ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.092.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 92

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
30 maart 2012


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit nr. 281/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 29 maart 2012 tot wijziging van Beschikking nr. 573/2007/EG tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma Solidariteit en beheer van de migratiestromen

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2012 van de Commissie van 28 maart 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten

4

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 283/2012 van de Commissie van 29 maart 2012 tot vaststelling van de forfaitaire vergoeding per bedrijfsformulier vanaf het boekjaar 2012 in het kader van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen

15

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 284/2012 van de Commissie van 29 maart 2012 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de invoer van levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 961/2011 ( 1 )

16

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 285/2012 van de Commissie van 29 maart 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

24

 

 

BESLUITEN

 

 

2012/181/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 26 maart 2012 waarbij Roemenië wordt gemachtigd een bijzondere maatregel te treffen die afwijkt van artikel 287 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

26

 

 

2012/182/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 28 maart 2012 betreffende een bijdrage van de Unie voor 2012 in de financiering van een programma ter bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen in de Franse overzeese departementen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 1954)

28

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

BESLUITEN

30.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/1


BESLUIT Nr. 281/2012/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 maart 2012

tot wijziging van Beschikking nr. 573/2007/EG tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, onder g),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het kader van de vaststelling van een gemeenschappelijk hervestigingsprogramma van de Unie, dat beoogt het effect van de hervestigingsinspanningen van de Unie bij het verlenen van bescherming aan vluchtelingen te vergroten en het strategische effect van hervestiging te optimaliseren door deze beter te richten op degenen die het meest behoefte hebben aan hervestiging, dienen op Unieniveau gemeenschappelijke prioriteiten inzake hervestiging te worden geformuleerd.

(2)

In artikel 80 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is bepaald dat aan het beleid van de Unie als omschreven in het hoofdstuk grenscontroles, asiel en immigratie, en aan de uitvoering daarvan, de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, ook op financieel vlak, ten grondslag liggen, alsook dat de handelingen van de Unie die uit hoofde van dit hoofdstuk worden vastgesteld, telkens wanneer dat nodig is, passende bepalingen bevatten voor de toepassing van dat beginsel.

(3)

Daartoe worden specifieke gemeenschappelijke hervestigingsprioriteiten van de Unie voor 2013 geformuleerd, die zijn opgesomd in de bijlage die door dit besluit aan Beschikking nr. 573/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) is gehecht; deze prioriteiten zijn gebaseerd op twee categorieën, waarvan de eerste de personen omvat die behoren tot een specifieke categorie die onder de hervestigingscriteria van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen (UNHCR) valt en de tweede de personen omvat die afkomstig zijn uit landen of regio’s die worden vermeld in de jaarlijkse UNHCR-hervestigingsprognose, voor zover een gemeenschappelijk optreden van de Unie er aanzienlijk toe kan bijdragen dat wordt voorzien in de behoefte aan bescherming.

(4)

Op basis van de hervestigingsbehoeften zoals aangegeven in de bijlage die door dit besluit aan Beschikking nr. 573/2007/EG is gehecht, en waarin de specifieke gemeenschappelijke hervestigingsprioriteiten van de Unie worden opgesomd, moet tevens worden voorzien in extra financiële steun voor de hervestiging van personen uit bepaalde geografische regio’s, van bepaalde nationaliteiten of behorend tot specifieke categorieën te hervestigen vluchtelingen, voor zover is vastgesteld dat hervestiging het meest gepaste antwoord is op hun specifieke behoeften.

(5)

Gezien het strategische belang van hervestiging van personen uit landen of regio’s waarin regionale beschermingsprogramma’s zullen worden uitgevoerd, dient extra financiële bijstand beschikbaar te worden gesteld voor de hervestiging van personen uit Tanzania, Oost-Europa (Belarus, de Republiek Moldavië en Oekraïne), de Hoorn van Afrika (Djibouti, Kenia en Jemen) en Noord-Afrika (Egypte, Libië en Tunesië), en uit andere landen of regio’s die in de toekomst worden aangewezen.

(6)

Om meer lidstaten aan te moedigen deel te nemen aan hervestiging, dient tevens extra financiële steun te worden verleend aan lidstaten die voor het eerst besluiten mensen te hervestigen.

(7)

Tevens moeten de regels worden vastgelegd op grond waarvan uitgaven in aanmerking komen voor de extra financiële steun voor hervestiging.

(8)

Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft het Verenigd Koninkrijk te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van dit besluit wenst deel te nemen.

(9)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat niet bindend is voor, noch van toepassing is in Ierland.

(10)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking nr. 573/2007/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De lidstaten ontvangen een vast bedrag overeenkomstig lid 3 bis per persoon die op grond van een of meer van de volgende prioriteiten wordt hervestigd:

a)

personen die afkomstig zijn uit landen of regio’s die zijn aangewezen voor een regionaal beschermingsprogramma;

b)

personen die behoren tot een of meer van de volgende kwetsbare groepen:

kinderen en vrouwen die gevaar lopen,

niet-begeleide minderjarigen,

overlevenden van geweld en/of martelingen,

personen met ernstige medische problemen die alleen indien ze worden hervestigd kunnen worden opgelost,

personen die voor hun juridische en/of fysieke bescherming dringend moeten worden hervestigd;

c)

de in de bijlage bij deze beschikking opgesomde specifieke gemeenschappelijke hervestigingsprioriteiten van de Unie voor 2013.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„3 bis.   De lidstaten ontvangen een vast bedrag van 4 000 EUR per persoon die wordt hervestigd op grond van de in lid 3 opgesomde prioriteiten.

In de hierna genoemde gevallen wordt het vaste bedrag op de volgende wijze verhoogd:

6 000 EUR per hervestigde persoon voor de lidstaten die het vaste hervestigingsbedrag uit het Fonds voor het eerst ontvangen;

5 000 EUR per hervestigde persoon voor de lidstaten die het vaste hervestigingsbedrag uit het Fonds in de voorafgaande werkingsjaren van het Fonds al eens hebben ontvangen.”;

c)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Indien lidstaten personen hervestigen op grond van meer dan één van de in lid 3 opgesomde hervestigingsprioriteiten van de Unie, ontvangen zij het vaste bedrag voor elke betrokken persoon slechts één keer.”;

d)

artikel 13, lid 6, wordt vervangen door:

„6.   Uiterlijk 1 mei 2012 verstrekken de lidstaten de Commissie een raming van het aantal personen dat zij in de loop van het volgende kalenderjaar op grond van de in lid 3 opgesomde prioriteiten, zullen hervestigen, alsmede de verdeling over de in dat lid genoemde categorieën. De Commissie deelt deze inlichtingen mee aan het comité bedoeld in artikel 52.”;

e)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„7.   De resultaten en effecten van de financiële stimulans voor hervestiging op grond van de in lid 3 opgesomde prioriteiten, worden door de lidstaten in het in artikel 50, lid 2, en door de Commissie in het in artikel 50, lid 3, bedoelde verslag gerapporteerd.”.

2)

Aan artikel 35 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   Het vaste bedrag per hervestigde persoon dat aan de lidstaten wordt toegekend, wordt uitgekeerd als forfaitaire som per daadwerkelijk hervestigde persoon.”.

3)

De tekst in de bijlage bij dit besluit wordt als bijlage gehecht aan Beschikking nr. 573/2007/EG.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2012.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

N. WAMMEN


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 18 mei 2010 (PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 161) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 8 maart 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 29 maart 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 144 van 6.6.2007, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE

Lijst van de specifieke gemeenschappelijke hervestigingsprioriteiten van de Unie voor 2013

1.

Congolese vluchtelingen in het Grote Merengebied (Burundi, Malawi, Rwanda en Zambia);

2.

Vluchtelingen uit Irak in Turkije, Syrië, Libanon en Jordanië;

3.

Afghaanse vluchtelingen in Turkije, Pakistan en Iran;

4.

Somalische vluchtelingen in Ethiopië;

5.

Birmaanse vluchtelingen in Bangladesh, Maleisië en Thailand;

6.

Eritrese vluchtelingen in Oost-Sudan.”.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

30.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 282/2012 VAN DE COMMISSIE

van 28 maart 2012

tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten

(codificatie)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1), en met name artikel 43, onder a), d), f) en j), artikel 47, lid 2, artikel 134, artikel 143, onder b), artikel 148, artikel 161, lid 3, artikel 171 en artikel 172, lid 2,

Gezien Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (2), en met name de artikelen 37 en 38,

Gezien Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (3), en met name artikel 4, lid 4, artikel 6, lid 4, artikel 7, lid 3, en artikel 11, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad van 30 januari 2006 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (4), en met name artikel 25,

Gezien Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (5), en met name artikel 142, onder c),

Gezien Verordening (EG) nr. 2799/98 van de Raad van 15 december 1998 tot vaststelling van het agromonetaire stelsel voor de euro (6), en met name artikel 9,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten (7) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (8). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

Luidens een groot aantal bepalingen in landbouwverordeningen van de Unie wordt het stellen van een zekerheid geëist als garantie voor de betaling van een bedrag dat is verschuldigd, als een verplichting niet wordt nagekomen. De ervaring heeft evenwel aangetoond dat deze eis in de praktijk op zeer uiteenlopende manieren wordt geïnterpreteerd. Bijgevolg moet om ongelijke concurrentievoorwaarden te voorkomen, deze eis worden omschreven.

