ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.048.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 48

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
23 februari 2011


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties ( 1 )

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 165/2011 van de Commissie van 22 februari 2011 tot verlaging van bepaalde aan Spanje toegewezen makreelquota in 2011 en de daaropvolgende jaren wegens overbevissing in 2010

11

 

 

Verordening (EU) nr. 166/2011 van de Commissie van 22 februari 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

14

 

 

BESLUITEN

 

 

2011/121/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 21 februari 2011 inzake de vaststelling van EU-wijde prestatiedoelen en waarschuwingsdrempels voor het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten voor de periode 2012-2014 ( 1 )

16

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

23.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/1


RICHTLIJN 2011/7/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 februari 2011

betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties

(herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (3) moet op verscheidene punten materieel worden gewijzigd. Omwille van de duidelijkheid en de logica is het wenselijk de betreffende bepalingen te herschikken.

(2)

Wanneer marktdeelnemers op de interne markt goederen en diensten aan andere marktdeelnemers of aan overheidsinstanties leveren, gebeurt dit meestal op basis van uitgestelde betaling, waarbij de leverancier de afnemer een betalingstermijn toekent die door partijen is overeengekomen, in de factuur van de leverancier is vermeld, of wettelijk is vastgesteld.

(3)

Veel betalingen voor handelstransacties tussen marktdeelnemers of tussen marktdeelnemers en overheidsinstanties worden later verricht dan contractueel is overeengekomen of in de algemene handelsvoorwaarden is vastgelegd. Hoewel de goederen zijn geleverd of de diensten zijn verricht, worden de desbetreffende facturen veelal ruim na het verstrijken van de betalingstermijn voldaan. Dergelijke betalingsachterstand heeft een negatieve uitwerking op de liquiditeit en bemoeilijkt het financiële beheer van ondernemingen. Bovendien heeft zij, wanneer de schuldeiser als gevolg van betalingsachterstanden externe financiering nodig heeft, gevolgen voor het concurrentievermogen en de winstgevendheid. In tijden van economische neergang, wanneer de toegang tot financiering lastiger is, neemt het risico van negatieve gevolgen sterk toe.

(4)

Rechtsvorderingen in verband met betalingsachterstand zijn al vergemakkelijkt door Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (4), Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (5), Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (6) en Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (7). Om betalingsachterstanden bij handelstransacties te ontmoedigen, moeten echter aanvullende bepalingen worden vastgesteld.

(5)

Ondernemingen moeten overal op de interne markt onder zodanige omstandigheden zaken kunnen doen dat grensoverschrijdende transacties geen grotere risico’s meebrengen dan binnenlandse transacties. Wanneer voor binnenlandse en grensoverschrijdende transacties wezenlijk verschillende regels van toepassing zijn, is er sprake van concurrentievervalsing.

(6)

In haar mededeling van 25 juni 2008„ „Denk eerst klein” — Een „Small Business Act” voor Europa” heeft de Commissie benadrukt dat de toegang van het midden- en kleinbedrijf/kleine en middelgrote ondernemingen (het mkb/kmo’s) tot financiering moet worden vergemakkelijkt en dat een juridisch en commercieel klimaat moet worden geschapen dat tijdige betaling bij handelstransacties bevordert. Er zij op gewezen dat de overheid in dit verband een bijzondere verantwoordelijkheid heeft. De criteria voor de definitie van het mkb/kmo’s zijn vastgesteld in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (8).

(7)

Een van de prioritaire acties die in de mededeling van de Commissie van 26 november 2008 over „Een Europees economisch herstelplan” worden bepleit, betreft het terugdringen van de administratieve lasten en de bevordering van ondernemerschap, onder meer door ervoor te zorgen dat alle facturen voor leveringen en diensten, dus ook die van het mkb/kmo’s, in principe binnen één maand worden betaald om liquiditeitsproblemen tegen te gaan.

(8)

Het toepassingsgebied van deze richtlijn moet worden beperkt tot betalingen tot vergoeding van handelstransacties. Deze richtlijn mag niet strekken tot regulering van transacties met consumenten, interest betreffende andere betalingen zoals betalingen uit hoofde van de wetgeving inzake cheques en wissels, of betalingen bij wijze van schadeloosstelling met inbegrip van betalingen uit hoofde van verzekeringspolissen. Bovendien moet het de lidstaten vrij staan schulden die het onderwerp zijn van een insolventieprocedure, met inbegrip van schuldsaneringsprocedures, van de toepassing van de richtlijn uit te sluiten.

(9)

Deze richtlijn dient alle handelstransacties te bestrijken, ongeacht of deze tussen particuliere of openbare ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties plaatsvinden, gelet op het feit dat overheidsinstanties een aanzienlijke hoeveelheid betalingen aan ondernemingen verrichten. De richtlijn moet bijgevolg ook alle handelstransacties tussen hoofdaannemers en hun leveranciers en onderaannemers regelen.

(10)

Het feit dat de vrije beroepen onder deze richtlijn vallen, mag geen verplichting inhouden voor de lidstaten deze beroepen als ondernemingen of handelaars te behandelen voor doeleinden buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn.

(11)

De levering van goederen en het verrichten van diensten tegen vergoeding waarop deze richtlijn van toepassing is, moet ook het ontwerp en de uitvoering van openbare werken en bouw- en civieltechnische werken omvatten.

(12)

Betalingsachterstand is een vorm van contractbreuk die door het in rekening brengen van een lage of geen interest op achterstallige betalingen en/of door traag verlopende invorderingsprocedures in de meeste lidstaten voor schuldenaren financieel aantrekkelijk is geworden. Een ingrijpende verandering in de richting van een stipte betalingscultuur, waarbij de uitsluiting van het recht om interest in rekening te brengen hoe dan ook wordt beschouwd als een kennelijk onbillijk contractueel beding of kennelijk onbillijke praktijk, is nodig om deze tendens te keren en om betalingsachterstand te ontmoedigen. Een dergelijke verandering vereist ook het invoeren van specifieke bepalingen met betrekking tot betalingstermijnen en de vergoeding van door schuldeisers gemaakte kosten, en onder meer dat uitsluiting van het recht op vergoeding van invorderingskosten als een kennelijk onbillijk beding dient te worden beschouwd.

(13)

Bijgevolg moeten betalingstermijnen in overeenkomsten tussen bedrijven in de regel tot maximaal 60 kalenderdagen worden beperkt. Er zijn echter situaties denkbaar waarin ondernemingen ruimere betalingstermijnen nodig hebben, bijvoorbeeld om hun klanten handelskrediet te kunnen verlenen. Daarom moeten de betrokken partijen over de mogelijkheid blijven beschikken om betalingstermijnen van meer dan 60 kalenderdagen uitdrukkelijk overeen te komen, althans voor zover deze langere termijn niet kennelijk onbillijk jegens de schuldeiser is.

