ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.338.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 338

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
22 december 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1239/2010 van de Raad van 20 december 2010 houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2010 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1240/2010 van de Raad van 20 december 2010 houdende aanpassing, met ingang van 1 juli 2010, van het pensioenbijdragepercentage van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie

7

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1241/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 452/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op strijkplanken van oorsprong uit, onder meer, de Volksrepubliek China

8

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1242/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op touw van synthetische vezels van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

10

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1243/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op strijkplanken van oorsprong uit de Volksrepubliek China en vervaardigd door Since Hardware (Guangzhou) Co., Ltd.

22

 

*

Verordening (EU) nr. 1244/2010 van de Commissie van 9 december 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 ( 1 )

35

 

*

Verordening (EU) nr. 1245/2010 van de Commissie van 21 december 2010 houdende opening van uniale tariefcontingenten voor schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees voor 2011

37

 

 

Verordening (EU) nr. 1246/2010 van de Commissie van 21 december 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

40

 

 

Verordening (EU) nr. 1247/2010 van de Commissie van 21 december 2010 tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

42

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2010/92/EU van de Commissie van 21 december 2010 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad om bromuconazool op te nemen als werkzame stof ( 2 )

44

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/795/EU

 

*

Besluit van de Raad van 14 december 2010 houdende wijziging van zijn reglement van orde

47

 

 

2010/796/GBVB

 

*

Besluit EUPOL COPPS/1/2010 van het Politiek en Veiligheidscomité van 21 december 2010 betreffende de verlenging van het mandaat van het hoofd van de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS)

49

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

 

2010/797/EU

 

*

Besluit nr. 1/2010 van het Gemengd Veterinair Comité opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van 1 december 2010 tot wijziging van de aanhangsels 1, 2, 5, 6, 10 en 11 van bijlage 11 bij de overeenkomst

50

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 291/10/COL van 7 juli 2010 betreffende de erkenning van de ten aanzien van Bonamia ostreae en Marteilia refringens erkende gebieden in Noorwegen

60

 


 

(1)   Voor de EER en Zwitserland relevante tekst

 

(2)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

22.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/1


VERORDENING (EU) Nr. 1239/2010 VAN DE RAAD

van 20 december 2010

houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2010 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en met name artikel 12,

Gezien het Statuut van de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (1), en met name de artikelen 63, 64, 65 en 82 van het Statuut en de bijlagen VII, XI en XIII bij dat Statuut, alsmede artikel 20, lid 1, en de artikelen 64, 92 en 132 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende dat, teneinde te waarborgen dat de koopkracht van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Unie gelijke tred houdt met die van de nationale ambtenaren, de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie in het kader van de jaarlijkse herziening 2010 moeten worden aangepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Met ingang van 1 juli 2010 wordt in artikel 63, tweede alinea, van het Statuut „1 juli 2009” vervangen door „1 juli 2010”.

Artikel 2

Met ingang van 1 juli 2010 wordt in artikel 66 van het Statuut de tabel van de maandelijkse basissalarissen die van toepassing is voor de berekening van de bezoldigingen en de pensioenen, vervangen door de volgende tabel:

1.7.2010

SALARISTRAP

RANG

1

2

3

4

5

16

16 919,04

17 630,00

18 370,84

 

 

15

14 953,61

15 581,98

16 236,75

16 688,49

16 919,04

14

13 216,49

13 771,87

14 350,58

14 749,83

14 953,61

13

11 681,17

12 172,03

12 683,51

13 036,39

13 216,49

12

10 324,20

10 758,04

11 210,11

11 521,99

11 681,17

11

9 124,87

9 508,31

9 907,86

10 183,52

10 324,20

10

8 064,86

8 403,76

8 756,90

9 000,53

9 124,87

9

7 127,99

7 427,52

7 739,63

7 954,96

8 064,86

8

6 299,95

6 564,69

6 840,54

7 030,86

7 127,99

7

5 568,11

5 802,09

6 045,90

6 214,10

6 299,95

6

4 921,28

5 128,07

5 343,56

5 492,23

5 568,11

5

4 349,59

4 532,36

4 722,82

4 854,21

4 921,28

4

3 844,31

4 005,85

4 174,18

4 290,31

4 349,59

3

3 397,73

3 540,50

3 689,28

3 791,92

3 844,31

2

3 003,02

3 129,21

3 260,71

3 351,42

3 397,73

1

2 654,17

2 765,70

2 881,92

2 962,10

3 003,02

Artikel 3

Met ingang van 1 juli 2010 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 64 van het Statuut van toepassing zijn op de bezoldiging van de ambtenaren en de andere personeelsleden vastgesteld zoals aangegeven in kolom 2 van de onderstaande tabel.

