ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.299.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 299

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
27 oktober 2012


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2012/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, wat de geneesmiddelenbewaking betreft ( 1 )

1

 

*

Richtlijn 2012/28/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken ( 1 )

5

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit nr. 994/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot instelling van een mechanisme voor informatie-uitwisseling met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen op energiegebied ( 1 )

13

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 995/2012 van de Commissie van 26 oktober 2012 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Beschikking nr. 1608/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de productie en de ontwikkeling van een communautaire statistiek inzake wetenschap en technologie ( 1 )

18

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 996/2012 van de Commissie van 26 oktober 2012 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de invoer van levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 284/2012 ( 1 )

31

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 997/2012 van de Commissie van 26 oktober 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

42

 

 

BESLUITEN

 

 

2012/664/EU

 

*

Besluit van de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de start van de automatische uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Zweden

44

 

*

Besluit 2012/665/GBVB van de Raad van 26 oktober 2012 houdende wijziging van Besluit 2010/638/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Republiek Guinee

45

 

 

2012/666/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 25 oktober 2012 tot wijziging van Beschikking 2008/855/EG wat betreft maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in Hongarije (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 7433)  ( 1 )

46

 

 

2012/667/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële bijdrage van de Unie in de uitgaven voor de urgente maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza in Nederland in 2011 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 7440)

47

 

 

2012/668/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële bijdrage van de Unie in de uitgaven voor de urgente maatregelen ter bestrijding van mond-en-klauwzeer in Bulgarije in 2011 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 7454)

49

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

27.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/1


RICHTLIJN 2012/26/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 oktober 2012

tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, wat de geneesmiddelenbewaking betreft

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114 en artikel 168, lid 4, onder c),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit recente incidenten bij de geneesmiddelenbewaking in de Unie blijkt dat er een automatische procedure op het niveau van de Unie nodig is om te waarborgen dat specifieke veiligheidskwesties worden beoordeeld en aangepakt in alle lidstaten waar een geneesmiddel is toegelaten. De reikwijdte van verschillende procedures van de Unie voor geneesmiddelen die op nationaal niveau zijn toegelaten, als neergelegd in Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (3), moet worden verduidelijkt.

(2)

Bovendien moet worden voorkomen dat vrijwillige maatregelen van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen leiden tot een situatie waarin niet in alle lidstaten naar behoren aandacht wordt besteed aan bezorgdheid over de risico's of voordelen van een in de Unie toegelaten geneesmiddel. Daarom moet de houder van de vergunning voor het in de handel brengen worden verplicht de relevante bevoegde autoriteiten en het Europese Geneesmiddelenbureau mee te delen om welke redenen hij een geneesmiddel uit de handel neemt, dan wel het in de handel brengen van een geneesmiddel onderbreekt, verzoekt om intrekking van een vergunning voor het in de handel brengen, of een vergunning voor het in de handel brengen niet verlengt.

(3)

De normale procedure en de Unie-spoedprocedure moeten nader worden verduidelijkt en worden aangescherpt om te zorgen voor coördinatie, snelle beoordeling in spoedgevallen en voor de mogelijkheid om onmiddellijk handelend op te treden, indien nodig ter bescherming van de volksgezondheid, voordat op Unieniveau een beslissing wordt genomen. De normale procedure moet worden ingeleid voor aangelegenheden met betrekking tot kwaliteit, veiligheid of werkzaamheid van geneesmiddelen wanneer er belangen van de Unie mee zijn gemoeid. De Unie-spoedprocedure moet worden ingeleid wanneer een snelle beoordeling nodig is van de zorgpunten die uit de evaluatie van gegevens uit geneesmiddelenbewakingsactiviteiten naar voren zijn gekomen. Ongeacht of de Unie-spoedprocedure dan wel de normale procedure wordt toegepast, en ongeacht of het geneesmiddel via de gecentraliseerde procedure dan wel op een andere manier was toegelaten, moet het Risicobeoordelingscomité voor geneesmiddelenbewaking altijd een aanbeveling doen als de reden om in te grijpen berust op gegevens in verband met geneesmiddelenbewaking. De coördinatiegroep en het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik behoren van die aanbeveling uit te gaan bij de beoordeling van het probleem.

(4)

De lidstaten behoren gevallen van nieuwe contra-indicaties, vermindering van de aanbevolen doses of beperkingen in verband met de indicatie voor geneesmiddelen die volgens de gedecentraliseerde procedure en de procedure van wederzijdse erkenning zijn toegelaten, onder de aandacht van de coördinatiegroep te brengen wanneer geen Unie-spoedprocedure wordt ingeleid. Met het oog op de harmonisatie voor die producten kan de coördinatiegroep bespreken of enig handelen geboden is in het geval dat geen enkele lidstaat de normale procedure inleidt.

(5)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk harmonisatie van de voorschriften over de geneesmiddelenbewaking in de gehele Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(6)

Richtlijn 2001/83/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2001/83/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 23 bis, tweede alinea, wordt vervangen door:

„Wanneer het in de handel brengen van dit geneesmiddel in een lidstaat tijdelijk of definitief wordt stopgezet, deelt de houder van de vergunning voor het in de handel brengen dit mee aan de bevoegde autoriteit van die lidstaat. De mededeling geschiedt, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden, uiterlijk twee maanden voordat het in de handel brengen van het product wordt onderbroken. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen deelt de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 123, lid 2, mee om welke redenen hij hiertoe overgaat.”.

2)

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de derde alinea van lid 1 wordt vervangen door:

„Indien aan een van de criteria in artikel 107 decies, lid 1, wordt voldaan, is de procedure van de artikelen 107 decies tot en met 107 duodecies echter van toepassing.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Indien de voorgelegde zaak betrekking heeft op een reeks geneesmiddelen of een therapeutische klasse, kan het Bureau de procedure beperken tot bepaalde specifieke delen van de vergunning.

In dat geval is artikel 35 uitsluitend op deze geneesmiddelen van toepassing indien zij vallen onder de in dit hoofdstuk bedoelde procedures voor het verlenen van een vergunning.

Wanneer de overeenkomstig dit artikel ingeleide procedure een reeks geneesmiddelen of een therapeutische klasse betreft, worden ook overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 toegelaten geneesmiddelen die tot die reeks of klasse behoren, in de procedure opgenomen.

3.   Onverminderd lid 1 kan een lidstaat, wanneer in enige fase van de procedure dringend optreden ter bescherming van de volksgezondheid geboden is, de vergunning voor het in de handel brengen opschorten en het gebruik van het betrokken geneesmiddel op zijn grondgebied verbieden totdat een definitief besluit wordt vastgesteld. De lidstaat stelt de Commissie, het Bureau en de andere lidstaten uiterlijk de volgende werkdag van de redenen voor dit optreden in kennis.

4.   Wanneer de krachtens dit artikel ingeleide procedure overeenkomstig lid 2, betrekking heeft op geneesmiddelen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 zijn toegelaten, kan de Commissie, wanneer in enige fase van de procedure dringend optreden ter bescherming van de volksgezondheid geboden is, de vergunningen voor het in de handel brengen opschorten en het gebruik van de betrokken geneesmiddelen verbieden totdat een definitief besluit wordt vastgesteld. De Commissie stelt het Bureau en de andere lidstaten uiterlijk de volgende werkdag van de redenen voor dit optreden in kennis.”.

3)

Aan artikel 34, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Wanneer de krachtens artikel 31 ingeleide procedure uit hoofde van artikel 31, lid 2, derde alinea, van deze richtlijn betrekking heeft op geneesmiddelen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 zijn toegelaten, stelt de Commissie zo nodig besluiten vast tot wijziging, schorsing of intrekking van de vergunningen voor het in de handel brengen, of weigering van verlenging van de betrokken vergunningen voor het in de handel brengen.”.

4)

In artikel 37 worden de woorden „artikelen 35 en 36 zijn van overeenkomstige toepassing” vervangen door de woorden „artikel 35 is van overeenkomstige toepassing”.

5)

Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea van lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De in de artikelen 54, 59 en 62 genoemde gegevens voor de etikettering moeten worden gesteld in een officiële taal of in de officiële talen van de lidstaat waar het geneesmiddel in de handel wordt gebracht, zoals voor de toepassing van deze richtlijn opgegeven door die lidstaat.”;

b)

de eerste alinea van lid 2 wordt vervangen door:

"De bijsluiter moet ontworpen en geschreven zijn in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen die de gebruiker in staat stellen, indien nodig met hulp van gezondheidszorgbeoefenaars, het geneesmiddel op de juiste wijze te gebruiken. De bijsluiter moet duidelijk leesbaar zijn in een officiële taal of in de officiële talen van de lidstaat waar het geneesmiddel in de handel wordt gebracht, zoals voor de toepassing van deze richtlijn opgegeven door die lidstaat.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

„Wanneer het geneesmiddel niet bestemd is om rechtstreeks aan de patiënt te worden afgeleverd, of wanneer zich ernstige problemen voordoen ten aanzien van de beschikbaarheid van het geneesmiddel, kunnen de bevoegde autoriteiten onder voorbehoud van de maatregelen die zij nodig achten voor de bescherming van de menselijke gezondheid, ontheffing verlenen van de verplichting om bepaalde gegevens in de etikettering en in de bijsluiter van het betrokken geneesmiddel te vermelden. Ook kunnen zij gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen van de verplichting om het etiket en de bijsluiter op te stellen in een officiële taal of in de officiële talen van de lidstaat waar het product in de handel wordt gebracht, zoals voor de toepassing van deze richtlijn opgegeven door die lidstaat.”.

6)

Artikel 85 bis wordt vervangen door:

„Artikel 85 bis

In het geval van groothandel van geneesmiddelen naar derde landen zijn artikel 76 en artikel 80, eerste alinea, onder c), niet van toepassing. Voorts is artikel 80, eerste alinea, onder b) en c bis), niet van toepassing wanneer het geneesmiddel rechtstreeks uit een derde land wordt ontvangen maar niet wordt ingevoerd. In dat geval ziet de groothandelaar er evenwel op toe dat de geneesmiddelen alleen worden verkregen van personen die volgens de geldende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van het betrokken derde land gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen af te leveren. Wanneer zij geneesmiddelen leveren aan personen in derde landen, zien groothandelaren erop toe dat alleen geleverd wordt aan personen die volgens de geldende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van het betrokken derde land gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen te ontvangen voor groothandelsverkoop of aflevering aan het publiek. De vereisten in artikel 82 zijn van toepassing op de levering van geneesmiddelen aan personen in derde landen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek te verstrekken.”.

7)

Artikel 107 decies, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Uitgaande van de bezorgdheden die naar voren zijn gekomen uit de evaluatie van gegevens uit geneesmiddelenbewakingsactiviteiten, leidt een lidstaat of, in voorkomend geval, de Commissie de procedure overeenkomstig deze afdeling in door de andere lidstaten, het Bureau en de Commissie ervan in kennis te stellen wanneer:

a)

die lidstaat of de Commissie overweegt een vergunning voor het in de handel brengen te schorsen of in te trekken;

b)

die lidstaat of de Commissie overweegt de verstrekking van een geneesmiddel te verbieden;

c)

die lidstaat of de Commissie overweegt de verlenging van een vergunning voor het in de handel brengen te weigeren, of

d)

die lidstaat of de Commissie door de houder van de vergunning voor het in de handel brengen ervan wordt ingelicht dat de houder op grond van bezorgdheid omtrent de veiligheid het in de handel brengen van een geneesmiddel heeft onderbroken of actie heeft ondernomen met het oog op de intrekking van een vergunning voor het in de handel brengen, of voornemens is dergelijke actie te ondernemen, dan wel geen aanvraag tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen heeft ingediend.

1 bis.   Een lidstaat of, zo nodig, de Commissie, stelt uitgaande van de zorgpunten die naar voren zijn gekomen uit de evaluatie van gegevens uit geneesmiddelenbewakingsactiviteiten, de andere lidstaten, het Bureau en de Commissie ervan in kennis wanneer een nieuwe contra-indicatie, een verlaging van de aanbevolen dosering of een beperking van de indicaties voor een geneesmiddel noodzakelijk wordt geacht. Bij deze kennisgeving wordt aangegeven welke actie wordt overwogen en de redenen daarvoor.

Wanneer dringend optreden nodig wordt geacht, leidt een lidstaat of, zo nodig, de Commissie de in deze afdeling geregelde procedure in, in een van de in dit lid bedoelde gevallen.

Wanneer de in deze afdeling geregelde procedure niet wordt ingeleid voor geneesmiddelen die volgens de procedures van hoofdstuk 4 van titel III zijn toegelaten, wordt de zaak onder de aandacht van de coördinatiegroep gebracht.

Artikel 31 is van toepassing wanneer de belangen van de Unie ermee zijn gemoeid.

1 ter.   Wanneer de in deze afdeling geregelde procedure wordt ingeleid, gaat het Bureau na of de bezorgdheid omtrent de veiligheid verband houdt met andere geneesmiddelen dan waarover de gegevens zijn verstrekt, of betrekking heeft op alle producten die tot dezelfde reeks of therapeutische klasse behoren.

Indien het betrokken geneesmiddel in meer dan een lidstaat is toegelaten, brengt het Bureau de initiatiefnemer van de procedure zo spoedig mogelijk op de hoogte van de resultaten van deze controle en zijn de procedures van de artikelen 107 undecies en 107 duodecies van toepassing. Zo niet, dan wordt het veiligheidsprobleem aangepakt door de betrokken lidstaat. Het Bureau of, in voorkomend geval, de lidstaat stelt de gegevens over het inleiden van de procedure ter beschikking van houders van een vergunning voor het in de handel brengen.”.

8)

In artikel 107 decies, lid 2, worden de woorden „lid 1 van dit artikel” vervangen door de woorden „leden 1 en 1 bis van dit artikel”.

9)

In artikel 107 decies, lid 3, tweede alinea, worden de woorden „overeenkomstig lid 1” vervangen door de woorden „overeenkomstig leden 1 en 1 bis”.

10)

In artikel 107 decies, lid 5, worden de woorden „in lid 1” vervangen door de woorden „in leden 1 en 1 bis”.

11)

In artikel 107 undecies, lid 1, eerste alinea worden de woorden „in artikel 107 decies, lid 1” vervangen door de woorden „in artikel 107 decies, leden 1 en 1 bis”.

12)

Artikel 123 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De houder van een vergunning voor het in de handel brengen is verplicht de betrokken lidstaten onverwijld in kennis te stellen van elke stap die door de houder is ondernomen om het in de handel brengen van een geneesmiddel op te schorten, een geneesmiddel uit te handel te nemen, te verzoeken om intrekking van een vergunning voor het in de handel brengen of geen aanvraag tot verlenging van een vergunning voor het in de handel brengen in te dienen, onder opgave van de redenen voor deze stap. De houder van de vergunning voor het in de handel brengen maakt in het bijzonder bekend of deze stap berust op een van de in artikel 116 of artikel 117, lid 1, vermelde gronden.

2 bis.   De houder van een vergunning voor het in de handel brengen verricht ook de kennisgeving krachtens lid 2 van dit artikel in gevallen waarin de stap ondernomen is in een derde land en indien deze stap berust op een van de in artikel 116 of artikel 117, lid 1, vermelde gronden.

2 ter.   De houder van een vergunning voor het in de handel brengen stelt bovendien het Bureau ervan in kennis wanneer de in lid 2 of lid 2 bis van dit artikel bedoelde stap ondernomen is op grond van een van de in artikel 116 of artikel 117, lid 1, vermelde gronden.

2 quater.   Het Bureau zendt de kennisgevingen die het overeenkomstig lid 2 ter ontvangt, onverwijld naar alle lidstaten door.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Het Bureau publiceert elk jaar een lijst van de geneesmiddelen waarvoor vergunningen voor het in de handel brengen in de Unie zijn geweigerd, ingetrokken of geschorst, waarvan de levering verboden is of die of uit de handel genomen zijn, met vermelding van de redenen van die maatregel.”.

Artikel 2

1.   De lidstaten stellen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast en maken deze bekend om uiterlijk op 28 oktober 2013 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van 28 oktober 2013.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 25 oktober 2012.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A. D. MAVROYIANNIS


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 201.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 september 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 4 oktober 2012.

(3)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.


27.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/5


RICHTLIJN 2012/28/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 oktober 2012

inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1, en de artikelen 62 en 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Publiek toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen en musea, alsook archieven, instellingen voor cinematografisch of audiovisueel erfgoed en publieke omroeporganisaties, die in de lidstaten gevestigd zijn, houden zich bezig met grootschalige digitalisering van hun verzamelingen of archieven om Europese digitale bibliotheken te kunnen oprichten. Zij dragen bij tot het behoud en de verspreiding van het Europese culturele erfgoed, dat tevens essentieel is voor de oprichting van Europese digitale bibliotheken, zoals Europeana. Technologieën voor het grootschalig digitaliseren van gedrukt materiaal en voor het zoeken en indexeren vergroten de onderzoekswaarde van de bibliotheekverzamelingen. De oprichting van grote onlinebibliotheken bevordert elektronische zoek- en opsporingsinstrumenten, wat nieuwe ontdekkingsbronnen oplevert voor onderzoekers en academici die anders genoegen zouden moeten nemen met meer traditionele en analoge zoekmethoden.

(2)

De noodzaak om het vrije verkeer van kennis en innovatie binnen de interne markt te bevorderen, vormt een belangrijk onderdeel van de Europa 2020-strategie, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie, getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei", die als een van de vlaggenschipinitiatieven van deze strategie de ontwikkeling van een digitale agenda voor Europa omvat.

(3)

Het invoeren van een rechtskader om de digitalisering en verspreiding te vergemakkelijken van werken en ander, door het auteursrecht of naburige rechten beschermd materiaal, waarvan de rechthebbende niet is geïdentificeerd of waarvan de rechthebbende, zelfs indien hij wel is geïdentificeerd, niet is opgespoord - de zogeheten verweesde werken - is een van de voornaamste actiepunten van de digitale agenda voor Europa, zoals vermeld in de mededeling van de Commissie, getiteld "Een digitale agenda voor Europa". Deze richtlijn is gericht op het specifieke probleem van de wettelijke bepaling van de status van verweesd werk en de gevolgen daarvan wat betreft de toegestane gebruikers en toegestane gebruikswijzen van als verweesde werken beschouwde werken of fonogrammen.

(4)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan specifieke oplossingen die in de lidstaten worden ontwikkeld voor het aanpakken van kwesties inzake digitalisering op grote schaal, zoals in het geval van werken die niet meer in de handel zijn. Bij dergelijke oplossingen wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken van verschillende soorten inhoud en de verschillende gebruikers en uitgegaan van de instemming van de betrokken belanghebbenden. Deze benadering werd ook gevolgd in het memorandum van overeenstemming inzake de digitalisering en de beschikbaarstelling van werken die niet meer in de handel zijn, dat op 20 september 2011 werd ondertekend door vertegenwoordigers van Europese bibliotheken, auteurs, uitgevers en organisaties voor collectief auteursrechtenbeheer, in aanwezigheid van de Commissie. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan dat memorandum van overeenstemming, waarin de lidstaten en de Commissie worden opgeroepen ervoor te zorgen dat vrijwillig gesloten overeenkomsten tussen de gebruikers, rechthebbenden en organisaties voor collectief auteursrechtenbeheer om het gebruik van werken die niet meer in de handel zijn te licentiëren op basis van de daarin vastgelegde beginselen, de vereiste rechtszekerheid genieten in een nationale en grensoverschrijdende context.

