ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.183.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 183

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
13 juli 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Informatie over de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer tot toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 668/2011 van de Raad van 12 juli 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 174/2005 tot instelling van beperkingen op het leveren van bijstand in verband met militaire activiteiten aan Ivoorkust

2

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 669/2011 van de Commissie van 12 juli 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 376/2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten

4

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 670/2011 van de Commissie van 12 juli 2011 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 607/2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad wat betreft beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, traditionele aanduidingen, etikettering en presentatie van bepaalde wijnbouwproducten

6

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 671/2011 van de Commissie van 12 juli 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

14

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit 2011/411/GBVB van de Raad van 12 juli 2011 tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB

16

 

*

Besluit 2011/412/GBVB van de Raad van 12 juli 2011 tot wijziging van Besluit 2010/656/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust

27

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

2011/413/EU

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 11 juli 2011 betreffende het gezamenlijk programmeringsinitiatief Langer en beter leven — De mogelijkheden en uitdagingen van de demografische veranderingen

28

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Besluit 2011/122/EU van de Commissie van 22 februari 2011 waarbij wordt toegestaan dat wordt afgeweken van de oorsprongsregels in Besluit 2001/822/EG van de Raad voor bepaalde visserijproducten uit Saint-Pierre en Miquelon (PB L 49 van 24.2.2011)

31

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

13.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/1


Informatie over de inwerkingtreding van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer tot toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999

De in hoofde genoemde overeenkomst is op 23 juni 2011 ondertekend in Bern (Zwitserland) en is op 1 juli 2011 in werking getreden, overeenkomstig artikel 9 van de overeenkomst.


VERORDENINGEN

13.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/2


VERORDENING (EU) Nr. 668/2011 VAN DE RAAD

van 12 juli 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 174/2005 tot instelling van beperkingen op het leveren van bijstand in verband met militaire activiteiten aan Ivoorkust

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,

Gezien Besluit 2011/412/GBVB van de Raad van 12 juli 2011 tot wijziging van Besluit 2010/656/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust (1),

Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 oktober 2010 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan Besluit 2010/656/GBVB (2) tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust.

(2)

In Verordening (EG) nr. 174/2005 (3) werden beperkingen ingesteld op het leveren van bijstand in verband met militaire activiteiten aan Ivoorkust.

(3)

Bij Besluit 2011/412/GBVB werd Besluit 2010/656/GBVB gewijzigd in het licht van Resolutie 1980 (2011) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Ook werd hierin een aparte uitzondering opgenomen op het verbod op de levering aan Ivoorkust van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt.

(4)

Deze maatregelen vallen onder het toepassingsgebied van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en derhalve is regelgeving op het niveau van de Unie noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging, om te garanderen dat zij in alle lidstaten door de marktdeelnemers uniform worden toegepast.

(5)

Verordening (EG) nr. 174/2005 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet te waarborgen, dient deze verordening onmiddellijk bij de bekendmaking ervan in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 174/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   In afwijking van artikel 2 zijn de daarin bedoelde verbodsbepalingen niet van toepassing op:

a)

het verlenen van technische bijstand, financiering of financiële bijstand in verband met wapens en daarmee verband houdend materiaal, indien die bijstand of diensten uitsluitend bestemd zijn ter ondersteuning van en voor gebruik door de United Nations Operation in Côte d’Ivoire (UNOCI) en de Franse strijdkrachten die die operatie ondersteunen;

b)

het verlenen van technische bijstand in verband met niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend is bedoeld voor humanitair of beschermend gebruik, met inbegrip van uitrusting die bestemd is voor crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie, de Verenigde Naties, de Afrikaanse Unie en de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (Ecowas), mits deze activiteiten ook op voorhand werden goedgekeurd door het Sanctiecomité;

c)

het verlenen van financiering of financiële bijstand in verband met niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend is bedoeld voor humanitair of beschermend gebruik, met inbegrip van uitrusting die bestemd is voor crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie, de Verenigde Naties, de Afrikaanse Unie en de Ecowas;

d)

het verlenen van technische bijstand in verband met wapens en daarmee verband houdend materiaal, uitsluitend bestemd ter ondersteuning van en voor gebruik bij de hervormingen van de veiligheidssector in Ivoorkust, na een formeel verzoek daartoe van de regering van Ivoorkust en na goedkeuring door het Sanctiecomité;

e)

het verlenen van financiering en financiële bijstand in verband met wapens en daarmee verband houdend materiaal, uitsluitend bestemd ter ondersteuning van en voor gebruik bij de hervormingen van de veiligheidssector in Ivoorkust, na een formeel verzoek daartoe van de regering van Ivoorkust;

f)

de verkoop of de tijdelijk naar Ivoorkust overgebrachte of uitgevoerde levering aan de strijdkrachten van een staat die overeenkomstig het internationale recht actie onderneemt uitsluitend en rechtstreeks gericht op de evacuatie van zijn onderdanen en onderdanen van andere staten voor wie die staat in Ivoorkust consulaire verantwoordelijkheid draagt, mits deze activiteiten ook op voorhand zijn gemeld bij het Sanctiecomité;

g)

het verlenen van technische bijstand, financiering of financiële bijstand in verband met niet-dodelijke militaire uitrusting die alleen is bedoeld om de veiligheidstroepen van Ivoorkust in staat te stellen passend en proportioneel geweld te gebruiken voor de handhaving van de openbare orde.”.

2)

Artikel 4 bis wordt vervangen door:

„Artikel 4 bis

1.   In afwijking van artikel 3 kan de in bijlage II vermelde bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur of dienstverlener is gevestigd, op door haar passend geachte voorwaarden toestemming geven voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van niet-dodelijke uitrusting als bedoeld in bijlage I, of voor het verlenen van technische bijstand, financiering of financiële bijstand met betrekking tot dergelijke niet-dodelijke uitrusting, na te hebben vastgesteld dat de niet-dodelijke uitrusting uitsluitend bestemd is om de veiligheidstroepen van Ivoorkust in staat te stellen passend en proportioneel geweld te gebruiken voor de handhaving van de openbare orde.

2.   In afwijking van artikel 3 kan de in bijlage II vermelde bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur of dienstverlener is gevestigd, op door haar passend geachte voorwaarden toestemming geven voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van de in bijlage I opgenomen uitrusting die voor binnenlandse repressie zou kunnen worden gebruikt, uitsluitend bestemd ter ondersteuning van en voor gebruik bij de hervormingen van de veiligheidssector in Ivoorkust, alsmede van financiering, financiële bijstand of technische bijstand in verband met dergelijke uitrusting.

3.   De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Europese Commissie binnen twee weken in kennis van elke op grond van dit artikel verleende toestemming.

4.   Er worden geen vergunningen afgegeven voor activiteiten die reeds hebben plaatsgevonden.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

J. VINCENT-ROSTOWSKI


(1)  Zie bladzijde 27 van dit Publicatieblad.

(2)  PB L 285 van 30.10.2010, blz. 28.

(3)  PB L 29 van 2.2.2005, blz. 5.


13.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 669/2011 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 376/2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 134, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In verband met het beheer van de in- en uitvoer is de Commissie bevoegd om te bepalen voor welke producten een invoer- of uitvoercertificaat moet worden overgelegd. Daarbij dient de Commissie rekening te houden met de passende instrumenten voor het beheer van de markten, en met name voor de controle op de invoer.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 376/2008 (2) is een certificaatverplichting ingesteld voor de invoer van verse appelen van GN-code 0808 10 80, nadat appelproducenten in de Europese Unie in moeilijkheden waren gekomen onder meer wegens een aanzienlijke toename van de invoer van appelen uit bepaalde derde landen van het zuidelijk halfrond.

(3)

Momenteel staan er mogelijkheden ter beschikking om de invoer met andere middelen op doelmatige wijze te controleren. Ter vereenvoudiging en om de administratieve rompslomp voor lidstaten en marktdeelnemers te beperken, moet de certificaat-verplichting voor de invoer van appelen worden ingetrokken na afloop van de in bijlage XVIII bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (3) vastgestelde toepassingsperiode.

(4)

Verordening (EG) nr. 376/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

(5)

Duidelijkheidshalve moeten regels worden vastgesteld voor de invoercertificaten die zijn afgegeven voor verse appelen van GN-code 0808 10 80 en die nog steeds geldig zijn op de datum waarop deze verordening van toepassing wordt.

(6)

Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Deel I, punt G, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 376/2008 wordt vervangen door:

„G.   Groenten en fruit (Deel IX van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1234/2007)

GN-code

Beschrijving

Bedrag van de zekerheid

Geldigheidsduur:

Nettohoeveelheden (4)

0703 20 00

Knoflook, vers of gekoeld, met inbegrip van producten die worden ingevoerd in het kader van de in artikel 1, lid 2, onder a), iii), bedoelde tariefcontingenten

50 EUR/t

Drie maanden vanaf de dag van afgifte in de zin van artikel 22, lid 1

(—)

ex 0703 90 00

Andere eetbare looksoorten, vers of gekoeld, met inbegrip van producten die worden ingevoerd in het kader van de in artikel 1, lid 2, onder a), iii), bedoelde tariefcontingenten

50 EUR/t

Drie maanden vanaf de dag van afgifte in de zin van artikel 22, lid 1

(—)

(—)

Voor alle hoeveelheden zijn certificaten vereist.”.

Artikel 2

Op verzoek van de belanghebbenden wordt de zekerheid voor invoercertificaten voor verse appelen van GN-code 0808 10 80 vrijgegeven wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de geldigheidsduur van het certificaat is nog niet verstreken op de datum waarop deze verordening van toepassing wordt;

b)

op de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, is het certificaat slechts ten dele of helemaal niet gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 september 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 114 van 26.4.2008, blz. 3.

(3)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.

(4)  Maximumhoeveelheden waarvoor op grond van artikel 4, lid 1, onder d), geen certificaten hoeven te worden overgelegd. Deze beperkingen gelden niet voor de invoer in het kader van een preferentiële regeling of van tariefcontingenten.

(—)

Voor alle hoeveelheden zijn certificaten vereist.”.


13.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 670/2011 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2011

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 607/2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad wat betreft beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, traditionele aanduidingen, etikettering en presentatie van bepaalde wijnbouwproducten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 121, eerste alinea, onder k), l) en m), en artikel 203 ter, in samenhang met artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie van 31 augustus 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de kennisgeving door de lidstaten aan de Commissie van de informatie en de documenten ter uitvoering van de gemeenschappelijke marktordening, de regeling voor rechtstreekse betalingen, de afzetbevordering voor landbouwproducten en de regelingen voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (2) zijn gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld voor de kennisgeving van informatie en documenten door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten aan de Commissie. Die regels betreffen met name de verplichting voor de lidstaten om de door de Commissie ter beschikking gestelde informatiesystemen te gebruiken, alsmede de validering van de toegangsrechten van de autoriteiten of individuen die gemachtigd zijn om mededelingen door te sturen. Verder zijn in die verordening gemeenschappelijke beginselen inzake de informatiesystemen vastgesteld die de authenticiteit, de integriteit en de leesbaarheid van de documenten op langere termijn garanderen, alsmede regels inzake de bescherming van persoonsgegevens.

(2)

De Commissie heeft in het kader van haar intern functioneren en van de betrekkingen met de autoriteiten die betrokken zijn bij het beheer van de beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en traditionele aanduidingen overeenkomstig titel II, hoofdstuk I, sectie I bis, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 een informatiesysteem ontwikkeld dat het mogelijk maakt met elektronische middelen de documenten en procedures te beheren die vereist zijn op grond van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en Verordening (EG) nr. 607/2009 van de Commissie van 14 juli 2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad wat betreft beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, traditionele aanduidingen, etikettering en presentatie van bepaalde wijnbouwproducten (3), zowel met de bevoegde autoriteiten in de lidstaten en in derde landen als met de beroepsorganisaties en de natuurlijke of rechtspersonen die in het kader van deze regelgeving handelingen moeten kunnen verrichten.

(3)

Aangenomen wordt dat met dit systeem ook overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009, of door mutatis mutandis de daarbij vastgestelde beginselen toe te passen, bepaalde kennisgevingen in het kader van Verordening (EG) nr. 607/2009 kunnen worden gedaan, met name ten aanzien van procedures die van toepassing zijn op de bescherming van geografische aanduidingen, oorsprongsbenamingen en traditionele aanduidingen, het bijhouden van de databank met de betrokken benamingen, alsmede van de in het kader van de bescherming van deze benamingen ingestelde registers.

(4)

Verder maken de door de Commissie ingestelde informatiesystemen die reeds operationeel zijn voor de mededeling van informatie betreffende de bevoegde autoriteiten en organismen voor de in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid uit te voeren controles het mogelijk aan de specifieke doelstellingen op dit gebied te voldoen ten aanzien van geografische aanduidingen, oorsprongsbenamingen en traditionele aanduidingen. Het is dienstig deze systemen toepasselijk te maken voor de mededeling van informatie betreffende de autoriteiten die belast zijn met het onderzoek van verzoeken om bescherming van benamingen op het niveau van de lidstaten of de derde landen, alsmede voor de mededeling van de informatie betreffende de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de certificering van de wijnen die geen beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding genieten.