(3)

In het bijzonder moet de vorm van de zekerheid worden omschreven.

(4)

Vele bepalingen in de landbouwverordeningen van de Unie bepalen dat de gestelde zekerheid wordt verbeurd wanneer een verplichting waarvoor een zekerheid is gesteld, niet wordt nagekomen zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen niet nakoming van primaire en van secundaire of ondergeschikte verplichtingen. Uit een oogpunt van billijkheid moet een onderscheid worden gemaakt tussen de gevolgen van niet-nakoming van een primaire verplichting en de gevolgen van niet-nakoming van een secundaire of ondergeschikte verplichting. In het bijzonder moet worden bepaald dat wanneer dit mogelijk is slechts een deel van de zekerheid wordt verbeurd wanneer in feite aan de primaire verplichting is voldaan, maar de uiterste termijn hiervoor iets is overschreden of wanneer een ondergeschikte verplichting niet is nagekomen.

(5)

Tussen de gevolgen van niet-nakoming van een verplichting moet geen onderscheid worden gemaakt op grond van de vraag of hiervoor al dan niet een voorschot werd ontvangen. Dienovereenkomstig dienen voor zekerheden die voor voorschotten worden gesteld afzonderlijke regels te gelden.

(6)

De kosten voor het stellen van een zekerheid, zowel voor degene die de zekerheid stelt als voor de bevoegde autoriteiten, kunnen in geen verhouding staan tot het bedrag waarvan de betaling door de zekerheid wordt gegarandeerd, wanneer dit bedrag beneden een bepaalde grens ligt. De bevoegde autoriteiten moeten derhalve het recht hebben van het eisen van een zekerheid af te zien voor de betaling van een bedrag beneden die grens. Bovendien moeten de bevoegde autoriteiten worden gemachtigd van het eisen van een zekerheid af te zien, wanneer de aard van de voor de nakoming van de verplichtingen verantwoordelijke partij zulks onnodig maakt.

(7)

Een bevoegde autoriteit moet het recht hebben een aangeboden zekerheid te weigeren, wanneer zij van oordeel is dat de zekerheid ontoereikend is.

(8)

In de gevallen waarin dit niet elders is geschied, moet een termijn worden vastgesteld voor het leveren van de bewijzen die zijn vereist om een zekerheid te kunnen vrijgeven.

(9)

Voor de wisselkoers die moet worden gebruikt voor de omrekening van een in euro uitgedrukte zekerheid in nationale valuta, moet het feit, waardoor het bedrag wordt verschuldigd, als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2799/98, worden omschreven in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1913/2006 van de Commissie (9).

(10)

De procedure die moet worden gevolgd wanneer een zekerheid is verbeurd, moet worden vastgesteld.

(11)

De Commissie moet in staat worden gesteld toezicht te houden op de toepassing van de bepalingen inzake zekerheden.

(12)

In deze verordening worden de regels vastgesteld die in het algemeen gelden, tenzij in specifieke wetgeving van de Unie afwijkende bepalingen zijn vastgesteld.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en zijn ter informatie voorgelegd aan de andere bevoegde comités,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

In deze verordening worden de bepalingen vastgesteld inzake het stellen van zekerheden in het kader van de hierna genoemde verordeningen of van krachtens die verordeningen vastgestelde verordeningen, tenzij in die verordeningen anders is bepaald:

a)

verordeningen tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten:

Verordening (EG) nr. 104/2000 (visserij- en aquacultuurproducten),

Verordening (EG) nr. 1234/2007 (integrale-GMO-verordening);

b)

Verordening (EG) nr. 73/2009 (regelingen inzake rechtstreekse steunverlening);

c)

Verordening (EG) nr. 1216/2009 (handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen).

Artikel 2

Deze verordening is van toepassing in alle gevallen waarin, in de in artikel 1 genoemde verordeningen, is voorzien in een zekerheid, zoals gedefinieerd in artikel 3, ongeacht of de specifieke term „zekerheid” is gebruikt.

Deze verordening is niet van toepassing op zekerheden die worden gesteld als garantie voor de betaling van bij invoer of uitvoer verschuldigde rechten als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (10).

Artikel 3

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „zekerheid”: de verzekering dat een bepaald bedrag wordt betaald of verbeurd aan een bevoegde autoriteit, als een bepaalde verplichting niet wordt nagekomen;

b)   „algemene zekerheid”: een zekerheid die bij de bevoegde autoriteit wordt gesteld, als garantie voor het nakomen van meer dan één verplichting;

c)   „verplichting”: een bij een verordening opgelegde eis, of een geheel van zulke eisen, om een handeling te verrichten of zich daarvan te onthouden;

d)   „bevoegde autoriteit”: hetzij de autoriteit die bevoegd is tot het aanvaarden van een zekerheid, hetzij de autoriteit die bevoegd is om te besluiten of een zekerheid op grond van de toepasselijke regeling wordt vrijgegeven of verbeurd.

HOOFDSTUK II

VERPLICHTING TOT ZEKERHEIDSTELLING

Artikel 4

Een zekerheid moet worden gesteld door of voor degene die verantwoordelijk is voor de betaling van een bedrag, dat is verschuldigd wanneer een verplichting niet wordt nagekomen.

Artikel 5

1.   De bevoegde autoriteit behoeft geen zekerheidstelling te eisen, wanneer het te garanderen bedrag minder dan 500 EUR bedraagt.

2.   Bij toepassing van het bepaalde in lid 1 verbindt de betrokkene zich er schriftelijk toe een bedrag te betalen dat gelijkwaardig is aan het bedrag dat van hem zou zijn gevorderd als hij een zekerheid had gesteld en deze vervolgens geheel of gedeeltelijk verbeurd zou zijn verklaard.

Artikel 6

De bevoegde autoriteit behoeft geen zekerheid te eisen, wanneer de partij die verantwoordelijk is voor het nakomen van de verplichtingen:

a)

een overheidsorgaan is dat functies van een overheidsinstantie vervult;

b)

een particuliere instelling is die, onder staatstoezicht, de onder a) bedoelde functies vervult.

HOOFDSTUK III

VORM VAN DE ZEKERHEID

Artikel 7

1.   Een zekerheid kan worden gesteld via:

a)

een deposito in contanten als nader omschreven in de artikelen 12 en 13, en/of

b)

een borg als omschreven in artikel 15, lid 1.

2.   De bevoegde autoriteit kan bepalen dat de zekerheid ook kan worden gesteld via:

a)

het verstrekken van een hypotheek, en/of

b)

het verpanden van kasdeposito's bij een bank, en/of

c)

het verpanden van erkende vorderingen op overheidsinstanties of staatsfondsen, op voorwaarde dat zij opeisbaar en betaalbaar zijn en daarop geen andere vordering voorrang heeft, en/of

d)

het verpanden van in de betrokken lidstaat verhandelbare obligaties, op voorwaarde dat deze zijn uitgegeven of gewaarborgd door die lidstaat, en/of

e)

het verpanden van door hypotheekinstellingen uitgegeven pandbrieven die op een effectenbeurs worden genoteerd en te koop zijn op de vrije markt, op voorwaarde dat de kredietwaarde gelijk is aan die van staatsobligaties.

3.   De bevoegde autoriteit kan aanvullende voorwaarden stellen voor het aanvaarden van zekerheden als genoemd in lid 2.

Artikel 8

De bevoegde autoriteit weigert of eist vervanging van iedere zekerheid die zij inadequaat of ontoereikend acht of die slechts zekerheid biedt voor een te korte periode.

Artikel 9

1.   Een goed waarop overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder a), een hypotheek wordt verstrekt of obligaties dan wel pandbrieven die overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder d) en e), worden verpand, moeten op het ogenblik waarop de zekerheid wordt gesteld, een realiseerbare waarde hebben die overeenkomt met ten minste 115 % van de waarde van de vereiste zekerheid.

Een bevoegde autoriteit mag een zekerheid als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), d) en e), alleen aanvaarden wanneer de partij die deze zekerheid aanbiedt zich er schriftelijk toe verbindt hetzij te zorgen voor een aanvullende zekerheid, hetzij de oorspronkelijke zekerheid te vervangen, wanneer de realiseerbare waarde van het goed, de obligaties of de pandbrieven in kwestie gedurende een periode van ten minste drie maanden beneden 105 % van de vereiste zekerheid ligt. Deze schriftelijke verbintenis is niet vereist als de nationale wetgeving dit reeds voorschrijft. De bevoegde autoriteiten moeten de waarde van dergelijke goederen, obligaties en pandbrieven regelmatig opnieuw onderzoeken.

2.   De realiseerbare waarde van een zekerheid als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), d) en e), wordt bepaald door de bevoegde autoriteit met inachtneming van de voorziene kosten van realisatie.

De realiseerbare waarde van de obligaties of de pandbrieven wordt op basis van de laatst beschikbare notering bepaald.

De partij die de zekerheid stelt, dient op verzoek van de bevoegde autoriteit het bewijs te leveren van de realiseerbare waarde ervan.

