ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2011.271.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 271

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
18 oktober 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1027/2011 van de Commissie van 13 oktober 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij op witte marlijn in gebied Atlantische Oceaan door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1028/2011 van de Commissie van 13 oktober 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij op Beryx spp. in gebied uniale wateren en internationale wateren van III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

3

 

*

Verordening (EU) nr. 1029/2011 van de Commissie van 13 oktober 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij op zeeduivels in gebied VIIIa, VIIIb, VIIId en VIIIe door vaartuigen die de vlag van België voeren

5

 

*

Verordening (EU) nr. 1030/2011 van de Commissie van 13 oktober 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij op gaffelkabeljauw in gebied uniale wateren en internationale wateren van VIII en IX door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

7

 

*

Verordening (EU) nr. 1031/2011 van de Commissie van 13 oktober 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij op zwarte haarstaartvis in gebied uniale wateren en internationale wateren van VIII, IX en X door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

9

 

*

Verordening (EU) nr. 1032/2011 van de Commissie van 13 oktober 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij op wijting in gebied VIII door vaartuigen die de vlag van België voeren

11

 

*

Verordening (EU) nr. 1033/2011 van de Commissie van 13 oktober 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij op scharretongen in gebied VIIIa, VIIIb, VIIId en VIIIe door vaartuigen die de vlag van België voeren

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1034/2011 van de Commissie van 17 oktober 2011 betreffende het veiligheidstoezicht op het gebied van luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010 ( 1 )

15

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 van de Commissie van 17 oktober 2011 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 482/2008 en (EU) nr. 691/2010 ( 1 )

23

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1036/2011 van de Commissie van 17 oktober 2011 tot vaststelling, voor het boekjaar 2012 van het Europees Landbouwgarantiefonds, van de bij de berekening van de financieringskosten van de interventies in de vorm van aankoop, opslag en afzet van de voorraden toe te passen rentevoeten

42

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1037/2011 van de Commissie van 17 oktober 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

44

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1038/2011 van de Commissie van 17 oktober 2011 tot wijziging van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2011/12

46

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit 2011/691/GBVB van de Raad van 17 oktober 2011 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo

48

 

 

2011/692/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 14 oktober 2011 betreffende de wens van het Verenigd Koninkrijk Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad, te aanvaarden (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 7228)

49

 

 

IV   Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

 

 

2011/693/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 21 december 2005 betreffende het herstructureringsplan voor de Spaanse steenkoolindustrie en staatssteun voor de jaren 2003-2005, door Spanje voor de jaren 2003 en 2004 ten uitvoer gelegd (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 5410)  ( 1 )

50

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/1


VERORDENING (EU) Nr. 1027/2011 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij op witte marlijn in gebied Atlantische Oceaan door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad van 18 januari 2011 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de EU, van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2011 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 24 van 27.1.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

50/T&Q

Lidstaat

Portugal

Bestand

WHM/ATLANT

Soort

Witte marlijn (Tetrapturus albidus)

Gebied

Atlantische Oceaan

Datum

5.9.2011


18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/3


VERORDENING (EU) Nr. 1028/2011 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij op Beryx spp. in gebied uniale wateren en internationale wateren van III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Portugal voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1225/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot vaststelling, voor 2011 en 2012, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor visbestanden van bepaalde diepzeevissoorten (2) zijn de quota voor 2011 en 2012 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 336 van 21.12.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

51/DSS

Lidstaat

Portugal

Bestand

ALF/3X14-

Soort

Beryx spp.

Gebied

Uniale wateren en internationale wateren van III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV

Datum

5.9.2011


18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/5


VERORDENING (EU) Nr. 1029/2011 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij op zeeduivels in gebied VIIIa, VIIIb, VIIId en VIIIe door vaartuigen die de vlag van België voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad van 18 januari 2011 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de EU, van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2011 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 24 van 27.1.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

40/T&Q

Lidstaat

België

Bestand

ANF/8ABDE.

Soort

Zeeduivels (Lophiidae)

Gebied

VIIIa, VIIIb, VIIId en VIIIe

Datum

13.8.2011


18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/7


VERORDENING (EU) Nr. 1030/2011 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij op gaffelkabeljauw in gebied uniale wateren en internationale wateren van VIII en IX door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1225/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot vaststelling, voor 2011 en 2012, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor visbestanden van bepaalde diepzeevissoorten (2) zijn de quota voor 2011 en 2012 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 336 van 21.12.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

53/DSS

Lidstaat

Spanje

Bestand

GFB/89-

Soort

Gaffelkabeljauw (Phycis blennoides)

Gebied

Uniale wateren en internationale wateren van VIII en IX

Datum

25.6.2011


18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/9


VERORDENING (EU) Nr. 1031/2011 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij op zwarte haarstaartvis in gebied uniale wateren en internationale wateren van VIII, IX en X door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1225/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot vaststelling, voor 2011 en 2012, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor visbestanden van bepaalde diepzeevissoorten (2) zijn de quota voor 2011 en 2012 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 336 van 21.12.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

52/DSS

Lidstaat

Spanje

Bestand

BSF/8910-

Soort

Zwarte haarstaartvis (Aphanopus carbo)

Gebied

Uniale wateren en internationale wateren van VIII, IX en X

Datum

12.7.2011


18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/11


VERORDENING (EU) Nr. 1032/2011 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij op wijting in gebied VIII door vaartuigen die de vlag van België voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad van 18 januari 2011 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de EU, van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2011 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 24 van 27.1.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

41/T&Q

Lidstaat

België

Bestand

WHG/08.

Soort

Wijting (Merlangius merlangus)

Gebied

VIII

Datum

13.8.2011


18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/13


VERORDENING (EU) Nr. 1033/2011 VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij op scharretongen in gebied VIIIa, VIIIb, VIIId en VIIIe door vaartuigen die de vlag van België voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad van 18 januari 2011 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de EU, van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2011 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 24 van 27.1.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

46/T&Q

Lidstaat

België

Bestand

LEZ/8ABDE.

Soort

Scharretongen (Lepidorhombus spp.)

Gebied

VIIIa, VIIIb, VIIId en VIIIe

Datum

13.8.2011


18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1034/2011 VAN DE COMMISSIE

van 17 oktober 2011

betreffende het veiligheidstoezicht op het gebied van luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtvaartnavigatiedienstenverordening”) (1), en met name artikel 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (de luchtruimverordening) (2), en met name artikel 6,

Gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (3), en met name artikel 8 ter,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 216/2008 moet de Commissie, bijgestaan door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart („het Agentschap”) relevante uitvoeringsmaatregelen vaststellen voor een reeks veiligheidsregelgevingseisen voor de tenuitvoerlegging van een functie voor effectief toezicht op de veiligheid van het luchtverkeersbeheer (ATM). Volgens artikel 8 ter van Verordening (EG) nr. 216/2008 moeten deze uitvoeringsmaatregelen worden ontwikkeld op basis van de overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) (4) vastgestelde verordeningen. De onderhavige verordening is gebaseerd op Verordening (EG) nr. 1315/2007 van de Commissie van 8 november 2007 betreffende het veiligheidstoezicht in het luchtverkeersbeheer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2096/2005 (5).

(2)

De rollen en functies van de bevoegde autoriteiten moeten verder worden gedefinieerd op basis van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 216/2008, Verordening (EG) nr. 549/2004, Verordening (EG) nr. 550/2004 en Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging („de interoperabiliteitsverordening”) (6). In die verordeningen zijn eisen met betrekking tot de veiligheid van luchtvaartnavigatiediensten vastgesteld. Terwijl de verleners van luchtvaartnavigatiediensten verantwoordelijk blijven voor de veiligheid van de verleende dienst, moeten de lidstaten zorgen voor effectief toezicht via de bevoegde autoriteiten.

(3)

Deze verordening dient geen betrekking te hebben op militaire operaties en trainingen, zoals bepaald in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 549/2004 en artikel 1, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 216/2008.

(4)

De bevoegde autoriteiten moeten audits van de veiligheidsvoorzieningen en toetsingen uitvoeren overeenkomstig deze verordening, in het kader van de door hen verrichte inspecties en onderzoeken die vereist zijn uit hoofde van Verordening (EG) nr. 216/2008 en Verordening (EG) nr. 550/2004.

(5)

De bevoegde autoriteiten moeten overwegen om de in deze verordening uiteengezette benadering van het veiligheidstoezicht waar mogelijk ook te hanteren op andere toezichtsdomeinen, teneinde doeltreffend en samenhangend toezicht te bieden.

(6)

Alle luchtvaartnavigatiediensten, alsook de luchtverkeersstroomregeling (ATFM) en het luchtruimbeheer (ASM), maken gebruik van functionele systemen die het beheer van het luchtverkeer mogelijk maken. Derhalve dient veiligheidstoezicht te worden uitgeoefend op alle wijzigingen van functionele systemen.

(7)

De bevoegde autoriteiten moeten alle nodige maatregelen treffen wanneer een systeem of een onderdeel van een systeem niet aan de relevante eisen voldoet. In dat verband, en met name wanneer een veiligheidsaanwijzing moet worden uitgevaardigd, moet de bevoegde autoriteit overwegen de aangemelde instanties die betrokken zijn bij de afgifte van de in artikel 5 of artikel 6 van Verordening (EG) nr. 552/2004 vermelde verklaring, opdracht te geven dat technische systeem specifiek te onderzoeken.

(8)

Het jaarlijkse verslag dat de bevoegde autoriteiten uitbrengen over het veiligheidstoezicht draagt bij tot de transparantie en verantwoordelijkheid op het gebied van veiligheidstoezicht. Deze verslagen moeten worden gericht aan de Commissie, het Agentschap en de lidstaten die de bevoegde autoriteit hebben aangewezen of opgericht. De jaarlijkse verslagen over het veiligheidstoezicht moeten voorts ook worden gebruikt in de context van regionale samenwerking, normaliseringsinspecties in het kader van Verordening (EG) nr. 216/2008 en internationale monitoring van het veiligheidstoezicht. De inhoud van het verslag dient relevante informatie te omvatten over de monitoring van de veiligheidsprestaties, de naleving van de toepasselijke veiligheidsregelgevingseisen door de organisaties waarop toezicht wordt uitgeoefend, het programma inzake de audits van de veiligheidsvoorzieningen, de toetsing van de veiligheidsargumenten, de wijzigingen in functionele systemen die door de aan toezicht onderworpen organisaties overeenkomstig de door de bevoegde autoriteit aanvaarde procedures en de door de bevoegde autoriteit uitgevaardigde veiligheidsaanwijzingen worden uitgevoerd.

(9)

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008 en artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 550/2004 moeten de bevoegde autoriteiten passende regelingen voor nauwe onderlinge samenwerking treffen, teneinde te garanderen dat adequaat toezicht wordt uitgeoefend op verleners van luchtvaartnavigatiediensten die diensten verlenen met betrekking tot het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid valt van een andere lidstaat dan die welke het certificaat heeft afgegeven. Overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 216/2008 moeten de bevoegde autoriteiten passende informatie uitwisselen over het veiligheidstoezicht op organisaties.

(10)

Het Agentschap moet de bepalingen van deze verordening verder beoordelen, met name die welke verband houden met het veiligheidstoezicht op wijzigingen, en een advies uitvaardigen om die wijzigingen om te vormen tot een totale systeembenadering, rekening houdende met de integratie van deze bepalingen in de toekomstige gemeenschappelijke regelgevingsstructuur voor de veiligheid van de burgerluchtvaart en met de ervaring die door belanghebbenden en bevoegde autoriteiten is opgedaan. Het advies van het Agentschap moet er ook op gericht zijn de tenuitvoerlegging van het State Safety Programme van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) in de Unie te faciliteren, als onderdeel van deze totale systeembenadering.

(11)

Om bepaalde netwerkfuncties die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 551/2004 zijn opgericht veilig te kunnen uitvoeren, moet de betrokken entiteit voldoen aan bepaalde veiligheidseisen. Die eisen, die beogen te garanderen dat de entiteit of organisatie haar activiteiten veilig uitvoert, zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie van 7 juli 2011 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010 (7). Het betreft organisatorische veiligheidseisen die sterk gelijken op de algemene eisen die zijn vastgesteld in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 van de Commissie (8), maar die zijn aangepast aan de veiligheidsverantwoordelijkheden van de netwerkfuncties. Om een totale systeembenadering van de veiligheidsregelgeving op het gebied van de burgerluchtvaart te ondersteunen, moet op de uitvoering van deze eisen hetzelfde toezicht worden uitgeoefend als op de verleners van luchtvaartnavigatiediensten.

(12)

De groep op hoog niveau inzake de toekomstige Europese luchtvaartregelgeving heeft in zijn aanbevelingen van juli 2007 benadrukt dat het regulerend toezicht moet worden gescheiden van het verrichten van diensten of functies. Overeenkomstig dit beginsel is in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 551/2004 uiteengezet dat passend toezicht moet worden uitgeoefend op de entiteit die is aangewezen om de netwerkfuncties uit te oefenen. Aangezien het Agentschap, overeenkomstig artikel 22 bis van Verordening (EG) nr. 216/2008, reeds de functie van onafhankelijk veiligheidstoezicht op de pan-Europese verleners van luchtverkeersbeheersdiensten/luchtvaartnavigatiediensten uitvoert, zou het volkomen passen in het Europese luchtvaartveiligheidsbeleid om haar te belasten met de ondersteuning van de Commissie bij de uitvoering van dezelfde taken met betrekking tot de Europese netwerkfuncties.

(13)

Verordening (EG) nr. 1315/2007 dient derhalve te worden ingetrokken.

(14)

Verordening (EU) nr. 691/2010 van de Commissie van 29 juli 2010 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2096/2005 (9) moet worden aangepast aan de onderhavige verordening.

(15)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden de eisen vastgesteld voor de uitoefening door de bevoegde autoriteiten van de veiligheidstoezichtsfuncties op het gebied van luchtvaartnavigatiediensten, de luchtverkeersstroomregeling, het luchtruimbeheer voor het algemene luchtverkeer en andere netwerkfuncties.

2.   Deze verordening is van toepassing op de activiteiten van de bevoegde autoriteiten en de namens hen optredende gekwalificeerde instanties met betrekking tot het veiligheidstoezicht op luchtvaartnavigatiediensten, de luchtverkeersstroomregeling, het luchtruimbeheer en andere netwerkfuncties.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 549/2004 en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 216/2008. De definitie van „certificaat” in artikel 2, punt 15, van Verordening (EG) nr. 549/2004 is echter niet van toepassing.

Voorts wordt verstaan onder:

1.   „corrigerende maatregel”: een maatregel om de oorzaak van een vastgesteld geval van niet-overeenstemming weg te nemen;

2.   „functioneel systeem”: een combinatie van systemen, procedures en personeel die georganiseerd is om een functie in de context van luchtverkeersbeheer te vervullen;

3.   „netwerkbeheerder”: het onpartijdige en bevoegde orgaan dat krachtens artikel 6, lid 2 of lid 6, van Verordening (EG) nr. 551/2004 is belast met de uitvoering van de in dat artikel en in deze verordening vastgestelde taken;

4.   „netwerkfuncties”: de specifieke functies die zijn beschreven in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 551/2004;

5.   „organisatie”: een verlener van luchtvaartnavigatiediensten of een entiteit die luchtverkeersstroomregeling, luchtruimbeheer of andere netwerkfuncties uitvoert;

6.   „proces”: een reeks onderling verband houdende of op elkaar inwerkende activiteiten die inputs omzetten in outputs;

7.   „veiligheidsargument”: het aantonen en het bewijs dat een voorgestelde wijziging in een functioneel systeem kan worden uitgevoerd binnen het kader van de doelstellingen of normen die via het bestaande regelgevingskader en overeenkomstig de veiligheidsregelgevingseisen zijn vastgesteld;

8.   „veiligheidsaanwijzing”: een door een bevoegde autoriteit uitgegeven of goedgekeurd document waarin opdracht wordt gegeven actie te ondernemen met betrekking tot een functioneel systeem teneinde de veiligheid opnieuw te garanderen, wanneer uit gegevens blijkt dat de veiligheid van de luchtvaart anders in het gedrang zou kunnen komen;

9.   „veiligheidsdoelstelling”: een kwalitatieve of kwantitatieve verklaring waarin de maximale frequentie of waarschijnlijkheid is gedefinieerd waarmee een gevaar naar verwachting kan optreden;

10.   „audit van de veiligheidsvoorzieningen”: een systematisch en onafhankelijk onderzoek dat door of namens een bevoegde autoriteit wordt uitgevoerd om te bepalen of volledige veiligheidgerelateerde regelingen of onderdelen daarvan, die betrekking hebben op processen en hun resultaten, producten of diensten, voldoen aan de vereiste veiligheidgerelateerde regelingen en om na te gaan of deze effectief worden toegepast en of de regelingen geschikt zijn om de gewenste resultaten te bereiken;

11.   „veiligheidsregelgevingseisen”: de in de Unie- of nationale regelgeving vastgestelde eisen voor het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten, de functies luchtverkeersstroomregeling en luchtruimbeheer of andere netwerkfuncties, met name wat betreft de technische en operationele bekwaamheid en geschiktheid om deze diensten en functies en het veiligheidsbeheer daarvan, alsmede systemen, systeemonderdelen en daarmee verband houdende procedures aan te bieden;

12.   „veiligheidseis”: een middel tot risicobeperking, vastgesteld op basis van de risicobeperkingsstrategie waarmee een specifieke veiligheidsdoelstelling wordt bereikt, met inbegrip van organisatorische, operationele, procedurele, functionele, prestatie- en interoperabiliteitseisen of omgevingskenmerken;

13.   „verificatie”: de bevestiging, door middel van objectief bewijsmateriaal, dat aan specifieke eisen is voldaan;

14.   „pan-Europese luchtverkeersbeheersdiensten/luchtvaartnavigatiediensten”: een activiteit die is ontworpen en vastgesteld voor gebruikers in de meeste of alle lidstaten en die zich kan uitstrekken tot buiten het luchtruim van het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is.

Artikel 3

Bevoegde toezichtsautoriteiten

Voor de toepassing van deze verordening en onverminderd de wederzijdse erkenning van de certificaten van verleners van luchtvaartnavigatiediensten overeenkomstig artikel 7, lid 8, van Verordening (EG) nr. 550/2004 en artikel 11 van Verordening (EG) nr. 216/2008 is de bevoegde toezichtsautoriteit:

a)

voor organisaties waarvan de hoofdvestiging en, voor zover van toepassing, de statutaire zetel zich in een lidstaat bevinden en die luchtvaartnavigatiediensten verlenen op het grondgebied van die lidstaat: de nationale toezichthoudende instantie die door die lidstaat is aangewezen of opgericht;

b)

voor organisaties waarin, volgens de overeenkomsten die overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 550/2004 tussen lidstaten zijn gesloten, de verantwoordelijkheid voor het veiligheidstoezicht anders is toegewezen dan onder a): de bevoegde autoriteit(en) die krachtens die overeenkomst(en) is (zijn) aangewezen of opgericht. Dergelijke overeenkomsten moeten voldoen aan de eisen van artikel 2, leden 3 tot en met 6, van Verordening (EG) nr. 550/2004;

c)

voor organisaties die luchtverkeersbeheersdiensten of luchtvaartnavigatiediensten verlenen in het luchtruim van het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is en waarvan de hoofdvestiging en, voor zover van toepassing, de statutaire zetel zich buiten het grondgebied bevinden waarop het Verdrag van toepassing is: het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart („het Agentschap”);

d)

voor organisaties die pan-Europese luchtverkeersbeheersdiensten/luchtvaartnavigatiediensten en alle andere netwerkfuncties verrichten in het luchtruim van het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is: het Agentschap.

Artikel 4

Veiligheidstoezichtsfunctie

1.   De bevoegde autoriteiten oefenen het veiligheidstoezicht uit in het kader van hun toezicht op de voor luchtvaartnavigatiediensten, luchtverkeersstroomregeling, luchtruimbeheer en andere netwerkfuncties geldende eisen, teneinde na te gaan of deze activiteiten op veilige wijze worden verricht en of de toepasselijke veiligheidsregelgevingseisen en de uitvoeringsregelingen daarvan worden nageleefd.

2.   Bij het sluiten van een overeenkomst betreffende het toezicht op organisaties die actief zijn in functionele luchtruimblokken die zich uitstrekken over het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van meer dan een lidstaat valt of in het geval van grensoverschrijdende dienstverlening, zorgen de betrokken lidstaten ervoor dat de verantwoordelijkheden inzake het veiligheidstoezicht op zodanige wijze worden bepaald en toegewezen dat:

a)

er specifieke verantwoordelijkheid bestaat voor de tenuitvoerlegging van elke bepaling van deze verordening;

b)

de lidstaten zicht houden op de mechanismen voor veiligheidstoezicht en de resultaten daarvan;

c)

de uitwisseling van relevante informatie tussen de toezichthoudende autoriteit(en) en de certificeringsautoriteit is gegarandeerd.

De lidstaten zullen de overeenkomst en de praktische uitvoering ervan regelmatig opnieuw bezien, met name in het licht van de geleverde veiligheidsprestaties.

3.   Wanneer lidstaten een overeenkomst sluiten betreffende het toezicht op organisaties die actief zijn in functionele luchtruimblokken of zich bezighouden met grensoverschrijdende activiteiten en waarbij het Agentschap, overeenkomstig artikel 3, onder b), de bevoegde autoriteit is voor minstens één organisatie, overleggen de betrokken lidstaten met het Agentschap teneinde te garanderen dat wordt voldaan aan lid 2, onder a), b) en c).

Artikel 5

Monitoring van de veiligheidsprestaties

1.   De bevoegde autoriteiten zorgen voor regelmatige monitoring en beoordeling van de bereikte veiligheidsniveaus om vast te stellen of deze voldoen aan de veiligheidsregelgevingseisen die gelden voor de luchtruimblokken die onder hun verantwoordelijkheid vallen.

2.   De bevoegde autoriteiten gebruiken de resultaten van de veiligheidsmonitoring in het bijzonder om te bepalen in welke gebieden de verificatie van de naleving van de veiligheidsregelgevingseisen van prioritair belang is.

Artikel 6

Verificatie van de naleving van de veiligheidsregelgevingseisen

1.   De bevoegde autoriteiten stellen een proces vast ter verificatie van:

a)

de naleving van de toepasselijke veiligheidsregelgevingseisen alvorens een certificaat af te geven of te vernieuwen dat nodig is om luchtvaartnavigatiediensten te verlenen, met inbegrip van de daaraan verbonden veiligheidgerelateerde voorwaarden;

b)

de naleving van alle veiligheidgerelateerde verplichtingen in het aanwijzingsbesluit dat overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 550/2004 is opgesteld;

c)

de permanente naleving van de toepasselijke veiligheidsregelgevingseisen door de organisaties;

d)

de tenuitvoerlegging van veiligheidsdoelstellingen, veiligheidseisen en andere veiligheidsgerelateerde voorwaarden die zijn vastgesteld in:

i)

verklaringen van verificatie van systemen, inclusief alle relevante verklaringen van overeenstemming of geschiktheid voor gebruik van systeemonderdelen die zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 552/2004;

ii)

procedures voor risicobeoordeling en -beperking die vereist zijn uit hoofde van de voor luchtvaartnavigatiediensten, luchtverkeersstroomregeling, luchtruimbeheer en de netwerkbeheerder geldende veiligheidsregelgevingseisen;

e)

de tenuitvoerlegging van veiligheidsaanwijzingen.

2.   Het in lid 1 bedoelde proces:

a)

moet gebaseerd zijn op gedocumenteerde procedures;

b)

moet worden onderbouwd met documenten die specifiek tot doel hebben het met het veiligheidstoezicht belaste personeel te begeleiden bij de uitvoering van hun taken;

c)

moet de betrokken organisatie een indicatie geven van de resultaten van het veiligheidstoezicht;

d)

moet gebaseerd zijn op overeenkomstig de artikelen 7, 9 en 10 uitgevoerde audits van de veiligheidsvoorzieningen en toetsingen;

e)

moet de bevoegde autoriteit het benodigde bewijs verschaffen om verdere acties te motiveren, inclusief de maatregelen van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 549/2004, artikel 7, lid 7, van Verordening (EG) nr. 550/2004 en de artikelen 10, 25 en 68 van Verordening (EG) nr. 216/2008, in gevallen waarin niet aan de veiligheidsregelgevingseisen is voldaan.

Artikel 7

Audits van de veiligheidsvoorzieningen

1.   De bevoegde autoriteiten of de door hen gemachtigde gekwalificeerde instanties voeren audits van de veiligheidsvoorzieningen uit.

2.   De in lid 1 bedoelde audits van de veiligheidsvoorzieningen moeten:

a)

de bevoegde autoriteiten het bewijs verschaffen van de naleving van de toepasselijke veiligheidsregelgevingseisen en uitvoeringsregelingen, door te beoordelen of er behoefte is aan verbeteringen of corrigerende maatregelen;

b)

los staan van de interne auditactiviteiten die de betrokken organisatie onderneemt in het kader van haar veiligheids- of kwaliteitsbeheersystemen;

c)

worden uitgevoerd door auditeurs die gekwalificeerd zijn overeenkomstig artikel 12;

d)

van toepassing zijn op volledige uitvoeringsregelingen of onderdelen daarvan, en op processen, producten of diensten;

e)

het mogelijk maken na te gaan of:

i)

de uitvoeringsregelingen aan de veiligheidsregelgevingseisen voldoen;

ii)

de ondernomen acties in overeenstemming zijn met de uitvoeringsregelingen;

iii)

de resultaten van de ondernomen acties overeenstemmen met de op grond van de uitvoeringsregelingen verwachte resultaten;

f)

leiden tot correctie van alle vastgestelde gevallen van niet-overeenstemming, overeenkomstig artikel 8.

