelen worden genomen om een goede toepassing van de antidumpingrechten te garanderen. Deze bijzondere maatregelen omvatten de overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur die voldoet aan de vereisten die zijn vermeld in bijlage II bij deze verordening. Voor producten die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaan, geldt het residuele antidumpingrecht dat van toepassing is op alle andere exporteurs.

(104)

Indien het volume van de uitvoer door een van de ondernemingen die een lager individueel recht genieten, na de instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, een onderzoek naar ontwijking van de maatregelen worden geopend. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is de individuele rechten in te trekken en een voor het gehele land geldend recht in te stellen.

(105)

Verzoeken in verband met de toepassing van een individueel antidumpingrecht (bv. na een naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) moeten onverwijld aan de Commissie (8) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of de oprichting van een productie- of handelsmaatschappij hebben geleid. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal deze verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel antidumpingrecht geldt.

(106)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor het gehele land geldende recht niet alleen van toepassing zijn op de niet-meewerkende producenten-exporteurs, maar ook op producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

(107)

Om een gelijke behandeling van nieuwe exporteurs en de in bijlage I bij deze verordening vermelde, niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen te garanderen, moet het voor laatstgenoemde ondernemingen geldende gewogen gemiddelde recht eveneens gelden voor alle nieuwe exporteurs die anders voor een nieuw onderzoek krachtens artikel 11, lid 4, van de basisverordening in aanmerking zouden komen, daar dit artikel niet geldt wanneer gebruik is gemaakt van een steekproef.

7.3.   Definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten

(108)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, wordt het nodig geacht de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te innen tot het bedrag van de ingestelde definitieve rechten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op aluminium radiatoren en elementen of delen waaruit een dergelijke radiator is samengesteld, ook indien dergelijke elementen tot blokken zijn samengevoegd, met uitzondering van elektrische radiatoren en elementen en delen daarvan, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7615 10 10, ex 7615 10 90, ex 7616 99 10 en ex 7616 99 90 (Taric-codes 7615101010, 7615109010, 7616991091, 7616999001 en 7616999091), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   Het definitieve antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor het in lid 1 omschreven product dat door onderstaande ondernemingen is geproduceerd, is als volgt:

Onderneming

Definitief recht

Aanvullende Taric-code

Zhejiang Flyhigh Metal Products Co., Ltd

12,6 %

B272

Metal Group Co. Ltd

56,2 %

B273

Sira (Tianjin) Aluminium Products Co. Ltd

14,9 %

B279

Sira Group (Tianjin) Heating Radiators Co. Ltd

14,9 %

B280

In bijlage I vermelde ondernemingen

21,2 %

 

Alle andere ondernemingen

61,4 %

B999

3.   De individuele rechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorschriften in bijlage II, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor alle andere ondernemingen geldt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die krachtens Verordening (EU) nr. 402/2012 betreffende de invoer van aluminium radiatoren van oorsprong uit de Volksrepubliek China uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, worden definitief geïnd. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het definitieve bedrag van het antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 3

Wanneer een nieuwe producent-exporteur in de Volksrepubliek China ten genoegen van de Commissie aantoont dat:

hij het in artikel 1, lid 1, beschreven product in het onderzoektijdvak (1 juli 2010 tot en met 30 juni 2011) niet naar de Unie heeft uitgevoerd,

hij niet verbonden is met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China waarvoor de bij deze verordening ingestelde maatregelen gelden,

hij het betrokken product na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Unie uit te voeren,

kan de Raad, met een gewone meerderheid, op een na raadpleging van het Raadgevend Comité door de Commissie ingediend voorstel, artikel 1, lid 2, wijzigen door de nieuwe producent-exporteur toe te voegen aan de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen en waarvoor bijgevolg het gewogen gemiddelde recht van 21,2 % geldt.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 29 oktober 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

E. FLOURENTZOU


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 124 van 11.5.2012, blz. 17.

(3)  PB C 236 van 12.8.2011, blz. 18.

(4)  www.bloomberg.com

(5)  http://news.xinhuanet.com/english/2008-12/26/content_10564812.htm

(6)  WTO, rapport van de Beroepsinstantie, AB-2011-2, WT/DS397/AB/R van 15 juli 2011. WTO, rapport van het Panel, WT/DS397/R van 29 september 2010. De rapporten kunnen worden gedownload van de website van de WTO (http://www.wto.org/english/tratop_e/dispu_e/cases_e/ds397_e.htm).

(7)  PB L 201 van 26.7.2001, blz. 10.

(8)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, kamer: NERV-105, 08/020, 1049 Brussel, BELGIË.


BIJLAGE I

NIET IN DE STEEKPROEF OPGENOMEN MEDEWERKENDE PRODUCENTEN-EXPORTEURS IN DE VRC

Naam

Aanvullende Taric-code

Jinyun Shengda Industry Co., Ltd

B274

Ningbo Ephriam Radiator Equipment Co., Ltd

B275

Ningbo Everfamily Radiator Co., Ltd

B276

Ningbo Ningshing Kinhil Industrial Co., Ltd

B277

Ningbo Ninhshing Kinhil International Co., Ltd

B278

Yongkang Jinbiao Machine Electric Co., Ltd

B281

Yongkang Sanghe Radiator Co., Ltd

B282

Zhejiang Aishuibao Piping Systems Co., Ltd

B283

Zhejiang Botai Tools Co., Ltd

B284

Zhejiang East Industry Co., Ltd

B285

Zhejiang Guangying Machinery Co., Ltd

B286

Zhejiang Kangfa Industry & Trading Co., Ltd

B287

Zhejiang Liwang Industrial and Trading Co., Ltd

B288

Zhejiang Ningshuai Industry Co., Ltd

B289

Zhejiang Rongrong Industrial Co., Ltd

B290

Zhejiang Yuanda Machinery & Electrical Manufacturing Co., Ltd

B291


BIJLAGE II

De in artikel 1, lid 3, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

1.

de naam en functie van de bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

2.

de volgende verklaring:

„Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) aluminium radiatoren en elementen of delen waaruit een dergelijke radiator is samengesteld, die naar de Europese Unie zijn uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, zijn vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.

Datum en handtekening”.


9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/13


VERORDENING (EU) Nr. 1040/2012 VAN DE RAAD

van 7 november 2012

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 754/2009 tot uitsluiting van bepaalde groepen vaartuigen uit de visserijinspanningsregeling die is vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1342/2008 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 43/2012 en (EU) nr. 44/2012 met betrekking tot bepaalde vangstmogelijkheden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De visstandevaluatie 2011 voor haring in de Ierse Zee was gebaseerd op een loutere evaluatie van de tendensen, en er werden voorzorgshalve verlaagde totaal toegestane vangsten (total allowable catch — TAC) vastgesteld. Een latere benchmarking van dit bestand in 2012 heeft geleid tot een betere evaluatiemethodologie, en thans kan een op een maximale duurzame opbrengst (MDO) gebaseerde vangstraming worden verstrekt. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) werd om advies verzocht over een verhoging, met terugwerkende kracht, van de vangstmogelijkheden voor dit bestand, alsook om een toelichting betreffende het effect van een dergelijke verhoging op het wetenschappelijke advies voor 2013. Op basis van de analyse van het WTECV kan een verhoging van de vangstmogelijkheden voor 2012 worden goedgekeurd, met dien verstande dat de noodzakelijke herziening van de TAC voor 2013 wordt verricht, opdat de visserijsterfte wordt gehandhaafd op het niveau van de MDO. Verordening (EU) nr. 43/2012 van de Raad van 17 januari 2012 tot vaststelling, voor 2012, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor geen internationale onderhandelingen worden gevoerd of geen internationale overeenkomsten gelden (1), moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(2)

Frankrijk heeft gegevens verstrekt over de kabeljauwvangsten voor drie soorten visserij en drie groepen vaartuigen: een groep bodemtrawlers die op koolvis vissen in de Noordzee, een groep bodemtrawlers die op koolvis en diepzeesoorten vissen ten westen van Schotland, en een groep vaartuigen die met beuglijnen vissen op heek ten westen van Schotland. Op basis van deze door het WTECV onderzochte informatie kan worden vastgesteld dat de kabeljauwvangsten, inclusief teruggooi, van deze drie groepen vaartuigen niet meer bedragen dan 1,5 % van de totale vangsten van elk van die groepen vaartuigen in elk van de drie vangstgebieden. Wanneer bovendien rekening wordt gehouden met de toepasselijke controle- en toezichtsmaatregelen, die de garantie bieden dat de visserijactiviteiten van deze groepen vaartuigen worden gevolgd en gecontroleerd, alsook met het feit dat het opnemen van deze groepen vaartuigen een administratieve belasting zou teweegbrengen die niet in verhouding staat tot hun globale effect op de kabeljauwbestanden, is het dienstig deze drie groepen vaartuigen uit te sluiten van de toepassing van de inspanningsregeling in Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden (2). Verordening (EG) nr. 754/2009 van de Raad van 27 juli 2009 tot uitsluiting van bepaalde groepen vaartuigen uit de visserijinspanningsregeling die is vastgesteld in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1342/2008 (3), Verordening (EU) nr. 43/2012, en Verordening (EU) nr. 44/2012 van de Raad van 17 januari 2012 tot vaststelling, voor 2012, van de vangstmogelijkheden in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde niet-EU-wateren, voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor internationale onderhandelingen worden gevoerd of internationale overeenkomsten gelden (4), moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

In oktober 2012 heeft de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) een wetenschappelijk advies over het bestand van kever in de Noordzee, het Skagerrak en het Kattegat gepubliceerd. Het advies van de ICES luidt dat deze vangsten niet meer zouden mogen bedragen dan 101 000 ton in 2012. Wat quota betreft, valt 75 % van de TAC voor kever in dit gebied onder de quota van de Unie, waarvan 5 000 ton moeten worden toegewezen aan Noorwegen. Voor het overige moeten de quota van de Unie onder de lidstaten worden verdeeld.