Artikel 10

1.   Iedere zekerheid mag worden vervangen door een andere.

Goedkeuring van de bevoegde autoriteit is echter vereist in de volgende gevallen:

a)

wanneer de oorspronkelijke zekerheid is verbeurd doch nog niet is gerealiseerd, of

b)

wanneer de vervangende zekerheid er een is als genoemd in artikel 7, lid 2.

2.   Een algemene zekerheid kan worden vervangen door een andere algemene zekerheid op voorwaarde dat deze nieuwe algemene zekerheid ten minste het gedeelte van de oorspronkelijke algemene zekerheid dekt dat, op het tijdstip van de vervanging, dient ter verzekering van de nakoming van één of meer overeengekomen verplichtingen.

Artikel 11

1.   Elke in artikel 1 bedoelde zekerheid wordt gesteld in euro.

2.   In afwijking van lid 1 wordt, wanneer de zekerheid in de nationale valuta wordt aanvaard in een lidstaat die niet tot de eurozone behoort, het in euro uitgedrukte zekerheidsbedrag van die lidstaat omgerekend in de desbetreffende valuta overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1913/2006. De bij de zekerheid behorende verbintenis en het bedrag dat eventueel zou worden ingehouden in geval van een onregelmatigheid of een niet-naleving, blijven in euro vastgesteld.

Artikel 12

Wanneer een deposito wordt overgemaakt, wordt het eerst als zekerheid in aanmerking genomen, wanneer de bevoegde autoriteit de zekerheid heeft dat zij over het bedrag ervan kan beschikken.

Artikel 13

1.   Een cheque die is gegarandeerd door een door de lidstaat van de bevoegde autoriteit daartoe erkende financiële instelling, wordt beschouwd als een deposito in contanten. De bevoegde autoriteit is eerst verplicht een gegarandeerde cheque te innen wanneer de periode gedurende welke de garantie geldt binnenkort afloopt.

2.   Andere dan de in lid 1 bedoelde cheques worden eerst als zekerheid in aanmerking genomen, wanneer de bevoegde autoriteit de zekerheid heeft dat zij over het bedrag ervan kan beschikken.

3.   Alle door de financiële instelling gemaakte kosten worden gedragen door de partij die de zekerheid stelt.

Artikel 14

Aan de partij die een zekerheid stelt in de vorm van een deposito in contanten, wordt geen interest betaald.

Artikel 15

1.   De borg dient zijn normale verblijfplaats te hebben in de Unie of er een vestiging te hebben en, onverminderd de bepalingen van het Verdrag met betrekking tot het vrij verlenen van diensten, aanvaard te zijn door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de zekerheid wordt gesteld. De borg verbindt zich door een schriftelijke borgstelling.

2.   In een schriftelijke borgstelling moeten ten minste worden opgenomen:

a)

de verplichting of, in het geval van een algemene zekerheid, de soort(en) verplichtingen, waarvan de naleving door betaling van een som geld wordt gegarandeerd;

b)

het maximumbedrag waarvoor de borg zich verbindt;

c)

de verklaring dat de borg zich gezamenlijk en hoofdelijk met de partij die voor de nakoming van de verplichting verantwoordelijk is, verbindt om binnen 30 dagen na het verzoek van de bevoegde autoriteit, binnen de grenzen van de borgtocht, ieder bedrag te betalen dat opeisbaar is wegens het verbeuren van een zekerheid.

3.   De bevoegde autoriteit kan een door de borg via telecommunicatie gegeven schriftelijke verklaring aanvaarden als schriftelijke zekerheidstelling. In dat geval neemt de bevoegde autoriteit alle maatregelen die nodig zijn om ervan verzekerd te zijn dat de telecommunicatie authentiek is.

4.   Wanneer reeds een schriftelijke algemene zekerheidstelling is gegeven, bepaalt de bevoegde autoriteit welke procedure moet worden gevolgd opdat deze algemene zekerheid geheel of gedeeltelijk als garantie gaat dienen voor een specifieke verplichting.

Artikel 16

Zodra een gedeelte van een algemene zekerheid is bestemd om als garantie te dienen voor een specifieke verplichting, moet het beschikbare saldo van de algemene zekerheid opnieuw worden berekend.

HOOFDSTUK IV

VOORSCHOTTEN

Artikel 17

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing in alle gevallen waarin in het kader van een specifieke regeling van de Unie een voorschot kan worden betaald alvorens aan de verplichting is voldaan.

Artikel 18

1.   De zekerheid wordt vrijgegeven, wanneer:

a)

is vastgesteld dat de betrokkene definitief recht heeft op het voorschot; of

b)

het voorschot, verhoogd met de in de specifieke regeling van de Unie vastgestelde toeslag, is terugbetaald.

2.   Wanneer de uiterste termijn voor het leveren van het bewijs dat de betrokkene definitief recht heeft op het voorschot is verstreken zonder dat dit bewijs werd geleverd, past de bevoegde autoriteit onmiddellijk de procedure van artikel 28 toe.

De termijn kan worden verlengd in geval van overmacht.

Voor zover de wetgeving van de Unie daarin voorziet, kan het bewijs evenwel nog na de bovenbedoelde termijn worden geleverd; de zekerheid wordt dan gedeeltelijk terugbetaald.

3.   Wanneer de in de wetgeving van de Unie voorkomende bepalingen inzake overmacht inhouden dat alleen het voorschot kan worden terugbetaald, gelden de volgende bijkomende voorwaarden:

a)

de omstandigheden die worden aangevoerd als overmacht moeten uiterlijk 30 dagen na de dag waarop de betrokken partij kennis heeft gekregen van omstandigheden die een beroep op overmacht zouden kunnen rechtvaardigen aan de bevoegde autoriteit worden meegedeeld,

b)

de betrokkene gaat binnen 30 dagen na de dag waarop de bevoegde autoriteit om terugbetaling heeft verzocht over tot terugbetaling van het voorschot of van het betrokken gedeelte ervan.

Indien de onder a) en b) bedoelde voorwaarden niet in acht worden genomen, gelden voor de terugbetaling de voorwaarden die van toepassing zijn wanneer zich geen geval van overmacht voordoet.

HOOFDSTUK V

VRIJGEVEN EN VERBEUREN VAN ANDERE ZEKERHEDEN DAN DIE BEDOELD IN HOOFDSTUK IV

Artikel 19

1.   Een verplichting kan primaire, secundaire en ondergeschikte eisen omvatten.

2.   Een primaire eis is een eis die van fundamentele betekenis is in verband met de doelstellingen van de verordening waarbij deze eis wordt opgelegd, en die bestaat in de verplichting om een handeling te verrichten of zich daarvan te onthouden.

3.   Een secundaire eis is een eis tot het in acht nemen van de uiterste termijn voor het nakomen van een primaire eis.

4.   Een ondergeschikte eis is iedere andere eis die bij een verordening wordt opgelegd.

5.   Dit hoofdstuk is niet van toepassing wanneer de specifieke regeling van de Unie de primaire eisen niet heeft vastgesteld.

6.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „het betrokken gedeelte van het gegarandeerde bedrag” verstaan het gedeelte van het gegarandeerde bedrag dat overeenkomt met de hoeveelheid waarvoor aan een bepaalde eis niet is voldaan.

Artikel 20

De zekerheid wordt vrijgegeven zodra het bij de specifieke regeling van de Unie voorgeschreven bewijs is geleverd dat aan alle primaire, secundaire en ondergeschikte eisen is voldaan.

Artikel 21

1.   Een zekerheid wordt volledig verbeurd voor de hoeveelheid waarvoor een primaire eis niet is nagekomen, behalve in geval van overmacht.

2.   Een primaire eis wordt geacht niet te zijn nagekomen wanneer het desbetreffende bewijs niet wordt geleverd binnen de termijn die voor het leveren van dat bewijs is vastgesteld, behalve in geval van overmacht. De in artikel 28 bedoelde procedure voor de inning van het verbeurde bedrag wordt onmiddellijk ingeleid.

3.   Wanneer binnen 18 maanden na de in lid 2 bedoelde termijn het bewijs wordt geleverd dat aan alle primaire eisen is voldaan, wordt 85 % van het verbeurde bedrag terugbetaald.

Wanneer binnen 18 maanden na de in lid 2 bedoelde termijn het bewijs wordt geleverd dat aan alle primaire eisen is voldaan, maar aan de desbetreffende secundaire eis niet is voldaan, is het bedrag dat wordt terugbetaald gelijk aan het bedrag dat zou zijn vrijgegeven in een geval van toepassing van artikel 22, lid 2, verminderd met 15 % van het betrokken gedeelte van het gegarandeerde bedrag.

4.   Er vindt geen terugbetaling plaats wanneer het bewijs na het verstrijken van de in lid 3 bedoelde termijn van 18 maanden wordt geleverd, behalve in geval van overmacht.

Artikel 22

1.   Wanneer binnen de hiervoor vastgestelde termijn het bij de specifieke regeling van de Unie voorgeschreven bewijs wordt geleverd dat alle primaire eisen zijn nagekomen, en een secundaire eis niet is nagekomen, wordt de zekerheid gedeeltelijk vrijgegeven en het saldo van de betrokken zekerheid verbeurd. De in artikel 28 bedoelde procedure voor de inning van het betrokken bedrag wordt onmiddellijk ingeleid.

