ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.059.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 59

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
1 maart 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 173/2012 van de Commissie van 29 februari 2012 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 185/2010 voor wat betreft de verduidelijking en vereenvoudiging van bepaalde specifieke luchtvaartbeveiligingsmaatregelen ( 1 )

1

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 174/2012 van de Commissie van 29 februari 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

9

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 175/2012 van de Commissie van 29 februari 2012 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 maart 2012

11

 

 

BESLUITEN

 

 

2012/131/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 13 juli 2011 betreffende de bijdragen ten behoeve van Interbev (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 4923)

14

 

 

2012/132/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 15 februari 2012 betreffende een financiële bijdrage van de Unie in de kosten van urgente maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza in Duitsland, Italië en Nederland in 2011 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 776)

34

 

 

2012/133/EU

 

*

Besluit van de Europese Centrale Bank van 27 februari 2012 tot intrekking van Besluit ECB/2010/3 inzake tijdelijke maatregelen betreffende door de Griekse regering uitgegeven of gegarandeerde verhandelbare schuldbewijzen (ECB/2012/2)

36

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

1.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 173/2012 VAN DE COMMISSIE

van 29 februari 2012

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 185/2010 voor wat betreft de verduidelijking en vereenvoudiging van bepaalde specifieke luchtvaartbeveiligingsmaatregelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (1), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit de ervaring met de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 185/2010 houdende vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart (2) is gebleken dat er behoefte is aan kleine wijzigingen van de uitvoeringsvoorwaarden van bepaalde gemeenschappelijke basisnormen.

(2)

Meer bepaald moeten bepaalde specifieke maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging worden verduidelijkt of vereenvoudigd, teneinde de juridische duidelijkheid te verbeteren, de gemeenschappelijke interpretatie van de wetgeving te standaardiseren en te zorgen voor een zo goed mogelijke tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging.

(3)

De wijzigingen hebben betrekking op de tenuitvoerlegging van een beperkt aantal maatregelen inzake toegangscontrole, bewaking en patrouilles, screening van passagiers en ruimbagage, beveiligingsonderzoeken van vracht, post, vlucht- en luchthavenbenodigdheden, opleiding van personen en beveiligingsapparatuur.

(4)

Verordening (EU) nr. 185/2010 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de beveiliging van de burgerluchtvaart,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 februari 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.

(2)  PB L 55 van 5.3.2010, blz. 1.


BIJLAGE

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 1.1.3.4 wordt vervangen door:

„1.1.3.4

Wanneer personen, passagiers of bemanningsleden die geen beveiligingsonderzoek hebben ondergaan en die aankomen uit andere dan de in aanhangsel 4-B vermelde derde landen, toegang kunnen hebben gehad tot kritieke delen, wordt zo snel mogelijk een beveiligingsdoorzoeking van de mogelijk aangetaste delen uitgevoerd teneinde redelijkerwijs te garanderen dat er geen verboden voorwerpen aanwezig zijn in deze delen.

Luchtvaartuigen die aan een beveiligingsdoorzoeking zijn onderworpen, worden geacht te voldoen aan lid 1.

Lid 1 is niet van toepassing wanneer personen die onder punt 1.3.2 en punt 4.1.1.7 vallen, toegang hebben gehad tot kritieke delen.

Wat betreft passagiers en bemanningsleden die aankomen uit andere dan de in aanhangsel 4-B vermelde derde landen, is lid 1 alleen van toepassing op die kritieke delen die worden gebruikt voor ruimbagage dat aan een beveiligingsonderzoek is onderworpen en/of door vertrekkende passagiers die aan een beveiligingsonderzoek zijn onderworpen die niet met hetzelfde luchtvaartuig als de eerder genoemde passagiers en bemanningsleden vertrekken.”.

2)

Aan punt 1.2.2.2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Bij wijze van alternatief mag ook toegang worden verleend na een positieve identificatie aan de hand van een verificatie van biometrische gegevens.”.

3)

Aan punt 1.2.2.4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Wanneer gebruik wordt gemaakt van biometrische identificatie moet er bij de verificatie op worden toegezien dat de persoon die toegang vraagt tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, houder is van een van de in punt 1.2.2.2 vermelde toegangsbewijzen en dat dit toegangsbewijs geldig is en niet buiten werking is gesteld.”.

4)

Het volgende punt 1.2.6.9 wordt ingevoegd:

„1.2.6.9

Voertuigen die alleen aan de luchtzijde worden gebruikt en die niet op de openbare weg mogen rijden, kunnen worden vrijgesteld van de toepassing van de punten 1.2.6.2 tot en met 1.2.6.8, voor zover aan de buitenzijde van het voertuig duidelijk is aangegeven dat het operationele voertuigen betreft die in gebruik zijn op de desbetreffende luchthaven.”.

5)

Aan het einde van punt 1.2.7.1, onder c), wordt het volgende toegevoegd:

„ , en

d)

de zone die wordt gevormd door de afstand tussen de terminal of het toegangspunt en het luchtvaartuig waarmee de bemanningsleden zijn aangekomen of zullen vertrekken.”.

6)

Punt 1.5.2 wordt vervangen door:

„1.5.2

De frequentie van de bewaking en patrouilles en de middelen waarmee ze worden uitgevoerd, worden gebaseerd op een risicobeoordeling die door de bevoegde autoriteit wordt goedgekeurd. Bij het vaststellen van de frequentie en de middelen wordt rekening gehouden met:

a)

de grootte van de luchthaven, inclusief het aantal en de aard van de activiteiten, en

b)

de indeling van de luchthaven, met name de onderlinge verbanden tussen de in de luchthaven vastgestelde zones, en

c)

de mogelijkheden en beperkingen met betrekking tot het uitvoeren van de bewaking en patrouilles.

De delen van de risicobeoordeling die verband houden met de frequentie en de middelen voor het uitvoeren van de bewaking en patrouilles worden op verzoek schriftelijk ter beschikking gesteld met het oog op het toezicht op de naleving.”.

7)

Punt 4.1.3.4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

aan de luchtzijde van een luchthaven, voorbij het punt waarop de instapkaarten worden gecontroleerd, gekocht zijn in een verkooppunt dat aan goedgekeurde beveiligingsprocedures in het kader van het beveiligingsprogramma van de luchthaven is onderworpen, voor zover ze verpakt zijn in een manipulatieaantonende verzegelde tas waarin duidelijk is aangegeven dat de inhoud in de voorbije 24 uur aan de luchtzijde van die luchthaven is gekocht, of”;

b)

de punten e) en f) worden vervangen door:

„e)

in een andere luchthaven in de Unie zijn verkregen, op voorwaarde dat ze verpakt zijn in een manipulatieaantonende verzegelde tas waarin duidelijk is aangegeven dat de inhoud in de voorbije 24 uur aan de luchtzijde van die luchthaven is gekocht, of

f)

aan boord van een luchtvaartuig van een communautaire luchtvaartmaatschappij zijn verkregen, op voorwaarde dat ze verpakt zijn in een manipulatieaantonende verzegelde tas waarin duidelijk is aangegeven dat de inhoud in de voorbije 24 uur aan boord van dat luchtvaartuig is gekocht, of”.

8)

Punt 5.3.3.2 wordt vervangen door:

„5.3.3.2

Ruimbagage die als onbegeleide bagage wordt beschouwd ten gevolge van andere dan de in punt 5.3.2 vermelde factoren wordt uit het luchtvaartuig verwijderd en opnieuw aan een beveiligingsonderzoek onderworpen alvorens ze weer wordt ingeladen.”.

9)

Punt 6.0.2 wordt vervangen door:

„6.0.2

In vracht- en postzendingen wordt het volgende als verboden voorwerpen beschouwd:

samengestelde explosieve en brandgevaarlijke apparaten die niet overeenkomstig de toepasselijke veiligheidsregels worden vervoerd”.

10)

Punt 6.0.3 wordt geschrapt.

11)

Punt 6.3.2.6 wordt vervangen door:

„6.3.2.6

De bevoegde autoriteit moet de documenten op elk ogenblik kunnen inspecteren tot de zending aan boord van een luchtvaartuig wordt geladen en daarna gedurende 24 uur of de duur van de vlucht, indien deze langer dan 24 uur duurt; de documenten moeten de volgende informatie bevatten:

a)

de van de passende autoriteit ontvangen unieke alfanumerieke identificatiecode van de erkend agent;

b)

een unieke identificatiecode van de zending, zoals het nummer van de house-luchtvrachtbrief of de master-luchtvrachtbrief;

c)

de inhoud van de zending, behalve voor zendingen die zijn vermeld in punt 6.2.3, onder d) en e), van Besluit C(2010) 774 final van de Commissie van 13 april 2010 (1);

d)

de beveiligingsstatus van de zending, met vermelding van:

„SPX” veilig voor passagiers-, vracht- en postluchtvaartuigen, of

„SCO” veilig voor vracht- en postluchtvaartuigen, of

„SHR” veilig voor passagiers-, vracht- en postluchtvaartuigen, overeenkomstig de eisen met betrekking tot grote risico's;

e)

de reden waarom de beveiligingsstatus is afgegeven, met vermelding van:

„KC” ontvangen van bekende afzender, of

„AC” ontvangen van vaste afzender, of

de gebruikte middelen of methoden voor het beveiligingsonderzoek, of

de redenen waarom de zending is vrijgesteld van het beveiligingsonderzoek;

f)

de naam van de persoon die de beveiligingsstatus heeft afgegeven, of een gelijkwaardige identificatie, en de datum en het tijdstip van afgifte;

g)

de van de bevoegde autoriteit ontvangen unieke identificatiecode van een erkend agent die de door een andere erkend agent aan een zending gegeven beveiligingsstatus heeft geaccepteerd.

12)

Punt 6.3.2.7 wordt vervangen door:

„6.3.2.7

In het geval van consolidaties wordt geacht te zijn voldaan aan de eisen van de punten 6.3.2.5 en 6.3.2.6 wanneer:

a)

de erkend agent die de consolidatie uitvoert de krachtens punt 6.3.2.6, onder a) tot en met g), vereiste informatie voor elke individuele zending bijhoudt gedurende 24 uur of voor de duur van de vlucht(en), als deze langer duurt (duren), en

b)

de documenten bij de consolidatie de alfanumerieke code bevatten van de erkend agent die de consolidatie heeft uitgevoerd, alsook een unieke identificatiecode van de consolidatie en de veiligheidsstatus ervan.

Het bepaalde onder a) is niet van toepassing op consolidaties die altijd aan een beveiligingsonderzoek worden onderworpen of die zijn vrijgesteld van een beveiligingsonderzoek overeenkomstig punt 6.2.3, onder d) en e), van Besluit C(2010) 774 als de erkend agent een unieke identificatiecode toekent aan de consolidatie, de beveiligingsstatus vermeldt en een reden opgeeft waarom deze beveiligingsstatus is toegekend.”.

13)

Punt 6.6.1.1, onder a), wordt vervangen door:

„a)

moeten de zendingen worden verpakt of verzegeld door de erkend agent, bekende verzender of vaste verzender, teneinde te garanderen dat het duidelijk is of ermee geknoeid is; als dit niet mogelijk is, worden alternatieve beschermingsmaatregelen genomen die de integriteit van de zending garanderen, en”.

14)

Aan het einde van punt 6.8.2.3 wordt het volgende toegevoegd:

„Tot juli 2014 mag de ACC3 of een luchtvaartmaatschappij die aankomt uit een in aanhangsel 6Fii vermelde derde land de in punt 6.3.2.6, onder d), vermelde verklaringen betreffende de veiligheidsstatus afgeven voor vracht of post die bestemd zijn voor de EU. Vanaf juli 2014 mogen ook de in punt 6.8.3 vermelde erkend agenten deze verklaringen betreffende de veiligheidsstatus afgeven.”.

15)

Aanhangsel 6-A, zevende streepje, wordt vervangen door:

„—

[naam van de onderneming] ervoor zorgt dat alle relevante personeelsleden een passende opleiding krijgen overeenkomstig hoofdstuk 11 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 en zich bewust zijn van hun beveiligingsverantwoordelijkheden in het kader van het beveiligingsprogramma van de onderneming, en”.

16)

De tweede zin onder de titel „Verboden voorwerpen” van aanhangsel 6-D wordt geschrapt.

17)

Aanhangsel 6-E wordt vervangen door:

AANHANGSEL 6-E

VERVOERDERSVERKLARING

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 300/2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en de uitvoeringsbepalingen daarvan,

bevestig ik dat de volgende beveiligingsprocedures worden gevolgd wanneer [namens naam van de erkend agent/luchtvaartmaatschappij die beveiligingscontroles voor vracht of post toepast/bekende afzender/vaste afzender] luchtvracht/luchtpost die aan beveiligingscontroles is onderworpen, wordt verzameld, vervoerd, opgeslagen en afgeleverd:

al het personeel dat deze luchtvracht/luchtpost vervoert, heeft een algemene beveiligingsbewustmakingsopleiding gevolgd overeenkomstig punt 11.2.7 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010;

de integriteit van alle personeelsleden die toegang hebben tot luchtvracht/luchtpost wordt gecontroleerd; dit omvat minstens een controle van hun identiteit (indien mogelijk aan de hand van een identiteitskaart, rijbewijs of paspoort met foto) en een controle van hun curriculum vitae en/of referenties;

de laadruimten van voertuigen worden verzegeld of gesloten. Huifvoertuigen worden beveiligd met TIR-koorden. Het laadoppervlak van flatbedvoertuigen staat onder toezicht wanneer luchtvracht wordt vervoerd;

onmiddellijk vóór het laden wordt de laadruimte doorzocht en de integriteit van deze doorzoeking wordt behouden tot het laden is voltooid;

elke bestuurder draagt een identiteitskaart, paspoort, rijbewijs of ander document met foto bij zich, dat door de nationale autoriteit is afgegeven of door haar wordt erkend;

tussen het ophalen en afleveren maken de bestuurders geen ongeplande stops. Wanneer dergelijke stops onvermijdelijk zijn, controleert de bestuurder bij zijn terugkeer de beveiliging van de lading en de integriteit van de sloten en/of zegels. Als de bestuurder tekenen van manipulatie ontdekt, stelt hij zijn chef daarvan in kennis en wordt de luchtvracht/luchtpost niet afgeleverd zonder dit bij de levering te vermelden;

het vervoer wordt niet uitbesteed aan een derde partij, tenzij de derde partij ook een vervoerdersovereenkomst heeft met [hierboven vermelde naam van de erkend agent/bekende afzender/vaste afzender, of van de bevoegde autoriteit die de vervoerder heeft goedgekeurd of gecertificeerd], en

andere diensten (bijv. opslag) worden niet uitbesteed aan een andere partij dan een erkend agent of aan een entiteit die door de bevoegde autoriteit is gecertificeerd of goedgekeurd en op een lijst is geplaatst voor het verlenen van deze diensten.

Ik aanvaard de volledige verantwoordelijkheid voor deze verklaring.

Naam:

Functie in het bedrijf:

Naam en adres van het bedrijf:

Datum:

Handtekening:”.

18)

Het volgende punt 8.0.4 wordt toegevoegd:

„8.0.4

De lijst van verboden voorwerpen in vluchtbenodigdheden is dezelfde als die in aanhangsel 4-C.”.

19)

Punt 8.1.4.2 wordt vervangen door:

„8.1.4.2

Om als bekend leverancier te worden aangeduid, moet de entiteit de in aanhangsel 8-B opgenomen „Verbintenisverklaring — bekend leverancier van vluchtbenodigdheden” indienen bij elk bedrijf waaraan zij levert. Deze verklaring moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger.

De ondertekende verklaring wordt bij wijze van validering bewaard door het bedrijf waaraan de bekende leverancier levert.”.

20)

Punt 8.1.5 wordt vervangen door:

„8.1.5   Beveiligingscontroles die moeten worden uitgevoerd door een luchtvaartmaatschappij, een erkend leverancier of een bekende leverancier

8.1.5.1

Luchtvaartmaatschappijen, erkend leveranciers en bekende leveranciers van vluchtbenodigdheden:

a)

een persoon aanstelt die binnen de onderneming verantwoordelijk is voor beveiliging, en

b)

ervoor zorgt dat personen met toegang tot vluchtbenodigdheden een algemene beveiligingsbewustmakingsopleiding krijgen overeenkomstig punt 11.2.7 alvorens toegang te krijgen tot die benodigdheden, en

c)

verhindert dat onbevoegden toegang krijgen tot hun terreinen, gebouwen en vluchtbenodigdheden, en

d)

redelijkerwijs garandeert dat geen verboden voorwerpen verborgen zijn in de vluchtbenodigdheden, en

e)

brengen manipulatieaantonende zegels aan op alle voertuigen en/of containers waarin vluchtbenodigdheden worden vervoerd en/of zorgen voor fysieke beveiliging van deze voertuigen en/of containers.

Punt e) is niet van toepassing tijdens vervoer aan de luchtzijde.

8.1.5.2

Als een bekende leverancier een beroep doet op een andere onderneming die geen bekende leverancier is voor het vervoer van benodigdheden voor een luchtvaartmaatschappij of erkend leverancier, zorgt de bekende leverancier ervoor dat alle in punt 8.1.5.1 vermelde beveiligingscontroles worden toegepast.

8.1.5.3

Met betrekking tot de beveiligingscontroles die door luchtvaartmaatschappijen en erkend leveranciers moeten worden uitgevoerd, gelden tevens de aanvullende bepalingen die zijn vastgesteld in een afzonderlijk besluit van de Commissie.”.

21)

Aanhangsel 8-A, zevende streepje, wordt vervangen door:

„—

[naam van de onderneming] ervoor zorgt dat alle relevante personeelsleden een passende opleiding krijgen overeenkomstig hoofdstuk 11 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 en zich bewust zijn van hun beveiligingsverantwoordelijkheden in het kader van het beveiligingsprogramma van de onderneming, en”.

22)

AANHANGSEL 8-B wordt vervangen door:

AANHANGSEL 8-B

VERBINTENISVERKLARING

BEKENDE LEVERANCIER VAN VLUCHTBENODIGDHEDEN

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 300/2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en de uitvoeringsbepalingen daarvan,

verklaar ik dat

[naam van de onderneming]

a)

een persoon aanstelt die binnen de onderneming verantwoordelijk is voor beveiliging, en

b)

ervoor zorgt dat personen met toegang tot vluchtbenodigdheden een algemene beveiligingsbewustmakingsopleiding krijgen overeenkomstig punt 11.2.7 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 alvorens toegang te krijgen tot die benodigdheden, en

c)

verhindert dat onbevoegden toegang krijgen tot hun terreinen, gebouwen en vluchtbenodigdheden, en

d)

garandeert dat geen verboden voorwerpen verborgen zijn in de vluchtbenodigdheden, en

e)

manipulatieaantonende zegels aanbrengt op alle voertuigen en/of containers waarin vluchtbenodigdheden worden vervoerd en/of zorgt voor fysieke beveiliging van deze voertuigen en/of containers (dit punt is niet van toepassing tijdens vervoer aan de luchtzijde).

