ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.046.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 46

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
19 februari 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 149/2011 van de Commissie van 18 februari 2011 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot verbeteringen in International Financial Reporting Standards (IFRSs) ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 150/2011 van de Commissie van 18 februari 2011 tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft gekweekt en vrij wild en vlees van gekweekt en vrij wild ( 1 )

14

 

*

Verordening (EU) nr. 151/2011 van de Commissie van 18 februari 2011 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft gekweekt wild ( 1 )

17

 

*

Verordening (EU) nr. 152/2011 van de Commissie van 18 februari 2011 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Chosco de Tineo (BGA))

21

 

 

Verordening (EU) nr. 153/2011 van de Commissie van 18 februari 2011 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

23

 

 

Verordening (EU) nr. 154/2011 van de Commissie van 18 februari 2011 tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

25

 

 

Verordening (EU) nr. 155/2011 van de Commissie van 18 februari 2011 met betrekking tot invoercertificaten waarvoor de aanvragen in de eerste 7 dagen van februari 2011 zijn ingediend in het kader van het tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit, dat wordt beheerd bij Verordening (EG) nr. 620/2009

27

 

 

BESLUITEN

 

 

2011/110/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 15 september 2010 betreffende staatssteun C 8/09 (ex N 357/08) die Italië voornemens is toe te kennen aan Fri-El Acerra S.r.l. (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 6159)  ( 1 )

28

 

 

2011/111/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 18 februari 2011 tot verlening van de toestemming aan Frankrijk, overeenkomstig Richtlijn 92/66/EEG van de Raad, om eendagskuikens en legrijpe kippen te vervoeren buiten het beschermingsgebied dat is ingesteld ingevolge een uitbraak van de ziekte van Newcastle in het departement Côtes d’Armor (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 869)  ( 1 )

44

 

 

2011/112/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 18 februari 2011 houdende wijziging van Beschikking 2008/620/EG tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma met betrekking tot de kabeljauwbestanden in het Kattegat, de Noordzee, het Skagerrak, het oostelijke deel van het Kanaal, de wateren ten westen van Schotland en de Ierse Zee (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 899)

46

 

 

2011/113/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 18 februari 2011 inzake de goedkeuring van de rekeningen van een betaalorgaan in Italië betreffende de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2006 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 911)

47

 

 

2011/114/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 18 februari 2011 houdende wijziging van Beschikking 2008/589/EG tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma in verband met het herstel van de kabeljauwbestanden in de Oostzee (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 938)

50

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

 

2011/115/EU

 

*

Besluit nr. 1/2010 van het Comité dat is ingesteld bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling van 18 oktober 2010 betreffende de wijziging van hoofdstuk 12 over motorvoertuigen in bijlage 1 en de opneming in bijlage 1 van een nieuw hoofdstuk 18 over biociden

51

 

 

IV   Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

 

*

Beschikking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 235/09/COL van 20 mei 2009 betreffende de tijdelijke regeling inzake steun van geringe omvang (Noorwegen)

59

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 640/2009 van de Commissie van 22 juli 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor elektromotoren (PB L 191 van 23.7.2009)

63

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/1


VERORDENING (EU) Nr. 149/2011 VAN DE COMMISSIE

van 18 februari 2011

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot verbeteringen in International Financial Reporting Standards (IFRSs)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (2) zijn bepaalde internationale standaarden en interpretaties die op 15 oktober 2008 bestonden, goedgekeurd.

(2)

Op 10 mei 2010 is de International Accounting Standards Board (IASB) in het kader van zijn jaarlijkse verbeteringsproces dat erop gericht is de internationale standaarden voor jaarrekeningen te stroomlijnen en te verduidelijken, overgegaan tot de publicatie van Verbeteringen in International Financial Reporting Standards, hierna „de verbeteringen” genoemd. Het merendeel van de wijzigingen betreft verduidelijkingen of correcties van bestaande International Financial Reporting Standards (IFRS) of wijzigingen die uit eerdere in de IFRS aangebrachte veranderingen voortvloeien. Drie wijzigingen (twee wijzigingen in IFRS 1 en een wijziging in IAS 34) betreffen veranderingen in de bestaande vereisten of aanvullende leidraden voor de toepassing van deze vereisten.

(3)

Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group) heeft bevestigd dat de verbeteringen beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria. Overeenkomstig Besluit 2006/505/EG van de Commissie van 14 juli 2006 tot oprichting van een werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden om de Commissie van advies te dienen over de objectiviteit en neutraliteit van de adviezen van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) (3) heeft de werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden het goedkeuringsadvies van EFRAG bekeken en de Commissie meegedeeld dat het evenwichtig en objectief is.

(4)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

International Financial Reporting Standard (IFRS) 1 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

(2)

IFRS 7 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

(3)

IFRS 3 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

(4)

International Accounting Standard (IAS) 1 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

(5)

IAS 34 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

(6)

Interpretatie 13 van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

(7)

IFRS 7, IAS 32 en IAS 39 worden gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte wijzigingen in IFRS 3;

(8)

IAS 21, IAS 28 en IAS 31 worden gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte wijzigingen in IAS 27.

Artikel 2

Elke onderneming past de in artikel 1, punten (3), (7) en (8), bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat na 30 juni 2010 van start gaat.

Elke onderneming past de in artikel 1, punten (1), (2), (4), (5) en (6), bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat na 31 december 2010 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1.

(3)  PB L 199 van 21.7.2006, blz. 33.


BIJLAGE

INTERNATIONALE STANDAARDEN VOOR JAARREKENINGEN

Verbeteringen in International Financial Reporting Standards

Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org

Verbeteringen in IFRSs

Wijzigingen in IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

De alinea's 27 en 32 worden gewijzigd. Alinea 27A, een kopje en de alinea's 31B en 39E worden toegevoegd.

PRESENTATIE EN INFORMATIEVERSCHAFFING

27

IAS 8 is pas na de presentatie door een entiteit van haar eerste IFRS-jaarrekening van toepassing op de wijzigingen die de entiteit in de grondslagen voor financiële verslaggeving aanbrengt wanneer zij de IFRSs voor het eerst toepast of op wijzigingen in deze grondslagen. De vereisten van IAS 8 inzake wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving gelden derhalve niet voor de eerste IFRS-jaarrekening van een entiteit.

27A

Indien een entiteit gedurende de periode waarop haar eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft, wijzigingen aanbrengt in haar grondslagen voor financiële verslaggeving of in haar beroep op de in deze IFRS vervatte vrijstellingen, moet zij deze wijzigingen tussen haar eerste tussentijdse financiële IFRS-verslag en haar eerste IFRS-jaarrekening toelichten in overeenstemming met alinea 23 en de op grond van de alinea's 24(a) en (b) vereiste aansluitingen actualiseren.

Gebruik van de veronderstelde kostprijs voor aan tariefregulering onderworpen activiteiten

31B

Indien een entiteit een beroep doet op de vrijstelling van alinea D8B voor activiteiten die aan tariefregulering onderworpen zijn, moet zij dit feit vermelden, alsook de grondslag waarop de boekwaarden overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP werden bepaald.

Tussentijdse financiële verslagen

32

Om te voldoen aan alinea 23 geldt dat, indien een entiteit die over een gedeelte van de periode waarop haar eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft een tussentijds financieel verslag overeenkomstig IAS 34 presenteert, de entiteit moet voldoen aan de volgende vereisten naast de vereisten van IAS 34:

(a)

Als de entiteit een tussentijds financieel verslag over de vergelijkbare tussentijdse periode van het onmiddellijk daaraan voorafgaande boekjaar presenteerde, moet ieder dergelijk tussentijds financieel verslag een aansluiting bevatten:

(i)

tussen haar eigen vermogen overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP aan het einde van die vergelijkbare tussentijdse periode en haar eigen vermogen volgens de IFRSs op dezelfde datum; en

(ii)

met haar gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten overeenkomstig de IFRSs voor die vergelijkbare tussentijdse periode (lopende periode en cumulatief voor het lopende boekjaar). Het uitgangspunt voor die aansluiting moet het totaal zijn van de gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP over die periode of, indien een entiteit dergelijk totaal niet rapporteerde, de winst of het verlies overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP.

(b)

Naast de op grond van (a) voorgeschreven aansluitingen moet het eerste tussentijdse financieel verslag overeenkomstig IAS 34 over een gedeelte van de periode waarop de eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft, de in de alinea's 24(a) en (b) beschreven aansluitingen (aangevuld met de op grond van de alinea's 25 en 26 vereiste informatie) omvatten, of een verwijzing naar een ander gepubliceerd document waarin deze aansluitingen zijn opgenomen.

(c)

Indien een entiteit wijzigingen in haar grondslagen voor financiële verslaggeving of in het beroep op de in deze IFRS vervatte vrijstellingen aanbrengt, moet zij deze wijzigingen in ieder dergelijk tussentijds financieel verslag in overeenstemming met alinea 23 toelichten en de krachtens (a) en (b) vereiste aansluitingen actualiseren.

INGANGSDATUM

39E

De alinea's 27A, 31B en D8B zijn toegevoegd en de alinea's 27, 32, D1(c) en D8 zijn gewijzigd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2011 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. Entiteiten die IFRSs in perioden vóór de ingangsdatum van IFRS 1 toepasten of die IFRS 1 in een eerdere periode toepasten, mogen de wijziging in alinea D8 retrospectief toepassen in de eerste jaarperiode nadat de wijziging van kracht is. Een entiteit die alinea D8 retrospectief toepast, moet dit feit vermelden.

Wijziging in bijlage D bij IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

De alinea's D1(c) en D8 worden gewijzigd en alinea D8B wordt toegevoegd.

D1

Een entiteit kan een beroep doen op een of meer van de volgende vrijstellingen:

(c)

veronderstelde kostprijs (alinea's D5 tot en met D8B);

Veronderstelde kostprijs

D8

Een eerste toepasser kan voor een deel van of al zijn activa en verplichtingen overeenkomstig een voorheen toegepaste GAAP een veronderstelde kostprijs hebben vastgesteld door ze op één bepaalde datum tegen reële waarde te waarderen vanwege een gebeurtenis zoals een privatisering of een beursintroductie.

(a)

Indien de waarderingsdatum op of vóór de datum van overgang naar de IFRSs valt, mag de entiteit dergelijke gebeurtenisafhankelijke waarderingen tegen reële waarde hanteren als veronderstelde kostprijs overeenkomstig de IFRSs op de datum van die waardering.

(b)

Indien de waarderingsdatum valt na de datum van overgang naar de IFRSs maar tijdens de periode waarop de eerste IFRS-jaarrekening betrekking heeft, mogen de gebeurtenisafhankelijke waarderingen tegen reële waarde als veronderstelde kostprijs worden gehanteerd wanneer de gebeurtenis plaatsvindt. Een entiteit moet de resulterende aanpassingen op de waarderingsdatum direct in de ingehouden winsten (of, indien geëigend, een andere categorie van het eigen vermogen) verwerken. Op de datum van de overgang naar de IFRSs moet de entiteit ofwel de veronderstelde kostprijs vaststellen door de criteria in de alinea's D5, D6 en D7 toe te passen, ofwel de activa en verplichtingen in overeenstemming met de andere vereisten in deze IFRS waarderen.

D8B

Sommige entiteiten bezitten materiële of immateriële activa die worden of eerder werden gebruikt bij aan tariefregulering onderworpen activiteiten. De boekwaarde van dergelijke activa kan eventueel bedragen omvatten die volgens de voorheen toegepaste GAAP zijn bepaald, maar volgens de IFRSs niet voor activering in aanmerking komen. Indien dat het geval is, mag een eerste toepasser de volgens de voorheen toegepaste GAAP bepaalde boekwaarde van een dergelijk actief op de datum van de overgang naar de IFRSs als veronderstelde kostprijs hanteren. Indien een entiteit deze vrijstelling op een actief toepast, behoeft zij deze vrijstelling niet op alle activa toe te passen. Op de datum van de overgang naar de IFRSs moet elk actief waarvoor een beroep op deze vrijstelling is gedaan, in overeenstemming met IAS 36 door de entiteit op bijzondere waardevermindering worden getoetst. Voor de toepassing van deze alinea zijn activiteiten aan tariefregulering onderworpen indien zij bestaan in de levering van goederen of diensten aan klanten tegen prijzen (dat wil zeggen tarieven) die worden vastgesteld door een bevoegde instantie die gemachtigd is tarieven vast te stellen die bindend zijn voor de klanten en die bedoeld zijn om de specifieke kosten terug te verdienen die de entiteit maakt voor de levering van de gereguleerde goederen en diensten, en om een gespecificeerd rendement te behalen. Het gespecificeerde rendement kan een minimum of een bandbreedte zijn en behoeft geen vast of gegarandeerd rendement te zijn.

Wijzigingen in IFRS 3 Bedrijfscombinaties

Alinea 19, het kopje voor alinea 30 en alinea 30 worden gewijzigd. De alinea's 64B, 64C en 65A tot en met 65E worden toegevoegd.

DE OVERNAMEMETHODE

Waarderingsprincipe

19

Voor elke bedrijfscombinatie moet de overnemende partij componenten van belangen zonder zeggenschap in de overgenomen partij die actuele eigendomsbelangen zijn en de houders ervan bij liquidatie het recht op een evenredig deel van de nettoactiva van de entiteit verschaffen, op de overnamedatum waarderen tegen:

(a)

ofwel de reële waarde;

(b)

ofwel het evenredige deel van de actuele eigendomsinstrumenten in de opgenomen bedragen van de identificeerbare nettoactiva van de overgenomen partij.

Alle overige componenten van belangen zonder zeggenschap moeten worden gewaardeerd tegen de reële waarde op de overnamedatum ervan, tenzij op grond van de IFRSs een andere waarderingsgrondslag moet worden gehanteerd.

Uitzonderingen op de opname- of waarderingsprincipes

Uitzonderingen op het waarderingsprincipe

Op aandelen gebaseerde betalingstransacties

30

De overnemende partij moet een verplichting of een eigenvermogensinstrument dat verband houdt met op aandelen gebaseerde betalingstransacties van de overgenomen partij of de vervanging van op aandelen gebaseerde betalingstransacties van een overgenomen partij door op aandelen gebaseerde betalingstransacties van de overnemende partij op de overnamedatum waarderen in overeenstemming met de methode die in IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betaling is beschreven. (Deze IFRS verwijst naar het resultaat van die methode als de „op de marktwaarde gebaseerde waardering” van de op aandelen gebaseerde betalingstransactie.)

INGANGSDATUM EN OVERGANG

Ingangsdatum

64B

De alinea's 19, 30 en B56 zijn gewijzigd en de alinea's B62A en B62B zijn toegevoegd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. De wijzigingen moeten prospectief worden toegepast vanaf de datum waarop de entiteit deze IFRS voor het eerst heeft toegepast.

64C

De alinea's 65A tot en met 65E zijn toegevoegd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. De wijzigingen moeten worden toegepast op saldi van voorwaardelijke vergoedingen die voortvloeien uit bedrijfscombinaties met een overnamedatum die valt vóór de toepassing van deze IFRS (uitgegeven versie van 2008).

Overgang

65A

Saldi van voorwaardelijke vergoedingen die voortvloeien uit bedrijfscombinaties waarvan de overnamedata voorafgingen aan de datum waarop een entiteit deze IFRS (uitgegeven versie van 2008) voor het eerst toepast, mogen niet worden aangepast bij de eerste toepassing van deze IFRS. Bij de latere verwerking van deze saldi moeten de alinea's 65B tot en met 65E worden toegepast. De alinea's 65B tot en met 65E mogen niet worden toegepast op de verwerking van saldi van voorwaardelijke vergoedingen die voortvloeien uit bedrijfscombinaties met een overnamedatum die valt op of na de datum waarop de entiteit deze IFRS (uitgegeven versie van 2008) voor het eerst toepaste. In de alinea's 65B tot en met 65E wordt met de term „bedrijfscombinatie” uitsluitend verwezen naar bedrijfscombinaties waarvan de overnamedatum voorafging aan de toepassing van deze IFRS (uitgegeven versie van 2008).

65B

Indien een overeenkomst inzake een bedrijfscombinatie voorziet in een aanpassing van de kostprijs van de bedrijfscombinatie afhankelijk van toekomstige gebeurtenissen, moet de overnemende partij het bedrag van die aanpassing op de overnamedatum opnemen in de kostprijs van de bedrijfscombinatie als de aanpassing waarschijnlijk is en betrouwbaar kan worden gewaardeerd.

65C

Een overeenkomst inzake een bedrijfscombinatie kan aanpassingen van de kostprijs van de bedrijfscombinatie toestaan die afhankelijk zijn van een of meer toekomstige gebeurtenissen. De aanpassingen kunnen bijvoorbeeld afhankelijk zijn van een bepaald winstniveau dat in toekomstige perioden wordt gehandhaafd of bereikt, of van de handhaving van de marktprijs van de instrumenten die worden uitgegeven. Het is gewoonlijk mogelijk om ondanks enige onzekerheid het bedrag van een dergelijke aanpassing te schatten op het moment waarop de bedrijfscombinatie voor het eerst verwerkt wordt, zonder afbreuk te doen aan de betrouwbaarheid van de informatie. Indien de toekomstige gebeurtenissen niet plaatsvinden of de schatting moet worden herzien, moet de kostprijs van de bedrijfscombinatie dienovereenkomstig worden aangepast.

65D

Indien een overeenkomst inzake een bedrijfscombinatie voorziet in een dergelijke aanpassing, wordt die aanpassing echter niet opgenomen in de kostprijs van de bedrijfscombinatie op het tijdstip waarop de bedrijfscombinatie voor het eerst wordt verwerkt als de aanpassing noch waarschijnlijk is, noch betrouwbaar kan worden gewaardeerd. Indien die aanpassing later waarschijnlijk wordt en betrouwbaar kan worden gewaardeerd, moet de aanvullende vergoeding worden behandeld als een aanpassing van de kostprijs van de bedrijfscombinatie.

65E

In sommige omstandigheden kan de overnemende partij verplicht zijn een nabetaling aan de verkoper te verrichten als vergoeding voor een waardeverlaging van de afgestane activa, uitgegeven eigenvermogensinstrumenten of door de overnemende partij aangegane of overgenomen verplichtingen in ruil voor zeggenschap over de overgenomen partij. Dit is bijvoorbeeld het geval als de overnemende partij de marktprijs van eigenvermogensinstrumenten of schuldbewijzen uitgegeven als deel van de kostprijs van de bedrijfscombinatie, heeft gegarandeerd en verplicht is extra eigenvermogensinstrumenten of schuldbewijzen uit te geven om de oorspronkelijk bepaalde kostprijs te herkrijgen. In dergelijke gevallen wordt geen verhoging van de kostprijs van de bedrijfscombinatie opgenomen. In geval van eigenvermogensinstrumenten wordt de reële waarde van de aanvullende betaling gesaldeerd door een gelijkwaardige verlaging in de waarde die aan de oorspronkelijk uitgegeven instrumenten werd toegerekend. In het geval van schuldbewijzen wordt de aanvullende betaling beschouwd als een verlaging van het agio of een verhoging van het disagio op de eerste uitgifte.

Toepassingsleidraad

In bijlage B wordt alinea B56 gewijzigd, wordt aan alinea B56 een voetnoot toegevoegd en worden na alinea B62 een kopje en de alinea's B62A en B62B toegevoegd.

BEPALING VAN WAT DEEL UITMAAKT VAN DE BEDRIJFSCOMBINATIE (TOEPASSING VAN ALINEA'S 51 EN 52)

Ruil van beloningen in de vorm van op aandelen van de overnemende partij gebaseerde betalingen voor beloningen in handen van werknemers van de overgenomen partij (toepassing van alinea 52(b))

B56

Een overnemende partij kan haar beloningen in de vorm van op aandelen gebaseerde betalingen (1) (vervangingsbeloningen) ruilen voor beloningen die in handen zijn van werknemers van de overgenomen partij. Een ruil van aandelenopties of andere beloningen in de vorm van op aandelen gebaseerde betalingen in samenhang met een bedrijfscombinatie wordt administratief verwerkt als een wijziging van beloningen in de vorm van op aandelen gebaseerde betalingen in overeenstemming met IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen. Als de overnemende partij de beloningen van de overgenomen partij vervangt, moeten de op de marktwaarde gebaseerde waarderingen van de vervangingsbeloningen van de overnemende partij alle of gedeeltelijk worden opgenomen in de waardering van de in de bedrijfscombinatie overgedragen vergoeding. De alinea's B57 tot en met B62 voorzien in leidraden voor de wijze waarop de op marktwaarde gebaseerde waarderingen moeten worden toegerekend.

In situaties waarin beloningen van de overgenomen partij zouden vervallen als gevolg van een bedrijfscombinatie en als de overnemende partij deze beloningen vervangt wanneer zij daar niet toe verplicht is, moeten in overeenstemming met IFRS 2 alle op de marktwaarde gebaseerde waarderingen van de vervangingsbeloningen echter worden opgenomen als beloningskosten in de jaarrekening na de bedrijfscombinatie. Met andere woorden, geen van de op de marktwaarde gebaseerde waarderingen van deze beloningen mag worden opgenomen in de waardering van de in de bedrijfscombinatie overgedragen vergoeding. De overnemende partij is verplicht om de beloningen van de overgenomen partij te vervangen als de overgenomen partij of haar werknemers de vervanging kunnen afdwingen. In het kader van de toepassing van deze leidraad is de overnemende partij bijvoorbeeld verplicht om de beloningen van de overgenomen partij te vervangen indien dit vereist is op grond van:

(a)

de voorwaarden van de overnameovereenkomst;

(b)

de voorwaarden van de beloningen van de overgenomen partij; of

(c)

de toepasselijke wet- of regelgeving.

In eigenvermogensinstrumenten afgewikkelde, op aandelen gebaseerde betalingstransacties van de overgenomen partij

B62A

De overgenomen partij kan op aandelen gebaseerde betalingstransacties hebben uitstaan die de overnemende partij niet voor haar op aandelen gebaseerde betalingstransacties ruilt. Indien deze op aandelen gebaseerde betalingstransacties van de overgenomen partij onvoorwaardelijk zijn geworden, maken zij deel uit van het belang zonder zeggenschap in de overgenomen partij en worden zij op basis van hun marktwaarde gewaardeerd. Indien zij niet onvoorwaardelijk zijn geworden, worden zij in overeenstemming met de alinea's 19 en 30 op basis van hun marktwaarde gewaardeerd alsof de overnamedatum de toekenningsdatum was.

B62B

De op de marktwaarde gebaseerde waarderingen van niet onvoorwaardelijk geworden, op aandelen gebaseerde betalingstransacties worden aan het belang zonder zeggenschap toegerekend op grond van de verhouding van het verstreken deel van de wachtperiode tot de totale wachtperiode of de oorspronkelijke wachtperiode die geldt voor de op aandelen gebaseerde betalingstransactie, afhankelijk van welke periode het langst is. Het saldo wordt toegerekend aan de diensttijd na de bedrijfscombinatie.

Bijlage bij Wijzigingen in IFRS 3

Wijzigingen in andere IFRSs

IFRS 7    Financiële instrumenten: informatieverschaffing

Alinea 44B wordt gewijzigd en alinea 44K wordt toegevoegd.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

44B

Alinea 3(c) is verwijderd door IFRS 3 (herziene versie van 2008). Entiteiten moeten die wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IFRS 3 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijziging op die eerdere periode toepassen. De wijziging is echter niet van toepassing op een voorwaardelijke vergoeding die is ontstaan bij een bedrijfscombinatie waarvan de overnamedatum voorafging aan de toepassing van IFRS 3 (herziene versie van 2008). In plaats daarvan moet een entiteit een dergelijke vergoeding verwerken in overeenstemming met de alinea's 65A tot en met 65E van IFRS 3 (herziene versie van 2010).

44K

Alinea 44B werd gewijzigd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

IAS 32    Financiële instrumenten: presentatie

Alinea 97B wordt gewijzigd en alinea 97G wordt toegevoegd.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

97B

Alinea 4(c) is verwijderd door IFRS 3 (herziene versie van 2008). Entiteiten moeten deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IFRS 3 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijziging op die eerdere periode toepassen. De wijziging is echter niet van toepassing op een voorwaardelijke vergoeding die is ontstaan bij een bedrijfscombinatie waarvan de overnamedatum voorafging aan de toepassing van IFRS 3 (herziene versie van 2008). In plaats daarvan moet een entiteit een dergelijke vergoeding verwerken in overeenstemming met de alinea's 65A tot en met 65E van IFRS 3 (herziene versie van 2010).

97G

Alinea 97B werd gewijzigd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

IAS 39    Financiële instrumenten: opname en waardering

Alinea 103D wordt gewijzigd en alinea 103N wordt toegevoegd.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

103D

Alinea 2(f) is verwijderd door IFRS 3 (herziene versie van 2008). Entiteiten moeten deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IFRS 3 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijziging op die eerdere periode toepassen. De wijziging is echter niet van toepassing op een voorwaardelijke vergoeding die is ontstaan bij een bedrijfscombinatie waarvan de overnamedatum voorafging aan de toepassing van IFRS 3 (herziene versie van 2008). In plaats daarvan moet een entiteit een dergelijke vergoeding verwerken in overeenstemming met de alinea's 65A tot en met 65E van IFRS 3 (herziene versie van 2010).

103N

Alinea 103D werd gewijzigd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

Wijzigingen in IFRS 7    Financiële instrumenten: informatieverschaffing

Alinea 32A wordt toegevoegd. De alinea's 34, 36, 37 en 38 worden gewijzigd. Alinea 44L wordt toegevoegd.

