ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.149.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 149

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
8 juni 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 550/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, van beperkingen op het gebruik van internationale kredieten uit projecten op het gebied van industriële gassen ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 551/2011 van de Commissie van 31 mei 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwe leng in EU-wateren en internationale wateren van Vb, VI en VII door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

4

 

*

Verordening (EU) nr. 552/2011 van de Commissie van 1 juni 2011 tot vaststelling van een verbod op de visserij op zwarte haarstaartvis in het gebied uniale wateren en internationale wateren van V, VI, VII en XII door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

6

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 553/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

8

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit 2011/332/GBVB van de Raad van 7 juni 2011 tot wijziging van Besluit 2011/137/GBVB betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië

10

 

 

2011/333/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor kopieerpapier en grafisch papier (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 3751)  ( 1 )

12

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/1


VERORDENING (EU) Nr. 550/2011 VAN DE COMMISSIE

van 7 juni 2011

tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, van beperkingen op het gebruik van internationale kredieten uit projecten op het gebied van industriële gassen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name artikel 11 bis, lid 9,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het uiteindelijke doel van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, goedgekeurd bij Besluit 94/69/EG van de Raad van 15 december 1993 betreffende het sluiten van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (2), is het bewerkstelligen van een stabilisering van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau waarop gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen. Zoals tijdens de Conferentie van Cancún over de klimaatverandering van december 2010 en in het „Akkoord van Kopenhagen” is bevestigd, mag, om deze doelstelling te halen, de algehele stijging van het mondiale jaargemiddelde van de oppervlaktetemperatuur niet hoger zijn dan 2 °C boven het pre-industriële niveau. Uit het meest recente evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) blijkt dat om deze doelstelling te bereiken de mondiale emissie van broeikasgassen na 2020 niet verder mag stijgen. Dit betekent dat alle belangrijke emitterende landen hun inspanningen moeten opvoeren.

(2)

De koolstofmarkten zijn een belangrijke hefboom om deze uitdaging aan te pakken. Zij zullen het ons mogelijk maken onze doelstellingen te bereiken tegen een lagere kostprijs en sporen ons aan tot meer ambitie. Koolstofmarkten zijn bovendien een doeltreffend instrument om financiële middelen te verstrekken aan ontwikkelingslanden en om het financiële pakket van 100 miljard USD bijeen te brengen waarover in Kopenhagen overeenstemming is bereikt. Daartoe moeten de bestaande mechanismen aanzienlijk worden versterkt en moet met name het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) worden hervormd met het oog op een bredere toepassing van gestandaardiseerde referentiewaarden en de ontwikkeling van nieuwe marktmechanismen.

(3)

In het Protocol van Kyoto, dat is goedgekeurd bij Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (3) zijn voor 39 landen emissiereductiedoelstellingen vastgesteld voor de periode 2008-2012 alsmede twee mechanismen voor de invoering van internationale kredieten waarmee partijen hun uitstoot kunnen compenseren. „Gezamenlijke uitvoering” (JI) levert emissiereductie-eenheden (ERU’s) op, terwijl het „mechanisme voor schone ontwikkeling” (CDM) resulteert in gecertificeerde emissiereducties (CER’s).

(4)

JI en CDM zijn zogenaamde zuivere compensatieregelingen, waarbij een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met één ton het recht geeft elders één ton extra broeikasgassen uit te stoten. In het algemeen helpt een dergelijk systeem weliswaar om de kosten van de mondiale emissiereductie te drukken en zorgt het ervoor dat actie kan worden ondernomen in de landen waar deze het kostenefficiëntst is, maar het draagt niet bij tot de inspanningen die nodig zijn om de 2 °C-doelstelling te halen.

(5)

Om de opwarming van de aarde tot minder dan 2 °C te beperken, verdedigt de Unie het standpunt dat de inspanningen van de geïndustrialiseerde landen gepaard moeten gaan met passende mitigatiemaatregelen in met name de economisch het meest gevorderde ontwikkelingslanden. Tegelijk moet geleidelijk een grote internationale koolstofmarkt tot stand worden gebracht die op een efficiënte manier de vereiste algemene reductie kan teweegbrengen, waarbij internationale kredieten worden toegekend wanneer de uitstoot wordt beperkt tot een niveau beneden een referentiewaarde die lager ligt dan de verwachte uitstoot zonder reductiemaatregelen. Hiertoe dienen de ontwikkelingslanden passende mitigatiemaatregelen te treffen. Terwijl het CDM meer moet worden toegespitst op de minst ontwikkelde landen, moeten meer gevorderde landen geleidelijk worden opgenomen in een sectoraal marktmechanisme en uiteindelijk een cap-and-tradesysteem (4).

(6)

JI en CDM zijn op vrijwilligheid gebaseerde regelingen, net als de besluiten om het gebruik van kredieten toe te staan bij de emissierechtenhandel. Derhalve moet een onderscheid worden gemaakt tussen kredieten die kunnen worden gegenereerd en kredieten waarvan de ondertekenaars van het Kyotoprotocol in hun nationale wetgeving het gebruik hebben toegestaan. In het licht hiervan is het gebruik van toegewezen hoeveelheden kredieten reeds verboden bij Richtlijn 2003/87/EG en biedt Richtlijn 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) de lidstaten de mogelijkheid het bepaalde JI- en CDM-kredieten te gebruiken met inachtneming van geharmoniseerde beperkingen op het gebruik van internationale kredieten uit nucleaire, landgebruik- en bosbouwprojecten en wanneer zij exploitanten toestaan bepaalde hoeveelheden andere internationale kredieten te gebruiken. Richtlijn 2003/87/EG voorziet in de vaststelling van geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen inzake beperkingen op het gebruik van internationale kredieten.

(7)

Het gebruik van internationale kredieten uit projecten met betrekking tot trifluormethaan (HFK-23) en distikstofoxide (N2O) afkomstig van de productie van adipinezuur (hierna: „projecten op het gebied van industriële gassen”) moet worden beperkt. Dit spoort met de conclusies van de Europese Raad van oktober 2009 waarin de ontwikkelingslanden, met name de meer gevorderde, worden opgeroepen passende reductiemaatregelen te nemen. De grote meerderheid van projecten op het gebied van industriële gassen wordt uitgevoerd in ontwikkelingslanden die over voldoende middelen beschikken om deze goedkope reductiemaatregelen zelf te financieren; bovendien moeten de inkomsten van deze projecten uit het verleden volstaan om die maatregelen te financieren. De invoering van gebruiksbeperkingen voor kredieten uit projecten op het gebied van industriële gassen, met name wanneer ze door de nodige internationale besluiten wordt ondersteund, moet bijdragen tot een evenwichtiger geografische verdeling van de baten van de op grond van het Kyotoprotocol ingevoerde mechanismen.