Met ingang van 1 januari 2011 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 17, lid 3, van bijlage VII bij het Statuut van toepassing zijn op de overmakingen van de bezoldiging van de ambtenaren en de andere personeelsleden vastgesteld zoals aangegeven in kolom 3 van de onderstaande tabel.

Met ingang van 1 juli 2010 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 20, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut van toepassing zijn op de pensioenen vastgesteld zoals aangegeven in kolom 4 van de onderstaande tabel.

Met ingang van 16 mei 2010 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 64 van het Statuut van toepassing zijn op de bezoldiging van de ambtenaren en de andere personeelsleden vastgesteld zoals aangegeven in kolom 5 van de onderstaande tabel. De datum waarop de jaarlijkse aanpassing voor die standplaatsen van kracht wordt is 16 mei 2010.

1

2

3

4

5

Land/plaats

Bezoldiging

1.7.2010

Overmaking

1.1.2011

Pensioen

1.7.2010

Bezoldiging

16.5.2010

Bulgarije

62,7

59,3

100,0

 

Tsjechië

84,2

77,5

100,0

 

Denemarken

134,1

130,5

130,5

 

Duitsland

94,8

96,5

100,0

 

Bonn

94,7

 

 

 

Karlsruhe

92,1

 

 

 

München

103,7

 

 

 

Estland

75,6

76,6

100,0

 

Ierland

109,1

103,9

103,9

 

Griekenland

94,8

94,3

100,0

 

Spanje

97,7

91,0

100,0

 

Frankrijk

116,1

107,6

107,6

 

Italië

106,6

102,3

102,3

 

Varese

92,3

 

 

 

Cyprus

83,7

86,7

100,0

 

Letland

74,3

69,4

100,0

 

Litouwen

72,5

68,8

100,0

 

Hongarije

79,2

68,6

100,0

 

Malta

82,2

84,8

100,0

 

Nederland

104,1

98,0

100,0

 

Oostenrijk

106,2

105,1

105,1

 

Polen

77,1

68,1

100,0

 

Portugal

85,0

85,1

100,0

 

Roemenië

 

59,1

100,0

69,5

Slovenië

89,6

84,4

100,0

 

Slowakije

80,0

75,4

100,0

 

Finland

119,4

112,4

112,4

 

Zweden

118,6

112,6

112,6

 

Verenigd Koninkrijk

 

108,4

108,4

134,4

Culham

104,5

 

 

 

Artikel 4

Met ingang van 1 juli 2010 bedraagt de toelage bij het in artikel 42 bis, tweede en derde alinea, van het Statuut bedoelde ouderschapsverlof 911,73 EUR, en die voor alleenstaande ouders 1 215,63 EUR.

Artikel 5

Met ingang van 1 juli 2010 bedraagt het basisbedrag van de in artikel 1, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde kostwinnerstoelage 170,52 EUR.

Met ingang van 1 juli 2010 bedraagt de in artikel 2, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde kindertoelage 372,61 EUR.

Met ingang van 1 juli 2010 bedraagt de in artikel 3, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde schooltoelage 252,81 EUR.

Met ingang van 1 juli 2010 bedraagt de in artikel 3, lid 2, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde schooltoelage 91,02 EUR.

Met ingang van 1 juli 2010 bedraagt het minimumbedrag van de in artikel 69 van het Statuut en in artikel 4, lid 1, tweede alinea, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde ontheemdingstoelage 505,39 EUR.

Met ingang van 1 juli 2010 bedraagt de in artikel 134 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde inrichtingsvergoeding 363,31 EUR.

Artikel 6

Met ingang van 1 januari 2011 wordt de in artikel 8, lid 2, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde kilometervergoeding als volgt aangepast:

0 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

0 en 200 km

0,3790 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

201 en 1 000 km

0,6316 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

1 001 en 2 000 km

0,3790 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

2 001 en 3 000 km

0,1262 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

3 001 en 4 000 km

0,0609 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

4 001 en 10 000 km

0 EUR per km voor het gedeelte van de afstand dat hoger ligt dan

10 000 km.

Aan deze vergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van:

189,48 EUR als de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst tussen 725 km en 1 450 km bedraagt;

378,93 EUR als de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst meer dan 1 450 km bedraagt.

