ISSN 1977-0758 doi:10.3000/19770758.L_2012.068.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
55e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
|
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
|
2012/140/EU |
|
|
* |
Besluit van de Commissie van 20 september 2011 betreffende steunmaatregel C 35/10 (ex N 302/10) die Denemarken voornemens is ten uitvoer te leggen in de vorm van belasting op onlinekansspelen in de Deense Wet inzake belasting op kansspelen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 6499) ( 1 ) |
|
|
|
REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING |
|
|
* |
Wijzigingen van de instructies voor de griffier van het Gerecht |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
7.3.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 184/2012 VAN DE COMMISSIE
van 6 maart 2012
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 6 maart 2012.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
IL |
76,4 |
JO |
78,3 |
|
MA |
69,1 |
|
SN |
207,5 |
|
TN |
85,7 |
|
TR |
93,8 |
|
ZZ |
101,8 |
|
0707 00 05 |
EG |
158,2 |
JO |
204,2 |
|
TR |
155,2 |
|
ZZ |
172,5 |
|
0709 91 00 |
EG |
76,0 |
ZZ |
76,0 |
|
0709 93 10 |
MA |
54,2 |
TR |
134,6 |
|
ZZ |
94,4 |
|
0805 10 20 |
EG |
53,8 |
IL |
68,5 |
|
MA |
52,0 |
|
TN |
52,8 |
|
TR |
68,6 |
|
ZZ |
59,1 |
|
0805 50 10 |
BR |
43,7 |
TR |
56,0 |
|
ZZ |
49,9 |
|
0808 10 80 |
CA |
124,8 |
CL |
96,3 |
|
CN |
105,4 |
|
MK |
31,8 |
|
US |
154,3 |
|
ZZ |
102,5 |
|
0808 30 90 |
AR |
88,1 |
CL |
153,9 |
|
CN |
48,3 |
|
US |
99,0 |
|
ZA |
102,7 |
|
ZZ |
98,4 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
7.3.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/3 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 20 september 2011
betreffende steunmaatregel C 35/10 (ex N 302/10) die Denemarken voornemens is ten uitvoer te leggen in de vorm van belasting op onlinekansspelen in de Deense Wet inzake belasting op kansspelen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 6499)
(Slechts de tekst in de Deense taal is authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
(2012/140/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),
Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1) en gezien deze opmerkingen,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
(1) |
Op 6 juli 2010 hebben de Deense autoriteiten overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) het op 25 juni 2010 vastgestelde wetgevingsvoorstel L 203 over de belasting op kansspelen (hierna „de Wet inzake belasting op kansspelen” (2) genoemd) ter wille van de rechtszekerheid aangemeld. De Commissie heeft bij schrijven van 11 augustus en 22 september 2010 om nadere informatie verzocht. Bij schrijven van 20 oktober 2010 hebben de Deense autoriteiten de gevraagde informatie verstrekt. |
(2) |
De Commissie heeft met betrekking tot de voorgestelde Wet inzake belasting op kansspelen ook twee afzonderlijke klachten ontvangen. De eerste klacht is op 23 juli 2010 ingediend door de Deense branchevereniging voor speelautomaten (hierna „DAB” genoemd). De tweede klacht is op 6 augustus 2010 door „the Royal Casino”, een exploitant van een fysiek casino, ingediend. Beide klachten zijn op 23 september 2010 aan de Deense autoriteiten voor commentaar doorgestuurd. Bij schrijven van 20 oktober 2010 hebben de Deense autoriteiten hun opmerkingen overgelegd. |
(3) |
Op 10 november 2010 heeft er in Brussel een bijeenkomst met de Deense autoriteiten plaatsgevonden om de aanmelding en de twee bovengenoemde klachten te bespreken. In het kader van die bijeenkomst hebben de Deense autoriteiten een notitie overgelegd getiteld „The dilemma created by the pending State aid case”, waarin zij ook hun voornemen kenbaar maakten om de inwerkingtreding van de voorgestelde wet uit te stellen tot na het besluit van de Commissie (3). |
(4) |
Bij besluit van 14 december 2010 heeft de Commissie Denemarken in kennis gesteld van het feit dat zij besloten had om de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden met betrekking tot de aangemelde maatregel. Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure (hierna „het inleidingsbesluit” genoemd) is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (4). De Commissie heeft belanghebbenden opgeroepen hun opmerkingen kenbaar te maken. |
(5) |
Bij schrijven van 14 januari 2011 hebben de Deense autoriteiten hun opmerkingen over het inleidingsbesluit overgelegd. |
(6) |
In totaal hebben 17 belanghebbenden tussen 11 februari en 22 februari 2011 opmerkingen ingediend (5). De betreffende opmerkingen zijn op 16 maart 2011 doorgestuurd naar Denemarken met het verzoek om eventuele opmerkingen hieromtrent kenbaar te maken. Bij schrijven van 14 april 2011 heeft de Commissie de opmerkingen van Denemarken ontvangen. |
2. BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL
(7) |
Na het inleiden van eerdere inbreukprocedures en het overleggen van een gemotiveerd standpunt op 23 maart 2007 over belemmeringen voor het vrije verkeer van diensten verband houdende met het wedden op sportwedstrijden in Denemarken (6), heeft de Deense regering besloten om de nationale kansspelwetgeving te hervormen en om het bestaande monopolie te vervangen door een gereguleerd, gedeeltelijk geliberaliseerd kansspelregime. Die liberalisering werd onder andere noodzakelijk geacht om aan de EU-wetgeving te voldoen en om de dreiging van illegale onlinekansspelen door aanbieders van kansspelen vanuit andere jurisdicties het hoofd te kunnen bieden. |
(8) |
De aangemelde Wet inzake belasting op kansspelen maakt deel uit van een groter wetgevingspakket ter liberalisering van de kansspelsector (7). Op grond van artikel 1 van de Wet inzake kansspelen is de algemene doelstelling van de nieuwe wetgevingshervorming:
|
(9) |
Op grond van de Wet inzake kansspelen is „voor het aanbieden of organiseren van kansspelen een vergunning vereist tenzij in deze Wet of in andere wetgeving anders is bepaald”. Daarnaast moet voor het aanbieden of organiseren van kansspelen belasting worden afgedragen (artikel 1 van de Wet inzake belasting op kansspelen). |
(10) |
De definitie van kansspelen in artikel 5 van de Wet inzake kansspelen omvat de volgende activiteiten: i) loterijen, ii) combinatiekansspelen, en iii) weddenschappen. |
(11) |
Met combinatiekansspelen wordt op een activiteit gedoeld die „een deelnemer een kans biedt om een prijs te winnen, maar waarbij de waarschijnlijkheid van het winnen van de prijs afhankelijk is van een combinatie van vaardigheid en geluk”. Combinatiekansspelen omvatten derhalve spelen die vaak door casino's worden aangeboden, zoals roulette, poker, baccarat, blackjack en kansspelautomaten die gewonnen prijzen contant uitkeren. |
(12) |
In artikel 5 van de Wet inzake kansspelen worden onlinekansspelen gedefinieerd als „een kansspel waarbij de speler en de kansspelaanbieder via communicatie op afstand zijn betrokken”. In datzelfde artikel worden fysieke kansspelen gedefinieerd als „kansspelen waarbij de speler en de kansspelaanbieder, of een agent van de aanbieder, middels een fysiek contact zijn betrokken”. Weddenschappen worden gedefinieerd als „activiteiten waarbij een deelnemer een kans heeft om een prijs te winnen doordat er een weddenschap op een gebeurtenis in de toekomst dan wel op het zich al dan niet voordoen van een bepaalde gebeurtenis in de toekomst wordt afgesloten”. |
(13) |
Op grond van de artikelen 2-17 van de Wet inzake belasting op kansspelen zijn de volgende kansspelen onderworpen aan belastingheffing: i) loterijen, met inbegrip van loterijen met bepaalde klassen en non-profitloterijen, ii) weddenschappen, met inbegrip van lokale totalisatorweddenschappen, iii) fysieke casino's, iv) onlinecasino's, v) kansspelautomaten die contante prijzen uitkeren in amusementshallen of bars en cafés e.d. en vi) kansspelen zonder inzet. |
(14) |
In de Wet inzake belasting op kansspelen zijn verschillende belastingtarieven vastgelegd waarvan de hoogte afhankelijk is van de vraag of de kansspelen via onlinecasino's of in fysieke casino's worden aangeboden. |
(15) |
Op grond van artikel 10 van de Wet inzake belasting op kansspelen moeten houders van een vergunning voor het aanbieden van kansspelen in fysieke casino's een basistarief afdragen van 45 % van de bruto-opbrengst van de kansspelen („BOK” — inzet min de kansspelwinst), verminderd met de waarde van de fiches in de fooienpot plus een opslag van 30 % voor een BOK (verminderd met de waarde van de fiches in de fooienpot) die meer bedraagt dan 4 miljoen DKK (berekend op maandbasis) (8). |
(16) |
Op grond van artikel 11 van de Wet inzake belasting op kansspelen worden houders van een vergunning om kansspelen in onlinecasino's aan te bieden, onderworpen aan een belastingtarief van 20 % van hun BOK. |
(17) |
Houders van een vergunning om kansspelautomaten te exploiteren die contante prijzen uitkeren (gok- of fruitautomaten) in amusementshallen of bars en cafés e.d. worden belast tegen 41 % van hun BOK. Voor kansspelautomaten in bars, cafés e.d. met een BOK van meer dan 30 000 DDK is een opslag van 30 % verschuldigd. Eenzelfde opslag geldt voor kansspelautomaten in amusementshallen met een BOK van meer dan 250 000 DKK (9). |
(18) |
Met betrekking tot de vergunningsrechten is in de Wet inzake kansspelen bepaald dat iedereen die een vergunning aanvraagt om weddenschappen te organiseren of kansspelen via onlinecasino's aan te bieden, een vergoeding dient te betalen van 250 000 DKK (dan wel 350 000 DKK indien er een vergunning voor zowel weddenschappen als onlinecasino's wordt aangevraagd) plus een jaarlijkse vergoeding variërend van 50 000 DKK tot 1 500 000 DKK afhankelijk van de opbrengst van de kansspelen. |
(19) |
Aanbieders van onlinekansspelen moeten op grond van de Wet inzake kansspelen in Denemarken zijn gevestigd of moeten, indien zij ingezetenen zijn van een andere lidstaat van de EU of EER, een goedgekeurde vertegenwoordiger benoemen (artikel 27). |
3. REDENEN OM DE PROCEDURE IN TE LEIDEN
(20) |
De Commissie heeft de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU ingeleid met betrekking tot de in het geding zijnde maatregel omdat hierbij staatssteun betrokken zou kunnen zijn als bedoeld in artikel 107, lid 1, VWEU. |
(21) |
Meer in het bijzonder was de Commissie van mening dat de maatregel in het licht van de jurisprudentie als selectief aangemerkt zou kunnen worden. De Commissie heeft er in dat verband op gewezen dat bij een beoordeling van de selectiviteit van een belastingmaatregel altijd onderzocht moet worden of de betrokken maatregel voor bepaalde ondernemingen voordeel oplevert ten opzichte van andere ondernemingen in een vergelijkbare juridische en feitelijke situatie, gelet op het doel dat met de regeling in kwestie wordt beoogd (10). |
(22) |
Vanwege de aard van de kansspelen die online en op fysieke locaties worden aangeboden, de sociale ervaringen die beide soorten kansspelen met zich brengen en de sociaaleconomische profielen van de consumenten, betwijfelde de Commissie of de verschillen tussen de online- en fysieke kansspelen substantieel genoeg waren om te concluderen dat zij met het oog op de fiscale behandeling op grond van de Wet inzake belasting op kansspelen in feite of in rechte niet in een vergelijkbare situatie verkeerden. |
(23) |
In die fase van de procedure stelde de Commissie zich daarnaast op het standpunt dat indien de maatregel prima facie als selectief aangemerkt zou worden, de Deense autoriteiten niet afdoende hadden aangetoond dat de maatregel gerechtvaardigd kon worden door de opzet van het belastingstelsel. |
(24) |
In dat opzicht hebben de Deense autoriteiten gesteld dat het belastingstarief voor onlinekansspelen een weerspiegeling vormde van het noodzakelijke evenwicht tussen enerzijds het realiseren van de doelstellingen van de Deense wetgeving op de kansspelen om spelers te beschermen en anderzijds het creëren van de mogelijkheid om de concurrentie aan te kunnen gaan met online-exploitanten die in andere landen met lagere belastingtarieven zijn gevestigd. |
(25) |
Met betrekking tot de verwijzing van de Deense autoriteiten naar de algemene doelstellingen van de Wet inzake kansspelen (zie overweging 8) stelde de Commissie zich daarnaast op het standpunt dat deze doelstellingen veeleer van algemene aard waren en geen betrekking hadden op het belastingsstelsel. Aangezien het vaste rechtspraak is dat slechts intrinsieke doelstellingen van het belastingstelsel relevant zijn, was de Commissie van mening dat de Deense autoriteiten hun stelling dat de selectiviteit van de in het geding zijnde belastingmaatregelen noodzakelijk was gezien de opzet van het belastingstelsel, niet voldoende onderbouwd hadden. |
(26) |
Bovendien meende de Commissie dat er bij de aangemelde wet ook sprake was van een belastingvoordeel via het gebruik van staatsmiddelen aangezien online-exploitanten door het feit dat de staat afzag van bepaalde belastingopbrengsten, een voordeel genoten in de vorm van een aanzienlijk lager belastingtarief. In de mate dat de maatregel een selectief economisch voordeel opleverde voor online-exploitanten die in Denemarken actief waren, zou hierdoor tevens de handel op de interne markt beïnvloed en de concurrentie verstoord kunnen worden. |
(27) |
Tot slot betwijfelde de Commissie of de aangemelde maatregel wel binnen het toepassingsgebied zou vallen van een van de uitzonderingen als neergelegd in artikel 107, lid 2 en lid 3, VWEU. |
4. OPMERKINGEN VAN DE DEENSE AUTORITEITEN
(28) |
Bij schrijven van 14 januari 2011 hebben de Deense autoriteiten hun opmerkingen ingediend over het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden. |
(29) |
De Deense autoriteiten hebben hun standpunt herhaald dat onlinekansspelen als een activiteit moet worden beschouwd die verschilt van fysieke kansspelen (waarbij zij zich baseren op de lijst van concrete en economische verschillen tussen online- en fysieke kansspelen die zij in hun aanmelding hadden opgenomen). |
(30) |
Volgens de Deense autoriteiten is de software die in bepaalde elektronische kansspelen wordt gebruikt die in fysieke casino's worden aangeboden, niet identiek aan de software die in onlinecasino's wordt gebruikt. Naast het feit dat het om andere platforms en aanbieders gaat, werd gesteld dat er grote verschillen tussen deze elektronische kansspelen bestaan aangezien voor het spelen in fysieke casino's de fysieke aanwezigheid van de kansspelers is vereist. Fysieke aanwezigheid brengt een aantal kosten met zich mee (bijvoorbeeld voor vervoer, entree, garderobe, eten en drinken) die bij onlinekansspelen geen rol spelen. |
(31) |
De Deense autoriteiten zijn van mening dat alleen al uit het feit dat in een aantal lidstaten onlinekansspelen verboden zijn, maar fysieke casino's niet, blijkt dat er verschillen tussen de beide soorten kansspelen bestaan. |
(32) |
Daarnaast hebben de Deense autoriteiten gesteld dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de conclusie van haar studie uit 2006 getiteld „Study of Gambling Services in the Internal Market of the European Union” (11). In die studie wordt geconcludeerd dat online- en fysieke casino's als twee verschillende markten moeten worden aangemerkt. |
(33) |
De Deense autoriteiten hebben ook benadrukt dat de beoordeling van de Commissie uitsluitend op fysieke casino's was geconcentreerd en er geen rekening werd gehouden met kansspelautomaten (d.w.z. gokautomaten, maar niet roulette, blackjack, poker e.d.) in bars, cafés e.d. of in amusements- of speelhallen. |
(34) |
Met betrekking tot de rechtvaardiging van de maatregelen vanwege de opzet van het belastingstelsel voeren de Deense autoriteiten aan dat de Commissie het doel van de aangemelde maatregel wellicht verkeerd heeft geïnterpreteerd. De maatregel is namelijk niet bedoeld om het internationale concurrentievermogen van de Deense kansspelindustrie in stand te houden, maar veeleer om de vier doelen te realiseren die in de wetgeving zijn neergelegd (deelname aan kansspelen op een gematigd niveau; bescherming van jonge mensen of andere kwetsbare personen tegen uitbuiting door kansspelen en tegen een gokverslaving; bescherming van spelers door te waarborgen dat de kansspelen op een eerlijke, verantwoorde en transparante manier worden aangeboden; en handhaving van de openbare orde en voorkomen dat kansspelen voor criminele doeleinden worden gebruikt). |
(35) |
Met betrekking tot de verschillende belastingtarieven voor online- en fysieke kansspelen hebben de Deense autoriteiten toegelicht dat zij zich op een gegeven moment in een wetgevings- en reguleringsdilemma bevonden. Enerzijds konden zij de actuele monopolistische situatie niet langer in stand houden en de liberalisering van de markt voor onlinekansspelen niet nog meer vertragen. Anderzijds zou het invoeren van een uniform belastingtarief voor online- en fysieke kansspelen de beleidsdoelstellingen van de regering op dit gebied ondermijnen. |
(36) |
Meer in het bijzonder stelden de Deense autoriteiten dat het invoeren van een uniform belastingtarief voor alle kansspelactiviteiten tot inconsequente oplossingen zou leiden, ongeacht het gekozen fiscale model. De keuze voor een model op basis van een lager, uniform belastingtarief van 20 % zou een grote impuls geven aan kansspelen in fysieke casino's, hetgeen in strijd zou zijn met het algemene belang van de consumentenbescherming. |
(37) |
Aan de andere kant zou een model op basis van een hoger, vergelijkbaar tarief met het tarief dat op kansspelen in fysieke casino's van toepassing is, online-exploitanten ontmoedigen om een vergunning aan te vragen om kansspelen vanuit Denemarken aan te bieden, hetgeen in strijd zou zijn met de liberaliseringsdoelstellingen van de wet. Dit zou eveneens strijdig zijn met het algemene belang van de consumentenbescherming aangezien er geen effectief toezicht op die onlinekansspelen mogelijk zou zijn. |
(38) |
Ter ondersteuning van hun standpunt hebben de Deense autoriteiten een memorandum van het ministerie van Financiën van 6 maart 2010 overgelegd, gericht aan de beleidswoordvoerders van de politieke partijen in het Deense parlement over het in te voeren belastingtarief (12). Uit het memorandum blijkt dat de huidige differentiële fiscale behandeling moet worden gezien als het resultaat van een evenwichtsexercitie om enerzijds de naleving van de wet te handhaven en anderzijds de belastingopbrengst te maximaliseren en te zorgen dat de deelname aan kansspelen tot een gematigd niveau beperkt blijft. |
(39) |