(8)

Projecten op het gebied van industriële gassen veroorzaken een aantal milieuproblemen. Het buitengewoon hoge rendement dat door de vernietiging van HFK-23 wordt gegenereerd, stimuleert de blijvende productie en aanwending van chloordifluormethaan (HCFK-22), een sterk ozonafbrekend broeikasgas, in geregistreerde installaties op het hoogste door de methodologie van de projectactiviteit toegestane niveau. Hierdoor bestaat het gevaar dat het productieniveau van HCFK-22 hoger is dan zonder de projectactiviteiten het geval zou zijn geweest. Dit ondermijnt op zijn beurt de bijsturing in het kader van het Protocol van Montreal van 2007 van de productie en het gebruik van cfk’s op grond van het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (6) met het oog op een versnelde reductie van HCFC-22 voor ander gebruik dan als grondstof. Het is ook in tegenspraak met de financiële middelen die de lidstaten uittrekken voor het terugschroeven van de HCFK-22-productie door hun bijdragen aan het multilaterale fonds in het kader van het Protocol van Montreal. Dit hoge rendement leidt tot een verstoring van de economische stimulansen en de concurrentie en tot een verschuiving van in de Unie gevestigde producenten van adipinezuur naar in derde landen geregistreerde producenten. Vanaf 2013 zal de veel gunstiger behandeling van producenten van adipinezuur die deelnemen aan de Kyotomechanismen ten opzichte van de producenten die in de EU-regeling stappen, het risico op vergelijkbare productieverschuivingen doen toenemen en tot een nettotoename van de mondiale uitstoot leiden. Beperkingen op het gebruik van internationale kredieten zijn gerechtvaardigd om de verstoring van de economische stimulansen en concurrentie te beperken en lekkage van de uitstoot van broeikasgassen te vermijden.

(9)

Internationale kredieten uit projecten op het gebied van industriële gassen dragen niet bij tot de overdracht van technologie of tot de noodzakelijke energietransformatie op lange termijn in de ontwikkelingslanden. Uitstootreductie van deze industriële gassen door middel van JI of het CDM is niet de meest kostenefficiënte manier om de mondiale uitstoot terug te dringen omdat de projectontwikkelaars hun hoge opbrengsten niet gebruiken om de uitstoot terug te dringen.

(10)

Artikel 11 bis, lid 9, van Richtlijn 2003/87/EG voorziet in beperkingen op het volledige gebruik van specifieke kredieten. De instelling van een dergelijke beperking is gerechtvaardigd voor projecten op het gebied van industriële gassen. Een volledige gebruiksbeperking is de beste manier om ongewenste concurrentie- en milieugevolgen van deze kredieten weg te werken en verhoogt de kostenefficiëntie van de wereldwijde emissiereductie en de milieuprestaties van de koolstofmarkt door investeringen in koolstofarme alternatieven aan te moedigen.

(11)

Overeenkomstig artikel 11 bis, lid 9, van Richtlijn 2003/87/EG dienen de in deze verordening vervatte maatregelen in werking te treden met ingang van 1 januari 2013; overeenkomstig dat artikel is dit binnen een termijn van meer dan zes maanden en minder dan drie jaar na de vaststelling ervan. Deze maatregelen laten het gebruik van kredieten uit projecten op het gebied van industriële gassen om te voldoen aan de verplichtingen voor 2012 onverlet.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Vanaf 1 januari 2013 is het gebruik van internationale kredieten uit projecten waarbij trifluormethaan (HFK-23) en distikstofoxide (N2O) afkomstig van de productie van adipinezuur worden vernietigd, verboden voor de toepassing van artikel 11 bis van Richtlijn 2003/87/EG, behoudens wanneer die kredieten vóór 2013 worden aangewend voor emissiereducties door bestaande projecten van die aard bij EU-ETS-installaties die in de loop van 2012 zijn uitgevoerd en waarvoor uiterlijk op 30 april 2013 toestemming wordt verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juni 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

(2)  PB L 33 van 7.2.1994, blz. 11.

(3)  PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1.

(4)  Conclusies van de Raad, Voorbereiding van de 16e Conferentie van de partijen bij het UNFCCC, Cancún (29.11-10.12.2010), 3036e zitting van de Raad (Milieu), Luxemburg 14.10.2010 en Conclusies van de Raad, EU-standpunt voor de Conferentie van Kopenhagen inzake de klimaatverandering (7-18.12.2009), 2968e zitting van de Raad (Milieu), Luxemburg 21 oktober 2009, bekrachtigd door de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 29 en 30 oktober 2009.

(5)  PB L 338 van 13.11.2004, blz. 18.

(6)  Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, aangepast en gewijzigd tijdens de 19e vergadering van de partijen bij het Protocol van Montreal (17-21 september 2007).


8.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/4


VERORDENING (EU) Nr. 551/2011 VAN DE COMMISSIE

van 31 mei 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwe leng in EU-wateren en internationale wateren van Vb, VI en VII door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad van 18 januari 2011 tot vaststelling, voor 2011, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde wateren buiten de EU, van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2011 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 31 mei 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 24 van 27.1.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

9/T&Q

Lidstaat

DUITSLAND

Bestand

BLI/5B67-

Soort

Blauwe leng (Molva dypterygia)

Gebied

EG-wateren en internationale wateren van Vb, VI en VII

Datum

21.4.2011


8.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/6


VERORDENING (EU) Nr. 552/2011 VAN DE COMMISSIE

van 1 juni 2011

tot vaststelling van een verbod op de visserij op zwarte haarstaartvis in het gebied uniale wateren en internationale wateren van V, VI, VII en XII door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1225/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot vaststelling, voor 2011 en 2012, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor visbestanden van bepaalde diepzeevissoorten (2) zijn de quota voor 2011 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2011 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Opgebruikt quotum

Het quotum dat voor 2011 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 juni 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 336 van 21.12.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

10/T&Q

Lidstaat

Duitsland

Bestand

BSF/56712-

Soort

Zwarte haarstaartvis (Aphanopus carbo)

Gebied

Uniale wateren en internationale wateren van V, VI, VII en XII

Datum

21.4.2011


8.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 553/2011 VAN DE COMMISSIE

van 7 juni 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 8 juni 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juni 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

TR

110,0

ZZ

110,0

0707 00 05

TR

125,5

ZZ

125,5

0709 90 70

TR

118,7

ZZ

118,7

0709 90 80

EC

18,6

ZZ

18,6

0805 50 10

AR

78,9

BR

36,6

TR

63,4

ZA

79,4

ZZ

64,6

0808 10 80

AR

88,9

BR

75,9

CA

142,4

CL

88,5

CN

91,2

NZ

116,0

US

92,5

UY

50,2

ZA

95,4

ZZ

93,4

0809 10 00

TR

214,0

ZZ

214,0

0809 20 95

TR

392,6

XS

175,4

ZZ

284,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

8.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/10


BESLUIT 2011/332/GBVB VAN DE RAAD

van 7 juni 2011

tot wijziging van Besluit 2011/137/GBVB betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 28 februari 2011 heeft de Raad Besluit 2011/137/GBVB betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië vastgesteld (1).

(2)

Besluit 2011/137/GBVB dient te worden aangepast om rekening te houden met specifieke regelingen voor beperkende maatregelen voor havenautoriteiten.

(3)

Gezien de ernst van de situatie in Libië moeten meer entiteiten worden opgenomen op de lijst van aan beperkende maatregelen onderworpen personen en entiteiten in bijlage IV van Besluit 2011/137/GBVB,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 6 van Besluit 2011/137/GBVB wordt het volgende lid toegevoegd:

„2 bis   Voor zover dit de havenautoriteiten betreft, belet het verbod om tegoeden, andere financiële activa en economische middelen aan de in lid 1, onder b), bedoelde personen of entiteiten ter beschikking te stellen, niet dat vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit gesloten contracten tot en met 15 juli 2011 worden uitgevoerd, met uitzondering van contracten betreffende olie, gas en geraffineerde producten.”.

Artikel 2

De entiteiten in de bijlage bij dit besluit worden toegevoegd aan de lijst in bijlage IV bij Besluit 2011/137/GBVB.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 7 juni 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

MARTONYI J.


(1)  PB L 58 van 3.3.2011, blz. 53.