3.   In het kader van het bij artikel 8 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 vereiste inspectieprogramma stellen de bevoegde autoriteiten een programma voor audits van de veiligheidsvoorzieningen vast en werken dit minstens eenmaal per jaar bij, teneinde:

a)

alle gebieden te bestrijken die een gevaar voor de veiligheid kunnen inhouden, waarbij de nadruk wordt gelegd op die gebieden waarop problemen zijn vastgesteld;

b)

alle organisaties, diensten en netwerkfuncties te bestrijken die werken onder het toezicht van de bevoegde autoriteit;

c)

ervoor te zorgen dat de audits worden uitgevoerd op een wijze die in verhouding staat tot het risiconiveau dat wordt veroorzaakt door de activiteiten van de organisaties;

d)

ervoor te zorgen dat over een periode van twee jaar voldoende audits worden uitgevoerd om te controleren of al deze organisaties op alle relevante gebieden van het functionele systeem aan de toepasselijke veiligheidsregelgevingseisen voldoen;

e)

zorg te dragen voor de follow-up van de uitvoering van corrigerende maatregelen.

4.   De bevoegde autoriteiten kunnen beslissen het toepassingsgebied van vooraf geplande audits te wijzigen en aanvullende audits uit te voeren, voor zover nodig.

5.   De bevoegde autoriteiten beslissen voor welke regelingen, elementen, diensten, functies, producten, fysieke locaties en activiteiten binnen een bepaald tijdsbestek een audit moet worden uitgevoerd.

6.   De bevindingen en de geïdentificeerde gevallen van niet-overeenstemming moeten worden gedocumenteerd. De gevallen van niet-overeenstemming moeten met bewijsstukken worden gestaafd; voorts moet worden vermeld aan welke veiligheidsregelgevingseisen en uitvoeringsregelingen deze gevallen tijdens de audit werden getoetst.

7.   Er moet een auditverslag worden opgesteld, waarin alle bijzonderheden van de gevallen van niet-overeenstemming zijn opgenomen.

Artikel 8

Corrigerende maatregelen

1.   De bevoegde autoriteiten delen de resultaten van de audit mee aan de gecontroleerde organisaties en verzoeken deze organisaties tegelijkertijd corrigerende maatregelen te treffen om de vastgestelde gevallen van niet-overeenstemming te verhelpen, onverminderd aanvullende maatregelen die eventueel vereist zijn uit hoofde van de toepasselijke veiligheidsregelgevingseisen.

2.   De gecontroleerde organisaties bepalen welke corrigerende maatregelen nodig worden geacht om een geval van niet-overeenstemming te verhelpen en binnen welk tijdsbestek deze maatregelen zullen worden toegepast.

3.   De bevoegde autoriteiten beoordelen de corrigerende maatregelen en de tenuitvoerlegging ervan, zoals vastgesteld door de gecontroleerde organisaties, en aanvaarden deze indien uit de beoordeling blijkt dat zij volstaan om de gevallen van niet-overeenstemming te verhelpen.

4.   De gecontroleerde organisaties beginnen met de uitvoering van de door de bevoegde autoriteit aanvaarde corrigerende maatregelen. Deze corrigerende maatregelen en de follow-up daarvan worden voltooid binnen het door de bevoegde autoriteit aanvaarde tijdsbestek.

Artikel 9

Veiligheidstoezicht op wijzigingen in functionele systemen

1.   Organisaties gebruiken uitsluitend door de desbetreffende bevoegde autoriteit aanvaarde procedures wanneer zij beslissen of een veiligheidgerelateerde wijziging in hun functionele systemen wordt ingevoerd. In het geval van verleners van luchtverkeersdiensten en verleners van communicatie-, navigatie- of plaatsbepalingsdiensten, aanvaardt de desbetreffende bevoegde autoriteit deze procedures in het kader van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011.

2.   Organisaties stellen de desbetreffende bevoegde autoriteit in kennis van alle geplande veiligheidgerelateerde wijzigingen. De bevoegde autoriteiten stellen hiertoe passende administratieve procedures vast, overeenkomstig het nationale recht.

3.   Tenzij artikel 10 van toepassing is, mogen de organisaties de aangemelde wijziging uitvoeren volgens de in lid 1 van dit artikel genoemde procedures.

Artikel 10

Toetsing van voorgestelde wijzigingen

1.   De bevoegde autoriteiten toetsen de veiligheidsargumenten die verband houden met de door een organisatie voorgestelde invoering van nieuwe functionele systemen of wijzigingen in bestaande functionele systemen wanneer:

a)

uit de overeenkomstig bijlage II, punt 3.2.4, bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 uitgevoerde beoordeling van de ernst van de gevaren blijkt dat het mogelijke gevolg van het geïdentificeerde gevaar van ernstcategorie 1 of 2 is; of

b)

de uitvoering van de wijzigingen de invoering van nieuwe luchtvaartnormen vergt.

Wanneer de bevoegde autoriteiten in andere dan de onder a) en b) bedoelde gevallen bepalen dat een toetsing nodig is, stellen zij de organisatie ervan in kennis dat zij een veiligheidstoetsing van de aangemelde wijziging zullen verrichten.

2.   De toetsing geschiedt op een wijze die in verhouding staat tot het risiconiveau dat wordt veroorzaakt door de invoering van het nieuwe functionele systeem of de voorgestelde wijzigingen in de bestaande functionele systemen.

Bij de toetsing:

a)

moet gebruik worden gemaakt van gedocumenteerde procedures;

b)

moeten ondersteunende documenten voorhanden zijn die specifiek tot doel hebben het met het veiligheidstoezicht belaste personeel te begeleiden bij de uitvoering van hun taken;

c)

moet rekening worden gehouden met de veiligheidsdoelstellingen, veiligheidseisen en andere veiligheidgerelateerde voorwaarden die verband houden met de overwogen wijziging en die zijn vermeld in:

i)

de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 552/2004 vermelde verklaringen van verificatie van systemen;

ii)

de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 552/2004 vermelde verklaringen van conformiteit of geschiktheid voor gebruik van onderdelen; of

iii)

documentatie inzake risicobeoordeling en -beperking, opgesteld overeenkomstig de toepasselijke veiligheidsregelgevingseisen;

d)

moeten waar nodig aanvullende veiligheidgerelateerde voorwaarden worden vastgesteld die verband houden met de uitvoering van de wijziging;

e)

moet de aanvaardbaarheid van de aangevoerde veiligheidsargumenten worden beoordeeld, rekening houdende met:

i)

de identificatie van gevaren;

ii)

de consequentheid waarmee ernstcategorieën worden toegewezen;

iii)

de geldigheid van de veiligheidsdoelstellingen;

iv)

de geldigheid, doeltreffendheid en haalbaarheid van veiligheidseisen en andere vastgestelde veiligheidgerelateerde voorwaarden;

v)

het bewijs dat de veiligheidsdoelstellingen, veiligheidseisen en andere veiligheidgerelateerde voorwaarden steeds worden nageleefd;

vi)

het bewijs dat het proces voor de opstelling van de veiligheidsargumenten aan de toepasselijke veiligheidsregelgevingseisen voldoet;

f)

moeten de processen worden geverifieerd die de organisaties toepassen om de veiligheidsargumenten op te stellen met betrekking tot de overwogen nieuwe functionele systemen of wijzigingen in bestaande functionele systemen;

g)

moet worden nagaan of het noodzakelijk is te verifiëren dat de naleving voortduurt;

h)

moeten alle activiteiten worden betrokken die nodig zijn om te zorgen voor coördinatie met de instanties die verantwoordelijk zijn voor het veiligheidstoezicht op de luchtwaardigheid en de vliegactiviteiten;

i)

moet kennisgeving worden gedaan van de aanvaarding, eventueel met de daaraan verbonden voorwaarden, of de niet-aanvaarding, met opgave van de redenen daarvoor, van de overwogen wijziging.

3.   De ingebruikneming van de overwogen wijziging die het voorwerp uitmaakt van de toetsing, moet door de bevoegde autoriteiten worden aanvaard.

Artikel 11

Gekwalificeerde instanties

1.   Wanneer een bevoegde autoriteit besluit de uitvoering van audits van de veiligheidsvoorzieningen of toetsingen overeenkomstig deze verordening te delegeren aan een gekwalificeerde instantie, zorgt zij ervoor dat onder meer de volgende criteria worden gehanteerd om een van de overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 550/2004 en artikel 13 van Verordening (EG) nr. 216/2008 gekwalificeerde instanties te selecteren:

a)

de gekwalificeerde instantie moet ervaring hebben met het beoordelen van de veiligheid van luchtvaartentiteiten;

b)

de gekwalificeerde instantie mag niet tegelijkertijd betrokken zijn bij interne activiteiten die deel uitmaken van het veiligheids- of kwaliteitsbeheersysteem van de betrokken organisatie;

c)

alle personeelsleden die betrokken zijn bij de uitvoering van audits van de veiligheidsvoorzieningen of toetsingen moeten voldoende opgeleid en gekwalificeerd zijn en moeten voldoen aan de kwalificatiecriteria van artikel 12, lid 3, van deze verordening.

2.   De gekwalificeerde instantie aanvaardt de mogelijkheid dat de bevoegde autoriteit of een namens die autoriteit optredend orgaan een audit van die instantie uitvoert.

3.   De bevoegde autoriteiten houden een register bij van gekwalificeerde instanties die gemachtigd zijn om namens hen audits van de veiligheidsvoorzieningen of toetsingen uit te voeren. Het register bevat documenten waaruit blijkt dat aan de eisen van lid 1 is voldaan.

Artikel 12

Bekwaamheid inzake veiligheidstoezicht

1.   De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten over de nodige bekwaamheid beschikken om zorg te dragen voor het veiligheidstoezicht op alle organisaties die onder hun toezicht actief zijn en dat zij over de nodige middelen beschikken om de in deze verordening vastgestelde maatregelen uit te voeren.

2.   De bevoegde autoriteiten stellen een raming op, en werken deze om de twee jaar bij, van de personele middelen die nodig zijn om hun taken inzake veiligheidstoezicht uit te oefenen, gebaseerd op de analyse van de bij deze verordening voorgeschreven processen en de toepassing daarvan.

3.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat alle bij het veiligheidstoezicht betrokken personen bevoegd zijn om de vereiste taken uit te voeren. Zij moeten met name:

a)

de scholing, opleiding, technische en operationele kennis, ervaring en kwalificaties die relevant zijn voor de taken van elke bij het veiligheidstoezicht betrokken functie binnen hun structuur definiëren en documenteren;

b)

ervoor zorgen dat degenen die binnen hun structuur bij het veiligheidstoezicht zijn betrokken een specifieke opleiding krijgen;

c)

erop toezien dat het personeel dat is aangewezen om audits van de veiligheidsvoorzieningen uit te voeren, inclusief het auditpersoneel van gekwalificeerde instanties, aan de specifieke, door de bevoegde autoriteit opgestelde kwalificatiecriteria voldoet. Deze criteria moeten betrekking hebben op:

i)

kennis en begrip van de eisen met betrekking tot luchtvaartnavigatiediensten, luchtverkeersstroomregeling, luchtruimbeheer en andere netwerkfuncties die bij de uitvoering van de audits van de veiligheidsvoorzieningen in acht kunnen worden genomen;

ii)

het gebruik van beoordelingstechnieken;

iii)

de voor het uitvoeren van een audit vereiste vaardigheden;

iv)

het aantonen van de bekwaamheid van de auditeurs door middel van evaluatie of andere aanvaardbare middelen.

Artikel 13

Veiligheidsaanwijzingen

1.   Wanneer de bevoegde autoriteiten vaststellen dat zich in een functioneel systeem een onveilige situatie voordoet die onmiddellijke actie vereist, vaardigen zij een veiligheidsaanwijzing uit.

2.   Veiligheidsaanwijzingen worden naar de betrokken organisaties gezonden en bevatten ten minste de volgende informatie:

a)

de identificatie van de onveilige situatie;

b)

de identificatie van het desbetreffende functionele systeem;

c)

de vereiste maatregelen en de motivering daarvan;

d)

het tijdsbestek waarbinnen de vereiste maatregelen aan de veiligheidsaanwijzing moeten voldoen;

e)

de datum van inwerkingtreding.

3.   De bevoegde autoriteiten zenden een kopie van de veiligheidsaanwijzing naar het Agentschap en alle andere betrokken bevoegde autoriteiten, met name die welke betrokken zijn bij het veiligheidstoezicht op het functionele systeem, en naar de Commissie.

4.   De bevoegde autoriteiten gaan na of de toepasselijke veiligheidsaanwijzingen worden nageleefd.

Artikel 14

Archief van het veiligheidstoezicht

De bevoegde autoriteiten houden een archief van hun processen inzake veiligheidstoezicht bij en zorgen voor blijvende toegang tot dit archief, inclusief de verslagen van alle audits van de veiligheidsvoorzieningen en andere veiligheidgerelateerde dossiers met betrekking tot certificaten, aanwijzingen, veiligheidstoezicht op wijzigingen, veiligheidsaanwijzingen en het inschakelen van gekwalificeerde instanties.

Artikel 15

Verslag over het veiligheidstoezicht

1.   De bevoegde autoriteiten brengen jaarlijks verslag uit over het veiligheidstoezicht betreffende de overeenkomstig deze verordening ondernomen acties. Het jaarlijkse verslag over het veiligheidstoezicht moet informatie bevatten over:

a)

de organisatiestructuur en de procedures van de bevoegde autoriteit;

b)

het luchtruim dat valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten die de bevoegde autoriteit hebben opgericht of aangewezen, voor zover van toepassing, en de onder het toezicht van de bevoegde autoriteit vallende organisaties;

c)

gekwalificeerde instanties die zijn gemachtigd om audits van de veiligheidsvoorzieningen uit te voeren;

d)

het actuele niveau van de middelen waarover de bevoegde autoriteit beschikt;

e)

alle veiligheidskwesties die aan de hand van de door de bevoegde autoriteit uitgevoerde veiligheidstoezichtsprocessen zijn geïdentificeerd.

2.   De lidstaten maken gebruik van de door hun bevoegde autoriteiten opgestelde verslagen wanneer zij hun jaarverslag bij de Commissie indienen overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 549/2004.

Het jaarlijkse verslag over het veiligheidstoezicht wordt ter beschikking gesteld van de betrokken lidstaten in het geval van functionele luchtruimblokken, van het Agentschap en van de uit hoofde van overeengekomen internationale regelingen uitgevoerde programma’s of activiteiten voor toezicht op of controle van de tenuitvoerlegging van het veiligheidstoezicht op luchtvaartnavigatiediensten, luchtverkeersstroomregeling, luchtruimbeheer en andere netwerkfuncties.

Artikel 16

Informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten

De bevoegde autoriteiten treffen regelingen voor nauwe samenwerking, overeenkomstig de artikelen 10 en 15 van Verordening (EG) nr. 216/2008 en artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 550/2004, en wisselen alle passende informatie uit om het veiligheidstoezicht te garanderen op alle organisaties die grensoverschrijdende diensten of functies aanbieden.

Artikel 17

Overgangsbepalingen

1.   Acties waarmee vóór de inwerkingtreding van deze verordening aanvang is gemaakt op grond van Verordening (EG) nr. 1315/2007 worden uitgevoerd overeenkomstig de onderhavige verordening.

2.   De autoriteit van een lidstaat die verantwoordelijk was voor het veiligheidstoezicht op organisaties waarvoor het Agentschap de bevoegde autoriteit is overeenkomstig artikel 3, dragen de veiligheidstoezichtsfunctie met betrekking tot deze organisaties twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening over aan het Agentschap, behalve in het geval van het veiligheidstoezicht op de netwerkbeheerder, waarvan de overdracht aan de Commissie, bijgestaan door het Agentschap, voor zover dat toezicht wordt overgedragen, geschiedt op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 18

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1315/2007 wordt ingetrokken.

Artikel 19

Wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010

In bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 691/2010 wordt punt 1.1, onder e), vervangen door:

„e)

veiligheidsrapporten van de nationale veiligheidsinstanties, als bedoeld in de artikelen 7, 8 en 14 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1034/2011 van de Commissie (10) en rapporten van de nationale veiligheidsinstanties over de oplossing van geïdentificeerde veiligheidsgebreken die het voorwerp uitmaken van plannen van corrigerende maatregelen;

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 oktober 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10.

(2)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20.

(3)  PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

(4)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.

(5)  PB L 291 van 9.11.2007, blz. 16.

(6)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26.

(7)  PB L 185 van 15.7.2011, blz. 1.

(8)  Zie bladzijde 23 van dit Publicatieblad.

(9)  PB L 201 van 3.8.2010, blz. 1.

(10)  PB L 271 van 18.10.2011, blz. 15”.


18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/23


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1035/2011 VAN DE COMMISSIE

van 17 oktober 2011

tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 482/2008 en (EU) nr. 691/2010

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtvaartnavigatiedienstenverordening”) (1), en met name de artikelen 4, 6 en 7,

Gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (2), en met name artikel 8 ter, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 216/2008 moet de Commissie, bijgestaan door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart („het Agentschap”) uitvoeringsregels vaststellen voor het verlenen van luchtverkeersbeheerdiensten en luchtvaartnavigatiediensten (ATM/ANS) in de hele Unie. Volgens artikel 8 ter, lid 6, van die verordening moeten die uitvoeringsregels worden vastgesteld op basis van de overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) (3) vastgestelde verordeningen.

(2)

Het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten in de Unie moet worden gecertificeerd door de lidstaten of het Agentschap. Aan verleners van luchtvaartnavigatiediensten die aan de gemeenschappelijke eisen voldoen, moeten een certificaat worden verleend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 550/2004 en artikel 8 ter, lid 2, van Verordening (EG) nr. 216/2008.

(3)

De toepassing van de krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 550/2004 en artikel 8 ter van Verordening (EG) nr. 216/2008 vastgestelde gemeenschappelijke eisen dient geen afbreuk te doen aan de soevereiniteit van de lidstaten over hun luchtruim of aan de behoeften van de lidstaten inzake openbare orde, openbare veiligheid en defensieaangelegenheden, zoals bepaald in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 549/2004. De gemeenschappelijke eisen dienen geen betrekking te hebben op militaire operaties en oefeningen, zoals bepaald in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 549/2004 en artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 216/2008.

(4)

Bij de vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten moet rekening worden gehouden met de rechtsstatus van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten in de lidstaten. Wanneer een organisatie naast het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten nog andere activiteiten uitoefent, dienen de gemeenschappelijke eisen bovendien niet van toepassing te zijn op deze andere activiteiten, noch op de middelen die daarvoor worden ingezet, tenzij anders bepaald.

(5)

De toepassing van de gemeenschappelijke eisen op de verleners van luchtvaartnavigatiediensten moet in verhouding staan tot de risico’s die aan de bijzonderheden van elke dienst verbonden zijn, zoals het aantal en/of de aard en de kenmerken van de afgehandelde bewegingen. Indien bepaalde verleners van luchtvaartnavigatiediensten afzien van de mogelijkheid om grensoverschrijdende diensten te verlenen in het gemeenschappelijke Europese luchtruim moet een bevoegde autoriteit hun kunnen toestaan op passende wijze aan bepaalde algemene eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten en bepaalde specifieke eisen voor de verlening van luchtverkeersdiensten te voldoen. Bijgevolg moeten de aan het certificaat verbonden voorwaarden een weerspiegeling vormen van de aard en de omvang van de afwijking.

(6)

Om de behoorlijke werking van de certificeringsregeling te garanderen, dienen de lidstaten in hun jaarverslagen alle relevante gegevens over de door hun bevoegde autoriteit toegekende afwijkingen te verschaffen aan de Commissie en het Agentschap.

(7)

De verschillende soorten luchtvaartnavigatiediensten zijn niet noodzakelijkerwijs aan dezelfde eisen onderworpen. Daarom moeten de gemeenschappelijke eisen worden aangepast aan de bijzonderheden van elk soort dienst.

(8)

De bewijslast dat zij aan de eisen voldoen, dient voor de geldigheidsduur van het certificaat en voor alle verrichte diensten bij de verleners van de luchtvaartnavigatiediensten te liggen.

(9)

Om de daadwerkelijke toepassing van de gemeenschappelijke eisen te garanderen, moet een systeem worden opgezet voor regelmatig toezicht op de naleving van deze gemeenschappelijke eisen en de in het certificaat gestelde specifieke voorwaarden. De bevoegde autoriteit moet de geschiktheid van verleners van luchtvaartnavigatiediensten onderzoeken alvorens een certificaat af te geven en moet jaarlijks beoordelen of de door haar gecertificeerde verleners nog steeds aan de eisen voldoen. De bevoegde autoriteit moet bijgevolg zorgen voor de vaststelling en jaarlijkse actualisering van een indicatief inspectieprogramma dat betrekking heeft op alle door haar gecertificeerde dienstverleners en dat gebaseerd is op een beoordeling van de risico’s. Het programma moet het mogelijk maken alle relevante onderdelen van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten binnen een redelijke termijn te inspecteren. Bij de beoordeling of de aangewezen verleners van meteorologische en luchtverkeersdiensten aan de eisen voldoen, moet de bevoegde autoriteit het recht hebben de relevante eisen te controleren die op grond van internationale verplichtingen op de betrokken lidstaat rusten.

(10)

Collegiale toetsingen van nationale toezichthoudende instanties kunnen een gemeenschappelijke aanpak van het toezicht op verleners van luchtvaartnavigatiediensten in de hele Unie bevorderen. De Commissie kan deze collegiale toetsingen in samenwerking met de lidstaten en het Agentschap organiseren, waarbij moet worden gezorgd voor coördinatie tussen die collegiale toetsingen en de activiteiten in het kader van de artikelen 24 en 54 van Verordening (EG) nr. 216/2008 en alle andere internationale monitoring- en toezichtsprogramma’s. Hierdoor zou dubbel werk worden voorkomen. Om uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tijdens een collegiale toetsing mogelijk te maken, moeten de deskundigen bij voorkeur afkomstig zijn van een bevoegde autoriteit.

(11)

Eurocontrol heeft Eurocontrol Safety Regulatory Requirements (ESARR’s) opgesteld, die van het grootste belang zijn gebleken voor het veilig verlenen van luchtverkeersdiensten. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 550/2004 moet de Commissie de relevante bepalingen van de ESARR’s identificeren en vastleggen in verordeningen van de Unie. De in Verordening (EG) nr. 2096/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten (4) opgenomen ESARR’s vormen de basis voor de onderhavige uitvoeringsregels.

(12)

Bij de vaststelling van Verordening (EG) nr. 2096/2005 heeft de Commissie geconcludeerd dat het niet passend was om de ESARR 2-bepalingen inzake rapportering en beoordeling van veiligheidsincidenten bij luchtverkeersbeheer, die worden behandeld in Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart en houdende intrekking van Richtlijn 94/56/EG (5) en Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2003 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart (6), te herhalen. Er moeten echter nieuwe bepalingen betreffende veiligheidsincidenten worden vastgelegd, opdat een bevoegde autoriteit, zoals gedefinieerd in deze verordening, erop toeziet dat verleners van luchtverkeersdiensten en verleners van communicatie-, navigatie- of surveillancediensten voldoen aan de vereiste maatregelen om veiligheidsvoorvallen te kunnen melden en beoordelen.

(13)

Ten eerste moet met name moet worden onderkend dat veiligheidsbeheer het onderdeel van luchtvaartnavigatiediensten is dat ervoor zorgt dat alle veiligheidsrisico’s worden geïdentificeerd, beoordeeld en afdoende beperkt, en ten tweede, dat een formele en systematische aanpak van het veiligheidsbeheer en veiligheidsbeheersysteem teneinde te komen tot een volledige systeemaanpak de veiligheid op een zichtbare en controleerbare wijze optimaliseert. Het Agentschap moet de veiligheidseisen van deze verordening verder beoordelen en integreren in een gemeenschappelijke regelgevende structuur voor de veiligheid van de burgerluchtvaart.

(14)

Tot het Agentschap de uitvoeringsmaatregelen tot omzetting van de relevante normen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) in uitvoeringsmaatregelen van de Unie, aanvaardbare manieren van naleving, certificeringsspecificaties en begeleidend materiaal heeft opgesteld, moeten de verleners van luchtvaartnavigatiediensten handelen overeenkomstig de relevante ICAO-normen. Om de grensoverschrijdende verlening van luchtvaartnavigatiediensten te vergemakkelijken, en zolang het Agentschap de werkzaamheden ter opstelling van de relevante maatregelen tot omzetting van de ICAO-normen niet heeft beëindigd, moeten de lidstaten, de Commissie en het Agentschap, voor zover relevant in nauwe samenwerking met Eurocontrol, de door de lidstaten gemelde verschillen bij de toepassing van ICAO-normen op het gebied van luchtvaartnavigatiediensten tot een minimum trachten te beperken teneinde te komen tot een reeks gemeenschappelijke normen voor de lidstaten in het gemeenschappelijke Europese luchtruim.

