ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.077.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 77

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
23 maart 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

1

 

*

Verordening (EU) nr. 283/2011 van de Commissie van 22 maart 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 633/2007 wat de in artikel 7 vermelde overgangsbepalingen betreft ( 1 )

23

 

*

Verordening (EU) nr. 284/2011 van de Commissie van 22 maart 2011 tot vaststelling van specifieke voorwaarden en gedetailleerde procedures voor de invoer van keukengerei van polyamide- of melaminekunststof van oorsprong of verzonden uit de Volksrepubliek China en de Speciale Administratieve Regio Hongkong van de Volksrepubliek China

25

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 285/2011 van de Commissie van 22 maart 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

30

 

 

BESLUITEN

 

 

2011/177/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 2 maart 2011 tot wijziging van Beschikking 2008/458/EG tot vaststelling van regels voor de uitvoering van Beschikking nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma Solidariteit en beheer van de migratiestromen, wat betreft de beheers- en controlesystemen van de lidstaten, de regels voor administratief en financieel beheer en de subsidiabiliteit van de uitgaven voor door het Fonds medegefinancierde projecten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 1159)

32

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

23.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 282/2011 VAN DE RAAD

van 15 maart 2011

houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(herschikking)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 397,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1777/2005 van de Raad van 17 oktober 2005 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 77/388/EEG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (2) moet op verscheidende punten ingrijpend worden gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid en de logica is het wenselijk de betrokken bepalingen te herschikken.

(2)

Richtlijn 2006/112/EG behelst voorschriften voor de btw die in bepaalde gevallen ruimte laten voor interpretatie door de lidstaten. De vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG zou moeten leiden tot een toepassing van het btw-stelsel die meer overeenstemt met het doel van de interne markt in de gevallen waarin bij de toepassing verschillen optreden of zouden kunnen optreden die onverenigbaar zijn met de goede werking van die interne markt. Deze uitvoeringsmaatregelen zijn slechts wettelijk bindend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening en doen geen afbreuk aan de geldigheid van de voordien door de lidstaten vastgestelde wetgeving, noch van de interpretatie die door deze lidstaten voor die datum is gehanteerd.

(3)

In deze verordening dient rekening te worden gehouden met wijzigingen die voortvloeien uit de vaststelling van Richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de plaats van een dienst (3).

(4)

De doelstelling van deze verordening is te zorgen voor een eenvormige toepassing van het bestaande btw-stelsel door maatregelen vast te stellen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG, met name betreffende de belastingplichtigen, de levering van goederen en diensten, en de plaats van de belastbare handelingen. Overeenkomstig het in artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. De eenvormigheid van de toepassing wordt het best gegarandeerd door een verordening, aangezien die bindend en rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten.

(5)

De uitvoeringsbepalingen omvatten specifieke voorschriften die een antwoord geven op bepaalde toepassingsvragen, en zij moeten, uitsluitend in die specifieke gevallen, zorgen voor een eenvormige aanpak in de gehele Unie. Zij zijn derhalve niet bindend voor andere gevallen en moeten, gelet op hun formulering, op restrictieve wijze worden toegepast.

(6)

Wanneer een niet-belastingplichtige zijn woonplaats wijzigt en een nieuw vervoermiddel overbrengt, of wanneer een nieuw vervoermiddel wordt teruggezonden naar de lidstaat vanwaaruit het oorspronkelijk aan de niet-belastingplichtige die het terugzendt was geleverd met vrijstelling van de btw moet duidelijk zijn dat dit geen intracommunautaire verwerving van een nieuw vervoermiddel betreft.

(7)

Voor sommige diensten volstaat het dat de dienstverrichter aantoont dat de al dan niet belastingplichtige afnemer van deze diensten buiten de Gemeenschap is gevestigd om het verstrekken van die diensten buiten het toepassingsgebied van de btw te doen vallen.

(8)

Er dient te worden verduidelijkt dat de toekenning van een btw-identificatienummer aan een belastingplichtige die diensten verricht naar of afneemt vanuit een andere lidstaat, en ter zake waarvan de btw alleen door de afnemer verschuldigd is, geen afbreuk doet aan de aanspraak van die belastingplichtige op de niet-belastbaarheid van zijn intracommunautaire verwervingen van goederen. Niettemin wordt een belastingplichtige die in het kader van een intracommunautaire verwerving van goederen zijn btw-identificatienummer aan de leverancier meedeelt, in ieder geval geacht ter zake van die handelingen voor belastingheffing te hebben gekozen.

(9)

De verdere integratie van de interne markt heeft geleid tot een grotere behoefte aan grensoverschrijdende samenwerking tussen marktdeelnemers die in verschillende lidstaten zijn gevestigd, en tot de ontwikkeling van Europese economische samenwerkingsverbanden (EESV’s), opgericht overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2137/85 van de Raad van 25 juli 1985 tot instelling van Europese economische samenwerkingsverbanden (EESV) (4). Daarom moet worden verduidelijkt dat EESV’s belastingplichtigen zijn wanneer zij onder bezwarende titel goederenleveringen of diensten verrichten.

(10)

Er dient een duidelijke definitie te worden gegeven van restaurant- en cateringdiensten, het onderscheid tussen beide dient te worden gemaakt en de passende behandeling van deze diensten dient te worden vastgesteld.

(11)

Duidelijkheidshalve moeten de de handelingen die als langs elektronische weg verrichte dienst aan te merken zijn in een lijst worden opgenomen zonder dat deze daarom definitief of limitatief is.

(12)

Er moet worden bepaald dat een verrichting die uitsluitend bestaat in het assembleren van verschillende door de afnemer geleverde machineonderdelen als een dienst moet worden aangemerkt, en voorts wat de plaats van die dienst is wanneer de dienst voor een niet-belastingplichtige wordt verricht.

(13)

De verkoop van een optie als een financieel instrument dient te worden behandeld als een dienst los van de onderliggende transacties waarop de optie betrekking heeft.

(14)

Ter wille van een uniforme toepassing van de regels voor de plaats van belastbare handelingen dienen begrippen zoals zetel van de bedrijfsuitoefening, vaste inrichting, woonplaats en gebruikelijke verblijfplaats, te worden verduidelijkt. Onverminderd de toepassing van de rechtspraak van het Hof van Justitie, moeten ten behoeve van de praktische toepassing van die begrippen criteria ter beschikking staan die zo helder en objectief mogelijk zijn.

(15)

Er dienen regels te worden vastgesteld die waarborgen dat leveringen van goederen op eenvormige wijze worden behandeld wanneer een leverancier de ter zake van afstandverkopen geldende maximumwaarde voor leveringen naar een andere lidstaat heeft overschreden.

(16)

Er dient te worden verduidelijkt dat het traject van het vervoermiddel, en niet het traject van de daarmee vervoerde passagiers, bepalend is voor het in de Gemeenschap verrichte gedeelte van een passagiersvervoer.

(17)

Wat de intracommunautaire verwerving van goederen betreft, behoudt de lidstaat van verwerving het recht om de verwerving te belasten, ongeacht de btw-behandeling die in de lidstaat van vertrek op de handeling van toepassing is.

(18)

De juiste toepassing van de regels inzake de plaats van een dienst steunt hoofdzakelijk op de al dan niet belastingplichtige status van de afnemer, alsook op de hoedanigheid waarin de afnemer handelt. Er moet worden vastgesteld welk bewijs de dienstverrichter van zijn afnemer dient te verkrijgen om diens belastingplichtige status te kunnen bepalen.

(19)

Er dient te worden verduidelijkt dat, indien diensten aan een belastingplichtige voor zijn privédoeleinden, met inbegrip van gebruik door het personeel van de afnemer, worden verstrekt, deze belastingplichtige niet geacht worden als belastingplichtige te handelen. Het feit dat een afnemer zijn btw-identificatienummer aan de dienstverrichter heeft meegedeeld, volstaat om vast te stellen dat de afnemer als belastingplichtige handelt, tenzij de dienstverrichter over tegengestelde informatie beschikt. Er moet tevens worden gegarandeerd dat een dienst die tegelijk voor bedrijfsdoeleinden en voor privédoeleinden wordt verworven, slechts op één plaats wordt belast.

(20)

Om nauwkeurig te kunnen bepalen waar de afnemer gevestigd is, dient de dienstverrichter de door de afnemer meegedeelde gegevens te verifiëren.

(21)

Onverminderd de algemene regel betreffende de plaats van een dienst aan een belastingplichtige, moeten er, wanneer er diensten worden verstrekt aan een afnemer die op meer dan één plaats gevestigd is, regels zijn aan de hand waarvan de dienstverrichter, rekening houdend met de omstandigheden, kan vaststellen voor welke vaste inrichting van de afnemer de dienst wordt verricht. Indien de dienstverrichter niet in staat is die plaats te bepalen, moeten er regels zijn om diens verplichtingen te verduidelijken. Die regels mogen geen invloed hebben op de verplichtingen van de afnemer, noch deze wijzigen.

(22)

Ook moet worden gepreciseerd van welk tijdstip de dienstverrichter moet uitgaan om de status, de hoedanigheid en de plaats van vestiging van de al dan niet belastingplichtige afnemer te bepalen.

(23)

Het antimisbruikbeginsel geldt in zijn algemeenheid voor de bepalingen van deze verordening, maar de toepassing ervan moet meer in het bijzonder in herinnering worden gebracht met betrekking tot sommige van die bepalingen.

(24)

Bepaalde specifieke diensten, zoals de toewijzing van televisie-uitzendrechten van voetbalwedstrijden, de vertaling van teksten, diensten in verband met de indiening van verzoeken om btw-teruggave, en voor een niet-belastingplichtige verrichte diensten van tussenpersonen, behelzen grensoverschrijdende verrichtingen of zelfs de deelneming van buiten de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers. Ter vergroting van de rechtszekerheid moet de plaats van deze diensten duidelijk worden vastgesteld.

(25)

Er dient te worden verduidelijkt dat diensten verricht door tussenpersonen die, handelend in naam en voor rekening van een ander, bemiddelen bij het verstrekken van accommodatie in het hotelbedrijf niet onder de specifieke regel betreffende diensten met betrekking tot onroerende goederen vallen.

(26)

Wanneer diensten die in het kader van uitvaartverzorging worden verricht, deel uitmaken van één enkele dienst, moeten er ook regels worden vastgesteld om de plaats van de dienst te bepalen.

(27)

Om te garanderen dat diensten in verband met culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- en soortgelijke evenementen op eenvormige wijze worden behandeld, moet worden omschreven wat onder het verlenen van toegang tot dergelijke evenementen wordt verstaan, en wat moet worden verstaan onder met het verlenen van toegang tot dergelijke evenementen samenhangende diensten.

(28)

De behandeling van restaurantdiensten en cateringdiensten die aan boord van een vervoermiddel worden verricht, voor zover het passagiersvervoer op het grondgebied van verscheidene landen plaatsvindt, moet worden verduidelijkt.

(29)

Aangezien bepaalde regels inzake de verhuur van vervoermiddelen afhangen van de duur van het bezit of het gebruik van het vervoermiddel, moet niet alleen worden vastgesteld welke voertuigen als vervoermiddel worden beschouwd, maar ook verduidelijkt hoe een dergelijke dienst moet worden behandeld in het geval van opeenvolgende contracten. Ook de plaats waar een vervoermiddel daadwerkelijk ter beschikking wordt gesteld van de afnemer, moet worden bepaald.

(30)

In bepaalde bijzondere gevallen mag de vergoeding die in rekening wordt gebracht voor de betaling van een transactie met een krediet- of debetkaart, de maatstaf van heffing van die transactie niet verminderen.

(31)

Er moet worden verduidelijkt dat het verlaagd tarief van toepassing kan zijn op de verhuur van op kampeerterreinen geïnstalleerde en als accommodatie gebruikte tenten, caravans en kampeerauto’s.

(32)

Beroepsopleiding of -herscholing dient zowel onderwijs te omvatten dat rechtstreeks verband houdt met een vak of een beroep, als onderwijs om voor beroepsdoeleinden kennis te verwerven of op peil te houden, ongeacht de duur van de opleiding.

(33)

Platinum nobles moeten van de vrijstelling voor deviezen, bankbiljetten en munten worden uitgesloten.

(34)

Er moet worden verduidelijkt dat de vrijstelling voor diensten die betrekking hebben op de invoer van goederen en waarvan de waarde in de maatstaf van heffing van die goederen is opgenomen, ook geldt voor vervoerdiensten die worden verricht in het kader van een woonplaatsverandering.

(35)

Goederen die door de afnemer buiten de Gemeenschap worden gebracht en bestemd zijn voor de uitrusting of bevoorrading van vervoermiddelen die voor niet-zakelijke doeleinden door andere dan natuurlijke personen zoals publiekrechtelijke lichamen en verenigingen worden gebruikt, moeten van de vrijstelling bij uitvoer worden uitgesloten.

(36)

Ter waarborging van eenvormige nationale administratieve praktijken voor de berekening van de minimumwaarde voor de vrijstelling bij uitvoer van goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, moeten de bepalingen inzake die berekening worden geharmoniseerd.

(37)

Er moet worden verduidelijkt dat de vrijstelling voor bepaalde met uitvoer gelijkgestelde handelingen ook geldt voor diensten die onder de bijzondere regeling voor langs elektronische weg verrichte diensten vallen.

(38)

Een lichaam dat wordt opgericht krachtens het rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC), mag met het oog op btw-vrijstelling slechts als een internationale instelling worden aangemerkt wanneer het aan bepaalde voorwaarden voldoet. De kenmerken waarover het moet beschikken om voor vrijstelling in aanmerking te komen, moeten derhalve worden vastgesteld.

(39)

Goederenleveringen en diensten verricht in het kader van diplomatieke en consulaire betrekkingen, voor erkende internationale instellingen of voor bepaalde strijdkrachten zijn binnen bepaalde beperkingen en onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van de btw. Opdat een belastingplichtige die vanuit een andere lidstaat dergelijke goederenleveringen of diensten verricht, zich ervan kan vergewissen dat aan de voorwaarden en beperkingen voor deze vrijstelling is voldaan, dient een certificaat van vrijstelling te worden vastgesteld.

(40)

Elektronische invoerdocumenten die aan dezelfde vereisten voldoen als papieren documenten, moeten voor de uitoefening van het recht op aftrek kunnen worden gebruikt.

(41)

Wanneer een leverancier of dienstverrichter op het grondgebied van de lidstaat waar de btw verschuldigd is, over een vaste inrichting beschikt, moet worden verduidelijkt in welke omstandigheden die vaste inrichting tot voldoening van de belasting gehouden is.

(42)

Er dient te worden verduidelijkt dat een belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd op het grondgebied van de lidstaat waar de btw verschuldigd is, voor de verschuldigdheid van de belasting als een in die lidstaat gevestigde belastingplichtige moet worden aangemerkt, zelfs indien die zetel van de bedrijfsuitoefening niet bij het verrichten van de goederenlevering of de dienst betrokken is.

(43)

Er dient te worden verduidelijkt dat, ter bevordering van een juistere belastinginning, elke belastingplichtige, zodra hij in het bezit is van zijn btw-identificatienummer, dit nummer bij bepaalde belastbare handelingen mee dient te delen.

(44)

De gewichten voor beleggingsgoud die door de goudmarkten algemeen worden aanvaard, moeten worden vermeld en er moet een gemeenschappelijke datum worden vastgesteld waarop de waarde van gouden munten wordt bepaald, teneinde de marktdeelnemers op gelijke voet te behandelen.

(45)

Om in aanmerking te komen voor de bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen die langs elektronische weg diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen die in de Gemeenschap gevestigd of woonachtig zijn, gelden bepaalde voorwaarden. Wanneer niet meer aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet met name duidelijk worden aangegeven wat de gevolgen daarvan zijn.

(46)

Een aantal wijzigingen vloeit voort uit Richtlijn 2008/8/EG. Aangezien deze wijzigingen betrekking hebben op de belastingheffing ter zake van de langdurende verhuur van vervoermiddelen vanaf 1 januari 2013 enerzijds, en op de belastingheffing op langs elektronische weg verrichte diensten vanaf 1 januari 2015 anderzijds, moet worden verduidelijkt dat de overeenkomstige artikelen van deze verordening pas op dezelfde datums van toepassing worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP

Artikel 1

Deze verordening behelst maatregelen ter uitvoering van sommige bepalingen van de titels I tot en met V en VII tot en met XII van Richtlijn 2006/112/EG.