(14)

Met het oog op de samenhang van de wetgeving van de Unie moet de definitie van „aanbestedende diensten” in Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (9) en in Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (10) ook voor de toepassing van deze richtlijn gelden.

(15)

De wettelijke interest die voor betalingsachterstand verschuldigd is, moet overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (11) als enkelvoudige interest in dagen worden berekend.

(16)

Deze richtlijn mag schuldeisers niet verplichten interest voor betalingsachterstand te eisen. Wel biedt zij schuldeisers de mogelijkheid, in geval van betalingsachterstand zonder voorafgaande kennisgeving van niet-nakoming of een andere soortgelijke aanmaning om debiteuren aan hun betalingsverplichting te herinneren, interest voor betalingsachterstand in rekening te brengen.

(17)

Om voor toepassing van het recht op interestvergoeding voor betalingsachterstand in aanmerking te komen, moet de schuldeiser in een situatie van betalingsachterstand verkeren omdat het hem verschuldigde bedrag op de vervaldag niet tot zijn beschikking staat, terwijl hij wel aan zijn wettelijke en contractuele verplichtingen heeft voldaan.

(18)

Betalingsverzoeken gaan in op het moment van facturering en facturen vervullen een belangrijke documentaire rol in de keten van transacties voor de levering van goederen en diensten, onder meer ter vaststelling van de betalingstermijnen. Voor de toepassing van deze richtlijn moeten de lidstaten de invoering stimuleren van systemen die rechtszekerheid bieden omtrent de exacte datum van ontvangst van facturen door schuldenaars, ook bij e-facturering waarbij de inontvangstneming van facturen als elektronisch bewijsmateriaal kan dienen en dat ten dele onder de toepassing valt van de bepalingen inzake facturering in Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (12).

(19)

Om betalingsachterstand te ontmoedigen, moeten schuldeisers een redelijke schadeloosstelling ontvangen voor de invorderingskosten die aan betalingsachterstand toe te schrijven zijn. De invorderingskosten moeten ook een vergoeding omvatten voor de administratiekosten en de interne kosten die als gevolg van de betalingsachterstand worden gemaakt; hiertoe moet deze richtlijn voorzien in een vast minimumbedrag, dat gecumuleerd kan worden met interest voor betalingsachterstand. De toekenning van een schadeloosstelling in de vorm van een vast bedrag moet ten doel hebben de aan invordering verbonden administratieve en interne kosten te beperken. Vergoeding van invorderingskosten moet worden bepaald zonder afbreuk te doen aan nationale bepalingen volgens welke een nationale rechter een schuldeiser een vergoeding kan toekennen voor extra schade in verband met de betalingsachterstand van een schuldenaar.

(20)

Naast het recht op betaling van een vast bedrag ter dekking van interne invorderingskosten moeten schuldeisers ook recht hebben op terugbetaling van de overige invorderingskosten die ontstaan door betalingsachterstand van een schuldenaar, waaronder met name kosten die schuldeisers moeten maken voor het inschakelen van een advocaat of incassobureau.

(21)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaten om te voorzien in hogere — en derhalve voor schuldeisers gunstigere — vaste bedragen ter vergoeding van invorderingskosten, of om deze bedragen te verhogen, onder meer om gelijke tred te houden met de inflatie.

(22)

Deze richtlijn mag betaling in termijnen of gespreide betaling niet in de weg staan. Wel moet elke termijn of deelbetaling conform de overeengekomen voorwaarden worden voldaan en onderworpen zijn aan de in deze richtlijn vastgestelde regels inzake betalingsachterstand.

(23)

De inkomensstromen van overheidsinstanties worden doorgaans gekenmerkt door een grotere zekerheid, voorspelbaarheid en continuïteit dan die van ondernemingen. Bovendien kunnen veel overheidsinstanties tegen gunstigere voorwaarden financiering krijgen dan ondernemingen. Tegelijkertijd zijn overheidsinstanties voor het bereiken van hun doelen minder afhankelijk van het onderhouden van stabiele commerciële relaties dan ondernemingen. Lange betalingstermijnen en betalingsachterstanden van overheidsinstanties voor geleverde goederen en diensten leiden tot ongerechtvaardigde kosten voor ondernemingen. Om deze reden is het wenselijk om voor commerciële transacties voor de levering van goederen of diensten door ondernemingen aan overheidsinstanties specifieke regels in te voeren, die met name moeten voorzien in betalingstermijnen welke doorgaans niet meer dan 30 kalenderdagen bedragen — tenzij in het contract uitdrukkelijk anders is overeengekomen, en mits een en ander objectief gerechtvaardigd is in het licht van de bijzondere aard of kenmerken van het contract — en in ieder geval niet meer dan 60 kalenderdagen.

(24)

Wel dient rekening te worden gehouden met de specifieke situatie van overheidsinstanties die economische activiteiten van industriële of commerciële aard uitoefenen door als openbaar bedrijf goederen of diensten op de markt aan te bieden. Daarom moet de lidstaten onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan de wettelijke betalingstermijn tot maximaal 60 kalenderdagen te verlengen.

(25)

De situatie met betrekking tot betalingsachterstanden in de gezondheidszorg is in een groot aantal lidstaten bijzonder zorgwekkend. De stelsels van gezondheidszorg, die een essentieel onderdeel vormen van de sociale infrastructuur van Europa, zien zich naarmate de bevolking van Europa vergrijst, er meer van hen wordt verwacht en de geneeskunde zich steeds verder ontwikkelt, vaak gedwongen individuele behoeften en beschikbare financiële middelen met elkaar te verzoenen. Alle stelsels zien zich geconfronteerd met de uitdaging om in de gezondheidszorg op zodanige wijze prioriteiten vast te stellen dat er een evenwicht ontstaat tussen de behoeften van individuele patiënten en de financiële middelen die ter beschikking staan. Daarom moeten de lidstaten de overheidsorganisaties in de gezondheidssector een zekere mate van flexibiliteit kunnen bieden om aan hun verplichtingen te voldoen. Derhalve moet de lidstaten onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan de wettelijke betalingstermijn tot maximaal 60 kalenderdagen te verlengen. Niettemin moeten de lidstaten alles in het werk stellen om te garanderen dat betalingen in de gezondheidssector binnen de wettelijke termijnen worden uitgevoerd.

(26)

Om de verwezenlijking van het doel van deze richtlijn niet in gevaar brengen, moeten de lidstaten erop toezien dat de maximumduur van aanvaardings- of verificatieprocedures bij handelstransacties in de regel niet meer dan 30 kalenderdagen bedraagt. Niettemin moet voor verificatieprocedures een langere maximumtermijn dan 30 kalenderdagen kunnen worden toegestaan, bijvoorbeeld bij bijzonder complexe contracten, wanneer dit in de overeenkomst of in de aanbestedingsdocumenten uitdrukkelijk is overeengekomen en wanneer zulks niet kennelijk onbillijk jegens de schuldeiser is.

