ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.055.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 55

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
28 februari 2011


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren

13

Verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie

19

Verklaringen van de Commissie

19

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

28.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/1


VERORDENING (EU) Nr. 181/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 februari 2011

betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure, in het licht van de gemeenschappelijke ontwerptekst goedgekeurd door het bemiddelingscomité op 24 januari 2011 (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Maatregelen van de Unie inzake vervoer per autobus- en touringcar moeten er onder meer voor zorgen dat passagiers een hoogwaardige bescherming genieten die vergelijkbaar is met die van andere vervoerswijzen, waar zij ook reizen. Voorts moet ten volle rekening worden gehouden met de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen.

(2)

Omdat autobus- en touringcarpassagiers de zwakste partij zijn bij de vervoersovereenkomst, dient hun allen een minimum aan bescherming te worden geboden.

(3)

Bij maatregelen van de Unie ter verbetering van de passagiersrechten in het autobus- en touringcarvervoer moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van deze sector, die vooral uit kleine en middelgrote ondernemingen bestaat.

(4)

De passagier en, op zijn minst, personen jegens wie hij een wettelijke onderhoudsplicht had of gehad zou hebben, moeten bij een ongeval met een autobus of touringcar adequaat zijn beschermd, rekening houdend met Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (3).

(5)

Bij de keuze van het nationale recht dat van toepassing is op vergoeding wegens overlijden, inclusief een vergoeding van redelijke begrafeniskosten, wegens letsel en wegens verlies of beschadiging van bagage ten gevolge van ongevallen die zich voordoen bij het gebruik van een autobus of touringcar, moeten Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (4) en Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (5) in aanmerking worden genomen.

(6)

De passagier moet, bij een ongeval met een autobus of touringcar, behalve op vergoeding bij overlijden of letsel of bij verlies of beschadiging van bagage, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, recht hebben op bijstand met betrekking tot zijn onmiddellijke praktische behoeften na een ongeval. Deze bijstand moet, indien nodig, eerste hulp, onderdak, voedsel, kleding en vervoer omvatten.

(7)

Elke burger moet gebruik kunnen maken van de aangeboden autobus- en touringcardiensten. Bijgevolg moeten personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit, ongeacht of deze veroorzaakt wordt door een functiebeperking, leeftijd of een andere factor, mogelijkheden krijgen om gebruik te maken van autobus- en touringcarvervoersdiensten welke vergelijkbaar zijn met die van andere burgers. Personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit hebben dezelfde rechten als alle andere burgers op vrij verkeer, keuzevrijheid en non-discriminatie.

(8)

In het licht van artikel 9 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap en teneinde personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit mogelijkheden te geven tot het gebruik van autobus- en touringcardiensten welke vergelijkbaar zijn met die van andere burgers, moeten regels worden vastgesteld die voorzien in een verbod op discriminatie en in bijstand tijdens de reis. Deze personen moeten derhalve toegang krijgen tot het vervoer en mogen niet op grond van hun handicap of beperkte mobiliteit worden geweigerd, behoudens overwegingen die verband houden met de veiligheid, de voertuigconstructie of de infrastructuur. Binnen het kader van de desbetreffende wetgeving inzake bescherming van werknemers moeten personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit aanspraak kunnen maken op bijstand in de terminals en in het voertuig. Om sociale uitsluiting te vermijden, moet deze bijstand zonder bijkomende kosten worden verleend. De vervoerder moet toegangsvoorwaarden opstellen, bij voorkeur op basis van het Europese normalisatiesysteem.

(9)

Bij beslissingen over de constructie van een nieuwe terminal en bij ingrijpende verbouwingen moet de terminalbeheerder rekening trachten te houden met de behoeften van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit, in overeenstemming met de eisen van een universeel ontwerp („design for all”). De terminalbeheerder dient in ieder geval locaties aan te wijzen waar deze personen zich kunnen aanmelden en bijstand kunnen vragen.

(10)

Zo ook moeten vervoerders, onverminderd de bestaande en de toekomstige wetgeving houdende technische voorschriften voor autobussen of touringcars, voor zover mogelijk met deze behoeften rekening houden wanneer zij beslissen over de uitrusting van nieuwe en gemoderniseerde voertuigen.

(11)

De lidstaten moeten de bestaande infrastructuur trachten te verbeteren wanneer dat noodzakelijk is om vervoerders in staat te stellen de toegankelijkheid voor personen met een handicap of beperkte mobiliteit te garanderen en hun de nodige bijstand te verlenen.

(12)

Het personeel moet voldoende zijn opgeleid om de behoeften van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit te kunnen beantwoorden. Met het oog op een vlottere onderlinge erkenning van de nationale kwalificaties van bestuurders door de lidstaten, zou kunnen worden voorzien in een bewustmakingsopleiding inzake de omgang met personen met een handicap, als onderdeel van de basisopleiding of de nascholing in de zin van Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen (6). Ten behoeve van de samenhang tussen het invoeren van de opleidingseisen en de bij die richtlijn vastgestelde termijnen zou een mogelijkheid tot vrijstelling gedurende een beperkte periode moeten worden toegestaan.

(13)

Organisaties die personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit vertegenwoordigen, moeten worden geraadpleegd of worden betrokken bij het opstellen van de inhoud van de handicapgerelateerde opleiding.

(14)

De gebruikersrechten van autobus- en touringcarpassagiers moeten onder meer het recht op informatie over de dienstverlening vóór en gedurende de reis inhouden. Alle essentiële informatie die aan autobus- en touringcarpassagiers wordt meegedeeld, moet op verzoek tevens worden aangeboden in alternatieve, voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit toegankelijke vormen, zoals grootletterdruk, duidelijke taal, braille, elektronische communicatie die toegankelijk is met adaptieve technologie, en audiocassettes.

(15)

Deze verordening mag geen beperking inhouden van het recht van de vervoerder om volgens het toepasselijke nationale recht schadevergoeding te eisen, ook van derden.

(16)

De hinder die mensen ondervinden doordat hun reis wordt geannuleerd of bij vertrek aanzienlijke vertraging oploopt, moet worden beperkt. Hiertoe moeten vertrekkende reizigers in de terminals adequaat worden opgevangen en op een voor alle reizigers toegankelijke wijze worden geïnformeerd. Zij moeten hun reis kunnen annuleren met terugbetaling van het vervoerbewijs, of kunnen voortzetten, of in bevredigende omstandigheden via een andere route kunnen reizen. Indien de vervoerder de passagier niet de nodige bijstand verleent, moet de passagier aanspraak kunnen maken op een financiële vergoeding.

(17)

Samen met de belanghebbenden, beroepsorganisaties en organisaties van consumenten, passagiers, gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, moeten vervoerders samenwerken om op nationaal of Europees niveau een regeling vast te stellen. Met deze regeling moet worden beoogd de informatie, zorg en bijstand te verbeteren die aan passagiers wordt verstrekt wanneer hun reis wordt onderbroken, met name in geval van langdurige vertraging of annulering van een reis, en daarbij speciaal aandacht te schenken aan passagiers met specifieke behoeften als gevolg van een handicap, beperkte mobiliteit, ziekte, hoge leeftijd en zwangerschap, alsook voor begeleidende passagiers en passagiers die met jonge kinderen reizen. De nationale handhavingsorganen dienen van deze regeling op de hoogte te worden gesteld.

(18)

Deze verordening moet onverlet laten de rechten die de reiziger ontleent aan Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (7). Deze verordening mag niet van toepassing zijn in gevallen waarin een pakketreis wordt geannuleerd om een andere reden dan de annulering van de autobus- of touringcardienst.

(19)

De passagier moet volledig worden geïnformeerd over de hem bij deze verordening toegekende rechten, zodat hij deze ook daadwerkelijk kan uitoefenen.

(20)

De passagier moet zijn rechten kunnen uitoefenen middels een passende, door de vervoerder ingestelde klachtenprocedure of, in voorkomend geval, door het indienen van een klacht bij de daartoe door de betrokken lidstaat aangewezen instantie of instanties.

(21)

De lidstaten moeten de naleving van deze verordening verzekeren en een of meer bevoegde instanties met het toezicht en de handhaving belasten. Dit laat onverlet het recht van de reiziger om overeenkomstig het nationale recht in rechte schadevergoeding te eisen.

(22)

Rekening houdend met de door de lidstaten vastgestelde procedures voor het indienen van klachten, moet een klacht met betrekking tot bijstand bij voorkeur worden gericht aan de instanties die voor de handhaving van deze verordening zijn aangewezen in de lidstaat waar de instap- of uitstapplaats ligt.

(23)

De lidstaten dienen het gebruik van het openbaar vervoer en het gebruik van geïntegreerde informatie en geïntegreerde vervoerbewijzen te bevorderen, teneinde het gebruik en de interoperabiliteit van de verschillende vervoerswijzen en -exploitanten te optimaliseren.

(24)

De lidstaten dienen sancties te verbinden aan overtredingen van deze verordening, en er voor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(25)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk in alle lidstaten een gelijkwaardige bescherming en bijstand waarborgen aan autobus- en touringcarpassagiers, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter op Unieniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(26)

Deze verordening moet Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (8) onverlet laten.

