ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.274.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 274

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
9 oktober 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012 van de Commissie van 5 juli 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende shortselling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van definities, de berekening van netto shortposities, gedekte kredietverzuimswaps op overheidsschuld, meldingsdrempels, liquiditeitsdrempels voor het opschorten van beperkingen, aanmerkelijke dalingen in de waarde van financiële instrumenten en ongunstige gebeurtenissen ( 1 )

1

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 919/2012 van de Commissie van 5 juli 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van technische reguleringsnormen voor de berekeningsmethode voor de waardedaling van liquide aandelen en andere financiële instrumenten ( 1 )

16

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2012 van de Commissie van 4 oktober 2012 tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee, door vaartuigen voor de beugvisserij die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Cyprus

18

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 921/2012 van de Commissie van 8 oktober 2012 tot 179e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa‘ida-netwerk

20

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 922/2012 van de Commissie van 8 oktober 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

22

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2012/24/EU van de Commissie van 8 oktober 2012 tot wijziging, met het oog op aanpassing van de technische bepalingen, van Richtlijn 86/297/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake aftakassen en de beveiliging daarvan bij trekkers ( 1 )

24

 

 

BESLUITEN

 

 

2012/624/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 4 oktober 2012 waarbij Hongarije wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

26

 

 

2012/625/EU

 

*

Besluit van de Raad van 4 oktober 2012 houdende benoeming van een Cypriotisch lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

28

 

 

2012/626/EU

 

*

Besluit van de Raad van 4 oktober 2012 houdende benoeming van zes Roemeense leden en van vijf Roemeense plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s

29

 

 

2012/627/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 5 oktober 2012 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Australië als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus ( 1 )

30

 

 

2012/628/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 5 oktober 2012 betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van de Verenigde Staten van Amerika als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus ( 1 )

32

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

9.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 274/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 918/2012 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2012

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende shortselling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van definities, de berekening van netto shortposities, gedekte kredietverzuimswaps op overheidsschuld, meldingsdrempels, liquiditeitsdrempels voor het opschorten van beperkingen, aanmerkelijke dalingen in de waarde van financiële instrumenten en ongunstige gebeurtenissen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende shortselling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (1), en met name artikel 2, lid 2, artikel 3, lid 7, artikel 4, lid 2, artikel 7, lid 3, artikel 13, lid 4, artikel 23, lid 7, en artikel 30,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 236/2012 legt bepaalde maatregelen op met betrekking tot shortselling en kredietverzuimswaps. Artikel 42 van Verordening (EU) nr. 236/2012 verleent de Commissie de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van de bepalingen van die verordening. Deze gedelegeerde handeling vervolledigt en wijzigt bepaalde niet-essentiële elementen.

(2)

De bepalingen in deze verordening houden nauw verband met elkaar aangezien de meldings- en publicatiedrempels en de vaststelling wat ongedekte kredietverzuimswaps zijn van de definities en de methoden van berekening van shortposities afhangen, terwijl de bepalingen over aanmerkelijke dalingen in de waarde van financiële instrumenten en de dalingen van de liquiditeit op de markten voor overheidsschuld en de vaststelling wat ongunstige gebeurtenissen zijn onlosmakelijk verband houden met elkaar. Om coherentie tussen die bepalingen over shortselling welke tegelijk in werking moeten treden te waarborgen, is het passend alle bij Verordening (EU) nr. 236/2012 vereiste bepalingen in één verordening op te nemen.

(3)

Verordening (EU) nr. 236/2012 bevat bepaalde definities. Met het oog op nadere duidelijkheid en rechtszekerheid is het passend te voorzien in aanvullende bepalingen met betrekking tot de definities in artikel 2, lid 1, met name het feit wanneer een natuurlijke of rechtspersoon geacht wordt een financieel instrument in eigendom te hebben voor de toepassing van de definitie van een shorttransactie en nadere specificatie van het feit wanneer een natuurlijke of rechtspersoon een aandeel of een schuldinstrument „houdt” voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 236/2012. De specificaties zijn zo gekozen dat Verordening (EU) nr. 236/2012 op consistente wijze de beoogde uitwerking heeft ondanks de uiteenlopende aanpak in de wetgevingen van de lidstaten. De concepten eigendom en bezit in de lidstaten betreffende effecten zijn op dit moment niet geharmoniseerd, maar de bepalingen van Verordening (EU) nr. 236/2012 strekken er alleen toe van toepassing te zijn op shortselling en alle toekomstige juridische ontwikkelingen zoals harmonisatie van wetgeving onverlet te laten.

(4)

Verordening (EU) nr. 236/2012 legt beperkingen en verplichtingen op, zoals meldings- en publicatievereisten, betreffende natuurlijke of rechtspersonen die netto shortposities in aandelen en overheidsschuld houden of innemen. Long- en shortposities in aandelen en overheidsschuld kunnen op verschillen wijzen worden gehouden en gewaardeerd. Om een consistente aanpak te waarborgen en uitvoering te geven aan het doel van de maatregelen inzake shortposities in aandelen en overheidsschuld, is het bijgevolg noodzakelijk nader de wijze te specificeren waarop netto shortposities moeten worden berekend. Shorttransacties kunnen plaatsvinden via afzonderlijke instrumenten of via manden van overheidsschuld en bijgevolg is het noodzakelijk de wijze te specificeren waarop shorttransacties bij deze berekeningen in aanmerking worden genomen. Om een robuuste aanpak van de berekening van netto shortposities te waarborgen, is een restrictiever aanpak voor het specificeren van longposities dan voor het specificeren van shortposities in aandelen noodzakelijk. Omdat de waarde van een aantal financiële instrumenten van de koersvariaties van de onderliggende instrumenten afhangt, is het noodzakelijk te specificeren op welke wijze een en ander in aanmerking moet worden genomen. De methodologie van correctie voor delta wordt gespecificeerd omdat die algemeen gangbaar is.

(5)

Netto shortposities worden berekend onder referentie aan door natuurlijke of rechtspersonen gehouden long- en shortposities. Long- en shortposities kunnen echter door verschillende entiteiten binnen een groep of in verschillende door een fondsbeheerder beheerde fondsen worden gehouden. Grote nettoposities kunnen worden verborgen door deze over entiteiten binnen een groep of over verschillende fondsen te verdelen. Om ontwijking te verminderen en ervoor te zorgen dat de meldingen van shortposities een accuraat en representatief beeld opleveren, zijn nadere bepalingen vereist betreffende de wijze van berekening van netto shortposities voor entiteiten binnen een groep en voor fondsbeheerders. Om aan die bepalingen uitvoering te geven, is het noodzakelijk de betekenis van beleggingsstrategie te bepalen teneinde te verduidelijken welke shortposities van de entiteiten in een groep en welke shortposities van fondsen moeten worden geaggregeerd. Het is eveneens noodzakelijk de term beheeractiviteiten te definiëren om te verduidelijken welke shortposities van fondsen moeten worden geaggregeerd. Om ervoor te zorgen dat de meldingen plaatsvinden, is het noodzakelijk te specificeren welke entiteiten binnen een groep of in verschillende fondsen de berekeningen moeten uitvoeren en de meldingen moeten doen.

(6)

Verordening (EU) nr. 236/2012 legt beperkingen op voor het aangaan van transacties in ongedekte kredietverzuimswaps op overheidsschuld, maar staat het aangaan voor legitieme afdekkingsdoeleinden van gedekte kredietverzuimswaps op overheidsschuld toe. Met behulp van kredietverzuimswaps op overheidsschuld kunnen een grote verscheidenheid van activa en passiva worden afgedekt, maar in veel gevallen kan het moeilijk zijn een onderscheid te maken tussen legitieme afdekking en speculatie. Bijgevolg is nadere bijkomende specificatie vereist van de gevallen waarin een kredietverzuimswap op overheidsschuld geacht kan worden gedekt te zijn. Indien een kwantitatieve maatstaf voor correlatie op consistente basis dient te worden gespecificeerd, moet een eenvoudige, op grote schaal aanvaarde en begrepen maatstaf zoals de correlatiecoëfficiënt van Pearson worden gebruikt, berekend als de covariatie van twee variabelen gedeeld door het product van hun standaardafwijkingen. In de praktijk is het moeilijk activa en passiva in overeenstemming te brengen om een perfecte afdekking te creëren wegens de uiteenlopende kenmerken van de verschillende activa en passiva alsook de volatiliteit van hun waarde. Op grond van Verordening (EU) nr. 236/2012 moeten maatregelen evenredig worden benaderd en bij het bepalen wat een ongedekte kredietverzuimswap is, is het bijgevolg noodzakelijk te specificeren op welke wijze activa en passiva die door een gedekte kredietverzuimswap worden afgedekt evenredig dienen te worden benaderd. Hoewel Verordening (EU) nr. 236/2012 voor een gedekte positie in een kredietverzuimswap op overheidsschuld geen noodzakelijk specifiek niveau van correlatie voorschrijft, is het noodzakelijk te specificeren dat de correlatie zinvol moet zijn.

(7)

Verordening (EU) nr. 236/2012 verplicht een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een netto shortpositie in overheidsschuld houdt ertoe boven een bepaalde drempel de relevante bevoegde autoriteit van deze posities op de hoogte te brengen. Een passende specificatie van deze drempel is bijgevolg vereist. Posities met een zeer geringe waarde die geen aanmerkelijke impact op de relevante markt voor overheidsschuld zouden hebben, dienen niet te worden gemeld en bij het vaststellen van een drempel moet onder meer met de liquiditeit van elke afzonderlijke obligatiemarkt en de gehele uitstaande overheidsschuld alsook met de doelstellingen van deze maatregel rekening worden gehouden.

(8)

De gegevens die vereist zijn voor de berekening van de meldingsdrempels voor netto shortposities met betrekking tot uitgegeven overheidsschuld zullen op de datum van inwerkingtreding van deze verordening niet beschikbaar zijn. Daarom moeten de twee criteria die worden aangelegd om op de datum van publicatie de initiële meldingsdrempels vast te stellen in de eerste plaats het totale bedrag aan uitstaande uitgegeven overheidsschuld van de overheidsemittent en in de tweede plaats het bestaan van een liquide futuresmarkt voor die overheidsschuld zijn. Er moeten herziene drempels worden vastgesteld wanneer de relevante gegevens over alle criteria beschikbaar zijn.

(9)

Indien de liquiditeit op een markt voor overheidsschuld een bepaalde drempel onderschrijdt, kunnen de beperkingen op het aangaan door de beleggers van ongedekte shorttransacties in overheidsschuld tijdelijk worden opgeheven om de liquiditeit op die markt te stimuleren. Indien de waarde van een financieel instrument op een handelsplatform aanmerkelijk daalt, mogen de bevoegde autoriteiten shortselling verbieden of beperken of anderszins grenzen stellen aan transacties in dat instrument. Er zijn veel verschillende instrumenten en het is noodzakelijk voor elk van de verschillende klassen van financiële instrumenten de drempel te specificeren rekening houdend met verschillen zoals verschillen tussen instrumenten en de uiteenlopende volatiliteit van de relevante markten.

(10)

In deze verordening wordt geen drempel voor een aanmerkelijke daling in de waarde van de koers van rechten van deelneming in een beursgenoteerde icbe, behalve indexfondsen die een icbe zijn, vastgesteld, aangezien, hoewel de koers op het handelsplatform vrij kan variëren, die is onderworpen aan een regel in Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (2) die waarborgt dat de koersen dicht bij de intrinsieke waarde van de icbe blijven. Er worden geen andere drempels voor een aanmerkelijke daling in de waarde van derivaten gespecificeerd dan die welke in deze verordening worden gespecificeerd.

(11)

Deze verordening verduidelijkt de interventiebevoegdheden van zowel de relevante bevoegde autoriteiten als van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) is opgericht en haar bevoegdheden uitoefent, voor gevallen waarin ongunstige gebeurtenissen of ontwikkelingen optreden. Een lijst van die gebeurtenissen is vereist om te zorgen voor een consistente aanpak en mogelijk te maken dat passende maatregelen worden genomen indien ongunstige gebeurtenissen of ontwikkelingen optreden.