(5)

In het belang van een doeltreffend administratief beheer en rekening houdend met de ervaring die is opgedaan met het gebruik van de door de Commissie ingestelde informatiesystemen moeten de mededelingen en de wijze van beheer en van beschikbaarstelling van die informatie worden vereenvoudigd op grond van Verordening (EG) nr. 607/2009 en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009. Uit dien hoofde lijkt het, teneinde de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de middelen te geven om de wet- en regelgeving en de bestuursrechtelijke bepalingen te kennen die overeenkomstig artikel 118 septvicies, lid 2, en artikel 120 bis van Verordening (EG) nr. 1234/2007 op nationaal niveau zijn ingevoerd, en de in Verordening (EG) nr. 555/2008 van de Commissie (4) vastgestelde controles en de samenwerking tussen de lidstaten te vereenvoudigen en te vergemakkelijken, passend de lidstaten te verzoeken de Commissie bepaalde informatie mee te delen die van specifiek belang is in het kader van de certificering van de producten, en te bepalen dat de Commissie die informatie ter beschikking moet stellen aan de bevoegde autoriteiten en aan het publiek, indien die informatie nuttig is voor de consument.

(6)

Duidelijkheidshalve en om de administratieve lasten te verminderen moet bovendien de exacte inhoud van bepaalde mededelingen op grond van Verordening (EG) nr. 607/2009 worden vastgesteld, en moeten de procedures worden vereenvoudigd.

(7)

De overgangsmaatregelen die zijn vastgesteld om de overgang van de bepalingen van de Verordeningen (EG) nr. 1493/1999 (5) en (EG) nr. 479/2008 (6) van de Raad naar die van Verordening (EG) nr. 1234/2007 te vergemakkelijken, vertonen interpretatieproblemen ten aanzien van het toepassingsgebied en de duur van de toepasselijke procedures. Verder moet de werkingssfeer van het bepaalde in artikel 118 vicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 nader worden bepaald in relatie tot dat van artikel 118 octodecies wat betreft de aard van de daaronder vallende wijzigingen, de referentieperioden en de duur van de overgangsperiode.

(8)

Verordening (EG) nr. 607/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 607/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Beschermingsaanvraag

Een beschermingsaanvraag voor een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding bestaat uit de op grond van de artikelen 118 quater en 118 quinquies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vereiste documenten, het productdossier en het enig document.

De beschermingsaanvraag en het enig document worden bij de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1, van de onderhavige verordening.”.

2)

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

Indiening van de aanvraag

1.   De datum van indiening van een aanvraag bij de Commissie is de datum waarop die aanvraag door de Commissie is ontvangen.

2.   De Commissie bevestigt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of het derde land of de aanvrager die in het betrokken derde land is gevestigd dat zij de aanvraag heeft ontvangen en kent een dossiernummer toe aan de aanvraag.

De ontvangstbevestiging omvat ten minste:

a)

het dossiernummer;

b)

de te registreren naam;

c)

de datum van ontvangst van de aanvraag.”.

3)

Artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

Ontvankelijkheid van de aanvraag

1.   Een aanvraag is ontvankelijk wanneer het enig document naar behoren is ingevuld en de bewijsstukken zijn bijgevoegd. Het enig document wordt beschouwd als naar behoren ingevuld wanneer alle verplichte velden die in de in artikel 70 bis bedoelde informatiesystemen voorkomen, zijn ingevuld.

In dat geval wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd op de datum waarop de Commissie haar heeft ontvangen. De aanvrager wordt daarvan in kennis gesteld.

Die datum wordt bekendgemaakt.

2.   Als de aanvraag niet of slechts gedeeltelijk is ingevuld of als de in lid 1 bedoelde bewijsstukken niet tegelijk met de aanvraag zijn geleverd of gedeeltelijk ontbreken, is de aanvraag niet ontvankelijk.

3.   In geval van niet-ontvankelijkheid worden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of van het derde land of de aanvrager die in het betrokken derde land is gevestigd, in kennis gesteld van de redenen voor de niet-ontvankelijkheid, waarbij hun wordt meegedeeld dat zij een nieuwe, naar behoren ingevulde aanvraag moeten indienen.”.

4)

In artikel 12 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Als een ontvankelijke aanvraag niet voldoet aan de artikelen 118 ter en 118 quater van Verordening (EG) nr. 1234/2007, stelt de Commissie de autoriteiten van de lidstaat of van het derde land of de in het betrokken derde land gevestigde aanvrager in kennis van de weigeringsgronden en stelt zij een termijn van ten minste twee maanden vast voor de intrekking of de wijziging van de aanvraag of voor het maken van opmerkingen.”.

5)

Artikel 14 wordt vervangen door:

„Artikel 14

Indiening van bezwaarschriften in het kader van de communautaire procedure

1.   De in artikel 118 nonies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde bezwaarschriften worden overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1, van de onderhavige verordening meegedeeld. De datum van indiening van een bezwaarschrift bij de Commissie is de datum waarop dat bezwaarschrift door de Commissie is ontvangen. De autoriteiten en de personen waarop de onderhavige verordening betrekking heeft, worden van die datum in kennis gesteld.

2.   De Commissie bevestigt de ontvangst van het bezwaarschrift en kent daaraan een dossiernummer toe.

De ontvangstbevestiging omvat ten minste:

a)

het dossiernummer;

b)

de datum van ontvangst van het bezwaarschrift.”.

6)

Artikel 18 wordt vervangen door:

„Artikel 18

Register

1.   Een „Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen”, hierna „het register” genoemd, wordt overeenkomstig artikel 118 quindecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 door de Commissie opgesteld en bijgehouden. Het register wordt opgesteld in de elektronische databank „E-Bacchus” op basis van besluiten waarbij bescherming wordt verleend aan de betrokken benamingen.

2.   Een oorsprongsbenaming of geografische aanduiding die is aanvaard, wordt opgenomen in het register.

Als het gaat om namen die zijn geregistreerd op grond van artikel 118 vicies, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007, neemt de Commissie de in lid 3 van het onderhavige artikel vermelde gegevens in het register op.

3.   De Commissie neemt de volgende gegevens in het register op:

a)

de beschermde benaming;

b)

het dossiernummer;

c)

de vermelding dat de naam hetzij als geografische aanduiding, hetzij als oorsprongsbenaming beschermd is;

d)

de naam van het land of de landen van oorsprong;

e)

de datum van registratie;

f)

de verwijzing naar het rechtsinstrument waarbij de naam is beschermd;

g)

de verwijzing naar het enig document.

4.   Het register wordt openbaar gemaakt.”.

7)

In artikel 20 worden de leden 1, 2 en 3 vervangen door:

„1.   Een aanvraag tot goedkeuring van wijzigingen in het productdossier die is ingediend door een in artikel 118 sexies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde aanvrager van een beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding, wordt meegedeeld overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1, van de onderhavige verordening.

2.   Een aanvraag tot goedkeuring van wijzigingen in het productdossier overeenkomstig artikel 118 octodecies, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is ontvankelijk als de op grond van artikel 118 quater, lid 2, vereiste informatie van die verordening en de naar behoren opgestelde aanvraag bij de Commissie zijn ingediend.

3.   Voor de toepassing van artikel 118 octodecies, lid 2, eerste zin, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 zijn de artikelen 9 tot en met 18 van de onderhavige verordening van overeenkomstige toepassing.”.

8)

Artikel 21 wordt vervangen door:

„Artikel 21

Indiening van een annuleringsverzoek

1.   Een overeenkomstig artikel 118 novodecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 ingediend annuleringsverzoek wordt overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1, van de onderhavige verordening ingediend. De datum van indiening van het annuleringsverzoek bij de Commissie is de datum waarop dat verzoek door de Commissie is ontvangen. Die datum wordt bekendgemaakt.

2.   De Commissie bevestigt de ontvangst van het verzoek en kent een dossiernummer toe aan het verzoek.

De ontvangstbevestiging omvat ten minste:

a)

het dossiernummer;

b)

de datum van ontvangst van het verzoek.

3.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing als op initiatief van de Commissie om annulering is verzocht.”.

9)

Aan artikel 22 wordt het volgende lid 5 toegevoegd:

„5.   De in lid 3 bedoelde mededelingen aan de Commissie worden overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1, gedaan.”.

10)

Aan artikel 23, lid 1, wordt de volgende derde alinea toegevoegd:

„De in de eerste en de tweede alinea bedoelde mededelingen aan de Commissie worden overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1, gedaan.”.

11)

In artikel 28, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

„Dit verzoek wordt overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1, ingediend. De datum van indiening van het omzettingsverzoek bij de Commissie is de datum waarop dat verzoek door de Commissie is ontvangen.”.

12)

Artikel 30 wordt vervangen door:

„Artikel 30

Beschermingsaanvraag

1.   De aanvraag tot bescherming van een traditionele aanduiding wordt overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1, ingediend door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of van de derde landen of door de representatieve beroepsorganisaties. Zij gaat vergezeld van de wetgeving van de lidstaat of de voorschriften die van toepassing zijn op de wijnproducenten in derde landen, op grond waarvan het gebruik van de betrokken aanduiding is toegestaan en de verwijzing naar die wetgeving of die voorschriften.

2.   Als de aanvraag wordt ingediend door een representatieve beroepsorganisatie die in een derde land is gevestigd, deelt de aanvrager de Commissie de gegevens van die beroepsorganisatie en haar leden mee overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1. De Commissie maakt deze informatie openbaar.”.

13)

Artikel 33 wordt vervangen door:

„Artikel 33

Indiening van de aanvraag

1.   De datum van indiening van een aanvraag bij de Commissie is de datum waarop die aanvraag door de Commissie is ontvangen.

2.   De Commissie bevestigt de autoriteiten van de lidstaat of het derde land of de aanvrager die in het betrokken derde land is gevestigd dat zij de aanvraag heeft ontvangen en kent een dossiernummer toe aan de aanvraag.

De ontvangstbevestiging omvat ten minste:

a)

het dossiernummer;

b)

de traditionele aanduiding;

c)

de datum van ontvangst van de aanvraag.”.

14)

Artikel 34 wordt vervangen door:

„Artikel 34

Ontvankelijkheid

1.   Een aanvraag is ontvankelijk als het aanvraagformulier naar behoren is ingevuld en de op grond van het bepaalde in artikel 30 vereiste documenten bij de aanvraag zijn gevoegd. Het aanvraagformulier wordt beschouwd als naar behoren ingevuld wanneer alle verplichte velden die in de in artikel 70 bis bedoelde informatiesystemen voorkomen, zijn ingevuld.

In dat geval wordt de aanvraag als ontvankelijk beschouwd op de datum waarop de Commissie haar heeft ontvangen. De aanvrager wordt daarvan in kennis gesteld.

Die datum wordt bekendgemaakt.

2.   Als het aanvraagformulier niet of slechts gedeeltelijk is ingevuld of als de in lid 1 bedoelde documenten niet tegelijk met de aanvraag zijn geleverd of gedeeltelijk ontbreken, is de aanvraag niet ontvankelijk.

3.   In geval van niet-ontvankelijkheid worden de autoriteiten van de lidstaat of van het derde land of de aanvrager die in het betrokken derde land is gevestigd, in kennis gesteld van de redenen voor de niet-ontvankelijkheid, waarbij hun wordt meegedeeld dat zij een nieuwe, naar behoren ingevulde aanvraag moeten indienen.”.

15)

In artikel 37 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

„2.   Dit bezwaarschrift wordt overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1, ingediend. De datum van indiening van een bezwaarschrift bij de Commissie is de datum waarop dat bezwaarschrift door de Commissie is ontvangen.

3.   De Commissie bevestigt de ontvangst van het bezwaarschrift en kent daaraan een dossiernummer toe.

De ontvangstbevestiging omvat ten minste:

a)

het dossiernummer;

b)

de datum van ontvangst van het bezwaarschrift.”.

16)

Artikel 40 wordt vervangen door:

„Artikel 40

Algemene bescherming

1.   Als een traditionele aanduiding waarvoor bescherming is aangevraagd, aan de in artikel 118 duovicies, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en in de artikelen 31 en 35 van de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden voldoet en niet is afgewezen op grond van de artikelen 36, 38 en 39 van de onderhavige verordening, wordt die traditionele aanduiding overeenkomstig artikel 118 duovicies, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 in de elektronische databank „E-Bacchus” opgenomen op grond van de overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1, van de onderhavige verordening aan de Commissie meegedeelde informatie, waarbij het volgende wordt vermeld:

a)

de in artikel 31, lid 1, bedoelde taal;

b)

de wijncategorie of -categorieën waarop de bescherming betrekking heeft;

c)

een verwijzing naar de nationale wetgeving van de lidstaat of het derde land waar de traditionele aanduiding in de regelgeving is opgenomen en gedefinieerd, of naar de regels die van toepassing zijn op de producenten van de wijn in de derde landen, met inbegrip van de regels die uitgaan van de representatieve beroepsorganisaties, wanneer in die derde landen geen nationale wetgeving bestaat;

d)

een samenvatting van de definitie of de gebruiksvoorwaarden;

e)

de naam van het land of de landen van oorsprong;

f)

de datum waarop de traditionele benaming in de elektronische databank „E-Bacchus” is opgenomen.