AARD EN OMVANG VAN RISICO’S VOORTVLOEIEND UIT FINANCIËLE INSTRUMENTEN

32A

De verschaffing van kwalitatieve informatie in de context van kwantitatieve toelichtingen stelt gebruikers in staat gerelateerde inlichtingen met elkaar in verband te brengen en zich aldus een algemeen beeld te vormen van de aard en omvang van uit financiële instrumenten voortvloeiende risico's. De wisselwerking tussen kwalitatieve informatie en kwantitatieve toelichtingen draagt bij tot informatieverschaffing die gebruikers beter in staat stelt de blootstelling van een entiteit aan risico's te beoordelen.

Kwantitatieve toelichting

34

Voor ieder type risico dat uit financiële instrumenten voortvloeit, moet een entiteit het volgende vermelden:

(a)

samenvattende kwantitatieve gegevens inzake de blootstelling aan dat risico aan het einde van de verslagperiode. Deze informatie moet zijn gebaseerd op de informatie die intern wordt verstrekt aan managers op sleutelposities van de entiteit (zoals gedefinieerd in IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen), bijvoorbeeld de raad van bestuur van de entiteit of de „chief executive officer”;

(b)

de overeenkomstig de alinea's 36 tot en met 42 vereiste informatie, voor zover deze niet in overeenstemming met (a) wordt verschaft;

(c)

risicoconcentraties, voor zover deze niet uit de in overeenstemming met (a) en (b) verschafte informatie blijken.

Kredietrisico

36

Voor iedere categorie financiële instrumenten moet een entiteit het volgende vermelden:

(a)

het bedrag dat het best het maximale kredietrisico weergeeft waaraan de entiteit aan het einde van de verslagperiode is blootgesteld, zonder rekening te houden met eventuele zekerheidstellingen of andere kredietbescherming (bijvoorbeeld „netting”-overeenkomsten die niet in aanmerking komen voor saldering in overeenstemming met IAS 32); deze toelichting is niet vereist voor financiële instrumenten waarvan de boekwaarde het best het maximale kredietrisico weergeeft waaraan de entiteit is blootgesteld;

(b)

een beschrijving van onderpanden die tot zekerheid worden gehouden en van andere kredietbescherming, alsook van de financiële gevolgen daarvan (bijvoorbeeld een kwantificering van de mate waarin zekerheidsstellingen en andere kredietbescherming het kredietrisico beperken) voor het bedrag dat het best het maximale kredietrisico weergeeft waaraan de entiteit is blootgesteld (ongeacht of dit in overeenstemming met (a) is vermeld, dan wel door de boekwaarde van een financieel instrument is weergegeven);

(c)

informatie over de kredietkwaliteit van financiële activa die noch vervallen zijn, noch een waardevermindering hebben ondergaan.

(d)

[verwijderd]

Financiële activa die vervallen zijn of een waardevermindering hebben ondergaan

37

Voor iedere categorie financiële activa moet een entiteit het volgende vermelden:

(a)

een ouderdomsanalyse van de financiële activa die aan het einde van de verslagperiode reeds vervallen zijn, maar geen waardevermindering hebben ondergaan; en

(b)

een analyse van de financiële activa waarvan individueel is vastgesteld dat ze aan het einde van de verslagperiode een waardevermindering hebben ondergaan, met inbegrip van de factoren die volgens de entiteit bepalend zijn geweest voor de waardevermindering.

(c)

[verwijderd]

Verkregen zekerheden en andere kredietbescherming

38

Wanneer een entiteit tijdens de periode financiële of niet-financiële activa verwerft, door bezit te nemen van een onderpand dat zij tot zekerheid houdt of een beroep te doen op andere kredietbescherming (bijvoorbeeld garanties) en deze activa voldoen aan de opnamecriteria in andere IFRSs, moet de entiteit voor die op de verslagdatum aangehouden activa het volgende vermelden:

(a)

de aard en boekwaarde van de activa; en

(b)

wanneer de activa niet onmiddellijk in geldmiddelen kunnen worden omgezet, het beleid van de entiteit voor het vervreemden van dergelijke activa of voor het gebruik ervan binnen haar activiteiten.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

44L

Alinea 32A is toegevoegd en de alinea's 34, 36, 37 en 38 zijn gewijzigd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2011 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

Wijzigingen in IAS 1    Presentatie van de jaarrekening

Vóór alinea 106 wordt een kopje toegevoegd. Alinea 106 wordt gewijzigd. Na alinea 106 worden een kopje en alinea 106A toegevoegd. Alinea 107 wordt gewijzigd. Alinea 139F wordt toegevoegd.

STRUCTUUR EN INHOUD

Mutatieoverzicht van het eigen vermogen

Informatie die in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen moet worden opgenomen

106

Een entiteit moet een mutatieoverzicht van het eigen vermogen presenteren zoals vereist door alinea 10. Het mutatieoverzicht van het eigen vermogen bevat de volgende informatie:

(a)

de gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten over de periode, waarbij de totale bedragen die toerekenbaar zijn aan eigenaars van de moedermaatschappij en aan de belangen zonder zeggenschap afzonderlijk moeten worden vermeld;

(b)

voor elke component van het eigen vermogen, de gevolgen van retroactieve toepassing of retroactieve aanpassing opgenomen overeenkomstig IAS 8; en

(c)

[verwijderd]

(d)

voor elke component van het eigen vermogen, een aansluiting tussen de boekwaarde aan het begin en einde van de periode, met afzonderlijke vermelding van wijzigingen die voortvloeien uit:

(i)

winst of verlies;

(ii)

niet in winst of verlies opgenomen resultaten; en

(iii)

transacties met eigenaars in hun hoedanigheid van eigenaars, met afzonderlijke vermelding van bijdragen door en uitkeringen aan eigenaars en van wijzigingen in eigendomsbelangen in dochterondernemingen die niet tot een verlies van zeggenschap leiden.

Informatie die in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen of in de toelichting moet worden opgenomen

106A

Voor elke component van het eigen vermogen moet een entiteit hetzij in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen, hetzij in de toelichting een analyse per bestanddeel van de niet in winst of verlies opgenomen resultaten presenteren (zie alinea 106(d)(ii)).

107

Een entiteit moet, hetzij in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen, hetzij in de toelichting, de bedragen presenteren van dividenden die zijn opgenomen als uitkeringen aan eigenaars tijdens de periode, en het daaraan gerelateerde bedrag van de dividenden per aandeel.

OVERGANG EN INGANGSDATUM

139F

De alinea's 106 en 107 zijn gewijzigd en alinea 106A is toegevoegd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2011 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

Overgangsvereisten voor wijzigingen die voortvloeien uit IAS 27    Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige jaarrekening

Wijzigingen in IFRSs

IAS 21    De gevolgen van wisselkoerswijzigingen

Alinea 60B wordt gewijzigd en alinea 60D wordt toegevoegd.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

60B

IAS 27 (herziene versie van 2008) voegde de alinea's 48A tot en met 48D toe en wijzigde alinea 49. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 27 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijzigingen op die eerdere periode toepassen.

60D

Alinea 60B werd gewijzigd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

IAS 28    Investeringen in geassocieerde deelnemingen

Alinea 41B wordt gewijzigd en alinea 41E wordt toegevoegd.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

41B

IAS 27 (herziene versie van 2008) wijzigde de alinea's 18, 19 en 35 en voegde alinea 19A toe. Een entiteit moet de wijziging in alinea 35 retroactief toepassen en de wijzigingen in de alinea's 18 en 19 en alinea 19A prospectief op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 27 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijzigingen op die eerdere periode toepassen.

41E

Alinea 41B werd gewijzigd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging vóór 1 juli 2010 toepast, moet zij dit feit vermelden.

IAS 31    Belangen in joint ventures

Alinea 58A wordt gewijzigd en alinea 58D wordt toegevoegd.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

58A

IAS 27 (herziene versie van 2008) wijzigde de alinea's 45 en 46 en voegde de alinea's 45A en 45B toe. Een entiteit moet de wijziging in alinea 46 retroactief toepassen en de wijziging in alinea 45 en de alinea's 45A en 45B prospectief op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 27 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moet zij ook deze wijzigingen op die eerdere periode toepassen.

58D

Alinea 58A werd gewijzigd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2010 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging vóór 1 juli 2010 toepast, moet zij dit feit vermelden.

Wijzigingen in IAS 34    Tussentijdse financiële verslaggeving

INHOUD VAN EEN TUSSENTIJDS FINANCIEEL VERSLAG

Wezenlijke gebeurtenissen en transacties

15

Een entiteit moet in haar tussentijds financieel verslag een verklaring geven van de gebeurtenissen en transacties die van wezenlijk belang zijn om inzicht te kunnen verwerven in de wijzigingen in de financiële positie en prestaties van de entiteit sinds het einde van de laatste jaarlijkse verslagperiode. De in verband met deze gebeurtenissen en transacties verschafte informatie moet de informatie actualiseren die in het recentste jaarlijks financieel verslag ter zake is gepresenteerd.

15A

Een gebruiker van een tussentijds financieel verslag van een entiteit heeft toegang tot het recentste jaarlijks financieel verslag van die entiteit. Bijgevolg is het niet nodig dat de toelichting bij een tussentijds financieel verslag relatief onbelangrijke actualiseringen verschaft van de informatie die reeds in de toelichting van het recentste jaarlijks financieel verslag is gerapporteerd.

15B

Hierna volgt een lijst van gebeurtenissen en transacties waarover informatie moet worden verschaft indien deze van wezenlijk belang zijn (de lijst is niet limitatief):

(a)

de afschrijving van voorraden tot de opbrengstwaarde en de terugneming van een dergelijke afschrijving;

(b)

de opname van een verlies als gevolg van de bijzondere waardevermindering van financiële activa, materiële vaste activa, immateriële activa of andere activa, en de terugboeking van een dergelijk bijzonder waardeverminderingsverlies;

(c)

de terugneming van voorzieningen voor reorganisatiekosten;

(d)

de overname en vervreemding van materiële vaste activa;

(e)

verbintenissen in verband met de aankoop van materiële vaste activa;

(f)

gerechtelijke schikkingen;

(g)

correcties van fouten in voorgaande perioden;

(h)

wijzigingen in de economische of bedrijfsomstandigheden die van invloed zijn op de reële waarde van de financiële activa en de financiële verplichtingen van de entiteit, ongeacht of deze activa of verplichtingen tegen reële waarde of tegen geamortiseerde kostprijs zijn opgenomen;

(i)

elke wanbetaling inzake een lening of schending van een leningovereenkomst die niet verholpen c.q. hersteld is op of vóór het einde van de verslagperiode;

(j)

transacties met verbonden partijen;

(k)

overdrachten tussen niveaus van de reëlewaardehiërarchie die bij de bepaling van de reële waarde van financiële instrumenten wordt gehanteerd;

(l)

wijzigingen in de classificatie van financiële activa als gevolg van een wijziging in het doel of het gebruik van deze activa; en

(m)

wijzigingen in voorwaardelijke verplichtingen of voorwaardelijke activa.

15C

Voor vele van de in alinea 15B vermelde posten worden in individuele IFRSs leidraden verstrekt betreffende de over deze posten te verschaffen informatie. Wanneer een gebeurtenis of transactie van wezenlijk belang is om inzicht te kunnen verwerven in de wijzigingen die sinds de laatste jaarlijkse verslagperiode in de financiële positie of prestaties van de entiteit hebben plaatsgevonden, moet het tussentijdse financiële verslag van de entiteit een verklaring en een actualisering bevatten van de desbetreffende informatie die in de jaarrekening van de laatste jaarlijkse verslagperiode is opgenomen.

16–18

[Verwijderd]

Overige informatieverschaffing

16A

Naast het vermelden van wezenlijke gebeurtenissen en transacties in overeenstemming met de alinea's 15 tot en met 15C moet een entiteit de onderstaande informatie in de toelichtingen bij haar tussentijdse financiële overzichten opnemen indien deze informatie niet elders in het tussentijds financieel verslag is vermeld. De informatie moet normaliter cumulatief voor het lopende boekjaar worden gerapporteerd.

(a)

Een verklaring dat in de tussentijdse financiële overzichten dezelfde grondslagen voor financiële verslaggeving en berekeningsmethoden zijn gehanteerd als in de recentste jaarrekening of, indien deze grondslagen of methoden gewijzigd zijn, een beschrijving van de aard en het effect van de wijziging.

(b)

Verklarende opmerkingen over het seizoensgebonden of cyclische karakter van tussentijdse bedrijfsactiviteiten.

(c)

De aard en het bedrag van posten die een invloed hebben op activa, verplichtingen, eigen vermogen, nettoresultaat of kasstromen die ongebruikelijk zijn wegens hun aard, omvang of frequentie.

(d)

De aard en het bedrag van schattingswijzigingen van bedragen die in voorgaande tussentijdse perioden van het lopende boekjaar zijn gerapporteerd, of schattingswijzigingen van bedragen die in voorgaande boekjaren zijn gerapporteerd.

(e)

Uitgiften, terugkopen en terugbetalingen van obligaties en aandelen.

(f)

Uitgekeerde dividenden (totaal of per aandeel), afzonderlijk voor gewone aandelen en andere aandelen.

(g)

De volgende gesegmenteerde informatie (de vermelding van gesegmenteerde informatie in een tussentijds financieel verslag van een entiteit is alleen vereist indien IFRS 8 Operationele segmenten vereist dat de entiteit in haar jaarrekening gesegmenteerde informatie vermeldt):

(i)

opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten, indien deze zijn opgenomen in de waardering van het resultaat van het segment die wordt beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, dan wel anderszins regelmatig aan deze functionaris worden meegedeeld;

(ii)

opbrengsten uit transacties met andere segmenten, indien deze zijn opgenomen in de waardering van het resultaat van het segment die wordt beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, dan wel anderszins regelmatig aan deze functionaris worden meegedeeld;

(iii)

een waardering van het resultaat van het segment;

(iv)

totale activa waarvoor er zich een materiële wijziging heeft voorgedaan ten opzichte van het in de laatste jaarrekening vermelde bedrag;

(v)

een beschrijving van de verschillen ten opzichte van de laatste jaarrekening in de segmentatiebasis of in de grondslag voor de waardering van het resultaat van het segment;

(vi)

een aansluiting tussen het totaal van de waarderingen van het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit vóór lasten (of baten) uit hoofde van winstbelastingen en beëindigde bedrijfsactiviteiten. Indien een entiteit aan te rapporteren segmenten evenwel posten zoals lasten (baten) uit hoofde van winstbelastingen toerekent, mag zij een aansluiting geven tussen het totaal van de waarderingen van het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit na deze posten. In het kader van deze aansluiting moeten alle materiële restposten afzonderlijk worden vermeld en beschreven.

(h)

Gebeurtenissen na de tussentijdse periode die niet werden weergegeven in de jaarrekening voor de tussentijdse periode.

(i)

Het effect van wijzigingen in de samenstelling van de entiteit tijdens de tussentijdse periode, met inbegrip van bedrijfscombinaties, het verkrijgen of verliezen van zeggenschap over dochterondernemingen en langlopende investeringen, reorganisaties en beëindigde bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfscombinaties moet de entiteit de door IFRS 3 Bedrijfscombinaties vereiste informatie verschaffen.

(j)

[verwijderd]

INGANGSDATUM

49

Alinea 15 werd gewijzigd, de alinea's 15A, 15B, 15C en 16A werden toegevoegd en de alinea's 16, 17 en 18 werden verwijderd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2011 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

Wijziging in IFRIC 13    Loyaliteitsprogramma's

Alinea 10A wordt toegevoegd.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

10A

Alinea TL2 werd gewijzigd door de in mei 2010 uitgegeven Verbeteringen in IFRSs. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2011 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

Bijlage

Toepassingsleidraad

Alinea TL2 wordt gewijzigd.

TL2

Een entiteit mag de reële waarde van spaarpunten schatten op basis van de reële waarde van de tegenprestatie waarvoor ze zouden kunnen worden ingewisseld. In de reële waarde van de spaarpunten wordt, al naargelang het geval, met het volgende rekening gehouden:

(a)

het bedrag van de kortingen of incentives die anders zouden worden aangeboden aan klanten die geen spaarpunten hebben verdiend uit een initiële verkoop; en

(b)

het deel van de spaarpunten die naar verwachting niet door klanten zullen worden ingewisseld.

Als klanten kunnen kiezen uit verschillende tegenprestaties, weerspiegelt de reële waarde van de spaarpunten de reële waarde van de beschikbare tegenprestaties, gewogen in verhouding tot de frequentie waarmee naar verwachting elke tegenprestatie zal worden gekozen.


(1)  In de alinea's B56 tot en met B62 verwijst de term „beloningen in de vorm van op aandelen gebaseerde betalingen” naar onvoorwaardelijk of niet onvoorwaardelijk geworden op aandelen gebaseerde betalingstransacties.


19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/14


VERORDENING (EU) Nr. 150/2011 VAN DE COMMISSIE

van 18 februari 2011

tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft gekweekt en vrij wild en vlees van gekweekt en vrij wild

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 10, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 853/2004 stelt specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong vast. Zij bevat onder meer de voorschriften voor de productie en het in de handel brengen van vlees van gekweekt wild en vrij wild. De exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat dergelijk vlees slechts in de handel wordt gebracht als het wordt geproduceerd overeenkomstig de secties III en IV van bijlage III bij die verordening.

(2)

Sectie III van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 bepaalt dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven met toestemming van de bevoegde autoriteit gekweekte loopvogels en bepaalde gekweekte hoefdieren onder bepaalde voorwaarden op de plaats van oorsprong mogen slachten. Een van die voorwaarden is dat naar het slachthuis gebrachte geslachte dieren vergezeld moeten gaan van een verklaring van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die de dieren heeft gekweekt en van een door de officiële of erkende dierenarts afgegeven en ondertekend certificaat.

(3)

Met het door de officiële of erkende dierenarts afgegeven en ondertekende certificaat moeten het gunstige resultaat van de antemortemkeuring alsmede een correcte slachting en bloeding en datum en tijdstip van de slachting worden gestaafd.

(4)

Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (2) stelt voorschriften vast voor het doden van dieren die gefokt of gehouden worden voor de productie van levensmiddelen, wol, huiden, pelzen of andere producten. In die verordening wordt bepaald dat de bedrijfsexploitanten erop moeten toezien dat bepaalde slachtactiviteiten uitsluitend worden verricht door personen die beschikken over een getuigschrift van vakbekwaamheid voor dergelijke activiteiten, waaruit blijkt dat zij in staat zijn deze uit te voeren overeenkomstig de in die verordening vastgestelde voorschriften.

(5)

De permanente aanwezigheid van de officiële dierenarts of de erkende dierenarts tijdens het slachten en verbloeden op het bedrijf zou als onnodig kunnen worden beschouwd als de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die de slachtactiviteiten uitvoert, over het passende vakbekwaamheidsniveau zou beschikken en houder zou zijn van een getuigschrift van vakbekwaamheid voor dergelijke activiteiten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1099/2009. In dergelijke gevallen moet het mogelijk zijn dat de verklaring betreffende het correcte slachten en verbloeden, alsook betreffende de datum en het tijdstip van de slachting in plaats van door de officiële of erkende dierenarts door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf wordt opgesteld.

(6)

Bovendien wordt in hoofdstuk II van sectie IV van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 bepaald dat de gekwalificeerde persoon zo spoedig mogelijk na het doden van grof vrij wild het gedode dier en de weg ge haalde ingewanden moet onderzoeken om na te gaan of er kenmerken zijn die erop kunnen wijzen dat het vlees een risico voor de gezondheid vormt. Wanneer tijdens dat onderzoek geen abnormale kenmerken worden vastgesteld die erop kunnen wijzen dat het vlees een risico voor de gezondheid vormt, er vóór het doden geen abnormaal gedrag is geconstateerd en er geen effecten van milieuverontreiniging worden vermoed, moet de gekwalificeerde persoon een genummerde verklaring waarin dit wordt gestaafd aan het gedode dier bevestigen.

(7)

Uit de ervaring met de toepassing van die regels blijkt dat het redelijk is te voorzien in de mogelijkheid om de verklaring niet aan het gedode dier te bevestigen en een verklaring voor meer dan één dier af te geven, mits een duidelijk verband tussen de gedode dieren en de daarop betrekking hebbende verklaring wordt gelegd en gegarandeerd.

(8)

Bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (3) zijn de veterinairrechtelijke en gezondheidsvoorschriften vastgesteld voor het verzamelen, het vervoer, de opslag, het hanteren, de verwerking en het gebruik of de verwijdering van dierlijke bijproducten, zodat deze geen gevaar opleveren voor de gezondheid van mens en dier. Hoofdstuk VII van bijlage VIII bij die verordening bevat de voorschriften voor de productie van jachttrofeeën.

(9)

Bovendien moeten overeenkomstig die verordening technische installaties door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd, als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Die voorwaarden omvatten onder meer de verplichting dat de technische installaties moeten voldoen aan de in die verordening vastgestelde specifieke productievoorschriften.

(10)

Hoofdstuk II van sectie IV van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 bepaalt dat, in geval van grof vrij wild, de kop en de ingewanden het dode dier niet hoeven te vergezellen naar de wildbewerkingsinrichting, tenzij bij voor Trichinella spiralis vatbare soorten, waarvan de kop (behalve de slagtanden) en het middenrif het dode dier moeten vergezellen.

(11)

In sommige lidstaten waar een lange traditie van jacht op wild bestaat, is het gebruikelijk dat gehele koppen van dieren, inclusief die welke vatbaar zijn voor besmetting met Trichinella, als jachttrofee worden gebruikt. Het voorschrift in hoofdstuk II van sectie IV van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 levert moeilijkheden op voor jagers en technische installaties in verband met de productie van jachttrofeeën in geval van soorten die vatbaar zijn voor besmetting met Trichinella.

(12)

Daarom moet de bevoegde autoriteit de mogelijkheid worden geboden om toe te staan dat koppen van voor besmetting met Trichinella vatbare dieren worden verzonden naar een erkende technische installatie voor de productie van jachttrofeeën, zelfs voordat het resultaat van de test op Trichinella beschikbaar is. In al deze gevallen moeten voldoende garanties inzake traceerbaarheid worden verstrekt.

(13)

Verordening (EG) nr. 853/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(2)  PB L 303 van 18.11.2009, blz. 1.

(3)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In sectie III wordt het volgende punt 3 bis ingevoegd:

„3 bis.

In afwijking van punt 3, onder j), mag de bevoegde autoriteit toestaan dat het certificaat ter staving van de correcte slachting en bloeding en datum en tijdstip van de slachting alleen wordt opgenomen in de verklaring van de in punt 3, onder i), bedoelde exploitant van een levensmiddelenbedrijf, als:

a)

het bedrijf is gelegen in een lidstaat of regio, als omschreven in artikel 2, lid 2, onder p), van Richtlijn 64/432/EEG, waarvoor geen gezondheidsbeperkingen gelden overeenkomstig het recht van de Unie of de nationale wetgeving;

b)

de exploitant van het levensmiddelenbedrijf heeft aangetoond dat hij beschikt over het passende vakbekwaamheidsniveau voor het slachten van dieren zonder daarbij enige vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden bij de dieren te veroorzaken overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 en onverminderd artikel 12 van die verordening.”

2)

In hoofdstuk II van sectie IV wordt punt 4, onder a), vervangen door:

„4.

a)

Wanneer tijdens het in punt 2 bedoelde onderzoek geen abnormale kenmerken worden vastgesteld, er vóór het doden geen abnormaal gedrag is geconstateerd en er geen effecten van milieuverontreiniging worden vermoed, moet de gekwalificeerde persoon een genummerde verklaring waarin dit wordt gestaafd aan het gedode dier bevestigen. In die verklaring moeten ook datum, tijdstip en plaats van het doden worden vermeld.

De verklaring hoeft niet aan het gedode dier te worden bevestigd en mag betrekking hebben op meer dan één gedood dier, als elk gedood dier naar behoren wordt geïdentificeerd en de verklaring de vermelding van het identificatienummer bevat van elk gedood dier waarop zij betrekking heeft, tezamen met datum, tijdstip en plaats van het doden. Alle gedode dieren waarvoor slechts één verklaring wordt afgegeven, mogen alleen naar één bepaalde wildbewerkingsinrichting worden verzonden.

De kop en de ingewanden hoeven het dode dier niet naar de wildbewerkingsinrichting te vergezellen, tenzij bij voor Trichinella spiralis vatbare soorten (varkens, eenhoevigen en andere dieren), waarvan de kop (behalve de slagtanden) en het middenrif het dode dier moeten vergezellen.

De bevoegde autoriteit mag echter toestaan dat koppen van voor besmetting met Trichinella vatbare soorten worden verzonden naar een technische installatie voor de productie van jachttrofeeën, die is erkend overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1774/2002. De technische installatie moet worden vermeld in de verklaring van de gekwalificeerde persoon. Een kopie van deze verklaring moet naar de technische installatie worden gestuurd. Wanneer de resultaten van het Trichinella-onderzoek van het karkas positief zijn, voert de bevoegde autoriteit een officiële controle uit om na te gaan of de kop in de technische installatie naar behoren is bewerkt.

Jagers moeten evenwel voldoen aan alle aanvullende eisen die in de lidstaten waar de jacht plaatsvindt worden opgelegd, met name om overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG de controle van bepaalde residuen en stoffen te kunnen uitvoeren.”


19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/17


VERORDENING (EU) Nr. 151/2011 VAN DE COMMISSIE

van 18 februari 2011

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft gekweekt wild

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 17, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 854/2004 stelt specifieke voorschriften vast voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong.

(2)

Hoofdstuk VII van sectie IV van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 stelt de specifieke voorschriften vast voor officiële controles betreffende gekweekt wild en vlees van gekweekt wild. Een van die voorschriften is dat het gekeurd gekweekt wild of vlees daarvan vergezeld moet gaan van een certificaat volgens een van de modellen, vastgesteld in hoofdstuk X van die sectie.