(12)

Om reden van rechtszekerheid is het noodzakelijk dat deze verordening op dezelfde dag in werking treedt als Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 919/2012 van de Commissie (4),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMEEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt nadere regels vast ter aanvulling van de volgende artikelen van Verordening (EU) nr. 236/2012:

artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 236/2012, ten aanzien van de definities van eigendom en shorttransactie;

artikel 3, lid 7, van Verordening (EU) nr. 236/2012, ten aanzien van de gevallen van en de methode voor berekening van een netto shortpositie en de definitie van bezit;

artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 236/2012, ten aanzien van ongedekte posities in kredietverzuimswaps op overheidsschuld en de berekeningsmethoden voor groepen en fondsbeheeractiviteiten;

artikel 7, lid 3, van Verordening (EU) nr. 236/2012, ten aanzien van de meldingsdrempel voor aanmerkelijke shortposities in overheidsschuld;

artikel 13, lid 4, van Verordening (EU) nr. 236/2012, ten aanzien van de liquiditeitsdrempel voor het opschorten van beperkingen op shorttransacties in overheidsschuld;

artikel 23, lid 7, van Verordening (EU) nr. 236/2012, ten aanzien van de betekenis van aanmerkelijke dalingen in waarde van andere financiële instrumenten dan liquide aandelen;

artikel 30 van Verordening (EU) nr. 236/2012 ten aanzien van criteria en factoren die in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen in welke gevallen ongunstige gebeurtenissen of ontwikkelingen als bedoeld in de artikelen 18 tot en met 21 en artikel 27 en bedreigingen als bedoeld in punt a) van artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) nr. 236/2012 optreden.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „groep”: die juridische entiteiten welke gecontroleerde ondernemingen zijn in de zin van artikel 2, lid 1, onder f), van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) en de afzonderlijke natuurlijke of rechtspersoon die die ondernemingen controleert;

b)   „supranationale emittent”: een emittent in de zin van artikel 2, lid 1, onder d), i), iv), v) en vi), van Verordening (EU) nr. 236/2012.

HOOFDSTUK II

AANVULLENDE SPECIFICATIE VAN DEFINITIES INGEVOLGE ARTIKEL 2, LID 2, EN ARTIKEL 3, LID 7, ONDER a)

Artikel 3

Specificatie van de term „eigendom” en definiëring van een shorttransactie

1.   Voor het definiëren van een shorttransactie gebeurt, in voorkomend geval, het bepalen of een natuurlijke of rechtspersoon geacht wordt een financieel instrument in eigendom te hebben wanneer er sprake is van juridische eigendom of vruchtgebruik ervan overeenkomstig het recht dat van toepassing is op de relevante shorttransactie in dat aandeel of schuldinstrument. Indien natuurlijke of rechtspersonen de vruchtgebruiker zijn van een aandeel of een schuldinstrument, wordt dat aandeel of schuldinstrument geacht in eigendom toe te behoren aan de laatste vruchtgebruiker, ook indien het aandeel of schuldinstrument in naam wordt gehouden. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de vruchtgebruiker verstaan de belegger die het economische risico van het verwerven van een financieel instrument draagt.

2.   Voor de toepassing van de punten i), ii) en iii) van artikel 2, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 236/2012 omvat een „shorttransactie” in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 236/2012 niet:

a)

de verkoop van financiële instrumenten die op grond van een effectenuitleen- of een repo-overeenkomst zijn overgedragen zodat de afwikkeling op de gestelde datum kan plaatsvinden, mits de effecten worden teruggegeven of de overdrager de effecten terugvraagt;

b)

de verkoop van een financieel instrument door een natuurlijke of rechtspersoon die het financieel instrument vóór de verkoop heeft gekocht, maar dat financieel instrument op het moment van de verkoop niet in ontvangst heeft genomen mits het financieel instrument op een zodanig moment wordt geleverd dat de afwikkeling op de gestelde datum kan plaatsvinden;

c)

de verkoop van een financieel instrument door een natuurlijke of rechtspersoon die een optie of een soortgelijk recht op dat financieel instrument heeft uitgeoefend, mits het financieel instrument op een zodanig moment wordt geleverd dat de afwikkeling op de gestelde datum kan plaatsvinden.

Artikel 4

Houden

Een natuurlijke of rechtspersoon wordt geacht in de volgende omstandigheden een aandeel of een schuldinstrument te houden voor de toepassing van artikel 3, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 236/2012:

a)

de natuurlijke of rechtspersoon heeft het aandeel of het schuldinstrument in eigendom overeenkomstig artikel 3, lid 1;

b)

de natuurlijke of rechtspersoon heeft een uitvoerbare vordering om de eigendom van het aandeel of het schuldinstrument overgedragen te krijgen overeenkomstig het recht dat van toepassing is op de relevante verkoop.

HOOFDSTUK III

NETTO SHORTPOSITIES INGEVOLGE ARTIKEL 3, LID 7, ONDER b)

Artikel 5

Netto shortposities in aandelen — longposities

1.   Het houden van een aandeel via een longpositie in een mand van aandelen wordt, met betrekking tot dat aandeel, eveneens in aanmerking genomen in de mate dat dit aandeel is vertegenwoordigd in die mand.

2.   Onder elke blootstelling via een ander financieel instrument dan het aandeel dat een financieel voordeel oplevert bij een stijging van de koers van het aandeel als omschreven in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 236/2012 wordt verstaan elke blootstelling aan aandelenkapitaal via een of meer van de in de lijst in bijlage I, deel 1, opgenomen instrumenten.

De in de eerste alinea bedoelde blootstelling hangt af van de waarde van het aandeel met betrekking waartoe een netto shortpositie moet worden berekend en levert een financieel voordeel op bij een stijging van de koers of de waarde van het aandeel.

Artikel 6

Netto shortposities in aandelen — shortposities

1.   Een shorttransactie in een aandeel via een shorttransactie in een mand van aandelen wordt, met betrekking tot dat aandeel, eveneens in aanmerking genomen in de mate dat dit aandeel is vertegenwoordigd in die mand.

2.   Voor de toepassing van artikel 3, lid 1, onder a), en lid 3, van Verordening (EU) nr. 236/2012 wordt, indien een positie in een financieel instrument, met inbegrip van die welke zijn opgenomen in de lijst in bijlage I, deel 1, een financieel voordeel oplevert bij een daling van de koers of de waarde van het aandeel, deze positie in aanmerking genomen bij de berekening van de shortpositie.

Artikel 7

Netto shortposities in aandelen — algemeen

De volgende criteria worden in aanmerking genomen ten aanzien van de in de artikelen 5 en 6 bedoelde netto shortposities:

a)

het is irrelevant of afwikkeling in geld dan wel fysieke levering van de onderliggende activa is overeengekomen;

b)

shortposities in financiële instrumenten die een recht doen ontstaan op onuitgegeven aandelen en inschrijvingsrechten, converteerbare obligaties en andere vergelijkbare instrumenten worden niet als shortpositie beschouwd bij het berekenen van een netto shortpositie.

Artikel 8

Netto shortpositie in overheidsschuld — longposities

1.   Voor de toepassing van dit artikel en bijlage II wordt onder koersverloop het rendement of, indien er voor een van de relevante activa of passiva geen rendement is dan wel het rendement ongeschikt is om de relevante activa of passiva te vergelijken, de koers verstaan. Het houden van een overheidsschuldinstrument via een longpositie in een mand van overheidsschuldinstrumenten van verschillende overheidsemittenten wordt, met betrekking tot die overheidsschuld, eveneens in aanmerking genomen in de mate dat die overheidsschuld in die mand is vertegenwoordigd.

2.   Voor de toepassing van artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 236/2012 wordt onder elke blootstelling via een ander instrument dan de overheidsschuld die een financieel voordeel oplevert bij een stijging van de koers van de overheidsschuld elke blootstelling verstaan via een of meer van de in de lijst in bijlage I, deel 2, opgenomen instrumenten, mits de waarde ervan afhangt van de waarde van de overheidsschuld met betrekking waartoe een netto shortpositie moet worden berekend, die een financieel voordeel oplevert bij een stijging van de koers of de waarde van de overheidsschuld.

3.   Mits deze een hoge correlatie heeft overeenkomstig artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) nr. 236/2012 en overeenkomstig de leden 4 en 5, wordt alle netto gehouden overheidsschuld van een overheidsemittent die een hoge correlatie heeft met het koersverloop van de overheidsschuld in elke shortpositie in aanmerking genomen bij de berekening van de longpositie. Overheidsschuldinstrumenten van buiten de Unie gevestigde emittenten worden bij de berekening niet in aanmerking genomen.

4.   Voor activa met een koers op een liquide markt wordt voor het bepalen of van een hoge correlatie tussen het koersverloop van een schuldinstrument van een andere overheidsemittent en het koersverloop van de schuld van de gegeven overheidsemittent sprake is, gekeken naar metingen op historische basis met behulp van dagelijks geaccumuleerde gewogen gegevens voor de periode van twaalf maanden vóór het aangaan van de positie in het overheidsschuldinstrument. Voor activa waarvoor geen liquide markt bestaat of indien de prijsgeschiedenis op minder dan twaalf maanden betrekking heeft, wordt een passende indirecte maatstaf van soortgelijke duur gebruikt.

5.   Voor de toepassing van artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) nr. 236/2012 worden een schuldinstrument en een uitgegeven overheidsschuld geacht in hoge mate te zijn gecorreleerd indien de correlatiecoëfficiënt van Pearson tussen het koersverloop van het schuldinstrument van een andere overheidsemittent en het koersverloop van de gegeven overheidsschuld voor de relevante periode ten minste 80 % bedraagt.

6.   Als op basis van een voortschrijdende periode van twaalf maanden de positie vervolgens ophoudt in hoge mate gecorreleerd te zijn, wordt bij de berekening van een longpositie niet langer rekening gehouden met de overheidsschuld van de vorige in hoge mate gecorreleerde overheidsemittent. Posities worden echter niet geacht op te houden in hoge mate gecorreleerd te zijn indien het niveau van correlatie van de overheidsschuld gedurende niet meer dan drie maanden tijdelijk onder het in lid 4 omschreven niveau daalt, mits de correlatiecoëfficiënt gedurende deze hele periode van drie maanden ten minste 60 % bedraagt.

7.   Bij het berekenen van netto shortposities is het irrelevant of een afwikkeling in geld dan wel fysieke levering van de onderliggende activa is overeengekomen.

Artikel 9

Netto shortposities in overheidsschuld — shortposities

1.   Een shorttransactie in overheidsschuld via een shorttransactie in een mand van overheidsschuld wordt, met betrekking tot die overheidsschuld, eveneens in aanmerking genomen in de mate dat die overheidsschuld vertegenwoordigd is in die mand.

2.   Voor de toepassing van artikel 3, lid 1, onder a), en lid 3, van Verordening (EU) nr. 236/2012 wordt, indien een positie in een instrument, met inbegrip van de instrumenten die zijn opgenomen in de lijst in artikel 8, lid 2, een financieel voordeel oplevert bij een daling van de koers of de waarde van de overheidsschuld, deze positie in aanmerking genomen bij de berekening van de shortpositie.

3.   Elke kredietverzuimswap op overheidsschuld die refereert aan een overheidsemittent wordt in aanmerking genomen bij de berekening van de netto shortposities in die overheidsschuld. De verkoop van kredietverzuimswaps op overheidsschuld wordt als het aangaan van een longpositie en de aankoop van kredietverzuimswaps op overheidsschuld als het aangaan van een shortpositie beschouwd.

4.   Als een positie in een kredietverzuimswap op overheidsschuld een ander risico afdekt dan de overheidsschuld waaraan de positie refereert, kan voor de berekening of een natuurlijke of rechtspersoon een netto shortpositie in de uitgegeven overheidsschuld van een overheidsemittent heeft de waarde van het afgedekte risico niet als een longpositie worden beschouwd.

5.   Bij het berekenen van netto shortposities is het irrelevant of afwikkeling in geld dan wel fysieke levering van de onderliggende activa is overeengekomen.

Artikel 10

Methode van berekening van netto shortposities in verband met aandelen

1.   Voor de berekening van de netto shortpositie in aandelen ingevolge artikel 3, lid 4, van Verordening (EU) nr. 236/2012 wordt het in bijlage II omschreven model van correctie voor delta voor aandelen gebruikt.

2.   Bij alle berekeningen door een natuurlijke of rechtspersoon van een long- en shortpositie met betrekking tot dezelfde aandelen worden dezelfde methoden gebruikt.

3.   Bij de berekening van netto shortposities wordt rekening gehouden met transacties in alle financiële instrumenten, ongeacht of deze op of buiten een handelsplatform plaatsvinden, die een financieel voordeel opleveren bij een verandering van de koers of de waarde van het aandeel.

Artikel 11

Berekening van netto shortposities voor overheidsschuld

1.   Voor de toepassing van artikel 3, lid 5, van Verordening (EU) nr. 236/2012 worden netto shortposities in overheidsschuld berekend door rekening te houden met transacties in alle financiële instrumenten die een financieel voordeel opleveren bij een verandering van de koers of het rendement van de overheidsschuld. Er wordt gebruikgemaakt van het in bijlage II omschreven model van correctie voor delta voor overheidsschuld.

2.   Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van Verordening (EU) nr. 236/2012 worden posities berekend voor elke overheidsemittent waarin een natuurlijke of rechtspersoon een shortpositie houdt.