BIJLAGE

Entiteiten bedoeld in artikel 2

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van opneming op de lijst

1.

Havenautoriteit van Tripoli

Havenautoriteit: Socialist Ports Company (met betrekking tot de exploitatie van de haven van Tripoli)

tel.: +218 21 43946

Onder zeggenschap van het Kadhafi-regime

7.06.2011

2.

Havenautoriteit van Al Khoms

Havenautoriteit: Socialist Ports Company (met betrekking tot de exploitatie van de haven van Al Khoms)

tel.: +218 21 43946

Onder zeggenschap van het Kadhafi-regime

7.06.2011

3.

Havenautoriteit van Brega

 

Onder zeggenschap van het Kadhafi-regime

7.06.2011

4.

Havenautoriteit van Ras Lanuf

Havenautoriteit: Veba Oil Operations BV

Adres: PO Box 690

Tripoli, Libië

tel.: +218 21 333 0081

Onder zeggenschap van het Kadhafi-regime

7.06.2011

5.

Havenautoriteit van Zawia

 

Onder zeggenschap van het Kadhafi-regime

7.06.2011

6.

Havenautoriteit van Zuwara

Havenautoriteit: havenautoriteit van Zuwara

PO Box 648

Port Affairs and Marine Transport

Tripoli

Libië

tel.: +218 25 25305

Onder zeggenschap van het Kadhafi-regime

7.06.2011


8.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/12


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 7 juni 2011

tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor kopieerpapier en grafisch papier

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 3751)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/332/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 kan de EU-milieukeur worden toegekend aan producten die gedurende hun volledige levenscyclus een verminderd milieueffect hebben.

(2)

Verordening (EG) nr. 66/2010 bepaalt dat per productgroep specifieke criteria voor de EU-milieukeur moeten worden vastgesteld.

(3)

In Beschikking 1999/554/EG van de Commissie (2) zijn de milieucriteria voor kopieerpapier en grafisch papier alsmede de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle vastgelegd. Naar aanleiding van de herziening van de criteria die in dit besluit zijn vastgesteld, zijn in Beschikking 2002/741/EG van de Commissie (3) herziene criteria vastgesteld, die geldig zijn tot en met 30 juni 2011.

(4)

Deze criteria zijn aan een nadere herziening onderworpen in het licht van technologische ontwikkelingen. In het licht van deze herziening is het passend om de definitie van de productgroep te wijzigen en om nieuwe milieucriteria vast te stellen. Deze nieuwe criteria alsmede de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle zijn gedurende vier jaar geldig vanaf de datum van de vaststelling van dit besluit.

(5)

Beschikking 2002/741/EG moet ten behoeve van de duidelijkheid worden vervangen.

(6)

Er moet worden voorzien in een overgangsperiode voor producenten aan wier producten de EU-milieukeur voor kopieerpapier en grafisch papier is toegekend op grond van de criteria die zijn vastgesteld in Beschikking 2002/741/EG, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten aan te passen teneinde te voldoen aan de herziene criteria en eisen. Het moet producenten ook worden toegestaan om aanvragen in te dienen op grond van de in Beschikking 2002/741/EG vastgestelde criteria of de in het onderhavige besluit vastgestelde criteria tot het verstrijken van de geldigheid van de beschikking in kwestie.

(7)

De in het onderhavige besluit vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité dat is opgericht krachtens artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De productgroep „kopieerpapier en grafisch papier” omvat vellen of rollen niet verwerkt, onbedrukt papier en niet verwerkt karton tot een basisgewicht van 400 g/m2.

2.   Krantenpapier, warmtegevoelig, fotografisch, zelfkopiërend, verpakkings- en inpakpapier, alsmede geparfumeerd papier vallen niet onder deze productgroep.

Artikel 2

In dit besluit wordt verstaan onder:

„gerecycleerde vezels”: vezels verkregen uit de afvalstroom tijdens een productieproces of gegenereerd door huishoudens of door commerciële, industriële en institutionele inrichtingen in hun rol als eindgebruikers van het product, dat niet langer kan worden gebruikt voor het beoogde doel. Uitgesloten is het hergebruik van materialen die zijn gegenereerd binnen een proces en die geschikt zijn om te worden geregenereerd binnen hetzelfde proces dat het materiaal genereerde (papieruitval van papierfabrieken — zelf geproduceerd of ingekocht).

Artikel 3

Om in aanmerking te komen voor de EU-milieukeur krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 moet een kopieerpapier- of grafisch papierproduct vallen onder de productgroep „kopieerpapier en grafisch papier” zoals gedefinieerd in artikel 1 van dit besluit en moet het voldoen aan de criteria alsmede aan de eisen inzake beoordeling en controle die zijn vastgesteld in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 4

De criteria voor de productgroep „kopieerpapier en grafisch papier” en de eisen voor beoordeling en controle zijn vier jaar geldig vanaf de datum van vaststelling van dit besluit.

Artikel 5

Het voor administratieve doeleinden aan „kopieerpapier en grafisch papier” toegekende codenummer is „011”.

Artikel 6

Beschikking 2002/741/EG wordt ingetrokken.

Artikel 7

1.   In afwijking van artikel 6 worden aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen onder de productgroep „kopieerpapier en grafisch papier” die vóór de datum van vaststelling van dit besluit zijn ingediend, geëvalueerd aan de hand van de in Beschikking 2002/741/EG vastgestelde voorwaarden.

2.   Aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen onder de productgroep „kopieerpapier en grafisch papier” die na de datum van vaststelling van dit besluit maar uiterlijk op 30 juni 2011 worden ingediend, mogen gebaseerd zijn op zowel de in Beschikking 2002/741/EG als de in het onderhavige besluit vastgestelde criteria.

Bedoelde aanvragen worden geëvalueerd overeenkomstig de criteria waarop ze zijn gebaseerd.

3.   Indien de EU-milieukeur wordt toegekend op grond van een aanvraag die overeenkomstig de in Beschikking 2002/741/EG vastgestelde criteria is geëvalueerd, mag die EU-milieukeur tot en met twaalf maanden vanaf de datum van vaststelling van dit besluit worden gebruikt.

Artikel 8

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 juni 2011.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

(2)  PB L 210 van 10.8.1999, blz. 16.

(3)  PB L 237 van 5.9.2002, blz. 6.


BIJLAGE

KADER

Doelstellingen van de criteria

De criteria hebben in het bijzonder tot doel de vermindering van de lozingen van toxische of eutrofische stoffen in water, de vermindering van milieuschade of -risico’s gerelateerd aan het gebruik van energie (opwarming van de aarde, verzuring, uitputting van niet-hernieuwbare energiebronnen), door vermindering van het energieverbruik en de hiermee samenhangende luchtemissies, het beperken van milieuschade of risico’s verbonden aan het gebruik van gevaarlijke chemicaliën en de toepassing van duurzame beheersprincipes met het oog op de bescherming van de bossen.

CRITERIA

Voor elk van de volgende aspecten zijn criteria vastgesteld:

1.

emissies naar het water en de lucht,

2.

energieverbruik,

3.

vezels: duurzaam bosbeheer,

4.

gevaarlijke chemische stoffen,

5.

afvalbeheer,

6.

geschiktheid voor gebruik,

7.

informatie op de verpakking,

8.

informatie op de EU-milieukeur.