(4)

De bij onderhavige verordening vastgestelde vangstbeperkingen moeten gelden vanaf 1 januari 2012, behalve de bepalingen betreffende de beperkingen van de visserijinspanning, die moeten gelden vanaf 1 februari 2012. Deze retroactieve toepassing doet geen afbreuk aan de beginselen van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen ten aanzien van de betrokken vangstmogelijkheden die nog niet zijn opgebruikt. Aangezien vangstbeperkingen van invloed zijn op de economische activiteiten en de programmering van het visseizoen van vaartuigen van de Unie, dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden.

(5)

Verordening (EG) nr. 754/2009, Verordening (EU) nr. 43/2012 en Verordening (EU) nr. 44/2012 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 754/2009

In artikel 1 van Verordening (EG) nr. 754/2009 worden de volgende punten toegevoegd:

„j)

de in het Franse verzoek van 8 juni 2012 aangegeven groep onder Franse vlag varende vaartuigen, die in de Noordzee (ICES-zone IV) vissen op koolvis, met bodemtrawls met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 100 mm (vistuigcategorie TR1);

k)

de in het Franse verzoek van 8 juni 2012 aangegeven groep onder Franse vlag varende vaartuigen, die ten westen van Schotland (ICES-zone VI) vissen op koolvis en diepzeesoorten, met bodemtrawls met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 100 mm (vistuigcategorie TR1);

l)

de in het Franse verzoek van 8 juni 2012 aangegeven groep onder Franse vlag varende vaartuigen, die ten westen van Schotland (ICES-zone VI) vissen op heek, met beuglijnen (vistuigcategorie LL).”.

Artikel 2

Wijzigingen in Verordening (EU) nr. 43/2012

De bijlagen I en IIA bij Verordening (EU) nr. 43/2012 worden gewijzigd overeenkomstig de tekst in bijlage I bij deze verordening.

Artikel 3

Wijzigingen in Verordening (EU) nr. 44/2012

De bijlagen IA en IIA bij Verordening (EU) nr. 44/2012 worden gewijzigd overeenkomstig de tekst in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Punt 1 van bijlage I, en punt 1 van bijlage II zijn van toepassing vanaf 1 januari 2012.

Artikel 1, punt 2 van bijlage I, en punt 2 van bijlage II zijn van toepassing vanaf 1 februari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 november 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

A. D. MAVROYIANNIS


(1)  PB L 25 van 27.1.2012, blz. 1.

(2)  PB L 348 van 24.12.2008, blz. 20.

(3)  PB L 214 van 19.8.2009, blz. 16.

(4)  PB L 25 van 27.1.2012, blz. 55.


BIJLAGE I

1.

In deel B van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 43/2012 wordt de tabel voor haring in VIIA vervangen door:

„Soort

:

Haring

Clupea harengus

Gebied

:

VIIa (1)

(HER/07A/MM)

Ierland

1 374

Analytische TAC

Verenigd Koninkrijk

3 906

Unie

5 280

TAC

5 280

2.

In aanhangsel 1 van bijlage IIA bij Verordening (EU) nr. 43/2012, tabel d), wordt de kolom betreffende Frankrijk (FR) vervangen door:

„FR

1 057 828

34 926

0

0

0

302 917

0

184 354”


(1)  VIIa wordt verminderd met het gebied dat wordt begrensd:

in het noorden door de breedtegraad op 52° 30′ NB,

in het zuiden door de breedtegraad op 52° 00′ NB,

in het westen door de kust van Ierland,

in het oosten door de kust van het Verenigd Koninkrijk.”


BIJLAGE II

1.

In bijlage IA bij Verordening (EU) nr. 44/2012 wordt de tabel voor kever en bijvangsten in ICES-deelgebied IIIa; de EU-wateren van IIa en IV vervangen door de volgende tabel:

„Soort

:

Kever en bijvangsten

Trisopterus esmarkii

Gebied

:

IIIa; EU-wateren van IIa en IV

(NOP/2A3A4.)

Denemarken

70 684 (1)

Analytische TAC

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Duitsland

14 (1)  (2)

Nederland

52 (1)  (2)

Unie

75 750 (1)  (3)

TAC

Niet relevant

2.

In aanhangsel 1 van bijlage IIA bij Verordening (EU) nr. 44/2012 wordt de kolom betreffende Frankrijk (FR) vervangen door:

„FR

533 451

6 496 811

101 316

0

1 202 818

342 579

4 338 315

125 141”


(1)  Ten minste 95 % van de van het quotum afgeboekte aangelande hoeveelheid moet uit kever bestaan. Bijvangsten van schelvis en wijting worden in mindering gebracht op de resterende 5 % van het quotum.

(2)  Het quotum mag uitsluitend worden gevangen in de EU-wateren van ICES-zones IIa, IIIa en IV.

(3)  Waarvan 5 000 ton is toegewezen aan Noorwegen.”


9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1041/2012 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2012

houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingenImage (Pinggu Da Tao) (BOB)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 is de door China ingediende aanvraag tot registratie van de naam „

Image

(Pinggu Da Tao)” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006, moet deze benaming worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB C 48 van 18.2.2012, blz. 28.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.6.   Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

CHINA

Image (Pinggu Da Tao) (BOB)


9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/19


VERORDENING (EU) Nr. 1042/2012 VAN DE COMMISSIE

van 7 november 2012

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1031/2010 ter opneming van een door het Verenigd Koninkrijk aan te wijzen veilingplatform

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name artikel 3 quinquies, lid 3, en artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Lidstaten die niet deelnemen aan de gezamenlijke actie als bedoeld in artikel 26, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (2) mogen hun eigen veilingplatform voor de veiling van hun aandeel in de hoeveelheid onder de hoofdstukken II en III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten aanwijzen. Overeenkomstig artikel 30, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1031/2010 geschiedt de aanwijzing van dergelijke platforms op voorwaarde dat het betrokken veilingplatform in bijlage III bij die verordening wordt opgenomen.

(2)

Overeenkomstig artikel 30, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1031/2010 heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie in kennis gesteld van zijn besluit om niet aan de in artikel 26, leden 1 en 2, bedoelde gezamenlijke actie deel te nemen en zijn eigen veilingplatform aan te wijzen.

(3)

Op 30 april 2012 heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie in kennis gesteld van zijn voornemen om ICE Futures Europe („ICE”) aan te wijzen als een in artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1031/2010 bedoeld veilingplatform.

(4)

Op 25 april 2012 heeft het Verenigd Koninkrijk de kennisgeving overgelegd aan het bij artikel 9 van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto ingestelde Comité klimaatverandering (3). Voorts heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie ter aanvulling van de kennisgeving extra informatie en verduidelijking verstrekt.

(5)

Om ervoor te zorgen dat de voorgestelde aanwijzing van ICE als een in artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1031/2010 bedoeld veilingplatform verenigbaar is met de eisen van die verordening en in overeenstemming is met de in artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde doelstellingen moet aan ICE een aantal voorwaarden en verplichtingen worden opgelegd.

(6)

Overeenkomstig de artikelen 18 tot en met 21 van Verordening (EU) nr. 1031/2010 is een veilingplatform belast met een reeks taken met betrekking tot de toelating van personen om op veilingen te bieden, waaronder het toepassen van eisen inzake klantenonderzoeksprocedures om ervoor te zorgen dat enkel gerechtigde personen een aanvraag indienen om rechtstreeks op de veilingen te bieden. Zijn verantwoordelijkheden hebben eveneens betrekking op het onderzoek van de naleving door de aanvragers van bepaalde minimumeisen voor de toelating om te bieden, de indiening en verwerking van aanvragen voor de toelating om te bieden en besluiten om toelating om te bieden te verlenen of te weigeren en om over te gaan tot intrekking of opschorting van reeds verleende toelatingen om te bieden. In het kader van het samenwerkingsmodel tussen ICE en zijn beursleden en hun cliënten, zullen de beursleden van ICE en sommige van hun cliënten zulke taken inzake toelating vervullen ten aanzien van hun bestaande of toekomstige cliënten. Een dergelijk samenwerkingsmodel kan verenigbaar zijn met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1031/2010, op voorwaarde dat ICE naleving met de uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1031/2010 op een veilingplatform rustende verplichtingen waarborgt.

(7)

Voorts moet een veilingplatform overeenkomstig artikel 35, lid 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 1031/2010 voorzien in volledige, eerlijke en billijke toegang tot de veilingen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en in toegang tot de veilingen voor kleine emittenten. Hiertoe moet ICE zulke kmo’s en emittenten transparante, uitvoerige en actuele informatie verstrekken over mogelijkheden voor toegang tot door ICE voor het Verenigd Koninkrijk gehouden veilingen, met inbegrip van alle nodige praktische wenken voor de wijze waarop zulke mogelijkheden maximaal kunnen worden benut. Zulke informatie moet publiekelijk beschikbaar zijn op de website van ICE. Verder moet ICE aan de overeenkomstig artikel 24, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1031/2010 aangewezen veilingtoezichthouder verslag uitbrengen over de in het kader van zijn samenwerkingsmodel met de beursleden en hun cliënten behaalde dekking, onder meer over het behaalde niveau van geografische dekking, en moet het platform ten volle rekening houden met de aanbevelingen van de veilingtoezichthouder in dit verband teneinde nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 35, lid 3, onder a) en b), van die verordening te waarborgen.