HOOFDSTUK IV

NETTO SHORTPOSITIES IN FONDSEN OF GROEPEN INGEVOLGE ARTIKEL 3, LID 7, ONDER c)

Artikel 12

Methode voor het berekenen van posities voor beheeractiviteiten in verband met meerdere fondsen of beheerde portefeuilles

1.   De berekening van de netto shortpositie in een bepaalde emittent gebeurt overeenkomstig artikel 3, lid 7, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 236/2012 voor elk afzonderlijk fonds, ongeacht de rechtsvorm ervan, en voor elke beheerde portefeuille.

2.   Voor de toepassing van artikel 12 en artikel 13 wordt verstaan onder:

a)   „beleggingsstrategie”: een door een beheerentiteit betreffende een bepaalde emittent gevoerde strategie die erop gericht is een netto shortpositie of een netto longpositie te hebben die wordt ingenomen via transacties in diverse financiële instrumenten welke zijn uitgegeven door of betrekking hebben op die emittent;

b)   „beheeractiviteiten”: beheer van fondsen ongeacht de rechtsvorm ervan en het per cliënt en op discretionaire basis beheren van beleggingsportefeuilles op grond van een door de belegger verstrekte opdracht indien die portefeuilles een of meer financiële instrumenten omvatten;

c)   „beheerentiteit”: een rechtspersoon of een entiteit, met inbegrip van een afdeling of een eenheid, die op discretionaire basis fondsen of portefeuilles beheert ingevolge een opdracht.

3.   De beheerentiteit aggregeert de netto shortposities van de fondsen en portefeuilles onder haar beheer waarvoor met betrekking tot een bepaalde emittent dezelfde beleggingsstrategie wordt gevoerd.

4.   Bij de toepassing van de bovenbeschreven methode:

a)

houdt de beheerentiteit rekening met de posities van de fondsen en portefeuilles waarvan het beheer door een derde is gedelegeerd;

b)

laat de beheerentiteit de posities buiten beschouwing van de fondsen en portefeuilles waarvan zij het beheer aan een derde heeft gedelegeerd.

De beheerentiteit meldt en openbaart, indien vereist, de uit de leden 3 en 4 resulterende netto shortpositie wanneer deze een relevante meldings- of openbaarmakingsdrempel overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 11 van Verordening (EU) nr. 236/2012 bereikt of overschrijdt.

5.   Indien een afzonderlijke juridische entiteit beheeractiviteiten alsook andere niet-beheeractiviteiten uitvoert, past zij de in de leden 1 tot en met 3 omschreven methode alleen op haar beheeractiviteiten toe en meldt en openbaart zij de resulterende netto shortposities.

6.   Voor haar niet-beheeractiviteiten die aanleiding geven tot het houden door de entiteit van shortposities voor eigen rekening, verricht die afzonderlijke juridische entiteit de berekening van de netto shortpositie in een bepaalde emittent overeenkomstig artikel 3, lid 7, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 236/2012 en meldt en openbaart zij de resulterende netto shortposities.

Artikel 13

Methode van berekening van posities voor juridische entiteiten binnen een groep die long- of shortposities met betrekking tot een bepaalde emittent hebben

1.   De berekening van de netto shortpositie gebeurt overeenkomstig artikel 3, lid 7, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 236/2012 voor elke juridische entiteit waaruit de groep is samengesteld. De relevante juridische entiteit of namens haar de groep waartoe zij behoort, meldt en openbaart de netto shortpositie in een bepaalde emittent wanneer deze een meldings- of openbaarmakingsdrempel bereikt of overschrijdt. Indien een of meer van de juridische entiteiten waaruit de groep bestaat beheerentiteiten zijn, passen zij de in de artikel 12, leden 1 tot en met 4, beschreven methode voor fonds- en portefeuillebeheeractiviteiten toe.

2.   De netto short- en longposities van alle juridische entiteiten waaruit de groep bestaat, met uitzondering van de posities van de beheerentiteiten die beheeractiviteiten uitvoeren, worden geaggregeerd en verrekend. De groep meldt en openbaart in voorkomend geval de netto shortpositie in een bepaalde emittent wanneer deze een relevante meldings- of openbaarmakingsdrempel bereikt of overschrijdt.

3.   Wanneer een netto shortpositie de meldingsdrempel overeenkomstig artikel 5 of openbaarmakingsdrempel overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) nr. 236/2012 bereikt of overschrijdt, meldt en openbaart een juridische entiteit binnen de groep overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 11 van Verordening (EU) nr. 236/2012 de overeenkomstig lid 1 berekende netto shortpositie in een bepaalde emittent mits geen overeenkomstig lid 2 berekende netto shortpositie op groepsniveau een meldings- of openbaarmakingsdrempel bereikt of overschrijdt. Een hiertoe aangewezen juridische entiteit meldt en openbaart in voorkomend geval de overeenkomstig lid 2 berekende netto shortpositie op groepsniveau in een bepaalde emittent wanneer:

i)

door geen enkele juridische entiteit binnen de groep een meldings- of openbaarmakingsdrempel wordt bereikt of overschreden;

ii)

door zowel de groep zelf als door elke juridische entiteit binnen die groep gelijktijdig een meldings- of openbaarmakingsdrempel wordt bereikt of overschreden.

HOOFDSTUK V

GEDEKTE KREDIETVERZUIMSWAPS OP OVERHEIDSSCHULD INGEVOLGE ARTIKEL 4, LID 2

Artikel 14

Gevallen die geen ongedekte kredietverzuimswaps op overheidsschuld zijn

1.   In de volgende gevallen wordt een positie in een kredietverzuimswap op overheidsschuld niet als een ongedekte positie overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 236/2012 beschouwd.

a)

Met betrekking tot afdekkingen voor de toepassing van artikel 4, lid 1, onder b) van Verordening (EU) nr. 236/2012, wordt de kredietverzuimswap op overheidsschuld niet als een ongedekte positie overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 236/2012 beschouwd als hij dient voor het afdekken van het risico van daling van de waarde van activa of passiva dat correleert met het risico van daling van de waarde van de overheidsschuld waaraan de kredietverzuimswap refereert en indien die activa of passiva betrekking hebben op publiek- of privaatrechtelijke entiteiten in dezelfde lidstaat.

b)

Een positie in een kredietverzuimswap op overheidsschuld, waarbij de activa of passiva betrekking hebben op publiek- of privaatrechtelijke entiteiten in dezelfde lidstaat als de referentieoverheid voor de kredietverzuimswap, wordt niet beschouwd als een ongedekte positie overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 236/2012 indien deze:

i)

refereert aan een lidstaat, met inbegrip van elk ministerie, agentschap of special purpose vehicle van de lidstaat, of ingeval een lidstaat een federale staat is, een van de leden waaruit de federatie bestaat;

ii)

gebruikt wordt voor het afdekken van alle activa of passiva die voldoen aan de in artikel 18 omschreven correlatietoets.

c)

Een positie in een kredietverzuimswap op overheidsschuld, waarbij de activa of passiva refereren aan een overheidsemittent waarbij de referentieoverheid voor de kredietverzuimswap een borg of een aandeelhouder is, wordt niet beschouwd als een ongedekte positie overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 236/2012 indien deze:

i)

refereert aan een lidstaat;

ii)

gebruikt wordt voor het afdekken van alle activa of passiva die voldoen aan de in artikel 18 omschreven correlatietoets.

2.   Voor de toepassing van punt a) van lid 1 bestaat een correlatie tussen de waarde van het activum of het passivum dat wordt afgedekt en de waarde van de overheidsschuld waaraan wordt gerefereerd als omschreven in artikel 18.

Artikel 15

Gevallen die geen ongedekte posities in kredietverzuimswaps op overheidsschuld zijn indien de debiteur in meer dan een lidstaat is gevestigd of het activum of passivum zich in meer dan een lidstaat bevindt

1.   Indien de debiteur of de tegenpartij van een activum of passivum in meer dan een lidstaat is gevestigd, wordt een positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld niet als een ongedekte positie beschouwd in de volgende gevallen, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 236/2012, en mits in elk geval aan de correlatietoets in artikel 18 van deze verordening wordt voldaan:

a)

indien de moedermaatschappij in een lidstaat en een dochtermaatschappij in een andere lidstaat is gevestigd en een lening aan de dochtermaatschappij is verstrekt. Indien er sprake is van expliciete of impliciete kredietsteun aan de dochtermaatschappij door de moedermaatschappij is het toegestaan kredietverzuimswaps op overheidsschuld in de lidstaat van de moedermaatschappij in plaats van de dochtermaatschappij aan te kopen;

b)

indien het gaat om een moederhoudstermaatschappij die een dochterexploitatiemaatschappij in een andere lidstaat in eigendom heeft of er zeggenschap over heeft. Als de moedermaatschappij de emittent is van de obligatie, maar de activa en inkomsten die afgedekt zijn in eigendom aan de dochtermaatschappij toebehoren, is het toegestaan kredietverzuimswaps op overheidsschuld te kopen die aan de lidstaat van de dochtermaatschappij refereren;

c)

om een blootstelling af te dekken aan een maatschappij in een lidstaat die belegd heeft in de overheidsschuld van een tweede lidstaat in de mate dat die maatschappij een aanmerkelijke impact zou ondervinden bij een aanmerkelijke daling van de waarde van de overheidsschuld van de tweede lidstaat, mits de maatschappij in beide lidstaten is gevestigd. Indien de correlatie tussen dit risico en de schuld van de tweede lidstaat groter is dan de correlatie tussen dit risico en de schuld van de lidstaat waarin de maatschappij is gevestigd, is het toegestaan kredietverzuimswaps op overheidsschuld te kopen die aan de tweede lidstaat refereren.

2.   Een positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld wordt niet als een ongedekte positie beschouwd in de volgende gevallen, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 236/2012, en mits in elk geval aan de correlatietoets in artikel 18 van deze verordening wordt voldaan:

a)

indien de debiteur of de tegenpartij van een afgedekt activum of passivum een maatschappij is met bedrijfsactiviteiten in heel de Unie of indien de afgedekte blootstelling betrekking heeft op de Unie of de lidstaten die de euro als valuta hebben, is het toegestaan deze met een passende Europese of eurozone-index van kredietverzuimswaps op overheidsobligaties af te dekken;

b)

indien de tegenpartij van een afgedekt activum of passivum een supranationale emittent is, is het toegestaan het tegenpartijrisico af te dekken met een op passende wijze gekozen mand van kredietverzuimswaps op overheidsschuld die aan de borgen of de aandeelhouders van die entiteit refereren.

Artikel 16

Staving van ongedekte posities in kredietverzuimswaps op overheidsschuld

Elke natuurlijke of rechtspersoon die een positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld inneemt:

a)

staaft op verzoek van de bevoegde autoriteit voor die bevoegde autoriteit welk van de in artikel 15 omschreven gevallen waren vervuld op het moment dat de positie werd ingenomen;

b)

toont op verzoek van de bevoegde autoriteit voor die bevoegde autoriteit aan dat de correlatietoets in artikel 18 en de evenredigheidsvereisten in artikel 19 ten aanzien van die positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld zijn nageleefd op elk moment dat zij die kredietverzuimswaps op overheidsschuld bezat.

Artikel 17

Afgedekte activa en passiva

Het volgende zijn gevallen waarin activa en passiva via een positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld mogen worden afgedekt mits de in de artikelen 15 en 18 van Verordening (EU) nr. 236/2012 omschreven voorwaarden zijn vervuld:

a)

een longpositie in de overheidsschuld van de relevante emittent;

b)

elke positie of portefeuille die wordt gebruikt in de context van afdekking van blootstellingen aan de overheidsemittent waaraan in de kredietverzuimswaps wordt gerefereerd;

c)

alle activa of passiva die refereren aan publiekechtelijke entiteiten in de lidstaat aan de overheidsschuld waarvan in de kredietverzuimswap wordt gerefereerd. Daartoe behoren blootstellingen aan centrale, regionale en lokale overheden, publiekrechtelijke entiteiten of elke blootstelling die gewaarborgd wordt door de entiteit waaraan wordt gerefereerd en kunnen behoren: financiële contracten, een portefeuille van activa of financiële verplichtingen, rente- of valutaswaptransacties waarbij de kredietverzuimswap op overheidsschuld wordt gebruikt als een aan de tegenpartij gerelateerd risicobeheerinstrument om blootstelling aan financiële contracten of buitenlandse handelscontracten af te dekken;

d)

blootstellingen aan privaatrechtelijke entiteiten die gevestigd zijn in de lidstaat waaraan in de kredietverzuimswap op overheidsschuld wordt gerefereerd. De relevante blootstellingen omvatten, maar zijn niet beperkt tot leningen, tegenpartijkredietrisico (met inbegrip van mogelijke blootstelling wanneer voor die blootstelling toetsingsvermogen vereist is), uitstaande vorderingen en garanties. De activa en passiva omvatten, maar zijn niet beperkt tot, financiële contracten, een portefeuille van activa of financiële verplichtingen en rente- of valutaswaptransacties waarbij de kredietverzuimswap op overheidsschuld wordt gebruikt als een risicobeheerinstrument voor tegenpartijrisico om blootstelling aan financiële contracten of handelskredietblootstellingen af te dekken;

e)

alle indirecte blootstellingen aan een van de bovenbedoelde entiteiten die is verkregen via blootstelling aan indexen, fondsen of special purpose vehicles.