2.   Het vrij te geven gedeelte is het betrokken gedeelte van het gegarandeerde bedrag verminderd met 15 % en

a)

10 % van het na aftrek van de 15 % resterende bedrag voor elke dag waarmee:

i)

een maximumtermijn van 40 dagen of minder is overschreden,

ii)

een minimumtermijn van 40 dagen of minder niet in acht is genomen;

b)

5 % van het na aftrek van de 15 % resterende bedrag voor elke dag waarmee:

i)

een maximumtermijn van ten minste 41 en ten hoogste 80 dagen is overschreden,

ii)

een minimumtermijn van ten minste 41 en ten hoogste 80 dagen niet in acht is genomen;

c)

2 % van het na aftrek van de 15 % resterende bedrag voor elke dag waarmee:

i)

een maximumtermijn van 81 dagen of meer is overschreden,

ii)

een minimumtermijn van 81 dagen of meer niet in acht is genomen.

3.   Dit artikel is niet van toepassing op termijnen die zijn vastgesteld voor het aanvragen of het gebruik van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten, noch op termijnen met betrekking tot de vaststelling van invoer- en uitvoerheffingen en uitvoerrestituties in het kader van een openbare inschrijving.

Artikel 23

1.   Niet-nakoming van een of meer ondergeschikte eisen heeft het verbeuren van 15 % van het betrokken gedeelte van het gegarandeerde bedrag tot gevolg, behalve in geval van overmacht.

2.   De in artikel 28 bedoelde procedure voor de inning van het verbeurde bedrag wordt onmiddellijk ingeleid.

3.   Dit artikel blijft buiten toepassing indien artikel 21, lid 3, wordt toegepast.

Artikel 24

Wanneer het bewijs wordt geleverd dat aan alle primaire eisen is voldaan, maar zowel aan een secundaire als aan een ondergeschikte eis niet is voldaan, zijn de artikelen 22 en 23 van toepassing en is het totale bedrag dat wordt verbeurd gelijk aan het bedrag dat zou zijn verbeurd overeenkomstig artikel 22, verhoogd met 15 % van het betrokken gedeelte van het gegarandeerde bedrag.

Artikel 25

Het totale verbeurde bedrag mag niet hoger zijn dan 100 % van de zekerheid welke voor het relevante deel werd gesteld.

HOOFDSTUK VI

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 26

1.   Op verzoek wordt een zekerheid gedeeltelijk vrijgegeven wanneer het daartoe voorgeschreven bewijs is geleverd voor een gedeelte van een hoeveelheid product, op voorwaarde dat dit gedeelte niet kleiner is dan een minimumhoeveelheid die is vastgesteld in de verordening op grond waarvan de zekerheid moet worden gesteld.

Ingeval er geen minimumhoeveelheid is bepaald in de specifieke regeling van de Unie op grond waarvan de zekerheid moet worden gesteld, mag de bevoegde autoriteit het aantal gedeelten waarin een zekerheid wordt vrijgegeven, beperken en een minimumbedrag per gedeelte bepalen.

2.   De bevoegde autoriteit kan bepalen dat de zekerheid alleen geheel of gedeeltelijk wordt vrijgegeven nadat een schriftelijk verzoek daartoe is ingediend.

3.   In het geval van zekerheden die overeenkomstig artikel 9, lid 1, meer dan 100 % dekken van het bedrag ten belope waarvan zekerheid dient te worden gesteld, wordt het gedeelte van de zekerheid dat 100 % overschrijdt vrijgegeven wanneer het saldo van de zekerheid definitief wordt vrijgegeven of verbeurd.

Artikel 27

1.   Wanneer geen termijn is vastgesteld voor het indienen van de bewijsstukken voor het vrijgeven van een zekerheid, geldt als uiterste termijn:

a)

12 maanden na de uiterste datum waarop alle primaire eisen moeten zijn nagekomen; of

b)

wanneer een dergelijke uiterste datum als bedoeld onder a) niet is vastgesteld, 12 maanden na de datum waarop alle primaire verplichtingen zijn nagekomen.

2.   In geen geval mag de in lid 1 bedoelde termijn meer bedragen dan drie jaar na de datum waarop de zekerheid voor een bepaalde transactie is gesteld, behoudens in geval van overmacht.

Artikel 28

1.   Wanneer de bevoegde autoriteit kennis draagt van de elementen die tot volledige of gedeeltelijke verbeurdverklaring van de zekerheid leiden, eist zij onverwijld van betrokkene betaling van het bedrag van de verbeurde zekerheid, welke betaling dient te geschieden binnen een maximumtermijn van dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de eis tot betaling is ontvangen.

Wanneer de betaling niet binnen de voorgeschreven termijn is geschied, moet de bevoegde autoriteit:

a)

onverwijld de in artikel 7, lid 1, onder a), bedoelde zekerheid innen;

b)

onverwijld van de in artikel 7, lid 1, onder b), bedoelde borg betaling eisen, welke betaling dient te geschieden binnen een maximumtermijn van dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de eis tot betaling is ontvangen;

c)

onverwijld de nodige maatregelen nemen:

i)

om de in artikel 7, lid 2, onder a), c), d) en e), bedoelde zekerheden om te zetten in een zodanig bedrag in geld dat zij daaruit het verschuldigde bedrag kan dekken;

ii)

om de beschikking te krijgen over de in artikel 7, lid 2, onder b), bedoelde, bij de bank tot zekerheid gedeponeerde kasdeposito's.

De bevoegde autoriteit kan, zonder vooraf van betrokkene betaling te eisen, onverwijld definitief de in artikel 7, lid 1, onder a), bedoelde vormen van zekerheid innen.

2.   De bevoegde autoriteit mag van verbeurdverklaring van bedragen van minder dan 60 EUR afzien, voor zover voor vergelijkbare gevallen soortgelijke nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld.

3.   Onverminderd het bepaalde in lid 1, betaalt betrokkene, wanneer het besluit tot verbeurdverklaring van een zekerheid is genomen, maar achteraf wegens een beroep op grond van het nationaal recht wordt opgeschort, over het werkelijk verbeurde bedrag rente over de periode die dertig dagen na de ontvangst van de in lid 1, eerste alinea, bedoelde eis tot betaling ingaat en op de dag vóór die waarop het werkelijk verbeurde bedrag wordt betaald, eindigt.

Wanneer als gevolg van de uitslag van een beroep de betrokkene wordt verzocht het verbeurdverklaarde bedrag te betalen binnen 30 dagen, mag de lidstaat er voor de berekening van de rente van uitgaan dat de betaling plaatsvindt op de twintigste dag na dit verzoek.

De toe te passen rente wordt berekend overeenkomstig nationaal recht, maar mag in geen geval lager zijn dan die welke bij de terugvordering van bedragen in nationaal verband wordt toegepast.

De betaalorganen brengen de betaalde rente in mindering op de uitgaven van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 352/78 van de Raad (11).

De lidstaten kunnen voor de betrokken rente geregeld aanvulling van de zekerheid eisen.

Wanneer een zekerheid is verbeurd en het bedrag reeds ten gunste van het ELGF of het Elfpo is gecrediteerd en, volgens de uitkomst van een beroepsprocedure, het verbeurde bedrag geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald, met inbegrip van de overeenkomstig nationaal recht toegepaste rente, komt het terug te betalen bedrag ten laste van het ELGF of het Elfpo, tenzij het feit dat de zekerheid moet worden terugbetaald aan nalatigheid of ernstig verzuim van de overheidsdiensten of andere lichamen van de lidstaten is te wijten.

Artikel 29

De Commissie kan volgens de in artikel 195, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en in de overeenkomstige artikelen van de andere toepasselijke verordeningen bedoelde procedure afwijkingen toestaan op de hiervoor vastgestelde voorschriften.

HOOFDSTUK VII

INLICHTINGEN

Artikel 30

1.   De lidstaten houden voor elk begrotingsjaar het totale aantal en het totale bedrag van de verbeurdverklaarde zekerheden, in alle fasen van de procedure van artikel 28, ter beschikking van de Commissie, met aparte opgave van de zekerheden waarvoor de lidstaat, en die waarvoor de begroting van de Unie is gecrediteerd.

2.   De in lid 1 bedoelde gegevens worden bijgehouden voor alle zekerheden verbeurd verklaard voor meer dan 1 000 EUR en voor elke bepaling van de Unie op grond waarvan een zekerheid moet worden gesteld.

3.   De gegevens omvatten zowel de rechtstreeks door de betrokken partij betaalde bedragen, als de via de zekerheid geïnde bedragen.

Artikel 31

De lidstaten houden voor de Commissie de volgende gegevens ter beschikking:

a)

de soorten instellingen die gemachtigd zijn om als borg op te treden en de ter zake geldende voorwaarden;

b)

de overeenkomstig artikel 7, lid 2, aanvaarde soorten zekerheden en de ter zake geldende voorwaarden.

Artikel 32

Verordening (EEG) nr. 2220/85 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 33

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 maart 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22.

(3)  PB L 328 van 15.12.2009, blz. 10.

(4)  PB L 42 van 14.2.2006, blz. 1.

(5)  PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16.

(6)  PB L 349 van 24.12.1998, blz. 1.