(3)

Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2) bepaalt dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven met toestemming van de bevoegde autoriteit gekweekte loopvogels en bepaalde gekweekte hoefdieren onder bepaalde voorwaarden op de plaats van oorsprong mogen slachten. Een van die voorwaarden is dat naar het slachthuis gebrachte geslachte dieren vergezeld moeten gaan van een verklaring van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die de dieren heeft gekweekt en van een door de officiële of erkende dierenarts afgegeven en ondertekend certificaat. Met het door de officiële of erkende dierenarts afgegeven en ondertekende certificaat moeten onder meer een correcte slachting en bloeding van het dier en de datum en het tijdstip van de slachting worden gestaafd.

(4)

Verordening (EG) nr. 853/2004, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 150/2011 van de Commissie (3) maakt het mogelijk dat in bepaalde gevallen het certificaat ter staving van de correcte slachting en bloeding en de datum en het tijdstip van de slachting wordt opgenomen in de verklaring van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf.

(5)

In dergelijke gevallen moet worden bepaald dat de officiële of erkende dierenarts regelmatige controles uitvoert van de prestaties van de personen die het slachten en het verbloeden van de dieren uitvoeren. Hoofdstuk VII van sectie IV van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Bovendien wordt het model van het gezondheidscertificaat voor op het bedrijf geslachte dieren vastgesteld in deel B van hoofdstuk X van sectie IV van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004. Dat model van gezondheidscertificaat bevat ook gegevens ter staving van de correcte slachting en bloeding. Wanneer die gegevens worden opgenomen in de verklaring van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf, moet een nieuw model van gezondheidscertificaat worden verstrekt.

(7)

Verordening (EG) nr. 854/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(3)  Zie bladzijde 14 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE

Sectie IV van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deel A van hoofdstuk VII wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 4 wordt vervangen door:

„4.

Levende dieren die op het bedrijf gekeurd zijn, moeten vergezeld gaan van een certificaat volgens het model in hoofdstuk X, deel A. Dieren die op het bedrijf gekeurd en geslacht zijn, moeten vergezeld gaan van een certificaat volgens het model in hoofdstuk X, deel B. Dieren die op het bedrijf gekeurd en geslacht zijn overeenkomstig punt 3 bis van sectie III van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004, moeten vergezeld gaan van een certificaat volgens het model in hoofdstuk X, deel C.”;

b)

het volgende punt 5 wordt toegevoegd:

„5.

Wanneer de bevoegde autoriteit toestaat dat de exploitant van een levensmiddelenbedrijf de correcte slachting en bloeding van de dieren met een certificaat staaft, voert de officiële of erkende dierenarts regelmatige controles uit van de prestaties van de persoon die het slachten en het verbloeden uitvoert.”.

2)

In hoofdstuk X wordt het volgende deel C toegevoegd:

„C.   MODEL VAN GEZONDHEIDSCERTIFICAAT VOOR OP HET BEDRIJF GESLACHT GEKWEEKT WILD overeenkomstig punt 3 bis van sectie III van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004.

Image


19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/21


VERORDENING (EU) Nr. 152/2011 VAN DE COMMISSIE

van 18 februari 2011

houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Chosco de Tineo (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 is de door Spanje ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Chosco de Tineo” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006, moet deze benaming worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOŞ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB C 166 van 25.6.2010, blz. 8.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.2.   Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt, enz.)

SPANJE

Chosco de Tineo (BGA)


19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/23


VERORDENING (EU) Nr. 153/2011 VAN DE COMMISSIE

van 18 februari 2011

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 19 februari 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

120,5

MA

77,4

TN

102,0

TR

99,5

ZZ

99,9

0707 00 05

JO

204,2

MK

140,7

TR

157,1

ZZ

167,3

0709 90 70

MA

45,3

TR

92,0

ZZ

68,7

0805 10 20

EG

58,4

IL

65,0

MA

55,0

TN

52,7

TR

69,7

ZZ

60,2

0805 20 10

IL

144,3

MA

102,6

TR

79,6

US

107,8

ZZ

108,6

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

70,4

IL

81,1

JM

80,9

MA

111,9

TR

51,9

ZZ

79,2

0805 50 10

EG

62,1

MA

49,3

TR

39,7

ZZ

50,4

0808 10 80

CA

112,7

CM

53,6

CN

104,3

MK

55,8

US

123,6

ZZ

90,0

0808 20 50

AR

120,7

CL

61,3

CN

61,8

US

113,5

ZA

105,1

ZZ

92,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/25


VERORDENING (EU) Nr. 154/2011 VAN DE COMMISSIE

van 18 februari 2011

tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2010/11 zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 867/2010 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 148/2011 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2010/11 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 867/2010 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 19 februari 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 259 van 1.10.2010, blz. 3.

(4)  PB L 44 van 18.2.2011, blz. 26.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 19 februari 2011

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

57,94

0,00

1701 11 90 (1)

57,94

0,00

1701 12 10 (1)

57,94

0,00

1701 12 90 (1)

57,94

0,00

1701 91 00 (2)

53,60

1,39

1701 99 10 (2)

53,60

0,00

1701 99 90 (2)

53,60

0,00

1702 90 95 (3)

0,54

0,20


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/27


VERORDENING (EU) Nr. 155/2011 VAN DE COMMISSIE

van 18 februari 2011

met betrekking tot invoercertificaten waarvoor de aanvragen in de eerste 7 dagen van februari 2011 zijn ingediend in het kader van het tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit, dat wordt beheerd bij Verordening (EG) nr. 620/2009

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 620/2009 van de Commissie van 13 juli 2009 tot vaststelling van de wijze van beheer van een tariefcontingent voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit (3) zijn voorschriften vastgesteld voor het indienen van invoercertificaataanvragen en het afgeven van invoercertificaten.

(2)

In artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 is bepaald dat, in het geval dat certificaataanvragen zijn ingediend voor een grotere hoeveelheid dan die welke beschikbaar is voor de invoertariefcontingentsperiode of de deelperiode daarvan, een toewijzingscoëfficiënt moet worden vastgesteld voor elk van de hoeveelheden waarvoor een certificaataanvraag is ingediend. De invoercertificaataanvragen die op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 620/2009 zijn ingediend tussen 1 en 7 februari 2011 hebben betrekking op een grotere dan de beschikbare hoeveelheid. Derhalve moet worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven en moet de toewijzingscoëfficiënt worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op de invoercertificaataanvragen voor het contingent met volgnummer 09.4449 die in de periode van 1 tot en 7 februari 2011 zijn ingediend overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 620/2009, wordt een toewijzingscoëfficiënt toegepast van 76,386457 %.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2011.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 182 van 15.7.2009, blz. 25.


BESLUITEN

19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/28


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 15 september 2010

betreffende staatssteun C 8/09 (ex N 357/08) die Italië voornemens is toe te kennen aan Fri-El Acerra S.r.l.

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 6159)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2011/110/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1) en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Op 22 mei 2008 vond tussen de diensten van de Commissie en de Italiaanse autoriteiten een bijeenkomst plaats ter voorbereiding van de aanmelding.

(2)

Bij elektronische aanmelding van 16 juli 2008, geregistreerd bij de Commissie op dezelfde dag, hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie, overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU, in kennis gesteld van hun voornemen ad-hocsteun te verstrekken aan Fri-El Acerra S.r.l.

(3)

Bij brieven van 2 september 2008 (D/53398) en 12 december 2008 (D/54895) verzocht de Commissie om aanvullende informatie, die de Italiaanse autoriteiten verstrekt hebben bij brieven van 1 oktober 2008 (A/20101), 22 oktober 2008 (A/22018) en 19 januari 2009; deze laatste werd op 21 januari 2009 (A/1460) geregistreerd bij de Commissie.

(4)

Op 10 maart 2009 besloot de Commissie de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU, in te leiden ten aanzien van deze steun. Het besluit tot inleiding van de procedure („het inleidingsbesluit”) werd op 24 april 2009 in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) bekendgemaakt. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steun te maken.

(5)

Op 15 mei 2009 heeft de begunstigde van de steun, Fri-El Acerra S.r.l., haar opmerkingen over het inleidingsbesluit ingediend (A/11823). Op 9 juni 2009 werden deze voor een reactie aan Italië doorgezonden (D/52516). Op 7 juli 2009 verzochten de Italiaanse autoriteiten om een verlenging van de termijn met drie maanden voor het indienen van opmerkingen (A/16162). Op 20 augustus 2009 antwoordden de diensten van de Commissie dat zij een extra maand voor de indiening van opmerkingen toestonden (D/53581). Op 10 september 2009 verzochten de Italiaanse autoriteiten om een dringende bijeenkomst om de zaak met de diensten van de Commissie te bespreken (A/19513). Op 18 september 2009 overlegden de Italiaanse autoriteiten hun opmerkingen die op de bijeenkomst besproken zouden worden (A/20172). De bijeenkomst vond plaats in Brussel op 24 september 2009, in aanwezigheid van de advocaten die de steunverlenende autoriteit (de regio Campania) vertegenwoordigden en van de begunstigde (Fri-El Acerra S.r.l.).

(6)

Bij brief van 21 oktober 2009 (D/54421) herinnerden de diensten van de Commissie de Italiaanse autoriteiten eraan dat zij op de bijeenkomst waren overeengekomen bijkomende informatie en documenten over te leggen. De Italiaanse autoriteiten verstrekten deze documenten en informatie uiteindelijk op 2 november 2009; deze werden dezelfde dag bij de Commissie geregistreerd (A/23266). Bij brief van 23 december 2009 (D/55541) verzochten de diensten van de Commissie de Italiaanse autoriteiten aanvullende documenten, indien beschikbaar, te verstrekken. Bij brief van 1 februari 2010 (A/1892) overlegden de Italiaanse autoriteiten verscheidene documenten, voornamelijk van de begunstigde van de steun. Bij e-mailbericht van 5 mei 2010 verstrekte Italië nog aanvullende verduidelijkingen.

2.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

(7)

De Italiaanse autoriteiten hebben hun voornemen om regionale ad-hocsteun te verstrekken aan Fri-El Acerra S.r.l. overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 (3) („de richtsnoeren van 2007”) aangemeld. De steun is bestemd voor de conversie van een stilgelegde klassieke elektriciteitscentrale in Acerra, in de regio Campania, in een met plantaardige olie (biobrandstof) gestookte elektriciteitscentrale. Campania is een NUTS II-regio die in aanmerking komt voor regionale steun uit hoofde van artikel 107, lid 3, onder a), VWEU, waarvoor volgens de Italiaanse regionale steunkaart 2007-2013 een standaard regionaal steunplafond voor grote ondernemingen van 30 % bruto subsidie-equivalent (BSE) geldt (4). Via de steun wilden de Italiaanse autoriteiten de regionale ontwikkeling bevorderen.

2.1.   De begunstigde van de steun

(8)

De begunstigde van de steun is Fri-El Acerra S.r.l (hierna „Fri-El Acerra” genoemd). Fri-El Acerra werd op 20 december 2005 opgericht in de vorm van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, waarbij 95 % van de aandelen in handen was van Fri-El Acerra Holding S.r.l. en de overblijvende 5 % van NGP S.p.A. (hierna „NGP” genoemd), de eigenaar van de stilgelegde elektriciteitscentrale. Op 9 februari 2006 verhoogde NGP haar participatie in Fri-El Acerra tijdelijk van 5 % naar 90,5 %, in ruil voor de overdracht naar Fri-El Acerra van de NGP-activiteiten in verband met de elektriciteitscentrale. Enkele dagen later, op 20 februari 2009, werd de participatie van NGP verminderd tot 49 %, en enkele maanden later, op 10 oktober 2006, werd zij opnieuw teruggebracht op 5 %.

(9)

Op het moment van de aanmelding van de maatregel behoorde Fri-El Acerra voor 95 % toe aan Fri-El Acerra Holding S.r.l. en voor de overige 5 % aan NGP. In januari 2008 stelden de Italiaanse autoriteiten de Commissie ervan in kennis dat NGP op 11 december 2008 besloten had zich uit Fri-El Acerra terug te trekken. Derhalve is Fri-El Acerra momenteel een 100 %-dochteronderneming van Fri-El Acerra Holding S.r.l., die zelf in handen is van de groep Fri-El Green Power S.p.A.

(10)

Fri-El Green Power S.p.A. (hierna de „Fri-El-groep”) werd in 1994 door de drie broers Gostner opgericht in de provincie Bolzano en produceert en verkoopt elektriciteit uit hernieuwbare bronnen. De Fri-El-groep houdt zich voornamelijk bezig met de productie van elektrische stroom uit windenergie in 19 windmolenparken in Italië. Het investeringsproject in Acerra is het eerste project waarbij de groep waartoe de steunontvanger behoort, energie uit vloeibare biomassa zal produceren. Voorts worden nog andere biomassa- en biogascentrales ontwikkeld (5).

(11)

NGP is in 2003 ontstaan door de afsplitsing van de polyesterpolymeerproductie van het in Acerra gevestigde Montefibre, een producent van acryl- en polyestervezels. NGP kreeg financiële moeilijkheden en ontving herstructureringssteun, die bij de Commissie werd aangemeld (NN15/2007, C14/2007) voor een totaal bedrag van 20,87 miljoen euro. De Commissie keurde de steun voor NGP goed op 16 juli 2008 (6). Een van de onderdelen van het door de Italiaanse autoriteiten gepresenteerde herstructureringsplan was de verkoop van de stilgelegde warmtekrachtcentrale.

(12)

De Italiaanse autoriteiten verstrekten gegevens die bevestigden dat zowel de steunontvanger als de Fri-El-groep in 2006 kleine of middelgrote ondernemingen waren.

(13)

Tijdens de beoordelingsfase verstrekten de Italiaanse autoriteiten informatie over de wijzigingen in eigendomsstructuur van de steunontvanger. Uit deze informatie bleek dat, op het moment dat de eigendom van de stilgelegde elektriciteitscentrale werd overgedragen (in februari 2006), de vorige eigenaar van de activa, NGP, een participatie van 90,5 % in Fri-El Acerra had. Vervolgens werd de participatie van NGP in Fri-El Acerra in de loop van 2006 verlaagd tot 5 %.

2.2.   Het investeringsproject

(14)

Het aangemelde investeringsproject werd uitgevoerd in de regio Campania, in de industriezone van Acerra. Het project betreft de aankoop van de stilgelegde thermo-elektrische centrale van NGP en de conversie ervan in een met plantaardige olie (voornamelijk palmolie) gestookte elektriciteitscentrale.

(15)

De nieuwe elektriciteitscentrale omvat vier Wärtsilä 18V46-verbrandingsmotoren, elk met een vermogen van 17,2 MW, en één stoomturbine van 6 MW. De totale capaciteit van de centrale, in termen van elektriciteit en warmte, bedraagt 74,8 MW.

(16)

De Italiaanse autoriteiten hebben verklaard dat in juli 2007 met de uitvoering van het project werd gestart en dat dit in 2009 voltooid zou moeten zijn. Evenwel werd in februari 2006 aangevangen met de procedure tot aankoop van de oude elektriciteitscentrale. Volgens algemeen beschikbare informatie is de biobrandstofcentrale sinds 2009 operationeel (7).

(17)

Er zij op gewezen dat de Italiaanse autoriteiten de Commissie autorisaties en vergunningen heeft verstrekt met betrekking tot de conformiteit van het investeringsproject met de nationale en Europese milieuregelgeving.

2.3.   In aanmerking komende kosten van het project

(18)

De totale in aanmerking komende investeringskosten van het project belopen 80,635 miljoen euro nominaal (8), waarvan 3,3 miljoen euro voor ontwerp en haalbaarheidsstudies, 60,920 miljoen euro voor nieuwe uitrusting en machines (de nieuwe biobrandstofcentrale), en de rest voor de aankoop van de bestaande infrastructuur en bouwwerkzaamheden. De aankoopkosten van de bestaande infrastructuur behelzen de kosten van de overname van de stilgelegde thermo-elektrische centrale (8,296 miljoen euro) en de stalen brandstoftanks (4,2 miljoen euro) die voorheen aan NGP toebehoorden.

(19)

De Italiaanse autoriteiten hebben de Commissie details verstrekt over de aankoop door Fri-El Acerra van de stilgelegde elektriciteitscentrale van NGP. Zij legden uit dat, toen NGP inschreef op de kapitaalverhoging van Fri-El Acerra, zij haar activiteiten die verband hielden met de elektriciteitscentrale overgedragen heeft aan Fri-El Acerra, met een totale waarde van 8 296 520 euro, waarvan 3 771 043 euro schulden aan derden, en de rest (afgerond 4,525 miljoen euro) werd aan de reserves toegewezen. De Italiaanse autoriteiten hebben een externe beoordeling voorgelegd ter bevestiging van de waarde van de elektriciteitscentrale.

(20)

De Italiaanse autoriteiten verstrekten ook een kopie van de overeenkomst tussen Fri-El Acerra en NGP betreffende de verkoop van brandstoftanks, tegen een overeengekomen prijs van 4,2 miljoen euro. Ondanks het verzoek van de Commissie hebben de Italiaanse autoriteiten tijdens de voorafgaande onderzoekfase geen externe waardebepaling voorgelegd die deze waarde kon bevestigen.

(21)

De Italiaanse autoriteiten verklaren dat de door de steunontvanger gedragen kosten 35 miljoen euro in 2007 en 45,635 miljoen euro in 2008 bedroegen.

2.4.   Financiering van de investering

(22)

De Italiaanse autoriteiten hebben verklaard dat 21 miljoen euro, of 25 % van de totale investeringskosten van 80,635 miljoen euro (nominale waarde), gefinancierd zou worden uit de eigen middelen van Fri-El Acerra; dat de steun 19,5 miljoen euro zou bedragen, en de rest gedekt zou worden door korte en middellange/lange bankleningen.

2.5.   Rechtsgrond van de ad-hocsteun

(23)

De Italiaanse autoriteiten verklaren dat Fri-El Acerra in 2006 (op het moment van de aankoop van de stilgelegde elektriciteitscentrale) begonnen is met het investeringsproject voor de conversie van de Acerra-elektriciteitscentrale, op basis van een verbintenis van de Italiaanse autoriteiten uit hoofde van de programmaovereenkomst voor gecoördineerde maatregelen in het industrieelcrisisgebied van NGP Spa in Acerra (Accordo di programma per l’attuazione coordinata dell’intervento nell’area di crisi industriale della NGP Spa di Acerra). Volgens de Italiaanse autoriteiten vloeit het stimulerend effect voort uit de programmaovereenkomst, gezien de bindende juridische waarde ervan.

(24)

De programmaovereenkomst werd op 15 juli 2005 ondertekend door de nationale, regionale en lokale overheden en NGP, Montefibre en Edison S.p.A., en betreft de NGP-locatie en andere activiteiten in de regio Acerra. De overeenkomst vermeldt geen steun voor de conversie van de stilgelegde elektriciteitscentrale maar bevat een lijst van te verrichten investeringen en te nemen maatregelen met het oog op de herstructurering van NGP. De energieonderneming Edison S.p.A., die onafhankelijk is van Fri-El Acerra, werd destijds gezien als een toekomstige investeerder in de bestaande elektriciteitscentrale, maar zij trok zich uiteindelijk uit de transactie terug. De programmaovereenkomst werd nog gewijzigd door middel van een protocol van 6 april 2006 (9) en een protocol van 8 april 2008.

(25)

Het besluit van de regio Campania om regionale ad-hocsteun te verlenen aan Fri-El Acerra voor de conversie van de elektriciteitscentrale in Acerra werd genomen op 26 oktober 2007.

(26)

In het kader van de eerste aanmelding hebben de Italiaanse autoriteiten een chronologische beschrijving van de gebeurtenissen verstrekt en verklaard dat de volgende documenten als rechtsgrond van de steun dienden te worden beschouwd:

het protocol van 8 april 2008 tot wijziging van de programmaovereenkomst; en

het besluit van de regionale raad van Campania (deliberazione della Giunta regionale della Regione Campania) nr. 1857 van 26 oktober 2007 (10).

2.6.   De steun

(27)

De aangemelde steunmaatregel betreft steun voor de overname en de conversie van een bestaande installatie die stilgelegd werd. De steun behelst een directe subsidie van in totaal 19,5 miljoen euro nominaal.

3.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKPROCEDURE

(28)

Na een voorlopige beoordeling van de maatregel had de Commissie twijfels over de verenigbaarheid van de aangemelde steun met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, rekening houdend met de richtsnoeren van 2007, en besloot zij de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden. De door de Commissie in dat besluit geformuleerde twijfels worden hieronder uiteengezet.

(29)

De Commissie betwijfelde of voldaan was aan de voorwaarde betreffende het stimulerend effect als vermeld in punt 38 van de richtsnoeren van 2007: „In het geval van ad-hocsteun moet de bevoegde autoriteit vóór de werkzaamheden aan het project beginnen, een letter of intent uitsturen, waarin de steunverlening afhankelijk wordt gesteld van de toestemming van de Commissie”. Het door de Italiaanse autoriteiten als intentieverklaring beschouwd document (de programmaovereenkomst van 15 juli 2005) lijkt niet aan deze voorwaarden te voldoen; dit document voorziet niet in steun voor het project, noch zijn hierin de begunstigde, het project of het steunbedrag vermeld. De steunontvanger werd pas later formeel opgericht, namelijk op 20 december 2005. Volgens de beschikbare informatie van de Commissie is het project in februari 2006 van start gegaan met de overname van de stilgelegde thermo-elektrische centrale (de eerste in aanmerking komende kosten in het kader van de aangemelde maatregel), terwijl het document dat als intentieverklaring in de zin van punt 38 van de richtsnoeren van 2007 kan worden beschouwd, veel later door de regio Campania werd uitgevaardigd, met name op 26 oktober 2007.

(30)

De Commissie betwijfelde ook of een deel van de bestaande activa (de stilgelegde thermo-elektrische centrale) door een onafhankelijke investeerder werden verworven in de zin van de punten 34 en 35 van de richtsnoeren van 2007, die luiden als volgt: „Bij de overname van een vestiging worden alleen de kosten voor de verwerving van activa van derden in aanmerking genomen […]” en „de overname van activa die rechtstreeks met een vestiging verband houden, kunnen als initiële investering gelden mits de vestiging […] door een onafhankelijke investeerder wordt verworven”. Op het tijdstip van de transactie was Fri-El Acerra, begunstigde van de steun, die onder de zeggenschap van NGP stond, eigenaar van de activa. Meer in het bijzonder had NGP op het moment van de overdracht van de activa, een participatie van 90,5 % in Fri-El Acerra: op 9 februari 2006 was het kapitaal van Fri-El Acerra verhoogd van 10 000 euro naar 100 000 euro, en deze kapitaalverhoging stond exclusief op naam van NGP. NGP had haar participatie in Fri-El Accera dus tijdelijk verhoogd van 5 % naar 90,5 %. Na die overdracht op 9 februari 2006 werd bijna onmiddellijk een procedure in gang gezet die leidde tot de terugtrekking van NGP als meerderheidsaandeelhouder in Fri-El Accera. Slechts een paar dagen later, op 20 februari (zie overweging 8) werd het aandeel van NGP verminderd tot 49 %, en een aantal maanden later, op 10 oktober, tot 5 %.

(31)

Het is niet duidelijk of de daaropvolgende overname door NGP van andere bestaande activa (brandstoftanks) „tegen marktvoorwaarden” heeft plaatsgevonden, zoals vereist is volgens de punten 34 en 52 van de richtsnoeren van 2007. De Italiaanse autoriteiten hebben geen waardebepaling door een onafhankelijke deskundige verstrekt op grond waarvan de marktprijs van de brandstoftanks duidelijk kan worden vastgesteld.

(32)

De regionale bijdrage van de ad-hocsteun aan Fri-El Acerra werd niet aangetoond zoals vereist is volgens punt 10 van de richtsnoeren van 2007: „Wanneer uitzonderlijk wordt overwogen ad-hocsteun aan één individuele onderneming toe te kennen […], dan dient de lidstaat aan te tonen dat dat project tot een coherente regionale ontwikkelingsstrategie bijdraagt”. De schepping (of het behoud) van 25 arbeidsplaatsen ten opzichte van een steunbedrag van 19,5 miljoen euro, en de bijdrage van de biobrandstofcentrale met een capaciteit van 75 MW tot een regionaal energietekort van 2 489 MW lijken onvoldoende, en dus lijkt de steun niet in verhouding te staan tot de impact van het project. Evenmin werd duidelijk aangetoond dat het project zou bijdragen tot een heropbloei van het industrieel gebied van Acerra.

(33)

De Commissie verzocht de Italiaanse autoriteiten en derden om hun opmerkingen over de vraag of de nieuwe, met palmolie gestookte, elektriciteitscentrale daadwerkelijk zou bijdragen tot de ontwikkeling van het gebied Acerra en de regio Campania.

(34)

In het besluit verzocht de Commissie eveneens om opmerkingen van de Italiaanse autoriteiten betreffende de toepassing van de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming („milieurichtsnoeren 2008”) (11).

4.   OPMERKINGEN VAN DERDEN EN REACTIE VAN DE LIDSTAAT

(35)

Zoals hierboven reeds vermeld, ontving de Commissie op 15 mei 2009 opmerkingen van de steunontvanger, Fri-El Acerra. De Italiaanse autoriteiten reageerden op deze opmerkingen bij brieven van 18 september en 2 november 2009. Na een bijkomend verzoek van de Commissie verstrekten de Italiaanse autoriteiten op 1 februari 2010 documenten van de steunontvanger aan de Commissie.