2.   De in de elektronische databank „E-Bacchus” opgenomen traditionele aanduidingen worden uitsluitend in de in de aanvraag gebruikte taal en voor de in de aanvraag vermelde wijncategorieën beschermd tegen:

a)

elk misbruik, zelfs als de beschermde traditionele aanduiding vergezeld gaat van uitdrukkingen als „soort”, „type”, „methode”, „op de wijze van”, „imitatie”, „smaak”, „zoals” en dergelijke;

b)

enige andere bedrieglijke of misleidende vermelding over de aard, de kenmerken of de wezenlijke kwaliteiten van het product op de binnen- of de buitenverpakking, in reclamemateriaal of in documenten die op het betrokken product betrekking hebben;

c)

andere praktijken die de consument kunnen misleiden, met name praktijken die de indruk wekken dat de wijn recht heeft op de beschermde traditionele aanduiding.

3.   De in de elektronische databank „E-Bacchus” opgenomen traditionele aanduidingen worden bekendgemaakt.”.

17)

In artikel 42, lid 1, wordt de derde alinea vervangen door:

„Het gebruik van een beschermde homonieme aanduiding is slechts toegestaan indien de praktische omstandigheden garanderen dat het in tweede instantie beschermde homoniem zich duidelijk onderscheidt van de in de elektronische databank „E-Bacchus” opgenomen traditionele aanduiding, rekening houdend met het feit dat de betrokken producenten een billijke behandeling moeten krijgen en de consument niet mag worden misleid.”.

18)

Artikel 45 wordt vervangen door:

„Artikel 45

Indiening van een annuleringsverzoek

1.   Een lidstaat, een derde land, een natuurlijke persoon of een rechtspersoon met een rechtmatig belang kan een naar behoren gemotiveerd annuleringsverzoek bij de Commissie indienen overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1. De datum van indiening van het verzoek bij de Commissie is de datum waarop dat verzoek door de Commissie is ontvangen. Die datum wordt bekendgemaakt.

2.   De Commissie bevestigt de ontvangst van het verzoek en kent een dossiernummer toe aan het verzoek.

De ontvangstbevestiging omvat ten minste:

a)

het dossiernummer;

b)

de datum van ontvangst van het verzoek.

3.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing als op initiatief van de Commissie om annulering is verzocht.”.

19)

In artikel 47 wordt lid 5 vervangen door:

„5.   Als een annulering van kracht wordt, schrapt de Commissie de betrokken naam uit de lijst in de elektronische databank „E-Bacchus”.”.

20)

In artikel 63 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De lidstaten wijzen volgens de criteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (7) de bevoegde autoriteit of autoriteiten aan die verantwoordelijk is of zijn voor de in artikel 118 septvicies, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde certificering.

Elke lidstaat deelt de Commissie vóór 1 oktober 2011 de volgende informatie mee, alsmede eventuele wijzigingen daarvan, overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1, van de onderhavige verordening:

a)

de naam, het adres en de contactpunten, met inbegrip van de e-mailadressen, van de voor de toepassing van dit artikel bevoegde instantie(s);

b)

in voorkomend geval de naam, het adres en de contactpunten, met inbegrip van de e-mailadressen, van alle organisaties die door een voor de toepassing van dit artikel bevoegde instantie zijn gemachtigd;

c)

de voor de toepassing van dit artikel genomen maatregelen, voor zover die maatregelen van specifiek belang zijn voor de in Verordening (EG) nr. 555/2008 bedoelde samenwerking tussen de lidstaten;

d)

de wijndruivenrassen waarvoor artikel 118 septvicies, lid 2, en artikel 120 bis van Verordening (EG) nr. 1234/2007 gelden.

De Commissie stelt op basis van de door de lidstaten meegedeelde informatie een lijst op van namen en adressen van bevoegde instanties en gemachtigde organisaties, alsmede van toegestane wijndruivenrassen, en houdt deze lijst bij. De Commissie maakt deze lijst bekend.

21)

In hoofdstuk V worden de volgende nieuwe artikelen 70 bis en 70 ter ingevoegd:

„Artikel 70 bis

Methode die van toepassing is op de mededelingen tussen de Commissie, de lidstaten, de derde landen en de andere marktdeelnemers

1.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, worden de voor de toepassing van de onderhavige verordening benodigde documenten en informatie aan de Commissie toegezonden overeenkomstig de volgende methode:

a)

voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten: via het informatiesysteem dat hun door de Commissie ter beschikking is gesteld overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 792/2009;

b)

voor de bevoegde autoriteiten en representatieve beroepsorganisaties van derde landen, alsmede voor de natuurlijke en rechtspersonen die een legitiem belang hebben om op grond van de onderhavige verordening te handelen: per e-mail, met gebruikmaking van de methoden en formulieren die hun door de Commissie ter beschikking zijn gesteld en die toegankelijk zijn gemaakt volgens de in bijlage XVIII van de onderhavige verordening uiteengezette voorwaarden.

De mededeling kan echter ook op papier gebeuren door middel van de genoemde formulieren.

De indiening van een aanvraag en de inhoud van de mededelingen hangen per geval af van de verantwoordelijkheid van de door de derde landen aangewezen bevoegde autoriteiten, de representatieve beroepsorganisaties of de betrokken natuurlijke of rechtspersonen.

2.   De mededeling en de terbeschikkingstelling van informatie door de Commissie aan autoriteiten en personen waarvoor de onderhavige verordening geldt en, in voorkomend geval, aan het publiek, gebeuren via door de Commissie ingestelde informatiesystemen.

De autoriteiten en personen waarvoor de onderhavige verordening geldt, kunnen zich overeenkomstig bijlage XIX tot de Commissie wenden voor inlichtingen over de praktische voorwaarden voor de toegang tot de informatiesystemen, voor de mededelingen en voor de terbeschikkingstelling van informatie.

3.   Artikel 5, lid 2, en de artikelen 6, 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 792/2009 zijn van overeenkomstige toepassing op de mededelingen en de in lid 1, onder b), en in lid 2 van dit artikel bedoelde terbeschikkingstelling van informatie.

4.   Voor de toepassing van lid 1, onder b), wordt de toewijzing van toegangsrechten tot informatiesystemen voor de bevoegde autoriteiten en de representatieve beroepsorganisaties van de derde landen, alsmede voor de natuurlijke en rechtspersonen die een legitiem belang hebben om op grond van de onderhavige verordening te handelen, uitgevoerd door de binnen de Commissie voor de informatiesystemen verantwoordelijke personen.

De binnen de Commissie voor de informatiesystemen verantwoordelijke personen valideren de toegangsrechten per geval op grond van:

a)

de informatie over de bevoegde autoriteiten die door de derde landen zijn aangewezen, met hun contactpunten en e-mailadressen waarover de Commissie beschikt in het kader van internationale overeenkomsten of die de Commissie overeenkomstig die overeenkomsten zijn meegedeeld;

b)

een officiële aanvraag van een derde land met daarin nadere inlichtingen over de autoriteiten die belast zijn met de mededeling van voor de toepassing van lid 1, onder b), benodigde documenten en informatie, alsmede de contactpunten en e-mailadressen van de betrokken autoriteiten;

c)

een aanvraag van een representatieve beroepsorganisatie in een derde land of van een natuurlijke of rechtspersoon die zijn of haar identiteit en legitieme belang om te handelen bewijst, en zijn of haar e-mailadres geeft.

Nadat de toegangsrechten zijn gevalideerd, worden zij geactiveerd door de binnen de Commissie voor de informatiesystemen verantwoordelijke personen.

Artikel 70 ter

Mededeling en terbeschikkingstelling van informatie over de voor het onderzoek van de aanvragen bevoegde nationale autoriteiten

1.   De lidstaten delen de Commissie overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1, vóór 1 oktober 2011 de naam, het adres en de contactpunten, met inbegrip van de e-mailadressen, mee van de voor de toepassing van artikel 118 septies, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bevoegde instantie(s), alsmede eventuele wijzigingen daarvan.

2.   De Commissie stelt op basis van de overeenkomstig lid 1 door de lidstaten of overeenkomstig met de Unie gesloten internationale verdragen door de derde landen meegedeelde informatie een lijst op van de namen en de adressen van de bevoegde instanties van de lidstaten of van de derde landen, en houdt die bij. De Commissie maakt deze lijst bekend.”.

22)

In artikel 71 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„Artikel 71

Op grond van Verordening (EG) nr. 1493/1999 beschermde wijnnamen

1.   De indiening van de in artikel 118 vicies, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde documenten, hierna „het dossier” genoemd, en de in artikel 73, lid 1, onder c) en d), en lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde wijzigingen van een productdossier wordt door de lidstaten overeenkomstig artikel 70 bis, lid 1, van de onderhavige verordening gedaan overeenkomstig de volgende regels en procedures:

a)

de Commissie bevestigt de ontvangst van het dossier of van de wijziging overeenkomstig artikel 9 van de onderhavige verordening;

b)

het dossier of de wijziging wordt als ontvankelijk beschouwd op de datum van ontvangst door de Commissie, onder de in artikel 11 van de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden en mits de Commissie het dossier of de wijziging uiterlijk op 31 december 2011 heeft ontvangen;

c)

de Commissie bevestigt de registratie van de betrokken oorsprongsbenaming of geografische aanduiding in het register overeenkomstig artikel 18 van de onderhavige verordening, met de eventuele wijzigingen, en kent daaraan een dossiernummer toe;

d)

de Commissie onderzoekt de geldigheid van het dossier, in voorkomend geval rekening houdend met de ontvangen wijzigingen, binnen de in artikel 12, lid 1, van de onderhavige verordening vastgestelde termijn.

2.   De Commissie kan besluiten om de betrokken oorsprongsbenaming of geografische aanduiding overeenkomstig artikel 118 vicies, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 te annuleren, en baseert zich daarbij op de documenten waarover zij op grond van artikel 118 vicies, lid 2, van die verordening beschikt.”.

23)

Artikel 73 wordt vervangen door:

„Artikel 73

Overgangsbepalingen

1.   De in artikel 118 vicies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde procedure is in de volgende gevallen van toepassing:

a)

voor alle wijnnamen die vóór 1 augustus 2009 als oorsprongsbenaming of geografische aanduiding bij een lidstaat zijn ingediend en door die lidstaat zijn goedgekeurd;

b)

voor alle wijnnamen die vóór 1 augustus 2009 als oorsprongsbenaming of geografische aanduiding bij een lidstaat zijn ingediend, en die vóór 31 december 2011 door die lidstaat zijn goedgekeurd en aan de Commissie zijn voorgelegd;

c)

voor iedere wijziging van het productdossier die vóór 1 augustus 2009 bij een lidstaat is ingediend en vóór 31 december 2011 door die lidstaat aan de Commissie is voorgelegd;

d)

voor iedere geringe wijziging van het productdossier die na 1 augustus 2009 bij een lidstaat is ingediend en vóór 31 december 2011 door die lidstaat aan de Commissie is voorgelegd.

2.   De in artikel 118 octodecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde procedure is niet van toepassing op de wijzigingen van een productdossier die na 1 augustus 2009 bij de lidstaat zijn ingediend en vóór 30 juni 2014 door die lidstaat aan de Commissie zijn voorgelegd, wanneer die wijzigingen uitsluitend tot doel hebben het productdossier dat op grond van artikel 118 vicies, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 aan de Commissie is voorgelegd in overeenstemming te brengen met artikel 118 quater van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en de onderhavige verordening.

3.   Wijnen die vóór 31 december 2010 in de handel zijn gebracht of zijn geëtiketteerd en die voldoen aan de vóór 1 augustus 2009 geldende bepalingen, mogen worden verkocht tot de voorraden zijn uitgeput.”.

24)

De bijlagen I tot en met IX, XI en XII worden geschrapt.

25)

De bijlagen XVIII en XIX worden toegevoegd overeenkomstig de tekst in de bijlagen I en II van de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, punt 20, van de onderhavige verordening, betreffende artikel 63, lid 1, van Verordening (EG) nr. 607/2009, alsmede artikel 1, punt 21, van de onderhavige verordening, betreffende artikel 70 ter van Verordening (EG) nr. 607/2009 zijn echter met ingang van 1 september 2011 van toepassing.

De mededelingen die de bevoegde autoriteiten van de lidstaten tussen 1 juni 2011 en de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening vrijwillig doen via de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 607/2009, zoals gewijzigd bij artikel 1 van de onderhavige verordening, door de Commissie ingestelde informatiesystemen, worden beschouwd als uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 607/2009 vóór de wijziging daarvan bij de onderhavige verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.

(3)  PB L 193 van 24.7.2009, blz. 60.

(4)  PB L 170 van 30.6.2008, blz. 1.

(5)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1.

(6)  PB L 148 van 6.6.2008, blz. 1.

(7)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.”.


BIJLAGE I

„BIJLAGE XVIII

Toegang tot de in artikel 70 bis, lid 1, onder b), bedoelde elektronische methoden en formulieren

De in artikel 70 bis, lid 1, onder b), bedoelde elektronische methoden en formulieren zijn vrij toegankelijk via de elektronische databank „E-Bacchus” die door de Commissie door middel van haar informatiesystemen is aangelegd:

http://ec.europa.eu/agriculture/markets/wine/e-bacchus/”.