(5)

Het auteursrecht is de economische basis voor de creatieve sector, aangezien het zowel bevorderlijk is voor innovatie en creatie als voor investeringen en productie. De grootschalige digitalisering en verspreiding van werken is daardoor een middel om het cultureel erfgoed van Europa te beschermen. Het auteursrecht is een belangrijk middel om ervoor te zorgen dat de creatieve sector beloond wordt voor zijn werk.

(6)

De exclusieve rechten van rechthebbenden inzake reproductie van hun werken en ander beschermd materiaal en inzake beschikbaarstelling ervan voor het publiek, zoals geharmoniseerd bij Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (3), vereisende toestemming van de rechthebbenden voorafgaand aan de digitalisering en de beschikbaarstelling voor het publiek van een werk of ander beschermd materiaal.

(7)

Voor verweesde werken is het niet mogelijk om dergelijke voorafgaande toestemming te verkrijgen voor handelingen van reproductie of beschikbaarstelling voor het publiek.

(8)

Uiteenlopende benaderingen in de lidstaten van de erkenning van de status van verweesd werk kunnen de werking van de interne markt alsook het gebruik van en de grensoverschrijdende toegang tot verweesde werken belemmeren. Dergelijke uiteenlopende benaderingen kunnen ook leiden tot beperkingen van het vrije verkeer van goederen en diensten die culturele inhoud hebben. Daarom is het verzekeren van de wederzijdse erkenning van een dergelijke status aangewezen, omdat dit verweesde werken in alle lidstaten toegankelijk zal maken.

(9)

In het bijzonder is een gemeenschappelijke benadering om de status van verweesd werk en de toegestane gebruikswijzen van verweesde werken te bepalen nodig om rechtszekerheid op de interne markt te garanderen met betrekking tot het gebruik van verweesde werken door publiek toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen en musea, alsook door archieven, instellingen voor cinematografisch of audiovisueel erfgoed en publieke omroeporganisaties.

(10)

Cinematografische of audiovisuele werken en fonogrammen die zijn opgenomen in de archieven van publieke omroeporganisaties en die door hen zijn geproduceerd, omvatten verweesde werken. Rekening houdend met de bijzondere positie van omroeporganisaties als producenten van fonogrammen en audiovisueel materiaal en de noodzaak om maatregelen te nemen om het fenomeen van verweesde werken in de toekomst te beperken, is het aangewezen een einddatum te bepalen voor de toepassing van deze richtlijn op werken en fonogrammen in de archieven van omroeporganisaties.

(11)

Cinematografische en audiovisuele werken en fonogrammen die zijn opgenomen in de archieven van publieke omroeporganisaties en die door hen zijn geproduceerd, dienen voor de doelstellingen van deze richtlijn te worden geacht cinematografische en audiovisuele werken en fonogrammen te omvatten die op verzoek van omroeporganisaties zijn vervaardigd voor de exclusieve exploitatie door hen of andere coproducerende publieke omroeporganisaties. Cinematografische en audiovisuele werken en fonogrammen die zijn opgenomen in de archieven van publieke omroeporganisaties en die niet door omroeporganisaties geproduceerd of op hun verzoek vervaardigd zijn, maar wel door deze organisaties gebruikt mogen worden krachtens een licentieovereenkomst, dienen niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen.

(12)

Volgens de internationale geplogenheden dient deze richtlijn enkel van toepassing te zijn op werken en fonogrammen die voor het eerst op het grondgebied van een lidstaat zijn gepubliceerd of, als ze niet zijn gepubliceerd, voor het eerst op het grondgebied van een lidstaat zijn uitgezonden of, als ze niet zijn gepubliceerd of uitgezonden, met de toestemming van de rechthebbenden voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt door de begunstigden van deze richtlijn. In het laatste geval dient deze richtlijn slechts van toepassing te zijn mits redelijkerwijze mag worden aangenomen dat de rechthebbenden zich niet tegen het bij deze richtlijn toegestane gebruik zouden verzetten.

(13)

Voordat een werk of fonogram als een verweesd werk kan worden beschouwd, moet te goeder trouw zorgvuldig naar de rechthebbenden van het werk of fonogram worden gezocht, met inbegrip van de rechthebbenden van werken die en ander beschermd materiaal dat in het werk of fonogram opgenomen of verwerkt zijn. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om te bepalen dat een zorgvuldig onderzoek door de in deze richtlijn bedoelde organisaties of door andere organisaties kan worden uitgevoerd. Zulke andere organisaties mogen kosten rekenen voor het uitvoeren van een dergelijke zorgvuldige zoektocht.

(14)

Het is aangewezen om te voorzien in een geharmoniseerde aanpak voor dergelijk zorgvuldig onderzoek om een hoog niveau van bescherming van auteursrecht en naburige rechten in de Unie te waarborgen. Een zorgvuldig onderzoek moet de raadpleging omvatten van bronnen die informatie verschaffen over de werken en ander beschermd materiaal zoals overeenkomstig deze richtlijn bepaald door de lidstaat waar zorgvuldig moet worden gezocht. De lidstaten kunnen daarvoor verwijzen naar de richtsnoeren voor zorgvuldig onderzoek die overeengekomen zijn in de context van de werkgroep op hoog niveau voor digitale bibliotheken die is opgericht als onderdeel van het i2010-initiatief voor digitale bibliotheken.

(15)

Om overlapping van zoekinspanningen te voorkomen, dient een zorgvuldig onderzoek alleen plaats te vinden in de lidstaat waar het werk of fonogram voor het eerst is gepubliceerd of, als het niet is gepubliceerd, daar waar het voor het eerst is uitgezonden. Het zorgvuldig onderzoek voor wat betreft cinematografische of audiovisuele werken waarvan de producent zijn zetel of gewone verblijfplaats in een lidstaat heeft, dient in die lidstaat uitgevoerd te worden. In het geval van cinematografische of audiovisuele werken die zijn gecoproduceerd door in verschillende lidstaten gevestigde producenten, dient het zorgvuldig onderzoek in al die lidstaten te gebeuren. Wat betreft werken en fonogrammen die gepubliceerd noch uitgezonden zijn maar door de begunstigden van deze richtlijn met de toestemming van de rechthebbenden voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt, dient het zorgvuldig onderzoek te worden uitgevoerd in de lidstaat waar de organisatie is gevestigd die het werk of fonogram met de toestemming van de rechthebbende voor het publiek toegankelijk heeft gemaakt. Zorgvuldig onderzoek naar de rechthebbenden van werken die en ander beschermd materiaal dat in een werk of fonogram opgenomen of verwerkt zijn (is), moet worden uitgevoerd in de lidstaat waar zorgvuldig wordt gezocht naar het werk of fonogram waarin het opgenomen of verwerkte werk of ander beschermd materiaal voorkomt. Ook informatiebronnen die in andere landen beschikbaar zijn moeten worden geraadpleegd indien er aanwijzingen zijn dat er in die andere landen relevante informatie over de rechthebbenden te vinden is. Het uitvoeren van een zorgvuldig onderzoek kan diverse soorten informatie opleveren, zoals documentatie met betrekking tot het onderzoek en het resultaat van het onderzoek. De documentatie met betrekking tot het onderzoek dient te worden bijgehouden zodat de desbetreffende organisaties kunnen aantonen dat het onderzoek zorgvuldig was.

(16)

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de betreffende organisaties documentatie bijhouden met betrekking tot de door hen uitgevoerde zorgvuldige onderzoeken, en dat de resultaten van dergelijke onderzoeken - met name bestaande uit de bevinding dat een werk of fonogram als een verweesd werk in de zin van deze richtlijn moet worden beschouwd - alsook informatie over de verandering van status en over het gebruik dat deze organisaties van verweesde werken maken, worden verzameld en voor het brede publiek beschikbaar worden gesteld, in het bijzonder door het vastleggen van de relevante informatie in een onlinedatabank. Met name gelet op de pan-Europese dimensie en om overlapping van inspanningen te voorkomen, verdient het aanbeveling te voorzien in de oprichting van één onlinedatabank voor de Unie die dergelijke informatie bevat en te voorzien in het op een transparante wijze aan het brede publiek beschikbaar stellen daarvan. Dit stelt zowel de organisaties die het zorgvuldige onderzoek uitvoeren als de rechthebbenden in staat om gemakkelijk toegang te krijgen tot deze informatie. De databank kan ook een belangrijke rol spelen om mogelijke inbreuken op het auteursrecht te voorkomen en te beëindigen, met name in het geval van veranderingen in de status van werken en fonogrammen als verweesd werk. Krachtens Verordening (EU) nr. 386/2012 (4), wordt het Harmonisatiebureau voor de interne markt ("het Harmonisatiebureau") belast met bepaalde taken en activiteiten, die het met behulp van de eigen begrotingsmiddelen moet financieren, met als doel de activiteiten van nationale overheden, het private bedrijfsleven en de instellingen van de Unie te faciliteren en te ondersteunen in de strijd tegen, met inbegrip van de preventie van, inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten.

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder g), van die verordening omvatten die taken het aanbrengen van mechanismen voor het helpen verbeteren van uitwisseling van relevante informatie online tussen de betrokken autoriteiten van de lidstaten, en het bevorderen van samenwerking tussen deze autoriteiten. Het verdient daarom aanbeveling om de oprichting en het beheer van een Europese databank die gegevens bevat over de verweesde werken in de zin van deze richtlijn, neer te leggen bij het Harmonisatiebureau.

(17)

Er kunnen verschillende rechthebbenden voor een bepaald werk of fonogram zijn, en werken en fonogrammen zelf kunnen andere werken of beschermd materiaal omvatten. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de rechten van geïdentificeerde en opgespoorde rechthebbenden. Indien ten minste één rechthebbende geïdentificeerd en opgespoord is, mag een werk of fonogram niet als verweesd worden beschouwd. De begunstigden van deze richtlijn zouden een werk of fonogram waarvan een of meer van de rechthebbenden niet geïdentificeerd of opgespoord zijn, alleen mogen gebruiken als zij van de geïdentificeerde en opgespoorde rechthebbenden, met inbegrip van de rechthebbenden van werken die en ander beschermd materiaal dat in de werken of fonogrammen opgenomen of verwerkt zijn (is), toestemming hebben voor de respectievelijk onder de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2001/29/EG vallende handelingen van reproductie of beschikbaarstelling voor het publiek. De geïdentificeerde en opgespoorde rechthebbenden kunnen deze toestemming alleen verlenen voor de rechten waarover zijzelf beschikken - hetzij omdat het hun eigen rechten zijn, hetzij omdat ze aan hen zijn overgedragen -, en dienen niet de mogelijkheid te hebben om uit hoofde van deze richtlijn toestemming te geven voor gebruik namens rechthebbenden die niet geïdentificeerd en opgespoord zijn. Evenzo kan het rechtmatig gebruik van het werk of fonogram door begunstigden, indien voorheen niet-geïdentificeerde of niet-opgespoorde rechthebbenden zich aanmelden om hun rechten op het werk of fonogram te claimen, enkel worden voortgezet als deze rechthebbenden daarvoor toestemming geven overeenkomstig Richtlijn 2001/29/EG met betrekking tot de rechten waarover zij beschikken.

(18)

Rechthebbenden dienen het recht te hebben om de status van verweesd werk te beëindigen in het geval dat zij zich melden om hun rechten op het werk of ander beschermd materiaal te claimen. Rechthebbenden die de status van een werk of ander beschermd materiaal als verweesd werk beëindigen, dienen voor het gebruik dat uit hoofde van deze richtlijn van hun werken of ander beschermd materiaal is gemaakt, een billijke compensatie te krijgen, welke dient te worden bepaald door de lidstaat waar de organisatie die een verweesd werk gebruikt, gevestigd is. Het moet de lidstaten vrijstaan de omstandigheden te bepalen waaronder de betaling van een dergelijke compensatie kan worden georganiseerd, met inbegrip van het tijdstip waarop de betaling verschuldigd is. Ten behoeve van het bepalen van de mogelijke hoogte van de billijke compensatie moet naar behoren rekening worden gehouden met onder andere de doelstellingen van de lidstaten ter bevordering van culturele activiteiten, het niet-commerciële karakter van het gebruik door de organisaties in kwestie om taken van openbaar belang te vervullen - zoals het bevorderen van leren en cultuurverspreiding -, en de eventuele schade voor de rechthebbenden.

(19)

Indien een werk of fonogram na een onderzoek dat niet zorgvuldig is uitgevoerd, ten onrechte als verweesd is beschouwd, blijven de in de wetgeving van de lidstaten opgenomen rechtsmiddelen tegen inbreuken op het auteursrecht openstaan, als voorzien in overeenstemming met de desbetreffende nationale voorschriften en het recht van de Unie.

(20)

Om leren en de verspreiding van cultuur te bevorderen, dienen de lidstaten te voorzien in een uitzondering of een beperking in aanvulling op die waarin artikel 5 van Richtlijn 2001/29/EG voorziet. Deze uitzondering of beperking dient bepaalde organisaties, als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder c), van Richtlijn 2001/29/EG en instellingen voor cinematografisch of audiovisueel erfgoed die geen winstoogmerk hebben, alsook publieke omroeporganisaties toe te staan verweesde werken te reproduceren en voor het publiek beschikbaar te stellen, in de zin van die richtlijn, op voorwaarde dat dergelijk gebruik dienstig is om hun taken van openbaar belang te vervullen, in het bijzonder het behouden van, het restaureren van en het verstrekken van voor culturele en onderwijsdoeleinden bestemde toegang tot hun verzamelingen, met inbegrip van hun digitale verzamelingen. Voor de toepassing van deze richtlijn moet onder instellingen voor cinematografisch of audiovisueel erfgoed worden verstaan: organisaties die door de lidstaten zijn aangewezen voor het verzamelen, catalogiseren, behouden en restaureren van films en andere audiovisuele werken of fonogrammen die deel uitmaken van hun cultureel erfgoed. Voor de toepassing van deze richtlijn moet onder publieke omroeporganisaties worden verstaan: omroeporganisaties die een taak van openbaar belang uitvoeren, zoals die door elke lidstaat is toegekend, omschreven en georganiseerd. De bij deze richtlijn vastgestelde beperking of restrictie om het gebruik van verweesde werken toe te staan doet geen afbreuk aan de beperkingen en restricties van artikel 5 van Richtlijn 2001/29/EG. Zij kan slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast, mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van het werk of ander beschermd materiaal en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.

(21)

Om de digitalisering te stimuleren dient het aan de begunstigden van deze richtlijn te worden toegestaan om met betrekking tot hun gebruik van verweesde werken overeenkomstig deze richtlijn inkomsten te genereren om taken van openbaar belang te vervullen, ook in de context van publiek-private samenwerkingsovereenkomsten.

(22)

Contractuele regelingen kunnen een rol spelen bij het bevorderen van de digitalisering van het Europese culturele erfgoed, met dien verstande dat voor het publiek toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen en musea, alsook archieven, instellingen voor cinematografisch of audiovisueel erfgoed en publieke omroeporganisaties de mogelijkheid dienen te hebben om overeenkomsten met commerciële partners te sluiten voor de digitalisering en de beschikbaarstelling voor het publiek van verweesde werken om de krachtens deze richtlijn toegestane gebruikswijzen toe te passen. Deze regelingen kunnen financiële bijdragen van dergelijke partners betreffen. In dergelijke overeenkomsten mogen aan de begunstigden van deze richtlijn geen beperkingen worden opgelegd inzake hun gebruik van verweesde werken, en aan de commerciële partner geen rechten worden verleend om de verweesde werken te gebruiken, of het gebruik ervan te controleren.

(23)

Om de toegang van burgers van de Unie tot het Europese culturele erfgoed aan te moedigen, moet er tevens voor worden gezorgd dat verweesde werken die in een lidstaat zijn gedigitaliseerd en voor het publiek beschikbaar zijn gesteld, ook in andere lidstaten voor het publiek beschikbaar kunnen worden gesteld. Voor het publiek toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen en, musea, alsook archieven, instellingen voor cinematografisch of audiovisueel erfgoed en publieke omroeporganisaties die een verweesd werk gebruiken om hun taken van openbaar belang te vervullen, dienen de mogelijkheid te hebben om het verweesd werk in andere lidstaten voor het publiek beschikbaar te stellen.

(24)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de regelingen van de lidstaten inzake het beheer van rechten, zoals verruimde collectieve licenties, wettelijke vermoedens van vertegenwoordiging of overdracht, collectief beheer of soortgelijke regelingen of een combinatie van deze elementen, inclusief voor grootschalige digitalisering.

(25)

Omdat de doelstelling van deze richtlijn, namelijk zorg dragen voor rechtszekerheid met betrekking tot het gebruik van verweesde werken, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en omwille van de behoefte aan eenvormigheid van de regels inzake het gebruik van verweesde werken dus beter op het niveau van de Unie kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn betreft bepaalde wijzen waarop gebruik wordt gemaakt van verweesde werken door voor het publiek toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen en musea, alsook archieven, instellingen voor cinematografisch of audiovisueel erfgoed en publieke omroeporganisaties, die in de lidstaten gevestigd zijn, om taken van openbaar belang te vervullen.

2.   Deze richtlijn is van toepassing op:

a)

werken welke in de vorm van een boek, dagblad, krant, tijdschrift of ander geschrift zijn gepubliceerd en zijn opgenomen in de verzamelingen van voor het publiek toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen of musea alsook in de verzamelingen van archieven of instellingen voor cinematografisch of audiovisueel erfgoed;

b)

cinematografische of audiovisuele werken en fonogrammen welke zijn opgenomen in de verzamelingen van voor het publiek toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen of musea alsook in de verzamelingen van archieven of instellingen voor cinematografisch of audiovisueel erfgoed, en

c)

cinematografische of audiovisuele werken en fonogrammen welke tot en met 31 december 2002 door publieke omroeporganisaties zijn geproduceerd en opgenomen in hun archieven,

en die door het auteursrecht of naburige rechten worden beschermd en voor het eerst in een lidstaat zijn gepubliceerd of, als ze niet zijn gepubliceerd, voor het eerst in een lidstaat zijn uitgezonden.

3.   Deze richtlijn is ook van toepassing op de in lid 2 bedoelde werken en fonogrammen die nooit gepubliceerd of uitgezonden zijn maar door de in lid 1 bedoelde organisaties met toestemming van de rechthebbenden voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt, mits redelijkerwijze mag worden aangenomen dat de rechthebbenden zich niet tegen de in artikel 6 bedoelde gebruikswijzen zouden verzetten. De lidstaten kunnen de toepassing van dit lid beperken tot werken en fonogrammen die vóór 29 oktober 2014 bij deze organisaties zijn gedeponeerd.

4.   Deze richtlijn is ook van toepassing op werken en ander beschermd materiaal die zijn opgenomen of zijn verwerkt in, of een integrerend deel uitmaken, van de in de leden 2 en 3 bedoelde werken en fonogrammen.

5.   Deze richtlijn laat regelingen betreffende het beheer van rechten op nationaal niveau onverlet.

Artikel 2

Verweesde werken

1.   Een werk of een fonogram wordt als een verweesd werk beschouwd indien geen van de rechthebbenden van dat werk of fonogram is geïdentificeerd, of zelfs indien één of meer rechthebbenden wel zijn geïdentificeerd, geen ervan is opgespoord ondanks een zorgvuldig onderzoek naar de rechthebbenden is uitgevoerd en is gedocumenteerd overeenkomstig artikel 3.