HOOFDSTUK II

TOEPASSINGSGEBIED

(TITEL I VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)

Artikel 2

De volgende handelingen geven geen aanleiding tot intracommunautaire verwervingen in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG:

a)

het overbrengen van een nieuw vervoermiddel door een niet-belastingplichtige in het kader van een woonplaatsverandering, op voorwaarde dat de vrijstelling van artikel 138, lid 2, onder a), van Richtlijn 2006/112/EG op het tijdstip van levering geen toepassing kon vinden;

b)

het terugzenden van een nieuw vervoermiddel door een niet-belastingplichtige naar de lidstaat vanwaaruit het oorspronkelijk aan hem was geleverd met de vrijstelling van artikel 138, lid 2, onder a), van Richtlijn 2006/112/EG.

Artikel 3

Onverminderd artikel 59 bis, eerste alinea, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG zijn de onderstaande diensten niet aan de btw onderworpen indien de dienstverrichter aantoont dat de overeenkomstig hoofdstuk V, afdeling 4, onderafdelingen 3 en 4, van deze verordening bepaalde plaats van de dienst buiten de Gemeenschap gelegen is:

a)

vanaf 1 januari 2013, de in artikel 56, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde dienst;

b)

vanaf 1 januari 2015, de in artikel 58 van Richtlijn 2006/112/EG vermelde diensten;

c)

de in artikel 59 van Richtlijn 2006/112/EG vermelde diensten.

Artikel 4

Een belastingplichtige die overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2006/112/EG ter zake van zijn intracommunautaire verwervingen van goederen aanspraak op niet-belastbaarheid heeft, behoudt die aanspraak wanneer hem, overeenkomstig artikel 214, lid 1, onder d) of e), van die richtlijn, een btw-identificatienummer is toegekend voor de door hem afgenomen diensten waarvoor hij tot voldoening van de btw is gehouden, of voor de door hem op het grondgebied van een andere lidstaat verrichte diensten waarvoor uitsluitend de afnemer de btw moet voldoen.

Indien evenwel deze belastingplichtige dit btw-identificatienummer met betrekking tot een intracommunautaire verwerving van goederen meedeelt aan een leverancier, wordt hij geacht het in artikel 3, lid 3, van die Richtlijn bedoelde keuzerecht te hebben uitgeoefend.

HOOFDSTUK III

BELASTINGPLICHTIGEN

(TITEL III VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)

Artikel 5

Het overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2137/85 opgerichte Europees economisch samenwerkingsverband (EESV) dat aan zijn leden of aan derden onder bezwarende titel goederen of diensten levert, is een belastingplichtige in de zin van artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG.

HOOFDSTUK IV

BELASTBARE HANDELINGEN

(ARTIKELEN 24 TOT EN MET 29 VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)

Artikel 6

1.   Onder restaurant- en cateringdiensten wordt verstaan het verstrekken van bereide of onbereide spijzen of dranken dan wel beide, voor menselijke consumptie, in combinatie met voldoende bijkomende diensten ten behoeve van de onmiddellijke consumptie van die spijzen of dranken. Het verstrekken van spijzen of dranken dan wel beide is niet meer dan een onderdeel van het geheel waarin het dienstenaspect de overhand heeft. Restaurantdiensten zijn dergelijke diensten verstrekt in de ruimten van de dienstverrichter en cateringdiensten zijn dergelijke diensten verstrekt elders dan in de ruimten van de dienstverrichter.

2.   Het verstrekken van bereide of onbereide spijzen of dranken dan wel beide, al dan niet inclusief het vervoer ervan, maar zonder andere bijkomende diensten wordt niet aangemerkt als restaurant- en cateringdiensten in de zin van lid 1.

Artikel 7

1.   De in Richtlijn 2006/112/EG bedoelde „langs elektronische weg verrichte diensten” betreffen diensten die over het internet of een elektronisch netwerk worden verleend, wegens hun aard grotendeels geautomatiseerd zijn en slechts in geringe mate menselijk ingrijpen vergen, en zonder informatietechnologie niet kunnen worden verricht.

2.   Lid 1 betreft met name van toepassing de volgende gevallen:

a)

de levering van gedigitaliseerde producten in het algemeen, daaronder begrepen software en wijzigingen of bijwerkingen van software;

b)

diensten die erin bestaan de aanwezigheid van een onderneming of persoon op een elektronisch netwerk, zoals een website of webpagina, te verzorgen of te ondersteunen;

c)

automatisch door een computer over het internet of een elektronisch netwerk voortgebrachte diensten in antwoord op specifieke door de afnemer ingevoerde gegevens;

d)

de toewijzing onder bezwarende titel van het recht om goederen of diensten te koop aan te bieden op een website die als onlinemarktplaats fungeert, waar de potentiële kopers via een geautomatiseerde procedure een bod uitbrengen en de partijen via een door de computer gegenereerd e-mailbericht op de hoogte worden gebracht van de totstandkoming van een verkoop;

e)

internetdienstpakketten (ISP’s) waarbij de telecommunicatiecomponent een ondergeschikt hulpelement is (d.w.z. pakketten waarin meer dan alleen internettoegang wordt verschaft en die andere elementen omvatten, zoals webpagina’s met inhoud die toegang verschaffen tot nieuwsberichten, weerberichten of toeristische informatie spellensites, site hosting, onlinediscussiefora enz.);

f)

de in bijlage I genoemde diensten.

3.   Met name de volgende gevallen vallen niet onder lid 1:

a)

radio- en televisieomroepdiensten;

b)

telecommunicatiediensten;

c)

goederen waarbij de bestelling en de verwerking van de bestelling langs elektronische weg geschieden;

d)

cd-roms, floppydisks en soortgelijke materiële informatiedragers;

e)

drukwerk, zoals boeken, nieuwsbrieven, dagbladen of tijdschriften;

f)

cd’s en audiocassettes;

g)

videocassettes en dvd’s;

h)

spellen op cd-rom;

i)

diensten van beroepsbeoefenaren, zoals advocaten en financiële raadgevers, die hun cliënten per e-mail raad geven;

j)

onderwijs waarbij een leraar de inhoud van de cursus over het internet of een elektronisch netwerk, zoals een afstandsverbinding, uiteenzet;

k)

materiële offlineherstellingsdiensten van computerapparatuur;

l)

offlinegegevensopslag;

m)

reclame, zoals in dagbladen, op affiches en op de televisie;

n)

telefonische hulpdiensten;

o)

onderwijs uitsluitend door middel van schriftelijke cursussen, zoals over de post verzonden cursussen;

p)

klassieke veilingen met rechtstreeks menselijk ingrijpen, ongeacht de wijze waarop het bieden gebeurt;

q)

telefonische diensten met een videocomponent, ook bekend als videofoondiensten;

r)

toegang tot het internet en het world wide web;

s)

telefonische diensten die over het internet worden verricht.

Artikel 8

Wanneer een belastingplichtige slechts de diverse onderdelen van een machine assembleert die hem alle door zijn klant zijn bezorgd, is deze handeling een dienst in de zin van artikel 24, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG.

Artikel 9

Wanneer de verkoop van een optie een handeling is die valt onder artikel 135, lid 1, onder f), van Richtlijn 2006/112/EG, is deze verkoop een dienst in de zin van artikel 24, lid 1, van genoemde richtlijn. Deze dienst staat los van de onderliggende handelingen waarop de dienst betrekking heeft.

HOOFDSTUK V

PLAATS VAN BELASTBARE HANDELINGEN

AFDELING 1

Begrippen

Artikel 10

1.   Voor de toepassing van de artikelen 44 en 45 van Richtlijn 2006/112/EG wordt onder de plaats waar een belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, de plaats verstaan waar de centrale bestuurstaken van het bedrijf worden uitgeoefend.

2.   Om te bepalen waar de in lid 1 bedoelde plaats gelegen is, wordt rekening gehouden met de plaats waar de voornaamste beslissingen betreffende de algemene leiding van het bedrijf worden genomen, de plaats van de statutaire zetel van het bedrijf en de plaats waar de bestuurders van het bedrijf bijeenkomen.

Wanneer op grond van deze criteria niet met zekerheid kan worden bepaald waar de zetel van de bedrijfsuitoefening van een bedrijf is gevestigd, is de plaats waar de voornaamste beslissingen betreffende de algemene leiding van het bedrijf worden genomen het doorslaggevende criterium.

3.   Het enkele bestaan van een postadres is ontoereikend om dat adres aan te merken als de plaats van de zetel van de bedrijfsuitoefening van een belastingplichtige.

Artikel 11

1.   Voor de toepassing van artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG wordt onder „vaste inrichting” verstaan iedere andere inrichting dan de in artikel 10 van deze verordening bedoelde zetel van de bedrijfsuitoefening die gekenmerkt wordt door een voldoende mate van duurzaamheid en een - wat personeel en technische middelen betreft - geschikte structuur om de voor haar eigen behoeften verrichte diensten te kunnen afnemen en ter plaatse te gebruiken.

2.   Voor de toepassing van de volgende artikelen wordt onder „vaste inrichting” verstaan iedere andere inrichting dan de in artikel 10 van deze verordening bedoelde zetel van de bedrijfsuitoefening die gekenmerkt wordt door een voldoende mate van van duurzaamheid en een — wat personeel en technische middelen betreft — geschikte structuur om de door haar te verrichten diensten te kunnen verstrekken:

a)

artikel 45 van Richtlijn 2006/112/EG;

b)

vanaf 1 januari 2013, artikel 56, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG;

c)

tot en met 31 december 2014, artikel 58 van Richtlijn 2006/112/EG;

d)

artikel 192 bis van Richtlijn 2006/112/EG.

3.   Het hebben van een btw-identificatienummer volstaat niet om te besluiten dat een belastingplichtige een vaste inrichting heeft.

Artikel 12

Voor de toepassing van Richtlijn 2006/112/EG is de „woonplaats” van een al dan niet belastingplichtige natuurlijke persoon het adres dat in het bevolkingsregister of een soortgelijk openbaar register is opgenomen, of het adres dat door die persoon aan de relevante belastingautoriteiten is meegedeeld tenzij er bewijs voorhanden is dat dit adres niet met de werkelijkheid overeenstemt.

Artikel 13

De in Richtlijn 2006/112/EG bedoelde „gebruikelijke verblijfplaats” van een al dan niet belastingplichtige natuurlijke persoon is de plaats waar deze gewoonlijk verblijft wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen.

Wanneer de natuurlijke persoon beroepsmatige bindingen heeft in een ander land dan het land waar hij persoonlijke bindingen heeft of wanneer beroepsmatige bindingen ontbreken, wordt zijn gebruikelijke verblijfplaats bepaald aan de hand van persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden tussen hemzelf en een plaats waar hij woont blijken.

AFDELING 2

Plaats van levering van goederen

(Artikelen 31 tot en met 39 van richtlijn 2006/112/EG)

Artikel 14

Wanneer in de loop van een kalenderjaar de drempel die overeenkomstig artikel 34 van Richtlijn 2006/112/EG door een lidstaat wordt toegepast, wordt overschreden, wijzigt artikel 33 van de bovengenoemde richtlijn niet de plaats van de leveringen ter zake van goederen andere dan accijnsproducten die in de loop van datzelfde kalenderjaar zijn verricht voordat de door de lidstaten toegepaste drempel voor het lopende kalenderjaar is overschreden, mits alle onderstaande voorwaarden vervuld zijn:

a)

de leverancier heeft geen gebruikgemaakt van het in artikel 34, lid 4, van genoemde richtlijn bepaalde recht om te kiezen;

b)

de waarde van zijn goederenleveringen heeft de drempel in het voorafgaande kalenderjaar niet overschreden.

Artikel 33 van Richtlijn 2006/112/EG wijzigt echter wel de plaats van levering ter zake van de volgende leveringen in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer:

a)

de levering van goederen waardoor in het lopende kalenderjaar de door de lidstaat toegepaste drempel in datzelfde kalenderjaar is overschreden;

b)

alle daaropvolgende leveringen van goederen die in deze lidstaat in datzelfde kalenderjaar zijn verricht;

c)

de leveringen van goederen die in deze lidstaat zijn verricht in het kalenderjaar volgende op het kalenderjaar waarin de onder a) bedoelde gebeurtenis zich heeft voorgedaan.

Artikel 15

Het in de Gemeenschap verrichte gedeelte van een passagiersvervoer als bedoeld in artikel 37 van Richtlijn 2006/112/EG wordt bepaald door het traject van het vervoermiddel, en niet door het traject dat door elk van de passagiers wordt afgelegd.

AFDELING 3

Plaats van een intracommunautaire verwerving van goederen

(Artikelen 40, 41 en 42 van richtlijn 2006/112/EG)

Artikel 16

De lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van goederen waar een intracommunautaire verwerving in de zin van artikel 20 van Richtlijn 2006/112/EG plaatsvindt, oefent zijn heffingsbevoegdheid uit, ongeacht de btw-behandeling van de handeling in de lidstaat van vertrek van de zending of het vervoer van goederen.

Een eventueel verzoek om correctie, door de leverancier van de goederen, van de btw die hij in rekening heeft gebracht en aan de lidstaat van vertrek van de zending of het vervoer van goederen heeft aangegeven, wordt door deze lidstaat overeenkomstig zijn nationale bepalingen afgehandeld.

AFDELING 4

Plaats van een dienst

(Artikelen 43 tot en met 59 van richtlijn 2006/112/EG)

Onderafdeling 1

Status van de afnemer

Artikel 17

1.   Wanneer de plaats van een dienst afhangt van het al dan niet belastingplichtig zijn van de afnemer, wordt de status van de afnemer bepaald op basis van de artikelen 9 tot en met 13 en artikel 43 van Richtlijn 2006/112/EG.

2.   Een niet-belastingplichtige rechtspersoon die overeenkomstig artikel 214, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG voor btw-doeleinden geïdentificeerd is of zou moeten zijn, omdat zijn intracommunautaire verwervingen van goederen aan de btw onderworpen zijn of omdat hij gebruik heeft gemaakt van het keuzerecht om deze handelingen aan de btw te onderwerpen, is een belastingplichtige in de zin van artikel 43 van die richtlijn.

Artikel 18

1.   Een dienstverrichter kan, tenzij hij over tegengestelde informatie beschikt, ervan uitgaan dat een in de Gemeenschap gevestigde afnemer de status van belastingplichtige heeft:

a)

wanneer de afnemer hem diens individuele btw-identificatienummer heeft verstrekt en mits hij overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (5) bevestiging heeft gekregen van de geldigheid van dat identificatienummer alsook van diens naam en adres;

b)

wanneer de afnemer nog geen individueel btw-identificatienummer heeft ontvangen, maar aan de dienstverrichter meedeelt dat nummer te hebben aangevraagd, mits hij enig ander bewijs verkrijgt waaruit blijkt dat de afnemer een belastingplichtige is of een niet-belastingplichtige rechtspersoon die voor btw-doeleinden geïdentificeerd moet zijn, en mits hij controles van een redelijke omvang verricht van de juistheid van de door de afnemer verstrekte informatie, met behulp van in het handelsverkeer normale veiligheidsmaatregelen, zoals maatregelen inzake identiteits- en betalingscontroles.

2.   Een dienstverrichter kan, tenzij hij over tegengestelde informatie beschikt, ervan uitgaan dat een in de Gemeenschap gevestigde afnemer de status van niet-belastingplichtige heeft wanneer hij aantoont dat die afnemer hem niet diens individuele btw-identificatienummer heeft meegedeeld.

3.   Een dienstverrichter kan, tenzij hij over tegengestelde informatie beschikt, ervan uitgaan dat een buiten de Gemeenschap gevestigde afnemer de status van belastingplichtige heeft:

a)

indien hij van de afnemer een verklaring verkrijgt die is afgegeven door de bevoegde belastingautoriteiten van de afnemer waarin wordt bevestigd dat deze economische activiteiten verricht zodat hij teruggaaf van de btw kan krijgen uit hoofde van Richtlijn 86/560/EEG van de Raad van 17 november 1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen (6);

b)

indien hij, wanneer de afnemer niet in het bezit is van die verklaring, beschikt over het btw-nummer, of een soortgelijk bedrijvenidentificatienummer dat aan de afnemer is toegekend door diens land van vestiging of enig ander bewijs waaruit blijkt dat de afnemer een belastingplichtige is en mits hij controles van een redelijke omvang verricht van de juistheid van de door de afnemer verstrekte informatie, met behulp van in het handelsverkeer normale veiligheidsmaatregelen, zoals maatregelen inzake identiteits- en betalingscontroles.

