ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.204.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 204

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
9 augustus 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 791/2011 van de Raad van 3 augustus 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 792/2011 van de Raad van 5 augustus 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde ringbandmechanismen van oorsprong uit Thailand

11

 

*

Verordening (EU) nr. 793/2011 van de Commissie van 5 augustus 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij met vriestrawlers voor de pelagische visserij van categorie 9 in de Economische Zone van Mauritanië door vaartuigen die de vlag van een lidstaat van de Europese Unie voeren

18

 

*

Verordening (EU) nr. 794/2011 van de Commissie van 8 augustus 2011 houdende goedkeuring van wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Parmigiano Reggiano (BOB))

19

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 795/2011 van de Commissie van 8 augustus 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

21

 

 

BESLUITEN

 

 

2011/494/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 5 augustus 2011 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van gefosfateerd maiszetmeel als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 5550)  ( 1 )

23

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 861/2010 van de Commissie van 5 oktober 2010 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 284 van 29.10.2010)

26

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

9.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 791/2011 VAN DE RAAD

van 3 augustus 2011

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Voorlopige maatregelen

(1)

De Commissie heeft bij Verordening (EU) nr. 138/2011 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China („China”).

(2)

De procedure is ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 6 april 2010 is ingediend door Saint-Gobain Vertex s.r.o., Tolnatext Fonalfeldolgozó és Müszakiszövetgyártó, „Valmieras stikla šķiedra” AS en Vitrulan Technical Textiles GmbH („de klagers”), die samen een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van bepaalde open weefsels van glasvezels in de Unie voor hun rekening nemen.

(3)

Zoals in overweging 13 van de voorlopige verordening wordt uiteengezet, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   Vervolg van de procedure

(4)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige antidumpingmaatregelen in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”), hebben verscheidene belanghebbende partijen schriftelijk opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd.

(5)

De Commissie heeft vervolgens alle informatie verzameld en gecontroleerd die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. Naast de controles die in overweging 11 van de voorlopige verordening worden genoemd, werd bij de volgende ondernemingen ter plaatse een controle uitgevoerd:

 

Producent-exporteur die om een individueel onderzoek had verzocht:

Yuyao Feitian Fiberglass Co. Ltd

 

en de hieraan verbonden handelaar:

Yuyao Winter International Trade Co. Ltd

 

Niet-verbonden importeur in de Unie:

Vimaplás — Tecidos Técnicos Lda., Portugal.

(6)

De Commissie heeft alle belanghebbende partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zij voornemens was de aanbeveling te doen een definitief antidumpingrecht op open weefsels van glasvezels van oorsprong uit China in te stellen en de bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het voorlopige recht, definitief te innen („mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle belanghebbende partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn na de mededeling opmerkingen maken.

(7)

Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbende partijen werd waar nodig rekening gehouden.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(8)

Zoals in overweging 14 van de voorlopige verordening wordt uiteengezet, heeft deze verordening betrekking op open weefsels van glasvezels, met een celgrootte van meer dan 1,8 mm in zowel lengte als breedte en met een gewicht van meer dan 35 g/m2 van oorsprong uit China („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7019 40 00, ex 7019 51 00, ex 7019 59 00, ex 7019 90 91 en ex 7019 90 99.

(9)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen bleek uit een nadere analyse dat het betrokken product niet kan worden ingedeeld onder drie van de vijf GN-codes die in overweging 8 worden genoemd. Daarom dienen GN-codes ex 7019 90 91, ex 7019 90 99 en ex 7019 40 00 te worden geschrapt uit de beschrijving van het betrokken product.

(10)

Zoals in overweging 16 van de voorlopige verordening wordt uiteengezet, heeft een Chinese producent-exporteur gevraagd of glasvezelschijven onder de productomschrijving vallen. De bedrijfstak van de Unie was van oordeel dat glasvezelschijven kunnen worden beschouwd als een downstreamproduct met andere kenmerken dan het betrokken product. Er werd echter besloten om extra informatie te verzamelen bij belanghebbende partijen, alvorens een definitieve conclusie ten aanzien van deze kwestie te trekken.

(11)

Naar aanleiding van de mededeling van de voorlopige bevindingen is door de bedrijfstak van de Unie en de Federation of European Producers of Abrasives („FEPA”), een organisatie die de gebruikers van glasvezelschijven vertegenwoordigt, bewijs geleverd waaruit blijkt dat in het productieproces een aantal stappen moet worden genomen om glasvezelschijven te maken van open weefsels van glasvezels. De fysieke vorm van een glasvezelschijf wijkt ook van het betrokken product, dat normaliter wordt geleverd in rollen (smal of breed). Ook zijn glasvezelschijven normaal gesproken bedoeld voor een ander eindgebruik (de versterking van slijpschijven). Deze argumenten werden gedeeld door de Chinese producent-exporteur.

(12)

Er wordt tevens op gewezen dat geen van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in China of producenten uit de Unie glasvezelschijven vervaardigden of verkochten.

(13)

Eén producent van glasvezelschijven uit de Unie merkte na de instelling van de voorlopige maatregelen op dat glasvezelschijven niet mochten worden uitgesloten van de productomschrijving. Deze producent was van mening dat glasvezelschijven geen downstreamproduct zijn, maar dat er op het moment dat openweefselrollen worden gecoat een duidelijke scheidslijn moet worden getrokken tussen het betrokken product en een downstreamproduct. Volgens de onderneming is het coaten van openweefselrollen die in de bouwsector worden gebruikt niet hetzelfde als het coaten van openweefselrollen die later worden gebruikt voor het vervaardigen van glasvezelschijven. In het laatste geval worden de rollen gecoat met fenolhars. Met andere woorden, de chemische kenmerken van openweefselrollen die voor de vervaardiging van glasvezelschijven worden gebruikt, zijn naar verluidt hetzelfde als de chemische kenmerken van de glasvezelschijven. Volgens de onderneming kunnen openweefselrollen van dit type niet worden gebruikt als versterkingsmateriaal in de bouwsector, de belangrijkste toepassing van het betrokken product. De onderneming was daarom van mening dat als glasvezelschijven worden uitgesloten van de productomschrijving, openweefselrollen die zijn gecoat met fenolhars ook moeten worden uitgesloten.

(14)

Zoals in overweging 13 wordt uiteengezet, meldde de onderneming zich pas nadat de voorlopige maatregelen waren ingesteld en werden er ter ondersteuning van de argumenten geen controleerbare gegevens verstrekt. Omdat er naar aanleiding van het onderzoek geen gegevens beschikbaar waren over de verschillende soorten gebruikte coatings, kon de bewering van de onderneming niet worden beoordeeld op basis van uit het onderzoek verkregen gegevens. Bovendien delen verschillende soorten openweefselrollen dezelfde fysieke basiskenmerken, ongeacht de coating die wordt gebruikt, en daarom mogen met fenolhars gecoate openweefselrollen niet worden uitgesloten. Dit verzoek werd dan ook afgewezen.

(15)

Op basis van de gegevens die tijdens het onderzoek zijn verzameld en het bewijsmateriaal dat door de in overweging 10 genoemde producent-exporteur, de bedrijfstak van de Unie en de FEPA is geleverd in hun reactie op de voorlopige bevindingen, wordt het verzoek om glasvezelschijven uit te sluiten uit de productomschrijving ingewilligd. Er wordt geconcludeerd dat een glasvezelschijf een downstreamproduct is dat in vergelijking met open weefsels andere fysieke kenmerken heeft en voor een ander doel wordt gemaakt. Daarom moeten glasvezelschijven worden uitgesloten van de definitie van het betrokken product, zoals deze is vastgelegd in de voorlopige verordening. Glasvezelschijven zijn derhalve definitief uitgesloten van de procedure.

2.   Soortgelijk product

(16)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het soortgelijke product werden ontvangen, wordt overweging 17 van de voorlopige verordening bevestigd.

C.   DUMPING

1.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

(17)

Zoals in overweging 18 tot en met 32 van de voorlopige verordening wordt uiteengezet, werd er in eerste instantie voorgesteld om een BMO toe te kennen aan twee ondernemingen. Later in de procedure is echter besloten dit voorstel terug te draaien, nadat uit onderzoek bleek dat beschuldigingen die waren ontvangen met betrekking tot de BMO-status van de betreffende ondernemingen, correct waren.

(18)

Eén exporteur, waarop artikel 18 van de basisverordening was toegepast, herhaalde de argumenten die al naar voren waren gebracht op het moment dat deze onderneming te horen kreeg dat de Commissie voornemens was een BMO te weigeren. Er werd opnieuw aangevoerd dat de statuten en de jointventureovereenkomst die de Commissie had ontvangen, oude versies waren die nooit van kracht waren geweest en derhalve geen impact hadden op de bevindingen van de BMO-evaluatie van de onderneming.

(19)

Zoals in overweging 28 van de voorlopige verordening wordt uiteengezet, waren deze argumenten onvoldoende om de twijfels weg te nemen over de echtheid van de aanvankelijk verstrekte documenten en informatie die de producent-exporteur in zijn BMO-aanvraagformulier had verstrekt.

(20)

Ten aanzien van het argument dat de toepassing van artikel 18, lid 1, van de basisverordening in dit geval disproportioneel is, is het zo dat de Commissie per geval bekijkt of de bepalingen van dit artikel worden toegepast. Zoals in de overwegingen 26, 27 en 31 van de voorlopige verordening wordt uiteengezet, wordt het gebruik van dit artikel bij de huidige procedure passend geacht omdat het feit dat er vervalste documenten zijn verstrekt ervoor zorgt dat alle documenten die door deze onderneming zijn verstrekt, in een twijfelachtig licht komen te staan.