In dit verband waren de Deense autoriteiten van mening dat ook de internationale concurrentie en de mondiale aard van de onlinekansspelsector in aanmerking genomen zouden moeten worden. Op dat punt hebben de Deense autoriteiten verwezen naar de „Study of Gambling Services in the Internal Market of the European Union”, waarin geconstateerd wordt dat de kosten van bedrijfsactiviteiten van aanbieders onshore niet hoger mogen zijn dan de kosten van bedrijfsactiviteiten offshore om te voorkomen dat het voor consumenten en aanbieders minder aantrekkelijk is om binnen de eigen jurisdictie actief te zijn dan in andere landen (13). |
(40) |
Daarnaast hebben de Deense autoriteiten aangevoerd dat het beginsel dat door het Europees Hof van Justitie in de zaak-Salzgitter is gehanteerd (dat de Commissie het aangemelde belastingniveau niet mag vergelijken met de niveaus in andere lidstaten om vast te stellen of de aangemelde steun als staatssteun moet worden aangemerkt (14)), niet op de aangemelde wet van toepassing is, aangezien de differentiële fiscale behandeling tussen fysieke en onlinekansspelactiviteiten uitsluitend op interne fiscale overwegingen is gebaseerd. Meer in het bijzonder heeft de Deense regering bewust geen rekening gehouden met belastingtarieven zoals die in andere lidstaten worden gehanteerd om het concurrentievermogen van de Deense kansspelindustrie te verbeteren, maar is slechts getracht om een adequaat evenwicht te bewerkstelligen met de vier bovengenoemde beleidsdoelstellingen van de aangemelde wet. |
(41) |
Bovendien hebben de Deense autoriteiten gesteld dat de Commissie de zaak-Salzgitter verkeerd heeft geïnterpreteerd, aangezien zij daarop slechts een beroep heeft gedaan om te onderzoeken of de selectiviteit van de aangemelde maatregel als gerechtvaardigd zou kunnen worden beschouwd en niet om de selectieve aard van de aangemelde maatregel te beoordelen. |
(42) |
Om bovengenoemde redenen zijn de Deense autoriteiten van mening dat de aangemelde belastingmaatregel, mocht deze als selectief worden beoordeeld, gerechtvaardigd wordt door de opzet van het belastingsstelsel. |
5. OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN
(43) |
De Commissie heeft van 17 belanghebbenden, met inbegrip van de klagers, opmerkingen ontvangen en wel van zeven verenigingen (15), van zeven ondernemingen (16) en van drie lidstaten (17). |
(44) |
Met betrekking tot de selectiviteit van de maatregel stelt een aantal belanghebbenden dat de juridische en feitelijke situatie van online- en fysieke casino's niet vergelijkbaar is aangezien deze ondernemingen niet op dezelfde markt opereren en de belastingmaatregel derhalve niet afwijkt van het belastingstelsel dat in het algemeen van toepassing is. Dat betekent dat de belastingsmaatregel niet als selectief aangemerkt moet worden. |
(45) |
Ter onderbouwing van dit standpunt voeren de belanghebbenden aan dat de producten die door fysieke en onlinecasino's worden aangeboden aanzienlijk verschillen. Aan de activiteiten die door fysieke casino's worden aangeboden, is een sociale ervaring verbonden omdat in dergelijke situaties, in tegenstelling tot onlinekansspelen, gesprekken, uiterlijk en kleding en de fysieke omgeving een centraal aspect van de kansspelomgeving vormen. Daarnaast moeten fysieke kansspelen als een deel van de totale entertainmentervaring worden beschouwd, een ervaring die wordt aangevuld door andere diensten, middels bijvoorbeeld restaurants, bars, vergader- en hotelfaciliteiten. |
(46) |
Bovendien stellen deze belanghebbenden dat online- en fysieke kansspelen niet dezelfde verslavingsrisico's met zich brengen. Voor dit standpunt kan steun worden gevonden in de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, dat van oordeel was dat „de specifieke kenmerken van het aanbieden van kansspelen via internet zo ook andere en ernstigere risico's voor de bescherming van de consument […] kunnen meebrengen” (18). Ook wordt er verwezen naar een studie over kansspelen van het Institut National de la Santé et de la Recherche Médicale (19), waarin is geconstateerd dat onlinekansspelen een concreet verslavingsrisico opleveren, dat echter aangepakt moet worden via een gereguleerde markt voor onlinekansspelen. |
(47) |
Een aantal belanghebbenden voert tevens aan dat er door het gebruik van verschillende distributiekanalen sprake is van een segmentatie op de kansspelmarkt. Dit vormt een essentieel element voor het maken van een onderscheid tussen de verschillende relevante markten. In dat verband verwijzen zij naar een opinie van de Franse Mededingingsautoriteit van 20 januari 2011 waarin opgemerkt wordt dat onlinekansspelen onderscheiden kunnen worden van kansspelen in clubs of wedkantoren e.d. (20). |
(48) |
Sommige belanghebbenden hebben er ook op gewezen dat fysieke kansspelexploitanten te maken hebben met een beperkte concurrentiedruk in het specifieke geografische gebied waar zij hun kansspelen aanbieden. Daarentegen ondervinden online-exploitanten een zeer sterke concurrentie van andere online-exploitanten. Aangezien het aanbod in fysieke casino's aan een fysieke locatie is gebonden, moeten klanten zich bijvoorbeeld ook in persoon naar de relevante locatie begeven. In Denemarken zijn bijvoorbeeld slechts zes locaties waar fysieke casino's kunnen opereren. Onlinekansspelen bieden spelers daarentegen een groot aantal kansspelproducten die door verschillende internationale exploitanten worden aangeboden. De hevige concurrentie onder onlinecasino's wordt verder nog eens versterkt door de aanwezigheid van gespecialiseerde websites die het aanbod van uiteenlopende online-exploitanten vergelijken en door de talloze blogs en forums die spelers de mogelijkheid bieden om producten, prijzen en diensten van de online-exploitanten te vergelijken. |
(49) |
Tegelijkertijd wijzen deze belanghebbenden erop dat de winstmarges die verbonden zijn aan de onlinekansspelen, aanzienlijk kleiner zijn dan de winstmarges op fysieke kansspelen. Dat is een gevolg van de hevige concurrentie tussen online-exploitanten en het ontbreken van een dergelijke concurrentie tussen fysieke casino's. Dit betekent weer dat onlinecasino's significant lagere marges hebben met betrekking tot de uitbetalingsratio, d.w.z. het percentage van de inzet dat aan de klanten wordt uitgekeerd. Bovendien kunnen fysieke casino's andere bijproducten aanbieden en op die manier profiteren van neveninkomsten uit bijvoorbeeld casinohotels, bars en restaurants die in een online-omgeving niet beschikbaar zijn. Aangezien fysieke kansspelexploitanten hogere winsten kunnen genereren dan online-exploitanten, is het verschil in belastingtarieven derhalve gerechtvaardigd door het beginsel van de „financiële draagkracht” op basis waarvan degenen die een hoger belastingtarief kunnen opbrengen, ook meer belasting moeten betalen. |
(50) |
Naast bovengenoemde argumenten voeren bepaalde belanghebbenden ook aan dat, zelfs indien de Deense maatregel als selectief zou worden aangemerkt, het selectiviteitscriterium gerechtvaardigd zou zijn door de aard en de algemene opzet van het belastingstelsel. Het doel van het differentiële Deense belastingtarief is het waarborgen dat online-exploitanten een Deense vergunning aanvragen en derhalve in de toekomst Deense belasting betalen. Tegelijkertijd kan er op deze manier zorg voor worden gedragen dat de doelstellingen van de consumentenbescherming, als neergelegd in de Deense wetgeving op de kansspelen, worden gerealiseerd. |
(51) |
In dit verband wijst een aantal belanghebbenden op de mededeling van de Commissie uit 1998 over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen (21), op grond waarvan de bestaansreden van het belastingstelsel de inning van ontvangsten ter financiering van de staatsuitgaven is. Tegen die achtergrond stellen deze belanghebbenden dat de doelstelling om de belastingopbrengsten uit onlinekansspelen door Deense ingezetenen te optimaliseren, niet gerealiseerd zou worden op basis van een belastingtarief dat hoger is dan het tarief dat in de aangemelde wet voor onlinekansspelen is vastgelegd. |
(52) |
In tegenstelling tot bovengenoemde argumenten hebben andere belanghebbenden — voornamelijk fysieke exploitanten — opmerkingen overgelegd die het standpunt van de Deense autoriteiten betwisten. |
(53) |
Samengevat stellen deze belanghebbenden dat het Deense belastingstelsel als selectief beschouwd moet worden aangezien er een verschil in fiscale behandeling wordt ingevoerd tussen twee groepen ondernemingen die zich in een juridische en feitelijke situatie bevinden die in het licht van de doelstellingen van de maatregel vergelijkbaar is. Deze partijen voeren aan dat de online- en fysieke casino's concurrerende activiteiten op dezelfde markt uitvoeren en dat zij zich derhalve in een vergelijkbare situatie bevinden. |
(54) |
Ter ondersteuning van dit standpunt stellen de belanghebbenden dat de kansspelen die door online- en fysieke casino's worden aangeboden, vergelijkbaar zijn. De regels van de casinokansspelen zouden als vergelijkbaar aangemerkt moeten worden en de virtuele online-interacties met croupiers of andere spelers zijn vergelijkbaar met de echte interacties in fysieke casino's. Producenten van fysieke kansspelautomaten fabriceren dezelfde modellen voor onlinegebruik als voor fysiek gebruik. Vanuit een technisch perspectief zijn casinokansspelen die online en offline worden aangeboden identiek in de zin van technologische platforms, beschrijvingen, kenmerken, formats en parameters. |
(55) |
Daarnaast stellen de belanghebbenden dat de consumentenprofielen van bezoekers van online- en fysieke casino's vergelijkbaar zijn. Dat betekent dat het consumentenaspect niet als een relevant argument gebruikt mag worden om onlinekansspelen van fysieke kansspelen te onderscheiden. |
(56) |
Een aantal belanghebbenden is van mening dat onlinekansspelen geen andere activiteit dan fysieke kansspelen vormen, maar dat zij eenvoudigweg als een ander kanaal voor het aanbieden van kansspelen aan spelers moeten worden beschouwd. |
(57) |
Naast bovengenoemde argumenten voeren de belanghebbenden aan dat de huidige kansspelmarkt als een interne markt beschouwd moet worden die aan ingrijpende veranderingen onderhevig is en gekenmerkt wordt door een substantiële verschuiving van fysieke naar onlinecasino's. Er is een aantal mogelijke oorzaken voor deze recente ontwikkeling aan te wijzen, met inbegrip van het steeds frequentere gebruik van internet, de lage exploitatiekosten van onlinecasino's over de hele linie (faciliteiten, personeel en vaste kosten) en het feit dat onlinecasino's gezien de permanente ontwikkelingen van nieuwe technologieën 24 uur per dag op vrijwel alle locaties een onbeperkte toegang tot onlinekansspelen bieden. |
(58) |
De belanghebbenden voorspellen dat deze verschuiving in het marktaandeel van fysieke naar onlinekansspelen in de toekomst alleen nog maar sterker zal worden gezien het snelle tempo van de technologische vooruitgang, de commerciële initiatieven en de marktpenetratie van e-commerce. Door deze ontwikkelingen is de goksector extreem dynamisch geworden en aan sterke veranderingen onderhevig. In dat opzicht verwijzen de belanghebbenden ook naar de conclusie van advocaat-generaal Bot in de zaak-Liga Portuguesa de Futebol Profissional (22). In die conclusie wordt betoogd dat de impact van nieuwe communicatiemiddelen zodanig is dat kans- en gokspelen, die voorheen slechts op specifieke plaatsen konden worden beoefend, nu op elk ogenblik en op elke locatie kunnen worden beoefend dankzij de ontwikkeling van nieuwe technologieën zoals de mobiele telefoon, interactieve televisie en internet. |
(59) |
Verder wordt er ook verwezen naar de studie van de Commissie uit 2006 over het kansspelaanbod op de interne markt (23). Volgens die studie wordt „de toekomst van kansspelen in toenemende mate afhankelijk van internet aangezien kansspelautomaten steeds vaker in de vorm van downloadbare spelsoftware worden aangeboden” (24). Deze tendens zou in de toekomst verder gekenmerkt worden door de ontwikkeling van nieuwe hybride kansspellocaties. |
(60) |
Op basis van het vorige argument concluderen de belanghebbenden dat de maatregel selectief is aangezien online- en fysieke casino dezelfde activiteiten uitvoeren en dat er sprake is van een in rechte en in feite vergelijkbare situatie. Een dergelijke selectiviteit zou daarnaast niet door de opzet van het belastingstelsel gerechtvaardigd kunnen worden. Bovendien zijn zij van mening dat het heffen van een hoger belastingtarief de onlineaanbieders niet zou ontmoedigen om een vergunning in Denemarken aan te vragen. |
(61) |
Tot slot is de Deense verwijzing naar de nationale belastingstelsels van andere lidstaten ter rechtvaardiging van de behoefte om aanbieders van onlinecasino's aan te trekken, niet relevant aangezien het vaste rechtspraak is dat een dergelijke rechtvaardiging uitsluitend op het betrokken nationale belastingstelsel gebaseerd mag zijn (25). Daarnaast is het argument van de Deense autoriteiten dat het verlagen van het belastingtarief voor bepaalde ondernemingen noodzakelijk is om de concurrentie op de markt te vergroten, consequent door de rechtbanken verworpen. |
6. OPMERKINGEN VAN DENEMARKEN NAAR AANLEIDING VAN DE OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN
(62) |
De Deense autoriteiten hebben hun standpunt herhaald dat de aangemelde maatregel niet selectief is en geen staatssteun vormt. Zij hebben er in dat verband op gewezen dat alle interveniërende lidstaten hun standpunt ondersteunen dat het vanuit een regelgevingsperspectief noodzakelijk is om een onderscheid te maken tussen online- en fysieke casino's. |
(63) |
Zij wijzen er eveneens op dat de methodologie die gebruikt is om de relevante markt met het oog op de artikelen 101 en 102 VWEU af te bakenen voor particuliere ondernemingen is bedoeld. Die methode is gebaseerd op een beoordeling van de vervangbaarheid van producten vanuit de optiek van de vraag- en aanbodzijde en is derhalve niet geschikt voor een staatssteunbeoordeling. Door deze methode wel toe te passen, zouden de grenzen van de staatssteunregels overschreden worden waaraan in het onderhavige geval de soevereine fiscale bevoegdheden van een lidstaat worden getoetst. |
(64) |
Volgens de Deense autoriteiten moet er een onderscheid worden gemaakt tussen onlinekansspelen en fysieke kansspelen. In dat opzicht verwijzen zij ook naar het standpunt dat de Commissie in een concentratiezaak heeft ingenomen, namelijk dat alle speelautomaten (jackpotautomaten, muntmachines en all-cash of amusements with prizes (AWP's)) een afzonderlijke productmarkt vormen (26). Zij verwijzen tevens onder meer naar het besluit van de Franse Mededingingsautoriteit, waarin ook geconcludeerd wordt dat fysieke pokerspelen en onlinepokerspelen geen deel uitmaken van dezelfde markt, aangezien fysieke pokerspelen zelfcontrole en een observatie van de andere gokkers vereisen en hiermee vaak ook hogere kosten en een beperking vanuit een geografisch perspectief gemoeid zijn (27). Daarnaast wordt verwezen naar een concentratiebesluit van de Britse Mededingingsautoriteit, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen wedkantoren met een vergunning aan de ene kant en telefonische of internetweddenschappen aan de andere kant (28). |
(65) |
Met betrekking tot de verschillen in productmarkten wijzen de Deense autoriteiten erop dat er volgens veel interveniërende lidstaten op fysieke kansspellocaties aanvullende — en aanzienlijk duurdere — diensten worden aangeboden. Vanuit een sociologisch perspectief hebben de Deense autoriteiten nogmaals hun standpunt benadrukt dat online- en fysieke spelers verschillende categorieën consumenten zijn. Dit standpunt wordt ook onderschreven in het recente Groenboek van de Commissie van 24 maart 2011 getiteld „Onlinegokken op de interne markt” waarin opgemerkt wordt dat het profiel van onlinekansspelers niet overeen lijkt te komen met dat van bezoekers van traditionele casino's of wedkantoren (29). |
(66) |
De Deense autoriteiten herhalen eveneens dat de uitbetalingsratio voor online-exploitanten aanzienlijk hoger is gezien hun lagere exploitatiekosten. Zij wijzen erop dat er verder ook sprake is van verschillen tussen online- en fysieke casino's wat de technische aspecten van de gebruikte software betreft en gezien de uiteenlopende regelgeving voor het verstrekken van vergunningen en de lokale monopoliepositie van fysieke casino's. |
(67) |
De Deense autoriteiten bestrijden daarnaast de interpretatie door bepaalde belanghebbenden van de eerdergenoemde conclusie van advocaat-generaal Bot in de zaak-Liga Portuguesa. Zij wijzen erop dat deze conclusie is opgesteld in het kader van de vrijheid van dienstverlening en dat deze conclusie strookt met de opvatting dat exploitanten van kansspelen op afstand behandeld moeten worden alsof zij zich in een andere juridische en feitelijke situatie bevinden dan fysieke kansspelexploitanten. |
(68) |
De Deense autoriteiten erkennen echter dat bepaalde diensten op het gebied van onlinekansspelen ook als een andere verkoopvorm aangemerkt zouden kunnen worden, zoals diensten voor het afsluiten van weddenschappen. |
(69) |
Met betrekking tot de doelstellingen van de aangemelde wet verwerpen de Deense autoriteiten het argument van bepaalde belanghebbenden dat de aangemelde wet bedoeld is om buitenlandse aanbieders van kansspelen aan te trekken. De doelstellingen die de overheid wil verwezenlijken, zijn veeleer de in de Wet inzake kansspelen genoemde doelen. Daarnaast blijft de algemene doelstelling van de nieuwe wet ongewijzigd, te weten het genereren van inkomsten uit kansspelactiviteiten, net als bij alle andere vergelijkbare systemen voor het innen van opbrengsten om de staatbegroting te financieren. |
(70) |
De Deense autoriteiten sluiten zich ook aan bij het standpunt van een aantal belanghebbenden dat de financiële draagkracht van de belastingplichtige persoon als een geldige rechtvaardiging beschouwd kan worden. In het onderhavige geval zou de financiële draagkracht van exploitanten van onlinekansspelen inderdaad significant kleiner zijn. |
(71) |
Tot slot wijzen de Deense autoriteiten erop dat het Deense belastingstelsel voor kansspelen op afstand zodanig is opgezet dat er een optimale opbrengst wordt gegenereerd. Een lager belastingtarief voor onlinekansspelen weerspiegelt dan ook het streven om de verwezenlijking van de vier doelstellingen zoals die in de aangemelde wet worden genoemd, in evenwicht te brengen met de noodzaak om de belastinginkomsten te maximaliseren. |
