ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.077.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 77

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
16 maart 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 225/2012 van de Commissie van 15 maart 2012 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de erkenning van inrichtingen die van plantaardige oliën en mengvetten afgeleide producten voor gebruik als diervoeder in de handel brengen en wat betreft de specifieke voorschriften voor de productie, de opslag, het vervoer en het testen op dioxine van oliën, vetten en daarvan afgeleide producten ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 226/2012 van de Commissie van 15 maart 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1730/2006 wat de gebruiksvoorwaarden voor benzoëzuur betreft (vergunninghouder Emerald Kalama Chemical BV) ( 1 )

6

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 227/2012 van de Commissie van 15 maart 2012 tot verlening van een vergunning voor Lactococcus lactis (NCIMB 30117) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

8

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 228/2012 van de Commissie van 15 maart 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

10

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 229/2012 van de Commissie van 15 maart 2012 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 maart 2012

12

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 230/2012 van de Commissie van 15 maart 2012 tot wijziging van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2011/2012

15

 

 

BESLUITEN

 

 

2012/151/EU

 

*

Besluit van de Europese Raad van 1 maart 2012 houdende verkiezing van de voorzitter van de Europese Raad

17

 

*

Besluit 2012/152/GBVB van de Raad van 15 maart 2012 houdende wijziging van Besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran

18

 

 

2012/153/EU

 

*

Besluit van de Europese Centrale Bank van 5 maart 2012 inzake de beleenbaarheid van verhandelbare schuldbewijzen die door de Helleense Republiek worden uitgegeven of volledig worden gegarandeerd in de context van het aanbod van de Helleense Republiek tot schuldenruil (ECB/2012/3)

19

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

2012/154/EU

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 15 maart 2012 betreffende de monitoring van de aanwezigheid van moederkorenalkaloïden in diervoeders en levensmiddelen ( 1 )

20

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

16.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/1


VERORDENING (EU) Nr. 225/2012 VAN DE COMMISSIE

van 15 maart 2012

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de erkenning van inrichtingen die van plantaardige oliën en mengvetten afgeleide producten voor gebruik als diervoeder in de handel brengen en wat betreft de specifieke voorschriften voor de productie, de opslag, het vervoer en het testen op dioxine van oliën, vetten en daarvan afgeleide producten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (1), en met name artikel 27, onder b) en f),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 183/2005 stelt algemene voorschriften voor diervoederhygiëne, voorwaarden en regelingen vast om ervoor te zorgen dat de verwerkingsvoorwaarden om mogelijke gevaren tot een minimum te beperken en te bestrijden worden nageleefd. Diervoederbedrijven moeten worden geregistreerd bij of worden erkend door de bevoegde autoriteit. Bovendien zijn de exploitanten van diervoederbedrijven die zich lager in de voedselketen bevinden, verplicht om uitsluitend diervoeder te betrekken van inrichtingen die geregistreerd of erkend zijn.

(2)

Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders (2) schrijft voor dat in de handel gebrachte diervoeders veilig moeten zijn en dat op het etiket expliciet de respectieve soort diervoeder moet worden vermeld. Bovendien bevat Verordening (EU) nr. 575/2011 van de Commissie van 16 juni 2011 betreffende de Catalogus van voedermiddelen (3) gedetailleerde beschrijvingen van specifieke voedermiddelen, die voor etiketteringsdoeleinden moeten worden gebruikt.

(3)

De wisselwerking van deze voorschriften moet zorgen voor een goede traceerbaarheid en een hoog niveau van consumentenbescherming in de gehele voeder- en voedselketen.

(4)

Uit officiële controles en door de exploitanten van levensmiddelenbedrijven uitgevoerde controles is gebleken dat bepaalde, niet voor gebruik als diervoeder bestemde oliën, vetten en daarvan afgeleide producten, zijn gebruikt als voedermiddelen, wat heeft geleid tot diervoeders waarbij de maximale dioxinegehalten worden overschreden, die zijn vastgesteld in Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (4). Bijgevolg kunnen levensmiddelen die zijn afgeleid van dieren die met verontreinigde diervoeders zijn gevoederd, een risco voor de volksgezondheid vormen. Bovendien kan het uit de handel nemen van verontreinigde diervoeders en levensmiddelen tot financiële verliezen leiden.

(5)

Om de diervoederhygiëne te vergroten en onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten, als vastgesteld in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 183/2005, moeten inrichtingen die ruwe plantaardige oliën verder verwerken, van oliën van plantaardige oorsprong afgeleide producten produceren en vetten mengen, overeenkomstig die verordening worden erkend, als deze producten bestemd zijn om in diervoeders te worden gebruikt.

(6)

Er moeten specifieke voorschriften voor de productie, de etikettering, de opslag en het vervoer van die voedermiddelen worden vastgesteld om rekening te houden met de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van systemen op basis van risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP).