Artikel 18

Correlatietoetsen

1.   De in dit hoofdstuk bedoelde correlatietoets is in beide volgende gevallen vervuld:

a)

de kwantitatieve correlatietoets wordt vervuld door aan te tonen dat de correlatiecoëfficiënt van Pearson tussen de koers van de activa of passiva en de koers van de overheidsschuld, berekend op historische basis met behulp van gegevens voor de handelsdagen gedurende twaalf maanden onmiddellijk vóór de datum waarop de positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld is aangegaan, ten minste 70 % bedraagt;

b)

de kwalitatieve correlatie wordt vervuld door zinvolle correlatie aan te tonen, dat wil zeggen een correlatie die steunt op passende gegevens en waaruit geen louter tijdelijke afhankelijkheid blijkt. De correlatie wordt berekend op historische basis met behulp van gegevens voor de handelsdagen gedurende twaalf maanden voordat de positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld is aangegaan, gewogen naar de meest recente periode. Er wordt een andere periode gebruikt als blijkt dat de in de betrokken periode heersende omstandigheden vergelijkbaar zijn met de omstandigheden op het moment dat de positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld wordt aangegaan of met de omstandigheden die zouden optreden in de periode dat de blootstelling wordt afgedekt. Voor activa waarvoor geen koers op een liquide markt bestaat of indien de prijsgeschiedenis niet voldoende lang is, wordt een passende indirecte maatstaf gebruikt.

2.   De correlatietoets in lid 1 wordt geacht te zijn vervuld wanneer kan worden aangetoond dat:

a)

de afgedekte blootstelling betrekking heeft op een onderneming die in eigendom toebehoort aan de overheidsemittent of waarin de overheidsemittent een meerderheid van het stemgerechtigd aandelenkapitaal heeft of waarvan de schulden door de overheidsemittent worden gewaarborgd;

b)

de afgedekte blootstelling betrekking heeft op een regionale, lokale of gemeentelijke overheid van de lidstaat;

c)

de afgedekte blootstelling betrekking heeft op een onderneming waarvan de kasstromen op aanmerkelijke wijze afhankelijk zijn van contracten van een overheidsemittent of een project dat door een overheidsemittent wordt gefinancierd of op aanmerkelijke wijze wordt gefinancierd of gewaarborgd, zoals een infrastructuurproject.

3.   De relevante partij staaft op verzoek van de relevante bevoegde autoriteit dat de correlatietoets werd vervuld op het moment dat de positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld werd aangegaan.

Artikel 19

Evenredigheid

1.   Bij het bepalen of de omvang van de positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld evenredig is met de omvang van de afgedekte blootstelling is, indien een perfecte afdekking niet mogelijk is, een exact equivalent niet vereist en is beperkte overvoorziening toegestaan overeenkomstig lid 2. De relevante partij staaft op verzoek voor de bevoegde autoriteit waarom een exact equivalent niet mogelijk was.

2.   Indien dit gerechtvaardigd wordt door de aard van de activa en passiva die worden afgedekt en de verhouding ervan tot de waarde van de verplichtingen van de overheid die onder de werkingssfeer van de kredietverzuimswap vallen, worden kredietverzuimswaps op overheidsschuld met een grotere waarde gehouden om een gegeven waarde aan blootstellingen af te dekken. Dit is echter alleen toegestaan indien is aangetoond dat het houden van kredietverzuimswaps op overheidsschuld met een grotere waarde noodzakelijk is om te voldoen aan een relevante meetstandaard voor risico die verband houdt met de referentieportefeuille, rekening houdend met de volgende factoren:

a)

de omvang van de nominale positie;

b)

de gevoeligheidsratio van de blootstellingen aan de verplichtingen van de overheid die onder de werkingssfeer van de kredietverzuimswap vallen;

c)

het feit of de relevante afdekkingsstrategie dynamisch of statisch is.

3.   Het is de verantwoordelijkheid van de positiehouder ervoor te zorgen dat zijn positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld te allen tijde evenredig blijft en dat de duur van de positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld zo nauw als gezien de heersende markconventies en marktliquiditeit haalbaar is, afgestemd is op de duur van de blootstellingen die worden afgedekt of de periode tijdens welke de persoon voornemens is de blootstelling te houden. Als de door de positie in kredietverzuimswaps afgedekte blootstellingen worden geliquideerd of afgelost, moeten zij door gelijkwaardige blootstellingen worden vervangen of moet de positie in kredietverzuimswaps worden verminderd of anderszins afgestoten.

4.   Mits een positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld toen zij werd aangegaan gedekt was, wordt zij niet als een ongedekte positie behandeld indien de enige reden waarom de positie ongedekt is een schommeling in de marktwaarde van de afgedekte blootstellingen of de waarde van de kredietverzuimswap op overheidsschuld is.

5.   In alle omstandigheden wordt, indien partijen een positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld aanvaarden als gevolg van hun verplichtingen als lid van een centrale tegenpartij die transacties in kredietverzuimswaps op overheidsschuld cleart en als gevolg van de werking van de regels van die centrale tegenpartij, een dergelijke positie als onvrijwillig en niet als een positie die de partij is aangegaan, behandeld en derhalve niet als ongedekt ingevolge artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 236/2012 beschouwd.

Artikel 20

Methode van berekening van een ongedekte positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld

1.   De berekening van de positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld van een natuurlijke of rechtspersoon behelst de nettopositie.

2.   Bij de berekening van de waarde van de door een positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld afgedekte of af te dekken in aanmerking komende risico’s wordt een onderscheid gemaakt tussen statische en dynamische afdekkingsstrategieën. Voor strategische afdekking, zoals directe blootstellingen aan een overheid of publiekrechtelijke lichamen van een overheid, is de gebruikte meetstandaard de „jump to default”-graadmeter voor het verlies als de entiteit waaraan de positiehouder is blootgesteld in gebreke blijft. De resulterende waarde wordt dan vergeleken met de netto notionele waarde van de positie in kredietverzuimswaps.

3.   De berekening van de waarde van de voor marktwaarde gecorrigeerde risico’s waarvoor een dynamische afdekkingsstrategie vereist is, moet gebeuren op voor risico gecorrigeerde in plaats van op notionele basis, rekening houdend met de mate waarin een blootstelling kan toenemen of afnemen tijdens de duur ervan en de relatieve volatiliteit van de afgedekte activa en passiva die worden afgedekt en van de overheidsschuld waaraan wordt gerefereerd. Een correctie voor beta wordt gebruikt als het activum of passivum dat middels de positie in kredietverzuimswaps wordt afgedekt, verschilt van het referentieactivum van de kredietverzuimswap.

4.   Indirecte blootstellingen aan risico’s, zoals via indexen, fondsen, special purpose vehicles en posities in kredietverzuimswaps, worden in aanmerking genomen in verhouding tot de mate waarin het referentieactivum, het referentiepassivum of de kredietverzuimswap in de index, het fonds of een ander mechanisme is vertegenwoordigd.

5.   De waarde van de in aanmerking komende portefeuille van af te dekken activa of passiva wordt in mindering gebracht op de waarde van de gehouden netto positie in kredietverzuimswaps. Als het resulterende getal positief is, wordt de positie als een ongedekte positie in kredietverzuimswaps beschouwd overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 236/2012.

HOOFDSTUK VI

MELDINGSDREMPELS VOOR NETTO SHORTPOSITIES IN OVERHEIDSSCHULD INGEVOLGE ARTIKEL 7, LID 3

Artikel 21

Meldingsdrempels voor netto shortposities betreffende de uitgegeven overheidsschuld

1.   De relevante meetstandaard voor de drempel die melding aan de relevante bevoegde autoriteit van netto shortposities in de uitgegeven overheidsschuld van een overheidsemittent in werking doet treden, is een percentage van het totale bedrag van de uitstaande uitgegeven overheidsschuld voor elke overheidsemittent.

2.   De meldingsdrempel is een geldbedrag. Het geldbedrag wordt vastgesteld door de procentuele drempel op de uitstaande overheidsschuld van de overheidsemittent toe te passen en op de naaste miljoenen euro af te ronden.

3.   Het door de procentuele drempel geïmpliceerde geldbedrag wordt driemaandelijks herzien en geactualiseerd om wijzigingen in het totale bedrag van de uitstaande uitgegeven overheidsschuld van elke overheidsemittent tot uitdrukking te brengen.

4.   Het door de procentuele drempel geïmpliceerde geldbedrag en het totale bedrag van de uitstaande uitgegeven overheidsschuld wordt berekend overeenkomstig de methode van berekening voor netto shortposities in overheidsschuld.

5.   Het initiële bedrag en de aanvullende oplopende waarden voor overheidsemittenten worden bepaald op basis van de volgende factoren:

a)

de drempels die geen melding van netto shortposities met een zeer geringe waarde in een overheidsemittent vereisen;

b)

het totale bedrag van de uitstaande overheidsschuld voor een overheidsemittent en de gemiddelde omvang van de door marktdeelnemers gehouden posities met betrekking tot de overheidsschuld van die overheidsemittent;

c)

de liquiditeit van de overheidsschuldmarkt van elke overheidsemittent, met inbegrip van, in voorkomend geval, de liquiditeit van de futuresmarkt voor die overheidsschuld.

6.   Rekening houdend met de factoren in lid 5 is de relevante meldingsdrempel voor het initiële bedrag dat voor elke overheidsemittent in aanmerking moet worden genomen een percentage gelijk aan 0,1 of 0,5 % van het totale bedrag van de uitstaande uitgegeven overheidsschuld. Het voor elke emittent geldende relevante percentage wordt bepaald met toepassing van de in lid 5 beschreven criteria, zodat aan elke overheidsemittent een van de twee procentuele drempels wordt toegewezen die gebruikt worden om de geldbedragen te berekenen die relevant zijn voor melding.

7.   De twee categorieën van initiële drempels op de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn:

a)

een initiële drempel van 0,1 % die geldt indien het totale bedrag van de uitstaande uitgegeven overheidsschuld tussen 0 en 500 miljard EUR ligt;

b)

een drempel van 0,5 % die geldt indien het totale bedrag van de uitstaande uitgegeven overheidsschuld meer dan 500 miljard EUR bedraagt of indien er een liquide futuresmarkt voor de gegeven overheidsschuld is.

8.   De aanvullende oplopende waarden worden vastgesteld op 50 % van de initiële drempels en zijn:

a)

elke 0,05 % boven de initiële meldingsdrempel van 0,1 %, beginnend bij 0,15 %;

b)

elke 0,25 % boven de initiële drempel van 0,5 %, beginnend bij 0,75 %;

9.   De overheidsemittent wordt naar de passende groep van drempels verplaatst indien er zich een verandering in de overheidsschuldmarkt van de overheidsemittent heeft voorgedaan en die verandering, met toepassing van de in lid 5 gespecificeerde factoren, gedurende ten minste één kalenderjaar heeft aangehouden.

HOOFDSTUK VII

PARAMETERS EN METHODEN VOOR HET BEREKENEN VAN LIQUIDITEITSDREMPELS VOOR HET OPSCHORTEN VAN BEPERKINGEN OP SHORTTRANSACTIES IN OVERHEIDSSCHULD INGEVOLGE ARTIKEL 13, LID 4

Artikel 22

Methoden voor het berekenen en bepalen van de liquiditeitsdrempel voor het opschorten van beperkingen op shorttransacties in overheidsschuld

1.   De door elke bevoegde autoriteit te gebruiken meetstandaard voor liquiditeit van de uitgegeven overheidsschuld is de omzet, gedefinieerd als de totale nominale waarde van de verhandelde schuldinstrumenten, in verhouding tot een mand van benchmarks met een verschillende looptijd.

2.   De tijdelijke opschorting van beperkingen op ongedekte shorttransacties in overheidsschuld mag in werking worden gesteld wanneer de omzet van een maand kleiner is dan het vijfde percentiel van het maandelijkse volume dat de vorige twaalf maanden is verhandeld.

3.   Om deze berekeningen uit te voeren, gebruikt elke bevoegde autoriteit de voorhanden representatieve gegevens van een of meer handelsplatforms, van de onderhandse handel of van beide, en informeert zij de ESMA daarna over de gebruikte gegevens.

4.   Alvorens de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid uitoefenen om de beperkingen op shortselling in verband met overheidsschuld op te heffen, zorgen zij ervoor dat de aanmerkelijke liquiditeitsdaling niet het gevolg is van seizoenseffecten op de liquiditeit.