Onderafdeling 2

Hoedanigheid van de afnemer

Artikel 19

Voor de toepassing van de regels inzake de plaats van een dienst opgenomen in de artikelen 44 en 45 van Richtlijn 2006/112/EG wordt een belastingplichtige, of een als een belastingplichtige te beschouwen niet-belastingplichtige rechtspersoon, die uitsluitend voor privégebruik, inclusief privégebruik van zijn personeel, diensten afneemt als een niet-belastingplichtige aangemerkt.

Tenzij hij beschikt over tegengestelde informatie, bijvoorbeeld op grond van de aard van de verrichte diensten, kan de dienstverrichter ervan uitgaan dat de diensten voor de bedrijfsdoeleinden van de afnemer bestemd zijn, indien de afnemer hem voor de handeling in kwestie diens individuele btw-identificatienummer heeft meegedeeld.

Eenzelfde dienst die zowel voor privégebruik, inclusief privégebruik van het personeel van de afnemer, als voor diens bedrijfsdoeleinden bestemd is, valt uitsluitend onder artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG, op voorwaarde dat er geen misbruik is.

Onderafdeling 3

Plaats van vestiging van de afnemer

Artikel 20

Wanneer een voor een belastingplichtige, of een als belastingplichtige te beschouwen niet-belastingplichtige rechtspersoon, verrichte dienst onder artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG valt en die belastingplichtige in slechts één land is gevestigd dan wel, bij gebreke van een zetel van de bedrijfsuitoefening of van een vaste inrichting, zijn woonplaats en zijn gebruikelijke verblijfplaats in slechts één land heeft, is die dienst in dat land belastbaar.

De dienstverrichter bepaalt op basis van door de afnemer verstrekte informatie om welke plaats het gaat, en controleert die informatie met behulp van in het handelsverkeer normale veiligheidsmaatregelen, zoals maatregelen inzake identiteits- en betalingscontroles.

Die informatie kan een btw-identificatienummer omvatten dat is toegekend door de lidstaat waar de afnemer is gevestigd.

Artikel 21

Wanneer een voor een belastingplichtige, of een als belastingplichtige te beschouwen niet-belastingplichtige rechtspersoon, verrichte dienst onder artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG valt en de belastingplichtige in meer dan één land is gevestigd, is die dienst belastbaar in het land waar deze belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd.

Wordt de dienst evenwel verricht voor een vaste inrichting van de belastingplichtige die zich op een andere plaats bevindt dan waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, dan is die dienst belastbaar op de plaats van de vaste inrichting die de dienst afneemt en voor haar eigen behoeften gebruikt.

Bij gebreke van een zetel van bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting is de dienst belastbaar op de plaats waar de belastingplichtige zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft.

Artikel 22

1.   De dienstverrichter bepaalt aan de hand van de aard en het gebruik van de verrichte dienst voor welke vaste inrichting van de afnemer de dienst wordt verricht.

Wanneer de dienstverrichter niet aan de hand van de aard en het gebruik van de verrichte dienst kan bepalen voor welke vaste inrichting van de afnemer de dienst wordt verricht, let hij er bij het bepalen om welke vaste inrichting het gaat in het bijzonder op of de vaste inrichting in het contract, op de bestelbon en middels het door de lidstaat van de afnemer toegekende en door de afnemer aan hem meegedeelde btw-identificatienummer als afnemer van de dienst aangeduid is alsook of de vaste inrichting de entiteit is die de dienst betaalt.

Wanneer niet overeenkomstig de eerste en de tweede alinea van het onderhavige lid kan worden bepaald voor welke vaste inrichting van de afnemer de dienst wordt verricht of wanneer onder artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG vallende diensten worden verricht voor een belastingplichtige in het kader van een contract dat betrekking heeft op één of meer diensten die op een niet identificeerbare of niet kwantificeerbare manier worden afgenomen, kan de dienstverrichter er rechtsgeldig van uitgaan dat de diensten worden verricht op de plaats waar de afnemer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd.

2.   De toepassing van dit artikel laat de verplichtingen van de afnemer onverlet.

Artikel 23

1.   Vanaf 1 januari 2013 wordt, wanneer een dienst overeenkomstig artikel 56, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG belastbaar is op de plaats waar de afnemer is gevestigd dan wel, bij gebreke aan een vestiging, zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, deze plaats door de dienstverrichter bepaald op basis van door de afnemer verstrekte feitelijke informatie, die hij verifieert met behulp van in het handelsverkeer normale veiligheidsmaatregelen, zoals maatregelen inzake identiteits- en betalingscontroles.

2.   Wanneer een dienst overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van Richtlijn 2006/112/EG belastbaar is op de plaats waar de afnemer is gevestigd dan wel, bij gebreke aan een vestiging, zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, bepaalt de dienstverrichter deze plaats op basis van door de afnemer verstrekte feitelijke informatie, die hij verifieert met behulp van in het handelsverkeer normale veiligheidsmaatregelen, zoals identiteits- en betalingscontroles.

Artikel 24

1.   Vanaf 1 januari 2013 wordt, wanneer onder artikel 56, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG vallende diensten worden verricht voor een niet-belastingplichtige die in meer dan één land gevestigd is of zijn woonplaats in één land en zijn gebruikelijke verblijfplaats in een ander land heeft, bij de plaatsbepaling van die diensten voorrang gegeven aan de plaats die het beste garandeert dat die diensten worden belast op de plaats van het werkelijke verbruik.

2.   Wanneer onder de artikelen 58 en 59 van Richtlijn 2006/112/EG vallende diensten worden verricht voor een niet-belastingplichtige die in meer dan één land gevestigd is of zijn woonplaats in één land en zijn gebruikelijke verblijfplaats in een ander land heeft, wordt bij de plaatsbepaling van die diensten voorrang gegeven aan de plaats die het beste garandeert dat die diensten worden belast op de plaats van het werkelijke verbruik.

Onderafdeling 4

Gemeenschappelijke bepaling betreffende de bepaling van de status, de hoedanigheid en de plaats van vestiging van de afnemer

Artikel 25

Voor de toepassing van de regels betreffende de plaats van een dienst worden alleen de omstandigheden in aanmerking genomen die heersen op het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt. Latere wijzigingen in het gebruik van de verrichte dienst hebben geen invloed op de plaatsbepaling, op voorwaarde dat er geen misbruik is.

Onderafdeling 5

Plaats van een dienst krachtens de hoofdregels

Artikel 26

De handeling waarbij televisie-uitzendrechten voor voetbalwedstrijden door een lichaam aan belastingplichtigen wordt toegewezen, is een handeling die valt onder artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG.

Artikel 27

Diensten die bestaan in het verzoeken om of ontvangen van een btw-teruggave uit hoofde van Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (7), vallen onder artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG.

Artikel 28

Diensten die worden verricht in het kader van uitvaartverzorging, vallen voor zover zij deel uitmaken van één enkele dienst, onder de artikelen 44 en 45 van Richtlijn 2006/112/EG.

Artikel 29

Onverminderd artikel 41 van deze verordening valt de vertaling van teksten onder de artikelen 44 en 45 van Richtlijn 2006/112/EG.

Onderafdeling 6

Diensten van tussenpersonen

Artikel 30

Onder diensten van tussenpersonen zoals bedoeld in artikel 46 van Richtlijn 2006/112/EG worden verstaan de diensten verricht door tussenpersonen die handelen in naam en voor rekening van de afnemer van de dienst, en de diensten verricht door tussenpersonen die handelen in naam en voor rekening van de dienstverrichter.

Artikel 31

Door in naam en voor rekening van een ander handelende tussenpersonen verrichte diensten die bestaan in bemiddeling bij het verstrekken van accommodatie in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie vallen onder:

a)

artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG indien zij worden verricht voor een belastingplichtige of voor een als belastingplichtige te beschouwen niet-belastingplichtige rechtspersoon;

b)

artikel 46 van die richtlijn indien zij worden verricht voor een niet-belastingplichtige.

Onderafdeling 7

Culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- of soortgelijke diensten

Artikel 32

1.   Diensten die bestaan in het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- of soortgelijke evenementen als bedoeld in artikel 53 van Richtlijn 2006/112/EG omvatten diensten die er in essentie in bestaan dat in ruil voor een biljet of tegen betaling, inclusief betaling in de vorm van een abonnement, seizoensticket of periodieke bijdrage, toegang tot een evenement wordt verleend.

2.   Lid 1 is in het bijzonder van toepassing op:

a)

het verlenen van toegang tot shows, schouwburgvoorstellingen, circusvoorstellingen, beurzen, amusementsparken, concerten, tentoonstellingen en soortgelijke culturele evenementen;

b)

het verlenen van toegang tot sportevenementen, zoals wedstrijden of concoursen;

c)

het verlenen van toegang tot evenementen op het gebied van onderwijs en wetenschappen, zoals conferenties en seminars.

3.   Onder lid 1 valt niet het recht gebruik te maken van accommodaties, zoals gymnastiekzalen, tegen betaling van een bijdrage.

Artikel 33

De in artikel 53 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde samenhangende diensten omvatten de diensten die rechtstreeks met het verlenen van toegang tot culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs-, amusements- of soortgelijke evenementen samenhangen en die afzonderlijk onder bezwarende titel worden verstrekt aan degene die het evenement bijwoont.

Die samenhangende diensten omvatten met name het gebruik van vestiaires of sanitaire voorzieningen maar niet de loutere diensten van tussenpersonen met betrekking tot de verkoop van toegangsbiljetten.

Onderafdeling 8

Met vervoer samenhangende diensten, expertises of werkzaamheden met betrekking tot roerende zaken

Artikel 34

Behalve wanneer de geassembleerde goederen deel gaan uitmaken van onroerende goederen, wordt de plaats van een voor een niet-belastingplichtige verrichte dienst, die er uitsluitend in bestaat dat een belastingplichtige de diverse onderdelen van een machine, die hem alle door zijn afnemer zijn bezorgd, assembleert, vastgesteld overeenkomstig artikel 54 van Richtlijn 2006/112/EG.

Onderafdeling 9

Het verstrekken van restaurant- en cateringdiensten, aan boord van een vervoermiddel

Artikel 35

Het in de Gemeenschap verrichte gedeelte van een passagiersvervoer als bedoeld in artikel 57 van Richtlijn 2006/112/EG wordt bepaald door het traject van het vervoermiddel, en niet door het traject dat door elk van de passagiers wordt afgelegd.

Artikel 36

Restaurantdiensten en cateringdiensten die binnen een in de Gemeenschap verricht gedeelte van een passagiersvervoer worden verricht, vallen onder artikel 57 van Richtlijn 2006/112/EG.

Restaurantdiensten en cateringdiensten die buiten een dergelijk gedeelte maar op het grondgebied van een lidstaat, een derde land of een derdelandsgebied worden verricht, vallen onder artikel 55 van die richtlijn.

Artikel 37

De plaats van een in de Gemeenschap verrichte restaurantdienst of cateringdienst die deels binnen een in de Gemeenschap verricht gedeelte van een passagiersvervoer wordt verricht en deels buiten een dergelijke gedeelte maar op het grondgebied van een lidstaat, wordt geheel en al bepaald volgens de regels voor het bepalen van de plaats van een dienst die bij de aanvang van de verrichting van de restaurantdienst of cateringdienst van toepassing zijn.

Onderafdeling 10

Verhuur van vervoermiddelen

Artikel 38

1.   Onder „vervoermiddelen” als bedoeld in artikel 56 en artikel 59, eerste alinea, onder g), van Richtlijn 2006/112/EG worden mede verstaan voertuigen, al dan niet gemotoriseerd, alsook ander materieel en andere toestellen bestemd voor het vervoer van personen of zaken van de ene naar een andere plaats, die door voertuigen kunnen worden getrokken, gesleept of geduwd en die gewoonlijk voor vervoer zijn ontworpen en daarvoor feitelijk kunnen worden gebruikt.

2.   Onder de in lid 1 bedoelde vervoermiddelen worden in het bijzonder de volgende voertuigen verstaan:

a)

landvoertuigen, zoals auto’s, motorfietsen, twee- en driewielers, en caravans;

b)

aanhangwagens en opleggers;

c)

treinwagons;

d)

vaartuigen;

e)

luchtvaartuigen;

f)

voertuigen speciaal ontworpen voor het vervoer van zieken of gewonden;

g)

landbouwtrekkers en andere landbouwvoertuigen;

h)

mechanisch of elektronisch aangedreven invalidenwagens.

3.   Voertuigen die bestemd zijn voor stationair gebruik en containers worden niet als in lid 1 bedoelde vervoermiddelen beschouwd.

Artikel 39

1.   Voor de toepassing van artikel 56 van Richtlijn 2006/112/EG wordt de duur van het ononderbroken bezit of gebruik van een vervoermiddel dat wordt verhuurd bepaald op basis van het contract tussen de betrokken partijen.

Het contract vormt een vermoeden dat met alle middelen in feite of in rechte kan worden weerlegd om de werkelijke duur van het ononderbroken bezit of gebruik vast te stellen.

Het als gevolg van overmacht overschrijden van de contractuele termijn van kortdurende verhuur in de zin van artikel 56 van Richtlijn 2006/112/EG heeft geen gevolgen voor het bepalen van de duur van het ononderbroken bezit of gebruik van het vervoermiddel.

2.   Wanneer de verhuur van één en hetzelfde vervoermiddel het voorwerp uitmaakt van opeenvolgende contracten tussen dezelfde partijen, is de duur van elk van die contracten die van het ononderbroken bezit of gebruik van het vervoermiddel krachtens alle contracten samen.

Voor de toepassing van de eerste alinea vormen een contract en de verlengingen daarvan opeenvolgende contracten.

De duur van contracten van kortdurende verhuur die voorafgaan aan een verhuurcontract dat als een contract van lange duur wordt aangemerkt, wordt echter niet herzien, op voorwaarde dat er geen misbruik is.

3.   Behoudens misbruik hebben latere opeenvolgende contracten voor de toepassing van artikel 56, lid 1, geen invloed op de kwalificatie van een eerder contract overeenkomstig de eerste alinea als een contract van kortdurende verhuur.

Artikel 40

De plaats waar het vervoermiddel daadwerkelijk ter beschikking wordt gesteld van de afnemer als bedoeld in artikel 56, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG, is de plaats waar de afnemer of een voor zijn rekening handelende derde, het fysiek in bezit neemt.

Onderafdeling 11

Diensten voor niet-belastingplichtigen buiten de gemeenschap

Artikel 41

De voor een buiten de Gemeenschap gevestigde niet-belastingplichtige verrichte vertaling van teksten valt onder artikel 59, eerste alinea, onder c), van Richtlijn 2006/112/EG.

HOOFDSTUK VI

MAATSTAF VAN HEFFING

(TITEL VII VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)

Artikel 42

Indien een leverancier van goederen of diensten als voorwaarde voor betaling met krediet- of betaalkaart van de afnemer eist dat deze een bedrag aan hemzelf of een andere onderneming betaalt, en het door de afnemer te betalen totaalbedrag niet afhangt van de wijze van betaling, dan maakt dat bedrag deel uit van de maatstaf van heffing voor de levering van goederen of diensten in de zin van de artikelen 73 tot en met 80 van Richtlijn 2006/112/EG.

HOOFDSTUK VII

TARIEVEN

Artikel 43

Het „verstrekken van vakantieaccommodatie” als bedoeld in punt 12 van bijlage III bij Richtlijn 2006/112/EG omvat de verhuur van op kampeerterreinen geïnstalleerde en als accommodatie gebruikte tenten, caravans en kampeerauto’s.

HOOFDSTUK VIII

VRIJSTELLINGEN

AFDELING 1

Vrijstellingen voor bepaalde activtiteiten van algemeen belang

(Artikelen 132, 133 en 134 van richtlijn 2006/112/EG)

Artikel 44

De onder de voorwaarden van artikel 132, lid 1, onder i), van Richtlijn 2006/112/EG verrichte diensten inzake beroepsopleiding of -herscholing omvatten onderwijs dat rechtstreeks verband houdt met een vak of een beroep, en onderwijs met het oog op het voor beroepsdoeleinden verwerven of op peil houden van kennis. De duur van een opleiding of herscholing is hierbij van geen belang.

AFDELING 2

Vrijstellingen ten gunste van andere activiteiten

(Artikelen 135, 136 en 137 van richtlijn 2006/112/EG)

Artikel 45

De in artikel 135, lid 1, onder e), van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op platinum nobles.