7. BEOORDELING VAN DE MAATREGEL
7.1. Is er sprake van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU?
(72) |
Op grond van artikel 107, lid 1, VWEU zijn „steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”. |
7.1.1. Staatsmiddelen
(73) |
Overeenkomstig artikel 107, lid 1, VWEU moet de maatregel aan de staat toe te rekenen zijn of met staatsmiddelen bekostigd zijn. Een verlies aan belastinginkomsten staat gelijk aan het verbruik van staatsmiddelen in de vorm van een fiscale uitgave. |
(74) |
In het onderhavige geval is door geen van de partijen betwist — noch door de Deense autoriteiten en de klagers, noch door belanghebbenden — dat er staatsmiddelen met de onderhavige zaak gemoeid zijn. |
(75) |
Door exploitanten van onlinekansspelen slechts een relatief laag belastingtarief van 20 % van de bruto-opbrengst van de kansspelen (BOK) in rekening te brengen (30), lopen de Deense autoriteiten inkomsten mis die als staatsmiddelen aangemerkt kunnen worden. De Commissie stelt zich dan ook op het standpunt dat er met de in het geding zijnde maatregel een verlies aan staatsmiddelen gemoeid is en dat de maatregel dus met staatsmiddelen is bekostigd. |
7.1.2. Voordeel
(76) |
De maatregel moet voor de begunstigde ook een financieel voordeel opleveren. Het concept „voordeel” omvat niet alleen positieve prestaties, „doch eveneens maatregelen die, in verschillende vormen, verlichting brengen in de lasten, die normaliter op het budget van een onderneming drukken” (31). |
(77) |
In het onderhavige geval is de aanwezigheid van een voordeel door geen van de partijen betwist, noch door de Deense autoriteiten en de klagers, noch door belanghebbenden. |
(78) |
Op grond van de Wet inzake belasting op kansspelen zijn ondernemingen die zich bezighouden met onlinekansspelen verplicht om 20 % belasting over hun BOK te betalen. Dit tarief is aanzienlijk lager dan het tarief dat voor exploitanten van fysieke kansspelondernemingen geldt. Dat betekent dat online-exploitanten een voordeel genieten in de vorm van een lager belastingtarief. Derhalve levert de onderzochte maatregel een voordeel op voor ondernemingen die kansspeldiensten online aanbieden. |
7.1.3. Verstoring van de mededinging en effecten op het handelsverkeer
(79) |
Een van de criteria voor de toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU is dat de maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt en de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen. In het onderhavige geval worden online-exploitanten van kansspelen die zich in Denemarken vestigen, blootgesteld aan concurrentie en betrokken bij het intracommunautaire handelsverkeer. Dat betekent dat de Wet inzake belasting op kansspelen, die voorziet in een gunstigere fiscale behandeling van Deense ondernemingen die onlinekansspelen aanbieden, noodzakelijkerwijs van invloed is op het handelsverkeer tussen lidstaten en de concurrentie verstoort of dreigt te verstoren. |
7.1.4. Selectiviteit
(80) |
Om als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU aangemerkt te worden, moet de maatregel selectief zijn, dat wil zeggen dat bepaalde ondernemingen of de productie van bepaalde goederen door die maatregel begunstigd worden. |
(81) |
De gangbare interpretatie van selectiviteit in de jurisprudentie is dat een maatregel selectief is „indien die maatregel is bedoeld om die ondernemingen gedeeltelijk vrij te stellen van de geldelijke lasten die voortvloeien uit de normale toepassing van het algemene stelsel van de wettelijk verplichte bijdragen” (32). Hieruit volgt dat de maatregel selectief is wanneer deze afwijkt van de normale toepassing van het algemene belastingstelsel. Op grond van de vaste rechtspraak moet er dan ook beoordeeld worden of de betreffende maatregel ertoe kan leiden dat bepaalde ondernemingen worden begunstigd ten opzichte van andere ondernemingen, die zich, gelet op de doelstelling van de betrokken regeling, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden (33). |
(82) |
Indien geconstateerd wordt dat de maatregel afwijkt van het algemene belastingstelsel, moet er op grond van de vaste rechtspraak vastgesteld worden of die differentiatie het gevolg is van de aard en de opzet van het lastenstelsel waarbinnen zij plaatsvindt (34). Met andere woorden, de vraag is of de betrokken maatregel die op het eerste gezicht selectief lijkt, te rechtvaardigen is door de opzet van het belastingstelsel (35). |
(83) |
In het onderhavige geval moet het belastingstelsel voor de Deense kansspelactiviteiten als het referentiesysteem worden aangemerkt. De Wet inzake belasting op kansspelen is bedoeld om de betaling van belastingen over alle kansspelactiviteiten te regelen die in Denemarken aangeboden of georganiseerd worden, zowel de online- als de fysieke activiteiten. Dat betekent dat de in het geding zijnde maatregel (d.w.z. de differentiële fiscale behandeling ten gunste van onlinekansspelactiviteiten) aan de hand van dit fiscale referentiesysteem moet worden beoordeeld. |
(84) |
Aangezien in de aangemelde wet is vastgelegd dat de houders van een vergunning voor het aanbieden van kansspelen in onlinecasino's een belastingheffing van 20 % over hun BOK verschuldigd zijn, terwijl houders van een vergunning om kansspelen in fysieke casino's aan te bieden, onderworpen zijn aan een heffing van 45 % over de BOK plus een aanvullende heffing van maximaal 30 % over de BOK, dient de vraag zich aan of online-exploitanten en exploitanten van fysieke casino's, gezien het feit dat er voor hen verschillende belastingtarieven gelden, zich in een juridisch en feitelijk vergelijkbare situatie bevinden. |
(85) |
In dit opzicht hebben de Deense autoriteiten consequent aangevoerd dat de online- en fysieke kansspelactiviteiten juridisch en feitelijk niet vergelijkbaar zijn wat de platforms, kosten, financiële marges, sociale ervaringen, leveranciers en producten betreft. |
(86) |
Net als andere belanghebbenden hebben de Deense autoriteiten daarnaast het substantiële verschil tussen de twee categorieën exploitanten benadrukt door op de hevige concurrentie te wijzen waarmee onlinecasino's worden geconfronteerd vergeleken met het ontbreken van concurrentie voor exploitanten van fysieke kansspelen. |
(87) |
Ondanks een aantal objectieve verschillen tussen online-exploitanten en exploitanten van fysieke kansspelen (zoals de fysieke versus de onlineaanwezigheid), is de Commissie van mening dat de bovengenoemde verschillen tussen de online- en fysieke casino's niet toereikend zijn om tussen de twee soorten ondernemingen een substantieel en doorslaggevend onderscheid in rechte en in feite te kunnen maken. |
(88) |
In dit opzicht merkt de Commissie op dat de kansspelen die door online- en fysieke exploitanten worden aangeboden, equivalent zijn. De kansspelen die door beide soorten exploitanten worden aangeboden — met inbegrip van roulette, baccarat, punto banco, blackjack, poker en de kansspelen op spel- of fruitautomaten — maken deel uit van dezelfde kansspelactiviteit, ongeacht of zij online of op een fysieke locatie worden gespeeld. Vanuit een technisch perspectief lijken de casinospelen die online of op een fysieke locatie worden aangeboden bovendien vergelijkbaar in de zin van de technologische platforms, formats en parameters. |
(89) |
Tegen die achtergrond is de Commissie van mening dat, wat de belasting op kansspelactiviteiten betreft, het onlineaanbod van kansspelen een ander soort distributiekanaal vormt van een soortgelijk type kansspelactiviteiten. Ter ondersteuning van dit standpunt merkt de Commissie op dat er door onlinecasino's aanzienlijke inspanningen worden verricht om de fysieke kansspelervaring te simuleren en onlinespelers het gevoel te geven dat zij zich in een fysieke casino-omgeving bevinden in plaats van in een virtuele omgeving. |
(90) |
Teneinde hun standpunt te onderbouwen dat online- en fysieke kansspelactiviteiten in rechte en in feite geen vergelijkbare activiteiten zijn, hebben de Deense autoriteiten onder andere verwezen naar het besluit van de Britse Mededingingsautoriteit, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen wedkantoren met een vergunning aan de ene kant en telefonische of internetweddenschappen aan de andere kant (36). Deze verwijzing is echter in tegenspraak met het standpunt van de Deense autoriteiten dat online- en offlineweddenschappen identieke activiteiten zijn (37). In dit opzicht is het ook tegenstrijdig dat de Deense autoriteiten offline- en onlineweddenschappen wel als soortgelijke activiteiten aanmerken en dus aan eenzelfde fiscale behandeling onderwerpen, maar andere soorten online- en fysieke kansspelactiviteiten als afzonderlijke activiteiten beschouwen en daarvoor derhalve afwijkende belastingtarieven hanteren. |
(91) |
De Deense autoriteiten hebben zich eveneens beroepen op de beschikking in de zaak-Candover-Cinven-Gala (38), waarin wordt geconstateerd dat kansspelautomaten (jackpotautomaten, muntmachines en all-cash of amusements with prizes (AWP's)) een afzonderlijke productmarkt vormen (39). Los van het feit dat die beschikking geen betrekking had op de toepassing van staatssteunregels of op de kwestie van de selectiviteit, moet in dit verband opgemerkt worden dat in de beschikking weliswaar geconcludeerd wordt dat kansspelautomaten (jackpotautomaten, muntmachines en all-cash of amusements with prizes (AWP's)) een afzonderlijke productmarkt vormen, maar dat tegelijkertijd wordt gesteld dat zij als geïntegreerd onderdeel van het kansspelpakket kunnen worden aangemerkt op de respectieve locaties waar die automaten zich kunnen bevinden (d.w.z. in casino's, bingoclubs, amusementshallen, cafés, wedkantoren e.d.) (40). |
(92) |
De vermeende verschillen in de sociaaleconomische profielen van de consumenten, de verslavingsrisico's en de marktontwikkeling zijn eveneens ontoereikend om aan te tonen dat online- en fysieke kansspelen twee verschillende soorten activiteiten vormen die in rechte en in feite niet vergelijkbaar zijn. De bevindingen van een aantal studies waarop zowel de Deense autoriteiten als de klagers zich beroepen, lijken zodanig van aard dat zij gebruikt kunnen worden ter ondersteuning van twee tegenstrijdige conclusies. Met betrekking tot het onderzoek door de Commissie van 2006 („Study on Gambling Services in the Internal Market” (41)) stellen de Deense autoriteiten dat hieruit afgeleid kan worden dat online- en fysieke kansspelmarkten twee afzonderlijke markten zijn (42). Daarentegen wordt diezelfde studie door een aantal belanghebbenden geciteerd (43) om aan te tonen dat de onlinemarkt voor kansspelen niet als een nieuwe markt beschouwd moet worden, maar veeleer als een tendens binnen dezelfde kansspelmarkt die gekenmerkt wordt door de ontwikkeling van nieuwe, hybride kansspellocaties (44). |
(93) |
Zo worden er door de Deense autoriteiten en door de klagers ook tegenstrijdige opmerkingen aangehaald uit een onderzoek dat is uitgevoerd door het Deense Nationale Centrum voor sociaal onderzoek (45). Terwijl de Deense autoriteiten aanvoeren dat kansspelers in fysieke casino's qua leeftijd, geslacht en opleidingsniveau verschillen van kansspelers in onlinecasino's, voeren de klagers aan dat uit diezelfde studie blijkt dat er geen grote verschillen tussen beide groepen consumenten bestaan. Zij zijn van mening dat uit de studie blijkt dat personen die zowel in fysieke als in lokale casino's actief zijn, doorgaans tot dezelfde groep van jonge mannen tussen de 18 en 24 jaar behoren (46). |
(94) |
Op basis van het vorenstaande concludeert de Commissie dat online- en fysieke casino's als in rechte en in feite vergelijkbaar aangemerkt moeten worden. Aangezien zowel online- als fysieke casino's dezelfde risico's met zich brengen, heeft de aangemelde maatregel betrekking op zowel online- als fysieke kansspelen. Middels de in het geding zijnde maatregel wordt een differentiële fiscale behandeling ingevoerd ten gunste van online-exploitanten van kansspelen en ten nadele van fysieke casino's. Hieruit volgt dat de onderzochte maatregel prima facie als selectief moet worden aangemerkt in de zin van artikel 107 VWEU aangezien er sprake is van een afwijking van het algemene belastingstelsel. |
(95) |
Of een maatregel die prima facie selectief van aard blijkt te zijn, gerechtvaardigd kan worden door de aard of opzet van het belastingstelsel moet beoordeeld worden aan de hand van de bestaande rechtspraak. Zo kan er een beroep gedaan worden op de basis- of hoofdbeginselen van het belastingstelsel ter rechtvaardiging van de selectiviteit van een maatregel. |
(96) |
Op dit punt hebben de Deense autoriteiten aangevoerd dat, gezien de bijzondere kenmerken van de betrokken sector, de differentiële fiscale behandeling ten gunste van online-exploitanten van kansspelen de enige manier is om de efficiëntie van het belastingstelsel te waarborgen. Het vaststellen van een hoger belastingtarief zou de online-exploitanten ervan weerhouden om een Deense vergunning aan te vragen, terwijl een lagere belasting voor alle betrokken exploitanten strijdig zou zijn met de overkoepelende doelstelling om de deelname aan kansspelen op een gematigd niveau te houden. |
(97) |
De Deense autoriteiten hebben daarnaast aangevoerd dat de financiële draagkracht van online-exploitanten van kansspelen, waarvan gesteld is dat die kleiner zou zijn dan die van exploitanten van fysieke casino's, een rechtvaardiging vormt voor de differentiële belastingtarieven voor de twee categorieën exploitanten. |
(98) |
Gezien bovenstaande argumenten roept de Commissie in herinnering dat op grond van de jurisprudentie (47) en de mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen (48), een lidstaat moet vaststellen of de in het geding zijnde maatregel rechtstreeks voortvloeit uit de basis- of hoofdbeginselen van zijn belastingstelsel. Een rechtvaardiging die is ontleend aan de aard of de opzet van het betreffende belastingstelsel vormt een uitzondering op het beginsel dat staatssteun verboden is. Dat betekent dat die uitzondering bijzonder strikt moet worden opgevat (49). |
(99) |
Het is derhalve de taak van de Deense autoriteiten om aan te tonen dat de betrokken belastingsmaatregel gerechtvaardigd kan worden door de opzet van het belastingstelsel. De Deense autoriteiten hebben echter geen toereikend en overtuigend bewijsmateriaal aangevoerd om hun stelling te onderbouwen dat een verlaging van het belastingtarief voor één bepaald segment (online-exploitanten) van een bredere categorie (kansspelexploitanten) om te waarborgen dat de eerste groep een vergunning aanvraagt, voortvloeit uit de beginselen en de opzet die aan het Deense belastingstelsel ten grondslag liggen. Meer in het bijzonder moet de doelstelling om buitenlandse aanbieders van onlinekansspelen naar Denemarken te halen en hen aan de Deense regelgeving te onderwerpen, als een doelstelling op het gebied van het overheidsbeleid worden aangemerkt, hetgeen buiten de opzet van het belastingstelsel valt. |
(100) |
Met betrekking tot de gestelde kleinere financiële draagkracht van exploitanten van onlinekansspelen hebben de Deense autoriteiten niet aangetoond dat er een verschil in rentabiliteit tussen online- en fysieke casino-activiteiten bestaat dat de differentiële fiscale behandeling rechtvaardigt. Daarnaast hebben de Deense autoriteiten ook niet aangetoond dat de financiële draagkracht een beginsel is dat in hun stelsel voor directe belastingen is geïntegreerd en waarop in de onderhavige zaak een beroep kan worden gedaan ter rechtvaardiging van de differentiële fiscale behandeling van online- en fysieke casino's. |
(101) |
Uit bovenstaande overwegingen volgt dat de Commissie niet van mening is dat de selectiviteit van de aangemelde wet gerechtvaardigd kan worden op basis van de opzet van het belastingstelsel. |
7.1.5. Conclusie
(102) |
Op grond van bovenstaande overwegingen is de Commissie van mening dat er voldaan is aan de criteria van artikel 107, lid 1, VWEU en dat de maatregel waardoor een lager belastingtarief voor onlinekansspelen wordt gehanteerd, als staatssteun voor de in Denemarken gevestigde aanbieders van onlinekansspelen moet worden aangemerkt. |
7.2. Verenigbaarheid van de maatregel met artikel 107, lid 3, onder c), VWEU
(103) |
In artikel 107, leden 2 en 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn regels neergelegd over de verenigbaarheid van bepaalde maatregelen met de interne markt en over het soort maatregelen dat als verenigbaar met de interne markt kan worden aangemerkt. |
(104) |
De Commissie is van mening dat de onderhavige maatregel als verenigbaar met de interne markt kan worden aangemerkt op grond van de uitzondering zoals voorzien in artikel 107, lid 3, onder c), VWEU waarin steunmaatregelen toegestaan zijn „… om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad”. |
(105) |
De Commissie merkt op dat de maatregel niet onder het toepassingsgebied van de bestaande richtsnoeren valt voor de toepassing van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU. Dat betekent dat de maatregel direct aan de hand van deze verdragsbepaling beoordeeld moet worden. Om verenigbaar te zijn met artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, moet met een steunmaatregel de verwezenlijking van een doelstelling van gemeenschappelijk belang op een noodzakelijke en proportionele wijze beoogd worden. Bij het beoordelen van de verenigbaarheid van een maatregel met de interne markt vergelijkt de Commissie de positieve effecten van die maatregel (in de zin van het verwezenlijken van een doelstelling van gemeenschappelijk belang), met de mogelijk negatieve bijwerkingen ervan, zoals een verstoring van het handelsverkeer of de mededinging. De toets die hiervoor wordt gebruikt, vindt in drie stappen plaats. In de eerste twee stappen worden de positieve effecten van de staatssteun geanalyseerd, terwijl de derde stap gericht is op de negatieve effecten en op de uiteindelijke afweging van de positieve en negatieve gevolgen (50). De toets wordt aan de hand van de volgende vragen uitgevoerd:
|
7.2.1. Doelstelling van gemeenschappelijk belang
(106) |
De Deense autoriteiten hebben hun besluit om de bestaande nationale kansspelwetgeving te hervormen gemotiveerd met het argument dat het bestaande monopolie moest worden vervangen door een gereguleerd, gedeeltelijk geliberaliseerd kansspelregime. Die liberalisering werd onder andere noodzakelijk geacht om aan de EU-wetgeving te voldoen na de inleiding van een inbreukprocedure en de overlegging van een gemotiveerd advies van 23 maart 2007 (51) en als reactie op de dreiging van illegale onlinekansspelen door aanbieders van kansspelen vanuit andere landen. |
