ISSN 1725-2598 doi:10.3000/17252598.L_2011.071.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 71 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
54e jaargang |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Wetgevingshandelingen
RICHTLIJNEN
18.3.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 71/1 |
RICHTLIJN 2011/17/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 9 maart 2011
houdende intrekking van de Richtlijnen 71/317/EEG, 71/347/EEG, 71/349/EEG, 74/148/EEG, 75/33/EEG, 76/765/EEG, 76/766/EEG en 86/217/EEG van de Raad inzake metrologie
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De beleidsmaatregelen van de Unie inzake betere regelgeving onderstrepen het belang van de vereenvoudiging van de nationale en Uniewetgeving als cruciaal element voor de verbetering van het concurrentievermogen van de ondernemingen en voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonagenda. |
(2) |
Een aantal meetinstrumenten valt onder bijzondere richtlijnen, die zijn vastgesteld op basis van Richtlijn 71/316/EEG van de Raad van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen (3), die herschikt werd door Richtlijn 2009/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen (4). |
(3) |
De Richtlijnen 71/317/EEG van de Raad van 26 juli 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake blokvormige gewichten voor gewone weging van 5 tot 50 kg en cilindrische gewichten voor gewone weging van 1 g tot 10 kg (5), 71/347/EEG van de Raad van 12 oktober 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de meting van het natuurgewicht van granen (6), 71/349/EEG van de Raad van 12 oktober 1971 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de inhoudsbepaling van scheepstanks (7), 74/148/EEG van de Raad van 4 maart 1974 betreffende de onderlinge aanpassing der wetgevingen van de lidstaten inzake gewichten van 1 mg tot en met 50 kg die een grotere nauwkeurigheid hebben dan de gewichten van de klasse gewone weging (8), 75/33/EEG van de Raad van 17 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake koudwatermeters (9), 76/765/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake alcoholmeters en areometers voor alcohol (10), 86/217/EEG van de Raad van 26 mei 1986 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake manometers voor luchtbanden van automobielen (11), vastgesteld op basis van Richtlijn 71/316/EEG, zijn vanuit technisch oogpunt verouderd, lopen achter op de huidige stand van de meettechnologie, of hebben betrekking op instrumenten die niet aan technologische ontwikkelingen onderhevig zijn en steeds minder worden gebruikt. Bovendien mogen nationale bepalingen naast Uniebepalingen bestaan. |
(4) |
Hoewel Richtlijn 76/766/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake alcoholtabellen (12) voorziet in volledige harmonisatie, is de inhoud ervan grotendeels opgenomen in de Unieverordeningen inzake de bepaling van het alcoholgehalte van wijn en gedistilleerde dranken, namelijk Verordening (EEG) nr. 2676/90 van de Commissie van 17 september 1990 tot vaststelling van de in de wijnsector toe te passen communautaire analysemethoden (13) en Verordening (EG) nr. 2870/2000 van de Commissie van 19 december 2000 tot vaststelling van communautaire referentiemethoden voor de analyse van gedistilleerde dranken (14). De internationale normen voor alcoholtabellen zijn gelijk aan de normen van Richtlijn 76/766/EEG en kunnen blijven dienen als basis voor nationale wetgeving. |
(5) |
De technische vooruitgang en innovatie met betrekking tot meetinstrumenten die onder de in te trekken richtlijnen vallen, zullen in de praktijk worden gewaarborgd door hetzij de vrijwillige toepassing van de internationale en Europese normen, hetzij de toepassing van nationale bepalingen waarin technische specificaties gegrond op deze normen zijn opgenomen, hetzij, overeenkomstig de principes van beter wetgeven, de opname van bijkomende bepalingen in Richtlijn 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten (15). Bovendien wordt het vrije verkeer in de interne markt van alle producten waarop de richtlijnen betrekking hebben, gewaarborgd door de correcte toepassing van de artikelen 34, 35 en 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en van het beginsel van wederzijdse erkenning. |
(6) |
Met het oog op de komende herziening van Richtlijn 2004/22/EG moet de datum van intrekking van zeven van de richtlijnen lang genoeg van tevoren worden vastgesteld om het Europees Parlement en de Raad in staat te stellen een ander standpunt in te nemen in de context van een herziening van Richtlijn 2004/22/EG. |
(7) |
Richtlijn 71/349/EEG moet worden ingetrokken. |
(8) |
Hoewel de Richtlijnen 71/317/EEG, 71/347/EEG, 74/148/EEG, 75/33/EEG, 76/765/EEG, 76/766/EEG en 86/217/EEG ook zo spoedig mogelijk moeten worden ingetrokken, mogen zij pas worden ingetrokken nadat is beoordeeld of de meetinstrumenten die binnen het toepassingsgebied van die richtlijnen vallen, moeten worden opgenomen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/22/EG. De Commissie moet deze beoordeling parallel uitvoeren met haar verslag over de uitvoering van Richtlijn 2004/22/EG. In de context van deze beoordeling zou de datum vastgelegd voor de intrekking van die richtlijnen kunnen worden vervroegd om de samenhang van de wetgevingsmaatregelen van de Unie op het gebied van meetinstrumenten te garanderen. In ieder geval moet de intrekking van die richtlijnen uiterlijk op 1 december 2015 in werking treden. |
(9) |
De intrekking van de richtlijnen zou niet mogen leiden tot nieuwe belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen of tot extra administratieve lasten. |
(10) |
De intrekking van de Richtlijnen mag geen afbreuk doen aan de bestaande EG-modelgoedkeuringen en EG-certificaten voor modelgoedkeuringen tot aan het einde van hun geldigheid. |
(11) |
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (16) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Onverminderd artikel 6, lid 1, wordt Richtlijn 71/349/EEG met ingang van 1 juli 2011 ingetrokken.
Artikel 2
Onder voorbehoud van artikel 4 en onverminderd artikel 6, lid 2, worden de Richtlijnen 71/347/EEG, 75/33/EEG, 76/765/EEG, 76/766/EEG en 86/217/EEG met ingang van 1 december 2015 ingetrokken.
Artikel 3
Onder voorbehoud van artikel 4 en onverminderd artikel 6, lid 3, worden de Richtlijnen 71/317/EEG en 74/148/EEG met ingang van 1 december 2015 ingetrokken.
Artikel 4
Uiterlijk op 30 april 2011 beoordeelt de Commissie op basis van verslagen van de lidstaten of de meetinstrumenten die binnen het toepassingsgebied van de in de artikelen 2 en 3 genoemde richtlijnen vallen, moeten worden opgenomen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/22/EG en of de overgangsmaatregelen en de datum van intrekking van die richtlijnen dienovereenkomstig moeten worden aangepast. De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in dat zo nodig vergezeld gaat van een wetgevingsvoorstel hiertoe.
Artikel 5
1. Uiterlijk op 30 juni 2011 stellen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast en maken deze bekend om aan artikel 1 te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
Zij passen die bepalingen toe met ingang van 1 juli 2011.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. Uiterlijk op 30 november 2015 stellen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast en maken deze bekend om aan de artikelen 2 en 3 te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
Zij passen die bepalingen toe met ingang van 1 december 2015.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
3. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 6
1. Eerste EG-ijken en certificaten betreffende een EG-inhoudsbepaling die tot 30 juni 2011 zijn uitgevoerd respectievelijk afgegeven uit hoofde van Richtlijn 71/349/EEG, blijven geldig.
2. EG-modelgoedkeuringen en EG-certificaten voor modelgoedkeuringen die tot 30 november 2015 zijn afgegeven uit hoofde van de Richtlijnen 71/347/EEG, 75/33/EEG, 76/765/EEG en 86/217/EEG, blijven geldig.
3. Gewichten conform Richtlijn 71/317/EEG en gewichten conform Richtlijn 74/148/EEG mogen tot 30 november 2025 worden onderworpen aan een eerste EG-ijk overeenkomstig de artikelen 8, 9 en 10 van Richtlijn 2009/34/EG.
Artikel 7
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 8
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 9 maart 2011.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BUZEK
Voor de Raad
De voorzitster
GYŐRI E.
(1) PB C 277 van 17.11.2009, blz. 49.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 15 december 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 februari 2011.
(3) PB L 202 van 6.9.1971, blz. 1.
(4) PB L 106 van 28.4.2009, blz. 7.
(5) PB L 202 van 6.9.1971, blz. 14.
(6) PB L 239 van 25.10.1971, blz. 1.
(7) PB L 239 van 25.10.1971, blz. 15.
(8) PB L 84 van 28.3.1974, blz. 3.
(9) PB L 14 van 20.1.1975, blz. 1.
(10) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 143.
(11) PB L 152 van 6.6.1986, blz. 48.
(12) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 149.
(13) PB L 272 van 3.10.1990, blz. 1.
(14) PB L 333 van 29.12.2000, blz. 20.
(15) PB L 135 van 30.4.2004, blz. 1.