4.1.   Samenvatting van de opmerkingen van de steunbegunstigde Fri-El Acerra

(36)

Wat het stimulerend effect betreft, verwijst Fri-El Acerra naar verschillende documenten, die tussen 2004 en 2008 door de Italiaanse autoriteiten ondertekend werden, betreffende de heropleving van het industriegebied van Acerra. Meer in het bijzonder vermeldt Fri-El Acerra de intentieverklaring (Protocollo d’intensa) van 12 mei 2004 (12), de programmaovereenkomst (Accordo di programma) van 15 juli 2005 (13), de wijziging van de programmaovereenkomst (Protocollo integrativo dell’Accordo di programma) van 6 april 2006 (14), Besluit nr. 1857 van de regionale raad van de regio Campania (deliberazione della Giunta Regionale della Regione Campania n. 1857) (15), en de wijziging van de programmaovereenkomst (Protocollo integrativo dell’Accordo di programma) van 8 april 2008 (16). Fri-El Acerra beweert voornamelijk dat de door de Commissie in het openingsbesluit geformuleerde twijfels geen rekening houden met deze documenten, en in het bijzonder met de op 15 juli 2005 ondertekende programmaovereenkomst, die volgens Fri-El Acerra een juridisch bindend instrument vormt voor de steun die verleend werd ten gunste van alle maatregelen die zij daarna heeft genomen.

(37)

Het comité dat belast was met de tenuitvoerlegging van de programmaovereenkomst heeft twee bijeenkomsten gehouden, op 29 september en 6 oktober 2005, en Italië heeft de notulen daarvan aan de Commissie verstrekt. Op de tweede van deze bijeenkomsten werd de groep Fri-El Acerra als potentiële investeerder door de vertegenwoordiger van NGP vermeld; de onderneming zou geïnteresseerd zijn in de overname van de oude elektriciteitscentrale op voorwaarde dat het investeringsproject voor regionale steun in aanmerking zou komen.

(38)

Fri-El Acerra is van mening dat het gewettigd vertrouwen versterkt werd door het eerste protocol tot wijziging van de programmaovereenkomst, dat op 6 april 2006 door de Italiaanse autoriteiten werd ondertekend, en waarin in artikel 3 duidelijk wordt verwezen naar de verplichting van de regio Campania om het project inzake de nieuwe biobrandstofcentrale financieel te ondersteunen. Fri-El Acerra is derhalve van mening dat de regio Campania reeds lang vóór 7 juni 2006, toen Fri-El Acerra het eerste formele steunverzoek indiende, wettelijk verplicht was het investeringsproject te ondersteunen. De maatregelen die de regio Campania daarna op 26 oktober 2007 en 8 april 2009 heeft genomen, hebben deze verplichting slechts bevestigd.

(39)

Wat de in aanmerking komende kosten betreft, is Fri-El Acerra het met de Commissie eens dat ten tijde van de overdracht van de activa (de stilgelegde elektriciteitscentrale), de twee ondernemingen NGP en Fri-El Acerra niet onafhankelijk waren van elkaar, aangezien NGP 90,5 % van Fri-El Acerra in handen had. Fri-El Acerra onderstreept evenwel dat de transactie tegen marktvoorwaarden heeft plaatsgevonden, aangezien de aankoopprijs overeenkwam met een door een onafhankelijke deskundige vastgestelde waarde. Fri-El Acerra voegt daaraan toe dat de participatie van NGP in Fri-El Acerra in de loop van 2006 is gedaald tot 5 %. Om alle eventuele twijfels over een mogelijk voordeel voor NGP weg te nemen, heeft de Fri-El-groep de overblijvende 5 % van NGP op 11 december 2008 overgenomen. De onderneming meent derhalve dat de tijdelijke zeggenschap van NGP op middellange tot lange termijn economisch geen zin had, maar te maken had met het specifiek mechanisme dat gekozen was voor de overdracht van de activa (de stilgelegde elektriciteitscentrale).

(40)

De prijs die Fri-El Acerra heeft betaald voor de andere activa die zij van NGP heeft overgenomen (de brandstoftanks) was vastgesteld in de voorlopige koopovereenkomst van 8 maart 2006, en Fri-El Acerra bevestigt dat deze prijs de marktwaarde van de activa weerspiegelde. Om dit te bewijzen verstrekte Fri-El Acerra een nieuw document met een waardebepaling van de brandstoftanks, opgesteld door dezelfde onafhankelijke deskundige die de stilgelegde elektriciteitscentrale had getaxeerd. Dit nieuw rapport, dat ex-post werd opgesteld in 2009, tijdens de formele onderzoekprocedure, verwijst uitdrukkelijk naar de marktprijzen van deze activa in november 2008 en bevestigt de door de steunbegunstigde aan NGP betaalde prijs.

(41)

Wat de bijdrage van het project tot de regionale ontwikkeling betreft, vermeldt Fri-El Acerra op de eerste plaats de 25 gecreëerde banen. De onderneming benadrukt ook dat de biobrandstofcentrale deel uitmaakt van de nieuwe ontwikkelingsstrategie voor het industriegebied van Acerra. Deze ontwikkelingsstrategie houdt rekening met de behoefte aan nieuwe investeringen met een geringe impact op het milieu, zoals de biobrandstofcentrale van Fri-El Acerra. Met uitzondering van de vroegere Montefibre-site, is het industrieel ontwikkelingsagentschap van de provincie Napels (17) voornemens het gebied om te vormen tot een innovatiecluster voor de ruimtevaartindustrie. Dit alles zou een grote impact hebben op de werkgelegenheid, op het milieu en op de sociale en economische omstandigheden in de regio, en de biobrandstofcentrale van Fri-El Acerra levert een positieve bijdrage tot deze strategie.

(42)

Wat de milieuaspecten ten slotte betreft, verwijst Fri-El Acerra naar dezelfde programmeringsdocumenten van de regio Campania die voorheen door de Italiaanse autoriteiten waren vermeld: de richtsnoeren voor duurzame ontwikkeling in de energiesector van 2002, waarin de doelstellingen van het regionale energiebeleid zijn uiteengezet; het actieplan voor regionale economische ontwikkeling van 2006; en het milieu- en energieplan van 2008. Fri-El Acerra is van mening dat al deze documenten duidelijk de noodzaak aantonen van een met hernieuwbare energiebronnen gestookte elektriciteitscentrale in de regio Campania.

4.2.   Samenvatting van de door de lidstaat gemaakte opmerkingen

(43)

Bij brief van 18 september 2009 hebben de Italiaanse autoriteiten een gedetailleerde argumentatie ingediend betreffende het stimulerend effect als vermeld in punt 38 van de richtsnoeren van 2007. Zij menen in het bijzonder dat in deze richtsnoeren niet duidelijk gespecificeerd is welke vorm de intentieverklaring (letter of intent) dient te hebben.

(44)

Zij herhalen dat de op 15 juli 2005 ondertekende programmaovereenkomst een bindend karakter had en herbevestigen dat de administratieve procedure in gang werd gezet vóór de intentieverklaring van 2004, die een verbintenis van de openbare autoriteiten inhield om stimulansen te geven voor de heropleving van het industriegebied van Acerra. Zij merken op dat in het eerste wijzigingsprotocol van de programmaovereenkomst van 6 april 2006 een impliciete verwijzing naar Fri-El Acerra was opgenomen, alsmede de verklaring dat de regio Campania voornemens was stimulansen te bieden voor investeringen in de nieuwe elektriciteitscentrale.

(45)

De Italiaanse autoriteiten stellen dat de identiteit van de particuliere entiteiten die het project zullen uitvoeren, absoluut van marginaal belang is, voor zover het project binnen het overeengekomen toepassingsgebied blijft en voldoet aan de overeengekomen socio-economische en industriële doelstellingen. Zij benadrukken dat, indien de stimulansen er niet geweest zouden zijn, de investeerder zijn activiteiten niet in het betrokken gebied zou hebben ontplooid, zoals blijkt uit de notulen van 6 oktober 2005 van de bijeenkomst van het comité dat belast was met de tenuitvoerlegging van de programmaovereenkomst.

(46)

De Italiaanse autoriteiten bevestigen het standpunt van Fri-El Acerra met betrekking tot de wederzijdse onafhankelijkheid van Fri-El Acerra en NGP: de enige en exclusieve projecteigenaar en ontvanger van de steun is Fri-El Acerra, een onderneming die volledig onafhankelijk is van NGP. NGP had slechts gedurende een korte periode een tijdelijk aandeel in Fri-El Acerra, als gevolg van het door de partijen gekozen mechanisme voor de overdracht van de elektriciteitscentrale (18). In de brief van 2 november 2009 werd toegelicht waarom de elektriciteitscentrale niet door een verkoop van activa werd overgedragen van NGP naar Fri-El Acerra, maar in een eerste fase door de overdracht van het bedrijfsonderdeel naar Fri-El Acerra en vervolgens de overdracht van NGP’s participatie naar de Fri-El-groep; dit gebeurde voornamelijk wegens a) fiscale reden; b) de mogelijkheid om in tranches te betalen; en c) vergunningskwesties.

(47)

Wat betreft de waardebepaling van de activa, merken de Italiaanse autoriteiten op dat Fri-El Acerra voor de stilgelegde elektriciteitscentrale het equivalent heeft betaald van de door een onafhankelijk deskundige vastgestelde waarde, en dat er derhalve geen twijfels lijken te mogen bestaan dat de overdracht van de elektriciteitscentrale in ieder geval tussen onafhankelijke partijen en tegen marktvoorwaarden heeft plaatsgevonden.

(48)

Deze overwegingen betreffende de onafhankelijkheid van NGP en Fri-El Acerra gelden vanzelfsprekend ook voor de aankoop van de brandstoftanks. De verkoop van de tanks is bijgevolg ook tussen onafhankelijke partijen gebeurd. Ook hier hebben de partijen zich bij de waardebepaling van de tanks strikt aan de marktwaarde gehouden, en dezelfde criteria en parameters toegepast als de onafhankelijke deskundige in het rapport tot waardebepaling van de elektriciteitscentrale heeft gedaan.

(49)

Wat de bijdrage tot de regionale ontwikkeling betreft, hebben de Italiaanse autoriteiten in hun opmerkingen opnieuw bevestigd dat het project:

voor meer werkgelegenheid zal zorgen door de directe schepping van 25 banen;

een vermenigvuldigingseffect zal hebben als gevolg van de concentratie van significante industriële initiatieven in het gebied van Acerra, met minstens 10 extra banen die verband houden met de levering en opslag van palmolie en ondersteuning van het vervoer ervan;

een belangrijke rol zal spelen voor de ontwikkelingsstrategie van het industriegebied Acerra, enerzijds door de heropleving op sociaal, industrieel, en werkgelegenheidsgebied en anderzijds door de bouw in dat gebied van een elektriciteitscentrale met een geringe milieu-impact;

het stroomtekort in de regio zal helpen wegwerken dankzij kwaliteitsvolle energie geproduceerd uit hernieuwbare bronnen (biobrandstoffen); met haar capaciteit van 75 MW zal de centrale een belangrijke rol spelen om de regionale doelstelling van 200 MW uit biomassa geproduceerde energie tegen 2013 te halen. Deze doelstelling staat in het regionaal milieu- en energieplan (PEAR) van 2008.

(50)

De Italiaanse autoriteiten hebben bij hun brief van 2 november 2009 een nota van het ministerie van Economische Ontwikkeling, gedateerd 21 oktober 2009, gevoegd, als bevestiging van de bijdrage van het project tot de regionale ontwikkeling. Hierin bevestigt het ministerie het volgende:

De programmaovereenkomst van 15 juli 2005 is toegespitst op de bundeling van een reeks investeringen voor de diversificatie van industriële activiteiten in het gebied; de modernisering van de voornaamste ondersteunende infrastructuur (de elektrische centrale en de afvalwaterbehandelinginstallatie), met name om werknemers opnieuw in dienst te nemen; en de combinatie van middelen van de centrale regering en de regio Campania met het oog op de financiering van de noodzakelijke stimulansen om nieuwe investeringen aan te trekken.

Drie belangrijke economische en industriële doelstellingen dienen bereikt te worden: a) vermijden dat het nieuwste gedeelte van de SIMPE (voorheen NGP)-vestiging wordt stilgelegd; b) opstarting van een proces voor de diversifiëring van de industriële activiteiten op een locatie die in het verleden door slechts één grote ondernemingsgroep werd gedomineerd, en zo het risico op zich herhalende crisissen beperken; en c) de herwaardering van een industriële agglomeratie als Acerra, die bijzonder te lijden heeft onder werkloosheid en sociale problemen.

Op alle vlakken werden grote inspanningen geleverd voor de bevordering van nieuwe investeringen om gestalte te geven aan het „industriepark” van Acerra, zoals de regio Campania in de programmaovereenkomst heeft voorgesteld.

(51)

In hun brief van 2 november 2009 hebben de Italiaanse autoriteiten opmerkingen gemaakt over de conformiteit van de elektriciteitscentrale met de wettelijke voorschriften inzake energiebronnen en brandstofvoorziening, en toonden zij aan dat de fabriek dankzij de gebruikte technologie niet alleen met palmolie gestookt kan worden, maar ook met kokosnootolie, kopraolie, koolzaadolie of andere gelijksoortige plantaardige biobrandstoffen, zonder dat haar normale werking of productiviteit in het gedrang komt.

4.3.   Overige door de lidstaat verstrekte documenten van de steunbegunstigde

(52)

Voor een goed begrip van het besluitvormingsproces hebben de diensten van de Commissie de Italiaanse autoriteiten op 23 december 2009 verzocht eventuele aanvullende documenten te verstrekken, daterend uit de periode vóór de aanvang van het investeringsproject van Fri-El Acerra, op grond waarvan de investeringsbeslissing gerechtvaardigd zou kunnen worden.

(53)

De Italiaanse autoriteiten antwoordden op 1 februari 2010, en herhaalden dat in de notulen van de bijeenkomst van 6 oktober 2005, de Fri-El-groep duidelijk als alternatieve investeerder werd aangestipt na de terugtrekking van Edison. Volgens deze notulen verklaarde de vertegenwoordiger van NGP dat de Fri-El-groep regionale steun verwachtte.

(54)

Bij dit antwoord voegden de Italiaanse autoriteiten nog een andere brief van de steunontvanger, die interne documenten van de Fri-El-groep bevatte: een nota van een consultant, waarin verwezen werd naar de mogelijkheid om de elektriciteitscentrale van NGP in Acerra over te nemen na de terugtrekking van Edison; twee contracten met dezelfde consultant; en een intern rapport van 26 januari 2006, waarin de financiële haalbaarheid van het project met en zonder regionale steun was onderzocht.

5.   BEOORDELING VAN DE STAATSSTEUN

5.1.   Staatssteun

(55)

Artikel 107, lid 1, VWEU, luidt: „behoudens de afwijkingen waarin de verdragen voorzien, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.”.

(56)

De steun wordt door de Italiaanse autoriteiten in de vorm van een directe subsidie verleend. Hij kan dus beschouwd worden als een steunmaatregel van de lidstaat die bekostigd wordt met staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(57)

De steun is bestemd voor één enkele onderneming, Fri-El Accera, en is derhalve selectief.

(58)

De steun wordt voor een investering in verband met de productie van elektriciteit verleend. De elektriciteitsmarkt werd geleidelijk opengesteld voor concurrentie, met name bij Richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PB L 27 van 30.1.1997, blz. 20), een proces dat leidde tot de volledige liberalisering van de sector op 1 juli 2007 (19). Bovendien was er in Italië, reeds vóór de communautaire regelgeving, sprake van enige concurrentie in deze sector (20). Aangezien het product tussen lidstaten wordt verhandeld, kan de maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten beïnvloeden.

(59)

De aan Fri-El Acerra verleende steun bevrijdt de onderneming van kosten die zij, indien zij een soortgelijke elektriciteitscentrale zou bouwen, normaal gesproken zelf had moeten dragen, hetgeen haar een economisch voordeel oplevert ten opzichte van haar concurrenten.

(60)

Door Fri-El Acerra en haar producten te bevoordelen ten opzichte van haar concurrenten, kan de maatregel de mededinging verstoren of dreigen te verstoren.

(61)

Bijgevolg is de Commissie van mening dat de aangemelde maatregel staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, vormt.

(62)

Na de vaststelling dat de aangemelde maatregel staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, dient de Commissie na te gaan of deze verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd.

5.2.   Rechtmatigheid van de steunmaatregel

(63)

Door de aan Fri-El Acerra verleende steun aan te melden vóór de tenuitvoerlegging ervan, heeft Italië voldaan aan de verplichting van individuele aanmelding als bepaald in artikel 108, lid 3, VWEU.

5.3.   Rechtsgrond van de beoordeling

(64)

Nu de Commissie heeft vastgesteld dat de aangemelde maatregel staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, moet zij thans nagaan of deze overeenkomstig de uitzonderingsbepalingen van artikel 107, leden 2 en 3, VWEU verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd.

5.3.1.   Artikel 107, lid 2, VWEU

(65)

De uitzonderingsbepalingen van artikel 107, lid 2, VWEU, hebben betrekking op steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers, steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen, en steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland; deze zijn in dit geval niet van toepassing.

5.3.2.   Artikel 107, lid 3, onder a), VWEU

(66)

Volgens artikel 107, lid 3, onder a), VWEU, kunnen steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst, worden toegestaan. Zoals in deel 2 van dit besluit werd toegelicht, komt de regio Campania in aanmerking voor steun in de zin van deze uitzonderingsbepaling.

(67)

De Commissie merkt op dat de doelstelling van de steun de bevordering van de regionale ontwikkeling is, en dat de maatregel regionale ad-hocsteun voor een investering vormt. Zij stelt vast dat het door de Italiaanse autoriteiten te ondersteunen investeringsproject in 2006 is gestart. Hierdoor rijst de vraag of de maatregel overeenkomstig de richtsnoeren van 2007 beoordeeld dient te worden, dan wel overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen voor de periode 2000-2006 („de richtsnoeren van 1998”) (21).

(68)

De regels inzake de toepassing ratione temporis van beide richtsnoeren zijn vervat in punt 105 van de richtsnoeren van 2007: de richtsnoeren van 2007 zijn van toepassing op alle na 31 december 2006 toegekende regionale steun, terwijl regionale steun die vóór 2007 wordt toegekend, aan de richtsnoeren regionale steun van 1998 worden getoetst. In onderhavig geval werd de steun niet vóór 2007 verleend, hoewel in 2006 met het project werd gestart. Het eerste besluit dat als een toekenning van steun aan de begunstigde kan worden beschouwd, is het besluit van de regio Campania van 26 oktober 2007 (zie punt 5.4.1.5) (22). Bijgevolg dient de verenigbaarheid van de steun met de interne markt uit hoofde van artikel 107, lid 3, onder a), VWEU, te worden beoordeeld op basis van de richtsnoeren van 2007.

5.3.3.   Artikel 107, lid 3, onder b), c) en d), VWEU

(69)

De maatregel kan niet beschouwd worden als steun voor een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang of als steun om een ernstige verstoring in de Italiaanse economie op te heffen, als bedoeld in artikel 107, lid 3, onder b), VWEU. Het is evenmin een steunmaatregel om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen, als bedoeld in artikel 107, lid 3, onder d), VWEU.

(70)

Volgens artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, kunnen steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad, toegestaan worden. De Commissie merkt op dat steun voor de bescherming van het milieu op deze basis verenigbaar kan worden verklaard, op voorwaarde dat deze voldoet aan de voorwaarden van de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming („de milieurichtsnoeren van 2008”) (23).

(71)

De Italiaanse autoriteiten hebben geen andere argumenten aangevoerd waaruit zou blijken dat de betrokken steunmaatregel verenigbaar met andere verdragsbepalingen, of andere staatssteunregels, kaderregelingen of richtsnoeren zou zijn.

5.4.   Verenigbaarheid uit hoofde van artikel 107, lid 3, onder a), VWEU, in het licht van de richtsnoeren van 2007

(72)

De richtsnoeren van 2007 behelzen in deel 2 (toepassingsgebied) en deel 4 (regionale investeringssteun) de voorwaarden voor de goedkeuring van regionale investeringssteun. In onderhavig geval moet de steun voldoen aan punt 10 (bijdrage van ad-hocsteun tot een regionale ontwikkelingsstrategie), en de punten 4.1 (aard van de steun en steunplafonds) en 4.2 (in aanmerking komende uitgaven), volgens welke aan de volgende vereisten moet zijn voldaan:

—   Stimulerend effect: om ervoor te zorgen dat regionale steun daadwerkelijk een stimulerend effect heeft op het uitvoeren van investeringen die anders niet in de steungebieden hadden plaatsgevonden, is in punt 38 van de richtsnoeren van 2007 bepaald dat „in het geval van ad-hocsteun moet de bevoegde autoriteit, vóór de werkzaamheden aan het project beginnen, een letter of intent uitsturen, waarin de steunverlening afhankelijk wordt gesteld van de toestemming van de Commissie”.

—   Bijdrage tot een coherente regionale ontwikkelingsstrategie: punt 10 van de richtsnoeren van 2007 luidt: „Wanneer uitzonderlijk wordt overwogen ad-hocsteun aan één individuele onderneming toe te kennen […], dan dient de lidstaat aan te tonen dat het project tot een coherente regionale ontwikkelingsstrategie bijdraagt”.

—   In aanmerking komende uitgaven: punten 34-36 en 50-56 van de richtsnoeren van 2007 bevatten een precieze omschrijving van de in aanmerking komende uitgaven.

—   Eigen bijdrage van de begunstigde: volgens punt 39 van de richtsnoeren van 2007 dient de begunstigde een financiële bijdrage van 25 % te verstrekken.

—   Behoud van de investering in de regio: volgens punt 40 van de richtsnoeren van 2007 dient de investering voor ten minste vijf jaar (of drie jaar in het geval van een kmo) in het bewuste gebied behouden te blijven.

—   Steunplafonds: de steunplafonds zijn in de punten 42-49 van de richtsnoeren van 2007 vastgesteld.

(73)

De Commissie heeft de verenigbaarheid van de voorgenomen steunmaatregel reeds beoordeeld in punt 34 van deel 3.3 van het besluit tot inleiding van de formele onderzoekprocedure (24). Zoals reeds in punt 34, i), van het besluit werd uitgelegd, heeft de maatregel betrekking op een initiële investering, namelijk de oprichting van een nieuwe vestiging. De overname van activa die rechtstreeks met een vestiging verband houden, in dit geval de stilgelegde thermo-elektrische centrale en de gebruikte brandstoftanks, kunnen ook als initiële investering gelden, mits zij door een onafhankelijke investeerder worden verworven (zie de punten 34-35 van de richtsnoeren van 2007): dit aspect zal hieronder in punt 5.4.3 behandeld worden. In punt 34, vi), van het besluit tot inleiding van de procedure was verklaard dat de begunstigde een financiële bijdrage van minstens 25 % van de in aanmerking komende kosten dient te verstrekken - in een vorm die vrij is van enige steun van de overheid (zie punt 39 van de richtsnoeren van 2007). In punt 34, vii) van dat besluit was vermeld dat de steun afhankelijk wordt gesteld van het behoud van de investering voor een minimumperiode van ten minste vijf jaar na de voltooiing ervan (zie punt 40 van de richtsnoeren van 2007). In punt 34, i) en iii), werd gesteld dat de aangemelde steunintensiteit niet hoger is dan het toepasselijke regionale steunplafond van 30 % BFE, aangepast overeenkomstig punt 67 van de richtsnoeren van 2007 (zie punten 42-49 van de richtsnoeren van 2007). In punt 34, iv), werd verklaard dat de kosten voor voorbereidende studies en consultancykosten lager waren dan het voor kmo’s toegestane steunplafond (zie punt 51 van de richtsnoeren van 2007).

(74)

Hieronder zal de Commissie beoordelen of de steunmaatregel voldoet aan de voorwaarden in verband met het stimulerend effect, de bijdrage tot de regionale ontwikkeling en de in aanmerking komende investeringskosten.

5.4.1.   Stimulerend effect (punt 38 van de richtsnoeren van 2007)

(75)

Punt 38 van de richtsnoeren van 2007 luidt als volgt:

„Het is van belang erover te waken dat regionale steun daadwerkelijk een stimulerend effect heeft op het uitvoeren van investeringen die anders niet in de steungebieden hadden plaatsgevonden. Daarom mag in het kader van steunregelingen steun alleen worden toegekend indien de begunstigde een steunaanvraag heeft ingediend en de met het beheer van de regeling belaste autoriteit vervolgens schriftelijk heeft bevestigd dat, na grondige verificatie, het project in beginsel voldoet aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden van de regeling vóór de werkzaamheden aan het project beginnen. In alle steunregelingen moet een uitdrukkelijke verwijzing naar beide voorwaarden zijn opgenomen. In het geval van ad-hocsteun moet de bevoegde autoriteit, vóór de werkzaamheden aan het project beginnen, een letter of intent uitsturen, waarin de steunverlening afhankelijk wordt gesteld van de toestemming van de Commissie. Beginnen de werkzaamheden vooraleer aan de voorwaarden van dit punt is voldaan, dan komt het hele project niet voor steun in aanmerking”.

Voetnoot 39 luidt als volgt: „Wanneer steun individueel moet worden aangemeld bij en goedgekeurd door de Commissie, moet de bevestiging van de subsidiabiliteit afhankelijk worden gesteld van de goedkeuring van de steun door de Commissie”.

Voetnoot 40 luidt als volgt: „„Begin van de werkzaamheden” betekent hetzij de start van de bouwwerkzaamheden hetzij de eerste vaste toezegging om uitrusting te bestellen, met uitsluiting van verkennende haalbaarheidsstudies”.