(107) |
Tot nu toe was de Deense kansspelsector in wezen een staatsmonopolie aangezien er slechts één vergunning was verstrekt en wel aan de onderneming Danske Spil A/S waarover de staat de zeggenschap uitoefende. Ondanks het feit dat het buitenlandse kansspelaanbieders op grond van het regelgevingskader was verboden om hun diensten aan Deense ingezetenen aan te bieden, hebben veel onlinekansspelexploitanten die in andere lidstaten en ook in derde landen waren gevestigd, hun diensten aangeboden via kanalen die zich niet in Denemarken bevonden, zoals satelliettelevisiezenders vanuit het Verenigd Koninkrijk. De Deense autoriteiten hebben in hun aanmelding aangegeven dat zij in de praktijk niet in staat waren tot handhaving van het verbod voor andere kansspelexploitanten om hun diensten op de Deense markt aan te aanbieden. Reden hiervoor was een rechtszaak in Denemarken waarin gesteld werd dat het huidige Deense kansspelmonopolie tot een beperking van het vrije verkeer van diensten leidde. Daardoor was een onbevredigende situatie ontstaan waarin de rechtmatigheid van het bestaande monopolie niet alleen in bestuurlijke en juridische procedures werd betwist, maar ook in de praktijk werd omzeild door het directe aanbod van onlinekansspeldiensten door ongeautoriseerde exploitanten die in andere jurisdicties waren gevestigd. |
(108) |
Volgens de toelichting die bij de Wet inzake kansspelen is gevoegd, was het liberaliseringsproces gerechtvaardigd door de recente technologische ontwikkelingen, die ertoe hebben geleid dat Denemarken nu deel uitmaakt van een mondiale communicatiemaatschappij waarin consumenten toegang hebben tot een breed scala aan diensten van aanbieders vanuit verschillende jurisdicties. In de afgelopen tien jaar zijn kansspelen uitgegroeid tot een belangrijk verkoopproduct op internet, met name na de opkomst van het onlinepokeren. Door het internet kregen de Deense burgers de mogelijkheid om de producten en het aanbod van Danske Spil te vergelijken met de producten van onlinekansspelexploitanten die in het Verenigd Koninkrijk, Malta, Gibraltar en in andere landen waren gevestigd. In de afgelopen jaren zijn in een snel tempo een toenemend aantal Denen via internationale kansspelexploitanten gaan gokken. Zoals toegelicht door de Deense autoriteiten was de regering bevreesd, indien het kansspelaanbod niet effectief gereguleerd en gecontroleerd kon worden, dat dit tot negatieve gevolgen voor de samenleving zou kunnen leiden in de vorm van criminaliteit en een verstoring van de openbare orde en dat kwetsbare personen hierdoor aan het gokken verslaafd zouden kunnen raken. Tegelijkertijd nam de winst van Danske Spil geleidelijk af. De Deense autoriteiten moesten derhalve een mogelijkheid zien te vinden om de kansspelen te reguleren en te controleren die aan Deense burgers werden aangeboden teneinde die kansspelen in een gecontroleerd kader onder te brengen en om op die manier negatieve gevolgen voor de samenleving te voorkomen. |
(109) |
In dit verband wijst de Commissie erop dat er in de Europese Unie nog geen pogingen tot harmonisatie van de kansspelsector zijn ondernomen. Op grond van artikel 2 van de Dienstenrichtlijn is de goksector zelfs expliciet van het toepassingsgebied van die richtlijn uitgesloten (52). Ondanks het ontbreken van secundaire wetgeving op dit gebied, kunnen grensoverschrijdende kansspelactiviteiten wel onder het toepassingsgebied van de fundamentele vrijheden van het Verdrag vallen, te weten de vrijheid van vestiging (artikel 49 VWEU) en het vrij verrichten van diensten (artikel 56 VWEU). |
(110) |
In beginsel is op grond van artikel 56 VWEU de afschaffing vereist van alle beperkingen op het vrij verrichten van diensten (ook als die beperkingen zonder onderscheid van toepassing zijn op nationale dienstverleners en dienstverleners uit andere lidstaten), indien die beperkingen de werkzaamheden van dienstverleners die in een andere lidstaat zijn gevestigd en aldaar rechtmatig gelijksoortige diensten verrichten, verbieden, belemmeren of minder aantrekkelijk maken (53). Het is ook vaste rechtspraak dat de wetgeving van een lidstaat op grond waarvan het dienstverleners die in een andere lidstaat zijn gevestigd, is verboden om diensten via internet aan te bieden op het grondgebied van die eerste lidstaat, een beperking van het vrij verrichten van diensten vormt zoals verankerd in artikel 56 VWEU (54). Bovendien is de vrijheid van dienstverlening zowel bedoeld ter bescherming van de dienstverleners als van degenen aan wie de diensten worden verleend (55). |
(111) |
In de onderhavige zaak valt het verlenen van kansspeldiensten weliswaar primair onder het toepassingsgebied van de fundamentele vrijheid van artikel 56 VWEU, maar is de Deense wetgeving ook van invloed op de vrijheid van vestiging. Op grond van artikel 27 van de Wet inzake kansspelen verlangt Denemarken van aanbieders van onlinekansspelen dat zij ofwel in Denemarken gevestigd zijn ofwel dat zij, indien zij ingezetenen zijn van een andere lidstaat van de EU of EER, een geautoriseerde vertegenwoordiger benoemen. De mogelijkheden om beperkingen te stellen aan de vrijheid van vestiging zijn identiek aan die voor het vrij verrichten van diensten. |
(112) |
Beperkingen van deze fundamentele vrijheden zijn slechts aanvaardbaar als er sprake is van bijzondere maatregelen waarin uitdrukkelijk is voorzien in artikel 52 VWEU of als er in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof sprake is van dwingende redenen van algemeen belang. Op grond van artikel 52, lid 1, VWEU zijn beperkingen gerechtvaardigd uit hoofde van de openbare orde („ordre public”), de openbare veiligheid en de volksgezondheid. |
(113) |
Wat de kansspelactiviteiten betreft, heeft het Hof van Justitie in zijn arresten een aantal redenen van dwingend algemeen belang aanvaard, zoals doelstellingen van consumentenbescherming, fraudebestrijding en het voorkomen dat burgers tot geldverkwisting door gokken worden aangespoord, alsmede het voorkomen van maatschappelijke problemen in het algemeen. In dat verband kunnen bijzonderheden van morele, religieuze of culturele aard, alsmede de moreel en financieel schadelijke gevolgen voor het individu en de samenleving van kansspelen en weddenschappen rechtvaardigen dat er aan de nationale autoriteiten een voldoende mate van beoordelingsvrijheid wordt geboden om te beslissen wat noodzakelijk is voor de bescherming van de consument en van de maatschappelijke orde. Dat betekent dat die beperkingen hun rechtvaardiging dienen te vinden in dwingende redenen van algemeen belang; zij moeten geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en zij mogen niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is. Zij dienen in elk geval zonder discriminatie te worden toegepast (56). |
(114) |
Hierbij moet echter opgemerkt worden dat een derving van belastinginkomsten niet onder de redenen valt als genoemd in artikel 52 VWEU en evenmin op grond van de rechtspraak (57) kan worden aangemerkt als een dwingende reden van algemeen belang die kan worden ingeroepen ter rechtvaardiging van een maatregel die in beginsel in strijd is met een fundamentele vrijheid. |
(115) |
Wat de rechtvaardiging van beperkingen van het verlenen van grensoverschrijdende kansspeldiensten betreft, heeft het Hof van Justitie meer in het bijzonder als volgt geoordeeld (58):
|
(116) |
In een recent arrest heeft het Hof ook uitgebreid gewezen op de risico's van onlinekansspelen (59):
|
(117) |
Door het gebrek aan harmonisatie op het gebied van kansspelen en de uiteenlopende benaderingen van lidstaten met betrekking tot het toegestane scala aan producten en verschillen in de uitgangspunten inzake de exploitanten die in aanmerking komen voor een vergunning om die producten aan te bieden, ontstaat een beeld van een zeer gefragmentariseerde interne markt voor de levering van grensoverschrijdende kansspeldiensten. Terwijl sommige lidstaten het aanbod aan bepaalde kansspelen beperken of zelfs verbieden, kiezen andere lidstaten juist voor meer open markten. Veel lidstaten hebben daarnaast onlangs hun kansspelwetgeving herzien of zijn daarmee bezig vanwege de toename van het aantal onlinekansspeldiensten. |
(118) |
De Deense autoriteiten hebben geen uitgebreide gegevens verstrekt over de omvang van de illegale kansspelactiviteiten door Deense ingezetenen, maar hebben er veeleer op gewezen dat de ontwikkeling van de ongereguleerde onlinekansspelsector vanuit een maatschappelijk perspectief een zorgwekkend aspect is. |
(119) |
Deze tendens wordt bevestigd in het groenboek van de Europese Commissie van maart 2011 (60). In het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie wordt de bruto-opbrengst van kansspelen (BOK) voor onlinegokken in Denemarken voor 2008 geraamd op 250 miljoen EUR, waarvan 14 % (d.w.z. 34 miljoen EUR) is toe te rekenen aan casinospelen en 22 % (d.w.z. 56 miljoen EUR) aan pokeractiviteiten (61). Zowel onlinecasinospelen als onlinepoker zijn per definitie verboden activiteiten in Denemarken. |
(120) |
Naar verwachting is er sprake van een stijgende tendens. In het groenboek wordt vermeld dat het onlineaanbod het snelst groeiende segment van de gokmarkt is met een aandeel in 2008 (EU-27) van 7,5 % van de jaarinkomsten van de totale gokmarkt. Naar verwachting zal dit aanbod in 2013 in omvang zijn verdubbeld (62). In de tweede plaats wordt het aandeel van de onlinekansspelen op de totale nationale gokactiviteiten in Denemarken geraamd op 21,9 %; dat is het op één na hoogste percentage in de EU, waar het gemiddelde 7,5 % bedraagt (63). |
(121) |
Rekening houdende met de bovengenoemde rechtspraak en met de algemene kenmerken van de kansspelmarkt in de EU, is de Commissie van mening dat de argumenten die door Denemarken zijn aangevoerd ter rechtvaardiging van de aangemelde maatregel, voldoende relevant zijn. De Commissie is zich met name bewust van de bijzondere kenmerken van de in het geding zijnde activiteiten: onlinekansspelen via het internet hebben de sector ingrijpend veranderd doordat er een mondiale marktplaats is ontstaan waar fysieke grenzen zijn vervaagd. In dit verband heeft de Commissie in haar groenboek van 2011 ook opgemerkt dat het noodzakelijk is om toezicht te houden op de onlinekansspelsector teneinde de schadelijke negatieve gevolgen te voorkomen die onlinegokken op consumenten kan hebben (64). Naast het significante risico van een onlinegokverslaving, dat in verschillende sociale studies is vastgesteld (65), moet er speciale aandacht uitgaan naar minderjarigen en andere kwetsbare groepen, met inbegrip van spelers met lage inkomens, gokkers met een voorgeschiedenis van afhankelijkheid of verslaving en jongvolwassenen die zich niet bewust zijn van de risico's die probleemgokken met zich meebrengt. Teneinde deze categorieën potentiële spelers te beschermen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om de onlinekansspelsector te controleren door onder andere leeftijdsbeperkingen op te leggen, voorwaarden aan vergunningen te stellen, toezicht te houden op betaalverwerkingssystemen en door de marketing en promotie van onlinekansspelen te beperken. |
(122) |
De hervormingen die in Denemarken zijn doorgevoerd en die tot de vaststelling van de aangemelde wet hebben geleid, zijn derhalve in overeenstemming met de doelstelling van het groenboek van de Europese Commissie van 24 maart 2011 getiteld „Onlinegokken op de interne markt”. Doel van het groenboek is namelijk het leveren van een bijdrage aan de totstandkoming van een rechtskader voor onlinegokken in de lidstaten dat alle belanghebbenden een grotere rechtszekerheid biedt (66). Het groenboek is een reactie op de conclusies van de Raad van december 2010 waarin steun wordt uitgesproken voor een brede raadpleging door de Europese Commissie over onlinegokken op de Europese markt teneinde een grondige bespreking mogelijk te maken van de problemen die worden veroorzaakt door met name onlinekansspeldiensten (67). Daarnaast is het groenboek ook een reactie op de resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2009 waarin de Commissie wordt opgeroepen om in nauwe samenwerking met de regeringen van de lidstaten een onderzoek in te stellen naar de economische en niet-economische effecten van grensoverschrijdende gokdiensten op uiteenlopende gebieden (68). Hierbij moet benadrukt worden dat de wetgevingshervorming die door de aangemelde wet ten uitvoer wordt gelegd in overeenstemming is met de doelstellingen die door de Commissie worden gepropageerd en die tot de inleiding van de inbreukprocedure en tot de overlegging van een gemotiveerd advies aan de Deense autoriteiten in maart 2007 hebben geleid (69). |
(123) |
Om die redenen is de Commissie van mening dat de aangemelde Wet inzake belasting op kansspelen een duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang vormt, voor zover hierdoor de markt wordt geliberaliseerd en Deense en buitenlandse exploitanten van onlinekansspelen de mogelijkheid wordt geboden om hun diensten aan Deense ingezetenen aan te bieden, waarbij tegelijkertijd wordt gewaarborgd dat die exploitanten aan de noodzakelijke voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning van de Deense autoriteiten. |
7.2.2. Steun die geschikt is voor het verwezenlijken van de beoogde doelstelling
(124) |
Een steunmaatregel wordt geacht noodzakelijk en evenredig te zijn wanneer het een geschikt instrument betreft om een duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang te verwezenlijken, wanneer de steun een stimulerend effect op de begunstigden heeft en wanneer de maatregel geen onnodige verstoring van de mededinging veroorzaakt. |
(125) |
De Deense regering heeft op een gegeven moment besloten om de onlinekansspelmarkt in Denemarken te liberaliseren en een onbeperkt aantal vergunningen voor die onlinemarkt af te geven. Om voor een dergelijke vergunning in aanmerking te komen, moet echter aan een aantal voorwaarden worden voldaan, onder andere verband houdende met de betrouwbaarheid van de beheerders van de onderneming die een vergunning aanvragen. Om de liberalisering te laten slagen, heeft de Deense regering eveneens besloten om het belastingtarief voor online-exploitanten te verlagen, terwijl de tarieven voor fysieke exploitanten van kansspelen niet gewijzigd werden. In dit verband hebben de klagers aangevoerd dat het verlagen van het belastingtarief voor online-exploitanten niet de meest geschikte oplossing is. Zo zouden ook maatregelen als het blokkeren van uitbetalingen en van de communicatie (ring-fencing-instrumenten) gebruikt kunnen worden om de doelstellingen van het liberaliseringsproces te verwezenlijken zonder de invoering van lagere belastingtarieven voor online-exploitanten. Volgens de klagers had Denemarken het verbod op illegaal onlinegokken derhalve ook kunnen handhaven door „betalingen en de communicatie te blokkeren” (het filteren van domeinnaamsystemen, internetprotocol-blokkering en het blokkeren van betalingen) of door een beperkt aantal vergunningen uit te geven. |
(126) |
Met betrekking tot die blokkeringssystemen wordt in het groenboek van de Commissie opgemerkt dat de doeltreffendheid afhangt van zowel een vooraf bepaalde en bijgewerkte lijst van te blokkeren adressen als efficiënte softwaresystemen. De Deense autoriteiten hebben er echter op gewezen dat het twijfelachtig is of dergelijke blokkeringssystemen tot de gewenste resultaten kunnen leiden, aangezien onlinekansspelers die internetblokkeringen kunnen omzeilen door de gebruikte „poorten” te veranderen. Daarnaast zouden door een verbod op bepaalde betalingen ook volledig legale commerciële transacties geblokkeerd kunnen worden die geen enkel verband houden met weddenschappen of prijzen. |
(127) |
Wat het uitgeven van een beperkt aantal vergunningen voor onlinekansspelen betreft, is het effect afhankelijk van het juiste aantal vergunningen. Indien de uitgifte tot slechts een paar vergunningen wordt beperkt, zal het geringe aantal concurrenten de mededinging reduceren en het aanbod beïnvloeden, hetgeen tot hogere kosten voor de consument zou leiden in de vorm van een lagere uitbetalingsratio dan het geval zou zijn in een situatie met een onbeperkt aantal vergunningen. Een beperkte hoeveelheid vergunningen reduceert ook de variëteit en kwaliteit van de beschikbare keuze voor consumenten op de markt en vormt geen stimulans voor producenten om alert in te spelen op de behoeften en wensen van die consumenten (70). Een beperking van het aantal vergunningen roept ook twijfels op over de criteria voor het op een niet-arbitraire manier vaststellen van het aantal vergunningen, over de wijze waarop de voorwaarden voor de vergunningen worden gecontroleerd en door welke instellingen dat moet gebeuren en over de manier waarop er met het illegale kansspelaanbod moet worden omgegaan, d.w.z. wie neemt er welke maatregelen tegen illegaal aangeboden kansspelen (71). |
(128) |
Gezien deze overwegingen is de Commissie van mening dat de invoering van een lager belastingstarief voor onlinekansspelen een geschikt instrument is om de liberaliseringsdoelstellingen van de nieuwe Wet inzake kansspelen te realiseren. Door deze steunmaatregel wordt gewaarborgd dat online-exploitanten die kansspelen voor Deense ingezetenen willen aanbieden, een vergunning aanvragen en de geldende nationale wet- en regelgeving in acht zullen nemen. |
(129) |
De Commissie is van mening dat met de steunmaatregelen een verandering in de handelwijze van buitenlandse aanbieders van onlinekansspelen bewerkstelligd kan worden, aangezien het lagere belastingtarief een prikkel voor dergelijke exploitanten vormt om een vergunning in Denemarken aan te vragen om vervolgens voortaan op legale wijze hun onlinekansspeldiensten aan te bieden. |
(130) |
Steun wordt uitsluitend als evenredig aangemerkt indien eenzelfde wijziging van bepaalde gedragingen niet met minder steun of met een geringere verstoring van de concurrentie verwezenlijkt had kunnen worden. De hoeveelheid steun moet tot het noodzakelijke minimum beperkt zijn om de ondersteunde activiteit uit te kunnen voeren. In de onderhavige zaak is de Commissie van mening dat de Deense autoriteiten de maatregel op zodanige wijze hebben opgezet dat het eventuele bedrag aan staatssteun beperkt blijft en dat de verstoringen van de mededinging als gevolg van de maatregel geminimaliseerd worden. |
(131) |
In het memorandum van het Deense ministerie van Financiën van 6 maart 2010 gericht aan de beleidswoordvoerders van de politieke partijen in het Deense parlement over de hoogte van het in te voeren belastingtarief (72), werd de keuze voor het lagere belastingtarief van 20 % over de bruto-opbrengst van onlinekansspelen gerechtvaardigd aan de hand van de volgende criteria:
|
(132) |
In dat memorandum geven de Deense autoriteiten aan dat in de Britse wetgeving, die in hoge mate vergelijkbaar is met de Deense kansspelwetgeving, een belastingtarief van 15 % voor onlinegokken is voorzien. De Deense autoriteiten zijn van mening dat het te hanteren Deense belastingtarief hoger kan zijn aangezien Denemarken, in tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk, ook voornemens is om aanvullende blokkeringsmaatregelen in te voeren teneinde het voor spelers moeilijker te maken om toegang te krijgen tot sites van buitenlandse exploitanten zonder Deense vergunning. |
(133) |
Daarnaast verwijzen de Deense autoriteiten naar Franse en Italiaanse voorbeelden. Deze landen hebben hun markten ook geliberaliseerd en in dat verband hogere belastingtarieven ingevoerd dan het Verenigd Koninkrijk. De Deense autoriteiten merken op dat deze markten aanzienlijk groter zijn dan de Deense markt. De omvang van de markt kan een concreet effect hebben op de bereidheid van exploitanten om die markt te betreden zelfs wanneer er een hoger belastingtarief wordt gehanteerd. De kosten die onlosmakelijk aan het opzetten van bedrijfsactiviteiten op een nieuwe markt zijn verbonden, zijn doorgaans immers relatief hoger voor de toegang tot kleinere markten. |
(134) |
Het memorandum bevat ook een simulatie van de mogelijke opbrengsten bij een belastingtarief van 15, 20 en 25 % waarbij rekening is gehouden met eventuele veranderingen in gokpatronen en activiteiten van exploitanten. Op basis van die simulatie wordt geconcludeerd dat een belastingtarief van 20 % waarschijnlijk lucratief genoeg is voor kansspelexploitanten om een Deense vergunning aan te vragen en aantrekkelijke producten voor kansspelers aan te bieden. Een hoger belastingtarief (d.w.z. 25 %) leidt naar verwachting tot een grotere druk op de uitbetalingsratio's met als gevolg dat het positieve effect op de opbrengsten van een tarief van 25 % wel eens lager zou kunnen uitvallen dan bij een tarief van 20 %. |
(135) |
De Deense wetgever heeft dan ook geconcludeerd dat een hoger belastingtarief voor onlinekansspelen zeer waarschijnlijk tot een kansspelaanbod zal leiden dat voor gokkers niet aantrekkelijk genoeg is, hetgeen weer een lagere omzet tot gevolg zou hebben waardoor de verwachte hogere, directe belastingopbrengsten in de praktijk niet gerealiseerd worden. |
(136) |
De conclusies van de Deense wetgever over een adequaat belastingniveau voor onlinekansspelactiviteiten worden ook bevestigd door een verslag van een adviesbureau dat in de kansspelsector actief is. In dat verslag werd geconstateerd dat een belastingtarief van 20 % niet zou betekenen dat de staat opbrengsten misloopt die hij anders wel ontvangen zou hebben (73). Volgens dat onderzoek is 20 % het hoogste tarief dat economisch haalbaar is — een hoger tarief zou een „rate of no return” zijn, d.w.z. een belastingtarief dat gewoonweg te hoog is om als adequate prikkel voor exploitanten te fungeren om de markt te betreden. Bij een hoger belastingtarief zouden de opbrengsten terug beginnen te lopen. |
(137) |
Gezien bovenstaande overwegingen is de Commissie van mening dat het belastingtarief van 20 % over de bruto-opbrengst van kansspelen dat voor online-exploitanten wordt gehanteerd, niet lager is dan het tarief dat noodzakelijk is om te waarborgen dat de doelstellingen van de Wet inzake kansspelen worden gerealiseerd. Dat betekent dat de steunmaatregel aan het evenredigheidsbeginsel voldoet zoals dat in de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie is neergelegd. |
7.2.3. Effect op de mededinging en het handelsverkeer tussen lidstaten
(138) |
Met betrekking tot het effect van de steunmaatregel op de mededinging en op de handel, moet een onderscheid worden gemaakt tussen mogelijke verstoringen van het handelsverkeer tussen lidstaten en verstoringen van de mededinging in Denemarken, met name met betrekking tot de reeds aanwezige fysieke kansspelexploitanten. |
(139) |
Wat het handelsverkeer tussen de lidstaten betreft, worden er geen negatieve effecten verwacht. Op basis van de Wet inzake kansspelen kunnen Deense ingezetenen legaal op websites van geautoriseerde onlinekansspelexploitanten gokken. Die websites zijn niet beperkt tot de Deense ingezetenen, maar zijn toegankelijk voor ingezetenen van alle EU-lidstaten, met inachtneming van het bepaalde in de respectieve nationale wetgeving. Door het vaststellen van een belastingtarief voor onlinekansspelexploitanten van 20 % over de bruto-opbrengst van de kansspelen („BOK”), is de Deense steunmaatregel grotendeels in overeenstemming met soortgelijke fiscale tarieven die worden gehanteerd door andere lidstaten die hun wetgeving voor onlinekansspelen al hervormd hebben. Zowel België als het Verenigd Koninkrijk passen op onlinegokken bijvoorbeeld een tarief van 15 % over de BOK toe, terwijl andere lidstaten zelfs nog lagere tarieven hanteren, zoals Estland (5 % over de BOK), Letland (10 % over de BOK) en Finland 8,25 % over de BOK). Alleen Slowakije heeft een hoger belastingtarief vastgesteld (27 % over de BOK). |
(140) |
Met betrekking tot de verstoring van de mededinging in Denemarken, kan een aanzienlijk aantal uiteenlopende Deense en buitenlandse onlinekansspelexploitanten in potentie profijt hebben van deze maatregel aangezien het die exploitanten tot nu toe verboden was om hun diensten aan Deense ingezetenen aan te bieden. Denemarken heeft een overzicht van onlinekansspelaanbieders overgelegd die reeds hebben aangegeven dat zij een vergunning willen aanvragen. Aangezien onlinegokdiensten tot nu toe uitsluitend door een Deens staatsbedrijf aangeboden mochten worden, zal de concurrentie op die markt door de liberalisering in het algemeen toenemen. |
(141) |
Hoewel de maatregel staatssteun omvat en de tenuitvoerlegging ervan negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de bestaande fysieke kansspelexploitanten die belast worden tot een tarief van 75 % over hun BOK, is de Commissie van mening dat de uiteindelijke balans van het uitvoeren van de maatregel positief is. |
(142) |
Zoals hierboven nader toegelicht zou eenzelfde belastingtarief voor zowel onlinekansspelen als voor fysieke kansspelexploitanten tot een situatie leiden waarin de sector en de spelers niet gereageerd zouden hebben op de mogelijkheid om legaal onlinekansspelen op de Deens markt aan te bieden, waardoor de omschreven doelstellingen in de Wet inzake kansspelen niet verwezenlijkt zouden worden. |
(143) |
De Commissie concludeert dan ook dat de maatregel overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), VWEU verenigbaar is met de interne markt. |
8. CONCLUSIE
(144) |
De Commissie is van mening dat de aangemelde wet een belastingvoordeel voor onlinekansspelexploitanten oplevert dat met staatsmiddelen bekostigd wordt. De maatregel wordt prima facie als selectief aangemerkt, aangezien deze differentieert tussen onlinekansspelexploitanten en exploitanten van fysieke casino's die zich, gelet op de beoogde doelstellingen van de maatregel, in rechte en in feite in een vergelijkbare situatie bevinden. De Deense autoriteiten hebben niet aan kunnen tonen dat de prima facie-selectiviteit van de aangemelde wet gerechtvaardigd wordt door de opzet van het belastingstelsel. De aangemelde wet vormt derhalve staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. |
(145) |
De Commissie is echter van mening dat de maatregel aan de voorwaarden voldoet om overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), VWEU als verenigbaar met de interne markt aangemerkt te worden. |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Maatregel C 35/10 die Denemarken voornemens is ten uitvoer te leggen in de vorm van belasting op onlinekansspelen in de Wet inzake belasting op kansspelen, is overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verenigbaar met de interne markt.
De tenuitvoerlegging van de maatregel wordt derhalve goedgekeurd.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Denemarken.
Gedaan te Brussel, 20 september 2011.
Voor de Commissie
Joaquín ALMUNIA
Vicevoorzitter
(1) PB C 22 van 22.1.2011, blz. 9.
(2) Wet nr. 698 inzake belasting op kansspelen („Lov om afgifter af spil”).
(3) Hoewel de aangemelde wetgeving oorspronkelijk op 1 januari 2011 in werking zou treden, is in artikel 35, lid 1, van de Wet inzake belasting op kansspelen met het oog op de naleving van de staatssteunbepalingen neergelegd dat de minister van Financiën een datum zal vaststellen voor de inwerkingtreding van de wet.
(4) Zie voetnoot 1.
(5) Zie hierna onder punt 5.
(6) Inbreukprocedure nr. 2003/4365. Zie ook IP/07/360.
(7) Wet inzake kansspelen (nr. 848 van 1 juli 2010); Wet op de verdeling van winsten voortvloeiende uit loterijen en paarden- en hondenraces (nr. 696 van 25 juni 2010); Wet tot vaststelling van een statuut ter regulering van Danske Spil A/S (Wet nr. 695 van 25 juni 2010).
(8) 1 Deense kroon (DKK) ≈ 0,13 EUR.
(9) Op grond van artikel 12 van de Wet inzake belasting op kansspelen worden per maand de volgende aanvullende heffingen opgelegd: 3 000 DKK per automaat tot maximaal 50 automaten en 1 500 DKK voor elke extra automaat.
(10) Zie punt 73 e.v. van het inleidingsbesluit.
(11) Zwitsers Instituut voor Rechtsvergelijking, „Study of Gambling Services in the Internal Market of the European Union”, Eindverslag, Europese Commissie, 2006. http://ec.europa.eu/internal_market/services/docs/gambling/study1_en.pdf
(12) Voor een Engelse versie van het memorandum wordt verwezen naar bijlage B bij de opmerkingen van de Deense autoriteiten van 14 januari 2011 over het inleidingsbesluit. De Deense versie van het memorandum is te vinden in bijlage 20 bij de aanmelding door de Deense autoriteiten van 6 juli 2010.
(13) Zwitsers Instituut voor Rechtsvergelijking, „Study of Gambling Services in the Internal Market of the European Union”, Europese Commissie 2006, hoofdstuk 7, blz. 1402.
(14) Zaak T-308/00, Salzgitter/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurspr. 2004, blz. II-1933, punt 81. De tekst van dit punt luidt als volgt: „Om te bepalen wat een voordeel in de zin van de rechtspraak aangaande het begrip staatssteun is, moet derhalve in een bepaalde regeling het referentiepunt worden bepaald waarmee dit voordeel zal worden vergeleken. Om te bepalen wat een „normale” fiscale last in de zin van vorenbedoelde rechtspraak is, is in het onderhavige geval geen vergelijking van de in alle - of slechts in sommige - lidstaten geldende fiscale voorschriften mogelijk, zonder afbreuk te doen aan het doel van de bepalingen inzake het toezicht op steunmaatregelen. Bij ontbreken van een communautaire harmonisatie van de fiscale bepalingen van de lidstaten zou dit onderzoek neerkomen op een vergelijking van verschillende feitelijke en juridische situaties die voortvloeien uit wettelijke of bestuursrechtelijke dispariteiten tussen de lidstaten. De door verzoekster in het kader van het onderhavige beroep verstrekte gegevens tonen overigens de dispariteit tussen de verschillende lidstaten aan, met name wat de grondslag en de percentages betreft op basis waarvan de belasting op investeringsgoederen wordt berekend.”. Besluit van de Commissie C2/09, MoRaKG, Voorwaarden voor kapitaalinvesteringen, (PB C 60 van 14.3.2009, blz. 9), punt 25.
(15) De European Gaming and Betting Association (EGBA), de Remote Gambling Association (RGA), het Automatenverband, Eupportunity, Van Speelautomaten, de Deense Kamer van Koophandel en de European Casino Association (ECA).
(16) PokerStars, Betfair, Club Hotel Casino Loutraki, Royal Casino (samen met DAB), BWin, Compu-Game, negen casino's in Griekenland (Club Hotel Casino Loutraki, Regency Casino Parnes, Regency Casino Thessaloniki, Casino Xanthi (Vivere Entertainment SA), Casino Rio (Theros International gaming INC.), Casino Corfu (het Griekse casino Corfu), Casino Rodos, Porto Carras Grand Resort 20 en Casino Syrou).
(17) Estland, Frankrijk en Spanje.
(18) Zaak C-46/08, Carmen Media Group, Jurispr. 2009, nog niet bekendgemaakt, punt 103.
(19) Institut national de la santé et de la recherche médicale, Jeux de hasard et d’argent — Contextes et addictions, juli 2008, http://lesrapports.ladocumentationfrancaise.fr/BRP/084000697/0000.pdf
(20) Autorité de la concurrence française, Avis 11-A-02 du 20 janvier 2011.
(21) Mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (PB C 384 van 10.12.1998), punt 26.
(22) Conclusie van AG Bot (14 oktober 2008), zaak C-42/07, Liga Portuguesa de Futebol Profissional, Jurispr. 2009, blz. I-10447, punt 41 e.v.
(23) Zwitsers Instituut voor Rechtsvergelijking, „Study of Gambling Services in the Internal Market of the European Union”, Europese Commissie 2006.
(24) Ibid, blz. 1403.
(25) Zaak T-308/00, Salzgitter AG/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 2004, blz. II-1933, punt 81.
(26) Beschikking van de Commissie van 14 maart 2003, COMP/M.3109, Candover/Cinven/Gala, punt 16.
(27) Autorité de la concurrence Avis no 11-A-02 du 20 janvier 2011 relatif au secteur des jeux d'argent et de hasard en ligne.
(28) Office of Fair Trading, Decision ME/1716-05 of 15 August 2005 regarding the acquisition by William Hill of the licensed betting offices of Stanley Plc.
(29) Europese Commissie, Groenboek: Onlinegokken op de interne markt, COM(2011) 128 final, blz. 3.
(30) Zie de overwegingen 15 en 16 hierboven.
(31) Zaak 30/59, De Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg/Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal, Jurispr. 1961, blz. 3, punt 19.
(32) Zaak 173/73, Italiaanse Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 1974, blz. 709, samenvatting nr. 3.
(33) Zaak C-88/03, Portugese Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 2006, blz. I-7115, punt 54; xssl C-172/03, Wolfgang Heiser/Finanzamt Innsbruck, Jurispr. 2005, blz. I-1627, punt 40; zaak C-169/08, Presidente del Consiglio dei Ministri/Regione Sardegna, Jurispr. 2009, blz. I-10821, punt 61.
(34) Zaak C-487/06 P, British Aggregates Association/Commissie, Jurispr. 2008, blz. 10515, punt 83.
(35) Zaak 173/73, Italiaanse Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurisprudentie 1974, blz. 709, rechtsoverweging 15; mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (PB C 384 van 10.12.1998), punt 23.
(36) Zie voetnoot 28
(37) Artikel 6 van de Wet inzake belasting op kansspelen.
(38) Zie hierboven onder overweging 64.
(39) Zie voetnoot 26.
(40) Ibid.
(41) Zwitsers Instituut voor Rechtsvergelijking, „Study of Gambling Services in the Internal Market of the European Union 2006”.
(42) Zie de antwoorden die door de Deense autoriteiten op 20 oktober 2010 zijn verstuurd naar aanleiding van verzoeken om informatie, punt 2.10; opmerkingen die door de Deense autoriteiten zijn overgelegd, 14 januari 2011, blz. 9, punt 42.
(43) Zie de opmerkingen van de Danish Amusement Machine Industry Association en Royal Casino die op 18 februari 2011 zijn verstuurd, blz. 1.
(44) Ibid, blz. 1403.
(45) Onderzoek van het Socialforskningsinstituttet (Nationaal Centrum voor sociaal onderzoek), 2007.
(46) Zie bijvoorbeeld de opmerkingen die door negen Griekse casino's zijn gestuurd, 21 februari 2011, blz. 18.
(47) Zaak 173/73, Italiaanse Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurisprudentie 1974, blz. 709, rechtsoverweging 15.
(48) Mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (PB C 384 van 10.12.1998), punt 23.
(49) Gevoegde zaken T-127/99, T-129/99 en T-148/99, Diputación Foral de Álava e.a./Commissie, Jurispr. 2002, blz. II-1275, punt 250.
(50) Zie in dit verband het Actieplan Staatssteun — Minder en beter gerichte staatssteun: een routekaart voor de hervorming van het staatssteunbeleid (2005-2009), COM(2005) 107 final.
(51) Zie voetnoot 6.
(52) Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36).
(53) Zaak C-76/90, Säger, Jurispr. 1991, blz. I-4221, punt 12; zaak C-58/98, Corsten, Jurispr. 2000, blz. I-7919, punt 33.
(54) Zaak C-243/01, Gambelli, Jurispr. 2003, blz. I-13031, punt 54.
(55) Gevoegde zaken 286/82 en 26/83, Luisi en Carbone, Jurisprudentie 1984, blz. 377, rechtsoverweging 16.
(56) Zie zaak C-243/01, Gambelli, Jurispr. 2003] blz. I-13031, punten 63 tot en met 65 en gevoegde zaken C-338/04, C-359/04 en C-360/04, Placanica en anderen, Jurispr. 2007, blz. I-1891, punten 46 tot en met 49.
(57) Zaak C-446/03, Marks & Spencer, Jurispr. 2005, blz. I-10837, punt 44; zaak C-319/02, Manninen, Jurispr. 2004, blz. I-7477, punt 49 en de aangehaalde rechtspraak. Wat de beperkingen op kansspelactiviteiten betreft, zie zaak C-243/01, Gambelli, Jurispr. 2003, blz. I-13031, punten 61 en 62.
(58) Zaak C-42/07, Liga Portuguesa de Futebol Profissional, Jurispr. 2009, blz. I-10447, punt 57 e.v.
(59) Zaak C-46/08, Carmen Media Group, Jurispr. 2009, nog niet bekendgemaakt, punt 103.
(60) Europese Commissie, Groenboek: Onlinegokken op de interne markt, COM(2011) 128 final, blz. 8.
(61) Europese Commissie, Groenboek: Onlinegokken op de interne markt, werkdocument van de diensten van de Commissie SEC(2011) 321, blz. 10.
(62) Zie voetnoot 60.
(63) Europese Commissie, Groenboek: Onlinegokken op de interne markt, werkdocument van de diensten van de Commissie SEC(2011) 321, blz. 9.
(64) Europese Commissie, Groenboek: Onlinegokken op de interne markt, COM(2011) 128 final, blz. 19.
(65) Voor meer informatie over deze studies wordt verwezen naar de Europese Commissie, Groenboek: Onlinegokken op de interne markt, COM(2011) 128 final, blz. 19 e.v.
(66) Europese Commissie, Groenboek: Onlinegokken op de interne markt, COM(2011) 128 final, blz. 7.
(67) Conclusies over het kader van kansspelen en weddenschappen in de lidstaten van de Europese Unie, aangenomen tijdens de 3057e bijeenkomst van de Raad Concurrentievermogen te Brussel, 10 december 2010, document 16884/10 van de Raad.
(68) Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2009 over de integriteit bij onlinegokken (2008/22125(INI)), P6-2009-0097. Tot die gebieden behoren reclame en marketing, minderjarigen, fraude en crimineel gedrag en integriteit, maatschappelijke verantwoordelijkheid, consumentenbescherming en belastinggerelateerde kwesties.
(69) Zie hierboven onder overweging 7.
(70) Zwitsers Instituut voor Rechtsvergelijking, „Study of Gambling Services in the Internal Market of the European Union”, Europese Commissie, 2006, blz. 1108.
(71) Zwitsers Instituut voor Rechtsvergelijking, „International vergleichende Analyse des Glücksspielwesens”, 2009, blz. 18. http://mpk.rlp.de/mpkrlpde/sachthemen/studie-zum-gluecksspielwesen/
(72) Zie hierboven onder overweging 38.