De milieucriteria hebben betrekking op de productie van pulp met inbegrip van alle subprocessen die daarvan deel uitmaken vanaf het moment waarop de ruwe vezel/gerecycleerde grondstof de fabriekspoorten passeert tot het moment waarop de pulp de pulpfabriek verlaat. Voor het papierproductieproces zijn de milieucriteria van toepassing op alle subprocessen vanaf het vermalen van de pulp (desintegreren van het gerecycleerde papier) tot het moment waarop het papier op rollen wordt gewikkeld.

De milieucriteria zijn niet van toepassing op het transport, de verwerking en verpakking van de pulp, het papier of de grondstoffen.

Eisen inzake beoordeling en controle

Bij elk criterium worden de specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.

Wanneer de aanvrager verplicht is verklaringen, documentatie, analyses, testverslagen of ander bewijsmateriaal in te dienen waaruit blijkt dat aan de criteria wordt voldaan, wordt ervan uitgegaan dat deze, voor zover van toepassing, afkomstig kunnen zijn van de aanvrager en/of diens leverancier(s) en/of hun leverancier(s).

Indien nodig kunnen, naast de voor elk criterium vermelde testmethoden, ook andere methoden worden gebruikt, mits de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, deze methoden gelijkwaardig acht.

Zo mogelijk dient het testen te worden uitgevoerd door laboratoria die voldoen aan de algemene eisen van EN ISO 17025 of een gelijkwaardige norm.

Een bevoegde instantie zal inspecties ter plaatse uitvoeren om te controleren of aan deze criteria wordt voldaan.

EU-MILIEUKEURCRITERIA

Criterium 1 —   Emissies naar het water en de lucht

a)   COD, zwavel (S), NOx, fosfor (P)

Voor iedere parameter moeten de emissies naar de lucht en/of het water bij de productie van pulp en papier worden uitgedrukt in punten (PCOD, PS, PNOx, PP) zoals hieronder nader wordt beschreven.

Geen van de afzonderlijke punten PCOD, PS, PNox of PP mag de 1,5 overschrijden.

Het totale aantal punten (Ptotaal = PCOD + PS + PNOx + PP) mag de 4,0 niet overschrijden.

De berekening van PCOD vindt als volgt plaats (de berekeningen van PS, PNox en PP moeten op precies dezelfde manier plaatsvinden).

Voor iedere pulp „i” die wordt gebruikt, moeten de hiermee samenhangende COD-emissies (CODpulp, i uitgedrukt in kg/luchtgedroogde ton — ADT) worden gewogen aan de hand van de proportie van iedere gebruikte pulp (pulp „i” met betrekking tot luchtgedroogde ton pulp) en opgeteld. De gewogen COD-emissie voor de pulpsoorten wordt vervolgens opgeteld bij de gemeten COD-emissie van de papierproductie en deze som is de totale COD-emissie, CODtotal.

De gewogen COD-referentiewaarde voor de pulpproductie moet op dezelfde manier worden berekend, dat wil zeggen als de som van de gewogen referentiewaarden voor iedere gebruikte pulpsoort, opgeteld bij de referentiewaarde voor de papierproductie; dit totaal is de totale COD-referentiewaarde CODreftotal. Tabel 1 bevat de referentiewaarden voor iedere gebruikte pulpsoort en voor de papierproductie.

Ten slotte moet de totale COD-emissie worden gedeeld door de totale COD-referentiewaarde, als volgt:

Formula

Tabel 1

Referentiewaarden voor emissies bij de productie van verschillende soorten pulp en papier

Pulpkwaliteit/Papier

Emissies (kg/ADT) (1)

COD-referentie

S-referentie

NOx-referentie

P-referentie

Gebleekte chemische pulp (behalve sulfiet)

18,0

0,6

1,6

0,045 (1)

Gebleekte chemische pulp (sulfiet)

25,0

0,6

1,6

0,045

Ongebleekte chemische pulp

10,0

0,6

1,6

0,04

CTMP

15,0

0,2

0,3

0,01

TMP/houtpulp

3,0

0,2

0,3

0,01

Gerecycleerde vezelpulp

2,0

0,2

0,3

0,01

Papier (niet-geïntegreerde fabrieken waar alle gebruikte pulpsoorten worden ingekocht)

1

0,3

0,8

0,01

Papier (andere fabrieken)

1

0,3

0,7

0,01

In geval van gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit in dezelfde fabriek moeten de S- en NOx-emissies ten gevolge van de opwekking van elektriciteit worden afgetrokken van de totale hoeveelheid. Het aandeel van de emissies ten gevolge van de opwekking van elektriciteit kan als volgt worden berekend:

2 × (MWh(elektriciteit))/[2 x MWh(elektriciteit) + MWh(warmte)]

In deze berekening staat elektriciteit voor de elektriciteit die wordt geproduceerd in de fabriek waar gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte plaatsvindt.

De warmte in deze berekening is de nettowarmte die door de elektriciteitscentrale wordt geleverd aan de pulp-/papierproductie.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet gedetailleerde berekeningen indienen waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede hiermee samenhangende documentatie ter staving, die testverslagen moet omvatten waarbij van de volgende testmethoden gebruik wordt gemaakt: COD: ISO 6060; NOx: ISO 11564; S(oxid.): EPA nr. 8; S(red.): EPA nr. 16A; S-gehalte in olie: ISO 8754; S-gehalte in kool: ISO 351; P: EN ISO 6878, APAT IRSA CNR 4110 of Dr Lange LCK 349.

De documentatie ter staving dient een indicatie te bevatten van de meetfrequentie en de berekening van de punten voor COD, S en NOx. Alle emissies van S en NOx die tijdens de productie van pulp en papier plaatsvinden, moeten zijn opgenomen, met inbegrip van stoom die buiten de productieplaats wordt geproduceerd, met uitzondering van de emissies die verband houden met de productie van elektriciteit. De metingen moeten omvatten: terugwinningsinstallaties, kalkovens, stoomketels en verbrandingsovens voor sterk riekende gassen. Ook met diffuse emissies moet rekening worden gehouden. Gemelde emissiewaarden voor S in de lucht moeten zowel geoxideerde als gereduceerde S-emissies omvatten (dimethylsulfide, methylmercaptaan, hydrogeensulfide, en dergelijke). De S-emissies met betrekking tot warmteopwekking uit olie, kool en overige externe brandstoffen met een S-gehalte dat bekend is, kunnen worden berekend in plaats van gemeten en moeten in rekening worden gebracht.

Metingen van lozingen in water dienen te worden verricht op ongefilterde monsters waarin nog geen bezinking is opgetreden, hetzij na behandeling in de fabriek, hetzij na behandeling in een openbare zuiveringsinstallatie. De periode voor de metingen moet gebaseerd zijn op de productie gedurende twaalf maanden. In het geval van een nieuwe of herbouwde productie-installatie is de grondslag voor de metingen een periode van ten minste 45 opeenvolgende dagen waarin de installatie stabiel heeft gefunctioneerd. De metingen moeten representatief zijn voor de desbetreffende productieperiode.

Indien bij geïntegreerde fabrieken alleen een gecombineerde waarde voor pulp- en papierproductie beschikbaar is vanwege moeilijkheden om afzonderlijke emissiewaarden voor pulp en papier te verkrijgen, moeten de emissiewaarden voor pulp(soorten) op nul worden gezet en geldt de waarde voor de papierfabriek voor zowel de pulp- als de papierproductie.

b)   AOX

Tot en met 31 maart 2013 mogen de AOX-emissies afkomstig van de productie van iedere gebruikte pulpsoort de 0,20 kg/ADT niet overschrijden.