AFDELING 3

Vrijstellingen bij invoer

(Artikelen 143, 144 en 145 van richtlijn 2006/112/EG)

Artikel 46

De in artikel 144 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde vrijstelling is van toepassing op vervoerdiensten die samenhangen met de invoer van roerende goederen in het kader van een woonplaatsverandering.

AFDELING 4

Vrijstellingen bij uitvoer

(Artikelen 146 en 147 van richtlijn 2006/112/EG)

Artikel 47

Onder de in artikel 146, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde „vervoermiddelen voor privégebruik” vallen vervoermiddelen die voor niet-zakelijke doeleinden worden gebruikt door andere dan natuurlijke personen, zoals publiekrechtelijke lichamen in de zin van artikel 13 van die richtlijn en verenigingen.

Artikel 48

Om te bepalen of de maximumwaarde die een lidstaat vaststelt, als voorwaarde voor de vrijstelling van de levering van goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, overeenkomstig artikel 147, lid 1, eerste alinea, onder c), van Richtlijn 2006/112/EG is overschreden, moet de berekening gebeuren op basis van de factuurwaarde. De samengetelde waarde van meerdere goederen mag slechts worden gebruikt indien al deze goederen zijn vermeld op dezelfde factuur van dezelfde belastingplichtige die de goederen aan dezelfde afnemer levert.

AFDELING 5

Vrijstellingen voor bepaalde met uitvoer gelijkgestelde handelingen

(Artikelen 151 en 152 van richtlijn 2006/112/EG)

Artikel 49

De vrijstelling bedoeld in artikel 151 van Richtlijn 2006/112/EG is ook van toepassing op elektronische diensten wanneer deze worden verricht door een belastingplichtige op wie de in de artikelen 357 tot en met 369 van die richtlijn bedoelde bijzondere regeling voor langs elektronische weg verrichte diensten van toepassing is.

Artikel 50

1.   Om een lichaam dat wordt opgericht als een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) als bedoeld in Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) (8), voor de toepassing van artikel 143, lid 1, punt g), en artikel 151, lid 1, eerste alinea, punt b), van Richtlijn 2006/112/EG als een internationale instelling te kunnen erkennen, moet elk van de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

het vormt een afzonderlijke rechtspersoon met volledige handelingsbevoegdheid;

b)

het is opgericht naar en onderworpen aan het recht van de Europese Unie;

c)

tot de leden behoren lidstaten en, in voorkomend geval, derde landen en intergouvernementele organisaties, maar geen particuliere lichamen;

d)

het heeft specifieke en legitieme doelstellingen die gezamenlijk worden nagestreefd en in hoofdzaak een niet-economisch karakter hebben.

2.   De vrijstelling bedoeld in artikel 143, lid 1, punt g), en artikel 151, lid 1, eerste alinea, punt b), van Richtlijn 2006/112/EG is van toepassing op een ERIC als bedoeld in lid 1 wanneer dit door de gastlidstaat als internationale instelling erkend is.

De beperkingen en voorwaarden voor een dergelijke vrijstelling worden vastgesteld in een overeenkomstig artikel 5, lid 1, punt d), van Verordening (EG) nr. 723/2009 gesloten overeenkomst tussen de leden van het ERIC. Voor goederen die niet worden verzonden of vervoerd naar een plaats buiten de lidstaat waar de levering van deze goederen wordt verricht, evenals voor diensten, kan de vrijstelling worden verleend in de vorm van teruggaaf van de btw overeenkomstig artikel 151, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG.

Artikel 51

1.   Wanneer de afnemer van goederen of diensten in de Gemeenschap is gevestigd maar niet in de lidstaat waar de levering of de dienst wordt verricht, geldt het in bijlage II bij deze verordening opgenomen certificaat van vrijstelling van btw en/of van accijnzen, onverminderd de toelichtingen in de bijlage bij dat certificaat, als bevestiging dat de handeling mogelijk in aanmerking komt voor die vrijstelling krachtens artikel 151 van Richtlijn 2006/112/EG.

Bij gebruikmaking van dat certificaat kan de lidstaat van vestiging van de afnemer van de goederen of de diensten besluiten of hij van een gemeenschappelijk certificaat van vrijstelling van btw en accijnzen dan wel van twee onderscheiden certificaten gebruik maakt.

2.   Het in lid 1 bedoelde certificaat wordt afgestempeld door de bevoegde autoriteiten van de gastlidstaat. Wanneer de goederen of diensten evenwel bestemd zijn voor officieel gebruik, kunnen de lidstaten de afnemer onder door hen vast te stellen voorwaarden ontheffen van de verplichting het certificaat te laten afstempelen. Die ontheffing kan in geval van misbruik worden ingetrokken.

De lidstaten delen de Commissie mee welk contactpunt is aangewezen ter aanduiding van de diensten die het certificaat kunnen afstempelen, alsook in welke mate zij ontheffing verlenen van de verplichting tot afstempeling van het certificaat. De Commissie brengt de van de lidstaten ontvangen gegevens ter kennis van de andere lidstaten.

3.   Wanneer de vrijstelling direct wordt verleend in de lidstaat waar de levering of de dienst wordt verricht, verlangt de leverancier of dienstverrichter dat zijn afnemer hem het in lid 1 van dit artikel bedoelde certificaat bezorgt en houdt hij dit bij in zijn administratie. Wanneer de vrijstelling wordt verleend in de vorm van teruggaaf van de btw overeenkomstig artikel 151, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG, wordt het certificaat gehecht aan het verzoek om teruggaaf dat bij de betrokken lidstaat wordt ingediend.

HOOFDSTUK IX

AFTREK

(TITEL X VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)

Artikel 52

Wanneer de lidstaat van invoer een elektronisch systeem voor het vervullen van de douaneformaliteiten heeft ingevoerd, omvat het begrip „document waaruit de invoer blijkt” in artikel 178, onder e), van Richtlijn 2006/112/EG eveneens de elektronische versie van dergelijke documenten, mits de uitoefening van het recht op aftrek kan worden gecontroleerd.

HOOFDSTUK X

VERPLICHTINGEN VAN DE BELASTINGPLICHTIGEN EN VAN BEPAALDE NIET-BELASTINGPLICHTIGE PERSONEN

(TITEL XI VAN RICHTLIJN 2006/112/EG)

AFDELING 1

Tegenover de schatkist tot voldoening van de belasting gehouden personen

Artikelen 192 bis tot en met 205 van Richtlijn 2006/112/EG

Artikel 53

1.   Voor de toepassing van artikel 192 bis van Richtlijn 2006/112/EG komt alleen in aanmerking een vaste inrichting van de belastingplichtige welke gekenmerkt wordt door een voldoende mate van duurzaamheid en een - wat personeel en technisch materieel betreft - geschikte structuur die het mogelijk maakt de goederenlevering of de dienst waarbij die inrichting betrokken is te verrichten.

2.   Wanneer een belastingplichtige een vaste inrichting heeft op het grondgebied van de lidstaat waar de btw is verschuldigd, wordt die vaste inrichting geacht niet betrokken te zijn bij de goederenlevering of dienst in de zin van artikel 192 bis, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG, tenzij het personeel en het technisch materieel van deze vaste inrichting door deze belastingplichtige worden ingezet voor handelingen die inherent zijn aan het verrichten van de belastbare goederenlevering of dienst in die lidstaat, vóór of tijdens die verrichting.

Wanneer de middelen van de vaste inrichting uitsluitend worden ingezet voor administratieve ondersteunende taken zoals boekhouding, facturering en schuldinvordering, worden zij niet geacht te worden ingezet voor het verrichten van de goederenlevering of dienst.

Wanneer een factuur evenwel wordt uitgereikt onder het btw-identificatienummer dat is toegekend door de lidstaat van de vaste inrichting, wordt die vaste inrichting geacht betrokken te zijn bij de in die lidstaat verrichte goederenlevering of dienst, tenzij het tegendeel is bewezen.

Artikel 54

Wanneer een belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd op het grondgebied van de lidstaat waar de btw verschuldigd is, is artikel 192 bis van Richtlijn 2006/112/EG niet van toepassing, ongeacht of die zetel betrokken is bij de door de belastingplichtige in die lidstaat verrichte goederenlevering of dienst.

AFDELING 2

Diverse bepalingen

(Artikelen 272 en 273 van Richtlijn 2006/112/EG)

Artikel 55

Voor de in artikel 262 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde handelingen zijn de belastingplichtigen aan wie overeenkomstig artikel 214 van die richtlijn een individueel btw-identificatienummer moet worden toegekend en voor btw-doeleinden geïdentificeerde niet-belastingplichtige rechtspersonen, wanneer zij als zodanig handelen, verplicht om aan de verrichters van voor hen bestemde goederenleveringen of diensten hun btw-identificatienummer mee te delen zodra dat nummer in hun bezit is.

Belastingplichtigen als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt b), van Richtlijn 2006/112/EG die overeenkomstig artikel 4, eerste alinea, van deze verordening ter zake van hun intracommunautaire verwervingen van goederen aanspraak op niet-belastbaarheid hebben, zijn niet verplicht hun individuele btw-identificatienummer mee te delen wanneer hun overeenkomstig artikel 214, lid 1, punt d) of punt e), van die richtlijn een btw-identificatienummer is toegekend.

HOOFDSTUK XI

BIJZONDERE REGELINGEN

AFDELING 1

Bijzondere regeling voor beleggingsgoud

(Artikelen 344 tot en met 356 van Richtlijn 2006/112/EG)

Artikel 56

De omschrijving „een door de goudmarkten aanvaard gewicht” als bedoeld in artikel 344, lid 1, onder 1), van Richtlijn 2006/112/EG, verwijst ten minste naar de in bijlage III bij deze verordening opgenomen eenheden en handelsgewichten.

Artikel 57

Met het oog op de vaststelling van de in artikel 345 van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde lijst van gouden munten verwijzen de begrippen „prijs” en „openmarktwaarde” als bedoeld in in artikel 344, lid 1, onder 2), van die richtlijn, naar de prijs en de openmarktwaarde op 1 april van elk jaar. Wanneer 1 april niet valt op een dag waarop deze waarden worden vastgesteld, worden de waarden gebruikt van de eerstvolgende dag waarop zij worden vastgesteld.

AFDELING 2

Bijzondere regeling voor niet in de gemeenschap gevestigde belastingplichtigen die langs elektronische weg diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen

(Artikelen 357 tot en met 369 van Richtlijn 2006/112/EG)

Artikel 58

Wanneer een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige die gebruik maakt van de bijzondere regeling voor langs elektronische weg verrichte diensten van de artikelen 357 tot en met 369 van Richtlijn 2006/112/EG, in de loop van een kalenderkwartaal aan ten minste één van de in artikel 363 van die richtlijn vastgestelde verwijderingscriteria voldoet, sluit de lidstaat van identificatie deze niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige uit van de bijzondere regeling. In dergelijke gevallen kan de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige op elk tijdstip gedurende dat kwartaal van de bijzondere regeling worden uitgesloten.

Ter zake van de langs elektronische weg verrichte diensten die verricht zijn vóór de verwijdering maar tijdens het kalenderkwartaal waarin de verwijdering geschiedde, dient de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige over het totale kwartaal een btw-aangifte in overeenkomstig artikel 364 van Richtlijn 2006/112/EG. De verplichting tot het indienen van deze aangifte laat de eventuele verplichting tot identificatie voor btw-doeleinden in een lidstaat volgens de gebruikelijke bepalingen onverlet.

Artikel 59

Elke aangifteperiode (kalenderkwartaal) in de zin van artikel 364 van Richtlijn 2006/112/EG is een afzonderlijke aangifteperiode.

Artikel 60

De bedragen op een overeenkomstig artikel 364 van Richtlijn 2006/112/EG ingediende btw-aangifte kunnen op een later tijdstip uitsluitend worden gewijzigd door middel van een wijziging van diezelfde aangifte en niet door middel van een verrekening op een volgende aangifte.

Artikel 61

Bedragen op btw-aangiften in het kader van de bijzondere regeling voor langs elektronische weg verrichte diensten van de artikelen 357 tot en met 369 van Richtlijn 2006/112/EG mogen niet worden afgerond op de dichtstbijzijnde hele monetaire eenheid. Het precieze btw-bedrag moet worden aangegeven en voldaan.

Artikel 62

De lidstaat van identificatie die een bedrag ontvangt dat hoger is dan het opgegeven bedrag in de btw-aangifte die is ingediend voor langs elektronische weg verrichte diensten in het kader van artikel 364 van Richtlijn 2006/112/EG, betaalt het teveel betaalde bedrag rechtstreeks aan de betrokken belastingplichtige terug.

Wanneer de lidstaat van identificatie een bedrag heeft ontvangen met betrekking tot een btw-aangifte die nadien onjuist blijkt te zijn, terwijl deze lidstaat dat bedrag reeds over de lidstaten van verbruik heeft verdeeld, maken deze lidstaten het te veel geïnde bedrag rechtstreeks over aan de niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige en stellen zij de lidstaat van identificatie in kennis van de vereiste aanpassing.

Artikel 63

De bedragen aan btw die overeenkomstig artikel 367 van Richtlijn 2006/112/EG zijn voldaan, hebben specifiek betrekking op de overeenkomstig artikel 364 van die richtlijn ingediende btw-aangifte. Eventuele latere wijzigingen van de betaalde bedragen kunnen slechts onder verwijzing naar de desbetreffende aangifte worden verricht en kunnen niet op een andere aangifte worden opgevoerd of op een volgende aangifte worden verrekend.

HOOFDSTUK XII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 64

Verordening (EG) nr. 1777/2005 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 65

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 juli 2011.

Hierbij geldt echter dat:

Artikel 3, punt a), artikel 11, lid 2, punt b), artikel 23, lid 1, en artikel 24, lid 1, van toepassing zijn vanaf 1 januari 2013.

Artikel 3, punt b), van toepassing is vanaf 1 januari 2015.

Artikel 11, lid 2, punt c), van toepassing is tot en met 31 december 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 maart 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

MATOLCSY Gy.


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  PB L 288 van 29.10.2005, blz. 1.

(3)  PB L 44 van 20.2.2008, blz. 11.

(4)  PB L 199 van 31.7.1985, blz. 1.

(5)  PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1.

(6)  PB L 326 van 21.11.1986, blz. 40.

(7)  PB L 44 van 20.2.2008, blz. 23.

(8)  PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1.


BIJLAGE I

Artikel 7 van de onderhavige verordening

1.

Punt 1) van bijlage II bij Richtlijn 2006/112/EG:

a)

hosting van websites en webpagina’s;

b)

geautomatiseerd onlineafstandsonderhoud van programma’s;

c)

afstandsbeheerssystemen;

d)

onlinegegevensopslag waarbij specifieke gegevens elektronisch worden opgeslagen en opgevraagd;

e)

onlinelevering van schijfruimte op verzoek.

2.

Punt 2) van bijlage II bij Richtlijn 2006/112/EG:

a)

toegang tot of downloaden van software met inbegrip van aankoop-/boekhoudprogramma’s en antivirussoftware plus bijwerkingen;

b)

software die voorkomt dat banneradvertenties op het scherm verschijnen, ook bekend als bannerblockers;

c)

downloaddrivers zoals software die de interface vormt tussen computers en randapparatuur, zoals printers;

d)

online geautomatiseerde installatie van filters op websites;

e)

online geautomatiseerde installatie van firewalls.

3.

Punt 3) van bijlage II bij Richtlijn 2006/112/EG:

a)

toegang tot of downloaden van desktopthema’s;

b)

toegang tot of downloaden van fotografische afbeeldingen of screensavers;

c)

gedigitaliseerde inhoud van boeken en andere elektronische publicaties;

d)

abonnering op onlinedagbladen en -tijdschriften;

e)

weblogs en websitestatistieken;

f)

onlinenieuws, -verkeersinformatie en -weerberichten;

g)

online-informatie die automatisch door de software wordt voortgebracht in antwoord op specifieke door de klant ingevoerde gegevens, zoals juridische en financiële gegevens, met inbegrip van gegevens zoals voortdurend geactualiseerde beursgegevens;

h)

beschikbaarstelling van advertentieruimte met inbegrip van banneradvertenties op een website/webpagina;

i)

gebruik van zoekmachines en internetadresboeken.

4.