(27)

De handhaving van deze verordening dient te worden gebaseerd op Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming („verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming”) (9). Die verordening moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(28)

In deze verordening worden de grondrechten geëerbiedigd en de beginselen in acht genomen die zijn erkend in, met name, het in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vermelde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, indachtig voorts Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (10) en Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (11),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden met betrekking tot autobus- en touringcarvervoer voorschriften vastgesteld ter zake van:

a)

het verbod op discriminatie tussen passagiers inzake de door de vervoerder aangeboden voorwaarden;

b)

de rechten van de passagier bij een ongeval dat zich voordoet bij het gebruik van de autobus of touringcar, en dat overlijden of letsel, dan wel verlies of beschadiging van de bagage tot gevolg heeft;

c)

het verbod op discriminatie van, en de verplichting tot het verlenen van bijstand aan, personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit;

d)

de rechten van de passagier bij annulering of vertraging;

e)

het minimum aan informatie dat de passagier moet krijgen;

f)

de klachtenbehandeling;

g)

de algemene voorschriften inzake handhaving.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op passagiers die gebruikmaken van geregelde vervoersdiensten voor niet-specifieke categorieën passagiers waarvan de instapplaats of uitstapplaats zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt en waarvan de dienst een geplande reisafstand van 250 km of meer beslaat.

2.   Op diensten in de zin van lid 1, waarbij de geplande reisafstand minder dan 250 km beslaat, zijn artikel 4, lid 2, artikel 9, artikel 10, lid 1, artikel 16, lid 1, onder b), artikel 16, lid 2, artikel 17, leden 1 en 2, en de artikelen 24 tot en met 28 van toepassing.

3.   Deze verordening is voorts, met uitzondering van de artikelen 9 tot en met 16, artikel 17, lid 3, en de hoofdstukken IV, V en VI, van toepassing op passagiers die gebruikmaken van ongeregelde vervoersdiensten waarvan de eerste instapplaats of laatste uitstapplaats zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt.

4.   De lidstaten kunnen, op een transparante en niet-discriminerende wijze, het binnenlands geregeld vervoer vrijstellen van toepassing van deze verordening, met uitzondering van artikel 4, lid 2, artikel 9, artikel 10, lid 1, artikel 16, lid 1, onder b), artikel 16, lid 2, artikel 17, leden 1 en 2, en de artikelen 24 tot en met 28. Deze vrijstelling kan vanaf de datum van toepassing van deze verordening worden verleend voor een maximumtermijn van vier jaar, die eenmaal kan worden verlengd.

5.   De lidstaten kunnen, op een transparante en niet-discriminerende wijze, bepaalde geregelde vervoersdiensten waarvan een belangrijk gedeelte, omvattende ten minste één geplande stop, buiten de Unie wordt geëxploiteerd, vrijstellen van toepassing van deze verordening, gedurende ten hoogste vier jaar na de datum van toepassing. De vrijstelling kan eenmaal worden verlengd.

6.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de vrijstellingen die zij op grond van de leden 4 en 5 voor de verschillende soorten diensten hebben verleend. In het geval van een vrijstelling die zij onverenigbaar met de bepalingen van dit artikel acht, neemt de Commissie passende maatregelen. Uiterlijk op 2 maart 2018 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de ingevolge de leden 4 en 5 verleende vrijstellingen.

7.   De bepalingen van deze verordening kunnen niet worden uitgelegd als onverenigbaar met, of als aanvulling van, bestaande wetgeving houdende technische voorschriften voor autobussen of touringcars, dan wel voor de infrastructuur of de uitrusting van haltes en terminals.

8.   Deze verordening laat onverlet de rechten die passagiers ontlenen aan Richtlijn 90/314/EEG; zij is niet van toepassing in geval van annulering van een pakketreis in de zin van die richtlijn om een andere reden dan de annulering van een geregelde dienst.

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „geregeld vervoer”: vervoer van personen per autobus of touringcar, met een bepaalde regelmaat en langs een vastgestelde reisweg, waarbij op vooraf vastgestelde stopplaatsen passagiers worden opgenomen of afgezet;

b)   „ongeregeld vervoer”: vervoer dat niet aan de definitie van geregeld vervoer beantwoordt en dat hoofdzakelijk wordt gekenmerkt door het vervoer per autobus of touringcar van op initiatief van de klant of de vervoerder zelf vooraf samengestelde groepen passagiers;

c)   „vervoersovereenkomst”: een overeenkomst tussen een vervoerder en een passagier voor het verstrekken van een of meer geregelde of ongeregelde diensten;

d)   „vervoerbewijs”: een geldig document of een ander bewijs van een vervoersovereenkomst;

e)   „vervoerder”: een natuurlijke of rechtspersoon, niet zijnde een touroperator, reisagent of verkoper van vervoerbewijzen, die het publiek geregeld of ongeregeld vervoer aanbiedt;

f)   „uitvoerende vervoerder”: een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de vervoerder, die geheel of gedeeltelijk het vervoer feitelijk verricht;

g)   „verkoper van vervoerbewijzen”: een tussenpersoon die namens een vervoerder een vervoersovereenkomst sluit;

h)   „reisagent”: een tussenpersoon die namens een passagier een vervoersovereenkomst sluit;

i)   „touroperator”: een organisator of doorverkoper, niet zijnde de vervoerder, in de zin van artikel 2, leden 2 en 3, van Richtlijn 90/314/EEG;

j)   „persoon met een handicap” of „persoon met beperkte mobiliteit”: een persoon wiens mobiliteit bij het gebruik van vervoer is beperkt ten gevolge van een lichamelijke (zintuiglijke of motorische, permanente of tijdelijke), verstandelijke, of andere handicap, of ten gevolge van ouderdom, en wiens situatie vereist dat hij passende aandacht krijgt en dat de aan alle passagiers verstrekte diensten aan zijn behoeften worden aangepast;

k)   „toegangsvoorwaarden”: toepasselijke normen, richtsnoeren en informatie inzake de toegankelijkheid van bussen en/of aangewezen terminals met inbegrip van de faciliteiten voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit;

l)   „reservering”: de boeking van een zitplaats in een autobus of touringcar voor een bepaalde reis met een bepaalde vertrektijd van een geregelde vervoersdienst;

m)   „terminal”: een bemande terminal waar zich volgens de vastgestelde reisweg van een geregelde vervoersdienst een in- en uitstapplaats voor passagiers, evenals voorzieningen zoals incheckbalie, wachtruimte, of balie voor kaartverkoop bevinden;

n)   „bushalte”: elke andere plaats dan een terminal, waar zich volgens de vastgestelde reisweg van een geregelde vervoersdienst een in- en uitstapplaats voor passagiers bevindt;

o)   „terminalbeheerder”: een instantie die in een lidstaat is belast met het beheer van een aangewezen terminal;

p)   „annulering”: het niet verrichten van een geplande geregelde vervoersdienst;

q)   „vertraging”: het tijdsverschil, in het geregeld vervoer, tussen de vertrektijd volgens de gepubliceerde dienstregeling en de feitelijke vertrektijd.

Artikel 4

Vervoerbewijzen en niet-discriminerende contractvoorwaarden

1.   Tenzij andere documenten recht geven op vervoer, voorziet de vervoerder de passagier van een of meer vervoerbewijzen. Het vervoerbewijs kan in elektronische vorm worden uitgereikt.

2.   De door de vervoerder toegepaste contractvoorwaarden en tarieven worden, onverminderd sociale tarieven, aan het publiek aangeboden zonder enige directe of indirecte discriminatie op grond van de nationaliteit van de eindgebruiker of de plaats van vestiging van de vervoerder of de verkoper van vervoerbewijzen in de Unie.

Artikel 5

Andere uitvoerende partijen

1.   De vervoerder, reisagent, touroperator of terminalbeheerder die de nakoming van de bij deze verordening vastgestelde verplichtingen heeft toevertrouwd aan een uitvoerende vervoerder, verkoper van vervoerbewijzen of andere persoon, blijft aansprakelijk voor het handelen of nalaten van de uitvoerende partij.

2.   Degene aan wie de vervoerder, de reisagent, de touroperator of de terminalbeheerder de nakoming van een verplichting heeft toevertrouwd, is eveneens, ten aanzien van deze verplichting, aan de bepalingen van deze verordening onderworpen.

Artikel 6

Uitsluiting van verklaring van afstand

1.   Beperking of afstand van de bij deze verordening vastgestelde verplichtingen, met name door middel van een afwijking of restrictieve clausule in de vervoersovereenkomst, is verboden.

2.   De vervoerder kan de passagier gunstiger contractvoorwaarden dan de bij deze verordening vastgestelde voorwaarden aanbieden.

HOOFDSTUK II

VERGOEDING EN BIJSTAND BIJ ONGEVALLEN

Artikel 7

Overlijden of letsel van de passagier en verlies of beschadiging van bagage

1.   De passagier heeft, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, recht op vergoeding wegens overlijden, inclusief een vergoeding van redelijke begrafeniskosten, of letsel en wegens verlies of beschadiging van de bagage ten gevolge van ongevallen die zich voordoen bij het gebruik van de autobus of touringcar. In geval van overlijden van de passagier komt dit recht minstens toe aan de personen jegens wie hij een wettelijke onderhoudsplicht had of gehad zou hebben.

2.   Het bedrag van de vergoeding wordt volgens het toepasselijke nationale recht bepaald. Het bij het nationale recht eventueel bepaalde maximumbedrag ter vergoeding van het overlijden of letsel, en van het verlies of de beschadiging van de bagage bepaalt, bedraagt in elk afzonderlijk geval ten minste:

a)

220 000 EUR per passagier;

b)

1 200 EUR per collo. Bij schade aan rolstoelen of andere mobiliteits- of hulpmiddelen stemt het bedrag van de vergoeding steeds overeen met de kosten van vervanging of reparatie van hetgeen verloren gegaan of beschadigd is.