(8)

Overeenkomstig artikel 35, lid 3, onder e), van Verordening (EU) nr. 1031/2010 moeten de lidstaten bij de aanwijzing van een veilingplatform rekening houden met de mate waarin een kandidaat-veilingplatform in staat is concurrentieverstoringen op de interne markt, met inbegrip van de koolstofmarkt, te voorkomen. Met name mag een veilingplatform niet de mogelijkheid hebben zijn aanwijzingscontract te gebruiken om het concurrentievermogen van zijn andere activiteiten, met name van de secundaire markt die het organiseert, te verhogen. Als voorwaarde voor de opneming van ICE als veilingplatform moet daarom worden gesteld dat ICE, met inbegrip van alle door ICE toegelaten beursleden en clearingleden, aan kandidaat-bieders de mogelijkheid biedt om biedingen uit te brengen zonder dat zij beurslid of deelnemer aan de door ICE georganiseerde secundaire markt of een andere door ICE of een derde partij beheerde handelslocatie hoeven te worden.

(9)

Overeenkomstig artikel 35, lid 3, onder h), van Verordening (EU) nr. 1031/2010 moeten de lidstaten bij de aanwijzing van een veilingplatform rekening houden met de mate waarin adequate maatregelen zijn getroffen die het veilingplatform ertoe verplichten alle materiële en immateriële activa over te dragen die voor de organisatie van de veilingen door de opvolger van het veilingplatform noodzakelijk zijn. Zulke maatregelen zijn vastgesteld in een exitstrategie die door de veilingtoezichthouder moet worden getoetst. ICE moet tijdig een duidelijke exitstrategie ontwikkelen en daarbij ten volle rekening houden met het advies van de veilingtoezichthouder.

(10)

Overeenkomstig artikel 51, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1031/2010 moeten alle door een veilingplatform toegepaste vergoedingen en voorwaarden, alsook die van het clearingsysteem of afwikkelingssysteem, duidelijk omschreven, gemakkelijk te begrijpen en openbaar zijn. Vanwege het door ICE geplande samenwerkingsmodel moeten de door beursleden en hun cliënten in verband met de door hen verrichte taken inzake toelating toegepaste vergoedingen en voorwaarden eveneens duidelijk omschreven en gemakkelijk te begrijpen zijn en publiekelijk beschikbaar worden gemaakt op de webpagina’s van de aanbieders van de diensten, waarnaar directe koppelingen moeten zijn opgenomen op de website van ICE.

(11)

Overeenkomstig artikel 64, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1031/2010 moet een aangewezen veilingplatform ervoor zorgen dat het beschikt over een buitengerechtelijk mechanisme om de klachten te behandelen van indieners van aanvragen tot toelating om te bieden, bieders die de toelating hebben om te bieden en personen aan wie de toelating om te bieden is geweigerd of van wie de toelating is ingetrokken of opgeschort. Indieners van aanvragen tot toelating om te bieden, bieders die de toelating hebben om te bieden of personen aan wie de toelating om te bieden is geweigerd of van wie de toelating is ingetrokken of opgeschort, moeten de mogelijkheid hebben hun recht van beroep uit hoofde van artikel 64 van Verordening (EU) nr. 1031/2010 te doen gelden, zelfs indien de betwiste besluiten zijn genomen door de beursleden van ICE en hun cliënten.

(12)

Met het oog op de onverkorte naleving van de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde voorwaarde en verplichtingen moet ICE niet enkel de nodige wijzigingen in zijn eigen beursregels aanbrengen, maar ook alle daartoe vereiste overige maatregelen nemen, zoals eventuele aanpassingen aan de contractuele regelingen tussen ICE en zijn beursleden, tussen beursleden en de cliënten en tussen de cliënten in de keten.

(13)

Om redenen van samenhang met andere bepalingen van Verordening (EU) nr. 1031/2010 en om hiaten in het toezicht op de veilingprocessen door de veilingtoezichthouder op te vullen, moeten voorts bepaalde verwijzingen in artikel 25, lid 2, van die verordening worden gewijzigd.

(14)

Verordening (EU) nr. 1031/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(15)

Om voor voorspelbare en tijdig plaatsvindende veilingen van het door het Verenigd Koninkrijk aan te wijzen veilingplatform te zorgen, dient deze verordening met spoed in werking te treden.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 1031/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 25, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

eventuele aanwijzingen voor concurrentiebeperkend gedrag, marktmisbruik, witwassen van geld, financiering van terrorisme en criminele activiteiten;”;

b)

punt f) wordt vervangen door:

„f)

informatie over het aantal, de aard en de status van eventuele overeenkomstig artikel 59, lid 4, of artikel 64, lid 1, ingediende klachten en andere klachten tegen een veilingplatform welke werden ingediend bij de bevoegde nationale autoriteiten die toezicht houden op dat veilingplatform, de rechterlijke instanties of bevoegde administratieve instanties zoals bepaald in de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 52, lid 2, van Richtlijn 2004/39/EG.”.

2)

Bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 november 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

(2)  PB L 302 van 18.11.2010, blz. 1.

(3)  PB L 49 van 19.2.2004, blz. 1.


BIJLAGE

Aan de tabel in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1031/2010 wordt het volgende toegevoegd:

Door het Verenigd Koninkrijk aangewezen veilingplatforms

2

Veilingplatform

ICE Futures Europe (ICE)

 

Aanwijzingstermijn

Van op zijn vroegst 10 november 2012 tot op zijn laatst 9 november 2017, onverminderd artikel 30, lid 5, tweede alinea.

 

Definities

Voor de toepassing van de voor ICE geldende voorwaarde en verplichtingen zijn de volgende definities van toepassing:

a)   „ICE-beursregels”: ICE-bepalingen, met inbegrip van met name contractregels en -procedures met betrekking tot het ICE FUTURES EUA AUCTION CONTRACT en het ICE FUTURES EUAA AUCTION CONTRACT;

b)   „beurslid”: een lid als gedefinieerd in sectie A.1 van de ICE-beursregels;

c)   „cliënt”: een cliënt van een beurslid, alsook cliënten van hun cliënten in de keten, die de toelating van personen om te bieden faciliteren en namens bieders optreden.

 

Voorwaarden

Toelating tot de veilingen is niet afhankelijk van beurslidmaatschap van of deelneming aan de door ICE georganiseerde secundaire markt of een andere door ICE of een derde partij beheerde handelslocatie.

 

Verplichtingen

1.

ICE vereist dat door de beursleden van ICE of hun cliënten genomen besluiten tot het verlenen van toelating om te bieden op de veilingen en tot het intrekken of opschorten van die toelating op de volgende wijze aan ICE worden meegedeeld door de beursleden of hun cliënten die zulke besluiten nemen:

a)

in het geval van besluiten om toelating tot bieden te weigeren en besluiten om toegang tot veilingen in te trekken of op te schorten, per geval en onverwijld;

b)

in het geval van andere beslissingen, op verzoek.

ICE bepaalt dat dergelijke besluiten door hem aan een onderzoek kunnen worden onderworpen om na te gaan of zij stroken met de uit hoofde van deze verordening op het veilingplatform rustende verplichtingen en dat de beursleden van ICE of hun cliënten gehouden zijn door de uitkomsten van een dergelijk onderzoek door ICE. Deze kunnen omvatten, maar zijn niet beperkt tot, een beroep op toepasselijke ICE-beursregels, met inbegrip van disciplinaire procedures, of enige andere passende maatregel om de toelating om op de veilingen te bieden, te faciliteren.

2.

ICE stelt op zijn website een volledige en actuele lijst ter beschikking van beursleden of hun cliënten die in aanmerking komen om toegang van kmo’s en kleine emittenten tot de door ICE gehouden veilingen van het Verenigd Koninkrijk te faciliteren, samen met bevattelijke praktische wenken om kmo’s en kleine emittenten te informeren over de stappen die zij moeten ondernemen om toegang te krijgen tot de veilingen via zulke beursleden of hun cliënten.

3.

ICE brengt binnen zes maanden na de aanvang van de veilingen of, indien dat later is, twee maanden na de aanwijzing van de veilingtoezichthouder verslag uit aan de veilingtoezichthouder over de in het kader van zijn samenwerkingsmodel met de beursleden en hun cliënten behaalde dekking, met inbegrip van het behaalde niveau van geografische dekking en houdt ten volle rekening met de aanbevelingen dienaangaande van de veilingtoezichthouder teneinde nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 34, lid 3, onder a) en b), van deze verordening te waarborgen.

4.

Alle door ICE en zijn clearingsysteem ten aanzien van personen die toelating hebben om te bieden of bieders toegepaste vergoedingen en voorwaarden zijn duidelijk omschreven, gemakkelijk te begrijpen en publiekelijk beschikbaar op de website van ICE, die regelmatig moet worden bijgewerkt.

ICE bepaalt dat wanneer een beurslid of zijn cliënt voor toelating om te bieden aanvullende vergoedingen of voorwaarden toepast, die vergoedingen en voorwaarden duidelijk omschreven, gemakkelijk te begrijpen en publiekelijk beschikbaar zijn op de website van de aanbieders van de diensten, waarnaar directe koppelingen moeten zijn opgenomen op de website van ICE.

5.

Onverminderd andere rechtsmiddelen, voorziet ICE in de geldigheid van de ICE Complaints Resolution Procedures om uitspraken te doen over klachten die kunnen rijzen in verband met door de beursleden van ICE of hun cliënten genomen besluiten tot het verlenen van toelating om op de veilingen te bieden, tot het weigeren van toelating om op de veilingen te bieden, of tot intrekking of opschorting van reeds verleende toelatingen om op de veilingen te bieden, zoals meer specifiek vermeld in punt 1.