(15)

Uiteenlopende nationale regelingen inzake aansprakelijkheid dienen verleners van luchtvaartnavigatiediensten er niet van te weerhouden overeenkomsten inzake grensoverschrijdende dienstverlening te sluiten, mits zij regelingen hebben getroffen voor het dekken van de verliezen naar aanleiding van schadevergoedingen die voortvloeien uit aansprakelijkheid krachtens het toepasselijke recht. De toegepaste methode moet aan de nationaalrechtelijke eisen voldoen. De lidstaten die de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het onder hun verantwoordelijkheid vallende luchtruim of in een deel daarvan toestaan zonder certificering overeenkomstig Verordening (EG) nr. 550/2004, moeten de aansprakelijkheid van die verleners van luchtvaartnavigatiediensten dekken.

(16)

Het Agentschap moet de bepalingen van deze verordening verder evalueren, met name die welke betrekking hebben op de veiligheidsbeoordeling van wijzigingen in de verlening van luchtvaartnavigatiediensten door de gecertificeerde organisatie en engineering- en technisch personeel, en een advies opstellen om deze bepalingen om te zetten in een totale systeembenadering, rekening houdende met de integratie van deze bepalingen in een toekomstige gemeenschappelijke regelgevingsstructuur voor de veiligheid van de burgerluchtvaart en met de ervaring die door de belanghebbenden en de bevoegde autoriteiten is opgedaan op het gebied van veiligheidstoezicht.

(17)

Volgens Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtruimverordening”) (7) moeten specifieke functies, de zogenaamde netwerkfuncties, worden opgezet om optimaal gebruik te kunnen maken van het luchtruim en de schaarse middelen en om de gebruikers een zo ruim mogelijke toegang tot het luchtruim te bieden en in staat te stellen geprefereerde trajecten te exploiteren. Zoals voorgeschreven in Verordening (EG) nr. 551/2004, stelt Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie van 7 juli 2011 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010 (8) de rechten, plichten en verantwoordelijkheden vast van de entiteit die betrokken is bij de levering van die functies.

(18)

Om de veilige uitoefening van bepaalde netwerkfuncties te kunnen garanderen, moet de betrokken entiteit aan bepaalde eisen worden onderworpen. Het doel van deze eisen, die zijn vervat in bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 677/2011, is te garanderen dat de entiteit of organisatie op veilige wijze functioneert. Het betreft veiligheidseisen van de organisatie die sterk gelijken op de in bijlage I bij deze verordening opgenomen algemene eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten, maar zijn aangepast aan de veiligheidsverantwoordelijkheden van de netwerkfuncties.

(19)

Verordening (EG) nr. 2096/2005 dient derhalve te worden ingetrokken.

(20)

Verordening (EG) nr. 482/2008 van de Commissie van 30 mei 2008 betreffende de invoering van een systeem ter verzekering van de softwareveiligheid door verleners van luchtvaartnavigatiediensten en tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2096/2005 (9) en Verordening (EU) nr. 691/2010 van de Commissie van 29 juli 2010 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2096/2005 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten (10) dienen aan deze verordening te worden aangepast.

(21)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 ingestelde Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

In deze verordening worden de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten vastgesteld.

Tenzij anders bepaald in de bijlagen I en II, zijn deze gemeenschappelijke eisen echter niet van toepassing op:

a)

andere activiteiten dan de verlening van luchtvaartnavigatiediensten door een verlener van die diensten;

b)

middelen die zijn vrijgemaakt voor andere activiteiten dan de verlening van luchtvaartnavigatiediensten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 549/2004 en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 216/2008. De definitie van „certificaat” in artikel 2, punt 15, van Verordening (EG) nr. 549/2004 is echter niet van toepassing.

Voorts wordt verstaan onder:

1.   „luchtwerk”: het gebruik van een luchtvaartuig voor specifieke diensten zoals landbouw, bouw, fotografie, controle, observatie en patrouilles, opsporing en redding of luchtreclame;

2.   „commercieel luchtvervoer”: de exploitatie van een luchtvaartuig waarbij tegen vergoeding of betaling van huur passagiers, vracht of post worden vervoerd;

3.   „functioneel systeem”: een combinatie van systemen, procedures en personeel die georganiseerd is om een functie in de context van luchtverkeersbeheer te vervullen;

4.   „algemene luchtvaart”: de exploitatie van burgerluchtvaartuigen voor alle andere verrichtingen dan luchtwerk of commercieel luchtvervoer;

5.   „nationale toezichthoudende instantie”: het of de krachtens artikel 4, punt 1, van Verordening (EG) nr. 549/2004 door de lidstaat als nationale toezichthoudende instantie aangewezen of ingestelde orgaan of organen;

6.   „gevaar”: elke toestand, gebeurtenis of omstandigheid die een ongeval kan veroorzaken;

7.   „organisatie”: een entiteit die luchtvaartnavigatiediensten verleent;

8.   „uitvoerende organisatie”: een organisatie die engineering- en technische diensten ter ondersteuning van luchtverkeers-, communicatie-, navigatie- of surveillancediensten verleent;

9.   „risico”: de combinatie van de algemene waarschijnlijkheid of de frequentie waarmee een schadelijk gevolg van een gevaar zich zal voordoen, en de ernst van dat gevolg;

10.   „veiligheidsborging”: alle geplande en systematische handelingen die nodig zijn om afdoende zekerheid te verschaffen dat een product, een dienst, een organisatie of een functioneel systeem een aanvaardbaar of toelaatbaar veiligheidsniveau bereikt;

11.   „veiligheidsdoelstelling”: een kwalitatieve of kwantitatieve verklaring waarin de maximale frequentie of waarschijnlijkheid is gedefinieerd waarmee een gevaar naar verwachting kan optreden;

12.   „veiligheidseis”: een middel tot risicobeperking, vastgesteld op basis van de risicobeperkingsstrategie waarmee een specifieke veiligheidsdoelstelling wordt bereikt, met inbegrip van organisatorische, operationele, procedurele, functionele, prestatie- en interoperabiliteitseisen of omgevingskenmerken;

13.   „diensten”: een luchtvaartnavigatiedienst of een pakket luchtvaartnavigatiediensten;

14.   „pan-Europese luchtvaartnavigatiedienst”: een luchtvaartnavigatiedienst die is ontworpen en vastgesteld voor gebruikers in de meeste of alle lidstaten en die zich kan uitstrekken tot buiten het luchtruim van het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is;

15.   „verlener van luchtvaartnavigatiediensten”: een openbaar of particulier lichaam dat luchtvaartnavigatiediensten voor het algemene luchtverkeer verleent, met inbegrip van een organisatie die een aanvraag heeft ingediend voor een certificaat voor het verlenen van dergelijke diensten.

Artikel 3

Bevoegde certificeringsautoriteit

1.   Voor de toepassing van deze verordening is de bevoegde autoriteit voor de certificering van verleners van luchtvaartnavigatiediensten:

a)

voor organisaties waarvan de hoofdvestiging en, voor zover van toepassing, de statutaire zetel zich in een lidstaat bevinden: de nationale toezichthoudende instantie die door de lidstaat is aangewezen of opgericht;

b)

voor organisaties die luchtvaartnavigatiediensten verlenen in het luchtruim van het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is en waarvan de hoofdvestiging en, voor zover van toepassing, de statutaire zetel zich buiten het grondgebied bevinden waarop het Verdrag van toepassing is: het Agentschap;

c)

voor organisaties die pan-Europese luchtvaartnavigatiediensten verlenen in het luchtruim van het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is: het Agentschap.

2.   De bevoegde autoriteit voor veiligheidstoezicht is de overeenkomstig artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1034/2011 van de Commissie (11) vastgestelde autoriteit.

Artikel 4

Toekenning van certificaten

1.   Om het noodzakelijke certificaat voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten te verkrijgen, moeten organisaties, onverminderd artikel 7, lid 5, van Verordening (EG) nr. 550/2004, voldoen aan:

a)

de in bijlage I opgenomen algemene eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten;

b)

de in de bijlagen II tot en met V opgenomen aanvullende specifieke eisen, naar gelang van het type dienst dat zij verlenen.

2.   Een bevoegde autoriteit gaat na of een organisatie voldoet aan de gemeenschappelijke eisen alvorens aan haar een certificaat af te geven.

3.   Een organisatie moet uiterlijk aan de gemeenschappelijke eisen voldoen op het ogenblik waarop het certificaat wordt afgegeven overeenkomstig:

a)

artikel 7 van Verordening (EG) nr. 550/2004;

b)

artikel 8 ter, lid 2, en artikel 22 bis, onder b) en c), van Verordening (EG) nr. 216/2008.

Artikel 5

Afwijkingen

1.   In afwijking van artikel 4, lid 1, kunnen bepaalde verleners van luchtvaartnavigatiediensten afzien van de mogelijkheid om grensoverschrijdende diensten te verlenen en van het recht op wederzijdse erkenning in het gemeenschappelijke Europese luchtruim.

Zij kunnen in dat geval een certificaat aanvragen dat beperkt is tot het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van de in artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 550/2004 bedoelde lidstaat valt.

2.   Een verlener van luchtverkeersdiensten kan een in lid 1 bedoelde aanvraag alleen doen als de diensten die hij verricht of voornemens is te verrichten op één of meer van de volgende categorieën betrekking hebben:

a)

luchtwerk;

b)

algemene luchtvaart;

c)

commercieel luchtvervoer beperkt tot vliegtuigen met een maximale startmassa van minder dan 10 t of met minder dan 20 passagierszitplaatsen;

d)

commercieel luchtvervoer met minder dan 10 000 bewegingen per jaar, ongeacht de maximale startmassa en het aantal passagierszitplaatsen, waarbij de bewegingen worden geteld als de som van de opstijgingen en de landingen en worden berekend als een gemiddelde over de voorafgaande drie jaar.

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten die geen verlener van luchtverkeersdiensten is, kan een dergelijke aanvraag alleen doen als hij met de diensten die hij verleent of voornemens is te verlenen een brutojaaromzet van niet meer dan 1 miljoen euro behaalt.

Wanneer een verlener van luchtvaartnavigatiediensten om objectieve praktische redenen geen bewijsmateriaal kan verstrekken waaruit blijkt dat hij aan de in dit lid genoemde toelatingscriteria voldoet, kan de bevoegde autoriteit vergelijkbare cijfers of ramingen met betrekking tot de in de eerste en de tweede alinea vastgestelde maxima aanvaarden.

Als de verlener van luchtvaartnavigatiediensten een dergelijke aanvraag indient, dient hij tegelijk het relevante bewijsmateriaal met betrekking tot de toelatingscriteria aan de bevoegde autoriteit te verstrekken.

3.   De bevoegde autoriteit kan specifieke afwijkingen toestaan aan aanvragers die aan de in lid 1 genoemde toelatingscriteria voldoen, in verhouding tot hun bijdrage aan het luchtverkeersbeheer in het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende lidstaat valt.

Deze afwijkingen mogen alleen betrekking hebben op de in bijlage I vervatte eisen.

Met betrekking tot de onderstaande eisen worden evenwel geen afwijkingen toegestaan:

a)

technische en operationele bekwaamheid en geschiktheid (punt 1);

b)

veiligheidsbeheer (punt 3.1);

c)

personeel (punt 5);

d)

open en transparante verlening van luchtvaartnavigatiediensten (punt 8.1).

4.   Naast de in lid 3 genoemde afwijkingen kan een bevoegde autoriteit afwijkingen toestaan aan aanvragers die vluchtinformatiediensten voor luchtvaartterreinverkeer verstrekken en daarbij regelmatig gebruikmaken van niet meer dan één werkstation op elk luchtvaartterrein. Zij doet dit in verhouding tot de bijdrage van de aanvragers aan het luchtverkeersbeheer in het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende lidstaat valt.

Deze afwijkingen mogen alleen betrekking hebben op de volgende eisen van bijlage II, punt 3:

a)

verantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeheer en de externe diensten en leveringen (punt 3.1.2, onder b) en e));

b)

veiligheidsonderzoeken (punt 3.1.3, onder a));

c)

veiligheidseisen voor risicobeoordeling en risicobeperking bij wijzigingen (punt 3.2).

5.   Afwijkingen van de eisen in de bijlagen III, IV en V worden niet toegestaan.

6.   Overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 550/2004 moet de bevoegde autoriteit:

a)

de aard en de omvang van de afwijking in de aan het certificaat verbonden voorwaarden aangeven, met vermelding van de rechtsgrondslag ervan;

b)

de geldigheid van het certificaat beperken in de tijd, voor zover dit nodig wordt geacht om redenen van toezicht;

c)

erop toezien dat de verlener van de luchtvaartnavigatiediensten aan de voorwaarden voor de afwijking blijft voldoen.

Artikel 6

Bewijs van naleving

1.   Op verzoek van de bevoegde autoriteit verstrekken organisaties al het relevante bewijsmateriaal waaruit blijkt dat zij aan de toepasselijke gemeenschappelijke eisen voldoen. Zij mogen daarbij volledig gebruikmaken van bestaande gegevens.

2.   Een gecertificeerde organisatie stelt de bevoegde autoriteit in kennis van geplande wijzigingen in de verlening van luchtvaartnavigatiediensten die een invloed kunnen hebben op haar naleving van de toepasselijke gemeenschappelijke eisen of van de aan het certificaat verbonden voorwaarden, voor zover van toepassing.

3.   Wanneer een gecertificeerde organisatie niet meer voldoet aan de toepasselijke gemeenschappelijke eisen of, voor zover van toepassing, aan de aan het certificaat verbonden voorwaarden, eist de bevoegde autoriteit binnen een maand na de datum waarop de niet-naleving wordt vastgesteld, dat de organisatie corrigerende maatregelen neemt.

Dat besluit wordt onmiddellijk aan de desbetreffende organisatie meegedeeld.

De bevoegde autoriteit gaat na of de corrigerende maatregel is uitgevoerd voordat zij de betrokken organisatie van haar instemming in kennis stelt.

Wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de corrigerende maatregel niet naar behoren is uitgevoerd binnen de met de organisatie overeengekomen termijn, treft zij passende handhavingsmaatregelen overeenkomstig artikel 7, lid 7, van Verordening (EG) nr. 550/2004 en artikel 10, artikel 22 bis, onder d), en de artikelen 25 en 68 van Verordening (EG) nr. 216/2008, waarbij zij rekening houdt met de noodzaak ervoor te zorgen dat de verlening van luchtvaartnavigatiediensten wordt voortgezet.

Artikel 7

Medewerking aan toezicht op de naleving

Organisaties werken mee aan inspecties en onderzoeken van de bevoegde autoriteit of een gekwalificeerde instantie die namens de bevoegde autoriteit optreedt, inclusief aan bezoeken ter plaatse en onaangekondigde bezoeken.

De gemachtigde personen krijgen de bevoegdheid om de volgende handelingen te verrichten:

a)

de relevante verslagen, gegevens, procedures en ander voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten relevant materiaal te onderzoeken;

b)

afschriften of uittreksels te maken van deze verslagen, gegevens, procedures en ander materiaal;

c)

een mondelinge toelichting ter plaatse te vragen;

d)

zich toegang te verschaffen tot de relevante gebouwen, terreinen of vervoersmiddelen.

Deze inspecties en onderzoeken door een bevoegde autoriteit of een gekwalificeerde instantie die namens de bevoegde autoriteit optreedt, worden uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke voorschriften van de lidstaat waarin zij plaatsvinden.

Artikel 8

Permanente naleving

De bevoegde autoriteit controleert jaarlijks op basis van het te harer beschikking staande bewijsmateriaal of de door haar gecertificeerde organisaties nog steeds aan de eisen voldoen.

De bevoegde autoriteit stelt hiertoe een indicatief inspectieprogramma vast, en werkt dit jaarlijks bij, dat betrekking heeft op alle door haar gecertificeerde dienstverleners en is gebaseerd op een beoordeling van de risico’s van de verschillende verrichtingen waaruit de verleende luchtvaartnavigatiediensten bestaan. Zij raadpleegt zo nodig de betrokken organisatie en andere bevoegde autoriteiten alvorens een dergelijk programma vast te stellen.

In het programma wordt de beoogde frequentie van de inspecties van de verschillende locaties vermeld.

Artikel 9

Veiligheidsvoorschriften voor engineering- en technisch personeel

Ten aanzien van de luchtverkeers-, communicatie-, navigatie- of surveillancediensten doet de bevoegde autoriteit of een andere voor deze taak door een lidstaat aangewezen autoriteit het volgende:

a)

zij stelt passende veiligheidsvoorschriften vast voor engineering- en technisch personeel dat operationele veiligheidsgerelateerde taken verricht;

b)

zij zorgt voor passend en geschikt veiligheidstoezicht op het engineering- en technisch personeel dat door een uitvoerende organisatie met operationele veiligheidsgerelateerde taken is belast;

c)

op redelijke gronden en na voldoende onderzoek neemt zij passende maatregelen tegen de uitvoerende organisatie en/of haar technisch en engineeringpersoneel dat niet aan de eisen van bijlage II, punt 3.3, voldoet;

d)

zij verifieert of er passende methoden voorhanden zijn om te garanderen dat derden die met operationele veiligheidsgerelateerde taken zijn belast, aan de eisen van bijlage II, punt 3.3, voldoen.

Artikel 10

Procedure voor collegiale toetsing

1.   De Commissie kan, in samenwerking met de lidstaten en het Agentschap, collegiale toetsingen organiseren van nationale toezichthoudende instanties overeenkomstig de leden 2 tot en met 6.

2.   Een collegiale toetsing wordt uitgevoerd door een team van nationale deskundigen en, voor zover van toepassing, waarnemers van het Agentschap.

Een dergelijk team bestaat uit deskundigen die afkomstig zijn uit ten minste drie verschillende lidstaten en van het Agentschap.

Deskundigen nemen niet deel aan collegiale toetsingen in de lidstaat waarin zij werkzaam zijn.

De Commissie stelt een bestand op van door de lidstaten aangewezen nationale deskundigen en zorgt voor de actualisering daarvan; dit bestand bestrijkt alle aspecten van de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 550/2004 vermelde gemeenschappelijke eisen.

3.   Ten minste drie maanden voor een collegiale toetsing stelt de Commissie de lidstaat en de betrokken nationale toezichthoudende instantie in kennis van de collegiale toetsing, van de voorgenomen datum waarop deze zal plaatsvinden en van de identiteit van de deelnemende deskundigen.

De lidstaat waarvan de nationale toezichthoudende instantie wordt beoordeeld, keurt het team van deskundigen goed alvorens dit team de toetsing uitvoert.

4.   Binnen drie maanden na de datum van de toetsing stelt het team door middel van consensus een verslag op met eventuele aanbevelingen.

De Commissie belegt een vergadering met het Agentschap, de deskundigen en de nationale toezichthoudende instantie om het verslag te bespreken.

5.   De Commissie zendt dit verslag toe aan de betrokken lidstaat.

Deze lidstaat kan binnen drie maanden na de datum van ontvangst ervan opmerkingen indienen.

Die opmerkingen omvatten, voor zover noodzakelijk, de door de lidstaat genomen of te nemen maatregelen om binnen een bepaalde termijn aan de toetsing gevolg te geven.

Tenzij anders met de betrokken lidstaat is overeengekomen, worden het verslag en de daaropvolgende maatregelen niet gepubliceerd.

6.   De Commissie informeert de lidstaten jaarlijks via het Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim over de belangrijkste conclusies van deze collegiale toetsingen.

Artikel 11

Overgangsbepalingen

1.   Verleners van luchtvaartnavigatiediensten die op de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening houder zijn van een certificaat dat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2096/2005 is afgegeven, worden geacht houder te zijn van een certificaat dat overeenkomstig de onderhavige verordening is afgegeven.

2.   Aanvragers van een certificaat van verlener van luchtvaartnavigatiediensten die hun aanvraag vóór de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening hebben ingediend en aan wie op die datum nog geen certificaat was afgegeven, moeten aantonen dat zij aan de bepalingen van deze verordening voldoen alvorens het certificaat wordt afgegeven.

3.   Wanneer organisaties waarvoor overeenkomstig artikel 3 het Agentschap de bevoegde autoriteit is, vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag voor een certificaat hebben ingediend bij een nationale toezichthoudende instantie van een lidstaat, voltooit de nationale toezichthoudende autoriteit het certificeringsproces in overleg met het Agentschap en draagt die lidstaat na de afgifte van het certificaat het dossier over aan het Agentschap.

Artikel 12

Intrekking

Verordening (EG) nr. 2096/2005 wordt ingetrokken.

Artikel 13

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 482/2008

Verordening (EG) nr. 482/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 4, lid 5, wordt de verwijzing naar „Verordening (EG) nr. 2096/2005” vervangen door „Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 van de Commissie (12).

2)

Artikel 6 wordt geschrapt.

3)

In bijlage I, punten 1 en 2, wordt de verwijzing naar „Verordening (EG) nr. 2096/2005” vervangen door „Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011”.

Artikel 14

Wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010

In Verordening (EU) nr. 691/2010 wordt artikel 25 geschrapt.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 oktober 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10.

(2)  PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

(3)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.

(4)  PB L 335 van 21.12.2005, blz. 13.

(5)  PB L 295 van 12.11.2010, blz. 35.

(6)  PB L 167 van 4.7.2003, blz. 23.

(7)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20.

(8)  PB L 185 van 15.7.2011, blz. 1.

(9)  PB L 141 van 31.5.2008, blz. 5.

(10)  PB L 201 van 3.8.2010, blz. 1.

(11)  Zie bladzijde 15 van dit Publicatieblad.

(12)  PB L 271 van 18.10.2011, blz. 23”.


BIJLAGE I

Algemene eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten

1.   TECHNISCHE EN OPERATIONELE BEKWAAMHEID EN GESCHIKTHEID

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten moeten de diensten op veilige, efficiënte, permanente en duurzame wijze kunnen verlenen, bij een redelijk niveau van totale vraag in een bepaald luchtruim. Hiertoe moeten zij over passende technische en operationele capaciteit en deskundigheid beschikken.

2.   ORGANISATIESTRUCTUUR EN -BEHEER

2.1.   Organisatiestructuur

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten organiseren en beheren hun organisatie op basis van een structuur die veilige, efficiënte en permanente verlening van luchtvaartnavigatiediensten mogelijk maakt.

In de organisatiestructuur wordt het volgende vastgelegd:

a)

de bevoegdheden, plichten en verantwoordelijkheden van de aangewezen functionarissen, met name van het leidinggevend personeel dat bevoegd is voor veiligheid, kwaliteit, beveiliging, financiën en personeelsbeheer;

b)

de relatie en rapportagelijnen tussen de verschillende delen en processen van de organisatie.

2.2.   Organisatiebeheer

2.2.1.   Bedrijfsplan

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten stellen een bedrijfsplan op voor een periode van minimaal vijf jaar. Dit bedrijfsplan:

a)

beschrijft de algemene doelen van de verlener van luchtvaartnavigatiediensten en zijn strategie om deze te bereiken, in overeenstemming met alle algemene plannen op lange termijn van de dienstverlener en met de relevante eisen van de Unie die gelden voor de ontwikkeling van infrastructuur of andere technologie;

b)

omvat passende prestatiedoelen op het gebied van veiligheid, capaciteit, milieu en kosteneffectiviteit, voor zover van toepassing.

De onder a) en b) bedoelde informatie moet stroken met het prestatieplan op nationaal niveau of op het niveau van de functionele luchtruimblokken, als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 549/2004 en, wat veiligheidsgegevens betreft, met het State Safety Programme als bedoeld in norm 2.27.1 van bijlage 11 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, wijziging 47B van 20 juli 2009, voor zover van toepassing.

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten moeten veiligheids- en zakelijke rechtvaardigingen voor grote investeringsprojecten voorleggen waarin, voor zover relevant, de impact op de passende prestatiedoelen als bedoeld in punt b), wordt geraamd en de investeringen worden geïdentificeerd die voortvloeien uit de wettelijke eisen die samenhangen met de tenuitvoerlegging van Single European Sky ATM Research Programme (SESAR).

2.2.2.   Jaarplan

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten stellen een jaarplan voor het komende jaar op, waarin de elementen van het bedrijfsplan nader worden uitgewerkt en wijzigingen ervan worden aangegeven.

Het jaarplan omvat de volgende bepalingen betreffende het niveau en de kwaliteit van de diensten, zoals het verwachte niveau inzake capaciteit, veiligheid, milieu en kosteneffectiviteit, voor zover van toepassing:

a)

informatie over de tenuitvoerlegging van nieuwe infrastructuur of andere ontwikkelingen en een verklaring over de wijze waarop deze zullen bijdragen tot de verbetering van de prestaties van de verlener van luchtvaartnavigatiediensten, met inbegrip van het niveau en de kwaliteit van de diensten;

b)

prestatie-indicatoren die stroken met het prestatieplan op nationaal niveau of op het niveau van de functionele luchtruimblokken, als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 549/2004, aan de hand waarvan het prestatieniveau en de kwaliteit van de diensten redelijkerwijs kunnen worden beoordeeld;

c)

informatie over de maatregelen om de in het veiligheidsplan van de verlener van luchtvaartnavigatiediensten geconstateerde veiligheidsrisico’s te beperken, met inbegrip van veiligheidsindicatoren voor de monitoring van het veiligheidsrisico en, in voorkomend geval, van de geschatte kostprijs van de risicobeperkende maatregelen;

d)

de verwachte financiële situatie op korte termijn van de verlener van luchtvaartnavigatiediensten, alsmede eventuele wijzigingen van of gevolgen voor het bedrijfsplan.