BIJLAGE II

„BIJLAGE XIX

De in artikel 70 bis, lid 2, bedoelde praktische voorwaarden betreffende de mededeling en de terbeschikkingstelling van informatie

Om informatie te verkrijgen over de praktische voorwaarden voor de toegang tot de informatiesystemen, voor de mededelingen en voor de terbeschikkingstelling van informatie, wenden de autoriteiten en personen waarvoor de onderhavige verordening geldt, zich tot de Commissie op het volgende adres:

Functionele mailbox: AGRI-CONTACT-EBACCHUS@ec.europa.eu”


13.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 671/2011 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 13 juli 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

49,0

EC

20,9

MK

51,0

ZZ

40,3

0707 00 05

TR

101,4

ZZ

101,4

0709 90 70

AR

27,2

EC

26,5

TR

111,6

ZZ

55,1

0805 50 10

AR

63,8

BR

42,9

TR

64,0

UY

63,2

ZA

69,9

ZZ

60,8

0808 10 80

AR

133,9

BR

87,5

CA

106,0

CL

95,4

CN

87,0

EC

60,7

NZ

108,0

US

161,2

UY

50,2

ZA

96,6

ZZ

98,7

0808 20 50

AR

101,7

AU

75,6

CL

115,8

CN

81,6

NZ

118,4

ZA

99,4

ZZ

98,8

0809 10 00

AR

75,0

TR

198,5

ZZ

136,8

0809 20 95

CL

298,8

SY

253,3

TR

307,8

ZZ

286,6

0809 40 05

BA

62,0

EC

75,9

ZZ

69,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

13.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/16


BESLUIT 2011/411/GBVB VAN DE RAAD

van 12 juli 2011

tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name de artikelen 42 en 45,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Defensieagentschap (hierna het „Agentschap” genoemd) is opgericht bij Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB van de Raad (1) van 12 juli 2004 (hierna „Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB” genoemd) teneinde de Raad en de lidstaten te steunen bij hun inspanningen de defensievermogens van de Unie op het gebied van crisisbeheersing te verbeteren en het Europees veiligheids- en defensiebeleid te ondersteunen.

(2)

In de door de Europese Raad van 12 december 2003 goedgekeurde Europese veiligheidsstrategie wordt de oprichting van een defensieagentschap genoemd als een belangrijk element voor de ontwikkeling van flexibeler en efficiëntere Europese militaire vermogens.

(3)

In het verslag over de toepassing van de Europese veiligheidsstrategie van 11 december 2008 wordt de leidende rol van het Agentschap in het proces van het ontwikkelen van essentiële defensievermogens voor het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) bevestigd.

(4)

Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB dient te worden ingetrokken en vervangen teneinde rekening te houden met de wijzigingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) die door het Verdrag van Lissabon zijn aangebracht.

(5)

In artikel 45 van het VEU staat dat de Raad een besluit vaststelt houdende vastlegging van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Agentschap, met inachtneming van de mate van werkelijke deelneming van de lidstaten aan de activiteiten van het Agentschap.

(6)

Het Agentschap dient bij te dragen aan de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), in het bijzonder het GVDB.

(7)

Het Agentschap dient een zodanige structuur te hebben dat het in staat is te voldoen aan de operationele behoeften van de Unie en haar lidstaten voor het GVDB en, waar nodig voor de uitoefening van zijn functies, samen te werken met derde staten, organisaties en entiteiten.

(8)

Het Agentschap dient nauwe werkrelaties aan te gaan met bestaande samenwerkingsverbanden, groeperingen en organisaties zoals die ingesteld krachtens de bij de Letter of Intent ingestelde kaderovereenkomst (hierna de „LoI-kaderovereenkomst” genoemd), alsook de Organisation Conjointe de Coopération en matière d’Armement (OCCAR — Gezamenlijke Organisatie voor Samenwerking op Defensiematerieelgebied) en het Europees Ruimteagentschap (ESA).

(9)

De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) dient overeenkomstig artikel 18, lid 2, van het VEU een leidende rol te vervullen in de organisatie van het Agentschap en te zorgen voor de essentiële koppeling tussen het Agentschap en de Raad.

(10)

In zijn rol van politieke toezichthouder en beleidsmaker dient de Raad aan het Agentschap richtsnoeren te verstrekken.

(11)

Gezien hun aard, moet de vaststelling van het financiële kader voor het Agentschap, als bedoeld in artikel 4, lid 4, en de sluiting van administratieve regelingen tussen het Agentschap en derde landen, organisaties en entiteiten, door de Raad met eenparigheid van stemmen worden goedgekeurd.

(12)

Voor het aannemen van richtsnoeren en besluiten in verband met het werk van het Agentschap dient de Raad bijeen te komen op het niveau van de ministers van Defensie.

(13)

Richtsnoeren of besluiten die door de Raad in verband met de werkzaamheden van het Agentschap worden vastgesteld, dienen te worden voorbereid overeenkomstig artikel 240 van het VWEU.

(14)

De bevoegdheden van de voorbereidende en raadgevende organen van de Raad, met name die van het Comité van permanente vertegenwoordigers uit hoofde van artikel 240 van het VWEU, het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) uit hoofde van artikel 38 van het VEU en het Militair Comité van de Europese Unie (EUMC) dienen onverlet te blijven.

(15)

De nationale bewapeningsdirecteuren, de directeuren vermogens, de directeuren onderzoek en technologie (O&T) en de directeuren defensiebeleid dienen ter voorbereiding van besluiten van de Raad in verband met het Agentschap, verslagen te ontvangen en bijdragen te leveren betreffende onderwerpen die onder hun bevoegdheid vallen.

(16)

Het Agentschap dient de rechtspersoonlijkheid te hebben waarmee het zijn functies kan uitoefenen en doelstellingen kan verwezenlijken, terwijl het nauwe contacten met de Raad onderhoudt en de verantwoordelijkheden van de Europese Unie en haar instellingen volledig in acht neemt.

(17)

Er dient te worden bepaald dat de door het Agentschap beheerde begrotingen, wat betreft niet-administratieve kosten, in specifieke gevallen mogen worden aangevuld met middelen van de algemene begroting van de Europese Unie, met volledige inachtneming van de toepasselijke regels, procedures en besluitvormingsprocessen, met inbegrip van artikel 41, lid 2, van het VEU.

(18)

Het Agentschap, waaraan alle lidstaten kunnen deelnemen, dient ook de mogelijkheid te bieden dat specifieke groepen lidstaten op ad-hocbasis projecten of programma’s initiëren.

(19)

In afwachting van een besluit van de Raad over de instelling van een permanente gestructureerde samenwerking, overeenkomstig artikel 42, lid 6, en artikel 46 van het VEU, en het Protocol (nr. 10) betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 42 van het VEU, dat gehecht is aan het VEU en het VWEU, dient het Agentschap de uitvoering van de permanente gestructureerde samenwerking te ondersteunen.

(20)

Het Agentschap dient te beschikken over besluitvormingsprocedures waarmee het zich op efficiënte wijze van zijn taken kan kwijten, met inachtneming van het nationale veiligheids- en defensiebeleid van de deelnemende lidstaten.

(21)

Het Agentschap dient zijn opdracht te vervullen met volledige inachtneming van artikel 40 van het VEU.

(22)

Het Agentschap dient te handelen in volledige overeenstemming met de veiligheidsnormen en -voorschriften van de Raad.

(23)

Overeenkomstig artikel 5 van het Protocol (nr. 22) betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Unie die gevolgen hebben op defensiegebied. Dit besluit zal derhalve niet bindend zijn voor Denemarken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

OPRICHTING, OPDRACHT EN TAKEN VAN HET AGENTSCHAP

Artikel 1

Oprichting

1.   Een Agentschap op het gebied van de ontwikkeling van defensievermogens, onderzoek, aankopen en bewapening (hierna het „Europees Defensieagentschap” of „het Agentschap” genoemd), zoals oorspronkelijk bij Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB opgericht, blijft voortbestaan overeenkomstig de volgende bepalingen.

2.   Het Agentschap opereert, onder het gezag van de Raad, ter ondersteuning van het GBVB en het GVDB, binnen het ene institutionele kader van de Europese Unie en onverminderd de verantwoordelijkheden van de instellingen van de Europese Unie en de Raadsinstanties. De opdracht van het Agentschap laat de overige bevoegdheden van de Unie onverlet, onder volledige eerbiediging van artikel 40 van het VEU.

3.   Het Agentschap staat open voor deelname door alle lidstaten van de EU die zulks wensen. De lidstaten die op het moment dat dit besluit wordt vastgesteld reeds deelnemen aan het Agentschap, blijven deelnemende lidstaten.

4.   Iedere lidstaat die na de inwerkingtreding van dit besluit wenst deel te nemen aan het Agentschap of die zich uit het Agentschap wenst terug te trekken, stelt de Raad in kennis van zijn voornemen en brengt de HV daarvan op de hoogte. Alle nodige technische en financiële regelingen voor dergelijke deelname of terugtrekking worden vastgesteld door het in artikel 8 bedoelde bestuur.

5.   Het Agentschap heeft zijn zetel in Brussel.

Artikel 2

Opdracht

1.   Het Agentschap heeft de opdracht de Raad en de lidstaten te steunen bij hun inspanningen de defensievermogens van de Europese Unie op het gebied van crisisbeheersing te verbeteren en het GVDB in zijn huidige en toekomstige vorm te ondersteunen.

2.   Het Agentschap bepaalt de operationele behoeften, bevordert maatregelen waarmee aan deze behoeften wordt voldaan, draagt bij aan het bepalen en, zo nodig, uitvoeren van maatregelen die de industriële en technologische basis van de defensiesector versterken, neemt deel aan het uitzetten van een Europees beleid voor vermogens en bewapening en verleent de Raad bijstand bij het evalueren van de verbetering van de militaire vermogens.

3.   De opdracht van het Agentschap laat de bevoegdheden van de lidstaten voor defensieaangelegenheden onverlet.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „deelnemende lidstaten”: de lidstaten van de Europese Unie die aan het Agentschap deelnemen;

b)   „bijdragende lidstaten”: de deelnemende lidstaten van de Europese Unie die bijdragen aan een specifiek project of programma van het Agentschap.

Artikel 4

Politiek toezicht en regelingen voor rapportage aan de Raad

1.   Het Agentschap treedt op onder het gezag en het politieke toezicht van de Raad, waaraan het regelmatig verslag uitbrengt en waarvan het regelmatig richtsnoeren ontvangt.

2.   Het Agentschap brengt regelmatig aan de Raad verslag uit van zijn activiteiten; met name:

a)

legt het elk jaar in november aan de Raad een verslag voor over de activiteiten van het Agentschap in dat jaar en verschaft het elementen voor het werkprogramma en de begrotingen van het Agentschap voor het volgende jaar;

b)

legt het, onder voorbehoud van een besluit van de Raad over de instelling van een permanente gestructureerde samenwerking, ten minste eenmaal per jaar aan de Raad informatie voor over de bijdrage van het Agentschap aan de beoordelingsactiviteiten in de context van de permanente gestructureerde samenwerking, bedoeld in artikel 5, lid 3, onder f), ii).

Het Agentschap stelt de Raad tijdig informatie ter beschikking over belangrijke aangelegenheden die met het oog op een besluit aan het bestuur moet worden voorgelegd.

3.   De Raad verstrekt met eenparigheid van stemmen en in voorkomend geval met advies van het PVC of andere bevoegde Raadsinstanties, jaarlijks richtsnoeren in verband met het werk van het Agentschap, met name wat zijn werkprogramma betreft. Het werkprogramma van het Agentschap wordt in het kader van deze richtsnoeren opgesteld.

4.   Ieder jaar stelt de Raad met eenparigheid van stemmen voor de volgende drie jaar een financieel kader voor het Agentschap vast. Dat financiële kader bevat de overeengekomen, met het driejarenwerkplan van het Agentschap verbonden prioriteiten; het vormt een juridisch bindend plafond voor het eerste jaar en bestaat uit planmatige cijfers voor het tweede en derde jaar. Het Agentschap legt elk jaar uiterlijk op 31 maart aan het bestuur een ontwerp voor het financiële kader en het daarmee verband houdende werkplan ter overweging voor.

5.   Het Agentschap kan zo nodig met betrekking tot de uitvoering van zijn opdracht aanbevelingen doen aan de Raad en de Commissie.

Artikel 5

Functies en taken

1.   Bij het vervullen van zijn functies en taken neemt het Agentschap de overige bevoegdheden van de Unie en van de instellingen van de EU in acht.

2.   De vervulling van zijn functies en taken door het Agentschap laat de bevoegdheden van de lidstaten voor defensieaangelegenheden onverlet.

