ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.305.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 305

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
1 november 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1009/2012 van de Commissie van 31 oktober 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1010/2012 van de Commissie van 31 oktober 2012 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 november 2012

3

 

*

Verordening (EU) nr. 1011/2012 van de Europese Centrale Bank van 17 oktober 2012 betreffende statistieken inzake aangehouden effecten (ECB/2012/24)

6

 

 

BESLUITEN

 

 

2012/675/EU

 

*

Besluit van de Raad van 29 oktober 2012 houdende benoeming van drie Britse leden en twee Britse plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio’s

25

 

 

2012/676/EU

 

*

Besluit van de Raad van 29 oktober 2012 houdende benoeming van een Grieks lid en een Griekse plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s

26

 

 

2012/677/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 30 oktober 2012 waarbij aan de lidstaten toestemming wordt verleend om de geldigheidsduur van de voorlopige toelatingen voor de nieuwe werkzame stoffen ametoctradine (oorspronkelijk aangevraagd onder de ontwikkelingscode BAS 650 F) en dinatriumfosfonaat te verlengen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 7581)  ( 1 )

27

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

1.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1009/2012 VAN DE COMMISSIE

van 31 oktober 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 oktober 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

25,0

MA

45,3

MK

36,9

TR

53,3

ZZ

40,1

0707 00 05

AL

35,9

MK

32,3

TR

46,8

ZZ

38,3

0709 93 10

TR

116,3

ZZ

116,3

0805 50 10

AR

60,2

CL

75,4

TR

86,4

UY

56,9

ZA

93,2

ZZ

74,4

0806 10 10

BR

259,4

LB

333,4

MK

87,0

TR

175,3

US

225,7

ZZ

216,2

0808 10 80

CL

150,8

CN

91,3

MK

36,9

NZ

100,1

US

118,8

ZA

121,3

ZZ

103,2

0808 30 90

CN

67,7

TR

106,5

ZZ

87,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


1.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1010/2012 VAN DE COMMISSIE

van 31 oktober 2012

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 november 2012

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie van 20 juli 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 19 00, 1001 11 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 642/2010 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 19 00, 1001 11 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 5 van die verordening.

(4)

Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 1 november 2012, die van toepassing zullen zijn tot er nogmaals nieuwe invoerrechten worden vastgesteld en in werking treden.

(5)

Omdat ervoor moet worden gezorgd dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de geactualiseerde gegevens van toepassing wordt, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 1 november 2012, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 oktober 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5.


BIJLAGE I

Vanaf 1 november 2012 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 19 00

1001 11 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

ex 1001 91 20

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 99 00

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 10 00

1002 90 00

ROGGE

0,00

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

0,00

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

0,00

1007 10 90

1007 90 00

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

0,00


(1)  Krachtens artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) nr. 642/2010 komt de importeur in aanmerking voor een verlaging van de invoerrechten met:

3 EUR per ton, indien de loshaven aan de Middellandse Zee (voorbij de Straat van Gibraltar) of de Zwarte Zee ligt en het product via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal wordt aangevoerd,

2 EUR per ton, als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt en het product via de Atlantische Oceaan wordt aangevoerd.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR per ton als aan de in artikel 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

17.10.2012-30.10.2012

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

280,50

226,99

Fob-prijs VSA

262,94

252,94

232,94

Golfpremie

20,20

Grote-Merenpremie

26,06

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico-Rotterdam:

14,23 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren-Rotterdam:

47,45 EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR per ton inbegrepen (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(2)  Korting van 10 EUR per ton (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(3)  Korting van 30 EUR per ton (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).


1.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/6


VERORDENING (EU) Nr. 1011/2012 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 17 oktober 2012

betreffende statistieken inzake aangehouden effecten

(ECB/2012/24)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid artikel 5,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (hierna: ‘ESR 95’) (1), inzonderheid bijlage A,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (2), inzonderheid op artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 4,

Gelet op Verordening (EG) nr. 958/2007 van de Europese Centrale Bank van 27 juli 2007 houdende statistieken betreffende de activa en passiva van beleggingsfondsen (ECB/2007/8) (3),

Gelet op Verordening (EG) nr. 24/2009 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2008 houdende statistieken betreffende de activa en passiva van securitisatietransacties verrichtende lege financiële instellingen (ECB/2008/30) (4),

Gelet op Verordening (EG) nr. 25/2009 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2008 met betrekking tot de balans van de sector monetaire financiële instellingen (ECB/2008/32) (5),

Gelet op Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (6),

Gelet op Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (7),

Overwegende:

(1)

Ter vervulling van de taken van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) en voor het monitoren van de financiële markten en financiële activiteiten binnen het eurogebied, dient de Europese Centrale Bank (ECB), bijgestaan door de nationale centrale banken (NCB’s), effectsgewijs statistische informatie van hoge kwaliteit te verzamelen aangaande door institutionele sectoren uit het eurogebied aangehouden effecten, en door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven en door institutionele sectoren buiten het eurogebied aangehouden effecten.

(2)

Teneinde bij te dragen aan een goede beleidsvoering door autoriteiten die bevoegd zijn ter zake van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen, aan de stabiliteit van het financiële stelsel en de analyse van de doorwerking van het monetaire beleid, dient de ECB bij bankgroepen effectsgewijze informatie te verzamelen inzake door die groepen aangehouden effecten.

(3)

De gegevensverzameling beoogt de ECB te voorzien van uitvoerige statistische gegevens inzake risico’s voor economische sectoren en individuele bankgroepen in de lidstaten van het eurogebied ten aanzien van specifieke effectenklassen en inzake koppelingen tussen de economische sectoren van houders en emittenten van effecten, en inzake de markt voor door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven effecten. Het belang om over accurate gegevens te beschikken inzake de risico's voor economische sectoren en voor bankgroepen ten aanzien van specifieke effectenklassen op een zeer gedesaggregeerd niveau, werd duidelijk tijdens de financiële crisis, aangezien risico’s voor financiële stabiliteit, te wijten aan besmettingsmechanismen op het niveau van individuele financiële instellingen, veroorzaakt door specifieke effectenklassen, niet op passende wijze uit de geaggregeerde gegevens af te leiden waren. Tijdige informatie inzake op het niveau van individuele effecten aangehouden effecten zal de ECB tevens in staat stellen doorwerkingsrisico’s van de financiële markten naar de reële economie te monitoren.

(4)

Bovendien zal deze statistische informatie de ECB ondersteunen bij de analyse van ontwikkelingen op financiële markten en bij het monitoren van de wijzigingen in de effectenportefeuilles van economische sectoren en de koppelingen tussen financiële intermediairs en niet-financiële beleggers.

(5)

Gezien de samenhang tussen monetair beleid en de stabiliteit van het financiële stelsel, is de effectsgewijze verzameling van statistische informatie aangaande ingenomen effectenposities en financiële transacties, en voor de afleiding van transacties uit posities, tevens noodzakelijk om te voldoen aan regelmatige en ad-hoc analytische behoeftes ter ondersteuning van de ECB bij de uitvoering van monetaire en financiële analyses, alsook voor de bijdrage van het ESCB aan de stabiliteit van het financiële stelsel. Deze statistische informatie zal de combinatie mogelijk maken van enerzijds informatie inzake door institutionele sectoren aangehouden effecten en anderzijds informatie inzake de individuele emittenten in de hele wereld, hetgeen een belangrijk instrument vormt voor het monitoren van ontstaan en ontwikkeling van financiële onevenwichtigheden.

(6)

Het is tevens noodzakelijk de ECB in staat te stellen analytische en statistische ondersteuning te verlenen aan het Europees Comité voor systeemrisico’s, zulks overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1096/2010 van de Raad van 17 november 2010 tot toewijzing aan de Europese Centrale Bank van specifieke taken betreffende de werking van het Europees Comité voor systeemrisico’s (8).

(7)

Om deze reden dient de Raad van bestuur van de ECB voor de gegevensverzameling krachtens deze verordening rapporterende bankgroepen te identificeren, rekening houdend met de omvang van de geconsolideerde balans van elke groep, in verhouding tot de activa van de geconsolideerde balansen van alle bankgroepen uit de Europese Unie, het belang van groepsactiviteiten in een specifiek segment van de bancaire sector en de betekenis van de groep voor de stabiliteit en werking van het financiële stelsel in het eurogebied en/of individuele lidstaten.

(8)

De normen voor de bescherming en het gebruik van vertrouwelijke statistische informatie, zoals vastgelegd in artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad, dienen van toepassing te zijn.

(9)

De rapportageverplichtingen uit hoofde van deze verordening, waaronder vrijstellingen daarvan, laten de rapportageverplichtingen in andere ECB-rechtshandelingen en –instrumenten onverlet, die althans gedeeltelijk tevens effectsgewijze rapportage van statistische informatie inzake aangehouden effecten kunnen bestrijken.

(10)

Het is noodzakelijk een procedure op te zetten om doelmatig technische wijzigingen in de bijlagen bij deze verordening door te voeren, op voorwaarde dat dergelijke wijzigingen het onderliggende conceptuele kader niet veranderen en geen effect hebben op de rapportagelast van de informatieplichtigen in de lidstaten. Deze procedure dient rekening te houden met het standpunt van het comité statistieken van het ESCB,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

In deze verordening wordt bedoeld met:

1.

‘effectsgewijze’ (security-by-security) gegevensverzameling: de verzameling van gegevens uitgesplitst naar individuele effecten;

2.

‘positie’: het totale aantal effecten, waarvan de soorten zijn opgesomd in lid 15, die het eigendom zijn van of in bewaring worden gehouden door een werkelijk informatieplichtige aan het einde van een referentieperiode, zoals nader gedefinieerd in deel 4 van bijlage II;

3.

‘moederkredietinstelling’, ‘financiële moederholding’, ‘dochteronderneming’ en ‘bijkantoor’ hebben dezelfde betekenis als in artikel 4 van Richtlijn 2006/48/EG;

4.