(16) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
18.3.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 71/4 |
VERORDENING (EU) Nr. 263/2011 VAN DE COMMISSIE
van 17 maart 2011
tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 458/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees systeem van geïntegreerde statistieken voor de sociale bescherming (Essobs), wat het op gang brengen van de verzameling van volledige gegevens voor de Essobs-module over netto sociale uitkeringen betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 458/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 25 april 2007 betreffende het Europees systeem van geïntegreerde statistieken voor de sociale bescherming (Essobs) (1), en met name artikel 5, lid 2, en artikel 7, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 458/2007 zijn een methodologisch kader voor de opstelling van statistieken op een vergelijkbare basis ten behoeve van de Europese Unie en termijnen voor de indiening en verspreiding van statistieken die zijn opgesteld overeenkomstig het Europees systeem van geïntegreerde statistieken voor de sociale bescherming, hierna „Essobs” genoemd, vastgesteld. |
(2) |
Ingevolge artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 458/2007 hebben alle lidstaten, in het vooruitzicht van de invoering van een module over netto sociale uitkeringen, een proefverzameling van gegevens voor het jaar 2005 uitgevoerd. |
(3) |
Een samenvatting van de nationale proefverzamelingen liet zien dat de proefstudies in zeer grote meerderheid positieve resultaten te zien gaven, zodat de uitvoeringsmaatregelen die nodig zijn voor het op gang brengen van de verzameling van volledige gegevens voor deze module, moeten worden vastgesteld. |
(4) |
De module over netto sociale uitkeringen moet worden verkregen met gebruikmaking van de beperkte benadering, zodat er sprake is van dezelfde populatie van rechthebbenden als voor de bruto sociale uitkeringen waarover in het Essobs-kernsysteem de gegevens worden verzameld. |
(5) |
Op grond van artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 458/2007 moeten er uitvoeringsmaatregelen betreffende het jaar waarvoor voor het eerst volledige gegevens worden verzameld, alsmede maatregelen met betrekking tot de gedetailleerde classificatie van de betrokken gegevens, de te gebruiken definities en de regels voor de verspreiding voor de module over netto sociale uitkeringen worden vastgelegd. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De lidstaten dienen bij de Commissie (Eurostat) jaarlijks gegevens voor de Essobs-module over netto sociale uitkeringen in. De referentieperiode is het kalenderjaar.
2. De termijn voor de indiening van de gegevens over het jaar N, samen met herzieningen van gegevens over voorafgaande jaren, verstrijkt op 31 december van het jaar N + 2.
3. Het eerste referentiejaar waarvoor volledige gegevens over netto sociale uitkeringen worden verzameld, is 2010.
Artikel 2
1. De definities die in het kader van de module over netto sociale uitkeringen moeten worden gebruikt, zijn neergelegd in bijlage I.
2. De gedetailleerde classificaties die in het kader van de module over netto sociale uitkeringen moeten worden gebruikt, zijn neergelegd in bijlage II.
3. De criteria voor de verspreiding van de data die verband houden met de module over netto sociale uitkeringen, zijn neergelegd in bijlage III.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 maart 2011.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 113 van 30.4.2007, blz. 3.
BIJLAGE I
Definities voor de module over netto sociale uitkeringen
1. |
De definities in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 458/2007 zijn van toepassing. |
2. |
De definities in punt „1.3. Uitgaven van socialebeschermingsstelsels” van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 10/2008 van de Commissie (1) zijn van toepassing. |
3. |
Daarnaast wordt voor de specifieke toepassing van deze verordening verstaan onder: 3.1. „netto sociale uitkeringen — beperkte benadering”: sociale uitkeringen na aftrek van de door de ontvanger van de uitkering in geld betaalde belastingen en sociale premies, vermeerderd met de waarde van de overige belastingvoordelen, voor zover aanwezig, volgens de volgende formule: Netto sociale uitkeringen (beperkte benadering) = bruto sociale uitkeringen* (1-AITR-AISCR) + overige belastingvoordelen Overige belastingvoordelen mogen enkel voor de berekening van de netto sociale uitkeringen worden gebruikt als zij niet rechtstreeks zijn opgenomen in AITR en/of AISCR; 3.2. „gemiddeld gedetailleerd belastingtarief (AITR) voor een uitkering (of groep van uitkeringen)”: het totaal van de door ontvangers over die uitkering betaalde belastingen gedeeld door het totale inkomen uit die uitkering (d.w.z. ontvangen bruto-uitkering); 3.3. „gemiddeld gedetailleerd socialepremietarief (AISCR) voor een uitkering (of groep van uitkeringen)”: het totaal van de door ontvangers voor die uitkering betaalde premies gedeeld door het totale inkomen uit die uitkering (d.w.z. ontvangen bruto-uitkering); 3.4. „overig belastingvoordeel”: het deel van de totale waarde van een belastingvoordeel dat betrekking heeft op vrijstelling van heffingen op sociale uitkeringen (in tegenstelling tot het deel dat betrekking heeft op vrijstelling van heffingen op alle andere vormen van inkomen). |
4. |
De voor de toepassing van deze verordening te gebruiken gedetailleerde definities zijn vastgelegd in de ESSPROS Manual (Essobs-handleiding), die is opgesteld door de Commissie in samenwerking met de lidstaten. |
BIJLAGE II
Gedetailleerde classificatie met betrekking tot de module over netto sociale uitkeringen
1. |
Sociale uitkeringen worden ingedeeld in uitkeringen met en uitkeringen zonder middelentoets. De classificatie van sociale uitkeringen bevat een nadere indeling in uitkeringen in geld in periodieke en eenmalige uitkeringen:
|
2. |
Uitkeringen worden uitgesplitst naar functie, als bepaald in artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 458/2007. Deze gedetailleerde classificatie is op het eerste classificatieniveau geaggregeerd als volgt:
|
BIJLAGE III
Criteria voor de verspreiding van de gegevens die verband houden met de module over netto sociale uitkeringen
1. |
Eurostat maakt de gegevens per lidstaat pas bekend na aggregatie op het niveau van de regelingen, ten minste voor:
|
2. |
Op verzoek zendt de Commissie (Eurostat) specifieke gebruikers (nationale autoriteiten die Essobs-gegevens opstellen, diensten van de Commissie en internationale instellingen) gedetailleerde, naar regeling en naar lidstaat uitgesplitste gegevens toe. |
3. |
Indien de betrokken lidstaat met volledige verspreiding van de gegevens instemt, wordt aan de specifieke gebruikers toestemming verleend om de gegevens naar regeling bekend te maken. |
4. |
Indien de betrokken lidstaat niet met volledige verspreiding instemt, wordt aan de specifieke gebruikers toestemming verleend om de geaggregeerde gegevens over alle regelingen samen bekend te maken. Een dergelijke aggregatie geschiedt in overeenstemming met de nationale regels inzake verspreiding van de betrokken lidstaat. |
18.3.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 71/9 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 264/2011 VAN DE COMMISSIE
van 17 maart 2011
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 18 maart 2011.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 maart 2011.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
JO |
71,2 |
MA |
53,2 |
|
TN |
51,7 |
|
TR |
81,8 |
|
ZZ |
64,5 |
|
0707 00 05 |
JO |
110,6 |
TR |
150,7 |
|
ZZ |
130,7 |
|
0709 90 70 |
MA |
42,5 |
TR |
110,9 |
|
ZZ |
76,7 |
|
0805 10 20 |
EG |
57,6 |
IL |
71,1 |
|
MA |
53,7 |
|
TN |
45,3 |
|
TR |
73,3 |
|
ZZ |
60,2 |
|
0805 50 10 |
EG |
67,3 |
TR |
49,4 |
|
ZZ |
58,4 |
|
0808 10 80 |
AR |
96,2 |
BR |
84,2 |
|
CA |
103,1 |
|
CL |
97,4 |
|
CN |
119,2 |
|
MK |
50,2 |
|
US |
130,2 |
|
ZZ |
97,2 |
|
0808 20 50 |
AR |
91,5 |
CL |
74,6 |
|
CN |
53,6 |
|
US |
79,9 |
|
ZA |
84,8 |
|
ZZ |
76,9 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
18.3.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 71/11 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 265/2011 VAN DE COMMISSIE
van 17 maart 2011
tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector rundvlees
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (1), en met name artikel 164, lid 2, en artikel 170, juncto artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 162, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan het verschil tussen de prijzen van de in deel XV van bijlage I bij die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en die in de Unie worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer. |
(2) |
Gelet op de huidige situatie op de markt voor rundvlees dienen uitvoerrestituties te worden vastgesteld in overeenstemming met de voorschriften en criteria van de artikelen 162, 163, 164, 167, 168 en 169 van Verordening (EG) nr. 1234/2007. |
(3) |
Krachtens artikel 164, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan de restitutie naargelang van de bestemming worden gedifferentieerd, met name indien dit noodzakelijk is wegens de situatie op de wereldmarkt, de specifieke vereisten van bepaalde markten of de verplichtingen die voortvloeien uit volgens artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten. |
(4) |
Restituties mogen uitsluitend worden toegekend voor producten die vrij in de Unie kunnen circuleren en die zijn voorzien van een gezondheidsmerk zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2). Deze producten moeten ook voldoen aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (3) en van Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (4). |
(5) |
Overeenkomstig artikel 7, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1359/2007 van de Commissie van 21 november 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been (5) wordt de bijzondere restitutie verlaagd wanneer de voor uitvoer bestemde hoeveelheid minder dan 95 %, doch ten minste 85 % van de totale hoeveelheid (in gewicht) door uitbening verkregen stukken bedraagt. |
(6) |
De thans geldende restituties zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1206/2010 van de Commissie (6). Aangezien nieuwe restituties moeten worden vastgesteld, moet die verordening worden ingetrokken. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De in artikel 164 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij deze verordening, op voorwaarde dat aan het bepaalde in lid 2 van dit artikel wordt voldaan.