(27)

Voor de instellingen van de Unie is de situatie wat betreft hun financiering en commerciële relaties vergelijkbaar met die van de overheidsinstanties in de lidstaten. Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (13) bepaalt dat de validatie, autorisatie en betaling van uitgaven door instellingen van de Unie moeten worden voltooid binnen de voor de uitvoering daarvan vastgestelde termijnen. De bewuste uitvoeringsvoorschriften zijn neergelegd in Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van nadere regels voor de uitvoering van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (14), en specificeren de omstandigheden waarin te laat betaalde schuldeisers recht hebben op interest bij betalingsachterstand. In het kader van de lopende toetsing van deze verordeningen moet er zorg voor worden gedragen dat de maximumtermijnen voor betaling door instellingen van de Unie overeenkomen met de wettelijke termijnen die volgens deze richtlijn van toepassing zijn op overheidsinstanties.

(28)

Deze richtlijn dient misbruik van contractvrijheid ten nadele van de schuldeiser te verbieden. Dit impliceert dat, wanneer een beding in een overeenkomst of een praktijk met betrekking tot de betalingsdatum of -termijn, de interest die in rekening wordt gebracht in geval van betalingsachterstand of de vergoeding voor invorderingskosten op grond van de aan de schuldenaar toegekende voorwaarden niet te billijken is, of wanneer deze voornamelijk ten doel heeft de schuldenaar ten koste van de schuldeiser extra liquiditeit te verschaffen, zij als een misbruik in die zin kan worden aangemerkt. Daarom moet, conform het theoretisch „ontwerp-Common Frame of Reference”, ieder contractueel beding of iedere praktijk die apert afwijkt van de gangbare handelspraktijken en indruist tegen de beginselen van goede trouw of eerlijke behandeling, als onbillijk voor de schuldeiser worden aangemerkt. Met name de onvoorwaardelijke uitsluiting van het recht om interest in rekening te brengen moet hoe dan ook worden aangemerkt als een kennelijke onbillijkheid, terwijl uitsluiting van het recht op vergoeding van invorderingskosten moet worden vermoed kennelijk onbillijk te zijn. Deze richtlijn moet nationale bepalingen betreffende de wijze van sluiting van contracten of betreffende de regulering van de geldigheid van voor de schuldenaar onbillijke bedingen, onverlet laten.

(29)

In het kader van de intensivering van de inspanningen om misbruik van contractvrijheid ten nadele van schuldeisers te vermijden, moeten instanties die officieel zijn erkend als bedrijfsvertegenwoordigende organisaties of organisaties die daarbij een legitiem belang hebben, in staat worden gesteld zich tot de nationale rechtbanken of administratieve instanties te wenden om voortgezet gebruik van contractuele bedingen of praktijken die kennelijk onbillijk zijn jegens de schuldeiser te voorkomen.

(30)

Teneinde aan de verwezenlijking van het doel van deze richtlijn bij te dragen, moeten de lidstaten de verspreiding van goede praktijken bevorderen, onder meer door aan te sturen op publicatie van een lijst van stipte betalers.

(31)

Het is wenselijk ervoor te zorgen dat schuldeisers een beding van eigendomsvoorbehoud op niet-discriminerende basis in de gehele Unie kunnen doen gelden, telkens wanneer het gaat om een beding van eigendomsvoorbehoud dat geldig is volgens de nationale bepalingen welke ingevolge het internationaal privaatrecht van toepassing zijn.

(32)

Deze richtlijn geeft alleen een definitie van de term „executoriale titel”, maar zij moet geen regulering inhouden van de verschillende procedures voor gedwongen executie van een dergelijke titel of de voorwaarden waaronder gedwongen executie van een dergelijke titel kan worden beëindigd of opgeschort.

(33)

De gevolgen van betalingsachterstand kunnen slechts ontmoedigend werken indien zij vergezeld gaan van snelle en voor de schuldeiser efficiënte invorderingsprocedures. Deze procedures dienen overeenkomstig het niet-discriminatiebeginsel van artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie open te staan voor alle schuldeisers die gevestigd zijn in de Unie.

(34)

Om de naleving van de bepalingen in deze richtlijn te bevorderen, dienen de lidstaten de inzet te stimuleren van bemiddeling/mediation of andere alternatieve wijzen van geschillenbeslechting. Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (15) heeft reeds een kader gecreëerd voor op het niveau van de Unie te hanteren systemen van bemiddeling/mediation, in het bijzonder bij grensoverschrijdende geschillen, zonder dat dit de toepassing daarvan bij interne bemiddelingssystemen in de weg staat. De lidstaten moeten daarnaast ook de betrokken partijen aanmoedigen tot het opstellen van vrijwillige gedragscodes, die er in het bijzonder op gericht moeten zijn de uitvoering van deze richtlijn te helpen verwezenlijken.

(35)

Er moet voor worden gezorgd dat de invorderingsprocedures voor onbetwiste schulden in verband met betalingsachterstanden bij handelstransacties binnen een korte termijn worden afgewikkeld, bijvoorbeeld door gebruikmaking van een versnelde procedure en ongeacht de omvang van het schuldbedrag.

(36)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de bestrijding van betalingsachterstand binnen de interne markt, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(37)

De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in intern recht moet worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van Richtlijn 2000/35/EG inhoudelijk zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit die richtlijn.

(38)

Deze richtlijn moet de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de termijnen voor omzetting in intern recht en de toepassing van Richtlijn 2000/35/EG onverlet laten.

(39)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven (16), worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn heeft ten doel betalingsachterstanden bij handelstransacties tegen te gaan teneinde de correcte werking van de interne markt te waarborgen, en daardoor het concurrentievermogen van ondernemingen en met name van het mkb/kmo’s te versterken.

2.   Deze richtlijn is van toepassing op alle betalingen tot vergoeding van handelstransacties.

3.   De lidstaten mogen schulden die het voorwerp zijn van een insolventieprocedure tegen de schuldenaar, met inbegrip van schuldsaneringsprocedures, uitsluiten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   „handelstransacties”: transacties tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leiden tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding;

2.   „overheidsinstantie”: elke aanbestedende dienst, zoals omschreven in artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 2004/17/EG en in artikel 1, lid 9, van Richtlijn 2004/18/EG, ongeacht het voorwerp of de waarde van de opdracht;

3.   „onderneming”: elke organisatie, met uitsluiting van overheidsinstanties, die handelt in het kader van haar zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit, ook wanneer deze activiteit door slechts één persoon wordt uitgeoefend;

4.   „betalingsachterstand”: een betaling die niet is verricht binnen de contractuele of wettelijke betalingstermijn en waar de voorwaarden van artikel 3, lid 1, of artikel 4, lid 1, vervuld zijn;

5.   „interest voor betalingsachterstand”: de wettelijke interest voor betalingsachterstand of tussen ondernemingen overeengekomen interest, rekening houdend met artikel 7;