3.   Het Agentschap staat onder het gezag van de Raad en heeft tot taak:

a)

de na te streven militaire vermogens van de lidstaten te helpen bepalen en de nakoming van de door de lidstaten aangegane verbintenissen inzake vermogens te helpen evalueren, en daarbij in het bijzonder:

i)

in overleg met de bevoegde Raadsinstanties, zoals het EUMC, en met gebruikmaking van onder meer het vermogensontwikkelingsmechanisme (CDM) en de eventuele opvolger ervan, de toekomstige behoeften van de EU op het gebied van defensievermogens te bepalen;

ii)

de uitvoering van het vermogensontwikkelingsplan (CDP) en elk eventueel vervolgplan te coördineren;

iii)

onder meer via het CDP en het CDM en de eventuele opvolger ervan, aan de hand van door de lidstaten overeen te komen criteria de door de lidstaten inzake vermogens aangegane verbintenissen te evalueren;

b)

het harmoniseren van de operationele behoeften en het hanteren van doelmatige en onderling verenigbare aankoopmethoden te bevorderen, en daarbij in het bijzonder:

i)

harmonisatie van militaire behoeften te bevorderen en te coördineren;

ii)

kosteneffectieve en efficiënte aankoop te bevorderen door de beste praktijken te bepalen en te verspreiden;

iii)

een oordeel te geven over financiële prioriteiten voor de ontwikkeling van defensievermogens en -aankopen;

c)

multilaterale projecten voor te stellen die erop gericht zijn de doelstellingen met betrekking tot militaire vermogens te verwezenlijken, de door de lidstaten uit te voeren programma’s te coördineren en specifieke samenwerkingsprogramma’s te beheren, en daarbij in het bijzonder:

i)

nieuwe multilaterale samenwerkingsprojecten te bevorderen en voor te stellen;

ii)

samenwerkingsactiviteiten op operationeel gebied te bepalen en voor te stellen;

iii)

te streven naar coördinatie van bestaande door de lidstaten geïmplementeerde programma’s;

iv)

op verzoek van de lidstaten het beheer op zich te nemen van specifieke programma’s;

v)

op verzoek van de lidstaten programma’s voor te bereiden die door de OCCAR of middels andere regelingen, al naargelang, dienen te worden beheerd;

d)

het onderzoek inzake defensietechnologie te ondersteunen, alsmede gezamenlijk onderzoek naar en studie van technische oplossingen die voldoen aan toekomstige operationele behoeften, te coördineren en te plannen, en daarbij in het bijzonder:

i)

in voorkomend geval in samenhang met de onderzoeksactiviteiten in de Unie, onderzoek te bevorderen dat erop gericht is te voorzien in de toekomstige behoeften op het gebied van beveiligings- en defensievermogens, om aldus het Europese industriële en technologische potentieel op dit gebied te versterken;

ii)

doelgerichter gezamenlijk O&T op defensiegebied te bevorderen;

iii)

een katalysator te vormen voor O&T op defensiegebied middels studies en projecten;

iv)

O&T-contracten op defensiegebied te beheren;

v)

tezamen met de Commissie te werken aan het maximaliseren van de complementariteit van en de synergie tussen onderzoeksprogramma’s inzake defensie en civiele veiligheid;

e)

bij te dragen aan het bepalen en in voorkomend geval uitvoeren van alle nuttige maatregelen om de industriële en technologische basis van de defensiesector te versterken en de doelmatigheid van de militaire uitgaven te verbeteren, en daarbij in het bijzonder:

i)

bij te dragen aan het tot stand brengen van een internationaal concurrerende Europese markt voor defensie-uitrusting, onverminderd de internemarktregels en de bevoegdheden van de Commissie op dit gebied;

ii)

beleid en strategieën te ontwikkelen in overleg met de Commissie en, in voorkomend geval, met de industrie;

iii)

in samenwerking met de Commissie en in het kader van de taken van het Agentschap te streven naar de ontwikkeling en harmonisatie op EU-niveau van procedures ter zake;

f)

onder voorbehoud van een besluit van de Raad over de instelling van een permanente gestructureerde samenwerking, deze samenwerking te ondersteunen, en daarbij in het bijzonder:

i)

grote gezamenlijke of Europese vermogensontwikkelingsinitiatieven te vergemakkelijken;

ii)

bij te dragen aan de periodieke evaluatie van de bijdragen die deelnemende lidstaten leveren met betrekking tot vermogens, in het bijzonder bijdragen die zijn gedaan overeenkomstig de criteria die zullen worden vastgesteld op basis van, onder meer, artikel 2 van het Protocol (nr. 10) betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, dat gehecht is aan het VEU en het VWEU, en hierover ten minste eenmaal per jaar verslag uit te brengen.

Artikel 6

Rechtspersoonlijkheid

Het Agentschap heeft de rechtspersoonlijkheid teneinde zijn taken uit te oefenen en zijn doelstellingen te verwezenlijken. De lidstaten zorgen ervoor dat het Agentschap beschikt over de ruimste handelingsbevoegdheid welke krachtens hun wetgeving aan rechtspersonen wordt verleend. Het Agentschap kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden. Het Agentschap heeft de bevoegdheid om met particuliere of publieke entiteiten of organisaties contracten af te sluiten.

HOOFDSTUK II

ORGANEN EN PERSONEEL VAN HET AGENTSCHAP

Artikel 7

Hoofd van het Agentschap

1.   De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) is het hoofd van het Agentschap.

2.   Het hoofd van het Agentschap is verantwoordelijk voor de algemene organisatie en werking van het Agentschap en zorgt ervoor dat de richtsnoeren van de Raad en de besluiten van het bestuur worden uitgevoerd door de directeur, die aan het hoofd van het Agentschap rapporteert.

3.   Het hoofd van het Agentschap legt de verslagen van het Agentschap aan de Raad voor, als voorgeschreven in artikel 4, lid 2.

4.   Het hoofd van het Agentschap is belast met het voeren van onderhandelingen, conform door het bestuur verstrekte richtsnoeren, over administratieve regelingen met derde staten en andere organisaties, groeperingen of entiteiten. Hij heeft tot taak, binnen die door het bestuur goedgekeurde regelingen, goede werkrelaties met deze laatste tot stand te brengen.

Artikel 8

Het bestuur

1.   Het besluitvormingsorgaan van het Agentschap wordt gevormd door een bestuur, bestaande uit één vertegenwoordiger van elke deelnemende lidstaat, die gemachtigd is zijn regering te verbinden, en een vertegenwoordiger van de Commissie. Het bestuur handelt volgens door de Raad verstrekte richtsnoeren.

2.   Het bestuur komt bijeen op het niveau van de ministers van Defensie van de deelnemende lidstaten of hun vertegenwoordigers. Het bestuur vergadert in beginsel minstens tweemaal per jaar op het niveau van de ministers van Defensie.

3.   Het hoofd van het Agentschap roept de vergaderingen van het bestuur bijeen en zit ze voor. Indien een deelnemende lidstaat dat vraagt, belegt het hoofd van het Agentschap binnen een maand een vergadering.

4.   Het hoofd van het Agentschap kan de bevoegdheid om de vergaderingen van het bestuur op het niveau van de vertegenwoordigers van de ministers van Defensie voor te zitten, delegeren.

5.   Het bestuur kan vergaderen in specifieke samenstellingen (zoals nationale bewapeningsdirecteuren, directeuren vermogens, directeuren O&T of directeuren defensiebeleid).

6.   De vergaderingen van het bestuur worden bijgewoond door:

a)

de in artikel 10 bedoelde directeur van het Agentschap of zijn vertegenwoordiger;

b)

de voorzitter van het EUMC of zijn vertegenwoordiger;

c)

vertegenwoordigers van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO).

7.   Het bestuur kan voor aangelegenheden van gemeenschappelijk belang uitnodigen:

a)

de secretaris-generaal van de NAVO of zijn aangewezen vertegenwoordiger;

b)

de hoofden/voorzitters van andere samenwerkingsverbanden, groeperingen of organisaties waarvan het werk van belang is voor het werk van het Agentschap (zoals die ingesteld bij de LoI-kaderovereenkomst, alsook de OCCAR en het ESA);

c)

in voorkomend geval vertegenwoordigers van andere derden.

Artikel 9

Taken en bevoegdheden van het bestuur

1.   Het bestuur, handelend binnen het kader van de richtsnoeren van de Raad als bedoeld in artikel 4, lid 1:

a)

keurt de aan de Raad voor te leggen verslagen goed;

b)

keurt jaarlijks, uiterlijk op 31 december en op basis van een door het hoofd van het Agentschap ingediend ontwerp, het werkprogramma van het Agentschap voor het volgende jaar goed;

c)

stelt jaarlijks uiterlijk op 31 december, binnen de maxima van het financiële kader van het Agentschap zoals vastgesteld door de Raad, de algemene begroting van het Agentschap vast;

d)

hecht zijn goedkeuring aan de instelling, binnen het Agentschap, van ad-hocprojecten en -programma’s overeenkomstig artikel 19;

e)

benoemt de directeur en ten hoogste twee plaatsvervangers;

f)

besluit overeenkomstig artikel 17 dat één of meer lidstaten het Agentschap het administratieve en financiële beheer van bepaalde binnen zijn mandaat vallende activiteiten kunnen toevertrouwen;

g)

keurt eventuele aanbevelingen aan de Raad of de Commissie goed;

h)

stelt het reglement van orde van het Agentschap vast;

i)

kan de financiële bepalingen voor de uitvoering van de algemene begroting van het Agentschap wijzigen;

j)

kan de verordeningen en regelingen voor het contractuele personeel en de gedetacheerde nationale deskundigen wijzigen;

k)

stelt de technische en financiële regelingen betreffende de in artikel 1, lid 4, bedoelde deelname of terugtrekking van de lidstaten vast;

l)

stelt richtsnoeren vast betreffende de onderhandelingen over administratieve regelingen door het hoofd van het Agentschap;

m)

keurt de ad-hocregelingen als bedoeld in artikel 22, lid 1, goed;

n)

sluit de administratieve regelingen tussen het Agentschap en derden als bedoeld in artikel 24, lid 1;

o)

keurt de jaarrekeningen en de balans goed;

p)

stelt alle andere besluiten vast die verband houden met de uitvoering van de opdracht van het Agentschap.

2.   Tenzij in dit besluit anders is bepaald, besluit het bestuur met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. De stemmen van de deelnemende lidstaten worden gewogen overeenkomstig artikel 16, leden 4 en 5, van het VEU. Alleen de vertegenwoordigers van de deelnemende lidstaten nemen deel aan de stemming.

3.   Indien een vertegenwoordiger van een deelnemende lidstaat in het bestuur om belangrijke, nader genoemde, redenen van nationaal beleid verklaart voornemens te zijn zich te verzetten tegen de vaststelling van een besluit dat met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moet worden aangenomen, wordt niet tot stemming overgegaan. Die vertegenwoordiger kan de aangelegenheid via het hoofd van het Agentschap ter bespreking aan de Raad voorleggen, zodat de Raad in voorkomend geval richtsnoeren aan het bestuur kan verstrekken. Als andere mogelijkheid kan het bestuur met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten de aangelegenheid met het oog op een besluit voor te leggen aan de Raad. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen.

4.   Het bestuur kan, op voorstel van de directeur of een deelnemende lidstaat, besluiten om:

a)

comités in te stellen, bestaande uit afgevaardigden van de deelnemende lidstaten en een vertegenwoordiger van de Commissie, die bestuurlijke en begrotingsbesluiten van het bestuur moeten voorbereiden;

b)

comités in te stellen die gespecialiseerd zijn in specifieke onderwerpen die tot de opdracht van het Agentschap behoren. Deze comités bestaan uit afgevaardigden van de deelnemende lidstaten en, tenzij het bestuur anders besluit, een vertegenwoordiger van de Commissie.

In het besluit tot instelling van een dergelijk comité worden het mandaat en de duur ervan vermeld.

Artikel 10

De directeur

1.   De directeur en zijn plaatsvervanger(s) worden voor drie jaar door het bestuur benoemd op voordracht van het hoofd van het Agentschap. Het bestuur kan deze termijn met twee jaar verlengen. De directeur en ten hoogste twee plaatsvervangers handelen onder het gezag van het hoofd van het Agentschap en in overeenstemming met de besluiten van het bestuur.

2.   De directeur, bijgestaan door zijn plaatsvervanger(s), neemt alle maatregelen die nodig zijn om het Agentschap doeltreffend en doelmatig te doen functioneren. De directeur is verantwoordelijk voor het toezicht op en de coördinatie van de afdelingen en zorgt voor de algemene samenhang van hun werk. De directeur staat aan het hoofd van het personeel van het Agentschap.

3.   De directeur is verantwoordelijk voor:

a)

de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma van het Agentschap;

b)

het voorbereiden van het werk van het bestuur, in het bijzonder het ontwerp van het jaarlijkse werkprogramma van het Agentschap;

c)

het opstellen van het ontwerp van de jaarlijkse algemene begroting dat aan het bestuur moet worden voorgelegd;

d)

het opstellen van het driejarenwerkplan dat aan het bestuur moet worden voorgelegd;

e)

het opstellen van het driejarige financiële kader dat aan de Raad moet worden voorgelegd;

f)

de nauwe samenwerking met en de verstrekking van informatie aan de voorbereidende instanties van de Raad, met name het PVC en het EUMC;

g)

het opstellen van de verslagen bedoeld in artikel 4, lid 2;

h)

het opstellen van het overzicht van de inkomsten en de uitgaven en het uitvoeren van de algemene begroting van het Agentschap en de begrotingen van de aan het Agentschap toevertrouwde ad-hocprojecten of -programma’s;

i)

het dagelijks beheer van het Agentschap;

j)

alle veiligheidsaspecten;

k)

alle personeelszaken.