2.   Indien er meer dan één rechthebbende voor een werk of fonogram is, en niet alle rechthebbenden zijn geïdentificeerd of, indien zij wel zijn geïdentificeerd, zijn opgespoord nadat een zorgvuldig onderzoek overeenkomstig artikel 3 is uitgevoerd en is gedocumenteerd, kan het werk of fonogram overeenkomstig deze richtlijn worden gebruikt, mits de rechthebbenden die zijn geïdentificeerd en opgespoord, met betrekking tot de rechten waarover zij beschikken, de in artikel 1, lid 1, bedoelde organisaties toestemming hebben verleend voor de respectievelijk onder de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2001/29/EG vallende handelingen van reproductie en beschikbaarstelling voor het publiek.

3.   Lid 2 laat de rechten van geïdentificeerde en opgespoorde rechthebbenden op het werk of fonogram onverlet.

4.   Artikel 5 is mutatis mutandis van toepassing op de rechthebbenden van de in lid 2 bedoelde werken die niet zijn geïdentificeerd en opgespoord.

5.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan nationale bepalingen inzake anonieme of pseudonieme werken.

Artikel 3

Zorgvuldig onderzoek

1.   Om uit te kunnen maken of een werk of fonogram een verweesd werk is, zorgen de in artikel 1, lid 1, bedoelde organisaties ervoor dat voor elk werk of ander beschermd materiaal te goeder trouw een zorgvuldig onderzoek uitgevoerd wordt door de geschikte bronnen voor de desbetreffende categorie van werken en ander beschermd materiaal te raadplegen. Het zorgvuldig onderzoek dient voorafgaand aan het gebruik van het werk of fonogram plaats te vinden.

2.   De bronnen die voor elke categorie van werken of fonogrammen in kwestie geschikt zijn, worden door elke lidstaat in overleg met rechthebbenden en gebruikers bepaald, en omvatten ten minste de in de bijlage opgesomde relevante bronnen.

3.   Een zorgvuldig onderzoek wordt uitgevoerd in de lidstaat van de eerste publicatie of, bij afwezigheid van publicatie, de eerste uitzending, behalve ingeval van cinematografische of audiovisuele werken waarvan de producent zijn zetel of gewone verblijfplaats in een lidstaat heeft, in welk geval het zorgvuldig onderzoek wordt uitgevoerd in de lidstaat waar de producent zijn zetel of gewone verblijfplaats heeft.

In het in artikel 1, lid 3, genoemde geval wordt het zorgvuldig onderzoek uitgevoerd in de lidstaat waar de organisatie is gevestigd die het werk of fonogram met de toestemming van de rechthebbende voor het publiek toegankelijk heeft gemaakt.

4.   Indien er aanwijzingen zijn dat er in andere landen relevante informatie over de rechthebbenden te vinden is, dienen ook in die andere landen beschikbare informatiebronnen te worden geraadpleegd.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde organisaties documentatie met betrekking tot hun zorgvuldige onderzoeken bijhouden, en dat deze organisaties de bevoegde nationale autoriteiten de volgende informatie verstrekken:

a)

de resultaten van het zorgvuldige onderzoek dat deze organisaties hebben verricht en die tot de conclusie hebben geleid dat een werk of een fonogram als verweesd dient te worden beschouwd;

b)

het gebruik dat de organisaties overeenkomstig deze richtlijn van verweesde werken maken;

c)

elke wijziging, overeenkomstig artikel 5, van de status van verweesd werk van werken en fonogrammen die de organisaties gebruiken;

d)

de relevante contactgegevens van de betrokken organisatie.

6.   De lidstaten treffen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 5 bedoelde informatie wordt opgeslagen in één voor het publiek toegankelijke onlinedatabank die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 386/2012 door het Harmonisatiebureau voor de interne markt ("het Harmonisatiebureau") wordt opgericht en beheerd. Daartoe geven zij deze informatie onverwijld door aan het Harmonisatiebureau zodra zij die van de in artikel 1, lid 1, bedoelde organisaties ontvangen.

Artikel 4

Wederzijdse erkenning van de status van verweesd werk

Een werk of fonogram dat overeenkomstig artikel 2 in een lidstaat als een verweesd werk wordt beschouwd, wordt in alle lidstaten als een verweesd werk beschouwd. Dat werk of fonogram kan overeenkomstig deze richtlijn in alle lidstaten gebruikt en toegankelijk gesteld worden. Dit geldt ook voor werken en fonogrammen als bedoeld in artikel 2, lid 2, voor zover het de rechten van niet-geïdentificeerde of niet-opgespoorde rechthebbenden betreft.

Artikel 5

Einde van de status van verweesd werk

De lidstaten zorgen ervoor dat een rechthebbende van een als verweesd werk beschouwd werk of fonogram te allen tijde de mogelijkheid heeft de status van verweesd werk te beëindigen, voor zover het zijn rechten betreft.

Artikel 6

Toegestane gebruikswijzen van verweesde werken

1.   De lidstaten voorzien in een uitzondering op of een beperking van de rechten aangaande reproductie en de rechten inzake beschikbaarstelling voor het publiek als bedoeld in respectievelijk de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2001/29/EG om ervoor te zorgen dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde organisaties de toestemming hebben om in hun verzamelingen voorkomende verweesde werken op een van de volgende wijzen te gebruiken:

a)

beschikbaarstelling voor het publiek van het verweesde werk in de zin van artikel 3 van Richtlijn 2001/29/EG;

b)

handelingen van reproductie in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2001/29/EG, met als doel het digitaliseren, beschikbaar stellen, indexeren, catalogiseren, behouden of restaureren.

2.   De in artikel 1, lid 1, bedoelde organisaties gebruiken een verweesd werk overeenkomstig lid 1 van dit artikel enkel om taken van openbaar belang te vervullen, in het bijzonder het behouden van, het restaureren van en het verstrekken van voor culturele en onderwijsdoeleinden bestemde toegang tot werken en fonogrammen die in hun verzameling zijn opgenomen. De organisaties mogen inkomsten genereren uit zulke gebruikswijzen, maar uitsluitend ter vergoeding van hun kosten voor de digitalisering van verweesde werken en de beschikbaarstelling voor het publiek ervan.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde organisaties bij elk gebruik van een verweesd werk de naam van de geïdentificeerde auteurs en andere rechthebbenden vermelden.

4.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de contractvrijheid van dergelijke organisaties bij het vervullen van hun taken van openbaar belang, in het bijzonder wat betreft het sluiten van overeenkomsten in het kader van publiek-private samenwerking.

5.   De lidstaten bepalen dat aan rechthebbenden die de status van hun werken of ander beschermd materiaal als verweesd werk beëindigen, een billijke compensatie verschuldigd is voor het gebruik dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde organisaties overeenkomstig lid 1 van dit artikel van dergelijke werken en ander beschermd materiaal hebben gemaakt. Het staat de lidstaten vrij de omstandigheden te bepalen waaronder de betaling van een dergelijke compensatie kan worden georganiseerd. De hoogte van de compensatie wordt, binnen de door het Unierecht gestelde grenzen, bepaald door de wetgeving van de lidstaat waar de organisatie die het verweesde werk in kwestie gebruikt, gevestigd is.

Artikel 7

Voortgezette toepassing van andere wettelijke bepalingen

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan bepalingen betreffende met name octrooirechten, handelsmerken, rechten inzake tekeningen of modellen, gebruiksmodellen, de topografieën van halfgeleiderproducten, lettertypes, voorwaardelijke toegang, toegang tot de kabel van omroepdiensten, de bescherming van nationaal bezit, vereisten inzake wettelijk depot, beperkende praktijken en oneerlijke concurrentie, handelsgeheimen, veiligheid, vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en persoonlijke levenssfeer, toegang tot overheidsdocumenten, het overeenkomstenrecht en regels inzake persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in de media.

Artikel 8

Toepassing in de tijd

1.   Deze richtlijn is van toepassing op alle in artikel 1 bedoelde werken en fonogrammen die op 29 oktober 2014 of daarna door de wetgeving van de lidstaten op het gebied van auteursrecht worden beschermd.

2.   Deze richtlijn laat alle vóór 29 oktober 2014 verrichte handelingen en verkregen rechten onverlet.

Artikel 9

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 29 oktober 2014 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor dergelijke verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 10

Herzieningsclausule

De Commissie ziet nauwlettend toe op de ontwikkeling van de informatiebronnen over rechten en dient uiterlijk 29 oktober 2015, en daarna jaarlijks, een verslag in betreffende de mogelijke opname in het toepassingsgebied van deze richtlijn van uitgevers en van werken of ander beschermd materiaal die momenteel niet onder het toepassingsgebied vallen, in het bijzonder losstaande foto's en andere beelden.

Uiterlijk 29 oktober 2015 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze richtlijn in het licht van de ontwikkeling van digitale bibliotheken.

Indien nodig, in het bijzonder met het oog op de goede werking van de interne markt, dient de Commissie voorstellen tot wijziging van deze richtlijn in.

Een lidstaat die gegronde redenen heeft voor de opvatting dat de tenuitvoerlegging van deze richtlijn een van de in artikel 1, lid 5, bedoelde nationale regelingen betreffende het beheer van rechten belemmert, kan de zaak samen met al het relevante bewijs onder de aandacht van de Commissie brengen. De Commissie houdt met dergelijk bewijs rekening wanneer zij het in het tweede lid van dit artikel bedoelde verslag opstelt en beoordeelt of het nodig is voorstellen tot wijziging van deze richtlijn in te dienen.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 12

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 25 oktober 2012.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A. D. MAVROYIANNIS


(1)  PB C 376 van 22.12.2011, blz. 66.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 september 2012 (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 4 oktober 2012.

(3)  PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10.

(4)  Verordening (EU) nr. 386/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2012 tot toewijzing aan het Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van taken die verband houden met de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van de vergadering van vertegenwoordigers van de publieke en private sector als Europees Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten (PB L 129 van 16.5.2012, blz. 1).


BIJLAGE

De in artikel 3, lid 2, bedoelde bronnen zijn onder andere:

1.

Voor gepubliceerde boeken:

a)

het wettelijk depot, bibliotheekcatalogi en door bibliotheken en andere instellingen bijgehouden trefwoordenlijsten;

b)

de verenigingen van uitgevers en auteurs in het betrokken land;

c)

bestaande databanken en registers, Watch (Writers, Artists and their Copyright Holders - schrijvers, artiesten en hun houders van auteursrechten), het ISBN (International Standard Book Number - internationaal standaardboeknummer) en databanken die in druk verschenen boeken catalogiseren;

d)

de databanken van de desbetreffende maatschappijen voor collectief auteursrechtenbeheer, organisaties die reproductierechten beheren in het bijzonder;

e)

bronnen die verscheidene databanken en registers omvatten, met inbegrip van VIAF (Virtual International Authority Files - virtuele internationale trefwoordenlijsten) en Arrow (Accessible Registries of Rights Information and Orphan Works - toegankelijke registers van informatie over rechten en verweesde werken).

2.

Voor kranten, magazines, dagbladen en tijdschriften:

a)

de ISSN (International Standard Serial Number - internationaal standaardnummer voor seriële publicaties) voor periodieke publicaties;

b)

indexen en catalogussen van bibliotheekcollecties en verzamelingen;

c)

het wettelijk depot;

d)

de verenigingen van uitgevers en de verenigingen van auteurs en journalisten in het betrokken land;

e)

de databanken van de desbetreffende organisaties voor collectief auteursrechtenbeheer, met inbegrip van organisaties die reproductierechten beheren.

3.

Voor visuele werken, met inbegrip van kunstvoorwerpen, fotografie, illustraties, vormgeving, architectuur, schetsen van de laatstgenoemde werken en andere dergelijke werken die opgenomen zijn in boeken, dagbladen, kranten en tijdschriften of andere werken:

a)

de in de punten 1 en 2 bedoelde bronnen;

b)

de databanken van de desbetreffende organisaties voor collectief auteursrechtenbeheer, voor visuele kunsten in het bijzonder en met inbegrip van organisaties die reproductierechten beheren;

c)

waar van toepassing, de databanken van fotoagentschappen.

4.

Voor audiovisuele werken en fonogrammen:

a)

het wettelijk depot;

b)

de verenigingen van producenten in het betrokken land;

c)

databanken van instellingen voor cinematografisch of audiovisueel erfgoed en nationale bibliotheken;

d)

databanken met desbetreffende standaarden en identificatiecodes zoals ISAN (International Standard Audiovisual Number - internationaal standaardnummer voor audiovisueel materiaal) voor audiovisueel materiaal, ISWC (International Standard Music Work Code - internationale standaardcode voor muziekwerken) voor muziekwerken en ISRC (International Standard Recording Code - internationale standaardcode voor geluidsopnamen) voor fonogrammen;

e)

de databanken van de desbetreffende organisaties voor collectief auteursrechtenbeheer, in het bijzonder voor auteurs, uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en audiovisuele producenten;

f)

de aftiteling/medewerkerslijst en andere informatie op de verpakking van het werk;

g)

databanken van andere relevante verenigingen die een specifieke categorie van rechthebbenden vertegenwoordigen.


BESLUITEN

27.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/13


BESLUIT Nr. 994/2012/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 oktober 2012

tot instelling van een mechanisme voor informatie-uitwisseling met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen op energiegebied

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Raad heeft de lidstaten verzocht om met ingang van 1 januari 2012 de Commissie op de hoogte te stellen van al hun nieuwe en bestaande bilaterale overeenkomsten met derde landen op het gebied van energie. De Commissie moet deze informatie ter beschikking stellen aan alle andere lidstaten in een passende vorm, met inachtneming van de noodzaak om commercieel gevoelige informatie te beschermen.

(2)

Artikel 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) vereist dat lidstaten alle passende maatregelen treffen om te waarborgen dat de verplichtingen uit hoofde van de Verdragen of wetgevende handelingen van de instellingen van de Unie worden nagekomen. De lidstaten moeten derhalve elke onverenigbaarheid tussen het recht van de Unie en internationale overeenkomsten die tussen lidstaten en derde landen worden gesloten, voorkomen of wegnemen.

(3)

Voor de goede werking van de interne energiemarkt is het nodig dat de energie die in de Unie wordt ingevoerd, volledig onderworpen is aan de regels voor de interne energiemarkt. Een interne energiemarkt die niet correct functioneert, plaatst de Unie in een kwetsbare en onvoordelige positie wat betreft energievoorzieningszekerheid, en doet afbreuk aan de potentiële voordelen van die markt voor de consumenten en het bedrijfsleven in Europa. Een hoge mate van transparantie met betrekking tot overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen op energiegebied zou de Unie in staat stellen om gecoördineerde actie te ondernemen, in een geest van solidariteit, teneinde te waarborgen dat dergelijke overeenkomsten in overeenstemming zijn met het recht van de Unie en de energievoorziening op doeltreffende wijze veilig te stellen. Dergelijke transparantie zou ook gunstig zijn voor het verwezenlijken van zowel nauwere samenwerking binnen de Unie op het gebied van de externe energiebetrekkingen als voor de lange termijnbeleidsdoelstellingen van de Unie met betrekking tot energie, klimaat en energievoorzieningszekerheid.

(4)

Er moet derhalve een nieuw mechanisme voor informatie-uitwisseling worden opgezet. Het mag alleen betrekking hebben op intergouvernementele overeenkomsten die een effect hebben op de interne markt voor energie of op de energievoorzieningszekerheid in de Unie, aangezien de twee kwesties intrinsiek met elkaar verbonden zijn. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de eerste beoordeling van de vraag of een intergouvernementele overeenkomst of een andere tekst waar een intergouvernementele overeenkomst expliciet naar verwijst, een effect heeft op de interne energiemarkt of de energievoorzieningszekerheid in de Unie; in geval van twijfel moeten lidstaten de Commissie raadplegen. In beginsel hebben overeenkomsten die niet langer van kracht zijn of niet meer worden toegepast, geen effect op de interne energiemarkt of op de energievoorzieningszekerheid in de Unie; zij vallen derhalve niet onder dit mechanisme voor informatie-uitwisseling. Het mechanisme voor informatie-uitwisseling moet in het bijzonder alle intergouvernementele overeenkomsten omvatten die een effect hebben op de levering van gas, olie of elektriciteit via vaste infrastructuur of die een effect hebben op de hoeveelheid energie die in de Unie wordt ingevoerd.

(5)

Intergouvernementele overeenkomsten die in hun geheel moeten worden gemeld bij de Commissie op grond van andere wetgeving van de Unie moeten worden uitgesloten van het mechanisme voor informatie-uitwisseling. Die vrijstelling dient echter niet van toepassing te zijn op intergouvernementele overeenkomsten met derde landen die een effect hebben op de ontwikkeling en het gebruik van gasinfrastructuur en gasvoorziening en die bij de Commissie moeten worden gemeld krachtens artikel 13, lid 6, onder a), van Verordening (EU) nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering (3). Dergelijke overeenkomsten moeten worden gemeld overeenkomstig de in dit besluit vastgestelde regels. Om doublures te voorkomen moet een melding die wordt ingediend op grond van dit besluit, worden geacht te voldoen aan de verplichting als bedoeld in artikel 13, lid 6, onder a), van Verordening (EU) nr. 994/2010.

(6)

Intergouvernementele overeenkomsten met betrekking tot vraagstukken die binnen het bereik van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie vallen, vallen niet binnen het toepassingsgebied van dit besluit.

(7)

Dit besluit schept geen verplichtingen ten aanzien van overeenkomsten tussen commerciële entiteiten. Het belet de lidstaten evenwel niet op vrijwillige basis bij de Commissie overeenkomsten te melden die uitdrukkelijk worden genoemd in intergouvernementele overeenkomsten. Bovendien, aangezien commerciële overeenkomsten regulerende bepalingen kunnen bevatten, moeten commerciële exploitanten die met exploitanten van derde landen over commerciële overeenkomsten onderhandelen, de mogelijkheid hebben om de Commissie om bijstand te verzoeken, teneinde potentiële conflicten met het recht van de Unie te voorkomen.

(8)

De lidstaten dienen bij de Commissie in alle bestaande intergouvernementele overeenkomsten, ongeacht of zij in werking zijn getreden of voorlopig worden toegepast in de zin van artikel 25 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, en alle nieuwe intergouvernementele overeenkomsten.

(9)

Meer transparantie met betrekking tot toekomstige intergouvernementele overeenkomsten op het gebied van energie waarover tussen de lidstaten en derde landen wordt of zal worden onderhandeld, kan bijdragen tot consistentie in de wijze waarop de lidstaten dergelijke overeenkomsten benaderen, tot naleving van uniaal recht en tot de energievoorzieningszekerheid in de Unie. De lidstaten moeten daarom de keuze hebben om de Commissie in kennis te stellen van onderhandelingen over nieuwe intergouvernementele overeenkomsten of wijzigingen van bestaande intergouvernementele overeenkomsten. Indien lidstaten die keuze maken, moet de Commissie regelmatig worden geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen. Lidstaten moeten de mogelijkheid hebben de Commissie uit te nodigen om als waarnemer aan de onderhandelingen deel te nemen.