Artikel 8

Onmiddellijke praktische behoeften van de passagier

Wanneer zich bij het gebruik van een autobus of touringcar een ongeval voordoet, verleent de vervoerder de passagier redelijke en evenredige bijstand met betrekking tot zijn onmiddellijke praktische behoeften naar aanleiding van het ongeval. Deze bijstand omvat, indien nodig, onderdak, voedsel, kleding, vervoer en facilitering van eerste hulp. Geboden bijstand staat niet gelijk met erkenning van aansprakelijkheid.

De vervoerder mag de totale kosten voor onderdak per passagier beperken tot 80 EUR per nacht gedurende maximaal twee nachten.

HOOFDSTUK III

RECHTEN VAN PERSONEN MET EEN HANDICAP EN PERSONEN MET BEPERKTE MOBILITEIT

Artikel 9

Recht op vervoer

1.   De vervoerder, de reisagent en de touroperator mogen niet weigeren een reservering te aanvaarden, een vervoerbewijs af te geven of anderszins te verstrekken, of iemand te laten instappen, op grond van diens handicap of beperkte mobiliteit.

2.   De reservering en het vervoerbewijs worden de persoon met een handicap en de persoon met beperkte mobiliteit zonder extra kosten aangeboden.

Artikel 10

Uitzonderingen en bijzondere voorwaarden

1.   Onverminderd artikel 9, lid 1, mag de vervoerder, de reisagent of de touroperator weigeren een reservering te aanvaarden, een vervoerbewijs af te geven of anderszins te verstrekken, of een persoon te laten instappen, op grond van diens handicap of beperkte mobiliteit:

a)

indien dit noodzakelijk is om te voldoen aan de in de internationale, Unie of nationale wetgeving vastgestelde veiligheidseisen, of aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde gezondheids- en veiligheidseisen;

b)

indien het voertuig of de infrastructuur, met inbegrip van de bushalten en terminals, zo zijn ontworpen dat het materieel onmogelijk is de persoon met een handicap of de persoon met beperkte mobiliteit op een veilige of praktisch haalbare manier te laten in- of uitstappen of te vervoeren.

2.   Indien op grond van lid 1 wordt geweigerd een reservering te aanvaarden of een vervoerbewijs af te geven of anderszins te verstrekken, informeren de vervoerder, de reisagent en de touroperator de betrokkene over elk aanvaardbaar alternatief vervoer met een door de vervoerder verzorgde dienst.

3.   Aan de persoon met een handicap of met beperkte mobiliteit die een reservering of vervoerbewijs heeft en voldoet aan de in artikel 14, lid 1, onder a), gestelde voorwaarden, maar wie niettemin op grond van zijn handicap of beperkte mobiliteit de toegang tot het voertuig is geweigerd, alsmede aan zijn begeleider in de zin van lid 4 van dit artikel, wordt de keus gelaten tussen:

a)

het recht op terugbetaling van de prijs van het vervoerbewijs en, indien relevant, een gratis terugreis naar het eerste vertrekpunt volgens de vervoersovereenkomst, bij de eerste gelegenheid, en

b)

tenzij dit onmogelijk is, voortzetting van de reis of vervoer langs een andere route naar de in de overeenkomst bepaalde bestemming, volgens een redelijk vervoersalternatief.

Verzuim van de in artikel 14, lid 1, onder a), voorgeschreven kennisgeving laat het recht op terugbetaling van de prijs van het vervoerbewijs onverlet.

4.   Indien een vervoerder, reisagent of touroperator om de in lid 1 bepaalde redenen weigert een reservering te aanvaarden van een persoon met een handicap of beperkte mobiliteit, hem een vervoerbewijs af te geven of anderszins te verstrekken, of hem te laten instappen, mag die persoon verzoeken om begeleiding door een andere door hem gekozen persoon, met wiens bijstand hij aan toepassing van de in lid 1 bepaalde redenen kan ontkomen.

Deze begeleider wordt kosteloos vervoerd en krijgt zo mogelijk een plaats naast de persoon met een handicap of met beperkte mobiliteit.

5.   De vervoerder, reisagent of touroperator die gebruik maakt van het in lid 1 bepaalde, stelt de persoon met een handicap of de persoon met beperkte mobiliteit onverwijld in kennis van de redenen hiervoor, en deelt hem deze redenen, op diens verzoek, binnen vijf dagen na dit verzoek langs schriftelijke weg mede.

Artikel 11

Toegankelijkheid en informatie

1.   De vervoerders en terminalbeheerders — in voorkomend geval via hun brancheorganisaties — voorzien in of hanteren, in samenwerking met representatieve organisaties van personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit, niet-discriminerende toegangsvoorwaarden voor het vervoer van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit.

2.   De in lid 1 bedoelde toegangsvoorwaarden, met inbegrip van de tekst van de internationale, Unie of nationale wetgeving waarin veiligheidseisen worden vastgesteld en waarop deze niet-discriminerende toegangsvoorwaarden gebaseerd zijn, worden, op verzoek, door de vervoerder en de terminalbeheerder via een materieel medium of op internet bekendgemaakt, in een toegankelijke vorm en in de talen waarin de informatie voor alle passagiers in het algemeen beschikbaar wordt gesteld. Bij de bekendmaking van die informatie wordt bijzondere aandacht besteed aan de behoeften van personen met een handicap of beperkte mobiliteit.

3.   De in lid 1 bedoelde toegangsvoorwaarden betreffende reizen die deel uitmaken van de door de touroperators georganiseerde, verkochte of aangeboden pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten, worden door hen beschikbaar gesteld.

4.   De informatie over de in de leden 2 en 3 bedoelde toegangsvoorwaarden wordt op verzoek van de passagier in materiële vorm verspreid.

5.   De vervoerder, de reisagent en de touroperator zorgen ervoor dat alle nodige algemene informatie betreffende de reis en de vervoersvoorwaarden in een passende en toegankelijke vorm beschikbaar is voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit, ook in geval van onlinereservering en raadpleging van informatie op het internet. De informatie wordt op verzoek van de passagier in materiële vorm verspreid.

Artikel 12

Aanwijzing van terminals

De lidstaten bepalen in welke autobus- en touringcarterminals bijstand wordt verleend aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit. De lidstaten stellen de Commissie daarvan in kennis. De lijst van de aangewezen autobus- en touringcarterminals wordt door de Commissie op het internet beschikbaar gesteld.

Artikel 13

Recht op bijstand in aangewezen terminals en in autobussen en touringcars

1.   Onverminderd de in artikel 11, lid 1, bedoelde toegangsvoorwaarden, wordt in de door de lidstaten aangewezen terminals door de vervoerder en de terminalbeheerder, ieder binnen zijn bevoegdheidsgebied, kosteloos en in ten minste de in deel a) van bijlage I bepaalde mate bijstand verleend aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit.

2.   Onverminderd de in artikel 11, lid 1, bedoelde toegangsvoorwaarden, wordt in de autobus of touringcar door de vervoerder, kosteloos en ten minste in de in deel b) van bijlage I bepaalde mate bijstand verleend aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit.

Artikel 14

Voorwaarden waaronder bijstand wordt verleend

1.   De vervoerder en de terminalbeheerder werken samen om ervoor te zorgen dat personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit bijstand wordt verleend, met dien verstande dat:

a)

de vervoerder, terminalbeheerder, reisagent of touroperator ten minste 36 uur voordat de betrokkene bijstand behoeft, hiervan in kennis wordt gesteld, en

b)

de betrokkene zich op de aangewezen plaats aanmeldt:

i)

op een vooraf door de vervoerder meegedeeld tijdstip, uiterlijk 60 minuten voor de aangekondigde vertrektijd, tenzij de vervoerder en de passagier een kortere termijn zijn overeengekomen, of

ii)

uiterlijk 30 minuten voor de aangekondigde vertrektijd, indien geen tijdstip is meegedeeld.

2.   In aanvulling op lid 1, stelt de persoon met een handicap of persoon met beperkte mobiliteit de vervoerder, reisagent of touroperator bij de reservering of de voorafgaande aankoop van het vervoerbewijs in kennis van zijn specifieke behoeften aan zitgelegenheid, mits deze behoeften op dat tijdstip bekend zijn.

3.   De vervoerder, de terminalbeheerder, de reisagent en de touroperator nemen alle noodzakelijke maatregelen om de indiening van aanvragen om bijstand van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit te faciliteren. Deze verplichting geldt alle aangewezen terminals en hun verkoopskanalen, met inbegrip van verkoop per telefoon en via het internet.

4.   Bij gebreke van kennisgeving overeenkomstig lid 1, onder a), en lid 2, doen de vervoerder, de terminalbeheerder, de reisagent en de touroperator alle redelijke inspanningen om op zodanige wijze bijstand te laten verlenen dat de persoon met een handicap of persoon met beperkte mobiliteit die een vervoerbewijs heeft gekocht, bij vertrek kan instappen, op een aansluitende dienst kan overstappen, en bij aankomst kan uitstappen.

5.   De terminalbeheerder wijst in of buiten de terminal een punt aan waar personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit hun aankomst kunnen melden en om bijstand kunnen vragen. Op dit duidelijk aangeduide punt is in een toegankelijke vorm de belangrijkste informatie over de terminal en de geboden bijstand te vinden.

Artikel 15

Informatieoverdracht aan derden

De reisagent of touroperator die een kennisgeving in de zin van artikel 14, lid 1, onder a), ontvangt, zendt de informatie zo spoedig mogelijk tijdens zijn normale kantooruren aan de vervoerder of terminalbeheerder door.