2. De op grond van lid 1 voor een restitutie in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de desbetreffende eisen van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, en zij met name moeten zijn vervaardigd in een erkende inrichting en voldoen aan de in bijlage I, sectie I, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 854/2004 vastgestelde bepalingen inzake gezondheidsmerken.
Artikel 2
In het in artikel 7, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1359/2007 bedoelde geval wordt de restitutie voor producten van productcode 0201 30 00 9100 verminderd met 3,5 EUR/100 kg.
Artikel 3
Verordening (EU) nr. 1206/2010 wordt ingetrokken.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op 18 maart 2011.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 maart 2011.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.
(3) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.
(4) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.
(5) PB L 304 van 22.11.2007, blz. 21.
(6) PB L 333 van 17.12.2010, blz. 49.
BIJLAGE
Met ingang van 18 maart 2011 geldende uitvoerrestituties in de sector rundvlees
Productcode |
Bestemming |
Meeteenheid |
Bedrag van de restitutie |
||||||||||||
0102 10 10 9140 |
B00 |
EUR/100 kg levend gewicht |
12,9 |
||||||||||||
0102 10 30 9140 |
B00 |
EUR/100 kg levend gewicht |
12,9 |
||||||||||||
0201 10 00 9110 (2) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
18,3 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
10,8 |
|||||||||||||
0201 10 00 9130 (2) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
24,4 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
14,4 |
|||||||||||||
0201 20 20 9110 (2) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
24,4 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
14,4 |
|||||||||||||
0201 20 30 9110 (2) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
18,3 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
10,8 |
|||||||||||||
0201 20 50 9110 (2) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
30,5 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
17,9 |
|||||||||||||
0201 20 50 9130 (2) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
18,3 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
10,8 |
|||||||||||||
0201 30 00 9050 |
US (4) |
EUR/100 kg nettogewicht |
3,3 |
||||||||||||
CA (5) |
EUR/100 kg nettogewicht |
3,3 |
|||||||||||||
0201 30 00 9060 (7) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
11,3 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
3,8 |
|||||||||||||
B04 |
EUR/100 kg nettogewicht |
42,4 |
|||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
24,9 |
|||||||||||||
EG |
EUR/100 kg nettogewicht |
51,7 |
|||||||||||||
B04 |
EUR/100 kg nettogewicht |
25,4 |
|||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
15,0 |
|||||||||||||
EG |
EUR/100 kg nettogewicht |
31,0 |
|||||||||||||
0202 10 00 9100 |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
8,1 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
2,7 |
|||||||||||||
0202 20 30 9000 |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
8,1 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
2,7 |
|||||||||||||
0202 20 50 9900 |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
8,1 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
2,7 |
|||||||||||||
0202 20 90 9100 |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
8,1 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
2,7 |
|||||||||||||
0202 30 90 9100 |
US (4) |
EUR/100 kg nettogewicht |
3,3 |
||||||||||||
CA (5) |
EUR/100 kg nettogewicht |
3,3 |
|||||||||||||
0202 30 90 9200 (7) |
B02 |
EUR/100 kg nettogewicht |
11,3 |
||||||||||||
B03 |
EUR/100 kg nettogewicht |
3,8 |
|||||||||||||
1602 50 31 9125 (6) |
B00 |
EUR/100 kg nettogewicht |
11,6 |
||||||||||||
1602 50 31 9325 (6) |
B00 |
EUR/100 kg nettogewicht |
10,3 |
||||||||||||
1602 50 95 9125 (6) |
B00 |
EUR/100 kg nettogewicht |
11,6 |
||||||||||||
1602 50 95 9325 (6) |
B00 |
EUR/100 kg nettogewicht |
10,3 |
||||||||||||
NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1). De bestemmingscodes zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:
|
(1) Zoals gedefinieerd in Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.
(2) Indeling onder deze onderverdeling is afhankelijk van de overlegging van het attest dat is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 433/2007 van de Commissie (PB L 104 van 21.4.2007, blz. 3).
(3) De restitutie wordt toegekend mits voldaan is aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1359/2007 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2007, blz. 21) en, indien van toepassing, aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1741/2006 van de Commissie (PB L 329 van 25.11.2006, blz. 7).
(4) Zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1643/2006 van de Commissie (PB L 308 van 8.11.2006, blz. 7).
(5) Zoals bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1041/2008 van de Commissie (PB L 281 van 24.10.2008, blz. 3).
(6) De restitutie wordt toegekend mits voldaan is aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1731/2006 van de Commissie (PB L 325 van 24.11.2006, blz. 12).
(7) Het gehalte aan mager rundvlees met uitzondering van vet wordt bepaald aan de hand van de analyseprocedure die is opgenomen in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2429/86 van de Commissie (PB L 210 van 1.8.1986, blz. 39).
Het begrip „gemiddeld gehalte” verwijst naar de hoeveelheid van het monster zoals bepaald in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 765/2002 van de Commissie (PB L 117 van 4.5.2002, blz. 6). Het monster wordt genomen uit het deel van de betrokken partij met het hoogste risico.
18.3.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 71/15 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 266/2011 VAN DE COMMISSIE
van 17 maart 2011
tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (1), en met name artikel 164, lid 2, en artikel 170, juncto artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 162, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kan het verschil tussen de prijzen van de in deel XX van bijlage I bij die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en die in de Unie worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer. |
(2) |
Gezien de huidige situatie op de pluimveevleesmarkt, moeten uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de regels en criteria van de artikelen 162, 163, 164, 167 en 169 van Verordening (EG) nr. 1234/2007. |
(3) |
Krachtens artikel 164, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kunnen de restituties naargelang van de bestemming worden gedifferentieerd, met name indien dit noodzakelijk is wegens de situatie op de wereldmarkt, de specifieke vereisten van bepaalde markten of de verplichtingen die voortvloeien uit volgens artikel 300 van het Verdrag gesloten overeenkomsten. |
(4) |
De restituties moeten slechts worden toegekend voor producten die vrij in de Unie mogen worden verhandeld en die zijn voorzien van het identificatiemerk als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2). Deze producten moeten tevens voldoen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (3). |
(5) |
De thans geldende restituties zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1207/2010 van de Commissie (4). Aangezien nieuwe restituties moeten worden vastgesteld, moet die verordening worden ingetrokken. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De in artikel 164 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde uitvoerrestituties worden toegekend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij deze verordening, op voorwaarde dat aan het bepaalde in lid 2 van dit artikel wordt voldaan.
2. De op grond van lid 1 voor restituties in aanmerking komende producten moeten voldoen aan de desbetreffende vereisten van de Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en (EG) nr. 853/2004, en moeten met name in een erkende inrichting zijn bereid en voldoen aan de voorwaarden inzake het identificatiemerk, die zijn vastgesteld in bijlage II, sectie I, van Verordening (EG) nr. 853/2004.
Artikel 2
Verordening (EU) nr. 1207/2010 wordt ingetrokken.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op 18 maart 2011.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 maart 2011.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.
(3) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.
(4) PB L 333 van 17.12.2010, blz. 53.
BIJLAGE
Uitvoerrestituties in de sector slachtpluimvee voor de periode vanaf 18 maart 2011
Productcode |
Bestemming |
Meeteenheid |
Restitutiebedrag |
||
0105 11 11 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
0,24 |
||
0105 11 19 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
0,24 |
||
0105 11 91 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
0,24 |
||
0105 11 99 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
0,24 |
||
0105 12 00 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
0,47 |
||
0105 19 20 9000 |
A02 |
EUR/100 pcs |
0,47 |
||
0207 12 10 9900 |
V03 |
EUR/100 kg |
32,50 |
||
0207 12 90 9190 |
V03 |
EUR/100 kg |
32,50 |
||
0207 12 90 9990 |
V03 |
EUR/100 kg |
32,50 |
||
NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1). De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:
|
18.3.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 71/17 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 267/2011 VAN DE COMMISSIE
van 17 maart 2011
tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 143,
Gezien Verordening (EG) nr. 614/2009 van de Raad van 7 juli 2009 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (2), en met name artikel 3, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (3) zijn bepalingen vastgesteld voor de toepassing van de regeling inzake aanvullende invoerrechten en zijn de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, vastgesteld. |
(2) |
Uit de regelmatige controle van de gegevens die als basis worden gebruikt voor het bepalen van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd met inachtneming van de naar gelang van de oorsprong optredende prijsverschillen. De representatieve prijzen moeten derhalve worden bekendgemaakt. |
(3) |
Deze wijziging moet, gezien de marktsituatie, zo spoedig mogelijk worden toegepast. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 maart 2011.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 181 van 14.7.2009, blz. 8.