Punt 4) van bijlage II bij Richtlijn 2006/112/EG:

a)

toegang tot of downloaden van muziek op computers en mobiele telefoons;

b)

toegang tot of downloaden van jingles, fragmenten, beltonen of andere klanken;

c)

toegang tot of downloaden van films;

d)

downloaden van spellen op computers en mobiele telefoons;

e)

toegang tot geautomatiseerde onlinespellen die afhankelijk zijn van het internet of soortgelijke elektronische netwerken en waarbij de spelers zich op afstand van elkaar bevinden.

5.

Punt 5) van bijlage II bij Richtlijn 2006/112/EG:

a)

geautomatiseerd afstandsonderwijs dat enkel over het internet of soortgelijke elektronische netwerken kan worden verstrekt en dat weinig of geen menselijk ingrijpen vergt, met inbegrip van virtuele klaslokalen, behalve wanneer het internet of het soortgelijke elektronische netwerk uitsluitend als een instrument voor de communicatie tussen de leraar en de leerling wordt gebruikt;

b)

werkboeken die door de leerling online worden ingevuld en automatisch worden gecorrigeerd, zonder menselijk ingrijpen.


BIJLAGE II

Artikel 51 van de onderhavige verordening

Image

Image

Toelichting

1.

Dit certificaat vormt voor de leverancier/dienstverrichter of erkende entrepothouder het bewijs dat de goederen die worden verzonden of geleverd aan dan wel de diensten die worden verricht voor de in artikel 151 van Richtlijn 2006/112/EG en artikel 13 van Richtlijn 2008/118/EG bedoelde instellingen/personen, van belastingen zijn vrijgesteld. Dit betekent derhalve dat voor elke leverancier/dienstverrichter of entrepothouder een certificaat dient te worden opgesteld. De leverancier/dienstverrichter of entrepothouder bewaart dit certificaat in zijn administratie overeenkomstig de wettelijke voorschriften die in zijn lidstaat van toepassing zijn.

2.

a)

De algemene specificatie van het te gebruiken papier is in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 164 van 1.7.1989, blz. 3, opgenomen.

Het papier van alle exemplaren is wit en de afmetingen van de formulieren zijn 210 x 297 millimeter, waarbij een afwijking in de lengte van ten hoogste 5 millimeter minder of 8 millimeter meer is toegestaan.

Voor een vrijstelling van accijnzen wordt het certificaat in twee exemplaren opgesteld:

één exemplaar wordt door de afzender bewaard;

één exemplaar vergezelt het transport van de aan accijnzen onderworpen goederen.

b)

De niet gebruikte ruimte in vak 5.B. wordt doorgehaald zodat niets kan worden toegevoegd.

c)

Het document moet op leesbare wijze worden ingevuld en zodanig dat niets kan worden uitgewist. In het formulier mogen geen doorhalingen of overschrijvingen voorkomen. Het document wordt in een door de gastlidstaat erkende taal ingevuld.

d)

Indien in de omschrijving van de goederen en/of diensten (vak 5.B. van het certificaat) naar een bestelbon wordt verwezen die in een andere dan de door de gastlidstaat erkende taal is gesteld, dient de begunstigde instelling/persoon een vertaling bij te voegen.

e)

Indien het certificaat zelf in een andere taal dan een door de lidstaat van de leverancier/dienstverrichter of entrepothouder erkende taal is opgesteld, dient de begunstigde instelling/persoon een vertaling bij te voegen van de gegevens die op de in vak 5.B. bedoelde goederen en diensten betrekking hebben.

f)

Onder erkende taal wordt verstaan een van de officiële talen van de betrokken lidstaat of een andere officiële taal van de Unie waarvan deze lidstaat verklaart dat zij voor dit doel kan worden gebruikt.

3.

Met de verklaring in vak 3 van het certificaat verstrekt de begunstigde instelling/persoon de voor de beoordeling van het verzoek om vrijstelling in de gastlidstaat vereiste gegevens.

4.

Met haar verklaring in vak 4 van het certificaat bevestigt de instelling de in de vakken 1 en 3 a) van het document vermelde gegevens en bevestigt zij dat de begunstigde persoon een personeelslid van de instelling is.

5.

a)

De verwijzing naar de bestelbon (vak 5.B. van het certificaat) bevat ten minste de datum en het nummer van de bestelling. De bestelbon dient alle in vak 5 van het certificaat voorkomende gegevens te bevatten. Indien het certificaat door de bevoegde autoriteit van de gastlidstaat dient te worden afgestempeld, wordt de bestelbon eveneens afgestempeld.

b)

De vermelding van het accijnsidentificatienummer zoals bedoeld in artikel 22, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 2073/2004 van de Raad van 16 november 2004 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen is facultatief; de vermelding van het btw-identificatienummer is verplicht.

c)

De valuta’s worden aangeduid door middel van een drielettercode die in overeenstemming is met de norm van ISO-code 4217 van de Internationale Organisatie voor Normalisatie (1).

6.

De vorengenoemde verklaring van de begunstigde instelling/persoon wordt in vak 6 gewaarmerkt door het stempel van de bevoegde autoriteit van de gastlidstaat. Deze autoriteit kan zijn instemming afhankelijk maken van de goedkeuring van een andere autoriteit in deze lidstaat. Deze goedkeuring dient door de bevoegde belastingdienst te worden verkregen.

7.

Ter vereenvoudiging van de procedure kan de bevoegde autoriteit de begunstigde instelling ontheffen van de verplichting het document te laten afstempelen wanneer de goederen of diensten voor officieel gebruik bestemd zijn. De begunstigde instelling maakt van deze ontheffing melding in vak 7 van het certificaat.


(1)  Ter informatie enige voorbeelden van gangbare valutacodes: EUR (euro), BGN (Bulgaarse lev), CZK (Tsjechische kroon), DKK (Deense kroon), GBP (Brits pond), HUF (Hongaarse forint), LTL (Litouwse litas), PLN (Poolse zloty), RON (Roemeense leu), SEK(Zweedse kroon), USD (Amerikaanse dollar).


BIJLAGE III

Artikel 56 van de onderhavige verordening

Eenheid

Handelsgewichten

Kg

12,5/1

Gram

500/250/100/50/20/10/5/2,5/2

Once (1 oz = 31,1035 g)

100/10/5/1/1/2/1/4

Taël (1 taël = 1,193 oz.) (1)

10/5/1

Tola (10 tola = 3,75 oz.) (2)

10


(1)  Taël = een traditionele Chinese gewichtseenheid. De nominale zuiverheid van een taëlstaaf bedraagt in Hongkong 990, maar in Taiwan kunnen staven van 5 en 10 taël een zuiverheid van 999,9 hebben.

(2)  Tola = een traditionele Indiase gewichtseenheid voor goud. In zijn meest gangbare verschijningsvorm heeft een staaf een gewicht van 10 tola en een zuiverheid van 999.


BIJLAGE IV

Transponeringstabel

Verordening (EG) nr. 1777/2005

Deze verordening

Hoofdstuk I

Hoofdstuk I

Artikel 1

Artikel 1

Hoofdstuk II

Hoofdstukken III en IV

Afdeling 1 van hoofdstuk II

Hoofdstuk III

Artikel 2

Artikel 5

Afdeling 2 van hoofdstuk II

Hoofdstuk IV

Artikel 3, lid 1

Artikel 9

Artikel 3, lid 2

Artikel 8

Hoofdstuk III

Hoofdstuk V

Afdeling 1 van hoofdstuk III

Afdeling 4 van hoofdstuk V

Artikel 4

Artikel 28

Afdeling 2 van hoofdstuk III

Afdeling 4 van hoofdstuk V

Artikel 5

Artikel 34

Artikel 6

Artikelen 29 en 41

Artikel 7

Artikel 26

Artikel 8

Artikel 27

Artikel 9

Artikel 30

Artikel 10

Artikel 38, lid 2, onder b) en c)

Artikel 11, leden 1 en 2

Artikel 7, leden 1 en 2

Artikel 12

Artikel 7, lid 3

Hoofdstuk IV

Hoofdstuk VI

Artikel 13

Artikel 42

Hoofdstuk V

Hoofdstuk VIII

Afdeling 1 van hoofdstuk V

Afdeling 1 van hoofdstuk VIII

Artikel 14

Artikel 44

Artikel 15

Artikel 45

Afdeling 2 van hoofdstuk V

Afdeling 4 van hoofdstuk VIII

Artikel 16

Artikel 47

Artikel 17

Artikel 48

Hoofdstuk VI

Hoofdstuk IX

Artikel 18

Artikel 52

Hoofdstuk VII

Hoofdstuk XI

Artikel 19, lid 1

Artikel 56

Artikel 19, lid 2

Artikel 57

Artikel 20, lid 1

Artikel 58

Artikel 20, lid 2

Artikel 62

Artikel 20, lid 3, eerste alinea

Artikel 59

Artikel 20, lid 3, tweede alinea

Artikel 60

Artikel 20, lid 3, derde alinea

Artikel 63

Artikel 20, lid 4

Artikel 61

Hoofdstuk VIII

Afdeling 3 van hoofdstuk V

Artikel 21

Artikel 16

Artikel 22

Artikel 14

Hoofdstuk IX

Hoofdstuk XII

Artikel 23

Artikel 65

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III


23.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/23


VERORDENING (EU) Nr. 283/2011 VAN DE COMMISSIE

van 22 maart 2011

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 633/2007 wat de in artikel 7 vermelde overgangsbepalingen betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging (de interoperabiliteitsverordening) (1), en met name artikel 3, lid 5,

Gezien Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim (de kaderverordening) (2), en met name artikel 8, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De toepassing van een protocol voor de overdracht van vluchtberichten heeft als doel vluchtgegevens uit te wisselen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1032/2006 van de Commissie van 6 juli 2006 tot vaststelling van de eisen voor automatische systemen voor de uitwisseling van vluchtgegevens met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden (3).

(2)

Om te voldoen aan de eisen van bijlage I, punt 6, bij Verordening (EG) nr. 633/2007 van de Commissie van 7 juni 2007 tot vaststelling van de eisen voor de toepassing van een protocol voor de overdracht van vluchtberichten met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden (4) moeten sommige lidstaten of verleners van luchtvaartnavigatiediensten niet alleen hun „Internet Protocol”-netwerk (IP-netwerk) updaten, maar ook een groot gedeelte van hun vluchtgegevenssystemen en netwerkinfrastructuur. De actualisering van deze systemen vóór 20 april 2011 kan aanzienlijke financiële gevolgen hebben voor de betrokken lidstaten of verleners van luchtnavigatiediensten; passende overgangsbepalingen moeten er dan ook toe bijdragen dat de kosten tot een minimum beperkt blijven.

(3)

Tijdens de geldigheidsperiode van de overgangsbepalingen moeten de betrokken lidstaten of verleners van luchtnavigatiediensten de nodige maatregelen toepassen om de interoperabiliteit binnen het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer (hierna „EATMN” genoemd) te garanderen.

(4)

Verordening (EG) nr. 633/2007 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Single Sky Comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In Verordening (EG) nr. 633/2007 worden de eerste twee alinea’s van artikel 7 genummerd en worden de volgende leden 3, 4 en 5 toegevoegd:

„3.   Als een lidstaat of een verlener van luchtnavigatiediensten een protocol voor de overdracht van vluchtberichten tussen zijn systemen ontwikkelt in het kader van de toepassing van Verordening (EG) nr. 1032/2006, moeten de in artikel 1, lid 2, onder a) en b), vermelde systemen uiterlijk op 31 december 2012 voldoen aan de eisen van bijlage I.

4.   Als een lidstaat of een verlener van luchtnavigatiediensten daartoe vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening een bindende overeenkomst heeft gelast of ondertekend of een protocol voor de overdracht van vluchtberichten heeft ontwikkeld voor de in artikel 1, lid 2, onder a) en b), vermelde systemen, zodat de naleving van de in bijlage I, punt 6, vermelde eisen niet kan worden gegarandeerd, mag de verlener van luchtnavigatiediensten of de militaire luchtverkeersleidingseenheid tot en met 31 december 2014 andere versies van het internetprotocol gebruiken voor peer-to-peer-communicatie tussen zijn/haar systemen.

Die lidstaten en verleners van luchtnavigatiediensten moeten erop toezien dat alle peer-to-peer-communicatie tussen hun systemen en die van andere lidstaten of verleners van luchtnavigatiediensten beantwoorden aan de eisen van bijlage I, tenzij overeenkomstig een bilaterale overeenkomst die vóór 20 april 2011 is gesloten, andere versies van het internetprotocol mogen worden gebruikt tijdens een overgangsperiode die uiterlijk op 31 december 2014 afloopt.

5.   De in de leden 3 en 4 bedoelde lidstaten dienen de Commissie vóór 20 april 2011 gedetailleerde informatie te verstrekken over de maatregelen die de verleners van luchtnavigatiediensten of de militaire luchtverkeersleidingseenheden hebben genomen om de interoperabiliteit van de in artikel 1, lid 2, onder a) en b), vermelde systemen binnen het EATMN te garanderen.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26.

(2)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.

(3)  PB L 186 van 7.7.2006, blz. 27.

(4)  PB L 146 van 8.6.2007, blz. 7.


23.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/25


VERORDENING (EU) Nr. 284/2011 VAN DE COMMISSIE

van 22 maart 2011

tot vaststelling van specifieke voorwaarden en gedetailleerde procedures voor de invoer van keukengerei van polyamide- of melaminekunststof van oorsprong of verzonden uit de Volksrepubliek China en de Speciale Administratieve Regio Hongkong van de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name artikel 48, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Richtlijn 2002/72/EG van de Commissie (2) zijn specifieke voorwaarden vastgesteld voor materialen en voorwerpen van kunststof bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen, met in begrip van voorschriften betreffende de samenstelling, alsmede beperkingen en specificaties van stoffen die daarin mogen worden gebruikt.

(2)

Bij het systeem voor snelle waarschuwingen over levensmiddelen en diervoeders, ingesteld uit hoofde van artikel 50 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (3), zijn verschillende kennisgevingen en waarschuwingen binnengekomen over materialen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen, die vanuit de Volksrepubliek China (hierna „China” genoemd) en de Speciale Administratieve Regio Hongkong van de Volksrepubliek China (hierna „Hongkong” genoemd) in de Unie zijn ingevoerd en die hoeveelheden chemische stoffen aan levensmiddelen of simulanten voor levensmiddelen afgeven die niet aan de wetgeving van de Unie voldoen.

(3)

Deze kennisgevingen en waarschuwingen hebben voornamelijk betrekking op keukengerei van polyamide- of melaminekunststof dat niet aan de voorschriften betreffende de afgifte van primaire aromatische aminen en formaldehyde in levensmiddelen voldoet, zoals vastgelegd in respectievelijk bijlage V, deel A, en bijlage II, deel A, bij Richtlijn 2002/72/EG.

(4)

Primaire aromatische aminen (hierna „PAA’s” genoemd) zijn een groep verbindingen waarvan sommige kankerverwekkend zijn, terwijl andere vermoedelijk kankerverwekkend zijn. Als gevolg van de aanwezigheid van verontreinigingen of afbraakproducten kunnen PAA’s voorkomen in materialen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen.

(5)

Er is gemeld dat polyamide keukengerei van oorsprong of verzonden uit China en Hongkong veel PAA’s aan levensmiddelen afgeeft.

(6)

In Richtlijn 2002/72/EG wordt het gebruik van formaldehyde bij de vervaardiging van kunststoffen toegelaten, op voorwaarde dat deze kunststoffen ten hoogste 15 mg/kg formaldehyde aan levensmiddelen afgeven (specifieke migratielimiet (SML) uitgedrukt als totaal aan formaldehyde en hexamethyleentetramine).

(7)

Er is gemeld dat melamine keukengerei van oorsprong of verzonden uit China en Hongkong meer formaldehyde aan levensmiddelen afgeeft dan is toegelaten.

(8)

In de afgelopen jaren heeft de Commissie verschillende initiatieven genomen om de kennis van de in de wetgeving van de Unie vastgelegde voorschriften voor materialen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen die in de Unie worden ingevoerd, te vergroten, waaronder cursussen voor Chinese controleautoriteiten en de betrokken bedrijfstak.

(9)

Ondanks deze initiatieven zijn uit de inspectiebezoeken van het Voedsel- en Veterinair Bureau aan China en Hongkong in 2009 ernstige tekortkomingen gebleken in het systeem voor officiële controles betreffende kunststof materialen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen en bedoeld voor invoer in de Unie en voldoen grote hoeveelheden gecontroleerd keukengerei van polyamide- of melaminekunststof van oorsprong of verzonden uit China en Hongkong nog steeds niet aan de wettelijke voorschriften van de Unie.