4.   Binnen het werkprogramma en de algemene begroting van het Agentschap wordt de directeur gemachtigd contracten aan te gaan en personeel aan te werven. De directeur is de ordonnateur verantwoordelijk voor de uitvoering van de door het Agentschap beheerde begrotingen.

5.   De directeur is verantwoording verschuldigd aan het bestuur.

6.   De directeur vertegenwoordigt het Agentschap in rechte.

Artikel 11

Personeel

1.   Het personeel van het Agentschap, met inbegrip van de directeur, bestaat uit contractuele en statutaire personeelsleden die worden aangeworven uit kandidaten uit alle deelnemende lidstaten, op een zo breed mogelijke geografische grondslag, en uit de EU-instellingen. Het personeel van het Agentschap wordt door de directeur geselecteerd op basis van de vereiste bekwaamheid en deskundigheid en middels eerlijke en doorzichtige selectieprocedures. De directeur maakt vooraf gegevens over alle beschikbare functies en de criteria van de selectieprocedure bekend. In ieder geval moet de aanwerving erop gericht zijn dat het Agentschap de beschikking krijgt over personeel dat op het stuk van kundigheid en efficiëntie aan de hoogste normen voldoet.

2.   Het hoofd van het Agentschap benoemt en verlengt de contracten van het hogere kaderpersoneel van het Agentschap op voorstel van de directeur en na overleg met het bestuur.

3.   Het personeel van het Agentschap bestaat uit:

a)

rechtstreeks door het Agentschap aangeworven personeel met een contract voor bepaalde tijd, geselecteerd uit onderdanen van deelnemende lidstaten. De Raad heeft met eenparigheid van stemmen het statuut betreffende dat personeel goedgekeurd (2). Zo nodig toetst en wijzigt het bestuur dat statuut indien zij het daartoe machtigen;

b)

nationale deskundigen die door deelnemende lidstaten zijn gedetacheerd op posten binnen de organisatiestructuur van het Agentschap of belast zijn met specifieke taken en projecten. De Raad heeft met eenparigheid van stemmen de regeling betreffende dat personeel goedgekeurd (3). Zo nodig toetst en wijzigt het bestuur dat statuut indien zij het daartoe machtigen;

c)

voor bepaalde tijd bij het Agentschap gedetacheerde ambtenaren van de Unie, belast met specifieke taken en/of projecten, naargelang van de behoefte.

4.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen over geschillen tussen het Agentschap en iedere persoon die valt onder het statuut of de regeling die van toepassing zijn op het personeel van het Agentschap.

HOOFDSTUK III

BEGROTING EN FINANCIËLE VOORSCHRIFTEN

Artikel 12

Beginselen met betrekking tot de begroting

1.   Begrotingen, die in euro worden opgesteld, zijn de besluiten waarbij voor elk begrotingsjaar wordt voorzien in en machtiging wordt gegeven tot alle ontvangsten en uitgaven die door het Agentschap worden beheerd.

2.   De in een begroting opgenomen kredieten worden goedgekeurd voor de duur van een begrotingsjaar dat begint op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar.

3.   De ontvangsten en uitgaven moeten voor iedere begroting in evenwicht zijn. Alle ontvangsten en uitgaven moeten volledig in de begroting in kwestie worden vermeld en mogen niet met elkaar worden gecompenseerd.

4.   De begroting bevat gesplitste kredieten, die aanleiding geven tot vastleggingskredieten en betalingskredieten, en niet-gesplitste kredieten.

5.   Vastleggingskredieten dekken de totale kosten van de juridische verbintenissen die tijdens het lopende begrotingsjaar worden aangegaan. Kredieten mogen echter globaal worden vastgelegd of in jaartranches worden verdeeld. De vastleggingen worden geboekt op basis van de juridische verbintenissen die tot 31 december zijn aangegaan.

6.   Betalingskredieten dekken de betalingen die voortvloeien uit de uitvoering van de juridische verbintenissen die in het lopende begrotingsjaar en/of voorafgaande begrotingsjaren zijn aangegaan. De betalingen worden geboekt op basis van de tot 31 december verrichte vastleggingen.

7.   De ontvangsten worden in de rekening van het begrotingsjaar geboekt op basis van de in dat jaar geïnde bedragen.

8.   Slechts door aanwijzing op een begrotingsonderdeel en binnen de grenzen van de daarin opgenomen kredieten kunnen ontvangsten worden geïnd en uitgaven worden verricht.

9.   De begrotingskredieten worden aangewend volgens de beginselen van goed financieel beheer, met name de beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid.

Artikel 13

Algemene begroting

1.   Het hoofd van het Agentschap legt het bestuur vóór 31 maart van elk jaar een totale raming van het ontwerp van algemene begroting voor, met betrekking tot de planmatige cijfers van het financiële kader.

2.   Het hoofd van het Agentschap legt vóór 30 juni van elk jaar het ontwerp van algemene begroting aan het bestuur voor. Het ontwerp omvat:

a)

de kredieten die noodzakelijk worden geacht:

i)

ter dekking van de kosten van het Agentschap voor het beheer, het personeel en de vergaderingen;

ii)

voor het inwinnen van extern advies, met name operationele analyse, dat voor het Agentschap van essentieel belang is om zijn taken te kunnen vervullen, en voor specifieke onderzoeks- en technologieactiviteiten voor het gezamenlijk nut van alle deelnemende lidstaten, met name technische casestudy's en verkennende haalbaarheidsstudies;

b)

een raming van de ontvangsten die nodig zijn om de uitgaven te dekken.

3.   Het bestuur tracht te bewerkstelligen dat de in lid 2, onder a), ii), bedoelde kredieten een significant deel vormen van de totale kredieten als bedoeld in lid 2. Deze kredieten zijn een afspiegeling van feitelijke behoeften en maken een operationele rol voor het Agentschap mogelijk.

4.   Het ontwerp van algemene begroting gaat vergezeld van een gedetailleerde personeelsformatie en uitvoerige motiveringen.

5.   Het bestuur kan met eenparigheid van stemmen besluiten dat het ontwerp van algemene begroting daarenboven de kosten van een welbepaald project of programma dekt indien dit duidelijk in het gemeenschappelijke voordeel is van alle deelnemende lidstaten.

6.   De kredieten worden gespecificeerd per titel en hoofdstuk waarin de uitgaven naar hun aard of bestemming worden gegroepeerd, en worden, voor zover nodig, onderverdeeld in artikelen.

7.   Elke titel kan een hoofdstuk „voorzieningen” omvatten. In dit hoofdstuk worden kredieten opgenomen bij op ernstige gronden berustende onzekerheid over het benodigde bedrag aan kredieten of over de mogelijkheid om de opgevoerde kredieten te besteden.

8.   De ontvangsten bestaan uit:

a)

bijdragen die verschuldigd zijn door de aan het Agentschap deelnemende lidstaten, op basis van de verdeelsleutel aan de hand van het bruto nationaal inkomen (bni);

b)

overige ontvangsten.

Het ontwerp van algemene begroting bevat begrotingsonderdelen voor de opneming van bestemmingsontvangsten en vermeldt, voor zover mogelijk, de geraamde bedragen.

9.   Het bestuur stelt het ontwerp van algemene begroting vóór 31 december van elk jaar binnen het financiële kader van het Agentschap vast. Daarbij wordt het bestuur voorgezeten door het hoofd van het Agentschap of een door hem aangewezen vertegenwoordiger, of door een lid van het bestuur dat daartoe door het hoofd van het Agentschap is aangesteld. De directeur verklaart dat de begroting is vastgesteld en stelt de deelnemende lidstaten daarvan in kennis.

10.   Indien bij het begin van een begrotingsjaar het ontwerp van algemene begroting niet is vastgesteld, kunnen de uitgaven maandelijks worden verricht per hoofdstuk of per andere afdeling, zonder dat zij een twaalfde der bij de begroting van het vorige begrotingsjaar geopende kredieten mogen overschrijden en zonder dat deze maatregel tot gevolg mag hebben dat het Agentschap meer dan een twaalfde van het in voorbereiding zijnde ontwerp van algemene begroting ter beschikking krijgt. Het bestuur kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de directeur uitgaven van meer dan een twaalfde toestaan, op voorwaarde dat de globale begrotingskredieten voor dat begrotingsjaar die van het vorige begrotingsjaar niet overschrijden. De directeur kan de bijdragen die noodzakelijk zijn ter dekking van de volgens deze bepaling toegestane kredieten, afroepen, en deze bijdragen zijn binnen 30 dagen na de afroep van de bijdragen betaalbaar.

Artikel 14

Gewijzigde begrotingen

1.   In geval van onvermijdbare, uitzonderlijke of onvoorziene omstandigheden kan de directeur binnen de maxima van het financiële kader een ontwerp van gewijzigde begroting voorstellen.

2.   Het ontwerp van gewijzigde begroting wordt, binnen de maxima van het financiële kader, opgesteld, voorgelegd, en vastgesteld en meegedeeld volgens dezelfde procedure als de algemene begroting. Het bestuur houdt rekening met de vereiste spoed.

3.   Wanneer de maxima van het financiële kader als gevolg van buitengewone en onvoorziene omstandigheden onvoldoende worden geacht, ook volledig rekening houdend met de voorschriften van artikel 13, leden 2 en 3, legt het bestuur de gewijzigde begroting ter goedkeuring voor aan de Raad, die met eenparigheid van stemmen een besluit neemt.

Artikel 15

Bestemmingsontvangsten

1.   Het Agentschap mag in zijn algemene begroting, ter dekking van andere kosten dan de kosten bedoeld in artikel 13, lid 2, onder a), i), als ontvangsten die voor een bepaald doel ter beschikking zijn gesteld, opnemen:

a)

financiële bijdragen uit de algemene begroting van de Europese Unie in specifieke gevallen, met volledige inachtneming van de toepasselijke voorschriften, procedures en besluitvormingsprocessen;

b)

financiële bijdragen van de lidstaten, derde staten of andere derden.

2.   Bestemmingsontvangsten mogen uitsluitend worden gebruikt voor de specifieke doelen waarvoor zij zijn bestemd.

Artikel 16

Bijdragen en terugbetalingen

1.   Vaststelling van de bijdragen wanneer de bni-verdeelsleutel geldt:

a)

Wanneer de bni-verdeelsleutel geldt, wordt de verdeling van de bijdragen tussen de lidstaten die wordt gevraagd bij te dragen, bepaald volgens de bruto nationaal product-verdeelsleutel als omschreven in artikel 41, lid 2, van het VEU en overeenkomstig Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (4), dan wel elk ander besluit van de Raad dat daarvoor in de plaats komt.

b)

Voor de berekening van de bijdragen worden de gegevens gebruikt die staan in de kolom „eigen middelen bni” van de tabel „Overzicht van de financiering van de algemene begroting per soort eigen middelen en per lidstaat”, die aan de laatste begroting van de Europese Unie is gehecht, waarbij de bijdrage van elke lidstaat die wordt gevraagd bij te dragen, proportioneel is aan het aandeel van het bni van die lidstaat in het totale bni van de lidstaten die wordt gevraagd bij te dragen.

2.   Schema voor de betaling van de bijdragen

a)

De bijdragen voor de financiering van de algemene begroting van het Agentschap worden door de deelnemende lidstaten betaald in drie gelijke termijnen, aflopende op 15 februari, 15 juni en 15 oktober van het betrokken begrotingsjaar.

b)

Wanneer een gewijzigde begroting wordt vastgesteld, worden de noodzakelijke bijdragen binnen 60 dagen na de afroep van de bijdragen door de lidstaten betaald.

c)

Iedere lidstaat betaalt de bankkosten voor de betaling van zijn bijdragen.

d)

Indien de jaarlijkse begroting eind november niet is goedgekeurd, kan het Agentschap op verzoek van een lidstaat een individuele voorlopige afroep van bijdragen van die lidstaat uitvaardigen.

Artikel 17

Beheer door het Agentschap van uitgaven namens de lidstaten

1.   Het bestuur kan op voorstel van de directeur of een lidstaat besluiten dat het Agentschap door de lidstaten kan worden belast met het administratieve en financiële beheer van bepaalde activiteiten die binnen het mandaat van het Agentschap vallen.

2.   Het bestuur kan in zijn besluit het Agentschap machtigen namens bepaalde lidstaten contracten af te sluiten. Het kan het Agentschap machtigen de middelen die nodig zijn om de afgesloten contracten na te komen, vooraf van die lidstaten te innen.

Artikel 18

Uitvoering van de begroting

1.   De financiële bepalingen die van toepassing zijn op de algemene begroting van het Agentschap, zijn door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld (5). Zo nodig toetst en wijzigt het bestuur die bepalingen met eenparigheid van stemmen.

2.   Op voorstel van de directeur neemt het bestuur zo nodig de uitvoeringsvoorschriften aan voor de uitvoering en controle van de algemene begroting, met name wat betreft overheidsopdrachten, onverminderd de voorschriften van de Unie ter zake. Het bestuur zorgt er met name voor dat naar behoren rekening wordt gehouden met de voorzieningszekerheid en met de bescherming van defensiegeheimen en van de vereisten in verband met intellectuele-eigendomsrechten.

3.   De in dit artikel bedoelde financiële bepalingen en voorschriften zijn niet van toepassing op ad-hocprojecten en -programma’s als bedoeld in de artikelen 19 en 20.