De Commissie moet tevens de mogelijkheid hebben op eigen initiatief als waarnemer deel te nemen, op voorwaarde dat de betrokken lidstaat daarmee instemt. De lidstaten moeten de Commissie ook kunnen verzoeken om hen bij te staan tijdens hun onderhandelingen met derde landen. In dat geval moet de Commissie de mogelijkheid hebben om te adviseren over de wijze waarop onverenigbaarheid met het uniaal recht kan worden voorkomen, en om de aandacht te vestigen op de beleidsdoelstellingen van het energiebeleid van de Unie en het beginsel van de solidariteit tussen de lidstaten.

(10)

De Commissie moet nagaan of de bestaande intergouvernementele overeenkomsten verenigbaar zijn met het recht van de Unie. In geval van onverenigbaarheid moeten de lidstaten het nodige doen om een passende oplossing te vinden om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen.

(11)

Teneinde de transparantie te vergroten en potentiële conflicten met het recht van de Unie te voorkomen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben de Commissie vóór of tijdens de onderhandelingen in kennis te stellen van een nieuwe intergouvernementele overeenkomst. Indien een lidstaat die over een intergouvernementele overeenkomst heeft onderhandeld, vóór de afsluiting van de onderhandelingen de Commissie dienovereenkomstig heeft geïnformeerd en haar het ontwerp van de intergouvernementele overeenkomst heeft doen toekomen, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om die lidstaat haar standpunt over de verenigbaarheid van de overeenkomst met het recht van de Unie mede te delen. De Commissie heeft op grond van artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) het recht een inbreukprocedure in te leiden wanneer zij van oordeel is dat een lidstaat een krachtens het VWEU op hem rustende verplichting niet is nagekomen.

(12)

Alle definitieve geratificeerde intergouvernementele overeenkomsten waarop dit besluit van toepassing is, moeten aan de Commissie worden toegezonden, opdat alle andere lidstaten daarvan op de hoogte kunnen worden gesteld.

(13)

De Commissie moet alle informatie die zij heeft ontvangen, in beveiligde elektronische vorm ter beschikking van alle andere lidstaten stellen. De Commissie moet verzoeken van lidstaten eerbiedigen om bij haar ingediende informatie vertrouwelijk te behandelen. Verzoeken om vertrouwelijke behandeling mogen echter niet de toegang van de Commissie zelf tot vertrouwelijke informatie beperken, aangezien de Commissie voor haar eigen beoordelingen volledige informatie nodig heeft. De Commissie dient er verantwoordelijk voor te zijn dat de inachtneming van de vertrouwelijkheidsclausule worden gewaarborgd. Verzoeken om vertrouwelijke behandeling dienen het recht op toegang tot documenten dat is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (4), onverlet te laten.

(14)

Indien een lidstaat een intergouvernementele overeenkomst als vertrouwelijk beschouwt, dient hij bij de Commissie een samenvatting in die aan de overige lidstaten toegezonden kan worden.

(15)

Een permanente uitwisseling van informatie met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten op communautair niveau moet de ontwikkeling van beste praktijken mogelijk maken. Op basis van deze beste praktijken moet de Commissie, zo nodig in samenwerking met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) wat het externe beleid van de Unie betreft, facultatieve standaardclausules opstellen voor gebruik in intergouvernementele overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen. Het gebruik van deze standaardclausules is bedoeld om te voorkomen dat intergouvernementele overeenkomsten strijdig zijn met het recht van de Unie, in het bijzonder de mededingingswetgeving van de Unie en de wetgeving inzake de interne energiemarkt, of strijdig zijn met door de Unie gesloten internationale overeenkomsten. Het gebruik ervan moet facultatief zijn, en de inhoud moet aan elke bijzondere situatie aangepast kunnen worden.

(16)

Gelet op de interne energiemarkt en de doelstellingen van het energiebeleid van de Unie moeten de lidstaten deze doelstellingen naar behoren rekening houden, indien zij onderhandelen over intergouvernementele overeenkomsten op het gebied van energie die gevolgen hebben voor het energiebeleid van de Unie.

(17)

De verbetering van de wederzijdse kennis van bestaande en nieuwe intergouvernementele overeenkomsten moet leiden tot een betere coördinatie op het gebied van energieaangelegenheden tussen lidstaten, en tussen lidstaten en de Commissie. Door een dergelijke verbeterde coördinatie kunnen de lidstaten ten volle profiteren van het politieke en economische gewicht van de Unie en dient de Commissie in staat te stellen om oplossingen voor te stellen voor problemen die op het gebied van intergouvernementele overeenkomsten zijn geïdentificeerd.

(18)

De Commissie dient de coördinatie tussen de lidstaten te vergemakkelijken en te stimuleren om de algehele strategische rol van de Unie te versterken door een sterke en effectief gecoördineerde benadering van producerende, doorvoer- en afnemerlanden.

(19)

Het mechanisme voor informatie-uitwisseling, met inbegrip van evaluaties die door lidstaten moeten worden verricht ter uitvoering ervan, laat de toepassing van de uniale regels inzake inbreuken, overheidssteun en mededinging onverlet.

(20)

De Commissie dient te beoordelen of dit besluit volstaat om de doeltreffende naleving van intergouvernementele overeenkomsten met het recht van de Unie en een hoge graad van coördinatie tussen de lidstaten met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten op het gebied van energie te garanderen.

(21)

Aangezien de doelstelling van dit besluit, namelijk de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten op energiegebied, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar, gelet op de effecten van dit besluit, beter op het niveau van de Unie kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij dit besluit wordt een mechanisme vastgesteld voor de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten op gebied van energie, zoals bepaald in artikel 2, teneinde de werking van de interne energiemarkt te optimaliseren.

2.   Dit besluit is niet van toepassing op intergouvernementele overeenkomsten die reeds volledig onderworpen zijn aan andere kennisgevingsprocedures krachtens het recht van de Unie.

Onverminderd de eerste alinea is dit besluit van toepassing op intergouvernementele overeenkomsten die bij de Commissie gemeld moeten worden op grond van artikel 13, lid 6, onder a), van Verordening (EU) nr. 994/2010.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit besluit gelden de volgende definities:

1.   „intergouvernementele overeenkomst”: juridisch bindende overeenkomst tussen één of meer lidstaten en één of meer derde landen die een effect heeft op de werking of het functioneren van de interne energiemarkt of op de energievoorzieningszekerheid in de Unie; of, indien de overeenkomst echter ook betrekking heeft op andere aangelegenheden, vormen de bepalingen die energie betreffen, inclusief de algemene bepalingen die op die energiegerelateerde bepalingen betrekking hebben, een „intergouvernementele overeenkomst”;

2.   „bestaande intergouvernementele overeenkomst”: een intergouvernementele overeenkomst die in werking is getreden of voorlopig wordt toegepast vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 3

Informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie

1.   De lidstaten dienen uiterlijk 17 februari 2013 bij de Commissie in alle bestaande intergouvernementele overeenkomsten, met inbegrip van bijlagen en amendementen op deze overeenkomsten. Indien deze bestaande intergouvernementele overeenkomsten uitdrukkelijk naar andere teksten verwijzen, dienen de lidstaten ook deze andere teksten bij de Commissie in, voor zover zij elementen bevatten die een effect hebben op de werking van de interne energiemarkt of op de energievoorzieningszekerheid in de Unie. Voor overeenkomsten tussen commerciële entiteiten geldt deze verplichting evenwel niet.

Voor de toepassing van dit besluit worden bestaande intergouvernementele overeenkomsten die op de datum waarop dit besluit in werking trad reeds aan de Commissie waren gemeld op grond van artikel 13, lid 6, onder a), van Verordening (EU) nr. 994/2010 geacht gemeld te zijn in de zin van dit lid, mits die melding voldoet aan de vereisten van de eerste alinea van dit lid. Uiterlijk 17 februari 2013 delen de lidstaten de Commissie mede of gedeelten van deze intergouvernementele overeenkomsten als vertrouwelijk moeten worden beschouwd, en of de verstrekte informatie met andere lidstaten mag worden gedeeld.

Indien een lidstaat overeenkomstig dit lid bij de Commissie bestaande intergouvernementele overeenkomsten meldt die tevens onder artikel 13, lid 6, onder a), van Verordening (EU) nr. 994/2010 vallen, wordt deze lidstaat geacht te hebben voldaan aan de meldingsverplichting als bedoeld in dat artikel.

2.   Indien de Commissie na haar eerste beoordeling twijfels heeft wat betreft de verenigbaarheid van op grond van lid 1 gemelde overeenkomsten met het recht van de Unie, en in het bijzonder uniaal mededingingsrecht en de regelgeving op het gebied van de interne energiemarkt, brengt de Commissie de betrokken lidstaten hiervan op de hoogte binnen negen maanden na indiening van de bestaande intergouvernementele overeenkomsten.

3.   Voor of tijdens de onderhandelingen met een derde land over een intergouvernementele overeenkomst of over de wijziging van een bestaande intergouvernementele overeenkomst kan een lidstaat de Commissie schriftelijk op de hoogte stellen van de doelstellingen van de onderhandelingen, de bepalingen die tijdens de onderhandelingen zullen worden besproken en eventuele andere relevante informatie. Indien de betrokken lidstaat aan de Commissie een dergelijke kennisgeving over de onderhandelingen doet, houdt hij de Commissie regelmatig op de hoogte van de voortgang van de onderhandelingen.

De desbetreffende lidstaat maakt aan de Commissie kenbaar of de op grond van de eerste alinea meegedeelde informatie mag worden gedeeld met andere lidstaten. Indien de desbetreffende lidstaat heeft aangegeven dat de informatie mag worden gedeeld, stelt de Commissie de ontvangen informatie in een beveiligde elektronische vorm ter beschikking aan alle lidstaten, met uitzondering van de vertrouwelijke gedeelten die overeenkomstig artikel 4 worden aangegeven.

4.   Indien een lidstaat de Commissie in kennis stelt van onderhandelingen overeenkomstig lid 3, kan de Commissie de betrokken lidstaat adviseren over de wijze waarop onverenigbaarheid van de intergouvernementele overeenkomst of van de wijziging van een bestaande intergouvernementele overeenkomst met het recht van de Unie kan worden vermeden.

5.   Zodra een intergouvernementele overeenkomst of een wijziging van een intergouvernementele overeenkomst wordt geratificeerd, doet de betrokken lidstaat de intergouvernementele overeenkomst of de wijziging van de overeenkomst, met inbegrip van de bijbehorende bijlagen, toekomen aan de Commissie.

Wanneer de intergouvernementele overeenkomst of de wijziging van de intergouvernementele overeenkomst uitdrukkelijk naar andere teksten verwijst, doen de lidstaten deze andere teksten, wanneer ze onderdelen bevatten die een effect hebben op de werking van de interne markt of op de energievoorzieningszekerheid in de Unie, ook toekomen aan de Commissie. Voor overeenkomsten tussen commerciële entiteiten geldt deze verplichting evenwel niet.

6.   Onverminderd lid 7 van dit artikel en artikel 4 stelt de Commissie de overeenkomstig de leden 1 en 5 ontvangen documenten in een beveiligde elektronische vorm ter beschikking van alle andere lidstaten.

7.   Indien een lidstaat de Commissie, overeenkomstig artikel 4, opdraagt een bestaande intergouvernementele overeenkomst, een wijziging van een bestaande intergouvernementele overeenkomst of een nieuwe intergouvernementele overeenkomst niet ter beschikking te stellen aan andere lidstaten, stelt die lidstaat een samenvatting van de verstrekte informatie ter beschikking. Die samenvatting bevat ten minste de volgende informatie:

a)

onderwerp;

b)

doel en toepassingsgebied;

c)

looptijd;

d)

overeenkomstsluitende partijen;

e)

informatie over de hoofdpunten.

De Commissie stelt de samenvatting in elektronische vorm ter beschikking van alle andere lidstaten.

Artikel 4

Vertrouwelijkheid

1.   Wanneer een lidstaat informatie verstrekt aan de Commissie op grond van artikel 3, leden 1 tot en met 6, mag hij aangeven of er een gedeelte van de informatie, commerciële of andere, waarvan de bekendmaking schade zou toebrengen aan de activiteiten van de betrokken partijen, vertrouwelijk behandeld moet worden en of de verstrekte informatie gedeeld kan worden met andere lidstaten. De Commissie dient deze instructies te eerbiedigen.

2.   Verzoeken om vertrouwelijke behandeling in het kader van dit artikel houden geen beperking in van de toegang van de Commissie zelf tot vertrouwelijke informatie. De Commissie garandeert dat de toegang tot vertrouwelijke informatie strikt beperkt blijft tot de Commissiediensten die absoluut over deze informatie moeten kunnen beschikken.

Artikel 5

Bijstand door de Commissie

Wanneer een lidstaat de Commissie op de hoogte stelt van zijn onderhandelingen overeenkomstig artikel 3, lid 3, kan die lidstaat de Commissie verzoeken hem tijdens die onderhandelingen bij te staan.

Op verzoek van de betrokken lidstaat of op verzoek van de Commissie en met de schriftelijke toestemming van de betrokken lidstaat kan de Commissie als waarnemer bij de onderhandelingen aanwezig zijn.

Wanneer de Commissie als waarnemer deelneemt, kan zij de betrokken lidstaat adviseren over de wijze waarop onverenigbaarheid van de intergouvernementele overeenkomst of de wijziging waarover wordt onderhandeld met het recht van de Unie kan worden vermeden.

Artikel 6

Beoordeling van de verenigbaarheid

1.   Indien een lidstaat bij onderhandelingen over een intergouvernementele overeenkomst of over de wijziging van een bestaande intergouvernementele overeenkomst op basis van hun eigen beoordeling niet kunnen komen tot een duidelijke uitspraak over de verenigbaarheid van de in onderhandeling zijnde overeenkomst of wijziging met het recht van de Unie, stelt deze de Commissie daarvan in kennis voordat de onderhandelingen worden afgesloten, en stuurt haar de betrokken ontwerpovereenkomst of ontwerpwijziging, tezamen met elke bijlage.

2.   De Commissie deelt de desbetreffende lidstaat binnen vier weken na de datum van ontvangst van de ontwerpovereenkomst of de ontwerpwijziging, met inbegrip van de bijlagen, mee of zij twijfels heeft aangaande de verenigbaarheid van de overeenkomst of de wijziging met het recht van de Unie. De Commissie wordt geacht geen bezwaren te hebben ingediend indien zij binnen die termijn niet reageert.

3.   Indien de Commissie de betrokken lidstaat overeenkomstig lid 2 meedeelt dat zij twijfels heeft, stelt zij de betrokken lidstaat in kennis van haar standpunt over de verenigbaarheid van de ontwerpovereenkomst of de ontwerpwijziging met het recht van de Unie binnen tien weken na de in lid 2 bedoelde datum van ontvangst (de onderzoeksperiode). Indien de betrokken lidstaat daarmee instemt, kan de onderzoeksperiode worden verlengd. De Commissie wordt geacht geen bezwaren te hebben ingediend, indien zij binnen de onderzoeksperiode geen advies uitbrengt.

4.   De in de leden 2 en 3 genoemde termijnen worden in overleg met de Commissie ingekort als de omstandigheden dat vereisen.

Artikel 7

Coördinatie tussen de lidstaten

De Commissie vergemakkelijkt en stimuleert coördinatie tussen de lidstaten met het oog op:

a)

het beoordelen van ontwikkelingen met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten en het nastreven van consistentie en coherentie in de externe betrekkingen van de Unie op energiegebied met de producerende, doorvoer- en afnemerlanden;

b)

het identificeren van gemeenschappelijke problemen in verband met intergouvernementele overeenkomsten en het overwegen van passende maatregelen en zo nodig het aandragen van oplossingen om deze problemen op te lossen;

c)

het ontwikkelen, op basis van beste praktijken en in overleg met lidstaten, van facultatieve standaardclausules die, indien zij worden toegepast, de naleving door toekomstige intergouvernementele overeenkomsten van het uniaal recht aanmerkelijk verbeteren;

d)

het ondersteunen, waar nodig, van de ontwikkeling van multilaterale intergouvernementele overeenkomsten met meerdere lidstaten of de Unie als geheel.

Artikel 8

Verslaglegging en evaluatie

1.   De Commissie dient uiterlijk 1 januari 2016 bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van dit besluit.

2.   Het verslag beoordeelt in het bijzonder in hoeverre dit besluit de naleving door intergouvernementele overeenkomsten van het recht van de Unie, alsmede een hoog niveau van coördinatie tussen de lidstaten met betrekking tot intergouvernementele overeenkomsten, bevordert. Het beoordeelt de invloed die dit besluit heeft op de onderhandelingen van de lidstaten met derde landen en of de werkingssfeer van dit besluit en de in dit besluit vastgestelde procedures passend zijn.

3.   Na indiening van het eerste verslag als genoemd in lid 1 van dit, brengt de Commissie om de drie jaar verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de informatie die zij overeenkomstig artikel 3 heeft ontvangen, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsvoorschriften van dit besluit.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 10

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 25 oktober 2012.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

A. D. MAVROYIANNIS


(1)  PB C 68 van 6.3.2012, blz. 65.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 september 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 4 oktober 2012.

(3)  PB L 295 van 12.11.2010, blz. 1.

(4)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

27.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 995/2012 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2012

tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Beschikking nr. 1608/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de productie en de ontwikkeling van een communautaire statistiek inzake wetenschap en technologie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking nr. 1608/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2003 betreffende de productie en de ontwikkeling van een communautaire statistiek inzake wetenschap en technologie (1), en met name artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om rekening te houden met de ontwikkelingen op het gebied van de statistiek inzake wetenschap en technologie en ook met verzoeken om nieuwe, meer gedetailleerde en frequentere statistieken, moeten nieuwe uitvoeringsmaatregelen van Beschikking nr. 1608/2003/EG worden vastgesteld.

(2)

De bestaande statistische ondersteuning van beslissingen op de huidige beleidsgebieden moet worden voortgezet en er moet worden voldaan aan de aanvullende behoeften als gevolg van nieuwe beleidsinitiatieven, zodat optimaal gebruik wordt gemaakt van de beschikbare middelen en de lasten voor het bedrijfsleven zo laag mogelijk blijven.

(3)

Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) betreffende de Europese statistiek biedt een referentiekader, met name ten aanzien van de regels voor toegang tot administratieve gegevensbronnen en statistische geheimhouding.

(4)

Er moet gewaarborgd worden dat de Europese statistiek inzake wetenschap en technologie consistent is met andere internationale normen. Daarom moet rekening worden gehouden met de werkzaamheden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en andere internationale organisaties. Met name het Frascati-handboek over statistiek inzake onderzoek en ontwikkeling, het Canberra-handboek over statistiek over wetenschaps- en technologiepersoneel, het handboek over octrooistatistieken van de OESO en alsmede het Oslo-handboek over innovatiestatistieken, dat gezamenlijk is gepubliceerd door de OESO en de Europese Commissie (Eurostat), moeten een referentiekader bieden.

(5)

Voor de duidelijkheid moeten Verordening (EG) nr. 753/2004 van de Commissie van 22 april 2004 tot uitvoering van Beschikking nr. 1608/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de statistiek inzake wetenschap en technologie (3) en Verordening (EG) nr. 1450/2004 van de Commissie van 13 augustus 2004 tot uitvoering van Beschikking nr. 1608/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat de productie en de ontwikkeling van een communautaire innovatiestatistiek betreft (4) worden ingetrokken.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bij deze verordening worden de uitvoeringsbepalingen betreffende de productie van een Europese statistiek inzake wetenschap en technologie vastgesteld.