Vanaf 1 april 2013 tot het verstrijken van de geldigheidsperiode voor de criteria van dit besluit mogen de AOX-emissies afkomstig van de productie van iedere pulpsoort de 0,17 kg/ADT niet overschrijden.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet testverslagen indienen waarbij de volgende testmethode wordt gebruikt: AOX ISO 9562 samen met gedetailleerde berekeningen waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede hiermee samenhangende documentatie ter staving.

De documentatie ter staving moet een indicatie bevatten van de meetfrequentie. AOX moet alleen gemeten worden bij processen waarbij chloorverbindingen worden gebruikt voor het bleken van de pulp. AOX hoeft niet te worden gemeten in het effluent van niet-geïntegreerde papierproductie of in de effluenten van pulpproductie zonder bleking of waar de bleking wordt uitgevoerd met chloorvrije stoffen.

Metingen dienen te worden verricht op ongefilterde monsters waarin nog geen bezinking is opgetreden, hetzij na behandeling in de fabriek, hetzij na behandeling in een openbare zuiveringsinstallatie. De periode voor de metingen moet gebaseerd zijn op de productie gedurende twaalf maanden. In het geval van een nieuwe of herbouwde productie-installatie is de grondslag voor de metingen een periode van ten minste 45 opeenvolgende dagen waarin de installatie stabiel heeft gefunctioneerd. De metingen moeten representatief zijn voor de desbetreffende productieperiode.

c)   CO2

De emissies van koolstofdioxide uit niet-hernieuwbare bronnen mogen niet hoger zijn dan 1 000 kg per ton geproduceerd papier, inclusief de uitstoot als gevolg van elektriciteitsproductie (op of buiten het bedrijfsterrein). Voor niet-geïntegreerde fabrieken (waar alle gebruikte pulpsoorten worden ingekocht) mogen de emissies niet hoger zijn dan 1 100 kg per ton. De emissies dienen te worden berekend als de som van de emissies bij de productie van pulp en papier.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet gedetailleerde berekeningen indienen waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede hiermee samenhangende documentatie ter staving.

De aanvrager moet gegevens verstrekken over de emissies van kooldioxide naar de lucht. Deze moeten alle bronnen van niet-hernieuwbare brandstoffen bij de productie van pulp en papier omvatten, met inbegrip van de emissies bij de productie van elektriciteit (zowel op als buiten de bedrijfslocatie).

Bij de berekening van de CO2-emissies van brandstoffen moeten de volgende emissiefactoren worden gebruikt:

Tabel 2

Brandstof

CO2 fossiel uitstoot

Eenheid

Kolen

95

g CO2 fossiel/MJ

Ruwe aardolie

73

g CO2 fossiel/MJ

Stookolie1

74

g CO2 fossiel/MJ

Stookolie 2-5

77

g CO2 fossiel/MJ

LPG

69

g CO2 fossiel/MJ

Aardgas

56

g CO2 fossiel/MJ

Elektriciteit van het net

400

g CO2 fossiel/kWh

De periode voor de berekeningen of de massabalansen moet gebaseerd zijn op de productie gedurende twaalf maanden. In het geval van een nieuwe of herbouwde productie-installatie moeten de metingen gebaseerd zijn op een periode van ten minste 45 opeenvolgende dagen waarin de installatie stabiel heeft gefunctioneerd. De berekeningen moeten representatief zijn voor de desbetreffende productieperiode.

De hoeveelheid energie afkomstig van hernieuwbare bronnen (2) die wordt ingekocht en gebruikt voor de productieprocessen telt niet mee voor de berekening van de CO2-uitstoot: de aanvrager moet passende documentatie verstrekken om te bewijzen dat de energiesoort werkelijk wordt gebruikt in de fabriek of extern wordt ingekocht.

Criterium 2 —   Energieverbruik

a)   Elektriciteit

Het elektriciteitsverbruik met betrekking tot de productie van pulp en papier wordt in punten (PE) uitgedrukt, zoals hieronder nader wordt beschreven.

Het aantal punten, PE, moet minder zijn dan of gelijk aan 1,5.

De berekening voor PE moet als volgt worden gemaakt.

Berekening voor pulpproductie: voor iedere pulp i die wordt gebruikt, wordt het hiermee samenhangende elektriciteitsverbruik (Epulp, i uitgedrukt in kWh/ADT) als volgt berekend:

Epulp, i = intern geproduceerde elektriciteit + gekochte elektriciteit – verkochte elektriciteit.

Berekening voor papierproductie: op dezelfde manier moet het elektriciteitsverbruik met betrekking tot de papierproductie (Epapier) als volgt worden berekend:

Epapier = intern geproduceerde elektriciteit + gekochte elektriciteit – verkochte elektriciteit

Ten slotte moeten de punten voor de productie van pulp en papier als volgt samengevoegd worden om het totale aantal punten (PE) te verkrijgen:

Formula

Indien bij geïntegreerde fabrieken alleen een gecombineerde waarde voor pulp- en papierproductie beschikbaar is vanwege moeilijkheden om afzonderlijke elektriciteitswaarden voor pulp en papier te verkrijgen, moeten de elektriciteitswaarden voor pulp(soorten) op nul worden gezet en geldt de waarde voor de papierfabriek voor zowel de pulp- als de papierproductie.

b)   Brandstof (warmte)

Het brandstofverbruik met betrekking tot de productie van pulp en papier moet in punten (PF) worden uitgedrukt, zoals hieronder nader wordt beschreven.

Het aantal punten, PF, moet minder zijn dan of gelijk aan 1,5.

De berekening voor PF moet als volgt worden gemaakt.

Berekening voor pulpproductie: voor iedere pulp i die wordt gebruikt, moet het hiermee samenhangende brandstofverbruik (Fpulp, i uitgedrukt in kWh/ADT) als volgt worden berekend:

Fpulp, i = intern geproduceerde brandstof + gekochte brandstof – verkochte brandstof – 1,25 × intern geproduceerde elektriciteit.

NB:

Fpulp, i (en de bijdrage ervan aan PF, pulp) hoeft niet te worden berekend voor mechanische pulp, tenzij het ingekochte luchtgedroogde mechanische pulp betreft met een drogestofgehalte van ten minste 90 %.

De hoeveelheid brandstof die wordt gebruikt om de verkochte warmte te produceren moet in bovenstaande berekening worden opgeteld bij „verkochte brandstof”.

Berekening voor papierproductie: op dezelfde manier moet het brandstofverbruik met betrekking tot de papierproductie (Fpapier, uitgedrukt in kWh/ADT) als volgt worden berekend:

Fpapier = intern geproduceerde brandstof + gekochte brandstof – verkochte brandstof – 1,25 x intern geproduceerde elektriciteit.

Ten slotte moeten de punten voor de productie van pulp en papier als volgt samengevoegd worden om het totale aantal punten (PF) te verkrijgen:

Formula

Tabel 3

Referentiewaarden voor elektriciteit en brandstof

Pulpkwaliteit

Brandstof kWh/ADT

Freferentie

Elektriciteit kWh/ADT

Ereferentie

Chemische pulp

4 000

(NB: voor luchtdroge ingekochte pulp met ten minste 90 % droog materiaal (admp), kan deze waarde worden bijgesteld met 25 % voor de energie die wordt gebruikt voor het drogen)

800

Mechanische pulp

900

(NB: deze waarde is alleen van toepassing op admp)

1 900

CTMP

1 000

2 000

Gerecycleerde vezelpulp

1 800

(NB: voor admp kan deze waarde met 25 % worden bijgesteld voor de energie die wordt gebruikt voor het drogen)

800

Papierkwaliteit

Brandstof

kWh/ton

Elektriciteit

kWh/ton

Houtvrij dun papier zonder coating

Tijdschriftpapier (SC)

1 800

600

Houtvrij dun papier met coating

Tijdschriftpapier met coating (LWC, MWC)

1 800

800

Beoordeling en controle (voor zowel a als b): de aanvrager moet gedetailleerde berekeningen indienen waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede alle hiermee samenhangende documentatie ter staving. De nadere bijzonderheden die worden gegeven, moeten zodoende ook betrekking hebben op het totale elektriciteits- en brandstofverbruik.