(10)

In Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn specifieke voorwaarden vastgesteld voor materialen en voorwerpen bestemd om rechtstreeks of onrechtstreeks met levensmiddelen in contact te komen, met inbegrip van bepaalde algemene en specifieke voorschriften waaraan deze materialen en voorwerpen moeten voldoen. Ingevolge artikel 24 van die verordening voeren de lidstaten officiële controles uit om de naleving van die verordening af te dwingen, overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de wet- en regelgeving van de Unie inzake officiële controles van levensmiddelen en diervoeders. Deze bepalingen zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 882/2004.

(11)

Meer in het bijzonder is in artikel 48, lid 1, van Verordening (EG) nr. 882/2004 bepaald dat voor zover de voorwaarden en gedetailleerde procedures die bij de invoer van goederen uit derde landen moeten worden nageleefd, niet in de wetgeving van de Unie zijn vastgelegd, deze, indien nodig, door de Commissie kunnen worden vastgesteld.

(12)

Artikel 48, lid 2, van Verordening (EG) nr. 882/2004 voorziet in de mogelijkheid om voor specifieke producten uit bepaalde derde landen speciale invoervoorwaarden op te leggen, gelet op de eventueel aan die producten verbonden risico’s.

(13)

Om de mogelijke gezondheidsrisico’s van keukengerei van polyamide- of melaminekunststof van oorsprong of verzonden uit China en Hongkong tot het uiterste terug te brengen, moet elke zending van dergelijke producten vergezeld gaan van passende documenten, met inbegrip van analyseresultaten waaruit blijkt dat de zending aan de voorschriften voor de afgifte van PAA’s en formaldehyde voldoet, zoals vastgelegd in Richtlijn 2002/72/EG.

(14)

Om de controle van keukengerei van polyamide- of melaminekunststof van oorsprong of verzonden uit China en Hongkong doeltreffender te organiseren, moeten de importeurs of hun vertegenwoordigers de komst en de aard van de zendingen vooraanmelden. Zo moeten ook de lidstaten de mogelijkheid hebben specifieke eerste punten van binnenkomst aan te wijzen, waar zendingen van dit keukengerei de Unie mogen binnenkomen. Deze informatie moet openbaar toegankelijk zijn.

(15)

Om bij de controle van keukengerei van polyamide- of melaminekunststof van oorsprong of verzonden uit China en Hongkong op EU-niveau een zekere uniformiteit te waarborgen, moet in deze verordening de procedure voor officiële controles, zoals gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 882/2004, worden gedefinieerd. Deze controles moeten een documentencontrole, een overeenstemmingscontrole en een materiële controle omvatten.

(16)

Indien tijdens de materiële controle wordt vastgesteld dat het keukengerei niet aan de voorschriften voldoet, moeten de lidstaten de Commissie daarvan onmiddellijk via het systeem voor snelle waarschuwingen over levensmiddelen en diervoeders in kennis stellen.

(17)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben in specifieke gevallen verder vervoer van zendingen keukengerei van polyamide- of melaminekunststof van oorsprong of verzonden uit China en Hongkong vanaf het eerste punt van binnenkomst toe te laten, op voorwaarde dat er met de bevoegde autoriteit op het punt van bestemming regelingen zijn getroffen om in afwachting van de resultaten van de materiële controles de traceerbaarheid van de zendingen te waarborgen, zodat de bevoegde autoriteit het proces van de invoer van dergelijke zendingen doelmatig en correct kan afhandelen.

(18)

Keukengerei van polyamide- of melaminekunststof van oorsprong of verzonden uit China en Hongkong mag uitsluitend in het vrije verkeer worden gebracht, zodra alle controles zijn voltooid en de resultaten bekend zijn. Het resultaat van de controles moet daarom aan de douaneautoriteiten ter beschikking worden gesteld, voordat de goederen in het vrije verkeer kunnen worden gebracht.

(19)

Er moet een procedure worden ingesteld voor de registratie van de informatie die bij deze controles wordt verkregen. Deze informatie moet geregeld bij de Commissie worden ingediend.

(20)

De bepalingen van deze verordening moeten periodiek opnieuw worden bezien, waarbij rekening moet worden gehouden met de van de lidstaten ontvangen informatie.

(21)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden specifieke voorwaarden en gedetailleerde procedures vastgesteld voor de invoer van keukengerei van polyamide- of melaminekunststof van oorsprong of verzonden uit de Volksrepubliek China (hierna „China” genoemd) en de Speciale Administratieve Regio Hongkong van de Volksrepubliek China (hierna Hongkong genoemd).

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „kunststof keukengerei”: kunststof materialen zoals omschreven in artikel 1, leden 1 en 2, van Richtlijn 2002/72/EG die onder GN-code ex 3924 10 00 vallen;

b)   „zending”: een hoeveelheid keukengerei van polyamide- of melaminekunststof die onder hetzelfde document of dezelfde documenten valt, met hetzelfde vervoermiddel wordt vervoerd en uit hetzelfde derde land afkomstig is;

c)   „bevoegde autoriteiten”: de overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 882/2004 aangewezen bevoegde autoriteiten van de lidstaten;

d)   „eerste punt van binnenkomst”: het punt waar een zending in de Unie wordt binnengebracht;

e)   „documentencontrole”: de controle van de in artikel 3 van deze verordening bedoelde documenten;

f)   „overeenstemmingscontrole”: een visuele inspectie om na te gaan of de begeleidende documenten wel degelijk overeenstemmen met de inhoud van de zending;

g)   „materiële controle”: bemonstering voor analyse en laboratoriumonderzoek en alle overige controles die nodig zijn om na te gaan of aan de in Richtlijn 2002/72/EG vastgelegde voorschriften voor de afgifte van PAA’s en formaldehyde is voldaan.

Artikel 3

Invoervoorschriften

1.   Keukengerei van polyamide- of melaminekunststof van oorsprong of verzonden uit China en Hongkong mag uitsluitend in de lidstaten worden ingevoerd, indien de importeur voor elke zending bij de bevoegde autoriteit een naar behoren ingevulde verklaring indient dat deze aan de voorschriften betreffende de afgifte van primaire aromatische aminen en formaldehyde voldoet zoals vastgelegd in respectievelijk bijlage V, deel A, en bijlage II, deel A, bij Richtlijn 2002/72/EG. Keukengerei van polyamide- of melaminekunststof van oorsprong of verzonden uit China en Hongkong mag uitsluitend in de lidstaten worden ingevoerd, indien de importeur voor elke zending een verklaring indient dat deze aan de voorschriften betreffende de afgifte van primaire aromatische aminen en formaldehyde voldoet zoals vastgelegd in respectievelijk bijlage V, deel A, en bijlage II, deel A, bij Richtlijn 2002/72/EG.

2.   In de bijlage bij deze verordening is een model van de in lid 1 bedoelde verklaring opgenomen. De verklaring moet worden opgesteld in de officiële taal of in één van de officiële talen van de lidstaat waar de zending wordt ingevoerd.

3.   De in lid 1 bedoelde verklaring gaat vergezeld van een laboratoriumrapport met:

a)

wat polyamide keukengerei betreft, analyseresultaten waaruit blijkt dat geen primaire aromatische aminen in een detecteerbare hoeveelheid aan levensmiddelen of simulanten worden afgegeven. De grenswaarde geldt voor de som van de primaire aromatische aminen. Voor analysedoeleinden is de grenswaarde voor primaire aromatische aminen 0,01 mg/kg levensmiddel of simulant;

b)

wat melamine keukengerei betreft, analyseresultaten waaruit blijkt dat ten hoogste 15 mg formaldehyde per kg levensmiddel aan levensmiddelen of simulanten wordt afgegeven.

4.   De bevoegde autoriteit geeft in de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde verklaring aan of de goederen al dan niet worden geaccepteerd om in het vrije verkeer te worden gebracht, al naar gelang zij aan de voorwaarden van Richtlijn 2002/72/EG voldoen, zoals vastgesteld in lid 1.

Artikel 4

Vooraanmelding van zendingen

Importeurs of hun vertegenwoordigers stellen de bevoegde autoriteit op het eerste punt van binnenkomst ten minste twee werkdagen van tevoren in kennis van de vermoedelijke datum en tijd van de fysieke aankomst van zendingen van oorsprong of verzonden uit China en Hongkong.

Artikel 5

Kennisgeving van het eerste punt van binnenkomst

Wanneer lidstaten besluiten voor zendingen van oorsprong of verzonden uit China en Hongkong specifieke eerste punten van binnenkomst aan te wijzen, publiceren zij op internet een actuele lijst van deze punten en stellen zij de Commissie in kennis van het desbetreffende internetadres.

De Commissie zal op haar website ter informatie de links naar de nationale lijsten van specifieke eerste punten van binnenkomst publiceren.

Artikel 6

Controles op het eerste punt van binnenkomst

1.   De bevoegde autoriteit op het eerste punt van binnenkomst:

a)

voert binnen twee werkdagen na aankomst voor alle zendingen een documentencontrole uit;

b)

voert overeenstemmings- en materiële controles uit, met inbegrip van een laboratoriumanalyse van 10 % van de zendingen, op zodanige wijze dat de importeurs of hun vertegenwoordigers niet kunnen voorspellen of een specifieke zending aan die controles zal worden onderworpen; de resultaten van de materiële controles moeten zo spoedig als technisch mogelijk is beschikbaar zijn.

2.   Indien uit de in lid 1, onder b), bedoelde laboratoriumanalyse blijkt dat het keukengerei niet aan de voorschriften voldoet, moeten de bevoegde autoriteiten de Commissie onmiddellijk via het uit hoofde van artikel 50 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ingestelde systeem voor snelle waarschuwingen over levensmiddelen en diervoeders in kennis stellen van de resultaten.

Artikel 7

Verder vervoer

De bevoegde autoriteit op het eerste punt van binnenkomst mag in afwachting van de resultaten van de in artikel 6, lid 1, onder b), bedoelde controles het verdere vervoer van zendingen van oorsprong of verzonden uit China en Hongkong toelaten.

Indien de bevoegde autoriteit de in de eerste alinea bedoelde toestemming verleent, stelt zij de bevoegde autoriteit op het punt van bestemming daarvan in kennis en verstrekt zij een kopie van de in de bijlage vastgestelde verklaring die overeenkomstig artikel 3 naar behoren is ingevuld, en de resultaten van de in artikel 6, lid 1, onder b), bedoelde controles, zodra deze beschikbaar zijn.

De lidstaten zorgen ervoor dat passende regelingen worden getroffen om te waarborgen dat de zendingen voortdurend onder de controle van de bevoegde autoriteiten blijven en dat deze in afwachting van de resultaten van de in artikel 6, lid 1, onder b), bedoelde controles op geen enkele manier kunnen worden gemanipuleerd.

Artikel 8

Vrijgave voor het vrije verkeer

Alvorens keukengerei van polyamide- of melaminekunststof van oorsprong of verzonden uit China en Hongkong in het vrije verkeer mag worden gebracht, moet de in de bijlage vastgestelde verklaring die overeenkomstig artikel 3 naar behoren is ingevuld, bij de douaneautoriteiten worden ingediend.

Artikel 9

Rapportering aan de Commissie

1.   Bij de uitvoering van de in artikel 6, lid 1, bedoelde controles registreren de bevoegde autoriteiten de volgende informatie:

a)

de gegevens van elke gecontroleerde zending, met inbegrip van:

i)

de omvang, d.w.z. het aantal artikelen,

ii)

het land van oorsprong;

b)

het aantal zendingen waarvan monsters zijn genomen voor analyse;

c)

de resultaten van de in artikel 6 bedoelde controles.

2.   De lidstaten dienen vier maal per jaar vóór het einde van de maand volgende op elk kwartaal bij de Commissie een verslag in met de in lid 1 bedoelde informatie.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing vanaf 1 juli 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 220 van 15.8.2002, blz. 18.

(3)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(4)  PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4.


BIJLAGE

Verklaring die moet worden verstrekt bij elke zending keukengerei van polyamide- of melaminekunststof van oorsprong of verzonden uit de Volksrepubliek China en de Speciale Administratieve Regio Hongkong van de Volksrepubliek China

Image


23.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/30


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 285/2011 VAN DE COMMISSIE

van 22 maart 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 maart 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

ET

73,9

IL

82,8

JO

71,2

MA

53,4

TN

115,9

TR

90,5

ZZ

81,3

0707 00 05

EG

170,1

JO

110,6

TR

149,2

ZZ

143,3

0709 90 70

MA

38,2

TR

114,2

ZZ

76,2

0805 10 20

EG

54,3

IL

76,5

MA

51,2

TN

56,9

TR

73,7

ZZ

62,5

0805 50 10

EG

66,4

MA

45,2

TR

49,2

ZZ

53,6

0808 10 80

AR

91,7

BR

92,1

CA

88,7

CL

98,0

CN

99,3

MK

50,2

US

137,9

UY

66,1

ZZ

90,5

0808 20 50

AR

91,9

CL

80,1

CN

58,3

US

79,9

ZA

97,1

ZZ

81,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

23.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/32


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 2 maart 2011

tot wijziging van Beschikking 2008/458/EG tot vaststelling van regels voor de uitvoering van Beschikking nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”, wat betreft de beheers- en controlesystemen van de lidstaten, de regels voor administratief en financieel beheer en de subsidiabiliteit van de uitgaven voor door het Fonds medegefinancierde projecten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 1159)

(Slechts de teksten in de Bulgaarse, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal zijn authentiek)

(2011/177/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot instelling van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” (1), en met name artikel 23 en artikel 35, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het licht van de ervaring die is opgedaan sinds het opstarten van het Europees Terugkeerfonds, is het nodig de verplichtingen van Beschikking 2008/458/EG van de Commissie (2) inzake transparantie, gelijke behandeling en non-discriminatie bij de uitvoering van projecten te verduidelijken.

(2)

De lidstaten moeten verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van hun jaarprogramma’s. Het is bijgevolg nodig duidelijk te maken welke informatie de lidstaten moeten verstrekken.

(3)

Om de administratieve lasten voor de lidstaten te beperken en een grotere rechtszekerheid te bieden, moeten de voorschriften inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven voor acties die worden medegefinancierd door het Europees Terugkeerfonds, worden vereenvoudigd en verduidelijkt.

(4)

De meeste wijzigingen van dit besluit zouden onmiddellijk van kracht moeten worden. Gezien het feit dat de jaarprogramma’s voor 2009 en 2010 lopende zijn, moeten de herziene voorschriften inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven voor acties die worden medegefinancierd door het Europees Terugkeerfonds, evenwel ingaan vanaf het jaarprogramma 2011. De lidstaten moeten echter de mogelijkheid krijgen om onder bepaalde voorwaarden deze voorschriften al eerder toe te passen.

(5)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, is de basisbeschikking en derhalve ook dit besluit bindend voor het Verenigd Koninkrijk.

(6)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, is de basisbeschikking en derhalve ook dit besluit bindend voor Ierland.

(7)

Overeenkomstig artikel 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, is dit besluit niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

(8)

De maatregelen waarin dit besluit voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het gemeenschappelijk comité „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” dat is ingesteld bij Beschikking nr. 574/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” (3).

(9)

Beschikking 2008/458/EG dient bijgevolg dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 2008/458/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 9, lid 1, wordt de tweede zin vervangen door:

„Alle belangrijke wijzigingen van de inhoud van oproepen tot het indienen van voorstellen worden op dezelfde wijze bekendgemaakt.”.

2)

Artikel 11 komt als volgt te luiden:

„Artikel 11

Uitvoeringsopdrachten

Bij het gunnen van opdrachten voor de uitvoering van de projecten handelen de staat, de territoriale lichamen, publiekrechtelijke instellingen en verenigingen gevormd door één of meer van deze lichamen of meerdere van deze publiekrechtelijke instellingen in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving en beginselen van de Unie en de lidstaten inzake openbare aanbestedingen.

Andere entiteiten dan de in de eerste alinea genoemde, gunnen opdrachten voor de uitvoering van de projecten na voldoende publiciteit, ten einde de beginselen van transparantie, non-discriminatie en gelijke behandeling na te leven. Opdrachten van een waarde van minder dan 100 000 EUR kunnen worden gegund mits de betrokken entiteit ten minste drie offertes aanvraagt. Zonder afbreuk te doen aan nationale voorschriften, gelden voor opdrachten van een waarde van minder dan 5 000 EUR geen procedureverplichtingen.”.