Voetnoot 41 luidt als volgt: „De enige uitzondering op deze regels is het geval van goedgekeurde fiscale steunregelingen waarbij een belastingvrijstelling of -vermindering automatisch wordt toegekend ten behoeve van de in aanmerking komende uitgaven zonder enige discretionaire marge voor de autoriteiten”.

(76)

Volgens vaste rechtspraak:

„… kan de Commissie een steunmaatregel verenigbaar met artikel 87, lid 3, Europese Gemeenschap verklaren enkel indien kan worden vastgesteld dat de steun bijdraagt tot het bereiken van een van de aangehaalde doelstellingen, en dat de begunstigde onderneming deze doelstelling niet met haar eigen middelen onder normale marktomstandigheden kan bereiken. In andere woorden komt een steunmaatregel enkel voor de uitzonderingen van artikel 87, lid 3, Europese Gemeenschap in aanmerking, indien hij een van de in artikel 87, lid 3, onder a), b), c) of d), Europese Gemeenschap vastgestelde doelstellingen nastreeft en daarenboven ook noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken (arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-187/99, Agrana Zucker und Stärke tegen Commissie, Jurispr. 2001, blz. II-1587, punt 74).

Een steunmaatregel die leidt tot een verbetering van de financiële positie van de begunstigde onderneming zonder noodzakelijk te zijn om de in artikel 87, lid 3, Europese Gemeenschap voorziene doelstellingen te bereiken, is immers onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt (arrest van het Hof van Justitie in zaak C-390/06, Nuova Agricast, Jurispr. 2008, blz. I-2577, punt 68; zie ook in dit verband de arresten van het Hof van Justitie in zaak 310/85, Deufil tegen Commissie, Jurispr.1987, blz. 901, punt 18, en zaak C-400/92, Duitsland tegen Commissie, Jurispr. 1994, blz. I-4701, punten 12, 20 en 21)” (25).

Het Gerecht van eerste aanleg volgde dezelfde benadering in een zaak (26) betreffende een ad-hocmaatregel die onder de vorige richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (27) viel, en verklaarde dat de bepalingen betreffende het stimulerend effect ook van toepassing zijn op ad-hocmaatregelen. Het Gerecht bevestigde dat de Commissie haar beoordeling van het stimulerend effect kan baseren op een omstandigheid van chronologische aard (28).

(77)

Volgens vaste praktijk bij de besluiten van de Commissie betreffende ad-hocmaatregelen die op basis van de richtsnoeren van 2007 worden goedgekeurd, moet, om als bewijs van een stimulerend effect in de zin van punt 38 van de richtsnoeren van 2007 te kunnen worden beschouwd, in de door de bevoegde autoriteit verstrekte schriftelijke bevestiging, ten minste het te ondersteunen investeringsproject, het bedrag van de in aanmerking komende kosten en het bedrag van de steun worden vermeld, en moet tevens een voorwaardelijkheidsclausule zijn opgenomen (29).

(78)

De Italiaanse autoriteiten en de steunontvanger hebben een aantal documenten verstrekt, die volgens hen een schriftelijke bevestiging vormen in de zin van punt 38 van de richtsnoeren van 2007. De Commissie zal elk van deze documenten analyseren om na te gaan of aan de voorwaarden van punt 38 van de richtsnoeren van 2007 is voldaan. Allereerst moet de Commissie evenwel vaststellen op welke datum met de uitvoering van het project is begonnen.

5.4.1.1.   Begindatum van het project

(79)

De Italiaanse autoriteiten hebben verklaard dat in juli 2007 gestart werd met de tenuitvoerlegging van het project. De Commissie merkt evenwel op dat op 9 februari 2006 aangevangen werd met de overname van de stilgelegde thermo-elektrische elektriciteitscentrale, door de overdracht naar Fri-El Acerra van NGP’s bedrijfsdivisie die verband hield met de elektriciteitscentrale. Aangezien de overname van activa die rechtstreeks met een vestiging verband houden (in dit geval de stilgelegde elektriciteitscentrale) als initiële investering wordt beschouwd, is de begindatum van de werkzaamheden, de datum waarop de stilgelegde thermo-elektrische centrale werd overgenomen. Bijgevolg meent de Commissie dat de begindatum van de werkzaamheden 9 februari 2006 is. De Commissie merkt evenwel op dat haar conclusies betreffende het stimulerend effect ongewijzigd zouden blijven indien aangenomen zou worden dat de relevante datum 4 augustus 2006 zou zijn, toen Fri-El Acerra bij Wärtsilä de bestelling plaatste voor de levering van de nieuwe elektriciteitscentrale, of zelfs 23-30 juli 2007, toen Fri-El Acerra is gestart met de bouwwerkzaamheden aan de nieuwe biobrandstofcentrale.

5.4.1.2.   De programmaovereenkomst van 15 juli 2005

(80)

De Commissie is van oordeel dat dit document, als beschreven in de punten 23 en 24, niet als een schriftelijke bevestiging in de zin van punt 38 van de richtsnoeren van 2007 kan worden beschouwd, aangezien het hoofdzakelijk betrekking heeft op de redding van en het herstructureringsplan van NGP (30). In het document wordt melding gemaakt van de bouw van een nieuwe elektriciteitscentrale, maar daarbij is sprake van een andere onderneming (Edison) en een ander project (een nieuwe thermo-elektrische centrale van 400 MW), maar niet van enig voornemen om steun voor het project te verlenen. In de programmaovereenkomst is alleen vermeld dat NGP, Edison en de Italiaanse autoriteiten binnen 60 dagen een andere overeenkomst dienen te sluiten, hetgeen niet is gebeurd. Zoals reeds in punt 24 is vermeld, is Edison volledig onafhankelijk van Fri-El Acerra.

(81)

De Italiaanse autoriteiten hebben geargumenteerd dat in de richtsnoeren van 2007 niet is aangegeven welke precieze vorm de schriftelijke bevestiging moet hebben; volgens de Commissie rechtvaardigt dit evenwel niet het standpunt dat voldaan is aan punt 38 van de richtsnoeren van 2007 door gelijk welk document waarin een vage verwijzing naar een mogelijk steunproject is opgenomen. In de programmaovereenkomst wordt het te ondersteunen investeringsproject (de biobrandstofcentrale) niet vermeld, noch het bedrag van de in aanmerking komende kosten of het steunbedrag. Er is zelfs geen sprake van enige voorgenomen steun voor de conversie van de stilgelegde elektriciteitscentrale. De voorwaarden om als bewijs van het stimulerend effect te worden beschouwd als bedoeld in punt 38 van de richtsnoeren van 2007, verwijzen uitdrukkelijk naar een investeringsproject, naar steun, naar een begunstigde en naar de noodzakelijkheid van toestemming van de Commissie. Een document waaruit het stimulerend effect blijkt, moet al deze informatie-elementen bevatten.

(82)

De Commissie kan evenmin het argument van de Italiaanse autoriteiten aanvaarden volgens welk de programmaovereenkomst een gewettigd vertrouwen heeft doen ontstaan dat subsidies beschikbaar zouden zijn voor enig project inzake elektriciteitsproductie in het industriegebied van Acerra, aangezien in het document niet is vermeld dat steun voor dit doel zou worden verleend.

(83)

De Commissie concludeert dat de programmaovereenkomst van 15 juli 2005 niet voldoet aan de voorwaarden van punt 38 van de richtsnoeren van 2007.

5.4.1.3.   Het protocol tot wijziging van de programmaovereenkomst van 6 april 2006

(84)

De programmaovereenkomst werd op 6 april 2006 door de regio Campania en NGP gewijzigd (zie punt 36 hierboven). In deze wijziging wordt verwezen naar een alternatief plan voor de elektriciteitscentrale, met name de conversie ervan naar een biobrandstofcentrale, en wordt voorzien in steun voor dit project uit hoofde van een onder de groepvrijstellingsverordening vallende regeling, namelijk maatregel 1.12 van het operationeel programma voor de regio Campania (31).

(85)

Die regeling kon evenwel niet het volledige bedrag van de voor het Fri-El Acerra-project geplande staatssteun bestrijken, omdat daarvan projecten met een aanzienlijk steunbedrag waren uitgesloten, d.w.z. projecten met in aanmerking komende kosten van meer dan 25 miljoen euro en een steunintensiteit van meer dan 17,5 % BSE, alsmede projecten met een totaal steunbedrag van meer dan 15 miljoen euro. Bovendien kon de verwerving van gebruikte machines en uitrusting in het kader van de vrijgestelde regeling geen deel uitmaken van de in aanmerking komende kosten (32).

(86)

Zelfs indien de Commissie het wijzigingsprotocol van 6 april 2006 zou beschouwen als een document voor de toekenning van steun (hetgeen niet het geval is), zou dit niet voldoen aan de voorwaarden van punt 38 van de richtsnoeren van 2007. Ten eerste dateert dit protocol van na de begindatum van de werkzaamheden (9 februari 2006). Ten tweede bevat het protocol, net zoals de programmaovereenkomst, niet alle informatie om als intentieverklaring te kunnen worden beschouwd: met name zijn het bedrag van de in aanmerking komende kosten of van de te verlenen steun er niet in vermeld en is geen voorwaardelijkheidsclausule opgenomen. Ten derde verwijst het document uitdrukkelijk naar een regionale steunregeling die op 31 december 2006 is verstreken (33). De Commissie heeft reeds gesteld dat het stimulerend effect niet van de ene steunregeling naar de andere kan worden overgedragen, omdat elke regeling op zich staat en eigen voorwaarden heeft om in aanmerking te komen (34); dit geldt des te meer wanneer de nationale autoriteiten verwezen hebben naar de mogelijkheid van de verlening van steun uit hoofde van een specifieke regeling op grond waarvan het niet toegestaan zou zijn steun te verlenen voor een dergelijk bedrag of project waarvan in dit geval sprake is.

(87)

De Commissie concludeert dat het protocol van 6 april 2006 tot wijziging van de programmaovereenkomst van 15 juli 2005 niet voldoet aan de voorwaarden van punt 38 van de richtsnoeren van 2007, en dat dit in ieder geval dateert van na de begindatum van het project.

(88)

In de loop van 2006, voordat de bestaande steunregelingen waren verstreken, heeft Fri-El Acerra tweemaal staatssteun aangevraagd: op 7 juni 2006 verzocht zij om 30 miljoen euro uit hoofde van maatregel 1.12 in het operationele programma voor de regio Campania 2000-2006, en op 18 december 2006 verzocht zij om 43 396 000 euro uit hoofde van nationale regeling N 488/1992, als gewijzigd en goedgekeurd als staatssteunmaatregel N 715/99 (35). De Commissie heeft geen weet van enige positieve reactie van de Italiaanse autoriteiten op deze verzoeken. Niettemin was Fri-El Acerra reeds met de werkzaamheden begonnen door de overname van de activa van NGP in februari 2006, en had zij de bestelling voor de levering van de nieuwe elektriciteitcentrale reeds op 4 augustus 2006 bij Wärtsilä geplaatst. Tenslotte startte zij met de bouwwerkzaamheden op 23-30 juli 2007. Bijgevolg kunnen ook deze verzoeken niet als een intentieverklaring in de zin van punt 38 van de richtsnoeren van 2007 worden beschouwd, en bewijzen zij niet dat de steun daadwerkelijk een stimulerend effect heeft.

5.4.1.4.   De vergunning van de regio Campania van 9 oktober 2006

(89)

Een ander document uit 2006 dat door de Italiaanse autoriteiten in hun opmerkingen wordt vermeld, namelijk de door de regio Campania op 9 oktober 2006 verleende vergunning (36), houdt verband met administratieve vergunningen voor de technische conversie van de bestaande elektriciteitcentrale, en niet met door de regionale autoriteiten voor dit doel te verlenen steun. Derhalve kan het niet als een intentieverklaring in de zin van punt 38 van de richtsnoeren van 2007 worden beschouwd; en het dateert van na de begindatum van het project.

5.4.1.5.   Het besluit van de regio Campania van 26 oktober 2007

(90)

De Commissie is van mening dat het besluit van de regionale raad van de regio Campania nr. 1857 van 26 oktober 2007 (Deliberazione della Giunta Regionale della Regione Campania nr. 1857, reeds aangehaald in de punten 25, 26, 29 en 68), het eerste door de Italiaanse autoriteiten uitgevaardigd document is dat hen wettelijk ertoe verbindt steun aan Fri-El Acerra te verlenen en dat voldoet aan de voorwaarden van punt 38 van de richtsnoeren van 2007. In dit document is het investeringsproject (de biobrandstofcentrale) en het steunbedrag (maximaal 19,5 miljoen euro) duidelijk aangegeven, en wordt de steunverlening afhankelijk gesteld van de toestemming van de Commissie.

(91)

Aangezien de projectwerkzaamheden van start zijn gegaan in februari 2006 d.w.z. anderhalf jaar vóór de datum van dat document, is de Commissie van oordeel dat het aangemelde project niet voldoet aan de voorwaarden betreffende het stimulerend effect als bepaald in punt 38 van de richtsnoeren van 2007 (37). Het project werd pas op 16 juli 2008 aangemeld. Een besluit van de regio van oktober 2007, waarin een voorwaardelijke toezegging tot steunverlening was opgenomen, kan niet als doorslaggevend worden beschouwd om Fri-El Acerra een stimulans te verlenen voor de tenuitvoerlegging van een investeringsproject waarmee in feite in februari 2006 was begonnen, namelijk met de overname van de elektriciteitcentrale. Het besluit van de regio van oktober 2007 kan niet als afdoende bewijs van het stimulerend effect van de steun worden beschouwd, zelfs indien de datum van de eerste bouwwerkzaamheden van Fri-El Acerra in juli 2007 als aanvangsdatum zouden worden beschouwd, aangezien ook deze werkzaamheden de datum van bovenbedoeld besluit zijn voorafgegaan.

5.4.1.6.   De notulen van een bijeenkomst, op 6 oktober 2005, van het comité dat belast is met de tenuitvoerlegging van de programmaovereenkomst van 15 juli 2005

(92)

Als bewijs van het stimulerend effect van Fri-El Acerra’s investeringsproject, verwijzen de Italiaanse autoriteiten voorts naar de notulen van een bijeenkomst van 6 oktober 2006, van het voor de tenuitvoerlegging van de programmaovereenkomst van 15 juli 2005 verantwoordelijke comité. Volgens de notulen heeft de vertegenwoordiger van NGP op deze bijeenkomst voor de eerste keer de Fri-El-groep vermeld als potentiële investeerder die interesse had laten blijken voor de overname van de stilgelegde elektriciteitscentrale. De interesse van de Fri-El-groep zou gemotiveerd geweest zijn door de beschikbaarheid van regionale steun voor de sector, omdat deze de financiële kosten zou kunnen drukken van de, op dat moment niet zeer concurrerende, locatie.

(93)

De Commissie meent dat deze verklaring in de notulen niet wijst op een vast en bindend voornemen vanwege de Italiaanse autoriteiten om steun voor het investeringsproject te verlenen, afhankelijk van de toestemming van de Commissie. De verklaring komt van de vertegenwoordiger van NGP, een onderneming in moeilijkheden die op zoek was naar een koper voor haar stilgelegde elektriciteitscentrale. In de notulen staat geen verklaring van de Italiaanse autoriteiten die bevestigt dat aan de verwachtingen van de Fri-El-groep inzake regionale investeringssteun zou worden voldaan.

(94)

De Commissie benadrukt dat een intentieverklaring manifest een schriftelijk document vanwege de steunverlenende autoriteit moet zijn, en niet van de vertegenwoordiger van een onderneming die geen begunstigde van de steun is en die belang heeft bij de verkoop van de betrokken activa (de thermo-elektrische centrale). Bovendien voldoen deze notulen niet aan de minimale voorwaarden inzake de inhoud van een intentieverklaring als bedoeld in punt 38 van de richtsnoeren van 2007.

5.4.1.7.   Interne documenten van de onderneming

(95)

Wat de overige door de Italiaanse autoriteiten verstrekte documenten betreft (zie punt 54), kunnen, met het oog op de duidelijke bewoordingen van de laatste zin van punt 38 van de richtsnoeren van 2007, en het gegeven dat een intentieverklaring afkomstig moet zijn van de voor steunverlening bevoegde autoriteit, de interne documenten van de onderneming volgens de Commissie niet worden gelijkgesteld aan een intentieverklaring waaruit blijkt dat de autoriteiten voornemens zijn steun voor een regionaal investeringsproject te verlenen.

(96)

In ieder geval bevestigen deze documenten veeleer dat de investeringsbeslissing zonder een vaste en bindende toezegging tot steunverlening van de Italiaanse autoriteiten werd genomen. In het bijzonder wordt in een intern rapport van 26 januari 2006 de financiële haalbaarheid van het project met en zonder regionale steun beoordeeld. Daaruit blijkt dat beide hypotheses in overweging werden genomen. In het rapport wordt geconcludeerd dat indien Fri-El Acerra geen regionale investeringssteun zou krijgen, het project minder renderend en risicovoller zou zijn. Niettemin zette Fri-El Acerra slechts enkele weken later, op 9 februari 2006 de investering in gang door de stilgelegde NGP-elektriciteitscentrale aan te kopen. Noch de Italiaanse autoriteiten, noch de steunbegunstigde hebben verklaard dat er tussen 26 januari 2006 en 9 februari 2006 tekenen waren die zouden kunnen hebben aangegeven of bevestigen dat de Italiaanse autoriteiten voornemens waren steun te verlenen.

5.4.1.8.   Concluderend is er geen stimulerend effect

(97)

De Commissie is derhalve van mening dat het aangemelde project niet voldoet aan de voorwaarden betreffende het stimulerend effect van ad-hocsteun als uiteengezet in punt 38 van de richtsnoeren van 2007. Daarin is bepaald dat het stimulerend effect moet blijken uit een door de bevoegde autoriteit vóór de werkzaamheden aan het project beginnen, uitgestuurde intentieverklaring, waarin wordt gesteld dat het investeringsproject in beginsel in aanmerking komt voor steun, afhankelijk van de toestemming van de Commissie.

5.4.2.   Bijdrage tot een coherente regionale ontwikkelingsstrategie (punt 10 van de richtsnoeren van 2007)

(98)

De Commissie herhaalt allereerst dat volgens punt 10 van de richtsnoeren van 2007, de toekenning van regionale ad-hocsteun slechts uitzonderlijk wordt overwogen. De lidstaat dient dan aan te tonen dat de regionale ad-hocsteun bijdraagt tot de regionale ontwikkeling dankzij de positieve gevolgen ervan, bijvoorbeeld door de schepping van banen (aantal directe en indirecte door de investering gecreëerde arbeidsplaatsen), opleiding en kennisoverdracht, en spillover- en vermenigvuldigingseffecten die leiden tot extra investeringen door gelieerde dienstaanbieders en producenten, waarbij tegelijk de concurrentievervalsing wordt beperkt.

(99)

De Commissie houdt rekening met het feit dat de directe schepping (of instandhouding) van 25 banen en de indirecte schepping van 10 banen een bijdrage tot de regionale ontwikkeling vormt. Zij ziet evenwel een manifeste onevenredigheid tussen het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen en het steunbedrag van 19,5 miljoen euro, hetzij ad-hocsteun per direct gecreëerde arbeidsplaats van 780 000 euro, vooral in vergelijking met een groot aantal regionale ad-hocmaatregelen die de Commissie de voorbije jaren heeft goedgekeurd, waarbij het gemiddelde steunbedrag per in stand gehouden of gecreëerde arbeidsplaats uitkwam op minder dan 70 000 euro (38). Deze conclusie houdt stand, zelfs indien rekening wordt gehouden met het feit dat de kosten voor het scheppen of in stand houden van arbeidsplaatsen kunnen verschillen van lidstaat tot lidstaat.

(100)

De Commissie is ten tweede van mening dat de in de verschillende programmerings- en planningsdocumenten betreffende de regionale ontwikkeling (39) vastgestelde formele voorwaarden, in het bijzonder de doelstelling om een capaciteit van stroomopwekking uit biomassa van 200 MW tegen 2013 te halen, als bepaald in het regionaal milieu- en energieplan van 2008, geen wezenlijke en fundamentele reden vormt voor deze regionale ad-hocsteun. De bijdrage van de elektriciteitscentrale Fri-El Acerra, met een capaciteit van 74,8 MW en een productie van 600 GWh per jaar, is marginaal vergeleken met het totale regionale energietekort van 15 000 GWh per jaar. De Commissie is van mening dat de totstandbrenging van een functionerende energiemarkt deze specifieke investering niet rechtvaardigt. Wat de andere, in de verschillende regionale programmeringsdocumenten vastgelegde formele doelstellingen betreft, erkent de Commissie dat het investeringsproject kan bijdragen tot het bereiken van deze doelstellingen, maar zij meent dat de bijdrage ervan in termen van uit hernieuwbare bronnen geproduceerde energie nauwelijks voldoende is om regionale ad-hocsteun aan één enkele onderneming te rechtvaardigen.

(101)

Tijdens de aanmeldingsfase hebben de Italiaanse autoriteiten er herhaaldelijk op gewezen dat de elektriciteitscentrale energie voor het industriegebied van Acerra zou produceren om zo de daar gevestigde ondernemingen te beschermen tegen het risico van stroomuitval. Tijdens de formele onderzoekfase werd dit argument achterwege gelaten en bevestigde Italië dat Fri-El Acerra haar energie op de energiemarkt moet verkopen en zich op het nationale net moet aansluiten (40). Derhalve is een van de belangrijkste rechtvaardigheidsgronden uit de aanmeldingsperiode weggevallen, aangezien de door Fri-El Acerra geproduceerde energie op het nationale energienet moet worden verkocht en de nieuwe biobrandstofcentrale rechtstreeks op het nationale stroomnet aangesloten wordt.

(102)

In het licht van de door de Italiaanse autoriteiten tijdens de formele onderzoekfase verstrekte informatie, neemt de Commissie nota van het argument dat de ontwikkeling van het Acerra-industriegebied benadeeld zou kunnen worden indien het investeringsproject van Fri-El Acerra zou worden onderbroken, aangezien dit nog een bijkomend negatief signaal zou geven aan potentiële investeerders in het gebied, dat reeds zwaar onder sociale en economische moeilijkheden gebukt gaat. De andere ondernemingen die interesse hebben laten blijken in een vestiging op de locatie zouden zich dan kunnen terugtrekken, hetgeen een nog grotere negatieve uitwerking zou hebben op een vervallen stedelijk gebied dat reeds in crisis verkeert. Er zij evenwel op gewezen dat, indien een steunmaatregel geen stimulerend effect ex ante heeft, het feit dat de Commissie deze onverenigbaar verklaart, niet kan voorkomen dat andere investeerders zich op dezelfde industriële locatie vestigen of dat het eigen stimulerend effect van andere steunmaatregelen daarmee verloren zou gaan.

(103)

Ten slotte stelt de Commissie vast dat de Italiaanse autoriteiten geen specifieke gegevens hebben verstrekt om aan te tonen dat de investering zou leiden tot opleidingsmaatregelen of kennisoverdracht, of een spillover- of vermenigvuldigingseffect zou hebben, hetgeen wel het geval was voor de meeste regionale ad-hocsteunmaatregelen die de Commissie de voorbije jaren heeft goedgekeurd (41).

(104)

Wegens bovenvermelde redenen, en rekening houdend met de vroegere praktijk en met alle mogelijke relevante factoren (beperkt aantal direct of indirect geschapen arbeidsplaatsen, beperkte bijdrage tot het regionale energiebeleid, geen rechtstreekse energielevering aan het industriegebied, geen spillover-effecten, en vooral het duidelijk buitensporige steunbedrag per gecreëerde of in stand gehouden arbeidsplaats), concludeert de Commissie dat de investering niet bijdraagt tot een coherente regionale ontwikkelingsstrategie, als vereist is volgens punt 10 van de richtsnoeren van 2007.

5.4.3.   In aanmerking komende uitgaven (punten 34-36 en 50-56 van de richtsnoeren van 2007)

(105)

Ondanks de door de Italiaanse autoriteiten naar voren geschoven economische rechtvaardiging heeft de overdracht van de activa (de elektriciteitscentrale) van NGP naar Fri-El Acerra niet volledig volgens de regels plaatsgevonden. De overnemer, Fri-El Acerra, bevestigt dat de onderneming op het moment van de overdracht voor 90,5 % onder zeggenschap van NGP stond.

(106)

Evenwel lijkt het tijdelijke NGP-aandeel in Fri-El Acerra verband te houden met de gekozen methode om de bestaande fabriek over te dragen tussen twee voorheen onafhankelijke partijen (overdracht van een bedrijfsonderdeel). Aan het eind van de transactie, waarbij het bedrijfsonderdeel van NGP werd overgedragen aan de gemeenschappelijke onderneming en de aandelen vervolgens werden verkocht aan de Fri-El-groep, waren de twee ondernemingen opnieuw onafhankelijk van elkaar. Ook was voldaan aan de vereiste dat de prijs van de stilgelegde thermo-elektrische centrale vastgesteld dient te worden door een onafhankelijke deskundige, in overeenstemming met de beginselen en doelstelling van punt 35 van de richtsnoeren van 2007.

(107)

De Commissie concludeert dat de overdracht van de stilgelegde thermo-elektrische centrale formeel gezien niet volledig in overeenstemming met punt 35 van de richtsnoeren van 2007 heeft plaatsgevonden, volgens welke een vestiging „door een onafhankelijke investeerder moet worden verworven”, maar dat dit uit materieel oogpunt wel het geval was. De door Fri-El Acerra voor de stilgelegde elektriciteitscentrale betaalde prijs kwam overeen met de door een onafhankelijke deskundige bepaalde prijs, en kort na de overdracht van de activa werd de verwervende onderneming opnieuw onafhankelijk van de verkopende onderneming (NGP).