Als [naam van de onderneming] voor het vervoer van benodigdheden een beroep doet op een andere onderneming die geen bekende leverancier is van de luchtvaartmaatschappij of de erkend leverancier, zorgt [naam van de onderneming] ervoor dat alle hierboven vermelde beveiligingscontroles worden toegepast.

[naam van de onderneming] verleent volledige medewerking met alle inspecties, voor zover vereist, en verleent toegang tot alle door de inspecteurs gevraagde documenten, teneinde de naleving te garanderen;

[naam van de onderneming] [naam van de luchtvaartmaatschappij of de erkend leverancier aan wie zij vluchtbenodigdheden levert] in kennis stelt van ernstige inbreuken op de beveiliging en van verdachte omstandigheden die relevant zijn voor de beveiliging van vluchtbenodigdheden, met name pogingen om verboden voorwerpen in vluchtbenodigdheden te verbergen;

[naam van de onderneming] ervoor zorgt dat alle relevante personeelsleden een opleiding krijgen overeenkomstig hoofdstuk 11 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 en zich bewust zijn van hun beveiligingsverantwoordelijkheden, en

[naam van de onderneming] [de luchtvaartmaatschappij of de erkend leverancier aan wie zij vluchtbenodigdheden levert] ervan in kennis stelt als zij:

a)

niet langer handel drijft, of

b)

niet langer kan voldoen aan de eisen van de relevante EU-wetgeving.

Ik aanvaard de volledige verantwoordelijkheid voor deze verklaring.

Wettelijke vertegenwoordiger

Naam:

Datum:

Handtekening: ”.

23)

Het volgende punt 9.0.4 wordt toegevoegd:

„9.0.4

De lijst van verboden voorwerpen in luchthavenbenodigdheden is dezelfde als die in aanhangsel 4-C.”.

24)

Punt 9.1.1.1 wordt vervangen door:

„9.1.1.1

Luchthavenbenodigdheden worden aan een beveiligingsonderzoek onderworpen alvorens ze in een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone worden toegelaten, tenzij:

a)

een luchthavenexploitant de benodigdheden die hij aan zijn eigen luchthaven levert, aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en deze benodigdheden vanaf het ogenblik van deze controles tot de levering in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone beschermd zijn tegen manipulatie door onbevoegden, of

b)

een bekende leverancier de benodigdheden aan de vereiste beveiligingscontroles heeft onderworpen en ze vanaf het ogenblik van deze controles tot de levering in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone beschermd zijn tegen manipulatie door onbevoegden.”.

25)

Punt 9.1.3.2 wordt vervangen door:

„9.1.3.2

Om als bekende leverancier te worden aangeduid, moet de entiteit de in aanhangsel 9-A opgenomen „Verbintenisverklaring — Bekende leverancier van luchthavenbenodigdheden” indienen bij de luchthavenexploitant. Deze verklaring moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger.

De ondertekende verklaring wordt bij wijze van validering door de luchthavenexploitant bewaard.”.

26)

Punt 9.1.4 wordt vervangen door:

„9.1.4   Beveiligingscontroles die moeten worden uitgevoerd door bekende leveranciers of luchthavenexploitanten

Een bekende leverancier van vluchtbenodigdheden of een luchthavenexploitant die luchthavenbenodigdheden aan een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone levert:

a)

een persoon aanstelt die binnen de onderneming verantwoordelijk is voor beveiliging, en

b)

ervoor zorgt dat personen met toegang tot luchthavenbenodigdheden een algemene beveiligingsbewustmakingsopleiding krijgen overeenkomstig punt 11.2.7 alvorens toegang te krijgen tot die benodigdheden, en

c)

verhindert dat onbevoegden toegang krijgen tot hun terreinen, gebouwen en luchthavenbenodigdheden, en

d)

redelijkerwijs garandeert dat geen verboden voorwerpen verborgen zijn in de luchthavenbenodigdheden, en

e)

brengt manipulatieaantonende zegels aan op alle voertuigen en/of containers waarin luchthavenbenodigdheden worden vervoerd.

Punt e) is niet van toepassing tijdens vervoer aan de luchtzijde.

Als een bekende leverancier voor het vervoer van benodigdheden naar de luchthaven een beroep doet op een andere onderneming die geen bekende leverancier is van de luchthavenexploitant, zorgt de bekende leverancier ervoor dat alle in dit punt vermelde beveiligingscontroles worden toegepast.”.

27)

Aanhangsel 9-A wordt vervangen door:

AANHANGSEL 9-A

VERBINTENISVERKLARING

BEKENDE LEVERANCIER VAN LUCHTHAVENBENODIGDHEDEN

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 300/2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en de uitvoeringsbepalingen daarvan,

verklaar ik dat

[naam van de onderneming]

a)

een persoon aanstelt die binnen de onderneming verantwoordelijk is voor beveiliging, en

b)

ervoor zorgt dat personen met toegang tot luchthavenbenodigdheden een algemene beveiligingsbewustmakingsopleiding krijgen overeenkomstig punt 11.2.7 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 alvorens toegang te krijgen tot die benodigdheden, en

c)

verhindert dat onbevoegden toegang krijgen tot hun terreinen, gebouwen en luchthavenbenodigdheden, en

d)

redelijkerwijs garandeert dat geen verboden voorwerpen verborgen zijn in de luchthavenbenodigdheden, en

e)

manipulatieaantonende zegels aanbrengt op alle voertuigen en/of containers waarin luchthavenbenodigdheden worden vervoerd en/of zorgt voor fysieke beveiliging van deze voertuigen en/of containers (dit punt is niet van toepassing tijdens vervoer aan de luchtzijde);

Als [naam van de onderneming] voor het vervoer van benodigdheden een beroep doet op een andere onderneming die geen bekende leverancier is van de luchthavenexploitant, zorgt [naam van de onderneming] ervoor dat alle hierboven vermelde beveiligingscontroles worden uitgevoerd.

[naam van de onderneming] verleent volledige medewerking met alle inspecties, voor zover vereist, en verleent toegang tot alle door de inspecteurs gevraagde documenten, teneinde de naleving te garanderen;

[naam van de onderneming] stelt [naam van de luchthavenexploitant] in kennis van ernstige inbreuken op de beveiliging en van verdachte omstandigheden die relevant zijn voor de beveiliging van luchthavenbenodigdheden, met name pogingen om verboden voorwerpen in luchthavenbenodigdheden te verbergen;

[naam van de onderneming] ervoor zorgt dat alle relevante personeelsleden een opleiding krijgen overeenkomstig hoofdstuk 11 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 185/2010 en zich bewust zijn van hun beveiligingsverantwoordelijkheden, en

[naam van de onderneming] brengt [de luchthavenexploitant] op de hoogte wanneer zij:

a)

niet langer handel drijft, of

b)

niet langer kan voldoen aan de eisen van de relevante EU-wetgeving.

Ik aanvaard de volledige verantwoordelijkheid voor deze verklaring.

Wettelijke vertegenwoordiger

Naam:

Datum:

Handtekening:”.

28)

Het volgende punt 11.2.7 wordt toegevoegd:

„11.2.7   Opleiding van personen die behoefte hebben aan algemene beveiligingsbewustmaking

De algemene beveiligingsbewustmakingsopleiding moet resulteren in de volgende vaardigheden:

a)

kennis van eerdere wederrechtelijke daden en terroristische aanslagen tegen de burgerluchtvaart en van actuele dreigingen;

b)

kennis van de relevante wettelijke eisen;

c)

kennis van de doelstellingen en de organisatie van de luchtvaartbeveiliging in hun werkomgeving, inclusief de plichten en verantwoordelijkheden van personen die beveiligingsonderzoeken uitvoeren;

d)

kennis van rapporteringsprocedures, en

e)

het vermogen om passend te reageren op beveiligingsgerelateerde incidenten.

Elke persoon die een algemene beveiligingsbewustmakingsopleiding volgt, moet aantonen dat hij alle in dit punt vermelde punten begrijpt alvorens zijn taken op te nemen.”.

29)

Punt 11.4.2, onder a), wordt vervangen door:

„a)

bekwaamheden die tijdens de initiële basisopleiding en specifieke en beveiligingsbewustmakingsopleiding zijn verworven, en vindt minstens om de vijf jaar plaats of, wanneer de betrokkene zijn bekwaamheden gedurende meer dan zes maanden niet heeft gebruikt, vóór hij zijn beveiligingstaken weer opneemt, en”.

30)

Punt 12.7.2.2 wordt vervangen door:

„12.7.2.2

Alle apparatuur voor het screenen van spuitbussen, vloeistoffen en gels moet voldoen aan norm 1.

Norm 1 verstrijkt op 29 april 2016.”.


(1)  Nog niet bekendgemaakt.”.


1.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 174/2012 VAN DE COMMISSIE

van 29 februari 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 februari 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

60,4

JO

77,3

MA

79,1

TN

97,3

TR

127,1

ZZ

88,2

0707 00 05

JO

134,1

TR

112,5

ZZ

123,3

0709 91 00

EG

88,4

MA

82,2

ZZ

85,3

0709 93 10

MA

60,5

TR

100,2

ZZ

80,4

0805 10 20

EG

53,0

IL

73,9

MA

49,6

TN

52,0

TR

74,6

ZZ

60,6

0805 50 10

EG

42,9

TR

51,7

ZZ

47,3

0808 10 80

CA

122,9

CL

98,4

CN

86,4

MK

28,7

US

147,6

ZZ

96,8

0808 30 90

AR

84,7

CL

114,0

CN

66,8

US

99,0

ZA

106,0

ZZ

94,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


1.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 175/2012 VAN DE COMMISSIE

van 29 februari 2012

tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 maart 2012

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie van 20 juli 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 19 00, 1001 11 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief.

(2)

In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 642/2010 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 19 00, 1001 11 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 5 van die verordening.

(4)

Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 1 maart 2012, die van toepassing zullen zijn tot er nogmaals nieuwe invoerrechten worden vastgesteld en in werking treden.

(5)

Omdat ervoor moet worden gezorgd dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de geactualiseerde gegevens van toepassing wordt, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 1 maart 2012, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 februari 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5.


BIJLAGE I

Vanaf 1 maart 2012 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 19 00

1001 11 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

ex 1001 91 20

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 99 00

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 10 00

1002 90 00

ROGGE

0,00

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

0,00

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

0,00

1007 10 90

1007 90 00

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

0,00


(1)  Krachtens artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) nr. 642/2010 komt de importeur in aanmerking voor een verlaging van de invoerrechten met:

3 EUR per ton, indien de loshaven aan de Middellandse Zee (voorbij de Straat van Gibraltar) of de Zwarte Zee ligt en het product via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal wordt aangevoerd,

2 EUR per ton, als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt en het product via de Atlantische Oceaan wordt aangevoerd.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR per ton als aan de in artikel 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

15.2.2012-28.2.2012

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

237,97

189,88

Fob-prijs VSA

302,13

292,13

272,13

Golfpremie

85,15

18,51

Grote-Merenpremie

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico-Rotterdam:

15,68 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren-Rotterdam:

— EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR per ton inbegrepen (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(2)  Korting van 10 EUR per ton (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).

(3)  Korting van 30 EUR per ton (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).


BESLUITEN

1.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/14


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 13 juli 2011

betreffende de bijdragen ten behoeve van Interbev

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 4923)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(2012/131/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea (1),

Na de belanghebbende partijen, overeenkomstig artikel 88, lid 2, eerste alinea, VWEU te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken en gelet op deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I   PROCEDURE

(1)

In vervolg op ontvangen informatie betreffende de onderhavige maatregel, heeft de Europese Commissie de Franse autoriteiten bij brief van 2 oktober 2001 hierover ondervraagd. De permanente vertegenwoordiging van Frankrijk bij de Europese Unie heeft de Commissie bij brief van 9 november 2001 geantwoord.

(2)

Aangezien aan deze maatregel uitvoering is gegeven zonder voorafgaande goedkeuring van de Commissie, is de maatregel ingeschreven in het register voor niet-aangemelde steunmaatregelen onder nummer NN 39/03.

(3)

Bij brief van 9 juli 2003 (C(2003) 2057) heeft de Commissie de procedure overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU met betrekking tot de onderhavige steunmaatregel ingeleid.

(4)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun standpunt over de betreffende maatregel kenbaar te maken. De Commissie heeft geen standpunten van belanghebbende derden ontvangen. De Franse autoriteiten hebben hun opmerkingen kenbaar gemaakt bij brieven van 8 en 10 oktober 2003, van 13 september en 29 november 2005.

(5)

Op 25 februari 2011 werd een verzoek om aanvullende inlichtingen aan Frankrijk gezonden; op 29 maart 2011 vond een vergadering plaats.

(6)

De Franse autoriteiten hebben geantwoord bij brief van 24 mei 2011.

II   BESCHRIJVING VAN DE BETROKKEN MAATREGEL

1.   BIJDRAGEN TEN BEHOEVE VAN INTERBEV

1.1.   DE BRANCHEORGANISATIES („INTERPROFESSIONS”) EN HET STELSEL VAN DE BINDEND GEMAAKTE VRIJWILLIGE BIJDRAGEN

(7)

De interprofessions („IPO”) zijn groeperingen waarin, per sector, de beroepsgroepen vertegenwoordigd zijn die het meest representatief zijn voor de landbouwproductie en, in voorkomend geval, de verwerking, het in de handel brengen en de distributie bijeen zijn gebracht, en die door de bevoegde autoriteit zijn erkend als brancheorganisaties. Hun bestaan, hun taak en hun functioneren zijn geregeld bij artikel L.631-1 en volgende van de landbouwwet (code rural). Voordat een dergelijke groepering wordt erkend, moeten de bevoegde autoriteiten nagaan of aan verscheidene criteria is voldaan, met name of de statuten aan de wet voldoen (artikel L.632-1 van de landbouwwet) en of de organisaties die deel uitmaken van de betreffende IPO representatief zijn.

(8)

De IPO’s hebben tot doel handelingen te verrichten in het belang van alle geledingen van een sector en kunnen daartoe overeenkomsten sluiten. Deze overeenkomsten en de heffing van vrijwillige bijdragen voor de financiering van de acties waarin deze overeenkomsten voorzien, kunnen vervolgens bij interministerieel besluit bindend worden gemaakt voor alle deelnemers in de sector, los van de vraag of zij lid zijn van een beroepsorganisatie die lid is van de IPO of niet, voor zover zij voldoen aan doelstellingen waarvan bij wet een lijst is opgesteld. Deze overeenkomsten beogen hoofdzakelijk een verbetering van de kennis van de markt, van de betrekkingen tussen beroepsgenoten, van de kwaliteit en van de bevordering van de afzet van de producten. De landbouwwet staat uitbreiding van de overeenkomsten slechts toe indien deze een gezamenlijk belang beogen dat gebaseerd is op acties in het algemeen belang die verenigbaar zijn met de regels van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (zie artikel L.632-3 van de landbouwwet).

(9)

De wijze van innen en de verdeling van de bindend verklaarde vrijwillige bijdragen worden van geval tot geval geregeld bij iedere IPO-overeenkomst.

1.2.   DE ROL VAN DE STAAT

(10)

Ook al zijn IPO’s rechtspersonen volgens privaatrecht en worden zij gefinancierd uit de bijdragen van de betreffende sector, overheidsinterventie is nodig voor de werking van het stelsel van bindende vrijwillige bijdragen, met name op de volgende voorwaarden:

a)

voorafgaand aan een verzoek om derdenbinding, moet de IPO door de overheid worden erkend en zich aanpassen aan de doelstellingen van het nationale en het gemeenschappelijk landbouwbeleid (zie overwegingen 7 en 8);

b)

als zij eenmaal erkend is, kan de IPO de staat verzoeken haar overeenkomsten algemeen bindend te verklaren bij interministerieel besluit betreffende de derdenbinding. Daarmee wordt iedere deelnemer in de betreffende productiezone verplicht onderworpen aan de vrijwillige bijdrage, die door een representatieve IPO wordt geïnd (zie overweging 8);

c)

overeenkomstig artikel L.632-8-1 van de landbouwwet worden de verslagen over de activiteiten van elke IPO en de balansen van de toepassing van elke derdenbindingovereenkomst naar de bevoegde autoriteiten gezonden.

2.   DOEL VAN DE STEUN

(11)

Deze steun beoogt de bevordering van onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten, technische ondersteuning en afzetbevordering (reclame) ten behoeve van de veehouderijsector.

2.1.   DE DOOR INTERBEV INGESTELDE HEFFINGEN

(12)

Dit onderzoek betreft twee soorten door de overheid verplicht gestelde sectorale bijdragen. Het gaat enerzijds om de bijdrage op voor menselijke consumptie bestemd vlees en slachtafval van runderen en schapen en op levende runderen en schapen die naar andere EU-landen worden verzonden of worden geëxporteerd („vleesbijdrage”), en anderzijds de bijdrage ten behoeve van het nationaal fonds voor de veehouderij, „Fonds national de l’élevage” („FNE-bijdrage”).

(13)

De sectorale overeenkomsten waarin de Interbev-bijdragen die het voorwerp uitmaken van dit besluit zijn vastgelegd, zijn de volgende:

Vleesbijdrage

Bijdrage ten behoeve van het „Fonds national de l’élevage” (FNE-bijdrage)

IPO-overeenkomsten

Besluit tot derdenbinding

IPO-overeenkomst

Besluit tot derdenbinding

25.7.1995

18.12.1995

15.6.1994

18.12.1995

12.6.2001

19.9.2001

19.4.2001

(14)

De „Association Nationale Interprofessionnelle du Bétail et des Viandes” (Interbev) is de Franse brancheorganisatie voor de sector vee en vlees. Zij is opgericht op 9 oktober 1979 op initiatief van de representatieve organisaties van de sector vee en vlees van de rund-, schapen- en paardensector en is bij het besluit van 18 november 1980 erkend (3). Zij heeft tot taak de gemeenschappelijke belangen van de veeteelt en de industriële, ambachtelijke en commerciële activiteiten van de sector te verdedigen en te bevorderen. In 1980 is Interbev erkend als brancheorganisatie voor de sector vee en vlees. Zij bestaat uit dertien landelijke beroepsorganisaties die de verschillende beroepen van de economische sector vee en vlees vertegenwoordigen: fokkers, veehandelaars, slachters, groothandelaars, industriëlen, distributeurs.

(15)

Haar belangrijkste taken zijn het sluiten van sectorale overeenkomsten en de communicatie met alle betrokkenen. Daarbij komen nog de onderzoeksprogramma’s in de vleessector. De door de vereniging ondertekende sectorale overeenkomsten bepalen de regels voor de activiteit van de sector. Deze overeenkomsten kunnen in het kader van een procedure tot derdenbinding aan de overheid worden voorgelegd. Na bekendmaking van de derdenbinding bij gezamenlijk besluit van de ministers van Landbouw en Economie, verkrijgen de maatregelen van een sectorale overeenkomst een bindend karakter voor alle marktdeelnemers in de sector.

2.2.   DE VLEESBIJDRAGE

(16)

Bij sectorale overeenkomst van 25 juli 1995, die door een besluit van 18 december 1995 (4) („derdenbinding”) algemeen bindend werd, heeft Interbev een bijdrage ingesteld op voor menselijke consumptie bestemd vlees en slachtafval van runderen en schapen, alsmede op levende runderen en schapen die naar andere EU-landen worden verzonden of worden geëxporteerd.