‘bankgroep’: a) een moederkredietinstelling, en alle financiële dochterondernemingen en bijkantoren ervan, met uitzondering van verzekeringsondernemingen die een officiële vergunning hebben verkregen overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG (9) of artikel 4 van Richtlijn 2002/83/EG (10); of b) een financiële moederholding, en alle financiële dochterondernemingen en bijkantoren ervan, met uitzondering van verzekeringsondernemingen die een officiële vergunning hebben verkregen overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG of artikel 4 van Richtlijn 2002/83/EG, op voorwaarde dat in beide gevallen de moederonderneming hoofd van de bankgroep is. Een entiteit zonder dochteronderneming vormt een groep op zich, op voorwaarde dat de entiteit zelf geen dochteronderneming is;

5.

‘ingezetene’: heeft dezelfde betekenis als in artikel 1, lid 4 van Verordening (EG) nr. 2533/98;

6.

‘monetaire financiële instelling’ (MFI), ‘kredietinstelling’ en ‘geldmarktfonds’ (MMF) hebben dezelfde betekenis als in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32). De MFI-sector omvat kredietinstellingen en MMF’s;

7.

‘beleggingsfonds’: heeft dezelfde betekenis als in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 958/2007 (ECB/2007/8);

8.

‘lege financiële instelling’: heeft dezelfde betekenis als in artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) nr. 24/2009 (ECB/2008/30);

9.

‘bewaarnemer’: een tot de sector ‘financiële instellingen’ (S. 12 (11)) behorende entiteit die voor rekening van cliënten financiële instrumenten bewaart en beheert, met inbegrip van bewaarneming en daarmee samenhangende diensten zoals contanten- en/of zekerhedenbeheer, zoals opgenomen in deel B, punt 1) van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG;

10.

‘hoofd van een bankgroep’: de moedermaatschappij van een bankgroep, mits die maatschappij hetzij een EU-moederkredietinstelling, hetzij een financiële EU-moederholding is zoals gedefinieerd in artikel 4 van Richtlijn 2006/48/EG en geïmplementeerd in de lidstaten van de Unie, met dien verstande dat ‘EU’ wordt vervangen door ‘eurogebied’ en ‘lidstaat’ wordt vervangen door ‘lidstaat uit het eurogebied’;

11.

‘hoofd van een rapportagegroep’: het door de Raad van bestuur overeenkomstig artikel 2, lid 4, aangeduide hoofd van een bankgroep.

12.

‘belegger’: een entiteit of persoon die eigenaar is van financiële instrumenten;

13.

‘effecten in bewaarneming’: effecten die namens beleggers door bewaarnemers worden aangehouden en beheerd;

14.

‘desbetreffende NCB’: de NCB van de lidstaat uit het eurogebied waarin de informatieplichtige ingezeten is;

15.

‘effecten’: de volgende soorten effecten:

a)

‘schuldbewijzen’ (F.3);

b)

‘beursgenoteerde aandelen’ (F.511);

c)

‘aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen’ (F.52);

16.

‘aangehouden effecten’: economische eigendom van effecten waarvan de soorten zijn opgesomd in lid 15;

17.

‘ISIN code’: het aan effecten toegewezen International Securities Identification Number, bestaande uit 12 alfanumerieke tekens die een unieke identificatiecode vormen voor een effectenuitgifte (zoals bepaald door ISO 6166).

Artikel 2

Werkelijke populatie van informatieplichtigen

1.   De werkelijke populatie van informatieplichtigen bestaat uit de ingezeten MFI’s, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, bewaarnemers en de hoofden van bankgroepen die de Raad van bestuur overeenkomstig lid 4 als rapportagegroepen heeft aangewezen en in kennis heeft gesteld van hun rapportageverplichtingen uit hoofde van lid 5 (hierna gezamenlijk ‘werkelijke informatieplichtigen’ en individueel ‘werkelijke informatieplichtige’).

2.   Indien een geldmarktfonds, een beleggingsfonds of een lege financiële instelling onder de betreffende nationale wetgeving geen rechtspersoonlijkheid heeft, zijn de personen die gerechtigd zijn hen te vertegenwoordigen, of bij gebreke van een geformaliseerde vertegenwoordiging, personen die krachtens de toepasselijke nationale wetgeving aansprakelijk zijn voor hun handelingen, verantwoordelijk voor de rapportage van de uit hoofde van deze verordening vereiste gegevens.

3.   De werkelijke informatieplichtigen zijn onderworpen aan volledige rapportageverplichtingen, tenzij een vrijstelling is verleend op grond van artikel 4.

4.   De Raad van bestuur kan besluiten dat een bankgroep een rapportagegroep is, indien de bankgroep overeenkomstig titel V, hoofdstuk 4, afdeling 1 van Richtlijn 2006/48/EG geconsolideerde balansactiva heeft die:

a)

meer dan 0,5% uitmaken van de totale geconsolideerde balansactiva van de bankgroepen uit de Unie (hierna de ‘0,5%-drempel’), zulks overeenkomstig de voor de ECB beschikbare meest recente gegevens, d.w.z.:

i)

gegevens die betrekking hebben op eind december van het aan de kennisgeving krachtens lid 5 voorafgaande kalenderjaar; of

ii)

indien de gegevens onder i) niet beschikbaar zijn, gegevens die betrekking hebben op eind decmber van het vorige jaar; of

b)

onder de 0,5%-drempel liggen of daaraan gelijk zijn, mits de bankgroep voldoet aan bepaalde kwantitatieve of kwalitatieve criteria die haar belangrijk maken voor de stabiliteit en werking van het financiële stelsel in het eurogebied (aangaande bijv. verwevenheid met andere financiële instellingen van het eurogebied; jurisdictie-overschrijdende werkzaamheden; gebrek aan vervangbaarheid; complexiteit van de ondernemingsstructuur) en/of de individuele lidstaat uit het eurogebied (aangaande bijv. relatieve belangrijkheid van de bankgroep binnen een specifiek segment van de markt voor bancaire diensten in één of meerdere lidstaten van het eurogebied).

5.   De desbetreffende NCB stelt de hoofden van rapportagegroepen in kennis van het besluit van de Raad van bestuur uit hoofde van lid 4 en van hun verplichtingen op grond van deze verordening.

6.   Nadat de eerste rapportage op grond van deze verordening is begonnen en onverminderd artikel 10, beginnen de overeenkomstig lid 5 in kennis gestelde hoofden van rapportagegroepen niet later dan zes maanden na de datum van inkennisstelling met de gegevensrapportage.

7.   Een overeenkomstig lid 5 in kennis gesteld hoofd van een rapportagegroep informeert de desbetreffende NCB over naamswijzigingen, wijzigingen van rechtsvorm, fusies of herstructureringen, en elke andere gebeurtenis of omstandigheden die haar rapportageverplichtingen betreffen, zulks binnen 14 dagen na het optreden van een dergelijke gebeurtenis of omstandigheid.

8.   Een overeenkomstig lid 5 in kennis gesteld hoofd van een rapportagegroep blijft onderworpen aan de in deze verordening uiteengezette verplichtingen tot de desbetreffende NCB anders bericht.

Artikel 3

Statistische rapportageverplichtingen

1.   MFI’s, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen en bewaarnemers verstrekken hun desbetreffende NCB effectsgewijze gegevens inzake kwartaalultimo of maandultimoposities en, overeenkomstig lid 5, inzake financiële transacties gedurende de referentiemaand of het referentiekwartaal, dan wel de voor de afleiding van die transacties vereiste gegevens, inzake door hen zelf aangehouden effecten met een ISIN-code, zulks overeenkomstig deel 2 van bijlage I. Dergelijke gegevens worden op kwartaal- of maandbasis gerapporteerd overeenkomstig de door de desbetreffende NCB's geformuleerde rapportageinstructies.

2.   Een bewaarnemer stelt de desbetreffende NCB in kennis van het uitvoeren van bewaarnemingswerkzaamheden binnen een week na de datum waarop deze met bewaarnemingswerkzaamheden begint, ongeacht mogelijke regelmatige rapportageverplichtingen uit hoofde van deze verordening, tenzij een bewaarnemer andere bevoegde autoriteiten daarvan in kennis heeft gesteld.

Overeenkomstig de door de desbetreffende NCB's geformuleerde rapportageinstructies verstrekken bewaarnemers de desbetreffende NCB op kwartaal- of maandbasis effectsgewijze gegevens inzake kwartaalultimo- of maandultimoposities en, overeenkomstig lid 5, financiële transacties gedurende het referentiekwartaal of de referentiemaand inzake de volgende effecten met een ISIN-code:

a)

door hen in bewaarneming gehouden effecten namens ingezeten beleggers die door henzelf aangehouden effecten niet overeenkomstig lid 1 rapporteren, zulks overeenkomstig deel 3 van bijlage I;

b)

door hen in bewaarneming gehouden effecten namens niet-financiële beleggers die ingezetenen zijn van andere lidstaten van het eurogebied, zulks overeenkomstig deel 4 van bijlage I;

c)

door entiteiten uit het eurogebied uitgegeven effecten die zij in bewaarneming houden namens beleggers die ingezetenen zijn van lidstaten buiten het eurogebied en van beleggers die geen ingezetenen zijn van de Unie, zulks overeenkomstig deel 5 van bijlage I.

3.   Hoofden van rapportagegroepen verstrekken de desbetreffende NCB op kwartaalbasis effectsgewijze gegevens inzake kwartaalultimoposities van effecten met een ISIN-code die door hun groep worden aangehouden, waaronder door niet-ingezeten entiteiten. Dergelijke gegevens worden op basis van de brutoportefeuille van de groep gerapporteerd, zonder verrekening van de door de groep aangehouden en door entiteiten van dezelfde groep uitgegeven effecten.

Overeenkomstig de instructies van de desbetreffende NCB, rapporteren hoofden van rapportagegroepen gegevens betreffende aangehouden effecten op basis van een van de drie in deel 6 van bijlage 1 aangegeven methodes.