(108)

Wat de andere gebruikte activa betreft die in de in aanmerking komende kosten zijn opgenomen, aanvaardt de Commissie de redenering van de Italiaanse autoriteiten en van Fri-El Acerra volgens welke de overdracht van de gebruikte brandstoftanks tussen twee onafhankelijke partijen, tegen marktvoorwaarden, heeft plaatsgevonden, zelfs zonder formele ex-ante waardebepaling door een onafhankelijke deskundige. De voor deze activa betaalde prijs komt overeen met de marktprijs, zoals blijkt uit het nieuwe document dat werd opgesteld door dezelfde onafhankelijke deskundige die voorheen de waarde van de stilgelegde elektriciteitscentrale had bepaald.

(109)

Bijgevolg kan de overname van deze activa die rechtstreeks met een vestiging verband houden, d.w.z. de stilgelegde thermo-elektrische centrale en de gebruikte brandstoftanks, als initiële investering beschouwd worden in de zin van punt 35 van de richtsnoeren van 2007.

5.4.4.   Conclusie betreffende de verenigbaarheid met de richtsnoeren van 2007

(110)

Hoewel aan een aantal voorwaarden voor regionale investeringssteun in de zin van de richtsnoeren van 2007 is voldaan, komt de Commissie evenwel tot de conclusie dat de verplichtingen inzake regionale ad-hocsteun voor een investeringsproject in termen van stimulerend effect en regionale bijdrage niet zijn nagekomen. De Commissie concludeert dat de maatregel niet verenigbaar kan worden verklaard uit hoofde van artikel 107, lid 3, onder a), VWEU en de richtsnoeren van 2007.

5.5.   Verenigbaarheid met de bepalingen van de milieurichtsnoeren van 2008

(111)

Noch tijdens de voorlopige beoordelingsfase, noch tijdens de formele onderzoekfase hebben de Italiaanse autoriteiten gereageerd op de opmerking van de Commissie dat de milieurichtsnoeren van 2008 relevanter lijken voor de beoordeling van dit soort maatregelen, die door energie- en milieudoelstellingen en daarmee overeenkomende investeringen (biobrandstofcentrale) gekenmerkt worden.

(112)

Volgens punt 1.3.4. van de milieurichtsnoeren van 2008 moet een maatregel een stimulerend effect hebben. Volgens punt 27 moet worden nagegaan, of de betrokken investering zonder staatssteun niet zou zijn uitgevoerd.

(113)

In onderhavig geval werd de investering, als uiteengezet in punt 5.4.1. hierboven, reeds aangevat alvorens de voor de steunverlening bevoegde autoriteit een duidelijk voornemen om steun te verlenen, had kenbaar gemaakt. De aangemelde steun kan bijgevolg geen stimulerend effect hebben, en wegens deze loutere reden is niet voldaan aan de in de milieurichtsnoeren van 2008 opgenomen voorwaarden.

(114)

Daarnaast merkt de Commissie op dat, ondanks een uitdrukkelijk verzoek, Italië niet de nodige informatie heeft verstrekt om aan te tonen dat de maatregel voldoet aan de voorwaarden voor investeringssteun voor hernieuwbare energie, als uiteengezet in de milieurichtsnoeren van 2008 (punten 102-106).

(115)

Het is aan de lidstaat om aan te tonen dat een steunmaatregel verenigbaar is (42). Aangezien Italië in dit verband geen informatie heeft verstrekt, beschikt de Commissie niet over voldoende informatie om zich een oordeel te vormen over de naleving van de andere criteria van de milieurichtsnoeren van 2008.

(116)

De Commissie concludeert derhalve dat de steunmaatregel niet verenigbaar kan worden verklaard met de interne markt uit hoofde van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU of de milieurichtsnoeren van 2008, of van enige andere uitzonderingsbepaling van het VWEU. De maatregel moet derhalve verboden worden.

6.   CONCLUSIES

(117)

In haar besluit tot inleiding van de formele onderzoekprocedure heeft de Commissie uiteengezet waarom zij betwijfelde dat de onderzochte maatregel in aanmerking zou komen voor de uitzonderingsbepalingen van artikel 107, lid 3, onder a), VWEU; de redenen daarvoor zijn samengevat in deel 3 van dit besluit. Deze twijfels konden door de in het kader van de opmerkingen van de Italiaanse autoriteiten en de steunontvanger verstrekte informatie en argumenten niet volledig weggenomen worden.

(118)

De Commissie concludeert dat de door de Italiaanse autoriteiten aan Fri-El Acerra te verlenen aangemelde regionale ad-hocsteun, als beschreven in deel 2 van dit besluit, niet voldoet aan alle voorwaarden van de richtsnoeren van 2007 om als verenigbaar met de interne markt uit hoofde van artikel 107, lid 3, onder a), VWEU beschouwd te kunnen worden. Evenmin is voldaan aan de voorwaarden van de milieurichtsnoeren van 2008 om uit hoofde van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, verenigbaar met de interne markt te kunnen worden verklaard. Er zijn geen andere gronden voor verenigbaarheid van toepassing.

(119)

Aangezien de steunmaatregel niet voor enige andere uitzonderingsbepaling van het VWEU in aanmerking komt, mag hij niet ten uitvoer worden gelegd. Volgens de Italiaanse autoriteiten werd de steun nog niet verleend; derhalve dient de terugvordering ervan niet te worden gelast.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De staatssteun ten belope van 19,5 miljoen euro, die Italië voornemens is ten gunste van Fri-El Acerra S.r.l. te verlenen, is onverenigbaar met de interne markt.

Deze steunmaatregel mag bijgevolg niet ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 2

Italië deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van dit besluit mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Italië.

Gedaan te Brussel, 15 september 2010.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  PB C 95 van 24.4.2009, blz. 20.

(2)  PB C 95 van 24.4.2009, blz. 20.

(3)  PB C 54 van 4.3.2006, blz. 13.

(4)  Besluit van de Commissie van 28 november 2007 inzake steunzaak N 324/2007 - Italië: nationale regionale-steunkaart 2007-2013 - C(2007)5618 def. (PB C 90 van 11.4.2008, blz. 4).

(5)  Informatie afkomstig van de internetsite van de Fri-El-groep: www.fri-el.it

(6)  Beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 betreffende steunmaatregel C 14/07 (ex NN 15/07) die Italië ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van NGP/SIMPE (PB L 301 van 12.11.2008, blz. 14).

(7)  Informatie afkomstig van de internetsite van de Fri-El-groep: www.fri-el.it

(8)  Alle waarden zijn nominale waarden tenzij anders is aangegeven.

(9)  Het protocol zelf is gedateerd 6 april 2006, terwijl de bijlagen ervan op 4 april 2006 werden ondertekend.

(10)  Gepubliceerd in het publicatieblad van de regio Campania (BURC), nr. 63 van 3 december 2007.

(11)  PB C 82 van 1.4.2008, blz. 1.

(12)  De intentieverklaring (Protocollo d’intesa) werd op 12 mei 2004 onder andere ondertekend door de nationale, regionale en lokale overheden, Sviluppo Italia, Montefibre Spa, NGP S.p.A, Edison S.p.A en de vakbonden, om een oplossing te vinden voor de industriële crisis bij NGP.

(13)  Accordo di programma van 15 juli 2005, hierboven reeds vermeld.

(14)  De eerste wijziging van de programmaovereenkomst (Protocollo integrativo dell’Accordo di programma) werd op 6 april 2006 ondertekend door, onder meer, de nationale, regionale en lokale overheden, Sviluppo Italia, Consorzio ASI di Napoli, Exide Italia S.r.l., ILMAS S.p.A. en de vakbonden, om een oplossing te vinden voor de industriële crisis bij ILMAS.

(15)  Besluit nr. 1857 van de regionale raad van Campania van 26 oktober 2007, reeds vermeld.

(16)  De tweede wijziging van de programmaovereenkomst (Protocollo integrativo dell’Accordo di programma) werd op 8 april 2008 ondertekend door, onder andere, de nationale, regionale en lokale overheden, NGP en Fri-El Acerra.

(17)  Consorzio per l’Area di Sviluppo Industriale della Provincia di Napoli.

(18)  De Commissie merkt op dat NGP aandelen in Fri-El Acerra had vanaf de oprichting van deze laatste, namelijk op 20 december 2005, tot 11 december 2008.

(19)  De elektriciteitsmarkt werd op 1 juli 2007 volledig opengesteld overeenkomstig Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG („de tweede elektriciteitsrichtlijn”), PB L 17 van 15.7.2003, blz. 37.

(20)  Zie de arresten van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-297/02 ACEA/Commissie, Jurispr. 2009, blz. II-1683, punt 90 en zaak T-301/02 AEM/Commissie, Jurispr. 2009, blz. II-1757, punt 95.

(21)  PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9.

(22)  Volgens het Gerecht van eerste aanleg is het relevante criterium om vast te stellen wanneer de steun werd verleend „het juridisch bindende besluit waarmee de bevoegde [nationale] instanties steun toezeggen”: zie zaak T-109/01, Fleuren Compost tegen Commissie, Jurispr. 2004, blz. II-127, punt 74 en gevoegde zaken T-362/05 en T-363/05, Nuova Agricast tegen Commissie, Jurispr. 2008, blz. II-00297*, punt 80. Zie ook het recente arrest in zaak T-62/08, Thyssenkrupp Acciai Speciali Terni tegen Commissie, nog niet gepubliceerd in de jurisprudentie, punten 234-236.

(23)  PB C 82 van 1.4.2008, blz. 1.

(24)  Besluit betreffende steunmaatregel N 357/08, gepubliceerd in het PB C 95 van 24.4.2009, blz. 20.

(25)  Niet-officiële vertaling van de Commissie. Arrest van het Gerecht van 8 juli 2010 in zaak T-396/08, Freistaat Sachsen tegen Commissie, nog niet gepubliceerd, punten 46 en 47.

(26)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 juni 2009 in zaak T-162/06 Kronoply tegen Commissie, Jurispr. 2009, blz. II-1, punten 80 en 81.

(27)  PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9.

(28)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 juni 2009 in zaak T-162/06 Kronoply tegen Commissie, punt 80.

(29)  Aan deze voorwaarden was bijvoorbeeld voldaan in de intentieverklaring (in de vorm van een schriftelijk document dat ondertekend was door de begunstigde en de regio Piemonte) in een andere recente Italiaanse zaak betreffende regionale ad-hocsteun, zaak N 381/2008, Pirelli Industrie Pneumatici S.r.l. (PB C 284 van 25.11.2009), alsmede in een lange lijst van Poolse zaken betreffende regionale ad-hocsteun: N 468/2009 Roche Polska Sp. z o.o. (PB C 53 van 5.3.2010); N 448/2009 Crisil Irevna Sp. z o.o. (PB C 147 van 5.6.2010); N 447/2009 TietoEnator Polska Sp. z o.o. (PB C 25 van 2.2.2010); N 338/2009 UniCredit Process & Administration Societa per Azioni Spółka Akcyjna Oddział w Polsce (PB C 93 van 13.4.2010); N 293/2009 Samsung Electronics Polska Sp. z o.o. (PB C 94 van 14.4.2010); N 433/2008 Regional ad hoc aid to UPS Polska Sp. z o.o. (PB C 1 van 5.1.2010); N 67/2008 Google Poland Sp. z o.o. (PB C 217 van 26.8.2008).

(30)  Beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 betreffende steunmaatregel C 14/07 (ex-NN 15/07) die Italië ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van NGP/CIMP, hierboven aangehaald.

(31)  Onder steunmaatregel XS 67/05 ten behoeve van kmo’s vallende maatregel, gepubliceerd in PB C 19 van 26.1.2006, blz. 4. Deze regeling, die was vrijgesteld uit hoofde van Verordening nr. 70/2001 (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33), verstreek op 31.12.2006.

(32)  Besluit van de regionale raad van de regio Campania (Deliberazione della Giunta Regionale della Regione Campania) nr. 168 van 15 februari 2005, gepubliceerd in het Publicatieblad van de regio Campania (BURC), nr. 20 van 11 april 2005.

(33)  De vrijgestelde kmo-regeling XS 67/05, hierboven reeds aangehaald.

(34)  Als in het geval van Beschikking 2008/854/EG van 2 juli 2008 betreffende de steunregeling Regionale Wet nr. 9 van 1998 - onrechtmatige toepassing van steunmaatregel N 272/98, C 1/04 (ex NN 158/03 en CP 15/03), waarbij de Commissie een negatieve beschikking heeft gegeven en terugvordering heeft gelast. Deze benadering werd bevestigd door het Gerecht van eerste aanleg: „Het algemene beginsel vervat in artikel 87, lid 1, Europese Gemeenschap, is dat staatssteun verboden is. Volgens de Jurisprudentie dienen uitzonderingen op dat beginsel strikt te worden geïnterpreteerd … Daaruit volgt dat een besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een steunregeling uitsluitend betrekking heeft op de verlening van steun uit hoofde van die regeling: het is aan de betrokken nationale autoriteiten om de steun te verlenen alvorens dat besluit verstrijkt” (niet-officiële vertaling van de Commissie; gevoegde zaken T-362/05 en T-363/05, Nuova Agricast tegen Commissione, Jurispr. (2008), blz. II-00297*, punt 80). Derhalve geeft het feit dat een onderneming voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een steunregeling, haar niet het recht om steun uit hoofde van een andere steunregeling of maatregel te ontvangen.

(35)  Beschikking D/105754 van de Commissie van 2.8.2000.

(36)  Decreto Dirigenziale nr. 416, gepubliceerd in BURC nr. 62 van 26.11.2007.

(37)  De richtsnoeren van 2007 werden op 4 maart 2006 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, maar de lidstaten waren daarvan reeds eerder in kennis gesteld. Het persbericht IP/05/1653 (Commissie keurt nieuwe richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 goed) dateert van 21 december 2005.

(38)  Zie bijvoorbeeld de volgende staatssteunzaken: N 381/2008, reeds aangehaald; voor Polen: N 468/2009, reeds aangehaald; N 447/2009, reeds aangehaald; N 649/2008 SWS Business Process Outsourcing Poland Sp. z o.o. (PB C 122 van 29.5.2009); N 522/2008 Regionalna pomoc ad hoc dla spółki Franklin Templeton Investments Poland Sp z o.o. (PB C 186 van 8.8.2009); N 406/2008 Robert Bosch Sp. z o.o. (PB C 122 van 29.5.2009); N 360/2008 Regional ad hoc aid to State Street (Poland) Limited Sp. z o.o. (PB C 328 van 31.12.2008); N 67/2008 (op. cit.); C 46/2008 Dell Poland (PB L 22 van 2.2.2010); N 299/2007 Sharp Manufacturing Poland Sp. z o.o. (PB C 20 van 27.1.2009); NN 4/2007 Delitissue Sp. z o.o. (PB C 107 van 11.5.2007); N 904/2006 Funai Electric (Polska) Sp. z. o. o. (PB C 41 van 15.2.2008); N 828/2006 Ad hoc regional investment aid to Bridgestone Stargard Sp. z o.o. (PB C 278 van 21.11.2007); N 535/2006 Shell Polska Sp. z o.o. (PB C 200 van 28.8.2007); N 256/2006 Pomoc dla LG Electronics Wrocław Sp. z o.o. - Urządzenia gospodarstwa domowego (PB C 276 van 17.11.2007); N 251/2006 LG Innotek Poland Sp. z o.o. (PB C 270 van 13.11.2007); N 247/2006 Lucky SMT Sp. z o.o. (PB C 282 van 24.11.2007); N 630/2005 Pomoc regionalna dla MAN Trucks Sp. z o.o. (PB C 126 van 30.5.2006); voor Roemenië: N 767/2007 Ford (PB C 238 van 17.9.2008); voor Letland: N 730/2007 SIA Ekobriketes (PB C 210 van 19.8.2008); N 729/2007 SIA Eko Osta (PB C 80 van 3.4.2009); voor Slowakije: N 847/2006 Samsung Electronics LCD Slovakia s.r.o. (PB C 195 del 19.8.2009); N 857/2006 Regionálna pomoc podniku Kia Motors Slovakia s.r.o. (PB C 214 van 13.9.2007); N 651/2005 INA Kysuce a.s. (PB C 205 van 5.9.2007); voor de Tsjechische Republiek: N 661/2006 Investiční pobídka pro společnost Hyundai Motor Manufacturing Czech s.r.o. (PB C 262 van 1.11.2007).

(39)  Jaarlijkse aanpassing van het actieplan voor regionale ontwikkeling (PASER) uit hoofde van artikel 27, lid 1, van regionale wet nr. 1 van 19 januari 2007, goedgekeurd door de regionale raad van Campania op 30 mei 2008, regionaal milieu- en energieplan Campania (PEAR) 2008.

(40)  Dit wordt bevestigd door het feit dat Fri-El Acerra voorkomt op de lijst van energieproducenten, die gepubliceerd wordt door de energiemarktautoriteiten (Gestore del Mercato dell’Energia), op het adres: http://www.mercatoelettrico.org/

(41)  Zie voetnoot 38.

(42)  Zie arrest van het Hof van Justitie in gevoegde zaken C-278/92 tot C-280/92, Spanje tegen Commissie, Jurispr. 1994, blz. 4103, punt 49 en het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-176/01, Ferriere Nord tegen Commissie, Jurispr. 2004, blz. II-3931, punt 94.


19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/44


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 18 februari 2011

tot verlening van de toestemming aan Frankrijk, overeenkomstig Richtlijn 92/66/EEG van de Raad, om eendagskuikens en legrijpe kippen te vervoeren buiten het beschermingsgebied dat is ingesteld ingevolge een uitbraak van de ziekte van Newcastle in het departement Côtes d’Armor

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 869)

(Voor de EER relevante tekst)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(2011/111/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (1), en met name artikel 9, lid 2, onder f) ii),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 92/66/EEG stelt de bestrijdingsmaatregelen van de Unie vast die moeten worden toegepast bij een uitbraak van de ziekte van Newcastle bij pluimvee en wedstrijdduiven en andere in gevangenschap gehouden vogels. Zodra de diagnose van de ziekte van Newcastle officieel bij pluimvee is bevestigd, moet de betrokken lidstaat er overeenkomstig die richtlijn op toezien dat de bevoegde autoriteit rond het besmette bedrijf een beschermingsgebied instelt met een straal van ten minste 3 km dat zich bevindt in een toezichtgebied met een straal van ten minste 10 km.

(2)

De in het beschermingsgebied toegepaste maatregelen moeten een verbod omvatten op de verplaatsing van pluimvee en broedeieren uit het bedrijf waar zij zich bevinden, tenzij de bevoegde autoriteit het vervoer onder bepaalde voorwaarden heeft toegestaan.

(3)

Met name kan de bevoegde autoriteit het vervoer van eendagskuikens en legrijpe kippen alleen toestaan naar een bedrijf binnen het toezichtgebied waar zich geen ander pluimvee bevindt. De lidstaten waarin het vervoer van die kuikens en kippen naar een bedrijf binnen het toezichtgebied niet mogelijk is, mogen echter overeenkomstig de in Richtlijn 92/66/EEG vastgestelde procedure het vervoer van de kuikens en kippen naar een bedrijf buiten het toezichtgebied toestaan.

(4)

Op 3 januari 2011 heeft Frankrijk een uitbraak van de ziekte van Newcastle in een bedrijf voor vleesduiven in de gemeente Langoat in het departement Côtes d’Armor bevestigd. Op 30 december 2010 zijn rond dat bedrijf reeds een beschermings- en een toezichtgebied ingesteld.

(5)

Op 4 januari 2011 heeft Frankrijk de Commissie in kennis gesteld van de bevestiging van de uitbraak en de genomen bestrijdingsmaatregelen, waaronder het verbod op de verplaatsing en het vervoer van pluimvee buiten de ingestelde beschermings- en toezichtgebieden, als bedoeld in Richtlijn 92/66/EEG.

(6)

Het door Frankrijk ingestelde beschermingsgebied omvat bedrijven met een aanzienlijke output van eendagskuikens en legrijpe kippen en de in het toezichtgebied gelegen bedrijven hebben geen voldoende capaciteit om die output te ontvangen. Frankrijk heeft daarom de Commissie meegedeeld dat het vervoer van eendagskuikens of legrijpe kippen naar een in het toezichtgebied gelegen bedrijf niet mogelijk is.

(7)

Bijgevolg heeft Frankrijk gevraagd om de toestemming om die kuikens en kippen te vervoeren naar bedrijven buiten het toezichtgebied. De eendagskuikens en legrijpe kippen afkomstig uit de in het beschermingsgebied gelegen bedrijven zullen in Frankrijk blijven.

(8)

Daarom moet de gevraagde toestemming worden verleend, op voorwaarde dat Frankrijk overeenkomstig Richtlijn 92/66/EEG stringente bestrijdings- en voorzorgmaatregelen neemt, die garanderen dat er geen risico van verspreiding van de ziekte van Newcastle bestaat.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Frankrijk mag het vervoer van eendagskuikens en legrijpe kippen afkomstig uit bedrijven die zijn gelegen in het op 30 december 2010 ingestelde beschermingsgebied rond een bedrijf voor vleesduiven in de gemeente Langoat in het departement Côtes d’Armor naar andere op zijn grondgebied gelegen pluimveebedrijven onder de volgende voorwaarden toestaan:

a)

de verzending van de eendagskuikens of legrijpe kippen moet ten minste 24 uur van tevoren door de voor het bedrijf van herkomst verantwoordelijke autoriteit worden gemeld aan de bevoegde autoriteit van het bedrijf van bestemming;

b)

de voertuigen die de eendagskuikens of legrijpe kippen vervoeren moeten door de bevoegde autoriteit vóór het vertrek worden verzegeld;

c)

bij de verzegeling van de voertuigen, als bedoeld in punt b), moet de bevoegde autoriteit het registratienummer van het voertuig en het aantal vervoerde eendagskuikens of legrijpe kippen registreren;

d)

bij aankomst in het bedrijf van bestemming moet de bevoegde autoriteit:

i)

het zegel van het voertuig controleren en verwijderen,

ii)

aanwezig zijn bij het uitladen van de eendagskuikens of de legrijpe kippen,

iii)

het registratienummer van het voertuig en het aantal vervoerde eendagskuikens of legrijpe kippen registreren;

e)

elk voertuig dat eendagskuikens of legrijpe kippen vervoert, wordt onmiddellijk na het uitladen onder officiële controle en overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit gereinigd en ontsmet;

f)

het bedrijf van bestemming moet gedurende ten minste 21 dagen onder officiële controle worden geplaatst.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2011.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 260 van 5.9.1992, blz. 1.


19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/46


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 18 februari 2011

houdende wijziging van Beschikking 2008/620/EG tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma met betrekking tot de kabeljauwbestanden in het Kattegat, de Noordzee, het Skagerrak, het oostelijke deel van het Kanaal, de wateren ten westen van Schotland en de Ierse Zee

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 899)

(2011/112/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (1), en met name artikel 95,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2008/620/EG van de Commissie (2) is een voor drie jaar geldend specifiek controle- en inspectieprogramma vastgesteld ter waarborging van de geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de maatregelen die zijn vastgesteld voor het herstel van de kabeljauwbestanden in het Kattegat, de Noordzee, het Skagerrak, het oostelijke deel van het Kanaal, de wateren ten westen van Schotland en de Ierse Zee.

(2)

Het specifieke controle- en inspectieprogramma is noodzakelijk voor het organiseren van de operationele samenwerking tussen de betrokken lidstaten en om het Communautair Bureau voor Visserijcontrole de gelegenheid te geven de gezamenlijke inzetplannen te organiseren overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad (3).

(3)

Om de verdere geharmoniseerde uitvoering te garanderen van de maatregelen die voor het herstel van de kabeljauwbestanden zijn vastgesteld, moet de looptijd van het specifieke controle- en inspectieprogramma met één jaar worden verlengd.

(4)

Beschikking 2008/620/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 2 van Beschikking 2008/620/EG wordt het inleidende zinsdeel vervangen door:

„Het in artikel 1 bedoelde specifieke controle- en inspectieprogramma is gedurende vier jaar van toepassing en heeft betrekking op:”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2011.

Voor de Commissie

Maria DAMANAKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 198 van 26.7.2008, blz. 66.

(3)  PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1.


19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/47


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 18 februari 2011

inzake de goedkeuring van de rekeningen van een betaalorgaan in Italië betreffende de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2006

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 911)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(2011/113/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), en met name artikel 7, lid 3,

Gezien Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2), en met name artikel 30 en artikel 32, lid 8,

Na raadpleging van het Comité voor de landbouwfondsen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2007/327/EG (3), Beschikking 2008/394/EG (4) en Besluit 2010/61/EU (5) van de Commissie zijn voor het begrotingsjaar 2006 de rekeningen van alle betaalorganen goedgekeurd, behalve die van het Italiaanse betaalorgaan „ARBEA”.

(2)

Nadat nieuwe gegevens zijn verstrekt en aanvullende controles zijn verricht, kan de Commissie nu een besluit nemen over de volledigheid, de juistheid en de waarheidsgetrouwheid van de rekeningen die zijn ingediend door het Italiaanse betaalorgaan „ARBEA”.

(3)

In artikel 7, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1663/95 van de Commissie van 7 juli 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad aangaande de procedure inzake de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL, afdeling Garantie (6), is bepaald dat de bedragen die overeenkomstig de in de eerste alinea van dat artikel bedoelde beschikking tot goedkeuring van de rekeningen moeten worden ingevorderd bij of betaald aan elke lidstaat, worden vastgesteld door de voorschotten die tijdens het desbetreffende begrotingsjaar, in dit geval 2006, zijn betaald, af te trekken van de overeenkomstig de eerste alinea voor datzelfde jaar erkende uitgaven. Deze bedragen worden afgetrokken van of opgeteld bij de voorschotten op de uitgaven van de tweede maand na de maand waarin de beschikking tot goedkeuring van rekeningen is gegeven.