(7)  PB L 205 van 3.8.1985, blz. 5.

(8)  Zie bijlage I.

(9)  PB L 365 van 21.12.2006, blz. 52.

(10)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(11)  PB L 50 van 22. 2. 1978, blz. 1.


BIJLAGE I

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie

(PB L 205 van 3.8.1985, blz. 5)

 

Verordening (EEG) nr. 1181/87 van de Commissie

(PB L 113 van 30.4.1987, blz. 31)

 

Verordening (EEG) nr. 3745/89 van de Commissie

(PB L 364 van 14.12.1989, blz. 54)

 

Verordening (EG) nr. 3403/93 van de Commissie

(PB L 310 van 14.12.1993, blz. 4)

 

Verordening (EG) nr. 1932/1999 van de Commissie

(PB L 240 van 10.9.1999, blz. 11)

 

Verordening (EG) nr. 673/2004 van de Commissie

(PB L 105 van 14.4.2004, blz. 17)

 

Verordening (EG) nr. 1713/2006 van de Commissie

(PB L 321 van 21.11.2006, blz. 11)

Uitsluitend artikel 3

Verordening (EG) nr. 1913/2006 van de Commissie

(PB L 365 van 21.12.2006, blz. 52)

Uitsluitend artikel 12


BIJLAGE II

Concordantietabel

Verordening (EEG) nr. 2220/85

De onderhavige verordening

Titel I

Hoofdstuk I

Artikel 1, aanhef

Artikel 1, aanhef

Artikel 1, onder a)

Artikel 1, onder a)

Artikel 1, onder b)

Artikel 1, onder b)

Artikel 1, onder c)

Artikel 1, onder d)

Artikel 1, onder e)

Artikel 1, onder f)

Artikel 1, onder c)

Artikel 2

Artikel 2, tweede alinea

Artikel 3, aanhef

Artikel 3, aanhef

Artikel 3, onder a), eerste alinea

Artikel 3, onder a)

Artikel 3, onder a), tweede alinea

Artikel 2, eerste alinea

Artikel 3, onder b), c) en d)

Artikel 3, onder b), c) en d)

Titel II

Hoofdstuk II

Artikelen 4, 5 en 6

Artikelen 4, 5 en 6

Titel III

Hoofdstuk III

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 8

Artikel 10, lid 1, onder a)

Artikel 9, lid 1, eerste alinea

Artikel 10, lid 1, onder b)

Artikel 9, lid 2, tweede alinea

Artikel 10, lid 1, onder c)

Artikel 9, lid 1, tweede alinea

Artikel 10, lid 2, onder a)

Artikel 9, lid 2, eerste alinea

Artikel 10, lid 2, onder b)

Artikel 9, lid 2, derde alinea

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 13

Artikel 12

Artikel 14

Artikel 13

Artikel 15

Artikel 14

Artikel 16

Artikel 15

Artikel 17

Artikel 16

Titel IV

Hoofdstuk IV

Artikel 18, aanhef en streepje

Artikel 17

Artikel 19

Artikel 18

Titel V

Hoofdstuk V

Artikel 20

Artikel 19

Artikel 21

Artikel 20

Artikel 22

Artikel 21

Artikel 23, lid 1

Artikel 22, lid 1

Artikel 23, lid 2, aanhef

Artikel 22, lid 2, aanhef

Artikel 23, lid 2, onder a)

Artikel 22, lid 2, aanhef

Artikel 23, lid 2, onder b), eerste streepje, aanhef

Artikel 22, lid 2, onder a), aanhef

Artikel 23, lid 2, onder b), eerste streepje, eerste inspringende streepje

Artikel 22, lid 2, onder a), i)

Artikel 23, lid 2, onder b), eerste streepje, tweede inspringende streepje

Artikel 22, lid 2, onder a), ii)

Artikel 23, lid 2, onder b), tweede streepje, aanhef

Artikel 22, lid 2, onder b), aanhef

Artikel 23, lid 2, onder b), tweede streepje, eerste inspringende streepje

Artikel 22, lid 2, onder b), i)

Artikel 23, lid 2, onder b), tweede streepje, tweede inspringende streepje

Artikel 22, lid 2, onder b), ii)

Artikel 23, lid 2, onder b), derde streepje, aanhef

Artikel 22, lid 2, onder c), aanhef

Artikel 23, lid 2, onder b), derde streepje, eerste inspringende streepje

Artikel 22, lid 2, onder c), i)

Artikel 23, lid 2, onder b), derde streepje, tweede inspringende streepje

Artikel 22, lid 2, onder c), ii)

Artikel 23, lid 3

Artikel 22, lid 3

Artikel 24

Artikel 23

Artikel 25

Artikel 24

Artikel 26

Artikel 25

Titel VI

Hoofdstuk VI

Artikel 27

Artikel 26

Artikel 28

Artikel 27

Artikel 29

Artikel 28

Artikel 30

Artikel 29

Titel VII

Hoofdstuk VII

Artikel 31

Artikel 30

Artikel 32

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 33

Bijlage I

Bijlage II


30.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 283/2012 VAN DE COMMISSIE

van 29 maart 2012

tot vaststelling van de forfaitaire vergoeding per bedrijfsformulier vanaf het boekjaar 2012 in het kader van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Gemeenschap (1),

Gezien Verordening (EEG) nr. 1915/83 van de Commissie van 13 juli 1983 houdende enige uitvoeringsbepalingen inzake de boekhoudingen voor de constatering van de inkomens in de landbouwbedrijven (2), en met name artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 5, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1915/83 is bepaald dat de Commissie de lidstaten een forfaitaire vergoeding betaalt voor elk naar behoren ingevuld bedrijfsformulier dat binnen de in artikel 3 van die verordening gestelde termijn aan haar is toegezonden.

(2)

Bij Verordening (EU) nr. 224/2011 van de Commissie van 7 maart 2011 tot vaststelling van de forfaitaire vergoeding per bedrijfsformulier voor het boekjaar 2011 in het kader van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen (3) is het bedrag van de forfaitaire vergoeding voor het boekjaar 2011 vastgesteld op 157 euro per bedrijfsformulier. Gezien de ontwikkeling van het kostenpeil en het effect daarvan op de kosten van het invullen van het bedrijfsformulier, moet de vergoeding worden herzien.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Gemeenschappelijk Comité van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 5, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1915/83 bedoelde forfaitaire vergoeding wordt vastgesteld op 160 euro.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van het boekjaar 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 328 van 15.12.2009, blz. 27.

(2)  PB L 190 van 14.7.1983, blz. 25.

(3)  PB L 61 van 8.3.2011, blz. 1.


30.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 284/2012 VAN DE COMMISSIE

van 29 maart 2012

tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de invoer van levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 961/2011

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (1), en met name op artikel 53, lid 1, onder b) ii),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 53 van Verordening (EG) nr. 178/2002 voorziet in de mogelijkheid van passende EU-noodmaatregelen voor uit een derde land ingevoerde levensmiddelen en diervoeders om de volksgezondheid, de diergezondheid of het milieu te beschermen, wanneer het risico niet op afdoende wijze kan worden beheerst met de door de afzonderlijke lidstaten getroffen maatregelen.

(2)

Na het ongeval in de kerncentrale van Fukushima op 11 maart 2011 werd de Commissie ervan in kennis gesteld dat het radionuclidegehalte in bepaalde levensmiddelen van oorsprong uit Japan de in Japan geldende actiedrempels voor levensmiddelen overschreed. Omdat een dergelijke besmetting gevaar voor de volksgezondheid en de diergezondheid in de Unie kan opleveren, is Uitvoeringsverordening (EU) nr. 297/2011 van de Commissie van 25 maart 2011 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima (2) vastgesteld. Die verordening werd later vervangen door Uitvoeringsverordening (EU) nr. 961/2011 van de Commissie (3).

(3)

De Japanse autoriteiten hebben de Commissie meegedeeld dat in geen van de vele monsters van sake en andere gedistilleerde dranken (whiskey en shochu) die zijn genomen, radioactiviteit is gemeten. Door het polijsten, vergisten en distilleren is de uiteindelijke gedistilleerde drank bijna volledig vrij van radioactiviteit. Deze kwestie zal worden gevolgd op basis van het voortdurende toezicht op sake, whiskey en shochu door de Japanse autoriteiten. Sake, shochu en whiskey moeten daarom van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten teneinde de administratieve lasten voor de Japanse autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van invoer te verlichten.

(4)

De Japanse autoriteiten hebben op 24 februari 2012 nieuwe, met ingang van 1 april 2012 toe te passen, maximale niveaus voor het totaal van cesium-134 en cesium-137 vastgesteld, waarbij wordt voorzien in overgangsmaatregelen voor rijst, rundvlees en sojabonen en door verwerking daarvan verkregen producten; die maximale niveaus liggen lager dan de bij Verordening (Euratom) nr. 3954/87 van de Raad van 22 december 1987 tot vaststelling van maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting van levensmiddelen en diervoeders ten gevolge van een nucleair ongeval of ander stralingsgevaar (4) vastgestelde maximale niveaus. De overgangsmaatregelen voor rundvlees zijn niet relevant voor de invoer in de Unie aangezien de invoer van rundvlees uit Japan in de Unie verboden is om redenen van dier- en menselijke gezondheid die niet met radioactiviteit te maken hebben. De Japanse autoriteiten hebben de Commissie er tevens van in kennis gesteld dat producten die niet in Japan in de handel mogen worden gebracht, ook niet mogen worden uitgevoerd. Hoewel het met het oog op de veiligheid niet nodig is, moeten, om te zorgen voor consistentie tussen de door de Japanse autoriteiten verrichte controles vóór uitvoer en de bij binnenkomst in de Unie verrichte controles op het gehalte aan radionucliden van levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan, in de Unie voor radionucliden in levensmiddelen en diervoeders uit Japan voorlopig dezelfde maximale niveaus gelden als de maximale niveaus die in Japan van toepassing zijn, indien deze lager zijn dan de in Verordening (Euratom) nr. 3954/87 vastgestelde waarden.