6.   „wettelijke interest voor betalingsachterstand”: de enkelvoudige interest voor betalingsachterstand, overeenkomend met de referentie-interestvoet, vermeerderd met ten minste acht procentpunten;

7.   „referentie-interestvoet”:

a)

voor een lidstaat die de euro als munteenheid heeft, hetzij:

i)

de door de Europese Centrale Bank voor haar meest recente basisherfinancieringstransacties toegepaste interestvoet, of

ii)

de marginale interestvoet die het gevolg is van variabelerentetenders voor de meest recente basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank;

b)

voor lidstaten die de euro niet als munt hebben, de door hun centrale bank vastgestelde equivalente interestvoet;

8.   „verschuldigd bedrag”: de hoofdsom die binnen de contractuele of wettelijke betalingstermijn had moeten worden voldaan, inclusief toepasselijke belastingen, rechten, heffingen of kosten als vermeld in de factuur of in een gelijkwaardig verzoek tot betaling;

9.   „eigendomsvoorbehoud”: contractuele afspraak volgens welke de verkoper eigenaar blijft van de goederen in kwestie totdat de prijs volledig is betaald;

10.   „executoriale titel”: beslissing, uitspraak of bevel tot betaling van een rechter of andere bevoegde autoriteit, met inbegrip van beslissingen, uitspraken of bevelen die voorlopig executoriaal zijn, strekkende tot onmiddellijke betaling dan wel betaling in termijnen, waarbij de schuldeiser wordt gemachtigd zijn vordering op de schuldenaar te doen innen door middel van gedwongen executie.

Artikel 3

Transacties tussen ondernemingen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat bij handelstransacties tussen ondernemingen de schuldeiser zonder aanmaning recht heeft op interest voor betalingsachterstand, voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de schuldeiser heeft zijn contractuele en wettelijke verplichtingen vervuld, alsmede

b)

de schuldeiser heeft het verschuldigde bedrag niet op tijd ontvangen, tenzij de schuldenaar niet verantwoordelijk is voor de vertraging.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de toepasselijke referentie-interestvoet:

a)

voor de eerste helft van het desbetreffende jaar de interestvoet is die op 1 januari van dat jaar geldt;

b)

voor de tweede helft van het desbetreffende jaar de interestvoet is die op 1 juli van dat jaar geldt.

3.   Wanneer aan de voorwaarden in lid 1 wordt voldaan, zorgen de lidstaten voor het volgende:

a)

dat met ingang van de dag volgend op de datum voor betaling of op het verstrijken van de termijn voor betaling, welke zijn vastgesteld in de overeenkomst, de schuldeiser aanspraak kan maken op interest voor betalingsachterstand;

b)

indien er in de overeenkomst geen datum of termijn voor betaling is vastgesteld, dat de schuldeiser bij het verstrijken van een van de volgende termijnen aanspraak kan maken op interest voor betalingsachterstand:

i)

30 kalenderdagen na de datum van ontvangst door de schuldenaar van de factuur of een gelijkwaardig verzoek tot betaling;

ii)

indien de datum van ontvangst van de factuur of het gelijkwaardige verzoek tot betaling niet vaststaat, 30 kalenderdagen na de datum van ontvangst van de goederen of diensten;

iii)

indien de schuldenaar de factuur of het gelijkwaardige verzoek tot betaling eerder ontvangt dan de goederen of de diensten, 30 kalenderdagen na de datum van ontvangst van de goederen of diensten;

iv)

indien de wet of de overeenkomst voorziet in een procedure voor aanvaarding of verificatie, waarbij de conformiteit van de goederen of de diensten met de overeenkomst moet worden vastgesteld, en indien de schuldenaar de factuur of het gelijkwaardige verzoek tot betaling ontvangt vóór of op de datum waarop de aanvaarding of verificatie plaatsvindt, 30 kalenderdagen na die datum.

4.   Wanneer voorzien is in een procedure voor aanvaarding of verificatie, waarbij de conformiteit van de goederen of de diensten met de overeenkomst moet worden vastgesteld, zien de lidstaten erop toe dat de maximumduur van die procedure niet meer dan 30 kalenderdagen bedraagt vanaf de datum van ontvangst van de goederen of diensten, tenzij in de overeenkomst uitdrukkelijk anders is overeengekomen en mits daarbij geen sprake is van kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser in de zin van artikel 7.

5.   De lidstaten zien erop toe dat de in de overeenkomst vastgestelde betalingstermijn niet meer dan 60 kalenderdagen bedraagt, tenzij in de overeenkomst uitdrukkelijk anders is overeengekomen en mits daarbij geen sprake is van kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser in de zin van artikel 7.

Artikel 4

Transacties tussen ondernemingen en overheidsinstanties

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat schuldeisers bij handelstransacties waarbij de schuldenaar een overheidsinstantie is, na afloop van de in de leden 3, 4 of 6 vastgestelde termijn zonder aanmaning aanspraak kunnen maken op wettelijke interest voor betalingsachterstand, voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de schuldeiser heeft zijn contractuele en wettelijke verplichtingen vervuld, alsmede

b)

de schuldeiser heeft het verschuldigde bedrag niet op tijd ontvangen, tenzij de schuldenaar niet verantwoordelijk is voor de vertraging.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de toepasselijke referentie-interestvoet:

a)

voor de eerste helft van het desbetreffende jaar de interestvoet is die op 1 januari van dat jaar geldt;

b)

voor de tweede helft van het desbetreffende jaar de interestvoet is die op 1 juli van dat jaar geldt.

3.   Bij handelstransacties waarbij de schuldenaar een overheidsinstantie is, zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

de betalingstermijn niet langer is dan een van de volgende termijnen:

i)

30 kalenderdagen na de datum van ontvangst door de schuldenaar van de factuur of een gelijkwaardig verzoek tot betaling;

ii)

indien de datum van ontvangst van de factuur of het gelijkwaardige verzoek tot betaling niet vaststaat, 30 kalenderdagen na de datum van ontvangst van de goederen of diensten;

iii)

indien de schuldenaar de factuur of het gelijkwaardige verzoek tot betaling eerder ontvangt dan de goederen of de diensten, 30 kalenderdagen na de datum van ontvangst van de goederen of diensten;

iv)

indien de wet of de overeenkomst voorziet in een procedure voor aanvaarding of verificatie, waarbij de conformiteit van de goederen of de diensten met de overeenkomst moet worden vastgesteld, en indien de schuldenaar de factuur of het gelijkwaardige verzoek tot betaling ontvangt vóór of op de datum waarop de aanvaarding of verificatie plaatsvindt, 30 kalenderdagen na die datum;

b)

de ontvangstdatum van de factuur niet bij contractuele overeenkomst tussen schuldenaar en schuldeiser wordt vastgelegd.