De aanvrager dient het gehele energieverbruik, onderverdeeld in warmte/brandstof en elektriciteit gebruikt voor de productie van pulp en papier, te berekenen, met inbegrip van de energie die wordt gebruikt bij het ontinkten van afvalpapier voor de productie van kringlooppapier. De energie die wordt gebruikt bij het transport van grondstoffen, alsmede de conversie en verpakking, is niet begrepen in de berekeningen voor het energieverbruik.

De totale warmte-energie is inclusief alle gekochte brandstoffen. Tevens omvat zij de warmte-energie die wordt teruggewonnen bij de verbranding van afvalloog en afval van processen op het bedrijfsterrein (bv. houtafval, zaagsel, afvalloog, -papier en papieruitval), alsmede de warmte die wordt teruggewonnen bij de interne opwekking van elektriciteit — bij de berekening van de totale warmte-energie behoeft de aanvrager evenwel slechts 80 % van de warmte-energie uit dergelijke bronnen mee te rekenen.

Met elektrische energie bedoelt men netto ingevoerde energie, afkomstig van het elektriciteitsnet en de interne opwekking van elektriciteit, gemeten als elektrisch vermogen. De voor de behandeling van afvalwater gebruikte elektriciteit behoeft niet te worden meegerekend.

Daar waar stoom wordt opgewekt met gebruik van elektriciteit als warmtebron, moet de warmtewaarde van de stoom worden berekend, vervolgens worden gedeeld door 0,8 en bij het totale brandstofverbruik worden opgeteld.

Indien bij geïntegreerde fabrieken alleen een gecombineerde waarde voor pulp- en papierproductie beschikbaar is vanwege moeilijkheden om afzonderlijke brandstof- (warmte-) waarden voor pulp en papier te verkrijgen, moeten de brandstof- (warmte-) waarden voor pulp(soorten) op nul worden gezet en geldt de waarde voor de papierfabriek voor zowel de pulp- als de papierproductie.

Criterium 3 —   Vezels: duurzaam bosbeheer

De vezelgrondstof in het papier mag bestaan uit gerecycleerde of primaire vezels.

Voor primaire vezels zijn geldige duurzaambosbeheercertificaten en handelsketencertificaten vereist, die zijn afgegeven op basis van een onafhankelijk (derde partij) certificatiesysteem, zoals FSC, PEFC, of gelijkwaardig.

Indien certificatiesystemen echter een combinatie van gecertificeerd materiaal en ongecertificeerd materiaal in een product of productlijn toestaan, mag het aandeel ongecertificeerd materiaal niet meer dan 50 procent bedragen. Voor dergelijk ongecertificeerd materiaal is een controlesysteem vereist dat garandeert dat het materiaal afkomstig is van een legale bron en voldoet aan eventuele andere eisen van het certificatiesysteem met betrekking tot ongecertificeerd materiaal.

De certificeringsinstanties die certificaten met betrekking tot bosbeheer en/of handelsketens afgeven, moeten door het certificatiesysteem worden geaccrediteerd/erkend.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet passende documentatie verstrekken die het type, de hoeveelheid en de oorsprong aangeven van de vezels die worden gebruikt voor de productie van pulp en papier.

Indien primaire vezels worden gebruikt, zijn geldige duurzaambosbeheercertificaten en handelsketencertificaten vereist, die zijn afgegeven op basis van een onafhankelijk (derde partij) certificatiesysteem, zoals PEFC, FSC, of gelijkwaardig. Indien het product of de productlijn ongecertificeerd materiaal bevat, moet documentatie worden verstrekt die bewijst dat het ongecertificeerde materiaal minder dan 50 procent uitmaakt en wordt ondersteund door een controlesysteem dat garandeert dat het materiaal afkomstig is van een legale bron en voldoet aan eventuele andere vereisten van het certificatiesysteem met betrekking tot ongecertificeerd materiaal.

Indien gerecycleerd materiaal wordt gebruikt, moet de aanvrager een verklaring overleggen waarin de gemiddelde hoeveelheid is vermeld van de papierkwaliteiten die voor het product worden gebruikt overeenkomstig de norm EN 643 of een gelijkwaardige norm. De aanvrager moet een verklaring indienen dat geen papieruitval van papierfabrieken (zelf geproduceerd of ingekocht) is gebruikt.

Criterium 4 —   Uitgesloten of beperkte stoffen en mengsels

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een lijst indienen van de chemische producten die worden gebruikt bij de productie van pulp en papier, samen met de juiste documentatie (zoals veiligheidsinformatiebladen). Deze lijst moet de hoeveelheid, de functie, en de leveranciers van alle in het productieproces gebruikte stoffen bevatten.

a)   Gevaarlijke stoffen en mengsels

Krachtens artikel 6, lid 6 van Verordening (EG) nr. 66/2010 mag het product geen stoffen bevatten waarnaar wordt verwezen in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3) noch stoffen of mengsels die beantwoorden aan de criteria voor indeling in onderstaande gevarenklassen of -categorieën.

Lijst van gevarenaanduidingen en waarschuwingszinnen:

GHS-gevarenaanduiding (4)

EU-waarschuwingszin (5)

H300 Dodelijk bij inslikken

R28

H301 Giftig bij inslikken

R25

H304 Kan dodelijk zijn als de stof bij inslikken in de luchtwegen terechtkomt

R65

H310 Dodelijk bij contact met de huid

R27

H311 Giftig bij contact met de huid

R24

H330 Dodelijk bij inademing

R23/26

H331 Giftig bij inademing

R23

H340 Kan genetische schade veroorzaken

R46

H341 Verdacht van het veroorzaken van genetische schade

R68

H350 Kan kanker veroorzaken

R45

H350i Kan kanker veroorzaken bij inademing

R49

H351 Verdacht van het veroorzaken van kanker

R40

H360F Kan de vruchtbaarheid schaden

R60

H360D Kan het ongeboren kind schaden

R61

H360FD Kan de vruchtbaarheid schaden. Kan het ongeboren kind schaden

R60/61/60-61

H360Fd Kan de vruchtbaarheid schaden. Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden

R60/63

H360Df Kan het ongeboren kind schaden. Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden

R61/62

H361f Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden

R62

H361d Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden

R63

H361fd Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden. Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden

R62-63

H362 Kan schadelijk zijn via de borstvoeding

R64

H370 Veroorzaakt schade aan organen

R39/23/24/25/26/27/28

H371 Kan schade aan organen veroorzaken

R68/20/21/22

H372 Veroorzaakt schade aan organen bij langdurige of herhaalde blootstelling

R48/25/24/23

H373 Kan schade aan organen veroorzaken bij langdurige of herhaalde blootstelling

R48/20/21/22

H400 Zeer giftig voor in het water levende organismen

R50

H410 Zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

R50-53

H411 Giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

R51-53

H412 Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

R52-53

H413 Kan langdurige schadelijke gevolgen voor in het water levende organismen hebben

R53

EUH059 Gevaarlijk voor de ozonlaag

R59

EUH029 Vormt giftig gas in contact met water

R29

EUH031 Vormt giftig gas in contact met zuren

R31

EUH032 Vormt zeer giftig gas in contact met zuren

R32

EUH070 Giftig bij oogcontact

R39-41

Er mogen geen commerciële kleurstofformules, kleurstoffen, afwerkingsmiddelen, hulpstoffen en coatingmaterialen worden gebruikt bij pulp of papier waarvoor ten tijde van de aanvraag gevarenaanduiding H317 geldt: Kan een allergische huidreactie veroorzaken.