4.   De rapportageverplichtingen uit hoofde van deze verordening, waaronder de vrijstellingen daarvan, laten de rapportageverplichtingen uit hoofde van de volgende rechtshandelingen onverlet: a) Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32); b) Verordening (EG) nr. 958/2007 (ECB/2007/8); en c) Verordening (EG) nr. 24/2009 (ECB/2008/30).

5.   Overeenkomstig de instructies van de desbetreffende NCB rapporteren de werkelijke informatieplichtigen hetzij a) effectsgewijze gegevens inzake maandelijkse of driemaandelijkse financiële transacties en, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, overige volumemutaties; hetzij b) de vereiste statistische gegevens die voor de afleiding van financiële transacties vereist zijn, zulks op basis van één van de in deel 1 van bijlage I vastgelegde methodes. Verdere vereisten en richtlijnen betreffende de samenstelling van transacties zijn neergelegd in deel 3 van bijlage II.

6.   Indien daartoe opgedragen door de desbetreffende NCB, rapporteren de werkelijke informatieplichtigen op kwartaal- of maandbasis gegevens inzake kwartaal- of maandultimoposities en, overeenkomstig lid 5, statistische gegevens voor het referentiekwartaal of de referentiemaand inzake aangehouden effecten zonder een ISIN-code, zulks overeenkomstig deel 7 van bijlage I. Dit lid is niet van toepassing op werkelijke informatieplichtigen aan wie uit hoofde van artikel 4 een vrijstelling is verleend.

7.   Overeenkomstig deel 1, 2 en 4 van bijlage II, en de in artikel 5 bedoelde regels van financiële administratie, worden effectsgewijze gegevens inzake kwartaal- of maandultimoposities en, overeenkomstig lid 5, statistische gegevens voor het referentiekwartaal of de referentiemaand gerapporteerd.

Artikel 4

Vrijstellingen

1.   Ter beoordeling van elke desbetreffende NCB kunnen aan de werkelijke informatieplichtigen de volgende vrijstellingen worden verleend:

a)

in lidstaten van het eurogebied met een totaal aan door ingezeten beleggers aangehouden effecten met een ISIN-code die een marktwaarde hebben van EUR 40 miljard of lager:

i)

kunnen NCB’s MFI’s, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen en bewaarnemers vrijstellen van de rapportageverplichtingen van artikel 3, lid 1, mits het gecombineerde aandeel van vrijgestelde MFI’s, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen en bewaarnemers in de nationaal door MFI’s, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen en bewaarnemers aangehouden effecten in termen van posities niet meer dan 40% bedraagt. Lege financiële instellingen die geen effectsgewijze gegevens rapporteren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 24/2009 (ECB/2008/30) zijn gedurende de eerste twee jaar na het begin van de rapportage uit hoofde van deze verordening gerechtigd overeenkomstig de instructies van hun desbetreffende NCB deze drempel te overschrijden;

ii)

kunnen NCB’s bewaarnemers vrijstellen van de rapportageverplichtingen van artikel 3, lid 2, onder a), mits het gecombineerde aandeel van vrijgestelde bewaarnemers in de nationaal in bewaarneming aangehouden effecten in termen van posities niet meer dan 40% bedraagt;

b)

in lidstaten van het eurogebied met een totaal aan door ingezeten beleggers aangehouden effecten met een ISIN-code die een marktwaarde hebben van meer dan EUR 40 miljard:

i)

kunnen NCB’s MFI’s, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen en bewaarnemers vrijstellen van de rapportageverplichtingen van artikel 3, lid 1, mits het gecombineerde aandeel van vrijgestelde MFI’s, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen en bewaarnemers in de nationaal door MFI’s, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen en bewaarnemers aangehouden effecten in termen van posities niet meer dan 5% bedraagt;

ii)

kunnen NCB’s bewaarnemers vrijstellen van de rapportageverplichtingen van artikel 3, lid 2, onder a), mits het gecombineerde aandeel van vrijgestelde bewaarnemers in de nationaal in bewaarneming aangehouden effecten in termen van posities niet meer dan 5% bedraagt;

c)

NCB’s raadplegen de ECB inzake het gebruik van gegevens om het totaal aan aangehouden effecten tegen marktwaarde vast te stellen dat noodzakelijk is om uit hoofde van dit lid vrijstellingen te verlenen.

2.   De NCB’s kunnen kredietinstellingen de volgende vrijstellingen verlenen van de rapportageverplichtingen van artikel 3, lid 1:

a)

NCB’s kunnen kredietinstellingen geheel of gedeeltelijk vrijstellen van rapportageverplichtingen, mits het gecombineerde aandeel in het totaal van door kredietinstellingen in de betreffende lidstaat van het eurogebied aangehouden effecten in termen van posities niet meer dan 5% bedraagt;

b)

deze drempel mag evenwel gedurende de eerste twee jaar na het begin van de rapportage uit hoofde van deze verordening worden opgetrokken naar 15%;

c)

de onder a) en b) genoemde drempels worden berekend op basis van het totaal aan aangehouden effecten voor de betrokken lidstaat na toepassing van eventuele vrijstellingen uit hoofde van lid 1.

3.   NCB’s kunnen alle geldmarktfondsen vrijstellen van de rapportageverplichtingen van artikel 3, lid 1, mits hun totaal aan aangehouden effecten met een ISIN-code minder dan 2% bedraagt van door geldmarktfondsen in het eurogebied aangehouden effecten. Deze 2%-drempel wordt berekend op basis van het totaal door geldmarktfondsen in de betreffende lidstaat aangehouden effecten na toepassing van eventuele vrijstellingen uit hoofde van lid 1.

4.   NCB’s kunnen alle lege financiële instellingen vrijstellen van de rapportageverplichtingen van artikel 3, lid 1, mits hun totaal aan aangehouden effecten met een ISIN-code minder dan 2% bedraagt van door lege financiële instellingen in het eurogebied aangehouden effecten. Deze 2%-drempel wordt berekend op basis van het totaal door lege financiële instellingen in de betreffende lidstaat aangehouden effecten na toepassing van eventuele vrijstellingen uit hoofde van lid 1.

5.   NCB’s kunnen bewaarnemers de volgende vrijstellingen verlenen:

a)

NCB’s kunnen bewaarnemers geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de rapportageverplichtingen van artikel 3, lid 2, onder a), mits de in artikel 3, lid 2, onder a), bedoelde gegevens uit andere bronnen voor statistische of toezichtsgegevens kunnen worden afgeleid, zulks overeenkomstig de in bijlage III vastgestelde statistische minimumnormen. Daarnaast geldt het volgende:

i)

in lidstaten waar de vrijstellingen uit hoofde van lid 1, onder a), van toepassing zijn, en waar de in artikel 3, lid 2, onder a), bedoelde gegevens direct door beleggers worden gerapporteerd, bestrijken die gegevens effectsgewijs minstens 60% van het totaal van de in artikel 3, lid 2, onder a), bedoelde effecten;

ii)

in lidstaten waar de vrijstellingen uit hoofde van lid 1, onder b), van toepassing zijn, en waar de in artikel 3, lid 2, onder a), bedoelde gegevens direct door beleggers worden gerapporteerd, bestrijken die gegevens effectsgewijs minstens 75% van het totaal van de in artikel 3, lid 2, onder a), bedoelde effecten;

b)

Indien bewaarnemers namens alle niet-ingezeten beleggers minder dan EUR 10 miljard aan effecten aanhouden, kunnen NCB’s hen geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de rapportageverplichtingen van artikel 3, lid 2, onder b) en c).

6.   NCB’s kunnen de hoofden van rapportagegroepen de volgende vrijstellingen verlenen van de rapportageverplichtingen van artikel 3, lid 3:

a)

NCB’s kunnen hoofden van rapportagegroepen toestaan statistische gegevens effectsgewijs te rapporteren, indien die gegevens 95% bestrijken van het totaal door hun groep aangehouden effecten met een ISIN-code, zulks overeenkomstig de vereisten van deze verordening, mits de resterende 5% van door de groep aangehouden effecten niet zijn uitgegeven door één emittent;

b)

NCB’s kunnen hoofden van rapportagegroepen verzoeken nadere gegevens te verstrekken inzake de soort effecten die onder a) van rapportage zijn vrijgesteld.

7.   NCB’s kunnen vrijstellingen verlenen van de rapportageverplichtingen uit hoofde van deze verordening, indien de werkelijke informatieplichtigen dezelfde gegevens rapporteren uit hoofde van Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32), Verordening (EG) nr. 958/2007 (ECB/2007/8), of Verordening (EG) nr. 24/2009 (ECB/2008/30), dan wel indien NCB’s dezelfde gegevens anders kunnen afleiden, zulks overeenkomstig de statistische minimumnormen van bijlage III.

8.   Met betrekking tot de werkelijke informatieplichtigen waarvoor een in lid 1, 2, 3 of 4 bedoelde vrijstelling geldt, blijven NCB’s jaarlijks gegevens verzamelen inzake het bedrag van door deze informatieplichtigen aangehouden of in bewaarneming gehouden effecten, zulks overeenkomstig de vereisten van artikel 3, lid 1, hetzij geaggregeerd dan wel effectsgewijs.

9.   NCB’s controleren de naleving van de in lid 1 tot en met 7 uiteengezette voorwaarden, indien van toepassing, teneinde vrijstellingen te verlenen, te vernieuwen of, indien vereist, in te trekken, zulks met ingang van een kalenderjaar.

10.   De desbetreffende NCB trekt uit hoofde van lid 5, onder a), aan bewaarnemers verleende vrijstellingen in, indien gedurende drie opeenvolgende rapportageperiodes gegevens uit andere bronnen voor statistische gegevens of toezichtgegevens die voldoen aan de statistische minimumnormen van bijlage III, niet tijdig beschikbaar zijn gesteld, ongeacht of dit de bewaarnemers al dan niet te verwijten valt. Zoals bepaald in artikel 3, lid 2, beginnen bewaarnemers ten laatste drie maanden na de datum waarop de desbetreffende NCB hen heeft meegedeeld dat de vrijstelling werd ingetrokken, met de gegevensrapportage.