(4)

Krachtens artikel 32, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 worden de financiële gevolgen van de niet-invordering van in verband met onregelmatigheden verschuldigde bedragen voor 50 % door de betrokken lidstaat en voor 50 % door de EU-begroting gedragen als de invordering niet heeft plaatsgevonden binnen vier jaar na de datum van het eerste administratieve of gerechtelijke proces-verbaal, of binnen acht jaar na die datum als over de terugvordering een zaak is aangespannen bij een nationale rechtbank. In artikel 32, lid 3, van die verordening is bepaald dat de lidstaten de Commissie bij de indiening van de jaarrekeningen een samenvattend overzicht van de in verband met onregelmatigheden ingeleide terugvorderingsprocedures moeten bezorgen. De bepalingen over de manier waarop de lidstaten de terug te vorderen bedragen moeten rapporteren, zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 885/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot de erkenning van de betaalorganen en andere instanties en de goedkeuring van de rekeningen inzake het ELGF en het ELFPO (7). In bijlage III bij die verordening zijn de modellen opgenomen voor de tabellen 1 en 2 die de lidstaten in 2007 moesten indienen. Op basis van de door de lidstaten ingevulde tabellen moet de Commissie een besluit vaststellen over de financiële gevolgen van het na respectievelijk vier of acht jaar nog steeds achterwege blijven van invordering van in verband met onregelmatigheden verschuldigde bedragen. Een dergelijk besluit staat latere conformiteitsbesluiten op grond van artikel 32, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 niet in de weg.

(5)

Overeenkomstig artikel 32, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 kunnen de lidstaten besluiten de terugvordering niet voort te zetten. Een dergelijk besluit kan alleen worden genomen indien het totaal van de reeds gemaakte en de nog te verwachten terugvorderingskosten hoger is dan het terug te vorderen bedrag of indien de invordering onmogelijk blijkt als gevolg van de overeenkomstig het nationale recht geconstateerde en erkende insolventie van de debiteur of van de personen die juridisch aansprakelijk zijn voor de onregelmatigheid. Als dat besluit is genomen binnen vier jaar na de datum van het eerste administratieve of gerechtelijke proces-verbaal, of binnen acht jaar na die datum indien over de terugvordering een zaak is aangespannen bij een nationale rechtbank, worden de financiële gevolgen van de niet-invordering voor 100 % door de EU-begroting gedragen. De bedragen waarvoor de lidstaten hebben besloten de terugvordering niet voort te zetten, en de redenen voor dat besluit moeten worden vermeld in het in artikel 32, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde samenvattende overzicht. Die bedragen worden niet ten laste van de betrokken lidstaten gebracht en worden bijgevolg gedragen door de EU-begroting. Het desbetreffende besluit staat latere conformiteitsbesluiten op grond van artikel 32, lid 8, van de genoemde verordening niet in de weg.

(6)

Bij de goedkeuring van de rekeningen van de betrokken betaalorganen moet de Commissie rekening houden met de bedragen die op grond van Beschikking 2007/327/EG, Beschikking 2008/394/EG en Besluit 2010/61/EU reeds zijn ingehouden op de betalingen aan de betrokken lidstaten.

(7)

Overeenkomstig artikel 7, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1258/1999 en artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1663/95 staat dit besluit niet in de weg aan latere besluiten van de Commissie waarbij uitgaven die niet overeenkomstig de EU-voorschriften blijken te zijn gedaan, alsnog aan financiering door de Europese Unie worden onttrokken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De rekeningen van het Italiaanse betaalorgaan „ARBEA” betreffende de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2006 worden goedgekeurd.

De bedragen die op grond van dit besluit bij de betrokken lidstaten moeten worden ingevorderd of aan hen moeten worden betaald, met inbegrip van de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 32, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1290/2005, worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Het onderhavige besluit is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2011.

Voor de Commissie

Dacian CIOLOŞ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

(2)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(3)  PB L 122 van 11.5.2007, blz. 51.

(4)  PB L 139 van 29.5.2008, blz. 22.

(5)  PB L 34 van 5.2.2010, blz. 33.

(6)  PB L 158 van 8.7.1995, blz. 6.

(7)  PB L 171 van 23.6.2006, blz. 90.


BIJLAGE

GOEDKEURING VAN DE REKENINGEN VAN DE BETAALORGANEN

BEGROTINGSJAAR 2006

Bij de lidstaat in te vorderen of aan de lidstaat te betalen bedrag

NB: Nomenclatuur 2011: 05 07 01 06, 05 02 16 02, 6701, 6702, 6803

LS

 

2006 - Uitgaven/bestemmingsontvangsten van de betaalorganen waarvan de rekeningen zijn

Totaal a + b

Verlagingen en schorsingen voor het hele begrotingsjaar (1)

Verlagingen overeenkomstig art. 32 van Verord. (EG) nr. 1290/2005

Totaal incl. verlagingen en schorsingen

Voor het begrotingsjaar aan de lidstaat verrichte betalingen

Bij de lidstaat in te vorderen (–) of aan de lidstaat (2)te betalen (+) bedrag

Op grond van Beschikking 2007/327/EG bij de lidstaat ingevorderd (–) of aan de lidstaat betaald (+) bedrag

Op grond van Beschikking 2008/394/EG bij de lidstaat ingevorderd (–) of aan de lidstaat betaald (+) bedrag

Op grond van Besluit 2010/61/EU bij de lidstaat ingevorderd (–) of aan de lidstaat betaald (+) bedrag

Bij de lidstaat in te vorderen (–) of aan de lidstaat te betalen (+) bedrag

goedgekeurd

afgesplitst

= in de jaarlijkse declaratie opgenomen uitgaven/bestemmingsontvangsten

= totaal van de in de maandelijkse declara-ties opgenomen uit-gaven/bestemmings-ontvangsten

 

 

a

b

c = a + b

d

e

f = c + d + e

g

h = f – g

i

i'

i''

j = h – i – i' – i''

IT

EUR

5 471 096 343,07

0,00

5 471 096 343,07

50 445 262,13

– 124 588 830,86

5 296 062 250,08

5 460 957 034,26

– 164 894 784,18

–24 758 663,41

– 140 136 120,77

0,00

0,00


LS

 

Uitgaven (3)

Bestemmingsontvangsten (3)

Suikerfonds

Artikel 32 (= e)

Totaal (= j)

Uitgaven (4)

Bestemmingsontvangsten (4)

05 07 01 06

6701

05 02 16 02

6803

6702

k

l

m

n

o

p = k+l+m+n+o

IT

EUR

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00

0,00


(1)  De verlagingen en schorsingen omvatten die welke in het kader van de regeling voor de betalingen zijn verricht, en voorts met name de correcties wegens de in de maanden augustus, september en oktober 2006 geconstateerde overschrijdingen van de betalingstermijn.

(2)  Het bedrag waarvan is uitgegaan bij de berekening van het bij de lidstaat in te vorderen of aan de lidstaat te betalen bedrag, is het totaal van de jaarlijkse declaratie voor de goedgekeurde uitgaven (kolom a) respectievelijk het totaal van de maandelijkse declaraties voor de afgesplitste uitgaven (kolom b).

(3)  Een eventuele aanpassing van de bestemmingsontvangsten in het voordeel van de lidstaat moet worden gedeclareerd ten laste van post 05 07 01 06.

(4)  Een eventuele aanpassing van de bestemmingsontvangsten voor het Suikerfonds in het voordeel van de lidstaat moet worden gedeclareerd ten laste van post 05 02 16 02.

NB: Nomenclatuur 2011: 05 07 01 06, 05 02 16 02, 6701, 6702, 6803


19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/50


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 18 februari 2011

houdende wijziging van Beschikking 2008/589/EG tot vaststelling van een specifiek controle- en inspectieprogramma in verband met het herstel van de kabeljauwbestanden in de Oostzee

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 938)

(2011/114/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (1), en met name artikel 95,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2008/589/EG van de Commissie (2) is een voor drie jaar geldend specifiek controle- en inspectieprogramma vastgesteld om ervoor te zorgen dat het bij Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (3) vastgestelde meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, geharmoniseerd ten uitvoer wordt gelegd.

(2)

Het specifieke controle- en inspectieprogramma is noodzakelijk voor het organiseren van de operationele samenwerking tussen de betrokken lidstaten en om het Communautair Bureau voor visserijcontrole de gelegenheid te geven de gezamenlijke inzetplannen te organiseren overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad (4).

(3)

Om de verdere geharmoniseerde uitvoering te garanderen van het bij Verordening (EG) nr. 1098/2007 vastgestelde meerjarenplan, moet de looptijd van het specifieke controle- en inspectieprogramma met één jaar worden verlengd.

(4)

Beschikking 2008/589/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2, lid 2, van Beschikking 2008/589/EG wordt vervangen door:

„2.   Het specifieke controle- en inspectieprogramma is gedurende vier jaar van toepassing.”

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2011.

Voor de Commissie

Maria DAMANAKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 190 van 18.7.2008, blz. 11.

(3)  PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1.

(4)  PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1.


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/51


BESLUIT Nr. 1/2010 VAN HET COMITÉ DAT IS INGESTELD BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN DE ZWITSERSE BONDSSTAAT INZAKE WEDERZIJDSE ERKENNING VAN DE OVEREENSTEMMINGSBEOORDELING

van 18 oktober 2010

betreffende de wijziging van hoofdstuk 12 over motorvoertuigen in bijlage 1 en de opneming in bijlage 1 van een nieuw hoofdstuk 18 over biociden

(2011/115/EU)

HET COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling („de overeenkomst”), en met name artikel 10, lid 4, artikel 10, lid 5, en artikel 18, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie heeft een nieuwe kaderrichtlijn inzake de typegoedkeuring van motorvoertuigen (1) vastgesteld en Zwitserland heeft zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen gewijzigd, die krachtens artikel 1, lid 2, van de overeenkomst gelijkwaardig worden geacht met de hierboven vermelde wetgeving van de Europese Unie.

(2)

Hoofdstuk 12, Motorvoertuigen, van bijlage 1 moet worden gewijzigd om deze ontwikkelingen weer te geven.

(3)

In artikel 10, lid 5, van de overeenkomst wordt bepaald dat het comité op voorstel van een Partij de bijlagen bij de overeenkomst kan wijzigen,

BESLUIT:

1.

Hoofdstuk 12, Motorvoertuigen, van bijlage 1 bij de overeenkomst wordt gewijzigd overeenkomstig de bepalingen in aanhangsel A van dit besluit.

2.

Bijlage 1, Productsectoren, bij de overeenkomst wordt gewijzigd teneinde er een nieuw hoofdstuk 18 over biociden in op te nemen overeenkomstig de bepalingen van aanhangsel B van dit besluit.

3.

Dit besluit, opgemaakt in tweevoud, wordt ondertekend door vertegenwoordigers van het comité die gemachtigd zijn namens de partijen op te treden. Het besluit treedt in werking op de datum waarop de laatste handtekening wordt gezet.

Ondertekend te Bern, 18 oktober 2010.

Namens de Zwitserse Bondsstaat

Heinz HERTIG

Ondertekend te Brussel, 12 oktober 2010.

Namens de Europese Unie

Fernando PERREAU DE PINNINCK


(1)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).


AANHANGSEL A

In bijlage 1, Productiesectoren, hoofdstuk 12, Motorvoertuigen, wordt de tekst geschrapt en vervangen door:

„HOOFDSTUK 12

MOTORVOERTUIGEN

AFDELING I

Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen

Bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2

Europese Unie:

1.

Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 (PB L 200 van 31.7.2009, blz. 1), en rekening houdend met de in bijlage IV bij Richtlijn 2007/46/EG vermelde rechtshandelingen, als gewijzigd tot en met 14 oktober 2009, en de wijzingen in vorenbedoelde bijlage respectievelijk de daarin vermelde rechtshandelingen, aanvaard overeenkomstig de procedure beschreven in afdeling V, lid 1 (hierna tezamen Kaderrichtlijn 2007/46/EG genoemd)

Zwitserland

100.

Beschikking van 19 juni 1995 betreffende technische voorschriften voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (RO 1995 4145), als gewijzigd tot en met 14 oktober 2009 (RO 2009 5705) en rekening houdend met de wijzigingen, aanvaard overeenkomstig de in afdeling V, lid 1, beschreven procedure

101.

Beschikking van 19 juni 1995 betreffende de typegoedkeuring van wegvoertuigen (RO 1995 3997), als gewijzigd tot en met 14 oktober 2009 (RO 2009 5805) en rekening houdend met de wijzigingen, aanvaard overeenkomstig de in afdeling V, lid 1, beschreven procedure

AFDELING II

Overeenstemmingsbeoordelingsorganen

Het bij artikel 10 van deze overeenkomst ingestelde comité stelt volgens de in artikel 11 van deze overeenkomst beschreven procedure een lijst van de overeenstemmingsbeoordelingsorganen op en werkt deze lijst bij.

AFDELING III

Aanwijzende autoriteiten

Het bij artikel 10 van deze overeenkomst ingestelde comité stelt een lijst op van de door de Partijen meegedeelde aanwijzende autoriteiten en werkt deze lijst bij.

AFDELING IV

Bijzondere regels voor de aanwijzing van overeenstemmingsbeoordelingsorganen

Bij de aanwijzing van overeenstemmingsbeoordelingsorganen passen de aanwijzende autoriteiten hun in afdeling I vermelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe.

AFDELING V

Aanvullende bepalingen

De bepalingen van deze afdeling zijn uitsluitend van toepassing op de betrekkingen tussen Zwitserland en de Europese Unie.

1.   Wijzigingen in bijlage IV respectievelijk in de in bijlage IV bij Richtlijn 2007/46/EG vermelde rechtshandelingen

De wetgeving die na 14 oktober 2009 in de Europese Unie is vastgesteld en in bijlage IV bij Richtlijn 2007/46/EG is opgenomen, wordt na voltooiing van de volgende procedure geacht deel uit te maken van de bepalingen waarop artikel 1, lid 2, van deze overeenkomst betrekking heeft:

a)

Onverminderd artikel 12, lid 2, van deze overeenkomst stelt de Europese Unie Zwitserland in kennis van de wijzigingen in bijlage IV bij Richtlijn 2007/46/EG respectievelijk de daarin vermelde rechtshandelingen onmiddellijk na de bekendmaking daarvan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

b)

Zwitserland stelt de Europese Unie in kennis van de aanvaarding van de nieuwe bepalingen en de vaststelling van de overeenkomstige Zwitserse wetgeving voordat deze wijzigingen in de Europese Unie van toepassing zijn.

c)

De wijzigingen in de wetgevende bepalingen worden geacht in afdeling I te zijn opgenomen op de datum van de kennisgeving door Zwitserland.

Het gezamenlijk comité zal regelmatig nota nemen van vorenbedoelde wijzigingen. De invoering van deze wijzigingen wordt publiekelijk bekendgemaakt.

2.   Uitwisseling van informatie

De bevoegde typegoedkeuringsinstanties in Zwitserland en de lidstaten wisselen met name de informatie uit, bedoeld in artikel 8, leden 5 tot en met 8, van Kaderrichtlijn 2007/46/EG.

Wanneer Zwitserland of een lidstaat weigert een typegoedkeuring te verlenen overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Kaderrichtlijn 2007/46/EG, wordt naar de andere lidstaten, Zwitserland en de Commissie onmiddellijk een uitvoerig dossier gestuurd waarin de redenen voor het besluit worden opgegeven en de bevindingen met bewijsmateriaal worden gestaafd.

3.   Erkenning van de typegoedkeuring van voertuigen

Zwitserland erkent eveneens typegoedkeuringen van voertuigen die vóór de inwerkingtreding van deze overeenkomst krachtens Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 (PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/37/EG van de Commissie van 21 juni 2007 (PB L 161 van 22.6.2007, blz. 60), zijn verleend door de bevoegde typegoedkeuringsinstanties, voor zover die goedkeuring nog steeds geldig is in de Europese Unie.

De Europese Unie erkent Zwitserse typegoedkeuringen wanneer de Zwitserse voorschriften gelijkwaardig worden geacht met die van Kaderrichtlijn 2007/46/EG.

De erkenning van door Zwitserland verleende typegoedkeuringen wordt opgeschort indien Zwitserland nalaat zijn wetgeving aan te passen aan de geldende wetgeving van de Europese Unie in verband met typegoedkeuring.

4.   Vrijwaringsclausules

1.   Voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die aan de van toepassing zijnde wetgeving voldoen

1.

Indien een lidstaat of Zwitserland van oordeel is dat nieuwe voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden, ook al voldoen zij aan de toepasselijke voorschriften of zijn zij naar behoren gemerkt, een ernstig gevaar betekenen voor de verkeersveiligheid, dan wel het milieu of de volksgezondheid ernstig schaden, mag dat land gedurende een periode van maximaal zes maanden weigeren deze voertuigen te registreren of de verkoop of het in het verkeer brengen van deze voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden op zijn grondgebied toe te staan.

In dat geval stelt het betrokken land (lidstaat of Zwitserland) de fabrikant, de overige lidstaten, Zwitserland en de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis, met opgave van de redenen waarop zijn besluit is gebaseerd.

2.

De Commissie en Zwitserland raadplegen zo spoedig mogelijk de betrokken partijen en met name hun respectieve goedkeuringsinstanties die de typegoedkeuring hebben verleend. Het comité wordt op de hoogte gehouden en pleegt zo nodig passend overleg om tot een vergelijk te komen.

2.   Voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die niet conform zijn met het goedgekeurde type

1.

Indien een land (lidstaat of Zwitserland) dat een typegoedkeuring heeft verleend, van oordeel is dat nieuwe voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die van een certificaat van overeenstemming of een goedkeuringsmerk zijn voorzien, niet in overeenstemming zijn met het door hem goedgekeurde type, neemt het de nodige maatregelen, die waar nodig kunnen gaan tot intrekking van de typegoedkeuring, om de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden in productie in overeenstemming te brengen met het goedgekeurde type. De goedkeuringsinstantie van die lidstaat of Zwitserland stelt de goedkeuringsinstanties van de overige lidstaten en/of Zwitserland in kennis van de genomen maatregelen.

2.

Met het oog op de toepassing van lid 1 worden afwijkingen van de gegevens op het typegoedkeuringscertificaat of in het informatiepakket beschouwd als niet-overeenstemming met het goedgekeurde type.

Een voertuig wordt niet geacht af te wijken van het goedgekeurde type, indien door de relevante regelgevingen toleranties zijn toegestaan en deze toleranties in acht zijn genomen.

3.

Indien een land (lidstaat of Zwitserland) aantoont dat nieuwe voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden die van een certificaat van overeenstemming of een goedkeuringsmerk zijn voorzien, niet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type, kan het het land (lidstaat of Zwitserland) dat de typegoedkeuring heeft verleend, verzoeken te verifiëren of de voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden in productie nog in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type. De betrokken lidstaat of Zwitserland voert bij ontvangst van een dergelijk verzoek deze verificatie zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen zes maanden na de datum van het verzoek uit.

4.

De goedkeuringsinstantie verzoekt het land (lidstaat of Zwitserland) dat de typegoedkeuring aan het systeem, het onderdeel, de technische eenheid of het incomplete voertuig heeft verleend, in de volgende gevallen de nodige maatregelen te nemen om de voertuigen in productie opnieuw in overeenstemming te brengen met het goedgekeurde type:

a)

in geval van een typegoedkeuring van een voertuig, indien de niet-overeenstemming van een voertuig uitsluitend aan de niet-overeenstemming van een systeem, onderdeel of technische eenheid kan worden toegeschreven;

b)

in geval van een meerfasentypegoedkeuring, indien de niet-overeenstemming van een voltooid voertuig uitsluitend aan de niet-overeenstemming van een systeem, onderdeel of technische eenheid dat of die deel uitmaakt van het incomplete voertuig, of aan de niet-overeenstemming van het incomplete voertuig zelf kan worden toegeschreven.

Bij ontvangst van een dergelijk verzoek neemt de betrokken lidstaat of Zwitserland de vereiste maatregelen, zo nodig in samenwerking met de lidstaat die het verzoek heeft gedaan of met Zwitserland, zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen zes maanden na de datum van het verzoek. Wanneer een niet-overeenstemming wordt vastgesteld, neemt de goedkeuringsinstantie van het land (lidstaat of Zwitserland) dat de typegoedkeuring van het systeem, onderdeel of technische eenheid dan wel de goedkeuring van het niet-complete voertuig heeft verleend, de in lid 1 vermelde maatregelen.

5.

De goedkeuringsinstanties stellen elkaar binnen 20 werkdagen in kennis van de intrekking van een typegoedkeuring en van de redenen daarvoor.

6.

Wanneer het land (lidstaat of Zwitserland) dat de typegoedkeuring heeft verleend, de ter kennis gebrachte niet-overeenstemming betwist, trachten de betrokken lidstaten en Zwitserland tot een vergelijk te komen. Het comité wordt op de hoogte gehouden en pleegt zo nodig passend overleg om tot een vergelijk te komen.”.


AANHANGSEL B

In bijlage 1, Productiesectoren, wordt het volgende hoofdstuk 18 over biociden ingevoegd:

„HOOFDSTUK 18

BIOCIDEN

TOEPASSINGSGEBIED EN BETROKKEN PRODUCTEN

De bepalingen van dit sectorale hoofdstuk zijn van toepassing op biociden, als gedefinieerd in Richtlijn 98/8/EG, met uitzondering van:

biociden die geheel of gedeeltelijk bestaan uit genetisch gemodificeerde of pathogene micro-organismen, en

aviciden, pisciciden en biociden voor de bestrijding van andere gewervelde dieren.

De richtlijnen van de Commissie tot opneming van werkzame stoffen in de bijlagen I, IA of IB maken deel uit van dit hoofdstuk.

Zwitserland is vrij om de toegang tot zijn markt te beperken overeenkomstig de voorschriften van zijn bij de inwerkingtreding van dit hoofdstuk geldende nationale wetgeving met betrekking tot:

biociden die octylfenol of de ethoxylaten daarvan bevatten, en

aerosols die in de lucht stabiele stoffen bevatten.

De partijen zullen de situatie in 2013 gezamenlijk opnieuw bekijken.

AFDELING I

Wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen

Bepalingen bedoeld in artikel 1, lid 2

Europese Unie:

1.

Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2009/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 (PB L 262 van 6.10.2009, blz. 40, hierna Richtlijn 98/8/EG genoemd)

2.

Verordening (EG) nr. 1896/2000 van de Commissie van 7 september 2000 inzake de eerste fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende biociden bedoelde programma (PB L 228 van 8.9.2000, blz. 6)

3.

Verordening (EG) nr. 1687/2002 van de Commissie van 25 september 2002 inzake een bijkomende periode voor de kennisgeving van bepaalde werkzame stoffen die al op de markt zijn om als biocide te worden gebruikt, zoals bepaald in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1896/2000 (PB L 258 van 26.9.2002, blz. 15)

4.

Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3)

Zwitserland

100.

Federale wet van 15 december 2000 inzake bescherming tegen gevaarlijke stoffen en preparaten (RO 2004 4763), laatstelijk gewijzigd op 17 juni 2005 (RO 2006 2197)

101.

Federale wet van 7 oktober 1983 inzake de bescherming van het milieu (RO 1984 1122), laatstelijk gewijzigd op 20 maart 2008 (RO 2008 3437)

102.

Beschikking van 18 mei 2005 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van biociden (beschikking inzake biociden) (RO 2005 2821), laatstelijk gewijzigd op 2 november 2009 (RO 2009 5401)

AFDELING II

Overeenstemmingsbeoordelingsorganen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „overeenstemmingsbeoordelingsorganen” verstaan de voor het in de handel brengen van biociden bevoegde instanties van de lidstaten van de Europese Unie en van Zwitserland.

De contactgegevens van de bevoegde instanties van de lidstaten en van Zwitserland zijn te vinden op de onderstaande websites:

Lidstaten

Biociden: „Bevoegde instanties en andere contactpunten” http://ec.europa.eu/environment/biocides/pdf/ca_contact.pdf

Zwitserland

Office fédéral de la santé publique, Organe de réception des notifications des produits chimiques www.bag.admin.ch/biocide

AFDELING III

Aanvullende bepalingen

Voor de uitvoering van de punten 2 tot en met 5 van deze afdeling wordt elke verwijzing naar Richtlijn 98/8/EG, wat Zwitserland betreft, geacht ook te verwijzen naar de overeenkomstige Zwitserse bepalingen.

1.   Opname van werkzame stoffen in bijlage I, IA of IB

Artikel 11 van Richtlijn 98/8/EG is van toepassing tussen de partijen met de volgende aanpassingen:

De opneming of de latere wijzigingen in de opneming van een werkzame stof in bijlage I, IA of IB worden ook in overweging genomen wanneer een aanvrager aan de bevoegde autoriteit van Zwitserland het vereiste dossier heeft doen toekomen en wanneer de ontvangende bevoegde autoriteit de vereiste evaluatie aan de Commissie heeft toegezonden.

2.   Wederzijdse erkenning van toelatingen tussen de lidstaten en Zwitserland

1.