(5)

Kort na het nucleaire ongeval waren controles nodig op de aanwezigheid van jodium-131 en het totaal van cesium-134 en cesium-137 in levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit Japan, omdat er aanwijzingen waren dat de uitstoot van radioactiviteit in het milieu tot op zeer grote hoogte samenhing met jodium-131, cesium-134 en cesium-137, en dat slechts zeer weinig tot geen emissie van de radionucliden strontium (Sr-90), plutonium (Pu-239) en americium (Am-241) plaatsvond. Jodium-131 heeft een korte halveringstijd van acht dagen en aangezien er in de afgelopen maanden vanuit de getroffen kerncentrale geen uitstoot van radioactiviteit in het milieu heeft plaatsgevonden en de getroffen kernreactor zich nu in een stabiele toestand bevindt, en er naar verwachting geen uitstoot van radioactiviteit in het milieu meer zal plaatsvinden, is jodium-131 niet langer in het milieu aanwezig en bijgevolg ook niet in diervoeders en levensmiddelen uit Japan. Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1371/2011 van de Commissie van 21 december 2011 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 961/2011 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de invoer van levensmiddelen en diervoeders van oorsprong uit of verzonden vanuit Japan in verband met het ongeval in de kerncentrale van Fukushima (5) is de controle op de aanwezigheid van jodium-131 daarom niet langer voorgeschreven. In deze verordening hoeven daarom geen maximale waarden voor jodium-131 te worden gehandhaafd.

(6)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 961/2011 waren ook maximale niveaus voor strontium, plutonium en americium vastgesteld voor het geval er opnieuw uitstoot van radioactiviteit in het milieu zou plaatsvinden waarbij deze radionucliden betrokken zouden zijn. Aangezien de getroffen kernreactor zich nu in een stabiele toestand bevindt, is het uitgesloten of zeer onwaarschijnlijk dat opnieuw uitstoot van radioactiviteit in het milieu zal plaatsvinden, en er na het ongeval met de kerncentrale geen aanzienlijke uitstoot van strontium, plutonium en americium in het milieu heeft plaatsgevonden, is het duidelijk dat de controle op de aanwezigheid van deze radionucliden in levensmiddelen of diervoeders uit Japan niet nodig is. In deze verordening hoeven daarom geen maximale waarden voor deze radionucliden te worden gehandhaafd.

(7)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 961/2011 is tweemaal gewijzigd om rekening te houden met de ontwikkeling van de situatie. Aangezien deze verordening voorziet in verdere wijzigingen waarvoor meerdere bepalingen van die verordening moeten worden gewijzigd, moet Uitvoeringsverordening (EU) nr. 961/2011 door een nieuwe verordening worden vervangen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op diervoeders en levensmiddelen in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (Euratom) nr. 3954/87, van oorsprong uit of verzonden uit Japan, met uitzondering van:

a)

producten die Japan vóór 28 maart 2011 hebben verlaten;

b)

producten die vóór 11 maart 2011 zijn geoogst en/of verwerkt;

c)

sake van de GN-codes ex 2206 00 39 (mousserend), ex 2206 00 59 (niet mousserend, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l) of ex 2206 00 89 (niet mousserend, in verpakkingen inhoudende meer dan 2 l);

d)

whiskey van GN-code 2208 30;

e)

shochu van GN-code ex 2208 90 56, ex 2208 90 69, ex 2208 90 77 of ex 2208 90 78.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening worden onder „in de Japanse wetgeving vastgestelde overgangsmaatregelen” de op 24 februari 2012 door de Japanse overheid vastgestelde overgangsmaatregelen met betrekking tot de maximale niveaus voor het totaal van cesium-134 en cesium-137 verstaan, zoals opgenomen in bijlage III.

Artikel 3

Invoer in de Unie

De in artikel 1 bedoelde levensmiddelen en diervoeders (hierna „de producten”) mogen slechts in de Europese Unie worden ingevoerd indien zij in overeenstemming zijn met deze verordening.

Artikel 4

Maximale niveaus van cesium-134 en cesium-137

1.   De in artikel 1 bedoelde producten, met uitzondering van rijst, sojabonen en door verwerking daarvan verkregen producten moeten voldoen aan het maximale niveau voor het totaal van cesium-134 en cesium-137 als vastgesteld in bijlage II.

2.   Rijst en sojabonen en door verwerking daarvan verkregen producten moeten voldoen aan het maximale niveau voor het totaal van cesium-134 en cesium-137 als vastgesteld in bijlage III.

Artikel 5

Verklaring

1.   Elke zending van in artikel 1 bedoelde producten gaat vergezeld van een geldige verklaring, opgesteld en ondertekend overeenkomstig artikel 6.

2.   De in lid 1 bedoelde verklaring:

a)

bevestigt officieel dat de producten in overeenstemming zijn met de geldende wetgeving in Japan, en

b)

geeft aan of de producten al dan niet onder de overgangsmaatregelen vallen waarin de Japanse wetgeving voorziet.

3.   De in lid 1 bedoelde verklaring moet voorts bevestigen dat:

a)

de producten vóór 11 maart 2011 zijn geoogst en/of verwerkt, of

b)

de producten afkomstig zijn en verzonden zijn uit een andere prefectuur dan Fukushima, Gunma, Ibaraki, Tochigi, Miyagi, Yamanashi, Saitama, Tokyo, Chiba, Kanagawa of Shizuoka, of

c)

de producten verzonden zijn uit de prefecturen Fukushima, Gunma, Ibaraki, Tochigi, Miyagi, Yamanashi, Saitama, Tokyo, Chiba, Kanagawa of Shizuoka, maar niet uit een van deze prefecturen afkomstig zijn en tijdens de doorvoer niet aan radioactiviteit zijn blootgesteld, of

d)

wanneer de producten van oorsprong zijn uit de prefecturen Fukushima, Gunma, Ibaraki, Tochigi, Miyagi, Yamanashi, Saitama, Tokyo, Chiba, Kanagawa of Shizuoka, zij vergezeld gaan van een analyserapport met de resultaten van de bemonstering en analyse.

4.   Lid 3, onder d), geldt ook voor producten die in de kustwateren van de onder d) vermelde prefecturen zijn gevangen of geoogst, ongeacht waar deze producten aan land zijn gebracht.

Artikel 6

Opstelling en ondertekening van de verklaring

1.   De in artikel 5 bedoelde verklaring wordt opgesteld overeenkomstig het model in bijlage I.

2.   Voor de in de artikel 5, lid 3, onder a), b) en c), bedoelde producten moet de verklaring door een gemachtigd vertegenwoordiger van de bevoegde Japanse autoriteit of onder het gezag en toezicht van de bevoegde Japanse autoriteit door een door de bevoegde Japanse autoriteit gemachtigde vertegenwoordiger worden ondertekend.

3.   Voor de in artikel 5, lid 3, onder d), bedoelde producten wordt de verklaring ondertekend door een daartoe gemachtigde vertegenwoordiger van de bevoegde Japanse autoriteit en gaat zij vergezeld van een analyseverslag dat de resultaten van de bemonstering en de analyse bevat.

Artikel 7

Identificatie

Elke zending van in artikel 1 bedoelde producten wordt gekenmerkt met een code die wordt vermeld in de in artikel 5, lid 1, bedoelde verklaring, in het in artikel 6, lid 3, bedoelde analyserapport, in het gezondheidscertificaat en in elk handelsdocument dat de zending vergezelt.

Artikel 8

Grensinspectieposten en aangewezen punt van binnenkomst

Zendingen van de in artikel 1 bedoelde producten, met uitzondering van die welke vallen onder het toepassingsgebied van Richtlijn 97/78/EG van de Raad (6) worden in de Unie binnengebracht via een aangewezen punt van binnenkomst in de zin van artikel 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie (7) (hierna „aangewezen punt van binnenkomst”).

Artikel 9

Kennisgeving vooraf

Levensmiddelen- en diervoederbedrijven of hun vertegenwoordigers stellen de bevoegde autoriteiten in de grensinspectiepost of het aangewezen punt van binnenkomst steeds ten minste twee werkdagen voor de fysieke aankomst van een zending van de in artikel 1 bedoelde producten in kennis van die aankomst.