(7)

Een versterkte dioxinemonitoring zou de opsporing van gevallen waarbij de voorschriften niet worden nageleefd en de handhaving van de diervoederwetgeving vergemakkelijken. De exploitanten van diervoederbedrijven moeten worden verplicht om vetten, oliën en daarvan afgeleide producten te testen op dioxine of dioxineachtige pcb’s ter beperking van het risico dat verontreinigde producten in de voedselketen worden gebracht en ter ondersteuning van de strategie om de blootstelling van de EU-burgers aan dioxine te verminderen. Het risico van verontreiniging met dioxine moet de basis vormen van de opstelling van het monitoringplan. De verantwoordelijkheid voor het in de handel brengen van veilig diervoeder ligt bij de exploitanten van diervoederbedrijven. Daarom moeten de kosten voor de analyse volledig door hen worden gedragen. De vaststelling van gedetailleerde bepalingen over bemonstering en analyse, die niet in deze verordening zijn vervat, moet onder de bevoegdheid van de lidstaten blijven vallen. Bovendien worden de lidstaten aangemoedigd om speciale aandacht te besteden aan de controles van exploitanten van diervoederbedrijven die niet onder de dioxinemonitoring vallen maar die de hierboven vermelde producten verkrijgen.

(8)

Het verplichte risicogebaseerde monitoringsysteem moet de verplichting van de exploitant van het diervoederbedrijf om te voldoen aan de voorschriften van de wetgeving van de Unie inzake diervoederhygiëne onverlet laten. Het moet worden geïntegreerd in goede hygiënepraktijken en het HACCP-gebaseerd systeem. Dit moet door de bevoegde autoriteit worden gecontroleerd in de context van de erkenning van de exploitant van het diervoederbedrijf. De regelmatige evaluatie door de exploitant van zijn eigen risicobeoordeling moet rekening houden met de bevindingen van de dioxinemonitoring.

(9)

De laboratoria die dioxineanalysen uitvoeren, moeten verplicht worden om de resultaten die de maximaal toegestane grenswaarden, als vastgesteld in Richtlijn 2002/32/EG, overschrijden niet alleen aan de exploitant van het diervoederbedrijf maar ook aan de bevoegde autoriteit mee te delen om de transparantie te verbeteren; deze verplichting ontslaat de exploitant van het diervoederbedrijf niet van zijn verplichting om de bevoegde autoriteit te informeren.

(10)

Om de doeltreffendheid van de bepalingen betreffende de verplichte dioxinemonitoring en de integratie daarvan in het HACCP-systeem van de exploitanten van diervoederbedrijven te verifiëren, moet worden bepaald dat deze na twee jaar opnieuw worden bekeken.

(11)

Er moet voldoende tijd worden geboden om de bevoegde autoriteiten en exploitanten van diervoederbedrijven in staat te stellen zich aan de bepalingen van deze verordening aan te passen.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, en het Europees Parlement noch de Raad hebben zich daartegen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 183/2005 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 16 september 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 maart 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1.

(2)  PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1.

(3)  PB L 159 van 17.6.2011, blz. 25.

(4)  PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10.


BIJLAGE

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 183/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Na de titel van bijlage II wordt de volgende afdeling ingevoegd:

„DEFINITIES

Voor deze bijlage gelden de volgende definities:

a)   „partij”: een identificeerbare hoeveelheid diervoeder waarbij gemeenschappelijke kenmerken zijn vastgesteld, zoals herkomst, soort, type verpakking, verpakker, verzender of etikettering; en in het geval van een productieproces, een eenheid productie van een bedrijf dat bij de productie gebruikmaakt van uniforme parameters of een aantal van dergelijke eenheden, die direct na elkaar worden geproduceerd en samen worden opgeslagen;

b)   „van plantaardige oliën afgeleide producten”: producten die zijn afgeleid van ruwe of teruggewonnen plantaardige oliën door oleochemische of biodieselverwerking of destillatie, chemische of fysische raffinage, met uitzondering van de geraffineerde olie;

c)   „vetmenging”: het mengen van ruwe oliën, geraffineerde oliën, dierlijke vetten, uit de levensmiddelenindustrie teruggewonnen oliën en/of daarvan afgeleide producten voor de productie van mengolie of mengvet, met uitzondering van alleen de opslag van achtereenvolgende partijen.”.

2)

Het volgende punt wordt toegevoegd in de afdeling, getiteld „BEDRIJFSRUIMTEN EN UITRUSTING”:

„10.

Inrichtingen die een of meer van de volgende activiteiten verrichten om producten voor gebruik in diervoeders in de handel te brengen, moeten worden erkend overeenkomstig artikel 10, lid 3:

a)

verwerking van ruwe plantaardige olie, met uitzondering van die welke onder de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 852/2004 valt;

b)

oleochemische productie van vetzuren;

c)

productie van biodiesel;

d)

vetmenging.”.