(73) H2 Gambling Capital, een onafhankelijk beoordeling van verschillende belasting-/vergunningmodellen voor het reguleren van onlinegokactiviteiten in Nederland, februari 2011.
REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING
7.3.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/20 |
WIJZIGINGEN VAN DE INSTRUCTIES VOOR DE GRIFFIER VAN HET GERECHT
HET GERECHT,
Gezien artikel 23 van zijn Reglement voor de procesvoering,
Gezien de Instructies voor de griffier, vastgesteld op 5 juli 2007, zoals gewijzigd bij besluit van het Gerecht van 17 mei 2010;
STELT DE VOLGENDE WIJZIGINGEN VAN DE INSTRUCTIES VOOR DE GRIFFIER VAST:
Artikel 1
1. [Betreft niet de versie in het Nederlands]
2. Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
— |
in lid 1 wordt de term „stukken” vervangen door „processtukken”; |
— |
[betreft niet de versie in het Nederlands]; |
— |
in lid 4, tweede alinea, wordt de tekst vervangen door de volgende tekst: „Van de inschrijving in het register wordt, onder vermelding van volgnummer en datum van inschrijving, aantekening gemaakt op het origineel van het door partijen neergelegde processtuk of op de versie die wordt geacht het origineel van dat stuk te zijn (1), en op elk afschrift dat hun wordt betekend. Deze aantekening geschiedt in de procestaal.”; |
— |
in lid 5 wordt de tekst vervangen door de volgende tekst: „Wanneer de inschrijving van een processtuk in het register plaatsvindt op een andere dag dan de dag van neerlegging, wordt laatstbedoelde dag vermeld in het register en op het origineel of de versie die wordt geacht het origineel te zijn, en op de afschriften van het stuk.”; |
— |
in lid 6 wordt na de zinsnede „een ambtenaar of personeelslid van de griffie in ontvangst is genomen,” de zinsnede „de dag bedoeld in artikel 5 van het besluit van het Gerecht van 14 september 2001,” toegevoegd. |
3. Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:
— |
de tweede alinea van lid 2 wordt de eerste alinea van lid 3; |
— |
de derde alinea van lid 2 wordt de tweede alinea van lid 3; |
— |
de vierde alinea van lid 2 wordt lid 4; |
— |
lid 3 wordt lid 5. |
4. Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:
— |
de tekst in lid 1 wordt vervangen door de volgende tekst: „Het dossier van de zaak bevat: de processtukken, in voorkomend geval met hun bijlagen, met de vermelding bedoeld in artikel 3, lid 4, tweede alinea, van deze instructies, ondertekend door de griffier; de besluiten en beschikkingen in de zaak, daaronder begrepen die inzake de weigering van stukken; de rapporten ter terechtzitting; de processen-verbaal van de terechtzittingen; de door de griffier verrichte betekeningen en, in voorkomend geval, alle andere stukken of correspondentie die voor de uitspraak in de zaak in aanmerking moeten worden genomen.”; |
— |
in lid 2 wordt de zinsnede „of een stuk in het dossier moet worden opgenomen” vervangen door de zinsnede „over de opneming van een stuk in het dossier”; |
— |
in lid 4, eerste alinea, wordt het woord „originele” geschrapt; |
— |
de tekst in lid 5 wordt vervangen door de volgende tekst: „De vertrouwelijke en de niet-vertrouwelijke versies van de processtukken worden in het dossier afzonderlijk bewaard. Tot de vertrouwelijke versie van de processtukken hebben alleen toegang de partijen ten aanzien waarvan geen vertrouwelijke behandeling is gelast.”; |
— |
in lid 6 wordt de term „stuk” vervangen door de term „processtuk”; |
— |
in lid 7 wordt de term „stukken” vervangen door de term „processtukken”; |
— |
[betreft niet de versie in het Nederlands]. |
5. Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:
— |
in lid 1 worden de woorden „of stukken” geschrapt, |
— |
in lid 2, eerste alinea, worden de woorden „of stukken” geschrapt en wordt de zinsnede „punten 74-77” vervangen door de zinsnede „punten 88-91”. |
6. Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:
— |
in het opschrift wordt het woord „stukken” vervangen door het woord „processtukken”; |
— |
in lid 1, eerste alinea, wordt het woord „processtukken” vervangen door de woorden „stukken in het dossier”; |
— |
in lid 1, tweede alinea, wordt het woord „stukken” vervangen door „processtukken”; |
— |
in lid 1, derde alinea, wordt het woord „memorie” vervangen door het woord „processtuk” en de zinsnede „in de punten 55 en 56” door de zinsnede „punt 55”; |
— |
in lid 1, vierde alinea, wordt de zinsnede „van de punten 57 en 59” vervangen door de zinsnede „van de punten 64 en 66 tot en met 68” en worden de woorden „de memorie” vervangen door de woorden „het processtuk”; |
— |
in lid 2 worden de woorden „memories of” geschrapt; |
— |
in lid 3, eerste alinea, wordt de zinsnede „de neerlegging van stukken” vervangen door de zinsnede „de neerlegging van processtukken” en de zinsnede „het in artikel 43, lid 7, van hetzelfde Reglement bedoelde besluit houdende bepaling van de voorwaarden waaronder een elektronisch aan de griffie toegezonden stuk als het origineel van dit stuk wordt beschouwd” door de zinsnede „het besluit van het Gerecht van 14 september 2011”, en worden de woorden „de originele handtekening” vervangen door de woorden „het origineel van de handmatige handtekening”; |
— |
in lid 4 worden de woorden „of bescheiden”, „memorie of” en „bij de memories” geschrapt; |
— |
in lid 5, eerste alinea, worden de woorden „memories of” geschrapt; |
— |
in lid 5, tweede alinea, wordt de zinsnede „stukken of bescheiden die als bijlagen bij een memorie of processtuk zijn gevoegd” vervangen door de zinsnede „stukken die als bijlagen bij een processtuk zijn gevoegd”; |
— |
[betreft niet de versie in het Nederlands]; |
— |
de tekst in lid 6 wordt vervangen door de volgende tekst: „Wanneer een partij opkomt tegen de weigering van een processtuk door de griffier, legt deze dat stuk voor aan de president om te doen beslissen of het moet worden geaccepteerd.” |
7. In artikel 9, lid 2, worden de woorden „de betrokken memorie of” geschrapt.
8. Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:
— |
in lid 1, eerste alinea, wordt de zinsnede „Overeenkomstig artikel 100 van het Reglement voor de procesvoering geschiedt de betekening” vervangen door „De betekeningen overeenkomstig artikel 100 van het Reglement voor de procesvoering geschieden”; |
— |
in lid 1, tweede alinea, wordt de laatste zin geschrapt; |
— |
in lid 4, tweede alinea, wordt het woord „stukken” vervangen door het woord „processtukken”; |
— |
[betreft niet de versie in het Nederlands]; |
— |
de tekst in lid 6 wordt vervangen door de volgende tekst: „Wanneer van een bijlage bij een processtuk wegens de omvang ervan of om andere redenen slechts één exemplaar wordt ingediend en aan partijen geen kopieën kunnen worden betekend, stelt de griffier partijen daarvan in kennis met de mededeling dat de bijlage op de griffie te hunner inzage wordt gehouden.” |
9. In artikel 11, lid 2, wordt het woord „stukken” vervangen door het woord „processtukken”.
10. [Betreft niet de versie in het Nederlands].
11. In artikel 13, lid 3, wordt de zinsnede „bewijsstukken of bescheiden” vervangen door het woord „processtukken”.
12. [Betreft niet de versie in het Nederlands].
13. In artikel 19, lid 2, wordt na de zinsnede „Reglement voor de procesvoering,” de zinsnede „van het besluit van het Gerecht van 14 september 2011 en van de gebruiksvoorwaarden voor de applicatie e-Curia,” toegevoegd.
Artikel 2
De onderhavige wijzigingen van de Instructies voor de griffier worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij treden in werking op de dag volgende op die van hun bekendmaking.
Gedaan te Luxemburg, 24 januari 2012.
De griffier
E. COULON
De president
M. JAEGER
(1) In de zin van artikel 3 van het besluit van het Gerecht van 14 september 2011 betreffende de neerlegging en de betekening van processtukken met behulp van de applicatie e-Curia (PB C 289, blz. 9).
7.3.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/23 |
PRAKTISCHE AANWIJZINGEN VOOR DE PARTIJEN VOOR HET GERECHT
Inhoud
I. |
DE SCHRIFTELIJKE BEHANDELING |
A. |
ALGEMENE BEPALINGEN |
A.1. |
Het gebruik van technische communicatiemiddelen |
1) |
Via de applicatie e-Curia |
2) |
Per telefax of per e-mail |
A.2. |
De opmaak van de processtukken |
A.3. |
De opmaak van de bestanden die via de applicatie e-Curia worden neergelegd |
A.4. |
Lengte van de memories |
B. |
DE STRUCTUUR EN DE INHOUD VAN DE MEMORIES |
B.1. |
Rechtstreekse beroepen |
1) |
Verzoekschrift en verweerschrift (in andere dan intellectuele-eigendomszaken) |
a. |
Inleidend verzoekschrift |
b. |
Verweerschrift |
2) |
Verzoekschrift en memorie van antwoord (in intellectuele-eigendomszaken) |
a. |
Inleidend verzoekschrift |
b. |
Memorie van antwoord |
B.2. |
Hogere voorzieningen |
a. |
Verzoekschrift in hogere voorziening |
b. |
Memorie van antwoord |
C. |
DE OVERLEGGING VAN BIJLAGEN BIJ DE PROCESSTUKKEN |
D. |
REGULARISATIE VAN DE PROCESSTUKKEN |
D.1. |
Regularisatie van de verzoekschriften |
a. |
Voorwaarden waarvan de niet-inachtneming rechtvaardigt dat het verzoekschrift niet wordt betekend |
b. |
Vormvoorwaarden waarvan de niet-inachtneming rechtvaardigt dat de betekening wordt uitgesteld |
c. |
Vormvoorwaarden waarvan de niet-inachtneming niet aan de betekening in de weg staat |
D.2. |
Regularisatie van omvangrijke verzoekschriften |
D.3. |
Regularisatie van de overige processtukken |
E. |
HET VERZOEK OM VOLGENS EEN VERSNELDE PROCEDURE UITSPRAAK TE DOEN |
F. |
DE VERZOEKEN OM OPSCHORTING VAN DE TENUITVOERLEGGING EN ANDERE VOORLOPIGE MAATREGELEN IN KORT GEDING |
G. |
DE VERZOEKEN OM VERTROUWELIJKE BEHANDELING |
a. |
In het geval van een verzoek tot tussenkomst |
b. |
In het geval van voeging van zaken |
H. |
DE VERZOEKEN OM EEN TWEEDE MEMORIEWISSELING |
H.1. |
De verzoeken om in intellectuele-eigendomszaken een memorie van repliek of van dupliek te mogen indienen |
H.2. |
De verzoeken om in hogere voorziening een memorie van repliek te mogen indienen |
I. |
DE VERZOEKEN OM EEN PLEITZITTING |
I.1. |
De verzoeken om in intellectuele-eigendomszaken een pleitzitting te organiseren |
I.2. |
De verzoeken om in de hogere voorzieningen een pleitzitting te organiseren |
J. |
DE VERZOEKEN OM RECHTSBIJSTAND |
II. |
DE MONDELINGE BEHANDELING |
III. |
INWERKINGTREDING VAN DE ONDERHAVIGE PRAKTISCHE AANWIJZINGEN |
HET GERECHT
Gezien artikel 150 van zijn Reglement voor de procesvoering;
Overwegende hetgeen volgt:
In het belang van een goede rechtsbedeling dienen aan de vertegenwoordigers van de partijen, of dit nu advocaten of gemachtigden in de zin van artikel 19 van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) zijn, praktische aanwijzingen te worden gegeven voor het indienen van hun processtukken en over de wijze waarop zij de pleitzitting voor het Gerecht zo goed mogelijk kunnen voorbereiden;
Deze aanwijzingen bevatten een toelichting en een aanvulling op een aantal bepalingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht om de vertegenwoordigers van de partijen in staat te stellen rekening te houden met een aantal factoren waarmee de rechterlijke instantie te maken heeft, meer bepaald het vertalen, het intern behandelen van de processtukken en het tolken;
Op grond van de door het Gerecht vastgestelde instructies voor de griffier van 5 juli 2007 (PB L 232, blz. 1), zoals gewijzigd op 17 mei 2010 (PB L 170, blz. 53) en 24 januari 2012 (PB L 68, blz. 23) (hierna: „Instructies voor de griffier”), ziet de griffier erop toe dat de aan het dossier toegevoegde processtukken in overeenstemming zijn met het bepaalde in het Statuut, in het Reglement voor de procesvoering, in deze praktische aanwijzingen voor de partijen (hierna: „Praktische aanwijzingen”) en in de Instructies voor de griffier. Hij heeft met name tot taak, te vragen dat onregelmatigheden in de stukken worden hersteld, en indien dit niet gebeurt, de stukken die niet in overeenstemming zijn met het bepaalde in het Statuut en het Reglement voor de procesvoering te weigeren;
De vertegenwoordigers van de partijen die, handelend in hun hoedanigheid van medewerker van de justitie, de Praktische aanwijzingen volgen, kunnen ervan verzekerd zijn dat de processtukken die zij neerleggen door het Gerecht nuttig kunnen worden behandeld en, wat de in de Praktische aanwijzingen behandelde punten betreft, geen aanleiding zullen geven tot toepassing van artikel 90, sub a, van het Reglement voor de procesvoering;
Na raadpleging van de vertegenwoordigers van de gemachtigden van de lidstaten, de instellingen die in de procedures voor het Gerecht optreden en de Raad van de balies van de Europese Unie (CCBE);
STELT DE VOLGENDE PRAKTISCHE AANWIJZINGEN VAST:
I. DE SCHRIFTELIJKE BEHANDELING
A. ALGEMENE BEPALINGEN
A.1. Het gebruik van technische communicatiemiddelen
1) Via de applicatie e-Curia
1. |
Processtukken kunnen langs uitsluitend elektronische weg worden neergelegd, mits gebruik wordt gemaakt van de applicatie e-Curia (https://curia.europa.eu/e-Curia) en de Gebruiksvoorwaarden van de applicatie e-Curia worden nageleefd. |
2. |
De bijlagen bij een processtuk die in de tekst van dat stuk worden genoemd, die naar hun aard niet via e-Curia kunnen worden neergelegd, kunnen krachtens artikel 43, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering afzonderlijk worden toegezonden, vooropgesteld dat deze bijlagen worden vermeld in de staat van bijlagen bij het stuk dat via e-Curia is neergelegd. In de staat van bijlagen moet worden aangegeven welke bijlagen afzonderlijk zullen worden neergelegd. Deze bijlagen moeten de griffie uiterlijk tien dagen na de neerlegging van het processtuk via e-Curia bereiken. |
3. |
Behoudens andersluidende specifieke bepalingen zijn de bepalingen van deze Aanwijzingen van toepassing op de processtukken die via de applicatie e-Curia worden neergelegd. |
2) Per telefax of per e-mail
4. |
Een kopie van het ondertekende origineel van een processtuk kan ter griffie worden ingediend in de zin van artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering:
|
5. |
In geval van toezending per e-mail wordt alleen een gescande kopie van het ondertekende origineel aanvaard. Gescande documenten dienen bij voorkeur een resolutie van 300 dpi te hebben en met behulp van programma’s als Acrobat of Readiris 7 Pro als pdf (beeld plus tekst) te worden aangeboden. Een zuiver elektronisch bestand of een bestand met een elektronische handtekening of een per computer gecreëerde facsimilehandtekening voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering. Op een zaak betrekking hebbende briefwisseling die in de vorm van een gewone e-mail bij het Gerecht binnenkomt, wordt niet in aanmerking genomen. |
6. |
Bij de beoordeling of een termijn is nageleefd, wordt de datum van neerlegging van een stuk per telefax of per e-mail slechts in aanmerking genomen indien het handmatig ondertekende origineel uiterlijk tien dagen later ter griffie wordt neergelegd, zoals in artikel 43, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering is bepaald. |
7. |
Het ondertekende origineel moet na de indiening van de kopie onverwijld worden verzonden zonder dat daarin enige, zelfs geringe, correctie of wijziging is aangebracht. Ingeval het ondertekende origineel afwijkt van de eerder ingediende kopie, wordt alleen de datum van neerlegging van het ondertekende origineel in aanmerking genomen. Krachtens artikel 43, lid 1, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering dient het ondertekende origineel van elk processtuk vergezeld te gaan van een voldoende aantal voor eensluidend gewaarmerkte afschriften. |
8. |
De verklaring waarmee een partij overeenkomstig artikel 44, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering ermee instemt dat betekeningen aan haar plaatsvinden per telefax of met enig ander technisch communicatiemiddel, moet het faxnummer en/of het e-mailadres bevatten waarop de griffie stukken aan haar kan betekenen. De computer van de betrokken partij moet over de nodige programma’s (bijvoorbeeld Acrobat of Readiris 7 Pro) beschikken om de documenten die de griffie haar in pdf betekent, te kunnen visualiseren. |
A.2. De opmaak van de processtukken
9. |
Op de eerste bladzijde van het processtuk moet worden vermeld:
|
10. |
Elke alinea van het stuk wordt genummerd. |
11. |
Stukken die niet via de applicatie e-Curia worden neergelegd, moeten handmatig worden ondertekend door de vertegenwoordiger van de betrokken partij, welke handtekening aan het einde van het stuk moet voorkomen. Indien er meerdere vertegenwoordigers zijn, volstaat het dat het stuk door een van hen wordt ondertekend. |
12. |
De processtukken moeten aldus worden opgemaakt dat zij door het Gerecht elektronisch kunnen worden beheerd. Daartoe moet worden voldaan aan de volgende eisen:
|
13. |
Op de eerste bladzijde van elk van de afschriften van het ondertekende origineel van het processtuk dat niet via de applicatie e-Curia wordt neergelegd en die de partijen op grond van artikel 43, lid 1, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering dienen over te leggen, plaatst de vertegenwoordiger van de betrokken partij de door hem geparafeerde vermelding dat het afschrift conform is aan het originele stuk. |
A.3. De opmaak van de bestanden die via de applicatie e-Curia worden neergelegd
14. |
De via de applicatie e-Curia neergelegde processtukken worden ingediend in de vorm van bestanden. Om de behandeling ervan door de griffie te vergemakkelijken, wordt aanbevolen om de praktische aanwijzingen in de Handleiding voor de applicatie e-Curia te volgen, die online beschikbaar is op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie, te weten:
|
A.4. Lengte van de memories
15. |
Het maximumaantal bladzijden van de memories (3) wordt naargelang van de betrokken materie en de omstandigheden van de zaak vastgesteld als volgt:
|
16. |
Slechts in zaken die rechtens of feitelijk bijzonder ingewikkeld zijn, zal worden toegestaan dat deze maxima worden overschreden. |
B. DE STRUCTUUR EN DE INHOUD VAN DE MEMORIES
B.1. Rechtstreekse beroepen
17. |
Het Reglement voor de procesvoering bevat specifieke bepalingen voor geschillen betreffende intellectuele-eigendomsrechten (artikelen 130-136). De regels betreffende de verzoekschriften en memories van antwoord die in dergelijke geschillen worden neergelegd (2) worden dus afzonderlijk uiteengezet, los van die welke betrekking hebben op de verzoekschriften en verweerschriften die in alle andere geschillen worden neergelegd (1). |
1) Verzoekschrift en verweerschrift (in andere dan intellectuele-eigendomszaken)
a. Inleidend verzoekschrift
18. |
Het inleidende verzoekschrift moet de in artikel 44 van het Reglement voor de procesvoering genoemde gegevens bevatten. |
19. |
De volgende gegevens moeten aan het begin van het verzoekschrift worden vermeld:
|
20. |