2.2.3.   Prestatiegedeelte

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten stelt de inhoud van het prestatiegedeelte van het bedrijfsplan en van het jaarverslag desgevraagd ter beschikking van de Commissie, onder de voorwaarden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig het nationale recht zijn vastgesteld.

3.   VEILIGHEIDS- EN KWALITEITSBEHEER

3.1.   Veiligheidsbeheer

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten beheren de veiligheid van al hun diensten. Daarbij stellen zij formele interfaces vast met alle betrokkenen die de veiligheid van hun diensten rechtstreeks kunnen beïnvloeden.

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten stellen procedures op voor het beheer van de veiligheid bij het invoeren van nieuwe of het wijzigen van bestaande functionele systemen.

3.2.   Kwaliteitsbeheersysteem

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten stellen een kwaliteitsbeheersysteem op dat betrekking heeft op alle luchtvaartnavigatiediensten die zij verlenen. Zij nemen daarbij de onderstaande beginselen in acht.

Het kwaliteitsbeheersysteem:

a)

stelt het kwaliteitsbeleid zodanig vast dat het zo nauw mogelijk aansluit bij de behoeften van de verschillende gebruikers;

b)

voert een kwaliteitsborgingsprogramma in, dat procedures omvat om te verifiëren of alle handelingen overeenkomstig de toepasselijke eisen, normen en procedures worden verricht;

c)

toont het functioneren van het kwaliteitssysteem aan door middel van handboeken en controledocumenten;

d)

benoemt vertegenwoordigers van de bedrijfsleiding om erop toe te zien dat procedures met het oog op veilige en efficiënte operationele praktijken worden gevolgd en dat deze toereikend zijn;

e)

beoordeelt het gebruikte kwaliteitssysteem en neemt zo nodig corrigerende maatregelen.

Een door een erkende organisatie afgegeven EN ISO 9001-certificaat voor de luchtvaartnavigatiediensten van de dienstverlener wordt beschouwd als een afdoend middel om aan de eisen te voldoen. Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet akkoord gaan met de bekendmaking van de certificeringsdocumentatie aan de bevoegde autoriteit, op verzoek van laatstgenoemde.

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten kunnen de veiligheids-, beveiligings- en kwaliteitsbeheersystemen integreren in hun beheersysteem.

3.3.   Handboeken

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten verstrekken het vluchtuitvoeringspersoneel handboeken over de door hen verleende diensten en houden deze actueel.

Zij waarborgen dat:

a)

de vluchthandboeken de instructies en informatie bevatten die het vluchtuitvoeringspersoneel voor zijn werkzaamheden nodig heeft;

b)

de relevante delen van de vluchthandboeken toegankelijk zijn voor het betrokken personeel;

c)

het vluchtuitvoeringspersoneel onmiddellijk wordt geïnformeerd over wijzigingen in het vluchthandboek die hun werkzaamheden betreffen, en over de inwerkingtreding ervan.

4.   BEVEILIGING

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten zetten een systeem voor het beheer van de beveiliging op teneinde:

a)

de beveiliging van hun faciliteiten en personeel te garanderen, teneinde onwettige inmenging in de verlening van luchtvaartnavigatiediensten te voorkomen;

b)

de beveiliging van de door hen ontvangen, verschafte of op andere wijze gebruikte operationele gegevens te garanderen, zodat deze alleen voor bevoegden toegankelijk zijn.

In dit beveiligingsbeheersysteem moet het volgende worden vastgesteld:

a)

de procedures voor de beoordeling en beperking van beveiligingsrisico’s, het toezicht op en de verbetering van de beveiliging en de verspreiding van opgedane ervaringen;

b)

de methoden die zijn ontworpen om lekken in de beveiliging op te sporen en het personeel adequaat te waarschuwen;

c)

de methoden om de gevolgen van lekken in de beveiliging te beperken en om herstel- en risicobeperkingprocedures vast te stellen teneinde herhaling te voorkomen.

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten zorgen zo nodig voor een beveiligingsonderzoek van hun personeel en werken samen met de relevante civiele en militaire instanties samen om de beveiliging van hun faciliteiten, personeel en gegevens te verzekeren.

De systemen voor het beheer van de veiligheid, kwaliteit en beveiliging mogen worden ontworpen en toegepast als een geïntegreerd beheersysteem.

5.   PERSONEEL

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten nemen adequaat opgeleid personeel in dienst om de veilige, efficiënte, constante en duurzame verlening van luchtvaartnavigatiediensten te garanderen. Zij stellen hiertoe een aanwervings- en opleidingsbeleid voor hun personeel vast.

6.   FINANCIËLE DRAAGKRACHT

6.1.   Economische en financiële capaciteit

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten moeten kunnen voldoen aan hun financiële verplichtingen, zoals vaste en variabele exploitatiekosten en kapitaalinvesteringskosten. Zij maken gebruik van een adequaat kostprijsberekeningssysteem. Zij tonen hun draagkracht aan in het in punt 2.2.2 genoemde jaarplan en door middel van balansen en rekeningen die zij op grond van hun rechtsstatus moeten opmaken.

6.2.   Financiële audit

Krachtens artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 550/2004 moeten verleners van luchtvaartnavigatiediensten aantonen dat zij regelmatig een onafhankelijke audit ondergaan.

7.   AANSPRAKELIJKHEID EN VERZEKERING

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten nemen maatregelen om hun wettelijke aansprakelijkheid te dekken.

De toegepaste dekkingsmethode moet aangepast zijn aan de mogelijke verliezen en schade, waarbij rekening wordt gehouden met de rechtsstatus van de organisatie en de mate waarin dekking door commerciële verzekeringen mogelijk is.

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten die gebruikmaken van de diensten van andere verleners van luchtvaartnavigatiediensten zorgen ervoor dat de onderlinge aansprakelijkheidsverdeling in de overeenkomsten is geregeld.

8.   KWALITEIT VAN DE DIENSTEN

8.1.   Open en transparante verlening van luchtvaartnavigatiediensten

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten verlenen luchtvaartnavigatiediensten op open en transparante wijze. Zij publiceren de voorwaarden voor toegang tot hun diensten en stellen een formele en regelmatige overlegprocedure met de gebruikers van luchtvaartnavigatiediensten vast, hetzij individueel, hetzij collectief, en ten minste eenmaal per jaar.

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten maken geen onderscheid op grond van de nationaliteit of identiteit van de gebruiker of de gebruikerscategorie, overeenkomstig het toepasselijke recht van de Unie.

8.2.   Rampenplannen

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten stellen rampenplannen op voor alle door hen verleende luchtvaartnavigatiediensten, in geval van gebeurtenissen die een ernstige verslechtering of onderbreking van hun activiteiten tot gevolg hebben.

9.   RAPPORTERINGSEISEN

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten moeten een jaarverslag van hun activiteiten kunnen voorleggen aan de relevante bevoegde autoriteit.

Onverminderd artikel 12 van Verordening (EG) nr. 550/2004 heeft dat jaarverslag betrekking op de financiële resultaten, de operationele prestaties en andere belangrijke activiteiten en ontwikkelingen, met name op veiligheidsgebied.

Het jaarverslag omvat ten minste:

a)

een beoordeling van het niveau van de verleende luchtvaartnavigatiediensten;

b)

een vergelijking tussen de prestaties van de verlener van luchtvaartnavigatiediensten en de in het in punt 2.2.1 bedoelde bedrijfsplan vastgestelde prestatiedoelstellingen, waarbij de werkelijke prestaties worden afgezet tegen het jaarlijkse plan op basis van de in het jaarlijkse plan vastgestelde prestatie-indicatoren;

c)

een uitleg voor de verschillen ten opzichte van de doelen en de identificatie van maatregelen voor het wegwerken van eventuele leemten tijdens de referentieperiode als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 549/2004;

d)

ontwikkelingen op het gebied van de activiteiten en de infrastructuur;

e)

de financiële resultaten, voor zover zij overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 550/2004 niet afzonderlijk worden gepubliceerd;

f)

gegevens over de formele overlegprocedure met de gebruikers van de diensten;

g)

informatie over het personeelsbeleid.

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten stellen de inhoud van het jaarverslag desgevraagd ter beschikking van de Commissie en het Agentschap en maken de inhoud ook beschikbaar voor het publiek, onder de voorwaarden die door de bevoegde autoriteit zijn vastgesteld overeenkomstig het nationale recht.


BIJLAGE II

Specifieke eisen voor de verlening van luchtverkeersdiensten

1.   EIGENDOM

Verleners van luchtverkeersdiensten delen de volgende gegevens mede aan de in artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 550/2004 bedoelde bevoegde autoriteiten:

a)

hun rechtsstatus, eigendomsstructuur en alle regelingen die een belangrijke invloed hebben op de zeggenschap over hun activa;

b)

eventuele relaties met organisaties die niet bij de verlening van luchtvaartnavigatiediensten zijn betrokken, met inbegrip van commerciële activiteiten waarin zij rechtstreeks of via verwante ondernemingen deelnemen en die meer dan 1 % van hun verwachte inkomen uitmaken. Bovendien doen zij kennisgeving van elke wijziging in de eigendom van elke afzonderlijke deelneming die 10 % of meer van hun totale aandelenkapitaal vertegenwoordigt.

Verleners van luchtverkeersdiensten nemen alle noodzakelijke maatregelen ter voorkoming van belangenconflicten die de onpartijdige en objectieve verlening van hun diensten in gevaar kunnen brengen.

2.   OPEN EN TRANSPARANTE DIENSTVERLENING

In aanvulling op het bepaalde in bijlage I, punt 8.1, nemen lidstaten, indien zij beslissen om de verlening van specifieke luchtverkeersdiensten in een omgeving met vrije mededinging te organiseren, alle passende maatregelen om te voorkomen dat verleners van deze specifieke luchtverkeersdiensten zich schuldig maken aan gedragingen die de voorkoming, beperking of vervalsing van de mededinging tot doel of tot gevolg hebben, of aan gedragingen die misbruik van een machtspositie in de zin van het toepasselijke nationale en Unierecht vormen.

3.   VEILIGHEID VAN DE DIENSTEN

3.1.   Veiligheidsbeheersysteem

3.1.1.   Algemene veiligheidseisen

Verleners van luchtverkeersdiensten beschikken over een veiligheidsbeheersysteem dat een integrerend deel uitmaakt van het beheer van hun diensten. Dit systeem:

a)

zorgt voor een formele, expliciete en proactieve benadering van het systematische veiligheidsbeheer dat tegemoetkomt aan hun verantwoordelijkheden voor de veiligheid bij de verlening van hun diensten, dat betrekking heeft op alle diensten en ondersteunende maatregelen die onder hun leiding vallen en dat, als basis voor haar oprichting, een verklaring bevat waarin de uitgangspunten voor het veiligheidsbeheer van de organisatie worden vastgelegd (veiligheidsbeheer);

b)

zorgt ervoor dat iedereen die bij de veiligheidsaspecten van de verlening van luchtverkeerdiensten is betrokken, bij zijn handelingen individueel verantwoordelijk is voor de veiligheid, dat de leidinggevenden verantwoordelijk zijn voor de veiligheidsprestaties van hun respectieve afdelingen of eenheden en dat de hoogste leidinggevenden van de dienstverlener de algemene verantwoordelijkheid voor de veiligheid dragen (verantwoordelijkheid voor de veiligheid);

c)

zorgt ervoor dat de hoogste prioriteit wordt gegeven aan het bereiken van een toereikend veiligheidsniveau in de luchtverkeersdiensten (veiligheidsprioriteit);

d)

zorgt ervoor dat de voornaamste veiligheidsdoelstelling bij de verlening van luchtverkeersdiensten is dat deze diensten zo weinig als redelijkerwijze mogelijk is, bijdragen tot de kans op een vliegtuigongeval (veiligheidsdoelstelling).

3.1.2.   Eisen voor het bereiken van veiligheid

Bij de toepassing van het veiligheidsbeheersysteem moeten verleners van luchtverkeersdiensten:

a)

ervoor zorgen dat het personeel niet alleen de juiste vergunning heeft en aan de toepasselijke gezondheidseisen voldoet, maar ook voldoende opgeleid en bekwaam is voor de te verrichten werkzaamheden (bekwaamheid);

b)

zorgen dat veiligheidsbeheerfuncties gepaard gaan met verantwoordelijkheid binnen de organisatie voor de ontwikkeling en het onderhoud van het veiligheidsbeheersysteem; ervoor zorgen dat de verantwoordelijkheid hiervoor onafhankelijk is van het lijnmanagement en rechtstreeks onder het hoogste organisatieniveau valt. Bij kleine organisaties, waar door de combinatie van verantwoordelijkheden niet voldoende onafhankelijkheid op dit vlak mogelijk is, moeten de regelingen voor veiligheidsmaatregelen echter worden aangevuld met onafhankelijke middelen; en ervoor zorgen dat de hoogste leidinggevenden van de dienstverlener actief bij het verzekeren van het veiligheidsbeheer betrokken zijn (verantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeheer);

c)

ervoor zorgen dat voor alle functionele systemen, voor zover dit uitvoerbaar is, kwantitatieve veiligheidsniveaus worden afgeleid en gehandhaafd (kwantitatieve veiligheidsniveaus);

d)

ervoor zorgen dat het veiligheidsbeheersysteem stelselmatig wordt gedocumenteerd op een wijze die een duidelijk verband met het veiligheidsbeleid van de organisatie legt (documentatie van het veiligheidsbeheersysteem);

e)

zorgen voor een adequate rechtvaardiging van de veiligheid van de van buitenaf geleverde diensten en goederen, voor zover deze voor de veiligheid bij de verlening van hun diensten van betekenis zijn (externe diensten en goederen);

f)

ervoor zorgen dat de risico’s in afdoende mate worden beoordeeld en beperkt zodat alle aspecten van het luchtverkeersbeheer aan de orde zijn geweest (risicobeoordeling en -beperking). Punt 3.2 is van toepassing op veranderingen in het functionele systeem van luchtverkeersbeheer;

g)

ervoor zorgen dat operationele en technische incidenten in het luchtverkeersbeheer, die geacht worden ernstige gevolgen voor de veiligheid te hebben, onmiddellijk worden onderzocht en dat de noodzakelijke corrigerende maatregelen worden genomen (veiligheidsincidenten). Zij moeten ook aantonen dat zij aan de eisen inzake melding en beoordeling van veiligheidsincidenten hebben voldaan overeenkomstig het toepasselijke nationale en Unierecht.

3.1.3.   Eisen voor veiligheidsmaatregelen

Bij de toepassing van het veiligheidsbeheersysteem moeten verleners van luchtverkeersdiensten ervoor zorgen dat:

a)

veiligheidsonderzoeken routinematig worden uitgevoerd om zo nodig verbeteringen aan te bevelen, om zekerheid te verschaffen aan de beheerders van de veiligheid van de activiteiten die onder hun bevoegdheid vallen, en om te bevestigen dat zij aan de relevante delen van het veiligheidsbeheersysteem voldoen (veiligheidsonderzoeken);

b)

methoden zijn ingevoerd ter opsporing van wijzigingen in functionele systemen of handelingen die erop kunnen wijzen dat een factor een punt bereikt waarop niet langer aan aanvaardbare veiligheidsnormen kan worden voldaan, en dat corrigerende maatregelen worden getroffen (veiligheidstoezicht);

c)

tijdens het functioneren van het veiligheidsbeheersysteem veiligheidsverslagen worden bijgehouden die dienen als basis voor het waarborgen van de veiligheid voor allen die betrokken zijn bij, verantwoordelijk zijn voor of afhankelijk zijn van de verrichte diensten, en voor de bevoegde autoriteit (veiligheidsverslagen).

3.1.4.   Eisen voor de bevordering van de veiligheid

Bij de toepassing van het veiligheidsbeheersysteem moeten verleners van luchtverkeersdiensten ervoor zorgen dat:

a)

alle personeelsleden zich bewust zijn van de potentiële veiligheidsgevaren die aan hun taken zijn verbonden (veiligheidsbewustzijn);

b)

de opgedane ervaring uit onderzoeken naar veiligheidsvoorvallen en andere veiligheidsactiviteiten wordt verspreid binnen de organisatie op managements- en operationeel niveau (verspreiding van ervaring);

c)

alle personeelsleden actief worden aangemoedigd om oplossingen voor onderkende gevaren voor te stellen, en dat veranderingen worden doorgevoerd om de veiligheid waar nodig te verbeteren (verbetering van de veiligheid).

3.2.   Veiligheidseisen voor risicobeoordeling en risicobeperking bij wijzigingen

3.2.1.   Deel 1

Bij de toepassing van het veiligheidsbeheersysteem moeten verleners van luchtverkeersdiensten ervoor zorgen dat bij wijzigingen in die delen van het functionele systeem van het luchtverkeersbeheer en van de ondersteunende maatregelen die onder hun leiding vallen, stelselmatig zowel gevarenidentificatie als risicobeoordeling en -beperking plaatsvindt, waarbij wordt gekeken naar:

a)

de volledige levenscyclus van het onderzochte bestanddeel van het functionele systeem van het luchtverkeersbeheer, vanaf de aanvankelijke planning en vaststelling tot de handelingen na de invoering, het onderhoud en de ontmanteling;

b)

de onderdelen in de lucht, op de grond en eventueel in de ruimte van het functionele systeem van het luchtverkeersbeheer, door samenwerking met de verantwoordelijke partijen, en

c)

de uitrusting, de procedures en het personeel van het functionele systeem van het luchtverkeersbeheer, de wisselwerking tussen deze elementen en de wisselwerking tussen het onderzochte bestanddeel en de rest van het functionele systeem van het luchtverkeersbeheer.

3.2.2.   Deel 2

De procedure voor vaststelling van de gevaren en voor risicobeoordeling en -beperking omvat:

a)

de vaststelling van de omvang, de grenzen en de interfaces van het onderzochte bestanddeel, evenals de vaststelling van de functies die dat bestanddeel moet vervullen en de operationele omgeving waarin het moet functioneren;

b)

de vaststelling van de veiligheidsdoelstellingen van het bestanddeel, die het volgende omvat:

i)

de vaststelling van de aan luchtverkeersbeheer gerelateerde reële gevaren en omstandigheden die tot storingen kunnen leiden, alsmede de gecombineerde gevolgen ervan;

ii)

de beoordeling van de mogelijke gevolgen ervan voor de veiligheid van vliegtuigen en de beoordeling van de ernst van deze gevolgen aan de hand van de in deel 4 vermelde ernstclassificatiesysteem;

iii)

de vaststelling van de toelaatbaarheid ervan, uitgedrukt als de maximale waarschijnlijkheid dat het gevaar zich voordoet, afgeleid uit de ernst en de maximale waarschijnlijkheid van de gevolgen van het gevaar, overeenkomstig deel 4;

c)

eventueel de afleiding van een risicobeperkingsstrategie die:

i)

aangeeft welke beschermende maatregelen moeten worden genomen tegen de gevaren die risico’s inhouden;

ii)

zo nodig de ontwikkeling omvat van de veiligheidseisen die betrekking kunnen hebben op het onderzochte bestanddeel of op de andere delen van het functionele luchtverkeersbeheersysteem of op de omgeving waarin de activiteiten plaatsvinden, en

iii)

de uitvoerbaarheid en de doeltreffendheid ervan verzekert;

d)

de verificatie dat aan alle vastgestelde veiligheidsdoelstellingen en veiligheidseisen is voldaan,

i)

vóór de doorvoering van de wijziging;

ii)

tijdens een overgangsfase naar de operationele dienst;

iii)

tijdens de operationele periode, en

iv)

tijdens een overgangsfase naar de ontmanteling.

3.2.3.   Deel 3

De resultaten, de daarmee samenhangende beginselen en de bewijzen van de risicobeoordelings- en -beperkingsprocedures, met inbegrip van de identificatie van de gevaren, moeten zodanig worden geordend en gedocumenteerd dat:

a)

volledige bewijzen worden vastgesteld om aan te tonen dat het onderzochte bestanddeel en het gehele functionele systeem van het luchtverkeersbeheer een aanvaardbaar veiligheidsniveau hebben doordat ze voldoen aan de vastgestelde veiligheidsdoelstellingen en -voorschriften. Dit omvat eventueel specificaties van de gebruikte prognose-, toezichts- of controletechnieken;

b)

alle veiligheidseisen in verband met de doorvoering van een wijziging moeten zijn terug te voeren naar de beoogde verrichtingen/functies.

3.2.4.   Deel 4

Vaststelling van de aard en ernst van de gevaren

De gevaren moeten systematisch worden vastgesteld. De ernst van de gevolgen van de gevaren in een bepaalde omgeving waarin de activiteiten plaatsvinden, moet met behulp van het in de onderstaande tabel weergegeven classificatiesysteem worden vastgesteld, waarbij de ernstcategorie afhankelijk is van een specifieke redenering waaruit het meest waarschijnlijke gevolg van een gevaar in het ergste geval blijkt.

Ernstcategorie

Gevolgen voor activiteiten

1

(Meest ernstig)

Ongeval, zoals bepaald in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad (1)

2

Ernstig incident, zoals bepaald in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 996/2010

3

Belangrijk incident bij de exploitatie van een luchtvaartuig, waarbij de veiligheid van een luchtvaartuig in het geding kan zijn geweest en dat heeft geleid tot een bijna-botsing met een ander luchtvaartuig, de grond of obstakels

4

Significant incident onder omstandigheden waaruit blijkt dat een ongeval of een ernstig of belangrijk incident had kunnen plaatsvinden indien het risico niet binnen de veiligheidsgrenzen was beheerd of indien een ander luchtvaartuig in de nabijheid was geweest.

5

(Minst ernstig)

Geen rechtstreeks gevolg voor de veiligheid

Om de gevolgen van een gevaar voor de activiteiten te verminderen en de ernst ervan vast te stellen, omvat de systematische aanpak/procedure de gevolgen van gevaren voor de verschillende elementen van het functionele systeem van het luchtverkeersbeheer, zoals het boordpersoneel, de luchtverkeersleiders, de functionele mogelijkheden van het vliegtuig, de functionele mogelijkheden van het grondgedeelte van het functionele systeem voor het luchtverkeersbeheer en de mogelijkheid om veilige luchtverkeersdiensten te verlenen.

Risicoclassificatiesysteem

Er moeten veiligheidsdoelstellingen op basis van risico’s worden vastgesteld, uitgedrukt als de maximale waarschijnlijkheid dat het gevaar zich voordoet, afgeleid uit de ernst en de maximale waarschijnlijkheid dat de gevolgen van het gevaar optreden.

Als noodzakelijke aanvulling op het bewijs dat aan de vastgestelde kwantitatieve doelstellingen is voldaan, moeten aanvullende veiligheidsmaatregelen worden overwogen, zodat het luchtverkeersbeheersysteem veiliger wordt gemaakt, voor zover dit redelijk is.

3.2.5.   Deel 5

Systeem ter verzekering van de softwareveiligheid

In het kader van de exploitatie van een veiligheidsbeheersysteem moet een verlener van luchtverkeersdiensten een systeem ter verzekering van de softwareveiligheid toepassen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 482/2008.

3.3.   Veiligheidseisen voor engineering- en technisch personeel dat operationele veiligheidsgerelateerde taken verricht

Verleners van luchtverkeersdiensten moeten ervoor zorgen dat engineering- en technisch personeel, met inbegrip van personeel van uitvoerende organisaties waaraan taken zijn uitbesteed, dat voor operationeel gebruik goedgekeurde luchtverkeersbeheerapparatuur bedient en onderhoudt, voldoende kennis heeft en behoudt van de door hen ondersteunde diensten, de werkelijke en potentiële gevolgen van hun werk voor de veiligheid van de diensten en de toe te passen werkverdeling.

Verleners van luchtverkeersdiensten documenteren de bekwaamheid van het personeel met veiligheidsgerelateerde taken, met inbegrip van het personeel van uitvoerende organisaties waaraan taken zijn uitbesteed, de geldende dienstroosters om voldoende capaciteit en de continuïteit van de dienst te verzekeren, de regelingen en het beleid inzake de kwalificatie van het personeel, het personeelsopleidingsbeleid, de opleidingsplannen en -verslagen alsook de regelingen voor het toezicht op niet-gekwalificeerd personeel. Zij hebben procedures vastgesteld voor gevallen waarin twijfel bestaat ten aanzien van de lichamelijke of geestelijke conditie van het personeel.

Verleners van luchtverkeersdiensten houden een register bij met de nummers, de status en de inzetbaarheid van het personeel met veiligheidsgerelateerde taken.

Het register vermeldt:

a)

de identiteit van de voor veiligheidsgerelateerde taken verantwoordelijke managers;

b)

de relevante kwalificaties van het technische en operationele personeel, met inachtneming van de vereiste vaardigheden en bekwaamheid;

c)

de locaties en taken die aan het technisch en operationeel personeel zijn toegewezen, met inbegrip van de dienstregelingsmethode.