3)

De volgende punten worden toegevoegd in de afdeling, getiteld „PRODUCTIE”:

„7.

Vetmenginrichtingen die voor diervoeders bestemde producten in de handel brengen, moeten alle voor diervoeders bestemde producten fysiek gescheiden houden van voor andere doeleinden bestemde producten, tenzij deze producten voldoen aan:

de voorschriften van deze verordening of van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 852/2004, en

bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad (1).

8.

De etikettering van de producten moet duidelijk aangeven of zij bestemd zijn voor diervoeders of andere doeleinden. Als de producent verklaart dat een bepaalde partij van een product niet bestemd is voor gebruik in diervoeders of levensmiddelen, mag deze verklaring achteraf door een exploitant in een later stadium van de keten niet worden gewijzigd.

4)

De volgende afdeling wordt toegevoegd na de afdeling, getiteld „KWALITEITSBEHEERSING”:

„DIOXINEMONITORING

1.

Exploitanten van diervoederbedrijven die voor gebruik in diervoeders bestemde vetten, oliën of daarvan afgeleide producten, waaronder mengvoeders, in de handel brengen, moeten die producten in erkende laboratoria laten analyseren voor de som van dioxinen en dioxineachtige pcb’s overeenkomstig Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie (2).

2.

Ter aanvulling van het HACCP-systeem van de exploitant van het diervoederbedrijf moeten de in punt 1 bedoelde analysen met ten minste de volgende frequenties worden uitgevoerd:

a)

verwerkers van ruwe plantaardige oliën:

i)

100 % van de partijen ruwe kokosoliën moet worden geanalyseerd. Een partij kan maximaal 1 000 t van deze producten omvatten;

ii)

100 % van de partijen van plantaardige oliën afgeleide producten, met uitzondering van glycerol, lecithine en gommen, bestemd voor diervoeders, moet worden geanalyseerd. Een partij kan maximaal 1 000 t van deze producten omvatten;

b)

producenten van dierlijk vet:

een representatieve analyse per 2 000 t dierlijk vet en daarvan afgeleide producten, behorend tot categorie 3, als vastgesteld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3);

c)

exploitanten van visolie:

i)

100 % van de partijen visolie moet worden geanalyseerd, als zij wordt geproduceerd uit

producten die zijn afgeleid van ruwe visolie, met uitzondering van geraffineerde visolie;

vis zonder monitoringgeschiedenis, van ongespecificeerde oorsprong of afkomstig uit de Oostzee;

bijproducten van vis uit niet door de EU erkende inrichtingen die vis voor menselijke consumptie produceren;

blauwe wijting of menhaden;

een partij kan maximaal 1 000 t visolie omvatten;

ii)

100 % van de uitgaande partijen producten die zijn afgeleid van ruwe visolie, met uitzondering van geraffineerde visolie, moet worden geanalyseerd. Een partij kan maximaal 1 000 t van deze producten omvatten;

iii)

er moet een representatieve analyse per 2 000 t worden uitgevoerd, wat betreft niet onder i) bedoelde visolie;

iv)

met een officieel goedgekeurde behandeling gereinigde visolie moet aan de hand van de HACCP-beginselen overeenkomstig artikel 6 worden geanalyseerd;

d)

oleochemische en biodieselindustrie:

i)

100 % van de inkomende partijen ruwe kokosoliën en van plantaardige oliën afgeleide producten, met uitzondering van glycerol, lecithine en gommen, niet onder b) vallende dierlijke vetten, niet onder c) vallende visolie, uit de levensmiddelenindustrie teruggewonnen oliën en voor diervoeders bestemde mengvetten moet worden geanalyseerd. Een partij kan maximaal 1 000 t van deze producten omvatten;

ii)

100 % van de partijen producten die zijn afgeleid van de verwerking van de onder i) vermelde producten, met uitzondering van glycerol, lecithine en gommen, moet worden geanalyseerd;

e)

vetmenginrichtingen:

i)

100 % van de inkomende partijen ruwe kokosoliën en van plantaardige oliën afgeleide producten, met uitzondering van glycerol, lecithine en gommen, niet onder b) vallende dierlijke vetten, niet onder c) vallende visolie, uit de levensmiddelenindustrie teruggewonnen oliën en voor diervoeders bestemde mengvetten moet worden geanalyseerd. Een partij kan maximaal 1 000 t van deze producten omvatten,

of

ii)

100 % van de partijen voor diervoeders bestemde mengvetten moet worden geanalyseerd. Een partij kan maximaal 1 000 t van deze producten omvatten.