Artikel 10

Officiële controles

1.   De bevoegde autoriteiten in de grensinspectiepost of het aangewezen punt van binnenkomst verrichten:

a)

documentencontroles op alle zendingen van in artikel 1 bedoelde producten;

b)

fysieke controles en identiteitscontroles, met inbegrip van een laboratoriumanalyse, op de aanwezigheid van cesium-134 en cesium-137, op ten minste:

i)

5 % van de zendingen van in artikel 5, lid 3, onder d), bedoelde producten, en

ii)

10 % van de zendingen van in artikel 5, lid 3, onder b) en c) bedoelde producten.

2.   De zendingen blijven hoogstens vijf werkdagen onder officieel toezicht totdat de resultaten van de laboratoriumanalyse beschikbaar zijn.

3.   Indien uit de resultaten van de analyse blijkt dat de in de verklaring gegeven garanties onjuist zijn, wordt de verklaring als ongeldig beschouwd en is de zending van diervoeders en levensmiddelen niet in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening.

Artikel 11

Kosten

Alle kosten in verband met de in artikel 10 bedoelde officiële controles en eventuele maatregelen in het geval van niet-naleving komen ten laste van de exploitanten van de diervoeder- of levensmiddelenbedrijven.

Artikel 12

In het vrije verkeer brengen

De zendingen mogen alleen in het vrije verkeer worden gebracht als de exploitanten van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf of hun vertegenwoordigers aan de douaneautoriteiten een verklaring als bedoeld in artikel 5, lid 1, overleggen die:

a)

naar behoren is geviseerd door de bevoegde autoriteit in de grensinspectiepost of het aangewezen punt van binnenkomst, en

b)

aantoont dat de in artikel 10 bedoelde officiële controles zijn uitgevoerd en dat de resultaten van deze controles gunstig waren.

Artikel 13

Niet-conforme producten

Producten die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening worden niet in de handel gebracht. Deze producten worden veilig verwijderd of naar het land van oorsprong teruggestuurd.

Artikel 14

Rapporten

De lidstaten stellen de Commissie via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders (RASFF) maandelijks in kennis van alle verkregen analyseresultaten.

Artikel 15

Intrekking

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 961/2011 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 16

Overgangsmaatregel

In afwijking van artikel 3 mogen in artikel 1 bedoelde producten in de Unie worden ingevoerd indien zij in overeenstemming zijn met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 961/2011 wanneer:

a)

de producten Japan vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening hebben verlaten, of

b)

de producten vergezeld gaan van een vóór 1 april 2012 afgegeven verklaring overeenkomstig die verordening en de producten vóór 15 april 2012 Japan hebben verlaten.

Artikel 17

Inwerkingtreding en toepassingsperiode

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De verordening is van toepassing van de dag van inwerkingtreding tot en met 31 oktober 2012. De verordening wordt regelmatig geëvalueerd, rekening houdend met de ontwikkeling van de situatie inzake de besmetting.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(2)  PB L 80 van 26.3.2011, blz. 5.

(3)  PB L 252 van 28.9.2011, blz. 10.

(4)  PB L 371 van 30.12.1987, blz. 11.

(5)  PB L 341 van 22.12.2011, blz. 41.

(6)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.

(7)  PB L 194 van 25.7.2009, blz. 11.


BIJLAGE I

Image

Image


BIJLAGE II

Maximale niveaus voor levensmiddelen  (1) (Bq/kg) zoals vastgesteld in de Japanse wetgeving

 

Levensmiddelen voor zuigelingen en peuters

Melk en zuivelproducten

Andere levensmiddelen, met uitzondering van

mineraalwater en soortgelijke dranken

thee bereid uit ongefermenteerde bladeren

sojabonen en producten van sojabonen (4)

Mineraalwater en soortgelijke dranken en thee bereid uit ongefermenteerde bladeren

Totaal cesium-134 en cesium-137

50 (2)

50 (2)

100 (2)  (3)

10 (2)


Maximale niveaus voor diervoeders  (5) (Bq/kg) zoals vastgesteld in de Japanse wetgeving

 

Voor runderen en paarden bestemde diervoeders

Voor varkens bestemde diervoeders

Voor pluimvee bestemde diervoeders

Visvoeder (7)

Totaal cesium-134 en cesium-137

100 (6)

80 (6)

160 (6)

40 (6)


(1)  Voor gedroogde producten die bestemd zijn voor consumptie in gereconstitueerde staat, geldt het maximale niveau voor het gereconstitueerde gebruiksklare product.

Voor gedroogde paddenstoelen geldt een reconstitutiefactor 5.

Voor thee geldt het maximale niveau voor het uit theebladeren bereide aftreksel. De verwerkingsfactor voor gedroogde thee is 50; bijgevolg biedt een maximaal niveau van 500 Bq/kg voor gedroogde theebladeren de garantie dat het niveau in de bereide thee het maximale niveau van 10 Bq/kg niet overschrijdt.

(2)  Om te zorgen voor consistentie met de huidige in Japan toegepaste maximale niveaus, vervangen deze waarden voorlopig de in Verordening (Euratom) nr. 3954/87 van de Raad vastgestelde niveaus.

(3)  Voor rijst en rijstproducten geldt het maximale niveau met ingang van 1 oktober 2012. Vóór die datum geldt het maximale niveau van 500 Bq/kg.

(4)  Voor sojabonen en producten van sojabonen geldt het maximale niveau van 500 Bq/kg.

(5)  Maximaal niveau voor diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

(6)  Om te zorgen voor consistentie met de huidige in Japan toegepaste maximale niveaus, vervangt deze waarde voorlopig het in Verordening (Euratom) nr. 770/90 van de Commissie vastgestelde niveau (PB L 83 van 30.3.1990, blz. 78).

(7)  Met uitzondering van voer voor siervissen.


BIJLAGE III

In de Japanse wetgeving vastgestelde overgangsmaatregelen die voor deze verordening van toepassing zijn

a)

Melk en zuivelproducten, mineraalwater en soortgelijke dranken die vóór 31 maart 2012 zijn geproduceerd en/of verwerkt, mogen niet meer dan 200 Bq/kg radioactief cesium bevatten. Andere levensmiddelen, met uitzondering van rijst, sojabonen en door verwerking daarvan verkregen producten die vóór 31 maart 2012 zijn geproduceerd en/of verwerkt, mogen niet meer dan 500 Bq/kg radioactief cesium bevatten.

b)

Rijst die vóór 30 september 2012 is geoogst, mag niet meer dan 500 Bq/kg radioactief cesium bevatten.

c)

Producten op basis van rijst die vóór 30 september 2012 worden geproduceerd en/of verwerkt, mogen niet meer dan 500 Bq/kg radioactief cesium bevatten.

d)

Sojabonen mogen niet meer dan 500 Bq/kg radioactief cesium bevatten.

e)

Producten op basis van sojabonen mogen niet meer dan 500 Bq/kg radioactief cesium bevatten.


30.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/24


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 285/2012 VAN DE COMMISSIE

van 29 maart 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 maart 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

CR

48,1

IL

73,5

MA

53,4

TN

56,0

TR

90,6

ZZ

64,3

0707 00 05

JO

225,1

TR

149,1

ZZ

187,1

0709 91 00

EG

76,0

ZZ

76,0

0709 93 10

JO

225,1

MA

49,6

TR

127,5

ZZ

134,1

0805 10 20

EG

53,1

IL

85,4

MA

51,0

TN

56,9

TR

64,8

ZA

45,1

ZZ

59,4

0805 50 10

EG

69,3

MX

39,8

TR

54,9

ZZ

54,7

0808 10 80

AR

87,2

BR

86,6

CA

121,1

CL

102,1

CN

87,8

MK

31,8

US

171,1

UY

71,6

ZA

74,7

ZZ

92,7

0808 30 90

AR

88,7

CL

116,8

CN

54,7

ZA

93,9

ZZ

88,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

30.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/26


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 26 maart 2012

waarbij Roemenië wordt gemachtigd een bijzondere maatregel te treffen die afwijkt van artikel 287 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(2012/181/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 30 augustus 2011, heeft Roemenië verzocht om machtiging tot het treffen van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 287, punt 18, van Richtlijn 2006/112/EG, teneinde belastingplichtigen met een jaaromzet die ten hoogste gelijk is aan de tegenwaarde van 65 000 EUR in de nationale munteenheid tegen de op de dag van de toetreding van Roemenië tot de Europese Unie geldende omrekeningskoers, van de btw te mogen vrijstellen. Door de maatregel zullen deze belastingplichtigen van sommige of alle in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van titel XI van Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde btw-verplichtingen worden ontheven.

(2)

Bij brief van 8 november 2011 heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG de overige lidstaten van het verzoek van Roemenië in kennis gesteld. Bij brief van 9 november 2011 heeft de Commissie Roemenië meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(3)

Krachtens titel XII van Richtlijn 2006/112/EG mogen de lidstaten al een bijzondere regeling voor kleine ondernemingen toepassen. Onderhavige maatregel wijkt slechts af van titel XII van Richtlijn 2006/112/EG in die zin dat hij voorziet in een hoger drempelbedrag voor de jaaromzet van belastingplichtigen dan het drempelbedrag dat Roemenië krachtens artikel 287, punt 18, van Richtlijn 2006/112/EG mag hanteren, namelijk 35 000 EUR.