Onverminderd het bepaalde in artikel 12 van Richtlijn 98/8/EG wordt een biocide dat reeds in een lidstaat of in Zwitserland is toegelaten of geregistreerd binnen 120 dagen, respectievelijk 60 dagen, na ontvangst van een aanvraag door een andere lidstaat of door Zwitserland in die lidstaat of Zwitserland toegelaten of geregistreerd, indien de werkzame stof van het biocide in bijlage I of IA van Richtlijn 98/8/EG is opgenomen en voldoet aan de eisen daarvan. Voor de wederzijdse erkenning van toelatingen dient de aanvraag een samenvatting van het in artikel 8, lid 2, onder a), en bijlage IIB, deel X, van Richtlijn 98/8/EG bedoelde dossier, alsmede een gewaarmerkt afschrift van de eerste toelating te bevatten. Voor de wederzijdse erkenning van de registratie van biociden met een gering risico dient de aanvraag de in artikel 8, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG verlangde gegevens te bevatten, behalve de gegevens over de doeltreffendheid, waarvoor een samenvatting voldoende is.

Aan de toelating kunnen voorschriften worden verbonden die voortvloeien uit de toepassing van andere maatregelen overeenkomstig het recht van de Partijen met betrekking tot de voorwaarden voor de distributie en het gebruik van biociden, die bedoeld zijn om de gezondheid van de betrokken distributeurs, gebruikers en werknemers te beschermen.

Deze wederzijdse erkenningsprocedure doet geen afbreuk aan de maatregelen die door de lidstaten en door Zwitserland overeenkomstig het recht van de partijen worden genomen om de gezondheid van de werknemers te beschermen.

2.

Indien een lidstaat of Zwitserland overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG vaststelt dat:

a)

de doelsoort niet in schadelijke hoeveelheden voorkomt,

b)

bij het doelorganisme onaanvaardbare tolerantie voor of resistentie tegen het biocide is aangetoond, of

c)

de relevante toepassingsomstandigheden, zoals het klimaat of de voortplantingsperiode van de doelsoort, in belangrijke mate afwijken van die in de lidstaat waar het biocide voor het eerst werd toegelaten of in Zwitserland, en een ongewijzigde toelating derhalve onaanvaardbare risico's voor de mens of het milieu kan inhouden,

kan de lidstaat of Zwitserland verlangen dat bepaalde in artikel 20, lid 3, onder e), f), h), j) en l), van Richtlijn 98/8/EG bedoelde voorschriften aan de afwijkende omstandigheden worden aangepast, zodat aan de in artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG bedoelde voorwaarden voor het verlenen van een toelating wordt voldaan.

3.

Wanneer een land (lidstaat of Zwitserland) van mening is dat een biocide met een gering risico dat door een andere lidstaat of door Zwitserland is geregistreerd, niet beantwoordt aan de definitie van artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 98/8/EG, kan het de registratie van het biocide met een gering risico voorlopig weigeren en stelt het de bevoegde autoriteit die belast is met de verificatie van het dossier onmiddellijk in kennis van zijn bezwaren.

Indien de betrokken autoriteiten binnen een termijn van ten hoogste 90 dagen geen overeenstemming bereiken, wordt de zaak voorgelegd aan de Commissie met het oog op een besluit volgens de procedure van lid 4.

4.

Onverminderd het bepaalde in de leden 2 en 3 stelt een land (lidstaat of Zwitserland) dat van mening is dat een door een andere lidstaat of Zwitserland toegelaten biocide niet aan de in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG gestelde voorwaarden kan voldoen en dientengevolge voorstelt om de toelating of registratie te weigeren of de toelating onder bepaalde voorwaarden te beperken, de Commissie, de andere lidstaten, Zwitserland en de aanvrager daarvan in kennis en zendt hij hun een toelichting met de naam en de specificaties van het biocide en de nadere redenen voor de voorgestelde weigering of beperking van de toelating.

De Commissie stelt overeenkomstig artikel 27 van Richtlijn 98/8/EG een voorstel voor een besluit hierover op volgens de procedure van artikel 28, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG.

5.

Indien de procedure van lid 4 leidt tot de bevestiging van een weigering van een tweede of volgende registratie door een lidstaat of door Zwitserland, houdt de lidstaat die het biocide met een gering risico voordien had geregistreerd of Zwitserland, wanneer zulks door het permanent comité wenselijk wordt geacht, rekening met die weigering en wordt de registratie herzien overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 98/8/EG.

Indien deze procedure de oorspronkelijke registratie bevestigt, registreert het land (lidstaat of Zwitserland) dat de procedure heeft ingeleid het betrokken biocide met een gering risico.

6.

In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten of Zwitserland de wederzijdse erkenning weigeren van toelatingen die zijn verleend voor producten die onder de soorten 15, 17 en 23 van bijlage V bij Richtlijn 98/8/EG vallen, op voorwaarde dat die beperking kan worden gerechtvaardigd en verenigbaar is met het doel van dit hoofdstuk.

De lidstaten en Zwitserland stellen elkaar en de Commissie in kennis van eventuele besluiten in dit verband en de redenen daarvoor.

3.   Markttoegang

De aanvrager vermeldt zijn naam of handelsnaam en adres op het etiket van biociden. Voor de uitvoering van artikel 8 van Richtlijn 98/8/EG is het voldoende dat de aanvrager van een toelating beschikt over een permanent kantoor in de Europese Unie of Zwitserland. De partijen komen overeen dat van toelatingen en andere besluiten met betrekking tot de toepassing van dit hoofdstuk door de bevoegde autoriteiten rechtstreeks kennisgeving kan worden gedaan aan de aanvrager op het grondgebied van de andere partij.

4.   Uitwisseling van informatie

Overeenkomstig artikel 9 van deze overeenkomst wisselen de partijen met name informatie uit als bedoeld in artikel 18 van Richtlijn 98/8/EG. Vertrouwelijke informatie wordt gedefinieerd en behandeld overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 98/8/EG.

5.   Vrijwaringsclausule

Indien een land (lidstaat of Zwitserland) gegronde redenen heeft om ervan uit te gaan dat een door hem overeenkomstig artikel 3 of 4 van Richtlijn 98/8/EG toegelaten, geregistreerd of toe te laten biocide een onaanvaardbaar risico oplevert voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, kan dat land het gebruik of de verkoop van dat product op zijn grondgebied tijdelijk beperken of verbieden. Het stelt de Commissie, de overige lidstaten en Zwitserland onverwijld van een dergelijke maatregel in kennis en omkleedt zijn besluit met redenen. Binnen 90 dagen wordt terzake een besluit genomen volgens de procedure van artikel 28, lid 3. Als Zwitserland het niet eens is met het besluit van de Commissie, wordt de zaak voorgelegd aan het gezamenlijk comité, dat zal besluiten over het nemen van een passende maatregel, waaronder het beleggen van een vergadering met deskundigen. Als binnen 90 dagen geen regeling wordt getroffen, kan elke partij de toepassing van het hoofdstuk inzake biociden geheel of gedeeltelijk opschorten.

Op deze vrijwaringsclausule mag slechts in uitzonderingsgevallen een beroep worden gedaan.

6.   Overgangsperiode

Artikel 16, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG is van toepassing tussen de partijen, met een overgangsperiode tot en met 14 mei 2014 voor Zwitserland.”.


VERKLARING VAN DE EUROPESE COMMISSIE

Om te zorgen voor de doeltreffende toepassing en uitvoering van het in bijlage 1 bij de Overeenkomst op te nemen hoofdstuk inzake biociden en voor zover Zwitserland het relevante acquis communautaire of gelijkwaardige maatregelen in het kader van het hoofdstuk inzake biociden heeft goedgekeurd, zal de Commissie overeenkomstig de Verklaring van de Raad over het bijwonen door Zwitserland van vergaderingen van comités en commissies (1) en artikel 100 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte Zwitserse deskundigen raadplegen in de voorbereidende fasen van de ontwerpmaatregelen die daarna moeten worden voorgelegd aan het comité dat bij artikel 28 van Richtlijn 98/8/EG is opgericht om de Commissie bij de uitoefening van haar uitvoerende bevoegdheden bij te staan.

Bovendien wijst de Commissie erop dat Zwitserse deskundigen worden uitgenodigd tot het bijwonen van de vergaderingen van de groep van deskundigen van de bevoegde autoriteiten voor biociden, die bijstand verleent aan de Commissie voor de geharmoniseerde uitvoering van Richtlijn 98/8/EG. De Commissie wijst er ook op dat de voorzitter van het krachtens artikel 28 van Richtlijn 98/8/EG opgerichte comité op verzoek van een lid of op eigen initiatief kan besluiten om Zwitserse deskundigen uit te nodigen voor gesprekken over bijzondere aangelegenheden, met name in de gevallen waarin de discussies over de toepassing van de artikelen 4 en 11 van Richtlijn 98/8/EG direct relevant zijn voor Zwitserland.


(1)  Verklaring over het bijwonen door Zwitserland van vergaderingen van comités en commissies (PB L 114 van 30.4.2002, blz. 429).


IV Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/59


BESCHIKKING VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 235/09/COL

van 20 mei 2009

betreffende de tijdelijke regeling inzake steun van geringe omvang

(Noorwegen)

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (1),

GELET OP de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2), en met name op de artikelen 61, 62 en 63 en Protocol nr. 26,

GELET OP de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (3), en met name op artikel 24,

GELET OP artikel 1, lid 3, van deel I en artikel 4, lid 3, van deel II van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst (4),

GELET OP de richtsnoeren van de Autoriteit voor de toepassing en uitlegging van de artikelen 61 en 62 van de EER-overeenkomst (5) en met name Deel VIII - Tijdelijke regels in verband met de financiële crisis - Tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatssteun en stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis (6), gewijzigd bij Besluit van de Autoriteit 190/09/COL van 22 april 2009 (7),

GELET OP Besluit van de Autoriteit nr. 195/04/COL van 14 juli 2004 betreffende de uitvoeringsbepalingen als bedoeld in artikel 27 van deel II van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst (8),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   FEITEN

1.   Procedure

Bij brief van 2 april 2009 (feit nr. 514308) hebben de Noorse autoriteiten, overeenkomstig artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol 3, aanmelding gedaan van de tijdelijke regeling inzake steun van geringe omvang.

2.   Beschrijving van de voorgenomen maatregelen

2.1.   Doelstelling van de steunmaatregel

De Noorse autoriteiten hebben aangegeven dat de impact van de financiële crisis op de reële economie voelbaar begint te worden. De aangemelde maatregel maakt deel uit van een breder pakket maatregelen (9) die erop zijn gericht een ernstige verstoring van de Noorse economie op te heffen. De aangemelde regeling voorziet in de mogelijkheid kleine steunbedragen toe te kennen aan ondernemingen die te maken krijgen met een plotseling tekort aan krediet, of zelfs de niet-beschikbaarheid daarvan, en aldus bij te dragen aan het opheffen van een ernstige verstoring van de Noorse economie.

De regeling is expliciet gebaseerd op artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst en berust op punt 4.2 „Beperkte steunbedragen die verenigbaar zijn” van de tijdelijke kaderregeling.

2.2.   De aard en vorm van de steun

De steun zal worden verleend in de vorm van transparante steun, in de zin van artikel 5 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (10), en daarbij gaat het met name om de vorm van rechtstreekse subsidies, terugvorderbare subsidies, rentesubsidies en gesubsidieerde overheidsleningen met een steunelement dat wordt berekend op basis van het referentiepercentage (11) van de Autoriteit dat van toepassing is op de datum waarop de steun wordt verleend, alsook overheidsgaranties.

De garantieregeling die door „Innovation Norway” wordt beheerd wordt normaal gesproken toegepast overeenkomstig de in bijlage XV bij de EER-overeenkomst genoemde wet inzake de-minimissteun (12). Dit betekent onder meer dat individuele steun die wordt verleend aan ondernemingen die geen ondernemingen in moeilijkheden zijn, geldt als transparante de-minimissteun wanneer het in het kader van een dergelijke regeling gegarandeerde gedeelte van de onderliggende lening niet meer dan 1,5 miljoen EUR per onderneming bedraagt (750 000 EUR in de vervoersector). Om het steunelement te berekenen van overheidsgaranties voor leningen die meer dan 1,5 miljard EUR bedragen, en in overeenstemming met de in de laatste zin van de voetnoot bij punt 4.3.2, onder (a), van de tijdelijke kaderregeling voorziene mogelijkheid, zullen de Noorse autoriteiten de in de bijlage bij de tijdelijke kaderregeling vastgelegde safe harbour-premies als benchmark gebruiken. Los van de vraag of de garanties ten behoeve van kmo's of van grote ondernemingen worden verstrekt, zal het jaarlijkse steunelement dat uit de garantie resulteert worden berekend als het verschil tussen de in de bijlage bij de gewijzigde tijdelijke kaderregeling vastgelegde safe harbour-premies en de door de Noorse autoriteiten toegepaste jaarlijkse premies.

2.3.   Nationale rechtsgrond voor de steunmaatregel

De rechtsgrond voor de regeling is St.prp.nr. 1 (2008-2009) voor het ministerie van Handel en Industrie en een brief van het ministerie aan Innovation Norway („Oppdragsbrev Innovasjon Norge”).

De regeling wordt van kracht zodra zij door de Autoriteit is goedgekeurd.

2.4.   Beheer van de regeling

De aangemelde regeling zal door Innovation Norway worden beheerd.

2.5.   Uitgetrokken middelen en looptijd

De Noorse autoriteiten hebben laten weten dat het in deze fase niet mogelijk is een jaarlijkse begroting voor de aangemelde maatregel vast te stellen, aangezien de algemene begroting voor Innovation Norway werd verhoogd zonder dat het voor de aangemelde regeling bestemde krediet precies is aangegeven.

Steun in het kader van deze regeling kan tot 31 december 2010 worden verleend.

2.6.   Geadresseerde

De regeling geldt voor kmo's en grote ondernemingen en bestrijkt het gehele grondgebied van Noorwegen.

De Noorse autoriteiten bevestigen dat geen steun in het kader van deze regeling zal worden verleend aan grote ondernemingen die op 1 juli 2008 ondernemingen in moeilijkheden waren in de zin van punt 2.1 van de richtsnoeren van de Autoriteit inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden, en evenmin aan kmo's die op die datum ondernemingen in moeilijkheden waren in de zin van artikel 1, lid 7, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

De regeling mag worden toegepast op ondernemingen die op 1 juli 2008 niet in moeilijkheden verkeerden, maar die nadien in moeilijkheden kwamen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis.

2.7.   Sectoriële werkingssfeer, uitsluiting van exportsteun en steun waarbij binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten worden bevoordeeld

De tijdelijke regeling inzake steun van geringe omvang geldt voor alle sectoren, met uitsluiting van de in punt 4.2.2, 38, onder g), van de tijdelijke regeling vastgelegde sectoren. Exportsteun en steun waarbij binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten worden bevoordeeld (punt 4.2.2, onder d), van de tijdelijke regeling) zijn van de regeling uitgesloten.

2.8.   Basiselementen van de regeling

De Noorse autoriteiten bevestigen dat de nieuwe regeling volledig zal voldoen aan de voorwaarden in punt 4.2.2 van de tijdelijke kaderregeling die op het verlenen van verenigbare steun van geringe omvang van toepassing is. Met name:

zal de steun niet meer dan 500 000 EUR per onderneming bedragen (voor aftrek van belastingen of andere heffingen). Wanneer steun in een andere vorm dan subsidies wordt verleend, is het steunbedrag het bruto-subsidie-equivalent van de steun;

dient Innovation Norway, alvorens de steun toe te kennen, een verklaring van de betrokken onderneming te ontvangen, in schriftelijke of elektronische vorm, inzake eventuele andere de-minimissteun en steun uit hoofde van deze maatregel die zij in het lopende belastingjaar heeft ontvangen. verifieert Innovation Norway dat het totale steunbedrag dat de onderneming in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 heeft ontvangen niet hoger is dan 500 000 EUR;

wordt de steun uiterlijk op 31 december 2010 verleend;

worden in het kader van de regeling exportsteun of steun waarbij binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten worden bevoordeeld, niet verleend;

worden, indien de steun in het kader van deze maatregel met andere verenigbare steun wordt gecumuleerd, de in de desbetreffende richtsnoeren of groepsvrijstellingsverordeningen vastgestelde maximale steunintensiteiten in acht genomen;

zal in het kader van deze regeling geen steun worden verleend aan grote ondernemingen die op 1 juli 2008 ondernemingen in moeilijkheden waren in de zin van punt 2.1 van de richtsnoeren van de Autoriteit inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden, en evenmin aan kmo's die op die datum ondernemingen in moeilijkheden waren in de zin van artikel 1, lid 7, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, die in de EER-overeenkomst is opgenomen.

2.9.   Toezicht en rapportage

De Noorse autoriteiten bevestigen dat de regels inzake toezicht en rapportage die in de tijdelijke kaderregeling zijn vastgelegd, in acht zullen worden genomen.

II.   BEOORDELING

1.   Het bestaan van staatssteun

Artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst luidt als volgt:

„1.   Behoudens de afwijkingen waarin deze Overeenkomst voorziet, zijn steunmaatregelen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap, de EVA-staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producten vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de werking van deze Overeenkomst voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloedt.”

Bij de aangemelde regeling zijn overheidsmiddelen betrokken aangezien zij uit de Noorse staatsbegroting wordt gefinancierd. De maatregel is selectief omdat deze alleen voor bepaalde ondernemingen is bestemd. Aangezien steunbedragen van beperkte omvang aan de begunstigden ter beschikking worden gesteld die zonder de maatregel niet beschikbaar zouden zijn, wordt door de maatregel een voordeel aan de begunstigden verleend. De maatregel heeft een ongunstige invloed op de handel tussen EER-staten aangezien de regeling niet beperkt is tot begunstigden die activiteiten hebben in sectoren waar geen handelsverkeer binnen de EER bestaat.

Gelet op het voorgaande is de Autoriteit tot de slotsom gekomen dat de regeling steun is in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst.

2.   Procedurele vereisten

Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol 3 „[wordt] de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte wordt gebracht, om haar in staat te stellen haar opmerkingen kenbaar te maken. […]. De betrokken staat mag de voorgenomen maatregelen niet uitvoeren alvorens deze procedure heeft geleid tot een definitieve beslissing”.

Door bij schrijven van 2 april 2009 aanmelding te doen van de tijdelijke regeling inzake steun van geringe omvang (feit nr. 514308), hebben de Noorse autoriteiten aan de aanmeldingsverplichting voldaan. Voorts hebben zij aangegeven dat zij de regeling niet zullen uitvoeren voordat deze door de Autoriteit is goedgekeurd, en voldoen zij aldus aan de opschortingsverplichting.

Daarom concludeert de Autoriteit dat de Noorse autoriteiten hun verplichtingen uit hoofde van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol 3 zijn nagekomen.

3.   Verenigbaarheid van de steun

De Autoriteit heeft de verenigbaarheid van de aangemelde maatregel met artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst in combinatie met de tijdelijke regeling beoordeeld.

Door de goedkeuring van de tijdelijke regeling erkende de Autoriteit (punt 4.1, (33)) het volgende: „Gezien de ernst van de huidige financiële crisis en de gevolgen ervan voor de gehele economie van de EVA-staten, is de Autoriteit van mening dat bepaalde soorten staatssteun - gedurende een beperkte periode - gerechtvaardigd zijn om deze moeilijkheden te overwinnen, en dat zij derhalve met de werking van de EER-overeenkomst verenigbaar kunnen worden verklaard op grond van artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-overeenkomst”.

De aangemelde maatregel beoogt bij te dragen aan het opheffen van een ernstige verstoring van de economie van een EVA-staat en is ontworpen om te voldoen aan de vereisten van de categorie aanvullende maatregelen („Beperkte steunbedragen die verenigbaar zijn”) die in punt 4.2.2 van de tijdelijke kaderregeling worden beschreven.

De Autoriteit is van oordeel dat de aangemelde maatregel aan alle voorwaarden van de tijdelijke kaderregeling voldoet, en meer bepaald:

is het maximum steunbedrag niet hoger dan 500 000 EUR per onderneming (overeenkomstig punt 4.2.2, onder (a) en (f) van de tijdelijke kaderregeling).

wordt de steun verleend in de vorm van een regeling (overeenkomstig punt 4.2.2, onder (b) van de tijdelijke kaderregeling).

wordt de steun verleend aan ondernemingen die op 1 juli 2008 niet in moeilijkheden verkeerden (13); de steun mag worden verleend aan ondernemingen die op die datum niet in moeilijkheden verkeerden doch vervolgens in moeilijkheden kwamen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis (overeenkomstig punt 4.2.2, onder (c) van de tijdelijke kaderregeling).

zijn exportsteun en steun waarbij binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten worden bevoordeeld (overeenkomstig punt 4.2.2, onder (d) van de tijdelijke kaderregeling) van de regeling uitgesloten.

mag tot 31 december 2010 steun worden verleend (punt 4.2.2, onder (e) van de tijdelijke kaderregeling).

zullen de regels inzake toezicht en rapportage die in de tijdelijke kaderregeling zijn vastgelegd, in acht worden genomen (punt 4.7 (59) van de tijdelijke kaderregeling).

De Autoriteit is derhalve van oordeel dat de aangemelde maatregel noodzakelijk, passend en evenredig is om een ernstige verstoring in de economie van een EVA-staat op te heffen, overeenkomstig punt 4.1 van de tijdelijke kaderregeling.

4.   Conclusie

Op basis van bovenstaande beoordeling is de Autoriteit van oordeel dat de tijdelijke regeling inzake steun van geringe omvang die de Noorse autoriteiten voornemens zijn ten uitvoer te leggen in overeenstemming is met de tijdelijke kaderregeling en verenigbaar is met de werking van de EER-overeenkomst in de zin van artikel 61 van de EER-overeenkomst.

De Noorse autoriteiten wordt herinnerd aan hun verplichting, uit hoofde van artikel 21 van deel II van Protocol 3, juncto artikel 6 van Besluit nr. 195/04/COL van 14 juli 2004, jaarlijks verslagen over de tenuitvoerlegging van de regeling in te dienen.

Voorts wordt de Noorse autoriteiten eraan herinnerd dat alle voornemens om deze regeling aan te passen bij de Autoriteit moeten worden aangemeld.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft besloten op basis van artikel 61, lid 3, onder b) van de EER-overeenkomst geen bezwaar te maken tegen de tijdelijke regeling inzake steun van geringe omvang.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Noorwegen.

Artikel 3

Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

Gedaan te Brussel, 20 mei 2009.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Per SANDERUD

Voorzitter

Kurt JÄGER

Lid van het College


(1)  Hierna „de Autoriteit” genoemd.

(2)  Hierna „de EER-overeenkomst” genoemd.

(3)  Hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd.

(4)  Hierna „Protocol 3” genoemd.

(5)  Richtsnoeren voor de toepassing en uitlegging van de artikelen 61 en 62 van de EER-overeenkomst en artikel 1 van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst, op 19.1.1994 vastgesteld en uitgevaardigd door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 231 van 3.9.1994 en EER-Supplement nr. 32 van 3.9.1994, blz. 1. Hierna „de richtsnoeren staatssteun” te noemen). Een geactualiseerde versie van de richtsnoeren staatssteun is beschikbaar op de website van de Autoriteit onder: http://www.eftasurv.int/stateaid/legal-framework/stateaid-guidelines/

(6)  Hierna „de tijdelijke kaderregeling” genoemd.

(7)  PB L 15 van 20.1.2011, blz. 26 en EER-Supplement nr. 3 van 20.1.2011, blz. 31.

(8)  PB L 139 van 25.5.2006, blz. 37 en EER-supplement nr. 26 van 25.5.2006, blz. 1, gewijzigd bij Besluit nr. 319/05/COL van 14 december 2005 (PB L 113 van 27.4.2006, blz. 24, en EER-supplement nr. 21 van 27.4.2006, blz. 46.)

(9)  Om de nieuwe problemen op de Noorse arbeidsmarkt aan te pakken wijzigde de Noorse regering de begroting 2009 door middel van St.prp. nr. 37 (2008-2009) (een witboek). Hoewel de tijdelijke regeling inzake steun van geringe omvang niet expliciet deel uitmaakt van St.prp. nr. 37 (2008-2009), zal zij worden gefinancierd in het kader van de verhoging van de begroting ten behoeve van Innovation Norway die door deze wijziging werd verleend.

(10)  Opgenomen in bijlage XV (staatssteun) bij de EER-overeenkomst door Besluit nr. 33/95 van het Gemengd Comité van de EER (PB L 339 van 18.12.2008, blz. 111, en EER-Supplement nr. 79 van 18.12.2008, blz. 20).

(11)  Het referentiepercentage wordt berekend op basis van het hoofdstuk over de methode voor het bepalen van de referentie- en kortingspercentages in de Richtsnoeren voor staatssteun van de Autoriteit, gewijzigd bij Besluit nr. 788/08/COL van 17 december 2008. Om tot het toepasselijke referentiepercentage te komen moeten de passende marges bij het basispercentage worden opgeteld. De geldende basispercentages worden op de webpagina van de Autoriteit gepubliceerd.

(12)  Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5), is bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 29/2007 (PB L 209 van 9.8.2007, blz. 52 en EER-Supplement nr. 38 van 9.8.2007, blz. 34) in bijlage XV bij de EER-overeenkomst.

(13)  Voor grote ondernemingen zie punt 2.1 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden. Voor kmo's, zie de definitie in artikel 1, lid 7, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.


Rectificaties

19.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 46/63


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 640/2009 van de Commissie van 22 juli 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor elektromotoren

( Publicatieblad van de Europese Unie L 191 van 23 juli 2009 )

Bladzijde 27, artikel 1, „Onderwerp en werkingssfeer”, lid 2, onder c) iv):

in plaats van:

„bij een omgevingstemperatuur van minder dan – 15 °C (voor alle motoren), of van minder dan 0 °C (voor luchtgekoelde motoren)”,

te lezen:

„bij een omgevingstemperatuur van minder dan – 15 °C (voor alle motoren), of van minder dan 0 °C (voor watergekoelde motoren)”.