6.

ICE wijzigt zijn beursregels om onverkorte nakoming van de in de bijlage opgenomen voorwaarde en verplichtingen voor zijn opneming te waarborgen. Met name moeten de in de punten 1, 2, 4 en 5 omschreven verplichtingen in de gewijzigde ICE-beursregels worden opgenomen.

7.

Binnen twee maanden vanaf 10 november 2012 legt ICE zijn gedetailleerde exitstrategie ter raadpleging door de veilingtoezichthouder over aan het Verenigd Koninkrijk. Binnen twee maanden na ontvangst van het advies van de veilingtoezichthouder toetst ICE zijn exitstrategie, daarbij ten volle rekening houdend met dat advies.

8.

Het Verenigd Koninkrijk stelt de Commissie in kennis van alle belangrijke wijzigingen in de op 30 april, 4 mei en 14 juni 2012 bij de Commissie aangemelde en op 15 mei en 3 juli 2012 aan het Comité klimaatverandering meegedeelde contractuele regelingen met ICE.”


9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/24


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1043/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 november 2012

tot goedkeuring van de werkzame stof fosfaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft, van toepassing op werkzame stoffen waarvoor vóór 14 juni 2011 een besluit is vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn. Voor fosfaan is bij Beschikking 2008/566/EG van de Commissie (3) aan de voorwaarden van artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voldaan.

(2)

Duitsland heeft op 11 november 2007 overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van S&A Service- und Anwendungstechnik GmbH een aanvraag ontvangen tot opneming van de werkzame stof fosfaan in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Bij Beschikking 2008/566/EG is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel geacht wordt te voldoen aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG.

(3)

Voor die werkzame stof zijn de uitwerking op de gezondheid van mens en dier en het milieueffect overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De aangewezen lidstaat-rapporteur heeft op 24 februari 2010 een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend.

(4)

Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) onderzocht. De EFSA heeft haar conclusie over het onderzoek van de risicobeoordeling van de werkzame stof fosfaan als bestrijdingsmiddel (4) op 22 februari 2012 aan de Commissie voorgelegd. Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 28 september 2012 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor fosfaan.

(5)

Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die fosfaan bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Daarom moet fosfaan worden goedgekeurd.

(6)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, juncto artikel 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, en in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis, is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden en beperkingen op te nemen.

(7)

Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 als gevolg van de goedkeuring en rekening houdend met de specifieke situatie die is ontstaan door de overgang van Richtlijn 91/414/EEG naar Verordening (EG) nr. 1107/2009 is het volgende echter van toepassing. De lidstaten moet een periode van zes maanden na de goedkeuring worden toegestaan om de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die fosfaan bevatten, opnieuw te onderzoeken. De lidstaten moeten naargelang het geval de toelatingen wijzigen, vervangen of intrekken. In afwijking van die termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en evaluatie van de bijwerking van het volledige dossier conform bijlage III, als vastgesteld in Richtlijn 91/414/EEG, voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de uniforme beginselen.

(8)

Uit de ervaring met opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (5) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft, tot problemen kan leiden. Om nog meer problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang verschaft tot een dossier dat voldoet aan de voorschriften van bijlage II bij die richtlijn. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn of de verordeningen tot goedkeuring van werkzame stoffen geen nieuwe verplichtingen op.

(9)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (6) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van de werkzame stof

De werkzame stof fosfaan, als gespecificeerd in bijlage I, wordt goedgekeurd onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden.

Artikel 2

Herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen

1.   De lidstaten moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009, zo nodig, bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die fosfaan als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 30 september 2013 wijzigen of intrekken.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name of aan de voorwaarden van bijlage I bij deze verordening is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in de kolom betreffende de specifieke bepalingen van die bijlage, en of de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13, leden 1 tot en met 4, van Richtlijn 91/414/EEG en artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 aan de eisen van bijlage II bij voornoemde richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met de kolom over de specifieke bepalingen van bijlage I bij deze verordening, overeenkomstig de uniforme beginselen, als bedoeld in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, een nieuwe beoordeling uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat fosfaan bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 maart 2013 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen. Aan de hand van die beoordeling bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als fosfaan de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 september 2014 wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast fosfaan nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk 30 september 2014 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de rechtshandelingen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd of zijn goedgekeurd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 3

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 november 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(3)  PB L 181 van 10.7.2008, blz. 52.

(4)  EFSA Journal 2012; 10(3):2595. Online te vinden op: www.efsa.europa.eu.

(5)  PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10.

(6)  PB L 153 van 11.06.2011, blz. 1.


BIJLAGE I

Benaming, Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Fosfaan

CAS-nr. 7803-51-2

CIPAC-nr. 127

Fosfaan

≥ 994 g/kg

De relevante onzuiverheid arsaan mag niet meer bedragen dan 0,023 g/kg in het technische materiaal.

1 april 2013

31 maart 2023

Toelatingen moeten worden beperkt tot professionele gebruikers.

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over fosfaan (en met name met de aanhangsels I en II), dat op 28 september 2012 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de bescherming van de toedieners in en rond de behandelde ruimten tijdens de behandeling alsook tijdens en na de ventilatie;

de bescherming van de werknemers in en rond de behandelde ruimten tijdens de behandeling alsook tijdens en na de ventilatie;

de bescherming van de omstanders rond de behandelde ruimten tijdens de behandeling alsook tijdens en na de ventilatie.

De gebruiksvoorwaarden moeten risicobeperkende maatregelen omvatten, zoals permanente monitoring van de fosfaanconcentratie door automatische apparaten, het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en, zo nodig, de instelling van een gebied rond het behandelde gebouw waartoe omstanders geen toegang hebben.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„28

Fosfaan

CAS-nr. 2

CIPAC-nr. 127

Fosfaan

≥ 994 g/kg

De relevante onzuiverheid arsaan mag niet meer bedragen dan 0,023 g/kg in het technische materiaal.

1 april 2013

31 maart 2023

Toelatingen moeten worden beperkt tot professionele gebruikers.

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over fosfaan (en met name met de aanhangsels I en II), dat op 28 september 2012 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de bescherming van de toedieners in en rond de behandelde ruimten tijdens de behandeling alsook tijdens en na de ventilatie;

de bescherming van de werknemers in en rond de behandelde ruimten tijdens de behandeling alsook tijdens en na de ventilatie;

de bescherming van de omstanders rond de behandelde ruimten tijdens de behandeling alsook tijdens en na de ventilatie.

De gebruiksvoorwaarden moeten risicobeperkende maatregelen omvatten, zoals permanente monitoring van de fosfaanconcentratie door automatische apparaten, het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en, zo nodig, de instelling van een gebied rond het behandelde gebouw waartoe omstanders geen toegang hebben.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/28


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1044/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 november 2012

houdende afwijking van Verordening (EEG) nr. 2454/93 wat betreft de oorsprongsregels voor gebruik in het kader van het schema van algemene tariefpreferenties in verband met de bijzondere situatie van Guatemala wat de uitvoer van bepaalde visserijproducten naar de Europese Unie betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1), en met name artikel 247,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2), en met name artikel 89, lid 1, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie heeft bij Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad (3) betreffende de toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties met ingang van 1 januari 2009 algemene tariefpreferenties toegekend aan Guatemala.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 is het begrip „producten van oorsprong” gedefinieerd voor gebruik in het kader van het schema van algemene tariefpreferenties („SAP”). In artikel 89 van die Verordening wordt in een afwijking van die definitie voorzien ten behoeve van begunstigde landen die in aanmerking komen voor het SAP.

(3)

Bij brief van 24 januari 2012 heeft Guatemala verzocht om te mogen afwijken van de SAP-oorsprongsregels overeenkomstig artikel 89 van Verordening (EEG) nr. 2454/93. Bij brieven van 28 maart 2012, 21 juni 2012 en 27 juni 2012 heeft Guatemala dit verzoek nader onderbouwd.

(4)

Het verzoek heeft betrekking op een totale jaarlijkse hoeveelheid van 4 000 ton gekookte, bevroren en vacuümverpakte tonijnfilets, zogenaamde „loins”, van GN-code 1604 14 16 voor de periode van 1 april 2012 tot en met 31 december 2013.

(5)

In het verzoek wordt aannemelijk gemaakt dat, indien de afwijking niet wordt toegestaan, de Guatemalteekse visverwerkende sector het moeilijk zou hebben om zijn uitvoer van de voor de preferentiële tariefbehandeling in aanmerking komende tonijnfilets („loins”) naar de Europese Unie voort te zetten.

(6)

De afwijking is daarom noodzakelijk om Guatemala voldoende tijd te geven zijn visverwerkende industrie voor te bereiden om zich te conformeren aan de regels voor de verkrijging van preferentiële oorsprong van tonijnfilets („loins”). De regering en de verwerkende bedrijven van Guatemala hebben deze tijd nodig om een gepaste toevoer van van oorsprong zijnde tonijn naar het land veilig te stellen.

(7)

Gezien het bestaande aanbod en de productiepatronen dient de afwijking te worden toegestaan voor een jaarlijkse hoeveelheid van 1 975 ton tonijnfilets („loins”) van GN-code ex 1604 14 16. Om er zeker van te zijn dat de tijdelijke afwijking slechts geldt voor de tijd die Guatemala nodig heeft om zich aan de regels voor de verkrijging van preferentiële oorsprong van tonijnfilets („loins”) te conformeren, moet de afwijking worden toegestaan vanaf 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2013. De omvang van het contingent voor 2013 wordt voor de periode van de toegestane afwijking naar rato bepaald. Dientengevolge moet de omvang van het contingent worden bepaald op 1 975 ton voor 2012 en 987,5 ton voor 2013.