Artikel 16

Opleiding

1.   De vervoerder en, in voorkomend geval, de terminalbeheerder voorziet met betrekking tot personen met een handicap in een opleidingsprocedure met instructies, en zorgt ervoor dat:

a)

al zijn personeelsleden, met uitzondering van de bestuurders, en al de personeelsleden van andere uitvoerende partijen, die rechtstreekse bijstand verlenen aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit, worden opgeleid of geïnstrueerd als omschreven in bijlage II, delen a) en b), en

b)

al zijn personeelsleden, met inbegrip van de bestuurders, die rechtstreeks in aanraking komen met de reizigers of met hen betreffende aangelegenheden, worden opgeleid of geïnstrueerd als omschreven in bijlage II, deel a).

2.   De lidstaten kunnen gedurende een maximumtermijn van vijf jaar met ingang van 1 maart 2013 een vrijstelling van de toepassing van lid 1, onder b), op het opleiden van bestuurders verlenen.

Artikel 17

Compensatie voor rolstoelen en andere mobiliteitshulpmiddelen

1.   De vervoerder en de terminalbeheerder zijn aansprakelijk wanneer zij verlies of beschadiging van rolstoelen, mobiliteits- en andere hulpmiddelen veroorzaken. Het verlies en de schade worden door de daarvoor aansprakelijke vervoerder of terminalbeheerder vergoed.

2.   De in lid 1 bedoelde vergoeding stemt overeen met de kosten van vervanging of reparatie van hetgeen verloren gegaan of beschadigd is.

3.   Indien nodig wordt al het mogelijke gedaan om met spoed tijdelijk in vervanging te voorzien. De rolstoelen, mobiliteits- en andere hulpmiddelen beschikken indien mogelijk over dezelfde technische en functionele kenmerken als die welke verloren gegaan of beschadigd zijn.

Artikel 18

Vrijstellingen

1.   Onverminderd artikel 2, lid 2, kunnen de lidstaten het binnenlands geregeld vervoer vrijstellen van alle of bepaalde voorschriften van dit hoofdstuk, mits zij garanderen dat personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit volgens het nationale recht ten minste de bij deze verordening geboden bescherming genieten.

2.   De lidstaten stellen de Commissie van de volgens lid 1 verleende vrijstellingen in kennis. In het geval van een vrijstelling die zij onverenigbaar met de bepalingen van dit artikel acht, neemt de Commissie passende maatregelen. Uiterlijk op 2 maart 2018 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de overeenkomstig lid 1 verleende vrijstellingen.

HOOFDSTUK IV

RECHTEN VAN DE PASSAGIER IN GEVAL VAN ANNULERING OF VERTRAGING

Artikel 19

Voortzetting van de reis, vervoer langs een andere route, terugbetaling

1.   Indien de vervoerder redelijkerwijs verwacht dat een geregelde vervoersdienst zal worden geannuleerd of het vertrek meer dan 120 minuten vertraging zal oplopen of indien er sprake is van overboeking, wordt de passagier onmiddellijk de keuze geboden tussen:

a)

voortzetting van de reis of vervoer langs een andere route naar de eindbestemming, zonder bijkomende kosten en onder voorwaarden die te vergelijken zijn met die in de vervoersovereenkomst, bij de eerste gelegenheid;

b)

terugbetaling van de prijs van het vervoerbewijs en, indien relevant, een gratis terugreis per autobus of touringcar naar het eerste vertrekpunt volgens de vervoersovereenkomst, bij de eerste gelegenheid.

2.   Indien de vervoerder de passagier niet de in lid 1 bedoelde keuze laat, heeft de passagier, behalve op de in lid 1, onder b), bedoelde terugbetaling, recht op een schadevergoeding ten belope van 50 % van de prijs van het vervoerbewijs. Dit bedrag wordt door de vervoerder betaald binnen een maand na de indiening van het verzoek om schadevergoeding.

3.   Indien de autobus of touringcar onderweg buiten gebruik raakt, zet de vervoerder de dienst met een ander voertuig voort vanaf de plaats waar het onbruikbare voertuig zich bevindt, of biedt hij vervoer aan vanaf de plaats waar het onbruikbare voertuig zich bevindt naar een geschikte wachtplaats of terminal vanwaar de reis kan worden voortgezet.

4.   Indien een geregelde vervoersdienst wordt geannuleerd of het vertrek vanaf een bushalte meer dan 120 minuten vertraging oploopt, heeft de passagier het recht de reis voort te zetten, zich langs een andere route te laten vervoeren, of het bedrag van het vervoerbewijs terugbetaald te krijgen, als bedoeld in lid 1.

5.   De in lid 1, onder b), en lid 4, bedoelde terugbetaling vindt plaats binnen 14 dagen nadat het aanbod daartoe is gedaan of het verzoek daartoe is ontvangen. De terugbetaling dekt het volledige bedrag van de prijs waarvoor het vervoerbewijs is gekocht, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn afgelegd, en voor het gedeelte of de gedeelten die reeds zijn afgelegd indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan van de passagier geen zin meer heeft. In het geval van een reispasje of abonnement stemt het bedrag van de terugbetaling overeen met het evenredige deel van het volledige bedrag van het reispasje of abonnement. Tenzij de passagier een andere formule aanvaardt, geschiedt de terugbetaling in geld.

Artikel 20

Informatie

1.   In geval van annulering of vertrek met vertraging van een geregelde vervoersdienst, stelt de vervoerder of, in voorkomend geval, de terminalbeheerder de vertrekkende passagiers in de terminal zo spoedig mogelijk, en in geen geval later dan 30 minuten na de geplande vertrektijd, op de hoogte van de situatie, alsook, zodra deze hem bekend is, van de verwachte vertrektijd.

2.   De vervoerder of, in voorkomend geval, de terminalbeheerder, moet redelijke inspanningen leveren om passagiers die door annulering of vertraging een aansluiting volgens de dienstregeling missen, op de hoogte te stellen van alternatieve aansluitingen.

3.   De vervoerder of, in voorkomend geval, de terminalbeheerder, zorgt ervoor dat personen met een handicap of personen met beperkte mobiliteit de in de leden 1 en 2 voorgeschreven informatie in een toegankelijke vorm ontvangen.

4.   Indien mogelijk wordt de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie langs elektronische weg aan alle passagiers verstrekt, ook aan degenen die vanaf een halte vertrekken, en wel binnen de in lid 1 genoemde termijn, als de passagier hierom heeft verzocht en de daartoe benodigde contactinformatie aan de vervoerder heeft verstrekt.

Artikel 21

Bijstand in geval van annulering of vertrek met vertraging

In het geval van een reis met een geplande duur van meer dan drie uur, die wordt geannuleerd of waarvan het vertrek vanaf een terminal meer dan 90 minuten vertraging oploopt, krijgt de passagier van de vervoerder kosteloos aangeboden:

a)

hapjes, maaltijden en verfrissingen, in een redelijke verhouding tot de wachttijd, mits deze in de bus of in de terminal beschikbaar zijn of redelijkerwijs kunnen worden aangeleverd;

b)

een hotelkamer of ander logies, en hulp bij het zorgen voor vervoer tussen de terminal en het logies, in het geval dat een of meer malen zal moeten worden overnacht. De vervoerder mag de totale kosten voor onderdak per passagier beperken tot 80 EUR per nacht gedurende maximaal twee nachten, exclusief het vervoer tussen de terminal en de plaats van het verblijf.

Bij de toepassing van dit artikel besteedt de vervoerder bijzondere aandacht aan de behoeften van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit en van hun begeleiders.

Artikel 22

Andere vorderingen

Geen enkele bepaling in dit hoofdstuk belet de passagier op grond van het nationale recht voor de nationale rechter vergoeding te eisen van de schade die hij door een annulering of vertraging van een geregelde vervoersdienst heeft geleden.

Artikel 23

Vrijstellingen

1.   Zolang het tijdstip van vertrek niet is aangegeven, gelden de artikelen 19 en 21 niet voor passagiers met een open vervoerbewijs, met uitzondering van passagiers met een reispasje of een abonnement.

2.   Artikel 21, onder b), is niet van toepassing indien de vervoerder bewijst dat de annulering of vertraging het gevolg is van zware weersomstandigheden of grote natuurrampen waardoor de veilige bedrijfsvoering van de autobus- of touringcardiensten in het gedrang komt.

HOOFDSTUK V

ALGEMENE REGELS BETREFFENDE INFORMATIE EN KLACHTEN

Artikel 24

Recht op reisinformatie

De vervoerder en de terminalbeheerder voorzien, elk binnen zijn bevoegdheid, de passagiers tijdens de reis van de nodige informatie. Voor zover mogelijk, wordt deze informatie desgevraagd in een toegankelijke vorm verstrekt.

Artikel 25

Informatie over de rechten van de passagiers

1.   De vervoerder en de terminalbeheerder voorzien, elk binnen zijn bevoegdheid, de passagiers uiterlijk bij het vertrek van de nodige, begrijpelijke informatie omtrent de hun bij deze verordening toegekende rechten. Deze informatie wordt in de terminals en, indien van toepassing, via internet verstrekt. Op verzoek van een persoon met een handicap of een persoon met beperkte mobiliteit wordt de informatie indien mogelijk in een toegankelijke vorm verstrekt. Deze informatie omvat tevens de contactgegevens van de door de lidstaten ingevolge artikel 28, lid 1, aangewezen handhavingsinstanties.

2.   De vervoerder en de terminalbeheerder kunnen aan de in lid 1 bedoelde informatieplicht voldoen met behulp van een door de Commissie in alle officiële talen van de instellingen van de Europese Unie opgestelde samenvatting van de bepalingen van deze verordening, die hun ter beschikking wordt gesteld.

Artikel 26

Klachten

De vervoerder voorziet in of beschikt over een klachtenbehandelingsmechanisme met betrekking tot de in deze verordening neergelegde rechten en verplichtingen.