(21)

De tweede exporteur, aan wie een BMO werd geweigerd maar die een individuele behandeling (IB) kreeg toegekend, betwistte de redenen waarom de Commissie haar beslissing had teruggedraaid. Zij waren van mening dat er geen nieuwe overtuigende bewijzen waren die een aanzienlijke ondermijning betekenden van de oorspronkelijk bevindingen en er dus geen gronden waren om de toekenning van een BMO later weer in te trekken. Zij voerden aan dat de onnauwkeurigheden en onvolledigheden die in hun jaarrekeningen werden aangetroffen en die niet waren gemeld door de auditor, geen wezenlijke gevolgen hadden voor de betrouwbaarheid van deze jaarrekeningen.

(22)

Zoals in overweging 30 van de voorlopige verordening wordt uiteengezet, konden deze argumenten geen einde maken aan de twijfels omtrent de nauwkeurigheid en volledigheid van de cijfers in hun jaarrekeningen.

(23)

Tevens waren zij van mening dat de uitkomst van het onderzoek en het individuele recht dat zij moeten betalen, oneerlijk en disproportioneel zijn aangezien ze tijdens de procedure hun medewerking hebben verleend en net als niet-medewerkende ondernemingen en ondernemingen waarop artikel 18 van de basisverordening van toepassing is, het hoogste recht moeten betalen. In dit opzicht wordt aangetekend dat het recht dat op deze onderneming van toepassing is, het resultaat is van de gebruikelijke methodologie die wordt toegepast op ondernemingen aan wie een IB is toegekend.

(24)

Aangezien er geen andere opmerkingen over BMO werden ontvangen, worden de overwegingen 18 tot en met 32 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Individueel onderzoek (IO)

(25)

Zoals in overweging 37 van de voorlopige verordening wordt uiteengezet, heeft een niet in de steekproef opgenomen groep van verbonden ondernemingen overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening om een individueel onderzoek verzocht en het BMO-aanvraagformulier binnen de vastgestelde termijn ingediend.

(26)

Zoals in overweging 5 wordt uiteengezet, is er bij de groep van verbonden ondernemingen ter plaatse een controle uitgevoerd. Hierbij is geconstateerd dat de ondernemingen niet voldeden aan de criteria 1, 2 en 3 van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(27)

Ten aanzien van het eerste criterium hebben de twee verbonden ondernemingen niet genoeg bewijs geleverd als het gaat om de bijdrage van de aandeelhouders aan het vermogen van de ondernemingen. De aandeelhouders namen de ondernemingen, die in eerste instantie waren opgericht met overheidsgeld, over zonder zelf een bijdrage te betalen. Bovendien zijn er, in strijd met de bepalingen in de statuten, geen aandeelhoudersvergaderingen gehouden en zijn er geen notulen van deze vergaderingen verstrekt. Hierdoor is er twijfel ontstaan of zakelijke beslissingen zonder staatsinmenging door de aandeelhouders zijn genomen. Gezien het voorgaande wordt er geoordeeld dat de ondernemingen niet hebben kunnen aantonen dat hun bedrijfsbesluiten worden genomen zonder staatsinmenging van betekenis.

(28)

Ten aanzien van het tweede criterium bleek uit het onderzoek dat de boekhoudingen van de twee verbonden ondernemingen niet waren gecontroleerd in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen, aangezien er is geconstateerd dat de boekhoudingen een aantal tekortkomingen en fouten bevatten, onder meer met betrekking tot geboekte en betaalde belastingen. Ook zijn er doorlopende onjuistheden geconstateerd in de te betalen dividenden en ontbraken er afschrijvingsposten waarvan geen melding is gemaakt in de auditverslagen.

(29)

Ten aanzien van het derde criterium kon één verbonden onderneming geen overeenkomst inzake grondgebruiksrechten overleggen, werd hiervoor in hun boekhouding geen boeking aangetroffen en werd hiervoor geen betalingsbewijs verstrekt. De tweede onderneming verkreeg kosteloos een grondgebruiksrecht van een verbonden onderneming, maar dit recht werd niet in de boekhouding geboekt en derhalve niet afgeschreven.

(30)

Gezien het voorgaande werd er voorgesteld een BMO te weigeren aan de groep ondernemingen die heeft verzocht om een individueel onderzoek.

(31)

De Commissie heeft de bevindingen van het BMO-onderzoek officieel meegedeeld aan de betrokken groep verbonden ondernemingen in China en de klagers. Zij kregen ook de gelegenheid om hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord indien daar bijzondere redenen voor waren. Er zijn geen opmerkingen ontvangen na de bekendmaking van de BMO-bevindingen.

3.   Individuele behandeling (IB)

(32)

Er was voorlopig vastgesteld dat een in de steekproef opgenomen groep van producenten-exporteurs in China aan wie een BMO was geweigerd, voldeed aan alle vereisten voor een IB.

(33)

Zoals bovendien in overweging 35 van de voorlopige verordening wordt uiteengezet, voldeed de producent-exporteur waarvoor een BMO was teruggedraaid, aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening en kreeg deze producent-exporteur in plaats hiervan een IB toegekend.

(34)

De bedrijfstak van de Unie betwistte het besluit om een IB toe te kennen aan de onderneming waarvoor een BMO was teruggedraaid. De bedrijfstak was van mening dat de onvolledige boekhouding en de discrepanties alle gegevens van de onderneming in een twijfelachtig licht stellen. Er is echter geconstateerd dat de onregelmatigheden in de boekhouding geen invloed hadden op de betrouwbaarheid van de exportprijzen van de onderneming. Het verzoek van de bedrijfstak van de Unie werd dan ook afgewezen.

(35)

De voorlopige conclusie dat twee van de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs voldoen aan alle criteria voor een IB, wordt gezien het voorgaande bevestigd. De overwegingen 33 tot en met 36 van de voorlopige verordening ten aanzien van een IB, worden bevestigd.

(36)

De groep van de twee verbonden ondernemingen die had verzocht om een individueel onderzoek, had ook verzocht om een IB, indien uit het onderzoek zou blijken dat deze ondernemingen niet aan de criteria voor een BMO voldeden. Er is geconstateerd dat zij voldeden aan de criteria voor het toekennen van een IB volgens artikel 9, lid 5, van de basisverordening.

(37)

De bedrijfstak van de Unie was het ook niet eens met de beslissing de groep van twee verbonden ondernemingen een IB toe te kennen, aangezien de door die ondernemingen verstrekte gegevens onvoldoende betrouwbaar waren gebleken voor de BMO-beoordeling, en dus ook als onvoldoende beschouwd moesten worden voor de toekenning van een IB. Dit bezwaar van de bedrijfstak van de Unie moest worden afgewezen, aangezien de bij de BMO-beoordeling geconstateerde onregelmatigheden niet van invloed bleken te zijn op het in aanmerking komen voor een individueel recht, zodat een IB kon worden toegekend.

4.   Normale waarde

a)   Keuze van het referentieland

(38)

Er zijn geen opmerkingen ontvangen over de keuze van het referentieland. Daarom wordt bevestigd dat Canada een geschikt en redelijk referentieland is overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening. De overwegingen 39 tot en met 45 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

b)   Vaststelling van de normale waarde

(39)

Er wordt aan herinnerd dat het wegens de kwaliteitsverschillen tussen het in Canada vervaardigde en verkochte soortgelijke product en het betrokken product uit China, passender werd geacht de normale waarde door berekening vast te stellen om met die verschillen rekening te kunnen houden. De normale waarde werd bijgevolg berekend aan de hand van de productiekosten van de Canadese producent plus een redelijk bedrag voor de verkoopkosten, de administratiekosten en de algemene kosten en de winst op de binnenlandse markt.

(40)

De ondernemingen waaraan een IB was toegekend, betwistten de berekening van de normale waarde en een onderneming vroeg zich met name af of deze normale waarde per productsoort was berekend. Er werd bevestigd dat de normale waarde per productsoort was berekend op basis van de gegevens die waren verstrekt door de enige producent van het betrokken product in het referentieland. Gezien de behoefte aan vertrouwelijkheid, werd de normale waarde meegedeeld in de vorm van prijsvorken.

(41)

Drie partijen waren van mening dat de meegedeelde normale waarde geen redelijk inzicht gaf in de feiten en overwegingen op grond waarvan de dumpingmarges werden vastgesteld. Alle ondernemingen verzochten om meer informatie over de berekening van de normale waarde, waaronder over het bedrag van de verschillende wijzigingen die in de normale waarde werden aangebracht om rekening te houden met de kwaliteitsverschillen. Gezien de noodzaak de vertrouwelijkheid van de gegevens te waarborgen, werd er echter geoordeeld dat alle informatie die bekend mocht worden gemaakt, is ontvangen door de ondernemingen.

(42)

Dit verzoek werd dan ook afgewezen. De overwegingen 46 tot en met 49 van de voorlopige verordening ten aanzien van de berekening van de normale waarde worden bevestigd.

c)   Uitvoerprijzen voor de producenten-exporteurs aan wie een IB werd toegekend

(43)

Een van de ondernemingen die voorlopig een IB was toegekend, verzocht om opheldering over de verpakkingskosten. Zij waren van mening dat de meegedeelde verpakkingsgegevens geen samenhangend verband leken te hebben met het volume en de waarde van de transacties. Aangezien deze onderneming in haar antwoord op de antidumpingvragenlijst geen melding had gemaakt van verpakkingskosten, waren deze kosten bijgevolg berekend op basis van de informatie die was verkregen van de twee andere in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(44)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de uitvoerprijzen werden ontvangen, wordt overweging 50 van de voorlopige verordening bevestigd.