4.   De lidstaten kunnen de in lid 3, onder a), bedoelde termijnen tot maximaal 60 kalenderdagen verlengen voor:

a)

overheidsinstanties die economische activiteiten van industriële of commerciële aard uitoefenen door op de markt goederen of diensten aan te bieden en die als openbaar bedrijf onderworpen zijn aan de transparantievereisten welke zijn vastgesteld bij Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen (17);

b)

specifiek voor dat doel erkende overheidsorganisaties die gezondheidszorg verstrekken.

Wanneer een lidstaat besluit tot verlenging van de termijnen als bedoeld in dit lid, doet zij de Commissie uiterlijk op 16 maart 2018 een verslag toekomen over zulke verlenging.

Op basis hiervan legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een rapport voor waarin wordt aangegeven welke lidstaten de termijnen overeenkomstig dit lid hebben verlengd, en tevens verslag wordt gedaan van de gevolgen daarvan voor de werking van de interne markt, en met name voor het mkb/kmo’s. Dit rapport gaat zo nodig vergezeld van passende voorstellen.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de duur van een procedure voor aanvaarding of verificatie als bedoeld in lid 3, onder a), iv), niet meer dan 30 kalenderdagen bedraagt vanaf de datum van ontvangst van de goederen of diensten, tenzij in de overeenkomst of in eventuele aanbestedingsdocumenten uitdrukkelijk anders is overeengekomen en mits daarbij geen sprake is van kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser in de zin van artikel 7.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in de overeenkomst vastgestelde betalingstermijn niet langer is dan de in lid 3 genoemde termijnen, tenzij in de overeenkomst uitdrukkelijk anders is overeengekomen en de bijzondere aard of eigenschappen van het contract dit objectief rechtvaardigen, met dien verstande dat de betalingstermijn in geen geval langer mag zijn dan 60 kalenderdagen.

Artikel 5

Betalingsregelingen

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van partijen om, met inachtneming van de desbetreffende bepalingen in het toepasselijke nationale recht, betalingsregelingen met betaling in termijnen overeen te komen. In dergelijke gevallen worden — indien een van de afbetalingstermijnen niet op de afgesproken datum wordt voldaan — de interest en de vergoeding waarin deze richtlijn voorziet uitsluitend berekend over de achterstallige bedragen.

Artikel 6

Vergoeding van invorderingskosten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de schuldeiser wanneer bij handelstransacties interest voor betalingsachterstand overeenkomstig de artikelen 3 of 4 verschuldigd wordt, minstens een vast bedrag van 40 EUR mag invorderen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat het in lid 1 bedoelde vaste bedrag zonder aanmaning verschuldigd is als vergoeding voor de eigen invorderingskosten van de schuldeiser.

3.   Naast het in lid 1 bedoelde vaste bedrag kan de schuldeiser aanspraak maken op een redelijke schadeloosstelling door de schuldenaar voor alle door diens betalingsachterstand ontstane invorderingskosten welke dat vaste bedrag te boven gaan. Daartoe kunnen onder meer de kosten worden gerekend die worden gemaakt voor het inschakelen van een advocaat of incassobureau.

Artikel 7

Onbillijke bedingen en praktijken

1.   De lidstaten voorzien erin dat een contractueel beding of een praktijk met betrekking tot de datum of termijn voor betaling, de interestvoet voor betalingsachterstand of de vergoeding van invorderingskosten hetzij niet afdwingbaar zijn, hetzij aanleiding geven tot een vordering tot schadevergoeding, indien zij een kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser behelzen.

Bij de beoordeling van de vraag of een contractueel beding of een praktijk een kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser in de zin van de eerste alinea behelst, worden alle omstandigheden in aanmerking genomen, met inbegrip van:

a)

elke aanmerkelijke afwijking van goede handelspraktijken, die in strijd is met de goede trouw en eerlijke behandeling;

b)

de aard van het product of de dienst, alsmede

c)

de vraag of de schuldenaar objectieve redenen heeft om af te wijken van de wettelijke interestvoet voor betalingsachterstand, van de in artikel 3, lid 5, artikel 4, lid 3, onder a), artikel 4, lid 4, en artikel 4, lid 6, bedoelde betalingstermijn, of van het in artikel 6, lid 1, bedoelde vaste bedrag.

2.   Voor de toepassing van lid 1 worden contractuele bedingen of praktijken die de betaling van interest voor betalingsachterstand uitsluiten, als kennelijk onbillijk beschouwd.

3.   Voor de toepassing van lid 1 worden contractuele bedingen of praktijken die een vergoeding van invorderingskosten als bedoeld in artikel 6 uitsluiten, vermoed kennelijk onbillijk te zijn.

4.   In het belang van schuldeisers en concurrenten zorgen de lidstaten ervoor dat een adequaat en doeltreffend middel voorhanden is om te voorkomen dat het gebruik van contractuele bedingen en praktijken die in de zin van lid 1 een kennelijke onbillijkheid behelzen, wordt voortgezet.

5.   Het in lid 4 bedoelde middel omvat bepalingen op grond waarvan een organisatie die officieel erkend is als organisatie die de belangen van ondernemingen vertegenwoordigt, of die rechtmatige belangen heeft bij die vertegenwoordiging, in overeenstemming met de toepasselijke nationale wetgeving zich tot de rechter of bevoegde administratieve instanties kan wenden op grond van het feit dat contractuele bedingen of praktijken een kennelijke onbillijkheid in de zin van lid 1 behelzen, opdat deze passende en doeltreffende middelen kan aanwenden om de verdere toepassing daarvan te voorkomen.

Artikel 8

Transparantie en bewustmaking

1.   De lidstaten staan in voor volledige transparantie omtrent de uit deze richtlijn voortvloeiende rechten en verplichtingen, onder meer door de toepasselijke wettelijke interestvoet voor betalingsachterstand openbaar te maken.

2.   De Commissie maakt op het internet bijzonderheden bekend omtrent de actuele wettelijke interestvoeten die in alle lidstaten van toepassing zijn voor betalingsachterstanden bij handelstransacties.

3.   De lidstaten maken waar aangewezen gebruik van vakpublicaties, promotiecampagnes en andere functionele middelen om ruimere bekendheid te geven aan de instrumenten die kunnen worden ingezet om op te treden tegen betalingsachterstand onder ondernemingen.

4.   De lidstaten kunnen de invoering stimuleren van gedragscodes voor stipte betaling, waarin duidelijk gedefinieerde betalingstermijnen en een adequate procedure voor de omgang met betalingsgeschillen worden vastgelegd, en zij kunnen elk ander initiatief ontplooien om een oplossing te vinden voor het cruciale probleem van betalingsachterstand en om een cultuur van stipte betaling te helpen ontwikkelen ter ondersteuning van de doelstelling van deze richtlijn.