Artikel 27

Indiening van klachten

Onverminderd de in artikel 7 bedoelde vordering tot schadevergoeding, wordt de klacht van de passagier ingediend binnen drie maanden na de datum waarop het geregeld vervoer heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden. Binnen een maand na ontvangst van de klacht deelt de vervoerder de passagier mee of de klacht gegrond is verklaard, is verworpen of nog in behandeling is. De klacht wordt binnen drie maanden na ontvangst definitief beantwoord.

HOOFDSTUK VI

HANDHAVING EN NATIONALE HANDHAVINGSINSTANTIES

Artikel 28

Nationale handhavingsinstanties

1.   Elke lidstaat wijst een of meer nieuwe of bestaande instanties aan, die worden belast met de handhaving van deze verordening met betrekking tot het geregeld vervoer vanuit op zijn grondgebied gelegen plaatsen, en het geregeld vervoer vanuit een derde land naar deze plaatsen. Elke instantie neemt de nodige maatregelen om deze verordening te doen naleven.

Elke instantie is naar organisatie, financieringsbeslissingen, juridische structuur en besluitvorming, onafhankelijk van de vervoerders, de touroperators en de terminalbeheerders.

2.   De lidstaten delen de Commissie mee welke instanties op grond van dit artikel zijn aangewezen.

3.   Elke passagier kan, op grond van de nationale wetgeving, bij de krachtens lid 1 aangewezen bevoegde instantie of bij een andere bevoegde, door een lidstaat aangewezen instantie, een klacht wegens een vermeende inbreuk op deze verordening indienen.

Een lidstaat kan besluiten dat de passagier in eerste instantie een klacht indient bij de vervoerder, in welk geval de nationale handhavingsinstantie of een andere door de lidstaat aangewezen bevoegde instantie in hoger beroep de in artikel 27 bedoelde klachten behandelt.

Artikel 29

Verslag inzake handhaving

Uiterlijk 1 juni 2015 en vervolgens om de twee jaar publiceren de overeenkomstig artikel 28, lid 1, aangewezen handhavingsinstanties een werkverslag over de voorbije twee kalenderjaren, dat met name bestaat uit een beschrijving van de maatregelen die ter uitvoering van deze verordening zijn genomen, en cijfers over de klachten en toegepaste sancties.

Artikel 30

Samenwerking tussen handhavingsinstanties

De in artikel 28, lid 1, bedoelde nationale handhavingsinstanties wisselen, in voorkomende gevallen, de nodige informatie uit over hun werkzaamheden en besluitvormingsprincipes en -praktijk. Zij worden daarin door de Commissie bijgestaan.

Artikel 31

Sancties

De lidstaten stellen regels vast inzake sancties die worden opgelegd in geval van schending van de bepalingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten brengen deze regels en maatregelen uiterlijk 1 maart 2013 ter kennis van de Commissie, en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen dienaangaande mee.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 32

Verslag

Uiterlijk 2 maart 2016 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking en het effect van deze verordening. Het verslag gaat indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen tot nadere uitvoering van de bepalingen van de verordening dan wel tot wijziging ervan.

Artikel 33

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004

Aan de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2006/2004 wordt het volgende punt toegevoegd:

„19.

Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers (12).

Artikel 34

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 maart 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 februari 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

MARTONYI J.


(1)  PB C 317 van 23.12.2009, blz. 99.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009 (PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 312), standpunt van de Raad in eerste lezing van 11 maart 2010 (PB C 122 E van 11.5.2010, blz. 1), standpunt van het Europees Parlement van 6 juli 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), besluit van de Raad van 31 januari 2011 en wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 263 van 7.10.2009, blz. 11.

(4)  PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40.

(5)  PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6.

(6)  PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4.

(7)  PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59.

(8)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(9)  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1.

(10)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(11)  PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.

(12)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 1.”


BIJLAGE I

BIJSTAND AAN PERSONEN MET EEN HANDICAP EN PERSONEN MET BEPERKTE MOBILITEIT

a)   Bijstand in aangewezen terminals

Bijstand en regelingen die nodig zijn om personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit in staat te stellen om:

zich in de terminal aan te melden en een aanvraag om bijstand in te dienen op aangewezen locaties;

zich te verplaatsen van die locatie naar de incheckbalie, de wachtruimte en de instapzone;

in te stappen; hiervoor moeten in voorkomend geval liften, rolstoelen of andere voorzieningen ter beschikking worden gesteld;

hun bagage in te laden;

hun bagage uit te laden;

uit te stappen;

een erkende hulphond mee te nemen in de autobus of touringcar;

zich naar de zitplaats te begeven.

b)   Bijstand in het voertuig

Bijstand en regelingen die nodig zijn om personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit in staat te stellen om:

belangrijke informatie over de reis in een toegankelijke vorm te ontvangen indien de passagier daarom verzoekt;

in- en uit te stappen bij tussenstops, indien in het voertuig ander personeel behalve de bestuurder aanwezig is.


BIJLAGE II

HANDICAPGERELATEERDE OPLEIDING

a)   Opleiding in omgang met personen met een handicap

De opleiding van personeel dat rechtstreeks in aanraking komt met passagiers omvat de volgende thema’s:

bewustmaking van fysieke, zintuiglijke (auditieve en visuele), en verborgen handicaps en leermoeilijkheden, alsmede het adequaat reageren daarop, inclusief de wijze waarop de mogelijkheden van personen met beperkte mobiliteit, oriëntatie of communicatievaardigheden kunnen worden ingeschat;

belemmeringen voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit, met inbegrip van attitudeproblemen, omgevings-/fysieke obstakels en organisatorische belemmeringen;

erkende hulphonden; met inbegrip van de rol en de behoeften van de hulphond;

optreden in onverwachte situaties;

sociale vaardigheden en technieken om te communiceren met doven en slechthorenden, personen met een visuele handicap, mensen met een spraakprobleem en mensen met leermoeilijkheden;

zorgvuldige omgang met rolstoelen en andere mobiliteitshulpmiddelen, om schade te vermijden (voor personeel dat in voorkomend geval verantwoordelijk is voor de bagageafhandeling).

b)   Opleiding in bijstand aan personen met een handicap

De opleiding van personeel dat rechtstreeks bijstand verleent aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit omvat de volgende thema’s:

hoe een rolstoelgebruiker helpen in- en uit zijn rolstoel te komen;

vaardigheden om bijstand te verlenen aan personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit die reizen met een erkende hulphond, die ook betrekking hebben op de rol en de behoeften van de hulphond;

technieken voor de begeleiding van passagiers met een visuele handicap en voor de omgang met en het vervoer van erkende hulphonden;

kennis van de soorten uitrusting om personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit te helpen, en van de gebruikswijze daarvan;

het gebruik van in- en uitstaphulpmiddelen en kennis van de gepaste procedures voor bijstand bij het in- en uitstappen, waarbij de veiligheid en de waardigheid van personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit wordt gewaarborgd;

begrip van de behoefte aan betrouwbare en professionele bijstand. Tevens bekendheid met de mogelijke gevoelens van kwetsbaarheid die gehandicapte passagiers door hun afhankelijkheid van de geboden bijstand tijdens de reis kunnen ervaren;

kennis van eerste hulp.


28.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/13


VERORDENING (EU) Nr. 182/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 februari 2011

tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 291, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Indien het nodig is dat juridisch bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd, worden bij die handelingen (hierna „basishandelingen” genoemd) aan de Commissie, of, in naar behoren gemotiveerde specifieke gevallen en in de bij de artikelen 24 en 26 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalde gevallen, aan de Raad uitvoeringsbevoegdheden toegekend.

(2)

Het is aan de wetgever om, met volledige eerbiediging van de criteria zoals neergelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”), voor elke basishandeling te besluiten of overeenkomstig artikel 291, lid 2, van dat Verdrag uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend.

(3)

Tot nu toe was de uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie geregeld bij Besluit 1999/468/EG van de Raad (2).

(4)

Volgens het VWEU dienen het Europees Parlement en de Raad nu de algemene voorschriften en beginselen vast te stellen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.

(5)

Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat de procedures voor een dergelijke controle duidelijk en doeltreffend zijn en in verhouding staan tot de aard van de uitvoeringshandelingen en dat in die procedures de institutionele vereisten van het VWEU alsook de bij de toepassing van Besluit 1999/468/EG opgedane ervaring en de daarbij gangbare praktijk tot uiting komen.

(6)

Voor die basishandelingen waarvoor de controle van de lidstaten op de vaststelling van uitvoeringshandelingen door de Commissie is vereist, is het wenselijk dat voor de uitvoering van een dergelijke controle comités worden opgericht die uit vertegenwoordigers van de lidstaten zijn samengesteld en door de Commissie worden voorgezeten.

(7)

In voorkomend geval moet de controleregeling tevens de verwijzing naar een comité van beroep dat op het juiste niveau bij elkaar komt, omvatten.

(8)

Ter wille van de vereenvoudiging, is het aangewezen dat de Commissie haar uitvoeringsbevoegdheden slechts volgens een van de twee volgende procedures uitoefent: de raadplegingsprocedure of de onderzoeksprocedure.

(9)

Met het oog op een verdere vereenvoudiging moeten gemeenschappelijke procedureregels gelden voor de comités, met inbegrip van de belangrijkste bepalingen die betrekking hebben op hun functioneren en de mogelijkheid om via een schriftelijke procedure advies uit te brengen.

(10)

Er dienen criteria te worden vastgesteld om de procedure te bepalen die gebruikt moet worden voor de vaststelling van de uitvoeringshandelingen door de Commissie. Om een grotere samenhang tot stand te brengen, moeten de procedurele voorschriften in verhouding staan tot de aard en de gevolgen van de vast te stellen uitvoeringshandelingen.