Artikel 2

1.   Deze verordening heeft betrekking op de volgende gebieden:

a)

statistieken over onderzoek en ontwikkeling (O&O);

b)

statistieken over uit de overheidsbegroting toegewezen middelen voor onderzoek en ontwikkeling (GBAORD);

c)

innovatiestatistieken;

d)

statistieken over wetenschaps- en technologiepersoneel (met inbegrip van statistieken naar geslacht en mobiliteitsstatistieken), octrooistatistieken, statistieken over hightechsectoren en kennisdiensten en andere wetenschaps- en technologiestatistieken.

De lijsten van statistische variabelen, de bestreken activiteiten en sectoren, de uitsplitsingen van de resultaten, de frequentie, de termijnen voor indiening van de gegevens en de referentieperiode worden in de bijlagen I en II gespecificeerd.

Voor de in punt d) eerste alinea, bedoelde gebieden worden de nodige gegevens verkregen uit bestaande statistische of andere gegevensbronnen, zoals gespecificeerd in deel 3 van bijlage I.

2.   De lijsten van statistische variabelen, de bestreken activiteiten en sectoren, de uitsplitsingen van de resultaten, de frequentie, de termijnen voor gegevensverstrekking en andere kenmerken uit de bijlagen I en II worden, indien nodig, regelmatig herzien.

Artikel 3

De lidstaten verkrijgen de vereiste gegevens door het combineren van verschillende bronnen, zoals steekproefenquêtes en administratieve en andere gegevensbronnen. Wat de kwaliteit of schattingsprocedures betreft, zijn de andere gegevensbronnen ten minste gelijkwaardig aan steekproefenquêtes of administratieve gegevensbronnen.

Artikel 4

Bij de in de bijlagen I en II bedoelde statistieken wordt uitgegaan van de geharmoniseerde begrippen en definities die zijn opgenomen in de meest recente versies van het Frascati-handboek (Frascati Manual — O&O-statistieken), het Canberra-handboek (Canberra Manual -statistieken over wetenschaps- en technologiepersoneel), het handboek over octrooistatistieken van de OESO (OECD Patent Statistics Manual), het Oslo-handboek (Oslo Manual — innovatiestatistieken) of andere geharmoniseerde normen.

Artikel 5

De lidstaten verstrekken de in de bijlagen I en II genoemde variabelen, met inbegrip van vertrouwelijke gegevens, aan de Commissie (Eurostat), met gebruikmaking van de technische norm die de Commissie (Eurostat) in samenwerking met de lidstaten heeft vastgesteld.

De lidstaten kunnen bestanden met individuele gegevens over innovatiestatistieken op vrijwillige basis bij de Commissie (Eurostat) indienen met gebruikmaking van de door de Commissie (Eurostat) vastgestelde technische norm.

Artikel 6

1.   De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de kwaliteit van de ingediende gegevens te waarborgen.

2.   De lidstaten dienen bij de Commissie (Eurostat) standaardkwaliteitsverslagen in betreffende de gegevens over:

a)

onderzoek en ontwikkeling (O&O);

b)

uit de overheidsbegroting toegewezen middelen voor onderzoek en ontwikkeling (GBAORD);

c)

innovatie.

Wat de O&O-statistieken betreft, worden aparte kwaliteitsverslagen opgesteld voor de sectoren „bedrijfsleven”, „overheid” en „hoger onderwijs”. Voor de particuliere non-profitsector worden alleen kwaliteitsverslagen opgesteld als de O&O-uitgaven meer dan 5 % van de totale nationale O&O-uitgaven bedragen.

3.   De kwaliteitsverslagen worden door de lidstaten opgesteld overeenkomstig de in bijlage III vastgestelde voorschriften en hebben betrekking op de kwaliteitscriteria die zijn gedefinieerd in artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009.

4.   De eerste kwaliteitsverslagen over O&O en GBAORD worden opgesteld voor de gegevens over het referentiejaar 2011 en worden uiterlijk op 31 oktober 2013 ingediend. Voor innovatiestatistieken worden de eerste kwaliteitsverslagen opgesteld voor de gegevens over het referentiejaar 2012 en uiterlijk op 31 oktober 2014 ingediend. De daarop volgende kwaliteitsverslagen worden om de twee jaar aan de Commissie (Eurostat) verstrekt binnen 22 maanden na afloop van het referentiejaar waarvoor de gegevens zijn verzameld.

Artikel 7

De Verordeningen (EG) nr. 753/2004 en (EG) nr. 1450/2004 worden ingetrokken.

Verordening (EG) nr. 753/2004 blijft evenwel van toepassing ten aanzien van O&O- en GBAORD-statistieken voor het referentiejaar 2011.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 230 van 16.9.2003, blz. 1.

(2)  PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

(3)  PB L 118 van 23.4.2004, blz. 23.

(4)  PB L 267 van 14.8.2004, blz. 32.


BIJLAGE I

WETENSCHAPS- EN TECHNOLOGIESTATISTIEKEN

Afdeling 1

Statistieken over onderzoek en ontwikkeling

1.   De statistieken moeten worden opgesteld voor O&O-activiteiten die in de gehele economie worden uitgevoerd. De resultaten moeten betrekking hebben op de populatie van alle eenheden die O&O uitvoeren, zoals ingedeeld in de secties A tot en met U van de gemeenschappelijke statistische classificatie van economische activiteiten, zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (1) (NACE Rev. 2).

2.   Voor de opstelling van de in punt 3 vermelde statistieken moeten de volgende statistische eenheden worden gebruikt: a) ondernemingen voor de statistieken op nationaal niveau en b) lokale eenheden voor de statistieken op regionaal niveau (NUTS 2). De definities van de te gebruiken statistische eenheden („onderneming” en „lokale eenheid”) zijn zoals beschreven in Verordening (EEG) nr. 696/93 van de Raad van 15 maart 1993 inzake de statistische eenheden voor waarneming en analyse van het productiestelsel in de Gemeenschap (2).

3.   Hieronder volgt de lijst van de op te stellen statistieken (met inbegrip van de uitsplitsingen daarvan).

Code

Titel

Alle sectoren

Naar sector van de prestaties

Bedrijfsleven

Hoger onderwijs

Overheid

Particuliere non-profitsector

Opmerkingen

1.11

Aantal O&O-personeelsleden

 

Zonder uitsplitsing

1.11.0.0

1.11.0.1

1.11.0.2

1.11.0.3

1.11.0.4

 

 

Naar beroep en geslacht

1.11.1.0

1.11.1.1

1.11.1.2

1.11.1.3

1.11.1.4

 

 

Naar kwalificatie en geslacht

1.11.2.0

1.11.2.1

1.11.2.2

1.11.2.3

1.11.2.4

Facultatief

 

Naar voornaamste economische activiteit (NACE)

 

1.11.3.1

 

 

 

 

 

Naar voornaamste wetenschapsgebied en geslacht

 

 

1.11.4.2

1.11.4.3

 

 

 

Naar regio (NUTS 2)

1.11.5.0

1.11.5.1

1.11.5.2

1.11.5.3

1.11.5.4

 

 

Naar regio (NUTS 2) en geslacht

1.11.6.0

1.11.6.1

1.11.6.2

1.11.6.3

1.11.6.4

Facultatief

 

Naar voornaamste economische activiteit (NACE) en geslacht

 

1.11.7.1

 

 

 

 

1.12

Aantal onderzoekers

 

Zonder uitsplitsing

1.12.0.0

1.12.0.1

1.12.0.2

1.12.0.3

1.12.0.4

 

 

Naar geslacht

1.12.1.0

1.12.1.1

1.12.1.2

1.12.1.3

1.12.1.4

 

 

Naar kwalificatie en geslacht

1.12.2.0

1.12.2.1

1.12.2.2

1.12.2.3

1.12.2.4

Facultatief

 

Naar voornaamste economische activiteit (NACE) en geslacht

 

1.12.3.1

 

 

 

 

 

Naar voornaamste wetenschapsgebied en geslacht

 

 

1.12.4.2

1.12.4.3

 

 

 

Naar regio (NUTS 2)

1.12.5.0

1.12.5.1

1.12.5.2

1.12.5.3

1.12.5.4

 

 

Naar regio (NUTS 2) en geslacht

1.12.6.0

1.12.6.1

1.12.6.2

1.12.6.3

1.12.6.4

Facultatief

 

Naar leeftijdsgroep en geslacht

1.12.7.0

1.12.7.1

1.12.7.2

1.12.7.3

1.12.7.4

Facultatief

 

Naar nationaliteit en geslacht

1.12.8.0

1.12.8.1

1.12.8.2

1.12.8.3

1.12.8.4

Facultatief

1.13

Aantal O&O-personeelsleden in voltijdequivalenten (VTE)

 

Zonder uitsplitsing

1.13.0.0

1.13.0.1

1.13.0.2

1.13.0.3

1.13.0.4

Jaarlijks

 

Naar beroep

1.13.1.0

1.13.1.1

1.13.1.2

1.13.1.3

1.13.1.4

 

 

Naar kwalificatie

1.13.2.0

1.13.2.1

1.13.2.2

1.13.2.3

1.13.2.4

Facultatief

 

Naar voornaamste economische activiteit (NACE)

 

1.13.3.1

 

 

 

 

 

Naar voornaamste wetenschapsgebied en geslacht

 

 

1.13.4.2

1.13.4.3

 

Facultatief

 

Naar regio (NUTS 2)

1.13.5.0

1.13.5.1

1.13.5.2

1.13.5.3

1.13.5.4

 

 

Naar grootteklasse

 

1.13.6.1

 

 

 

Facultatief voor de grootteklassen 0-9 werknemers

1.14

Aantal onderzoekers in voltijdequivalenten (VTE)

 

Zonder uitsplitsing

1.14.0.0

1.14.0.1

1.14.0.2

1.14.0.3

1.14.0.4

Jaarlijks

 

Naar geslacht

1.14.1.0

1.14.1.1

1.14.1.2

1.14.1.3

1.14.1.4

Facultatief

 

Naar kwalificatie

1.14.2.0

1.14.2.1

1.14.2.2

1.14.2.3

1.14.2.4

Facultatief

 

Naar voornaamste economische activiteit (NACE)

 

1.14.3.1

 

 

 

 

 

Naar voornaamste wetenschapsgebied en geslacht

 

 

1.14.4.2

1.14.4.3

 

Facultatief

 

Naar regio (NUTS 2)

1.14.5.0

1.14.5.1

1.14.5.2

1.14.5.3

1.14.5.4

 

 

Naar regio (NUTS 2) en geslacht

1.14.6.0

1.14.6.1

1.14.6.2

1.14.6.3

1.14.6.4

Facultatief

 

Naar grootteklasse

 

1.14.7.1

 

 

 

Facultatief voor de grootteklassen 0-9 werknemers

1.20

Intramurale O&O-uitgaven

 

Zonder uitsplitsing

1.20.0.0

1.20.0.1

1.20.0.2

1.20.0.3

1.20.0.4

Jaarlijks

 

Naar financieringsbron

1.20.1.0

1.20.1.1

1.20.1.2

1.20.1.3

1.20.1.4

 

 

Naar O&O-type

1.20.3.0

1.20.3.1

1.20.3.2

1.20.3.3

1.20.3.4

Facultatief voor de sector hoger onderwijs en voor Alle sectoren

 

Naar kostensoort

1.20.4.0

1.20.4.1

1.20.4.2

1.20.4.3

1.20.4.4

 

 

Naar voornaamste economische activiteit (NACE)

 

1.20.5.1.1

 

 

 

 

Naar productgebied (NACE)

 

1.20.5.1.2

 

 

 

Facultatief

 

Naar grootteklasse

 

1.20.6.1

 

 

 

Facultatief voor de grootteklassen 0-9 werknemers

 

Naar financieringsbron en grootteklasse

 

1.20.7.1

 

 

 

Facultatief voor de grootteklassen 0-9 werknemers

 

Naar voornaamste wetenschapsgebied

 

 

1.20.8.2

1.20.8.3

 

 

 

Naar sociaaleconomische doelstelling

 

 

 

1.20.9.3

 

Facultatief

 

Naar regio (NUTS 2)

1.20.10.0

1.20.10.1

1.20.10.2

1.20.10.3

1.20.10.4

 

4.   Alle variabelen moeten om de twee jaar in de oneven jaren worden verstrekt, behalve wanneer zij volgens de tabellen in punt 3 jaarlijks moeten worden verstrekt.

5.   Het eerste referentiejaar waarvoor de in punt 3 genoemde statistieken moeten worden opgesteld, is het kalenderjaar 2012.

6.   De resultaten moeten worden ingediend binnen 18 maanden na afloop van het kalenderjaar van de referentieperiode. Voor variabelen met een jaarlijkse frequentie worden bovendien binnen tien maanden na afloop van het kalenderjaar van de referentieperiode voorlopige resultaten ingediend.

7.   Opstelling van resultaten

7.1.

De resultaten van de statistieken naar beroep moeten worden uitgesplitst in „onderzoekers” en „ander O&O-personeel”.

7.2.

De resultaten van de statistieken naar kwalificatie moeten worden uitgesplitst in „gepromoveerden” (ISCED-niveau 8 in 2011), „afgestudeerden tertiair onderwijs” (ISCED-niveaus 5, 6 en 7 in 2011) en „andere kwalificaties”.

7.3.

De resultaten van de statistieken naar voornaamste wetenschapsgebied moeten worden uitgesplitst in „natuurwetenschappen”, „technische wetenschappen en technologie”, „medische wetenschappen”, „landbouwwetenschappen”, „sociale wetenschappen” en „menswetenschappen”.

7.4.

De resultaten van de statistieken naar grootteklasse moeten worden uitgesplitst in de volgende grootteklassen: „0 werknemers”, „1-9 werknemers”, „10-49 werknemers”, „50-249 werknemers”, „250-499 werknemers”, „500 en meer werknemers”.

7.5.

De resultaten van de statistieken naar financieringsbron moeten worden uitgesplitst in de sectoren „bedrijfsleven”, „overheid”, „particuliere non-profitsector”, „hoger onderwijs” en „buitenland”. De categorie „buitenland” moet verder worden uitgesplitst in: „buitenlandse ondernemingen”, „Europese Commissie”, „internationale organisaties” en „overige bronnen”. Voor de sector bedrijfsleven moet de categorie „buitenlandse ondernemingen” verder worden uitgesplitst in „buitenlandse ondernemingen in dezelfde groep” en „andere buitenlandse ondernemingen”.

7.6.

De resultaten van de statistieken naar O& O-type moeten worden uitgesplitst in „fundamenteel onderzoek”, „toegepast onderzoek” en „experimentele ontwikkeling”.

7.7.

De resultaten van de statistieken naar kostensoort moeten worden uitgesplitst in „lopende kosten (loonkosten en overige kosten)” en „investeringen”.

7.8.

De resultaten van de statistieken naar sociaaleconomische doelstelling moeten op hoofdstukniveau worden uitgesplitst overeenkomstig de nomenclatuur voor de analyse en vergelijking van wetenschapsbegrotingen en -programma’s (NABS).

7.9.

De resultaten van de statistieken naar leeftijdsgroep moeten worden uitgesplitst in de volgende leeftijdsklassen (in jaren): „tot 25”, „25-34”, „35-44”, „45-54”, „55-64”, „65 en ouder”.

7.10.

De resultaten van de statistieken naar nationaliteit moeten worden uitgesplitst in de volgende categorieën: „nationaliteit van het desbetreffende land”, „nationaliteit van andere EU-lidstaat”, „nationaliteit van ander Europees land”, „nationaliteit van Noord-Amerikaans land”, „nationaliteit van Midden- of Zuid-Amerikaans land”; „nationaliteit van Aziatisch land”, „nationaliteit van Afrikaans land”, „overige nationaliteit”.

7.11.

De resultaten van de statistieken naar voornaamste economische activiteit en naar productgebied (NACE Rev. 2) moeten worden uitgesplitst naar de volgende NACE Rev. 2-afdelingen, -groepen en -aggregaten:

„01, 02, 03”, „05, 06, 07, 08, 09”, „10 tot en met 33”, „10, 11, 12”, „10, 11”, „12”, „13, 14, 15”, „13”, „14”, „15”, „16, 17, 18”, „16”, „17”, „18”, „19”, „20”, „21”, „22”, „23”, „24”, „25, 26, 27, 28, 29, 30”, „25”, „25.4”, „26”, „26.1”, „26.2”, „26.3”, „26.4”, „26.5”, „26.6”, „26.7”, „27”, „28”, „29”, „30”, „30.1”, „30.2”, „30.3”, „30.4”, „31”, „32”, „32.5”, „33”, „35, 36, 37, 38, 39”„35, 36”, „37, 38, 39”, „41, 42, 43”, „45, 46, 47, 49, 50, 51, 52, 53, 55, 56, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 77, 78, 79, 80, 81, 82”, „45, 46, 47”, „49, 50, 51, 52, 53”, „55, 56”, „58, 59, 60, 61, 62, 63”, „61”, „62”, „63”, „64, 65, 66”, „68”, „69, 70, 71, 72, 73, 74, 75”, „71”, „72”, „72.1”, „72.2”, „77, 78, 79, 80, 81, 82”, „84, 85”, „86, 87, 88”, „86”, „87, 88”, „90, 91, 92, 93”, „94, 95, 96, 97, 98, 99”, „01 tot en met 99”.

8.   De begrippen en definities betreffende de in dit deel omschreven statistieken zijn in het Frascati-handboek opgenomen.

9.   Op vrijwillige basis zullen de Commissie en/of de lidstaten modelstudies verrichten over aanvullende variabelen en uitsplitsingen van O&O-statistieken om de wetenschappelijke kennisbasis voor de O&O-beleidsvorming te versterken. Deze modelstudies moeten worden uitgevoerd om na te gaan in hoeverre het verkrijgen van gegevens nodig en mogelijk is. Daarbij worden de voordelen van de beschikbaarheid van de gegevens afgewogen tegen de kosten van het verzamelen van de gegevens en de lasten voor het bedrijfsleven. De onderwerpen van de modelstudies zullen in nauw overleg met de lidstaten worden vastgesteld.

Afdeling 2

Statistieken over uit de overheidsbegroting toegewezen middelen voor onderzoek en ontwikkeling (GBAORD)

1.   De volgende statistieken moeten worden opgesteld:

Code

Titel

21.0

Overheidsmiddelen voor O&O in de voorlopige begroting (zoals door het parlement aan het begin van het begrotingsjaar goedgekeurd)

21.1

Overheidsmiddelen voor O&O in de definitieve begroting (in de loop van het begrotingsjaar herziene begroting)

22.0

Nationale overheidsmiddelen voor transnationaal gecoördineerd O&O

2.   Alle variabelen worden jaarlijks verstrekt.

3.   Het eerste referentiejaar waarvoor de statistieken worden opgesteld, is het kalenderjaar 2012.

4.   De resultaten moeten binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar van de referentieperiode worden ingediend voor variabele 21.0 (inclusief alle uitsplitsingen) en binnen twaalf maanden voor de variabelen 21.1 en 22.0 (inclusief alle uitsplitsingen).

5.   Opstelling van resultaten

5.1.

De resultaten van de statistieken voor de variabelen 21.0 en 21.1 moeten worden uitgesplitst naar hoofdstuk van de nomenclatuur voor de analyse en vergelijking van wetenschapsbegrotingen en -programma’s (NABS 2007).

5.2.