Artikel 9

Eigendomsvoorbehoud

1.   De lidstaten zorgen ervoor, in overeenstemming met de nationale bepalingen die ingevolge het internationaal privaatrecht van toepassing zijn, dat de verkoper eigenaar blijft van de goederen totdat de prijs volledig is betaald, wanneer tussen koper en verkoper vóór de levering van de goederen uitdrukkelijk een beding van eigendomsvoorbehoud is overeengekomen.

2.   De lidstaten kunnen bepalingen aangaande door de schuldenaar betaalde voorschotten vaststellen of handhaven.

Artikel 10

Invorderingsprocedures voor onbetwiste schulden

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, via een spoed- of andere procedure en ongeacht het bedrag van de schuld, doorgaans binnen een periode van 90 kalenderdagen na de instelling bij de rechter of een andere bevoegde autoriteit van de vordering of het verzoek van de schuldeiser, een executoriale titel kan worden verkregen wanneer de schuld of aspecten van de procedure niet worden betwist. De lidstaten kwijten zich van deze verplichting overeenkomstig hun respectieve nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

2.   Nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen leggen dezelfde voorwaarden op aan alle schuldeisers die gevestigd zijn in de Unie.

3.   Bij de berekening van de in lid 1 bedoelde periode wordt geen rekening gehouden met het volgende:

a)

de termijnen voor betekening en kennisgeving van documenten;

b)

de vertraging die te wijten is aan de schuldeiser, bijvoorbeeld als gevolg van het corrigeren van verzoeken.

4.   Dit artikel laat de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1896/2006 onverlet.

Artikel 11

Verslag

Uiterlijk op 16 maart 2016 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van passende voorstellen.

Artikel 12

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 16 maart 2013 aan de artikelen 1 tot en met 8 en artikel 10 te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van deze bepalingen mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van het intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

3.   De lidstaten mogen bepalingen handhaven of in werking doen treden die gunstiger zijn voor de schuldeiser dan die welke noodzakelijk zijn om aan deze richtlijn te voldoen.

4.   Bij de omzetting van deze richtlijn beslissen de lidstaten over de eventuele uitsluiting van overeenkomsten die voor 16 maart 2013 zijn gesloten.

Artikel 13

Intrekking

Richtlijn 2000/35/EG wordt met ingang van 16 maart 2013 ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten in verband met de termijn voor omzetting in intern recht en toepassing van die richtlijn. Zij blijft evenwel van toepassing ten aanzien van overeenkomsten die voor die datum zijn gesloten en waarop deze richtlijn krachtens artikel 12, lid 4, niet van toepassing is.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de in de bijlage opgenomen concordantietabel.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 16 februari 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

MARTONYI J.


(1)  PB C 255 van 22.9.2010, blz. 42.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 20 oktober 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 januari 2011.

(3)  PB L 200 van 8.8.2000, blz. 35.

(4)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

(5)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 15.

(6)  PB L 399 van 30.12.2006, blz. 1.

(7)  PB L 199 van 31.7.2007, blz. 1.

(8)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(9)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.

(10)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

(11)  PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1.

(12)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(13)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(14)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

(15)  PB L 136 van 24.5.2008, blz. 3.

(16)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(17)  PB L 318 van 17.11.2006, blz. 17.


BIJLAGE

Concordantietabel

Richtlijn 2000/35/EG

Deze richtlijn

Artikel 1, lid 1

Artikel 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 2, punt 1, eerste alinea

Artikel 2, punt 1

Artikel 2, punt 1, tweede alinea

Artikel 2, punt 2

Artikel 2, punt 1, derde alinea

Artikel 2, punt 3

Artikel 2, punt 2

Artikel 2, punt 4

Artikel 2, punt 5

Artikel 2, punt 6

Artikel 2, punt 7, inleidende formule

Artikel 2, punt 8

Artikel 2, punt 3

Artikel 2, punt 9

Artikel 2, punt 4

Artikel 2, punt 7, onder a)

Artikel 2, punt 5

Artikel 2, punt 10

Artikel 3, lid 1, onder a)

Artikel 3, lid 3, onder a)

Artikel 3, lid 1, onder b), inleidende formule

Artikel 3, lid 3, onder b), inleidende formule

Artikel 3, lid 1, onder b), i)

Artikel 3, lid 3, onder b), i)

Artikel 3, lid 1, onder b), ii)

Artikel 3, lid 3, onder b), ii)

Artikel 3, lid 1, onder b), iii)

Artikel 3, lid 3, onder b), iii)

Artikel 3, lid 1, onder b), iv)

Artikel 3, lid 3, onder b), iv)

Artikel 3, lid 4

Artikel 3, lid 5

Artikel 3, lid 1, onder c)

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 1, onder d), eerste en derde zin

Artikel 3, lid 1, onder d), tweede zin

Artikel 2, punt 7, onder b)

Artikel 3, lid 2

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 3, lid 1, onder e)

Artikel 6, lid 3

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 7, lid 1

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 3, lid 4

Artikel 7, lid 4

Artikel 3, lid 5

Artikel 7, lid 5

Artikel 8

Artikel 4

Artikel 9

Artikel 5, leden 1, 2 en 3

Artikel 10, leden 1, 2 en 3

Artikel 5, lid 4

Artikel 10, lid 4

Artikel 11

Artikel 6, lid 1

Artikel 12, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 12, lid 3

Artikel 6, lid 3

Artikel 1, lid 3

Artikel 6, lid 4

Artikel 12, lid 2

Artikel 6, lid 5

Artikel 12, lid 4

Artikel 13

Artikel 7

Artikel 14

Artikel 8

Artikel 15

Bijlage


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

23.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/11


VERORDENING (EU) Nr. 165/2011 VAN DE COMMISSIE

van 22 februari 2011

tot verlaging van bepaalde aan Spanje toegewezen makreelquota in 2011 en de daaropvolgende jaren wegens overbevissing in 2010

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (1), en met name artikel 105, leden 1 en 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 53/2010 van de Raad (2) is een vangstquotum voor makreel in de gebieden VIIIc, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1 toegewezen aan Spanje voor 2010 en bij Verordening (EU) nr. 57/2011 van de Raad (3) voor 2011.

(2)

Het makreelquotum voor 2010 is verlaagd nadat Spanje overeenkomstig artikel 20, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (4), vangstmogelijkheden had geruild met Frankrijk en Portugal.

(3)

De Commissie heeft aan de hand van kruiscontroles van de gegevens die, tijdens verschillende stadia van de waardeketen van de vangst tot de eerste verkoop, zijn geregistreerd en gemeld, onregelmatigheden ontdekt in de Spaanse gegevens over de makreelvisserij in 2010. Deze onregelmatigheden zijn bevestigd door verschillende overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 in Spanje verrichte audits, verificaties en inspecties. Op grond van het in de loop van het onderzoek verzamelde bewijs kan de Commissie vaststellen dat deze lidstaat zijn makreelquota in 2010 met 19 621 ton heeft overschreden.