(8)

Teneinde de continuïteit van de uitvoer van de voor de preferentiële tariefbehandeling in aanmerking komende verwerkte vis vanuit Guatemala naar de Unie te garanderen, moet de afwijking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012 worden toegestaan.

(9)

Duidelijkheidshalve, en om de tonijnfilets („loins”) van GN-code ex 1604 14 16 in aanmerking te laten komen voor de afwijking, zij expliciet vermeld dat het enige niet van oorsprong zijnde materiaal voor de productie van de genoemde tonijnfilets („loins”) tonijn van de GS-posten 0302 of 0303 moet zijn.

(10)

Bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 zijn de regels voor het beheer van tariefcontingenten vastgesteld. Ter wille van een efficiënt beheer waarbij de Guatemalteekse autoriteiten, de douaneautoriteiten van de Unie en de Commissie nauw samenwerken, dienen deze regels van overeenkomstige toepassing te zijn op de hoeveelheden die worden ingevoerd in het kader van de afwijking uit hoofde van deze verordening.

(11)

Opdat de Commissie efficiënt zou kunnen toezien op de wijze waarop de afwijking functioneert, moet aan de Guatemalteekse autoriteiten de verplichting worden opgelegd om de Commissie regelmatig nadere gegevens over de afgegeven certificaten van oorsprong formulier A te doen toekomen.

(12)

De bepalingen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van de artikelen 72, 73 en 75 tot en met 79 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 worden gekookte, bevroren en vacuümverpakte tonijnfilets („loins”) van GN-codeex 1604 14 16, vervaardigd in Guatemala van niet van oorsprong zijnde tonijn van de GS-posten 0302 of 0303, overeenkomstig de in de artikelen 2, 3 en 4 van deze verordening aangemerkt als van oorsprong uit Guatemala.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde afwijking is van toepassing op producten die uit Guatemala worden uitgevoerd en voor het vrije verkeer in de Unie worden aangegeven in de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2013 en tot de hoogte van de in de bijlage van deze verordening vermelde hoeveelheden.

Artikel 3

De in de bijlage bij deze verordening vermelde hoeveelheden worden beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Artikel 4

De Guatemalteekse douaneautoriteiten nemen de nodige maatregelen om kwantitatieve controles te verrichten op de uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten.

Vak nr. 4 van de door de bevoegde Guatemalteekse autoriteiten krachtens deze verordening afgegeven certificaten van oorsprong formulier A dient van de volgende aantekeningen te zijn voorzien:

„Derogation — Commission implementing Regulation (EU) No 1044/2012”;

„Excepción — Reglamento de Ejecución (UE) no 1044/2012 de la Comisión”.

De bevoegde Guatemalteekse autoriteiten doen de Commissie, vóór het einde van de maand volgende op elk kwartaal, een kwartaaloverzicht toekomen van de hoeveelheden waarvoor krachtens deze verordening certificaten van oorsprong formulier A zijn afgegeven, onder vermelding van de volgnummers van die certificaten.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 november 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 211 van 6.8.2008, blz. 1.


BIJLAGE

Volgnr.

GN-code

Omschrijving

Periode

Hoeveelheid

(in ton nettogewicht)

09.1627

ex 1604 14 16

Gekookte, bevroren en vacuümverpakte tonijnfilets, zogenaamde „loins”

1.1.2012 tot en met 31.12.2012

1 975

1.1.2013 tot en met 30.6.2013

987,5


9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/31


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1045/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 november 2012

houdende afwijking van Verordening (EEG) nr. 2454/93 wat betreft de oorsprongsregels voor gebruik in het kader van het schema van algemene tariefpreferenties in verband met de bijzondere situatie van El Salvador wat de uitvoer van bepaalde visserijproducten naar de Europese Unie betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1), en met name artikel 247,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2), en met name artikel 89, lid 1, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie heeft bij Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad (3) betreffende de toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties met ingang van 1 januari 2009 algemene tariefpreferenties toegekend aan El Salvador.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 is het begrip „producten van oorsprong” gedefinieerd voor gebruik in het kader van het schema van algemene tariefpreferenties („SAP”). In artikel 89 van die verordening wordt in een afwijking van die definitie voorzien ten behoeve van begunstigde landen die in aanmerking komen voor het SAP.

(3)

Bij brief van 30 maart 2012 heeft El Salvador verzocht om te mogen afwijken van de SAP-oorsprongsregels overeenkomstig artikel 89 van Verordening (EEG) nr. 2454/93. Bij brieven van 20 juni 2012 en 30 juli 2012 heeft El Salvador dit verzoek nader onderbouwd.

(4)

Het verzoek heeft betrekking op een totale jaarlijkse hoeveelheid van 4 000 ton gekookte, bevroren, en vacuümverpakte tonijnfilets, zogenaamde „loins”, van GN-code 1604 14 16 voor de periode van 1 juli tot en met 31 december 2012.

(5)

In het verzoek wordt aannemelijk gemaakt dat, indien de afwijking niet wordt toegestaan, de Salvadoraanse visverwerkende sector het moeilijk zou hebben om zijn uitvoer van de voor de preferentiële tariefbehandeling in aanmerking komende tonijnfilets („loins”) naar de Europese Unie voort te zetten.

(6)

De afwijking is daarom noodzakelijk om El Salvador voldoende tijd te geven zijn visverwerkende industrie voor te bereiden op de naleving van de regels voor de verkrijging van preferentiële oorsprong van tonijnfilets („loins”). De regering en de verwerkende bedrijven van El Salvador hebben deze tijd nodig om een gepaste toevoer van van oorsprong zijnde tonijn naar het land veilig te stellen.

(7)

Gezien het bestaande aanbod en de productiepatronen dient de afwijking te worden toegestaan voor een jaarlijkse hoeveelheid van 1 975 ton tonijnfilets („loins”) van GN-code ex 1604 14 16. Om er zeker van te zijn dat de tijdelijke afwijking slechts geldt voor de tijd die El Salvador nodig heeft om zich aan de regels voor de verkrijging van preferentiële oorsprong van tonijnfilets („loins”) te conformeren, moet de afwijking worden toegestaan vanaf 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2013. De omvang van het contingent voor 2013 wordt voor de periode van de toegestane afwijking naar rato bepaald. Dientengevolge moet de omvang van het contingent worden bepaald op 1 975 ton voor 2012 en 987,5 ton voor 2013.

(8)

Teneinde de continuïteit van de uitvoer van de voor de preferentiële tariefbehandeling in aanmerking komende verwerkte vis vanuit El Salvador naar de Unie te garanderen, moet de afwijking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012 worden toegestaan.

(9)

Duidelijkheidshalve, en om de tonijnfilets („loins”) van GN-code ex 1604 14 16 in aanmerking te laten komen voor de afwijking, zij expliciet vermeld dat het enige niet van oorsprong zijnde materiaal voor de productie van de genoemde tonijnfilets („loins”) tonijn van de GS-posten 0302 of 0303 moet zijn.

(10)

Bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 zijn de regels voor het beheer van tariefcontingenten vastgesteld. Ter wille van een efficiënt beheer waarbij de Salvadoraanse autoriteiten, de douaneautoriteiten van de Unie en de Commissie nauw samenwerken, dienen deze regels van overeenkomstige toepassing te zijn op de hoeveelheden die worden ingevoerd in het kader van de afwijking uit hoofde van deze verordening.

(11)

Opdat de Commissie efficiënt zou kunnen toezien op de wijze waarop de afwijking functioneert, moet aan de Salvadoraanse autoriteiten de verplichting worden opgelegd om de Commissie regelmatig nadere gegevens over de afgegeven certificaten van oorsprong formulier A te doen toekomen.

(12)

De bepalingen in deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van de artikelen 72, 73 en 75 tot en met 79 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 worden gekookte, bevroren en vacuümverpakte tonijnfilets („loins”) van GN-code ex 1604 14 16, vervaardigd in El Salvador van niet van oorsprong zijnde tonijn van de GS-posten 0302 of 0303, overeenkomstig de in de artikelen 2, 3 en 4 van deze verordening aangemerkt als van oorsprong uit El Salvador.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde afwijking is van toepassing op producten die uit El Salvador worden uitgevoerd en voor het vrije verkeer in de Unie worden aangegeven in de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2013 en tot de hoogte van de in de bijlage van deze verordening vermelde hoeveelheden.

Artikel 3

De in de bijlage bij deze verordening vermelde hoeveelheden worden beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Artikel 4

De Salvadoraanse douaneautoriteiten nemen de nodige maatregelen om kwantitatieve controles te verrichten op de uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten.

Vak nr. 4 van de door de bevoegde Salvadoraanse autoriteiten krachtens deze verordening afgegeven certificaten van oorsprong formulier A dient van de volgende aantekeningen te zijn voorzien:

„Derogation — Commission Implementing Regulation (EU) No …/2012”;

„Excepción — Reglamento de Ejecución (UE) no …/2012 de la Comisión”.

De bevoegde Salvadoraanse autoriteiten doen de Commissie, vóór het einde van de maand volgende op elk kwartaal, een kwartaaloverzicht toekomen van de hoeveelheden waarvoor krachtens deze verordening certificaten van oorsprong formulier A zijn afgegeven, onder vermelding van de volgnummers van die certificaten.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 november 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 211 van 6.8.2008, blz. 1.