HOOFDSTUK IV

AD-HOCPROJECTEN OF -PROGRAMMA’S EN BIJBEHORENDE BEGROTINGEN

Artikel 19

Goedkeuring van ad-hocprojecten of -programma’s van Categorie A (opt out) en bijbehorende ad-hocbegrotingen

1.   Eén of meer deelnemende lidstaten of de directeur kunnen het bestuur een ad-hocproject of -programma voorleggen dat binnen het mandaat van het Agentschap valt en waarvan verwacht wordt dat alle deelnemende lidstaten daaraan zullen deelnemen. Het bestuur wordt in voorkomend geval op de hoogte gebracht van de bijbehorende ad-hocbegroting, alsmede van de mogelijke bijdragen van derden.

2.   Alle deelnemende lidstaten leveren in beginsel een bijdrage. Zij stellen de directeur in kennis van hun voornemen ter zake.

3.   Het bestuur hecht zijn goedkeuring aan de instelling van het ad-hocproject of -programma.

4.   Het bestuur kan, op voorstel van de directeur of een deelnemende lidstaat, besluiten een comité in te stellen om toezicht uit te oefenen op het beheer en de uitvoering van het ad-hocproject of -programma. Het comité bestaat uit afgevaardigden van elk van de bijdragende lidstaten en, indien de Unie bijdraagt tot het betrokken ad-hocproject of -programma, een vertegenwoordiger van de Commissie. In het besluit van het bestuur worden het mandaat van het comité en de duur ervan vermeld.

5.   Voor een dergelijk ad-hocproject of -programma hechten de bijdragende lidstaten, in het bestuur bijeen, hun goedkeuring aan:

a)

de voorschriften voor het beheer van het project of programma;

b)

in voorkomend geval, de bij het project of programma behorende ad-hocbegroting, de verdeelsleutel voor de bijdragen en de noodzakelijke uitvoeringsvoorschriften;

c)

de deelname van derden in het in lid 4 bedoelde comité. Hun deelname laat de autonome besluitvorming van de Unie onverlet.

6.   Indien de Unie bijdraagt aan een ad-hocproject of -programma, neemt de Commissie deel aan de in lid 5 bedoelde besluitvorming, onder volledige eerbiediging van de besluitvormingsprocedures die op de algemene begroting van de Europese Unie van toepassing zijn.

Artikel 20

Goedkeuring van ad-hocprojecten of -programma’s van Categorie B (opt in) en bijbehorende ad-hocbegrotingen

1.   Eén of meer deelnemende lidstaten kunnen het bestuur op de hoogte brengen van hun voornemen een ad-hocproject of -programma in te stellen dat binnen het mandaat van het Agentschap valt en, in voorkomend geval, van de bijbehorende ad-hocbegroting. Het bestuur wordt in voorkomend geval op de hoogte gebracht van de bijbehorende ad-hocbegroting en van nadere bijzonderheden, indien van toepassing, inzake het voor een dergelijk project of programma benodigde personeel, alsmede van de mogelijke bijdragen van derden.

2.   Om zoveel mogelijk samenwerkingskansen te creëren worden alle deelnemende lidstaten tijdig op de hoogte gebracht van het ad-hocproject of -programma, met inbegrip van de basis waarop de deelneming kan worden uitgebreid, zodat een deelnemende lidstaat blijk kan geven van belangstelling om zich aan te sluiten. Voorts zullen de initiatiefnemers van het project of programma trachten er zoveel mogelijk lidstaten bij te betrekken. De deelneming wordt per geval door de initiatiefnemers bepaald.

3.   Het ad-hocproject of -programma wordt vervolgens beschouwd als een project of programma van het Agentschap, tenzij het bestuur binnen een maand na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie anders besluit.

4.   Een deelnemende lidstaat die in een later stadium aan het ad-hocproject of -programma wenst deel te nemen, stelt de bijdragende lidstaten in kennis van zijn voornemen. De bijdragende lidstaten besluiten binnen twee maanden na ontvangst van deze kennisgeving onderling over de deelname van de betrokken lidstaat, waarbij zij terdege rekening houden met de basis die werd vastgesteld toen de deelnemende lidstaten van het project of programma op de hoogte worden gebracht.

5.   De bijdragende lidstaten nemen de besluiten die nodig zijn voor de instelling en uitvoering van het ad-hocproject of -programma en, in voorkomend geval, de bijbehorende begroting. Indien de Unie bijdraagt aan een dergelijk project of programma, neemt de Commissie deel aan de in dit lid bedoelde besluitvorming, met volledige inachtneming van de besluitvormingsprocedures die op de algemene begroting van de Europese Unie van toepassing zijn. De bijdragende lidstaten houden het bestuur in voorkomend geval op de hoogte van de ontwikkelingen in verband met een dergelijk project of programma.

Artikel 21

Bijdragen uit de algemene begroting van de Europese Unie aan ad-hocbegrotingen

Uit de algemene begroting van de Europese Unie kunnen bijdragen worden toegewezen aan ad-hocbegrotingen die worden opgesteld voor de in de artikelen 19 en 20 bedoelde ad-hocprojecten of -programma’s.

Artikel 22

Deelname door derden

1.   Derde partijen kunnen bijdragen aan een overeenkomstig de artikelen 19 of 20 ingesteld specifiek ad-hocproject of -programma en de bijbehorende begroting. Het bestuur stelt indien nodig voor ieder specifiek project of programma met gekwalificeerde meerderheid ad-hocregelingen vast tussen het Agentschap en derden.

2.   Voor projecten die zijn ingesteld krachtens artikel 19, stellen de bijdragende lidstaten, in het bestuur bijeen, met de betrokken derden alle nodige modaliteiten in verband met hun bijdrage vast.

3.   Voor projecten die zijn ingesteld krachtens artikel 20, stellen de bijdragende lidstaten, in het bestuur bijeen, met de betrokken derden alle nodige regelingen in verband met hun bijdrage vast.

4.   Indien de Unie bijdraagt aan een ad-hocproject of -programma, neemt de Commissie deel aan de in de leden 2 en 3 bedoelde besluitvorming.

HOOFDSTUK V

BETREKKINGEN MET DE COMMISSIE

Artikel 23

Betrekken van de Commissie bij het werk van het Agentschap

1.   De Commissie is een niet-stemgerechtigd lid van het bestuur en wordt volledig bij het werk van het Agentschap betrokken.

2.   De Commissie kan ook deelnemen aan projecten en programma’s van het Agentschap.

3.   Het Agentschap treft de nodige administratieve regelingen met de Commissie en knoopt de nodige werkbetrekkingen met haar aan, in het bijzonder met het doel deskundigheid en advies uit te wisselen op de gebieden waarop de activiteiten van de Unie gevolgen hebben voor de taken van het Agentschap en waarop de activiteiten van het Agentschap van belang zijn voor die van de Unie.

4.   Tussen het Agentschap en de Commissie of tussen de bijdragende lidstaten en de Commissie worden in gezamenlijk overleg van geval tot geval de nodige regelingen inzake een bijdrage uit de algemene begroting van de Europese Unie krachtens de artikelen 15 en 21 getroffen.

HOOFDSTUK VI

BETREKKINGEN MET DERDE STATEN, ORGANISATIES EN ENTITEITEN

Artikel 24

Administratieve regelingen en andere aangelegenheden

1.   Het Agentschap kan, met het oog op de vervulling van zijn opdracht, administratieve regelingen treffen met derde staten, organisaties en entiteiten. Dergelijke regelingen betreffen met name:

a)

het beginsel van een betrekking tussen het Agentschap en de derde;

b)

regelingen voor overleg over onderwerpen in verband met de werkzaamheden van het Agentschap;

c)

veiligheidsaangelegenheden.

Daarbij eerbiedigt het Agentschap het ene institutionele kader en de autonome besluitvorming van de EU. Elke regeling in dit verband wordt gesloten door het bestuur na goedkeuring door de Raad, die met eenparigheid van stemmen besluit.

2.   Het Agentschap ontwikkelt nauwe werkrelaties met de relevante onderdelen van OCCAR en met die ingesteld krachtens de LoI-kaderovereenkomst, om deze op termijn indien passend en in onderling overleg te integreren of hun beginselen en werkwijzen te assimileren.

3.   De toepassing van CDM-procedures zorgt voor onderlinge transparantie en consistentie bij de ontwikkeling van vermogens. Andere werkrelaties tussen het Agentschap en de bevoegde NAVO-instanties worden vastgesteld via een administratieve regeling als bedoeld in lid 1, met volledige inachtneming van het vastgestelde kader van samenwerking en overleg tussen de EU en de NAVO.

4.   Met het oog op het faciliteren van hun mogelijke deelname aan projecten en programma’s en in het kader van regelingen als bedoeld in lid 1, is het Agentschap gerechtigd werkrelaties aan te knopen met andere dan de in lid 2 en lid 3 genoemde organisaties en entiteiten.

5.   Met het oog op het faciliteren van hun mogelijke deelname aan specifieke projecten en programma’s en in het kader van regelingen als bedoeld in lid 1, is het Agentschap gerechtigd werkrelaties aan te knopen met derde staten.

6.   De voormalige leden van de West-Europese Bewapeningsgroep (WEAG) die geen lid zijn van de EU, wordt een zo groot mogelijke mate van transparantie geboden wat betreft specifieke projecten en programma’s van het Agentschap, met het oog op hun deelname daaraan, in voorkomend geval. Er wordt daartoe een raadgevend comité ingesteld en om als forum te fungeren voor de uitwisseling van opvattingen en informatie over aangelegenheden van gemeenschappelijk belang die binnen het mandaat van het Agentschap vallen. Het wordt voorgezeten door de directeur of zijn vertegenwoordiger. Het bestaat uit een vertegenwoordiger per deelnemende lidstaat en een vertegenwoordiger van de Commissie, alsmede vertegenwoordigers van de voormalige WEAG-leden die geen lid zijn van de EU, overeenkomstig met hen overeen te komen regelingen.

7.   Op hun verzoek kunnen andere Europese NAVO-leden die geen lid zijn van de EU, eveneens deelnemen aan het in lid 6 bedoelde raadgevende comité, overeenkomstig met hen overeen te komen regelingen.

8.   Het in lid 6 bedoelde raadgevende comité kan ook dienen als een forum voor dialoog met andere derden over specifieke aangelegenheden van wederzijds belang die onder de bevoegdheid van het Agentschap vallen, en kan dienen om ervoor te zorgen dat zij volledig op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in aangelegenheden van wederzijds belang en van mogelijkheden voor toekomstige samenwerking.

HOOFDSTUK VII

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 25

Voorrechten en immuniteiten

De voorrechten en immuniteiten van de directeur en het personeel van het Agentschap staan in het Besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 10 november 2004 betreffende de voorrechten en immuniteiten die aan het Europees Defensieagentschap en zijn personeel worden verleend.

De voorrechten en immuniteiten van het Agentschap staan in het Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Artikel 26

Herzieningsclausule

Het hoofd van het Agentschap brengt uiterlijk op 14 juli 2014 aan het bestuur verslag uit over de uitvoering van dit besluit met het oog op de eventuele herziening ervan door de Raad.

Artikel 27

Wettelijke aansprakelijkheid

1.   De contractuele aansprakelijkheid van het Agentschap wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de betrokken overeenkomst.

2.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen wanneer een door het Agentschap gesloten overeenkomst een arbitragebeding bevat.

3.   De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Agentschap wordt beheerst door de op het Agentschap toepasselijke regels ter zake.

Artikel 28

Toegang tot documenten

De voorschriften van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (6) zijn van toepassing op de documenten die bij het Agentschap berusten.

Artikel 29

Beveiliging

1.   Het Agentschap past de beveiligingsvoorschriften van de Raad als vervat in Besluit 2001/264/EG van de Raad (7) toe.

2.   Het Agentschap zorgt voor een passende beveiliging van zijn externe communicatie.

Artikel 30

Talenregeling

De talenregeling van het Agentschap wordt door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

Artikel 31

Intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB

Dit besluit trekt Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB betreffende de oprichting van het Europees Defensieagentschap in en vervangt het.

Artikel 32

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

J. VINCENT-ROSTOWSKI


(1)  PB L 245 van 17.7.2004, blz. 17.

(2)  Besluit 2004/676/EG van de Raad van 24 september 2004 betreffende het statuut van het personeel van het Europees Defensieagentschap (PB L 310 van 7.10.2004, blz. 9).

(3)  Besluit 2004/677/EG van de Raad van 24 september 2004 betreffende de regeling die van toepassing is op nationale deskundigen en militairen die bij het Europees Defensieagentschap zijn gedetacheerd (PB L 310 van 7.10.2004, blz. 64).

(4)  PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17.

(5)  Besluit 2007/643/GBVB van de Raad van 18 september 2007 betreffende het financieel reglement van het Europees Defensieagentschap, alsmede de regels voor het plaatsen van opdrachten en de regels inzake de financiële bijdragen uit de operationele begroting van het Europees Defensieagentschap (PB L 269 van 12.10.2007, blz. 1).

(6)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(7)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.