4.   WERKMETHODEN EN OPERATIONELE PROCEDURES

Verleners van luchtverkeersdiensten moeten kunnen aantonen dat hun werkmethoden en operationele procedures voldoen aan de normen in de volgende bijlagen bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, voor zover deze van belang zijn voor de verlening van luchtverkeersdiensten in het betrokken luchtruim:

a)

bijlage 2 betreffende de luchtverkeersregels, tiende editie, juli 2005, inclusief alle wijzigingen tot en met nr. 42;

b)

bijlage 10 betreffende luchtvaarttelecommunicatie, volume II inzake communicatieprocedures, inclusief die met PANS-status, zesde editie, oktober 2001, inclusief alle wijzigingen tot en met nr. 85;

c)

bijlage 11 betreffende luchtverkeersdiensten, dertiende editie, juli 2001, met inbegrip van alle wijzigingen tot en met nr. 47-B.


(1)  PB L 295 van 12.11.2010, blz. 35.


BIJLAGE III

Specifieke eisen voor de verlening van meteorologische diensten

1.   TECHNISCHE EN OPERATIONELE BEKWAAMHEID EN GESCHIKTHEID

Verleners van meteorologische diensten zorgen ervoor dat de meteorologische informatie die noodzakelijk is voor de respectieve taken van de gebruikers in een voor hen geschikte vorm beschikbaar wordt gesteld aan:

a)

exploitanten van luchtvaartuigen en boordpersoneel met het oog op de planning vóór en tijdens de vlucht;

b)

verleners van luchtverkeersdiensten en vluchtinformatiediensten;

c)

eenheden van opsporings- en reddingsdiensten;

d)

luchthavens.

Verleners van meteorologische diensten bevestigen het niveau van bereikbare nauwkeurigheid van de voor verrichtingen verspreide informatie, met inbegrip van de bron van die informatie, waarbij zij er ook voor zorgen dat deze informatie tijdig wordt verspreid en zo nodig wordt bijgewerkt.

2.   WERKMETHODEN EN OPERATIONELE PROCEDURES

Verleners van meteorologische diensten moeten kunnen aantonen dat hun werkmethoden en operationele procedures voldoen aan de normen in de volgende bijlagen bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, voor zover deze van belang zijn voor de verlening van meteorologische diensten in het betrokken luchtruim:

a)

bijlage 3 betreffende meteorologische diensten voor de internationale luchtvaart, zeventiende editie, juli 2010, inclusief alle wijzigingen tot en met nr. 75;

b)

bijlage 11 betreffende luchtverkeersdiensten, dertiende editie, juli 2001, met inbegrip van alle wijzigingen tot en met nr. 47-B;

c)

bijlage 14 betreffende luchthavens, in de volgende versies:

i)

volume I betreffende luchthavenontwerp en activiteiten, vijfde editie, juli 2009, inclusief alle wijzigingen tot en met nr. 10-B;

ii)

volume II betreffende helihavens, derde editie, juli 2009, inclusief alle wijzigingen tot en met nr. 4.


BIJLAGE IV

Specifieke eisen voor de verlening van luchtvaartinlichtingendiensten

1.   TECHNISCHE EN OPERATIONELE BEKWAAMHEID EN GESCHIKTHEID

Verleners van luchtvaartinlichtingendiensten zorgen ervoor dat voor vluchtactiviteiten informatie en gegevens beschikbaar zijn in een vorm die geschikt is voor:

a)

boordpersoneel, met inbegrip van cockpitpersoneel, alsmede vluchtplanning, vluchtbeheersystemen en vluchtsimulatoren;

b)

verleners van luchtverkeersdiensten die verantwoordelijk zijn voor vluchtinformatiediensten, vluchtinformatiediensten voor luchthavens en de verstrekking van informatie vóór de vlucht.

Verleners van luchtvaartinlichtingendiensten moeten borg staan voor de integriteit van de gegevens en voor de nauwkeurigheid van de voor verrichtingen verspreide informatie, met inbegrip van de bron van die informatie, voordat die wordt verspreid.

2.   WERKMETHODEN EN OPERATIONELE PROCEDURES

Verleners van luchtvaartinlichtingendiensten moeten kunnen aantonen dat hun werkmethoden en operationele procedures voldoen aan de normen in:

a)

Verordening (EU) nr. 73/2010 van de Commissie (1);

b)

de volgende bijlagen bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, voor zover deze van belang zijn voor de verlening van luchtvaartinlichtingendiensten in het betrokken luchtruim:

i)

bijlage 3 betreffende meteorologische diensten voor de internationale luchtvaart, zeventiende editie, juli 2010, inclusief alle wijzigingen tot en met nr. 75;

ii)

bijlage 4 betreffende luchtvaartkaarten, elfde editie, juli 2009, met inbegrip van alle wijzigingen tot en met nr. 56;

iii)

bijlage 15 betreffende luchtvaartinformatiediensten, dertiende editie, juli 2010, inclusief alle wijzigingen tot en met nr. 36, onverminderd Verordening (EU) nr. 73/2010.


(1)  PB L 23 van 27.1.2010, blz. 6.


BIJLAGE V

Specifieke eisen voor de verlening van communicatie-, navigatie- of surveillancediensten

1.   TECHNISCHE EN OPERATIONELE BEKWAAMHEID EN GESCHIKTHEID

Verleners van communicatie-, navigatie- of surveillancediensten verzekeren de beschikbaarheid, continuïteit, nauwkeurigheid en volledigheid van hun diensten.

Verleners van communicatie-, navigatie- of surveillancediensten staan borg voor het kwaliteitsniveau van de door hen verleende diensten en tonen aan dat hun uitrusting regelmatig wordt onderhouden en zo nodig geijkt.

2.   VEILIGHEID VAN DE DIENSTEN

Verleners van communicatie-, navigatie- of surveillancediensten voldoen aan de voorschriften van bijlage II, punt 3, betreffende de veiligheid van diensten.

3.   WERKMETHODEN EN OPERATIONELE PROCEDURES

Verleners van communicatie-, navigatie- of surveillancediensten moeten kunnen aantonen dat hun werkmethoden en operationele procedures voldoen aan de normen van bijlage 10 (luchtvaarttelecommunicatie) bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, in de onderstaande versies, voor zover deze van belang zijn voor de verlening van communicatie-, navigatie- of surveillancediensten in het betrokken luchtruim:

a)

volume I betreffende radionavigatiehulpmiddelen, zesde editie, juli 2006, inclusief alle wijzigingen tot en met nr. 85;

b)

volume II betreffende communicatieprocedures, inclusief die met PANS-status, zesde editie, oktober 2001, inclusief alle wijzigingen tot en met nr. 85;

c)

volume III betreffende communicatiesystemen, tweede editie, juli 2007, inclusief alle wijzigingen tot en met nr. 85;

d)

volume IV betreffende systemen voor radarsurveillance en het vermijden van botsingen, vierde editie, juli 2007, inclusief alle wijzigingen tot en met nr. 85;

e)

volume V betreffende het gebruik van het radiofrequentiespectrum voor de luchtvaart, tweede editie, juli 2001, inclusief alle wijzigingen tot en met nr. 85.


18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/42


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1036/2011 VAN DE COMMISSIE

van 17 oktober 2011

tot vaststelling, voor het boekjaar 2012 van het Europees Landbouwgarantiefonds, van de bij de berekening van de financieringskosten van de interventies in de vorm van aankoop, opslag en afzet van de voorraden toe te passen rentevoeten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), en met name artikel 3, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 884/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de financiering van de maatregelen voor interventie in de vorm van openbare opslag door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en de boeking van de verrichtingen in verband met openbare opslag door de betaalorganen van de lidstaten (2) is bepaald dat de uitgaven voor de financieringskosten voor de middelen die door de lidstaten worden verschaft voor de aankoop van producten, volgens de in bijlage IV bij die verordening opgenomen voorschriften worden vastgesteld.

(2)

Krachtens bijlage IV, punt I.1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 884/2006 wordt voor de berekening van de bedragen van de betrokken financieringskosten door de Commissie aan het begin van elk boekjaar een voor de Unie uniforme rentevoet vastgesteld. Deze rentevoet komt overeen met het gemiddelde van de in de zes maanden vóór de mededeling van de lidstaten zoals bedoeld in punt I.2 van die bijlage IV geconstateerde driemaands en twaalfmaands Euribor-rentevoeten waaraan een gewicht van respectievelijk eenderde en tweederde is toegekend. Deze rentevoet moet aan het begin van elk boekjaar van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) worden vastgesteld.

(3)

Wanneer de door een lidstaat meegedeelde rentevoet echter lager ligt dan de voor de Unie vastgestelde uniforme rentevoet, wordt voor dat land overeenkomstig bijlage IV punt I.2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 884/2006 een rentevoet vastgesteld op het niveau van de meegedeelde rentevoet.

(4)

Voorts wordt, overeenkomstig bijlage IV, punt I.2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 884/2006, als een lidstaat geen mededeling doet in de vorm en binnen de termijn die in punt I.2, eerste alinea, van de genoemde bijlage IV zijn vermeld, de door die lidstaat betaalde rentevoet geacht nul te zijn. Als een lidstaat verklaart dat hij geen enkele rentelast heeft gedragen omdat tijdens de referentieperiode geen landbouwproducten in openbare interventie waren opgeslagen, geldt voor deze lidstaat de door de Commissie vastgestelde uniforme rentevoet. Denemarken, Italië, Luxemburg, Malta, Portugal en Slovenië hebben verklaard geen enkele rentelast te hebben gedragen omdat tijdens de referentieperiode geen landbouwproducten in openbare interventie waren opgeslagen.

(5)

De rentevoeten voor het boekjaar 2012 van het ELGF dienen met inachtneming van deze verschillende elementen te worden vastgesteld aan de hand van de door de lidstaten aan de Commissie meegedeelde gegevens.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de landbouwfondsen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de uitgaven voor de financieringskosten voor de middelen die door de lidstaten worden verschaft voor de aankoop van interventieproducten ten laste van het boekjaar 2012 van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), worden de op grond van artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 884/2006 in bijlage IV bij die verordening bedoelde rentevoeten vastgesteld op:

a)

0,0 % voor de specifieke rentevoet voor Cyprus, Estland en Letland;

b)

0,5 % voor de specifieke rentevoet voor Finland;

c)

0,6 % voor de specifieke rentevoet voor het Verenigd Koninkrijk;

d)

0,9 % voor de specifieke rentevoet voor Duitsland;

e)

1,0 % voor de specifieke rentevoet voor Ierland;

f)

1,2 % voor de specifieke rentevoet voor België;

g)

1,3 % voor de specifieke rentevoet voor Oostenrijk;

h)

1,4 % voor de specifieke rentevoet voor Tsjechië;

i)

1,8 % voor de specifieke rentevoet voor Zweden;

j)

1,9 % voor de uniforme rentevoet voor de Unie die van toepassing is op de overige lidstaten.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 oktober 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(2)  PB L 171 van 23.6.2006, blz. 35.


18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/44


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1037/2011 VAN DE COMMISSIE

van 17 oktober 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 oktober 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 oktober 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

EC

31,1

MA

42,0

MK

55,2

ZA

35,6

ZZ

41,0

0707 00 05

TR

132,0

ZZ

132,0

0709 90 70

EC

33,4

TR

116,3

ZZ

74,9

0805 50 10

AR

65,1

BR

38,2

CL

60,5

TR

65,3

UY

56,8

ZA

76,2

ZZ

60,4

0806 10 10

BR

182,7

CL

79,6

TR

119,8

ZA

64,2

ZZ

111,6

0808 10 80

AR

61,9

BR

62,6

CA

105,2

CL

69,3

CN

66,1

NZ

115,4

US

96,0

ZA

101,5

ZZ

84,8

0808 20 50

AR

50,6

CL

85,4

CN

104,3

TR

133,7

ZZ

93,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/46


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1038/2011 VAN DE COMMISSIE

van 17 oktober 2011

tot wijziging van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2011/12

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2011/12 zijn vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1004/2011 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2011/12 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 971/2011 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 oktober 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 oktober 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 254 van 30.9.2011, blz. 12.

(4)  PB L 267 van 12.10.2011, blz. 9.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 18 oktober 2011

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

49,78

0,00

1701 11 90 (1)

49,78

0,00

1701 12 10 (1)

49,78

0,00

1701 12 90 (1)

49,78

0,00

1701 91 00 (2)

51,45

2,03

1701 99 10 (2)

51,45

0,00

1701 99 90 (2)

51,45

0,00

1702 90 95 (3)

0,51

0,21


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


BESLUITEN

18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/48


BESLUIT 2011/691/GBVB VAN DE RAAD

van 17 oktober 2011

houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Kosovo (1)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 31, lid 2, en artikel 33,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 4 februari 2008 Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO (2), vastgesteld, alsmede Gemeenschappelijk Optreden 2008/123/GBVB (3) houdende benoeming van de heer Pieter FEITH tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Kosovo.

(2)

De Raad heeft op 5 mei 2011 Besluit 2011/270/GBVB (4) aangenomen houdende benoeming van de heer Fernando GENTILINI tot SVEU in Kosovo tot en met 31 juli 2011.

(3)

De Raad heeft op 28 juli 2011 Besluit 2011/478/GBVB (5) aangenomen houdende verlenging van het mandaat van de SVEU tot en met 30 september 2011.

(4)

Het mandaat van de SVEU moet worden verlengd tot en met 31 januari 2012.

(5)

De SVEU zal zijn mandaat uitvoeren in een mogelijk verslechterende situatie die het bereiken van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, die zijn uiteengezet in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2011/270/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

De heer Fernando GENTILINI wordt benoemd tot speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) in Kosovo voor de periode van 1 mei 2011 tot en met 31 januari 2012. Het mandaat van de SVEU kan eerder worden beëindigd, indien de Raad daartoe besluit op een voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV).”.

2)

Artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 september 2011 bedraagt 690 000 EUR.

Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 januari 2012 bedraagt 770 000 EUR.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing vanaf 1 oktober 2011.

Gedaan te Brussel, 17 oktober 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  Overeenkomstig Resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad.

(2)  PB L 42 van 16.2.2008, blz. 92.

(3)  PB L 42 van 16.2.2008, blz. 88.

(4)  PB L 119 van 7.5.2011, blz. 12.

(5)  PB L 197 van 29.7.2011, blz. 12.


18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/49


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 14 oktober 2011

betreffende de wens van het Verenigd Koninkrijk Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad, te aanvaarden

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 7228)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(2011/692/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 331, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Parlement en de Raad hebben op 5 april 2011 Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (1), vastgesteld.

(2)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft het Verenigd Koninkrijk niet deelgenomen aan de aanneming van deze richtlijn; deze is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(3)

Overeenkomstig artikel 4 van bovengenoemd protocol heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie er bij brief van 14 juli 2011 van in kennis gesteld dat het de richtlijn wenst te aanvaarden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2011/36/EU is van toepassing op het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 2

Richtlijn 2011/36/EU treedt voor het Verenigd Koninkrijk in werking op de dag waarop het Verenigd Koninkrijk in kennis wordt gesteld van dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 14 oktober 2011.

Voor de Commissie

Cecilia MALMSTRÖM

Lid van de Commissie


(1)  PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.


IV Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

18.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/50


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2005

betreffende het herstructureringsplan voor de Spaanse steenkoolindustrie en staatssteun voor de jaren 2003-2005, door Spanje voor de jaren 2003 en 2004 ten uitvoer gelegd

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 5410)

(Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/693/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Na de belanghebbenden overeenkomstig het genoemde artikel te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag, heeft Spanje bij brief van 19 december 2002 bij de Commissie op grond van Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad van 23 juli 2002 betreffende staatssteun voor de kolenindustrie (2), een herstructureringsplan voor de Spaanse steenkoolindustrie aangemeld.

(2)

Bij brieven van 19 februari 2003 en 31 juli 2003 heeft de Commissie om aanvullende informatie verzocht. Spanje heeft aanvullende informatie meegedeeld bij brieven van 18 april 2003 en 3 oktober 2003.

(3)

Bij brief van 16 juni 2003 heeft Spanje de Commissie in kennis gesteld van Ministerieel besluit ECO 768/2003 van 17 maart 2003 betreffende de financiële steunverlening aan steenkoolbedrijven voor het jaar 2003.

(4)

Bij brief van 8 augustus 2003 heeft Spanje, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1407/2002, meegedeeld hoeveel steun voor 2003 aan elk steenkoolbedrijf zou worden verleend.

(5)

Bij brieven van 18 augustus 2003 en 18 september 2003, heeft Spanje, overeenkomstig Beschikking 2002/871/EG van de Commissie van 17 oktober 2002 tot instelling van een gemeenschappelijk kader voor de mededeling van de inlichtingen nodig voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad betreffende staatssteun voor de kolenindustrie (3) informatie verstrekt over de productiekosten van de verschillende productie-eenheden.

(6)

Bij brief van 10 februari 2004 heeft Spanje de Commissie in kennis gesteld van het Ministerieel besluit betreffende de financiële steun aan steenkoolbedrijven voor het jaar 2004.

(7)

Bij brief van 30 maart 2004 deelde de Commissie Spanje mede dat zij, na onderzoek van de door de Spaanse autoriteiten meegedeelde informatie, had besloten de procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag in te leiden. Dit besluit werd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) gepubliceerd.

(8)

Bij brieven van 30 juni 2004 en 16 juli 2004 heeft Spanje aanvullende informatie over het herstructureringsplan verstrekt.

(9)

Bij brief van 19 februari 2005 heeft Spanje de Commissie in kennis gesteld van het Ministerieel besluit betreffende de financiële steun aan steenkoolbedrijven voor het jaar 2005.

(10)

Bij brief van 7 september 2005 heeft de Commissie om aanvullende informatie verzocht. Bij brief van 20 oktober 2005 heeft Spanje aanvullende informatie over het herstructureringsplan verstrekt.

(11)

In het licht van de door Spanje meegedeelde informatie dient de Commissie een beslissing te nemen betreffende het herstructureringsplan voor de Spaanse steenkoolindustrie en haar goedkeuring te hechten aan de steun voor de jaren 2003, 2004 en 2005.

(12)

Het herstructureringsplan en de financiële maatregelen vallen onder Verordening (EG) nr. 1407/2002. Krachtens artikel 10, van deze verordening beslist de Commissie of het herstructureringsplan in overeenstemming is met de in de artikelen 4 tot en met 8 neergelegde voorwaarden en criteria en of het beantwoordt aan de doelstellingen van genoemde verordening. Bovendien dient de Commissie, indien zij een positief advies uitbrengt over het plan, krachtens artikel 10, lid 2, van genoemde verordening eveneens te onderzoeken of de voor jaren 2003 tot en met 2005 aangemelde maatregelen in overeenstemming zijn met het herstructureringsplan en, in het algemeen, verenigbaar zijn met de werking van de interne markt.

2.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

(13)

Op 3 juni 1998 heeft de Commissie bij Beschikking 98/637/EGKS van de Commissie van 3 juni 1998 betreffende financiële steunmaatregelen van Spanje ten behoeve van de kolenindustrie in 1998 (5) een herstructureringsplan voor de Spaanse steenkoolindustrie goedgekeurd voor de periode 1998-2002. Dit plan is gebaseerd op het Herstructureringsplan voor de steenkoolindustrie en het alternatieve ontwikkelingsplan voor mijngebieden 1998-2005, dat op 15 juli 1997 is ondertekend. Het plan was het resultaat van een overeenkomst tussen de Spaanse autoriteiten en de belanghebbende partijen uit de steenkoolsector en bevat een aantal regels voor ondernemingen die steun ontvangen. Na onderzoek van de verenigbaarheid met de algemene en specifieke doelstellingen van Beschikking nr. 3632/93/EGKS van de Commissie van 28 december 1993 tot vaststelling van een communautaire regeling voor de steunmaatregelen van de lidstaten ten behoeve van de kolenindustrie (6) heeft de Commissie het herstructureringsplan voor de periode 1998-2002 goedgekeurd.

(14)

In het licht van het voornemen van de Spaanse regering om steun te verlenen aan de Spaanse steenkoolindustrie na afloop van het EGKS-Verdrag op 23 juli 2002 en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1407/2002, artikel 9, lid 10, hebben de Spaanse autoriteiten de Commissie op 19 december 2002 in kennis gesteld van een herstructureringsplan inzake de toegang tot steenkoolreserves en de sluiting van productie-eenheden voor de periode 2003-2005

(15)

Dit herstructureringsplan kadert in het voornemen van de Spaanse autoriteiten om ook voor de periode 2003-2005 steun te verlenen aan de steenkoolindustrie, namelijk productiesteun en steun voor de uitzonderlijke kosten van het herstructureringsproces. Het voorstel voor de periode tot 2005 gaat er van uit dat de in de periode 1998-2002 door de ondernemingen en werknemers geleverde inspanningen voor de herstructurering van de sector zullen worden voortgezet in het kader van het Spaanse herstructureringsplan voor de steenkoolindustrie voor de periode 1998-2005, rekening houdend met de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1407/2002, namelijk een kleinere productie met minder steun en minder werknemers waardoor de productiekosten kunnen worden verlaagd.

(16)

De Spaanse autoriteiten hebben erop gewezen dat bij de beslissing in welke productie-eenheden een minimumproductie wordt gehandhaafd om de toegang tot steenkoolreserves te garanderen onder meer rekening moet worden gehouden met de sociale context. Een ander criterium is de bestaande steenkoolmarkt alsook de tenuitvoerlegging van de milieuwetgeving die zal bepalen welke elektriciteitscentrales kunnen blijven functioneren.

(17)

Naast deze criteria zijn de Spaanse autoriteiten van mening dat ondernemingen door de in het plan voor de periode 2003-2005 voorgestelde algemene vermindering van de steun, aanvragen zullen indienen voor een vrijwillige vermindering van de capaciteit. De mogelijkheid om steun te verlenen voor de sluiting van productie-eenheden zal automatisch leiden tot de voor eind 2005 voorgestelde vermindering van de capaciteit met ongeveer 12 miljoen ton. De Spaanse autoriteiten hebben de Commissie verzekerd dat steun voor de sluiting van productie-eenheden overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1407/2002 uitsluitend zal worden gebruikt om de sluitingskosten van die eenheden te dekken.

(18)

In de mijnregio’s blijven economie en werkgelegenheid ver beneden het niveau van vóór de herstructurering van de sector. De Spaanse autoriteiten hebben meegedeeld dat zij om die reden meer tijd nodig hebben om een beleid inzake economische ontwikkeling en alternatieve werkgelegenheid voor de steenkoolmijnen te ontwikkelen. Het is niet mogelijk het proces voor de reconversie van de steenkoolindustrie sneller te laten verlopen dan in de plannen is vooropgesteld. De Spaanse autoriteiten argumenteren dat het herstructureringsproces nog maar vijf jaar loopt, veel minder lang dan in andere landen waar een belangrijke steenkoolindustrie heeft bestaan.

(19)

De Spaanse autoriteiten hebben gebruikgemaakt van de mogelijkheid die wordt geboden in artikel 9, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1407/2002, waarin wordt bepaald dat de lidstaten de Commissie, in naar behoren gemotiveerde gevallen, uiterlijk in juni 2004 dienden mee te delen welke productie-eenheden onder de in de leden 4 en 6 van genoemd artikel bedoelde plannen vallen.

(20)

Op basis van Beschikking 2002/871/EG hebben de Spaanse autoriteiten de Commissie de productiekosten van de verschillende productie-eenheden meegedeeld voor het referentiejaar 2001/2002 en de jaren 2003-2005.

(21)

Op grond van de definitie van „productie-eenheid” van artikel 2 van Beschikking 2002/871/EG hebben alle steenkoolbedrijven, behalve HUNOSA, hun ondergrondse plaatsen voor de winning van steenkool en de daartoe ten dienste staande infrastructuren omschreven als „één ondergrondse productie-eenheid” en alle bovengrondse plaatsen voor de winning van steenkool en de daartoe ten dienste staande infrastructuren als „één bovengrondse productie-eenheid”.

In de onderstaande tabel zijn de aangemelde productie-eenheden en de productie voor het referentiejaar (2001/2002) weergegeven:

Productie-eenheid

S: Ondergronds

CA Bovengronds

Productiecapaciteit in het referentiejaar

(in tse: ton steenkoolequivalent)

Alto Bierzo, SA

S

104 405

Antracitasde Arlanza, S.L.

S

10 360

Antracitas de Gillon, SA

S

57 100

Antracitas la Granja, SA

S

51 550

CA

8 930

Antracitas de Tineo, SA

S

50 100

Campomanes Hermanos, SA

S

43 320

CARBONAR, SA

S

320 000

Carbones de Arlanza, SA

S

25 332

Carbones de Linares, S.L.

S

12 817

Carbones del Puerto. SA

S

3 400

Carbones el Tunel, S.L.

S

17 420

Carbones de Pedraforca, SA

S

75 110

Carbones San Isidro y María, SL

S

31 920

Compaňía General Minera de Teruel, SA

S

21 000

CA

71 000

Coto Minero del Narcea, SA

Monasterio

S

9 000

Braňas

S

69 000

Coto Minero Jove, SA

S

82 334

E.N. Carbonifera del Sur, SA

Pozo María

S

18 210

Peňarroya

CA

381 240

Emma, Puerto llano

CA

464 040

ENDESA, SA (TERUEL)

Andorra

S

55 070

Andorra

CA

354 310

Gonzalez y Diez, SA

Tin

S

113 098

Buseiro

CA

16 605

Hijos de Baldomero Garcia, SA

S

60 340

Hullas de Coto Cortes, SA

S

282 120

CA

48 340

Huellera Vasco-Leonesa, SA

S

713 533

CA

320 882

INCOMISA, SA

S

9 370

La Carbonifera del Ebro, SA

S

38 426

MALABA, SA

S

26 310

Mina Adelina, SA

S

8 200

Mina Escobal, S.L.