(4)

Overeenkomstig artikel 105, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 moet de Commissie, wanneer zij vaststelt dat een lidstaat de hem toegewezen vangstquota heeft overschreden, de toekomstige vangstquota van die lidstaat verlagen.

(5)

In artikel 105, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 is bepaald dat de vangstquota het volgende jaar of de volgende jaren moeten worden verlaagd door toepassing van bepaalde vermenigvuldigingsfactoren die in dat lid zijn vastgesteld.

(6)

De toepasselijke verlagingen wegens overbevissing in 2010 zijn hoger dan het aan Spanje in 2011 toegewezen quotum voor het desbetreffende bestand.

(7)

Het makreelbestand in kwestie bevindt zich momenteel binnen biologisch veilige grenzen en op grond van wetenschappelijke adviezen mag worden aangenomen dat dit in de nabije toekomst zo zal blijven. Een onmiddellijke en totale toepassing van de verlaging van het Spaanse makreelquotum voor 2011 zou leiden tot een volledige sluiting van deze visserij in 2011. In de specifieke omstandigheden van dit geval is de kans groot dat zulk een volledige sluiting gepaard gaat met ernstige risico’s op disproportionele sociaaleconomische gevolgen voor zowel de betrokken visserijsector als de ervan afhankelijke verwerkende industrie. Dit alles in aanmerking genomen en rekening houdend met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt het in dit specifieke geval passend geacht de verlagingen die nodig zijn voor de restitutie van de verschuldigde overbeviste hoeveelheid, over vijf jaar te spreiden, van 2011 tot en met 2015 en, zo nodig, elke resterende verlaging van het toegewezen makreelquotum in de onmiddellijk daaropvolgende jaren toe te passen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het bij Verordening (EU) nr. 57/2011 in 2011 aan Spanje toegewezen vangstquotum voor makreel (Scomber scombrus) in de gebieden VIIIc, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1 wordt verlaagd zoals is aangegeven in de bijlage.

Artikel 2

Het vangstquotum voor makreel (Scomber scombrus) in de gebieden VIIIc, IX en X; EU-wateren van CECAF 34.1.1 dat in de jaren 2012 tot en met 2015 mogelijk aan Spanje wordt toegewezen, en, indien van toepassing, het vangstquotum voor hetzelfde bestand dat in de daaropvolgende jaren mogelijk aan Spanje wordt toegewezen, worden verlaagd zoals is aangegeven in de bijlage.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.

(3)  PB L 24 van 27.1.2011, blz. 1.

(4)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.


BIJLAGE

Bestand

Oorspronkelijk quotum 2010

Aangepast quotum 2010

Vastgestelde vangsten 2010

Verschil quotumvangsten (overbevissing)

Vermenigvuldigingsfactor van artikel 105, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 (overbevissing * 2)

Verlaging in 2011

Verlaging in 2012

Verlaging in 2013

Verlaging in 2014

Verlaging in 2015 en, indien van toepassing, in daaropvolgende jaren

MAC/8C3411

27 919

24 604

44 225

–19 621

(79,7 % van het quotum 2010)

–39 242

4 500

5 500

9 748

9 747

9 747


23.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/14


VERORDENING (EU) Nr. 166/2011 VAN DE COMMISSIE

van 22 februari 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 februari 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

122,2

MA

69,8

TN

117,7

TR

100,7

ZZ

102,6

0707 00 05

JO

204,2

MK

140,7

TR

161,8

ZZ

168,9

0709 90 70

MA

41,8

TR

81,9

ZZ

61,9

0805 10 20

EG

59,5

IL

78,1

MA

56,7

TN

42,2

TR

68,9

ZZ

61,1

0805 20 10

IL

152,5

MA

92,6

US

107,8

ZZ

117,6

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

70,2

IL

119,3

JM

73,5

MA

113,5

PK

34,8

TR

55,0

ZZ

77,7

0805 50 10

EG

68,7

MA

46,8

TR

55,8

ZZ

57,1

0808 10 80

CA

91,7

CM

53,6

CN

105,4

MK

50,2

US

127,3

ZZ

85,6

0808 20 50

AR

111,4

CL

102,8

CN

58,9

US

116,0

ZA

102,6

ZZ

98,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

23.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 48/16


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 21 februari 2011

inzake de vaststelling van EU-wijde prestatiedoelen en waarschuwingsdrempels voor het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten voor de periode 2012-2014

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/121/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim (de kaderverordening) (1), en met name artikel 11, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens Verordening (EU) nr. 691/2010 van de Commissie van 29 juli 2010 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2096/2005 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten (2) moet de Commissie EU-wijde prestatiedoelen vaststellen.

(2)

De Commissie heeft op 27 mei 2010 overleg georganiseerd over de aanpak en de processen voor het vaststellen van EU-wijde prestatiedoelen; alle in artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 549/2004 vermelde belanghebbende partijen zijn bij dat overleg betrokken.

(3)

Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) 691/2010 heeft de Commissie op 29 juli 2010 een prestatiebeoordelingsorgaan aangewezen om haar bij te staan bij de tenuitvoerlegging van de prestatieregeling.

(4)

Het prestatiebeoordelingsorgaan heeft in samenwerking met de EASA EU-wijde prestatiedoelen voorgesteld; op 2 augustus 2010 zijn de belanghebbenden over deze voorstellen geraadpleegd, zoals vereist bij artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 691/2010.

(5)

Het EASA is nagegaan of de door het prestatiebeoordelingsorgaan voorgestelde EU-wijde prestatiedoelen voor milieu, capaciteit en kostenefficiëntie sporen met de prioritaire veiligheidsdoelstellingen.

(6)

Op 27 september 2010 heeft het prestatiebeoordelingsorgaan aanbevelingen aan de Commissie verstrekt voor EU-wijde prestatiedoelen voor de periode 2012-2014 in een verslag waarin elke aanbeveling wordt gemotiveerd en wordt toegelicht welke uitgangspunten en beweegredenen ten grondslag liggen aan de geformuleerde doelstellingen; in de bijlage ervan is een raadplegingsdocument opgenomen waarin het raadplegingsproces is samengevat alsmede een „comments response document” waarin is uiteengezet hoe bij de voorbereiding van de aanbevelingen aan de Commissie rekening is gehouden met de opmerkingen.

(7)

De EU-wijde prestatiedoelen zijn gebaseerd op de informatie waarover de Commissie en het prestatiebeoordelingsorgaan op 24 november 2010 beschikten. Volgens de ramingen die de lidstaten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1794/2006 van de Commissie (3) aan de Commissie en Eurocontrol hebben verstrekt, zal het gemiddelde EU-wijde eenheidstarief voor en-routenavigatiediensten 58,38 EUR bedragen in 2012, 56,95 EUR in 2013 en 55,91 EUR in 2014 (uitgedrukt in reële termen, EUR 2009). De laatste geplande kosten van Eurocontrol, inclusief een eenmalige korting op het en-routetarief voor de lidstaten van 0,69 EUR in 2011, zijn meegerekend in deze cijfers. Rekening houdende met het verslag van het prestatiebeoordelingsorgaan en de efficiëntieverbeteringen die mogen worden verwacht van de geleidelijke en gecoördineerde tenuitvoerlegging van alle elementen van het tweede pakket van het gemeenschappelijk Europees luchtruim, is de Commissie van mening dat de EU-wijde doelstelling inzake kostenefficiëntie op een lager niveau kan worden vastgesteld dan in de laatste geconsolideerde plannen van de lidstaten.