13.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/27


BESLUIT 2011/412/GBVB VAN DE RAAD

van 12 juli 2011

tot wijziging van Besluit 2010/656/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 29 oktober 2010 Besluit 2010/656/GBVB tot verlenging van de beperkende maatregelen tegen Ivoorkust vastgesteld (1).

(2)

De VN-Veiligheidsraad heeft op 28 april 2011 Resolutie 1980 (2011) vastgesteld, waarbij de bij Resolutie 1572 (2004), punt 5 van Resolutie 1946 (2010) en punt 12 van Resolutie 1975 (2011) aan Ivoorkust opgelegde maatregelen tot en met 30 april 2012 worden verlengd en de beperkende maatregelen betreffende wapens worden gewijzigd.

(3)

Teneinde naast de vrijstellingen van het wapenembargo waarin Resolutie 1980 (2011) van de VN-Veiligheidsraad voorziet, ook andere, door de Unie autonoom opgenomen uitrusting vrij te stellen, dienen de beperkende maatregelen tevens te worden gewijzigd.

(4)

Besluit 2010/656/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Besluit 2010/656/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt e) wordt vervangen door:

„e)

de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van wapens en aanverwant materieel en het verstrekken van technische opleiding en bijstand, uitsluitend bedoeld ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Ivoorkust, ingevolge een formeel verzoek van de Ivoriaanse regering, indien vooraf de goedkeuring is verkregen van het Sanctiecomité;”.

2)

Het volgende punt wordt toegevoegd:

„g)

de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van uitrusting die kan worden gebruikt voor binnenlandse repressie en uitsluitend bestemd is ter ondersteuning van de hervorming van de veiligheidssector in Ivoorkust, alsmede het verstrekken van financiering, financiële bijstand of technische bijstand en opleiding in verband met dergelijke uitrusting.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

J. VINCENT-ROSTOWSKI


(1)  PB L 285 van 30.10.2010, blz. 28.


AANBEVELINGEN

13.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/28


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 11 juli 2011

betreffende het gezamenlijk programmeringsinitiatief „Langer en beter leven — De mogelijkheden en uitdagingen van de demografische veranderingen”

(2011/413/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 181,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het aantal Europeanen dat ouder is dan 65 zal waarschijnlijk fors stijgen van 87 miljoen in 2010 tot 124 miljoen (42 %) in 2030 (1). Deze voortdurende stijging van de levensverwachting is een belangrijk resultaat van de inspanningen van de afgelopen jaren. Dit dreigt echter tegelijkertijd een extra belasting te vormen voor de economie, de samenleving en de duurzaamheid van de overheidsfinanciën.

(2)

Als gevolg van de vergrijzing zal de overheid voor meer leeftijdsgerelateerde overdrachten en diensten moeten zorgen. Er wordt dan ook aangenomen dat de vergrijzing in bijna alle lidstaten aanzienlijke budgettaire gevolgen zal hebben. Op basis van het huidige beleid zullen leeftijdgerelateerde begrotingsuitgaven in de EU volgens de prognoses toenemen met gemiddeld 4¾ procentpunten van het bbp in 2060; het gaat daarbij met name om uitgaven voor pensioenen, gezondheidszorg en langdurige zorg (dit effect wordt in de zorgsector nog versterkt door een krimpend en vaak onvoldoende geschoold personeelsbestand) (2).

(3)

De daling van de beroepsbevolking met ongeveer 50 miljoen arbeidskrachten tussen 2010 en 2060 en de dienovereenkomstige stijging van afhankelijkheidsratio’s, die voor een groot deel al plaatsvindt vóór 2030, kan leiden tot een daling van de groei van het bbp, tenzij dit gecompenseerd wordt door een toename van de participatie- of werkgelegenheidsgraad in alle segmenten van de arbeidsmarkt en een toename van de productiviteitsgroei (3).

(4)

Omdat de bevolking afneemt en vergrijst, heeft de samenleving er veel baat bij de actieve en gezonde levensfase van ouderen te verlengen, door hen beter te integreren in de economie en de samenleving en hen te helpen langer onafhankelijk te leven, zodat tegelijkertijd de levenskwaliteit van ouderen en hun verzorgers wordt verhoogd, de duurzaamheid van de stelsels voor sociale bescherming wordt verbeterd (pensioen-, gezondheidszorg- en langdurigezorgstelsels) en nieuwe afzetmogelijkheden worden gecreëerd voor innoverende oplossingen voor gezond ouder worden.

(5)

In de Europa 2020-strategie wordt vergrijzing beschouwd als zowel een uitdaging als een kans voor slimme, duurzame en inclusieve groei en de vlaggenschipinitiatieven „Een digitale agenda voor Europa” (4), „Innovatie-Unie” (5), „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen” en het „Europees platform tegen armoede”, waar dit punt prioriteit kreeg. Bij het flexizekerheidsbeleid binnen de Europese werkgelegenheids-strategie is men zich terdege bewust van de noodzaak van een integrale aanpak van het personeelsbeleid en de noodzaak van een levenscyclusbenadering ten aanzien van werk om arbeidsmarktparticipatie te bevorderen en bestaande obstakels uit de weg te ruimen.

(6)

Op 6 september 2010 stelde de Commissie voor 2012 uit te roepen tot Europees Jaar voor actief ouder worden. Hiermee wil zij de lidstaten steunen bij hun inspanningen om ouderen te helpen actief te blijven op de arbeidsmarkt en hun ervaringen te delen, een actieve rol te blijven spelen in de maatschappij en zo lang mogelijk een gezond, onafhankelijk en gelukkig leven te kunnen leiden (6).

(7)

Er is dringend behoefte aan een betere kennisbasis met betrekking tot het verouderingsproces en de gevolgen van het ouder worden voor de samenleving en de economie om een empirisch onderbouwde beleidsvorming te ondersteunen.

(8)

Om de hierboven beschreven uitdaging het hoofd te kunnen bieden en de kansen te benutten, zijn gecoördineerde maatregelen nodig om samenwerking met het oog op kwalitatief hoogwaardig onderzoek te faciliteren, waarbij beoogd wordt onderzoeks-gegevens te vergaren die maatregelen ondersteunen.

(9)

De Raad Concurrentievermogen stelde op zijn bijeenkomst van 26 mei 2010 (7) een aantal initiatieven voor gezamenlijke programmering voor waaronder „Langer en beter leven — De mogelijkheden en uitdagingen van de demografische veranderingen”. Hij voerde aan dat dit gebieden zijn waar gezamenlijke onderzoeksprogrammering een belangrijke toegevoegde waarde zou leveren aan de bestaande, versnipperde inspanningen van de lidstaten. In zijn conclusies verklaarde de Raad dan ook dat een gezamenlijk programmeringsinitiatief over dit onderwerp moet worden opgestart en werd de Commissie verzocht een bijdrage te leveren aan de voorbereiding ervan.

(10)

De lidstaten hebben schriftelijk in een formele verbintenis bevestigd te willen deelnemen aan een dergelijke gezamenlijke programmering.

(11)

Gezamenlijke programmering van onderzoek naar demografische veranderingen en vergrijzing kan zorgen voor coördinatie van onderzoek op dit gebied, een belangrijke bijdrage leveren aan de opbouw van een volledig operationele Europese onderzoekruimte (ERA) met betrekking tot vergrijzing en het Europees leiderschap en concurrentievermogen inzake onderzoek op dit gebied versterken.

(12)

Om de in deze aanbeveling geformuleerde doelstellingen te verwezenlijken, moeten de lidstaten zorgen voor samenwerking en complementariteit met belangrijke gerelateerde initiatieven: het gezamenlijk programma Ambient Assisted Living (omgevingsondersteund wonen) (8) en het Europees Innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden, O&O dat wordt gesteund door het kaderprogramma, met name op het gebied van ICT, gezondheidszorg, sociale wetenschappen, en andere onderzoeksinitiatieven zoals Share Eric (9), en ERA-AGE II (10).

(13)

Om ervoor te zorgen dat de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad kan rapporteren, moeten de lidstaten regelmatig bij de Commissie verslag uitbrengen over de voortgang die ten aanzien van dit gezamenlijk programmeringsinitiatief is gemaakt,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

1.

De lidstaten worden aangespoord om een gemeenschappelijke visie te ontwikkelen over de wijze waarop samenwerking en coördinatie op het gebied van onderzoek op EU-niveau kunnen bijdragen aan het vinden van een oplossing voor de uitdaging van demografische veranderingen en de mogelijkheden die daardoor geboden worden te benutten.

2.

De lidstaten worden aangespoord om een gezamenlijke strategische onderzoeksagenda vast te stellen waarbij onderzoeksbehoeften en -doelstellingen voor de middellange tot lange termijn worden vastgesteld op het gebied van demografische veranderingen. Deze strategische onderzoeksagenda dient een uitvoeringsplan te omvatten waarin de prioriteiten en tijdschema’s zijn vastgesteld en de maatregelen, instrumenten en middelen die hiervoor nodig zijn, worden vermeld.

3.

De lidstaten worden aangespoord om de volgende acties op te nemen in de strategische onderzoeksagenda en in het uitvoeringsplan:

a)

inventarisatie en uitwisseling van informatie over relevante nationale programma’s en onderzoeksactiviteiten;

b)

versterking van de gezamenlijke capaciteit voor prognoses en technologisch aspectenonderzoek;

c)

uitwisseling van informatie, middelen, beste praktijken, methoden en richtsnoeren;

d)

vaststelling van gebieden of onderzoeksactiviteiten die baat kunnen hebben bij samenwerking, gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen of het bundelen van middelen;

e)

vaststelling van procedures voor gezamenlijk uit te voeren onderzoek op de onder d) vastgestelde gebieden;

f)

rekening houden met de veranderende behoeften van ouderen en die van hun formele en informele verzorgers bij de vaststelling van de doelstellingen voor onderzoeksprogramma’s op het gebied van vergrijzing;

g)

zo mogelijk het delen van bestaande onderzoeksinfrastructuur, of het opzetten van nieuwe faciliteiten, zoals gecoördineerde databanken of het opstellen van modellen voor onderzoek naar het verouderingsproces;

h)

stimulering van betere samenwerking tussen de particuliere en de overheidssector, gekoppeld aan een open innovatie van verschillende onderzoeksactiviteiten en bedrijfstakken die verband houden met demografische veranderingen en vergrijzing van de bevolking;

i)

export en verspreiding van kennis, innovatie en interdisciplinaire methodieken;

j)

tot stand brengen van netwerken tussen centra die zich bezighouden met onderzoek naar demografische veranderingen en vergrijzing van de bevolking.

4.

De lidstaten worden aangespoord om een gemeenschappelijke beheerstructuur op het gebied van demografische veranderingen en vergrijzing van de bevolking op te zetten, die de opdracht krijgt gemeenschappelijke voorwaarden, regels en procedures voor samenwerking en coördinatie vast te stellen en de uitvoering van de strategische onderzoeksagenda te volgen.

5.

De lidstaten worden aangespoord om gezamenlijk de strategische onderzoeksagenda uit te voeren, via hun nationale onderzoeksprogramma’s in overeenstemming met de richtsnoeren voor randvoorwaarden voor gezamenlijke programmering van de Groep op hoog niveau van de Raad voor gezamenlijke programmering.

6.

De lidstaten worden aangespoord om met de Commissie samen te werken om na te gaan welke initiatieven de Commissie mogelijk kan nemen om de lidstaten bij te staan bij de ontwikkeling en de uitvoering van de strategische onderzoeksagenda, en om het gezamenlijk programma op dit gebied te coördineren met andere EU-initiatieven zoals het Europees Innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden en het gezamenlijk programma Ambient Assisted Living (omgevings-ondersteund wonen).

7.

De lidstaten worden aangespoord om bij de Commissie regelmatig verslag uit te brengen over de voortgang met betrekking tot dit gezamenlijk programmerings-initiatief middels voortgangsverslagen.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2011.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Vicevoorzitster


(1)  Het aantal Europeanen boven de 65 zal de komende 50 jaar vrijwel verdubbelen — van 87 miljoen in 2010 tot 153 miljoen in 2060 — Eurostat, Europop2010 population projections (bevolkingsprognoses).

(2)  Ibidem.

(3)  COM(2009) 180 definitief: Opvangen van de gevolgen van de vergrijzing in de EU (Vergrijzings-verslag 2009).

(4)  9981/1/10 herz. 1.

(5)  14035/10.

(6)  Conclusies van de Raad (EPSCO dec 2010) 18132/10.

(7)  10246/10.

(8)  Medebeslissingsverslag, persbericht — http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?language=en&type=IM-PRESS&reference=20080121IPR19252

(9)  http://www.share-project.org/t3/share/fileadmin/press_information/SHARE_ERIC-EN_upload.pdf

(10)  http://futurage.group.shef.ac.uk/


Rectificaties

13.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/31


Rectificatie van Besluit 2011/122/EU van de Commissie van 22 februari 2011 waarbij wordt toegestaan dat wordt afgeweken van de oorsprongsregels in Besluit 2001/822/EG van de Raad voor bepaalde visserijproducten uit Saint-Pierre en Miquelon

( Publicatieblad van de Europese Unie L 49 van 24 februari 2011 )

Bladzijde 39, bijlage, volgnummer 09.1625, in de kolom „GS-code”:

in plaats van:

„ex 0307 39

ex 1605 90”,

te lezen:

„ex 1605 90”.