11.   NCB’s kunnen ad-hocrapportageverplichtingen opleggen aan informatieplichtigen aan wie uit hoofde van dit artikel vrijstellingen zijn verleend, overeenkomstig het door de NCB vereiste detailniveau. Werkelijke informatieplichtigen rapporteren de op ad-hocbasis verzochte gegevens binnen 15 werkdagen na het verzoek van de desbetreffende NCB.

12.   De werkelijke informatieplichtigen kunnen besluiten af te zien van de door de NCB’s verleende vrijstellingen en in plaats daarvan te voldoen aan de volledige rapportageverplictingen. Een werkelijke informatieplichtige die af heeft gezien van de door een desbetreffende NCB verleende vrijstelling vraagt vooraf instemming van de NCB indien hij vervolgens besluit toch van die vrijstelling gebruik te willen maken.

Artikel 5

Regels van financiële administratie

1.   Tenzij anders bepaald in deze verordening, zijn de regels van financiële administratie die de werkelijke informatieplichtigen voor rapportagedoeleinden uit hoofde van deze verordening volgen, de regels neergelegd in de nationale omzetting van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (12), of, indien dit niet van toepassing is, andere nationale of internationale op de werkelijke informatieplichtigen van toepassing zijnde normen.

2.   Zonder afbreuk te doen aan nationale accountingpraktijken worden aangehouden effecten gerapporteerd tegen de nominale waarde of als aantal aandelen. Zoals aangegeven in deel 4 van bijlage II, mogen ook marktwaarden worden gerapporteerd.

3.   Zonder afbreuk te doen aan nationale accountingpraktijken en salderingsregelingen worden aangehouden effecten voor statistische doeleinden op brutobasis gerapporteerd.

4.   Aangehouden effecten die zijn uitgeleend op grond van effectenuitleentransacties, of die zijn verkocht uit hoofde van een repo-overeenkomst, blijven geregistreerd als effecten aangehouden door de oorspronkelijke eigenaar (en niet als aangehouden effecten van de tijdelijke verkrijger) indien een vaste verplichting bestaat tot omkering van de transactie (en niet eenvoudigweg een optie om dat te doen). Indien de tijdelijke verkrijger de ontvangen effecten verkoopt, dient deze verkoop als een rechtstreekse aan- of verkoop van effecten te worden geregistreerd en op de balans van de tijdelijke verkrijger te worden opgenomen als een negatieve positie in de effectenportefeuille

Artikel 6

Tijdigheid

1.   NCB’s besluiten wanneer zij gegevens van werkelijke informatieplichtigen dienen te ontvangen teneinde de noodzakelijke kwaliteitscontroles uit te kunnen voeren en aan de uiterste termijnen in lid 2 te voldoen.

2.   NCB’s verstrekken voor de werkelijke informatieplichtigen aan de ECB:

a)

effectsgewijze kwartaalgegevens overeenkomstig artikel 3, lid 1, 2 en 5, vóór het einde van de 70-ste kalenderdag volgende op het einde van het kwartaal waarop de gegevens betrekking hebben; of

b)

effectsgewijze maandgegevens overeenkomstig artikel 3, lid 5, en deel 1 van bijlage I, overeenkomstig één van de volgende opties:

i)

op kwartaalbasis voor de drie maanden van het referentiekwartaal vóór het einde van de 63ste kalenderdag volgende op het einde van het kwartaal waarop de gegevens betrekking hebben; of

ii)

op maandbasis voor elke maand van het referentiekwartaal vóór het einde van de 63-ste kalenderdag volgende op het einde van de maand waarop de gegevens betrekking hebben; en

c)

effectsgewijze kwartaalposities overeenkomstig artikel 3, lid 3, vóór het einde van de werkdag:

i)

van 2013 tot 2015: op de 70ste kalenderdag volgende op het einde van het kwartaal waarop de gegevens betrekking hebben; en

ii)

vanaf 2016: op de 55ste kalenderdag volgende op het einde van het kwartaal waarop de gegevens betrekking hebben.

3.   Indien een in lid 2 bedoelde uiterste termijn op een dag valt dat TARGET2 gesloten is, wordt de uiterste termijn verlengd tot de volgende TARGET2-werkdag, zoals vermeld op de ECB-website.

Artikel 7

Minimumnormen en nationale rapportageprocedures

1.   De werkelijke informatieplichtigen voldoen aan de rapportageverplichtingen waaraan zij overeenkomstig de minimumnormen van bijlage III zijn onderworpen.

2.   De NCB’s bepalen en passen de door de werkelijk informatieplichtigen te volgen rapportageprocedures toe overeenkomstig nationale kenmerken. De NCB’s besluiten of van bewaarnemers effectsgewijze gegevensrapportage uitgesplitst naar beleggers vereist wordt. De NCB’s verzekeren dat deze rapportageprocedures de vereiste statistische gegevens opleveren en een controle mogelijk maken van de naleving van de minimumnormen voor transmissie, nauwkeurigheid en herzieningen zoals vastgelegd in bijlage III.

Artikel 8

Verificatie en gedwongen verzameling

De NCB’s oefenen verificatierechten uit met een door de desbetreffende NCB noodzakelijk geachte gedetailleerdheid, dan wel het recht de gegevens te verzamelen die de werkelijke informatieplichtigen uit hoofde van deze verordening moeten verstrekken, zulks onverminderd het recht van de ECB deze rechten zelf uit te oefenen. De NCB’s oefenen deze rechten met name uit wanneer werkelijke informatieplichtigen niet voldoen aan de minimumnormen van bijlage III.

Artikel 9

Vereenvoudigde wijzigingsprocedure

De directie van de ECB kan, met inachtneming van de standpunten van het comité statistieken van het ESCB, technische wijzigingen in de bijlagen bij deze verordening doorvoeren, mits dergelijke wijzigingen het onderliggende conceptuele kader niet veranderen en geen effect hebben op de rapportagelast van de werkelijke informatieplichtigen. De directie stelt de Raad van bestuur onverwijld in kennis van een dergelijke wijziging.

Artikel 10

Eerste rapportage

De eerste rapportage uit hoofde van deze verordening begint met gegevens betreffende de referentieperiode van december 2013. De eerste rapportage van NCB’s aan de ECB vereist slechts gegevens inzake posities.

Artikel 11

Slotbepaling

Deze verordening treedt in werking op de 20ste dag na de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Frankfurt am Main, 17 oktober 2012.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 310 van 30.11.1996, blz. 1.

(2)  PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(3)  PB L 211 van 11.8.2007, blz. 8.

(4)  PB L 15 van 20.1.2009, blz. 1.

(5)  PB L 15 van 20.1.2009, blz. 14.

(6)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(7)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

(8)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 162.

(9)  Eerste Richtlijn van de Raad 73/239/EEG van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3).

(10)  Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002, betreffende de levensverzekering (PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1).

(11)  De nummering van categorieën in deze verordening volgt de in het Commissievoorstel COM(2010) 774 definitief (het voorstel voor de ESA-2010 verordening) ingevoerde nummering. Voor nadere informatie zie bijlage II.

(12)  PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1.


BIJLAGE I

STATISTISCHE RAPPORTAGEVERPLICHTINGEN

DEEL 1

Financiële transacties

1.

MFI’s, beleggingsfondsen en bewaarnemers die gegevens rapporteren inzake door hen aangehouden effecten dan wel inzake effecten die zij in bewaarneming houden namens ingezeten beleggers, verstrekken de statistische gegevens overeenkomstig één van de volgende methodes:

a)

op maand- of kwartaalbasis, maandelijkse of driemaandelijkse effectsgewijze financiële transacties en, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, overige volumemutaties voor de referentiemaand of het referentiekwartaal; dan wel

b)

op maand- of kwartaalbasis, maandelijkse effectsgewijze posities en, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, overige volumemutaties voor de referentiemaand of voor de drie maanden van het referentiekwartaal.

2.

Lege financiële instellingen verstrekken statistische gegevens overeenkomstig één van de volgende methodes:

a)

op kwartaalbasis, driemaandelijkse effectsgewijze financiële transacties en, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, overige volumemutaties voor het referentiekwartaal; dan wel

b)

op maand- of kwartaalbasis, maandelijkse effectsgewijze posities en, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, overige volumemutaties voor de referentiemaand of voor de drie maanden van het referentiekwartaal; dan wel

c)

op kwartaalbasis, driemaandelijkse effectsgewijze posities en, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, overige volumemutaties voor het referentiekwartaal.

3.

Bewaarnemers die rapporteren i) inzake effecten die zij namens in andere lidstaten van het eurogebied ingezeten niet-financiële beleggers in bewaarneming houden, en ii) door entiteiten uit het eurogebied uitgegeven effecten die zij namens in lidstaten buiten het eurogebied ingezeten beleggers en namens buiten de Unie ingezeten beleggers in bewaarneming houden, verstrekken de statistische gegevens overeenkomstig de methodes uiteengezet in lid 2.

DEEL 2

Gegevens inzake door MFI’s, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen en bewaarnemers aangehouden effecten met een ISIN-code

Voor elk effect met een ISIN-code dat valt onder de effectencategorie „schuldbewijzen” (F.3), „beursgenoteerde aandelen” (F.511) dan wel „aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen” (F.52), worden gegevens voor de velden in de hiernavolgende tabel gerapporteerd door financiële beleggers die deel uitmaken van de MFI’s, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, en door bewaarnemers onder verwijzing naar door hen aangehouden effecten. Deze worden overeenkomstig de volgende regels gerapporteerd en conform de definities van bijlage II:

a)

worden gegevens voor velden 1 en 2 gerapporteerd;

b)

worden gegevens hetzij overeenkomstig i) of ii) als volgt gerapporteerd:

i)

indien MFI’s, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen en bewaarnemers effectsgewijs financiële transacties rapporteren, worden gegevens voor veld 5 en, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, voor veld 6 gerapporteerd; dan wel

ii)

indien MFI’s, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen en bewaarnemers financiële transacties niet effectsgewijs rapporteren, worden gegevens voor veld 6, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, gerapporteerd.