De resultaten van de statistieken voor variabele 21.1 moeten worden uitgesplitst:

a)

op een lager niveau dan het hoofdstukniveau van de nomenclatuur voor de analyse en vergelijking van wetenschapsbegrotingen en -programma’s (NABS 2007) — facultatief;

b)

in „projectfinanciering” en „institutionele financiering” — facultatief.

5.3.

De resultaten van de statistieken voor variabele 22.0 moeten worden uitgesplitst in „nationale bijdragen aan transnationale publieke O&O-uitvoerders”, „nationale bijdragen aan pan-Europese transnationale publieke O&O-programma’s” en „nationale bijdragen aan bilaterale of multilaterale publieke O&O-programma’s vastgesteld tussen de regeringen van de lidstaten (en met kandidaat-lidstaten en EVA-landen)”.

6.   De begrippen en definities betreffende de in dit deel omschreven statistieken zijn vastgelegd in het Frascati-handboek of andere geharmoniseerde normen.

Afdeling 3

Andere wetenschaps- en technologiestatistieken

De werkzaamheden die verband houden met de andere gebieden van de statistiek inzake wetenschap en technologie hebben met name betrekking op de volgende gebieden:

a)

statistieken over wetenschaps- en technologiepersoneel (HRST) (met inbegrip van geslachtspecifieke en mobiliteitsstatistieken): ontwikkeling en toepassing van een uitgebreid kader voor HRST-statistieken, voornamelijk door doeltreffender gebruik te maken van bestaande nationale en internationale gegevensbronnen (ook binnen het Europees statistisch systeem). Aan het aspect geslacht wordt bijzondere aandacht besteed;

b)

octrooistatistieken: ontwikkeling en toepassing van een uitgebreid kader voor octrooistatistieken door regelmatig internationale en nationale octrooistatistieken en -indicatoren te produceren op basis van de beschikbare informatie van nationale en internationale octrooibureaus;

c)

statistieken over hightechsectoren en kennisdiensten: ontwikkeling en toepassing van een uitgebreid kader voor statistieken over hightechsectoren en kennisdiensten, voornamelijk door doeltreffender gebruik te maken van bestaande nationale en internationale gegevensbronnen (ook binnen het Europees statistisch systeem). Deze werkzaamheden omvatten ook de identificatie en classificatie van activiteiten en producten en het meten van de economische prestaties van deze activiteiten en van hun bijdrage aan de economie als geheel;

d)

andere statistieken inzake wetenschap en technologie: de aanvullende ontwikkelings- en toepassingswerkzaamheden houden onder meer verband met statistieken over biotechnologie, nanotechnologie of andere gebieden waarop wetenschap en technologie van cruciaal belang zijn voor de verwezenlijking van de prioriteiten van de Europese Unie (zoals gezondheid, veiligheid, milieu en klimaatverandering).

Op de hierboven vermelde gebieden zullen de benodigde gegevens hoofdzakelijk worden ontleend aan reeds bestaand materiaal van statistische of andere aard (bv. economische of sociale statistieken).


(1)  PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  PB L 76 van 30.3.1993, blz. 1.


BIJLAGE II

INNOVATIESTATISTIEKEN

Afdeling 1

De onderneming is de statistische eenheid die moet worden gebruikt voor de opstelling van de in afdeling 2 vermelde statistieken. De definities van de te gebruiken statistische eenheden („onderneming”) zijn zoals beschreven in Verordening (EEG) nr. 696/93.

Afdeling 2

De lidstaten stellen de volgende innovatiestatistieken op:

Variabele

Titel

Opmerkingen

1

Aantal ondernemingen bezig met innovatie

In absolute cijfers en als percentage van alle ondernemingen

2

Aantal innoverende ondernemingen die nieuwe of aanzienlijk verbeterde producten hebben geïntroduceerd, die ook nieuw voor de markt/voor de onderneming zijn

In absolute cijfers, als percentage van alle ondernemingen en als percentage van alle ondernemingen die actief innoveren

3

Omzet als gevolg van innovatie, in verband met nieuwe of aanzienlijk verbeterde producten, die ook nieuw voor de markt zijn

In absolute cijfers, als percentage van de totale omzet en als percentage van de totale omzet van de ondernemingen die actief innoveren

4

Omzet als gevolg van innovatie, in verband met nieuwe of aanzienlijk verbeterde producten, die nieuw voor het bedrijf, maar niet nieuw voor de markt zijn

In absolute cijfers, als percentage van de totale omzet en als percentage van de totale omzet van de ondernemingen die actief innoveren

5

Aantal ondernemingen die actief innoveren en die samenwerken op innovatiegebied

In absolute cijfers en als percentage van de ondernemingen die actief innoveren

6

Uitgaven voor innovatie

In absolute cijfers, als percentage van de totale omzet en als percentage van de totale omzet van de ondernemingen die actief innoveren

7

Aantal ondernemingen die actief innoveren en hebben aangegeven dat bepaalde innovatiedoelstellingen zeer belangrijk zijn

In absolute cijfers en als percentage van alle ondernemingen die actief innoveren — (facultatief)

8

Aantal ondernemingen die actief innoveren en die hebben aangegeven dat bepaalde informatiebronnen voor innovatie zeer belangrijk zijn

In absolute cijfers en als percentage van alle ondernemingen die actief innoveren — (facultatief)

9

Aantal ondernemingen die met belangrijke belemmeringen te kampen kregen

In absolute cijfers, als percentage van alle ondernemingen, als percentage van alle ondernemingen die actief innoveren en als percentage van alle ondernemingen die niet actief innoveren — facultatief

10

Aantal innoverende ondernemingen die de innovaties zelf of samen met de andere ondernemingen/instellingen hebben ontwikkeld

In absolute cijfers en als percentage van alle ondernemingen die actief innoveren

Afgezien van bovengenoemde statistieken kunnen de lidstaten ook statistieken (met inbegrip van uitsplitsingen) opstellen voor de belangrijkste onderwerpen in het Oslo-handboek. Over de toevoeging van deze statistieken zal in nauw overleg met de lidstaten een besluit worden genomen en deze zullen worden opgenomen in de geharmoniseerde vragenlijst.

Afdeling 3

De marktactiviteitondernemingen in de secties B, C, D, E, H, J, K van de NACE Rev. 2 en afdeling 46 en de afdelingen 71, 72 en 73 van de NACE Rev. 2 moeten worden bestreken. De lidstaten hebben de mogelijkheid dit verder uit te breiden.

Afdeling 4

Alle variabelen worden om de twee jaar in de even jaren verstrekt.

Afdeling 5

Het eerste referentiejaar waarvoor de statistieken moeten worden opgesteld, is het kalenderjaar 2012.

Afdeling 6

1.

Alle resultaten moeten als volgt worden uitgesplitst naar economische activiteit van de NACE Rev. 2- secties, -afdelingen of andere aggregaten en naar grootteklasse:

NACE-categorie/grootteklasse

10-49 werknemers

50-249 werknemers

Meer dan 249 werknemers

Totaal

„B-C-D-E-46-H-J-K-71-72-73”

x

x

x

x

„B-C-D-E”

x

x

x

x

„B”

x

x

x

x

„C”

x

x

x

x

„10 tot en met 12”

 

 

 

x

„13 tot en met 15”

 

 

 

x

„16 tot en met 18”

 

 

 

x

„19 tot en met 22”

 

 

 

x

„20”

 

 

 

x

„21”

 

 

 

x

„23”

 

 

 

x

„24”

 

 

 

x

„25 tot en met 30”

 

 

 

x

„25”

 

 

 

x

„26”

 

 

 

x

„31 tot en met 33”

 

 

 

x

„D”

x

x

x

x

„E”

x

x

x

x

„36”

 

 

 

x

„37 tot en met 39”

 

 

 

x

„46-H-J-K-71-72-73”

x

x

x

x

„46”

x

x

x

x

„H”

x

x

x

x

„49 tot en met 51”

 

 

 

x

„52 en 53”

 

 

 

x

„J”

x

x

x

x

„58”

 

 

 

x

„61”

 

 

 

x

„62”

 

 

 

x

„63”

 

 

 

x

„K”

x

x

x

x

„64”

 

 

 

x

„65”

 

 

 

x

„66”

 

 

 

x

„71-72-73”

x

x

x

x

„71”

 

 

 

x

„72”

 

 

 

x

„73”

 

 

 

x

2.

De resultaten van variabele 1 hebben betrekking op en worden uitgesplitst in vier soorten innovatie: proces-, product-, organisatorische en marketinginnovaties. De resultaten van de variabelen 5 tot en met 10 hebben betrekking op ondernemingen met proces- en/of productinnovatieactiviteiten. De dekking en de uitsplitsing in vier soorten innovatie voor de andere variabelen dan 1 worden in nauw overleg met de lidstaten vastgesteld en opgenomen in de geharmoniseerde vragenlijst.

3.

De resultaten van variabele 5 moeten worden uitgesplitst naar de aard van de samenwerking op innovatiegebied. De resultaten van variabele 6 moeten worden uitgesplitst naar de aard van de innovatie-uitgaven. De resultaten van variabele 7 moeten worden uitgesplitst naar de aard van de doelstellingen van innovatie. De resultaten van variabele 8 moeten worden uitgesplitst naar de aard van de informatiebronnen. De resultaten van variabele 9 moeten worden uitgesplitst naar de aard van de belemmerende factoren. De resultaten van variabele 10 moeten worden uitgesplitst naar de aard van de ontwikkelaars. Deze uitsplitsingen worden in nauw overleg met de lidstaten vastgesteld en opgenomen in de geharmoniseerde vragenlijst.

Afdeling 7

1.

Alle resultaten moeten binnen 18 maanden na afloop van het kalenderjaar van de referentieperiode worden ingediend.

2.

De lidstaten kunnen op vrijwillige basis bestanden met individuele gegevens voor alle in het kader van de nationale innovatie-enquêtes opgenomen statistische eenheden bij de Commissie (Eurostat) indienen.

Afdeling 8

1.

De vragenlijst die wordt gebruikt voor de reeks tweejaarlijkse innovatie-enquêtes, te beginnen met het referentiejaar 2012, heeft betrekking op de belangrijkste onderwerpen van het Oslo-handboek met betrekking tot het meten van de innovatie in ondernemingen.

2.

De Commissie (Eurostat) zal in nauw overleg met de lidstaten methodologische aanbevelingen voor de innovatie-enquêtes opstellen, die moeten leiden tot een hoge graad van harmonisatie van de enquêteresultaten. Zij hebben betrekking op de doelpopulatie, de enquêtemethoden (met inbegrip van regionale aspecten), de geharmoniseerde vragenlijst, de verzameling, verwerking en indiening van de gegevens en de vereisten inzake de kwaliteit van de gegevens.

3.

De lidstaten verschaffen de Commissie (Eurostat) de nodige informatie over de voor de nationale innovatiestatistiek gebruikte nationale methoden.


BIJLAGE III

EISEN VOOR KWALITEITSVERSLAGEN

Afdeling 1

Inleiding

De kwaliteitsverslagen bevatten zowel kwantitatieve als kwalitatieve indicatoren voor de kwaliteit van de gegevens, binnen de standaardstructuur die de Commissie in samenwerking met de lidstaten heeft vastgesteld. De Commissie (Eurostat) verstrekt de resultaten van de kwantitatieve indicatoren die op basis van de door de lidstaten ingediende gegevens kunnen worden berekend. De lidstaten interpreteren en becommentariëren deze in het licht van hun verzamelmethode en verstrekken de resterende kwantitatieve indicatoren, alsook kwalitatieve informatie.

Afdeling 2

Tijdschema

Om de twee jaar verstrekt de Commissie (Eurostat) de lidstaten binnen twintig maanden na afloop van het referentiejaar (eind augustus) ontwerpstandaardkwaliteitsverslagen, waarin de kwalitatieve indicatoren en andere informatie waarover de Commissie (Eurostat) beschikt, al zijn ingevuld.

Om de twee jaar verstrekken de lidstaten de Commissie (Eurostat) binnen 22 maanden na afloop van het referentiejaar (eind oktober) de ingevulde standaardkwaliteitsverslagen.


27.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/31


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 996/2012 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2012

tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de invoer van levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 284/2012

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (1), en met name artikel 53, lid 1, onder b) ii),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 53 van Verordening (EG) nr. 178/2002 voorziet in de mogelijkheid van passende EU-noodmaatregelen voor uit een derde land ingevoerde levensmiddelen en diervoeders om de volksgezondheid, de diergezondheid of het milieu te beschermen, wanneer het risico niet op afdoende wijze kan worden beheerst met de door de afzonderlijke lidstaten getroffen maatregelen.

(2)

Na het ongeval in de kerncentrale van Fukushima op 11 maart 2011 werd de Commissie ervan in kennis gesteld dat het radionuclidegehalte in bepaalde levensmiddelen van oorsprong uit Japan de in Japan geldende actiedrempels voor levensmiddelen overschreed. Omdat een dergelijke besmetting gevaar voor de volksgezondheid en de diergezondheid in de Unie kan opleveren, is Uitvoeringsverordening (EU) nr. 297/2011 van 25 maart 2011 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima (2) vastgesteld. Die verordening werd later vervangen door Uitvoeringsverordening (EU) nr. 961/2011 van de Commissie (3), die vervolgens werd vervangen door Uitvoeringsverordening (EU) nr. 284/2012 van de Commissie (4).

(3)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 284/2012 is diverse malen gewijzigd om rekening te houden met de ontwikkeling van de situatie. Aangezien nog verdere wijzigingen zijn vereist, is het thans passend Uitvoeringsverordening (EU) nr. 284/2012 door een nieuwe verordening te vervangen.

(4)

De bestaande maatregelen werden herzien op basis van de meer dan 26 000 gegevens over de aanwezigheid van radioactiviteit in diervoeders en levensmiddelen die door de Japanse autoriteiten werden verstrekt in verband met het tweede groeiseizoen na de ramp.

(5)

Persoonlijke zendingen dienen te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van de bepalingen van deze verordening. Voor diervoeders en levensmiddelen van dierlijke oorsprong dient te worden verwezen naar de bepalingen van Verordening (EG) nr. 206/2009 van de Commissie van 5 maart 2009 betreffende het binnenbrengen in de Gemeenschap van persoonlijke zendingen producten van dierlijke oorsprong en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 136/2004 (5). Voor andere diervoeders en levensmiddelen dient te worden bepaald dat zendingen alleen als persoonlijke zendingen kunnen worden beschouwd, indien zij niet-commercieel zijn en bestemd zijn voor een particulier voor persoonlijke consumptie of gebruik.

(6)

De Japanse autoriteiten hebben de Commissie uitvoerige informatie verschaft over het feit dat behalve de reeds vrijgestelde alcoholhoudende dranken (sake, whiskey en shochu), ook andere alcolholhoudende dranken geen meetbare niveaus van radioactiviteit bevatten. Door het proces van polijsten en vergisten wordt de radioactiviteit in de alcoholhoudende drank aanzienlijk gereduceerd. Bepaalde andere alcoholhoudende dranken dienen derhalve van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten teneinde de administratieve lasten voor de Japanse autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van invoer te verlichten.

(7)

Uit de door de Japanse autoriteiten verstrekte gegevens blijkt dat het niet langer noodzakelijk is om met het oog op de vaststelling van radioactiviteit vóór uitvoer naar de Unie de bemonstering en analyse te eisen van diervoeders en levensmiddelen die afkomstig zijn uit de prefecturen Yamanashi en Shizuoka. De bemonstering en analyse dient alleen te worden gehandhaafd voor tee uit Shizuoka en paddestoelen uit Shizuoka en Yamanashi.

(8)

Aangezien niet-conforme of significante niveaus van radioactiviteit blijven voorkomen in diervoeders en levensmiddelen die afkomstig zijn uit de prefectuur Fukishima, is het aangewezen de bestaande eis van bemonstering en analyse vóór uitvoer naar de Unie te handhaven voor alle diervoeders en levensmiddelen die afkomstig zijn uit deze prefectuur. De algemene vrijstellingen, zoals voor alcoholhoudende dranken en persoonlijke zendingen, zouden echter ook voor deze diervoeders en levensmiddelen van kracht dienen te blijven.

(9)

Wat betreft de prefecturen Gunma, Ibaraki, Tochigi, Miyagi, Saitama, Tokyo, Iwate, Chiba en Kanagawa, waarvoor momenteel de eis van bemonstering en analyse van alle diervoeders en levensmiddelen vóór uitvoer naar de Unie geldt, is het aangewezen de bemonstering en analyse te beperken tot paddestoelen, thee, visserijproducten, bepaalde eetbare wilde planten, bepaalde groenten, bepaalde soorten fruit, rijst, sojabonen en de verwerkte en afgeleide producten daarvan. Dezelfde eis moet gelden voor samengestelde levensmiddelen die voor meer dan 50 % één of meer ingrediënten bevatten waarvoor controle vóór uitvoer naar de Unie is vereist.

(10)

Uit de controle bij invoer blijkt dat de speciale voorwaarden waarin de EU-wetgeving voorziet, door de Japanse autoriteiten correct worden toegepast en dat niet-naleving al meer dan een jaar niet is voorgekomen. Het is daarom passend de frequentie van de controles bij invoer en van de rapportage van de resultaten aan de Commissie te verminderen.

(11)

Het is aangewezen opnieuw een herziening van de bepalingen te verrichten, zodra de resultaten van de bemonstering en analyse met het oog op de vaststelling van radioactiviteit in diervoeders en levensmiddelen van het derde groeiseizoen na de ramp beschikbaar zullen zijn, namelijk tegen 31 maart 2014. Voor producten die voornamelijk geoogst worden in het tweede deel van het tweede groeiseizoen en waarvoor derhalve nog niet alle gegevens van het tweede groeiseizoen beschikbaar zijn, is het evenwel aangewezen een herziening van de bepalingen te verrichten tegen 31 maart 2013.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op diervoeders en levensmiddelen in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (Euratom) nr. 3954/87 (6), van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan, met uitzondering van:

a)

producten die Japan vóór 28 maart 2011 hebben verlaten;

b)

producten die vóór 11 maart 2011 zijn geoogst en/of verwerkt;

c)

alcoholhoudende dranken van de GN-codes 2203 tot en met 2208;

d)

persoonlijke zendingen van diervoeders en levensmiddelen van dierlijke oorsprong die worden bestreken door artikel 2 van Verordening (EG) nr. 206/2009;

e)

persoonlijke zendingen van diervoeders en levensmiddelen andere dan van dierlijke oorsprong die niet-commercieel zijn en bestemd zijn voor een particulier, uitsluitend voor persoonlijke consumptie of gebruik. Bij twijfel ligt de bewijslast bij de ontvanger van de zending.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening worden onder “in de Japanse wetgeving vastgestelde overgangsmaatregelen” de op 24 februari 2012 door de Japanse overheid vastgestelde overgangsmaatregelen met betrekking tot de maximale niveaus voor het totaal van cesium-134 en cesium-137 verstaan, zoals opgenomen in bijlage III.

Onder “zending” wordt verstaan een hoeveelheid diervoeders of levensmiddelen onder het toepassingsgebied van deze verordening of van dezelfde klasse of omschrijving, die onder hetzelfde document of dezelfde documenten vallen, met hetzelfde vervoermiddel worden vervoerd en uit dezelfde prefectuur of prefecturen in Japan afkomstig zijn, binnen de beperkingen die zijn toegestaan bij de verklaring als bedoeld in artikel 5.