Het inleidende gedeelte van het verzoekschrift moet worden gevolgd door een korte uiteenzetting van de feiten van het geschil. |
21. |
Het juridisch betoog moet worden opgebouwd overeenkomstig de aangevoerde middelen. Het is doorgaans nuttig te beginnen met een kort overzicht van de aangevoerde middelen. Bovendien is het zeer wenselijk, elk middel te voorzien van een titel, zodat het gemakkelijk kan worden geïdentificeerd. |
22. |
De conclusies van het beroep moeten nauwkeurig worden geformuleerd aan het begin of het einde van het verzoekschrift. |
23. |
Bij een beroep tot nietigverklaring moet als bijlage een afschrift van de bestreden handeling worden gevoegd, waarop die handeling als zodanig wordt aangeduid. |
24. |
Samen met het verzoekschrift moeten, gescheiden van de in de tekst van de memorie genoemde bijlagen, de in artikel 44, lid 3 en lid 5, sub a en b, van het Reglement voor de procesvoering genoemde documenten worden overgelegd. Voor de overlegging van het document bedoeld in artikel 44, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering, kan overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de Instructies voor de griffier worden volstaan met een verwijzing naar een reeds ter griffie van het Gerecht neergelegd stuk. |
25. |
Elk verzoekschrift moet vergezeld gaan van een samenvatting van de middelen en voornaamste argumenten, die is bedoeld om de opstelling van de in artikel 24, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde mededeling te vergemakkelijken. Aangezien de mededeling in alle officiële talen in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt, wordt verzocht om een samenvatting van niet meer dan twee bladzijden die is opgesteld overeenkomstig het model op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Deze samenvatting moet gescheiden van de in het verzoekschrift genoemde bijlagen worden overgelegd. De samenvatting moet, indien zij niet via de applicatie e-Curia wordt neergelegd, als gewoon elektronisch bestand per e-mail worden toegezonden aan het adres GeneralCourt.Registry@curia.europa.eu, met vermelding van de zaak waarop zij betrekking heeft. |
26. |
De bewijsaanbiedingen moeten nauwkeurig en uitdrukkelijk worden geformuleerd en de te bewijzen feiten duidelijk aangeven:
|
27. |
Indien het verzoekschrift wordt ingediend na de indiening van een verzoek om rechtsbijstand, die ingevolge artikel 96, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering de beroepstermijn schorst, dient hiervan melding te worden gemaakt aan het begin van het inleidende verzoekschrift. |
28. |
Indien het verzoekschrift wordt ingediend na de betekening van de beschikking waarbij op een verzoek om rechtsbijstand is beslist, dient in het verzoekschrift eveneens melding te worden gemaakt van de datum waarop de beschikking aan de verzoeker is betekend. |
b. Verweerschrift
29. |
Het verweerschrift moet de in artikel 46, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering genoemde gegevens bevatten. |
30. |
Aan het begin van het verweerschrift moeten, naast het zaaknummer en de naam van de verzoeker, de volgende gegevens worden vermeld:
|
31. |
De conclusies van de verwerende partij moeten nauwkeurig worden geformuleerd aan het begin of het einde van het verweerschrift. |
32. |
De punten 21, 24 en 26 van de Praktische aanwijzingen gelden ook voor het verweerschrift. |
33. |
Elke betwisting van de door de wederpartij gestelde feiten moet uitdrukkelijk worden geformuleerd en de betrokken feiten moeten nauwkeurig worden aangegeven. |
2) Verzoekschrift en memorie van antwoord (in intellectuele-eigendomszaken)
a. Inleidend verzoekschrift
34. |
Het inleidende verzoekschrift moet de in de artikelen 44 en 132, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering genoemde gegevens bevatten. |
35. |
De volgende gegevens moeten aan het begin van het verzoekschrift worden vermeld:
|
36. |
De bestreden beslissing van de kamer van beroep moet bij het verzoekschrift worden gevoegd. |
37. |
De punten 20 tot en met 22, 24 en 26 tot en met 28 van de onderhavige Praktische aanwijzingen gelden ook voor de verzoekschriften in intellectuele-eigendomszaken. |
b. Memorie van antwoord
38. |
De memorie van antwoord moet de in artikel 46, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering genoemde gegevens bevatten. |
39. |
Aan het begin van de memorie van antwoord moeten, naast het zaaknummer en de naam van de verzoeker, worden vermeld:
|
40. |
De conclusies van de verwerende partij of de interveniënt moeten nauwkeurig worden geformuleerd aan het begin of het einde van de memorie van antwoord. |
41. |
De punten 21, 24, 26 en 33 van de onderhavige Praktische aanwijzingen gelden ook voor de memorie van antwoord. Wanneer voorafgaand aan de memorie van antwoord door de andere partij in de procedure een standpuntbepaling ten aanzien van de procestaal wordt neergelegd krachtens artikel 131, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, wordt bij dit schrijven het document bedoeld in artikel 44, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering gevoegd. |
B.2. Hogere voorzieningen
a. Verzoekschrift in hogere voorziening
42. |
Het verzoekschrift in hogere voorziening moet de in artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering genoemde gegevens bevatten. |
43. |
Aan het begin van het verzoekschrift in hogere voorziening moeten worden vermeld:
|
44. |
De conclusies van de rekwirant moeten nauwkeurig worden geformuleerd aan het begin of het einde van het verzoekschrift (artikel 139, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering). |
45. |
Het is over het algemeen niet nodig om de voorgeschiedenis en het voorwerp van het geding te beschrijven; een verwijzing naar de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken volstaat. |
46. |
Het verdient aanbeveling de middelen beknopt en schematisch uiteen te zetten aan het begin van het verzoekschrift. Het juridisch betoog moet worden opgebouwd overeenkomstig de ter ondersteuning van de hogere voorziening aangevoerde middelen, met name de gestelde onjuiste rechtsopvattingen. |
47. |
Bij het verzoekschrift moet een afschrift worden gevoegd van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken waartegen de hogere voorziening is gericht. |
48. |
Elk verzoekschrift in hogere voorziening moet vergezeld gaan van een samenvatting van de middelen en de voornaamste argumenten, die is bedoeld om de opstelling van de in artikel 24, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde mededeling te vergemakkelijken. Aangezien de mededeling in alle officiële talen in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt, wordt verzocht om een samenvatting van niet meer dan twee bladzijden die is opgesteld overeenkomstig het model op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Zij moet gescheiden van de in het verzoekschrift vermelde bijlagen worden overgelegd. De samenvatting moet, indien zij niet via de applicatie e-Curia wordt neergelegd, als gewoon elektronisch bestand per e-mail worden toegezonden aan het adres GeneralCourt.Registry@curia.europa.eu, met vermelding van de zaak waarop zij betrekking heeft. |
49. |
Samen met het verzoekschrift in hogere voorziening moet het in artikel 44, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde document worden overgelegd (legitimatiebewijs waaruit blijkt dat de advocaat bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte), behalve wanneer de partij die de hogere voorziening instelt een instelling van de Unie of een lidstaat is die wordt vertegenwoordigd door een gemachtigde. Voor de overlegging van het document bedoeld in artikel 44, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering, kan overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de Instructies voor de griffier worden volstaan met een verwijzing naar een reeds ter griffie van het Gerecht neergelegd stuk. |
b. Memorie van antwoord
50. |
De memorie van antwoord moet de in artikel 141, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering genoemde gegevens bevatten. |
51. |
Aan het begin van elke memorie van antwoord moeten, naast het zaaknummer en de naam van de rekwirant, worden vermeld:
|
52. |
De conclusies van de partij die de memorie van antwoord indient, moeten nauwkeurig worden geformuleerd aan het begin of het einde van de memorie (artikel 142, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering). |
53. |
Indien in een memorie van antwoord tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken wordt geconcludeerd op grond van een middel dat in de hogere voorziening niet is aangevoerd, dient dit in het opschrift van de memorie te worden aangegeven („memorie van antwoord met incidentele hogere voorziening”). |
54. |
Het juridisch betoog moet in de mate van het mogelijke worden opgebouwd overeenkomstig de door de rekwirant aangevoerde middelen en/of, in voorkomend geval, overeenkomstig de bij wege van incidentele hogere voorziening aangevoerde middelen. |
55. |
Aangezien de feiten of het rechtskader reeds in het bestreden arrest zijn weergegeven, worden zij in de memorie van antwoord slechts zeer uitzonderlijk overgenomen voor zover de uiteenzetting die in het verzoekschrift in hogere voorziening daarvan is gegeven, wordt betwist of nadere toelichting vergt. Elke betwisting moet uitdrukkelijk gebeuren met nauwkeurige vermelding van het element, feitelijk of rechtens, waarom het gaat. |
56. |
Samen met de memorie van antwoord moet het in artikel 44, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde document worden overgelegd (legitimatiebewijs waaruit blijkt dat de advocaat bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte), behalve wanneer de partij die de memorie indient een instelling van de Unie of een lidstaat is die wordt vertegenwoordigd door een gemachtigde. |
C. DE OVERLEGGING VAN BIJLAGEN BIJ DE PROCESSTUKKEN
57. |
Alleen de stukken die in de tekst van het processtuk worden genoemd en die noodzakelijk zijn om de inhoud ervan te bewijzen of te verduidelijken, mogen als bijlage bij het processtuk te worden gevoegd. |
58. |
De bijlagen worden slechts aanvaard wanneer zij vergezeld gaan van een staat van de bijlagen. Daarop moet voor elk als bijlage overgelegd stuk worden aangegeven:
|
59. |
De bij een processtuk gevoegde stukken worden rechtsboven gepagineerd en in stijgende orde. Ofwel sluit de paginering van de bladzijden van de stukken rechtstreeks aan op die van het processtuk waar zij zijn bijgevoegd, ofwel worden zij doorlopend maar los van het betrokken processtuk gepagineerd. |
60. |
Wanneer de bijlagen zelf bijlagen bevatten, worden deze aldus genummerd en gepresenteerd dat geen verwarring mogelijk is; in voorkomend geval kan gebruik worden gemaakt van inlegvellen. |
61. |
Elke verwijzing naar een overgelegd stuk bevat het op de staat van de bijlagen vermelde nummer van de relevante bijlage en de aanduiding – in de in punt 58 hierboven beschreven vorm – van het processtuk waarmee zij samen is overgelegd. |
D. REGULARISATIE VAN DE PROCESSTUKKEN
D.1. Regularisatie van de verzoekschriften
a. Voorwaarden waarvan de niet-inachtneming rechtvaardigt dat het verzoekschrift niet wordt betekend
62. |
Wanneer een verzoekschrift niet voldoet aan de volgende voorwaarden, wordt het door de griffie niet betekend en wordt een redelijke termijn verleend voor de regularisatie ervan:
|
b. Vormvoorwaarden waarvan de niet-inachtneming rechtvaardigt dat de betekening wordt uitgesteld
63. |
Wanneer een verzoekschrift niet voldoet aan de volgende vormvoorwaarden, wordt de betekening ervan uitgesteld en wordt een redelijke termijn verleend voor de regularisatie ervan:
|
c. Vormvoorwaarden waarvan de niet-inachtneming niet aan de betekening in de weg staat
64. |
Wanneer het verzoekschrift niet voldoet aan de volgende vormvoorwaarden, wordt het betekend en wordt een redelijke termijn verleend voor de regularisatie ervan:
|
D.2. Regularisatie van omvangrijke verzoekschriften
65. |
Een verzoekschrift waarvan het aantal bladzijden het in punt 15 van de onderhavige Praktische aanwijzingen vastgestelde maximumaantal bladzijden met 40 % overschrijdt, dient te worden geregulariseerd, behoudens andersluidende instructie van de president. |
66. |
Wanneer het aantal bladzijden van een verzoekschrift het in punt 15 van de Praktische aanwijzingen vastgestelde maximumaantal bladzijden met minder dan 40 % overschrijdt, kan op instructie van de president de regularisatie ervan worden gelast. |
67. |
Wanneer de verzoeker wordt verzocht een te omvangrijk verzoekschrift te regulariseren, wordt de betekening ervan aan de verwerende partij uitgesteld. |
D.3. Regularisatie van de overige processtukken
68. |
De hierboven genoemde gevallen van regularisatie zijn voor zover nodig van toepassing op de andere processtukken dan het verzoekschrift. |
E. HET VERZOEK OM VOLGENS EEN VERSNELDE PROCEDURE UITSPRAAK TE DOEN
69. |
Een verzoekschrift ten aanzien waarvan wordt verzocht om een behandeling volgens de versnelde procedure, mag in beginsel niet meer dan 25 bladzijden tellen. Dit verzoekschrift moet worden ingediend overeenkomstig de voorschriften van de punten 18 tot en met 25 hierboven. |
70. |
Het verzoek om overeenkomstig artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering volgens een versnelde procedure uitspraak te doen, moet bij afzonderlijke akte worden ingediend en een korte motivering bevatten betreffende de bijzondere spoedeisendheid van de zaak en de andere relevante omstandigheden. De bepalingen van de onderdelen A.2, A.3 en C hierboven zijn van overeenkomstige toepassing. |
71. |
Het verdient aanbeveling dat de partij die verzoekt om toepassing van de versnelde procedure, in haar verzoek aangeeft welke middelen, argumenten of passages van de betrokken memorie (verzoekschrift of verweerschrift) slechts zijn aangevoerd voor het geval dat niet volgens deze procedure uitspraak zou worden gedaan. Deze in artikel 76 bis, lid 1, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde gegevens dienen nauwkeurig in het verzoek te worden aangegeven, met vermelding van de nummers van de betrokken alinea’s. |
72. |
Het verdient eveneens aanbeveling om bij het verzoek om volgens een versnelde procedure uitspraak te doen dat de in het vorige punt bedoelde gegevens bevat, als bijlage een verkorte versie van de betrokken memorie te voegen. |
73. |
Wanneer een verkorte versie als bijlage wordt bijgevoegd, dient deze in overeenstemming te zijn met de hiernavolgende aanwijzingen:
|
74. |
De verkorte versie moet aan bovenstaande aanwijzingen voldoen om zo snel mogelijk te kunnen worden behandeld. |
75. |
Wanneer het Gerecht op grond van artikel 76 bis, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering verzoekt om overlegging van een verkorte versie van de memorie, moet deze versie, tenzij anders aangegeven, overeenkomstig bovenstaande aanwijzingen worden opgesteld. |
76. |
Indien de verzoeker in zijn verzoek niet heeft aangegeven welke middelen, argumenten of passages van zijn verzoekschrift slechts in aanmerking moeten worden genomen voor het geval dat niet volgens de versnelde procedure uitspraak zou worden gedaan, dient de verwerende partij binnen een termijn van één maand op het verzoekschrift te antwoorden. |
77. |
Indien de verzoeker in zijn verzoek heeft aangegeven welke middelen, argumenten of passages van zijn verzoekschrift slechts in aanmerking moeten worden genomen voor het geval dat niet volgens de versnelde procedure uitspraak zou worden gedaan, dient de verwerende partij binnen een termijn van één maand te antwoorden op de middelen en argumenten in het verzoekschrift, gelezen in het licht van de in het verzoek om een versnelde procedure verstrekte aanwijzingen. |
78. |
Indien de verzoeker bij zijn verzoek een verkorte versie van het verzoekschrift heeft gevoegd, dient de verwerende partij binnen een termijn van één maand te antwoorden op de in deze verkorte versie van het verzoekschrift aangevoerde middelen en argumenten. |
79. |
Indien het Gerecht nog vóór de neerlegging van het verweerschrift door de verwerende partij beslist om het verzoek om een versnelde procedure af te wijzen, wordt de in artikel 76 bis, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering gestelde termijn van één maand voor de neerlegging van deze memorie verlengd met een extra maand. |
80. |
Indien het Gerecht beslist om het verzoek om een versnelde procedure af te wijzen nadat de verwerende partij haar verweerschrift heeft neergelegd binnen de in artikel 76 bis, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering gestelde termijn van één maand, wordt aan deze partij een nieuwe termijn van één maand verleend om haar de mogelijkheid te bieden haar verweerschrift te vervolledigen. |
F. DE VERZOEKEN OM OPSCHORTING VAN DE TENUITVOERLEGGING EN ANDERE VOORLOPIGE MAATREGELEN IN KORT GEDING
81. |
Het verzoek moet bij afzonderlijke akte worden ingediend. Het moet begrijpelijk zijn op zich, zonder dat het nodig is het verzoekschrift in de hoofdzaak erbij te nemen. |
82. |
Het verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging of tot verkrijging van andere voorlopige maatregelen moet een uiterst korte en bondige beschrijving bevatten van het voorwerp van het geschil, van de middelen feitelijk en rechtens waarop het beroep in de hoofdzaak is gebaseerd en op grond waarvan dit beroep aanvankelijk gegrond voorkomt (fumus boni juris), en van de omstandigheden waaruit het spoedeisende karakter van het verzoek blijkt. Het moet nauwkeurig aangeven om welke maatregelen wordt verzocht. De bepalingen van de onderdelen A.2, A.3, B en C hierboven zijn van overeenkomstige toepassing. |
83. |
Aangezien het verzoek in kort geding is bedoeld om in een summiere procedure de fumus boni juris te kunnen beoordelen, mag daarin niet de volledige tekst van het verzoekschrift in de hoofdzaak worden overgenomen. |
84. |
Om een verzoek in kort geding met spoed te kunnen behandelen, mag het verzoekschrift in beginsel, naargelang van de betrokken materie en de omstandigheden van de zaak, niet meer dan 25 bladzijden tellen. |
G. DE VERZOEKEN OM VERTROUWELIJKE BEHANDELING
85. |
Onverminderd het bepaalde in artikel 67, lid 3, tweede en derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering houdt het Gerecht enkel rekening met documenten of stukken waarvan de vertegenwoordigers van partijen kennis hebben kunnen nemen en waarover zij zich hebben kunnen uitspreken (artikel 67, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering). |
86. |
Een partij kan er evenwel om verzoeken dat bepaalde geheime of vertrouwelijke delen of gegevens van de processtukken die zich in het dossier bevinden:
|
87. |
Een verzoek om vertrouwelijke behandeling moet bij afzonderlijke akte worden ingediend. Het kan niet in vertrouwelijke versie worden ingediend. |
88. |