(45)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen stelde de groep van verbonden ondernemingen waaraan een IB zou worden toegekend dat bij de berekening van de verschillende correcties van de uitvoerprijs geen rekening gehouden had moeten worden met commissiekosten. Dit argument werd aanvaard, de uitvoerprijs werd dienovereenkomstig aangepast, en de dumpingmarge van de groep werd herzien.

d)   Vergelijking

(46)

Aangezien er geen opmerkingen over de vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijzen op basis van de prijs af fabriek werden ontvangen, worden de overwegingen 51 en 52 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.   Dumpingmarges

a)   Voor de medewerkende producenten-exporteurs aan wie een IB werd toegekend

(47)

Een importeur van het betrokken product uit de Unie verwelkomde de instelling van de voorlopige maatregelen, aangezien deze de importprijs zouden herstellen naar een niet-schadelijk niveau. Niettemin was hij van mening dat een verschil van meer dan 10 % tussen de verschillende rechten de markt zou kunnen verstoren. Hij verzocht derhalve om aanpassing van de maatregelen zodat de onderneming aan wie een IB werd toegekend en waarvoor het lagere individuele recht geldt, hier niet van kan profiteren. De importeur beweerde dat er een groter risico is op ontwijking door de producent-exporteur waarvoor het lagere individuele recht geldt. Er werd echter geen aanvullende informatie of aanvullend bewijs verstrekt om deze bewering te onderbouwen. Dit verzoek werd dan ook afgewezen.

(48)

Op grond hiervan bedragen de definitieve dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

Yuyao Mingda Fiberglass Co. Ltd

62,9 %

Grand Composite Co. Ltd en de hieraan verbonden onderneming Ningbo Grand Fiberglass Co. Ltd

48,4 %

Yuyao Feitian Fiberglass Co. Ltd

60,7 %

b)   Voor alle andere producenten-exporteurs

(49)

Aangezien er geen opmerkingen over de dumpingmarges werden ontvangen, worden de overwegingen 53 tot en met 57 van de voorlopige verordening bevestigd.

(50)

Op grond hiervan wordt het dumpingniveau voor het hele land vastgesteld op 62,9 % van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring en wordt overweging 58 van de voorlopige verordening bevestigd.

D.   SCHADE

1.   Productie in de Unie

(51)

Ter verduidelijking wordt er gemeld dat de term „bedrijfstak van de Unie” in overweging 59 van de voorlopige verordening verwijst naar alle producenten uit de Unie. Aangezien er geen opmerkingen over de productie in de Unie werden ontvangen, wordt overweging 60 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Verbruik in de Unie

(52)

Zoals uiteengezet in overweging 9 dienen de GN codes ex 7019 90 91, ex 7019 90 99 en ex 7019 40 00 geschrapt te worden uit de beschrijving van het betrokken product. De uitsluiting van deze codes is niet van invloed op de bevindingen ten aanzien van verbruik in de Unie, met inbegrip van invoer, die gebaseerd waren op de in de klacht aangegeven cijfers, aangevuld met geverifieerde gegevens van meewerkende ondernemingen en van Eurostat.

(53)

Aangezien er geen opmerkingen over het verbruik in de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 61 tot en met 63 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   Invoer uit het betrokken land

(54)

Aangezien er geen opmerkingen over het volume, de prijs en het marktaandeel van de invoer met dumping uit het betrokken land werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 64 tot en met 66 van de voorlopige verordening bevestigd.

(55)

Aangezien er geen opmerkingen over prijsonderbieding werden ontvangen, wordt de methodologie voor het vaststellen van prijsonderbieding en kwaliteitscorrectie, zoals beschreven in de overwegingen 67 en 68 van de voorlopige verordening, bevestigd. Nadat na de instelling van de voorlopige maatregelen een individueel onderzoek was toegekend aan één groep van producenten-exporteurs in China, is de prijsvergelijking van soortgelijke productsoorten echter opnieuw geëvalueerd. Deze evaluatie bevestigde dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het onderzoektijdvak met 30-35 % werden onderboden door de invoer met dumping uit China.

4.   Situatie van de bedrijfstak van de Unie

(56)

Aangezien er geen opmerkingen over de situatie van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 69 tot en met 84 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.   Conclusie inzake schade

(57)

Aangezien er geen opmerkingen over de conclusie inzake schade werden ontvangen, worden de overwegingen 85 tot en met 87 van de voorlopige verordening bevestigd.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(58)

Aangezien er geen opmerkingen over de gevolgen van de invoer met dumping werden ontvangen, worden de overwegingen 89 tot en met 91 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Gevolgen van andere factoren

(59)

Aangezien er geen opmerkingen over de gevolgen van andere factoren werden ontvangen, worden de overwegingen 92 tot en met 96 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(60)

Aangezien er geen opmerkingen over de conclusie inzake het oorzakelijk verband werden ontvangen, worden de overwegingen 97 tot en met 99 van de voorlopige verordening bevestigd.

F.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(61)

Aangezien er geen opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 101 tot en met 103 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Belang van de importeurs

(62)

Aangezien er geen opmerkingen over het belang van de importeurs werden ontvangen, wordt er geconcludeerd dat het instellen van definitieve maatregelen tegen de invoer van het betrokken product niet strijdig is met het belang van de importeurs.

3.   Belang van de gebruikers en de consumenten

(63)

Er wordt aan herinnerd dat in het voorlopige stadium van het onderzoek geen medewerking werd ontvangen van gebruikers of consumentenorganisaties. Na de publicatie van de voorlopige verordening heeft één gebruikersvereniging opmerkingen ingediend. Deze opmerkingen hadden echter alleen betrekking op de potentiële negatieve gevolgen van de instelling van maatregelen tegen glasvezelschijven indien deze niet van de productomschrijving zouden worden uitgesloten. Zoals in overweging 15 wordt uiteengezet, is er geoordeeld dat glasvezelschijven worden uitgesloten van de productomschrijving. De instelling van definitieve antidumpingmaatregelen zal derhalve geen negatieve gevolgen hebben voor de gebruikers van glasvezelschijven.

(64)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het belang van de gebruikers en de consumenten werden ontvangen, wordt er geconcludeerd dat het instellen van definitieve maatregelen tegen de invoer van het betrokken product niet strijdig is met hun belang.

4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(65)

Op grond van het voorgaande wordt er geconcludeerd dat er geen dwingende redenen bestaan om geen definitieve antidumpingrechten in te stellen op de invoer van open weefsels van glasvezels van oorsprong uit China.

G.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1.   Schademarge

(66)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen verklaarde een Chinese producent-exporteur dat de gegevens die hij had ontvangen met betrekking tot de berekening van zijn schademarge niet gedetailleerd genoeg waren, aangezien gegevens over volumes, waarden en prijzen van de bedrijfstak van de Unie niet per productsoort waren bekendgemaakt. De onderneming was van mening dat deze gegevens niet als vertrouwelijk konden worden beschouwd, omdat er in de steekproef vier producenten uit de Unie waren opgenomen. Er moet echter worden aangetekend dat sommige productsoorten in het onderzoektijdvak werden verkocht door zeer beperkt aantal producenten uit de Unie. Daarom werd het verstandig geacht van dergelijke transacties geen prijzen, volumes of waarden bekend te maken. Om de partijen voldoende inzicht te geven in de berekeningsmethode en het resultaat van de berekening, wordt het bovendien niet nodig geacht om van elke productsoort uitgebreide statistieken bekend te maken.

(67)

Dezelfde Chinese producent-exporteur had vraagtekens bij de nagestreefde winst die werd gebruikt voor het berekenen van de schademarge, en in het bijzonder bij het feit dat de nagestreefde winst in het onderzoektijdvak gelijk was aan de gewogen gemiddelde winst van de bedrijfstak van de Unie. Tevens was deze producent het oneens met het feit dat bij het vaststellen van de nagestreefde winst de gegevens werden gebruikt van de in de steekproef opgenomen producenten uit de Unie en er geen gegevens werden gebruikt die betrekking hadden op de bedrijfstak van de Unie als geheel. Ten slotte twijfelde deze producent aan het gebruikte niveau van de nagestreefde winst, in vergelijking met het niveau dat werd gebruikt in een ander recent onderzoek met betrekking tot een nauw verwante productsector.

(68)

Zoals in overweging 112 van de voorlopige verordening wordt uiteengezet, vormt de nagestreefde winstmarge een afspiegeling van de gemiddelde winstmarge die de bedrijfstak van de Unie in 2006-2007 heeft gehaald. De gewogen gemiddelde winst in het onderzoektijdvak is echter berekend op basis van de gegevens van de vier in de steekproef opgenomen ondernemingen. Zoals in overweging 79 van de voorlopige verordening wordt uiteengezet, is bij deze winstberekening bovendien geen rekening gehouden met de buitengewone herstructureringskosten die bepaalde in de steekproef opgenomen producenten hebben gemeld. Het is derhalve louter toeval dat deze twee winstcijfers identiek zijn.

(69)

Ten aanzien van de vraag welke gegevens er gebruikt moeten worden bij het vaststellen van de nagestreefde winst, moet er worden aangetekend dat als er wordt gebruikgemaakt van een steekproef het winstniveau een van de micro-economische indicatoren van de schadeanalyse is. Het cijfer dat wordt vastgesteld voor de steekproef wordt dus gezien als representatief voor de bedrijfstak van de Unie als geheel. In een onderzoek waarbij een steekproef wordt gebruikt, is de nagestreefde winst die wordt gebruikt voor berekenen van de schademarge altijd gebaseerd op gegevens die zijn verzameld van in de steekproef opgenomen ondernemingen.

(70)

Ten aanzien van de verwijzing naar de nagestreefde winst die in een ander antidumpingonderzoek wordt gehanteerd, moet ten slotte worden benadrukt dat de bevindingen en conclusies van elk onderzoek zijn gebaseerd op de gegevens die voor een specifieke productomschrijving en een specifiek tijdvak zijn verzameld van de medewerkende ondernemingen van het betreffende onderzoek. Het is daarom onmogelijk om een rechtstreeks verband te leggen tussen de bevindingen van deze twee afzonderlijke onderzoeken, die betrekking hadden op verschillende onderzoektijdvakken.

(71)

Ten aanzien van de schademarge moet worden gemeld dat als gevolg van de correctie van een administratieve fout in de berekening van de voorlopige schademarge van een producent-exporteur, de betreffende marge naar boven is bijgesteld. Dit heeft echter geen invloed op de hoogte van het antidumpingrecht van deze onderneming, aangezien het recht is gebaseerd op de dumpingmarge.