Artikel 3

Invoer in de Unie

De in artikel 1 bedoelde levensmiddelen en diervoeders (hierna “de producten” genoemd) mogen slechts in de Unie worden ingevoerd indien zij in overeenstemming zijn met deze verordening.

Artikel 4

Maximale niveaus van cesium-134 en cesium-137

1.   De in artikel 1 bedoelde producten, met uitzondering van de in bijlage III genoemde, dienen te voldoen aan het maximale niveau voor het totaal van cesium-134 en cesium-137 als vastgesteld in bijlage II.

2.   De producten die worden genoemd in bijlage III, dienen te voldoen aan het maximale niveau voor radioactief cesium als vastgesteld in bedoelde bijlage.

Artikel 5

Verklaring

1.   Elke zending van in artikel 1 bedoelde producten gaat vergezeld van een geldige verklaring, opgesteld en ondertekend overeenkomstig artikel 6.

2.   De in lid 1 bedoelde verklaring:

a)

bevestigt officieel dat de producten in overeenstemming zijn met de geldende wetgeving in Japan en

b)

geeft aan of de producten al dan niet onder de overgangsmaatregelen vallen waarin de Japanse wetgeving voorziet.

3.   De in lid 1 bedoelde verklaring dient voorts te bevestigen dat:

a)

het betrokken product vóór 11 maart 2011 is geoogst en/of verwerkt; of

b)

het product, ander dan thee en paddestoelen van oorsprong uit de prefectuur Shizuoka en ander dan paddestoelen van oorsprong uit de prefectuur Yamanashi, van oorsprong is uit en verzonden is vanuit een andere prefectuur dan Fukushima, Gunma, Ibaraki, Tochigi, Miyagi, Saitama, Tokyo, Chiba, Kanagawa of Iwate; of

c)

het product van oorsprong is uit en verzonden is vanuit Gunma, Ibaraki, Tochigi, Miyagi, Saitama, Tokyo, Chiba, Kanagawa of Iwate, maar niet voorkomt in bijlage IV bij deze verordening (en bijgevolg geen analyse vóór uitvoer is vereist); of

d)

het product verzonden is vanuit de prefecturen Fukushima, Gunma, Ibaraki, Tochigi, Miyagi, Saitama, Tokyo, Chiba, Kanagawa of Iwate, maar niet uit een van deze prefecturen van oorsprong is en tijdens de doorvoer niet aan radioactiviteit werd blootgesteld; of

e)

wanneer het product thee betreft van oorsprong uit de prefectuur Shizuoka of paddestoelen van oorsprong uit de prefectuur Yamanashi, of een afgeleid product daarvan of een samengesteld diervoeder of levensmiddel dat meer dan 50 % van dergelijke producten bevat, het vergezeld gaat van een analyserapport met de resultaten van de bemonstering en analyse; of

f)

wanneer het product, opgenomen in bijlage IV bij deze verordening, van oorsprong is uit de prefecturen Fukushima, Gunma, Ibaraki, Tochigi, Miyagi, Saitama, Tokyo, Chiba, Kanagawa of Iwate, of een samengesteld diervoeder of levensmiddel is dat meer dan 50 % van dergelijke producten bevat, het vergezeld gaat van een analyserapport met de resultaten van de bemonstering en analyse. De lijst van producten in bijlage IV laat de vereisten onverlet van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (7); of

g)

wanneer de oorsprong van het product of van de ingrediënen ervan voor meer dan 50 % onbekend is, het vergezeld gaat van een analyserapport met de resultaten van de bemonstering en analyse.

4.   Lid 3, onder f), geldt ook voor producten die in de kustwateren van de onder f) vermelde prefecturen zijn gevangen of geoogst, ongeacht waar deze producten aan land zijn gebracht.

Artikel 6

Opstelling en ondertekening van de verklaring

1.   De in artikel 5 bedoelde verklaring wordt opgesteld overeenkomstig het model in bijlage I.

2.   Voor de in de artikel 5, lid 3, punten a), b), c), of d), bedoelde producten dient de verklaring door een gemachtigd vertegenwoordiger van de bevoegde Japanse autoriteit of onder het gezag en toezicht van de bevoegde Japanse autoriteit door een door de bevoegde Japanse autoriteit gemachtigde vertegenwoordiger te worden ondertekend.

3.   Voor de in artikel 5, lid 3, onder e), f), en g), bedoelde producten wordt de verklaring ondertekend door een daartoe gemachtigde vertegenwoordiger van de bevoegde Japanse autoriteit en gaat zij vergezeld van een analyseverslag dat de resultaten van de bemonstering en de analyse bevat.

Artikel 7

Identificatie

Elke zending van in artikel 1 bedoelde producten wordt gekenmerkt met een code die wordt vermeld in de in artikel 5, lid 1, bedoelde verklaring, in het in artikel 5, lid 3, bedoelde analyserapport, in het gezondheidscertificaat en in elk handelsdocument dat de zending vergezelt.

Artikel 8

Grensinspectieposten en aangewezen punt van binnenkomst

Zendingen van de in artikel 1 bedoelde producten, met uitzondering van die welke vallen onder het toepassingsgebied van Richtlijn 97/78/EG van de Raad (8), worden in de Unie binnengebracht via een aangewezen punt van binnenkomst in de zin van artikel 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie (9) (hierna het “aangewezen punt van binnenkomst” genoemd).

Artikel 9

Kennisgeving vooraf

Levensmiddelen- en diervoederbedrijven of hun vertegenwoordigers stellen de bevoegde autoriteiten in de grensinspectiepost of het aangewezen punt van binnenkomst steeds ten minste twee werkdagen voor de fysieke aankomst van een zending van de in artikel 1 bedoelde producten in kennis van die aankomst.

Artikel 10

Officiële controles

1.   De bevoegde autoriteiten in de grensinspectiepost of het aangewezen punt van binnenkomst verrichten:

a)

documentencontroles op alle zendingen van in artikel 1 bedoelde producten;

b)

fysieke controles en identiteitscontroles, met inbegrip van een laboratoriumanalyse op de aanwezigheid van cesium-134 en cesium-137, op ten minste 5 % van de zendingen.

2.   De zendingen blijven hoogstens vijf werkdagen onder officieel toezicht totdat de resultaten van de laboratoriumanalyse beschikbaar zijn.

3.   Indien uit de resultaten van de analyse blijkt dat de in de verklaring gegeven garanties onjuist zijn, wordt de verklaring als ongeldig beschouwd en is de zending van diervoeders en levensmiddelen niet in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening.

Artikel 11

Kosten

Alle kosten in verband met de in artikel 10 bedoelde officiële controles en eventuele maatregelen in het geval van niet-naleving komen ten laste van de exploitanten van de diervoeder- of levensmiddelenbedrijven.

Artikel 12

In het vrije verkeer brengen

De zendingen mogen alleen in het vrije verkeer worden gebracht als de exploitanten van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf of hun vertegenwoordigers aan de douaneautoriteiten een verklaring als bedoeld in artikel 5, lid 1, overleggen die:

a)

naar behoren is geviseerd door de bevoegde autoriteit in de grensinspectiepost of het aangewezen punt van binnenkomst; alsmede

b)

aantoont dat de in artikel 10 bedoelde officiële controles zijn uitgevoerd en dat de resultaten van deze controles gunstig waren.

Artikel 13

Niet-conforme producten

Producten die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening worden niet in de handel gebracht. Deze producten worden veilig verwijderd of naar het land van oorsprong teruggestuurd.

Artikel 14

Rapporten

De lidstaten stellen de Commissie via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders (RASFF) om de drie maanden in kennis van alle verkregen analyseresultaten. Dat verslag wordt ingediend in de maand die volgt op het betrokken kwartaal.

Artikel 15

Intrekking

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 284/2012 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 16

Overgangsmaatregel

In afwijking van artikel 3 mogen in artikel 1 bedoelde producten in de Unie worden ingevoerd indien zij in overeenstemming zijn met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 284/2012 wanneer:

a)

de producten Japan vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening hebben verlaten, of

b)

de producten vergezeld gaan van een vóór 1 november 2012 afgegeven verklaring overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 284/2012 en de producten vóór 1 december 2012 Japan hebben verlaten.

Artikel 17

Inwerkingtreding en toepassingsperiode

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van de dag van inwerkingtreding tot en met 31 maart 2014.

Deze verordening wordt herzien vóór 31 maart 2013 voor producten die voornamelijk tussen augustus en november geoogst worden, en voor vis en visserijproducten.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(2)  PB L 80 van 26.3.2011, blz. 5.

(3)  PB L 252 van 28.9.2011, blz. 10.

(4)  PB L 92 van 30.3.2012, blz. 16.

(5)  PB L 77 van 24.3.2009, blz. 1.

(6)  PB L 371 van 30.12.1987, blz. 11.

(7)  PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.

(8)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.

(9)  PB L 194 van 25.7.2009, blz. 11.


BIJLAGE I

Verklaring inzake de invoer in de Unie van

… (product en land van oorsprong)

Codenummer van de charge … Nummer verklaring …

Ingevolge de bepalingen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 996/2012 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de invoer van levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima, VERKLAART

(de in artikel 6, leden 2 of 3, van Verordening (EU) nr. 996/2012 bedoelde gemachtigde vertegenwoordiger)

dat de …

… (in artikel 1 bedoelde producten)

van deze zending bestaande uit: …

… (beschrijving van zending, product, aantal en soort verpakkingen, bruto- of nettogewicht)

ingeladen te … (plaats van inlading)

op … (datum van inlading)

door … (gegevens over de vervoerder)

met bestemming … (plaats en land van bestemming)

afkomstig van bedrijf …

… (naam en adres van het bedrijf)

in overeenstemming is met de geldende wetgeving in Japan met betrekking tot de maximale niveaus voor het totaal van cesium-134 en cesium-137.

VERKLAART dat de zending betrekking heeft op diervoeders of levensmiddelen die

niet vallen onder de overgangsmaatregelen waarin de Japanse wetgeving voorziet (zie bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EG) nr. 996/2012) met betrekking tot het maximale niveau voor het totaal van cesium-134 en cesium-137

vallen onder de overgangsmaatregelen waarin de Japanse wetgeving voorziet (zie bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EG) nr. 996/2012) met betrekking tot het maximale niveau voor het totaal van cesium-134 en cesium-137

VERKLAART dat de zending bevat:

diervoeders of levensmiddelen die vóór 11 maart 2011 zijn geoogst en/of verwerkt;

diervoeders of levensmiddelen van oorsprong uit en verzonden vanuit een andere prefectuur dan Fukushima, Gunma, Ibaraki, Tochigi, Miyagi, Saitama, Tokyo, Chiba, Kanagawa of Iwate, andere dan thee of paddestoelen van oorsprong uit de prefectuur Shizuoka en andere dan paddestoelen van oorsprong uit de prefectuur Yamanashi;

diervoeders of levensmiddelen verzonden vanuit de prefecturen Fukushima, Gunma, Ibaraki, Tochigi, Miyagi, Saitama, Tokyo, Chiba, Kanagawa of Iwate, maar die niet uit een van deze prefecturen afkomstig zijn en tijdens de doorvoer niet aan radioactiviteit werden blootgesteld;

diervoeders en levensmiddelen die niet zijn opgenomen in bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 996/2012, en die van oorsprong zijn uit en verzonden zijn vanuit Gunma, Ibaraki, Tochigi, Miyagi, Saitama, Tokyo, Chiba, Kanagawa of Iwate;

thee of paddestoelen of een samengesteld diervoeder of levensmiddel, bevattende meer dan 50 % van deze producten, van oorsprong uit de prefectuur Shizuoka, en bemonsterd op … (datum), aan laboratoriumanalysen zijn onderworpen op…

(datum) in …

(naam van het laboratorium) om het niveau van de radionucliden cesium-134 en cesium-137 te bepalen. Het analyserapport is bijgevoegd;

paddestoelen of een samengesteld diervoeder of levensmiddel, bevattende meer dan 50 % van deze producten, van oorsprong uit de prefectuur Yamanashi, en bemonsterd op (datum), aan laboratoriumanalysen zijn onderworpen op …

(datum) in …

(naam van het laboratorium) om het niveau van de radionucliden cesium-134 en cesium-137 te bepalen. Het analyserapport is bijgevoegd;

diervoeders en levensmiddelen, opgenomen in bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 996/2012 of een samengesteld diervoerder of levensmiddel, bevattende meer dan 50 % van deze producten, van oorsprong uit de prefecturen Fukushima, Gunma, Ibaraki, Tochigi, Miyagi, Saitama, Tokyo, Chiba, Kanagawa of Iwate, en bemonsterd op … (datum), aan laboratoriumanalysen zijn onderworpen op … (datum) in … (naam van het laboratorium), om het niveau van de radionucliden, cesium-134 en cesium-137 te bepalen. Het analyserapport is bijgevoegd;

diervoeders en levensmiddelen van onbekende oorsprong of bevattende meer dan 50 % van een ingrediënt of ingrediënten van onbekende oorsprong, en bemonsterd op … (datum), aan laboratoriumanalysen zijn onderworpen op … (datum) in … (naam van het laboratorium), om het niveau van de radionucliden, cesium-134 en cesium-137 te bepalen. Het analyserapport is bijgevoegd.

Gedaan te … op …

Stempel en handtekening van de in artikel 6, leden 2 en 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 996/2012 bedoelde gemachtigde vertegenwoordiger,

Gedeelte in te vullen door de bevoegde autoriteit in de grensinspectiepost of het aangewezen punt van binnenkomst

De zending mag aan de douaneautoriteiten worden aangeboden voor toelating tot het vrije verkeer in de Unie.

De zending mag NIET aan de douaneautoriteiten worden aangeboden voor toelating tot het vrije verkeer in de Unie.

(Bevoegde autoriteit, lidstaat)

Datum

Stempel

Handtekening


BIJLAGE II

Maximale niveaus voor levensmiddelen  (1) (Bq/kg) zoals vastgesteld in de Japanse wetgeving

 

Levensmiddelen voor zuigelingen en peuters

Melk en dranken op basis van melk

Andere levensmiddelen, met uitzondering van - mineraalwater en soortgelijke dranken - thee bereid uit ongefermenteerde bladeren

mineraalwater en soortgelijke dranken en thee bereid uit ongefermenteerde bladeren

Totaal cesium-134 en cesium-137

50 (2)

50 (2)

100 (2)

10 (2)


Maximale niveaus voor diervoeders  (3) (Bq/kg) zoals vastgesteld in de Japanse wetgeving

 

Voor runderen en paarden bestemde diervoeders

Diervoeders bestemd voor varkens

Diervoeders bestemd voor pluimvee

Diervoeders bestemd voor vis (5)

Totaal cesium-134 en cesium-137

100 (4)

80 (4)

160 (4)

40 (4)


(1)  Voor gedroogde producten die bestemd zijn voor consumptie in gereconstitueerde staat, geldt het maximale niveau voor het gereconstitueerde gebruiksklare product.

Voor gedroogde paddenstoelen geldt een reconstitutiefactor 5.

Voor thee geldt het maximale niveau voor het uit theebladeren bereide aftreksel. De verwerkingsfactor voor gedroogde thee is 50; bijgevolg biedt een maximaal niveau van 500 Bq/kg voor gedroogde theebladeren de garantie dat het niveau in de bereide thee het maximale niveau van 10 Bq/kg niet overschrijdt.

(2)  Om te zorgen voor consistentie met de huidige in Japan toegepaste maximale niveaus, vervangen deze waarden voorlopig de in Verordening (Euratom) nr. 3954/87 van de Raad vastgestelde niveaus.

(3)  Maximaal niveau voor diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

(4)  Om te zorgen voor consistentie met de huidige in Japan toegepaste maximale niveaus, vervangt deze waarde voorlopig het in Verordening (Euratom) nr. 770/90 van de Commissie vastgestelde niveau (PB L 83 van 30.3.1990, blz. 78).

(5)  Met uitzondering van voer voor siervissen.


BIJLAGE III

In de Japanse wetgeving vastgestelde overgangsmaatregelen die voor deze verordening van toepassing zijn

a)

Melk en zuivelproducten, mineraalwater en soortgelijke dranken die vóór 31 maart 2012 zijn geproduceerd en/of verwerkt, mogen niet meer dan 200 Bq/kg radioactief cesium bevatten. Andere levensmiddelen, met uitzondering van rijst, sojabonen en door verwerking daarvan verkregen producten die vóór 31 maart 2012 zijn geproduceerd en/of verwerkt, mogen niet meer dan 500 Bq/kg radioactief cesium bevatten.

b)

Producten op basis van rijst die vóór 30 september 2012 worden geproduceerd en/of verwerkt, mogen niet meer dan 500 Bq/kg radioactief cesium bevatten.

c)

Sojabonen die vóór 31 december 2012 zijn geoogst en in de handel gebracht, mogen niet meer dan 500 Bq/kg radioactief cesium bevatten.

d)

Producten op basis van sojabonen die vóór 31 december 2012 worden geproduceerd en/of verwerkt, mogen niet meer dan 500 Bq/kg radioactief cesium bevatten.