HOOFDSTUK VIII

AANMERKELIJKE DALING IN WAARDE BETREFFENDE ANDERE FINANCIËLE INSTRUMENTEN DAN LIQUIDE AANDELEN INGEVOLGE ARTIKEL 23

Artikel 23

Aanmerkelijke daling in waarde betreffende andere financiële instrumenten dan liquide aandelen

1.   Met betrekking tot een ander aandeel dan een liquide aandeel wordt onder een aanmerkelijke daling in waarde in één enkele handelsdag ten opzichte van de slotkoers van de vorige handelsdag verstaan:

a)

een daling van de koers van het aandeel met 10 % of meer indien het aandeel in de belangrijkste nationale aandelenindex is opgenomen en het onderliggende financiële instrument is voor een derivatencontract dat tot de handel op een handelsplatform is toegelaten;

b)

een daling van de koers van het aandeel met 20 % of meer indien de koers van het aandeel 0,50 EUR of meer bedraagt, of het equivalent in de lokale valuta;

c)

een daling van de koers van het aandeel met 40 % of meer in alle andere gevallen.

2.   Een stijging met 7 % of meer van het rendement over heel de rendementscurve in één enkele handelsdag voor de relevante overheidsemittent wordt als een aanmerkelijke daling in waarde voor een overheidsobligatie beschouwd.

3.   Een stijging met 10 % of meer van het rendement van een bedrijfsobligatie in één enkele handelsdag wordt als een aanmerkelijke daling in waarde voor een bedrijfsobligatie beschouwd.

4.   Een daling met 1,5 % of meer van de koers van een geldmarktinstrument in één enkele handelsdag wordt als een aanmerkelijke daling in waarde voor een geldmarktinstrument beschouwd.

5.   Een daling met 10 % of meer van de koers van een indexfonds in één enkele handelsdag wordt voor een indexfonds, met inbegrip van indexfondsen die een icbe zijn, als een aanmerkelijke daling in waarde beschouwd. Een van hefboomwerking voorzien indexfonds wordt met de relevante hefboomratio gecorrigeerd om een daling met 10 % van de koers van een gelijkwaardig niet van hefboomwerking voorzien indexfonds tot uitdrukking te brengen. Een omgekeerd indexfonds wordt met een factor – 1 gecorrigeerd om een daling met 10 % van de koers van een gelijkwaardig niet van hefboomwerking voorzien direct indexfonds tot uitdrukking te brengen.

6.   Indien een derivaat, met inbegrip van contracten ter verrekening van verschillen, wordt verhandeld op een handelsplatform en als enig onderliggend financieel instrument een financieel instrument heeft waarvoor in dit artikel en artikel 23, lid 5, van Verordening (EU) nr. 236/2012 een aanmerkelijke daling in waarde is gespecificeerd, wordt een aanmerkelijke daling in waarde van dat afgeleid instrument geacht te zijn opgetreden wanneer een aanmerkelijke daling in dat onderliggend financieel instrument heeft plaatsgevonden.

HOOFDSTUK IX

ONGUNSTIGE GEBEURTENISSEN OF ONTWIKKELINGEN INGEVOLGE ARTIKEL 30

Artikel 24

In aanmerking te nemen criteria en factoren bij het bepalen van het feit wanneer zich ongunstige gebeurtenissen of ontwikkelingen voordoen en bedreigingen ontstaan

1.   Voor de toepassing van de artikelen 18 tot en met 21 van Verordening (EU) nr. 236/2012 wordt onder ongunstige gebeurtenissen of ontwikkelingen die een ernstige bedreiging kunnen vormen voor de financiële stabiliteit of het marktvertrouwen in de betrokken lidstaat of in een of meer andere lidstaten ingevolge artikel 30 van Verordening (EU) nr. 236/2012 onder meer verstaan alle handelingen, resultaten, feiten of gebeurtenissen waarvan in redelijkheid wordt of kan worden verwacht dat zij tot het volgende leiden:

a)

ernstige financiële, monetaire of budgettaire problemen die kunnen leiden tot financiële instabiliteit betreffende een lidstaat of een bank en andere financiële instellingen die als belangrijk voor het mondiale financiële stelsel worden beschouwd zoals verzekeringsmaatschappijen, aanbieders van marktinfrastructuur en vermogensbeheermaatschappijen die binnen de Unie actief zijn, wanneer dit de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie kan bedreigen;

b)

een ratingactie of een ingebrekeblijving van een lidstaat of bank en andere financiële instellingen die als belangrijk voor het mondiale financiële stelsel worden beschouwd zoals verzekeringsmaatschappijen, aanbieders van marktinfrastructuur en vermogensbeheermaatschappijen die binnen de Unie actief zijn en die de oorzaak zijn van of waarvan in redelijkheid kan worden verwacht dat zij de oorzaak zijn van ernstige onzekerheid over hun solventie;

c)

substantiële verkoopdruk of ongewone volatiliteit die aanmerkelijke benedenwaartse spiralen veroorzaken bij alle financieel instrumenten die betrekking hebben op banken en andere financiële instellingen welke als belangrijk voor het mondiale financiële stelsel worden beschouwd zoals, naar gelang van het geval, verzekeringsmaatschappijen, aanbieders van marktinfrastructuur en vermogensbeheermaatschappijen die binnen de Unie actief zijn en overheidsemittenten;

d)

alle relevante schade aan de fysieke structuren van belangrijke financiële emittenten, marktinfrastructuren, clearing- en afwikkelingssystemen, en toezichthouders die een ongunstige invloed op de markten kan hebben, met name indien dergelijke schade het gevolg is van een natuurramp of een terroristische aanslag;

e)

elke relevante ontwrichting van een betaalsysteem of afwikkelingsproces, met name wanneer deze betrekking heeft op interbancaire transacties, die aanmerkelijke betalings- of afwikkelingsstoringen of -vertragingen binnen de uniale betaalsystemen veroorzaakt of kan veroorzaken, inzonderheid wanneer deze kan leiden tot de verbreiding van financiële of economische stress bij een bank en andere financiële instellingen die als belangrijk voor het mondiale financiële stelsel worden beschouwd zoals verzekeringsmaatschappijen, aanbieders van marktinfrastructuur en vermogensbeheermaatschappijen of in een lidstaat.

2.   Voor de toepassing van artikel 27 houdt de ESMA bij het in aanmerking nemen van de criteria in lid 1 rekening met de mogelijkheid van verspreiding over of besmetting van andere systemen of emittenten en, inzonderheid, het bestaan van allerlei zelfvervullende verschijnselen.

3.   Voor de toepassing van artikel 28, lid 2, onder a), wordt onder een bedreiging voor de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of voor de stabiliteit van het gehele of een deel van het financiële stelsel in de Unie verstaan:

a)

elke mogelijke ernstige financiële, monetaire of budgettaire instabiliteit betreffende een lidstaat of het financiële stelsel binnen een lidstaat wanneer deze de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het gehele of een deel van het financiële stelsel in de Unie ernstig kan bedreigen;

b)

de mogelijke ingebrekeblijving van een lidstaat of een supranationale emittent;

c)

alle ernstige schade aan de fysieke structuren van belangrijke financiële emittenten, marktinfrastructuren, clearing- en afwikkelingssystemen, en toezichthouders die een ongunstige invloed op de grensoverschrijdende markten kan hebben, met name indien dergelijke schade het gevolg is van een natuurramp of een terroristische aanslag wanneer dit de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het gehele of een deel van het financiële stelsel in de Unie ernstig kan bedreigen;

d)

elke ernstige ontwrichting van een betaalsysteem of afwikkelingsproces, met name wanneer deze betrekking heeft op interbancaire transacties, die aanmerkelijke betalings- of afwikkelingsstoringen of -vertragingen binnen de uniale grensoverschrijdende betaalsystemen veroorzaakt of kan veroorzaken, inzonderheid wanneer deze tot de verbreiding van financiële of economische stress in geheel of een deel van het financiële stelsel in de Unie kunnen leiden.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 november 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1.

(2)  PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32.

(3)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

(4)  Zie bladzijde 16 van dit Publicatieblad.

(5)  PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.


BIJLAGE I

DEEL 1

Artikel 5 en 6

opties,

gedekte warrants,

futures,

indexgerelateerde instrumenten,

contracten ter verrekening van verschillen,

aandelen/deelbewijzen van indexfondsen,

swaps,

spread bets,

verpakte retail- of professionele beleggingsproducten,

complexe derivaten,

aan aandelen gekoppelde certificaten,

globaal certificaat van aandelen.

DEEL 2

Artikel 7

opties,

futures,

indexgerelateerde instrumenten,

contracten ter verrekening van verschillen,

swaps,

spread bets,

complexe derivaten,

aan overheidsschuld gekoppelde certificaten.


BIJLAGE II

DEEL 1

Het model van correctie voor delta voor aandelen

Artikel 10

1.   Elke derivaten- en contante positie wordt verantwoord op voor delta gecorrigeerde basis, waarbij een contante positie een delta van 1 heeft. Om de delta van een derivaat te berekenen, houden de beleggers rekening met de huidige impliciete volatiliteit van het derivaat en de slotkoers of de laatste koers van het onderliggende instrument. Om een netto shortpositie, met inbegrip van aandelenbeleggingen of contante beleggingen en derivaten, te berekenen, berekenen natuurlijke of rechtspersonen de afzonderlijke voor delta gecorrigeerde positie van elk derivaat in portefeuille en worden alle contante posities naargelang van het geval opgeteld of afgetrokken.

2.   Een nominale contante shortpositie mag niet worden geneutraliseerd door een gelijkwaardige nominale longpositie in derivaten. Voor delta gecorrigeerde longposities in derivaten mogen vanwege de correctie voor delta geen identieke nominale shortposities in andere financiële instrumenten compenseren. Natuurlijke of rechtspersonen die derivatencontracten aangaan welke aanleiding geven tot netto shortposities die ingevolge de artikelen 5 tot en met 11 van Verordening (EU) nr. 236/2012 moeten worden gemeld of gepubliceerd, berekenen de wijzigingen van de netto shortpositie in hun portefeuille als gevolg van de wijzigingen van de delta.

3.   Elke transactie die bij een wijziging van de koers of de waarde van het als onderdeel van een mand, index of indexfonds gehouden aandeel een financieel voordeel oplevert, wordt in aanmerking genomen bij de berekening van de positie in elk afzonderlijk aandeel. Posities in die financiële instrumenten worden berekend rekening houdend met het gewicht van dat aandeel in de onderliggende mand, index of het onderliggende fonds. Natuurlijke of rechtspersonen verrichten berekeningen in die financiële instrumenten overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 236/2012.

4.   De netto shortpositie wordt berekend door het salderen van de voor delta gecorrigeerde long- en shortposities bij een gegeven emittent.

5.   Voor het uitgegeven aandelenkapitaal wordt, wanneer emittenten meerdere aandelenklassen hebben, het totale aantal in elke klasse uitgegeven aandelen in aanmerking genomen en opgeteld.

6.   Bij de berekening van netto shortposities wordt rekening gehouden met wijzigingen van het aandelenkapitaal van de emittent die overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) nr. 236/2012 meldingsverplichtingen in of buiten werking kunnen stellen.

7.   Als gevolg van een kapitaalsverhoging nieuw uitgegeven aandelen worden vanaf de dag dat zij tot de handel op een handelsplatform worden toegelaten in aanmerking genomen bij de berekening van het totale uitgegeven aandelenkapitaal.

8.   De netto shortpositie uitgedrukt als een percentage van het uitgegeven aandelenkapitaal van de onderneming wordt berekend door de netto shortpositie in gelijkwaardige aandelen door het totale uitgegeven aandelenkapitaal van de onderneming te delen.

DEEL 2

Het model van correctie voor delta voor overheidsschuld

Artikel 11

1.   Alle contante posities worden in aanmerking genomen aan de hand van hun voor duur gecorrigeerde nominale waarde. Opties en andere derivateninstrumenten worden gecorrigeerd voor de delta ervan, die overeenkomstig deel 1 wordt berekend. De berekeningen van de netto shortposities die zowel contante beleggingen als derivaten bevatten, hebben betrekking op de afzonderlijke voor delta gecorrigeerde positie van elk derivaat dat in portefeuille wordt gehouden, onder optelling of aftrekking van alle contante posities, en contante posities hebben een delta gelijk aan 1.

2.   Nominale posities in obligaties die in andere valuta’s dan de euro zijn uitgegeven, worden in euro omgezet met behulp van de laatst beschikbare betrouwbare geactualiseerde koers op de spotmarkt. Hetzelfde principe geldt voor andere financiële instrumenten.