(72)

Tevens moet worden aangetekend dat er als gevolg van het toekennen van een IB aan een andere groep Chinese producenten-exporteurs, zoals in overweging 32 wordt uiteengezet, een afzonderlijke schademarge voor hen is berekend.

(73)

Als gevolg van de correctie die in overweging 71 wordt genoemd, is er tevens een aanpassing gemaakt in de gewogen gemiddelde schademarge voor de medewerkende niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en in de residuele schademarge voor niet-medewerkende producenten.

(74)

Op grond hiervan bedragen de definitieve schademarges, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Definitieve schademarge

Yuyao Mingda Fiberglass Co. Ltd

69,1 %

Grand Composite Co. Ltd en de hieraan verbonden onderneming Ningbo Grand Fiberglass Co. Ltd

77,4 %

Yuayo Feitian Fiberglass Co. Ltd

87,6 %

Gewogen gemiddelde van de steekproef voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs

72,1 %

Residuele marge voor niet-medewerkende producenten-exporteurs en Ningbo Weishan Duo Bao Building Materials Co. Ltd

87,6 %

2.   Definitieve maatregelen

(75)

Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat, overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, definitieve antidumpingmaatregelen moeten worden ingesteld tegen de invoer van het betrokken product. Deze maatregelen moeten overeenstemmen met de dumpingmarge of met de schademarge, indien deze lager is. Alle antidumpingrechten moeten dienovereenkomstig worden ingesteld op het niveau van de vastgestelde dumpingmarges.

(76)

De voorgestelde antidumpingrechten zijn als volgt:

Onderneming

Schademarge

Dumpingmarge

Antidumpingrecht

Yuyao Mingda Fiberglass Co. Ltd

69,1 %

62,9 %

62,9 %

Grand Composite Co. Ltd en de hieraan verbonden onderneming Ningbo Grand Fiberglass Co. Ltd

77,4 %

48,4 %

48,4 %

Yuayo Feitian Fiberglass Co. Ltd

87,6 %

60,7 %

60,7 %

Gewogen gemiddelde van de steekproef voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs

72,1 %

57,7 %

57,7 %

Residuele marge voor niet-medewerkende producenten-exporteurs en Ningbo Weishan Duo Bao Building Materials Co. Ltd

87,6 %

62,9 %

62,9 %

(77)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dit onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht, dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend voor ingevoerde producten van oorsprong uit de Volksrepubliek China die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(78)

Verzoeken in verband met de toepassing van individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen (bv. na een naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen onverwijld aan de Commissie (3) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt.

(79)

De Commissie heeft alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zij voornemens was de instelling van definitieve antidumpingrechten aan te bevelen. De partijen konden hierover tevens binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. De opmerkingen van de partijen werden naar behoren onderzocht en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

(80)

De groep van twee verbonden ondernemingen die om een individueel onderzoek had verzocht en waaraan een IB was toegekend, gaf te kennen dat zij een verbintenis wilde aanbieden. De groep diende echter geen aanbod in binnen de in artikel 8, lid 2, van de basisverordening bepaalde termijn, zodat daarmee geen rekening kon worden gehouden.

(81)

Om een gelijke behandeling van nieuwe exporteurs en de in de bijlage bij deze verordening vermelde niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen te garanderen, moet het voor laatstgenoemde ondernemingen geldende gewogen gemiddelde recht eveneens gelden voor alle nieuwe exporteurs die anders voor een nieuw onderzoek krachtens artikel 11, lid 4, van de basisverordening in aanmerking zouden komen, daar dat artikel niet geldt wanneer is gebruikgemaakt van een steekproef.

3.   Definitieve inning van de voorlopige rechten

(82)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht de bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht, definitief te innen tot het bedrag van de ingestelde definitieve rechten. Aangezien glasvezelschijven nu zijn uitgesloten van de productomschrijving (zie overweging 15), moeten de voorlopige, als zekerheid gestelde bedragen voor de invoer van glasvezelschijven, worden vrijgegeven. Wanneer het definitieve recht lager is dan het voorlopige recht, moeten de voorlopige, als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China, met een celgrootte van meer dan 1,8 mm in zowel lengte als breedte en met een gewicht van meer dan 35 g/m2, die momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes ex 7019 51 00 en ex 7019 59 00 (Taric-codes 7019510010 en 7019590010). Glasvezelschijven zijn van het antidumpingrecht uitgesloten.

2.   Het definitieve antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven product dat door onderstaande ondernemingen wordt geproduceerd, is als volgt:

Onderneming

Recht (%)

Aanvullende Taric-code

Yuyao Mingda Fiberglass Co. Ltd

62,9

B006

Grand Composite Co. Ltd en de hieraan verbonden onderneming Ningbo Grand Fiberglass Co. Ltd

48,4

B007

Yuyao Feitian Fiberglass Co. Ltd

60,7

B122

In bijlage I vermelde ondernemingen

57,7

B008

Alle andere ondernemingen

62,9

B999

3.   De individuele rechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in bijlage II, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht dat voor alle andere ondernemingen geldt, toegepast.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   De bedragen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 138/2011 als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht op glasvezelschijven van oorsprong uit de Volksrepubliek China, worden vrijgegeven op verzoek.

2.   De bedragen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 138/2011 als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde open weefsels van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China worden definitief geïnd indien het gaat om producten die momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes ex 7019 51 00 en ex 7019 59 00. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven, waaronder bedragen die als zekerheid zijn gesteld voor producten die momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes ex 7019 40 00, ex 7019 90 91 en ex 7019 90 99.

Artikel 3

Wanneer een nieuwe producent-exporteur in de Volksrepubliek China ten genoegen van de Commissie aantoont dat:

hij het in artikel 1, lid 1, beschreven product in het onderzoektijdvak (1 april 2009 tot en met 30 maart 2010) niet naar de Unie heeft uitgevoerd,

hij niet verbonden is met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China voor wie de bij deze verordening ingestelde antidumpingmaatregelen gelden,

hij het betrokken product na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd daadwerkelijk naar de Unie heeft uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Unie uit te voeren,

kan de Raad, met een gewone meerderheid, op een na raadpleging van het Raadgevend Comité door de Commissie ingediend voorstel, artikel 1, lid 2, wijzigen door de nieuwe producent-exporteur toe te voegen aan de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen en waarvoor bijgevolg het gewogen gemiddeld recht van 57,7 % geldt.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 augustus 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 43 van 17.2.2011, blz. 9.

(3)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, Kamer N105 04/090, 1049 Brussel, België.


BIJLAGE I

CHINESE NIET IN DE STEEKPROEF OPGENOMEN MEDEWERKENDE PRODUCENTEN-EXPORTEURS (AANVULLENDE TARIC-CODE B008)

 

Jiangxi Dahua Fiberglass Group Co. Ltd

 

Lanxi Jialu Fiberglass Net Industry Co. Ltd

 

Cixi Oulong Fiberglass Co. Ltd

 

Jiangsu Tianyu Fibre Co. Ltd

 

Jia Xin Jinwei Fiber Glass Products Co. Ltd

 

Jiangsu Jiuding New Material Co. Ltd

 

Changshu Jiangnan Glass Fiber Co. Ltd

 

Shandong Shenghao Fiber Glass Co. Ltd

 

Yuyao Yuanda Fiberglass Mesh Co. Ltd

 

Ningbo Kingsun Imp & Exp Co. Ltd

 

Ningbo Integrated Plasticizing Co. Ltd

 

Nankang Luobian Glass Fibre Co. Ltd

 

Changshu Dongyu Insulated Compound Materials Co. Ltd


BIJLAGE II

De in artikel 1, lid 3, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

1.

de naam en functie van de bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

2.

de volgende verklaring:

„Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) open weefsels van glasvezels die naar de Europese Unie zijn uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, zijn vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.

Datum en handtekening”.


9.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 792/2011 VAN DE RAAD

van 5 augustus 2011

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde ringbandmechanismen van oorsprong uit Thailand

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien het voorstel dat de Europese Commissie („de Commissie”) na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1)

De Commissie heeft bij Verordening (EU) nr. 118/2011 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde ringbandmechanismen van oorsprong uit Thailand ingesteld.

(2)

De procedure werd ingeleid ingevolge een klacht die op 6 april 2010 werd ingediend door Ring Alliance Ringbuchtechnik GmbH („de klager”) namens producenten die een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaalde ringbandmechanismen („RBM’s”) in de Unie vertegenwoordigen. De klacht bevatte voorlopig bewijsmateriaal betreffende de dumping van het product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade, dat voldoende werd geacht om een procedure in te leiden.

(3)

Zoals in overweging 7 van de voorlopige verordening is vermeld, had het onderzoek naar de dumping en de schade betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010 („onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het einde van het onderzoektijdvak („tijdvak van het onderzoek naar de schade”).

2.   VERVOLG VAN DE PROCEDURE

(4)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige antidumpingmaatregelen in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”) hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, met name twee importeurs en de Thaise producent, zagen hun verzoek ingewilligd.

(5)

De Commissie heeft vervolgens alle informatie verzameld en gecontroleerd die zij voor haar definitieve bevindingen ten aanzien van dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie noodzakelijk achtte. Naast de in overweging 6 van de voorlopige verordening vermelde controles is een verdere controle ter plaatse uitgevoerd bij Rima Benelux Holding BV, de enige gebruiker die aan het onderzoek had meegewerkt door te antwoorden op de vragenlijst voor gebruikers.

(6)

Alle partijen werden op de hoogte gebracht van de voornaamste gegevens en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was de instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde ringbandmechanismen van oorsprong uit Thailand, alsmede de definitieve inning van de bedragen die voor het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, aan te bevelen. De partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn na de mededeling opmerkingen maken.

(7)

Met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden.