R43

Uitgesloten van bovenstaande eis is het gebruik van stoffen of mengsels waarvan de eigenschappen tijdens de verwerking veranderen (ze worden bijvoorbeeld niet meer biologisch beschikbaar, hun chemische samenstelling verandert), waardoor het gevaar in kwestie niet meer van toepassing is.

Concentratiegrenzen van stoffen of mengsels waaraan bovenstaande gevarenaanduidingen of waarschuwingszinnen kunnen worden of zijn toegekend, die voldoen aan de criteria voor indeling in de gevarenklassen of -categorieën, en van stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57, onder a), b) of c), van Verordening (EG) nr. 1907/2006, mogen de algemene en specifieke concentratiegrenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 niet overschrijden. Indien specifieke concentratiegrenzen worden vastgesteld, hebben deze voorrang op de algemene concentratiegrenzen.

Concentratiegrenzen voor stoffen die voldoen aan criteria van artikel 57, onder d), e) of f), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 mogen niet meer dan 0,1 gewichtsprocent van het gewicht bedragen.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet bewijzen, dat aan het criterium wordt voldaan door gegevens te verstrekken met betrekking tot de hoeveelheid (kg/ADT geproduceerd papier) stoffen die in het proces worden gebruikt, en dat het eindproduct, de stoffen waarnaar wordt verwezen in dit criterium, niet bevat in een concentratie die bovenstaande concentratiegrenzen overschrijdt. De concentratie voor stoffen en mengsels moet worden opgegeven in de veiligheidsinformatiebladen op grond van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

b)   Stoffen die zijn opgenomen in een lijst conform artikel 59, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1907/2006

Er mag geen uitzondering op het in artikel 6, lid 6, onder a), van Verordening (EG) nr. 66/2010 vastgestelde verbod worden toegestaan voor stoffen die beschouwd worden als zeer zorgwekkend en die zijn opgenomen in de lijst zoals bedoeld in artikel 59 van Verordening (EG) nr. 1907/2006, die aanwezig zijn in concentraties van meer dan 0,1 procent in mengsels, in een artikel, of in enig homogeen onderdeel van een complex artikel. Specifieke concentratiegrenzen die zijn bepaald krachtens artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn van toepassing in geval van een concentratie van minder dan 0,1 procent.

Beoordeling en controle: de lijst van stoffen die worden beschouwd als zeer zorgwekkend en die zijn opgenomen in de kandidaatlijst krachtens artikel 59 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 is via de volgende hyperlink te vinden:

http://echa.europa.eu/chem_data/authorisation_process/candidate_list_table_en.asp.

Op de aanvraagdatum moet naar deze lijst worden verwezen.

De aanvrager moet bewijzen, dat aan het criterium wordt voldaan door gegevens te verstrekken met betrekking tot de hoeveelheid (kg/ADT geproduceerd papier) stoffen die in het proces worden gebruikt, en dat het eindproduct de stoffen waarnaar wordt verwezen in dit criterium niet bevat in een concentratie die bovengenoemde concentratiegrenzen overschrijdt. De concentratie moet worden opgegeven in de veiligheidsinformatiebladen op grond van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

c)   Chloor

Chloorgas mag niet als bleekmiddel worden gebruikt. Dit verbod geldt niet voor het gebruik van chloorgas in samenhang met de productie en de toepassing van chloordioxide.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring van de pulpproducent(en) indienen, waarin staat dat er geen chloorgas als bleekmiddel is gebruikt. NB: hoewel deze vereiste ook van toepassing is op het bleken van gerecycleerde vezels, wordt aanvaard dat de vezels in hun vorige levenscyclus met chloorgas zijn gebleekt.

d)   APEO’s

Alkylfenolethoxylaten of andere alkylfenolderivaten mogen niet worden toegevoegd aan reinigingschemicaliën, ontinktingschemicaliën, schuiminhibitoren, dispergeermiddelen of coatings. Alkylfenolderivaten worden gedefinieerd als stoffen die bij afbraak alkylfenolen produceren.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring of verklaringen van zijn leverancier(s) van chemicaliën overleggen waarin staat dat er geen alkylfenolethoxylaten of andere alkylfenolderivaten aan hun producten zijn toegevoegd.

e)   Restmonomeren

De totale hoeveelheid restmonomeren (met uitzondering van acrylamide) waarvoor een van onderstaande waarschuwingszinnen (of combinaties daarvan) geldt of kan gelden en die aanwezig zijn in coatings, retentiehulpmiddelen, versterkende middelen, waterafstotende middelen of chemicaliën die worden gebruikt bij de interne en externe waterzuivering, mag niet hoger zijn dan 100 ppm (berekend op basis van hun vaste inhoud).

Gevarenaanduiding (6)

Waarschuwingszin (7)

H340 Kan genetische schade veroorzaken

R46

H350 Kan kanker veroorzaken

R45

H350i Kan kanker veroorzaken bij inademing

R49

H351 Verdacht van het veroorzaken van kanker

R40

H360F Kan de vruchtbaarheid schaden

R60

H360D Kan het ongeboren kind schaden

R61

H360FD Kan de vruchtbaarheid schaden. Kan het ongeboren kind schaden

R60/61/60-61

H360Fd Kan de vruchtbaarheid schaden. Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden

R60/63

H360Df Kan het ongeboren kind schaden. Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden

R61/62

H400 Zeer giftig voor in het water levende organismen

R50/50-53

H410 Zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

R50-53

H411 Giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

R51-53

H412 Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

R52-53

H413 Kan langdurige schadelijke gevolgen voor in het water levende organismen hebben

R53

Acrylamide mag niet aanwezig zijn in coatings, retentiehulpmiddelen, versterkende middelen, waterafstotende middelen of chemicaliën die worden gebruikt bij de interne en externe waterzuivering in concentraties die hoger zijn dan 700 ppm (berekend op basis van hun vaste inhoud).

De bevoegde instantie kan de aanvrager van deze vereisten vrijstellen met betrekking tot chemicaliën die worden gebruikt bij de externe waterzuivering.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring overleggen waarin staat dat aan dit criterium is voldaan, tezamen met de juiste documentatie (zoals veiligheidsinformatiebladen).

f)   Oppervlakteactieve stoffen in ontinktingsmiddelen

Alle oppervlakteactieve stoffen die worden gebruikt in ontinktingsmiddelen moeten uiteindelijk biologisch afbreekbaar zijn (zie onderstaande testmethoden en passeerniveaus).