3.   Andere derivaten, zoals forward bonds, worden eveneens gecorrigeerd overeenkomstig de leden 1, 2 en 3.

4.   Elk economisch belang of elke economische positie die een financieel voordeel creëert in als onderdeel van een mand, index of indexfonds gehouden overheidsschuld wordt in aanmerking genomen bij de berekening van de positie in elke afzonderlijke overheidsschuld. Posities in die financiële instrumenten worden berekend rekening houdend met het gewicht van die overheidsblootstelling in de onderliggende mand, index of het onderliggende fonds. Beleggers verrichten berekeningen in die financiële instrumenten overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 236/2012.

5.   Bij berekeningen voor overheidsschuldinstrumenten met een hoge correlatie worden dezelfde methoden voor de berekening van longposities in schuldinstrumenten van een overheidsemittent gebruikt. Longposities in schuldinstrumenten van een overheidsemittent waarvan het koersverloop een hoge correlatie vertoont met het koersverloop van de gegeven overheidsschuld worden voor berekeningsdoeleinden in aanmerking genomen. Wanneer deze posities niet langer aan de toets van hoge correlatie voldoen, worden zij niet in aanmerking genomen om shortposities te neutraliseren.

6.   Nominale longposities in kredietverzuimswaps worden bij de berekening als shortpositie in aanmerking genomen. Bij het berekenen van een positie in kredietverzuimswaps op overheidsschuld van een belegger wordt gebruikgemaakt van zijn nettoposities. Posities die geen overheidsobligaties zijn en die men beoogt te dekken of af te dekken via de aankoop van een kredietverzuimswap, worden niet als longpositie in aanmerking genomen. Kredietverzuimswaps worden geacht delta 1 te hebben.

7.   De netto shortpositie wordt berekend door het salderen van de nominale voor delta gecorrigeerde equivalente long- en shortposities in de uitgegeven overheidsschuld van een overheidsemittent.

8.   De netto shortpositie wordt uitgedrukt als een geldelijk bedrag in euro.

9.   Bij de berekening van posities wordt rekening gehouden met wijzigingen van de correlaties en van de totale overheidsschuld van een overheidsemittent.

10.   Alleen longposities in schuldinstrumenten van een overheidsemittent waarvan het koersverloop een hoge correlatie vertoont met het koersverloop van de overheidsschuld van een overheidsemittent worden in aanmerking genomen om shortposities in de bedoelde overheidsschuld te neutraliseren. Een gegeven longpositie in een schuld met een hoge correlatie wordt slechts eenmaal gebruikt om een shortpositie te neutraliseren in gevallen waarin de belegger meerdere shortposities van verschillende overheidsemittenten aanhoudt. Dezelfde longpositie kan niet meermaals worden gebruikt om verschillende shortposities in overheidsschuld met een hoge correlaties te verrekenen.

11.   Natuurlijke of rechtspersonen met talrijke toerekeningen van longposities in schuld met een hoge correlatie aan meerdere verschillende overheidsemittenten beschikken over vastleggingen waaruit hun toewijzingsmethoden blijken.


9.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 274/16


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 919/2012 VAN DE COMMISSIE

van 5 juli 2012

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps ten aanzien van technische reguleringsnormen voor de berekeningsmethode voor de waardedaling van liquide aandelen en andere financiële instrumenten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (1), en met name artikel 23, lid 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De berekeningsmethode voor de aanmerkelijke waardedaling van de financiële instrumenten die vervat zijn in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (2), moet aangepast zijn aan de verschillende wijzen waarop deze waardedaling wordt weergegeven naargelang van het betrokken soort financiële instrument. Deze methode kan de vorm aannemen van een daadwerkelijke daling in waarde van het financiële instrument, een stijging in het rendement van een door een particuliere emittent uitgegeven schuldinstrument of een stijging in de rendementscurve voor door overheidsemittenten uitgegeven schuldinstrumenten.

(2)

Deze verordening moet samen worden gelezen met Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012 van de Commissie (3), die drempels bepaalt voor de aanmerkelijke waardedaling van niet-liquide aandelen, door overheids- en particuliere emittenten uitgegeven schuldinstrumenten, indexfondsen (ETF's), geldmarktinstrumenten en derivaten waarvan het enige onderliggende instrument op een handelsplatform wordt verhandeld. Deze verordening moet zich derhalve beperken tot de omschrijving van de berekeningsmethode voor de aanmerkelijke waardedaling van deze instrumenten.

(3)

Om de consistentie en de rechtszekerheid voor marktdeelnemers en bevoegde autoriteiten te waarborgen dient de toepassingsdatum van deze verordening dezelfde te zijn als voor Verordening (EU) nr. 236/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012.

(4)

Aangezien in Verordening (EU) nr. 236/2012 is erkend dat verbindende technische normen moeten worden vastgesteld voordat de genoemde verordening daadwerkelijk kan worden toegepast en het van essentieel belang is om vóór 1 november 2012 de vereiste niet-essentiële elementen te specificeren die de naleving van deze verordening door marktdeelnemers en de handhaving ervan door bevoegde autoriteiten moeten vergemakkelijken, moet de onderhavige verordening in werking treden de dag nadat zij is bekendgemaakt.

(5)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) aan de Commissie heeft voorgelegd.

(6)

De ESMA heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, heeft de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en heeft een advies gevraagd aan de Stakeholdergroep effecten en markten, die opgericht is bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (4),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

1.   Deze verordening omschrijft de berekeningsmethode voor de waardedaling met 10 %, als bedoeld in artikel 23, lid 5, van Verordening (EU) nr. 236/2012, voor liquide aandelen die op een handelsplatform worden verhandeld.

2.   Deze verordening omschrijft eveneens de berekeningsmethode voor de waardedaling, als bedoeld in de overeenkomstig artikel 23, lid 7, van Verordening (EU) nr. 236/2012 vastgestelde Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 918/2012, voor de volgende financiële instrumenten die op een handelsplatform worden verhandeld:

a)

niet-liquide aandelen;

b)

de volgende niet-afgeleide financiële instrumenten:

i)

door overheids- en particuliere emittenten uitgegeven schuldinstrumenten;

ii)

indexfondsen (ETF's);

iii)

geldmarktinstrumenten;

c)

derivaten waarvan het enige onderliggende instrument op een handelsplatform wordt verhandeld.

Artikel 2

Berekeningsmethode voor een aanmerkelijke waardedaling van liquide en niet-liquide aandelen

1.   Voor een op een handelsplatform verhandeld aandeel wordt de waardedaling berekend op basis van de officiële slotkoers van de vorige dag van verhandeling op het handelsplatform gedefinieerd volgens de toepasselijke regels van dat handelsplatform.

2.   Deze berekeningsmethode houdt geen rekening met neerwaartse bewegingen van een koers welke uitsluitend het gevolg zijn van een splitsing of een corporate action of soortgelijke maatregelen die door de emittent op zijn uitgegeven aandelenkapitaal zijn toegepast, wanneer deze kunnen leiden tot een aanpassing van de koers door het desbetreffende handelsplatform.

Artikel 3

Berekeningmethode voor een aanmerkelijke waardedaling van andere niet-afgeleide financiële instrumenten

1.   De aanmerkelijke waardedaling voor andere financiële instrumenten dan aandelen die niet onder de in de punten 4 tot en met 10 van deel C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG genoemde derivatencategorieën vallen, wordt berekend volgens de methode omschreven in de leden 2, 3 en 4.

2.   Voor een financieel instrument waarvan de in artikel 23, lid 7, van Verordening (EU) nr. 236/2012 bedoelde aanmerkelijke waardedaling wordt gemeten op basis van een koers op het desbetreffende handelsplatform, wordt deze daling berekend aan de hand van de officiële slotkoers op het desbetreffende handelsplatform gedefinieerd volgens de toepasselijke regels van dit handelsplatform.

3.   Voor een door een overheidsemittent uitgegeven financieel instrument waarvan de in artikel 23, lid 7, van Verordening (EU) nr. 236/2012 bedoelde aanmerkelijke waardedaling wordt gemeten op basis van een rendementscurve, wordt deze daling berekend als een stijging in de rendementscurve in vergelijking met de rendementscurve van de overheidsemittent op de sluiting van de vorige dag van verhandeling, als berekend op basis van gegevens over de emittent die op dat handelsplatform beschikbaar zijn.

4.   Voor een financieel instrument waarvan de in artikel 23, lid 7, van Verordening (EU) nr. 236/2012 bedoelde aanmerkelijke waardedaling wordt gemeten op basis van een schommeling in het rendement, wordt deze daling berekend als een stijging van het lopende rendement vergeleken met het rendement van dat instrument op de sluiting van de vorige dag van verhandeling, als berekend op basis van gegevens over dat instrument die op dat handelsplatform beschikbaar zijn.

Artikel 4

Berekeningsmethode voor een aanmerkelijke waardedaling van derivaten

De aanmerkelijke waardedaling voor financiële instrumenten die onder de in de punten 4 tot en met 10 van deel C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG opgesomde derivatencategorieën vallen en die één enkel op een handelsplatform verhandeld onderliggend financieel instrument hebben waarvoor overeenkomstig artikel 2 of artikel 3 een aanmerkelijke waardedaling is vastgesteld, wordt berekend op basis van de aanmerkelijke waardedaling van het onderliggende financiële instrument.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 november 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 juli 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 86 van 24.3.2012, blz. 1.

(2)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(3)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(4)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.


9.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 274/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 920/2012 VAN DE COMMISSIE

van 4 oktober 2012

tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee, door vaartuigen voor de beugvisserij die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Cyprus

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De hoeveelheid blauwvintonijn die vissersvaartuigen van de Europese Unie in 2012 mogen vangen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee, is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 44/2012 van de Raad van 17 januari 2012 tot vaststelling, voor 2012, van de vangstmogelijkheden in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde niet-EU-wateren, voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor internationale onderhandelingen worden gevoerd of internationale overeenkomsten gelden (2).

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad van 6 april 2009 betreffende een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 43/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1559/2007 (3) moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van de individuele quota die aan hun vaartuigen van meer dan 24 m zijn toegewezen en, voor visserijvaartuigen van minder dan 24 m, van ten minste de aan producentenorganisaties of met soortgelijk vistuig vissende groepen van vaartuigen toegewezen quota.

(3)

Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft tot doel de langetermijnlevensvatbaarheid van de visserijsector te garanderen door een op de voorzorgsbenadering gebaseerde duurzame exploitatie van de levende aquatische rijkdommen.

(4)

Overeenkomstig artikel 36, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 moet de Commissie, wanneer zij op basis van door de lidstaten verstrekte gegevens of van andere gegevens waarover zij beschikt, van oordeel is dat de voor de Europese Unie, een lidstaat of een groep lidstaten beschikbare vangstmogelijkheden voor één of meer vistuigen of vloten als opgebruikt moeten worden beschouwd, de betrokken lidstaten daarvan in kennis stellen en de visserijactiviteiten voor het gebied, het vistuig, het bestand, de groep bestanden of de vloot die bij die specifieke visserijactiviteiten zijn betrokken, verbieden.

(5)

Uit de gegevens waarover de Commissie beschikt, blijkt dat de vangstmogelijkheden voor blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee, die zijn toegewezen aan vaartuigen voor de beugvisserij die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Cyprus, zijn opgebruikt.

(6)

Op 22 augustus 2012 heeft Cyprus aan de Commissie meegedeeld de visserijactiviteiten van zijn vaartuigen voor de beugvisserij die in 2012 actief zijn geweest in de blauwvintonijnvisserij, te hebben stopgezet. Op 5 september heeft Cyprus aan de Commissie meegedeeld dat deze sluiting is ingegaan op 22 augustus 2012 om 09:39 uur.

(7)

Onverminderd de genoemde, door Cyprus genomen maatregelen moet de Commissie bevestigen dat de visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee met ingang van 22 augustus 2012 om 09:39 uur verboden is voor vaartuigen voor de beugvisserij die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Cyprus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee door vaartuigen voor de beugvisserij die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Cyprus, wordt met ingang van 22 augustus 2012 om uiterlijk 09:39 uur verboden.

Met ingang van die datum is het ook verboden om vis van dat bestand die door die vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te kooien voor afmesting of voor de viskweek, over te laden, over te hevelen of aan te landen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 oktober 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Maria DAMANAKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 25 van 27.1.2012, blz. 55.

(3)  PB L 96 van 15.4.2009, blz. 1.


9.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 274/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 921/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 oktober 2012

tot 179e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa‘ida-netwerk

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa‘ida-netwerk (1), en met name artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 7 bis, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Op 27 september 2012 heeft het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties besloten één natuurlijke persoon te schrappen van de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren, na overweging van het door deze persoon ingediende verzoek daartoe en het uitgebreide verslag van de ombudsman die is ingesteld bij Resolutie 1904 (2009) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 dient daarom dienovereenkomstig te worden bijgewerkt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 oktober 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt als volgt gewijzigd:

De volgende vermelding wordt geschrapt van de lijst “Natuurlijke personen”:

“Abdullahi Hussein Kahie. Adres: 26 Urtegata Street, Oslo 0187 Noorwegen. Geboortedatum: 22.9.1959. Geboorteplaats: Mogadishu, Somalië. Nationaliteit: Noors. Paspoortnummer: a) 26941812 (Noors paspoort afgegeven op 23.11.2008); b) 27781924 (Noors paspoort afgegeven op 11.5.2010, geldig tot 11.5.2020). Nationaal identificatienummer: 22095919778. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 9.11.2001.”