BIJLAGE

Volgnummer

GN-code

Omschrijving

Periode

Hoeveelheid

(in ton nettogewicht)

09.1629

ex 1604 14 16

Gekookte, bevroren en vacuümverpakte tonijnfilets, zogenaamde „loins”

1.1.2012 tot en met 31.12.2012

1 975

1.1.2013 tot en met 30.6.2013

987,5


9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/34


VERORDENING (EU) Nr. 1046/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 november 2012

tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS), wat de indiening van tijdreeksen voor de nieuwe regionale indeling betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (1), en met name artikel 5, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1059/2003 vormt het rechtskader voor de regionomenclatuur, zodat geharmoniseerde statistieken voor de regio’s in de Unie kunnen worden verzameld, opgesteld en verspreid.

(2)

Op grond van artikel 5, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1059/2003 moet, wanneer de NUTS-nomenclatuur wordt gewijzigd, de betrokken lidstaat de Commissie de tijdreeksen voor de nieuwe regionale indeling toezenden ter vervanging van de reeds toegezonden gegevens. De lijst en de lengte van de tijdreeksen worden door de Commissie vastgesteld, waarbij zij erop let of het toezenden van dergelijke gegevensreeksen haalbaar is. De tijdreeksen moeten binnen twee jaar na de wijziging van de NUTS-nomenclatuur beschikbaar worden gesteld.

(3)

De NUTS-nomenclatuur is gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 31/2011 van de Commissie (2) met ingang van 1 januari 2012.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten zenden de Commissie de tijdreeksen voor de nieuwe regionale indeling toe in overeenstemming met de lijst in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 november 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1.

(2)  PB L 13 van 18.1.2011, blz. 3.


BIJLAGE

Jaar met ingang waarvan de tijdreeksen moeten worden ingediend, per statistisch domein

Gebied

NUTS-niveau 2

NUTS-niveau 3

Landbouw — landbouwrekeningen

2007 (1)

 

Landbouw — dierlijke productie

2007

 

Landbouw — plantaardige productie

2007

 

Landbouw — melkproductie

2010

 

Landbouw — structuur van de landbouwbedrijven

2007

 

Bevolking

1990 (1)

1990 (1)

Werkgelegenheid, werkloosheid

2005

2005 (1)

Milieu, vaste afvalstoffen

2004

 

Gezondheid — doodsoorzaken

1994 (1)

 

Gezondheid — infrastructuur

1993 (1)

 

Gezondheid — patiënten

2000 (1)

 

Rekeningen van de huishoudens

2000

 

Informatiemaatschappij

2007 (1)

 

Regionale rekeningen

2000

2000

Wetenschap en technologie — uitgaven en personeel voor O&O

2009

 

Toerisme

2004

2004


(1)  Indiening is niet verplicht.


9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/36


VERORDENING (EU) Nr. 1047/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 november 2012

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1924/2006 wat betreft de lijst van voedingsclaims

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (1), en met name artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 bepaalt dat voedingsclaims voor levensmiddelen alleen zijn toegestaan als zij staan vermeld in de bijlage bij die verordening, waarin ook de voorwaarden voor het gebruik van dergelijke claims worden vastgesteld.

(2)

Na raadpleging van de lidstaten en de belanghebbenden, met name exploitanten van levensmiddelenbedrijven en consumentengroepen, is geconcludeerd dat het nodig is om nieuwe voedingsclaims toe te voegen aan de lijst van toegestane voedingsclaims en om de voorwaarden voor het gebruik van reeds bij Verordening (EG) nr. 1924/2006 toegestane claims te wijzigen.

(3)

Zout wordt gebruikt als conserveermiddel en smaakversterker. Aangezien er een nieuwe technologie is ontwikkeld en wetenschappelijk advies over zout algemeen wordt aanvaard, leveren de producenten inspanningen om, indien technologisch haalbaar, meer en meer producten zonder toevoeging van zout te produceren. De claim dat geen zout/natrium aan een bepaald levensmiddel is toegevoegd, is thans echter niet toegestaan. Aangezien het uit gezondheidsoogpunt van bijzonder belang is dat een dergelijke innovatie wordt aangemoedigd, moeten de producenten in staat worden gesteld om de consumenten te informeren over dit bijzondere aspect van het productieproces. Om het gebruik van een dergelijke claim te vermijden voor levensmiddelen die van nature een hoog natriumgehalte bezitten, moet het gebruik daarvan worden beperkt tot levensmiddelen met een laag natriumgehalte.

(4)

Het Europees Parlement heeft zich in zijn resolutie van 2 februari 2012 inzake de ontwerpverordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1924/2006 wat betreft de lijst van voedingsclaims op het standpunt gesteld dat een nieuwe voedingsclaim waarbij mededeling van minder vergaande verlagingen dan de bij de claim „light” bedoelde zou worden toegestaan, het doel en de inhoud van het basisinstrument zou ondermijnen.

(5)

De verlaging van het gehalte aan verzadigde vetten is alleen goed voor de gezondheid wanneer zij niet worden vervangen of wanneer zij worden vervangen door onverzadigde vetten. De vervanging van verzadigde vetten door transvetzuren is niet goed voor de gezondheid en daarom moeten de voorwaarden voor het gebruik van de voedingsclaim waarbij aan een verlaging van het gehalte aan verzadigde vetten wordt gerefereerd, zodanig worden opgesteld dat de vervanging door transvetzuren wordt vermeden.

(6)

Onder de huidige voorwaarden kan ook een verlaging van het gehalte aan suikers worden geclaimd wanneer de suikers zijn vervangen door vetten en daardoor een product met een hogere energetische waarde ontstaat. De claim dat het suikergehalte is verlaagd, mag daarom alleen worden toegestaan wanneer de energetische waarde van het levensmiddel na de nieuwe formulering niet toeneemt. Strengere voorwaarden waarbij een met de verlaging van het suikergehalte overeenkomende verlaging van de energetische waarde wordt verlangd, zijn slechts voor een bijzonder beperkt aantal producten haalbaar en zouden gebruikmaking van de claim dus ernstig beperken.

(7)

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1924/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid en noch het Europees Parlement noch de Raad hebben zich daartegen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1924/2006 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Producten die in de handel zijn gebracht vóór 1 juni 2014 en die niet voldoen aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006, zoals gewijzigd bij deze verordening, mogen in de handel worden gebracht totdat de voorraden zijn uitgeput.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 november 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.


BIJLAGE

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1924/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Na de tekst betreffende de claim „NATRIUMVRIJ of ZOUTLOOS” worden de volgende gegevens ingevoegd:

„GEEN NATRIUM/ZOUT TOEGEVOEGD

De claim dat natrium/zout niet aan een levensmiddel is toegevoegd en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het product geen toegevoegd natrium/zout of enig ander toegevoegd natrium/zout bevattend ingrediënt bevat en het product niet meer dan 0,12 g natrium of de gelijkwaardige waarde voor zout, per 100 mg of 100 ml bevat.”.

2)

Aan de gegevens betreffende de claim „VERLAAGD GEHALTE AAN [NAAM VAN DE NUTRIËNT]” worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„De claim „verlaagd gehalte aan verzadigde vetten” en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan:

a)

als de som van de verzadigde vetzuren en transvetzuren in het product waarvoor de claim wordt gedaan, ten minste 30 % lager is dan de som van de verzadigde vetzuren en transvetzuren in een soortgelijk product; alsmede

b)

als het gehalte aan transvetzuren in het product waarvoor de claim wordt gedaan, gelijk is aan of lager is dan dat in een soortgelijk product.

De claim „verlaagd gehalte aan suikers” en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als de hoeveelheid energie van het product waarvoor de claim wordt gedaan, gelijk is aan of lager is dan de hoeveelheid energie in een soortgelijk product.”.


9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/38


VERORDENING (EU) Nr. 1048/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 november 2012

tot verlening van een vergunning voor een gezondheidsclaim voor levensmiddelen die over ziekterisicobeperking gaat

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (1), en met name artikel 17, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1924/2006 zijn gezondheidsclaims voor levensmiddelen verboden, tenzij de Commissie daarvoor overeenkomstig die verordening een vergunning heeft verleend en zij zijn opgenomen in een lijst van toegestane claims.

(2)

Verordening (EG) nr. 1924/2006 bepaalt tevens dat aanvragen voor een vergunning voor een gezondheidsclaim door exploitanten van levensmiddelenbedrijven bij de bevoegde nationale autoriteit van een lidstaat kunnen worden ingediend. De bevoegde nationale autoriteit moet geldige aanvragen doorsturen naar de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, hierna „de EFSA” genoemd.

(3)

Na ontvangst van een aanvraag moet de EFSA de andere lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen en een advies over de desbetreffende gezondheidsclaim uitbrengen.

(4)

De Commissie moet bij haar besluit over de verlening van een vergunning voor gezondheidsclaims rekening houden met het advies van de EFSA.

(5)

Ingevolge een aanvraag van Cargill Incorporated, die overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1924/2006 werd ingediend en een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens voor één meta-analyse (2) en voor informatie betreffende het productieproces van „bètavezel” uit gerst (BarlivTM) inhield, moest de EFSA een advies uitbrengen over een gezondheidsclaim die betrekking had op de effecten van bètaglucanen uit gerst op de verlaging van de bloedcholesterol en de vermindering van het risico van (coronaire) hartziekten (Vraag nr. EFSA-Q-2011-00798) (3). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde als volgt: „Het is aangetoond dat bètaglucaan uit gerst de bloedcholesterol verlaagt/vermindert. Een verlaging van de bloedcholesterol kan het risico van (coronaire) hartziekten verminderen.”.