(4)

Een hoger drempelbedrag voor de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen komt neer op een vereenvoudiging, omdat dit de btw-verplichtingen voor de kleinste ondernemingen aanzienlijk kan verminderen; ondernemingen beslissen evenwel zelf of zij van de bijzondere regeling gebruik willen maken of niet. Algemeen wordt verwacht dat de maatregel de btw-naleving over de hele linie zal verbeteren.

(5)

De Commissie heeft in haar voorstel van 29 oktober 2004 voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG van de Raad met het oog op de vereenvoudiging van de btw-verplichtingen bepalingen opgenomen die de lidstaten de mogelijkheid moesten bieden om het plafond voor de jaaromzet waaronder btw-vrijstelling kan worden verleend, vast te stellen op een jaarlijks herzienbaar bedrag van maximaal 100 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid. Het verzoek van Roemenië is in overeenstemming met dit voorstel.

(6)

De maatregel zal geen gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw en geen noemenswaardige invloed hebben op de totale btw-opbrengsten van Roemenië in het stadium van het eindverbruik,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 287, punt 18, van Richtlijn 2006/112/EG wordt Roemenië gemachtigd btw-vrijstelling toe te kennen aan belastingplichtigen met een jaaromzet die ten hoogste gelijk is aan de tegenwaarde van 65 000 EUR in de nationale munteenheid tegen de op de dag van toetreding tot de Europese Unie geldende omrekeningskoers.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van de kennisgeving ervan.

Het is van toepassing tot en met de datum van inwerkingtreding van een richtlijn houdende wijziging van de drempelbedragen voor de jaaromzet waaronder belastingplichtigen in aanmerking kunnen komen voor een vrijstelling van de btw, of tot en met 31 december 2014, indien deze datum eerder valt.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot Roemenië.

Gedaan te Brussel, 26 maart 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

N. WAMMEN


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.


30.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 92/28


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 28 maart 2012

betreffende een bijdrage van de Unie voor 2012 in de financiering van een programma ter bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen in de Franse overzeese departementen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 1954)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(2012/182/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad van 30 januari 2006 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (1), en met name artikel 17, lid 3, eerste alinea, eerste zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Franse autoriteiten hebben op 8 november 2011 bij de Commissie een programma voor 2012 ingediend dat in fytosanitaire maatregelen in de Franse overzeese departementen voorziet. Met het oog op een eventuele financiële bijdrage van de Unie zijn in dat programma de doelstellingen, de verwachte resultaten, de uit te voeren maatregelen en de duur en de kosten daarvan aangegeven.

(2)

De maatregelen waarin dit programma voorziet, voldoen aan de eisen van Beschikking 2007/609/EG van de Commissie van 10 september 2007 tot vaststelling van de maatregelen die in aanmerking komen voor financiering door de Gemeenschap in het kader van de programma’s ter bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen in de Franse overzeese departementen, op de Azoren en op Madeira (2).

(3)

De in het programma vastgestelde maatregelen zijn door de Commissie beoordeeld en tijdens de vergadering van het Permanent Plantenziektekundig Comité van 24-25 november 2011 besproken. Als gevolg daarvan is de Commissie van mening dat dat programma en de doelstellingen daarvan voldoen aan de eisen van artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 247/2006.

(4)

Overeenkomstig artikel 17, lid 3, van Verordening (EG) nr. 247/2006 moet een passend maximum voor de financiële bijdrage van de Unie worden vastgesteld en moet de betaling plaatsvinden op basis van de door Frankrijk verstrekte documentatie.

(5)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (3) moeten de financiële bijdragen van de Unie in fytosanitaire maatregelen worden gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds. Voor de financiële controle van die maatregelen zijn de artikelen 9, 36 en 37 van die verordening van toepassing.

(6)

Overeenkomstig artikel 75 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4) en artikel 90, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5) wordt de vastlegging van uitgaven uit de begroting van de Unie voorafgegaan door een financieringsbesluit van de instelling of de autoriteiten waaraan bevoegdheden zijn gedelegeerd, waarin de wezenlijke elementen van de actie waarop de uitgaven betrekking hebben, worden vastgesteld.

(7)

Het door de Franse autoriteiten op 8 november 2011 ingediende programma en de vastgestelde maatregelen hebben betrekking op het kalenderjaar 2012. Overeenkomstig artikel 112 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 kan subsidiëring van reeds begonnen acties slechts worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de toekenning van de subsidie. Frankrijk heeft aangetoond dat het nodig was om dit programma vanaf begin 2012 te starten om de behoorlijke financiering en de start van de uitvoering van deze maatregelen mogelijk te maken voordat de in dit besluit vastgestelde financiële bijdrage van de Unie wordt toegekend.

(8)

Dit besluit vormt een financieringsbesluit in de zin van artikel 75 van het Financieel Reglement voor de toegestane maximumbedragen van de uitgaven, aangegeven in het medefinancieringsverzoek, zoals vastgesteld in het door Frankrijk ingediende programma.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Unie verleent een financiële bijdrage aan Frankrijk voor de uitvoering van het officiële programma voor 2012 ter bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen in de Franse overzeese departementen, als aangegeven in deel A van de bijlage.

Die financiële bijdrage is beperkt tot maximaal 60 % van de totale subsidiabele uitgaven, als aangegeven in deel B van de bijlage, met een maximum van 180 000 EUR (exclusief btw).

Artikel 2

1.   Binnen zestig dagen na ontvangst van een betalingsverzoek van Frankrijk wordt een voorschot van 100 000 EUR betaald.

2.   Het saldo van de financiële bijdrage van de Unie wordt betaald mits uiterlijk op 15 maart 2013 bij de Commissie een eindverslag over de uitvoering van het programma in elektronische vorm wordt ingediend en het verslag daarna door de Commissie wordt goedgekeurd.

Dat verslag bevat ten minste:

a)

een beknopte technische evaluatie van het gehele programma, inclusief de mate van voltooiing van de materiële en kwalitatieve doelstellingen. Die evaluatie vergelijkt de doelstellingen van het oorspronkelijke door Frankrijk ingediende programma met de bereikte resultaten, uitgedrukt in termen van verwachte uitkomsten en uitvoeringsfasen van de werkzaamheden. Zij licht de geboekte vooruitgang toe en beoordeelt de onmiddellijke fytosanitaire en economische gevolgen van de uitgevoerde maatregelen, en

b)

een financieel overzicht van de geplande en daadwerkelijke uitgaven, uitgesplitst naar subprogramma en naar maatregel. Dat overzicht moet vergezeld gaan van bewijstukken ter staving van de betaling van de uitgaven via passende documenten zoals rekeningen of reçus.

3.   In verband met de indicatieve verdeling van de financiële middelen, als aangegeven in deel B van de bijlage, mag Frankrijk de financiering tussen verschillende maatregelen in hetzelfde subprogramma aanpassen binnen een limiet van 15 % van de financiële bijdrage van de Unie aan dit subprogramma, mits het totale bedrag van de geplande subsidiabele kosten van het programma niet wordt overschreden en de hoofddoelstellingen van het programma daardoor niet worden aangetast.

Frankrijk stelt de Commissie in kennis van de uitgevoerde aanpassingen.

Artikel 3

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 28 maart 2012.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 42 van 14.2.2006, blz. 1.

(2)  PB L 242 van 15.9.2007, blz. 20.

(3)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(4)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.


BIJLAGE

PROGRAMMA EN INDICATIEVE VERDELING VAN DE BEGROTINGSMIDDELEN VOOR 2012

DEEL A

Programma

Het programma bestaat uit drie subprogramma’s:

1.

interdepartementaal subprogramma:

—   maatregel 1.1: prioriteringsinstrument voor quarantaineziekten voor de DOM's

—   maatregel 1.2: innovatieve methoden voor de detectie van schadelijke organismen

2.

subprogramma voor het departement Martinique:

—   maatregel 2: ziektesurveillancenetwerken

3.

subprogramma voor het departement Guadeloupe:

—   maatregel 3.1: onderzoeksnetwerken voor fruitvliegen

—   maatregel 3.2: beheer van het risico van de insleep van schadelijke organismen door het toerisme

DEEL B

Indicatieve verdeling van de begrotingsmiddelen, met opgave van de verwachte resultaten

(in EUR)

Subprogramma’s

Resultaten

(D: dienstverlening, O: onderzoek- of studiewerkzaamheden)

Subsidiabele uitgaven

Nationale financiële bijdrage

Maximale financiële bijdrage van de Unie

Inter-DOM- subprogramma

Maatregel 1.1

Prioriteringsinstrument voor quarantaineziekten voor de DOM's (O)

63 000

25 200

37 800

Maatregel 1.2

Innovatieve methoden voor de detectie van schadelijke organismen (O)

120 000

48 000

72 000

Subtotaal

 

183 000

73 200

109 800

Martinique

Maatregel 2

Ziektesurveillancenetwerken (D)

93 500

37 400

56 100

Subtotaal

 

93 500

37 400

56 100

Guadeloupe

Maatregel 3.1

Onderzoeksnetwerken voor fruitvliegen (D)

13 500

5 400

8 100

Maatregel 3.2

Beheer van het risico van de insleep van schadelijke organismen door het toerisme (D)

10 000

4 000

6 000

Subtotaal

 

23 500

9 400

14 100

Totaal

 

300 000

120 000

180 000