9.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 274/22


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 922/2012 VAN DE COMMISSIE

van 8 oktober 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 oktober 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

55,0

MA

69,4

MK

44,6

TR

55,3

XS

41,5

ZZ

53,2

0707 00 05

MK

22,1

TR

123,3

ZZ

72,7

0709 93 10

TR

115,7

ZZ

115,7

0805 50 10

AR

79,1

CL

108,8

TR

84,5

UY

79,0

ZA

98,1

ZZ

89,9

0806 10 10

MK

23,1

TR

117,4

ZZ

70,3

0808 10 80

BR

79,8

CL

99,9

NZ

132,1

US

158,1

ZA

113,1

ZZ

116,6

0808 30 90

CN

59,1

TR

110,0

ZZ

84,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


RICHTLIJNEN

9.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 274/24


RICHTLIJN 2012/24/EU VAN DE COMMISSIE

van 8 oktober 2012

tot wijziging, met het oog op aanpassing van de technische bepalingen, van Richtlijn 86/297/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake aftakassen en de beveiliging daarvan bij trekkers

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan en tot intrekking van Richtlijn 74/150/EEG van de Raad (1), en met name artikel 19, lid 1, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Punt 4.2 van bijlage I bij Richtlijn 86/297/EEG van de Raad (2) bevat algemene bepalingen voor aftakassen aan de voorzijde. Tabel 2 van die bijlage voorziet in de toepassing van norm ISO 8759-1:1998 voor categorieën trekkers met aftakassen aan de voorzijde, waarin ook de maten voor de plaatsing van de aftakas worden vastgesteld. Als gevolg van nieuwe ontwerpvereisten zijn deze plaatsingsvoorschriften echter niet bruikbaar voor een groot aantal landbouw- en bosbouwtrekkers.

(2)

De voorschriften voor aftakassen aan de voorzijde in Richtlijn 86/297/EEG betreffen alleen veiligheidskwesties, namelijk de plaatsing van de aftakas, de afscherming ervan en de vrije zone eromheen. De door Richtlijn 86/297/EEG voorgeschreven plaatsing van de aftakas is niet bruikbaar voor verscheidene trekkercategorieën die momenteel op de markt zijn, en de daaraan gemonteerde werktuigen. Tabel 2 van bijlage I bij Richtlijn 86/297/EEG sluit reeds de trekkercategorieën T4.1 en T4.3 van de plaatsingsvoorschriften uit.

(3)

Evenmin als de trekkers van de categorieën T4.1 en T4.3 die thans van de voorschriften van punt 4.2 van norm ISO 8759-1:1998 worden vrijgesteld, kunnen de trekkers van de categorieën T1, T2, T3, T4.2 en T5 aan deze eisen voldoen.

(4)

Verscheidene trekkers kunnen worden uitgerust met speciale typen aftakassen, waarop norm ISO 8759-1:1998 niet van toepassing is.

(5)

Wat de trekkers van categorie T3 betreft, is de norm is alleen van toepassing indien de trekker is uitgerust met een aftakas zoals gespecificeerd in die norm. Andere categorieën voertuigen, zoals die van T2 en bepaalde kleine T1-trekkers, kunnen echter worden uitgerust met speciale typen aftakassen die niet onder de norm vallen. Bijgevolg moet de vrijstelling van de voorschriften van norm ISO 8759-1:1998 worden uitgebreid naar de trekkercategorieën T1 en T2.

(6)

Soortgelijke problemen doen zich voor in de overeenkomstige C-categorieën.

(7)

Aangezien de specificaties van norm ISO 8759-1:1998, met uitzondering van punt 4.2, van toepassing moeten zijn op trekkers van alle T- en C-categorieën die zijn uitgerust met aftakassen aan de voorzijde, wordt tabel 2 overbodig en moet deze worden geschrapt.

(8)

Richtlijn 86/297/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 20, lid 1, van Richtlijn 2003/37/EG ingestelde Comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 86/297/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 4.2 wordt vervangen door:

„4.2   Bepalingen voor aftakassen aan de voorzijde

De specificaties van ISO 8759-1:1998 zijn, met uitzondering van punt 4.2, van toepassing op trekkers van alle T- en C-categorieën die zijn uitgerust met aftakassen aan de voorzijde zoals gespecificeerd in deze norm.”.

2)

Tabel 2 wordt geschrapt.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 oktober 2013 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 november 2013.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 oktober 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 171 van 9.7.2003, blz. 1.

(2)  PB L 186 van 8.7.1986, blz. 19.


BESLUITEN

9.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 274/26


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 4 oktober 2012

waarbij Hongarije wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(2012/624/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 3 februari 2012, heeft Hongarije verzocht om machtiging tot afwijking, voor een periode van twee jaar vanaf 1 juli 2012, van de bepalingen van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de tot voldoening van de btw gehouden persoon. In die brief heeft Hongarije verklaard geen verlenging van deze machtiging te zullen vragen.

(2)

Bij brief van 26 april 2012 heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG de overige lidstaten van het verzoek van Hongarije in kennis gesteld en bij brief van 2 mei 2012 heeft zij Hongarije meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek. De Commissie heeft haar voorstel tot machtiging van de afwijking op 29 juni 2012 aan de Raad voorgelegd.

(3)

De tot voldoening van de btw gehouden persoon is in de regel de belastingplichtige die de goederen levert, in overeenstemming met artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG. De door Hongarije gevraagde derogatie strekt ertoe deze verplichting, gedurende een beperkte periode, te verleggen naar de belastingplichtige die leveringen ontvangt van bepaalde onbewerkte landbouwproducten in de sector van de graangewassen en van de oliehoudende zaden.

(4)

Hongarije heeft geconstateerd dat een aantal bedrijven in die sectoren zich schuldig maakt aan diverse vormen van belastingontduiking, zowel in de binnenlandse als in de intracommunautaire handel, door de door hen in rekening gebrachte btw niet af te dragen aan de schatkist. Hun afnemers behouden evenwel hun recht op aftrek, voor zover zij belastingplichtigen met een volledig recht op aftrek zijn.

(5)

De aanwijzing van de belastingplichtige afnemer van de geleverde goederen als de tot voldoening van de btw gehouden persoon in plaats van de leverancier is een tijdelijke noodmaatregel die een einde zou maken aan de mogelijkheid om op deze manier belasting te ontduiken. Om doeltreffend te zijn moet de maatregel betrekking hebben op de oogst van 2012. Zij moet na een termijn van twee jaar verstrijken, wat Hongarije voldoende tijd moet geven om in de landbouwsector definitieve en met Richtlijn 2006/112/EG verenigbare maatregelen vast te stellen waarmee deze fraudepraktijk kan worden voorkomen en bestreden.

(6)

Teneinde te voorkomen dat de belastingontduiking zich verplaatst naar het stadium waarin de producten worden verwerkt, of naar andere producten of sectoren, is het evenwel dienstig dat Hongarije tegelijkertijd passende controlemaatregelen en rapportageverplichtingen invoert en de Commissie daarvan in kennis stelt.

(7)

Opdat deze bijzondere maatregel uitsluitend van toepassing zou zijn op een aantal welomschreven landbouwproducten en de rechtszekerheid niet in het gedrang zou komen, moet de gecombineerde nomenclatuur die is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (2), worden gebruikt om de producten waarop de bijzondere maatregel ziet, te omschrijven.

(8)

De maatregel staat in verhouding tot de beoogde doelstellingen omdat hij beperkt is in de tijd en geen algemene strekking heeft maar slechts geldt voor een aantal nauwkeurig omschreven producten die, in de staat waarin zij zich bevinden, normaal niet bestemd zijn voor eindverbruik en ten aanzien waarvan er aanzienlijke btw-inkomsten verloren zijn gegaan als gevolg van belastingontduiking.

(9)

De bijzondere maatregel heeft geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG wordt Hongarije gemachtigd de belastingplichtige afnemer van de volgende goederen zoals vermeld in de gecombineerde nomenclatuur die is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2658/87, aan te wijzen als de tot voldoening van de belasting gehouden persoon:

GN-code

Product

1001

Tarwe en mengkoren

1002

Rogge

1003

Gerst

1004

Haver

1005

Maïs

1008 60 00

Triticale

1201

Sojabonen, ook indien gebroken

1205

Kool- en raapzaad, ook indien gebroken

1206 00

Zonnebloempitten, ook indien gebroken

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde machtiging is afhankelijk van de invoering van passende en doeltreffende controlemaatregelen en rapportageverplichtingen door Hongarije met betrekking tot de belastingplichtigen die goederen leveren waarop dit besluit van toepassing is.

Hongarije stelt de Commissie in kennis van de invoering van de in de eerste alinea bedoelde maatregelen en verplichtingen.

Artikel 3

Dit besluit wordt van kracht op de datum van kennisgeving ervan.

Het is van toepassing van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2014.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot Hongarije.

Gedaan te Luxemburg, 4 oktober 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

S. CHARALAMBOUS


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.


9.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 274/28


BESLUIT VAN DE RAAD

van 4 oktober 2012

houdende benoeming van een Cypriotisch lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

(2012/625/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 302,

Gezien de voordracht van de regering van de Republiek Cyprus,

Gezien het advies van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 13 september 2010 heeft de Raad Besluit 2010/570/EU, Euratom tot benoeming van de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de periode van 21 september 2010 tot en met 20 september 2015 (1) vastgesteld.

(2)

Een zetel van lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité is vrijgekomen doordat een einde is gekomen aan de ambtstermijn van de heer Andreas LOUROUTZIATIS,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer Manthos MAVROMMATIS wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 20 september 2015, benoemd tot lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 4 oktober 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

S. CHARALAMBOUS


(1)  PB L 251 van 25.9.2010, blz. 8.


9.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 274/29


BESLUIT VAN DE RAAD

van 4 oktober 2012

houdende benoeming van zes Roemeense leden en van vijf Roemeense plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s

(2012/626/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht door de regering van Roemenië,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009 respectievelijk 18 januari 2010 heeft de Raad Besluit 2009/1014/EU (1) en Besluit 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio’s zijn zes zetels van lid vrijgekomen door het verstrijken van het mandaat van de heer Decebal ARNĂUTU, mevrouw Veronica DIACONU, mevrouw Edita Emőke LOKODI, de heer Constantin OSTAFICIUC, de heer Vasile SAVA en de heer Gheorghe Bunea STANCU. In het Comité van de Regio’s zijn vijf zetels van plaatsvervanger vrijgekomen door het verstrijken van het mandaat van de heer Árpád Szabolcs CSEHI, de heer Gheorghe FLUTUR, mevrouw Mariana MIRCEA, de heer Mircia MUNTEAN en mevrouw Ioana TRIFOI,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s worden voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 25 januari 2015, benoemd:

a)

tot lid:

de heer Cristian Mihai ADOMNIȚEI, President of Iași County Council

de heer Dragoș Adrian BENEA, President of Bacău County Council

de heer Ovidiu BRĂILOIU, Mayor of Eforie town, Constanța County

de heer Csaba BORBOLY, President of Harghita County Council

mevrouw Mariana GÂJU, Mayor of the Cumpăna commune, Constanța County

de heer Emilian OPREA, Mayor of Chitila town, Ilfov County

en

b)

tot plaatsvervanger:

de heer Andrei Ioan CHILIMAN, Mayor of District 1 — Bucharest

mevrouw Veronica DIACONU, Local Councillor, Gorgota commune Local Council, Prahova County

de heer Petru Nicolae IOȚCU, President of Arad County Council

de heer Marian PETRACHE, President of Ilfov County Council

de heer Silviu PONORAN, Mayor of Zlatna town, Alba County.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 4 oktober 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

S. CHARALAMBOUS


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.


9.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 274/30


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 5 oktober 2012

betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van Australië als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/627/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (1), en met name artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 17 november 2009 heeft de Commissie aan het Comité van Europese effectenregelgevers (CEER), wiens taken zijn overgenomen door de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA, European Securities and Markets Authority), die op 1 januari 2011 is opgericht op grond van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (2), een mandaat verleend om technisch advies uit te brengen in verband met de technische beoordeling van het juridische en toezichtkader van Australië inzake ratingbureaus.

(2)

In haar op 18 april 2012 uitgebrachte advies heeft de ESMA voorgesteld het Australische juridische en toezichtkader inzake ratingbureaus als gelijkwaardig aan Verordening (EG) nr. 1060/2009 te beschouwen.