Artikel 7

Met ingang van 1 juli 2010 bedraagt de in artikel 10, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde dagvergoeding:

39,17 EUR voor ambtenaren die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

31,58 EUR voor ambtenaren die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

Artikel 8

Met ingang van 1 juli 2010 wordt het minimumbedrag van de in artikel 24, lid 3, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde inrichtingsvergoeding vastgesteld op:

1 114,99 EUR voor personeelsleden die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

662,97 EUR voor personeelsleden die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

Artikel 9

Met ingang van 1 juli 2010 wordt het minimumbedrag van de in artikel 28 bis, lid 3, tweede alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde werkloosheidsuitkering vastgesteld op 1 337,19 EUR en het maximumbedrag op 2 674,39 EUR.

Met ingang van 1 juli 2010 wordt het in artikel 28 bis, lid 7, bedoelde vaste bedrag vastgesteld op 1 215,63 EUR.

Artikel 10

Met ingang van 1 juli 2010 wordt de in artikel 93 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden opgenomen tabel van de maandelijkse basissalarissen vervangen door de hiernavolgende tabel:

FUNCTIEGROEP

1.7.2010

SALARISTRAP

RANG

1

2

3

4

5

6

7

IV

18

5 832,42

5 953,71

6 077,52

6 203,91

6 332,92

6 464,62

6 599,06

 

17

5 154,85

5 262,04

5 371,47

5 483,18

5 597,20

5 713,60

5 832,42

 

16

4 555,99

4 650,73

4 747,45

4 846,17

4 946,95

5 049,83

5 154,85

 

15

4 026,70

4 110,44

4 195,92

4 283,18

4 372,25

4 463,17

4 555,99

 

14

3 558,90

3 632,91

3 708,46

3 785,58

3 864,31

3 944,67

4 026,70

 

13

3 145,45

3 210,86

3 277,63

3 345,80

3 415,37

3 486,40

3 558,90

III

12

4 026,63

4 110,36

4 195,84

4 283,09

4 372,15

4 463,07

4 555,88

 

11

3 558,86

3 632,87

3 708,41

3 785,53

3 864,25

3 944,60

4 026,63

 

10

3 145,43

3 210,84

3 277,61

3 345,77

3 415,34

3 486,36

3 558,86

 

9

2 780,03

2 837,84

2 896,86

2 957,09

3 018,59

3 081,36

3 145,43

 

8

2 457,08

2 508,17

2 560,33

2 613,57

2 667,92

2 723,40

2 780,03

II

7

2 779,98

2 837,80

2 896,82

2 957,07

3 018,58

3 081,36

3 145,45

 

6

2 456,97

2 508,07

2 560,24

2 613,49

2 667,84

2 723,33

2 779,98

 

5

2 171,49

2 216,65

2 262,76

2 309,82

2 357,86

2 406,91

2 456,97

 

4

1 919,18

1 959,10

1 999,84

2 041,44

2 083,90

2 127,24

2 171,49

I

3

2 364,28

2 413,35

2 463,43

2 514,56

2 566,74

2 620,01

2 674,39

 

2

2 090,12

2 133,50

2 177,78

2 222,98

2 269,11

2 316,21

2 364,28

 

1

1 847,76

1 886,11

1 925,25

1 965,21

2 005,99

2 047,63

2 090,12

Artikel 11

Met ingang van 1 juli 2010 wordt het minimumbedrag van de in artikel 94 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde inrichtingsvergoeding vastgesteld op:

838,66 EUR voor personeelsleden die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

497,22 EUR voor personeelsleden die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

Artikel 12

Met ingang van 1 juli 2010 wordt het minimumbedrag van de in artikel 96, lid 3, tweede alinea, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde werkloosheidsuitkering vastgesteld op 1 002,90 EUR en het maximumbedrag op 2 005,78 EUR.

Met ingang van 1 juli 2010 wordt het in artikel 96, lid 7, bedoelde vaste bedrag vastgesteld op 911,73 EUR.

Met ingang van 1 juli 2010 wordt het minimumbedrag van de in artikel 136 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde werkloosheidsuitkering vastgesteld op 882,33 EUR en het maximumbedrag op 2 076,07 EUR.

Artikel 13

Met ingang van 1 juli 2010 worden de in artikel 1, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad (2) bedoelde toeslagen voor continu- of ploegendienst vastgesteld op 382,17 EUR, 576,84 EUR, 630,69 EUR en 859,84 EUR.

Artikel 14

Met ingang van 1 juli 2010 wordt op de in artikel 4 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad (3) genoemde bedragen een coëfficiënt toegepast van 5,516766.