(17)

De bijdrage werd geheven op drie categorieën vlees en/of dieren:

a)

Een bijdrage op voor menselijke consumptie bestemd vlees en slachtafval van in Frankrijk geslachte dieren: vastgesteld op 0,084 Franse francs („FRF”) (5) per kilogram karkas en betaald door de natuurlijke of de rechtspersoon die eigenaar of mede-eigenaar van het dier is op het moment van slachting;

b)

Een bijdrage op in Frankrijk binnengebracht of geïmporteerd vlees voor consumptie aldaar: vastgesteld op 0,042 FRF/kg en betaald door de natuurlijke of de rechtspersoon die eerste eigenaar of mede-eigenaar van het vlees is op Frans grondgebied;

c)

Een bijdrage op naar een EU-lidstaat verzonden of geëxporteerde levende runderen en schapen: vastgesteld op 7 FRF/kg en betaald door de natuurlijke of de rechtspersoon die laatste eigenaar of mede-eigenaar van de dieren is op Frans grondgebied.

(18)

De sectorale overeenkomst van 25 juli 1995 is inmiddels vervangen door een andere, namelijk de overeenkomst van 12 juni 2001, die laatstelijk algemeen bindend werd verklaard bij besluit van 19 september 2001 (6). Het eerste artikel van het besluit bepaalt dat de overeenkomst algemeen bindend wordt voor een periode van drie jaar vanaf de datum van bekendmaking van genoemd besluit, dat wil zeggen 30 september 2004.

(19)

Met de sectorale overeenkomst van 12 juni 2001 werd teruggekeerd naar de voorgaande situatie wat betreft de categorie vlees en/of de bedoelde dieren, met een verhoging van de bijdrage: 0,1574 FRF (0,024 EUR) voor voor menselijke consumptie bestemd vlees en slachtafval van in Frankrijk geslachte dieren; 0,0656 FRF (0,010 EUR) voor in Frankrijk binnengebracht of geïmporteerd vlees voor consumptie aldaar; 11,15 FRF (1,7 EUR) voor levende runderen en schapen die naar andere EU-landen worden verzonden of geëxporteerd.

(20)

Met de overeenkomst van 12 juni 2001 werd eveneens de mogelijkheid ingevoerd van gedeeltelijke terugbetaling van de bijdrage op vlees op het moment dat dit naar een EU-lidstaat wordt verzonden of wordt geëxporteerd. De terugbetaling bedroeg 0,0656 FRF/kg (0,010 EUR).

(21)

De derdenbinding van 1995 en 2001 gold niet voor de bijdrage op in Frankrijk binnengebracht of geïmporteerd vlees voor consumptie aldaar. Deze producten zijn dus niet onderworpen aan de bindende bijdrage op vlees.

2.3.   DE FNE-BIJDRAGE

(22)

In de sectorale overeenkomst van 15 juni 1994, die voor derden bindend is geworden bij besluit van 18 december 1995 (7) en van 19 september 2001 (8), heeft Interbev een bijdrage ingevoerd ten behoeve van het Fonds national de l’élevage (FNE). Dit laatste besluit bepaalt dat de overeenkomst algemeen bindend wordt voor een periode van drie jaar vanaf de datum van bekendmaking van genoemd besluit, dat wil zeggen 30 september 2004.

(23)

Dit branchefonds, dat wordt beheerd door de Confédération nationale de l’élevage (CNE), is gecreëerd met het oog op twee belangrijke doelstellingen: enerzijds moest de herstructurering van de dienstverlenende organisaties worden bevorderd zodat zij beter afgestemd werden op de toekomstige behoeften van de veehouders die almaar minder talrijk werden en die geconfronteerd werden met communautaire maatregelen inzake productiebeheersing; anderzijds moest worden bijgedragen aan de instandhouding van het gezamenlijk potentieel voor genetische vooruitgang en toegepast onderzoek, die ook in de toekomst essentiële factoren voor de concurrentiekracht van de veehouderij zullen blijven.

(24)

Een bijdrage bestemd voor de financiering van dit fonds is verschuldigd door de natuurlijke of rechtspersonen die eigenaar of mede-eigenaar van de in Frankrijk geslachte runderen of schapen zijn. Volgens de laatste gegevens van de Franse overheid werd deze bijdrage vastgesteld op 0,02 FRF/kg (0,003 EUR) netto slachtvlees (of 7 FRF/stuk voor grote runderen, 2,40 FRF/stuk voor kalveren en 0,36 FRF/stuk voor schapen - 1,05, 0,36 en 0,054 EUR respectievelijk).

(25)

Volgens de Franse autoriteiten worden de inkomsten uit deze bijdrage gebruikt voor genetische verbetering, het genetische informatiesysteem, biotechnologie en economische studies.

2.4.   DE UIT DEZE BIJDRAGEN GEFINANCIERDE MAATREGELEN

(26)

De Interbev-middelen uit deze bijdragen op vlees worden voor drie soorten maatregelen gebruikt, namelijk:

a)

communicatie en afzetbevordering ten behoeve van de sector,

b)

technische ondersteuning,

c)

onderzoek en experimenten.

(27)

Bij communicatie en afzetbevordering gaat het met name om de financiering van campagnes over diverse thema’s die verband houden met kwaliteits-vleesproducten, namelijk generieke radio- en televisiecampagnes voor rundvlees, en de financiering van acties op het gebied van public relations. Verder worden afzetbevorderingsacties op buitenlandse markten gefinancierd, bijvoorbeeld in de vorm van deelname aan beroepsbeurzen en promotiebeurzen.

(28)

De maatregelen op het gebied van technische ondersteuning houden met name verband met de certificering en de kwalificatie van de veehouderijbedrijven, vooral met de bedoeling de belemmeringen die de marktdeelnemers in deze context ondervinden, weg te nemen. Interbev stelt ook gemeenschappelijke specificaties voor de verschillende sectoren op en neemt deel aan de verspreiding en de tenuitvoerlegging van de codes inzake goede praktijken voor de veehouderij en voor de vleesverwerking, alsmede aan het streven naar meer duidelijkheid over de transacties.

(29)

De maatregelen op het gebied van onderzoek en experimenten zijn voornamelijk gericht op de behoeften van de sector; zij betreffen met name de aspecten voedselveiligheid, kwaliteitsbeheersing en dierenwelzijn.

(30)

De middelen van Interbev uit de FNE-bijdragen worden voor de volgende acties aangewend:

a)

collectieve acties voor genetische verbetering,

b)

automatisering van het beheer van de informatiesystemen voor de veehouderij,

c)

activiteiten voor toegepast onderzoek,

d)

economische studies,

e)

diverse activiteiten.

3.   DUUR VAN DEZE MAATREGEL

(31)

Dit besluit heeft betrekking op de periode van 1996 tot 2004, het jaar waarin de laatste sectorale overeenkomst waarop deze procedure betrekking heeft, afliep.

4.   BEGUNSTIGDEN

(32)

De begunstigden van de betreffende steunmaatregelen zijn veehouders van runderen en schapen.

(33)

De belangrijkste begunstigden van de onderhavige steunmaatregel zijn de producenten, verwerkers en distributeurs van landbouwproducten. Er is bepaald dat enkele activiteiten voor rekening van deze laatsten door privéondernemingen mogen worden uitgevoerd.

(34)

Dit besluit loopt niet vooruit op het standpunt van de Commissie ten aanzien van de verenigbaarheid van de selectieprocedure van dienstverleners aan wie de tenuitvoerlegging van de werkzaamheden van Interbev wordt toevertrouwd met de aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten.

5.   REDENEN DIE TOT INLEIDING VAN DE PROCEDURE HEBBEN GELEID  (9)

(35)

Het was de Commissie bekend dat de Franse regering, ten eerste wat de aard van de onderhavige bijdragen betreft, deze een bindend karakter had gegeven in het kader van een procedure tot derdenbinding van de sectorale overeenkomsten. De derdenbinding van de overeenkomsten was gebeurd bij goedkeuring van een in het Franse staatsblad bekendgemaakt besluit. Daaruit volgt dat voor deze bijdragen een handeling van de overheid nodig was om ze effectief te maken. Om die reden was de Commissie, bij de inleiding van de onderzoeksprocedure, van oordeel dat het in het onderhavige geval ging om parafiscale heffingen, met andere woorden om openbare middelen, en dat deze steunmaatregel niet aangemeld en dus onrechtmatig was.

(36)

Volgens punt 194 van de richtsnoeren van de Gemeenschap betreffende staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 (10) (hierna „de landbouwrichtsnoeren” genoemd), moet elke onrechtmatige steun worden beoordeeld op basis van de regels en richtsnoeren die op het moment van aanmelding van de steun van toepassing waren. De landbouwrichtsnoeren zijn van toepassing sinds 1 januari 2007. De vorige richtsnoeren, de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (2000-2006) (11), waren van toepassing vanaf 1 januari 2000. Alle staatssteun die na die datum werd verleend, moet dan ook worden gezien in het licht van de richtsnoeren van 2000. Vóór die datum toegekende steun moet daarentegen worden bekeken in het licht van de bepalingen en de vigerende praktijk van vóór 1 januari 2000. De onderhavige staatssteun wordt al vanaf 1996 toegekend.

(37)

Omdat het gaat om door middel van een parafiscale heffing gefinancierde staatssteun, hadden de met de steun gefinancierde maatregelen en de financiering van de steun zelf door de Commissie moeten worden onderzocht.

5.1.   DE STEUN

5.1.1.    Promotie

(38)

De Commissie heeft erop gewezen dat de verenigbaarheid van de vóór 1 januari 2002 verleende steun moest worden beoordeeld in het licht van de nationale steunmaatregelen inzake reclame voor landbouwproducten en bepaalde niet onder bijlage II van het EEG-Verdrag (12) vallende producten, en dat de verenigbaarheid van de na die datum verleende steun moest worden beoordeeld in het licht van de communautaire richtsnoeren die van toepassing waren op staatssteun voor reclame voor in bijlage I van het EG-Verdrag vermelde producten en voor bepaalde niet in bijlage I vermelde producten (13). De beide teksten bevatten in wezen dezelfde principes en voorzien met name in negatieve en positieve criteria die in acht moeten worden genomen. Wat het maximum voor de steun betreft, moeten deze maatregelen tot ten minste 50 % van de kosten door de sector worden gefinancierd. In dit geval worden de maatregelen geheel via parafiscale heffingen gefinancierd en halen de financiële bijdragen van de betrokkenen uit deze beroepssector per definitie dat percentage. De Commissie is dan ook van oordeel dat aan het begin van de onderzoeksprocedure aan de voorwaarden is voldaan.

5.1.2.    Technische ondersteuning

(39)

De Commissie heeft erop gewezen dat de verenigbaarheid van de vóór 1 januari 2000 verleende steun moet worden beoordeeld in het licht van de praktijk die de Commissie volgt overeenkomstig het voorstel voor maatregelen met betrekking tot door de lidstaten verleende steun in de sector veehouderij en de producten daarvan (14), en die van de na die datum verleende steun in het licht van de landbouwrichtsnoeren. De praktijk van de Commissie van vóór 2000 en de landbouwrichtsnoeren gaan in wezen uit van dezelfde principes. Zo is steun ter hoogte van 100 % van de in aanmerking komende uitgaven voor dit soort maatregelen toegestaan. Verder moet de steun toegankelijk zijn voor alle potentieel geïnteresseerden uit de sector. De Commissie is dan ook van oordeel dat aan het begin van de onderzoeksprocedure aan de voorwaarden was voldaan.

5.1.3.    Onderzoek en experimenten

(40)

De Commissie heeft erop gewezen dat de verenigbaarheid van deze steun moet worden beoordeeld in het licht van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (15) en de mededeling van de Commissie met betrekking tot wijziging van genoemde kaderregeling (16). Zo is een steunpercentage tot 100 % verenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor zover aan de vier in de kaderregeling opgenomen voorwaarden is voldaan: de steun is in het algemeen belang van de betrokken sector; de nodige informatie wordt bekendgemaakt in daartoe geschikte bladen; de resultaten van de werkzaamheden worden onder gelijke voorwaarden qua kosten en tijdstip ter beschikking gesteld; de steun voldoet aan de internationale handelscriteria die door de EU zijn onderschreven. De Commissie is dan ook van oordeel dat aan het begin van de onderzoeksprocedure aan de voorwaarden was voldaan.

5.1.4.    De via de FNE- bijdragen gefinancierde maatregelen

(41)

De Commissie had vragen bij de precieze aard van de maatregelen die werden gefinancierd uit de FNE-bijdrage, die was bedoeld om de herstructurering van de dienstverlenende organisaties te bevorderen teneinde ze beter af te stemmen op de toekomstige behoeften van de veehouders, en om bij te dragen tot de instandhouding van het gezamenlijke potentieel voor genetische vooruitgang en toegepast onderzoek. Volgens de Franse autoriteiten werden de inkomsten uit deze bijdrage gebruikt voor genetische verbetering, het genetische informatiesysteem, biotechnologie en economische studies. Deze gegevens waren voor de Commissie ontoereikend om te kunnen bepalen of de maatregelen al dan niet verenigbaar waren met de eventueel hiervoor geldende communautaire voorschriften. De Commissie kon bij de opening van de onderzoeksprocedure dan ook niet concluderen dat de via de FNE-bijdrage gefinancierde maatregelen verenigbaar waren met het EG-Verdrag (17).

5.2.   DE FINANCIERING VAN DE MAATREGELEN

5.2.1.    De vleesbijdrage

(42)

Sinds 1 januari 1996 wordt de bijdrage o.a. geheven op levende runderen en schapen die naar andere lidstaten worden verzonden, evenals op rund- en schapenvleesproducten die naar andere lidstaten worden verzonden, hoewel voor deze laatste in 2001 een gedeeltelijke terugbetaling van die bijdrage werd ingevoerd. In een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna „het Hof van Justitie” genoemd) (18) is bepaald dat een dergelijke heffing als een schending van het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU moet worden aangemerkt indien vooral belaste binnenlandse producten die op de binnenlandse markt worden verwerkt of verhandeld, profiteren van de voordelen die de bestemming van de opbrengst van de belasting met zich brengt, doordat zij de op deze producten drukkende last gedeeltelijk compenseren en aldus de uitgevoerde binnenlandse producten benadelen.

(43)

De Commissie was bij aanvang van de onderzoeksprocedure van oordeel dat de ontvangsten uit de heffing over naar andere lidstaten verzonden producten en dieren waarmee maatregelen van Interbev voor afzetbevordering, technische ondersteuning, en onderzoek en experimenten worden gefinancierd, een financiering zouden kunnen vormen die op grond van het Verdrag, met name artikel 107, in strijd is met de interne markt en dat de aldus gefinancierde staatssteun dan ook onverenigbaar zou zijn met het Verdrag. De heffing kon namelijk een nadelige invloed hebben op de productie van deze dieren voor uitvoer naar andere lidstaten, omdat de opbrengst ervan zó kon worden besteed dat de in Frankrijk in de handel gebrachte nationale productie ten opzichte van de geëxporteerde nationale productie zou worden bevoordeeld, en omdat wat de hoogte van de heffing betreft, geen rekening werd gehouden met verschillen in winst bij de verkoop van nationale producten in Frankrijk of daarbuiten.

5.2.2.    De FNE-bijdrage

(44)

Op basis van de beschikbare gegevens bij de inleiding van de onderzoeksprocedure zag de Commissie geen reden om aan te nemen dat deze bijdrage werd geheven over ingevoerde of naar andere lidstaten verzonden dieren.

6.   VERENIGBAARHEID VAN DE VRIJWILLIGE VERPLICHTE BIJDRAGEN MET HET STELSEL VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKTORDENING

(45)

Wat de verenigbaarheid van de verplichte vrijwillige bijdragen met het stelsel van de gemeenschappelijke marktordening (hierna „de GMO” genoemd) in het licht van het arrest van 22 mei 2003 Freskot (19) betreft, was de Commissie van oordeel dat in dit geval de verplichte vrijwillige bijdragen de prijzen van de betreffende eindproducten niet direct of indirect verstoorden, aangezien de heffingen geen invloed hebben op de prijs van de producten die wordt bepaald door de vrije markt. Zo wordt de financiële last die samenhangt met de heffing over vleesproducten en levende dieren weggestreept door het voordeel dat de gefinancierde maatregelen met zich brengen. Er kan dan ook gesteld worden dat de heffingen niet of nauwelijks gevolgen hebben voor de prijs.

III   COMMENTAAR VAN FRANKRIJK

(46)

Bij brieven van 8 en 10 oktober 2003 hebben de Franse autoriteiten hun opmerkingen bekendgemaakt over het besluit van de Commissie om de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU tegen de onderhavige steunmaatregel in te leiden.

(47)

Bij brieven van 13 september en 29 november 2005 hebben de Franse autoriteiten nog andere opmerkingen kenbaar gemaakt in antwoord op een verzoek van de Commissie om aanvullende inlichtingen.

(48)

In antwoord op het verzoek van de Commissie om aanvullende inlichtingen van 25 februari 2011 en in aansluiting op de vergadering van 29 maart 2011 hebben de Franse autoriteiten nog andere opmerkingen kenbaar gemaakt bij brief van 24 mei 2011.

(49)

De Franse autoriteiten merken op dat de Commissie van oordeel is dat de inkomsten uit deze sectorale bijdragen, die zo een bindend karakter hebben gekregen, moeten worden gelijkgesteld met parafiscale heffingen die tot concurrentieverstoring op de interne markt kunnen leiden. De Franse autoriteiten merken ook op dat de maatregelen aangemeld hadden moeten worden. Vervolgens hebben zij op het volgende gewezen:

1.   TOEPASSINGSGEBIED VAN HET COMMISSIEONDERZOEK VOLGENS DE FRANSE AUTORITEITEN

(50)

Wat betreft de bijdragen die zijn ontvangen bij toepassing van de sectorale overeenkomsten van 15 juni 1994 ten bate van het fonds voor de veehouderij en van 18 december 1995 ten bate van Interbev, waren de Franse autoriteiten van oordeel dat de Commissie haar onderzoek was begonnen bij brieven van 16 januari 1995 (steunmaatregel NN 34/95) en 18 maart 1996 en had afgesloten bij brief (SG (96) D/6396) van 15 juli 1996 door te concluderen dat „de onderhavige maatregelen uitsluitend behoren tot het toepassingsgebied van Verordening (EEG) nr. 2328/91 en dat er in het kader van die verordening een onderzoek moet worden verricht. Artikel 35, lid 2, van deze verordening sluit namelijk de toepassing van artikel 92 en 93 van het Verdrag uit”.

(51)

In hun antwoord aan de Commissie, die aanvoerde dat zij zich indertijd niet had uitgesproken over de andere maatregelen van Interbev (omdat dossier NN 34/95 slechts de investeringen voor de herstructurering van de melkveehouderij betrof), bevestigden de Franse autoriteiten dat zij zich, in antwoord op een brief van de Commissie van 18 maart 1996, in die termen hadden uitgesproken: „het nationaal fonds voor de veehouderij is namelijk bestemd voor […] selectieverbetering in de veehouderij en steun voor onderzoek, met name het genetisch onderzoek. […]” (brief van 13 september 2005).