De desbetreffende NCB kan van financiële beleggers die deel uitmaken van de MFI’s, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen en bewaarnemers rapportage van gegevens voor velden 1 en 3 verlangen in plaats van gegevens overeenkomstig a). In dat geval, in plaats van gegevens overeenkomstig b), worden gegevens voor veld 5 en, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, eveneens voor veld 7 gerapporteerd.

De desbetreffende NCB kan van financiële beleggers die deel uitmaken van de MFI’s, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen en bewaarnemers rapportage van gegevens voor velden 2b, 3 en 4 verlangen.

Veld

Beschrijving

1

ISIN-code

2

Aantal participaties of geaggregeerde nominale waarde

2b

Noteringsgrondslag

3

Marktwaarde

4

Beleggingen in effecten of directe investeringen

5

Financiële transacties

6

Overige volumemutaties tegen nominale waarde

7

Overige volumemutaties tegen marktwaarde

DEEL 3

Gegevens inzake effecten met een ISIN-code in bewaarneming gehouden namens ingezeten niet-financiële beleggers en overige financiële beleggers die door henzelf aangehouden effecten niet hoeven te rapportern

Bewaarnemers rapporteren gegevens voor de velden in de hiernavolgende tabel voor elk effect met een ISIN-code dat valt onder de effectencategorie „schuldbewijzen” (F.3), ‘beursgenoteerde aandelen’ (F.511), dan wel „aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen” (F.52) en dat zij in bewaarneming houden namens ingezeten niet-financiële beleggers en overige financiële beleggers die door hen aangehouden effecten niet rapporteren. Ze worden overeenkomstig de volgende regels gerapporteerd en conform de definities in bijlage II:

a)

worden gegevens voor velden 1 en 2 gerapporteerd;

b)

worden gegevens overeenkomstig i) of ii) als volgt gerapporteerd:

i)

indien bewaarnemers effectsgewijs financiële transacties rapporteren, worden gegevens voor veld 6 en, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, voor veld 7 gerapporteerd; dan wel

ii)

indien bewaarnemers financiële transacties niet effectsgewijs rapporteren, worden, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, gegevens voor veld 7 gerapporteerd.

De desbetreffende NCB kan van bewaarnemers verlangen gegevens voor velden 1, 3 en 4 te rapporteren in plaats van gegevens conform a). In dat geval worden, in plaats van gegevens overeenkomstig b), gegevens voor veld 6 en, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, eveneen voor veld 8 gerapporteerd.

De desbetreffende NCB kan van bewaarnemers rapportage van gegevens voor velden 2b, 4 en 5 verlangen.

Veld

Beschrijving

1

ISIN-code

2

Aantal participaties of geaggregeerde nominale waarde

2b

Noteringsgrondslag

3

Sector van de houder:

Verzekeringsinstellingen (S.128)

Pensioenfondsen (S.129)

Overige financiële intermediairs (S.125) m.u.v. lege financiële instellingen, financiële hulpbedrijven (S.126), financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S.127)

Lege financiële instellingen

Niet-financiële vennootschappen (S.11)

Overheid (S.13) (1)

Huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.14+S.15) (2)

4

Marktwaarde

5

Beleggingen in effecten of directe investeringen

6

Financiële transacties

7

Overige volumemutaties tegen nominale waarde

8

Overige volumemutaties tegen marktwaarde

DEEL 4

Gegevens inzake effecten met een ISIN-code in bewaarneming gehouden namens in andere lidstaten van het eurogebied ingezeten beleggers

Bewaarnemers rapporteren gegevens voor de velden in de hiernavolgende tabel voor elk effect met een ISIN-code dat valt onder de effectencategorie „schuldbewijzen” (F.3), „beursgenoteerde aandelen” (F.511), dan wel „aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen” (F.52) en dat zij in bewaarneming houden namens in andere lidstaten van het eurogebied ingezeten niet-financiële beleggers. Ze worden overeenkomstig de volgende regels gerapporteerd en conform de definities in bijlage II:

a)

worden gegevens voor velden 1, 2, 3 en 4 gerapporteerd;

b)

worden gegevens voor veld 7 gerapporteerd indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht.

De desbetreffende NCB kan van bewaarnemers verlangen gegevens voor velden 1, 3, 4 en 5 te rapporteren in plaats van gegevens conform a). In dat geval, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, worden, in plaats van gegevens overeenkomstig b), eveneens gegevens voor veld 8 gerapporteerd.

De desbetreffende NCB kan van bewaarnemers rapportage van gegevens voor velden 2b, 5, 6 en 9 verlangen.

Veld

Beschrijving

1

ISIN-code

2

Aantal participaties of geaggregeerde nominale waarde

2b

Noteringsgrondslag

3

Sector van de houder:

Huishoudens (S.14)

Overige niet-financiële beleggers m.u.v. huishoudens

4

Land van de houder

5

Marktwaarde

6

Beleggingen in effecten of directe investeringen

7

Overige volumemutaties tegen nominale waarde

8

Overige volumemutaties tegen marktwaarde

9

Financiële transacties

DEEL 5

Gegevens inzake effecten met een ISIN-code uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied en in bewaarneming gehouden namens in lidstaten buiten het eurogebied of buiten de Unie ingezeten beleggers

Bewaarnemers rapporteren gegevens voor de velden in de hiernavolgende tabel voor elk door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven effect met een ISIN-code dat valt onder de effectencategorie „schuldbewijzen” (F.3), „beursgenoteerde aandelen” (F.511), dan wel „aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen” (F.52) en dat zij in bewaarneming houden voor in andere lidstaten buiten het eurogebied of buiten de Unie ingezeten beleggers. Ze worden overeenkomstig de volgende regels gerapporteerd en conform de definities in bijlage II:

a)

worden gegevens gerapporteerd voor velden 1, 2, 3 en 4;

b)

worden gegevens voor veld 7 gerapporteerd indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht.

De desbetreffende NCB kan van bewaarnemers verlangen gegevens voor velden 1, 3, 4 en 5 te rapporteren in plaats van gegevens conform a). In dat geval, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, worden, in plaats van gegevens overeenkomstig punt b), eveneens gegevens voor veld 8 gerapporteerd.

De desbetreffende NCB kan van bewaarnemers rapportage van gegevens voor velden 2b, 5, 6 en 9 verlangen.

Veld

Beschrijving

1

ISIN-code

2

Aantal participaties of geaggregeerde nominale waarde

2b

Noteringsgrondslag

3

Sector van de houder (3):

Overheid en centrale bank

Overige beleggers m.u.v. overheid en centrale bank

4

Land van de houder

5

Marktwaarde

6

Beleggingen in effecten of directe investeringen

7

Overige volumemutaties tegen nominale waarde

8

Overige volumemutaties tegen marktwaarde

9

Financiële transacties

DEEL 6

Gegevens inzake door rapportagegroepen aangehouden effecten met een ISIN-code

Hoofden van rapportagegroepen verstrekken statistische gegevens overeenkomstig één van de volgende rapportagemethodes:

a)

voor de groep als geheel aangehouden effecten; dan wel

b)

de aangehouden effecten door entiteiten van de groep die ingezeten zijn van het land waarin het hoofd is gevestigd, apart van de aangehouden effecten door entiteiten van de groep die niet-ingezetenen zijn van het land waarin het hoofd is gevestigd; dan wel

c)

de aangehouden effecten apart door elke entiteit van de groep.

Hoofden van rapportagegroepen rapporteren gegevens voor de velden in de hiernavolgende tabel voor elk effect met een ISIN-code dat valt onder de effectencategorie „schuldbewijzen” (F.3), „beursgenoteerde aandelen” (F.511), dan wel „aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen” (F.52) en dat door de groep wordt aangehouden. Ze worden overeenkomstig de volgende regels gerapporteerd en conform de definities in bijlage II:

a)

worden gegevens voor velden 1 en 2 gerapporteerd;

b)

worden gegevens onder a) overeenkomstig een van de volgende opties gerapporteerd:

i)

geaggregeerd voor de hele groep; dan wel

ii)

apart voor ingezeten en niet-ingezeten entiteiten van de groep. In dat geval worden gegevens voor veld 4 eveneens gerapporteerd; dan wel

iii)

afzonderlijk door elke entiteit van de groep. In dat geval worden gegevens voor veld 5 eveneens gerapporteerd.

De desbetreffende NCB kan van hoofden van rapportagegroepen rapportage van gegevens voor velden 2b en 3 verlangen.