3.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(8)

Aangezien geen opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de overwegingen 8 tot en met 11 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   DUMPING

4.1.   Normale waarde

(9)

Er zij aan herinnerd dat, zoals uiteengezet in overweging 14 van de voorlopige verordening, slechts één Thaise producent-exporteur meewerkte aan het onderzoek en dat zijn uitvoer naar de Unie gedurende het OT de gehele Thaise uitvoer naar de Unie vertegenwoordigde. De producent-exporteur en een meewerkende niet-verbonden importeur beweerden dat de onafhankelijke externe deskundige die de Commissie assisteerde bij de controle ter plaatse bij de producent-exporteur een aantal rekenfouten had gemaakt in zijn rapport. Een van de taken van deze deskundige was het onderzoeken van het vernikkelingsproces en de hoeveelheden grondstoffen die de producent-exporteur verbruikte in de verschillende productiefasen. Zoals opgemerkt in overweging 15 van de voorlopige verordening bleek uit het onderzoek dat de producent-exporteur onvolledige en onjuiste informatie had verstrekt over significante elementen van zijn productiekosten en verbruik van grondstoffen. De Commissie heeft de beweringen van de producent-exporteur en een importeur met betrekking tot rekenfouten in het rapport van de deskundige bestudeerd en geconcludeerd dat die niet gefundeerd waren. De bevindingen zoals uiteengezet in overweging 15 van de voorlopige verordening worden derhalve bevestigd.

(10)

De producent-exporteur en een importeur betwistten ook de voorlopige bevindingen in de overwegingen 19 en 20 van de voorlopige verordening. Zij beweerden met name dat de methodologie voor de voorlopige vaststelling van de normale waarde voor andere productsoorten dan die waarvoor een specifieke normale waarde was bepaald, tot een te hoog cijfer leidde, omdat dat ten onrechte gebaseerd was op een rekenkundig gemiddelde van de normale waarden. De Commissie heeft dit argument aanvaard, de methodologie aangepast en de berekening van de normale waarden voor deze andere productsoorten herzien, rekening houdende met de productmix van de Thaise producent, zodat de uitkomst zijn situatie beter weerspiegelt.

(11)

De producent-exporteur voerde verder aan dat de toegepaste percentages voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VA&A) en de winstmarges — respectievelijk 16 % en 8 % — te hoog waren. De producent-exporteur stelde dat het VA&A-cijfer niet meer dan 12,59 % zou mogen zijn, op basis van zijn eigen VA&A exclusief de kosten van binnenlands vervoer.

(12)

Er zij aan herinnerd dat, zoals uiteengezet de overwegingen 15 tot en met 17 van de voorlopige verordening, de producent-exporteur niet meewerkte met het onderzoek en dus ook geen gegevens verstrekte over zijn totale VA&A-kosten. Onder die omstandigheden, en gegeven het feit dat geen aanvullende informatie over de totale VA&A-kosten van de onderneming werd verstrekt, besloot de Commissie zich ook verder te baseren op de in de klacht verstrekte informatie. Bovendien werd een VA&A-cijfer van 16 % als redelijk beschouwd, in het licht van de beschikbare informatie en voor zover die geverifieerd kon worden. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(13)

De producent-exporteur stelde dat het veronderstelde winstpeil van 8 % in de voorlopige berekening te hoog was en eerder 5 % had moeten zijn. Zijn argumenten waren ten eerste dat een winstpeil van 5 % is gebruikt voor de streefwinst bij de analyse van de schade, en ten tweede dat een winstpeil van 5 % in overeenstemming zou zijn met eerdere onderzoeken betreffende hetzelfde product. Wat het eerste argument betreft, merkte de Commissie op dat een streefwinst voor de bedrijfstak van de Unie en het winstpeil dat gebruikt wordt voor de vaststelling van een normale waarde niet dezelfde logica volgen en daarom ook niet gelijk hoeven te zijn. Wat het tweede argument betreft, stemde de Commissie ermee in dat er wel iets voor te zeggen was om hetzelfde winstpeil als bij eerdere onderzoeken betreffende hetzelfde product te hanteren, en besloot dit argument te aanvaarden en het voor de berekening van de normale waarden gebruikte winstpeil dienovereenkomstig aan te passen.

(14)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen dienden de bedrijfstak van de Unie en de producent-exporteur enkele opmerkingen in. De bedrijfstak van de Unie was het niet eens met de correctie van de winstmarge en stelde dat een winstcijfer van 5 % niet voldoende zou zijn voor de nodige winstgevendheid van de drie verbonden ondernemingen die betrokken waren bij de productie en de verkoop van het betrokken product, maar zonder enige andere wezenlijke argumenten aan te voeren. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(15)

De producent-exporteur beweerde dat de kosten van afschrijving, gebouwen en verzekering die gebruikt waren voor de berekening van de normale waarde van een bepaalde productsoort niet dezelfde waren als voor andere productsoorten en dat dat wel het geval zou moeten zijn. De Commissie ging dit na en vond inderdaad een fout in de berekening. In tegenstelling tot wat de producent-exporteur beweerde, zat de fout echter in feite in de berekening van de normale waarde van de andere productsoorten. De normale waarde voor de andere productsoorten werd dienovereenkomstig aangepast.

(16)

De producent-exporteur beweerde verder dat de normale waarden voor andere productsoorten dan die waarvoor een specifieke normale waarde was vastgesteld onvoldoende rekening hielden met de feitelijke productmix van de producent-exporteur. In dit verband herhaalde hij zijn stelling dat voor de andere productsoorten een gewogen gemiddelde van de geconstateerde normale waarden gebruikt zou moeten worden, om aldus de feitelijke productmix van de producent-exporteur te weerspiegelen. Zoals vermeld in overweging 10 stemde de Commissie ermee in de berekening van de normale waarden voor deze andere productsoorten te herzien, teneinde beter rekening te houden met de feitelijke productmix van de Thaise producent, en ongeacht de feitelijke verkoopvolumes voor iedere productsoort werd een normale waarde voor kleine, middelgrote en grote RBM’s berekend. Het argument dat daarnaast ook een op de verkoop van de exporteur naar de Unie gebaseerde wegingsfactor toegepast zou moeten worden, wees de Commissie echter af, omdat daarvoor geen wezenlijke argumenten aangevoerd werden.

(17)

Verder stelde de producent-exporteur dat de methode van de Commissie voor het berekenen van de normale waarde op basis van de lengte van de ringbandmechanismen onnauwkeurig was, en stelde een nieuwe methode voor de berekening van de gemiddelden voor die beter rekening zou houden met de verschillende lengtes. Zoals uitgelegd in overweging 16 berekende de Commissie een normale waarde voor andere productsoorten dan die waarvoor een specifieke normale waarde was vastgesteld, en berekende zij normale waarden voor kleine, middelgrote en grote RBM’s. De berekening van de exporteur bleek onjuist en resultaatgericht te zijn. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(18)

Afgezien van bovengenoemde wijzigingen en aangezien er verder geen opmerkingen waren, wordt de inhoud van de overwegingen 15 tot en met 20 van de voorlopige verordening betreffende vaststelling van de normale waarde definitief bevestigd.

4.2.   Uitvoerprijs en vergelijking

(19)

De producent-exporteur beweerde dat de munteenheid die werd gebruikt voor de berekening van de vervoerskosten bij de dumpingberekening niet de juiste was. De Commissie aanvaardde dit argument.

(20)

Aangezien hierover geen andere opmerkingen werden ontvangen, wordt de inhoud van de overwegingen 21 tot en met 24 van de voorlopige verordening betreffende de vaststelling van uitvoerprijzen en de vergelijking van de uitvoerprijzen met de respectieve normale waarde definitief bevestigd.

4.3.   Dumpingmarge

(21)

De producent-exporteur beweerde dat bij de berekening van de dumpingmarge geen rekening was gehouden met de specifieke normale waarde voor twee productsoorten. Dit argument werd aanvaard en de dumpingmarge is dienovereenkomstig aangepast.

(22)

In het licht van bovengenoemde veranderingen in de berekening van de normale waarde en de vergelijking, en na verbetering van bovengenoemde rekenfout betreffende de uitvoerprijs, wordt de volgende dumpingmarge vastgesteld, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring:

Producent-exporteur

Dumpingmarge

Thai Stationery Industry Co. Ltd, Bangkok, Thailand

16,3 %

(23)

Aangezien de medewerkende producent-exporteur goed was voor de gehele Thaise uitvoer van het betrokken product naar de Unie, werd geoordeeld dat de residuele dumpingmarge moest worden vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge voor deze medewerkende producent-exporteur, d.w.z. 16,3 %.

5.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(24)

Aangezien er geen opmerkingen over de definitie van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 28 tot en met 32 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.   SCHADE

6.1.   Verbruik in de Unie en invoer vanuit Thailand

(25)

De Thaise producent en verschillende importeurs trokken de trends van het verbruik in de Unie, zoals vastgesteld in de voorlopige verordening, in twijfel. Zij voerden met name aan dat het verbruik sneller afnam dan voorlopig was vastgesteld (ongeveer 30 % sneller). Ook vroegen zij om verduidelijking met betrekking tot de door de Commissie gebruikte methode om het verbruik vast te stellen, aangezien RBM’s onder een douanetariefpost vallen die ook andere producten omvat.

(26)

Er zij op gewezen dat deze belanghebbenden de bevindingen met betrekking tot verbruik betwistten, maar geen bewijsmateriaal of cijfers hebben verstrekt om hun argumenten te onderbouwen. Ook hebben zij niet op kennelijke fouten in de methodologie gewezen.

(27)

Wat de methodologie betreft, zij eraan herinnerd dat, zoals vermeld in overweging 33 van de voorlopige verordening, het verbruik vastgesteld werd op basis van de gecontroleerde verkoopcijfers die door de meewerkende partijen (de twee producenten van de Unie en de Thaise exporteur voor de perioden 2008-OT), en op basis van cijfers van Eurostat voor de rest van de invoer. Aangezien RBM’s uit andere bronnen onderworpen zijn aan antidumpingmaatregelen, wordt invoer (uit alle bronnen) geregistreerd onder subheadings in de databank voor douanetarieven (Taric) die meer specifiek zijn voor het onderzochte product. Deze subheadings zijn gebruikt om te waarborgen dat alleen de invoer van het betrokken product meegerekend werd, ondanks een geringe wijziging van de productomschrijving bij dit onderzoek.