(11)

De onderzoeksprocedure dient met name te worden toegepast voor de vaststelling van handelingen van algemene strekking die tot doel hebben basishandelingen ten uitvoer te leggen en van specifieke uitvoeringshandelingen met potentieel significante gevolgen. Die procedure moet er voor zorgen dat uitvoeringshandelingen door de Commissie niet kunnen worden vastgesteld indien zij niet stroken met het advies van het comité, tenzij in zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin zij voor een beperkte termijn van toepassing kunnen zijn. De procedure dient er ook voor te zorgen dat de Commissie ontwerpuitvoeringshandelingen kan herzien indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, rekening houdend met de standpunten die binnen het comité zijn ingenomen.

(12)

Indien bij de basishandeling uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend met betrekking tot programma’s die aanzienlijke implicaties voor de begroting hebben of die op derde landen gericht zijn, dient de onderzoeksprocedure te worden toegepast.

(13)

De voorzitter van een comité dient ernaar te streven oplossingen te vinden die in het comité of het comité van beroep de ruimst mogelijke steun genieten, en uiteen te zetten op welke manier rekening is gehouden met de gevoerde besprekingen en voorgestelde wijzigingen. Daartoe dient de Commissie bijzondere aandacht te schenken aan de standpunten die in het comité of het comité van beroep naar voren zijn gebracht ten aanzien van voorgestelde definitieve antidumping- of compenserende maatregelen.

(14)

Wanneer de Commissie overweegt uitvoeringshandelingen vast te stellen op bijzonder gevoelige terreinen zoals belastingheffing, gezondheid van de consument, voedselveiligheid en milieubescherming, zal zij, omwille van een evenwichtige oplossing, zoveel mogelijk dusdanig handelen dat wordt voorkomen dat wordt ingegaan tegen een eventueel meerderheidsstandpunt binnen het comité van beroep dat afwijzend staat tegenover de gepastheid van een uitvoeringshandeling.

(15)

In alle andere gevallen, alsook wanneer zij meer geschikt wordt geacht, wordt in de regel de raadplegingsprocedure gebruikt.

(16)

Wanneer een basishandeling hierin voorziet, moet het mogelijk zijn uitvoeringshandelingen vast te stellen die om dwingende redenen van urgentie onmiddellijk van toepassing zijn.

(17)

Het Europees Parlement en de Raad moeten op gezette tijden en onverwijld in kennis worden gesteld van de werkzaamheden van de comités.

(18)

Het Europees Parlement of de Raad moet op elk moment aan de Commissie kenbaar kunnen maken dat een ontwerpuitvoeringshandeling zijns inziens de bij de basishandeling verleende uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt, gelet op hun rechten bij de toetsing van de wettigheid van handelingen van de Unie.

(19)

Openbaarheid van informatie met betrekking tot de werkzaamheden van de comités moet worden gegarandeerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (3).

(20)

De Commissie moet een register bijhouden met informatie over de werkzaamheden van de comités. De regels waaraan de Commissie met betrekking tot de bescherming van geheime en vertrouwelijke documenten onderworpen is, zijn derhalve ook van toepassing op het gebruik van het register.

(21)

Besluit 1999/468/EG dient te worden ingetrokken. Om de overgang tot stand te brengen tussen de regeling van Besluit 1999/468/EG en deze verordening moet elke verwijzing in bestaande wetgeving naar procedures waarin dat besluit voorziet - met uitzondering van de in artikel 5 bis van dat besluit bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing - worden beschouwd als een verwijzing naar de overeenkomstige procedures in deze verordening. De gevolgen van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG moeten voorlopig worden gehandhaafd voor de toepassing van de bestaande basishandelingen die naar dat artikel verwijzen.

(22)

Deze verordening laat de in het VWEU neergelegde bevoegdheden van de Commissie, met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de mededingingsregels, onverlet,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden de algemene voorschriften en beginselen vastgesteld die van toepassing zijn op de regelingen die gelden wanneer een juridisch bindende handeling van de Unie (hierna „basishandeling” genoemd) volgens eenvormige voorwaarden moet worden uitgevoerd en vereist is dat de vaststelling van uitvoeringshandelingen door de Commissie aan de controle van de lidstaten wordt onderworpen.

Artikel 2

Keuze van de procedures

1.   Rekening houdend met de aard of de gevolgen van de vereiste uitvoeringshandeling, kan een basishandeling voorzien in de toepassing van de raadplegingsprocedure of de onderzoeksprocedure.

2.   De onderzoeksprocedure is met name van toepassing voor de vaststelling van:

a)

uitvoeringshandelingen van algemene strekking;

b)

andere uitvoeringshandelingen met betrekking tot:

i)

programma’s die aanzienlijke implicaties hebben;

ii)

het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid;

iii)

het milieu, de beveiliging en veiligheid, of de bescherming van de gezondheid of de veiligheid van mensen, dieren of planten;

iv)

de gemeenschappelijke handelspolitiek;

v)

de belastingheffing.

3.   De raadplegingsprocedure is in de regel van toepassing voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen die niet onder lid 2 vallen. De raadplegingsprocedure kan echter om naar behoren gemotiveerde redenen van toepassing zijn voor de vaststelling van de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen.

Artikel 3

Gemeenschappelijke bepalingen

1.   De gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld in dit artikel zijn van toepassing op alle in de artikelen 4 tot en met 8 bedoelde procedures.

2.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten. Het comité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3.   De voorzitter legt het comité de door de Commissie vast te stellen ontwerpuitvoeringshandeling voor.

Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen wordt het comité door de voorzitter bijeengeroepen ten minste 14 dagen nadat de ontwerpuitvoeringshandeling en de ontwerpagenda aan het comité zijn voorgelegd. Het comité brengt advies over de ontwerpuitvoeringshandeling uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de aangelegenheid. De termijn staat in verhouding tot het vereiste dat de leden van het comité snel en daadwerkelijk de ontwerpuitvoeringshandeling kunnen onderzoeken en hun standpunt kenbaar kunnen maken.

4.   Zolang het comité geen advies heeft uitgebracht, kan elk lid van het comité wijzigingen voorstellen en kan de voorzitter het comité een gewijzigde versie van de ontwerpuitvoeringshandeling voorleggen.

De voorzitter streeft ernaar oplossingen te vinden die in het comité de ruimst mogelijke steun genieten. De voorzitter deelt het comité mede op welke manier rekening is gehouden met de gevoerde besprekingen en voorgestelde wijzigingen, met name die welke ruime steun in het comité hebben genoten.

5.   De voorzitter kan in naar behoren gemotiveerde gevallen, het advies van het comité via een schriftelijke procedure verkrijgen. De voorzitter stuurt de ontwerpuitvoeringshandelingen toe aan de leden van het comité en legt naargelang van de urgentie van de aangelegenheid een termijn vast voor het uitbrengen van een advies. Elk lid van het comité dat zich voor het verstrijken van deze termijn niet tegen de ontwerpuitvoeringshandeling verzet of zich niet uitdrukkelijk onthoudt bij de stemming daarover, wordt geacht stilzwijgend in te stemmen met de ontwerpuitvoeringshandeling.

Behoudens andersluidende bepaling in de basishandeling wordt de schriftelijke procedure zonder gevolg beëindigd, indien binnen de in de eerste alinea bedoelde termijn daartoe door de voorzitter toe wordt besloten of door een lid van het comité daarom wordt verzocht. De voorzitter roept dan binnen een redelijke termijn het comité bijeen.

6.   Het advies van het comité wordt in de notulen opgenomen. De leden van het comité hebben het recht te verzoeken dat hun standpunt in de notulen wordt opgenomen. De notulen worden door de voorzitter onverwijld aan de leden van het comité toegezonden.

7.   De controleregeling omvat in voorkomend geval tevens de verwijzing naar een comité van beroep.

Het comité van beroep stelt op voorstel van de Commissie bij gewone meerderheid van stemmen van de leden zijn reglement van orde vast.

Het comité van beroep komt niet eerder dan 14 dagen en niet later dan zes weken na de verwijzingsdatum bijeen, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen. Onverminderd lid 3 brengt het comité van beroep uiterlijk twee maanden na de verwijzingsdatum zijn advies uit.

Het comité van beroep wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

De voorzitter stelt de datum van de vergadering van het comité van beroep in nauwe samenspraak met de leden van het comité vast, ten einde de lidstaten en de Commissie in staat te stellen vertegenwoordigers van het juiste niveau af te vaardigen. De Commissie roept het comité van beroep uiterlijk 1 april 2011 voor de eerste keer bijeen om zijn reglement van orde vast te stellen.

Artikel 4

Raadplegingsprocedure

1.   Wanneer de raadplegingsprocedure van toepassing is, brengt het comité advies uit, zo nodig door middel van een stemming. Indien het comité zich door middel van een stemming uitspreekt, wordt het advies uitgebracht bij gewone meerderheid van stemmen van de leden.

2.   De Commissie neemt een besluit over de aan te nemen ontwerpuitvoeringshandeling, waarbij zij zoveel mogelijk rekening houdt met de besprekingen binnen het comité en met het uitgebrachte advies.

Artikel 5

Onderzoeksprocedure

1.   Wanneer de onderzoeksprocedure van toepassing is, brengt het comité zijn advies uit met de meerderheid van stemmen die is voorgeschreven in artikel 16, leden 4 en 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en, indien van toepassing, artikel 238, lid 3, van het VWEU, voor handelingen die op voorstel van de Commissie worden vastgesteld. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten in het comité overeenkomstig genoemde artikelen gewogen.