Veld

Beschrijving

Alternatieve rapportageopties

1

ISIN-code

(i)

Groepniveau

(ii)

Ingezeten entiteiten en niet-ingezeten entiteiten apart geïdentificeerd

(iii)

Per entiteit

2

Aantal participaties of geaggregeerde nominale waarde

2b

Noteringsgrondslag

3

Marktwaarde

4

Ingezeten entiteiten/niet-ingezeten entiteiten

 

5

Entiteit van de groep

 

DEEL 7

Gegevens inzake aangehouden effecten zonder ISIN-code

Voor elk effect zonder ISIN-code dat valt onder de effectencategorie „kortlopende schuldbewijzen” (F.31), „langlopende schuldbewijzen” (F.32), „beursgenoteerde aandelen” (F.511), dan wel „aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen” (F.52), kunnen gegevens voor de velden in de hiernavolgende tabel gerapporteerd worden door financiële beleggers die deel uitmaken van de MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, en door bewaarnemers. Ze worden overeenkomstig de volgende regels gerapporteerd en conform de definities in bijlage II:

a)

Voor beleggers die gegevens inzake door hen aangehouden effecten rapporteren, kunnen driemaandelijkse of maandelijkse gegevens als volgt worden gerapporteerd:

i)

gegevens voor velden 1 tot en met 4 (gegevens voor veld 5 mogen worden gerapporteerd in plaats van voor velden 2 en 4), voor velden 6, 7 en 9 tot en met 13, en hetzij voor veld 14 of voor velden 15 en 16 over het referentiekwartaal of over de referentiemaand, zulks effectsgewijs middels een identificatienummer zoals CUSIP, SEDOL, een NCB- identificatienummer, etc…; dan wel

ii)

geaggregeerde gegevens voor velden 2 tot en met 4 (gegevens voor veld 5 mogen worden gerapporteerd in plaats van voor velden 2 en 4), voor velden 6, 7 en 9 tot en met 13, en hetzij voor veld 14 of voor velden 15 en 16 over het referentiekwartaal of over de referentiemaand.

b)

Voor bewaarnemers die gegevens rapporteren inzake effecten die zij aanhouden namens ingezeten financiële beleggers die door hen aangehouden effecten niet hoeven te rapporteren, en namens niet-financiële beleggers, kunnen driemaandelijkse of maandelijkse gegevens als volgt worden gerapporteerd:

i)

gegevens voor velden 1 tot en met 4 (gegevens voor veld 5 mogen worden gerapporteerd in plaats van voor velden 2 en 4), voor velden 6 en 8 tot en met 13, en hetzij voor veld 14 of voor velden 15 en 16 over het referentiekwartaal of over de referentiemaand, zulks effectsgewijs middels een identificatienummer zoals CUSIP, SEDOL, een NCB- identificatienummer, etc…; dan wel

ii)

geaggregeerde gegevens voor velden 2 tot en met 4 (gegevens voor veld 5 mogen worden gerapporteerd in plaats van voor velden 2 en 4), voor velden 6, 8 tot en met 13, en hetzij voor veld 14 of voor velden 15 en 16 over het referentiekwartaal of over de referentiemaand.

Veld

Beschrijving

1

Identificatiencode voor het effect (NCB-identificatienummer, CUSIP, SEDOL, overige)

2

Aantal participaties of geaggregeerde nominale waarde (4)

3

Noteringsgrondslag

4

Koerswaarde

5

Marktwaarde

6

Instrument:

Kortlopende schuldbewijzen (F.31)

Langlopende schuldbewijzen (F.32)

Beursgenoteerde aandelen (F.511)

Aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen (F.52)

7

Sector of subsector van beleggers die gegevens inzake door hen aangehouden effecten rapporteren:

Centrale bank (S.121)

Deposito-instellingen m.u.v. de centrale bank (S.122)

Geldmarktfondsen (S.123)

Beleggingsfondsen m.u.v. geldmarktfondsen (S.124)

Lege financiële instellingen

8

Door bewaarnemers gerapporteerde sector of subsector van beleggers:

Overige financiële intermediairs m.u.v. monetaire financiële instellingen, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.125+S.126+S.127)

Verzekeringsinstellingen (S.128)

Pensioenfondsen (S.129)

Niet-financiële vennootschappen (S.11)

Algemene overheid (S.13) (5)

Huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.14+S.15) (6)

9

Sector of subsector van de emittent:

Centrale bank (S.121)

Deposito-instellingen m.u.v. de centrale bank (S.122)

Geldmarktfondsen (S.123)

Beleggingsfondsen m.u.v. geldmarktfondsen (S.124)

Overige financiële intermediairs m.u.v. monetaire financiële instellingen, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.125+S.126+S.127)

Lege financiële instellingen

Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.128+S.129) (7)

Niet-financiële vennootschappen (S.11)

Overheid (S.13)

Huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.14+S.15) (8)

10

Beleggingen in effecten of directe investeringen

11

Landenuitsplitsing van belegger

12

Landenuitsplitsing van emittent

13

Valutadenominatie van effecten

14

Financiële transacties

15

Herwaarderingsaanpassingen

16

Overige volumemutaties


(1)  Indien beschikbaar worden de subsectoren „centrale overheid” (S.1311), „deelstaatoverheid” (S.1312), ‘lagere overheid’ (S.1313) en „socialezekerheidsfondsen” (S.1314) gerapporteerd als apart onderscheiden.

(2)  De desbetreffende NCB kan van werkelijke informatieplichtigen aparte onderscheiding verlangen van de subsectoren „huishoudens” (S.14) en „instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens” (S.15)

(3)  De sectorindeling van het Stelsel van Nationale Rekeningen 1993 is in dit geval van toepassing, aangezien ESR niet van toepassing is.

(4)  Voor geaggregeerde gegevens: Aantal participaties of geaggregeerde nominale waarde met dezelfde koerswaarde (zie veld 4).

(5)  Indien beschikbaar worden de subsectoren „centrale overheid” (S.1311), „deelstaatoverheid” (S.1312), „lagere overheid” (S.1313) en „socialezekerheidsfondsen” (S.1314) gerapporteerd als apart onderscheiden.

(6)  Indien beschikbaar worden de subsectoren „huishoudens” (S.14) en „instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens” (S.15) gerapporteerd als apart onderscheiden.

(7)  Indien beschikbaar worden „verzekeringsinstellingen” (S.128) en ‘pensioenfondsen’ (S.15) gerapporteerd als apart onderscheiden.

(8)  De betrokken NCB kan van werkelijke informatieplichtigen aparte onderscheiding verlangen van de subsectoren „huishoudens” (S.14) en „instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens” (S.15)


BIJLAGE II

DEFINITIES

DEEL 1

Definities van categorieën instrumenten

Deze tabel bevat een gedetailleerde beschrijving van de categorieën instrumenten die nationale centrale banken (NCB's) conform deze verordening omzetten in nationale categorieën.

Categorie

Belangrijkste kenmerken

1.

Schuldbewijzen (F.3)

Schuldbewijzen zijn verhandelbare financiële instrumenten die als bewijs van schuld dienen. Schuldbewijzen vertonen de volgende kenmerken:

a)

een uitgiftedatum waarop het schuldbewijs wordt uitgegeven;

b)

een uitgifteprijs waarvoor beleggers de schuldbewijzen bij eerste uitgifte kopen;

c)

een aflossings- of vervaldatum waarop de laatste contractueel overeengekomen terugbetaling van de hoofdsom moet plaatsvinden;

d)

een aflossingsprijs of nominale waarde, d.w.z. het bedrag dat op de vervaldatum door de emittent aan de houder moet worden betaald;

e)

een oorspronkelijke looptijd, d.w.z. de periode van de uitgiftedatum tot de laatste contractueel overeengekomen betaling;

f)

een resterende looptijd, d.w.z. de periode van de referentiedatum tot de laatste contractueel overeengekomen betaling;

g)

een couponrente die de emittent aan houders van schuldbewijzen betaalt; de couponbetaling kan vaststaan gedurende de looptijd van het schuldbewijs of variëren met de inflatie, rentepercentages of de prijzen van activa. Wissels en schuldbewijzen met een nulcoupon bieden geen couponrente;

h)

coupondata waarop de emittent de coupon aan de houders van schuldbewijzen betaalt;

i)

de uitgifteprijs, aflossingsprijs en couponrente, die in de nationale valuta of in vreemde valuta's kunnen zijn uitgedrukt (of worden vereffend).

De kredietrating van schuldbewijzen waarmee de kredietwaardigheid van afzonderlijke uitgiften van schuldbewijzen wordt uitgedrukt, wordt toegekend door erkende agentschappen op basis van ratingcategorieën.

Wat het onder c) bedoelde kenmerk betreft, kan de vervaldatum samenvallen met de conversie van een schuldbewijs in een aandeel. In deze context houdt converteerbaarheid in dat de houder zijn schuldbewijs in gewone aandelen van de emittent kan omzetten. Inwisselbaarheid betekent dat de houder zijn schuldbewijs kan ruilen voor aandelen van een andere vennootschap dan de emittent. Eeuwigdurende effecten, die geen vastgelegde vervaldatum hebben, worden als schuldbewijzen geclassificeerd.

1a.

Kortlopende schuldbewijzen (F.31)

Schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd van 1 jaar of minder, en schuldbewijzen die op verzoek van de crediteur direct moeten worden afgelost.

1b.

Langlopende schuldbewijzen (F.32)

Schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan 1 jaar, dan wel zonder expliciet vermelde looptijd.

2.

Deelnemingen (F.51)

Een deelneming is een financieel actief dat een aanspraak is op de restwaarde van een vennootschap nadat aan alle overige aanspraken is voldaan. De eigendom van deelnemingen in rechtspersonen blijkt gewoonlijk uit aandelen, aandelencertificaten, participatiebewijzen en soortgelijke documenten.

Deelnemingen zijn in de volgende subcategorieën onderverdeeld: beursgenoteerde aandelen (F.511); niet-beursgenoteerde aandelen (F.152); en overige deelnemingen (F.519).

2a.

Beursgenoteerde aandelen (F.511)

Beursgenoteerde aandelen zijn aandelenbewijzen die aan een beurs genoteerd zijn. Deze beurs kan zowel een erkende aandelenbeurs als enige andere vorm van secundaire markt zijn. Het bestaan van lijsten met koersen van aan een beurs genoteerde aandelen betekent dat de actuele marktprijzen normaliter direct beschikbaar zijn.

3.

Aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen (F.52)

Aandelen in beleggingsfondsen zijn aandelen van een beleggingsfonds als het fonds een vennootschapsstructuur heeft. Als het fonds een trust is, worden zij rechten van deelneming genoemd. Beleggingsfondsen zijn collectieve beleggingsinstellingen via welke beleggers middelen bijeenbrengen om in financiële en/of niet-financiële activa te beleggen.

Aandelen in beleggingsfondsen zijn onderverdeeld in: aandelen of rechten van deelneming in geldmarktfondsen (F.521); en aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen, m.u.v. geldmarktfondsen (F.529).

DEEL 2

Definities van sectoren

Deze tabel bevat een beschrijving van de sectorcategorieën die NCB's conform deze verordening omzetten in nationale categorieën.

Sector

Definitie

1.