(28)

Aangezien de cijfers van Eurostat in kilogram zijn uitgedrukt, terwijl het verbruik in stuks werd berekend, verzocht een importeur om verduidelijking met betrekking tot de methode voor het omrekenen van kilogram in stuks. Het is inderdaad nodig te verduidelijken dat een conversiefactor van 50 g/stuk is toegepast, hetgeen aansluit bij eerdere onderzoeken en ook redelijk bleek bij vergelijking met de door de Thaise producent-exporteur verstrekte informatie. Er zij op gewezen dat als de Commissie het exacte gemiddelde gewicht per stuk had toegepast, op basis van de door de Thaise producent-exporteur verstrekte informatie, de invoer uit Thailand over het gehele tijdvak van het onderzoek naar de schade gezien een sterkere stijging zou hebben vertoond, zowel wat het absolute volume (25 % in plaats van de 19 % zoals vastgesteld in de voorlopige verordening) als wat het marktaandeel betreft (van 11,8 % naar 15,5 %, in plaats van van 12,0 % naar 15,0 % zoals vastgesteld in de voorlopige verordening).

(29)

Een importeur beweerde dat de invoer uit Thailand in feite met 40 % afgenomen was gedurende het tijdvak van het schadeonderzoek, maar deze bewering was gebaseerd op de waarde van de invoer — en niet op het volume — voor de hele douanecode, waar dus ook andere dan het onderzochte product onder vielen. Dit argument moest worden afgewezen.

(30)

Gelet op het bovenstaande worden de bevindingen in de overwegingen 33 tot en met 40 van de voorlopige verordening betreffende het verbruik in de Unie (dat met meer dan 15 % daalde tussen 2008 en het OT) en de invoer vanuit Thailand bevestigd.

6.2.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(31)

Een importeur stelde dat de analyse van de schade niet objectief was omdat de weinig rooskleurige financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie gezien moest worden in samenhang met de situatie van een van zijn verbonden ondernemingen, die volgens de importeur winst boekt met de handel in RBM’s. In dit verband zij erop gewezen dat de schadeanalyse alleen betrekking dient te hebben op de verkoop van de bedrijfstak van de Unie, op de markt van de Unie, van het in de Unie geproduceerde betrokken product. Aangezien de verbonden onderneming in kwestie, zoals opgemerkt in overweging 69 van de voorlopige verordening, geen producent in de Unie is en hoofdzakelijk producten verhandelt die niet van oorsprong uit de Unie zijn, dient met die onderneming geen rekening gehouden te worden bij de analyse van de schade.

(32)

Onverminderd het bovenstaande moet ook worden opgemerkt dat de importeur geen informatie heeft verstrekt waaruit bleek dat de bovengenoemde verbonden onderneming in een gunstige financiële situatie verkeert. Het is integendeel zo dat uit de in de loop van het onderzoek vergaarde gegevens blijkt dat ook deze onderneming aanzienlijk minder RBM’s verkocht gedurende het onderzoektijdvak.

(33)

Gelet op het bovenstaande, en aangezien er geen verdere opmerkingen waren met betrekking tot de analyse van de schade, worden de overwegingen 41 tot en met 57 van de voorlopige verordening bij deze bevestigd, en wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

7.   OORZAKELIJK VERBAND

7.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(34)

Hoewel enkele belanghebbenden de voorlopige bevindingen met betrekking tot het effect van andere factoren betwistten (zie hieronder), trok niemand de voorlopige conclusie in twijfel dat invoer met dumping vanuit Thailand de bedrijfstak van de Unie schade berokkende. De overwegingen 58 tot en met 64 van de voorlopige verordening worden daarom bevestigd.

7.2.   Gevolgen van andere factoren

(35)

Enkele belanghebbenden betwistten de voorlopige bevindingen met betrekking tot het effect van andere factoren, en beweerden dat een krimpende vraag, concurrentie tussen producenten in de Unie, invoer vanuit India, en/of schade die de bedrijfstak zichzelf had toegebracht, de voornaamste oorzaak van de schade waren.

(36)

Wat de krimpende vraag betreft, zij gewezen op de overwegingen 25 tot en met 30, die de al in de voorlopige verordening vastgestelde verbruikstrend bevestigen. De bewering dat de gevolgen van de inkrimping van de vraag onderschat zijn, moet daarom van de hand gewezen worden. Er zij desalniettemin aan herinnerd dat in overweging 67 van de voorlopige verordening geconcludeerd werd dat daling van het verbruik inderdaad kon hebben bijgedragen tot de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie had geleden, hoewel dit effect zonder twijfel aanzienlijk versterkt was door de invoer met dumping. Het effect van de daling van het verbruik was echter niet zodanig dat het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de geconstateerde schade erdoor verbroken werd.

(37)

De Thaise exporteur voerde verder aan dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade mede veroorzaakt was door de concurrentie tussen de producenten van de Unie. Dit zou hoofdzakelijk blijken uit het feit dat de daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie samenviel met een toename van het marktaandeel van de andere producent in de Unie.

(38)

De door de Thaise exporteur gepresenteerde berekeningen zijn weliswaar niet geheel correct, maar het is waar dat het marktaandeel van de tweede producent toenam gedurende het tijdvak van het onderzoek naar de schade. Er zij echter aan herinnerd dat deze producent, zoals opgemerkt in overweging 30 van de voorlopige verordening, aanzienlijke hoeveelheden RBM’s uit Thailand importeert. Het valt op dat deze producent in hetzelfde jaar waarin hij zijn verkoop van in de Unie vervaardigde producten en zijn marktaandeel kon opvoeren, ook aanzienlijk meer RBM’s van oorsprong uit Thailand verkocht. Deze producent was een belangrijke importeur van Thaise RBM’s en kocht een aanzienlijk deel van de Thaise uitvoer in dat jaar. Ook als het inderdaad zo is dat de tweede producent in de Unie erin slaagde een deel van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie over te nemen, valt toch aan te nemen dat die onderneming daartoe in staat was mede omdat zij profiteerde van de invoer met dumping uit Thailand. Er zij aan herinnerd dat deze producent geacht werd niet onder de definitie van de bedrijfstak van de Unie te vallen, juist omdat zijn invoeractiviteiten een met de eigen productie vergelijkbaar volume betroffen.

(39)

Het al in overweging 69 van de voorlopige verordening besproken argument dat invoer uit India ook schade toebracht aan de bedrijfstak van de Unie werd opnieuw aangevoerd door de belanghebbenden. Zij baseerden zich op het feit dat India in de Unie een marktaandeel van ongeveer 50 % heeft, dus drie maal meer dan Thailand, en dat de overeenkomstige gemiddelde prijzen met 3 % daalden tussen 2009 en het OT, en de Unieprijzen met 24 % onderboden. Ook benadrukten zij dat een aanzienlijk deel van de invoer uit India werd aangekocht door een met de bedrijfstak van de Unie verbonden onderneming.

(40)

Zij voerden echter geen nieuwe argumenten aan op dit punt en deze beweringen zijn al besproken in de voorlopige verordening. Het absolute niveau van de invoer uit India was in totaal inderdaad hoger dan dat van de invoer uit Thailand, maar deze invoer ontwikkelde zich anders, zoals uiteengezet in de voorlopige verordening: terwijl de invoer uit Thailand als geheel gezien steeg gedurende het tijdvak van het onderzoek naar de schade, zowel in absolute als in relatieve cijfers, daalde de invoer uit India (met bijna 10 %) en het marktaandeel liep ook terug. Bovendien was het gemiddelde Indiase prijsniveau hoger dan de Thaise invoerprijzen. Het is juist dat een met de bedrijfstak van de Unie verbonden onderneming RBM’s uit India importeert, maar uit het onderzoek is gebleken dat de omvang van deze invoer in loop van de jaren aanzienlijk gedaald is, zoals vermeld in overweging 32.

(41)

Ten slotte beweerden verschillende belanghebbenden ook dat de klager klanten verloor omdat hij actief werd op de downstreammarkt, via zijn moederbedrijf, Ring International Holding (RIH), en dat de verkoop van RBM’s aan verbonden ondernemingen nader bestudeerd zou moeten worden omdat daarbij geen marktconforme prijzen berekend zouden worden. Deze argumenten zijn echter afgewezen omdat zij niet onderbouwd werden en omdat uit het onderzoek bleek dat de verkoop aan verbonden ondernemingen te verwaarlozen was in verhouding tot de totale verkoop.

7.3.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(42)

Op grond van het bovenstaande worden de voorlopige conclusies in de overwegingen 65 tot en met 76 van de voorlopige verordening bevestigd. Ook al hebben andere factoren dan invoer ook enig effect gehad op de situatie van de bedrijfstak van de Unie, de conclusie is dat de invoer met dumping uit Thailand aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening; deze conclusie is gebaseerd op een analyse waarbij de effecten van alle bekende factoren naar behoren zijn onderscheiden, en zijn gescheiden van de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met dumping.

8.   BELANG VAN DE UNIE

(43)

Twee van de vijf importeurs die meewerkten gedurende het onderzoek reageerden op de mededeling van de voorlopige bevindingen en dienden schriftelijk opmerkingen in. Een van deze importeurs verzocht te worden gehoord, evenals een van de andere importeurs. Ook besloot de Commissie een controlebezoek te plaatse te brengen aan de enige gebruiker die aan het onderzoek deelnam.

(44)

Er zijn geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de overwegingen 79 tot en met 90 van de voorlopige verordening betreffende de beschrijving van de markt en de sectie betreffende het belang van de bedrijfstak van de Unie.

8.1.   Importeurs en handelaren

(45)

Er zij om te beginnen aan herinnerd dat in de voorlopige verordening geconcludeerd werd dat de instelling van maatregelen een significant negatief effect zou kunnen hebben op de situatie van slechts één importeur, die ook RBM’s produceert in de Unie. Deze importeur reageerde niet op de instelling van de voorlopige maatregelen.