S

3 079

Mina la Sierra, SA

S

5 560

Mina los Compadres, S.L.

S

5 610

Minas de Navaleo, S.L.

S

19 636

Minas de Valdeloso, S.L.

S

9 870

Minas del Principado, SA

S

16 903

MINEX, SA

S

59 520

Minera del Bajo Segre, SA

S

25 164

Minero Siderurgia de. Ponferrrada SA

S

643 000

CA

154 000

Munoz Solé Hermanos, SA

S

23 141

Promotora de Minas del Carbon

CA

50 580

SA Catalano-Aragonesa

S

324 550

CA

504 800

Union Minera del Norte, SA (UMINSA)

S

736 430

CA

86 850

Union Minera Ebro-Segre, SA (UMESA)

S

14 090

Viloria Hermanos, SA

S

73 964

CA

29 844

Virgilio Riesco SA

S

24 680

Mina La Camocha

S

 

HUNOSA — Aller

S

314 000

HUNOSA — Figaredo

S

89 000

HUNOSA — San Nicolas

S

110 000

HUNOSA — Montsacro

S

107 000

HUNOSA — Carrio

S

105 000

HUNOSA — Sotón

S

86 000

HUNOSA — Maria Luisa

S

172 000

HUNOSA — Candil

S

94 000

HUNOSA — Pumarabule

S

73 000

Totaal (Tse)

 

8 023 203

(22)

Bij brief van 3 oktober 2003 hebben de Spaanse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat de productie-eenheden Endesa-Souterraine, Encasur-Souterraine en Antracitas de Gillon SA in 2005 zouden sluiten en de Promotora de Minas de Carbon SA (PMC) zijn bovengrondse productie-eenheid zou sluiten.

2.1.   Vermindering van de exploitatiesteun

(23)

Er wordt voorgesteld de exploitatiesteun aan de steenkoolbedrijven jaarlijks met 4 % te verminderen voor de jaren 2003, 2004 en 2005. Voor HUNOSA zal de gemiddelde jaarlijkse vermindering 5,75 % bedragen.

2.2.   Productiecapaciteit

(24)

Wat de productiecapaciteit betreft, heeft de Spaanse regering voorgesteld steun te verlenen voor een steenkoolproductiecapaciteit van ongeveer 12 miljoen ton in 2005. In 2002 bedroeg de totale productie ca. 13 400 000 ton.

2.3.   Begroting

(25)

Wat de exploitatiesteun en de technische en sociale kosten betreft, zijn de volgende cijfers meegedeeld:

(in EUR)

Jaar

Exploitatiesteun (7)

Technische kosten (8)

Technische kosten (9)

2003

568 647 000

81 299 000

469 072 000

2004

539 854 000

82 987 000

490 112 000

2005

513 046 000

96 739 000

484 866 000

(26)

De Spaanse autoriteiten hebben met betrekking tot 2006 en 2007 meegedeeld dat op dit moment geen specifieke doelstellingen kunnen worden vastgesteld voor de periode 2006-2007. De Spaanse autoriteiten stellen voor de jaarlijkse vermindering van de steun met 4 % voort te zetten. Zodra het plan voor de toegang tot steenkoolreserves is goedgekeurd, zullen de details inzake de toewijzing van de steun en de verdeling van de productie (in ton) aan de Commissie worden meegedeeld.

2.4.   Plan betreffende het steenkoolbedrijf HUNOSA

(27)

Voor het steenkoolbedrijf HUNOSA, een overheidsbedrijf, hebben de Spaanse autoriteiten een gedetailleerder plan ingediend. Voor de periode 2002-2005 werd een capaciteitsvermindering vooropgesteld van 1 800 000 ton in 2001 tot 1 340 000 ton in 2005. De steun ter dekking van exploitatieverliezen wordt verminderd van 321 091 000 EUR in 2001 tot 239 281 000 EUR in 2005.

(28)

Een eerste belangrijkste doelstelling van het plan voor HUNOSA voor de periode 2002-2005 was de onderneming te herstructureren en de verliezen terug te schroeven zodat bij inkrimping van de bedrijfsactiviteit op grond van het nationale mijnbouwplan en de communautaire wetgeving rekening wordt gehouden met het sociale en economische belang van HUNOSA in het mijnbekken van Centraal-Asturias. Voorts was het de bedoeling de basis te leggen voor de toekomstige ontwikkeling van de regio rond het Centraal-Asturiaanse mijnbekken door de voorwaarden te scheppen voor de creatie van alternatieve werkgelegenheid. Het plan voorziet ten slotte in een vermindering van de exploitatieverliezen van HUNOSA met 30 % en van het aantal werknemers met 33,6 %, waardoor de productiviteit met 21,4 % toeneemt.

(29)

Het HUNOSA plan omvat de tenuitvoerlegging van een aantal maatregelen om te waarborgen dat de productie wordt verminderd. Ten eerste worden twee van de negen bestaande productie-eenheden gesloten. Ook de kolenwasserij wordt gesloten. De sluiting van deze drie sites komt neer op een vermindering van de productiecapaciteit met 25 %. Ten tweede zullen maatregelen worden genomen om de productiviteit te optimaliseren, waarbij de nadruk wordt gelegd op maatregelen op het gebied van selectie van ontginningssites, modernisering en koolwassingsprocessen. De inspanningen zullen worden toegespitst op de mijnen met de hoogste productiviteit, de laagste totale kosten en de beste kwaliteit. Een deel van de productie diende te worden voorbehouden voor de nabijgelegen elektriciteitscentrale. HUNOSA diende jaarlijks kolen te leveren voor een verbruik van 100 dagen. Ten derde is bij de inkrimping van de bedrijfsactiviteit een vermindering van het aantal werknemers in het bedrijf onvermijdelijk. Ten slotte zal de productie in de looptijd van het plan door de genomen maatregelen met 26,1 % dalen van 1 800 000 ton in 2001 tot een totaal van 1 340 000 ton in 2005.

(30)

Het HUNOSA-plan voorzag in de aanwerving van 550 nieuwe werknemers in de periode 2002-2005. De Spaanse autoriteiten hebben verzekerd dat de nieuwe werknemers, indien aanwervingen nodig blijken, zullen worden geselecteerd uit de werknemers die hun baan hebben verloren door de sluiting van een mijn, met evenwel twee heel beperkte uitzonderingen voor de aanwerving van gespecialiseerde technici en nakomelingen van werknemers uit de eerste groep die zijn omgekomen bij een arbeidsongeval.

(31)

De Spaanse autoriteiten hebben voor de productie-eenheden van HUNOSA die ze tijdens de herstructureringsperiode in stand wensen te houden de volgende kostprijs per tse meegedeeld:

Productie-eenheid

Gemiddelde kosten (EUR/tse)

Verminderingspercentage

2001

2005

Aller

271

237

12,5

San Nicolás

429

317

26,1

Montsacro

342

251

26,6

Carrio

261

223

14,5

Sotón

376

304

19,1

Mo Luisa

371

331

10,8

Candil

411

340

17,3

Gemiddelde

344

278

19,2

(32)

De Spaanse autoriteiten waren van mening dat de vermindering van de productiekosten met ongeveer 20 % in de periode 2002-2005 aantoont dat de productiekosten van de productie-eenheden van HUNOSA kunnen worden verminderd en dat deze trend in de toekomst kan worden versterkt. Volgens de Spaanse autoriteiten betekent de vermindering van de productiekosten een vermindering van de steun aan de onderneming met 25 % en kan ook deze tendens in de toekomst nog worden versterkt.

(33)

Overeenkomstig de in het plan omschreven doelstellingen wordt voorgesteld een aantal maatregelen te nemen om in de regio waar HUNOSA actief is een economische structuur te ontwikkelen als alternatief voor de mijnbouw. De Spaanse autoriteiten hebben met de vakbonden een overeenkomst gesloten om via de verschillende maatregelen van het plan rond het mijnbekken van Centraal-Asturias te streven naar 650 nieuwe banen in de periode 2002-2005.

(34)

Wat betreft de steun voor uitzonderlijke kosten van het herstructureringsproces en lasten uit het verleden die gepaard gaan met de uitvoering van de technische maatregelen op het gebied van de concentratie en selectie van ontginningssites en de capaciteitsaanpassingen die daaruit voortvloeien, hebben de Spaanse autoriteiten verklaard dat er behoefte is aan sociale maatregelen, met name voor de financiering van een vervroegde uitstapregeling. De steun zal deze kosten dekken en andere voorgestelde maatregelen zullen geleidelijk worden teruggeschroefd.

(35)

In de volgende tabel wordt de vermindering van het aantal werknemers weergegeven alsmede de totale steun die volgens het HUNOSA-plan moet worden verleend, zoals voorgesteld in het herstructureringsplan.

Jaar

Aantal werknemers aan het eind van het jaar

Vermindering exploitatiesteun (10)

(in EUR)

Steun voor uitzonderlijke kosten (11)

(in EUR)

2003

4 902

271 593 000

302 557 000

2004

4 437

254 682 000

298 983 000

2005

4 079

239 281 000

286 203 000

(36)

Bij brief van 22 april 2003 hebben de Spaanse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat het HUNOSA-plan als voorzorgsmaatregel onder meer voorziet in het behoud van een minimaal eigen productievolume om de toegang tot steenkoolreserves te garanderen.

(37)

Volgens de Spaanse autoriteiten was de minimumproductie van HUNOSA voor het jaar 2005, namelijk 1 340 000 ton, noodzakelijk om te kunnen waarborgen dat HUNOSA kan voldoen aan 30 % van de behoefte (100 dagen) van de elektriciteitscentrales in de omgeving van de HUNOSA-mijnen. De Spaanse autoriteiten stellen voor ook na 2005 dezelfde criteria toe te passen. De Spaanse autoriteiten zijn van mening dat het instandhouden van een strategische productie in de buurt van elektriciteitscentrales een van de belangrijkste doelstellingen is van het plan voor de toegang tot steenkoolreserves.

2.5.   Looptijd van de regeling

(38)

De steun wordt verleend in de periode 2003-2005.

2.6.   Vorm van de steun

(39)

De steun wordt verleend in de vorm van subsidies.

2.7.   Begunstigden

(40)

Productie-eenheden van Spaanse steenkoolbedrijven als bedoeld in overweging 21.

2.8.   Rechtsgrondslag

(41)

Orden ministerial ECO/2731/2003, Orden ministerial ECO/768/2003, Orden ministerial ECO/180/2004 en Orden ministerial ITC/626/2005.

2.9.   Situatie van Spanje op het gebied van energie en milieu

(42)

Volgens Spaanse voorspellingen van de elektriciteitsproductie voor de periode 2000-2011 zal het aandeel van steenkool in de elektriciteitsproductie dalen van 35,9 % in 2000 tot 15 % in 2011. In dezelfde periode zal de elektriciteitsproductie op basis van aardgas toenemen van 9,7 % tot 33,1 %. Hernieuwbare energie zal stijgen van 16,9 % van de elektriciteitsproductie in 2000 tot 28,4 % in 2011. De opwekking van elektriciteit is slechts verantwoordelijk voor 28 % van de totale CO2-uitstoot. Spanje vind het niet logisch dat een verband wordt gelegd tussen de steun die wordt verleend voor de binnenlandse productie van steenkool en de uitstoot van CO2. Het verband moet veeleer worden gelegd tussen elektriciteitsproductie en emissies. Elektriciteitscentrales zullen blijven werken zolang ze technisch en economisch leefbaar zijn, ongeacht of de gebruikte steenkool in het binnenland wordt geproduceerd of wordt ingevoerd.

2.10.   Redenen voor de inleiding van de procedure

(43)

Op 30 maart 2004 heeft de Commissie de formele onderzoeksprocedure ingeleid. De Commissie heeft haar twijfels uitgedrukt wat betreft de verenigbaarheid van het aangemelde plan met de voorwaarden en criteria van Verordening (EG) nr. 1407/2002 en de mate waarin dat plan voldoet aan de doelstellingen van de verordening. De Commissie was van mening dat het plan onvoldoende gedetailleerd was. In haar brief van 30 maart 2004 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten gevraagd:

a)

overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1407/2002 een raming mee te delen van de totale steenkoolproductie per kolenjaar en van het bedrag van de steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit per kolenjaar;

b)

te verduidelijken op grond van welke selectiecriteria productie-eenheden worden opgenomen in het plan voor de toegang tot steenkoolreserves alsmede, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van Verordening (EG) nr.1407/2002, een raming mee te delen van de totale steenkoolproductie per kolenjaar en van het bedrag van de steun voor toegang tot steenkoolreserves per kolenjaar;

c)

te verduidelijken of de steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit per kolenjaar als bedoeld in artikel 9, lid 4 van Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad minstens gelijk dient te zijn aan de steun die Spanje voornemens was toe te kennen aan de ondernemingen/productie-eenheden die worden genoemd in overweging 18 van Beschikking 2002/826/EGKS van de Commissie van 2 juli 2002 inzake steun die in 2001 en in de periode van 1 januari tot 23 juli 2002 door Spanje aan de kolenindustrie is verleend (12);

d)

alle informatie mee te delen betreffende toepassing van de criteria betreffende de degressiviteit van steun en te antwoorden op de vraag of rekening wordt gehouden met factoren met betrekking tot het concurrentievermogen, zoals de evolutie van de productiekosten, en of de steun een sterker degressief verloop kent wanneer een productie-eenheid is opgenomen in een sluitingsplan;

e)

te bevestigen dat productie-eenheden met een totale capaciteit van 1 660 000 t zullen worden gesloten vóór 31 december 2005;

f)

te verduidelijken of de productie-eenheden van Antracitas de Gillon, ENDESA — ondergronds en ENCASUR — ondergronds in het jaar 2003 exploitatiesteun hebben ontvangen; te bevestigen dat de van 1998 tot 2002 aan deze productie-eenheden verleende steun voor uitzonderlijke kosten overeenkomstig artikel 5 van Beschikking nr. 3632/93/EGKS niet hoger ligt dan die kosten, en te bevestigen dat, indien de steun hoger ligt dan de kosten, het verschil door Spanje zal worden teruggevorderd;

g)

mee te delen hoeveel steun in de jaren 2003, 2004 en 2005 in totaal werd toegekend aan HUNOSA, rekening houdend met de door de onderneming meegedeelde dalingen van de productiekosten;

h)

te verduidelijken hoeveel werknemers met een specifieke technische achtergrond er bij HUNOSA maximaal moeten worden aangeworven;

i)

een gedetailleerde toelichting te verschaffen bij de wijzigingen van Ministerieel Besluit ECO/2771/2003 teneinde te garanderen dat artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1407/2002 correct wordt toegepast en te bevestigen dat uitsluitend overeenkomstig Beschikking 2002/871/EG aangemelde productie-eenheden in aanmerking komen.

3.   OPMERKINGEN VAN SPANJE

(44)

De Spaanse autoriteiten hebben de volgende opmerkingen ingediend na de inleiding van de procedure door de Commissie. Er werden geen opmerkingen ingediend door derden.

3.1.   Steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit (artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1407/2002) en voor de toegang tot steenkoolreserves (artikel 5, lid 3 van genoemde verordening)

(45)

De Spaanse autoriteiten hebben verslagen ingediend inzake de steun die is verleend voor 2003 en 2004, alsmede ramingen voor 2005, waarin de steun wordt ingedeeld naargelang hij werd betaald krachtens artikel 4 dan wel 5 van Verordening (EG) nr. 1407/2002. De aan HUNOSA verleende en te verlenen steun wordt ingedeeld naargelang het gaat om financiering uit de algemene middelen van de overheid dan wel van SEPI (13).

3.1.1.   Productie in de periode 2003-2005

(46)

De sluiting van productiecapaciteit door een aantal ondernemingen levert de volgende productietrend op:

Eenheid: kiloton

 

2001

2002

2003

2004

2005

Productie

13 993

13 372

12 576

12 400

12 000

3.1.2.   Criteria

(47)

De Spaanse autoriteiten hebben meegedeeld welke criteria zijn gehanteerd om productie-eenheden in te delen voor steunverlening op grond van artikel 4 of artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1407/2002. Het belangrijkste criterium waren de productiekosten per tse. Aanvullende criteria:

a)

het bestaan van een markt, namelijk de aanwezigheid van een functionerende elektriciteitscentrale binnen een straal van 100 km;

b)

de solvabiliteit van de onderneming die eigenaar is van de productie-eenheid; in dit opzicht dient er een minimumverhouding te zijn tussen de eigen middelen van de onderneming en de totale activa.

(48)

Ten slotte moet een manier worden gevonden om rekening te houden met de sociale en regionale omstandigheden in de regio waar de productie-eenheid is gevestigd. De noodzaak om dit sociale en regionale criterium te behouden, mag niet worden onderschat. De Spaanse regering is bereid alle door de Commissie voorgestelde voorwaarden in overweging te nemen.

(49)

De definitie van „productie-eenheid” werd getoetst met de ondernemingen die over de grootste productiecapaciteit beschikken en derhalve uit meer dan één productie-eenheid zouden kunnen bestaan. Tot dusver werd, met uitzondering van HUNOSA, de steun geanalyseerd op ondernemingsniveau en werden ondergrondse koolmijnen samengeteld met bovengrondse mijnen.

3.1.3.   Steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit

(50)

De Spaanse autoriteiten hebben verklaard dat, zoals uit het verslag blijkt, alle ondernemingen die in 2002 waren geklasseerd als ondernemingen die steun genieten op grond van artikel 4 van Beschikking nr. 3632/93/EGKS, nog steeds zijn geklasseerd als ondernemingen die steun genieten op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1407/2002.

3.1.4.   Degressief verloop van de steunverlening

(51)

De Spaanse autoriteiten verklaren dat, tot eind 2005, de steun globaal met 4 % per jaar wordt verminderd.

3.2.   Steun voor uitzonderlijke lasten

(52)

De Spaanse autoriteiten hebben de Commissie meegedeeld dat besluit ECO/2731/2003 is gewijzigd teneinde te voldoen aan de eisen van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1407/2002. Het besluit is uitsluitend van toepassing op productie-eenheden die feitelijk sluiten vóór 31 december 2005 en niet op sluitingsprogramma’s die na die datum aflopen. Voorts werd voor de compensatie van de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1407/2002 opgesomde kosten door de opzegging van steenkoolcontracten als gevolg van de sluiting van een productie-eenheid die brandstof leverde, een maximum vastgesteld van 13 EUR per 1 000 warmte-eenheden. Uitsluitend gemotiveerde en behoorlijk gestaafde werkelijke kosten zullen worden vergoed.

3.3.   Voorgaande beschikkingen van de Commissie

3.3.1.   Sluitingen tot en met 31 december 2005

(53)

De Spaanse regering zal voldoen aan de bepalingen van overweging 18 van de preambule van Beschikking 2002/826/EGKS en de productiecapaciteit in de in de overweging opgesomde ondernemingen vóór 31 december 2005 definitief met 1 660 000 t verminderen. Sommige van deze ondernemingen zijn reeds in 2002 begonnen met het terugschroeven van hun productiecapaciteit.

3.3.2.   Productie-eenheden die steun hebben ontvangen voor uitzonderlijke kosten van de sluiting

(54)

Zoals vermeld in de verslagen betreffende de steun voor 2003, 2004 en 2005, is de in 2003 aan Antracitas de Gillón, ENCASUR, ENDESA en PMC (vóór de sluiting in 2004) toegekende steun en de geplande steun voor 2004 en 2005 steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit. De financiële steun voor uitzonderlijke sluitingskosten die tussen 1998 en 2002 is verleend aan ENDESA en ENCASUR, was op dat moment verantwoord om het loonverschil te financieren tussen het algemeen vervroegd pensioen en de door de ondernemingen betaalde 100 %. De Spaanse autoriteiten hebben schriftelijke verbintenissen voorgelegd waarin wordt bevestigd dat de ondernemingen de betrokken productie-eenheden eind 2005 zullen sluiten.

3.4.   Het HUNOSA-plan

3.4.1.   Opmerkingen betreffende de herstructurering van HUNOSA

(55)

De Spaanse autoriteiten hebben gedetailleerde informatie verstrekt over de ingrijpende herstructurering die de jongste jaren heeft plaatsgevonden en de uitvoering van het plan voor de periode 2002-2005. Het plan omvat de sluiting van twee productie-eenheden en betekent een vermindering van de productiecapaciteit met 700 000 t.

3.4.2.   Aan HUNOSA verleende steun tijdens de periode 2003-2005

(56)

De Spaanse autoriteiten hebben verklaard dat de omvang van de herstructureringssteun strikt beperkt blijft tot de kosten van externe sociale verplichtingen en gekoppeld is aan een degelijke verantwoording.

(57)

De contradictie die lijkt te bestaan tussen de aanzienlijke inspanningen om de kosten te drukken en de kleinere vermindering van de productiesteun is in de eerste plaats het gevolg van wijzigingen van de inkomsten door evolutie van de internationale prijzen voor ingevoerde steenkool en de wisselkoers tussen de dollar en de euro. De Spaanse autoriteiten hebben gedetailleerde informatie meegedeeld betreffende de berekening van de inkomsten en toegelicht waarom die in het algemeen lager liggen dan de internationale prijzen voor ingevoerde steenkool.

(58)

De Spaanse autoriteiten hebben eveneens gedetailleerde toelichtingen verschaft betreffende de steun voor uitzonderlijke kosten als gevolg van het herstructureringsproces.

3.4.3.   Informatie betreffende de aanwerving van nieuwe technische specialisten

(59)

De Spaanse autoriteiten hebben erop gewezen dat nieuwe werknemers alleen worden aangeworven voor de invulling van belangrijke posten, met name op het vlak van veiligheid. Sedert de inwerkingtreding van het plan hebben echter geen nieuwe aanwervingen plaatsgevonden. Niettemin hebben de Spaanse autoriteiten voorzichtigheidshalve een maximumcijfer van 100 nieuwe aanwervingen naar voren geschoven.

4.   BEOORDELING VAN DE STEUN

4.1.   Toepassing van artikel 87, lid 1, van het Verdrag

(60)

Om te bepalen of de maatregelen uit het plan moeten worden aangemerkt als steunmaatregelen als bedoeld in artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, moet worden bepaald of het gaat om steun van de lidstaten dan wel om steun bekostigd uit staatsmiddelen, of bepaalde ondernemingen worden begunstigd, of de maatregelen de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen en of ze het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden.

(61)

De eerste voorwaarde van artikel 87 betekent dat de steun moet worden verleend door staten of uit staatsmiddelen. In dit concrete geval wordt het inzetten van overheidsmiddelen aangetoond door het feit dat de maatregel wordt gefinancierd uit de overheidsbegroting van Spanje en in mindere mate door het SEPI, een overheidsbedrijf dat volledig door de staat wordt gecontroleerd.

(62)

De tweede voorwaarde van artikel 87, lid 1, heeft betrekking op de mogelijkheid dat de maatregel bepaalde begunstigden bevoordeelt. In de eerste plaats moet worden bepaald of de maatregel een economisch voordeel oplevert voor de begunstigde ondernemingen en ten tweede of dit voordeel aan een specifieke soort van ondernemingen wordt toegekend. De steun levert duidelijke economische voordelen op voor de steenkoolbedrijven die subsidies ontvangen voor lopende uitgaven die ze normaal zelf hadden moeten bekostigen. Deze uitgaven zijn het verschil tussen enerzijds de te verwachten productiekosten en inkomsten en anderzijds de kosten die voortvloeien uit de herstructurering. De steenkoolbedrijven ontvangen een gedeeltelijke compensatie voor deze kosten. Bovendien zijn de betrokken maatregelen uitsluitend bedoeld voor steenkoolbedrijven in Spanje. Deze ondernemingen worden begunstigd ten opzichte van hun concurrenten; m.a.w. de maatregelen zijn selectief.

(63)

Krachtens de derde en vierde voorwaarde van artikel 87, lid 1, mag de steun de mededinging niet vervalsen of dreigen te vervalsen of het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden. In dit concrete geval dreigen de maatregelen de mededinging te vervalsen daar ze de financiële positie en actiemiddelen van de begunstigde ondernemingen versterken ten aanzien van hun niet-begunstigde concurrenten. Zelfs indien de intracommunautaire handel in steenkool heel beperkt is en de betrokken ondernemingen niet uitvoeren, hebben ondernemingen uit andere lidstaten minder mogelijkheden om hun producten uit te voeren naar de Spaanse markt.

(64)

Bijgevolg vallen de maatregelen in kwestie onder het toepassingsgebied van artikel 87, lid 1, van het Verdrag en kunnen zij alleen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd indien zij aan de voorwaarden voldoen om voor één van de in het Verdrag genoemde afwijkingen in aanmerking te komen.

4.2.   Toepassing van Verordening (EG) nr. 1407/2002

(65)

Aangezien zowel het EGKS-Verdrag als Beschikking nr. 3632/93/EGKS op 23 juli 2002 zijn verstreken, en gezien artikel 87, lid 3, onder e), van het Verdrag, moet de verenigbaarheid van de aangemelde steunmaatregel worden getoetst aan Verordening (EG) nr. 1407/2002.