(6)

Op grond van de overgelegde gegevens concludeerde de EFSA in haar op 8 december 2011 door de Commissie en de lidstaten ontvangen advies dat een oorzakelijk verband was vastgesteld tussen de consumptie van bètaglucanen uit gerst en de verlaging van de LDL-cholesterolconcentraties in het bloed. Daarom moet een gezondheidsclaim waarin deze conclusie tot uiting komt, worden geacht te voldoen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1924/2006 en in de EU-lijst van toegestane claims worden opgenomen. De meta-analyse en de informatie betreffende het productieproces van „bètavezel” uit gerst (BarlivTM), waarvan de aanvrager beweerde dat zij door eigendomsrechten waren beschermd, werden door de EFSA niet noodzakelijk geacht om tot haar conclusie te komen. Daarom wordt geoordeeld dat aan het vereiste van artikel 21, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1924/2006 niet is voldaan en dat bijgevolg geen bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens mag worden verleend.

(7)

Ingevolge een aanvraag van Valens Int. d.o.o., die werd ingediend overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1924/2006, moest de EFSA een advies uitbrengen over een gezondheidsclaim die betrekking had op de effecten van bètaglucanen uit gerst op de verlaging van de bloedcholesterol en de vermindering van het risico van (coronaire) hartziekten (Vraag nr. EFSA-Q-2011-00799) (4). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde als volgt: „Het is aangetoond dat bètaglucaan uit gerst de bloedcholesterol vermindert. Een verlaging van de bloedcholesterol kan het risico van hartziekten verminderen.”.

(8)

Op grond van de overgelegde gegevens concludeerde de EFSA in haar op 8 december 2011 door de Commissie en de lidstaten ontvangen advies dat een oorzakelijk verband was vastgesteld tussen de consumptie van bètaglucanen uit gerst en de verlaging van de LDL-cholesterolconcentraties in het bloed. Daarom moet een gezondheidsclaim waarin deze conclusie tot uiting komt, worden geacht te voldoen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1924/2006 en in de EU-lijst van toegestane claims worden opgenomen.

(9)

Artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 bepaalt dat, indien een advies luidt dat voor de gezondheidsclaim een vergunning kan worden verleend, in dat advies bepaalde gegevens moeten worden opgenomen. Deze gegevens moeten derhalve in de bijlage bij deze verordening worden opgenomen voor de toegestane claim en moeten — naargelang het geval — de herziene formulering van de claim, specifieke gebruiksvoorwaarden voor de claim en — indien van toepassing — de voorwaarden voor of beperkingen van het gebruik van het levensmiddel en/of een aanvullende vermelding of waarschuwing omvatten, overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1924/2006 en de adviezen van de EFSA.

(10)

Een van de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1924/2006 is ervoor te zorgen dat gezondheidsclaims waarheidsgetrouw, duidelijk, betrouwbaar en voor de consument bruikbaar zijn, en dat daarmee rekening wordt gehouden bij de formulering en de presentatie van de claims. Als daarom de formulering van claims dezelfde betekenis voor consumenten heeft als die van een toegestane gezondheidsclaim, omdat deze hetzelfde verband aantonen tussen een levensmiddelencategorie, een levensmiddel of een van de bestanddelen daarvan en de gezondheid, moeten deze claims voldoen aan dezelfde gebruiksvoorwaarden als die welke in de bijlage bij deze verordening vermeld zijn.

(11)

Bij het nemen van de in deze verordening vastgestelde maatregelen is rekening gehouden met de opmerkingen van de aanvragers en van het publiek die de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 heeft ontvangen.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, en het Europees Parlement noch de Raad heeft zich ertegen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De in de bijlage bij deze verordening vermelde gezondheidsclaim mag voor levensmiddelen op de markt van de Europese Unie worden gebruikt overeenkomstig de in die bijlage beschreven voorwaarden.

2.   De in lid 1 bedoelde gezondheidsclaim wordt opgenomen in de EU-lijst van toegestane claims, als bedoeld in artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1924/2006.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 november 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.

(2)  Harland JI, 2011 (niet gepubliceerd); Meta-analysis of the effects of barley beta-glucan on blood lipids.

(3)  The EFSA Journal (2011); 9(12):2470.

(4)  The EFSA Journal (2011); 9(12):2471.


BIJLAGE

Toegestane gezondheidsclaim

Aanvraag — Toepasselijke bepalingen van Verordening (EG) nr. 1924/2006

Aanvrager — Adres

Nutriënt, stof, levensmiddel of levensmiddelencategorie

Claim

Voorwaarden voor het gebruik van de claim

Voorwaarden voor en/of beperkingen van het gebruik van het levensmiddel en/of aanvullende vermelding of waarschuwing

Referentie EFSA-advies

Gezondheidsclaim overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder a), inzake ziekterisicobeperking

Cargill Incorporated, handelend via Cargill Health and Nutrition, c/o Cargill R&D Centre Europe, Havenstraat 84, 1800 Vilvoorde, België

Bètaglucaan uit gerst

Het is aangetoond dat bètaglucaan uit gerst de bloedcholesterol verlaagt/vermindert. Een hoog cholesterolgehalte is een risicofactor voor de ontwikkeling van coronaire hartziekten

Aan de consument moet worden medegedeeld dat het gunstige effect wordt verkregen bij een dagelijkse inname van 3 g bètaglucaan uit gerst.

De claim kan worden gebruikt voor levensmiddelen die ten minste 1 g bètaglucaan uit gerst per gekwantificeerde portie bevatten.

 

Q-2011-00798

Valens Int. d.o.o., Kidričeva ulica 24b, SI-3000 Celje, Slovenië

Q-2011-00799


9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/41


VERORDENING (EU) Nr. 1049/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 november 2012

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat het gebruik van polyglycitolstroop in verschillende levensmiddelencategorieën betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (1), en met name artikel 10, lid 3, en artikel 30, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 is een EU-lijst vastgesteld van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en van de gebruiksvoorwaarden daarvoor.

(2)

Deze lijst kan worden gewijzigd volgens de procedure van Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s (2).

(3)

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 kan de EU-lijst van levensmiddelenadditieven hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij ingevolge een aanvraag worden bijgewerkt.

(4)

Er is een aanvraag ingediend voor goedkeuring van het gebruik van polyglycitolstroop in verschillende levensmiddelencategorieën, die ter kennis van de lidstaten is gebracht.

(5)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid heeft de veiligheid van polyglycitolstroop bij gebruik als levensmiddelenadditief beoordeeld (3). Zij is van mening dat de over polyglycitolstroop beschikbare chemische en toxicologische gegevens niet toereikend zijn voor vaststelling van een aanvaardbare dagelijkse inname. Op basis van de beschikbare gegevens komt voornoemde autoriteit evenwel tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn dat de voorgestelde toepassingen en te gebruiken concentraties een veiligheidsrisico opleveren.

(6)

Er is een technologische noodzaak voor het gebruik van polyglycitolstroop als alternatief polyol voor de andere reeds goedgekeurde polyolen. Polyglycitolstroop is minder zoet, levert meer volume en ondoorzichtigheid op, bindt beter en leidt tot meer stabiliteit in producten met verlaagde energetische waarde of in suikervrije producten. Het is daarom beter het gebruik van polyglycitolstroop in de levensmiddelencategorieën waarvoor een aanvraag is gedaan, goed te keuren en het E-nummer E 964 aan dit voedseladditief toe te wijzen.

(7)

Op grond van de overgangsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1129/2011 van de Commissie van 11 november 2011 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad door opstelling van een EU-lijst van levensmiddelenadditieven (4), is bijlage II met de EU-lijst van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en gebruiksvoorwaarden van toepassing met ingang van 1 juni 2013. Om het gebruik van polyglycitolstroop in de desbetreffende levensmiddelencategorieën vóór die datum toe te staan, dient voor dat levensmiddelenadditief een eerdere datum van toepassing te worden vastgesteld.

(8)

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, en het Europees Parlement noch de Raad heeft zich daartegen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 november 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.

(2)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1.

(3)  EFSA Journal 2009; 7(12):1413.

(4)  PB L 295 van 12.11.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 2 van deel B wordt de volgende tekst voor E 964 ingevoegd na de tekst voor E 962:

„E 964

Polyglycitolstroop”

2)

In deel E worden de volgende vermeldingen voor E 964 in numerieke volgorde in de vermelde levensmiddelencategorieën ingevoegd:

03.