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring overleggen waarin staat dat aan dit criterium is voldaan, samen met de relevante veiligheidsinformatiebladen of testverslagen voor iedere oppervlakteactieve stof waarin de testmethode, de drempelwaarde en de desbetreffende conclusie worden aangegeven, waarbij een van de volgende testmethoden en passeerniveaus wordt gebruikt: OECD 302 A-C (of gelijkwaardige ISO-normen), met een afbreekpercentage (inclusief adsorptie) binnen 28 dagen van ten minste 70 % voor 302 A en B en van ten minste 60 % voor 302 C.

g)   Biociden

De actieve componenten in biociden of biostatische middelen die worden gebruikt om slijmvormende organismen tegen te gaan in circulatiewatersystemen met vezels, mogen niet potentieel bioaccumulerend zijn. Biociden worden beschouwd als potentieel bioaccumulerend als log Pow (octanol/water-verdelingscoëfficiënt) < 3,0 of een experimenteel bepaalde bioconcentratiefactor (BCF) ≤ 100.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring overleggen waarin staat dat aan dit criterium is voldaan, samen met het relevante gegevensblad voor materiaalveiligheid of het testverslag, waarin de testmethode, de drempelwaarde en de desbetreffende conclusie worden aangegeven, met gebruikmaking van de volgende testmethoden: OESO 107, 117 of 305 A-E.

h)   Azokleurstoffen

Er mogen geen azokleurstoffen worden gebruikt waaruit bij ontleding een van de volgende aromatische amines kan worden gevormd, krachtens bijlage XVII van Verordening (EG) nr. 1907/2006:

1.

4-aminobifenyl

(92-67-1)

2.

benzidine

(92-87-5)

3.

4-chloor-o-toluïdine

(95-69-2)

4.

2-nafthylamine

(91-59-8)

5.

o-aminoazotolueen

(97-56-3)

6.

2-amino-4-nitrotolueen

(99-55-8)

7.

p-chlooraniline

(106-47-8)

8.

2,4-diaminoanisool

(615-05-4)

9.

4,4’-diaminodifenylmethaan

(101-77-9)

10.

3,3’-dichloorbenzidine

(91-94-1)

11.

3,3’-dimethoxybenzidine

(119-90-4)

12.

3,3’-dimethylbenzidine

(119-93-7)

13.

3,3’-dimethyl-4,4’-diaminodifenylmethaan

(838-88-0)

14.

p-kresidine

(120-71-8)

15.

4,4’-methyleenbis(2-chlooraniline)

(101-14-4)

16.

4,4’-oxydianiline

(101-80-4)

17.

4,4’-thiodianiline

(139-65-1)

18.

o-toluïdine

(95-53-4)

19.

2,4-diaminotolueen

(95-80-7)

20.

2,4,5-trimethylaniline

(137-17-7)

21.

4-aminoazobenzeen

(60-09-3)

22.

o-anisidine

(90-04-0)

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring overleggen waarin staat dat aan dit criterium is voldaan.

i)   Metaalcomplexkleurstoffen of pigmenten

Er mogen geen kleurstoffen of pigmenten worden gebruikt die zijn gebaseerd op lood, koper, chroom, nikkel of aluminium. Koperfthalocyaninekleurstoffen of -pigmenten mogen echter wel worden gebruikt.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring overleggen waarin staat dat hieraan wordt voldaan.

j)   Ionische verontreinigingen in kleurstoffen

Het gehalte ionische verontreinigingen in de gebruikte kleurstoffen mag niet hoger zijn dan: Ag 100 ppm; As 50 ppm; Ba 100 ppm; Cd 20 ppm; Co 500 ppm; Cr 100 ppm; Cu 250 ppm; Fe 2 500 ppm; Hg 4 ppm; Mn 1 000 ppm; Ni 200 ppm; Pb 100 ppm; Se 20 ppm; Sb 50 ppm; Sn 250 ppm; Zn 1 500 ppm.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring overleggen waarin staat dat hieraan wordt voldaan.

Criterium 5 —   Afvalbeheer

Alle locaties voor de productie van pulp en papier moeten een systeem hebben voor de behandeling van afval (zoals omschreven door de desbetreffende regelgevende instanties die bevoegd zijn voor de pulp- en papierproductielocaties in kwestie) en restproducten die afkomstig zijn van de productie van het product met de EU-milieukeur. In de aanvraag moet dit systeem worden gedocumenteerd of uitgelegd met ten minste informatie betreffende de volgende aspecten:

procedures voor het scheiden en gebruiken van recycleerbare materialen afkomstig van de afvalstroom;

procedures voor de terugwinning van materialen voor andere toepassingen, zoals verbranding voor processtoomopwekking of warmteopwekking of voor agrarische toepassingen;

procedures voor de behandeling van gevaarlijk afval (zoals omschreven door de desbetreffende regelgevende instanties die bevoegd zijn voor de pulp- en papierproductielocaties in kwestie).

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een gedetailleerde beschrijving van de toegepaste afvalbeheerprocedures voor elk van de desbetreffende locaties indienen en een verklaring dat aan dit criterium wordt voldaan.

Criterium 6 —   Geschiktheid voor gebruik

Het product moet geschikt zijn voor zijn gebruiksdoel.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet passende documentatie overleggen waaruit blijkt dat het product binnen de reikwijdte van dit criterium valt. De testmethoden moeten voldoen aan een van de volgende normen:

Kopieerpapier: EN 12281 — „Papier voor drukwerk en kantoor — Eisen aan kopieerpapier voor kopieerprocessen met droge toner”

Kettingpapier: EN 12858 — „Papier — Papier voor drukwerk en kantoor — Eisen aan papier voor kettingformulieren”

Het product moet voldoen aan permanentie-eisen overeenkomstig toepasselijke normen. De gebruikershandleiding bevat de lijst van normen en standaarden die gebruikt zal worden voor de beoordeling van permanentie.

Als alternatief voor het gebruik van bovenstaande methoden moeten de producenten de geschiktheid van hun producten garanderen door passende documentatie te verstrekken waaruit blijkt dat de papierkwaliteit voldoet aan de norm EN ISO/IEC 17050-1:2004, die algemene criteria bevat voor de verklaring van overeenstemming met normatieve documenten van leveranciers.

Criterium 7 —   Informatie op de verpakking

Op de productverpakking dient de volgende informatie te worden vermeld:

„Gelieve oud papier met het oog op hergebruik in te zamelen.”.

Indien gerecycleerde vezels worden gebruikt, moet de producent naast het EU-milieukeurlogo tevens een verklaring opnemen die het minimumpercentage gerecycleerde vezels aangeeft.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een monster van de productverpakking overleggen waarop de vereiste informatie vermeld is.

Criterium 8 —   Informatie op de EU-milieukeur

Het facultatieve label met tekstruimte moet de volgende tekst bevatten:

„—

geringe lucht- en waterverontreiniging;

gebruik van gecertificeerde vezels EN/OF gebruik van gerecycleerde vezels [van geval tot geval];

beperkt gebruik van van gevaarlijke stoffen”.

De richtlijnen voor het gebruik van het facultatieve label met de tekstruimte kunnen worden geraadpleegd in de „Guidelines for use of the Ecolabel logo”, die te vinden is op de volgende website:

http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/promo/pdf/logo%20guidelines.pdf.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een monster van de verpakking van het product met het etiket verstrekken, alsmede een verklaring dat aan dit criterium is voldaan.


(1)  Een uitzondering op dit niveau wordt toegestaan, met een maximum van 0,1, indien kan worden aangetoond dat het hogere P-niveau veroorzaakt wordt doordat P van nature voorkomt in de houtpulp.

(2)  Zoals gedefinieerd in Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.)

(3)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(4)  Zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(5)  Zoals bepaald in Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (PB 196 van 16.8.1967, blz. 1).

(6)  Zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1272/2008.

(7)  Zoals bepaald in Richtlijn 67/548/EEG.