(3) PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47.
BIJLAGE
van de verordening van de Commissie van 17 maart 2011 tot vaststelling van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95
„BIJLAGE I
GN-code |
Omschrijving |
Representatieve prijs (EUR/100 kg) |
In artikel 3, lid 3, bedoelde zekerheid (EUR/100 kg) |
Oorsprong (1) |
0207 12 10 |
Geslachte kippen (zogenaamde kippen 70 %), bevroren |
140,8 |
0 |
AR |
0207 12 90 |
Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren |
135,2 |
0 |
BR |
121,1 |
0 |
AR |
||
0207 14 10 |
Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren |
218,9 |
24 |
BR |
248,4 |
16 |
AR |
||
319,1 |
0 |
CL |
||
0207 14 50 |
Borsten van kippen, bevroren |
179,2 |
10 |
BR |
0207 25 10 |
Geslachte kalkoenen (zogenaamde kalkoenen 80 %), bevroren |
208,9 |
0 |
BR |
0207 27 10 |
Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren |
276,6 |
6 |
BR |
390,3 |
0 |
CL |
||
0408 91 80 |
Eieren uit de schaal, gedroogd |
337,0 |
0 |
AR |
1602 32 11 |
Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken |
281,9 |
1 |
BR |
3502 11 90 |
Ovoalbumine, gedroogd |
602,6 |
0 |
AR |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.”
BESLUITEN
18.3.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 71/19 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 14 maart 2011
houdende benoeming van vier Hongaarse leden en van zes Hongaarse plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio’s
(2011/165/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 305,
Gezien het voorstel van de Hongaarse regering,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 22 december 2009 en 18 januari 2010 heeft de Raad Besluiten 2009/1014/EU (1) en 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 aangenomen. |
(2) |
Vier zetels van leden van het Comité van de Regio’s zijn vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Ferenc BENKŐ, de heer Attila JÓSZAI, de heer György IPKOVICH en de heer András SZALAY. Vier zetels van plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio’s zijn vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer László BÁKONYI, mevrouw Károlyné KOCSIS, de heer Zoltán NAGY en de heer József PAIZS. Twee zetels van plaatsvervangende leden worden vacant door de benoeming van de heer István BÓKA en de heer Attila KISS tot leden van het Comité van de Regio’s, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Worden benoemd voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 25 januari 2015:
a) |
tot leden van het Comité van de Regio’s:
en |
b) |
tot plaatsvervangende leden:
|
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 14 maart 2011.
Voor de Raad
De voorzitter
FAZEKAS S.
(1) PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.
(2) PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.
18.3.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 71/20 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 17 maart 2011
tot oprichting van het Share-Eric
(2011/166/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 723/2009 geeft de Commissie de bevoegdheid om Consortia voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (hierna „ERIC’s” genoemd) op te richten. |
(2) |
De Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk hebben de Commissie op 14 december 2010 verzocht om de Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe op te zetten als een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (Share-Eric), het Koninkrijk België heeft zich op 21 januari 2011 bij dat verzoek aangesloten, en Zwitserland heeft verzocht om als waarnemer in het Share-Eric te worden opgenomen. |
(3) |
Het Koninkrijk der Nederlanden heeft een verklaring afgegeven waarin het Share-Eric vanaf zijn oprichting wordt erkend als een internationale instelling in de zin van de artikelen 143, onder g), en 151, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (2) en als een internationale organisatie in de zin van het tweede streepje van artikel 23, lid 1, van Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (3). |
(4) |
De Commissie heeft het verzoek beoordeeld ingevolge haar verplichtingen als uiteengezet in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 723/2009 en is tot de conclusie gekomen dat het voldoet aan de in Verordening (EG) nr. 723/2009 gestelde eisen. |
(5) |
Het ingevolge artikel 20 van Verordening (EG) nr. 723/2009 opgezette beheerscomité is overeenkomstig artikel 6, lid 1, en artikel 20 van deze verordening geraadpleegd over de oprichting van het Share-Eric en heeft een positief advies gegeven. |
(6) |
Het Share-Eric zal naar verwacht een belangrijke aanwinst zijn voor andere grote Europese onderzoeks- en innovatie-initiatieven met betrekking tot de vergrijzing van de bevolking, zoals het voorgestelde gezamenlijk programmeringsinitiatief langer en beter leven, het gezamenlijk programma Ambient Assisted Living en het Europees innovatiepartnerschap inzake actief en gezond ouder worden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Enig Artikel
Oprichting van het Share-Eric
1. Hierbij wordt een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur voor de Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe, genaamd Share-Eric, opgericht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 723/2009.
Het Share-Eric heeft rechtspersoonlijkheid vanaf de datum waarop dit besluit in werking treedt en heeft in elke lidstaat de ruimste handelingsbevoegdheid die krachtens het nationale recht van die lidstaat aan juridische entiteiten wordt toegekend. Het mag in het bijzonder roerende en onroerende goederen en intellectuele eigendom verwerven, bezitten en vervreemden, contracten sluiten en in rechte optreden.
2. De statuten van het Share-Eric, zoals overeengekomen tussen zijn leden, zijn aan dit besluit gehecht. Deze statuten kunnen worden gewijzigd onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de statuten en in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 723/2009. De statuten zijn beschikbaar voor het publiek op de website van het ERIC en op zijn statutaire zetel.
3. Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
4. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 maart 2011.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1.
(2) PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.
(3) PB L 76 van 23.3.1992, blz. 1.
BIJLAGE
STATUTEN VAN HET SHARE-ERIC
betreffende de oprichting en werking van de Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe (Share)
Inhoud
Artikel 1: |
Oprichting van het Share-Eric |
Artikel 2: |
Statutaire zetel en werktaal |
Artikel 3: |
Taken |
Artikel 4: |
Beginselen |
Artikel 5: |
Organen van de organisatie en wetenschappelijke partnerinstellingen |
Artikel 6: |
De algemene vergadering |
Artikel 7: |
De raad van bestuur |
Artikel 8: |
Reikwijdte |
Artikel 9: |
Bijdragen |
Artikel 10: |
Aansprakelijkheid en verzekering |
Artikel 11: |
Intellectuele eigendom |
Artikel 12: |
Verspreiding en gebruik van de gegevens van Share |
Artikel 13: |
Aanbesteding en belastingvrijstellingen |
Artikel 14: |
Werkgelegenheid |
Artikel 15: |
Wijzigingen |
Artikel 16: |
Toetreding |
Artikel 17: |
Duur van de organisatie |
Artikel 18: |
Beschikbaarheid van deze statuten |
Bijlage 1: |
Wetenschappelijke partnerinstellingen en nationale teamleiders |
Bijlage 2: |
Wetenschappelijke raad van toezicht |
Bijlage 3: |
Geraamde enquête- en huishoudelijke kosten |
Bijlage 4: |
Niet-openbare aanbestedingsprocedure |
De Republiek Oostenrijk
Het Koninkrijk België
De Tsjechische Republiek
De Bondsrepubliek Duitsland
Het Koninkrijk der Nederlanden
Hierna „de partijen bij de overeenkomst” genoemd,
VERLANGENDE de positie van Europa en de landen van de partijen bij de overeenkomst in onderzoek verder te versterken in de wereld en de wetenschappelijke samenwerking over disciplinaire en nationale grenzen heen te intensifiëren;
GEZIEN een verslag van de Commissie aan de Europese Raad van 2001 (Raadsdocument 6997/01) dat de vergrijzing van de bevolking en de sociale en economische uitdagingen die deze met zich meebrengt voor groei en welvaart aanwijst als een van de meest dringende uitdagingen van de 21ste eeuw in Europa, dat wijst op ernstige infrastructurele hiaten in het begrip van de vergrijzing van personen en de bevolking als geheel, en dat vervolgens vraagt „de mogelijkheid te bestuderen in samenwerking met de lidstaten een Europese longitudinale studie van de vergrijzing op te zetten”, teneinde het Europees onderzoek naar vergrijzing te bevorderen;
VOORTBOUWEND op het bestaande prototype van een Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe (Share) dat door middel van het routekaartproces van het ESFRI is geselecteerd om te worden geüpgraded tot een van de centrale onderzoeksinfrastructuren van de Europese Onderzoeksruimte;
ERKENNEND dat dit nieuwe interdisciplinaire, internationale en longitudinale onderzoek met ongekende kwaliteit op het punt van de samenhang, breedte en internationale vergelijkbaarheid in de toekomst van grote betekenis zal zijn op veel verschillende gebieden van fundamentele en toegepaste wetenschappen zoals demografie, economie, epidemiologie, gerontologie, biologie, geneeskunde, psychologie, volksgezondheid, gezondheidsbeleid, sociologie en statistiek;
ERKENNEND dat voor het opstellen van bewijsgestuurd overheidsbeleid een actuele gegevensinfrastructuur nodig is;
VERWACHTEND dat andere landen zullen deelnemen aan de activiteiten die ingevolge de onderstaande statuten gezamenlijk worden ondernomen,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Artikel 1
Oprichting van het Share-Eric
1. Er wordt een gedistribueerde Europese onderzoeksinfrastructuur, de „Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe” (Share), opgericht.