2.   Indien het advies positief is, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling aan.

3.   Indien het advies negatief is, neemt de Commissie, onverminderd artikel 7, de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan. Wanneer een uitvoeringshandeling noodzakelijk wordt geacht, kan de voorzitter binnen twee maanden na het uitbrengen van het negatieve advies een gewijzigde versie van die ontwerpuitvoeringshandeling bij hetzelfde comité indienen of de ontwerpuitvoeringshandeling binnen een maand na het uitbrengen van het negatieve advies ter verdere bespreking aan het comité van beroep voorleggen.

4.   Indien geen advies is uitgebracht, kan de Commissie, behoudens de in de tweede alinea bedoelde gevallen, de ontwerpuitvoeringshandeling aannemen. Wanneer de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aanneemt, kan de voorzitter een gewijzigde versie daarvan aan het comité voorleggen.

Onverminderd artikel 7, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan indien:

a)

die handeling betrekking heeft op belastingheffing, financiële diensten, bescherming van de gezondheid of veiligheid van mensen, dieren of planten of definitieve multilaterale vrijwaringsmaatregelen;

b)

indien de basishandeling bepaalt dat de ontwerpuitvoeringshandeling niet kan worden vastgesteld indien geen advies is uitgebracht, of

c)

een gewone meerderheid van de leden van het comité zich ertegen verzet.

In elk van de in de tweede alinea genoemde gevallen kan de voorzitter, wanneer een uitvoeringshandeling noodzakelijk wordt geacht, binnen twee maanden na de stemming een gewijzigde versie van die handeling bij hetzelfde comité indienen of de ontwerpuitvoeringshandeling binnen een maand na de stemming ter verdere bespreking aan het comité van beroep voorleggen.

5.   In afwijking van lid 4 is de onderstaande procedure van toepassing voor de aanneming van een ontwerp van definitieve antidumping- of compenserende maatregelen indien door het comité geen advies is uitgebracht en een gewone meerderheid van de leden zich tegen de ontwerpuitvoeringshandeling verzet.

De Commissie voert overleg met de lidstaten. Niet eerder dan 14 dagen en niet later dan een maand na de vergadering van het comité stelt de Commissie de leden van het comité in kennis van het resultaat van dat overleg en legt zij een ontwerpuitvoeringshandeling aan het comité van beroep voor. In afwijking van artikel 3, lid 7, komt het comité van beroep niet eerder dan 14 dagen en niet later dan een maand na de voorlegging van de ontwerpuitvoeringshandeling bijeen. Het comité van beroep brengt zijn advies overeenkomstig artikel 6 uit. De in dit lid genoemde termijnen laten de noodzaak van naleving van de in de desbetreffende basishandeling vastgelegde termijnen onverlet.

Artikel 6

Verwijzing naar het comité van beroep

1.   Het comité van beroep brengt advies uit bij de in artikel 5, lid 1, bedoelde meerderheid.

2.   Zolang er geen advies is uitgebracht, kan elk lid van het comité van beroep wijzigingen in de ontwerpuitvoeringshandeling voorstellen en de voorzitter kan besluiten de ontwerpuitvoeringshandeling al dan niet te wijzigen.

De voorzitter streeft ernaar oplossingen te vinden die in het comité van beroep de ruimst mogelijke steun genieten.

De voorzitter deelt het comité van beroep mede op welke manier rekening is gehouden met de gevoerde besprekingen en voorgestelde wijzigingen, met name de voorgestelde wijzigingen welke ruime steun in het comité van beroep hebben genoten.

3.   Indien het advies van het comité van beroep positief is, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling aan.

Indien geen advies is uitgebracht, kan de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling aannemen.

Indien het advies van het comité van beroep negatief is, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan.

4.   In het geval van definitieve multilaterale vrijwaringsmaatregelen neemt de Commissie in afwijking van lid 3 de ontwerpmaatregelen niet aan wanneer er niet bij de in artikel 5, lid 1, bedoelde meerderheid een positief advies is uitgebracht.

5.   In geval van een ontwerp van definitieve antidumping- of compenserende maatregelen brengt het comité van beroep, in afwijking van lid 1, tot en met 1 september 2012 zijn advies bij gewone meerderheid van zijn leden uit.

Artikel 7

Vaststelling van uitvoeringshandelingen in uitzonderlijke gevallen

In afwijking van artikel 5, lid 3, en artikel 5, lid 4, tweede alinea, kan de Commissie een ontwerpuitvoeringshandeling aannemen indien deze onverwijld moet worden vastgesteld om een aanzienlijke verstoring van de landbouwmarkten of een risico voor de financiële belangen van de Unie zoals bedoeld in artikel 325 van het VWEU te vermijden.

In dat geval legt de Commissie de vastgestelde uitvoeringshandeling onmiddellijk aan het comité van beroep voor. Indien het comité van beroep een negatief advies over de vastgestelde uitvoeringshandeling uitbrengt, trekt de Commissie die handeling onmiddellijk in. Indien het comité van beroep een positief advies uitbrengt of geen advies uitbrengt, blijft de uitvoeringshandeling van kracht.

Artikel 8

Onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen

1.   In afwijking van de artikelen 4 en 5 kan in een basishandeling worden vastgesteld dat, om naar behoren gemotiveerde redenen van urgentie, dit artikel van toepassing is.

2.   De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast die onmiddellijk van toepassing is zonder voorafgaande voorlegging aan een comité en die gedurende ten hoogste zes maanden van kracht blijft, behoudens andersluidende bepaling in de basishandeling.

3.   De voorzitter legt de in lid 2 bedoelde handeling uiterlijk 14 dagen nadat deze is vastgesteld, voor advies aan het desbetreffende comité voor.

4.   Indien de onderzoeksprocedure van toepassing is en het comité een negatief advies uitbrengt, trekt de Commissie de overeenkomstig lid 2 vastgestelde uitvoeringshandeling onmiddellijk in.

5.   Voor de vaststelling van voorlopige antidumping- of compenserende maatregelen door de Commissie is de procedure van dit artikel van toepassing. De Commissie stelt dergelijke maatregelen vast na overleg met de lidstaten of, in bijzonder dringende omstandigheden, na de lidstaten te hebben ingelicht. In dit laatste geval geschiedt dit overleg uiterlijk tien dagen na de datum waarop de lidstaten van de door de Commissie vastgestelde maatregelen in kennis zijn gesteld.

Artikel 9

Reglement van orde

1.   Elk comité stelt op voorstel van zijn voorzitter bij gewone meerderheid van stemmen van de leden zijn reglement van orde vast op basis van een standaardreglement dat door de Commissie na overleg met de lidstaten wordt opgesteld. Het standaardreglement wordt door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

Bestaande comités passen, voor zover nodig, hun reglement van orde aan het standaardreglement aan.

2.   De voor de Commissie geldende beginselen en voorwaarden inzake de toegang van het publiek tot documenten en de voorschriften inzake gegevensbescherming gelden ook voor documenten van de comités.

Artikel 10

Informatie over de werkzaamheden van het comité

1.   De Commissie houdt een register bij van de werkzaamheden van het comité waarin de volgende gegevens zijn opgenomen:

a)

een lijst van de comités;

b)

de agenda’s van de bijeenkomsten van het comité;

c)

de beknopte verslagen, samen met de lijsten van de autoriteiten en organisaties waarvan de personen die door de lidstaten zijn aangewezen om hen te vertegenwoordigen deel uitmaken;

d)

de ontwerpuitvoeringshandelingen waarover de comités worden verzocht advies uit te brengen;

e)

de uitslagen van de stemmingen;

f)

de definitieve ontwerpuitvoeringshandelingen na het uitbrengen van hun advies door de comités;

g)

gegevens betreffende de aanneming van de definitieve ontwerpuitvoeringshandelingen door de Commissie, en

h)

statistische gegevens over de werkzaamheden van de comités.

2.   De Commissie publiceert jaarlijks een verslag over de werkzaamheden van de comités.

3.   Het Europees Parlement en de Raad hebben overeenkomstig de toepasselijke voorschriften toegang tot de in lid 1 bedoelde gegevens.

4.   Wanneer de in lid 1, onder b), d) en f), bedoelde documenten aan de leden van het comité worden toegezonden, stelt de Commissie ze gelijktijdig ter beschikking van het Europees Parlement en de Raad en stelt zij deze instellingen van het beschikbaar zijn in kennis.

5.   De referenties van alle in lid 1, onder a) tot en met g), bedoelde documenten alsook de in lid 1, onder h), bedoelde informatie wordt in het register openbaar gemaakt.

Artikel 11

Toetsingsrecht voor het Europees Parlement en de Raad

Indien de basishandeling volgens de gewone wetgevingsprocedure wordt vastgesteld, kunnen het Europees Parlement of de Raad de Commissie op elk gewenst moment te kennen geven dat een ontwerpuitvoeringshandeling zijns inziens de bij de basishandeling verleende uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt. In dat geval onderwerpt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling aan een hernieuwd onderzoek, waarbij zij met de naar voren gebrachte standpunten rekening houdt, en deelt zij het Europees Parlement en de Raad mede of zij voornemens is de ontwerpuitvoeringshandeling te handhaven, te wijzigen of in te trekken.

Artikel 12

Intrekking van Besluit 1999/468/EG

Besluit 1999/468/EG wordt ingetrokken.

De gevolgen van artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG blijven gehandhaafd voor de toepassing van bestaande basishandelingen waarin naar dat artikel wordt verwezen.