Niet-financiële vennootschappen (S.11)

De sector niet-financiële vennootschappen (S.11) bestaat uit institutionele eenheden met eigen rechtspersoonlijkheid die marktproducent zijn, en van wie de hoofdactiviteit bestaat in de productie van goederen en niet-financiële diensten. Deze sector omvat tevens niet-financiële quasivennootschappen.

2.

De centrale bank (S.121)

De subsector centrale bank (S.121) omvat alle financiële instellingen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie de uitgifte van betaalmiddelen, handhaving van de interne en externe waarde van de valuta en het aanhouden van alle of een gedeelte van de internationale reserves van het land.

3.

Deposito-instellingen m.u.v. de centrale bank (S.122)

De subsector deposito-instellingen m.u.v. de centrale bank (S.122) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen, m.u.v. die welke in de subsectoren centrale bank en GMF's worden ingedeeld, die zich hoofdzakelijk bezighouden met financiële intermediatie en waarvan de activiteiten erin bestaan deposito's van institutionele eenheden in ontvangst te nemen en voor eigen rekening leningen toe te kennen en/of beleggingen in effecten te verrichten.

4.

Geldmarktfondsen (GMF’s) (S.123)

De subsector geldmarktfondsen (S.123), in de vorm van collectieve- beleggingsprogramma’s, bestaat uit alle financiële instellingen en quasi-vennootschappen, met uitzondering van die welke in de subsectoren centrale bank en kredietinstellingen worden ingedeeld, die zich hoofdzakelijk bezighouden met financiële intermediatie. Hun activiteiten bestaan erin aandelen op rechten van deelneming in beleggingsfondsen, die met deposito’s vergelijkbare financiële titels zijn, in ontvangst te nemen van institutionele eenheden en voor eigen rekening beleggingen te verrichten, hoofdzakelijk in aandelen of rechten van deelneming in geldmarktfondsen, kortlopende schuldbewijzen, en/of deposito’s.

5.

Beleggingsfondsen m.u.v. geldmarktfondsen

De subsector beleggingsfondsen m.u.v. GMF's (S.124) bestaat uit alle collectieve-beleggingsprogramma's, m.u.v. die welke in de subsector GMF's worden ingedeeld, die zich hoofdzakelijk bezighouden met financiële intermediatie. Hun activiteiten bestaan erin aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen die geen met deposito's vergelijkbare financiële titels zijn, in ontvangst te nemen van institutionele eenheden en voor eigen rekening beleggingen te verrichten, hoofdzakelijk in andere financiële activa dan kortlopende financiële activa en in niet-financiële activa (gewoonlijk onroerend goed). Beleggingsfondsen m.u.v. GMF's omvatten beleggingsmaatschappijen, "unit trusts" en andere collectieve-beleggingsprogramma's waarvan de aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen niet worden beschouwd als met deposito's vergelijkbare financiële titels.

6.

Overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.125)

De subsector overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.125) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie financiële intermediatie door het aangaan van verplichtingen, andere dan in chartaal geld, deposito's, aandelen in beleggingsfondsen of in verband met verzekerings-, pensioen- en standaardgarantieregelingen, bij institutionele eenheden.

7.

Lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten (LFI's)

LFI’s zijn ondernemingen die securitisatietransacties tot stand brengen. LFI's die voldoen aan de criteria om als institutionele eenheid te worden beschouwd, worden in S.125 ingedeeld; zo niet, dan worden zij als integrerend deel van de moedermaatschappij behandeld.

8.

Financiële hulpbedrijven (S.126)

De subsector financiële hulpbedrijven (S.126) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen die zich hoofdzakelijk bezighouden met activiteiten die nauw verband houden met financiële intermediatie, maar zelf geen financiële intermediairs zijn.

9.

Financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S. 127)

De subsector financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S.127) bestaat uit alle financiële instellingen en quasi-vennootschappen die zich noch met financiële intermediatie, noch met het verlenen van financiële hulpdiensten bezighouden en waarvan het merendeel van hetzij de activa hetzij de passiva niet op open markten wordt verhandeld.

10.

Verzekeringsinstellingen (S.128)

De subsector verzekeringsinstellingen (S.128) bestaat uit alle financiële instellingen en quasi-vennootschappen met als hoofdfunctie financiële intermediatie door middel van het poolen van risico's, hoofdzakelijk in de vorm van directe verzekering of herverzekering.

11.

Pensioenfondsen (S.129)

De subsector pensioenfondsen (S.129) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie financiële intermediatie door middel van het poolen van sociale risico's en behoeften van de verzekerden (sociale verzekering). Pensioenfondsen als socialeverzekeringsregelingen verschaffen een inkomen aan gepensioneerden en vaak uitkeringen bij overlijden en invaliditeit.

12.

Overheid (S.13)

De sector overheid (S.13) bestaat uit institutionele eenheden die niet-marktproducenten zijn waarvan de output voor individueel of collectief verbruik is bestemd, en die worden gefinancierd uit verplichte betalingen door eenheden die tot andere sectoren behoren, en institutionele eenheden die zich in hoofdzaak bezighouden met de herverdeling van het nationale inkomen en vermogen.

De sector algemene overheid is onderverdeeld in vier subsectoren: centrale overheid (S.1311); deelstaatoverheid (S.1312); lagere overheid (S.1313); en socialezekerheidsfondsen (S.1314).

13.

Huishoudens (S.14)

De sector huishoudens (S.14) bestaat uit personen of groepen van personen in hun hoedanigheid van consument en personen of groepen van personen die als ondernemer goederen en al dan niet financiële diensten voor de markt produceren (marktproducenten), voor zover de goederen en diensten niet worden geproduceerd door afzonderlijke entiteiten die als quasivennootschap worden aangemerkt. Deze sector omvat ook personen of groepen van personen die als producent uitsluitend voor eigen finaal gebruik goederen en niet-financiële diensten voortbrengen.

14.

Instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (S.15)

De sector instellingen zonder winstoogmerk (IZW's) ten behoeve van huishoudens (S.15) bestaat uit IZW's met rechtspersoonlijkheid die werken ten behoeve van huishoudens en die particuliere niet-marktproducent zijn. De voornaamste middelen van deze instellingen zijn vrijwillige bijdragen, in geld of in natura, van huishoudens in hun hoedanigheid van consument, betalingen door de overheid en inkomen uit vermogen.

DEEL 3

Definitie van financiële transacties

1.

De werkelijke informatieplichtigen rapporteren transactiegegevens zoals uiteengezet in lid 5 van artikel 3.

2.

Financiële transacties zijn gedefinieerd als transacties in financiële activa en passiva tussen ingezeten institutionele eenheden en tussen de laatsten en niet-ingezeten institutionele eenheden. Een financiële transactie tussen institutionele eenheden is een gelijktijdige vorming of afwikkeling van een financieel actief en het overeenkomstige financiële passief, dan wel de overdracht van een financieel actief of passief aan een andere partij. Nog niet betaalde opgebouwde rente wordt als een financiële transactie geregistreerd, aangevend dat rente wordt herbelegd in het betreffende financiële instrument.

Financiële transacties worden geregistreerd tegen transactiewaarde, d.w.z. de waarde in nationale valuta waartegen de betrokken financiële activa en/of passiva tot stand komen of afgewikkeld, geruild of overgenomen worden tussen institutionele eenheden.

In de bepaling van de transactiewaarde wordt opgebouwde rente meegenomen, maar blijven de vergoeding voor de dienstverlening, honoraria, commissies of vergelijkbare betalingen voor diensten in verband met de uitvoering van de transactie, en op de transacties geheven belastingen buiten beschouwing. Waarderingsmutaties zijn geen financiële transacties.

3.

Financiële transacties worden gemeten als het verschil tussen effectenposities (met inbegrip van opgebouwde rente) per periode-ultimo, waarbij wordt gecorrigeerd voor het effect van veranderingen ten gevolge van ‘herwaarderingsaanpassingen’ (veroorzaakt door prijs- en wisselkoerswijzigingen) en ‘overige volumemutaties’.

4.

Prijs- en wisselkoerswijzigingen hebben betrekking op fluctuaties in de waardering van de effecten die het gevolg zijn van hetzij wijzigingen in de koers van de effecten en/of van de wisselkoersen die de waarde in euro van in een vreemde valuta luidende effecten beïnvloeden. Aangezien deze veranderingen waarderingsverschillen betreffen die niet het resultaat zijn van financiële transacties, moeten deze effecten uit de transactiegegevens worden verwijderd.

Tot prijswijzigingen worden gerekend in de referentieperiode optredende wijzigingen in de waarde van posities per periode-ultimo, veroorzaakt door een gewijzigde referentiewaarde waartegen ze worden geboekt, d.w.z. waarderingsverschillen.

Wisselkoerswijzigingen betreffen tussen opeenvolgende rapportagedatums optredende schommelingen in wisselkoersen ten opzichte van de euro, die tot wijzigingen leiden in de in euro uitgedrukte waarde van in vreemde valuta luidende effecten.

5.

Overige volumemutaties hebben betrekking op volumemutaties in activa die optreden aan de zijde van de belegger, vanwege a) de verandering in de statistische registratie van de populatie (bijv. de herindeling en herstructurering van institutionele eenheden (1)); b) de herindeling van activa; c) rapportagefouten die alleen voor een beperkte tijdspanne in gerapporteerde gegevens zijn gecorrigeerd; d) de afschrijving van oninbare vorderingen, in de vorm van effecten, door crediteuren, en de eenzijdige annulering van financiële passiva door debiteuren (niet-erkenning van schuld); of e) wijzigingen van ingezetenschap van de belegger.

DEEL 4

Definities van effectsgewijze kenmerken

Veld

Beschrijving

Identificatienummer voor effecten

Een code die een effect op een unieke manier identificeert. Het is de ISIN-code als die aan het effect is toegewezen, of een ander identificatienummer.

Posities tegen nominale waarde (in nominale valuta of euro of posities in aantal aandelen of eenheden)

Aantal participaties van een effect, of het geaggregeerde nominale bedrag indien het effect in bedragen en niet in participaties wordt verhandeld, zonder de opgebouwde rente.