2. Share heeft de rechtsvorm van een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (Eric), opgericht ingevolge Verordening (EG) nr. 723/2009, en wordt „ Share-Eric” (hierna ook „de organisatie”) genoemd.
Artikel 2
Statutaire zetel en werktaal
1. De statutaire zetel van de organisatie is in Tilburg in Nederland.
2. De partijen bij de overeenkomst komen overeen om, zodra de noodzakelijke verklaring overeenkomstig artikel 5, lid 1, sub d), van Verordening (EG) nr. 723/2009 door de Duitse autoriteiten is verstrekt, het initiatief te nemen tot een wijziging van de statuten, teneinde de statutaire zetel te verplaatsen naar Duitsland. Deze wijziging treedt niet eerder in werking dan het einde van fase I, als gedefinieerd in artikel 8.
3. De werktaal van de organisatie is het Engels.
Artikel 3
Taken
1. Het Share-Eric bouwt een infrastructuur van microgegevens over huishoudens en personen op die nodig is om de vergrijzing op individueel en samenlevingsniveau te begrijpen (hierna „de enquête” genoemd). De belangrijkste taken van het Share-Eric zijn:
a) |
een kernenquête-instrument ontwerpen dat de essentiële informatie vastlegt over de economische, gezondheids-, familiale/sociale levensomstandigheden van personen van vijftig jaar en ouder en hun partners; |
b) |
elke twee jaar in elk van de deelnemende landen dit enquête-instrument uitvoeren bij een panel van respondenten, en tussen panelronden in contact houden met alle leden van het panel; |
c) |
de verzamelde informatie samenvoegen in een gebruikersvriendelijke database die voor alle wetenschappelijke onderzoekers toegankelijk is, behoudens de toepasselijke beperkingen inzake geheimhouding van gegevens, en deze database onderhouden, met inbegrip van basisopschoning, -toerekening en -documentatie. |
2. Het huidige prototype van Share zal in drie opzichten worden geüpgraded:
a) |
verlenging van Share in de tijd om een werkelijk panel te genereren dat personen volgt terwijl zij ouder worden en reageren op de veranderingen in de sociale en economische omgeving. De upgrade bestaat uit zeven nieuwe ronden, van telkens twee jaar, in drie fasen, als omschreven in artikel 8. |
b) |
uitbreiding van Share tot alle EU-lidstaten. |
c) |
vergroting van de steekproefomvang van Share, zodat de enquête ook bruikbaar is voor analyses op nationaal niveau. Over het algemeen wordt gestreefd naar een steekproefomvang van 6 000 personen van vijftig jaar en ouder in elke lidstaat. |
3. Het Share-Eric voert zijn taken uit op niet-economische grondslag.
Artikel 4
Beginselen
1. Share wordt opgezet door onderzoekers voor onderzoekers. Excellentie op het gebied van onderzoek is van groter belang dan andere overwegingen. Op de wetenschappelijke excellentie van Share wordt toegezien door een onafhankelijke wetenschappelijke raad van toezicht (bijlage 2)
2. Share is een supranationale enquête. Transnationale vergelijkbaarheid binnen Share is bepalend voor alle beslissingen over de opzet. Voorts zal bij beslissingen over de opzet van Share worden gekeken naar zusteronderzoeken, in het bijzonder de Amerikaanse Health and Retirement Study (HRS) en de Engelse Longitudinal Study of Ageing (Elsa). Onderwerpen met een supranationaal onderzoekspotentieel krijgen voorrang op onderwerpen die slechts relevant zijn voor afzonderlijke landen.
3. Share integreert economische, gezondheids- en sociale wetenschappen. Onderwerpen met een interdisciplinair onderzoekspotentieel krijgen voorrang op onderwerpen die slechts relevant zijn voor afzonderlijke disciplines.
4. Share is een longitudinale enquête, die personen volgt terwijl zij ouder worden. Onderwerpen met een longitudinaal onderzoekspotentieel krijgen voorrang op onderwerpen die slechts relevant zijn voor afzonderlijke tijdstippen.
5. Onderzoek dat is gebaseerd op Share draagt ertoe bij dat bewijsgestuurd EU-beleid, zoals het Innovatie Unie-initiatief van Europa 2020, in alle landen van de Europese Unie de uitdagingen van de vergrijzing van de bevolking beter aankan.
Artikel 5
Organen van de organisatie en wetenschappelijke partnerinstellingen
1. De organen van de organisatie zijn de algemene vergadering („Council”) (artikel 6), en de raad van bestuur („Management Board”) (artikel 7).
2. Op voorstel van de raad van bestuur en gelet op de in artikel 4 vastgelegde beginselen selecteert elke partij bij de overeenkomst een onderzoeksinstelling die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de wetenschappelijke taken van het Share-Eric in haar land (hierna „wetenschappelijke partnerinstelling” genoemd).
3. Als een van de wetenschappelijke partnerinstellingen de in artikel 4 vastgelegde beginselen schendt, mag de partij bij de overeenkomst op voorstel van de raad van bestuur de wetenschappelijke partnerinstelling vervangen.
4. De raad van bestuur vraagt de wetenschappelijke raad van toezicht („Scientific Monitoring Board”) (bijlage 2) om advies wanneer hij een wetenschappelijke partnerinstelling voordraagt of vervangt.
5. De huidige wetenschappelijke partnerinstellingen zijn opgenomen in bijlage 1.
Artikel 6
De algemene vergadering
1. Elke partij bij de overeenkomst wordt in de algemene vergadering vertegenwoordigd door ten hoogste twee afgevaardigden. Afgevaardigden naar de algemene vergadering worden benoemd en hun benoeming wordt beëindigd door de partij bij de overeenkomst. Elke partij bij de overeenkomst stelt de voorzitter van de algemene vergadering onverwijld schriftelijk in kennis van benoemingen of de beëindiging van benoemingen van afgevaardigden die de partij in de algemene vergadering vertegenwoordigen.
2. Elke partij bij de overeenkomst heeft één enkele stem in de algemene vergadering. Besluiten worden genomen met eenvoudige meerderheid van stemmen, tenzij in deze statuten anders is bepaald. Bij staking van stemmen is de stem van het gastheerland bepalend.
3. De algemene vergadering kiest uit de afgevaardigden van de partijen bij de overeenkomst een voorzitter en een vicevoorzitter voor een periode van twee jaar. De voorzitter en vicevoorzitter komen door hun verkiezing boven de partijen te staan en verlaten hun delegatie. De partijen bij de overeenkomst die door dit vertrek worden getroffen, benoemen een andere afgevaardigde om hen in de algemene vergadering te vertegenwoordigen.
4. De algemene vergadering komt ten minste een keer per jaar bijeen. Bijeenkomsten van de algemene vergadering worden geconvoceerd door de voorzitter van de algemene vergadering. Bijeenkomsten van de algemene vergadering worden ook geconvoceerd op verzoek van ten minste twee partijen bij de overeenkomst. Buitengewone bijeenkomsten van de algemene vergadering kunnen tevens worden geconvoceerd op verzoek van de coördinator (artikel 7), als het belang van de organisatie dit noodzakelijk maakt.
5. De algemene vergadering ontvangt het door de raad van bestuur ingediende jaarverslag, alsook het financieel overzicht en het jaarlijkse uitgavenplan, en keurt deze goed. De algemene vergadering toetst ten minste jaarlijks de werkelijke en geraamde enquête- en huishoudelijke kosten. De algemene vergadering mag unaniem een wijziging vaststellen van de bijdrage in de overige gemeenschappelijke kosten in het jaarlijkse uitgavenplan die niet worden gedekt door een andere financieringsbron (artikel 9, lid 5).
6. De algemene vergadering ontvangt en erkent het jaarlijkse activiteitenplan, dat de brede wetenschappelijke doelen van Share bevat, het accent van de volgende ronde van de enquête, het certificeringsproces en het tijdschema voor de enquête en de verspreiding van de gegevens. Elke twee jaar ontvangt de algemene vergadering een verslag van de wetenschappelijke raad van toezicht.
7. De algemene vergadering kiest overeenkomstig artikel 7 met gekwalificeerde meerderheid (van ten minste tweederde van de partijen bij de overeenkomst) de coördinator, de gebiedscoördinatoren en de overige leden van de raad van bestuur, op voordracht van de wetenschappelijke partnerinstellingen.
8. Landen die zich door ondertekening van het memorandum van overeenstemming over de voorbereiding van de Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe (15 juli 2009) hebben verbonden ten aanzien van het Share-Eric, mogen waarnemend lid zonder stemrecht van de algemene vergadering worden, totdat zij overeenkomstig artikel 16 zijn toegetreden tot het Share-Eric.
Artikel 7
De raad van bestuur
1. De raad van bestuur bestaat uit maximaal zes leden, onder wie:
a) |
de directeur van Share (hierna „de coördinator” genoemd); |
b) |
drie gebiedscoördinatoren die de drie wetenschapsgebieden van Share (economie, gezondheid, en sociale en familienetwerken) vertegenwoordigen; |
c) |
voor zover gepast, andere wetenschappers die een belangrijk wetenschapsgebied of een belangrijk operationeel centrum van Share vertegenwoordigen. |
2. Leden van de raad van bestuur zijn onderzoekers die internationaal een goede naam hebben en ervaring hebben met onderzoek naar de vergrijzing en/of het beheren van enquêtes.