De exploitant van het diervoederbedrijf moet in de context van de risicobeoordeling aan de bevoegde autoriteit verklaren welk alternatief hij kiest.

f)

producenten van mengvoeders voor voedselproducerende dieren, met uitzondering van die vermeld onder e):

i)

100 % van de inkomende partijen ruwe kokosoliën en van plantaardige oliën afgeleide producten, met uitzondering van glycerol, lecithine en gommen, niet onder b) vallende dierlijke vetten, niet onder c) vallende visolie, uit de levensmiddelenindustrie teruggewonnen oliën en voor diervoeders bestemde mengvetten moet worden geanalyseerd. Een partij kan maximaal 1 000 t van deze producten omvatten;

ii)

een bemonsteringsfrequentie van 1 % van de partijen moet worden aangehouden voor geproduceerde mengvoeders die de onder i) bedoelde producten bevatten.

3.

Als kan worden aangetoond dat een homogene zending groter is dan de maximale partijgrootte overeenkomstig punt 2 en dat zij op representatieve wijze is bemonsterd, zullen de resultaten van de analyse van het op passende wijze genomen en verzegelde monster als aanvaardbaar worden beschouwd.

4.

Wanneer een exploitant van een diervoederbedrijf aantoont dat een partij van een product of alle bestanddelen van een partij, als bedoeld in punt 2, die voor zijn productieproces wordt gebruikt, reeds in een eerder stadium van de productie, verwerking of distributie is/zijn geanalyseerd of voldoet/voldoen aan de voorschriften van punt 2, onder b) of c) iii), moet de exploitant van het diervoederbedrijf worden ontslagen van de verplichting om deze partij te analyseren en moet hij deze aan de hand van de algemene HACCP-beginselen overeenkomstig artikel 6 analyseren.

5.

Bij aflevering moeten de producten, als bedoeld in punt 2, onder d) i), e) i) en f) i), vergezeld gaan van een bewijsstuk waaruit blijkt dat deze producten of alle bestanddelen daarvan zijn geanalyseerd of voldoen aan de voorschriften van punt 2, onder b) of c) iii).

6.

Als alle inkomende partijen producten, als vermeld in punt 2, onder d) i), e) i) en f) i), die voor een productieproces worden gebruikt, overeenkomstig de voorschriften van deze verordening zijn geanalyseerd en als kan worden gegarandeerd dat het productieproces, de hantering en de opslag de dioxineverontreiniging niet vergroten, moet de exploitant van het diervoederbedrijf worden ontslagen van de verplichting om het eindproduct te analyseren en moet hij het aan de hand van de algemene HACCP-beginselen overeenkomstig artikel 6 analyseren.

7.

Wanneer een exploitant van een diervoederbedrijf aan een laboratorium de opdracht geeft om een analyse, als bedoeld in punt 1, uit te voeren, geeft hij aan het laboratorium de instructie om de resultaten van die analyse aan de bevoegde autoriteit mee te delen ingeval de dioxinegrenswaarden, als vastgesteld in de punten 1 en 2 van afdeling V van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG, worden overschreden.

Wanneer een exploitant van een diervoederbedrijf een opdracht geeft aan een laboratorium dat is gevestigd in een andere lidstaat dan die van de exploitant van het diervoederbedrijf die de opdracht tot uitvoering van de analyse geeft, moet hij aan het laboratorium de instructie geven om verslag uit te brengen bij zijn bevoegde autoriteit, die de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exploitant van het diervoederbedrijf is gevestigd, moet informeren.

Wanneer de exploitanten van diervoederbedrijven een opdracht geven aan een laboratorium dat in een derde land is gevestigd, moeten zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin zij zijn gevestigd daarvan in kennis stellen. Er moet bewijsmateriaal worden verstrekt waaruit blijkt dat het laboratorium de analyse uitvoert overeenkomstig Verordening (EG) nr. 152/2009.

8.

De dioxinetestvoorschriften moeten opnieuw worden bekeken op uiterlijk 16 maart 2014.

5)

Het volgende punt wordt toegevoegd in de afdeling, getiteld „OPSLAG EN VERVOER”:

„7.

Recipiënten die dienen voor de opslag of het vervoer van mengvetten, oliën van plantaardige oorsprong of daarvan afgeleide producten, die zijn bestemd voor gebruik in diervoeders, mogen niet worden gebruikt voor het vervoer of de opslag van andere dan deze producten, tenzij de producten voldoen aan de voorschriften van

deze verordening of artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 852/2004, en

bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG.

Zij moeten gescheiden worden gehouden van elke andere lading, wanneer er een risico van verontreiniging bestaat.

Wanneer dit gescheiden gebruik niet mogelijk is, moeten de recipiënten op doeltreffende wijze worden gereinigd om elk spoor van het product te verwijderen, als die recipiënten eerder werden gebruikt voor producten die niet voldoen aan de voorschriften van

deze verordening of artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 852/2004, en

bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG.

Dierlijke vetten van categorie 3, als vastgesteld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1069/2009, die zijn bestemd voor gebruik in diervoeders, moeten overeenkomstig die verordening worden opgeslagen en vervoerd.”.


(1)  PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10.”.

(2)  PB L 54 van 26.2.2009, blz. 1.

(3)  PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1.”.