Posities tegen marktwaarde

Aangehouden bedrag van een effect tegen de marktprijs in euro. NCB’s moeten in beginsel verlangen dat opgebouwde rente hetzij onder deze positie of afzonderlijk wordt gerapporteerd. NCB’s kunnen echter naar eigen goeddunken gegevens zonder opgebouwde rente verlangen.

Overige volumemutaties (nominale waarde)

Overige mutaties in het volume van het aangehouden effect, tegen nominale waarde in de nominale valuta/eenheid of euro.

Overige volumemutaties (marktwaarde)

Overige mutaties in het volume van het aangehouden effect, tegen marktwaarde in euro.

Financiële transacties

De som van aankopen minus verkopen van een effect geregistreerd tegen de transactiewaarde in euro.

Beleggingen in effecten of directe investeringen

De functie van de investering volgens de classificatie van betalingsbalansstatistieken (2).

Koerswaarde

Koers van het effect aan het einde van de referentieperiode.

Noteringsgrondslag

Geeft aan of het effect wordt uitgedrukt in procenten of in participaties.

Herwaarderingsaanpassingen

Prijs- en wisselkoerswijzigingen zoals bedoeld in Deel 3.

Denominatievaluta van het effect

Code van de International Standards Organisation (ISO-code), of een equivalente code, van de valuta waarin de prijs luidt en/of het bedrag van het effect.


(1)  d.w.z. fusies en overnames.

(2)  Richtsnoer ECB/2011/23 van 9 december 2011 betreffende de statistische rapportagevereisten van de Europese Centrale Bank met betrekking tot externe statistieken (PB L 65 van 3.3.2012, blz. 1).


BIJLAGE III

MINIMUMKWALITEITSNORMEN WAARAAN DE RAPPORTAGE DOOR DE WERKELIJKE POPULATIE VAN INFORMATIEPLICHTIGEN MOET VOLDOEN

Werkelijke informatieplichtigen dienen de volgende minimumkwaliteitsnormen in acht te nemen, om aan de statistische rapportageverplichtingen van de Europese Centrale Bank (ECB) te voldoen.

1.

Minimumnormen voor transmissie:

a)

rapportage aan de nationale centrale banken (NCB’s) gebeurt tijdig en binnen de termijn die door de desbetreffende NCB is vastgesteld;

b)

vorm en formaat van de statistische rapporten moeten voldoen aan de technische eisen die hiervoor door de NCB's zijn vastgesteld;

c)

de contactpersonen binnen de werkelijke informatieplichtige worden aangewezen;

d)

de datatransmissie aan NCB's gebeurt met inachtneming van de daarvoor vastgestelde technische specificaties.

2.

Minimumnormen voor nauwkeurigheid:

a)

aan alle lineaire verbanden wordt, waar van toepassing, voldaan (bijv. subtotalen moeten opgeteld totalen vormen);

b)

werkelijke informatieplichtigen zijn in staat informatie te verschaffen over de ontwikkelingen waarop de verstrekte gegevens duiden;

c)

de statistische gegevens zijn volledig;

d)

werkelijke informatieplichtigen houden zich aan de afmetingen en decimalen die door de NCB’s voor de technische transmissie van de gegevens zijn vastgesteld;

e)

werkelijke informatieplichtigen volgen het afrondingsbeleid dat door de NCB’s voor de technische transmissie van de gegevens is vastgesteld.

3.

Minimumnormen voor de conceptuele naleving:

a)

de statistische gegevens worden gepresenteerd met inachtneming van de definities en classificaties zoals vervat in deze verordening;

b)

in geval van afwijking van deze definities en classificaties, zullen de werkelijke informatieplichtigen, waar van toepassing, op gezette tijden het verschil tussen de gebruikte maatstaf en de maatstaf in deze verordening controleren en kwantificeren;

c)

werkelijke informatieplichtigen kunnen een eventuele breuk in de verstrekte gegevens ten opzichte van de cijfers van voorgaande periodes verklaren.

4.

Minimumnormen voor herzieningen:

Het beleid en de procedures die door de ECB en de NCB's met betrekking tot herzieningen zijn vastgesteld, moeten worden nagevolgd. Herzieningen die afwijken van regelmatige herzieningen, worden van een toelichting voorzien.


BESLUITEN

1.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/25


BESLUIT VAN DE RAAD

van 29 oktober 2012

houdende benoeming van drie Britse leden en twee Britse plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio’s

(2012/675/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Britse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009 en 18 januari 2010 heeft de Raad de Besluiten 2009/1014/EU (1) en 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio’s zijn drie zetels van lid vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heren Jonathan BELL en Iain MALCOLM en mevrouw Irene OLDFATHER. In het Comité van de Regio’s zijn twee zetels van plaatsvervanger vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heren Ted BROCKLEBANK en Nicol STEPHEN,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s worden voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2015, benoemd:

a)

tot lid:

mevrouw Patricia FERGUSON MSP, Member of the Scottish Parliament

de heer Paul WATSON, Councillor

de heer Trevor CUMMINGS, Councillor

en

b)

tot plaatsvervangend lid:

de heer Jim HUME MSP, Member of the Scottish Parliament

de heer Jamie McGRIGOR MSP, Member of the Scottish Parliament.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 29 oktober 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

E. FLOURENTZOU


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.


1.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/26


BESLUIT VAN DE RAAD

van 29 oktober 2012

houdende benoeming van een Grieks lid en een Griekse plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s

(2012/676/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Griekse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009 respectievelijk 18 januari 2010 heeft de Raad Besluit 2009/1014/EU (1) en Besluit 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van lid vrijgekomen door de beëindiging van het mandaat van de heer Panagiotis PSOMIADIS. Een zetel van plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s zal vrijkomen door de benoeming van de heer Spyridon SPYRIDON tot lid van het Comité van de Regio’s,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2015:

a)

tot lid:

de heer Spyridon SPYRIDON, Περιφερειακός Σύμβουλος Αττικής

en

b)

tot plaatsvervanger:

de heer Dimitrios PETROVITS, Περιφερειακός Σύμβουλος Ανατολικής Μακεδονίας-Θράκης.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 29 oktober 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

E. FLOURENTZOU


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.


1.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/27


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 30 oktober 2012

waarbij aan de lidstaten toestemming wordt verleend om de geldigheidsduur van de voorlopige toelatingen voor de nieuwe werkzame stoffen ametoctradine (oorspronkelijk aangevraagd onder de ontwikkelingscode BAS 650 F) en dinatriumfosfonaat te verlengen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 7581)

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/677/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name artikel 8, lid 1, vierde alinea,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (2), en met name artikel 80, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 blijft Richtlijn 91/414/EEG van toepassing op werkzame stoffen waarvoor overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn vóór 14 juni 2011 een besluit is genomen.

(2)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG heeft Nederland in september 2008 van BASF SE een aanvraag ontvangen om de werkzame stof ametoctradine (oorspronkelijk aangevraagd onder de ontwikkelingscode BAS 650 F) in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG op te nemen. Bij Beschikking 2009/535/EG van de Commissie (3) is bevestigd dat het dossier volledig is en geacht wordt in beginsel te voldoen aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij die richtlijn.

(3)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG heeft Frankrijk in mei 2008 van ISK Biosciences Europe SA een aanvraag ontvangen voor de opneming van de werkzame stof dinatriumfosfonaat in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Bij Beschikking 2008/953/EG van de Commissie (4) is bevestigd dat het dossier volledig is en geacht wordt in beginsel te voldoen aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij die richtlijn.

(4)

De bevestiging dat de dossiers volledig zijn, was nodig om deze grondig te kunnen onderzoeken en de lidstaten de mogelijkheid te geven gewasbeschermingsmiddelen die de betrokken werkzame stoffen bevatten, voorlopig toe te laten voor een periode van ten hoogste drie jaar, met inachtneming van de voorwaarden van artikel 8, lid 1, van Richtlijn 91/414/EEG en met name de voorwaarde dat de werkzame stoffen en de gewasbeschermingsmiddelen grondig worden beoordeeld in het licht van de voorschriften van die richtlijn.

(5)

De effecten op de menselijke gezondheid en het milieu van de door de aanvragers voorgestelde toepassingen van deze werkzame stoffen zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld. De lidstaat-rapporteurs hebben de ontwerpbeoordelingsverslagen bij de Commissie ingediend op 15 september 2009 (ametoctradine) en 27 augustus 2009 (dinatriumfosfonaat).

(6)

Nadat de lidstaat-rapporteurs de ontwerpbeoordelingsverslagen hadden ingediend, bleek het nodig de aanvragers om aanvullende informatie te vragen en moesten de lidstaat-rapporteurs deze informatie bestuderen en beoordelen. Daardoor is het onderzoek van de dossiers nog aan de gang en kan de evaluatie niet binnen de bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde termijn worden afgerond.

(7)

Aangezien de evaluatie tot nu toe geen aanleiding tot onmiddellijke bezorgdheid heeft gegeven, moet de lidstaten toestemming worden verleend om de voorlopige toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die de betrokken werkzame stoffen bevatten, overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 91/414/EEG voor een periode van 24 maanden te verlengen, zodat het onderzoek van de dossiers kan worden voortgezet. Verwacht wordt dat het evaluatie- en besluitvormingsproces voor een besluit betreffende een mogelijke goedkeuring overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voor ametoctradine en dinatriumfosfonaat binnen 24 maanden zal zijn voltooid.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten mogen de geldigheidsduur van de voorlopige toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die ametoctradine of dinatriumfosfonaat bevatten, verlengen tot uiterlijk 31 oktober 2014.

Artikel 2

Dit besluit vervalt op 31 oktober 2014.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 30 oktober 2012.

Voor de Commissie

Maroš ŠEFČOVIČ

Vicevoorzitter


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(2)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(3)  PB L 179 van 10.7.2009, blz. 66.

(4)  PB L 338 van 17.12.2008, blz. 62.