(52)

De Franse autoriteiten zijn dan ook van oordeel dat de Commissie zeer goed op de hoogte was van het bestaan van door Interbev gefinancierde maatregelen voor communicatie, afzetbevordering, onderzoek en experimenten en zich in het kader van dit dossier tot de Franse autoriteiten had kunnen wenden om aanvullende inlichtingen te vragen. Omdat de Commissie geen enkel gevolg heeft gegeven aan deze mededeling, hebben zij daaruit geconcludeerd dat de Commissie de verschafte inlichtingen voldoende vond.

(53)

In een later antwoord aan de Commissie, dat aanleiding gaf tot het versturen van een verzoek om aanvullende informatie (30 mei 1996) op bovengenoemde brief, zeiden de Franse autoriteiten ten eerste dat zij nooit een verzoek om aanvullende informatie ontvangen hebben en ten tweede dat zij van mening waren dat het feit dat de Commissie tussen 30 mei 1996 en 2 oktober 2001 geen actie had ondernomen, betekende dat zij de verenigbaarheid van de maatregelen waarvan zij in kennis was gesteld, impliciet aanvaardde.

(54)

Bovendien zeggen de Franse autoriteiten dat de Commissie op de hoogte was gebracht van de communicatiemaatregelen die Interbev had getroffen in het kader van dossier C 18/95 betreffende maatregelen ten gunste van de schapensector.

(55)

Omdat de Commissie sindsdien het onderzoek naar deze overeenkomsten niet heeft voortgezet, zijn de Franse autoriteiten van mening dat zij terecht van oordeel waren dat de Commissie zich niet tegen hun aanvraag verzette.

(56)

Onder die omstandigheden waren de Franse autoriteiten van mening dat de onderhavige procedure slechts de sectorale overeenkomst van 12 juni 2001 betrof.

(57)

Bij brief van 24 mei 2011 en tijdens de vergadering van 29 maart 2011 hebben de Franse autoriteiten de Commissie ten slotte gegevens betreffende de hele betrokken periode overhandigd.

2.   REDENEN DIE VOLGENS DE FRANSE AUTORITEITEN RECHTVAARDIGEN WAAROM DE STEUN NIET IS AANGEMELD

(58)

Met betrekking tot de maatregelen die uitgevoerd konden worden dankzij de bijdragen die werden betaald bij toepassing van de nieuwe sectorale overeenkomsten van 12 juni 2001 ten behoeve van Interbev en het FNE, leek het de Franse autoriteiten niet nodig deze mee te delen, omdat ze immers uitsluitend worden gefinancierd uit privé-middelen afkomstig van de betrokken sector.

3.   DE DOOR INTERBEV GENOMEN MAATREGELEN

(59)

Met betrekking tot de door Interbev genomen maatregelen, nemen de Franse autoriteiten er nota van dat de Commissie, na onderzoek van de informatie die de Franse autoriteiten haar hebben verschaft bij brief van 9 november 2001, deze verenigbaar vindt met de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun aan de landbouwsector (2000-2006) en de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame voor landbouwproducten en bepaalde producten die niet onder bijlage I vallen. Zij bevestigen dat Interbev tijdens de periode van het onderhavige besluit deze maatregelen voor reclame, technische ondersteuning, onderzoek en experimenten heeft gefinancierd onder dezelfde voorwaarden als die genoemd in de brief van 9 november 2001.

4.   DE VIA HET FNE GENOMEN MAATREGELEN VOOR ONDERZOEK EN TECHNISCHE ONDERSTEUNING

(60)

Met betrekking tot het FNE hebben de Franse autoriteiten in hun antwoordbrief op het besluit tot inleiding van de procedure (8 en 10 oktober 2003) de volgende uitleg verschaft.

(61)

De met de FNE-bijdragen gefinancierde maatregelen zijn maatregelen voor technische ondersteuning en toegepast onderzoek. De Franse autoriteiten hebben bevestigd dat deze zijn vastgesteld in overeenstemming met de punten 14 en 17 van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (2000-2006).

(62)

Om te beginnen wordt aangegeven dat de door het FNE ontvangen bijdragen voor de volgende maatregelen zijn aangewend:

a)

collectieve acties voor genetische verbetering;

b)

geautomatiseerd beheersysteem en informatiesysteem voor de veehouderij;

c)

activiteiten voor toegepast onderzoek;

d)

economische studies;

e)

diverse activiteiten.

4.1.   GENETISCH GEBIED

(63)

Op genetisch gebied wordt de deelname van het FNE strikt beperkt tot de begeleiding van bepaalde collectieve maatregelen die zijn genomen in het kader van het Dispositif National d’Amélioration Génétique en zijn vastgelegd door de Commission Nationale d’Amélioration Génétique (CNAG), waarin vertegenwoordigers van de staat, de beroepssector, het onderzoek en het onderwijs zitting hebben.

(64)

De door het FNE verleende financiering is voornamelijk bestemd voor het begeleiden van maatregelen van de afdeling genetica van het instituut voor de veehouderij, die als voornaamste taak heeft: steun aan organisaties in het veld die zich bezighouden met de genetische verbetering van herkauwers; het opstellen, bijhouden en ontwikkelen van specificaties voor de procedures in het veld; het controleren van de procedures voor gebruik en registratie van de voor de genetische beoordeling van de fokdieren benodigde gegevens in de collectieve computernetwerken; het aanpassen van de indexeringsprocedures in partnerschap met het INRA (nationaal instituut voor landbouwonderzoek), het uitvoeren van de procedures voor gegevensuitwisseling op internationaal vlak en de verspreiding van de officiële indexen in Frankrijk.

4.2.   VERNIEUWING EN ONTWIKKELING VAN INFORMATIESYSTEMEN VOOR DE VEEHOUDERIJ

(65)

In overeenstemming met zijn maatregel voor vernieuwing en ontwikkeling van informatiesystemen voor de veehouderij, neemt het FNE deel aan de vernieuwing van het genetisch informatiesysteem (SIG). Deze vernieuwing, waarmee in 1995 is begonnen, was nodig om een collectief informatiesysteem dat al meer dan 20 jaar in gebruik was, te moderniseren en te stroomlijnen om de genetische gegevens efficiënter te beheren en tegelijk de nieuwe functies die nodig waren voor indexatie en kostenvermindering erin te kunnen opnemen.

(66)

Voorts heeft het FNE deelgenomen aan de economische, technische en juridische haalbaarheidsstudie betreffende een project voor een professioneel informatiesysteem voor de veehouderij (SPIE), dat gericht is op de professionele en interprofessionele benutting van andere gegevens.

4.3.   STEUN OP HET GEBIED VAN TOEGEPAST ONDERZOEK

(67)

Verschillende programma’s voor toegepast onderzoek zijn ondersteund door het FNE, dat zich ten doel stelt deel te nemen aan studies van algemeen belang voor de sector veehouders, zoals bijvoorbeeld steun voor het programma voor toegepast onderzoek en overdracht van biotechnologie voor de voortplanting (embryo-overdracht, geslachtsbepaling, in vitro-fertilisatie, klonen). Dit onderzoek richt zich op nieuwe technieken uit de embryologie, die met name interessant zijn met het oog op het toekomstige gebruik van moleculaire merkers en selectie met behulp van genetische merkers („marker assisted selection”). Het programma heeft geleid tot een aanzienlijk hoger rendement in de conventionele embryo-overdracht, de ontwikkeling en verbetering van de Franse methode voor geslachtsbepaling van embryo’s, de ontwikkeling van de methode voor eicelvergaring middels een echogeleide punctie en verbetering van de technieken voor in-vitrofertilisatie.

(68)

Het FNE heeft eveneens deelgenomen aan het proefproject voor onderzoek naar homologe recombinatie. Dit project, dat door het INRA werd geleid en gebruik maakt van de transgenesemethode, betrof een gecontroleerde wijziging van het genoom van dieren door het inbrengen van een transgen naar een welbepaalde plaats in het DNA. Daarmee wordt beoogd de weg te openen naar vervanging van een gen door een ander zonder gebruik te hoeven maken van genetisch gemodificeerde organismen.

(69)

Bovendien heeft het FNE deelgenomen aan het IDEA-programma voor de elektronische identificatie van runderen en schapen. Het heeft tevens bijgedragen aan de financiering van nationale projecten in het kader van het communautair programma IDEA om de betrouwbaarheid van de identificatie van dieren te verbeteren met behulp van nieuwe elektronische technieken.

4.4.   ECONOMISCHE STUDIES

(70)

Het FNE heeft deelgenomen aan de financiering van de voor de veehouderorganisaties onmisbare economische studies met name om een antwoord te kunnen geven op de vragen die zijn gerezen naar aanleiding van de opeenvolgende hervormingen van het GLB, de uitbreiding van Europa, de crises van de laatste jaren en de ontwikkeling van de internationale context.

(71)

Al deze studies worden verricht onder begeleiding van de zogeheten „Groupe Économique du Bétail” (GEB), onder leiding van het Institut de l’Élevage, dat zorgt voor de samenhang tussen de verschillende studies waar de sector om vraagt en de complementariteit daarvan met elders uitgevoerde studies.

(72)

De verrichte werkzaamheden bestaan in concreto in de opvolging van de conjunctuur in de melk- en de vleessector, in Frankrijk en in Europa, de maandelijkse economische verslagen waarin een diepgaande analyse wordt gemaakt van de economische aspecten van de dierproducten in Frankrijk, Europa en de wereld en specifieke werkzaamheden zoals de opvolging van de prijzen, de productiekosten, de communautaire onderhandelingen en die met de WHO.

(73)

De economische waarnemingspost, opgericht in het kader van het GLB, integreert praktische kennis over het functioneren van de bij het veehoudernetwerk bekende bedrijven en zorgt voor synergie tussen de macro- en de micro-economische benadering.

4.5.   DIVERSE ACTIES

(74)

Het FNE wordt verder ad hoc ingeroepen voor steun aan de lancering van nieuwe federatieve projecten die de aanpassing van de veeteelt aan de sociaaleconomische ontwikkelingen moeten vereenvoudigen, zoals de toepassing van het handvest van goede landbouwpraktijken, de belangrijkste collectieve stap van dit soort in Europa, en de lancering van het informatieproject over het beroep van veehouder, na de tweede BSE-crisis, om het vertrouwen tussen veehouders en burgers te herstellen.

4.6.   COMMUNAUTAIR KADER

(75)

De Franse autoriteiten hebben onderstreept dat alle gefinancierde maatregelen van algemeen belang zijn voor alle rundvee- en schapenhouders; het gaat nooit om acties waarvan het voordeel beperkt is tot individuele marktdeelnemers, noch voor bepaalde groepen marktdeelnemers.

(76)

De financiële participatie van het FNE bedraagt in het merendeel van de gevallen minder dan 50 % van de kosten voor deze werkzaamheden en onderzoeken. Zij kan in sommige eenmalige projecten hoger zijn dan 50 %, maar in geen enkel geval bedraagt de steun meer dan 100 %.

4.6.1.    Technische ondersteuning

(77)

Bij de financiering van de economische studies wordt ervoor gezorgd dat zij enerzijds niet meer dan 100 000 EUR per landbouwer per drie jaar bedragen, en anderzijds dat alle landbouwers toegang hebben tot de resultaten ervan.

4.6.2.    Toegepast onderzoek

(78)

De Franse autoriteiten hebben meegedeeld dat de gegevens van elke economische studie, evenals die van de studies die zijn uitgevoerd na ieder onderzoeksprogramma, in hun definitieve vorm op grote schaal verspreid worden. Er wordt systematisch overgegaan tot publicatie en verspreiding van de resultaten van alle studies die met steun van het fonds zijn uitgevoerd, zodat de veehouders en hun organisaties op het terrein er gebruik van kunnen maken en er zonder uitzondering toegang toe hebben.

(79)

Er worden twee belangrijke verspreidingskanalen gebruikt: de beroepsorganisaties van veehouders en het instituut voor de veehouderij, via de onder veehouders en technici op grote schaal verspreide technische en economische publicaties.

(80)

Gezien het algemeen belang van de werkzaamheden worden de resultaten niet voor commerciële doeleinden gebruikt. De werkelijke begunstigden van de maatregelen zijn alle houders van runderen en schapen, onder wie de theoretische en praktische resultaten van de werkzaamheden worden verspreid.

(81)

De gefinancierde studies geven geen aanleiding tot enige rechtstreekse betaling aan de producenten of verwerkers.

5.   BIJDRAGEN OP DIEREN EN INGEVOERD VLEES

5.1.   BETREFFENDE DE INTERBEV-BIJDRAGEN

(82)

Betreffende de heffingen op in Frankrijk binnengebracht of geïmporteerd vlees afkomstig van de veehouderij van andere lidstaten of van derde landen heeft de Commissie uit de verscheidene malen door de Franse autoriteiten verschafte informatie kunnen vaststellen dat in de gezamenlijke besluiten van verschillende ministeries tot derdenbinding van de sectorale overeenkomsten van 1995 en 2001 de bijdragen op geïmporteerd vlees altijd van het toepassingsgebied waren uitgesloten.

5.2.   BETREFFENDE DE FNE-BIJDRAGEN

(83)

De Commissie had er uiteindelijk op gewezen dat de bijdrage ten gunste van het FNE kon worden toegepast op dieren die buiten Frans grondgebied werden gehouden, maar in Frankrijk werden binnengebracht om er geslacht te worden.

(84)

Uit hun brief van 6 oktober 2003 blijkt dat de Franse autoriteiten ervan op de hoogte waren dat dit een bezwaar vormde tegen de beginselen van het Gemeenschapsrecht. Zij hadden zich er dan ook toe verbonden de tekst van de overeenkomst te wijzigen teneinde elke bijdrage op buiten Frans grondgebied gehouden dieren die in Frankrijk worden binnengebracht om te worden geslacht, uit te sluiten. De Franse autoriteiten waren voornemens de nieuwe tekst aan de Commissie te sturen zodra de nieuwe overeenkomst officieel was erkend en ondertekend.

(85)

Zij voegden daaraan toe dat, hoe het ook zij, in de praktijk de invoer van levende dieren slechts weinig voorkomt en geen risico van concurrentieverstoring vormt. Volgens de douanediensten betrof de invoer van „volwassen vette koeien”24 933 stuks in 2001 en 22 250 in 2002. De nationale slachtingen liggen in de orde van 4 miljoen stuks, de invoer van levende dieren vertegenwoordigt dan ook slechts 0,58 % van het totale slachtvee. Bovendien bestaat meer dan 70 % van deze invoer uit dieren met een zeer goede bevleesdheid en een hoge prijs, bestemd voor een specifiek consumptiesegment in Noord-Frankrijk. Gelet op de gemiddelde invoerprijzen van deze dieren (volgens de douane: 1,50 EUR/kg levend dier, wat neerkomt op 2,5 EUR per kg netto) was de FNE-bijdrage op deze dieren in de orde van een duizendste van de waarde van het dier.

(86)

Volgens de Franse autoriteiten waren de ontvangen vrijwillige verplichte bijdragen enerzijds miniem, want niet-betaling voor ingevoerde dieren kwam vaak voor en werd nadien systematisch, en anderzijds was het bedrag van de betreffende vrijwillige verplichte bijdrage in verhouding tot de waarde van het dier zo klein dat dit niet kon leiden tot concurrentieverstoring. Bij hun brief van 24 mei 2011 hebben de Franse autoriteiten voorbeelden toegevoegd van geprinte bijdrageberekeningen en van bedrijfsverklaringen die aantonen dat de praktijk van terugbetaling in sommige gevallen kon plaatsvinden, maar dat die niet verplicht was.

(87)

Bij brief van 13 september 2005 en 24 mei 2011 hebben de Franse autoriteiten meegedeeld dat vanaf 2003 de FNE-bijdrage alleen betrekking had op in Frankrijk gehouden en geslachte dieren (20).

6.   BIJDRAGEN OP NAAR ANDERE LIDSTATEN GEZONDEN DIEREN EN VLEES

6.1.   BETREFFENDE DE INTERBEV-BIJDRAGEN

(88)

Wat de bijdrage op naar andere lidstaten gezonden vlees betreft, wees de Commissie op een risico van discriminatie als gevolg van een bijdragesysteem dat er geen rekening mee hield dat bepaalde producten waarvoor de bijdrage betaald moest worden, Frankrijk uit werden gebracht en vreest zij dat een dergelijke maatregel de nationale in Frankrijk verhandelde productie bevoorrecht.

(89)

Zoals uiteengezet in overweging 16 en volgende, werd op naar andere lidstaten verzonden vlees een verplichte vrijwillige bijdrage van 0,0126 EUR/kg geheven en vanaf de sectorale overeenkomst van 12 juni 2001 een verplichte vrijwillige bijdrage van 0,024 EUR/kg. Daarnaast was bij de genoemde overeenkomst een systeem voor terugbetaling van 0,010 EUR/kg ingesteld.

(90)

Wat de verplichte vrijwillige bijdrage voor naar andere lidstaten gezonden dieren betreft, hebben de Franse autoriteiten bij brief van 24 mei 2011 uitleg verschaft om aan te tonen dat genoemde verplichte vrijwillige bijdragen in verhouding stonden tot de voordelen van de door deze bijdragen gefinancierde maatregelen.

(91)

De Franse autoriteiten hebben uitgelegd dat het bij de overbrenging van levende dieren ging om stierkalveren. Zoals aangegeven in overweging 17 en volgende, waren deze dieren onderworpen aan een verplichte vrijwillige bijdrage die werd berekend per dier en niet per kilogram vlees.

(92)

Daarna hebben de Franse autoriteiten een berekening overgelegd waaruit bleek dat de bijdrage per stuk en per kilogram op hetzelfde neerkwam. Het sectoraal akkoord van 25 juli 1995 laat inderdaad zien dat de verplichte vrijwillige bijdrage bij de slacht 0,084 FRF/kg slachtvlees bedroeg en de verplichte vrijwillige bijdrage bij het overbrengen van levende dieren 7 FRF per volwassen rund (artikel 4). Een levend stierkalf weegt ongeveer 250 tot 280 kg, waar gemiddeld 163 kg vlees van overblijft (ratio van 65 %). Daarmee is de bijdrage van 7 FRF per stuk gelijk aan een bijdrage van 0,042 FRF/kg, vergelijkbaar met de helft van de voor het vlees verschuldigde bijdrage.

(93)

De sectorale overeenkomst van 12 juni 2001 had deze bepaling met inachtneming van de vergelijkbare waarden overgenomen. De bedragen (in euro) waren de volgende: een verplichte vrijwillige bijdrage bij de slacht van 0,024 EUR/kg slachtvlees (artikel 2) en een verplichte vrijwillige bijdrage bij verzending van levende dieren van 1,7 EUR/stuk voor grote runderen (artikel 4). De bijdrage van 1,7 EUR/per volwassen rund kwam overeen met een bijdrage van 0,0104 EUR/kg, vergelijkbaar met de helft van de op vlees verschuldigde bijdrage.