16.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 226/2012 VAN DE COMMISSIE

van 15 maart 2012

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1730/2006 wat de gebruiksvoorwaarden voor benzoëzuur betreft (vergunninghouder Emerald Kalama Chemical BV)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor het preparaat benzoëzuur, behorende tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen”, is een vergunning voor tien jaar verleend als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gebruik bij gespeende biggen bij Verordening (EG) nr. 1730/2006 van de Commissie (2) en voor gebruik bij mestvarkens bij Verordening (EG) nr. 1138/2007 van de Commissie (3).

(2)

Overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 heeft de houder van de vergunning voorgesteld om de voorwaarden van de vergunning voor het gebruik van het preparaat benzoëzuur als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gespeende biggen te wijzigen om de voorwaarde betreffende de opname van dat preparaat in mengvoeders via voormengsels te schrappen en om de voorwaarden betreffende aanvullende diervoeders te wijzigen. Bij de aanvraag waren de relevante ondersteunende gegevens gevoegd. De Commissie heeft de aanvraag naar de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) doorgestuurd.

(3)

De EFSA heeft in haar advies van 6 september 2011 (4) geconcludeerd dat er geen reden is om de opname van het preparaat benzoëzuur in mengvoeders via voormengsels te blijven beperken. Zij was van oordeel dat de beperkingen op het gebruik van het toevoegingsmiddel in aanvullende diervoeders, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1138/2007, toereikend waren en golden voor gespeende biggen.

(4)

Aan de voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan.

(5)

Verordening (EG) nr. 1730/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1730/2006 wordt vervangen door de tekst van de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 maart 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 325 van 24.11.2006, blz. 9.

(3)  PB L 256 van 2.10.2007, blz. 8.

(4)  EFSA Journal 2011; 9(9):2358.


BIJLAGE

„BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: andere zoötechnische toevoegingsmiddelen (verbetering van prestatieparameters: gewichtstoename of voederconversie)

4d210

Emerald Kalama Chemical BV

Benzoëzuur

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

benzoëzuur (≥ 99,9 %)

 

Karakterisering van de werkzame stof:

benzeencarbonzuur, fenylcarbonzuur C7H6O2

CAS-nummer: 65-85-0

Maximumgehalte in:

 

ftaalzuur: ≤ 100 mg/kg

 

bifenyl: ≤ 100 mg/kg

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering van benzoëzuur in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: titratie met natriumhydroxide (Europese farmacopee monografie 0066)

Kwantificering van benzoëzuur in het voormengsel en het voedermiddel: omgekeerde fase-vloeistofchromatografie met UV-detectie (RP-HPLC/UV) — methode gebaseerd op ISO 9231:2008.

Biggen

(gespeend)

5 000

1.

Het mengsel van verschillende bronnen van benzoëzuur mag het toegestane maximumgehalte in het volledige diervoeder van 5 000 mg/kg volledig diervoeder niet overschrijden.

2.

Aanbevolen minimumdosis: 5 000 mg/kg volledig diervoeder

3.

Aanvullende diervoeders die benzoëzuur bevatten, mogen niet direct aan gespeende biggen worden vervoederd, tenzij zij grondig zijn vermengd met andere voedermiddelen van het dagrantsoen.

4.

Voor gespeende biggen tot 25 kg.

5.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalings-bescherming en handschoenen.

14.12.2016


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium: http://irmm.jrc.ec.europa.eu/EURLs/EURL_feed_additives/Pages/index.aspx”


16.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 227/2012 VAN DE COMMISSIE

van 15 maart 2012

tot verlening van een vergunning voor Lactococcus lactis (NCIMB 30117) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor de verlening van een vergunning voor Lactococcus lactis (NCIMB 30117) ingediend. Bij die aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor Lactococcus lactis (NCIMB 30117) als toevoegingsmiddel in de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” voor alle diersoorten.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 16 november 2011 (2) geconcludeerd dat, onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden, het preparaat van Lactococcus lactis (NCIMB 30117) geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu en dat het gebruik van het preparaat de productie van kuilvoeder van alle voedergewassen kan verbeteren door de pH te verlagen en de conservering van de droge stof te verbeteren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van Lactococcus lactis (NCIMB 30117) blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dit preparaat zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „toevoegingmiddelen voor kuilvoer”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 maart 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2011; 9(12):2448.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg vers materiaal

Categorie: technologische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: toevoegingsmiddelen voor kuilvoer

1k2083

Lactococcus lactis

(NCIMB 30117)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van Lactococcus lactis (NCIMB 30117) met ten minste 5 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactococcus lactis (NCIMB 30117)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MSR-agar (ISO 15214)

Identificatie: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle dier-soorten

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 1 × 108 CFU/kg vers materiaal.