(46)

Een andere importeur, die eveneens om een hoorzitting met de daarvoor bevoegde ambtenaar verzocht, betwistte hoofdzakelijk de berekening van de dumpingmarge, de schadeanalyse en de berekening van het verbruik in de Unie. Hij had echter geen opmerkingen met betrekking tot de analyse van het belang van de Unie.

(47)

Een derde importeur, die 20 % van invoer uit Thailand vertegenwoordigt, verzocht om een hoorzitting waarin hij uitlegde dat hij, in tegenstelling tot de eerder tijdens het onderzoek verstrekte informatie, niet alle activiteiten in verband met RBM’s had gestaakt — zoals werd aangenomen in overweging 92 van de voorlopige verordening — maar die naar een andere vestiging had overgeheveld. De importeur legde verder uit dat zijn kernactiviteiten andere producten betreffen en dat RBM’s alleen een aanvulling daarop vormen, en dat het mogelijk is dat hij eventueel RBM’s uit Thailand zal (blijven) importeren, ook als er maatregelen worden ingesteld. Dit zal echter, gezien de overheadkosten van zijn uitgebreide distributienetwerk, afhangen van de hoogte van de antidumpingrechten en van de vraag of prijsverhogingen aan de klanten doorberekend kunnen worden. Deze importeur zou echter geen significante negatieve gevolgen ondervinden van staking van de handel in RBM’s, aangezien deze activiteit voor hem van ondergeschikt belang is.

8.2.   Gebruikers

(48)

Zoals vermeld in overweging 5 werden de antwoorden op de vragenlijst van de enige meewerkende gebruiker geverifieerd tijdens een controlebezoek ter plaatse, na de instelling van de voorlopige maatregelen. Deze gebruiker betrekt RBM’s van verschillende producenten in onder andere de Unie, India en Thailand. Hij importeerde ook uit China maar heeft sinds de instelling van antidumpingrechten andere leveranciers gevonden.

(49)

De invoer uit Thailand vormde ongeveer 10 % van de totale aankoop van RBM’s, en de onderneming heeft na de instelling van de voorlopige maatregelen besloten geen Thaise producten meer te importeren. De maatregelen hebben kennelijk tot nu toe geen significant negatief effect gehad op de economische situatie van deze onderneming, die echter de inperking van haar leveringsbronnen betreurt, en vooral ook dat zij niet meer in alle gevallen op snelle levering van RBM’s kan rekenen.

(50)

Belanghebbenden herhaalden hun argument, dat ook al in de voorlopige verordening besproken is, dat de instelling van maatregelen zou leiden tot beperkte leveringsbronnen voor de markt van de Unie. Het is dan ook zinvol nog eens te herhalen dat uit het onderzoek bleek dat de markt van de Unie gekenmerkt wordt door een beperkt aantal marktdeelnemers: er is één producent in India, één in Thailand, twee in de Unie, en een klein aantal in China. Het doel van antidumpingmaatregelen is eerlijke concurrentie op de markt van de Unie te herstellen, niet invoer te verhinderen. Maatregelen om de handelsverstorende werking van invoer te compenseren, kunnen natuurlijk leiden tot een vermindering van het volume van die invoer. Dat is op zichzelf echter geen reden om te stellen dat maatregelen tegen invoer met dumping niet gerechtvaardigd zijn. Men zou zelfs kunnen stellen dat het waarborgen van eerlijke concurrentie op de markt van de Unie een noodzakelijke voorwaarde is om het voortbestaan op de lange termijn van meerdere leveringsbronnen te verzekeren.

(51)

Naar verwachting zal na instelling van het definitieve recht, dat lager is dan het voorlopige, invoer in de Unie vanuit Thailand nog steeds mogelijk zijn, en het onderzoek heeft uitgewezen dat er ook andere leveringsbronnen zijn, al is het aantal daarvan beperkt.

8.3.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(52)

In het licht van het bovenstaande, en aangezien er geen andere opmerkingen waren, worden de overwegingen 77 tot en met 110 van de voorlopige verordening bevestigd, en wordt geconcludeerd dat er, op grond van de informatie over het belang van de Unie, over het geheel genomen geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van definitieve maatregelen op de invoer van RBM’s van oorsprong uit Thailand pleiten.

9.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

9.1.   Schademarge

(53)

Daar geen opmerkingen over de schademarge werden ontvangen, worden de overwegingen 111 tot en met 114 van de voorlopige verordening bevestigd.

9.2.   Definitieve maatregelen

(54)

Wat de betreft de hoogte van het recht dat noodzakelijk zou zijn om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping op te heffen, is opgemerkt dat dit niet meer dan 6 % zou moeten zijn, aangezien bij de invoer uit India geen dumping verondersteld wordt, en de prijs daarvan is 6 % hoger dan die van de invoer uit Thailand. Er zij op gewezen dat het doel van antidumpingrechten niet is de prijzen gelijk te trekken met die van producten uit andere bronnen, maar de verstorende effecten van schade veroorzakende dumping op te heffen.

(55)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie moet overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening een definitief antidumpingrecht worden ingesteld dat volgens de regel van het laagste recht gelijk is aan de dumpingmarge of, indien deze lager is, de schademarge. In dit geval moet het recht bijgevolg worden vastgesteld op het niveau van de geconstateerde dumping. Dit werd berekend op 16,3 %, een significante daling ten opzichte van de voorlopige fase.

(56)

Op grond van het voorgaande bedraagt het definitieve antidumpingrecht voor de medewerkende exporteur 16,3 %.

10.   DEFINITIEVE INNING VAN HET VOORLOPIGE RECHT

(57)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarge en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht de bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht, definitief te innen tot het bedrag van het recht dat definitief bij deze verordening is ingesteld, Daar het definitieve recht lager is dan het voorlopige, moeten de als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde ringbandmechanismen, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8305 10 00 (Taric-codes 8305100011, 8305100013, 8305100019, 8305100021, 8305100023, 8305100029, 8305100034, 8305100035 en 8305100036) van oorsprong uit Thailand. Voor de toepassing van deze verordening bestaan ringbandmechanismen uit minstens twee stalen plaatjes of draden met, hierop bevestigd, minstens vier halve ringen van staaldraad die met een stalen dekplaatje samen worden gehouden. Het mechanisme kan worden geopend hetzij door aan de halve ringen te trekken, hetzij door een klein stalen trekkermechanisme te bedienen dat aan het ringbandmechanisme is bevestigd.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 genoemde product bedraagt 16,3 %.

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het bij Verordening (EU) nr. 118/2011 ingestelde voorlopige antidumpingrecht worden definitief geïnd tot het bedrag van het bij artikel 1 van deze verordening ingestelde definitieve recht. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 augustus 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 37 van 11.2.2011, blz. 2.


9.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/18


VERORDENING (EU) Nr. 793/2011 VAN DE COMMISSIE

van 5 augustus 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij met „vriestrawlers voor de pelagische visserij” van categorie 9 in de Economische Zone van Mauritanië door vaartuigen die de vlag van een lidstaat van de Europese Unie voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 704/2008 van de Raad van 15 juli 2008 betreffende de sluiting van het Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Mauritanië voor de periode van 1 augustus 2008 tot en met 31 juli 2012 (2) zijn de vangstmogelijkheden voor categorie 9 (vriestrawlers voor de pelagische visserij) beperkt tot een referentiehoeveelheid van 250 000 ton.

(2)

Op grond van artikel 2, lid 3, van die verordening is een extra quotum van 50 000 ton toegewezen voor de periode van 1 augustus 2010 tot en met 31 juli 2011, waarmee de totale hoeveelheid op 300 000 ton uitkomt.

(3)

Volgens de informatie die de Commissie heeft ontvangen, is met de in deze visserijcategorie gerapporteerde vangsten door vaartuigen die de vlag van een van de lidstaten voeren of die in een van de lidstaten zijn geregistreerd, het quotum voor de genoemde referentieperiode opgebruikt.

(4)

Daarom moet de visserij voor die categorie visserij worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Opgebruikt quotum

Het aan de betrokken lidstaten toegewezen quotum wordt beschouwd als opgebruikt met ingang van 19 juli 2011.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij door vaartuigen van categorie 9 die de vlag van een lidstaat voeren of die in een lidstaat zijn geregistreerd, is verboden van 19 juli 2011 tot en met 31 juli 2011. Gedurende deze periode is het met name verboden om vis die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 augustus 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 203 van 31.7.2008, blz. 1.


9.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/19


VERORDENING (EU) Nr. 794/2011 VAN DE COMMISSIE

van 8 augustus 2011

houdende goedkeuring van wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Parmigiano Reggiano (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 is het verzoek van Italië om goedkeuring van wijzigingen van het productdossier van de benaming „Parmigiano Reggiano” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

België, Denemarken en de in Bazel (Zwitserland) gevestigde „Association des Importateurs de fromage” (organisatie van kaasimporteurs) tekenden bezwaar aan tegen de registratie, overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 510/2006. Het bezwaar van België en Denemarken werd ontvankelijk verklaard op basis van artikel 7, lid 3, eerste alinea, onder a) en c), van vorengenoemde verordening. Het bezwaarschrift van de „Association des Importeurs de fromage” werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het na het verstrijken van de toegestane termijn werd ingediend.

(3)

Bij brieven van 30 oktober 2009 heeft de Commissie de betrokken partijen verzocht op passende wijze overleg te plegen.

(4)

Het bezwaar van Denemarken luidde dat de eis dat de kaas met de benaming „Parmigiano Reggiano” voortaan in het afgebakende geografische gebied moest worden gesneden, geraspt en verpakt, van iedere rechtvaardiging was gespeend. Ten gevolge van de toelichtingen die Denemarken van Italië in het kader van vorengenoemd overleg mocht ontvangen, heeft dit land zijn bezwaar ingetrokken.