3. De raad van bestuur doet de algemene vergadering voorstellen voor alle strategische besluiten en begrotingsbesluiten. De raad van bestuur is verantwoordelijk voor alle financiële en bestuurlijke processen die de wetenschappelijke integriteit, de transnationale vergelijkbaarheid en het algemene evenwicht in de opzet van de Share-enquête bewaren. De raad van bestuur is in het bijzonder verantwoordelijk voor de financiën en te leveren prestaties van het Share-Eric en voor de naleving van de wettelijke voorschriften, zoals voorschriften met betrekking tot de geheimhouding en de veiligheid van gegevens op Europees niveau.
4. De raad van bestuur biedt de algemene vergadering een jaarverslag aan over de stand van zaken met betrekking tot de enquête, doet de algemene vergadering een voorstel voor een jaarlijks uitgaven- en activiteitenplan en stelt het financiële overzicht op.
5. De coördinator geeft leiding aan de raad van bestuur en is de wettelijke vertegenwoordiger van het Share-Eric. De coördinator is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de enquête en voor het in stand houden van dezelfde strenge methodologische normen in alle deelnemende landen.
6. De gebiedscoördinatoren zijn verantwoordelijk voor de wetenschappelijke excellentie van de enquête op hun wetenschapsgebieden. Zij zijn in het bijzonder verantwoordelijk voor de opstelling van de vragenlijst op hun gebieden en voor de integriteit van de gegevens die aan het wetenschappelijke publiek worden verstrekt.
7. De raad van bestuur vraagt externe deskundigen om advies en stelt een raad van wetenschappers samen die advies geven in alle wetenschappelijke kwesties (de „wetenschappelijke raad van toezicht”). Deze raad van toezicht is onafhankelijk van de organisatie (bijlage 2).
8. De relaties tussen de raad van bestuur en de wetenschappelijke partnerinstellingen worden geregeld in een consortiumovereenkomst.
Artikel 8
Reikwijdte
1. De organisatie bestrijkt een enquêteperiode van zeven panelronden verdeeld in drie fasen:
a) |
In fase I voert de organisatie in 2010 en 2011 een eerste volledige enquêteronde uit op basis van de opzet die in de voorbereidende fase is ontwikkeld. |
b) |
In fase II voert de organisatie in de jaren 2012/2013, 2014/2015 en 2016/2017 drie aanvullende volledige enquêteronden uit, werkt zij de opzet bij, zodat deze modern blijft, en verspreidt zij de gegevens. |
c) |
Na een succesvolle wetenschappelijke evaluatie voert de organisatie in fase III in de jaren 2018/2019, 2020/2021 en 2022/2023 nog eens drie volledige enquêteronden uit, werkt zij de opzet bij, zodat deze modern blijft, en verspreidt zij de gegevens. |
Artikel 9
Bijdragen
1. De bijdragen van de partijen bij de overeenkomst dekken de kosten van het houden van zeven ronden van de enquête in elk land, plus de kosten van de coördinatie en gemeenschappelijke kosten, zoals de kosten voor het bijwerken van de opzet, de verspreiding van de gegevens die gepaard gaan met de zeven ronden van gegevensverzameling, en budgetten voor de coördinator, de gebiedscoördinatoren en de wetenschappelijke raad van toezicht.
2. De bijdragen van de partijen bij de overeenkomst dekken vier typen kosten: A) de enquêtekosten in elk land, B) de huishoudelijke kosten om de enquête in elk land te houden, C) de coördinatiekosten, en D) andere gemeenschappelijke kosten, voor zover deze kosten niet worden gedekt door andere financieringsbronnen. Een tabel waarin voorlopige ramingen van deze kosten in fase I zijn weergegeven, is opgenomen als bijlage 3.
3. Elke partij bij de overeenkomst stelt het Share-Eric, hetzij direct hetzij via de wetenschappelijke partnerinstelling waarvoor zij verantwoordelijk is, middelen ter beschikking die het aandeel van het land in de kosten van de enquête dekken (kolom A van de voorlopige ramingen in bijlage 3).
4. Elke partij bij de overeenkomst stelt de wetenschappelijke partnerinstelling waarvoor zij verantwoordelijk is, middelen ter beschikking die het aandeel van het land in de huishoudelijke kosten dekken (kolom B van de voorlopige ramingen in bijlage 3).
5. De Bondsrepubliek Duitsland financiert de coördinatiekosten van de enquête (kolom C van de voorlopige ramingen in bijlage 3).
6. Elke partij bij de overeenkomst betaalt bijdragen aan het Share-Eric voor het deel van de andere gemeenschappelijke kosten van de enquête dat niet door een andere financieringsbron wordt gedekt. Het aandeel van elke partij bij de overeenkomst is evenredig met het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking zoals dit het laatst is gepubliceerd door Eurostat, onder het voorbehoud dat het aandeel van geen enkele partij bij de overeenkomst kleiner dan 0,5 keer en groter dan 1,5 keer het gemiddelde aandeel is. De verdeling van de overige gemeenschappelijke kosten wordt gespecificeerd in het jaarlijkse uitgavenplan (kolom D van de voorlopige ramingen in bijlage 3).
7. Het Share-Eric of de wetenschappelijke partnerinstellingen, als consortium, mogen reageren op oproepen van de Commissie, het Amerikaanse National Institute on Aging en andere supranationale en nationale financieringsorganisaties die middelen verstrekken voor het project als geheel, bepaalde typen kosten of alle gemeenschappelijke kosten die zijn genoemd in kolom D in bijlage 3.
Artikel 10
Aansprakelijkheid en verzekering
1. De financiële aansprakelijkheid van de leden voor de schulden van het Eric is beperkt tot de respectieve bijdragen die zij betalen aan het Share-Eric en die zijn overeengekomen in de jaarlijkse uitgavenplannen.
2. Het Share-Eric neemt passende maatregelen om de specifieke risico’s te verzekeren van het opzetten en uitvoeren van een enquête.
Artikel 11
Intellectuele eigendom
1. Overeenkomstig de doelen van de onderhavige statuten, heeft „intellectuele eigendom” de betekenis die het heeft in artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor intellectuele eigendom, ondertekend op 14 juli 1967.
2. Het Share-Eric is de eigenaar van de enquête en van alle intellectuele-eigendomsrechten die voortkomen uit het opzetten van de enquête.
3. Wat betreft kwesties inzake intellectuele eigendom worden de relaties tussen de partijen bij de overeenkomst geregeld door het nationale recht van de partijen bij de overeenkomst.
Artikel 12
Verspreiding en gebruik van de gegevens van Share
1. Het Share-Eric verspreidt de verzamelde gegevens na deze te hebben opgeschoond, toegerekend en gedocumenteerd, onverwijld onder de wetenschappelijke gemeenschap.
2. Het gebruik van de gegevens van Share is voor de gehele wetenschappelijke gemeenschap gratis. De raad van bestuur stelt een gebruikersraad in die de belangen van de gemeenschap van wetenschappelijke gebruikers vertegenwoordigt, rekening houdende met het advies van de wetenschappelijke raad van toezicht.
3. Op het gebruik en het verzamelen van de gegevens van Share zijn de Europese en nationale wetten inzake gegevensbescherming van toepassing. Voor het gebruik van de gegevens van Share door gebruikers die niet vallen onder de EU-wetgeving, moet een verklaring inzake de geheimhouding van de gegevens worden ondertekend overeenkomstig het door de Commissie verstrekte formulier met modelcontractbepalingen (PB L 6 van 10.1.2002, blz. 52).
Artikel 13
Aanbesteding en belastingvrijstellingen
1. Het Share-Eric behandelt gegadigden en inschrijvers in aanbestedingsprocedures op gelijke en niet-discriminerende wijze, onafhankelijk van de vraag of zij in de Europese Unie zijn gevestigd. Alle aanbestedingen volgen de beginselen van transparantie, non-discriminatie en mededinging.
2. Over het algemeen zijn aanbestedingen van het Share-Eric onderworpen aan Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (1), met de drempels gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1422/2007 van de Commissie (2) als gewijzigd, en aan de geldende nationale regels inzake aanbestedingen.
3. Op aanbestedingen voor enquête-onderzoeks- en enquête-ontwikkelingsdiensten waarvan de baten toekomen aan de gehele wetenschappelijke gemeenschap en die geheel worden vergoed door het Share-Eric, is artikel 16, onder f), van Richtlijn 2004/18/EG van toepassing door middel van een niet-openbare aanbestedingsprocedure (bijlage 4). Bij zulke niet-openbare aanbestedingsprocedures, procedures van gunning met voorafgaande oproep tot mededinging en de procedure van de concurrentiegerichte dialoog kunnen de aanbestedende autoriteiten het aantal geschikte gegadigden dat wordt uitgenodigd om in te schrijven, onderhandelingen te voeren of in dialoog te treden, beperken, mits er voldoende geschikte gegadigden zijn.