(8)

Het Europees masterplan inzake luchtverkeersbeheer, een document dat voortdurend wordt bijgewerkt en dat het gemeenschappelijk overeengekomen stappenplan vormt voor de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van SESAR, is op 30 maart 2009 door de Raad bekrachtigd (4). Het bevat de politieke visie en doelstellingen op hoog niveau van de Commissie voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim, en de technische pijler daarvan, op prestatiekerngebieden als veiligheid, milieu, capaciteit en kostenefficiëntie; de vaststelling van EU-wijde prestatiedoelen maakt deel uit van het proces om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(9)

Tijdens de eerste referentieperiode voor de prestatieregeling beoordeelt en valideert de Commissie, bijgestaan door het EASA, de prestatiekernindicatoren op het gebied van veiligheid, teneinde te garanderen dat veiligheidsrisico’s adequaat worden geïdentificeerd, beperkt en beheerst. De lidstaten moeten deze prestatiekernindicatoren monitoren en publiceren en kunnen overeenkomstige doelstellingen vaststellen.

(10)

Overeenkomstig overweging 18, artikelen 10 en 13, bijlage II, punt 1.2, en bijlage III, punt 1, van Verordening (EU) nr. 691/2010, hoeven de nationale prestatiedoelen of die van het functioneel luchtruimblok niet noodzakelijk gelijk te zijn aan de EU-wijde prestatiedoelen. Ze moeten wel samenhangend zijn met deze EU-wijde prestatiedoelen. Deze samenhang moet tot uiting komen in de nationale prestatieplannen of de prestatieplannen van het functioneel luchtruimblok.

(11)

De Commissie moet de nationale prestatieplannen en doelen of de prestatieplannen en doelen van het functioneel luchtruimblok algemeen beoordelen, waarbij elk doel op evenwichtige wijze wordt afgewogen tegen de andere en gerechtvaardige wisselwerking tussen verschillende prestatiegebieden in overweging wordt genomen, gelet op de prioritaire veiligheidsdoelstellingen. Zij moet rekening houden met de lokale context, met name voor landen met lage eenheidstarieven of landen die onder het „Europese steunmechanisme’ vallen, zoals reeds genomen kostenbeheersingsmaatregelen, geplande kosten om voor specifieke programma’s prestatieverbeteringen te verwezenlijken op bepaalde gebieden, en specifieke kenmerken, inclusief verwezenlijkingen en mislukkingen. Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) nr. 691/2010 moet de Commissie voldoende rekening houden met de eventuele evolutie van de context tussen de datum waarop de EU-wijde doelen zijn vastgesteld en de datum van de beoordeling. Bij de beoordeling moet ook rekening worden gehouden met de vooruitgang die de lidstaten sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1070/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5) al hebben geboekt op diverse prestatiekerngebieden, en met name wat kostenefficiëntie betreft.

(12)

Overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1794/2006 moeten de lidstaten toestemming krijgen om de winsten of verliezen die zij tot en met het jaar 2011 hebben geboekt, over te dragen.

(13)

De maatregelen in dit besluit zijn in overeenstemming met het advies van het Single Sky Comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

EU-wijde prestatiedoelen

Voor de referentieperiode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 gelden de volgende EU-wijde prestatiedoelen:

a)   Milieu: een verbetering met 0,75 procentpunt van de gemiddelde horizontale en-routevluchtefficiëntie-indicator in 2014 in vergelijking met de situatie in 2009.

b)   Capaciteit: een verbetering van de gemiddelde en-routevertraging bij het beheer van de verkeersstromen, zodat de vertraging in 2014 nog maximum 0,5 minuut per vlucht bedraagt.

c)   Kostenefficiëntie: een daling van het gemiddelde eenheidstarief dat voor de Europese Unie is vastgesteld voor en-routeluchtnavigatiediensten van 59,97 EUR in 2011, over 57,88 EUR in 2012, 55,87 EUR in 2013 tot 53,92 EUR in 2014 (uitgedrukt in reële termen, EUR 2009).

Artikel 2

Waarschuwingsdrempels

1)   Voor alle prestatiekernindicatoren die van toepassing zijn op de prestatiereferentieperiode wordt het in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 691/2010 vermelde waarschuwingsmechanisme geactiveerd wanneer, over een kalenderjaar, het door het prestatiebeoordelingsorgaan geregistreerde werkelijke verkeer minstens 10 % afwijkt van de in artikel 3 vermelde verkeersramingen (de waarschuwingdrempel).

2)   Voor de kostenefficiëntie-indicator wordt het in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 691/2010 vermelde waarschuwingsmechanisme geactiveerd wanneer, over een kalenderjaar, de door het prestatiebeoordelingsorgaan geregistreerde werkelijke kosten op EU-niveau minstens 10 % afwijken van de in artikel 3 vermelde bepaalde kosten (de waarschuwingsdrempel).

Artikel 3

Uitgangspunten

De artikelen 1 en 2 van dit besluit zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

1)

Verkeersramingen op het niveau van de hele Europese Unie, uitgedrukt in en-routediensteenheden: 108 776 000 in 2012, 111 605 000 in 2013 en 114 610 000 in 2014.

2)

Raming van de bepaalde kosten op het niveau van de hele Europese Unie (uitgedrukt in reële termen, EUR 2009): 6 296 000 000 in 2012, 623 400 000 in 2013 en 6 179 000 000 in 2014.

Artikel 4

Herziening van de EU-wijde doelen

Overeenkomstig artikel 16, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 691/2010 kan de Commissie beslissen de in artikel 1 uiteengezette EU-wijde doelen te herzien wanneer zij, vóór het begin van de referentieperiode, substantiële bewijzen heeft dat de initiële gegevens, veronderstellingen en/of redeneringen waarvan is uitgegaan bij het vaststellen van de initiële EU-wijde doelen niet langer geldig zijn.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Nationale prestatieplannen of prestatieplannen voor functionele luchtruimblokken die na 1 januari 2012 zijn vastgesteld, zijn retroactief van toepassing vanaf de eerste dag van de referentieperiode.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.

(2)  PB L 201 van 3.8.2010, blz. 1.

(3)  PB L 341 van 7.12.2006, blz. 3.

(4)  Besluit 2009/320/EG van de Raad (PB L 95 van 9.4.2009, blz. 41).

(5)  PB L 300 van 14.11.2009, blz. 34.