(94)

De Franse autoriteiten schatten dat de totale opbrengst (38 136 670 EUR) uit de verplichte vrijwillige bijdrage op naar andere lidstaten verzonden producten (levende dieren en vlees) 15 % vertegenwoordigde van de totale opbrengst uit alle verplichte vrijwillige bijdragen die Interbev tussen 1995 en 2004 heeft ontvangen (nl. 252 855 282 EUR). De Franse autoriteiten zijn van oordeel dat een globale benadering over de jaren 1995-2004 laat zien dat genoemde opbrengsten goed in verhouding staan tot de maatregelen waarvan de naar andere lidstaten verzonden producten hebben geprofiteerd.

(95)

Bovendien wijzen de Franse autoriteiten erop dat naar andere landen verzonden dieren en vlees enerzijds voordeel hebben gehad van buiten Frankrijk genomen maatregelen, goed voor 21 490 848 EUR en anderzijds van maatregelen die ten goede kwamen aan alle dieren, los van hun bestemming. De Franse autoriteiten zijn van oordeel dat het billijk is te schatten dat, van het bedrag voor maatregelen die ten goede kwamen aan alle dieren en producten, nl. 91 231 075 EUR, slechts 28 280 000 EUR is gebruikt voor maatregelen buiten Frans grondgebied.

(96)

De specifiek op dieren en producten voor de export gerichte maatregelen betroffen met name afzetbevorderingsactiviteiten (bijvoorbeeld: internationale beurzen, acties voor informatie en public relations voor de branche, een groene week in Berlijn, opleiding tot vleesversnijden in het buitenland). Maatregelen betreffende alle dieren en producten, voor alle markten, in Frankrijk en daarbuiten, waren met name reclameacties zoals de campagnes over „het Europese kwaliteitsrund”, orgaanvlees, vleesrassen en een aantal onderzoeksacties naar voedselveiligheid, dierenwelzijn, kwaliteitsbeheer, kenmerken van een product, het verkrijgen van een keurmerk of de traceerbaarheid van rundvlees en de resultaten daarvan, zijn wijd verspreid in Frankrijk zowel als daarbuiten.

(97)

De Franse autoriteiten zijn van oordeel dat de geëxporteerde producten hebben geprofiteerd van de sectorale maatregelen voor een bedrag van 49 770 000 EUR. Dat bedrag is vergelijkbaar met de verplichte vrijwillige bijdragen die zij moesten voldoen, namelijk 38 136 670 EUR. Het deel van de verplichte vrijwillige bijdragen dat in de periode 1995-2004 uit de Franse productie is betaald, stond in verhouding tot de voordelen waarvan deze dankzij de door Interbev gefinancierde maatregelen heeft geprofiteerd.

6.2.   BETREFFENDE DE FNE-BIJDRAGEN

(98)

Bij brief van 13 september 2005 lieten de Franse autoriteiten weten dat op geëxporteerde producten als dusdanig geen bijdrage aan het FNE verschuldigd was.

IV.   BEOORDELING VAN DE STEUN

(99)

De artikelen 107 en 108 VWEU zijn van toepassing op alle landbouwproducten van bijlage I die onderworpen zijn aan een gemeenschappelijke marktorganisatie (alle landbouwproducten behalve paardenvlees, honing, koffie, landbouwalcohol, uit alcohol bereide azijn en kurk) in overeenstemming met de verschillende verordeningen voor de respectieve gemeenschappelijke marktordeningen.

1.   BESTAAN VAN STEUN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 107, LID 1, VWEU

(100)

Ingevolge artikel 107, lid 1, VWEU zijn, behoudens de afwijkingen waarin het Verdrag voorziet, steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(101)

De artikelen 107 tot 109 VWEU waren ten tijde van de feiten in de sector rundvlees van toepassing geworden bij artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1254/99 van de Raad (21) houdende gemeenschappelijke ordening van de markten voor deze producten. Vóór de vaststelling van deze laatste waren zij van toepassing in dezelfde sector bij artikel 24 van Verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (22). Zij waren van toepassing geworden in de sector schapen- en geitenvlees bij artikel 23 van Verordening (EG) nr. 2529/2001 van de Raad van 19 december 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees (23). Vóór goedkeuring van deze laatste waren ze van toepassing in dezelfde sector bij artikel 22 van Verordening (EG) nr. 2467/98 van de Raad van 3 november 1998 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees (24) en vóór de vaststelling van deze laatste bij artikel 27 van Verordening (EEG) nr. 3013/89 van de Raad van 25 september 1989, houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees (25).

(102)

De artikelen 107 en 109 VWEU zijn vandaag voor de twee in overweging 32 en volgende van de huidige verordening genoemde sectoren van toepassing geworden bij artikel 180 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende gemeenschappelijke marktordening in de landbouwsector en specifieke bepalingen betreffende bepaalde producten van deze sector („integrale GMO-verordening”) (26)  (27).

1.1.   BESTAAN VAN EEN SELECTIEF VOORDEEL

(103)

Volgens het Hof van Justitie worden als steun beschouwd de maatregelen die, in welke vorm ook, ondernemingen rechtstreeks of indirect kunnen bevoordelen of die zijn te beschouwen als een economisch voordeel dat de begunstigde onderneming onder normale marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen (28). In dit geval heeft de toegekende steun bepaalde bedrijven in de sector rundvee- of schapenhouderij bevoordeeld door het nemen van maatregelen die ten goede kunnen komen aan de producenten of de sectoren van de branche die door Interbev wordt vertegenwoordigd.

(104)

Bovendien worden, nog altijd volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie, als steun beschouwd de maatregelen die, in welke vorm ook, de lasten verlichten die normaal op de begroting van een bedrijf wegen en die daardoor, ook al zijn ze geen subsidies in de strikte zin van het woord, van soortgelijke aard zijn en dezelfde gevolgen hebben (29).

(105)

Wat het bestaan van het voordeel betreft, moet dit worden vastgesteld voor de potentieel begunstigden van de maatregelen ten behoeve van de sector vlees evenals van de onderhavige sectorale bijdragen en hun financiering. In dit geval heeft de toegekende steun bepaalde ondernemingen in de sector rundvee- of schapenhouderij bevoordeeld door maatregelen die ten goede kunnen komen aan de producenten of de sectoren van de branche.

1.2.   DOOR DE STAAT OF MET MIDDELEN VAN DE STAAT TOEGEKENDE STEUN

(106)

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie moet een voordeel, om als staatssteun te worden aangemerkt, in de eerste plaats direct of indirect uit de middelen van de staat worden toegekend en in de tweede plaats moet het aan de staat worden toegeschreven (30).

(107)

Wat de aard van deze bijdragen (verplichte vrijwillige bijdragen) betreft, is de Commissie van oordeel dat het gaat om parafiscale heffingen, met andere woorden om overheidsmiddelen. De Commissie heeft haar oordeel op de volgende punten gegrond.

(108)

Ten eerste moet worden benadrukt dat, volgens vaste rechtspraak en met name punt 139 van het vonnis Salvat  (31), het onderscheid tussen een publiek- of privaatrechtelijke instantie „geen beslissend element is voor de toepassing van de verdragsregels inzake staatssteun”. Bovendien bevestigt het arrest Ladbroke  (32) zeer duidelijk dat artikel 107, lid 1, VWEU „alle geldelijke middelen omvat die de openbare sector daadwerkelijk kan gebruiken om ondernemingen te steunen, ongeacht of deze middelen al dan niet permanent deel uitmaken van het vermogen van die sector. Dus ook al zijn de bedragen […] niet permanent in het bezit van de schatkist, het feit dat zij constant onder openbaar toezicht en daarmee ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten staan, volstaat om ze als staatsmiddelen aan te merken en om bedoelde maatregel binnen het toepassingsgebied van artikel 107, lid 1, van het Verdrag te brengen”.

(109)

Ten eerste is de Commissie, in het licht van deze rechtspraak, van oordeel dat het feit dat de verplichte vrijwillige bijdragen in kwestie bestaan uit bijdragen van de privésector en dat zij niet permanent ter beschikking van de staat staan, niet volstaat om te concluderen dat zij buiten het toepassingsgebied van artikel 107, lid 1, VWEU vallen. Daartoe moet de Commissie ook nagaan welk niveau van toezicht de staat heeft uitgeoefend in verband met de inkomsten uit de betrokken verplichte vrijwillige bijdragen en wat de staat vermag om de aanwending van de middelen om de steunmaatregelen te financieren, te sturen.

(110)

In het onderzochte geval merkt de Commissie op dat de goedkeuring van de regering, middels de aan Interbev verleende erkenning, een voorwaarde is voor de instelling van de verplichte vrijwillige bijdragen. Met andere woorden, zelfs als Interbev een entiteit naar privaatrecht is, is haar vermogen om in haar activiteitensector verplichte vrijwillige bijdragen in te stellen afhankelijk van de goedkeuring van haar werking en haar doelstellingen door de staat (zie overweging 14 van dit besluit).

(111)

De landbouwwet bepaalt eveneens dat de bijdragen verplicht worden voor alle beoefenaars van het betreffende beroep zodra er sprake is van een derdenbinding bij interministerieel besluit (zie overweging 10 van dit besluit). Daaruit volgt dat dit soort bijdragen vraagt om een officiële handeling alvorens in werking te kunnen treden (33).

(112)

Op grond van deze gegevens merkt de Commissie op dat de onderzochte verplichte vrijwillige bijdragen beschouwd kunnen worden als vallend onder staatstoezicht en deel uitmakend van de middelen van de staat.

(113)

Ten tweede wordt het gebruik van de inkomsten uit de verplichte vrijwillige bijdragen bepaald door de doelstellingen en het werkingskader van de verschillende beroepen zoals bepaald in de landbouwwet (zie de overwegingen 7 tot 10). Zo heeft de staat het vermogen om het gebruik van de inkomsten uit de verplichte vrijwillige bijdragen voor de financiering van de door Interbev genomen steunmaatregelen te sturen. De door Interbev toegekende voordelen kunnen dan ook worden beschouwd als toekomend aan de staat.

(114)

Daarenboven moet erop worden gewezen dat het Hof van Justitie, in zaak C-345/02 Pearle  (34), bepaalde aanwijzingen heeft gevonden waarmee kan worden vastgesteld of parafiscale heffingen al dan niet beschouwd moeten worden als staatsmiddelen die aan de staat kunnen worden toegerekend wanneer zij hoofdzakelijk worden geheven van sectorale organisaties ten behoeve van hun leden.

(115)

Volgens de door het Hof van Justitie in deze zaak voorgestelde test worden verplichte bijdragen die worden geheven door een bemiddelend organisme dat de bedrijven van bepaalde economische sectoren vertegenwoordigt niet beschouwd als staatsmiddelen indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de betreffende maatregel wordt opgesteld door de beroepsorganisatie die de bedrijven en werknemers van de sector vertegenwoordigt en geen dienst doet als instrument voor de uitvoering van het overheidsbeleid;

b)

de doelstellingen van de betreffende maatregel worden geheel gefinancierd uit de bijdragen van de bedrijven van de sector;

c)

de wijze van financiering en het percentage/de hoogte van de bijdragen worden vastgesteld binnen de beroepsorganisatie door de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers, zonder enige staatsinmenging;

d)

de bijdragen moeten worden aangewend voor de financiering van de maatregel, zonder financiering door de staat.

(116)

Het is duidelijk dat de huidige maatregel niet aan alle voorwaarden van het arrest Pearle voldoet. Om te beginnen zijn het bestaan, de taak en het functioneren van Interbev geregeld bij de nationale wetgeving (zie de overwegingen 10 en 14) en voor zijn financiering uit de verplichte vrijwillige bijdrage is een staatshandeling nodig (zie overweging 10). Bovendien bepaalt artikel 632-2-1 van de landbouwwet dat de hele sector bijdraagt aan de tenuitvoerlegging van het nationale en het Europese economisch beleid en voorrechten heeft bij de toekenning van overheidssteun. Interbev kan dus worden beschouwd als een instrument voor de tenuitvoerlegging van een door de staat ondersteund beleid dat werkzaamheden uitoefent voor het algemeen belang van de hele sector (zie de overwegingen 40 en 61 en verder). Verder is in het statuut van Interbev bepaald dat de begroting van de hele sector kan worden aangevuld met een rechtstreekse staatssubsidie. Tenslotte kan, gezien het algemeen belang van de gefinancierde onderzoeksactiviteiten (zie overweging 10), in dit geval niet met zekerheid worden vastgesteld of de begunstigden van de steun altijd de belastingbetalers zijn.

(117)

Gelet op de voorgaande overwegingen, concludeert de Commissie dat de betrokken maatregelen aan de staat moeten worden toegekend en dat zij worden gefinancierd uit staatsmiddelen.

1.3.   HET EFFECT OP DE HANDEL EN DE CONCURRENTIEVERVALSING

(118)

Om binnen het toepassingsgebied van artikel 107, lid 1, VWEU te vallen, moet de steun ook de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten beïnvloeden. Dit criterium veronderstelt dat de begunstigden van de maatregelen een economische activiteit uitoefenen.

(119)

Om vast te stellen of deze maatregelen binnen het toepassingsgebied van artikel 107, lid 1, VWEU vallen, moet ten slotte worden vastgesteld of deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten kan beïnvloeden en de mededinging dreigt te verstoren.

(120)

Het Hof van Justitie heeft geconstateerd dat, wanneer een door een lidstaat toegekend voordeel de positie van een categorie bedrijven ten opzichte van andere concurrerende bedrijven in het communautaire handelsverkeer versterkt, deze laatste beschouwd moeten worden als beïnvloed door dit voordeel (35), wat volstaat om het bestaan van concurrentieverstoring aan te tonen.

(121)

Het feit dat er uitwisseling plaatsvindt tussen lidstaten in de vleessector wordt voldoende aangetoond door het bestaan van een gemeenschappelijke marktordening in de sector (36). Zo vertegenwoordigde het communautaire handelsverkeer in vleesproducten in Frankrijk bijvoorbeeld ongeveer 15 % van het totale handelsverkeer in de Unie voor genoemde producten (37).

(122)

De toegekende steun beïnvloedt dus het handelsverkeer tussen lidstaten in zoverre deze de nationale productie bevoordeelt ten koste van de productie van de andere lidstaten. De vleessector was, in de tijd van de feiten waarop het onderhavige besluit betrekking heeft, inderdaad zeer open voor mededinging op communautair niveau en dus zeer gevoelig voor elke maatregel ten gunste van de productie van de ene of de andere lidstaat.

1.4.   CONCLUSIES OVER DE AARD VAN DE STEUN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 107, LID 1, VWEU

(123)

Tegen deze achtergrond is de Commissie van oordeel dat de ten behoeve van de begunstigden ingestelde maatregelen hen een voordeel verschaffen waar andere marktdeelnemers niet van kunnen profiteren en de concurrentie verstoren of dreigen te verstoren door bepaalde ondernemingen en bepaalde producten te bevoordelen, en dat zij daardoor de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden.

(124)

Om deze redenen concludeert de Commissie dat de onderhavige maatregel onder artikel 107, lid 1, VWEU valt en een vorm van staatssteun is.

2.   ONDERZOEK VAN DE VERENIGBAARHEID VAN DE STEUN

2.1.   DRAAGWIJDTE VAN DE STEUN

(125)

De Franse autoriteiten zijn van mening dat het onderhavige besluit alleen betrekking mag hebben op de sectorale overeenkomst van 12 juni 2001, zoals hierboven uiteengezet (zie overweging 56).

(126)

In het kader van steunmaatregel NN 34/95 beschikte de Commissie niet over informatie betreffende de FNE-bijdragen of het financieringssysteem van de steun waarop dit dossier betrekking heeft (38). Bovendien betrof het hier slechts investeringssteun ten gunste van enkele veehouders, met name voor de eerste aanschaf van dieren. De Commissie had evenmin een standpunt ingenomen inzake het systeem van verplichte vrijwillige bijdragen, of steun aan genetische verbetering, het genetisch informatiesysteem, biotechnologie of economische studies, noch inzake de financiering van maatregelen voor verkoopbevordering, technische ondersteuning en onderzoek en experimenten door Interbev, waarvan geen kennis is gegeven in de zin van artikel 108, lid 3, VWEU.

(127)

Deze acties zijn door Frankrijk genoemd bij brief van 29 april 1996 in het kader van dossier NN 49/96, maar alleen voor zover het gaat over door het FNE gefinancierde activiteiten.

(128)

In antwoord op deze brief heeft de Commissie toch nog aanvullende inlichtingen gevraagd bij brief van 30 mei 1996, (VI/021559), om inzicht te krijgen in de aard en het nut van de financiële instrumenten die de herstructurering van de bij dieridentificatie en -selectie betrokken veehouderijorganen, evenals de ontwikkelingsacties, mogelijk maken. De Commissie had tevens gevraagd een informatieblad in te vullen. De Franse autoriteiten hebben echter geen gevolg gegeven aan deze brief en de Commissie heeft zich nooit uitgesproken over de verenigbaarheid van de betreffende activiteiten met de interne markt. Bij brief van 9 juli 2003 (39) heeft de Commissie de procedure overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU met betrekking tot de onderhavige steunmaatregel ingeleid.

(129)

De sectorale overeenkomsten van 15 juni 1994 ten behoeve van het fonds voor de veehouderij en van 18 december 1995 ten behoeve van Interbev, evenals de uit deze overeenkomsten gefinancierde staatssteun, moeten dan ook altijd onderzocht worden tegen de achtergrond van de regels betreffende staatssteun, in zoverre zij niet door de Commissie zijn goedgekeurd.

(130)

Daaruit volgt dat het onderhavige besluit ook betrekking heeft op de overeenkomsten van 15 juni 1994 ten behoeve van het FNE en van 18 december 1995 ten behoeve van Interbev. Bij het onderzoek van deze overeenkomsten heeft de Commissie zich niet uitgesproken over de door genoemde sectorale bijdragen gefinancierde maatregelen.

(131)

Zoals aangegeven in overweging 57, hebben de Franse autoriteiten dit impliciet aangenomen.

2.2.   TOEPASSING VAN ARTIKEL 107, LID 3, VWEU

(132)

Artikel 107 VWEU kent uitzonderingen op het algemene beginsel van onverenigbaarheid van staatssteun met het VWEU, hoewel enige daarvan duidelijk niet van toepassing zijn, met name die van lid 2. De Franse autoriteiten hebben deze ook niet aangehaald.

(133)

De ontheffingen van artikel 107, lid 3, moeten strikt worden geïnterpreteerd tijdens het onderzoek van elk regionaal of sectoraal steunprogramma of voor elk apart geval van stelsels voor algemene steunverlening. Zij kunnen met name pas worden toegekend indien de Commissie kan vaststellen dat de steun noodzakelijk is voor de uitvoering van een van de betreffende doelstellingen. Het toekennen van het voordeel van genoemde ontheffingen voor steun waarvoor deze tegenprestatie niet geldt, zou neerkomen op het toestaan van verstoringen van de handel tussen lidstaten en niet gerechtvaardigde concurrentieverstoring ten opzichte van het communautair belang en daarmee samenhangend, niet gerechtvaardigde voordelen voor de marktdeelnemers van bepaalde lidstaten.