3.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

5 april 2022


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium: http://irmm.jrc.ec.europa.eu/EURLs/EURL_feed_additives/Pages/index.aspx


16.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 228/2012 VAN DE COMMISSIE

van 15 maart 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 maart 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

51,1

JO

68,6

MA

57,8

TN

84,0

TR

97,9

ZZ

71,9

0707 00 05

JO

225,1

TR

174,9

ZZ

200,0

0709 91 00

EG

91,5

ZZ

91,5

0709 93 10

MA

64,2

TR

121,7

ZZ

93,0

0805 10 20

EG

53,0

IL

75,6

MA

65,8

TN

76,9

TR

62,9

ZZ

66,8

0805 50 10

EG

69,0

MA

69,1

TR

56,0

ZZ

64,7

0808 10 80

AR

89,5

BR

88,4

CA

119,9

CL

104,1

CN

115,1

MK

33,9

US

159,8

ZZ

101,5

0808 30 90

AR

95,3

CL

127,3

CN

47,7

ZA

91,4

ZZ

90,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


16.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 229/2012 VAN DE COMMISSIE

van 15 maart 2012

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 maart 2012

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie van 20 juli 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 19 00, 1001 11 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 642/2010 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 19 00, 1001 11 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 5 van die verordening.

(4)

Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 16 maart 2012, die van toepassing zullen zijn tot er nogmaals nieuwe invoerrechten worden vastgesteld en in werking treden.

(5)

Omdat ervoor moet worden gezorgd dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de geactualiseerde gegevens van toepassing wordt, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 16 maart 2012, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 maart 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5.


BIJLAGE I

Vanaf 16 maart 2012 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 19 00

1001 11 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

ex 1001 91 20

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 99 00

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 10 00

1002 90 00

ROGGE

0,00

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

0,00

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

0,00

1007 10 90

1007 90 00

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

0,00


(1)  Krachtens artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) nr. 642/2010 komt de importeur in aanmerking voor een verlaging van de invoerrechten met:

3 EUR per ton, indien de loshaven aan de Middellandse Zee (voorbij de Straat van Gibraltar) of de Zwarte Zee ligt en het product via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal wordt aangevoerd,

2 EUR per ton, als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt en het product via de Atlantische Oceaan wordt aangevoerd.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR per ton als aan de in artikel 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

1.3.2012-14.3.2012

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

241,57

195,02

Fob-prijs VSA

309,02

299,02

279,02

Golfpremie

88,06

18,76

Grote-Merenpremie

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico-Rotterdam:

15,55 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren-Rotterdam:

— EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR per ton inbegrepen (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(2)  Korting van 10 EUR per ton (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(3)  Korting van 30 EUR per ton (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).


16.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 230/2012 VAN DE COMMISSIE

van 15 maart 2012

tot wijziging van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2011/2012

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2011/2012 zijn vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 192/2012 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen te worden gewijzigd overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006.

(3)

Omdat ervoor moet worden gezorgd dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de geactualiseerde gegevens van toepassing wordt, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 voor het verkoopseizoen 2011/2012 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 maart 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 254 van 30.9.2011, blz. 12.

(4)  PB L 69 van 8.3.2012, blz. 13.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 16 maart 2012

(in EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 12 10 (1)

42,21

0,00

1701 12 90 (1)

42,21

1,94

1701 13 10 (1)

42,21

0,00

1701 13 90 (1)

42,21

2,24

1701 14 10 (1)

42,21

0,00

1701 14 90 (1)

42,21

2,24

1701 91 00 (2)

49,75

2,54

1701 99 10 (2)

49,75

0,00

1701 99 90 (2)

49,75

0,00

1702 90 95 (3)

0,50

0,22


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


BESLUITEN

16.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/17


BESLUIT VAN DE EUROPESE RAAD

van 1 maart 2012

houdende verkiezing van de voorzitter van de Europese Raad

(2012/151/EU)

DE EUROPESE RAAD,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 15, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 1 december 2009 is de heer Herman VAN ROMPUY bij Besluit 2009/879/EU van de Europese Raad (1) verkozen tot voorzitter van de Europese Raad voor de periode van 1 december 2009 tot en met 31 mei 2012.

(2)

Overeenkomstig het Verdrag is degene die het ambt van voorzitter van de Europese Raad bekleedt eenmaal herkiesbaar,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer Herman VAN ROMPUY wordt herkozen tot voorzitter van de Europese Raad voor de periode van 1 juni 2012 tot en met 30 november 2014.

Artikel 2

Dit besluit wordt door de secretaris-generaal van de Raad ter kennis van de heer Herman VAN ROMPUY gebracht.

Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 maart 2012.

Voor de Europese Raad

De voorzitter

H. VAN ROMPUY


(1)  PB L 315 van 2.12.2009, blz. 48.


16.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/18


BESLUIT 2012/152/GBVB VAN DE RAAD

van 15 maart 2012

houdende wijziging van Besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 juli 2010 heeft de Raad Besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (1) vastgesteld.