(66)

In Verordening (EG) nr. 1407/2002 zijn de regels vastgesteld die in acht moeten worden genomen bij de toekenning van staatssteun aan de steenkoolindustrie met het oog op de herstructurering van de sector Deze regels houden rekening met de sociale en regionale aspecten van de herstructurering van de steenkoolindustrie en met de behoefte om een minimale binnenlandse steenkoolproductie in stand te houden om de toegang tot steenkoolreserves te waarborgen. Gelet op de ongunstige concurrentiepositie van de steenkoolproductie in de Gemeenschap tegenover ingevoerde steenkool moet het herstructureringsproces van de steenkoolindustrie worden voortgezet.

(67)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dient de productie van gesubsidieerde kolen beperkt te blijven tot wat strikt noodzakelijk is om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstelling de continuïteit van de energievoorziening te garanderen. De Commissie herinnert in deze context aan haar mededeling „Duurzame ontwikkeling in Europa voor een betere wereld: Een strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling”, ook bekend onder de naam strategie van Gothenburg voor duurzame ontwikkeling, waarbij wordt gestreefd naar de „beperking van de klimaatverandering en een intensiever gebruik van schone energie” (14).

(68)

Overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1407/2002 kunnen lidstaten steun verlenen voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit. Eén van voorwaarden waaraan moet worden voldaan is dat de exploitatie van de betrokken productie-eenheden onder een plan voor bedrijfssluiting dient te vallen.

(69)

Overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1407/2002 kunnen lidstaten aan een onderneming productiesteun verlenen voor een bepaalde productie-eenheid of groep productie-eenheden. Een van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan, is dat de exploitatie van de betrokken productie-eenheden of groep productie-eenheden van eenzelfde onderneming onder een plan inzake toegang tot steenkoolreserves valt.

(70)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1407/2002 mogen lidstaten steun verlenen om de uitzonderlijke kosten te dekken die voortkomen of die zijn voortgekomen uit de rationalisering en herstructurering van de kolenindustrie en die geen verband houden met de huidige productie wanneer het bedrag ervan niet hoger is dan de genoemde kosten. De soorten kosten ten gevolge van rationalisering en herstructurering van de kolenindustrie worden omschreven in de bijlage bij deze verordening.

(71)

Bij brief van 30 maart 2004 heeft de Commissie haar twijfels uitgedrukt betreffende de verenigbaarheid van het aangemelde plan met de voorwaarden en criteria van Verordening (EG) nr. 1407/2002 en met de doelstellingen van de verordening. De Commissie was van mening dat een gedetailleerder plan moest worden voorgelegd. Na deze brief heeft Spanje de Commissie verschillende malen gedetailleerde informatie verschaft over het herstructureringsplan. Hierna zal de Commissie het herstructureringsplan en de in het kader daarvan verleende steun voor de jaren 2003, 2004 en 2005 onderzoeken op basis van deze nieuwe informatie.

4.3.   Naleving van voorafgaande beschikkingen van de Commissie

(72)

In haar brief van 30 maart 2004 oordeelde de Commissie dat de Spaanse autoriteiten niet uitdrukkelijk hebben verklaard de voorwaarden van voorgaande beschikkingen van de Commissie beschikkingen die op grond van het EGKS-Verdrag zijn gegeven, met name Beschikking 2002/826/EGKS, te zullen naleven. Bij Beschikking 2002/826/EGKS is Spanje gemachtigd om steun te verlenen op voorwaarde dat de betrokken productie-eenheden worden opgenomen in een sluitingsplan en zij hun productiecapaciteit tegen 2005 met 1 660 000 ton verminderen. Spanje dient deze voorwaarden na te leven. Het feit dat het EGKS-Verdrag verstreken is en Verordening (EG) nr. 1407/2002 in werking is getreden, doet niets af aan de verbintenissen uit het verleden. Deze verbintenissen moeten volledig worden nageleefd en de Commissie dient toe te zien op de naleving van de voorwaarden van de beschikkingen die zijn gegeven op grond van het EGKS-Verdrag.

(73)

Het vorige plan voor de sluiting en inkrimping van de bedrijfsactiviteit op basis van Beschikking nr. 3632/93/EGKS is goedgekeurd bij Beschikking 2002/826/EGKS. Bij verschillende gelegenheden en in verschillende brieven aan de Commissie hebben de Spaanse autoriteiten aanvaard dat de verbintenissen uit het verleden volledig moeten worden nagekomen en expliciet bevestigd dat de besluiten betreffende de sluiting van de in overweging 18 van Beschikking 2002/826/EGKS opgesomde productie-eenheden overeenkomstig de geldende regels zal worden uitgevoerd. Dit betekent dat uiterlijk in 2005 de productiecapaciteit met 1 660 000 ton moet worden verminderd. Op basis van de door de Spaanse autoriteiten meegedeelde informatie heeft de Commissie inderdaad kunnen vaststellen dat deze vermindering van de capaciteit is doorgevoerd.

(74)

De Commissie gaat er van uit dat de vermindering van de productiecapaciteit heeft plaatsgevonden in de productie-eenheden die reeds waren opgenomen in het plan voor de sluiting of de inkrimping van de bedrijfsactiviteit op basis van Beschikking 3632/93EGKS. Dit zijn de in overweging 18 van Beschikking 2002/826/EGKS opgesomde productie-eenheden.

(75)

Volgens voorgaande plannen voor de sluiting of inkrimping van de bedrijfsactiviteit moesten de productie-eenheden van Antracitas de Gillon SA, ENDESA (ondergronds) en ENCASUR (ondergronds) voor eind 2002 worden gesloten. Er is echter gebleken dat deze productie-eenheden in 2003 en een deel van 2004 nog hebben gefunctioneerd.

(76)

Op aandringen van de Commissie zijn de ondergrondse productie-eenheden van ENDESA en ENCASUR en de productie-eenheid van Antracitas de Gillon gesloten. De bovengrondse productie-eenheid van Promotora de Minas de Carbon is eveneens gesloten op 31 maart 2004. De Commissie heeft schriftelijke verbintenissen ontvangen waarin de ondernemingen bevestigen dat ze de betrokken productie-eenheden in 2005 zullen sluiten.

(77)

De Commissie heeft op basis van de door Spanje meegedeelde informatie onderzocht of de overeenkomstig artikel 5 van Beschikking 3632/93/EGKS aan deze ondernemingen verleende steun om de uitzonderlijke kosten van de sluiting van productie-eenheden te dekken niet hoger lag dan de kosten.

(78)

Aangezien de vereiste vermindering van de productiecapaciteit is bereikt door de in overweging 18 van Beschikking 2002/826/EGKS opgesomde productie-eenheden en de productie-eenheden die, krachtens dezelfde beschikking, geacht werden te sluiten, uiteindelijk ook zijn gesloten, komt de Commissie tot het besluit dat Spanje de voorgaande beschikkingen van de Commissie heeft nageleefd.

4.4.   Steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit (artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1407/2002) en voor de toegang tot steenkoolreserves (artikel 5, lid 3 van genoemde verordening)

(79)

In haar schrijven van 30 maart 2004 verklaarde de Commissie dat Spanje heeft meegedeeld hoeveel steun voor bedrijfsvoering het in totaal heeft verleend. De Spaanse autoriteiten hebben echter noch het totaalbedrag van de steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit, als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1407/2002, noch het totaalbedrag van de steun voor de toegang tot steenkoolreserves als bedoeld in artikel 5, lid 3 van die verordening meegedeeld. De Spaanse autoriteiten hebben evenmin meegedeeld aan welke criteria productie-eenheden moeten voldoen om in aanmerking te komen voor steun.

(80)

Een ander element dat bij de Commissie vragen oproept is het feit dat de Spaanse autoriteiten niet hebben bepaald welke productiecapaciteit in totaal dient te worden gesloten vóór 31 december 2005, respectievelijk 31 december 2007, hoewel dit krachtens artikel 4, onder a), en artikel 9, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1407/2002 één van de voorwaarden is waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit. Het geraamde steunbedrag kan alleen worden toegekend indien de totale capaciteitsvermindering wordt meegedeeld.

(81)

Wat betreft de productiecapaciteit en de minimumproductie om de toegang tot steenkoolreserves te waarborgen, heeft de Commissie in haar schrijven van 30 maart 2004 aan Spanje meegedeeld dat de verantwoording niet verenigbaar lijkt met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1407/2002 vermelde doelstelling. Het plan voor de toegang tot steenkoolreserves en de steun voor de toegang tot steenkoolreserves moeten worden verantwoord op basis van de behoefte om een minimale binnenlandse steenkoolproductie in stand te houden om te toegang tot de reserves te garanderen. De sociale en regionale aspecten van de herstructurering van de sector kunnen alleen worden gebruikt als verantwoording van het sluitingsplan en van de steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit.

(82)

De Spaanse autoriteiten hebben informatie verstrekt over de kosten van productie-eenheden. Voor elke onderneming, behalve HUNOSA, heeft Spanje de ondergrondse mijnen en daarmee verbonden infrastructuur gedefinieerd als één ondergrondse productie-eenheid. Voor bovengrondse mijnen werd dezelfde methode gevolgd. De toepassing van Verordening (EG) nr. 1407/2002 is gebaseerd op het begrip „productie-eenheid”. Op 30 maart 2004 drukte de Commissie haar twijfels uit betreffende de volledigheid van de informatie in het licht van de in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1407/2002 vastgestelde voorwaarden.

4.4.1.   Onderscheid tussen steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit en steun voor de toegang tot steenkoolreserves.

(83)

Na de inleiding van de procedure heeft Spanje de steun ingedeeld naargelang hij is verleend op grond van artikel 4, respectievelijk artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1407/2002. In de periode 2003-2005 hebben de volgende productie-eenheden steun ontvangen op grond van artikel 4: Antracitas de Gillon SA, Coto Minera Jove SA, de ondergrondse productie-eenheid van Endesa, de ondergrondse productie-eenheid van Encasur, González y Díez SA, Industria y Comercial Minera SA (INCOMISA), Mina Escobal S.L., Mina la Camocha, Minas de Valdeloso S.L., Promotora de Minas de Carbón SA en Virgilio Riesco SA Mina Escobal S.L., gesloten in 2004 et Promotora de Minas de Carbón SA, gesloten in 2005. Ook de twee productie-eenheden van het publieke steenkoolbedrijf HUNOSA die zijn gesloten, Pumarabule en Figaredo, hebben steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit ontvangen. Andere productie-eenheden hebben steun ontvangen voor de toegang tot steenkoolreserves. Deze productie-eenheden worden in overweging 21 genoemd.

(84)

Op basis van de nieuwe informatie die is meegedeeld, komt de Commissie tot het besluit dat de Spaanse autoriteiten de productiesteun op een goede manier hebben ingedeeld in steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit enerzijds en steun voor de toegang tot steenkoolreserves anderzijds. Bovendien hebben de Spaanse autoriteiten bevestigd dat de voorwaarden van artikel 4, onder a), van Verordening (EG) nr. 1407/2002, dat productie-eenheden waaraan steun voor inkrimping van de bedrijfsactiviteit wordt verleend, uiterlijk in 2007 moeten worden gesloten, zullen worden nageleefd.

4.4.2.   Toe te passen criteria

(85)

De Commissie neemt akte van de mededeling door de Spaanse autoriteiten aan de Commissie dat de productiekost per tse als belangrijkste criterium zal worden gehanteerd bij de beoordeling van een aanvraag voor productiesteun. Dit criterium strookt met artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1407/2002 omdat het kan worden beschouwd als een duidelijke aanwijzing dat de steun zal worden toegekend aan de productie-eenheden met de beste economische perspectieven.

(86)

Als aanvullende criteria wordt door de Spaanse autoriteiten het bestaan van een markt gehanteerd, dit wil zeggen dat er zich binnen een straal van 100 km een functionerende elektriciteitscentrale dient te bevinden, alsmede de solvabiliteit van de onderneming die eigenaar is van de productie-eenheid. In dit opzicht dient er een minimumverhouding te zijn tussen de eigen middelen van de onderneming en de totale activa. Dit laatste criterium zal ertoe bijdragen dat steun wordt verleend aan de eenheden met de beste economische perspectieven. Het voorgaande criterium kan louter als aanvullend criterium worden gebruikt. Ter wille van de continuïteit van de energievoorziening en ook om financiële redenen, aangezien er een verband is met de transportkosten, kan rekening worden gehouden met de locatie, maar mag dit niet de belangrijkste factor zijn. In het algemeen is de Commissie van oordeel dat de door de Spaanse autoriteiten gehanteerde criteria stroken met Verordening (EG) nr. 1407/2002.

(87)

Op basis van de door de Spaanse autoriteiten meegedeelde informatie, heeft de Commissie de definitie van productie-eenheid die wordt gehanteerd in het herstructureringsplan onderzocht. In het verleden analyseerde Spanje de steun op ondernemingsniveau en werden ondergrondse en bovengrondse mijnen samen geteld. Spanje heeft deze analyse aangepast en de steun onderzocht per productie-eenheid overeenkomstig de definitie van Verordening (EG) nr. 1407/2002. Voorts heeft Spanje de bij Beschikking 2002/871/EG vastgestelde informatie meegedeeld aan de Commissie. De Commissie is derhalve van mening dat de definitie die Spanje in het herstructureringsplan heeft gehanteerd, in overeenstemming is met genoemde verordening.

(88)

De Commissie neemt akte van het feit dat de productiecapaciteit door het herstructureringsplan zal dalen tot 12 miljoen ton. In het licht van de algemene energiesituatie in Spanje, met name de intentie van de Spaanse autoriteiten om het aandeel van steenkool in de elektriciteitsproductie terug te schroeven van 35,9 % tot 15 % in 2011, lijkt de vermindering van de capaciteit tot 12 miljoen ton een goede maatregel die zal helpen om deze doelstelling te bereiken. Dit productieniveau moet vóór eind 2005 moet worden bereikt en kan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1407/2002 worden beschouwd als een strategische reserve. Bijgevolg worden de productie-eenheden die onder het deel van het herstructureringsplan vallen dat betrekking heeft op de toegang tot steenkoolreserves, geacht in aanmerking te komen voor steun voor de toegang tot steenkoolreserves indien ze voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 4 en 5 van de verordening.

(89)

Voorts is voldaan aan het belangrijkste criterium, dat de hoeksteen van de verordening vormt: de degressiviteit van de steun. De overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 1407/2002 verleende steun is jaarlijks met 4 % verminderd. De Commissie vindt deze vermindering aanvaardbaar. De Commissie heeft er rekening mee gehouden dat de Spaanse autoriteiten hebben aangekondigd dat ook in 2006 en 2007 wordt gestreefd naar een vermindering met telkens met 4 %.

(90)

In het licht van het voormelde oordeelt de Commissie dat de Spaanse autoriteiten voldoende duidelijkheid hebben verschaft inzake de criteria op grond waarvan aan productie-eenheden hetzij steun voor de inkrimping van de bedrijfsactiviteit, hetzij voor de toegang tot steenkoolreserves wordt verleend. Deze criteria zijn in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1407/2002, en met name artikel 4, onder a) en artikel 9, lid 6, onder a).

(91)

De Commissie herinnert de Spaanse autoriteiten er in dit verband aan dat bij beslissingen over de instandhouding van een strategische reserve geen rekening kan worden gehouden met de sociale en regionale context. Met de sociale en regionale context kan alleen rekening worden gehouden bij de toepassing van de voorwaarden voor de toekenning van steun voor de inkrimping van de bedrijfsactiviteit en van steun voor uitzonderlijke kosten van het herstructureringsproces.

4.4.3.   Berekening van de inkomsten

(92)

De Spaanse autoriteiten hebben gedetailleerde cijfers verschaft over de steenkoolprijzen. Als aanvulling op de informatie van de Spaanse regering werd toegelicht dat de door de Spaanse regering verleende steun de facto overeenstemt met het verschil tussen de productiekosten en de gemiddelde verkoopprijs van Spaanse steenkool, die lager lag dan de gemiddelde prijs van uit derde lande ingevoerde steenkool. Dit is hoofdzakelijk te wijten aan de lagere kwaliteit van de Spaanse steenkool en in mindere mate aan het feit dat de prijzen worden vastgesteld in langetermijncontracten, terwijl voor ingevoerde steenkool de spotmarktprijs van een bepaalde dag geldt.

(93)

De Spaanse autoriteiten hebben verklaard dat de invloed van variaties van internationale prijzen op de prijs voor binnenlandse steenkool in de praktijk ongeveer drie trimesters later merkbaar zijn. Anderzijds blijkt de kwaliteit van de Spaanse steenkool een stuk lager te zijn dan die van de op de internationale markt verhandelde steenkool. Dit leidt tot een veel lagere prijs voor binnenlandse steenkool. De betaalde prijs varieert naar gelang van de elektriciteitscentrale aangezien ook de kwaliteit van de in de verschillende mijnen gewonnen steenkool verschilt. De verbrandingswaarde van steenkool kan variëren tussen 7 en 35 %, afhankelijk van de mijn waar ze is ontgonnen.

(94)

De in Spanje geproduceerde steenkool is meestal van lage kwaliteit wegens het hoge water- en asgehalte, het lage vluchtigheidsgehalte, of om beide redenen. Er bestaat geen wereldmarkt voor steenkool van lage kwaliteit aangezien alle steenkoolproducerende landen hun steenkool van lage kwaliteit in de buurt van de mijnlocaties gebruiken. Het gebruik van deze soorten steenkool in elektriciteitscentrales leidt tot hogere investerings- en onderhoudskosten voor de eigenaars van de centrales, daar ze niet alleen specifieke branders dienen te installeren met hogere gebruiks- en onderhoudskosten, maar ook omdat dit soort elektriciteitscentrales minder efficiënt is dan de normale steenkoolcentrales.

(95)

De Spaanse autoriteiten hebben uitgelegd dat het economisch niet haalbaar is de kwaliteit van de steenkool te verbeteren tot een met de kwaliteit van ingevoerde steenkool vergelijkbaar niveau aangezien het productieproces daardoor veel duurder en minder competitief zou worden.

(96)

Sedert 1998 wordt de verkoopprijs van steenkool bepaald via rechtstreekse onderhandelingen tussen de producerende productie-eenheden en de steenkoolcentrales, zonder interventie van de administratie. Alleen bij ernstige conflicten kan de administratie tussenbeide komen. De Spaanse autoriteiten hebben afschriften bezorgd van de contracten tussen een aantal elektriciteitscentrales die op steenkool functioneren en de steenkoolbedrijven om aan te tonen welke prijs aan de steenkoolbedrijven is betaald. De berekening van de steenkoolprijs bevat een formule betreffende de kwaliteit van de steenkool waarin onder meer rekening wordt gehouden met het gehalte vluchtige stoffen, as, vocht, zwavel en met de verbrandingswaarde.

(97)

De steenkoolprijzen in Spanje zijn gebaseerd op langetermijncontracten tussen de steenkoolbedrijven en hun klanten. De huidige contracten zijn geldig tot 31 december 2005. De prijzen hangen af van de volgende parameters:

CIF-prijzen (15) in VS-dollar voor elke periode van steenkoolinvoer uit derde landen naar de EU, uitgedrukt in VS-dollar/tse en gepubliceerd door de EU;

de wisselkoers tussen de VS-dollar en de euro in deze periode voor de omzetting van de CIF-prijs in VS-dollar naar euro; de wisselkoers tussen VS-dollar en euro is geëvolueerd van 0,8955 in 2001 tot 1,25 in 2005;

om de prijs voor de steenkoolcentrale te bepalen op basis van de uitkomst in euro werden de transportkosten tussen de haven en de elektriciteitscentrale afgetrokken van de CIF-prijs die moet worden betaald voor levering in havens;

tot slot wordt een kwaliteitscorrectie gehanteerd, zoals hieronder wordt toegelicht.

(98)

Spanje berekent de gemiddelde invoerprijs van steenkool in Spanje. De berekening van de gemiddelde invoerprijs is gebaseerd op statistische data van steenkoolimporteurs in Spanje en exporteurs uit derde landen.

(99)

Om dit systeem naar behoren te kunnen laten functioneren, dient de berekende steenkoolprijs een weerspiegeling te zijn van de steenkoolprijzen op de wereldmarkt. Om dit te controleren heeft de Commissie deze prijs vergeleken met de MCIS, Steam Coal Marker Prices, de standaardreferentie voor spotmarktprijzen van steenkool.

(100)

Volgens de Spaanse autoriteiten wordt het verschil tussen de MCIS Steam Coal Marker Price en het door hen berekende gemiddelde verklaard doordat dat de MCIS-prijs uitsluitend gebaseerd is op contracten die op een bepaalde dag op de spotmarkt zijn gesloten, terwijl de door hen berekende prijs is gebaseerd op alle contracten die op een bepaalde dag geldig zijn, met inbegrip van langetermijncontracten. Bijgevolg liggen de Spaanse prijzen bij stijgende spotmarktprijzen meestal lager dan de spotmarktprijs en hoger dan de spotmarktprijs bij dalende spotmarktprijzen. Het langetermijngemiddelde van de twee cijfers is grosso modo gelijk: Van 1996 tot 2004 bedroeg de gemiddelde MCIS-prijs 43,3 EUR/tse. Het Spaanse gemiddelde lag slechts een fractie lager. De Commissie is derhalve van oordeel dat de Spaanse berekening van de steenkoolprijs een correcte weergave is van de steenkoolprijs op de wereldmarkt.

(101)

Op basis van de voormelde parameters bedroeg de gemiddelde prijs in 200145,85 EUR werd voor 2005 een prijs van 36 EUR voorspeld. De inkomsten lagen in 2001 uitzonderlijk hoog, voornamelijk door de boeking op brutobasis van een aantal uitzonderlijke en speciale inkomsten in dat jaar. Bijgevolg heeft de vermindering van de productiekosten met 20 % niet geleid tot een evenredige vermindering van de totale productiesteun die zal worden verleend voor de periode 2003-2005.

(102)

Het totale steunbedrag wordt bepaald nadat elke productie-eenheid een auditverslag heeft ingediend met de productiekosten en inkomsten. Indien het verschil tussen de productiekosten en de inkomsten aan het eind van het kolenjaar lager blijkt uit te vallen dan voorspeld, zal het totale steunbedrag worden verminderd en moet de teveel betaalde steun worden terugbetaald.

(103)

In het licht van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat Spanje op voldoende gedetailleerde wijze heeft verklaard hoe de inkomsten van de steenkoolbedrijven werden berekend. De meegedeelde informatie heeft de Commissie ervan overtuigd dat bij de berekening van de inkomsten de juiste steenkoolprijzen zijn gehanteerd. Op basis van de meegedeelde informatie, in het bijzonder de contracten tussen elektriciteitscentrales en steenkoolbedrijven, komt de Commissie tot het besluit dat artikel 4, onder b), en artikel 4, onder c), van Verordening (EG) nr. 1407/2002 zijn nageleefd aangezien de productiesteun niet hoger lag dan het verschil tussen de productiekosten en de inkomsten in het respectievelijke kolenjaar en de steun niet tot gevolg zal hebben dat de leveringsprijs voor steenkool uit de Gemeenschap lager is dan die van steenkool van vergelijkbare kwaliteit uit derde landen. De Commissie zal er nauwlettend op toezien dat bij berekeningen voor de nieuwe contracten tussen elektriciteitscentrales en steenkoolbedrijven die ingaan op 1 januari 2006, rekening wordt gehouden met de huidige hoge wereldprijs voor steenkool. Ten slotte stelt de Commissie vast dat ook is voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, onder d), en artikel 4, onder e), van genoemde verordening.

4.5.   Steun voor uitzonderlijke kosten (artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1407/2002)

(104)

In haar schrijven van 30 maart 2004 deelde de Commissie mee dat zij van oordeel was dat de Spaanse autoriteiten onvoldoende hebben toegelicht welke criteria moeten worden gehanteerd om op grond van artikel 7 van (EG) nr. 1407/2002 steun te verlenen voor uitzonderlijke kosten die geen verband houden met de productie (lasten uit het verleden). Bij brief van 3 oktober 2003 heeft Spanje de Commissie meegedeeld dat deze steun uitsluitend zal worden toegekend aan productie-eenheden die in de periode 2003-2005 worden gesloten en het bedrag niet hoger zal liggen dan de kosten. In het Ministerieel besluit ECO/2731/2003 van 24 september 2003 worden deze voorwaarden echter niet expliciet vermeld. Ministerieel Besluit ECO/2731/2003 bevatte onvoldoende garanties om te waarborgen dat de steun om de kosten van de sluiting van productie-eenheden te dekken deze kosten niet overstijgt en dat de betrokken productie-eenheden vóór 31 december 2005 zullen worden gesloten. De Commissie was van oordeel dat de door Spanje gehanteerde criteria voor de berekening van de steun om de sluitingskosten van productie-eenheden te dekken, een bedrag van 13 EUR per vermindering met duizend calorieën, berekend op basis van de in de contracten met elektriciteitscentrales vastgestelde vermindering van de kolenbevoorrading, onvoldoende garandeert dat wordt voldaan aan de bepalingen van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1407/2002. De Commissie was tevens de mening toegedaan dat de steun op basis van dit artikel erg hoog leek, waarbij de vraag rijst of de in dit kader voorgestelde steun in verhouding tot de omvang van het herstructureringsproces niet te hoog is.