Consumptie-ijs

E 964

Polyglycitolstroop

200 000

 

alleen producten met verlaagde energetische waarde of zonder toegevoegde suikers

Toepassingsperiode:

Met ingang van 29 november 2012

04.2.5.1

Extra jam of extra confituur en extra gelei, als omschreven in Richtlijn 2001/113/EG

E 964

Polyglycitolstroop

500 000

 

alleen producten met verlaagde energetische waarde of zonder toegevoegde suikers

Toepassingsperiode:

Met ingang van 29 november 2012

04.2.5.2

Jam of confituur, gelei en marmelade alsmede kastanjepasta, als omschreven in Richtlijn 2001/113/EG

E 964

Polyglycitolstroop

500 000

 

alleen producten met verlaagde energetische waarde of zonder toegevoegde suikers

Toepassingsperiode:

Met ingang van 29 november 2012

04.2.5.3

Andere soortgelijke smeerbare groente- en fruitproducten

E 964

Polyglycitolstroop

500 000

 

alleen producten met verlaagde energetische waarde of zonder toegevoegde suikers

Toepassingsperiode:

Met ingang van 29 november 2012

05.1

Cacao- en chocoladeproducten, als omschreven in Richtlijn 2000/36/EG

E 964

Polyglycitolstroop

200 000

 

alleen producten met verlaagde energetische waarde of zonder toegevoegde suikers

Toepassingsperiode:

Met ingang van 29 november 2012

05.2

Ander snoepgoed, inclusief microproducten ter verfrissing van de adem

E 964

Polyglycitolstroop

200 000

 

alleen producten op basis van cacao met verlaagde energetische waarde of zonder toegevoegde suikers

Toepassingsperiode:

Met ingang van 29 november 2012

E 964

Polyglycitolstroop

600 000

 

alleen snoepgoed op basis van zetmeel, met verlaagde energetische waarde of zonder toegevoegde suikers

Toepassingsperiode:

Met ingang van 29 november 2012

E 964

Polyglycitolstroop

800 000

 

alleen kauwsnoepgoed zonder toegevoegde suikers

Toepassingsperiode:

Met ingang van 29 november 2012

E 964

Polyglycitolstroop

990 000

 

alleen hard snoepgoed zonder toegevoegde suikers

Toepassingsperiode:

Met ingang van 29 november 2012

05.3

Kauwgom

E 964

Polyglycitolstroop

200 000

 

alleen zonder toegevoegde suikers

Toepassingsperiode:

Met ingang van 29 november 2012

06.3

Ontbijtgranen

E 964

Polyglycitolstroop

200 000

 

alleen ontbijtgranen of ontbijtproducten op basis van granen, met verlaagde energetische waarde of zonder toegevoegde suikers

Toepassingsperiode:

Met ingang van 29 november 2012

07.2

Banketbakkerswaren

E 964

Polyglycitolstroop

300 000

 

alleen producten met gereduceerde energiewaarde of zonder toegevoegde suikers

Toepassingsperiode:

Met ingang van 29 november 2012

16.

Desserts, met uitzondering van producten die onder de categorieën 1, 3 en 4 vallen

E 964

Polyglycitolstroop

300 000

 

alleen producten met verlaagde energetische waarde of zonder toegevoegde suikers

Toepassingsperiode:

Met ingang van 29 november 2012”


9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/45


VERORDENING (EU) Nr. 1050/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 november 2012

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 231/2012 tot vaststelling van de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad opgenomen levensmiddelenadditieven wat betreft polyglycitolstroop

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (1), en met name artikel 14,

Gezien Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s (2), en met name artikel 7, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie (3) stelt de specificaties vast van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 opgenomen levensmiddelenadditieven.

(2)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft over de veiligheid van polyglycitolstroop advies uitgebracht na zich over de door de aanvrager op 24 november 2009 voorgestelde specificaties als levensmiddelenadditief te hebben beraden (4). Dat levensmiddelenadditief is vervolgens op basis van specifieke toepassingen goedgekeurd en heeft het nummer E 964 gekregen bij Verordening (EU) nr. 1049/2012 van de Commissie van 8 november 2012 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van polyglycitolstroop in een aantal levensmiddelencategorieën (5). Daarom moeten voor dat levensmiddelenadditief specificaties worden vastgesteld.

(3)

Er moet rekening worden gehouden met de specificaties en analysetechnieken voor additieven die door het Gemengd comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven van de FAO/WHO zijn voorgesteld.

(4)

Verordening (EU) nr. 231/2012 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid en noch het Europees Parlement noch de Raad heeft zich tegen deze maatregelen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 november 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.

(2)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1.

(3)  PB L 83 van 22.3.2012, blz. 1.

(4)  EFSA Panel on Food Additives and Nutrient Sources added to Food (ANS); Scientific Opinion on the use of Polyglycitol Syrup as a food additive on request from the European Commission. EFSA Journal 2009;7(12):1413.

(5)  Zie bladzijde 41 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 231/2012 wordt na de gegevens over E 962 de volgende informatie over E 964 ingevoegd:

E 964 POLYGLYCITOLSTROOP

Synoniemen

Gehydrogeneerd zetmeelhydrolysaat, gehydrogeneerde glucosestroop en polyglucitol.

Definitie

Een mengsel dat voornamelijk bestaat uit maltitol en sorbitel en kleinere hoeveelheden gehydrogeneerde oligo- en polysachariden en maltotriitol. Het wordt vervaardigd door de katalytische hydrogenering van een mengsel van uit glucose, maltose en hogere glucosepolymeren bestaande zetmeelhydrolysaten, een procedé dat vergelijkbaar is met de katalytische hydrogenering bij de vervaardiging van maltitolstroop. De resulterende stroop wordt door ionenuitwisseling ontzout en tot het gewenste niveau ingedikt.

Einecs-nummer

 

Chemische naam

Sorbitol: D-glucitol

Maltitol: α-D-Glucopyranosyl-1,4-D-glucitol

Molecuulformule

Sorbitol: C6H14O6

Maltitol: C12H24O11

Relatieve molecuulmassa

Sorbitol: 182,2

Maltitol: 344,3

Gehalte

Voor de watervrije stof minimaal 99 % gehydrogeneerde sachariden totaal, minimaal 50 % polyolen met een hogere molecuulmassa, maximaal 50 % maltitol en voor de watervrije stof maximaal 20 % sorbitol.

Beschrijving

Kleur- en geurloze heldere stroperige vloeistof

Identificatie

 

Oplosbaarheid

Zeer gemakkelijk oplosbaar in water en moeilijk oplosbaar in ethanol

Test op maltitol

Voldoet aan de test

Test op sorbitol

Voeg aan 5 g monster 7 ml methanol, 1 ml benzaldehyde en 1 ml zoutzuur toe. Meng en schud in een schudapparaat tot er kristallen verschijnen. Filtreer de kristallen en los ze op in 20 ml kokend water dat 1 g natriumbicarbonaat bevat. Filtreer de kristallen, was ze met 5 ml van een mengsel van water en methanol (1:2) en laat ze aan de lucht drogen. De zo verkregen kristallen van het monobenzylideenderivaat van sorbitol smelten tussen 173 en 179 °C.

Zuiverheid

 

Watergehalte

Maximaal 31 % (karlfischermethode)

Chloride

Maximaal 50 mg/kg

Sulfaat

Maximaal 100 mg/kg

Reducerende suikers

Maximaal 0,3 %

Nikkel

Maximaal 2 mg/kg

Lood

Maximaal 1 mg/kg”


9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/47


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1051/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 november 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 november 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

36,4

MA

37,6

MK

30,8

TR

65,0

ZZ

42,5

0707 00 05

AL

31,8

TR

77,5

ZZ

54,7

0709 93 10

TR

94,7

ZZ

94,7

0805 20 10

PE

72,2

ZA

152,8

ZZ

112,5

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

AR

96,7

HR

51,5

PE

42,6

TR

74,9

UY

101,2

ZA

174,3

ZZ

90,2

0805 50 10

AR

60,7

TR

89,1

ZA

98,8

ZZ

82,9

0806 10 10

BR

271,2

PE

308,9

TR

153,1

US

264,9

ZZ

249,5

0808 10 80

CL

151,5

CN

83,7

MK

34,4

NZ

136,8

ZA

141,9

ZZ

109,7

0808 30 90

CN

90,7

TR

112,8

ZZ

101,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/49


BESLUIT VAN DE RAAD

van 7 november 2012

houdende benoeming van een Deens lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

(2012/693/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 302,

Gezien de voordracht van de Deense regering,

Gezien het advies van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 13 september 2010 heeft de Raad Besluit 2010/570/EU, Euratom vastgesteld tot benoeming van de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de periode van 21 september 2010 tot en met 20 september 2015 (1).

(2)

Een zetel van lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité is vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Nils Juhl ANDREASEN,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Mevrouw Rikke EDSJÖ, Senior Consultant, Danish Agriculture and Food Council, wordt benoemd tot lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 20 september 2015.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 7 november 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

A. D. MAVROYIANNIS


(1)  PB L 251 van 25.9.2010, blz. 8.


9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/50


BESLUIT VAN DE RAAD

van 7 november 2012

houdende benoeming van een Luxemburgs lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

(2012/694/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 302,

Gezien de voordracht van de Luxemburgse regering,

Gezien het advies van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 13 september 2010 heeft de Raad Besluit 2010/570/EU, Euratom vastgesteld tot benoeming van de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de periode van 21 september 2010 tot en met 20 september 2015 (1).

(2)

Een zetel van lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité is vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Christian ZEYEN,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer Christophe ZEEB, Conseiller à la Chambre de Commerce du Luxembourg, wordt benoemd tot lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 20 september 2015.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 7 november 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

A. D. MAVROYIANNIS


(1)  PB L 251 van 25.9.2010, blz. 8.


9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/51


BESLUIT VAN DE RAAD

van 7 november 2012

houdende benoeming van een Brits lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

(2012/695/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 302,

Gezien de voordracht van de Britse regering,

Gezien het advies van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 13 september 2010 heeft de Raad Besluit 2010/570/EU, Euratom vastgesteld tot benoeming van de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de periode van 21 september 2010 tot en met 20 september 2015 (1).

(2)

Een zetel van lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité is vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Sukhdev SHARMA,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer Richard BALFE wordt benoemd tot lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 20 september 2015.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 7 november 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

A. D. MAVROYIANNIS


(1)  PB L 251 van 25.9.2010, blz. 8.


Rectificaties

9.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/52


Rectificatie van Besluit Atalanta/2/2012 (2012/361/GBVB) van het Politiek en Veiligheidscomité van 3 juli 2012 tot benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (Atalanta)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 176 van 6 juli 2012 )

Bladzijde 64, overwegingen 2 en 3, en artikel 1:

in plaats van:

„viceadmiraal”,

te lezen:

„schout-bij-nacht/divisieadmiraal”.