3)

Artikel 21, lid 1, komt als volgt te luiden:

„1.   De verantwoordelijke instantie stelt de Commissie bij formeel schrijven in kennis van elke belangrijke wijziging in het beheers- en controlesysteem en zendt zo spoedig mogelijk een herziene beschrijving van het beheers- en controlesysteem naar de Commissie, uiterlijk tegen de datum waarop de wijzigingen van kracht worden.”.

4)

Artikel 24, lid 3, komt als volgt te luiden:

„3.   De met de voortgangsverslagen en eindverslagen verband houdende financiële tabellen bevatten een verdeling van de bedragen per prioriteit en per specifieke prioriteit, zoals vastgesteld in de strategische richtsnoeren.”.

5)

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Aan lid 1 worden de volgende zinnen toegevoegd:

„Elke wijziging aan de auditstrategie die wordt ingediend overeenkomstig artikel 30, lid 1, onder c), van de basisbeschikking en door de Commissie wordt aanvaard, wordt zo spoedig mogelijk naar de Commissie gezonden. De herziene auditstrategie wordt opgesteld volgens het model van bijlage VI, waarbij de ingevoerde wijzigingen worden aangegeven.”.

b)

Lid 2 komt als volgt te luiden:

„2.   Behalve wanneer elk van de laatste twee door de Commissie goedgekeurde jaarprogramma’s overeenstemmen met een jaarlijkse bijdrage van de Gemeenschap van minder dan 1 miljoen EUR, dient de auditinstantie vanaf 2010 vóór 15 februari van elk jaar een jaarlijks auditplan in. Het auditplan wordt vastgesteld volgens het model van bijlage VI. De lidstaten zijn niet verplicht de auditstrategie opnieuw in te dienen bij de indiening van de jaarlijkse auditplannen. In het geval van een in artikel 30, lid 2, van de basisbeschikking bedoelde gecombineerde auditstrategie, kan een gecombineerd auditplan worden ingediend.”.

6)

Artikel 26 komt als volgt te luiden:

„Artikel 26

Door de certificeringsinstantie opgestelde documenten

1.   De certificatie met betrekking tot het verzoek om een tweede voorschot bedoeld in artikel 39, lid 4, van de basisbeschikking, wordt door de certificeringsinstantie vastgesteld en door de verantwoordelijke instantie aan de Commissie gezonden volgens het model in bijlage VIII.

2.   De certificatie met betrekking tot het verzoek om een saldobetaling bedoeld in artikel 40, lid 1, onder a), van de basisbeschikking, wordt door de certificeringsinstantie vastgesteld en door de verantwoordelijke instantie aan de Commissie gezonden volgens het model in bijlage IX.”.

7)

Artikel 37 komt als volgt te luiden:

„Artikel 37

Elektronische uitwisseling van documenten

Naast de te ondertekenen papieren versies van de in hoofdstuk 3 bedoelde documenten, wordt de informatie ook langs elektronische weg verstuurd.”.

8)

De bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

1.   De punten 1 tot en met 7 van artikel 1, en de punten 1 tot en met 5 van de bijlage zijn van toepassing vanaf de datum waarop dit besluit is vastgesteld.

2.   Punt 6 van de bijlage is van toepassing ten laatste vanaf de uitvoering van de jaarprogramma’s 2011.

3.   De lidstaten kunnen besluiten punt 6 van de bijlage toe te passen voor lopende of komende projecten van het jaarprogramma 2009 en 2010, mits de beginselen van gelijke behandeling, transparantie en non-discriminatie volledig worden gerespecteerd. In dat geval passen de lidstaten de nieuwe voorschriften in hun geheel toe op het betrokken project, en passen zij indien nodig de subsidieovereenkomst aan. Voor technische bijstand alleen kunnen de lidstaten besluiten punt 6 van de bijlage al toe te passen vanaf het jaarprogramma 2008.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2011.

Voor de Commissie

Cecilia MALMSTRÖM

Lid van de Commissie


(1)  PB L 144 van 6.6.2007, blz. 45.

(2)  PB L 167 van 27.6.2008, blz. 135.

(3)  PB L 144 van 6.6.2007, blz. 22.


BIJLAGE

De bijlagen bij Beschikking 2008/458/EG worden als volgt gewijzigd:

1.

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

1.1.

punt 2 wordt geschrapt;

1.2.

punt 4.2 wordt geschrapt.

2.

Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

2.1.

deel A, punt 1.2, komt als volgt te luiden:

„1.2

Beschrijving van de procedure voor de selectie van projecten (op het niveau van de verantwoordelijke instantie/gedelegeerde instantie of geassocieerde organen) en van de resultaten daarvan”;

2.2.

In deel A, punt 2, tabel 1, laatste kolom wordt het woord „subsidiabele” geschrapt.

3.

Bijlage V, deel A, wordt als volgt gewijzigd:

3.1.

punt 1.2 komt als volgt te luiden:

„1.2.

Update van het voortgangsverslag over de beschrijving van de organisatie van de selectie van projecten (op het niveau van de verantwoordelijke instantie/gedelegeerde instantie of geassocieerde organen) en van de resultaten ervan, in voorkomend geval”;

3.2.

het volgende punt 1.8 wordt toegevoegd:

„1.8.

Bevestiging dat geen belangrijke wijzigingen zijn aangebracht aan het beheers- en controlesysteem sinds de laatste herziening die bij de Commissie is gemeld op …”;

3.3.

punt 4 komt als volgt te luiden:

„4.   FINANCIËLE UITVOERING

Eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma

Tabel 1

Gedetailleerd financieel verslag

 

Lidstaat: […]

 

Betrokken jaarprogramma: […]

 

Situatie op: [dag/maand/jaar]


(alle cijfers in EUR)

Geprogrammeerd door de lidstaten (zoals in het door de Commissie goedgekeurde jaarprogramma)

Vastgelegd op het niveau van de lidstaten

Werkelijke cijfers aanvaard door de verantwoordelijke instantie

(door de begunstigden gedane kosten en definitieve EG-bijdrage)

Acties

Projecten

Ref. prioriteit

Ref. speci-fieke prioriteit (1)

Totale geprogrammeerde kosten

EG-bijdrage

% EG-bijdrage

Totale subsidiabele kosten

EG-bijdrage

% EG-bijdrage

Totale subsidiabele kosten

EG-bijdrage

% EG-bijdrage

Bijdrage van derden

Door het project gegenereerde ontvangsten

Betaling/Terugvordering over te maken door de verantwoordelijke instantie

(a)

(b)

(c = b/a)

(d)

(e)

(f = e/d)

(g)

(h)

(i = h/g)

(j)

(k)

(l)

Actie 1: […]

project 1: […]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

project N: […]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal actie 1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Actie …: […]

project 1: […]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

project N: […]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal actie …: […]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Actie N: […]

project 1: […]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

project N: […]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal actie N

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Technische bijstand

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere activiteiten (1)]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL

0

0

0 %

0

0

0 %

0

0

0 %

0

 

 

3.4.

punt 6 komt als volgt te luiden:

„6.   BIJLAGEN

Subsidiabele uitgaven voor het project, naleving van de regel dat inkomsten geen winst mogen opleveren, summiere projectbeschrijving.

Eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma

Tabel 6 A

Subsidiabele kosten van het project en inkomstenbronnen. Naleving van de regel dat inkomsten geen winst mogen opleveren als beschreven in punt I.3.3 van bijlage XI

Situatie op: dag/maand/jaar


 

Subsidiabele kosten

Inkomstenbronnen

 

Directe kosten

Indirecte kosten

Totale subsidiabele kosten

Bijdrage van de EU

Bijdrage van derden

Door het project gegenereerde ontvangsten

Totale inkomsten

(als beschreven in punt I.3.3 van bijlage XI)

 

(a)

b)

c) = (a) + (b)

(e)

(f)

(g)

(h)= (e) + (f) + (g)

Projectreferentie

 

 

 

 

 

 

 

Projectreferentie

 

 

 

 

 

 

 

Projectreferentie

 

 

 

 

 

 

 

enz.

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL ACTIE 1

 

 

 

 

 

 

 

Projectreferentie

 

 

 

 

 

 

 

Projectreferentie

 

 

 

 

 

 

 

Projectreferentie

 

 

 

 

 

 

 

enz.

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL ACTIE 2

 

 

 

 

 

 

 

Projectreferentie

 

 

 

 

 

 

 

Projectreferentie

 

 

 

 

 

 

 

Projectreferentie

 

 

 

 

 

 

 

enz.

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL ACTIE N

 

 

 

 

 

 

 

TECHNISCHE BIJSTAND

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL JAARPROGRAMMA

 

 

 

 

 

 

 

Image

4.

Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:

4.1.

de titel komt als volgt te luiden:

4.2.

in voetnoot 1 wordt het woord „subsidiabele” geschrapt;

4.3.

punt 2 komt als volgt te luiden:

„2.

de gedeclareerde uitgaven zijn gedaan voor acties die aan de hand van de voor het jaarprogramma geldende criteria voor financiering zijn geselecteerd;”.

5.

In bijlage IX komt de titel als volgt te luiden:

6.

Bijlage XI komt als volgt te luiden:

„BIJLAGE XI

VOORSCHRIFTEN VOOR DE SUBSIDIABILITEIT VAN DE UITGAVEN EUROPEES TERUGKEERFONDS

I.   Algemene beginselen

I.1.   Grondbeginselen

1.

Overeenkomstig de basisbeschikking moeten uitgaven om subsidiabel te zijn:

a)

binnen de werkingssfeer en de doelstellingen van het Fonds vallen, zoals beschreven in de artikelen 1, 2 en 3 van de basisbeschikking;

b)

onder de in de artikelen 4 en 5 van de basisbeschikking opgesomde subsidiabele acties en maatregelen vallen;

c)

nodig zijn voor de uitvoering van de onder het project vallende activiteiten, die deel uitmaken van de meerjaren- en jaarprogramma’s, zoals door de Commissie goedgekeurd;

d)

redelijk zijn en stroken met de beginselen van goed financieel beheer, met name wat betreft prijs-kwaliteitsverhouding en kosteneffectiviteit;

e)

gedaan zijn door de eindbegunstigde en/of de partners bij het project die zijn ingeschreven en opgericht in een lidstaat, behalve in het geval van internationale overheidsorganisaties die zijn opgericht bij intergouvernementele overeenkomsten en van gespecialiseerde agentschappen die door dergelijke organisaties worden opgezet, het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRK) en de internationale federatie van de nationale verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan. Wat artikel 39, lid 2, van deze beschikking betreft, zijn de op de eindbegunstigde toepasselijke voorschriften van overeenkomstige toepassing op de partners bij het project;

f)

verband houden met de in artikel 7 van de basisbeschikking beschreven doelgroepen;

g)

gemaakt zijn overeenkomstig de specifieke bepalingen in de subsidieovereenkomst.

2.

In het geval van meerjarenacties in de zin van artikel 15, lid 6, van de basisbeschikking wordt alleen het door een jaarprogramma medegefinancierde gedeelte beschouwd als een project voor de toepassing van deze subsidiabiliteitsvoorschriften.

3.

Door het Fonds gesteunde projecten worden niet gefinancierd uit andere bronnen die onder de begroting van de Gemeenschap vallen. Door het Fonds gesteunde projecten worden medegefinancierd door openbare of particuliere bronnen.

I.2.   Begroting van een project

De begroting van een project wordt als volgt voorgesteld:

Uitgaven

Ontvangsten

+

Directe kosten (DK)

+

Indirecte kosten (vast percentage van de DK, volgens de subsidieovereenkomst)

+

Bijdrage van de Europese Gemeenschap (gedefinieerd als het laagste van de drie bedragen in artikel 12 van deze beschikking)

+

Bijdrage van de eindbegunstigde en de partners bij het project

+

Bijdrage van derden

+

Door het project gegenereerde ontvangsten

=

Totale subsidiabele kosten (TSK)

=

Totale ontvangsten (TO)

De begroting moet in evenwicht zijn: de totale subsidiabele kosten moeten gelijk zijn aan de totale ontvangsten.

I.3.   Ontvangsten en non-profitbeginsel

1.

Door het Fonds gesteunde projecten mogen geen winstoogmerk hebben. Wanneer, op het einde van het project, de inkomstenbronnen, met inbegrip van de gegenereerde ontvangsten, meer bedragen dan de uitgaven, wordt de bijdrage van het Fonds aan het project dienovereenkomstig verminderd. Alle bronnen van inkomsten moeten in de rekeningen of belastingdocumenten van de eindbegunstigde worden opgenomen en moeten identificeerbaar en controleerbaar zijn.

2.

De ontvangsten van het project zullen bestaan uit financiële bijdragen die voor het project worden verleend door het Fonds en door openbare of particuliere bronnen, inclusief de eigen bijdrage van de eindbegunstigde, alsmede uit alle ontvangsten die het project genereert. Voor de toepassing van deze regel wordt onder „ontvangsten” verstaan: de door een project tijdens de in punt I.4 bedoelde subsidiabiliteitsperiode ontvangen inkomsten uit verkoop, verhuring, dienstverlening, inschrijfgelden en alle andere vergelijkbare inkomsten.

3.

De uit de toepassing van het non-profitbeginsel voortvloeiende bijdrage van de Gemeenschap, zoals vermeld in artikel 12, onder c), van deze beschikking, zal gelijk zijn aan het verschil tussen de „totale subsidiabele kosten” enerzijds en de „bijdrage van derden” en „door het project gegenereerde ontvangsten” anderzijds.

I.4.   Periode waarin de uitgaven subsidiabel zijn

1.

De kosten verbonden aan een project moeten zijn gemaakt en de respectievelijke betalingen (met uitzondering van afschrijvingen) moeten zijn gedaan na 1 januari van het jaar waarop het financieringsbesluit, waarbij het jaarprogramma van de lidstaten wordt goedgekeurd, betrekking heeft. De subsidiabiliteitsperiode loopt tot 30 juni van het jaar N (2) +2; dat wil zeggen dat de aan een project verbonden kosten vóór die datum moeten zijn gemaakt.

2.

Een uitzondering op de subsidiabiliteitsperiode als bedoeld in punt 1 wordt gemaakt voor technische bijstand aan de lidstaten (zie punt IV.3).

I.5.   Uitgavenstaat

1.

De uitgaven komen overeen met de betalingen die door de eindbegunstigde zijn verricht. Deze moeten plaatsvinden in de vorm van financiële (contante) verrichtingen, met uitzondering van afschrijvingen.

2.

In de regel worden uitgaven gestaafd met officiële facturen. Indien dit niet mogelijk is, moeten uitgaven worden gestaafd door boekhoudbescheiden of documenten met gelijke bewijswaarde.

3.

Uitgaven moeten identificeerbaar en controleerbaar zijn. In het bijzonder:

a)

moeten zij worden opgenomen in de boekhoudbescheiden van de eindbegunstigde;

b)

moeten zij worden vastgesteld overeenkomstig de boekhoudkundige normen die van toepassing zijn in het land waar de eindbegunstigde is gevestigd en overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de eindbegunstigde, alsmede

c)

moeten zij worden gedeclareerd in overeenstemming met de vereisten van de toepasselijke sociale en belastingwetgeving.

4.

Voor zover nodig, bewaren eindbegunstigden gewaarmerkte afschriften van de boekhoudbescheiden die inkomsten en uitgaven van de bij het project betrokken partners rechtvaardigen.

5.

De opslag en de verwerking van dergelijke gegevens als bedoeld in de punten 2 tot en met 4 moeten gebeuren volgens de nationale wetgeving inzake gegevensbescherming.

I.6.   Territoriaal toepassingsgebied

1.

Uitgaven voor in de artikelen 4 en 5 van de basisbeschikking beschreven acties en maatregelen moeten:

a)

worden gedaan door de eindbegunstigden gedefinieerd in punt I.1.1, onder e), alsmede

b)

worden gedaan op het grondgebied van de lidstaten of van derde landen.

2.

Partners bij het project die zijn ingeschreven en opgericht in derde landen, kunnen aan projecten alleen deelnemen mits hierdoor geen kosten ontstaan, behalve in het geval van internationale overheidsorganisaties die zijn opgericht bij intergouvernementele overeenkomsten en van gespecialiseerde agentschappen die door dergelijke organisaties worden opgezet, het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRK) en de internationale federatie van de nationale verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan.