(2)

Op 23 januari 2012 heeft de Raad Besluit 2012/35/GBVB houdende wijziging van Besluit 2010/413/GBVB (2) vastgesteld, omdat de Raad zich steeds ernstiger zorgen maakte over het karakter van het nucleaire programma van Iran.

(3)

In dit verband dient de toepassing van gerichte financiële maatregelen door verstrekkers van gespecialiseerde diensten inzake financieel berichtenverkeer verder te worden ontwikkeld, conform Besluit 2010/413/GBVB.

(4)

Besluit 2010/413/GBVB dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 20 van Besluit 2010/413/GBVB wordt het volgende lid toegevoegd:

„12.   Onverminderd de afwijkingen die zijn toegestaan in dit artikel is het verboden gespecialiseerde diensten inzake financieel berichtenverkeer, die worden gebruikt met het oog op de uitwisseling van financiële gegevens, te verstrekken aan de personen en entiteiten als bedoeld in lid 1.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 15 maart 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

N. WAMMEN


(1)  PB L 195 van 27.7.2010, blz. 39.

(2)  PB L 19 van 24.1.2012, blz. 22.


16.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/19


BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 5 maart 2012

inzake de beleenbaarheid van verhandelbare schuldbewijzen die door de Helleense Republiek worden uitgegeven of volledig worden gegarandeerd in de context van het aanbod van de Helleense Republiek tot schuldenruil

(ECB/2012/3)

(2012/153/EU)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid het eerste streepje van artikel 127, lid 2,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid het eerste streepje van artikel 3.1, artikel 12.1, artikel 18 en het tweede streepje van artikel 34.1,

Gezien Richtsnoer ECB/2011/14 van 20 september 2011 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem (1), en met name de secties 1.6, 6.3.1 en 6.3.2 van bijlage I,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gezien de uitzonderlijke omstandigheden op de financiële markten en de verstoring van de normale beoordeling door de markt van door de Helleense Republiek uitgegeven of gegarandeerde effecten, heeft de Raad van bestuur Besluit ECB/2010/3 van 6 mei 2010 inzake tijdelijke maatregelen betreffende door de Griekse regering uitgegeven of gegarandeerde verhandelbare schuldbewijzen (2) vastgesteld. Dit besluit schortte de minimumvereisten van kredietkwaliteitsdrempels van het Eurosysteem, zoals vastgelegd in de regels van het kredietbeoordelingskader van het Eurosysteem voor bepaalde verhandelbare activa in sectie 6.3.2 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, tijdelijk op. Besluit ECB/2012/2 (3) trok Besluit ECB/2010/3 in vanwege de negatieve impact op de kredietratings voor die schuldbewijzen veroorzaakt door het in de context van de betrokkenheid van de particuliere sector gedane aanbod tot schuldenruil aan de houders van door de Griekse regering uitgegeven of gegarandeerde verhandelbare schuldbewijzen.

(2)

Op 21 juli 2011 kondigden de staatshoofden en regeringsleiders van het eurogebied en de instellingen van de Unie maatregelen aan om de Griekse overheidsfinanciën te stabiliseren, waaronder hun vastbeslotenheid tot onderpandversterking om de kwaliteit van door de Helleense Republiek uitgegeven of gegarandeerde verhandelbare schuldbewijzen te verhogen. De Raad van bestuur heeft besloten dat die onderpandversterking door de Helleense Republiek ten behoeve van de nationale centrale banken (NCB’s) dient te worden verstrekt.

(3)

De Raad van bestuur heeft besloten dat de kredietkwaliteitsdrempel van het Eurosysteem met betrekking tot door de Helleense Republiek uitgegeven of volledig gegarandeerde onder de onderpandversterking vallende verhandelbare schuldbewijzen dient te worden opgeschort,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beleenbaarheid van verhandelbare schuldbewijzen die door de Helleense Republiek worden uitgegeven of volledig worden gegarandeerd in de context van het aanbod van de Helleense Republiek tot schuldenruil

1.   Het gebruik van door de Helleense Republiek uitgegeven of volledig gegarandeerde verhandelbare schuldbewijzen als onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, die niet voldoen aan de minimumvereisten van kredietkwaliteitsdrempels van het Eurosysteem, zoals vastgelegd in de regels van het kredietbeoordelingskader van het Eurosysteem voor bepaalde verhandelbare activa in sectie 6.3.2 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, terwijl wel wordt voldaan aan de overige in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 vastgelegde beleenbaarheidsvereisten, geschiedt op voorwaarde dat de Helleense Republiek NCB’s een onderpandversterking verstrekt in de vorm van een terugkoopprogramma.

2.   De in lid 1 genoemde verhandelbare schuldbewijzen blijven tot het einde van de onderpandversterking beleenbaar.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 8 maart 2012.

Gedaan te Frankfurt am Main, 5 maart 2012.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 331 van 14.12.2011, blz. 1.

(2)  PB L 117 van 11.5.2010, blz. 102.