(3)

Overeenkomstig artikel 5, lid 6, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1060/2009, moet worden beoordeeld of aan drie voorwaarden is voldaan voordat het juridische en toezichtkader van een derde land als gelijkwaardig aan Verordening (EG) nr. 1060/2009 kan worden beschouwd.

(4)

Volgens de eerste voorwaarde moeten ratingbureaus in het betrokken derde land aan toelating of registratie zijn onderworpen en doorlopend aan effectief toezicht en effectieve handhaving zijn onderworpen. Het Australische juridische en toezichtkader inzake ratingbureaus is op 1 januari 2010 ingevoerd. Alle desbetreffende wet- en regelgeving, namelijk de Corporations Act (2001) en de Australian Securities and Investments Commission (ASIC) Act (2001), is in werking getreden. Overeenkomstig dit toezicht- en regelgevingskader moeten ratingbureaus geregistreerd zijn en staan zij doorlopend onder toezicht van de Australian Securities and Investments Commission (ASIC). Het Australische juridische en toezichtkader heeft de ASIC voldoende bevoegdheden toegekend om ratingbureaus aan een effectief toezicht en een effectieve handhaving te kunnen onderwerpen. De ASIC beschikt daarbij ook over de bevoegdheid om sancties te treffen tegen ratingbureaus die de toepasselijke voorschriften overtreden. De ASIC kan worden gemachtigd niet door ratingbureaus overgelegde boeken in beslag te nemen. De ASIC is bevoegd om op basis van een door de bevoegde rechterlijke autoriteit afgegeven huiszoekingsbevel de bedrijfsruimten van ratingbureaus te doorzoeken. Voorts is de ASIC op grond van de Corporations Act gemachtigd om zich tot een federale rechtbank te wenden voor een bevel tot intrekking van de vergunning van een ratingbureau. Na een dergelijke intrekking van een vergunning kan de ASIC zich tot een rechtbank wenden met het verzoek een ratingbureau definitief te verbieden ratings in Australië af te geven. Overeenkomstig de Corporations Act kan de ASIC de rechter ook verzoeken een ratingbureau te bevelen onrechtmatige gedragingen te staken of geldboeten op te leggen ingeval een ratingbureau een van de krachtens de desbetreffende wetgeving inzake financiële diensten op hem rustende verplichtingen heeft geschonden. De tussen de ESMA en de ASIC gesloten samenwerkingsovereenkomst voorziet in de uitwisseling van informatie over de ten aanzien van grensoverschrijdende ratingbureaus getroffen handhavings- en toezichtmaatregelen.

(5)

Volgens de tweede voorwaarde moeten ratingbureaus in het derde land onderworpen zijn aan juridisch bindende voorschriften die gelijkwaardig zijn aan die van de artikelen 6 tot en met 12 van en bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1060/2009. Het Australische juridische en toezichtkader beantwoordt aan de doelstellingen van het toezicht- en regelgevingskader van de EU inzake ratingbureaus wat het beheer van belangenconflicten betreft. Het beheer van belangenconflicten is voorgeschreven bij de Australische wetgeving (ASIC-wet), inclusief de verplichting tot het beheren van belangenconflicten en organisatorische vereisten, met name ten aanzien van uitbesteding, het bijhouden van gegevens en geheimhouding. Wat corporate governance betreft, moet een ratingbureau krachtens de vergunningsvoorwaarden van de ASIC op zodanige wijze zijn georganiseerd dat zijn bedrijfsbelang geen afbreuk doet aan de onafhankelijkheid en nauwkeurigheid van zijn ratingactiviteiten. Het Australische kader verplicht ratingbureaus ook een strikte toetsingsfunctie voor ratingmethodologieën in te stellen en bevat tevens een breed scala aan informatievereisten met betrekking tot ratings en ratingactiviteiten. Het Australische juridische en toezichtkader beantwoordt derhalve aan de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1060/2009 wat betreft het beheer van belangenconflicten, de organisatorische processen en procedures die een ratingbureau dient te hebben ingesteld, de kwaliteit van ratings en ratingmethodologieën, de openbaarmaking van ratings en de algemene en periodieke openbaarmaking van ratingactiviteiten. Het voorziet zodoende in een gelijkwaardige bescherming wat integriteit, transparantie, goed bestuur van ratingbureaus en betrouwbaarheid van de ratingactiviteiten betreft.

(6)

Volgens de derde voorwaarde moet de regelgeving in het derde land bemoeienis van de toezichthoudende autoriteiten en andere overheden van dat derde land met de inhoud van ratings en methodologieën uitsluiten. Een dergelijke bemoeienis met ratings en ratingmethodologieën zou indruisen tegen de doelstellingen van hoofdstuk 7 van de Australische Corporations Act van 2001 en tegen de ASIC-doelstellingen. Noch de ASIC, noch enigerlei andere overheid is bevoegd om zich met de inhoud van ratings of ratingmethodologieën te bemoeien.

(7)

Gezien de onderzochte factoren kan het Australische juridische en toezichtkader inzake ratingbureaus worden geacht te voldoen aan de in artikel 5, lid 6, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1060/2009 gestelde voorwaarden. Het Australische juridische en toezichtkader inzake ratingbureaus moet daarom als gelijkwaardig worden beschouwd aan het juridische en toezichtkader dat bij Verordening (EG) nr. 1060/2009 is ingesteld. In samenwerking met de ESMA zal de Commissie de ontwikkeling van het Australische juridische en toezichtkader inzake ratingbureaus en de inachtneming van de voorwaarden op grond waarvan dit besluit is genomen, blijven monitoren.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het effectenbedrijf,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1060/2009 wordt het Australische juridische en toezichtkader inzake ratingbureaus als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 beschouwd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 5 oktober 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 302 van 17.11.2009, blz. 1.

(2)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.


9.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 274/32


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 5 oktober 2012

betreffende de erkenning van het juridische en toezichtkader van de Verenigde Staten van Amerika als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/628/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (1), en met name artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 juni 2009 heeft de Commissie aan het Comité van Europese effectenregelgevers (CEER), wiens taken zijn overgenomen door de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA, European Securities and Markets Authority), die op 1 januari 2011 is opgericht op grond van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (2), een mandaat verleend om technisch advies uit te brengen in verband met de technische beoordeling van het juridische en toezichtkader van de Verenigde Staten van Amerika (hierna de „Verenigde Staten” genoemd) inzake ratingbureaus.

(2)

In zijn op 21 mei 2010 uitgebrachte eerste advies heeft het CEER erop gewezen dat er op twee terreinen (namelijk de kwaliteit van methodologieën en ratings en de openbaarmaking van ratings) aanzienlijke verschillen tussen het kader van de Verenigde Staten en het Uniekader bleven bestaan. Vervolgens heeft de ESMA, na de inwerkingtreding op 21 juli 2010 van de Dodd-Frank Wall Street Reform and Consumer Protection Act, haar technische advies aan de Commissie geactualiseerd en aangegeven dat het juridische en toezichtkader van de Verenigde Staten inzake ratingbureaus thans als gelijkwaardig aan Verordening (EG) nr. 1060/2009 kon worden beschouwd.

(3)

Overeenkomstig artikel 5, lid 6, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1060/2009, moet worden beoordeeld of aan drie voorwaarden is voldaan voordat het juridische en toezichtkader van een derde land als gelijkwaardig aan Verordening (EG) nr. 1060/2009 kan worden beschouwd.

(4)

Volgens de eerste voorwaarde moeten ratingbureaus in het betrokken derde land aan toelating of registratie zijn onderworpen en doorlopend aan effectief toezicht en effectieve handhaving zijn onderworpen. Het juridische en toezichtkader van de Verenigde Staten inzake ratingbureaus bestaat uit de Credit Rating Agency Reform Act van 2006 (hierna de „wet op de ratingbureaus” genoemd), waarmee ter bescherming van de beleggers en in het algemeen belang wordt beoogd de kwaliteit van de ratings te verbeteren door de verantwoording, transparantie en mededinging in de sector van de ratingbureaus te bevorderen, alsook uit artikel 15E (3), artikel 17 (4) en artikel 21B(a) (5) van de Securities Exchange Act (hierna de „beurswet” genoemd). De bepalingen van de wet op de ratingbureaus zijn van toepassing geworden met de vaststelling in juni 2007 door de Securities and Exchange Commission (SEC) van een reeks voorschriften ter uitvoering van een registratie- en toezichtprogramma voor ratingbureaus die zich laten registreren als een Nationally Recognized Statistical Ratings Organization (NRSRO). Opdat hun ratings voor regelgevingsdoeleinden kunnen worden gebruikt, moeten ratingbureaus zich bij de SEC laten registreren, waarna zij doorlopend aan toezicht van de SEC zijn onderworpen. De SEC beschikt over een breed scala aan toezichtbevoegdheden waardoor zij in staat is na te gaan of ratingbureaus hun wettelijke verplichtingen nakomen. Het betreft onder meer de bevoegdheid om documenten in te zien, om onderzoeken en inspecties ter plaatse te verrichten, alsook om toegang tot gegevens over opgenomen telefoongesprekken en elektronische communicatie op te eisen. De SEC kan deze bevoegdheden niet alleen ten aanzien van ratingbureaus, maar ook ten aanzien van andere bij ratingactiviteiten betrokken personen uitoefenen. Overeenkomstig artikel 15E(p)(3)(A) van de beurswet moet de SEC ten minste jaarlijks een onderzoek naar elke NRSRO instellen en over de bevindingen van deze onderzoeken verslag uitbrengen (6). Wanneer de SEC heeft vastgesteld dat een NRSRO een uit het toepasselijke toezicht- en regelgevingskader voortvloeiende verplichting heeft geschonden, kan zij kiezen uit een breed scala van toezichtmaatregelen om een einde aan de inbreuk te maken. Deze maatregelen omvatten onder meer de bevoegdheid om de registratie in te trekken, om het gebruik van ratings voor regelgevingsdoeleinden op te schorten en om ratingbureaus te bevelen een einde aan de inbreuk te maken. De SEC kan ratingbureaus ook zware straffen opleggen omdat zij de geldende voorschriften hebben overtreden. De NRSRO's zijn bijgevolg doorlopend aan effectief toezicht en effectieve handhaving onderworpen. De tussen de ESMA en de SEC gesloten samenwerkingsovereenkomst voorziet in de uitwisseling van informatie over de ten aanzien van grensoverschrijdende ratingbureaus getroffen handhavings- en toezichtmaatregelen.

(5)

Volgens de tweede voorwaarde moeten ratingbureaus in het derde land onderworpen zijn aan juridisch bindende voorschriften die gelijkwaardig zijn aan die van de artikelen 6 tot en met 12 van en bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1060/2009. Het juridische en toezichtkader van de Verenigde Staten beantwoordt aan de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1060/2009 wat betreft het beheer van belangenconflicten, de organisatorische processen en procedures die een ratingbureau dient te hebben ingesteld, de kwaliteit van ratings en ratingmethodologieën, de openbaarmaking van ratings en de algemene en periodieke openbaarmaking van ratingactiviteiten. Het kader van de Verenigde Staten voorziet derhalve in een gelijkwaardige bescherming wat integriteit, transparantie, goed bestuur van ratingbureaus en betrouwbaarheid van de ratingactiviteiten betreft.

(6)

Volgens de derde voorwaarde moet de regelgeving in het derde land bemoeienis van de toezichthoudende autoriteiten en andere overheden van dat derde land met de inhoud van ratings en methodologieën uitsluiten. In dit verband zij erop gewezen dat het de SEC en enigerlei andere overheid in de Verenigde Staten bij wet verboden is zich met de inhoud van ratings en ratingmethodologieën te bemoeien.

(7)

Gezien de onderzochte factoren kan het juridische en toezichtkader van de Verenigde Staten inzake ratingbureaus worden geacht te voldoen aan de in artikel 5, lid 6, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1060/2009 gestelde voorwaarden. Het juridische en toezichtkader van de Verenigde Staten inzake ratingbureaus moet daarom als gelijkwaardig worden beschouwd aan het juridische en toezichtkader dat bij Verordening (EG) nr. 1060/2009 is ingesteld. In samenwerking met de ESMA zal de Commissie de ontwikkeling van het juridische en toezichtkader van de Verenigde Staten inzake ratingbureaus en de inachtneming van de voorwaarden op grond waarvan dit besluit is genomen, blijven monitoren.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het effectenbedrijf,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1060/2009 wordt het juridische en toezichtkader van de Verenigde Staten inzake ratingbureaus als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 1060/2009 beschouwd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 5 oktober 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 302 van 17.11.2009, blz. 1.

(2)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

(3)  15 U.S.C.78o-7.

(4)  15 U.S.C.78q.

(5)  15 U.S.C.78u-2.

(6)  Zie het samenvattende verslag van september 2011 over de onderzoeken van de SEC-diensten bij elke NRSRO.