4. De belastingvrijstellingen krachtens Richtlijn 2006/112/EG zijn beperkt tot de belastingen over de toegevoegde waarde op goederen en diensten voor enquête-onderzoek en enquête-ontwikkeling die voor officieel gebruik zijn, een waarde hebben van meer dan 250 EUR, ten goede komen aan de gehele wetenschappelijke gemeenschap en volledig worden vergoed door het Share-Eric. Er gelden geen verdere beperkingen.
Artikel 14
Werkgelegenheid
1. Het Share-Eric is een werkgever die gelijke kansen biedt. Arbeidscontracten voldoen aan de nationale wetten van het land waarin het personeel te werk wordt gesteld.
2. Behoudens de nationale wettelijke voorschriften bevordert elke partij bij de overeenkomst binnen haar jurisdictie het verkeer en verblijf van staatsburgers van de landen die partij zijn bij de overeenkomst, die betrokken zijn bij de taken van het Share-Eric, en van de gezinsleden van deze staatsburgers.
Artikel 15
Wijzigingen
1. De algemene vergadering heeft de bevoegdheid om deze statuten en hun bijlagen te wijzigen bij stemming met gekwalificeerde meerderheid. Voor wijziging van een of meer van deze artikelen en bijlagen is een tweederde meerderheid vereist. De datums van de wijzigingen worden vastgelegd in deze statuten.
2. De statuten van het Share-Eric moeten te allen tijde in overeenstemming zijn met Verordening (EG) nr. 723/2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur en met alle overige van toepassing zijnde Europese wetten en voorschriften.
Artikel 16
Toetreding
1. Na de inwerkingtreding van deze statuten kan elke regering, met instemming van tweederde van de partijen bij de overeenkomst in de algemene vergadering, hiertoe toetreden op de bedongen voorwaarden. De toetredingsvoorwaarden worden vastgelegd in een overeenkomst tussen de partijen bij de overeenkomst en de toetredende regering of groep van regeringen.
2. Op voordracht van de raad van bestuur en gelet op de in artikel 4 vastgelegde beginselen, kiest de toetredende partij bij de overeenkomst een onderzoeksinstelling die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de wetenschappelijke taken van het Share-Eric in het betreffende land.
3. De raad van bestuur vraagt de wetenschappelijke raad van toezicht om advies wanneer hij een wetenschappelijke partnerinstelling voordraagt.
Artikel 17
Duur van de organisatie
1. De organisatie wordt opgericht voor een periode tot uiterlijk 31 december 2024. Deze periode omvat de fasen I, II en III als gedefinieerd in artikel 8.
2. Een partij bij de overeenkomst kan zich na fase I of fase II uit de organisatie terugtrekken.
3. De organisatie kan worden geliquideerd, in het bijzonder als de organisatie besluit fase III niet uit te voeren, door middel van een verzoek, waarin de procedure en het tijdschema worden gespecificeerd, mits dit verzoek met tweederde meerderheid is goedgekeurd door de algemene vergadering.
4. De Commissie wordt binnen tien dagen nadat een dergelijk besluit is genomen, van het besluit in kennis gesteld, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 723/2009.
Artikel 18
Beschikbaarheid van deze statuten
Deze statuten zijn beschikbaar voor het publiek op de website van het Share-Eric overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 723/2009.
(1) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
(2) PB L 317 van 5.12.2007, blz. 34.
BIJLAGE 1
WETENSCHAPPELIJKE PARTNERINSTELLINGEN EN NATIONALE TEAMLEIDERS
Land |
Deelnemende organisaties |
Korte beschrijving |
Oostenrijk |
Universiteit van Linz, Faculteit Economie |
De Faculteit Economie van de Universiteit van Linz geeft leiding aan de Oostenrijkse deelname aan het Share-project. Het onderzoek van de faculteit richt zich op arbeidseconomie, overheidseconomie en problemen van de pensioenhervorming, alsook milieueconomie. De afdeling wordt vertegenwoordigd door Rudolf Winter-Ebmer, hoogleraar Economie en gespecialiseerd in de empirische arbeidseconomie. |
België |
Universiteit Antwerpen, CSP |
De belangrijkste doelstelling van het CSP is het bestuderen van de adequaatheid van sociaal beleid. Het onderzoek van het CSP is hoofdzakelijk gebaseerd op grootschalige sociaaleconomische enquêtes van huishoudens. Karel van den Bosch, senior onderzoeker, heeft de leiding over het Belgische team. |
België |
Universiteit Luik, CREPP |
De belangrijkste gebieden van specialisatie van het CREPP zijn sociale zekerheid, pensioneringsgedrag, en het welzijn van ouderen en intergenerationele overdrachten. Sergio Perelman heeft de leiding over de coördinatie van het Share-project in de Franstalige gemeenschap in België. |
Tsjechië |
CERGE-EI, Praag |
Het CERGE-EI is volledig geaccrediteerd, zowel in de Verenigde Staten als in Tsjechië. De belangrijkste expertise van het CERGE-EI ligt op het gebied van de sociale, economische en politieke overgang in de landen van Midden- en Oost-Europa en de regio van de voormalige Sovjet-Unie. Radim Bohacek heeft de leiding over het Tsjechische landenteam. |
Duitsland |
Universiteit van Mannheim, Mannheim Research Institute for the Economics of Aging (MEA) |
Het MEA is een wereldwijd vermaard centrum van excellentie voor de economie van de vergrijzing. Onderzoeksgebieden zijn sparen, sociale verzekeringen en overheidsbeleid; de macro-economische gevolgen van een vergrijzende bevolking; en volksgezondheid. Het MEA wordt vertegenwoordigd door Axel Börsch-Supan, directeur, die de familie van Share-projecten coördineert. |
Nederland |
Universiteit van Tilburg, Netspar |
Netspar is een wetenschappelijk netwerk voor de studie van pensioenen, vergrijzing en pensionering verbonden aan de Faculteit Economie en bedrijfswetenschappen van de Universiteit van Tilburg. De algemeen directeur, Frank van der Duyn Schouten, geeft leiding aan het Nederlandse Share-landenteam. |
BIJLAGE 2
WETENSCHAPPELIJKE RAAD VAN TOEZICHT
Artikel 1
Oprichting
De raad van bestuur richt een adviesraad (hierna „de wetenschappelijke raad van toezicht” genoemd) op die bestaat uit ten minste zes eminente, onafhankelijke en ervaren wetenschappers, die een externe adviserende rol voor de enquête zal vervullen en die tot taak heeft de kwaliteit van het werk van het onderzoeksconsortium te controleren en de algemene vergadering en het onderzoekconsortium periodiek advies te geven.
Artikel 2
Onafhankelijkheid
De wetenschappelijke raad van toezicht is onafhankelijk van het Share-Eric.
Artikel 3
Taken
1. De hoofdtaak van de wetenschappelijke raad van toezicht is toe te zien op de wetenschappelijke kwaliteit van Share. De raad geeft ten minste een keer per jaar feedback aan de raad van bestuur en het onderzoeksconsortium.
2. Elke twee jaar brengt de wetenschappelijke raad van toezicht schriftelijk verslag uit aan de algemene vergadering van het Share-Eric. Dit verslag bevat ook een beoordeling van de diensten die worden aangeboden aan de gebruikers van de gegevens van Share.
3. Bij aanvang en na circa drie jaar voert de wetenschappelijke raad van toezicht een gedegen toetsing uit van de wetenschappelijke strategie van Share, waarin de raad innovatieve gebieden en wijzen van gegevensverzameling verkent.
Artikel 4
Leden
1. De leden van de wetenschappelijke raad van toezicht selecteren nieuwe leden wanneer zij dit passend achten om alle door Share bestreken wetenschapsgebieden voldoende te vertegenwoordigen.
2. Ten minste een van de leden is een onderzoeker van de English Longitudinal Study of Ageing (Elsa) om te zorgen voor nauwe samenwerking met deze enquête en bijkomende adviezen en richtsnoeren te geven op basis van hun ervaring.
3. Ten minste een van de leden is een onderzoeker van de Amerikaanse Health and Retirement Study (HRS) om te zorgen voor nauwe samenwerking met deze enquête en bijkomende adviezen en richtsnoeren te geven op basis van hun ervaring.
4. De zittende voorzitter van de wetenschappelijke raad van toezicht is Arie Kapteyn.
5. De andere zittende leden en de gebieden die zij vertegenwoordigen, zijn:
|
Orazio Attanasio (inkomen, consumptie, sparen) |
|
Lisa Berkman (sociale epidemiologie en biomarkers) |
|
Nicholas Christakis (medische sociologie en administratieve gegevens) |
|
Mick Couper (enquêtemethoden, gegevensverspreidingsmethoden en nieuwe technologie) |
|
Michael Hurd (sparen en gezondheid, toegang tot en kwaliteit van gegevens, harmonisatie met HRS) |
|
Daniel McFadden (enquêtemethodologie) |
|
Norbert Schwarz (enquêtepsychologie en gegevenstoegangsmethodologie) |
|
Andrew Steptoe (biomarkers, harmonisatie met Elsa) |
Artikel 5
Budget
1. De voorzitter van de wetenschappelijke raad van toezicht ontvangt conform artikel 9, lid 1, van de statuten van het Share-Eric een budget voor reiskosten en honoraria van de leden van de raad. De voorzitter van de wetenschappelijke raad van toezicht kan volledig zelf beslissen hoe het budget wordt besteed.