II.   Categorieën van subsidiabele kosten (op projectniveau)

II.1.   Subsidiabele directe kosten

De subsidiabele directe kosten van het project zijn kosten die, gelet op de in deel I vermelde algemene subsidiabiliteitsvoorwaarden, identificeerbaar zijn als specifieke kosten die direct verband houden met de uitvoering van het project. Directe kosten worden opgenomen in de geraamde totale begroting van het project.

De volgende directe kosten zijn subsidiabel.

II.1.1.   Personeelsuitgaven

1.

De kosten voor personeel van het project, met inbegrip van de eigenlijke salarissen, socialezekerheidsbijdragen en andere statutaire kosten, zijn subsidiabel, mits deze kosten het gebruikelijke loonbeleid van de begunstigde weerspiegelen.

2.

Voor internationale organisaties kunnen de subsidiabele kosten voor personeel ook voorzieningen omvatten ter dekking van statutaire verplichtingen en rechten in verband met de bezoldiging.

3.

De overeenkomstige salariskosten van personeel van overheidsinstanties zijn subsidiabel voor zover zij verband houden met de kosten van activiteiten die de betrokken overheidsinstantie niet zou ondernemen indien het betrokken project niet zou worden uitgevoerd; dit personeel wordt gedetacheerd of toegewezen voor de uitvoering van het project door een schriftelijk besluit van de eindbegunstigde.

4.

Personeelskosten worden nader gedetailleerd in de begrotingsraming, waarbij de functies en het aantal personeelsleden worden vermeld.

II.1.2.   Reis- en verblijfkosten

1.

Reis- en verblijfkosten zijn subsidiabel als directe kosten voor personeel en andere personen die deelnemen aan de activiteiten van het project en die voor de uitvoering van het project noodzakelijk moeten reizen.

2.

Reiskosten komen in aanmerking op grond van de werkelijk gemaakte kosten. De terugbetaling moet gebaseerd zijn op de goedkoopste vorm van openbaar vervoer en vliegtuigreizen zijn in de regel pas toegelaten voor reizen van meer dan 800 km heen en terug, behalve indien luchtvervoer op grond van de plaats van bestemming gerechtvaardigd is. Wanneer van een particulier voertuig wordt gebruikgemaakt, gebeurt de vergoeding normaliter ofwel op basis van de kosten voor openbaar vervoer, ofwel op basis van kilometertarieven volgens voorschriften die officieel door de betrokken lidstaat zijn gepubliceerd of door de eindbegunstigde worden toegepast.

3.

Verblijfkosten komen in aanmerking op grond van reële kosten of dagvergoedingen. Wanneer een organisatie haar eigen tarieven heeft (vergoedingen voor verblijfkosten), moeten deze worden toegepast binnen de grenzen die door de lidstaat overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijken zijn vastgesteld. Vergoedingen voor verblijfkosten zijn normaliter bestemd voor plaatselijk vervoer (inclusief taxi’s), huisvesting, maaltijden, plaatselijke telefoongesprekken en diversen.

II.1.3.   Benodigdheden

II.1.3.1.   Algemene voorschriften

1.

Kosten die betrekking hebben op de aanschaf van materieel zijn alleen subsidiabel indien zij essentieel zijn voor de uitvoering van het project. De technische eigenschappen van het materieel moeten in overeenstemming zijn met de eisen van het project en met de geldende normen en standaarden.

2.

De keuze tussen leasing, huur of koop moet altijd zijn gebaseerd op de goedkoopste optie. Indien leasing of huur niet mogelijk is wegens de korte duur van het project of de snelle waardevermindering, kunnen aankoopkosten in aanmerking komen.

II.1.3.2.   Huur en leasing

Uitgaven in verband met huur- en leasingverrichtingen komen voor medefinanciering in aanmerking afhankelijk van de in de lidstaat vastgestelde voorschriften, de nationale wetgeving en praktijken en de duur van de huur of de leasing voor het project.

II.1.3.3.   Aankopen

1.

Wanneer materieel wordt aangekocht tijdens de levensduur van het project, moet in de begroting worden gespecificeerd of de volledige kosten zijn opgenomen, of alleen dat deel van de afschrijvingen van het materieel dat overeenstemt met de duur van het gebruik voor het project en met de mate waarin het daadwerkelijk voor het project wordt gebruikt. Dit laatste wordt berekend overeenkomstig de geldende nationale voorschriften.

2.

Materieel dat vóór de levensduur van het project werd aangekocht, maar dat wordt gebruikt voor het project, is subsidiabel op grond van afschrijvingen. Deze kosten zijn echter niet subsidiabel wanneer het materieel oorspronkelijk werd aangekocht via een subsidie van de Gemeenschap.

3.

Voor afzonderlijke artikelen die minder dan 20 000 EUR kosten, zijn de volledige aankoopkosten subsidiabel, op voorwaarde dat het materieel wordt aangekocht vóór de laatste drie maanden van het project. Afzonderlijke artikelen die 20 000 EUR of meer kosten, zijn alleen subsidiabel op basis van afschrijvingen.

II.1.4.   Onroerend goed

II.1.4.1.   Algemene voorschriften

Zowel bij de aankoop als bij de bouw of de renovatie en de huur dient onroerend goed te beantwoorden aan de technische kenmerken die noodzakelijk zijn voor het project en aan de geldende normen en standaarden.

II.1.4.2.   Aankoop, bouw of renovatie

1.

Wanneer de aankoop van onroerend goed essentieel is voor de uitvoering van het project en er een duidelijk verband bestaat met de doelstellingen ervan, komt de aankoop van onroerend goed, dat wil zeggen reeds opgetrokken gebouwen of de bouw van onroerend goed, in aanmerking voor medefinanciering, en wel onder de hieronder uiteengezette voorwaarden, en zonder dat afbreuk mag worden gedaan aan de toepassing van strengere nationale voorschriften:

a)

er moet een bewijs worden afgegeven door een onafhankelijke gekwalificeerde taxateur of een naar behoren gemachtigd officieel orgaan waaruit blijkt dat de prijs de marktwaarde niet overschrijdt. Bovendien verklaart dit bewijs ofwel dat het onroerend goed in overeenstemming is met de nationale voorschriften, ofwel geeft het de punten aan die niet conform zijn en waarvan de rectificatie door de eindbegunstigde is gepland in het kader van het project;

b)

het onroerend goed mag niet met een subsidie van de Gemeenschap zijn aangekocht voor de uitvoering van het project;

c)

het onroerend goed mag alleen voor het in het kader van het project vastgestelde doel worden gebruikt voor een periode van tenminste vijf jaar na de einddatum van het project;

d)

alleen het deel van de afschrijvingen van deze goederen dat overeenstemt met de duur van het gebruik en met de mate waarin het daadwerkelijk voor het project wordt gebruikt, is subsidiabel; de afschrijvingen worden berekend volgens nationale boekhoudvoorschriften.

2.

Mits is voldaan aan de voorwaarde van punt c) in punt 1, zijn de volledige kosten van de herinrichting, modernisering of renovatie van gebouwen subsidiabel tot een maximumbedrag van 100 000 EUR. Boven deze drempel zijn de voorwaarden van punt c) en d) van punt 1 van toepassing.

II.1.4.3.   Huur

De huur van onroerend goed komt voor medefinanciering in aanmerking wanneer er een duidelijk verband bestaat tussen de huur en de doelstellingen van het betrokken project, en wel onder de hieronder uiteengezette voorwaarden, en zonder dat afbreuk mag worden gedaan aan de toepassing van strengere nationale voorschriften:

a)

het onroerend goed mag niet zijn aangekocht via een subsidie van de Gemeenschap;

b)

het onroerend goed mag alleen worden gebruikt voor de uitvoering van het project; Zo niet, is alleen het deel van de kosten dat overeenstemt met het gebruik voor het project subsidiabel.

II.1.5.   Verbruiksgoederen, benodigdheden en algemene diensten

De kosten van verbruiksgoederen, benodigdheden en algemene diensten zijn subsidiabel op voorwaarde dat zij identificeerbaar en direct noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het project.

II.1.6.   Uitbesteding

1.

Als algemene regel moeten eindbegunstigden in staat zijn de werkzaamheden zelf te beheren. Het bedrag dat overeenstemt met de taken die in het kader van het project moeten worden uitbesteed, moet in de subsidieovereenkomst duidelijk worden aangegeven.

2.

Uitgaven betreffende de volgende onderaannemingscontracten komen niet in aanmerking voor medefinanciering door het Fonds:

a)

onderaannemingscontracten voor taken in verband met het algemene beheer van het project;

b)

onderaannemingscontracten waardoor de kosten van het project worden verhoogd zonder dat er een proportionele waarde aan wordt toegevoegd;

c)

onderaannemingscontracten met tussenpersonen of consultants waarin het te betalen bedrag is uitgedrukt als een percentage van de totale kostprijs van het project, tenzij de gegrondheid van een dergelijke betalingswijze door de eindbegunstigde wordt bewezen aan de hand van de daadwerkelijke waarde van het verrichte werk of de verleende diensten.

3.

De onderaannemers moeten alle audit- en controleorganen voor alle onderaannemingscontracten alle vereiste informatie betreffende de in onderaanneming gegeven activiteiten verschaffen.

II.1.7.   Kosten die rechtstreeks voortkomen uit de vereisten in verband met EU-medefinanciering

Kosten die nodig zijn om aan de vereisten in verband met EU-medefinanciering te voldoen, zoals publiciteit, transparantie, evaluatie van het project, externe audit, bankgaranties, vertaalkosten enz., zijn subsidiabel als directe kosten.

II.1.8.   Expertisekosten

Kosten van juridisch advies, notariskosten, kosten voor technische of financiële expertise zijn subsidiabel.

II.1.9.   Specifieke uitgaven in verband met doelgroepen

1.

Specifieke uitgaven voor de doelgroep bestaan overeenkomstig de in artikel 5 van de basisbeschikking omschreven maatregelen in volledige of gedeeltelijke ondersteuning in de vorm van:

a)

vergoeding van kosten gemaakt door de begunstigde ten behoeve van de doelgroepen;

b)

vergoeding van door terugkeerders gemaakte kosten die vervolgens door de eindbegunstigde worden terugbetaald, of

c)

niet-terugvorderbare forfaitaire bedragen (zoals ingeval van beperkte steun voor het opbouwen van economische activiteiten en geldelijke stimulansen voor terugkeerders, zoals beschreven in artikel 5, leden 8 en 9, van de basisbeschikking).

2.

Deze kosten zijn onder de volgende voorwaarden subsidiabel:

a)

de eindbegunstigde bewaart de nodige informatie en bewijsstukken waaruit blijkt dat de betrokken personen behoren tot een doelgroep, en zich bevinden in een situatie, zoals omschreven in artikel 5 van de basisbeschikking, en dat zij derhalve voor dergelijke steun in aanmerking komen;

b)

de eindbegunstigde bewaart over de terugkeerders die deze bijstand krijgen de nodige informatie, waaruit de identiteit van deze personen blijkt, alsmede de datum van terugkeer naar hun land, en bewijs dat deze personen de bijstand hebben ontvangen;

c)

de eindbegunstigde bewaart de bewijsstukken van de geleverde bijstand (zoals facturen en ontvangstbewijzen) en voor forfaitaire bedragen dienen bewijsstukken te worden bewaard waaruit blijkt dat de betrokken personen de ondersteuning hebben ontvangen.

De opslag en de verwerking van dergelijke gegevens moet gebeuren volgens de nationale wetgeving inzake gegevensbescherming.

3.

Bijstandsmaatregelen na terugkeer naar een derde land, zoals bijstand op het gebied van opleiding en werk, kortetermijnmaatregelen om de herintegratie op gang te brengen, en hulp na terugkeer zoals respectievelijk beschreven in artikel 5, leden 5, 8 en 9, van de basisbeschikking, mogen niet langer duren dan twaalf maanden na de datum van terugkeer van de onderdaan van het derde land.

II.2.   Subsidiabele indirecte kosten

1.

De subsidiabele indirecte kosten van de actie zijn de kosten die, met inachtneming van de subsidiabiliteitsvoorwaarden als beschreven in punt I.1.1., niet kunnen worden aangewezen als specifieke kosten van de actie, die rechtstreeks verband houden met de uitvoering ervan.

2.

Bij wijze van uitzondering op punt I.1.1. onder e), en punt 1.5., kunnen de indirecte kosten voor de uitvoering van de actie voor subsidiëring in aanmerking komen op basis van een forfaitair bedrag, uitgedrukt als een percentage van het totaalbedrag van de subsidiabele directe kosten, met een maximum van 7 %.

3.

Organisaties die een exploitatiesubsidie ontvangen uit de EU-begroting, kunnen geen indirecte kosten opnemen in hun begrotingsraming.

III.   Niet-subsidiabele uitgaven

Uitgesloten zijn uitgaven voor:

a)

btw, behalve wanneer de eindbegunstigde kan aantonen dat hij deze niet kan terugvorderen;

b)

kapitaalopbrengsten, schulden en kosten van schulden, rente op schulden, commissies voor het wisselen van geld en wisselkoersverliezen, voorzieningen voor eventuele toekomstige verliezen of schulden, verschuldigde rente, dubieuze vorderingen, boetes, financiële sancties, gerechtskosten en buitensporige of roekeloze uitgaven;

c)

uitsluitend voor de personeelsleden van het project bestemde kosten voor ontspanning; ontvangstkosten bij sociale evenementen in verband met het project, zoals de beëindiging van het project of de bijeenkomsten van de projectstuurgroep zijn toegestaan binnen redelijke grenzen;

d)

kosten die reeds door de eindbegunstigde zijn gedeclareerd en in aanmerking genomen in het kader van een ander project of een ander werkprogramma, gesubsidieerd door de Gemeenschap;

e)

de aankoop van grond;

f)

bijdragen in natura.

IV.   Technische bijstand op initiatief van de lidstaten

1.

Alle kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het Fonds door de verantwoordelijke instantie, de gedelegeerde instantie, de auditinstantie, de certificeringsinstantie of andere organen die bijstand verlenen voor de taken als bedoeld in punt 2, zijn subsidiabel onder technische bijstand, binnen de grenzen als genoemd in artikel 17 van de basisbeschikking.

2.

Dit omvat de volgende maatregelen:

a)

uitgaven voor de voorbereiding, de selectie, de beoordeling, het beheer van en het toezicht op de acties;

b)

uitgaven voor audits en controles ter plaatse van acties of projecten;

c)

uitgaven betreffende evaluaties van acties of projecten;

d)

uitgaven betreffende voorlichting, verspreiding van informatie en transparantie in verband met acties;

e)

uitgaven voor de aankoop, de installatie en het onderhoud van computersystemen voor het beheer, de controle en de evaluatie van de Fondsen;

f)

uitgaven voor vergaderingen van de toezichtcomités en subcomités in verband met de tenuitvoerlegging van acties; deze uitgaven kunnen ook de kosten omvatten van deskundigen en andere deelnemers aan deze comités, onder wie deelnemers die uit een derde land afkomstig zijn, wanneer hun aanwezigheid noodzakelijk is voor de doeltreffende uitvoering van de acties;

g)

uitgaven voor de versterking van de administratieve capaciteit voor de uitvoering van het Fonds.

3.

Activiteiten die verband houden met technische bijstand moeten worden uitgevoerd en de bijbehorende betalingen moeten worden gedaan na 1 januari van het jaar waarop het financieringsbesluit, waarbij de jaarprogramma’s van de lidstaten worden goedgekeurd, betrekking heeft. De subsidiabiliteitsperiode loopt uiterlijk tot de uiterste datum voor de indiening van het eindverslag over de uitvoering van het jaarprogramma.

4.

Elke aanbesteding moet gebeuren volgens de in de lidstaten opgestelde nationale voorschriften voor aanbestedingen.

5.

De lidstaten kunnen maatregelen van technische bijstand voor dit Fonds uitvoeren samen met maatregelen van technische bijstand voor sommige of alle van de vier Fondsen. In dat geval komt echter alleen het gedeelte van de kosten dat is gebruikt voor de uitvoering van de gemeenschappelijke maatregel die met dit Fonds overeenstemt, voor financiering onder dit Fonds in aanmerking, en waarborgen de lidstaten dat:

a)

het gedeelte van de kosten voor gemeenschappelijke maatregelen aan het desbetreffende Fonds wordt toegerekend op een redelijke en verifieerbare manier; alsmede

b)

dubbele financiering van kosten wordt vermeden.”.


(1)  Indien van toepassing.”;

(2)  „N” is het jaar waarop het financieringsbesluit, waarbij de jaarprogramma’s van de lidstaten worden goedgekeurd, betrekking heeft.