(5)

Ook het bezwaar van België luidde dat de eis dat de kaas met de benaming „Parmigiano Reggiano” voortaan in het afgebakende geografische gebied moest worden gesneden, geraspt en verpakt, van iedere rechtvaardiging was gespeend.

(6)

Aangezien België en Italië geen akkoord hebben bereikt binnen een termijn van zes maanden, moet de Commissie een besluit nemen volgens de in artikel 7, lid 5, derde alinea, en in artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bedoelde procedure.

(7)

In punt 3.6 van het enig document legt Italië er de nadruk op dat „vorengenoemde verplichting is ingegeven door de omstandigheid dat de identificatietekens van de „Parmigiano Reggiano” die op het onaangesneden kaaswiel nog aanwezig zijn, op de geraspte kaas of de porties niet meer aanwezig of niet meer zichtbaar zijn; de verplichting wordt dus verklaard door de behoefte om de oorsprong van het voorverpakte product te garanderen. Een andere verklaring voor vorengenoemde verplichting is dat moet worden gegarandeerd dat de porties zo spoedig mogelijk nadat de kaas in stukken is gesneden, worden verpakt en dat hierbij op zodanige wijze tewerk moet worden gegaan dat de kaas niet uitdroogt en niet oxideert en de oorspronkelijke organoleptische kenmerken van de „Parmigiano Reggiano” dus niet verloren gaan. Met name wanneer een stuk uit het kaaswiel wordt gesneden valt de bescherming die door de korst wordt geboden weg want, sterk uitgedroogd als ze is, biedt deze korst een perfecte afweer tegen omgevingsinvloeden.”.

(8)

Volgens de Commissie is een dergelijke rechtvaardiging die ten doel heeft de oorsprong van het betrokken product te garanderen, het product op optimale wijze te controleren en er de fysische en organoleptische kenmerken van te vrijwaren van dien aard dat niet kan worden gewaagd van een kennelijke dwaling van de bevoegde Italiaanse instanties.

(9)

Bovendien heeft België in zijn bezwaarschrift verwezen naar artikel 7, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 510/2006. Volgens dat artikel zijn alleen de bezwaarschriften ontvankelijk „[…] [die] aantonen dat de registratie van de voorgestelde naam schade toebrengt aan een bestaande geheel of gedeeltelijk identieke naam of een handelsmerk, of aan bestaande producten die, te rekenen vanaf de in artikel 6, lid 2, genoemde datum van bekendmaking, ten minste vijf jaar legaal op de markt zijn”.

(10)

België heeft geen concrete gegevens overgelegd met betrekking tot de schade die Belgische ondernemingen eventueel zouden kunnen lijden ten gevolge van de inwerkingtreding van het gewijzigde productdossier.

(11)

Het is evenwel algemeen bekend dat er inderdaad buiten het afgebakende geografische gebied ondernemingen zijn die zich toeleggen op het snijden en/of verpakken van de kaas met de benaming „Parmigiano Reggiano”. Op grond van artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 510/2006 kan in dit opzicht „… een overgangsperiode van maximaal vijf jaar worden ingesteld wanneer een bezwaar ontvankelijk is verklaard op grond van het feit dat bij de registratie van de voorgestelde naam schade zou worden toegebracht aan bestaande producten die sinds ten minste vijf jaar vóór de in artikel 6, lid 2, bedoelde datum van bekendmaking (van bedoelde verordening) legaal op de markt zijn”. Rekening houdend met name met aangegane contractuele verplichtingen die nog moeten worden nagekomen en met de noodzakelijke geleidelijke aanpassing van de markt aan het gewijzigde productdossier van de benaming „Parmigiano Reggiano”, lijkt het opportuun om in dit geval voor de ondernemingen die niet gevestigd zijn in het in het productdossier van de „Parmigiano Reggiano” vastgestelde afgebakende geografische gebied, in een overgangsperiode van één jaar te voorzien aangezien deze ondernemingen vóór 16 april 2009 gedurende ten minste vijf jaar de kaas met de benaming „Parmigiano Reggiano” op legale wijze buiten het vorengenoemde afgebakende geografische gebied hebben gesneden en verpakt. Deze overgangsperiode is even lang als die welke door Italië wordt toegestaan aan ondernemingen die de kaas weliswaar op het Italiaanse grondgebied maar niet in het afgebakende geografische gebied snijden en verpakken.

(12)

In het licht van deze elementen moeten de wijzigingen worden goedgekeurd en moet een overgangsperiode van één jaar worden ingesteld.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor beschermde geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie op 16 april 2009 bekendgemaakte wijzigingen van het productdossier voor de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming worden goedgekeurd.

Artikel 2

Er wordt een overgangsperiode van één jaar ingesteld voor de ondernemingen die niet gevestigd zijn in het in het productdossier voor de benaming „Parmigiano Reggiano” vastgestelde afgebakende geografische gebied en die vóór 16 april 2009 gedurende ten minste vijf jaar de kaas met de benaming „Parmigiano Reggiano” op legale wijze buiten het afgebakende geografische gebied hebben gesneden en verpakt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 augustus 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB L 87 van 16.4.2009, blz. 14.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde producten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.3.   Kaas

ITALIË

Parmigiano Reggiano (BOB)


9.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/21


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 795/2011 VAN DE COMMISSIE

van 8 augustus 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 9 augustus 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 augustus 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0707 00 05

TR

105,8

ZZ

105,8

0709 90 70

TR

124,2

ZZ

124,2

0805 50 10

AR

73,4

CL

76,3

TR

57,0

UY

53,9

ZA

87,4

ZZ

69,6

0806 10 10

EG

168,5

MA

187,2

TR

160,8

ZZ

172,2

0808 10 80

AR

104,7

BR

68,8

CL

105,2

CN

56,0

NZ

100,6

US

100,4

ZA

84,6

ZZ

88,6

0808 20 50

AR

81,9

CL

81,6

CN

49,3

NZ

108,0

ZA

102,2

ZZ

84,6

0809 20 95

CA

870,0

TR

337,4

US

510,8

ZZ

572,7

0809 30

TR

129,2

ZZ

129,2

0809 40 05

BA

50,1

IL

149,1

XS

57,7

ZZ

85,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

9.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/23


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 5 augustus 2011

tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van gefosfateerd maiszetmeel als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 5550)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/494/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (1), en met name artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 23 augustus 2005 heeft de onderneming National Starch Food Innovation bij de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een verzoek ingediend om gefosfateerd dizetmeelfosfaat (gefosfateerd maiszetmeel) als nieuw voedselingrediënt in de handel te mogen brengen.

(2)

Op 27 april 2009 heeft de bevoegde Britse instantie voor de beoordeling van voedingsmiddelen haar verslag van de eerste beoordeling uitgebracht. Daarin kwam zij tot de conclusie dat gefosfateerd dizetmeelfosfaat als nieuw voedselingrediënt aanvaardbaar was.

(3)

De Commissie heeft het verslag van de eerste beoordeling op 4 mei 2009 aan alle lidstaten toegezonden.

(4)

Binnen de in artikel 6, lid 4, van Verordening (EG) nr. 258/97 vastgestelde periode van 60 dagen werden overeenkomstig die bepaling met redenen omklede bezwaren tegen het in de handel brengen van het product ingediend.

(5)

Daarom is op 10 februari 2010 de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) geraadpleegd.

(6)

Op 10 september 2010 kwam de EFSA in het „Scientific opinion on the safety of „phosphated distarch phosphate” as a novel food ingredient” (2) tot de conclusie dat gefosfateerd dizetmeelfosfaat veilig was onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden en bij de voorgestelde innameniveaus.

(7)

Op basis van de wetenschappelijke beoordeling is vastgesteld dat gefosfateerd dizetmeelfosfaat voldoet aan de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 258/97 vastgestelde criteria.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gefosfateerd dizetmeelfosfaat als omschreven in de bijlage mag in de Unie in de handel worden gebracht als nieuw voedselingrediënt voor gebruik in gebakken bakkerijproducten, deegwaren, ontbijtgranen en graanrepen met een maximumgehalte van 15 %.

Artikel 2

Het nieuwe voedselingrediënt waarvoor bij dit besluit een vergunning wordt verleend, wordt op de etikettering van het levensmiddel dat het ingrediënt bevat, aangeduid met „gefosfateerd maiszetmeel”.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot National Starch Food Innovation, Corn Products UK Ltd, Prestbury Court, Greencourts Business Park, 333 Styal Road, Manchester M22 5LW, Verenigd Koninkrijk.

Gedaan te Brussel, 5 augustus 2011.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.

(2)  EFSA Journal 2010; 8(9): 1772.


BIJLAGE

SPECIFICATIES VAN GEFOSFATEERD MAISZETMEEL

Beschrijving: Het nieuwe voedselingrediënt is een wit of bijna wit poeder.

Gefosfateerd maiszetmeel (gefosfateerd dizetmeelfosfaat) is een chemisch gemodificeerd resistent zetmeel verkregen van amyloserijk zetmeel door chemische behandelingen te combineren om fosfaatkruisverbindingen tot stand te brengen tussen koolhydraatresiduen en veresterde hydroxylgroepen.

CAS-nr.: 11120-02-8

Chemische formule: (C6H10O5)n [(C6H9O5)2PO2H]x [(C6H9O5)PO3H2]y

n = aantal glucose-eenheden; x, y = substitutiegraad


Rectificaties

9.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 204/26


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 861/2010 van de Commissie van 5 oktober 2010 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief

( Publicatieblad van de Europese Unie L 284 van 29 oktober 2010 )

Bladzijde 194, aanvullende aantekening (GN) 5 n), vijfde en zesde regel:

in plaats van:

„die vallen onder de onderverdelingen 2710 11 11 tot en met 2710 11 99 of 2710 19 11 tot en met 2710 19 29,”,

te lezen:

„die vallen onder de onderverdelingen 2710 11 11 tot en met 2710 11 90 of 2710 19 11 tot en met 2710 19 29,”.