Artikel 13

Overgangsbepalingen: aanpassing van bestaande basishandelingen

1.   Wanneer vóór de inwerkingtreding van deze verordening vastgestelde basishandelingen voorzien in de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie overeenkomstig Besluit 1999/468/EG zijn de volgende regels van toepassing:

a)

wanneer de basishandeling verwijst naar artikel 3 van Besluit 1999/468/EG, is de in artikel 4 van deze verordening genoemde raadplegingsprocedure van toepassing;

b)

wanneer de basishandeling verwijst naar artikel 4 van Besluit 1999/468/EG, is de in artikel 5 van deze verordening genoemde onderzoeksprocedure van toepassing, met uitzondering van artikel 5, lid 4, tweede en derde alinea;

c)

wanneer de basishandeling verwijst naar artikel 5 van Besluit 1999/468/EG, is de in artikel 5 van deze verordening genoemde onderzoeksprocedure van toepassing en wordt de basishandeling geacht te bepalen dat de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet mag vaststellen indien geen advies is uitgebracht, zoals is bepaald in artikel 5, lid 4, tweede alinea, onder b);

d)

wanneer de basishandeling verwijst naar artikel 6 van Besluit 1999/468/EG, is artikel 8 van deze verordening van toepassing;

e)

wanneer de basishandeling verwijst naar de artikelen 7 en 8 van Besluit 1999/468/EG, zijn de artikelen 10 en 11 van deze verordening van toepassing.

2.   Voor de toepassing van lid 1 zijn de artikelen 3 en 9 van deze verordening van toepassing op alle bestaande comités.

3.   Artikel 7 van deze verordening is slechts van toepassing op de bestaande procedures waarin wordt verwezen naar artikel 4 van Besluit 1999/468/EG.

4.   De overgangsbepalingen van dit artikel laten de aard van de betrokken handelingen onverlet.

Artikel 14

Overgangsregeling

Deze verordening laat onverlet de lopende procedures waarin een comité reeds overeenkomstig Besluit 1999/468/EG advies heeft uitgebracht.

Artikel 15

Evaluatie

Uiterlijk 1 maart 2016 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze verordening, dat zo nodig vergezeld gaat van passende wetgevingsvoorstellen.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 februari 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

MARTONYI J.


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 december 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 februari 2011.

(2)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(3)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.


VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE COMMISSIE

Artikel 5, lid 2, van deze verordening bepaalt dat de Commissie de ontwerp-uitvoeringsmaatregel moet vaststellen wanneer het comité een positief advies heeft uitgebracht. Door deze bepaling wordt de mogelijkheid onverlet gelaten dat de Commissie, zoals thans het geval is, in zeer uitzonderlijke gevallen rekening kan houden met nieuwe omstandigheden die zich na de stemming hebben voorgedaan en kan beslissen de ontwerp-uitvoeringsmaatregel niet vast te stellen, na het comité en de wetgever daarvan naar behoren in kennis te hebben gesteld.


VERKLARINGEN VAN DE COMMISSIE

De Commissie zal alle vigerende wetgevingshandelingen onderzoeken die niet vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon werden aangepast aan de regelgevingsprocedure met toetsing, teneinde te beoordelen of deze instrumenten moeten worden aangepast aan de bij artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ingevoerde regeling voor gedelegeerde handelingen. De Commissie zal zo snel mogelijk en niet later dan op de data die worden genoemd in de bij deze verklaring gevoegde indicatieve tabel, passende voorstellen doen.

Gedurende deze aanpassingsoperatie zal de Commissie het Europees Parlement regelmatig op de hoogte houden van de ontwerp-uitvoeringsmaatregelen inzake deze instrumenten, die in een later stadium gedelegeerde handelingen moeten worden.

Wat vigerende wetgevingshandelingen betreft die thans verwijzingen bevatten naar de regelgevingsprocedure met toetsing, zal de Commissie in elk instrument dat zij van plan is te wijzigen de bepalingen ter zake van deze procedure bezien teneinde deze te zijner tijd aan te passen aan de in het Verdrag neergelegde criteria. Bovendien zullen het Europees Parlement en de Raad het recht hebben om te wijzen op basisbesluiten die naar hun mening met voorrang moeten worden aangepast.

De Commissie zal de resultaten van deze aanpak tegen het einde van 2012 beoordelen, om bij benadering te kunnen vaststellen hoeveel wetgevingshandelingen die verwijzingen bevatten naar de regelgevingsprocedure met toetsing, van kracht zullen blijven. De Commissie zal vervolgens de noodzakelijke wetgevingsinitiatieven voorbereiden om de aanpassing te voltooien. Het is het uiteindelijke doel van de Commissie om tegen het einde van de 7e zittingsperiode van het Parlement alle bepalingen die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing uit alle wetgevingsinstrumenten te hebben verwijderd.

De Commissie wijst erop dat zij onlangs een studie heeft aangevangen die een volledige en objectieve evaluatie zal bieden van alle aspecten van het beleid en de praktijk van de EU op het gebied van handelsbescherming, met inbegrip van een evaluatie van de resultaten, de methoden, de toepassing en de effectiviteit van de huidige regeling inzake handelsbeschermingsinstrumenten bij het bereiken van de doelstellingen van het EU-handelsbeleid, een evaluatie van de effectiviteit van de bestaande en potentiële beleidsbesluiten van de Europese Unie (bijvoorbeeld de test om het belang voor de Unie te bepalen, de regel van het laagste recht, het systeem voor de inning van rechten) in vergelijking met de beleidsbesluiten van bepaalde handelspartners en een onderzoek van antidumping- en antisubsidiebasisverordeningen in het licht van de administratieve praktijk van de EU-instellingen, de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de aanbevelingen en de uitspraken van het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO.

De Commissie is voornemens om in het licht van de resultaten van de studie en van de ontwikkelingen van de onderhandelingen in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha, na te gaan of en hoe de handelsbeschermingsinstrumenten van de EU verder moeten worden bijgewerkt en geactualiseerd.

De Commissie herinnert ook aan de recente initiatieven die zij heeft genomen om de werking van de handelsbeschermingsinstrumenten transparanter te maken (zoals de aanstelling van een raadadviseur-auditeur) en aan de werkzaamheden die zij samen met lidstaten heeft verricht om de voornaamste elementen van de handelsbeschermingspraktijk te verduidelijken. De Commissie hecht wezenlijk belang aan dit werk en zal in overleg met de lidstaten bekijken welke andere initiatieven er in dit opzicht kunnen worden genomen.

Wanneer een beheerscomité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid een negatief advies heeft uitgebracht, moet de Commissie op grond van de op Besluit 1999/468/EG van de Raad gebaseerde comitologieregels de betrokken ontwerp-maatregel aan de Raad voorleggen, die binnen een maand een ander besluit kan nemen. Het is de Commissie echter niet verboden te handelen; zij heeft de keuze tussen het invoeren van de maatregel of het uitstellen van de toepassing ervan. De Commissie mag de maatregel dan ook nemen wanneer zij alles overwegende van mening is dat het uitstellen van de toepassing ervan bijvoorbeeld onherstelbare negatieve gevolgen voor de markt zou hebben. Wanneer de Raad naderhand anders besluit, wordt de door de Commissie in werking gestelde maatregel natuurlijk overbodig. De huidige regels bieden de Commissie dus een instrument dat het mogelijk maakt het gemeenschappelijk belang van de gehele Unie te beschermen door tenminste een voorlopige maatregel vast te stellen.

Artikel 7 van deze verordening streeft ernaar deze benadering binnen de nieuwe comitologieregelingen te handhaven, maar dan beperkt tot uitzonderlijke situaties en op grond van duidelijk gedefinieerde en restrictieve criteria. Het zou de Commissie in staat stellen om ondanks het ongunstige advies van het onderzoekscomité een ontwerp-maatregel vast te stellen mits „het niet vaststellen van de ontwerp-maatregelen binnen een dwingende termijn zou resulteren in een aanzienlijke verstoring van de markten of een risico […] voor de financiële belangen van de Unie zou veroorzaken.” De bepaling verwijst naar situaties waarin het niet mogelijk is om te wachten tot het comité weer over dezelfde of een andere ontwerp-maatregel stemt omdat anders de markt ondertussen ernstig zou worden verstoord, bijvoorbeeld als gevolg van het speculatieve gedrag van marktdeelnemers. De verordening zou de lidstaten en de Commissie de kans bieden om andermaal met kennis van zaken over de ontwerp-maatregel te discussiëren zonder een en ander onbeslist en ongewis te laten, met alle negatieve gevolgen voor de markten en de begroting van dien, zodat ervoor wordt gezorgd dat de Unie in staat blijft te handelen.

Zulke situaties kunnen zich met name voordoen in de context van het dagelijks beheer van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (bijvoorbeeld het vaststellen van restituties bij uitvoer, beheer van vergunningen, bijzondere vrijwaringsclausule) waar vaak snel besluiten moeten worden genomen die belangrijke economische gevolgen kunnen hebben voor de markten en dus voor landbouwers en exploitanten, maar ook voor de begroting van de Unie.

In gevallen waarin het Europees Parlement of de Raad de Commissie te kennen geven dat zij van mening zijn dat een ontwerp-uitvoeringshandeling de bij het basisbesluit verleende uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt, zal de Commissie de ontwerp-uitvoeringshandeling onmiddellijk aan een hernieuwd onderzoek onderwerpen met inachtneming van de standpunten van het Europees Parlement en de Raad.

De Commissie zal handelen op een wijze die recht doet aan de urgentie van de zaak.

Alvorens te besluiten of de ontwerp-uitvoeringshandeling zal worden aangenomen, gewijzigd of ingetrokken brengt de Commissie het Europees Parlement en de Raad op de hoogte van de actie die zij overweegt te ondernemen en van de redenen daarvoor.