(105)

Op basis van de nieuwe informatie die Spanje heeft meegedeeld, constateert de Commissie dat Ministerieel Besluit ECO/2731/2003 is aangepast aan de bepalingen van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1407/2002. Het besluit is nu uitsluitend van toepassing op productie-eenheden die sluiten vóór 31 december 2005. In het besluit wordt verduidelijkt dat de compensatie van 13 EUR per 1 000 calorieën voor steenkoolcontracten die worden geannuleerd door de sluiting van een productie-eenheid een maximumbedrag is en dat uitsluitend de werkelijk bewezen sluitingskosten worden vergoed. In dit verband hebben de Spaanse autoriteiten meegedeeld dat ze in 2004 minder steun hebben verleend. In 2004 bedroeg de werkelijk toegekende steun om de uitzonderlijke kosten te dekken 518 986 EUR in plaats van de voorspelde 555 227 EUR.

(106)

De Commissie is van mening dat Spanje een bevredigende uitleg heeft verschaft voor de uitzonderlijke kosten van het herstructureringsproces die worden vergoed. Spanje heeft de steunbedragen voor de verschillende in de bijlage van Verordening (EG) nr. 1407/2002 vermelde categorieën aangepast. De Commissie heeft hierdoor kunnen vaststellen dat de bedragen, die voornamelijk verband houden met de vervroegde uittredingsregelingen, niet hoger liggen dan de kosten en dat de steun voor de uitzonderlijke kosten van de herstructurering derhalve kan worden goedgekeurd. Gelet op de context van de vermindering van het aantal werknemers, de sluiting van mijncapaciteit en de degressiviteit van de productiesteun, heeft de door de Spaanse autoriteiten meegedeelde informatie de Commissie overtuigd dat de te vergoeden kosten niet te hoog liggen ten opzichte van de omvang van het herstructureringsproces. In het volgende hoofdstuk zal een aparte evaluatie worden gemaakt van de steun voor de uitzonderlijke kosten van het herstructureringsproces van het overheidsbedrijf HUNOSA.

4.6.   Het plan voor HUNOSA

(107)

Wat HUNOSA betreft, heeft de Commissie in haar schrijven van 30 maart 2004 benadrukt dat het bedrijf was opgenomen in het sluitingsplan op basis van Beschikking nr. 3632/93/EGKS. Om sociale en regionale redenen zou de sluiting echter pas na 2002 plaatsvinden. De productiekosten van deze onderneming liggen zeer hoog in vergelijking met de productiekosten van andere steenkoolbedrijven in de Gemeenschap. De Commissie was van mening dat de vermindering van het aantal werknemers en de productie beneden het Europese gemiddelde liggen. Het plan voorziet in de sluiting van twee van de negen productie-eenheden. Bij brief van 3 oktober 2003 heeft Spanje aangekondigd dat de productiekosten nog met 20 % zouden worden verminderd waardoor de steun in 2005 met 25 % kan worden teruggeschroefd. De in zijn schrijven van 3 oktober 2003 door Spanje aangekondigde vermindering van de productiekosten zou moeten leiden tot een verdere vermindering van de steun aan HUNOSA tot een bedrag van 176 460 750 EUR in 2005.

(108)

Bij brief van 30 maart 2004 heeft de Commissie meegedeeld dat het voorstel om, wat HUNOSA betreft, 30 % van het steenkoolverbruik (het equivalent van 100 dagen verbruik) voor te behouden voor de elektriciteitscentrales in de regio mogelijk in strijd is met de interne markt.

4.6.1.   Het herstructureringsproces van HUNOSA

(109)

De Spaanse autoriteiten hebben bevestigd dat ze de intentie hebben het herstructureringsproces van HUNOSA overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1407/2002 voort te zetten om de steunbedragen aanzienlijk terug te schroeven en zowel de productiecapaciteit als het aantal werknemers aanzienlijk te beperken. Deze herstructureringsmaatregelen moeten worden beoordeeld in de context van het sociale en regionale belang van HUNOSA binnen de autonome regio Asturias.

(110)

De Spaanse autoriteiten hebben de Commissie gedetailleerde informatie bezorgd over het herstructureringsproces van HUNOSA, de ontwikkeling van de kosten en inkomsten, de vooruitzichten en hoeveel steun zal worden verleend.

(111)

Het plan omvat de volgende elementen:

vermindering van het aantal werknemers met 33,6 %;

vermindering van de productiecapaciteit met 25 % en sluiting van twee productie-eenheden: Pumarabule en Figaredo, samen goed voor een vermindering met 700 000 ton;

sluiting van een steenkoolwasserij;

verhoging van de productiviteit met 21,4 %;

een vermindering van de productie met 26,1 %;

vermindering van de productiekosten met 20 %;

vermindering van de totale steun met 25 % tijdens de periode 2003-2005, te vergelijken met een vermindering met 12 % tijdens de 4 jaar daarvoor.

(112)

Sinds 1986, het jaar waarin Spanje is toegetreden tot de Gemeenschap, zijn dit de cijfers betreffende het herstructureringsproces:

een vermindering van het aantal werknemers met 71,9 % bij de bedrijven HUNOSA en Minas de Figaredo; d.i. een daling van 21 911 werknemers in 1986 tot 6 151 in 2001;

een vermindering van de productiecapaciteit van de ondergrondse mijnen met 47,3 %;

een vermindering van de productie met 53,3 %;

een vermindering van de totale productiesteun met 40 % sinds 1992 in tegenwoordige termen en met 56 % uitgedrukt in nominale waarde;

(113)

In de periode 1998-2004 is de steun aan HUNOSA in gecorrigeerde termen met 32 % gedaald, te vergelijken met een algemeen gemiddelde in de Spaanse mijnbouw van 25,7 %. Sinds 1992 is de totale steun aan HUNOSA verminderd met 54 % in gecorrigeerde termen en met 69 % in nominale waarde.

(114)

Voorts blijkt dat de Spaanse autoriteiten ook na het herstructureringsplan 2003-2005 zijn doorgegaan met de herstructurering van HUNOSA. In 2003 werd uiteindelijk 264 480 000 EUR productiesteun verleend, terwijl een bedrag van 271 593 000 EUR was voorspeld; dit is andermaal een vermindering met 2,6 %. De steun voor uitzonderlijke herstructureringskosten bedroeg 240 689 000 EUR, terwijl een bedrag van 302 557 000 EUR was voorspeld, een vermindering met 20,4 %.

(115)

In het jaar 2004 is de productie gedaald tot 1 070 000 t, 20 % minder dan gepland. Eind 2004 was het aantal werknemers gedaald tot 4 137. In 2004 werd in totaal 247 483 EUR productiesteun verleend, in plaats van het geplande bedrag van 254 682 EUR, andermaal een daling met 2,8 %.

(116)

Eind 2005 zal het aantal werknemers naar verwachting met 14 % zijn verminderd (tot 3 500 werknemers), hetgeen verder gaat dan in het plan.

(117)

Het feit dat de productiekosten van HUNOSA zo hoog liggen, is vooral te wijten aan de fysische omstandigheden van de mijnen. Het steenkoolgehalte is vrij laag, waardoor de mijnbouw zich over een groot gebied uitstrekt en er veel infrastructuur nodig is. Door de ongewoon lage densiteit ligt ook automatisering niet voor de hand. Bovendien draagt het herstructureringsproces, met name de aanzienlijke vermindering van het aantal werknemers en het grote aantal werknemers dat vroegtijdig uittreedt, ook niet bij tot optimalisering van de productiekosten. Door een beter beheer en een concentratie van de productie in de eenheden waar de steenkoolwinning en automatisering daarvan vanuit technisch oogpunt het makkelijkst is en tegen de laagste kosten kan worden uitgevoerd, is HUNOSA erin geslaagd de productiekosten te drukken. Door het inschakelen van andere instrumenten, de lopende automatisering en informatisering, en de modernisering van de installaties en de productieprocessen is de productiviteit verbeterd. Door deze maatregelen zullen de productiekosten in de toekomst nog verder dalen.

(118)

De Commissie stelt evenwel vast dat de vermindering van de productiekosten met 20 % tijdens de periode 2001-2005 niet heeft geleid tot een evenredige vermindering van de productiesteun met 20 %. Volgens de Spaanse autoriteiten komt dit door het verschil in inkomsten tussen 2001 en 2005. In 2001 lagen de gemiddelde inkomsten veel hoger dan het gemiddelde in 2005: 37 EUR/tse.

(119)

De Spaanse autoriteiten hebben een gedetailleerde toelichting verschaft betreffende deze inkomsten van HUNOSA. De prijs is vastgesteld in langetermijncontracten, die in sterke mate, binnen een vrije markt, tot stand komen door vrije onderhandelingen tussen HUNOSA en zijn klanten.

(120)

Op basis van deze nieuwe informatie concludeert de Commissie dat de schijnbare contradictie tussen de aanzienlijke inspanningen om de kosten te verminderen en de lagere degressiviteit van de productiesteun in de eerste plaats het gevolg is van de gewijzigde inkomsten door de ontwikkeling van de internationale prijzen voor ingevoerde steenkool en de wisselkoers tussen de dollar en de euro. Zoals reeds toegelicht in hoofdstuk 4.4.3 betreffende de berekening van de inkomsten, liggen de inkomsten voor de periode 2003-2005 in vergelijking lager dan de inkomsten van 2001. Op basis van de informatie die ter zake door de Spaanse autoriteiten is meegedeeld, met name de contracten tussen HUNOSA en de vijf elektriciteitscentrales die met steenkool van HUNOSA worden bevoorraad, heeft de Commissie kunnen vaststellen dat bij de berekening van de inkomsten van HUNOSA de juiste cijfers zijn gehanteerd.

4.6.2.   Steun voor de inkrimping van de bedrijfsactiviteiten van HUNOSA

(121)

De in het verleden aan HUNOSA verleende steun voor de inkrimping van de bedrijfsactiviteit heeft betrekking op de productie-eenheden van HUNOSA die zijn gesloten. In dit verband is de Commissie van oordeel dat, wat HUNOSA betreft, de voorgaande beschikkingen van de Commissie zijn nageleefd.

4.6.3.   Steun voor de toegang tot steenkoolreserves

(122)

Het HUNOSA-plan voorziet in de sluiting van de mijnen van Pumarabule en Figaredo, wat een onomkeerbare capaciteitsvermindering met 700 000 ton betekent. Volgens de Commissie kan men ervan uitgaan dat de andere productieplannen deel uitmaken van het plan voor de toegang tot steenkoolreserves. De Spaanse autoriteiten hebben er echter op gewezen dat dit in de periode na 2005 zou kunnen veranderen. De Commissie kan instemmen met deze visie, omdat ze ruimte laat voor een verdere vermindering van de totale steun in de jaren na 2005.

(123)

Om te verklaren waarom de productie van HUNOSA deel uitmaakt van het plan voor de toegang tot steenkoolreserves, verwijzen de Spaanse autoriteiten naar de toegankelijkheid van de reserves vanuit technisch oogpunt, de vraag van de nabijgelegen elektriciteitscentrales de kwaliteit van de steenkool en de behoeften van de steenkoolcentrales die zijn uitgerust met installaties die zijn afgestemd op de door HUNOSA geproduceerde kwaliteit van steenkool. De Commissie stelt vast dat Spanje is afgestapt van het criterium van de 100 dagen-voorraad voor de meest nabijgelegen steenkoolcentrale. De Spaanse autoriteiten hebben uitgelegd dat dit een hypothetisch voorbeeld was en nooit is bedoeld om als criterium te worden gehanteerd. Dit voorbeeld belet niet dat de Spaanse autoriteiten hebben beslist dat HUNOSA voldoende reserves diende te produceren om te voldoen aan een bepaald percentage van de vraag van de in de regio gevestigde elektriciteitscentrales. In het licht van de flexibiliteit van dit criterium wijst de Commissie erop dat van de Spaanse autoriteiten mag worden verwacht dat ze het vrij verkeer van goederen niet belemmeren.

(124)

Op basis van de redenering van de Spaanse autoriteiten is de Commissie van mening dat de productie van ongeveer 1 miljoen ton in 2005 kan worden beschouwd als een deel van de strategische steenkoolproductiereserve die de Spaanse autoriteiten in stand wensen te houden. De Commissie sluit zich aan bij de Spaanse analyse dat het HUNOSA-plan 2003-2005 een onmisbaar overgangsinstrument vormt om in een latere fase te bepalen welke productie-eenheden zullen worden opgenomen in het nieuwe plan betreffende de toegang tot steenkoolreserves voor de periode 2006-2010. In het licht van de aanzienlijke vermindering van de productie en de sterke vermindering van de steun, is het plan in overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1407/2002 en vormt het een goede basis op grond waarvan het herstructureringsproces kan worden voortgezet. Aangezien de reserves van HUNOSA noodzakelijk zijn om in 2005 een totale steenkoolproductie van 12 miljoen ton te bereiken, kan de Commissie ermee instemmen dat de reserves van HUNOSA in de periode 2003-2005 worden opgenomen in het plan voor de toegang tot steenkoolreserves. De Commissie herinnert de Spaanse autoriteiten er evenwel aan dat het plan voor de toegang tot steenkoolreserves, en met name de positie van HUNOSA daarin en gelet op de hoge productiekosten van dat bedrijf, moet worden herzien voor de periode 2006-2010. De productie van HUNOSA en mogelijke subsidies zullen in die periode aanzienlijk moeten worden teruggeschroefd.

4.6.4.   Steun om de uitzonderlijke kosten van het herstructureringsproces van HUNOSA te dekken

(125)

De Spaanse autoriteiten hebben gedetailleerde informatie verstrekt betreffende de steun voor de uitzonderlijke kosten van het herstructureringsproces als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1407/2002 en de kosten uitgesplitst in technische en sociale kosten. Zie de onderstaande tabel:

(1000 EUR)

 

2003

2004

2005

Veiligheidswerk-zaamheden, kosten voor de sanering van voormalige mijnsites

11 684

11 984

13 766

Uitzonderlijke intrinsieke waardevermindering

9 514

10 902

22 905

Totale technische kosten

21 198

22 886

36 638

Kosten voor vervroegde uittreding

277 969

273 019

247 300

Vergoedingen

3 005

2 705

2 404

Steenkool-bevoorrading

385

373

361

Totale sociale kosten

281 359

276 097

250 065

Totaal

302 557

298 983

286 203

(126)

Volgens ramingen van HUNOSA zullen in de periode 2002-2005 2 622 werknemers vervroegd uittreden met een kostprijs van ongeveer 417 000 EUR per werknemer. Zoals reeds aangetoond voor het jaar 2003, kunnen deze kosten variëren. Er werd uiteindelijk 20 % minder steun verleend dan voorspeld.

(127)

Overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1407/2002 heeft de Commissie er rekening mee gehouden dat HUNOSA in de getroffen regio 20 % van de rechtstreekse werkgelegenheid aanbiedt en het moeilijk is alternatieve werkgelegenheid te creëren bovenop de 18 000 arbeidsplaatsen die sinds 1986 zijn gecreëerd. HUNOSA is van bijzonder groot economisch en sociaal belang voor de autonome regio Asturias. De Commissie begrijpt dat Spanje tijd nodig heeft om in die regio bijkomende alternatieve economische activiteiten te ontwikkelen.

(128)

Op grond van de door de Spaanse autoriteiten meegedeelde informatie, oordeelt de Commissie dat de steun voldoet aan de voorwaarden van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1407/2002. De steun heeft betrekking op de in de bijlage opgesomde maatregelen en bedraagt niet meer dan de kosten.

4.6.5.   Aanwerving van nieuwe werknemers

(129)

Uit de door Spanje meegedeelde informatie blijkt dat in de periode 2003-2005 geen nieuwe mijnwerkers zijn aangeworven. De Commissie vindt dit positief en herinnert de Spaanse autoriteiten eraan dat dit een belangrijk element is bij de beoordeling van de herstructureringsmaatregelen zowel nu als in de toekomst verenigbaar zijn met de verordening.

4.6.6.   Conclusie betreffende het herstructureringsplan van HUNOSA

(130)

De Commissie is van oordeel dat HUNOSA aanzienlijke inspanningen heeft geleverd om te herstructureren en dat het in dit stadium en in het licht van het sociale en regionale belang van HUNOSA onredelijk zou zijn aan te dringen op nog verder gaande maatregelen. De Commissie concludeert derhalve dat het herstructureringsplan van HUNOSA in overeenstemming is met de doelstelling en de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1407/2002. Er is steun verleend om bij te dragen tot het herstructureringsproces en daarbij is rekening gehouden met de sociale en regionale context van HUNOSA binnen de autonome regio Asturias. De gedetailleerde extra informatie die Spanje heeft verstrekt en de bijkomende herstructureringsmaatregelen, die verder gaan dan het aanvankelijke herstructureringsplan, hebben de aanvankelijke twijfels van de Commissie, met name inzake de berekening van de steunbedragen en de criteria waarmee rekening werd gehouden, weggenomen. De Commissie herinnert de Spaanse autoriteiten er in het licht van de nieuwe herstructureringsmaatregelen en het plan voor de toegang tot steenkoolreserves voor de periode 2006-2010 evenwel aan dat de positie van HUNOSA moet worden herbekeken en dat bijkomende herstructureringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

4.7.   Algemene beoordeling van het herstructureringsplan 2003-2005

(131)

Het herstructureringsplan omvat de elementen van het plan voor de toegang tot steenkoolreserves als bedoeld in artikel 9, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad en het sluitingsplan als bedoeld in lid 4 van dat artikel. Overeenkomstig artikel 10, lid 1, van deze verordening kan de Commissie het voorgestelde plan goedkeuren. Op basis van artikel 10, lid 2, van genoemde verordening kan de Commissie eveneens een beslissing nemen betreffende de toegekende, respectievelijk door de Spaanse autoriteiten vooropgestelde steun aan de steenkoolindustrie voor de jaren 2003, 2004 en 2005. Bij de beoordeling of het plan al dan niet voldoet aan de richtlijn dient de Commissie rekening te houden met de voorwaarden en criteria van de artikelen 4 tot en met 8 en of al dan niet wordt voldaan aan de doelstelling van de verordening.

(132)

Op basis van de door Spanje aangemelde herstructureringsmaatregelen, is de Commissie van oordeel dat de vermindering van de staatssteun zal leiden tot een verdere permanente vermindering van de steenkoolproductie. Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1407/2002 vertoont de totale steun een dalende trend en wordt voor geen enkel jaar na 2003 meer steun verleend dan het door de Commissie voor het jaar 2001 goedgekeurde bedrag. Wat de toegang tot steenkoolreserves betreft, als bedoeld in artikel 5, lid 3, van genoemde verordening, stelt Spanje voor in 2005 de toegang te waarborgen tot een totale capaciteit van 12 miljoen tse. Om deze doelstelling te bereiken, werd de productiecapaciteit met 1 600 000 ton verminderd.

(133)

Zelfs met een lichte daling van de gemiddelde productiekosten in de Spaanse steenkoolindustrie blijven de productiekosten zeer hoog. Hoewel de prijzen op de wereldmarkt gestegen zijn, zal de ongunstige economische positie van de Spaanse steenkool tegenover ingevoerde steenkool de volgende jaren niet significant verbeteren.

(134)

De Commissie is van oordeel dat de aangemelde gegevens en het kader voor de jaren 2006 en 2007 een goede uitgangsbasis vormen waarbij wordt voldaan aan de noodzakelijke voorwaarden. Spanje heeft verzekerd dat het de productie en de totale steun in die jaren verder en aan hetzelfde tempo als in de periode 2003-2005 zal verminderen. De Commissie aanvaardt derhalve het huidige niveau en de relevantie van de door Spanje meegedeelde informatie voor 2006 en 2007. De gedetailleerde gegevens betreffende de totale steun voor de periode 2006-2007, als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 1407/2002, zullen later door Spanje worden meegedeeld, samen met de herstructureringsmaatregelen voor de periode tot 2010. De Commissie oordeelt dat deze planning verantwoord is gelet op de sociale en regionale gevolgen van de sluiting van de productie-eenheden en rekening houdend met het feit dat Spanje expliciet heeft verklaard dat het zal voldoen aan de voorwaarde dat de steun een degressief verloop dient te kennen, ook in de periode na 2005. Het laatste element is cruciaal voor de beoordeling door de Commissie aangezien genoemde verordening precies tot doel heeft uiteindelijk te komen tot een significante vermindering van de staatssteun aan de steenkoolindustrie.

(135)

Spanje heeft ervoor geopteerd dezelfde steunregeling toe te passen als in het verleden. De herstructureringsmaatregelen stroken enerzijds met het belang van de continuïteit van de energievoorziening en bieden anderzijds de mogelijkheid het herstructureringsproces voort te zetten. De aangemelde omvang van de steun is nodig omdat het de toegang tot steenkool waarborgt alsmede de noodzakelijk geachte vermindering van de steenkoolactiviteit. Zonder steun zou de steenkoolproductie in Spanje moeten worden stopgezet omdat ze niet rendabel is.

(136)

De Commissie is van mening dat de geraamde productiecapaciteit van 12 miljoen tse voor 2005 voor de Spaanse energievoorziening verantwoord is in het licht van de continuïteit van de voorziening en het algemene energiebeleid. In haar beoordeling heeft de Commissie er rekening mee gehouden dat Spanje in de periode tot 2010 werk zal maken van een verhoging van het aandeel hernieuwbare energie in zijn energiemix.

(137)

Gelet op de aanzienlijke gevolgen van de aangemelde herstructureringsmaatregelen voor de arbeidsmarkt heeft de Commissie er bij de beoordeling van haar plan rekening mee gehouden dat de sociale en regionale gevolgen van de herstructurering van de Spaanse steenkoolindustrie zoveel mogelijk moet worden beperkt.

(138)

Uit de aanmelding leidt de Commissie af dat de volgende doelstellingen aan de basis liggen van de planning voor de Spaanse steenkoolindustrie: degressiviteit van de behoefte aan financiële steun, vermindering van de productie en de productiekosten, waarborgen van een tijdige levering en een behoorlijke kwaliteit aan de klant, een sociaal aanvaardbare vermindering van de werkgelegenheid en rekening houden met de regionale gevolgen van de maatregelen.

(139)

De Commissie oordeelt derhalve dat het Spaanse herstructureringsplan voldoende gedetailleerd is voor de periode 2003-2005 en een goede uitgangsbasis vormt voor de jaren 2006 en 2007. Bovendien biedt het herstructureringsplan binnen de context van de primaire energievoorziening tot 2010 een goed overzicht van de rol van steenkool in het energie- en milieubeleid.

(140)

In het licht van het voorgaande en rekening houdend met de genomen maatregelen, die verder gaan dan het aanvankelijk aangemelde herstructureringsplan, oordeelt de commissie dat het door Spanje aangemelde plan verenigbaar is met de doelstellingen en criteria van Verordening (EG) nr. 1407/2002 en met name met de criteria van artikel 9, leden 4 en 6. Aangezien de steun voor de jaren 2003, 2004 en 2005 toegekend is of zal worden toegekend op basis van en overeenkomstig het herstructureringsplan, besluit de Commissie op basis van artikel 10, lid 2, van genoemde verordening dat de steun in overeenstemming met de verordening is verleend.

5.   CONCLUSIE

(141)

De Commissie stelt vast dat de door Spanje op onrechtmatige wijze verleende steun aan de steenkoolindustrie voor de jaren 2003 en 2004 strijdig is met artikel 88, lid 3, van het Verdrag. Na een analyse van de door Spanje meegedeelde maatregelen en informatie, oordeelt de Commissie op basis van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1407/2002 dat het herstructureringsplan voor de steenkoolindustrie voor de periode 2003-2005 en de op basis van het herstructureringsplan verleende steun voor de jaren 2003 tot en met 2005 verenigbaar is met de interne markt. Spanje wordt hierbij gemachtigd de steun uit te keren,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Het herstructureringsplan voor de steenkoolindustrie en de staatssteun voor de jaren 2003-2005, die door Spanje voor de jaren 2003 en 2004 ten uitvoer zijn gelegd, zijn verenigbaar met de interne markt als bedoeld in artikel 87, lid 3, van het EG-Verdrag. Spanje wordt hierbij gemachtigd de steun uit te keren.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Spanje.

Gedaan te Brussel, 21 december 2005.

Voor de Commissie

Andris PIEBALGS

Lid van de Commissie


(1)  PB C 182 van 15.7.2004, blz. 3.

(2)  PB L 205 van 2.8.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(3)  PB L 300 van 5.11.2002, blz. 42.

(4)  Zie voetnoot 1.

(5)  PB L 303 van 13.11.1998. blz. 57.

(6)  PB L 329 van 30.12.1993, blz. 12.

(7)  Artikel 4 en artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1407/2002

(8)  Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1407/2002.

(9)  Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1407/2002

(10)  Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1407/2002

(11)  Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1407/2002

(12)  PB L 296 van 30.10.2002, blz. 73.

(13)  Sociedad Estatal de Ecónomia y Hacienda (staatsmaatschappij voor industriële participaties), in 1996 ingesteld onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische zaken en financiën.

(14)  COM(2001) 264 definitief, blz. 11

(15)  Kosten, verzekering en vervoer