BIJLAGE IV

Diervoeders en levensmiddelen waarvoor een bemonstering en analyse op de aanwezigheid van cesium-134 en cesium-137 vóór uitvoer naar de Unie is vereist

a)

producten van oorsprong uit de prefectuur Fukushima:

alle producten, rekening houdend met de in artikel 1 van deze verordening genoemde vrijstellingen.

b)

producten van oorsprong uit de prefectuur Shizuoka:

thee en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 09022101 20 en 2202 90 10;

paddenstoelen en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 51, 0709 59, 0710 80 61, 0710 80 69, 0711 51 00, 0711 59, 0712 31, 0712 32, 0712 33, 0712 39, 2003 10, 2003 90 en 2005 99 80.

c)

producten van oorsprong uit de prefectuur Yamanashi:

paddenstoelen en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 51, 0709 59, 0710 80 61, 0710 80 69, 0711 51 00, 0711 59, 0712 31, 0712 32, 0712 33, 0712 39, 2003 10, 2003 90 en 2005 99 80.

d)

producten van oorsprong uit de prefecturen Gunma, Ibaraki, Tochigi, Miyagi, Saitama, Tokyo, Chiba, Kanagawa of Iwate:

thee en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0902, 2101 20 en 2202 90 10;

paddenstoelen en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 51, 0709 59, 0710 80 61, 0710 80 69, 0711 51 00, 0711 59, 0712 31, 0712 32, 0712 33, 0712 39, 2003 10, 2003 90 en 2005 99 80;

vis en visserijproducten van de GN-codes 0302, 0303, 0304, 0305, 0306, 0307 en 0308 (1);

rijst en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 1006, 1102 90 50, 1103 19 50, 1103 20 50, 1104 19 91, 1104 19 99, 1104 29 17, 1104 29 30, 1104 29 59, 1104 29 89, 1104 30 90, 1901, 1904 10 30, 1904 20 95, 1904 90 10 en 1905 90 (1);

sojabonen en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 1201 90, 1208 10, 1507 (1);

adzukibonen van de GN-codes 0708 20, 0713 32 00 en door verwerking daarvan verkregen producten van bijvoorbeeld GN-code 1106 10 (1);

blauwe bessen en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0810 40 30, 0810 40 50, 0811 90 50, 0811 90 70, 0812 90 40, 0813 40 95;

ginkgonoten van GN-code 0802 90 85 en door verwerking daarvan verkregen producten van bijvoorbeeld de GN-codes 0811 90 19, 0811 90 39, 0811 90 95, 0812 90 98, 0813 40 95;

Japanse abrikozen van GN-code 0809 40 05, en door verwerking daarvan verkregen producten van bijvoorbeeld de GN-codes 0811 90 19, 0811 90 39, 0811 90 95, 0812 90 98, 0813 40 95;

citrusvruchten van GN-code 0805, schillen van citrusvruchten van GN-code 0814 00 00 en door verwerking daarvan verkregen producten van bijvoorbeeld de GN-codes 0811 90 19, 0811 90 39, 0811 90 95, 0812 90 25, 0812 90 98, 0813 40 95 (1);

Japanse kaki van GN-code 0810 70 00 en door verwerking daarvan verkregen producten van bijvoorbeeld de GN-codes 0811 90 19, 0811 90 39, 0811 90 95, 0812 90 98, 0813 40 95 (1);

granaatappelen van GN-code 0810 90 75 en door verwerking daarvan verkregen producten van bijvoorbeeld de GN-codes 0811 90 19, 0811 90 39, 0811 90 95, 0812 90 98, 0813 40 95 (1);

chocoladewingerd (Akebia quinata) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0810 90 75, 0811 90 19, 0811 90 39, 0811 90 95, 0812 90 98 en 0813 40 95;

pitvruchten (Chaenomeles) van GN-code 0810 90 75 en door verwerking daarvan verkregen producten van bijvoorbeeld de GN-codes 0811 90 19, 0811 90 39, 0811 90 95, 0812 90 98, 0813 40 95 (1);

papaja's (Asimina triloba) van GN-code 0810 90 75 en door verwerking daarvan verkregen producten van bijvoorbeeld de GN-codes 0811 90 19, 0811 90 39, 0811 90 95, 0812 90 98, 0813 40 95 (1);

peren van GN-code 0808 30 10 en door verwerking daarvan verkregen producten van bijvoorbeeld de GN-codes 0811 90 19, 0811 90 39, 0811 90 95, 0812 90 98, 0813 40 30 (1);

kastanjes van de GN-codes 0802 41 00 en 0802 42 00 en door verwerking daarvan verkregen producten van bijvoorbeeld de GN-codes 0811 90 19, 0811 90 39, 0811 90 95, 0812 90 98, 0813 40 95 (1);

walnoten van de GN-codes 0802 31 00 en 0802 32 00 en door verwerking daarvan verkregen producten van bijvoorbeeld de GN-codes 0811 90 19, 0811 90 39, 0811 90 95, 0812 90 98, 0813 40 95 (1);

ashitaba (Angelica keiskei) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90;

groot Japans hoefblad (fuki), stengels van Japans hoefblad (Petasites japonicus) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90;

Japanse gember (Myoga) van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90, 0712 90 en door verwerking daarvan verkregen producten zoals die van de GN-codes 2008 99 49, 2008 99 67;

eetbare delen van Aralia sp. en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90;

bamboescheuten (Phyllostacys pubescens) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90, 0712 90, 2004 90 en 2005 91;

adelaarsvaren (Pteridium aquilinum) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90;

eetbare delen van Japanse mierikswortel of wasabi (Wasabia japonica) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90, 0712 90 en 0910 99;

Japanse peterselie (Oenanthe javanica) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90;

Japanse peper (Zanthoxylum piperitum) van GN-code 0910 99;

Japanse koningsvaren (Osmunda japonica) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90;

koshiabura (scheut van Eleuterococcus sciadophylloides) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90;

momijigasa (Parasenecio delphiniifolius) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90;

struisvaren (Matteuccia struthioptheris) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90;

hartlelie (Hosta montana) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90;

uwabamisou (Elatostoma umbellatum var. majus) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90;

victoriaalwortel (Allium victorialis subsp. Platyphyllum) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0703 10, 0710 80, 071190071220 en 0712 90;

vederdistel (Cirsium japonicum) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90 (1);

yobusumaso (Honma) (Cacalia hastata ssp orientalis) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90 (1);

Synurus pungens (Oyamabokuchi) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90 (1);

heermoes (Equisetum arvense) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90 en 0712 90 (1);

Actinidia polygama (silvervine) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0810 90 75, 0811 90 19, 0811 90 39, 0811 90 95, 0812 90 98 en 0813 40 95 (1);

taro (Colocasia esculenta) en door verwerking daarvan verkregen producten van GN-code 0714 40 (1);

appelwortel (Smallanthus sonchifolius) en door verwerking daarvan verkregen producten van de GN-codes 0709 99, 0710 80, 0711 90, 0712 90 en 0714 90 (1);

e)

samengestelde producten die meer dan 50 % van de in deze bijlage onder a), b), c) en d) bedoelde producten bevatten.


(1)  de opname van deze producten in de lijst zal vóór 31 maart 2013 worden herzien, rekening houdend met de in de periode van september tot en met december 2012 verkregen analyseresultaten.


27.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/42


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 997/2012 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

38,5

MA

49,6

MK

40,5

ZZ

42,9

0707 00 05

AL

36,9

MK

32,3

TR

126,2

ZZ

65,1

0709 93 10

TR

116,3

ZZ

116,3

0805 50 10

AR

57,6

CL

75,4

TR

83,1

UY

56,6

ZA

88,8

ZZ

72,3

0806 10 10

BR

258,6

LB

333,4

MK

87,0

TR

158,3

US

225,7

ZZ

212,6

0808 10 80

CL

148,8

CN

95,2

MK

34,4

NZ

128,3

US

118,8

ZA

150,3

ZZ

112,6

0808 30 90

CN

51,0

TR

113,5

ZZ

82,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

27.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/44


BESLUIT VAN DE RAAD

van 25 oktober 2012

betreffende de start van de automatische uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Zweden

(2012/664/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 25,

Gezien Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ (2), en met name artikel 20 en hoofdstuk 4 van de bijlage erbij,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens het Protocol betreffende de overgangsbepalingen dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, worden de rechtsgevolgen van de handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie die vastgesteld zijn vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, gehandhaafd zolang deze handelingen niet krachtens de Verdragen ingetrokken, nietig verklaard of gewijzigd zijn.

(2)

Artikel 25 van Besluit 2008/615/JBZ is derhalve van toepassing en de Raad moet met eenparigheid van stemmen besluiten of de lidstaten de bepalingen van hoofdstuk 6 van dat besluit hebben toegepast.

(3)

In artikel 20 van Besluit 2008/616/JBZ is bepaald dat de Raad het in artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ bedoelde besluit neemt op basis van een evaluatieverslag, dat is opgesteld aan de hand van een vragenlijst. Wat de automatische uitwisseling van gegevens overeenkomstig hoofdstuk 2 van Besluit 2008/615/JBZ betreft, dient het evaluatieverslag gebaseerd te zijn op een evaluatiebezoek en een proefrun.

(4)

Volgens hoofdstuk 4, punt 1.1, van de bijlage bij Besluit 2008/616/JBZ stelt de betrokken Raadsgroep een vragenlijst op voor elke vorm van geautomatiseerde uitwisseling van gegevens, en beantwoordt een lidstaat de desbetreffende vragenlijst zodra hij van oordeel is dat hij aan de voorwaarden voor het uitwisselen van gegevens in een bepaalde gegevenscategorie voldoet.

(5)

Zweden heeft de vragenlijst over gegevensbescherming en de vragenlijst over voertuigregistratiegegevens ingevuld.

(6)

Zweden heeft met Nederland een succesvolle proefrun uitgevoerd.

(7)

Er is een evaluatiebezoek aan Zweden gebracht en het Belgisch/Nederlandse evaluatieteam heeft daarover een verslag opgesteld en dat toegezonden aan de betrokken Raadsgroep.

(8)

Er is een algemeen evaluatieverslag aan de Raad voorgelegd, waarin de resultaten van de vragenlijst, het evaluatiebezoek en de proefrun betreffende voertuigregistratiegegevens zijn samengevat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Met het oog op de automatische bevraging van voertuigregistratiegegevens heeft Zweden de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig toegepast, en is het gerechtigd, overeenkomstig artikel 12 van dat besluit, met ingang van de dag van inwerkingtreding van het onderhavige besluit persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 25 oktober 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

E. MAVROU


(1)  PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.

(2)  PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12.


27.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/45


BESLUIT 2012/665/GBVB VAN DE RAAD

van 26 oktober 2012

houdende wijziging van Besluit 2010/638/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Republiek Guinee

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 25 oktober 2010 heeft de Raad bij Besluit 2010/638/GBVB (1) de Republiek Guinee beperkende maatregelen opgelegd.

(2)

Na een evaluatie van Besluit 2010/638/GBVB wordt het wenselijk geacht de toepassing van de beperkende maatregelen te verlengen tot en met 27 oktober 2013.

(3)

De in Besluit 2010/638/GBVB vastgestelde maatregelen met betrekking tot het wapenembargo moeten worden gewijzigd.

(4)

Besluit 2010/638/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2010/638/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 2, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„g)

de verkoop, verstrekking, overdracht of uitvoer van explosieven en gerelateerde uitrusting die uitsluitend bedoeld zijn voor voor civiele aanwending in de mijnbouw en infrastructuurinvesteringen en de verstrekking van technische bijstand, de tussenhandel en andere diensten alsmede de verstrekking van daarmee verband houdende financiering en financiële bijstand, mits de opslag en het gebruik van de explosieven en gerelateerde uitrusting en diensten gecontroleerd en geverifieerd worden door een onafhankelijk orgaan en dat de identiteit van de leveranciers van gerelateerde diensten bekend is;”;

b)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„In gevallen die onder punt g) vallen stelt een lidstaat de andere lidstaten twee weken vooraf in kennis van zijn voornemen om goedkeuring uit hoofde van dat punt te verlenen.”.

2.

In artikel 8 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Dit besluit is van toepassing tot en met 27 oktober 2013. Het wordt voortdurend geëvalueerd. Het wordt zo nodig verlengd of gewijzigd, indien de Raad oordeelt dat de doelstellingen ervan niet zijn bereikt.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

A. D. MAVROYIANNIS


(1)  PB L 280 van 26.10.2010, blz. 10.


27.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/46


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 25 oktober 2012

tot wijziging van Beschikking 2008/855/EG wat betreft maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in Hongarije

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 7433)

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/666/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2008/855/EG van de Commissie van 3 november 2008 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in sommige lidstaten (3) zijn bepaalde maatregelen vastgesteld ter bestrijding van klassieke varkenspest in de lidstaten of in de in de bijlage bij die beschikking vermelde regio’s van lidstaten. Een van die vermelde regio’s is de provincie Nógrád in Hongarije.

(2)

Hongarije heeft de Commissie in kennis gesteld van recente ontwikkelingen in verband met klassieke varkenspest op het grondgebied van de in de bijlage bij Beschikking 2008/855/EG vermelde provincie Nógrád.

(3)

Uit die informatie blijkt dat klassieke varkenspest op het grondgebied van de provincie Nógrád is uitgeroeid. De maatregelen van Beschikking 2008/855/EG gelden bijgevolg niet langer voor die provincie, en de verwijzing naar de provincie Nógrád in de lijst in deel I van de bijlage bij die beschikking moet worden geschrapt.

(4)

Beschikking 2008/855/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In deel I van de bijlage bij Beschikking 2008/855/EG wordt punt 3 vervangen door:

„3.   Hongarije

Het grondgebied van de provincie Pest, gelegen ten noorden en ten oosten van de Donau, ten zuiden van de grens met Slowakije, ten westen van de grens met de provincie Nógrád en ten noorden van autoweg E71.”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 oktober 2012.

Voor de Commissie

Maroš ŠEFČOVIČ

Vicevoorzitter


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  PB L 302 van 13.11.2008, blz. 19.


27.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/47


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 25 oktober 2012

tot vaststelling van de financiële bijdrage van de Unie in de uitgaven voor de urgente maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza in Nederland in 2011

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 7440)

(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

(2012/667/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking 2009/470/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 75 van het Financieel Reglement en artikel 90, lid 1, van de uitvoeringsvoorschriften moet de vastlegging van een uitgave uit de begroting van de Unie worden voorafgegaan door een door de instelling of de door haar gedelegeerde autoriteiten vastgesteld financieringsbesluit waarin de essentiële elementen worden uiteengezet van de actie die een uitgave meebrengt.

(2)

Beschikking 2009/470/EG stelt de procedures vast voor de financiële bijdrage van de Unie in de kosten van specifieke veterinaire maatregelen, waaronder urgente maatregelen. Om aviaire influenza zo spoedig mogelijk te helpen uitroeien, moet de Unie financieel bijdragen in de door de lidstaten gedane subsidiabele uitgaven. Artikel 4, lid 3, eerste en tweede streepje, van die beschikking bevat voorschriften inzake het op de door de lidstaten gemaakte kosten toe te passen percentage.

(3)

Bij artikel 3 van Verordening (EG) nr. 349/2005 van de Commissie van 28 februari 2005 tot vaststelling van voorschriften inzake de communautaire financiering van de in Beschikking 90/424/EEG van de Raad bedoelde urgente maatregelen en maatregelen ter bestrijding van bepaalde dierziekten (2) worden voorschriften vastgesteld inzake voor een financiële bijdrage van de Unie in aanmerking komende uitgaven.

(4)

Bij Uitvoeringsbesluit 2012/132/EU van de Commissie van 15 februari 2012 betreffende een financiële bijdrage van de Unie in de kosten van urgente maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza in Duitsland, Italië en Nederland in 2011 (3) is door de Unie een financiële bijdrage toegekend in de kosten van urgente maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza in Nederland in 2011. Op 13 april 2012 heeft Nederland een officieel verzoek om vergoeding ingediend overeenkomstig artikel 7, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 349/2005.

(5)

De financiële bijdrage van de Unie wordt alleen uitbetaald als de geplande activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd en de autoriteiten alle noodzakelijke informatie binnen de vastgestelde termijnen hebben verstrekt.

(6)

Nederland heeft de Commissie en de andere lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Beschikking 2009/470/EG onverwijld in kennis gesteld van de maatregelen die krachtens de wetgeving van de Unie inzake kennisgeving en uitroeiing zijn toegepast en van de resultaten daarvan. Het verzoek om vergoeding was overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 349/2005 vergezeld van een financieel verslag, bewijsstukken, een epidemiologisch verslag over elk bedrijf waar dieren zijn gedood of vernietigd, en de resultaten van de desbetreffende onderzoeken.

(7)

De opmerkingen van de Commissie, de wijze van berekening van de subsidiabele kosten en de slotconclusies zijn op 25 april 2012 en 4 juni 2012 aan Nederland meegedeeld. Nederland heeft hier per e-mail van 11 juni 2012 mee ingestemd.

(8)

Bijgevolg kan nu het totale bedrag worden vastgesteld van de financiële steun van de Unie in de in aanmerking komende uitgaven voor de uitroeiing van aviaire influenza in Nederland in 2011.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De financiële bijdrage van de Unie in de uitgaven in verband met de uitroeiing van aviaire influenza in Nederland in 2011 wordt vastgesteld op 429 425,74 EUR.

Artikel 2

Dit besluit, dat een financieringsbesluit vormt in de zin van artikel 75 van het Financieel Reglement, is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 25 oktober 2012.

Voor de Commissie

Maroš ŠEFČOVIČ

Vicevoorzitter


(1)  PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30.

(2)  PB L 55 van 1.3.2005, blz. 12.

(3)  PB L 59 van 1.3.2012, blz. 34.


27.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 299/49


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 25 oktober 2012

tot vaststelling van de financiële bijdrage van de Unie in de uitgaven voor de urgente maatregelen ter bestrijding van mond-en-klauwzeer in Bulgarije in 2011

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 7454)

(Slechts de tekst in de Bulgaarse taal is authentiek)

(2012/668/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking 2009/470/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 75 van het Financieel Reglement en artikel 90, lid 1, van de uitvoeringsvoorschriften moet de vastlegging van een uitgave uit de begroting van de Unie worden voorafgegaan door een door de instelling of de door haar gedelegeerde autoriteiten vastgesteld financieringsbesluit waarin de essentiële elementen worden uiteengezet van de actie die een uitgave meebrengt.

(2)

Beschikking 2009/470/EG stelt de procedures vast voor de financiële bijdrage van de Unie in de kosten van specifieke veterinaire maatregelen, waaronder urgente maatregelen. Om mond-en-klauwzeer zo spoedig mogelijk te helpen uitroeien, moet de Unie financieel bijdragen in de door de lidstaten gedane subsidiabele uitgaven. Artikel 14, lid 4, van die beschikking bevat voorschriften inzake het op de door de lidstaten gemaakte kosten toe te passen percentage.

(3)

Bij artikel 3 van Verordening (EG) nr. 349/2005 van de Commissie van 28 februari 2005 tot vaststelling van voorschriften inzake de communautaire financiering van de in Beschikking 90/424/EEG van de Raad bedoelde urgente maatregelen en maatregelen ter bestrijding van bepaalde dierziekten (2) worden voorschriften vastgesteld inzake voor een financiële bijdrage van de Unie in aanmerking komende uitgaven.

(4)

Bij Uitvoeringsbesluit 2011/730/EU van de Commissie van 9 november 2011 betreffende een financiële bijdrage van de Unie in de kosten van urgente maatregelen ter bestrijding van mond-en-klauwzeer in Bulgarije in 2011 (3) is door de Unie een financiële bijdrage toegekend in de kosten van urgente maatregelen ter bestrijding van mond-en-klauwzeer in Bulgarije in 2011. Op 9 december 2011 en 24 januari 2012 heeft Bulgarije een officieel verzoek om vergoeding ingediend overeenkomstig artikel 7, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 349/2005.

(5)

De financiële bijdrage van de Unie wordt alleen uitbetaald als de geplande activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd en de autoriteiten alle noodzakelijke informatie binnen de vastgestelde termijnen hebben verstrekt.

(6)

Bulgarije heeft de Commissie en de andere lidstaten overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Beschikking 2009/470/EG onverwijld in kennis gesteld van de maatregelen die krachtens de wetgeving van de Unie inzake kennisgeving en uitroeiing zijn toegepast en van de resultaten daarvan. Het verzoek om vergoeding was overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 349/2005 vergezeld van een financieel verslag, bewijsstukken, een epidemiologisch verslag over elk bedrijf waar dieren zijn gedood of vernietigd, en de resultaten van de desbetreffende onderzoeken.

(7)

De opmerkingen van de Commissie, de wijze van berekening van de subsidiabele uitgaven en de slotconclusies zijn op 19 juni 2012 aan Bulgarije meegedeeld. Bulgarije heeft hier per e-mail van 20 juni 2012 mee ingestemd.

(8)

Bijgevolg kan nu het totale bedrag worden vastgesteld van de financiële steun van de Unie in de in aanmerking komende uitgaven voor de uitroeiing van mond-en-klauwzeer in Bulgarije in 2011.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De financiële bijdrage van de Unie in de uitgaven in verband met de uitroeiing van mond-en-klauwzeer in Bulgarije in 2011 wordt vastgesteld op 463 583,37 EUR.

Artikel 2

Dit besluit, dat een financieringsbesluit vormt in de zin van artikel 75 van het Financieel Reglement, is gericht tot de Republiek Bulgarije.

Gedaan te Brussel, 25 oktober 2012.

Voor de Commissie

Maroš ŠEFČOVIČ

Vicevoorzitter


(1)  PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30.

(2)  PB L 55 van 1.3.2005, blz. 12.

(3)  PB L 293 van 11.11.2011, blz. 36.