2. Het huidige jaarlijkse budget bedraagt 30 000 EUR. Het personeel van de raad van bestuur heeft de zorg voor het technische beheer van het budget.
BIJLAGE 3
VOORLOPIGE RAMINGEN VAN DE KOSTEN IN FASE I (RONDE 4)
Deze bijlage bevat voorlopige ramingen van de kosten voor het uitvoeren van ronde 4 van Share in 2010 en 2011, dat wil zeggen, in de in artikel 8, lid 1, gedefinieerde fase I. De kostencategorieën verwijzen naar artikel 9 („Bijdragen”). Deze bijlage is niet het jaarlijkse uitgavenplan als bedoeld in artikel 6, lid 5, maar dient als uitgangspunt voor een dergelijk plan dat de raad van bestuur zal opstellen, zodra het Share-Eric is opgericht.
A): Het Share-managementteam heeft voorlopige ramingen van de enquêtekosten opgesteld op basis van de gemaakte enquêtekosten in 2006 en 2008. Voor nieuwe landen zijn de voorlopige ramingen gebaseerd op de kosten in vergelijkbare landen.
B): De voorlopige ramingen van de huishoudelijke kosten zijn gebaseerd op twee FTE’s (voltijdsequivalenten) aan personeel in elk land, met een loon conform het Europese Marie Curie-programma. De ramingen van de reis- en verblijfskosten en overheadkosten in elk land zijn gebaseerd op deze kosten voor de ronden van 2006 en 2008.
De voorlopige ramingen van de huishoudelijke kosten voor Oostenrijk, Tsjechië, Frankrijk, Duitsland en Polen zijn verstrekt door deze landen. Hun geraamde huishoudelijke kosten kunnen betrekking hebben op meer of minder personeel dan waarop de door het Share-managementteam verstrekte ramingen zijn gebaseerd.
C): De coördinatiekosten voor Duitsland zijn geraamd op basis van de kosten van de ronden van 2006 en 2008.
D): De bijdragen van de landen in alle overige gemeenschappelijke kosten zijn geraamd op basis van de kosten van de ronden van 2006 en 2008 en zijn aan de verschillende landen toegerekend overeenkomstig artikel 9, lid 5. Ze kunnen echter aanzienlijk lager uitvallen, of zelfs gelijk zijn aan nul, als andere financieringsorganisaties zoals de Commissie of het Amerikaanse National Institute on Aging via subsidies of aparte contracten in deze kosten bijdragen.
Geraamde kosten voor ronde 4 (2010-11) per land en bron
in duizenden EUR |
|||||
|
(Α) Enquêtekosten voor een steekproef van 6 000 personen |
(Β) Huishoudelijke kosten (personeel, reizen, en overhead) |
(C) Coordinatie- kosten in Duitsland |
(D) Maximale aandeel andere gemeenschappelij ke kosten |
Totaal |
Oostenrijk |
1 006 |
322 |
|
109 |
1 438 |
België |
778 |
318 |
|
99 |
1 194 |
Tsjechië |
338 |
167 |
|
71 |
576 |
Denemarken |
892 |
409 |
|
105 |
1 406 |
Estland |
460 |
243 |
|
59 |
761 |
Frankrijk |
1 024 |
327 |
|
97 |
1 448 |
Duitsland |
784 |
314 |
1 887 |
102 |
3 087 |
Griekenland |
602 |
285 |
|
84 |
971 |
Hongarije |
460 |
243 |
|
55 |
758 |
Ierland |
1 024 |
339 |
|
126 |
1 490 |
Israël |
602 |
285 |
|
79 |
966 |
Italië |
782 |
322 |
|
88 |
1 191 |
Luxemburg |
1 556 |
358 |
|
145 |
2 059 |
Nederland |
794 |
314 |
|
117 |
1 224 |
Polen |
453 |
226 |
|
50 |
730 |
Portugal |
602 |
285 |
|
66 |
953 |
Slovenië |
460 |
243 |
|
79 |
781 |
Spanje |
786 |
300 |
|
91 |
1 177 |
Zweden |
1 024 |
339 |
|
107 |
1 471 |
Zwitserland |
1 556 |
358 |
|
122 |
2 036 |
TOTAAL |
15 983 |
5 997 |
1 887 |
1 851 |
25 719 |
BIJLAGE 4
NIET-OPENBARE AANBESTEDINGSPROCEDURE
De volgende procedure voor niet-openbare aanbestedingen is van toepassing op alle enquête-onderzoeks- en enquête-ontwikkelingsdiensten waarvan de baten toekomen aan de gehele wetenschappelijke gemeenschap en die volledig worden vergoed door het Share-Eric.
Als enquête-onderzoeks- en enquête-ontwikkelingsdiensten worden aangemerkt onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten die noodzakelijk zijn om de enquêtetechnologie op peil te houden en vooruit te brengen. Het gaat daarbij onder meer, maar niet uitsluitend, om de ontwikkeling van enquêtesoftware, onderzoek naar enquêtemethodologie en de ontwikkeling van innovatieve interviewtechnieken en de toepassing daarvan in de praktijk.
De beschrijving van de aan te besteden diensten wordt voor de aanvang van de aanbestedingsprocedure in een aanbestedingsbericht gepubliceerd. De aanbestedende diensten geven in deze aankondiging aan wat de doelstelling en de niet-discriminerende criteria of regels zijn die zij willen hanteren, alsook het minimale aantal gegadigden en, in voorkomend geval, het maximale aantal gegadigden dat zij willen uitnodigen.
De mededinging kan worden beperkt tot drie potentiële leveranciers. Als er in de markt drie of minder leveranciers zijn voor de aan te besteden diensten, moeten alle leveranciers in de markt in de mededinging worden opgenomen.
Uit de inschrijvers wordt een keuze gemaakt op basis van de laagste inschrijvingsprijs en de hoogste kwaliteit van de dienst. De kwaliteit van de dienst wordt bepaald aan de hand van de beschrijving in 1).
Rectificaties
18.3.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 71/32 |
Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1047/2009 van de Raad van 19 oktober 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, met betrekking tot de handelsnormen voor vlees van pluimvee
( Publicatieblad van de Europese Unie L 290 van 6 november 2009 )
Bladzijde 3, bijlage, punt 2, onder b) (nieuwe punten 5, 6 en 7 toegevoegd aan deel II van deel B van bijlage XIV van de gewijzigde Verordening (EG) nr. 1234/2007):
in plaats van:
„ „5. „bereiding op basis van vlees van pluimvee”: vlees van pluimvee in de zin van deze verordening, met inbegrip van vlees van pluimvee dat in kleine stukken is gehakt, waaraan levensmiddelen, kruiderijen of additieven zijn toegevoegd of dat een verwerking heeft ondergaan die niet volstaat om de inwendige spierweefselstructuur van het vlees te veranderen en daardoor de kenmerken van rauw vlees te doen verdwijnen;
6. „bereiding op basis van vers vlees van pluimvee”: een bereiding op basis van vlees van pluimvee waarvoor „vers vlees van pluimvee” in de zin van deze verordening is gebruikt; de lidstaten kunnen evenwel enigszins afwijkende temperatuurvoorschriften vaststellen voor de minimumduur die nodig is, en dit slechts in de mate van het nodige, voor het behandelen en uitsnijden in de fabriek tijdens de productie van bereidingen op basis van vers vlees van pluimvee;
7. „product op basis van vlees van pluimvee”: vleesproduct als omschreven in bijlage I, punt 7.1, van Verordening (EG) nr. 853/2004, waarvoor „vlees van pluimvee” in de zin van de onderhavige verordening is gebruikt.”.”,
te lezen:
„ „5. „bereiding op basis van vlees van pluimvee”: vlees van pluimvee, met inbegrip van vlees van pluimvee dat in kleine stukken is gehakt, waaraan levensmiddelen, kruiderijen of additieven zijn toegevoegd of dat een verwerking heeft ondergaan die niet volstaat om de inwendige spierweefselstructuur van het vlees te veranderen en daardoor de kenmerken van rauw vlees te doen verdwijnen;
6. „bereiding op basis van vers vlees van pluimvee”: een bereiding op basis van vlees van pluimvee waarvoor „vers vlees van pluimvee” is gebruikt; de lidstaten kunnen evenwel enigszins afwijkende temperatuurvoorschriften vaststellen voor de minimumduur die nodig is, en dit slechts in de mate van het nodige, voor het behandelen en uitsnijden in de fabriek tijdens de productie van bereidingen op basis van vers vlees van pluimvee;
7. „product op basis van vlees van pluimvee”: vleesproduct als omschreven in bijlage I, punt 7.1, van Verordening (EG) nr. 853/2004, waarvoor „vlees van pluimvee” is gebruikt.”.”.