(134)

De Commissie is van oordeel dat de onderhavige steunmaatregelen niet zijn bestemd voor de economische ontwikkeling van een streek waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst in de zin van artikel 107, lid 3, onder a). De steunmaatregelen zijn evenmin bedoeld voor de bevordering van de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang of de opheffing van een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat in de zin van artikel 107, lid 3, onder b). De steunmaatregelen zijn evenmin bedoeld om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen in de zin van artikel 107, lid 3, onder d).

(135)

Volgens artikel 107, lid 3, onder c) kunnen steunmaatregelen voor de ontwikkeling van bepaalde activiteiten of van bepaalde economische streken echter wel als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd wanneer door deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Om van de ontheffing van bovengenoemd artikel te kunnen genieten, moeten de steunmaatregelen bijdragen aan de ontwikkeling van genoemde sector.

2.3.   BEPALING VAN DE RICHTSNOEREN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP NIET-AANGEMELDE STEUNMAATREGELEN

(136)

Volgens punt 194 van de richtsnoeren van de Gemeenschap betreffende staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en de mededeling van de Commissie inzake de bepaling van de regels welke van toepassing zijn op de beoordeling van illegale staatsteun (40), moet elke illegale steun in de zin van artikel 1, lid 7, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (41) worden beoordeeld op basis van de regels en richtsnoeren die op het moment van toekenning van de steun van toepassing waren (42).

(137)

Sinds 1 januari 2000 zijn specifieke richtsnoeren voor de landbouwsector van toepassing. Iedere na die datum toegekende steun moet dan ook worden beoordeeld tegen de achtergrond van de richtsnoeren die in die periode van toepassing waren. Van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2006 waren de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector van toepassing. Vanaf 1 januari 2007 waren de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de land- en bosbouwsector 2007-2013 van toepassing.

(138)

Elke eventueel vóór die datum toegekende steunmaatregel moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bepalingen en de vóór 1 januari 2000 toegepaste praktijk.

2.4.   VERENIGBAARHEID VAN DE VRIJWILLIGE BIJDRAGEN MET HET GMO-STELSEL

(139)

Wat betreft de vraag naar de verenigbaarheid van verplichte vrijwillige bijdragen met het GMO-stelsel in het kader van het Freskot-arrest van 22 mei 2003, (43) is de Commissie van oordeel dat de verplichte vrijwillige bijdragen in het onderhavige geval geen directe of indirecte invloed hebben op de betreffende eindproducten, want aangezien de prijs van de producten door de vrije markt wordt bepaald, beïnvloeden de heffingen deze niet. Zo worden de lasten op vleesproducten en levende dieren opgeheven door het voordeel van de gefinancierde maatregelen. Er kan dan ook gesteld worden dat de heffingen nauwelijks gevolgen hebben voor de prijs.

(140)

Tegen de achtergrond van de verschafte informatie, zijn er geen tegenwerpingen tegen de financiering van dit stelsel.

2.5.   ONDERZOEK VAN DE ACTIES TEGEN HET LICHT VAN DE TOEPASSELIJKE BEPALINGEN.

2.5.1.    Uit de vleesbijdrage gefinancierde maatregelen

2.5.1.1.   Verkoopbevordering

(141)

Voor verkoopbevorderingsacties moet de verenigbaarheid van de vóór 1 januari 2002 toegekende steun worden beoordeeld in het licht van de kadervoorschriften voor nationale steunmaatregelen voor reclame voor landbouwproducten en bepaalde producten die niet onder bijlage II van het EEG-Verdrag (44) vallen en die van de na die datum verleende steun in het licht van de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame voor in bijlage I van het EG-Verdrag vermelde producten en voor bepaalde niet in bijlage I vermelde producten (45).

(142)

De kadervoorschriften van 1987 evenals de richtsnoeren van 2002 gaan in wezen uit van dezelfde principes. Zij bevatten negatieve en positieve criteria die in acht moeten worden genomen voor alle stelsels van nationale steun. Zo mag het geen reclameacties betreffen die strijdig zijn met artikel 34 VWEU of het afgeleid communautair recht noch om acties die toegesneden zijn op bepaalde ondernemingen. Volgens de door de Franse autoriteiten verzonden informatie, kan geconcludeerd worden dat deze maatregelen doelstellingen hebben die overeenkomen met verschillende positieve criteria van de eerdergenoemde kadervoorschriften en richtsnoeren, want enkele daarvan beogen het wegwerken van landbouwoverschotten en andere de ontwikkeling van producten van hoge kwaliteit en gezonde voeding.

(143)

De Franse autoriteiten hebben bovendien toegelicht dat de reclameboodschappen niet tot doel hebben de consumenten te ontraden producten uit andere lidstaten te kopen of deze producten in een slecht daglicht te stellen, en dat deze boodschappen niet ten goede komen aan een bepaald merk of een bepaalde producent.

(144)

Wat het maximum van de steun betreft, kunnen deze maatregelen tot 50 % van de kosten door de staat worden gefinancierd, en moet het restant door de begunstigde beroeps- en branche-organisaties worden bijeengebracht, of door vrijwillige bijdragen of door parafiscale heffingen of verplichte bijdragen. In dit geval worden de maatregelen geheel via parafiscale heffingen gefinancierd en bereikt de financiële bijdrage van de actoren in deze campagnes per definitie het percentage van 50 % van de kosten.

(145)

De Commissie is van oordeel dat de overheidsuitgaven voor de financiering van de onderhavige promotieacties voldoen aan de criteria welke zijn vastgelegd in de communautaire wetgeving die in dezen van toepassing is.

2.5.1.2.   Technische ondersteuning

(146)

De verenigbaarheid van de vóór 1 januari 2000 verleende steun moet worden onderzocht in het licht van de praktijk die de Commissie volgt overeenkomstig het voorstel voor maatregelen met betrekking tot door de lidstaten verleende steun in de sector veehouderij en de producten daarvan (46), en die van de na die datum verleende steun in het licht van de landbouwrichtsnoeren (47).

(147)

De praktijk van de Commissie van vóór 2000 en de in 2000 goedgekeurde landbouwrichtsnoeren gaan in wezen uit van dezelfde principes. Zo is steun ter hoogte van 100 % van de in aanmerking komende uitgaven toegestaan voor met name technische ondersteuning door informatie en hulp bij de boekhouding, maatregelen voor de verspreiding van nieuwe technieken en voor de opleiding van landbouwwerknemers.

(148)

Met de goedkeuring van de richtsnoeren van 2000 is een nieuwe voorwaarde toegevoegd in de zin dat de maatregelen toegankelijk moeten zijn voor alle in aanmerking komende personen die in het betreffende gebied werkzaam zijn in objectief vastgestelde omstandigheden, en dat het totaal toegekende steunbedrag niet meer dan 100 000 EUR per begunstigde per periode van drie jaar mag bedragen of, in het geval van kmo’s, 50 % van de in aanmerking komende kosten, waarbij het hoogste bedrag wordt toegepast. De Franse autoriteiten hebben uitgelegd dat volledig is voldaan aan het criterium van toegang tot de uitgevoerde werken voor alle potentieel geïnteresseerde betrokkenen uit de sector. De Commissie is van mening dat, op basis van de informatie van de Franse autoriteiten, met name wat het zeer grote aantal begunstigden betreft, aan het criterium betreffende het maximum steunbedrag is voldaan.

(149)

De Commissie is van oordeel dat de overheidsuitgaven voor financiering van de maatregelen voor technische ondersteuning in dit geval aan de criteria welke zijn vastgelegd in de communautaire wetgeving in dezen voldoen.

2.5.1.3.   Onderzoek en experimenten.

(150)

Voor maatregelen voor onderzoek en experimenten moet de verenigbaarheid van de vóór 1 januari 2000 toegekende steun worden beoordeeld in het licht van de kadervoorschriften voor nationale steunmaatregelen voor onderzoek en ontwikkeling en de mededeling van de Commissie inzake de wijziging van genoemde kadervoorschriften, en die van de na die datum verleende steun, in het licht van de landbouwrichtsnoeren die, in punt 17, verwijzen naar genoemde kadervoorschriften.

(151)

Zo is een steunpercentage tot 100 % verenigbaar met de gemeenschappelijke markt, ook wanneer het onderzoek en de ontwikkeling worden uitgevoerd door bedrijven, voor zover aan de vier in de kaderregeling opgenomen voorwaarden is voldaan:

a)

de steun is in het algemeen belang van de betrokken sector en veroorzaakt geen ongeoorloofde concurrentieverstoring in andere sectoren;

b)

de informatie wordt bekendgemaakt in daartoe geschikte bladen, die ten minste landelijk verspreid worden en niet beperkt zijn tot de leden van een privéorganisatie, zodat elke potentieel in deze activiteit geïnteresseerde marktdeelnemer eenvoudig geïnformeerd kan worden dat de maatregel ten uitvoer wordt of is gelegd en dat de resultaten, op aanvraag, worden verstrekt aan elke geïnteresseerde. De informatie wordt bekendgemaakt op een tijdstip niet later dan eender welke informatie die kan worden gegeven aan de leden van een privéorganisatie;

c)

de resultaten van de werkzaamheden worden ter benutting onder gelijke voorwaarden qua kosten en tijdstip ter beschikking gesteld aan alle betrokken partijen, waaronder de begunstigde van de steun;

d)

de steun voldoet aan de voorwaarden vermeld in bijlage II „Interne ondersteuning: grondslag voor vrijstelling van reductieverplichtingen” van de landbouwovereenkomst die is gesloten in het kader van de Uruguay-Ronde van de multilaterale handelsbesprekingen (48).

(152)

De Franse autoriteiten hebben met betrekking hierop uitgelegd dat de maatregelen voor onderzoek en experimenten van Interbev zijn uitgevoerd ten behoeve van alle deelnemers van de sector. Bovendien verspreidt de vereniging de verworven kennis en de technische aanbevelingen via opleidingen, documentatie, notities, samenvattingen, informatiefolders en via elektronische wegen. Elke veehouder, slachter, slager, verwerker of verkoper in de rundvee- en de schapensector kan zonder uitzondering worden geïnformeerd over de resultaten en toegang krijgen tot de samenvattingen van de onderzoeken op hetzelfde moment als ieder ander, eenvoudig op aanvraag. Ten slotte garanderen de Franse autoriteiten dat de maatregelen in kwestie geen aanleiding geven tot enige rechtstreekse betaling aan de producenten of verwerkers en dat zij voldoen aan de door de Europese Unie onderschreven internationale handelscriteria.

(153)

De Commissie is van oordeel dat de overheidsuitgaven voor de financiering van de onderhavige maatregelen voor onderzoek en experimenten voldoen aan de criteria welke zijn vastgelegd in de communautaire wetgeving die in dezen van toepassing is.

2.5.2.    Door het FNE genomen maatregelen

2.5.2.1.   Technische ondersteuning

(154)

Voor maatregelen voor technische ondersteuning moet de verenigbaarheid van de vóór 1 januari 2000 verleende steun worden beoordeeld in het licht van de praktijk die de Commissie volgt overeenkomstig het voorstel voor maatregelen met betrekking tot door de lidstaten verleende steun in de sector veehouderij en de producten daarvan (49), en die van de na die datum verleende steun in het licht van de landbouwrichtsnoeren (50).

(155)

De praktijk van de Commissie van vóór 2000 en de in 2000 goedgekeurde landbouwrichtsnoeren gaan in wezen uit van dezelfde principes. Zo is steun ter hoogte van 100 % van de in aanmerking komende uitgaven toegestaan voor met name technische ondersteuning door informatie en hulp bij de boekhouding, maatregelen voor de verspreiding van nieuwe technieken en voor de opleiding van landbouwers.

(156)

Met de goedkeuring van de richtsnoeren van 2000 is een nieuwe voorwaarde toegevoegd in de zin dat de maatregelen toegankelijk moeten zijn voor alle in aanmerking komende personen die in het betreffende gebied werkzaam zijn in objectief vastgestelde omstandigheden, en dat het totaal toegekende steunbedrag niet meer dan 100 000 EUR per begunstigde per periode van drie jaar mag bedragen of, in het geval van kmo’s, 50 % van de in aanmerking komende kosten, waarbij het hoogste bedrag wordt toegepast.

(157)

De Franse autoriteiten hebben onderstreept dat alle gefinancierde maatregelen van algemeen belang zijn voor alle rundvee- en schapenhouders; het gaat nooit om acties waarvan het voordeel beperkt is tot individuele marktdeelnemers, noch voor bepaalde groepen marktdeelnemers.

(158)

De financiële deelname van het FNE bedraagt meestal minder dan 50 % van de kosten van deze werkzaamheden en onderzoeken. Zij kan in sommige eenmalige projecten hoger zijn dan 50 %, maar de steun overschrijdt in geen geval 100 %.

(159)

De economische studies worden gefinancierd door ervoor te zorgen dat zij enerzijds niet meer dan 100 000 EUR per landbouwer per drie jaar bedragen, en anderzijds dat alle landbouwers toegang hebben tot de resultaten ervan.

(160)

De Commissie is van oordeel dat de overheidsuitgaven voor de financiering van de onderhavige maatregelen voor technische ondersteuning voldoen aan de criteria welke zijn vastgelegd in de communautaire wetgeving die in dezen van toepassing is.

2.5.2.2.   Onderzoek en experimenten

(161)

Voor maatregelen voor onderzoek en experimenten moet de verenigbaarheid van de vóór 1 januari 2000 verleende steun worden beoordeeld in het licht van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling en de mededeling van de Commissie met betrekking tot wijziging van genoemde kaderregeling, en die van de na die datum verleende steun, in het licht van de landbouwrichtsnoeren die, in punt 17, verwijzen naar genoemde kaderregeling.

(162)

De communautaire kaderregeling geeft aan dat een steunpercentage tot 100 % verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, zelfs indien onderzoek en ontwikkeling zijn uitgevoerd door bedrijven, voor zover aan de vier volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de steun is in het algemeen belang van de betrokken sector en veroorzaakt geen ongeoorloofde concurrentieverstoring in andere sectoren;

b)

de nodige informatie wordt bekendgemaakt in daartoe geschikte bladen, die ten minste landelijk verspreid worden en niet alleen onder de leden van een privéorganisatie, zodat elke potentieel in deze activiteit geïnteresseerde marktdeelnemer eenvoudig geïnformeerd kan worden dat de maatregel ten uitvoer wordt of is gelegd en dat de resultaten op aanvraag worden verstrekt aan elke geïnteresseerde. Deze informatie zal niet op een later tijdstip dan eender welke informatie die kan worden gegeven aan de leden van een privéorganisatie worden bekendgemaakt;

c)

de resultaten van de werkzaamheden worden ter benutting onder gelijke voorwaarden qua kosten en tijdstip ter beschikking gesteld aan alle betrokken partijen, waaronder de begunstigde van de steun;

d)

de steun voldoet aan de voorwaarden vermeld in bijlage II „Interne ondersteuning: grondslag voor vrijstelling van reductieverplichtingen” van de landbouwovereenkomst die is gesloten in het kader van de Uruguay-Ronde van de multilaterale handelsbesprekingen.

(163)

In het onderhavige geval zijn de gegevens van elke economische studie, evenals die van de studies die zijn uitgevoerd na ieder onderzoeksprogramma, in hun definitieve vorm, op grote schaal verspreid. Er is daadwerkelijk systematisch overgegaan tot publicatie en verspreiding van de resultaten van alle met steun van het fonds uitgevoerde studies, zodat de veehouders en hun organisaties op het terrein er gebruik van kunnen maken en er zonder uitzondering toegang toe hebben.

(164)

Er worden twee belangrijke verspreidingskanalen gebruikt: de beroepsorganisaties van veehouders en het instituut voor de veehouderij, door de onder veehouders en technici op grote schaal verspreide technische en economische publicaties.

(165)

Gezien het algemeen belang van de werkzaamheden, worden de resultaten niet voor commerciële doeleinden gebruikt. De kwestie van de kosten van de exploitatierechten of de toegangsvoorwaarden tot een exploitatierecht is dus niet aan de orde. De werkelijke begunstigden van de maatregelen zijn alle houders van runderen en schapen, onder wie de theoretische en praktische resultaten van de werkzaamheden worden verspreid.

(166)

De gefinancierde studies geven geen aanleiding tot enige rechtstreekse betaling aan producenten of verwerkers. Zij voldoen aan de algemene en specifieke criteria vermeld in bijlage II „Interne ondersteuning: grondslag voor vrijstelling van reductieverplichtingen” van de landbouwovereenkomst die is gesloten in Marrakesh in het kader van de Uruguay-Ronde van de multilaterale handelsbesprekingen.

(167)

De Commissie is van oordeel dat de overheidsuitgaven voor de financiering van de onderhavige maatregelen voor onderzoek en experimenten voldoen aan de criteria welke zijn vastgelegd in de communautaire wetgeving die in dezen van toepassing is.

2.6.   DE FINANCIERING VAN DE STEUN

(168)

Omdat de staatssteun wordt gefinancierd met parafiscale heffingen (de verplichte vrijwillige bijdragen) moet de Commissie zowel de gefinancierde maatregelen, d.w.z. de steun, als de wijze van financiering onderzoeken. Volgens het Hof van Justitie (51) moet de Commissie, wanneer de wijze van financiering van een steunmaatregel, met name als het gaat om verplichte bijdragen, integraal deel uitmaakt van de maatregel, bij haar onderzoek rekening houden met de wijze van financiering ervan.

(169)

Verschillende elementen worden in aanmerking genomen om te bepalen of de wijze van financiering integraal deel uitmaakt van de steunmaatregel: de opbrengst van de heffing moet noodzakelijkerwijs voor de financiering van de steun worden bestemd (52), krachtens de relevante nationale regeling moet de heffing bestemd zijn voor de steun (53) en de opbrengst van de heffing moet rechtstreeks invloed hebben op de omvang van de steun (54).

(170)

Na toepassing van deze criteria op de onderhavige maatregelen stelt de Commissie het volgende vast. Ten eerste worden de verplichte heffingen bepaald op grond van de rechtsgrondslag van de betreffende maatregelen, te weten de sectorale overeenkomsten, bij besluit algemeen bindend verklaard. Dit betekent dat iedere heffing uitsluitend ten behoeve van het betreffende fonds wordt geheven, zonder dat deze is bestemd voor de algemene begroting van Interbev of van de staat. De heffing moet dus worden beschouwd als bestemd voor de financiering van de steun en zij moet hiervoor krachtens de betreffende nationale regeling worden aangewend. Ten tweede worden de steunmaatregelen uitsluitend gefinancierd uit de sectorale heffingen. Interbev gebruikt geen andere bronnen van financiering om de financiering van de geplande maatregelen aan te vullen. Men kan daarom concluderen dat de opbrengst van de heffing rechtstreeks invloed heeft op de omvang van de staatssteun.