(3)  PB L 59 van 1.3.2012, blz. 36.


AANBEVELINGEN

16.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/20


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 15 maart 2012

betreffende de monitoring van de aanwezigheid van moederkorenalkaloïden in diervoeders en levensmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/154/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (1) bepaalt dat het gebruik van voor diervoeding bestemde producten die gehalten aan ongewenste stoffen bevatten die de in bijlage I bij die richtlijn vastgestelde maximumgehalten overschrijden, verboden is.

(2)

Een maximumgehalte van 1 000 mg/kg sclerotiën van moederkoren (Claviceps purpurea) is vastgesteld voor diervoeders die ongemalen granen bevatten.

(3)

Het Wetenschappelijk Panel voor contaminanten in de voedselketen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft op 19 april 2005 op verzoek van de Commissie een advies over moederkoren als ongewenste stof in diervoeding goedgekeurd (2).

(4)

De term moederkoren verwijst naar schimmelstructuren van Claviceps-soorten, die zich ontwikkelen in plaats van korrels op graanaren of zaden op grassprieten en die zichtbaar zijn als grote donkergekleurde sclerotiën. Deze sclerotiën bevatten verschillende klassen van alkaloïden, waarvan de voornaamste zijn: ergometrine, ergotamine, ergosine, ergocristine, ergocryptine en ergocornine en de -ininen daarvan. De hoeveelheid en het toxinepatroon variëren tussen schimmelstammen, afhankelijk van de waardplant en de geografische streek.

(5)

De mate van variabiliteit in het moederkorenalkaloïdepatroon in relatie tot schimmelsoort, geografische verspreiding alsook in relatie tot de waardplant (het alkaloïdepatroon in roggemoederkoren verschilt bijvoorbeeld van dat in ander grasmoederkoren) is momenteel niet bekend. Er zijn meer gegevens nodig om alle factoren te identificeren die verantwoordelijk zijn voor de variabiliteit in het moederkorenalkaloïdepatroon in afzonderlijke plantensoorten.

(6)

De fysische bepaling van de verontreinigingsgraad van granen door moederkoren is vaak onnauwkeurig, aangezien grootte en gewicht van de sclerotiën aanzienlijk kunnen verschillen. Bovendien is deze fysische bepaling onmogelijk in verwerkte diervoeders en levensmiddelen. Daarom is voorgesteld om naast de controle aan de hand van fysische methoden ook te voorzien in de mogelijkheid tot controle via chemische analyse van potentieel verontreinigde diervoeders en levensmiddelen, aangezien verscheidene chromatografische methoden beschikbaar zijn om moederkorenalkaloïden in diervoeders en levensmiddelen op te sporen. De toepassing van die methoden is echter beperkt tot een klein aantal moederkorenalkaloïden.

(7)

Het is nodig dat meer gegevens over de aanwezigheid van deze moederkorenalkaloïden worden gegenereerd, niet alleen in ongemalen granen maar ook in graanproducten, mengvoeders en samengestelde levensmiddelen, dat betrouwbare gegevens over het moederkorenalkaloïdepatroon in diervoeders en levensmiddelen worden verkregen en dat de aanwezigheid van moederkorenalkaloïden wordt gerelateerd aan de hoeveelheid aanwezige sclerotiën. Deze monitoring moet worden gericht op de zes moederkorenalkaloïden die het meest voorkomen, namelijk: ergometrine, ergotamine, ergosine, ergocristine, ergocryptine en ergocornine en de -ininen daarvan,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

1.

De lidstaten moeten met de actieve betrokkenheid van de exploitanten van levensmiddelen- en diervoederbedrijven de aanwezigheid van moederkorenalkaloïden monitoren in voor menselijke consumptie of voor diervoeding bestemde granen en graanproducten, in weide/foeragegrassen voor diervoeding en in mengvoeders en samengestelde levensmiddelen.

2.

De lidstaten moeten de monsters voor ten minste de volgende moederkorenalkaloïden analyseren:

ergocristine/ergocristinine;

ergotamine/ergotaminine;

ergocryptine/ergocryptinine;

ergometrine/ergometrinine;

ergosine/ergosinine;

ergocornine/ergocorninine.

3.

De lidstaten moeten, zo mogelijk, gelijktijdig het sclerotiëngehalte in het monster bepalen om in staat te zijn de kennis over de relatie tussen het sclerotiëngehalte en het niveau van individuele moederkorenalkaloïden te verbeteren.

4.

De analyseresultaten moeten regelmatig aan de EFSA worden verstrekt met het oog op de opneming daarvan in een gegevensbank.

Gedaan te Brussel, 15 maart 2012.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10.

(2)  Opinion of the Scientific Panel on Contaminants in Food Chain on a request from the Commission related to ergot as undesirable substance in animal feed, The EFSA Journal (2005)225, 1-27. http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/doc/contam_op_ej225_ergot_en1.pdf