Een verzoek om vertrouwelijke behandeling moet aangeven tegenover welke partij om vertrouwelijke behandeling wordt verzocht. Het moet beperkt blijven tot hetgeen strikt noodzakelijk is en het kan in geen geval betrekking hebben op een volledig processtuk en slechts in uitzonderlijke gevallen op een volledige bijlage. In de meeste gevallen kan immers zonder af te doen aan de in het geding zijnde belangen een niet-vertrouwelijke versie van een processtuk worden overgelegd, waarin bepaalde passages, woorden of cijfers zijn weggelaten. |
89. |
Een verzoek om vertrouwelijke behandeling moet de betrokken gegevens of passages nauwkeurig aangeven en voor elk van die gegevens of passages zeer bondig meedelen waarom zij geheim of vertrouwelijk zijn. Het niet vermelden hiervan kan reden zijn voor afwijzing van het verzoek door het Gerecht. |
90. |
Bij het neerleggen van een verzoek om vertrouwelijke behandeling van een of meer processtukken moet de partij een niet-vertrouwelijke versie van het betrokken processtuk of de betrokken processtukken overleggen, waarin de gegevens of passages waarop het verzoek betrekking heeft, zijn weggelaten. |
a. In het geval van een verzoek tot tussenkomst
91. |
Wanneer in een zaak een verzoek tot interventie wordt neergelegd, geven partijen binnen de door de griffier verleende termijn aan of zij wensen dat bepaalde gegevens in stukken die zich reeds in het dossier bevinden vertrouwelijk worden behandeld. |
92. |
Voor alle stukken die zij later neerleggen geven partijen in de hierboven in de punten 87 tot en met 90 voorgeschreven vormen de gegevens aan waarvoor zij om vertrouwelijke behandeling verzoeken en verstrekken zij, met de volledige versie van de neergelegde stukken, een versie waarin die gegevens zijn weggelaten. Zonder deze precisering zullen de neergelegde stukken aan de interveniërende partij worden meegedeeld. |
b. In het geval van voeging van zaken
93. |
Wanneer het voornemen bestaat om meerdere zaken te voegen, geven partijen binnen de door de griffier verleende termijn aan of zij wensen dat bepaalde gegevens in stukken die zich reeds in het dossier bevinden vertrouwelijk worden behandeld. |
94. |
Voor alle stukken die zij later neerleggen geven partijen in de hierboven in de punten 88 tot en met 90 voorgeschreven vormen de gegevens aan waarvoor zij om vertrouwelijke behandeling verzoeken en verstrekken zij, met de volledige versie van de neergelegde stukken, een versie waarin die gegevens zijn weggelaten. Zonder deze precisering zullen de neergelegde stukken aan de andere partijen worden meegedeeld. |
H. DE VERZOEKEN OM EEN TWEEDE MEMORIEWISSELING
H.1. De verzoeken om in intellectuele-eigendomszaken een memorie van repliek of van dupliek te mogen indienen
95. |
Op een desbetreffend verzoek dat binnen de in artikel 135, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering bepaalde termijn is ingediend, kan de president overeenkomstig deze bepaling de indiening van een memorie van repliek of van dupliek toestaan indien dit noodzakelijk is om de betrokken partij in staat te stellen haar standpunt te verdedigen. |
96. |
Een dergelijk verzoek mag, behoudens bijzondere omstandigheden, niet meer dan 2 bladzijden in beslag nemen. Het dient een summiere uiteenzetting te bevatten van de specifieke redenen waarom de betrokken partij een memorie van repliek of van dupliek noodzakelijk acht. Het verzoek dient begrijpelijk te zijn op zich, zonder dat het nodig is het verzoekschrift of de memorie(s) van antwoord erbij te nemen. |
H.2. De verzoeken om in hogere voorziening een memorie van repliek te mogen indienen
97. |
Op een desbetreffend verzoek dat binnen de in artikel 143, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering bepaalde termijn is ingediend, kan de president overeenkomstig deze bepaling de indiening van een memorie van repliek toestaan indien dit noodzakelijk is om de rekwirant in staat te stellen zijn standpunt te verdedigen dan wel om de beslissing in hogere voorziening voor te bereiden. |
98. |
Een dergelijk verzoek mag, behoudens bijzondere omstandigheden, niet meer dan 2 bladzijden in beslag nemen. Het dient een summiere uiteenzetting te bevatten van de specifieke redenen waarom de rekwirant een repliek noodzakelijk acht. Het verzoek dient begrijpelijk te zijn op zich, zonder dat het nodig is het verzoekschrift in hogere voorziening of de memorie van antwoord erbij te nemen. |
I. DE VERZOEKEN OM EEN PLEITZITTING
I.1. De verzoeken om in intellectuele-eigendomszaken een pleitzitting te organiseren
99. |
Het Gerecht kan beslissen om zonder mondelinge behandeling op het beroep uitspraak te doen tenzij een van de partijen binnen de termijn van artikel 135 bis van het Reglement voor de procesvoering een verzoek indient om mondelinge opmerkingen te mogen maken. |
100. |
In haar verzoek moet de partij aangeven om welke redenen zij wenst te worden gehoord. Deze motivering moet voortvloeien uit een concrete beoordeling van het nut van een pleitzitting voor de betrokken partij en aangeven welke elementen van het dossier of het betoog volgens deze partij op een pleitzitting nader moeten worden uitgewerkt of omstandiger moeten worden weerlegd. Een algemene verwijzing naar het belang van de zaak of van de te beslechten punten is onvoldoende. |
I.2. De verzoeken om in de hogere voorzieningen een pleitzitting te organiseren
101. |
Het Gerecht kan beslissen om zonder mondelinge behandeling in hogere voorziening uitspraak te doen tenzij een van de partijen binnen de termijn van artikel 146 van het Reglement voor de procesvoering een verzoek indient om mondelinge opmerkingen te mogen maken. |
102. |
In haar verzoek moet de partij aangeven om welke redenen zij wenst te worden gehoord. Deze motivering moet voortvloeien uit een concrete beoordeling van het nut van een pleitzitting voor de betrokken partij en aangeven welke elementen van het dossier of het betoog volgens deze partij op een pleitzitting nader moeten worden uitgewerkt of omstandiger moeten worden weerlegd. Een algemene verwijzing naar het belang van de zaak of van de te beslechten punten is onvoldoende. |
J. DE VERZOEKEN OM RECHTSBIJSTAND
103. |
Voor de indiening van een verzoek om rechtsbijstand dient een formulier te worden gebruikt, dat toegankelijk is op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie, op het volgende adres: http://curia.europa.eu. |
104. |
Het formulier kan eveneens worden aangevraagd bij de griffie van het Gerecht, per e-mail aan het volgende adres: GeneralCourt.Registry@curia.europa.eu, met vermelding van naam en adres, of per brief aan het volgende adres:
|
105. |
Een verzoek om rechtsbijstand waarvoor geen gebruik is gemaakt van het formulier, wordt niet in aanmerking genomen; in zijn antwoordbrief wijst de griffier op het verplichte gebruik van het formulier, dat bij deze brief wordt gevoegd. |
106. |
Het origineel van het verzoek om rechtsbijstand dient door de verzoeker of zijn advocaat te worden ondertekend. Indien het verzoek evenwel door de advocaat van de verzoeker wordt neergelegd via de applicatie e-Curia, is de handtekening van de advocaat niet vereist. |
107. |
Indien het verzoek om rechtsbijstand vóór de neerlegging van het verzoekschrift door de advocaat van de verzoeker wordt ingediend, moet dit verzoek vergezeld gaan van het document bedoeld in artikel 44, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering (legitimatiebewijs waaruit blijkt dat de advocaat bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte). Voor de overlegging van het document bedoeld in artikel 44, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering, kan overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de Instructies voor de griffier worden volstaan met een verwijzing naar een reeds ter griffie van het Gerecht neergelegd stuk. |
108. |
Het formulier strekt ertoe het Gerecht overeenkomstig artikel 95, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering de nodige informatie ter beschikking te stellen zodat het naar behoren op het verzoek om rechtsbijstand kan beslissen. Het gaat om:
|
109. |
De verzoeker dient, samen met het formulier, de stukken over te leggen die zijn beweringen staven. |
110. |
Het naar behoren ingevulde formulier en de bewijsstukken dienen begrijpelijk te zijn op zich, zonder dat het nodig is eventuele andere brieven van de verzoeker aan het Gerecht erbij te nemen. |
111. |
Onverminderd de mogelijkheid voor het Gerecht om krachtens artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering inlichtingen te vragen of om overlegging van aanvullende documenten te verzoeken, kan het verzoek om rechtsbijstand achteraf niet worden aangevuld met addenda; indien dergelijke addenda worden ingediend zonder dat het Gerecht erom heeft verzocht, worden zij teruggezonden. In buitengewone gevallen evenwel kunnen bewijsstukken betreffende de behoeftigheid van de verzoeker achteraf nog worden aanvaard, indien een passende uitleg wordt gegeven voor de laattijdige indiening ervan. |
112. |
Ingevolge artikel 96, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering schorst de indiening van een verzoek om rechtsbijstand de termijn die is bepaald voor de instelling van het beroep waarop het verzoek betrekking heeft, tot en met de datum van betekening van de beschikking waarbij op dit verzoek wordt beslist, of, wanneer in deze beschikking geen advocaat wordt aangewezen om de betrokkene te vertegenwoordigen, tot en met de datum van betekening de beschikking waarbij een advocaat wordt aangewezen om de verzoeker te vertegenwoordigen. |
113. |
De schorsing treedt in vanaf de datum van indiening van het formulier of, wanneer het verzoek om rechtsbijstand zonder gebruikmaking van het formulier wordt ingediend, vanaf de datum van indiening van dit verzoek mits het formulier wordt teruggezonden binnen de termijn die de griffier daartoe in de hierboven in punt 105 genoemde brief heeft verleend. Indien het formulier niet tijdig wordt teruggezonden, treedt de schorsing in vanaf de datum van indiening van het formulier. |
114. |
Indien het formulier per telefax of per e-mail wordt ingediend, dient het door de advocaat of de verzoeker handmatig ondertekende origineel de griffie van het Gerecht uiterlijk tien dagen na de indiening te bereiken, opdat de datum van verzending van de telefax of de e-mail in aanmerking zou kunnen worden genomen voor de schorsing van de beroepstermijn. Indien het origineel niet binnen deze termijn van tien dagen wordt neergelegd, treedt de schorsing van de beroepstermijn in vanaf de neerlegging van het origineel. Wanneer het ondertekende origineel afwijkt van het eerder neergelegde afschrift, wordt enkel rekening gehouden met het ondertekende origineel en wordt de datum van neerlegging van dit origineel in aanmerking genomen voor de schorsing van de beroepstermijn. |
II. DE MONDELINGE BEHANDELING
115. |
De mondelinge behandeling heeft tot doel:
|
116. |
Elke partij zal, gelet op het doel van de mondelinge behandeling zoals in het vorige punt uiteengezet, moeten nagaan of het werkelijk zinvol is een pleidooi te houden of dat kan worden volstaan met een eenvoudige verwijzing naar de schriftelijke opmerkingen of de memories. In dit laatste geval kan men zich ter terechtzitting concentreren op de beantwoording van de vragen van het Gerecht. Wanneer de vertegenwoordiger het noodzakelijk acht het woord te nemen, kan hij zich steeds beperken tot een uiteenzetting van bepaalde punten en voor andere naar de memories verwijzen. |
117. |
Indien een partij afziet van pleidooi, zal zulks nooit worden uitgelegd als instemming met het pleidooi van een andere partij indien het betrokken betoog reeds schriftelijk is weersproken. Dit stilzwijgen belet de betrokken partij niet te antwoorden op een pleidooi van de andere partij. |
118. |
In bepaalde gevallen kan het Gerecht er de voorkeur aan geven, de mondelinge behandeling te beginnen met vragen van zijn leden aan de vertegenwoordigers van partijen. In dit geval wordt de vertegenwoordigers verzocht hiermee rekening te houden indien zij vervolgens kort willen pleiten. |
119. |
In het algemeen zal een pleidooi duidelijk en voor de leden van het Gerecht begrijpelijker zijn, indien de vertegenwoordiger vrij spreekt aan de hand van aantekeningen in plaats van een vooraf opgestelde tekst voor te lezen. De vertegenwoordigers wordt voorts verzocht, hun presentatie van de zaak zo eenvoudig mogelijk te houden. Een reeks korte zinnen verdient de voorkeur boven een lange, ingewikkelde volzin. De vertegenwoordigers zouden het Gerecht bovendien een dienst bewijzen door hun pleidooi duidelijk te structureren en vooraf de opbouw van hun betoog aan te geven. |
120. |
Indien het pleidooi schriftelijk wordt voorbereid, verdient het aanbeveling om bij de opstelling van de tekst rekening te houden met het feit dat deze mondeling dient te worden voorgedragen en dus een mondelinge uiteenzetting zo dicht mogelijk zou moeten benaderen. Om het werk van de tolken te vergemakkelijken wordt de vertegenwoordigers van partijen verzocht, de eventuele tekst of schriftelijke voorbereiding van hun pleidooi vooraf per telefax [(+352) 4303-3697] of per e-mail (interpret@curia.europa.eu) aan de tolkendienst toe te sturen. |
121. |
De vertrouwelijkheid van de pleitnota’s wordt verzekerd. Om elk misverstand te voorkomen, dient de naam van de partij te worden vermeld. De pleitnota’s worden niet in het op de zaak betrekking hebbende dossier opgenomen. |
122. |
De vertegenwoordigers gelieven te bedenken dat, naargelang van het geval, slechts enkele leden van het Gerecht het pleidooi volgen in de taal waarin het wordt uitgesproken, en dat de andere leden de simultane vertolking beluisteren. Met het oog op een goed verloop van de mondelinge behandeling en ter handhaving van de hoge kwaliteit van de simultaanvertaling wordt de vertegenwoordigers dringend verzocht, langzaam en rechtstreeks in de microfoon te spreken. |
123. |
Wanneer de vertegenwoordigers voornemens zijn bepaalde teksten of documenten letterlijk te citeren, vooral wanneer het gaat om passages die niet in het op de zaak betrekking hebbend dossier voorkomen, is het nuttig die passages vóór de terechtzitting aan de tolken mee te delen. Hetzelfde geldt voor eventueel moeilijk te vertalen begrippen. |
124. |
Daar de audiëntiezalen van het Gerecht voorzien zijn van een automatische geluidsversterking, dienen de vertegenwoordigers, alvorens met spreken te beginnen, op de microfoonknop te drukken en te wachten totdat het lampje brandt. Gelieve niet op de knop te drukken zolang een van de rechters of iemand anders aan het woord is, omdat dan diens microfoon wordt uitgeschakeld. |
125. |
De duur van de pleidooien kan verschillen, afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak en het al dan niet bestaan van nieuwe feitelijke gegevens. De vertegenwoordigers van de procespartijen dienen de pleitduur te beperken tot ongeveer 15 minuten voor elke partij, en die van de interveniënten tot ongeveer 10 minuten (in gevoegde zaken beschikt iedere procespartij over 15 minuten voor elke zaak en iedere interveniërende partij over 10 minuten voor elke zaak), tenzij de griffie een andere spreektijd heeft toegewezen. Dit maximum betreft enkel het eigenlijke pleidooi; de tijd nodig voor de beantwoording van ter terechtzitting gestelde vragen, valt erbuiten. |
126. |
Indien de omstandigheden dit vereisen, kan de vertegenwoordiger verzoeken om een langere dan de normale spreektijd. Hij dient daartoe ten minste twee weken voor de dag van de terechtzitting (of later in naar behoren met redenen omklede, buitengewone omstandigheden) bij de griffie een met redenen omkleed verzoek in te dienen, met opgave van de benodigde tijd. Er zal hem vervolgens worden meegedeeld over hoeveel tijd hij kan beschikken. |
127. |
Wanneer meerdere vertegenwoordigers namens een partij optreden, kunnen in beginsel slechts maximaal twee van hen het woord voeren; het totaal van hun spreektijd mag de hierboven vermelde duur niet overschrijden. Indien vragen van rechters moeten worden beantwoord of gerepliceerd moet worden op de pleidooien van de andere vertegenwoordigers, kan dit echter geschieden door andere vertegenwoordigers dan die welke hebben gepleit. |
128. |
Wanneer meerdere partijen hetzelfde standpunt verdedigen (dit kan met name voorkomen bij interventie of in gevoegde zaken), zouden hun vertegenwoordigers zich vóór de terechtzitting kunnen verstaan, teneinde onnodige herhalingen in de pleidooien te voorkomen. |
129. |
Het door de rechter-rapporteur opgestelde rapport ter terechtzitting vermeldt slechts de middelen en een korte samenvatting van de argumenten van de partijen. |
130. |
Het Gerecht tracht het rapport ter terechtzitting drie weken voor de zitting aan de vertegenwoordigers van de partijen toe te zenden. Dit rapport dient enkel ter voorbereiding van de mondelinge behandeling. |
131. |
Wanneer de vertegenwoordigers ter terechtzitting opmerkingen over het rapport maken, wordt dit genoteerd door de griffier of de waarnemend griffier. |
132. |
Het rapport ter terechtzitting wordt op de dag van de pleitzitting voor de zittingszaal ter beschikking van het publiek gesteld. |
133. |
Wanneer de vertegenwoordigers een beslissing van het Hof van Justitie, het Gerecht of het Gerecht voor ambtenarenzaken aanhalen, dienen zij de naam waarmee de zaak gewoonlijk wordt aangeduid, het zaaknummer en in voorkomend geval het relevante punt of de relevante punten te vermelden. |
134. |
Het Gerecht accepteert slechts in buitengewone omstandigheden en na de partijen dienaangaande te hebben gehoord, documenten die ter terechtzitting worden overgelegd. |
135. |
Een verzoek om bepaalde technische middelen te mogen gebruiken voor een presentatie dient tijdig te worden ingediend. Met de griffier dient te worden afgesproken op welke wijze dergelijke middelen zullen worden gebruikt, teneinde rekening te houden met eventuele technische of praktische moeilijkheden. |
III. INWERKINGTREDING VAN DE ONDERHAVIGE PRAKTISCHE AANWIJZINGEN
136. |
De Praktische aanwijzingen van 5 juli 2007 (PB L 232, blz. 7), zoals gewijzigd op 16 juni 2009 (PB L 184, blz. 8), 17 mei 2010 (PB L 170, blz. 49) en 8 juni 2011 (PB L 180, blz. 52), worden ingetrokken en vervangen door de onderhavige Praktische aanwijzingen. |
137. |
De Praktische aanwijzingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij treden in werking op de dag volgende op die van hun bekendmaking. |
Gedaan te Luxemburg, 24 januari 2012.
De griffier
E. COULON
De president
M. JAEGER
(1) Bijvoorbeeld lettertype „Times New Roman” 12 voor de hoofdtekst en „Times New Roman” 10 voor de tekst van de voetnoten.
(2) Bijvoorbeeld regelafstand 1 en marges van ten minste 2,5 cm.
(3) De tekst moet conform de voorschriften in punt 12, sub c, van deze Aanwijzingen worden ingediend.