(171)

Op grond van deze elementen komt de Commissie tot de conclusie dat de wijze van financiering van de steun, in dit geval de verplichte vrijwillige bijdragen, integraal deel uitmaakt van de steunmaatregel en dus in aanmerking moet worden genomen bij het onderzoek naar de verenigbaarheid van de steun. Omdat deze wijze van financiering in strijd kan zijn met artikel 110 VWEU, kan de Commissie de steunregeling niet verenigbaar verklaren als deze een onderscheid maakt tussen ingevoerde producten en binnenlandse producten (55), of tussen uitgevoerde producten en binnenlandse producten (56).

(172)

In dit geval is de heffing geheven over de binnenlandse productie en in gelijke mate over uitgevoerd vlees of uitgevoerde dieren (in het kader van de verplichte vrijwillige bijdragen op vlees) en ingevoerde dieren (in het kader van de door het FNE ontvangen verplichte vrijwillige bijdragen).

(173)

Het onderzoek van de Commissie heeft betrekking op bepaalde aspecten die samenhangen met de bijdragen op vlees en de FNE-bijdragen, in zoverre deze de handel in de Gemeenschap konden beïnvloeden.

2.6.1.    De bijdragen op vlees (Interbev-bijdragen)

2.6.1.1.   Ingevoerd vlees

(174)

Zoals uiteengezet in overweging 82, had de Franse wetgeving de bijdrage op ingevoerd vlees tussen 1996 en 2004 niet bindend verklaard. Deze bijdrage behoort dus niet tot het toepassingsgebied van dit besluit, aangezien zij geen vorm van staatssteun is. Daarvoor ontbreekt een van de beslissende elementen vermeld in overweging 10, namelijk het verplichte karakter. Daarom en op basis van het voorgaande, vormen de maatregelen die zijn gefinancierd uit de heffing op ingevoerde producten geen staatssteun en vallen zij dan ook niet onder dit besluit.

2.6.1.2.   Uitgevoerde producten

(175)

Zoals uiteengezet in overweging 16 en volgende (57), wordt de bijdrage vanaf 1 januari 1996 geheven over producten die naar een EU-lidstaat worden verzonden, hoewel in 2001 een gedeeltelijke teruggave van deze bijdrage is ingesteld. Deze bijdrage zou, volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie, kunnen leiden tot discriminatie van exporteurs als de gefinancierde maatregelen niet voor hen bestemd zijn en de op hen drukkende last niet wordt gecompenseerd (58). Er moet dus worden aangetoond dat de bestemming van de opbrengst van deze bijdrage de nationale, in Frankrijk verhandelde productie niet heeft bevoordeeld ten koste van de nationale uitgevoerde productie.

(176)

De specifiek op dieren en producten uitgevoerde gerichte maatregelen betroffen met name afzetbevorderingsactiviteiten (bijvoorbeeld: internationale beurzen, acties voor informatie en public relations voor de branche, een groene week in Berlijn, opleiding tot versnijden in het buitenland).

(177)

Maatregelen betreffende alle dieren en producten, voor alle markten, in Frankrijk en daarbuiten, betroffen met name reclameacties zoals de campagnes over „het Europese kwaliteitsrund”, orgaanvlees, vleesrassen en een aantal onderzoeksacties naar voedselveiligheid, dierenwelzijn, kwaliteitsbeheer, kenmerken van een product, het verkrijgen van een keurmerk of de traceerbaarheid van rundvlees en de resultaten daarvan zijn wijd verspreid in Frankrijk zowel als daarbuiten.

i)   Bijdragen op naar andere lidstaten verzonden dieren en vlees

(178)

Volgens de Franse autoriteiten vertegenwoordigden de maatregelen die ten goede kwamen aan naar andere lidstaten verzonden producten en dieren, afzonderlijk of samen met andere producten, niet het totaal van de door de verplichte vrijwillige bijdragen gefinancierde maatregelen.

(179)

Er moet globaal van jaar tot jaar worden vastgesteld of de naar andere lidstaten verzonden producten hebben geprofiteerd van de sectorale maatregelen.

(180)

De volgende tabel toont de verdeling van de opbrengsten in euro uit de verplichte vrijwillige bijdragen over de verschillende maatregelen van Interbev van jaar tot jaar, evenals het percentage van de maatregelen die uitsluitend bestemd waren voor uitgevoerd vlees en uitgevoerde dieren of ook over binnenlandse producten en dieren.

Jaar

Maatregelen voor alle producten

Maatregelen alleen voor Franse producten

Maatregelen alleen voor uitgevoerde producten

Totaal van de maatregelen/jaar

% van het totaal van de gefinancierde maatregelen

(afgerond)

1996

5 517 088,95

13 308 769,70

2 101 111,35

20 926 970,00

36

1997

9 244 861,43

8 723 278,25

2 104 379,32

20 072 518,99

56

1998

8 995 703,14

11 214 605,23

927 146,63

21 137 455,00

46

1999

9 780 064,41

10 308 559,00

1 058 778,36

21 447 401,76

50

2000

8 245 970,18

10 126 453,50

991 754,32

19 264 178,00

47

2001

9 447 359,23

15 115 169,26

1 720 267,50

26 282 796,00

42

2002

10 553 240,96

24 553 282,92

4 326 569,12

39 433 093,00

37

2003

12 626 096,22

21 010 195,68

3 761 566,70

37 398 458,60

43

2004

11 288 281,00

20 527 149,24

4 045 129,24

35 860 559,48

42

(181)

Uit de tabel blijkt dat, voor deze gehele periode, exportproducten gemiddeld van 44 % van de totale uit de verplichte vrijwillige bijdragen gefinancierde maatregelen hebben geprofiteerd. Er moet worden opgemerkt dat de Franse autoriteiten hebben aangegeven dat het totaal van de opbrengsten uit de bijdragen op uitgevoerde producten voor dezelfde periode 15 % bedroeg (59). Bovendien hebben de Franse autoriteiten aangegeven dat 15 % een gemiddelde was en hebben zij de cijfers voor elk jaar meegedeeld, waaruit blijkt dat het totaal van de ontvangen bijdragen uit uitgevoerde producten nooit hoger was dan 18 %.

ii)   Verenigbaarheid met artikel 110 VWEU

(182)

Rekening houdend met de gevolgen van het arrest Nygard  (60) van het Hof van Justitie, evenals met het feit dat de uit de heffing gefinancierde maatregelen staatssteun zijn in de zin van artikel 107 VWEU en dat de heffing niet discriminerend is in strijd met artikel 110 VWEU omdat zij werd geheven op uitgevoerde producten en dieren die in verhouding hebben genoten van de voordelen die hieruit voortvloeiden, is de Commissie van oordeel dat de opbrengsten uit de heffing op uitgevoerde producten bestemd om de maatregelen van Interbev te financieren, een vorm van staatssteun zijn die verenigbaar is met de regels van het VWEU en met name met artikel 107 en dat de aldus gefinancierde staatssteun daarom verenigbaar is met genoemd Verdrag.

2.6.2.    De FNE-bijdragen

2.6.2.1.   Ingevoerde dieren

(183)

Volgens de Franse autoriteiten konden de bijdragen ten behoeve van het FNE tot 2003 tevens worden toegepast op dieren die buiten Frans grondgebied werden gehouden, maar in Frankrijk werden binnengebracht om er te worden geslacht.

(184)

Nadat de Commissie haar twijfels hierover had geuit, hebben de Franse autoriteiten laten weten dat zij de tekst van de sectorale overeenkomst hebben gewijzigd teneinde iedere bijdrage op in Frankrijk ingevoerde of binnengebrachte dieren uit te sluiten. Volgens de Franse autoriteiten worden deze bijdragen uitsluitend geheven op in Frankrijk gehouden en geslachte dieren.

(185)

De wijzigingen van deze sectorale overeenkomst zijn niet aan de Commissie meegedeeld. Slechts de instructie van 2 februari 2005 (zie overweging 87) is ingezonden en daarin wordt aangegeven dat de bijdrage ten behoeve van het FNE alleen wordt geheven op al het vlees van alle in Frankrijk gehouden dieren die op het Franse vasteland worden geslacht.

(186)

Dat betekent dat de bijdrage op vlees van 1 januari 1996 tot en met 30 september 2004 ook op vlees van in Frankrijk geslachte, maar buiten Frankrijk gehouden dieren werd geheven.

(187)

De Franse autoriteiten konden niet aantonen dat de uit die bijdragen gefinancierde maatregelen ten goede kwamen aan de veehouders die hun activiteiten buiten Frans grondgebied uitoefenden. Marktdeelnemers die de verplichte vrijwillige bijdragen moesten betalen en hun producten uitvoerden, ontvingen geen terugbetaling of vermindering, hoewel zij niet alle voordelen van de betreffende maatregelen genoten. Het ging immers om maatregelen voor onderzoek en ontwikkeling en technische ondersteuning, die principieel slechts ten goede kunnen komen aan nationale producten (vlees van in Frankrijk gehouden en geslachte runderen).

(188)

Het feit dat de invoer van levende dieren indertijd slechts marginaal (61) was en dat de importeurs van levende dieren, in de praktijk, als ze dat wilden de mogelijkheid hadden om het tonnage ingevoerde dieren te declareren zodat het van de bijdrage kon worden afgetrokken en teruggave gevraagd kon worden, heeft geen directe gevolgen voor de beoordeling ten gronde van de Commissie. Bovendien valt iedere vorm van discriminatie, hoe onbeduidend ook, binnen het toepassingsgebied van artikel 110 VWEU.

(189)

Gelet op de gevolgen van het arrest Nygard  (62) van het Hof van Justitie, evenals op het feit dat de uit de heffing gefinancierde maatregelen staatssteun zijn in de zin van artikel 107 VWEU en dat de heffing discriminerend is in strijd met artikel 110 VWEU omdat zij werd geheven op producten uit andere lidstaten die evenwel niet van alle voordelen die hieruit voortvloeiden hebben genoten, is de Commissie van oordeel dat de opbrengsten uit de heffing op uit andere lidstaten ingevoerde dieren bestemd om de maatregelen van het FNE te financieren, een vorm van staatssteun zijn die niet verenigbaar is met de interne markt ten opzichte van het Verdrag en met name met artikel 107 en dat de aldus gefinancierde staatssteun daarom onverenigbaar is met genoemd Verdrag.

2.6.2.2.   Uitgevoerde dieren

(190)

Omdat de FNE-bijdragen werden geheven op in Frankrijk gehouden of geslachte dieren, kan de Commissie concluderen dat uitgevoerde producten als zodanig niet onderworpen zijn aan de FNE-bijdrage en dus zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van dit besluit.

3.   ONRECHTMATIGHEID VAN DE STEUN

(191)

Zoals reeds aangegeven in het besluit tot inleiding van de procedure, onderstreept de Commissie dat Frankrijk haar niet op de hoogte heeft gebracht, overeenkomstig artikel 108, lid 3 VWEU, van de besluiten tot derdenbinding waarmee de vrijwillige bijdragen algemeen verplicht werden verklaard, noch van de maatregelen die daarmee gefinancierd werden vóór deze werden toegepast (zie overweging 2 van het onderhavige besluit).

(192)

Artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999 omschrijft onrechtmatige steun nauwkeurig als nieuwe steun die in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU ten uitvoer wordt gelegd. De verplichting om staatssteun aan te melden is bepaald bij artikel 2 van genoemde verordening.

(193)

Allereerst merkt de Commissie over de aard van deze bijdragen op dat deze een handeling van de overheid behoeven alvorens in werking te kunnen treden. Daarom is de Commissie van oordeel dat het hier gaat om parafiscale heffingen, met andere woorden om overheidsmiddelen.

(194)

Omdat de verplichte vrijwillige bijdragen overheidsmiddelen zijn (zoals aangegeven in overweging 106 en volgende) die integraal deel uitmaken van een steunregeling (overweging 171 en volgende) en deze zijn aangewend om voordelen ten behoeve voor bedrijven in de vleessector te financieren, vormt aanmelding bij de Commissie een verplichting die voortvloeit uit artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

(195)

Gezien het feit dat de door Frankrijk uitgevoerde steunmaatregelen elementen van staatsteun bevatten, zoals aangegeven bij de overwegingen 123 en 124, gaat het om nieuwe steun die niet bij de Commissie is aangemeld en door dat feit onrechtmatig is in de zin van het Verdrag.

(196)

Volgens de mededeling van de Commissie inzake de bepaling van de regels welke van toepassing zijn op de beoordeling van onrechtmatige staatsteun (63) in de zin van artikel 1, onder f, van Verordening (EG) nr. 659/1999 moet iedere onrechtmatige steunmaatregel worden beoordeeld op basis van de regels en richtsnoeren die op het moment van toekenning van de steun van toepassing waren.

V   CONCLUSIES

(197)

Gezien het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de financiering van deze regeling uit verplichte vrijwillige bijdragen geen bezwaren oproept aangezien deze worden geheven op nationale producten en op uitgevoerde producten en dieren (in dit geval de „bijdragen op vlees” tussen 1996 en 2004).

(198)

Aangezien ook bijdragen zijn geheven over ingevoerde dieren (in dit geval de bijdragen op dieren ten bate van het FNE tussen 1996 en 2004), vloeit uit de voorgaande overwegingen voort dat het systeem van verplichte vrijwillige bijdragen onverenigbaar is met de interne markt wegens overtreding van artikel 110 VWEU, want Frankrijk heeft niet kunnen aantonen dat ook de ingevoerde producten in dezelfde mate van de steun hebben geprofiteerd als de nationale producten.

(199)

Bovendien zijn de onderhavige steunmaatregelen niet bij de Commissie aangemeld in de zin van artikel 108, lid 3, VWEU en vormen zij dus onrechtmatige steun in de zin van artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999.

(200)

De Commissie betreurt dat Frankrijk de genoemde steunmaatregelen ten uitvoer heeft gelegd in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU.

(201)

Omdat het gaat om steunmaatregelen die ten uitvoer zijn gelegd zonder het definitieve besluit van de Commissie af te wachten, moet erop worden gewezen dat, gezien het dwingende karakter van de procedureregels van artikel 108, lid 3, VWEU, regels waarvan ook het Hof van Justitie het directe gevolg in verschillende arresten (64) heeft erkend, de onrechtmatigheid van de beoordeelde steun achteraf niet kan worden weggenomen (65).

(202)

Het Hof van Justitie heeft er nog eens aan herinnerd dat, wanneer de wijze waarop een steunmaatregel wordt gefinancierd integrerend deel uitmaakt van de steunmaatregel en deze wordt ingevoerd zonder dat hij wordt aangemeld, de nationale rechterlijke instanties in principe gehouden zijn teruggave te bevelen van de heffingen of de specifiek geheven bijdragen om deze steun te financieren. Het herinnert er ook aan dat het de taak is van de nationale rechterlijke instanties de rechten van de justitiabelen te beschermen tegenover een eventuele niet-naleving door de nationale autoriteiten van het verbod de steunmaatregelen uit te voeren zoals bedoeld in artikel 108, lid 3, laatste zin van het VWEU, dat direct gevolg heeft. Een dergelijke niet-naleving, ingeroepen door de justitiabelen die zich erop kunnen beroepen en vastgesteld door de nationale autoriteiten, moet deze laatste ertoe brengen er alle gevolgen uit te trekken, in overeenstemming met hun nationaal recht, zowel wat betreft de geldigheid van de handelingen die leiden tot tenuitvoerlegging van de betreffende steunmaatregelen als de inning van de toegekende financiële steun (66).

(203)

De Commissie is van oordeel dat het in het onderhavige geval aangewezen is een voorwaardelijk besluit te nemen met gebruikmaking van de in artikel 7, lid 4, van Verordening (EG) nr. 659/1999 geboden mogelijkheid, volgens welke de Commissie aan een besluit voorwaarden kan verbinden die haar in staat stellen de steun als verenigbaar met de interne markt te beschouwen, alsmede verplichtingen op te leggen die het toezicht op de naleving van het besluit mogelijk maken.

(204)

Om de schending van artikel 110 VWEU te herstellen en zo met terugwerkende kracht de discriminatie weg te nemen, moet Frankrijk het deel van de heffing die gold voor ingevoerde producten (bijdragen op dieren ten bate van het FNE tussen 1996 en 2004), terugbetalen in verhouding tot de voordelen van de steunmaatregelen waarvan zij niet hebben geprofiteerd. Herstel van deze schending maakt de betreffende steunmaatregelen verenigbaar met artikel 107 VWEU.

(205)

De Commissie stelt de voorwaarden voor deze terugbetaling vast. Zo moet Frankrijk de bijdrageplichtigen het deel van de bijdrage dat gold voor bovengenoemde ingevoerde producten tussen de datum van inwerkingtreding van de bijdrage en 30 september 2004 terugbetalen met volledige inachtneming van de volgende voorwaarden:

a)

als zij, binnen de overeenkomstig de nationale wetgeving gestelde termijn en in geen geval binnen de zes maanden volgend op de kennisgeving van dit besluit, het bewijs kunnen leveren dat de verplichte vrijwillige bijdragen zijn opgelegd voor ingevoerde producten, kunnen de bijdrageplichtigen terugbetaling eisen van het proportionele deel van de bijdrage dat bestemd was voor de financiering van diensten die uitsluitend ten goede kwamen aan binnenlandse producten;

b)

Frankrijk stelt de mate van de eventuele discriminatie van de ingevoerde producten vast. Daartoe berekent Frankrijk, in de loop van een referentieperiode, het equivalent in geld tussen de totaal voor deze heffing uit binnenlandse producten ontvangen bedragen en de voordelen waarvan uitsluitend deze producten profiteren;

c)

de terugbetaling moet plaatsvinden binnen een termijn van maximaal zes maanden vanaf de indiening van de aanvraag;

d)

de terugbetaalde bedragen moeten worden aangepast, rekening houdend met de rente vanaf de datum waarop ze zijn ontvangen tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling. Deze rente wordt berekend op basis van het referentietarief van de Commissie volgens de methode waarmee de referentietarieven- en disconteringspercentages worden vastgesteld;

e)

de Franse autoriteiten accepteren van de bijdrageplichtigen elk billijk bewijs dat aantoont dat zij de bijdrage op producten afkomstig uit andere lidstaten hebben betaald;

f)

het recht op teruggave kan niet worden onderworpen aan andere voorwaarden, met name dat de bijdrage niet is doorberekend;

g)

wanneer een bijdrageplichtige de bijdrage nog niet heeft betaald, zien de Franse autoriteiten officieel af van betaling van het deel dat overeenkomt met de bijdrage op uit andere lidstaten ingevoerde producten waarvoor is aangetoond dat het bestemd is voor financiering van steunmaatregelen die uitsluitend binnenlandse producten ten goede komen. Zij zien ook af van eventuele rente op deze late betalingen;

h)

wanneer de Commissie daarom vraagt, verbindt Frankrijk zich ertoe een volledig verslag in te dienen waaruit de goede tenuitvoerlegging van de terugbetaling blijkt;

i)

als een soortgelijke bijdrage in een andere lidstaat is opgelegd voor dezelfde producten die in Frankrijk belast waren, verbinden de Franse autoriteiten zich ertoe de bijdrageplichtigen het deel van de bijdrage op de producten uit die andere lidstaat terug te betalen;

j)

Frankrijk verbindt zich ertoe dit besluit bekend te maken aan alle potentiële bijdrageplichtigen.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Staatssteun voor afzetbevordering, reclame, technische ondersteuning, onderzoek en ontwikkeling die Frankrijk onrechtmatig tenuitvoer heeft gelegd in overtreding van artikel 108, lid 3, VWEU, gefinancierd met een parafiscale heffing (verplichte vrijwillige bijdragen op tussen 1996 en 2004 naar andere lidstaten verzonden vlees en levende dieren, en op tussen 1996 en 2004 geïmporteerde levende dieren) is met de interne markt verenigbare staatssteun volgens artikel 107, lid 3, onder c), VWEU gedurende de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van de bijdrage tot en met 30 september 2004, onder het voorbehoud dat Frankrijk alle in lid 2 van genoemd artikel vermelde voorwaarden in acht neemt.

2.   Frankrijk moet de bijdrageplichtigen het deel van de bijdrage dat gold voor producten die vanaf de datum van inwerkingtreding van de bijdrage tot en met 30 september 2004 zijn ingevoerd, terugbetalen met volledige inachtneming van de volgende voorwaarden:

a)

als zij binnen de overeenkomstig de nationale wetgeving gestelde termijn en in geen geval binnen de zes maanden volgend op de kennisgeving van dit besluit het bewijs kunnen leveren dat de verplichte vrijwillige bijdragen zijn opgelegd voor ingevoerde producten, kunnen de bijdrageplichtigen terugbetaling eisen van het proportionele deel van de bijdrage dat bestemd was voor de financiering van diensten die uitsluitend ten goede kwamen aan binnenlandse producten,

b)

Frankrijk stelt de mate van de eventuele discriminatie van de ingevoerde producten vast. Daartoe berekent Frankrijk, in de loop van een referentieperiode, het equivalent in geld tussen de totaal voor deze heffing uit binnenlandse producten ontvangen bedragen en de voordelen waarvan uitsluitend deze producten profiteren,

c)

de terugbetaling moet plaatsvinden binnen een termijn van maximaal zes maanden vanaf de indiening van de aanvraag,

d)

de terugbetaalde bedragen moeten worden aangepast, rekening houdend met de rente vanaf de datum waarop ze zijn ontvangen tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling. Deze rente wordt berekend op basis van het referentietarief van de Commissie volgens de methode waarmee de referentietarieven- en disconteringspercentages worden vastgesteld,

e)

de Franse autoriteiten accepteren van de bijdrageplichtigen elk billijk bewijs dat aantoont dat zij de bijdrage op producten afkomstig uit andere lidstaten hebben betaald,

f)

het recht op teruggave kan niet worden onderworpen aan andere voorwaarden, met name dat de bijdrage niet is doorberekend,

g)

wanneer een bijdrageplichtige de bijdrage nog niet heeft betaald, zien de Franse autoriteiten officieel af van betaling van het deel dat overeenkomt met de bijdrage op uit andere lidstaten ingevoerde producten waarvoor is aangetoond dat het bestemd is voor financiering van steunmaatregelen die uitsluitend binnenlandse producten ten goede komen. Zij zien ook af van eventuele rente op deze late betalingen,

h)

wanneer de Commissie daar om vraagt, verbindt Frankrijk zich ertoe een volledig verslag in te dienen waaruit de goede tenuitvoerlegging van de terugbetaling blijkt,

i)

als een soortgelijke bijdrage in een andere lidstaat is opgelegd voor dezelfde producten die in Frankrijk belast waren, verbinden de Franse autoriteiten zich ertoe de bijdrageplichtigen het deel van de bijdrage op de producten uit die andere lidstaat terug te betalen,

j)

Frankrijk verbindt zich ertoe dit besluit bekend te maken aan alle potentiële bijdrageplichtigen.

Artikel 2

Frankrijk stelt de Commissie binnen een termijn van twee maanden vanaf de kennisgeving van dit besluit op de hoogte van de maatregelen die voor de uitvoering ervan zijn genomen.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2011.

Voor de Commissie

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  Met ingang van 1 december 2009 worden de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag respectievelijk de artikelen 107 en 108 VWEU. In beide gevallen zijn de bepalingen in wezen identiek. In dit besluit moeten de verwijzingen naar de artikelen 107 en 108 VWEU zo nodig worden verstaan als verwijzingen naar de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag.

(2)  Besluit C(2003) 2057 definitief van de Commissie van 9 juli 2003 (PB C 189 van 9.8.2003, blz. 21).

(3)  Informatie van de internetwebsite www.interbev.asso.fr.

(4)  Journal Officiel de la République française nr. 299 van 27 december 1995.

(5)  1 FRF = 0,15 EUR.

(6)  Journal Officiel de la République française nr. 227 van 30 september 2001.

(7)  Journal Officiel de la République française nr. 299 van 24 december 1995.

(8)  Journal Officiel de la République française nr. 227 van 30 september 2001.

(9)  Voor een volledig overzicht van het besluit, zie besluit C(2003) 2057 definitief van de Commissie van 9 juli 2003, eerder geciteerd in voetnoot 2.

(10)  PB C 319 van 27.12.2006, blz. 1.

(11)  PB C 28 van 1.2.2000, blz. 2.

(12)  PB C 302 van 12.11.1987, blz. 6.

(13)  PB C 252 van 12.9.2001, blz. 5.

(14)  Brief van de Commissie aan de lidstaten nr. S/75/29416 van 19 september 1975.

(15)  PB C 45 van 17.2.1996, blz. 5.

(16)  PB C 48 van 13.2.1998, blz. 2.

(17)  Frankrijk heeft inlichtingen gezonden na de inleiding van de officiële onderzoeksprocedure, zoals aangegeven in deel III („Commentaar van Frankrijk”).

(18)  Arrest van 23 april 2002, zaak C-234/99, Nygård, Jurispr. 2002 blz. I-3657.

(19)  Jurispr. 2003, blz. I-5263.

(20)  Rondschrijven van 2 februari 2005: „Er wordt met name aan herinnerd dat de heffing van de Interbev- en de FNE-bijdragen betrekking hebben op het slachten van in Frankrijk gehouden en geslachte dieren. Daarom worden in het buitenland geboren en gehouden dieren, indien zij in Frankrijk worden geslacht, niet belast […]”.

(21)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21.

(22)  PB L 148 van 28.6.1968, blz. 24.

(23)  PB L 341 van 22.12.2001, blz. 3.

(24)  PB L 312 van 20.11.1998, blz. 1.

(25)  PB L 289 van 7.10.1989, blz. 1.

(26)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(27)  Ontheffing (zonder gevolgen voor dit besluit) van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006 en (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16).

(28)  Arrest van 24 juli 2003, zaak C-280/00, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg, Jurispr. 2003 blz. I-7747; en het arrest van 27 november 2003, gevoegde zaken C-34/01, C-35/01, C-36/01, C-37/01 en C-38/01 Enirisorse, Jurispr. 2003 blz. I-14243.

(29)  Arrest van 22 mei 2003, zaak C-355/00, Fresko, Jurispr. 2003, blz. I-5263.

(30)  Zaak C-303/88, Italië/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1433, overweging nr. 11, zaak C-482/99 Frankrijk/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I 4397, overweging nr. 24 evenals zaak C-126/01 GEMO, Jurispr. 2003, blz. I-13769, overweging nr. 24.

(31)  Arrest van 20 september 2007, zaak T-136/05, Salvat e.a./Commissie, (T-136/05, Jurispr. 2007 blz. II-4063).

(32)  Arrest van 16 mei 2000, zaak C-83/98 P, France/Ladbroke Racing Ltd en Commissie, Jurispr. blz. I-3271, punt 50.

(33)  Arrest van 20 september 2007, Salvat e.a./Commissie, eerder geciteerd voetnoot 31.

(34)  Arrest van 15 juli 2004, zaak C-345/02, Pearle e.a, Jurispr. 2004 blz. I-7139.

(35)  Arrest van 17 september 1980, zaak C-730/79, Philip Morris/Commissie, Jurispr. 1980 blz. 2671.

(36)  Agriculture in the European Union, Statistical and economic information 2002. Directoraat-generaal Landbouw, Europese Commissie.

(37)  Bron Eurostat.

(38)  Arrest van 21 oktober 2003, gevoegde zaken C-261/01 en C-262/01, Van Calster en Cleeren, Jurispr. 2003, blz. I-12249, de punten 51 en 52: „51. […], moet de lidstaat […] niet alleen de voorgenomen steunmaatregel stricto sensu aanmelden, maar ook de wijze van financiering van de steun voor zover deze integraal deel uitmaakt van de voorgenomen maatregel”.

(39)  PB C 149 van 9.8.2003, blz. 21.

(40)  Mededeling van de Commissie C(2002) 458, PB C 119 van 25.2.2002.

(41)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(42)  Fragment uit de mededeling van de Commissie: „[de Commissie] zal de verenigbaarheid van deze steun met de interne markt steeds beoordelen aan de hand van inhoudelijke criteria die worden gehanteerd in elk instrument dat van kracht was op het ogenblik waarop de steun werd verleend”.

(43)  Jurispr. 2003, blz. I-5263.

(44)  Zie voetnoot 12.

(45)  Zie voetnoot 13.

(46)  Zie voetnoot 14.

(47)  Zie voetnoot 11.

(48)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 1.

(49)  Brief van de Commissie aan de lidstaten nr. S/75/29416 van 19 september 1975.

(50)  Zie voetnoot 11.

(51)  Arrest van 21 oktober 2003, Van Calster, zaken C-261/01 en C-262/01, Jurispr., 2003, blz. I-12249, punt 49.

(52)  Arrest van 13 januari 2005, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, zaak C-174/02, Jurispr., 2005, blz. I-85, punt 26; 7 september 2006, Laboratoires Boiron, zaak C-526/04, Jurispr., 2006, blz. I-7529, punt 44.

(53)  Arrest van 13 januari 2005, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, zaak C-174/02, Jurispr., 2005, blz. I-85, punt 26; 27 oktober 2005, Nazairdis, zaken C-266/04 tot C-270/04, C-276/04 en C-321/04 tot C-325/04, Jurispr., 2005, blz. I-9481, de punten 46-49.

(54)  Arrest van 13 januari 2005, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, C-174/02, Jurispr., 2005, blz. I-85, punt 28; 15 juni 2006, Air Liquide, gevoegde zaken C-393/04 en C 41/05, Jurispr., 2006, blz. I-5293, punt 46.

(55)  Arrest van 21 oktober 2003, Van Calster, gevoegde zaken C-261/01 en C-262/01, Jurispr., 2003, blz. I-12249, punt 48.

(56)  Arrest van 23 april 2002, Nygard, zaak C-234/99, Jurispr. 2002, blz. I-3657.

(57)  Zie ook overweging 88 en volgende.

(58)  Arrest van 23 april 2002, Nygard, eerder geciteerd in voetnoot 56.

(59)  Zie ook overweging 94 en volgende.

(60)  Arrest van 23 april 2002, Nygard, eerder geciteerd in voetnoot 56.

(61)  Volgens de door de Franse autoriteiten (douanediensten) meegedeelde cijfers zijn in 200124 933„vette grote runderen” geïmporteerd en 22 250 in 2002. Het aantal binnenlandse geslachte dieren ligt in de orde van 4 miljoen; het aantal ingevoerde levende dieren bedraagt dus slechts 0,58 % van het totaal aantal geslachte dieren.

(62)  Arrest van 23 april 2002, Nygard, eerder geciteerd in voetnoot 56.

(63)  PB C 119 van 22.5.2002, blz. 22.

(64)  Arrest van het Hof van 19 juni 1973 in de zaak 77/72, Capolongo, Jurispr. 1973, blz. 611; 11 december 1973 in de zaak 120/73, Lorenz, Jurispr. 1973, blz. 1471; 22 maart 1977 in de zaak 78/76, Steinicke en Weinlig, Jurispr. 1977, blz. 595.

(65)  Arrest van het Hof van 21 november 1991 in de zaak C-354/90, Fédération nationale du commerce extérieur des produits alimentaires en andere/Frankrijk, Jurispr. 1991, blz I-5505; en van 21 oktober 2003, Van Calster, gevoegde zaken C-261/01 en C-262/01, Jurispr. 2003, blz. I-12249.

(66)  Arrest van het Hof van 21 oktober 2003, gevoegde zaken C-261/01 en C-262/01, Van Calste e.a., Jurispr. 2003, blz. I-12249.


1.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/34


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 15 februari 2012

betreffende een financiële bijdrage van de Unie in de kosten van urgente maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza in Duitsland, Italië en Nederland in 2011

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 776)

(Slechts de teksten in de Duitse, de Italiaanse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

(2012/132/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking 2009/470/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels die ernstige gevolgen heeft voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij en die de handel binnen de Unie en de uitvoer naar derde landen verstoort.

(2)

Bij een uitbraak van aviaire influenza bestaat het risico dat de ziekteverwekker naar andere pluimveebedrijven in de betrokken lidstaat of via de handel in levend pluimvee of pluimveeproducten naar andere lidstaten en naar derde landen wordt verspreid.

(3)

Richtlijn 2005/94/EG van de Raad (2) betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza voorziet in maatregelen die bij een uitbraak van de ziekte onmiddellijk door de lidstaten moeten worden toegepast om verdere verspreiding van het virus te voorkomen.

(4)

Beschikking 2009/470/EG stelt de procedures vast voor de financiële bijdrage van de Unie in de kosten van specifieke veterinaire maatregelen, waaronder urgente maatregelen. Ingevolge artikel 4, lid 2, van die beschikking kunnen de lidstaten een financiële bijdrage ontvangen in de kosten van bepaalde maatregelen ter uitroeiing van aviaire influenza.

(5)

In artikel 4, lid 3, eerste en tweede streepje, van Beschikking 2009/470/EG worden de percentages vastgesteld van de door de lidstaten gemaakte kosten die door de financiële bijdrage van de Unie kunnen worden gedekt.

(6)

Voor de betaling van een financiële bijdrage van de Unie in de kosten van urgente maatregelen voor de uitroeiing van aviaire influenza gelden de voorschriften van Verordening (EG) nr. 349/2005 van de Commissie van 28 februari 2005 tot vaststelling van voorschriften inzake de financiering door de Unie van de in Beschikking 90/424/EEG van de Raad bedoelde urgente maatregelen en maatregelen ter bestrijding van bepaalde dierziekten (3).

(7)

In Duitsland, Italië en Nederland hebben zich in 2011 uitbraken van aviaire influenza voorgedaan. Duitsland, Italië en Nederland hebben overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG maatregelen ter bestrijding van die uitbraken genomen.

(8)

De autoriteiten van Duitsland, Italië en Nederland konden door overlegging van verslagen in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid en door voortdurende verstrekking van informatie over de ontwikkeling van de situatie met betrekking tot de ziekte aantonen dat zij de in Richtlijn 2005/94/EG vastgestelde bestrijdingsmaatregelen op doeltreffende wijze ten uitvoer hebben gelegd.

(9)

De autoriteiten van Duitsland, Italië en Nederland hebben dus voldaan aan hun technische en administratieve verplichtingen met betrekking tot de maatregelen zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, van Beschikking 2009/470/EG en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 349/2005.

(10)

Het juiste bedrag van de financiële bijdrage van de Unie kan nog niet worden vastgesteld, daar de verstrekte gegevens over de kosten van de schadeloosstellingen en over de huishoudelijke uitgaven slechts ramingen zijn.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Financiële bijdrage van de Unie aan Duitsland, Italië en Nederland

1.   Aan Duitsland, Italië en Nederland wordt een financiële bijdrage van de Unie verleend in de door die lidstaten gemaakte kosten voor krachtens artikel 4, leden 2 en 3, van Beschikking 2009/470/EG genomen maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza in Duitsland, Italië en Nederland in 2011.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage wordt vastgesteld in een later besluit volgens de procedure van artikel 40, lid 2, van Beschikking 2009/470/EG.

Artikel 2

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland, de Italiaanse Republiek en het Koninkrijk Nederland.

Gedaan te Brussel, 15 februari 2012.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30.

(2)  PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.

(3)  PB L 55 van 1.3.2005, blz. 12.


1.3.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/36


BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 27 februari 2012

tot intrekking van Besluit ECB/2010/3 inzake tijdelijke maatregelen betreffende door de Griekse regering uitgegeven of gegarandeerde verhandelbare schuldbewijzen

(ECB/2012/2)

(2012/133/EU)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid het eerste streepje van artikel 127, lid 2,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna de „ESCB-statuten” genoemd), inzonderheid artikel 12.1 en het tweede streepje van artikel 34.1 juncto het eerste streepje van artikel 3.1 en artikel 18.2,

Overwegende:

(1)

Luidens artikel 18.1 van de ESCB-statuten mogen de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro hebben aangenomen krediettransacties verrichten met kredietinstellingen en andere marktpartijen, waarbij de verleende kredieten worden gedekt door toereikend onderpand. De beleenbaarheidscriteria voor onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem zijn vastgelegd in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 van 20 september 2011 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem (1) (hierna de „Algemene Documentatie” genoemd).

(2)

Luidens hoofdstuk 1.6 van de Algemene Documentatie kan de Raad van bestuur van de ECB te allen tijde besluiten tot aanpassing van de instrumenten, voorwaarden, criteria en procedures voor de tenuitvoerlegging van de monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem. Luidens hoofdstuk 6.3.1 van de Algemene Documentatie behoudt het Eurosysteem zich het recht voor te bepalen of een emissie, emittent, debiteur of garant aan de vereisten voor hoge kwaliteitseisen voor kredietstandaards voldoet, zulks op basis van alle informatie die het relevant acht.

(3)

Besluit ECB/2010/3 van 6 mei 2010 inzake tijdelijke maatregelen betreffende door de Griekse regering uitgegeven of gegarandeerde verhandelbare schuldbewijzen (2), schortte bij wijze van uitzonderlijke maatregel de minimumvereisten van het Eurosysteem voor kredietkwaliteitsdrempels op die van toepassing zijn op verhandelbare schuldbewijzen die de Griekse regering heeft uitgegeven of die zijn uitgegeven door in Griekenland gevestigde entiteiten en volledig worden gegarandeerd door de Griekse regering.

(4)

De Helleense Republiek heeft besloten aan houders van door de Griekse regering uitgegeven verhandelbare schuldbewijzen een aanbod tot schuldenruil te doen in de context van de betrokkenheid van de particuliere sector.

(5)

Het door de Helleense Republiek gedane aanbod tot schuldenruil heeft de geschiktheid van verhandelbare schuldinstrumenten die de Griekse regering heeft uitgegeven, dan wel die zijn uitgegeven door in Griekenland gevestigde entiteiten en volledig worden gegarandeerd door de Griekse regering, als onderpand voor transacties van het Eurosysteem verder verminderd.

(6)

Besluit ECB/2010/3 dient te worden ingetrokken.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Intrekking van Besluit ECB/2010/3

Besluit ECB/2010/3 wordt ingetrokken.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 28 februari 2012.

Gedaan te Frankfurt am Main, 27 februari 2012.

De President van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 331 van 14.12.2011, blz. 1.

(2)  PB L 117 van 11.5.2010, blz. 102.