Artikel 15

Met ingang van 1 juli 2010 wordt de tabel in artikel 8, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut vervangen door de hiernavolgende tabel:

1.7.2010

SALARISTRAP

RANG

1

2

3

4

5

6

7

8

16

16 919,04

17 630,00

18 370,84

18 370,84

18 370,84

18 370,84

 

 

15

14 953,61

15 581,98

16 236,75

16 688,49

16 919,04

17 630,00

 

 

14

13 216,49

13 771,87

14 350,58

14 749,83

14 953,61

15 581,98

16 236,75

16 919,04

13

11 681,17

12 172,03

12 683,51

13 036,39

13 216,49

 

 

 

12

10 324,20

10 758,04

11 210,11

11 521,99

11 681,17

12 172,03

12 683,51

13 216,49

11

9 124,87

9 508,31

9 907,86

10 183,52

10 324,20

10 758,04

11 210,11

11 681,17

10

8 064,86

8 403,76

8 756,90

9 000,53

9 124,87

9 508,31

9 907,86

10 324,20

9

7 127,99

7 427,52

7 739,63

7 954,96

8 064,86

 

 

 

8

6 299,95

6 564,69

6 840,54

7 030,86

7 127,99

7 427,52

7 739,63

8 064,86

7

5 568,11

5 802,09

6 045,90

6 214,10

6 299,95

6 564,69

6 840,54

7 127,99

6

4 921,28

5 128,07

5 343,56

5 492,23

5 568,11

5 802,09

6 045,90

6 299,95

5

4 349,59

4 532,36

4 722,82

4 854,21

4 921,28

5 128,07

5 343,56

5 568,11

4

3 844,31

4 005,85

4 174,18

4 290,31

4 349,59

4 532,36

4 722,82

4 921,28

3

3 397,73

3 540,50

3 689,28

3 791,92

3 844,31

4 005,85

4 174,18

4 349,59

2

3 003,02

3 129,21

3 260,71

3 351,42

3 397,73

3 540,50

3 689,28

3 844,31

1

2 654,17

2 765,70

2 881,92

2 962,10

3 003,02

 

 

 

Artikel 16

Met ingang van 1 juli 2010 wordt, voor de toepassing van artikel 18, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut, de vaste vergoeding genoemd in het vroegere artikel 4 bis van bijlage VII bij het Statuut dat vóór 1 mei 2004 van kracht was, vastgesteld op:

131,84 EUR per maand voor ambtenaren in de rangen C 4 en C 5;

202,14 EUR per maand voor ambtenaren in de rangen C 1, C 2 en C 3.

Artikel 17

Met ingang van 1 juli 2010 wordt de in artikel 133 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden opgenomen tabel van de maandelijkse basissalarissen vervangen door de hiernavolgende tabel:

RANG

1

2

3

4

5

6

7

Voltijds basissalaris

1 680,76

1 958,08

2 122,97

2 301,75

2 495,58

2 705,73

2 933,59

RANG

8

9

10

11

12

13

14

Voltijds basissalaris

3 180,63

3 448,48

3 738,88

4 053,72

4 395,09

4 765,20

5 166,49

RANG

15

16

17

18

19

 

 

Voltijds basissalaris

5 601,56

6 073,28

6 584,71

7 139,21

7 740,41

 

 

Artikel 18

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

J. SCHAUVLIEGE


(1)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(2)  Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad van 9 februari 1976 tot vaststelling van de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de toeslagen die kunnen worden toegekend aan ambtenaren die hun werkzaamheden verrichten in het kader van een continu- of ploegendienst (PB L 38 van 13.2.1976, blz. 1).

(3)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 8).


22.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/7


VERORDENING (EU) Nr. 1240/2010 VAN DE RAAD

van 20 december 2010

houdende aanpassing, met ingang van 1 juli 2010, van het pensioenbijdragepercentage van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (1), en met name artikel 83 bis en bijlage XII daarbij,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 13 van bijlage XII bij het Statuut heeft Eurostat op 1 september 2010 het verslag over de actuariële raming 2010 van de pensioenregeling ingediend, waarin de in die bijlage vermelde parameters worden aangepast. Uit deze ramingx blijkt dat het bijdragepercentage dat nodig is om het actuariële evenwicht van de pensioenregeling te kunnen garanderen 11,6 % van het basissalaris bedraagt.

(2)

Om het actuariële evenwicht van de pensioenregeling voor de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen te kunnen garanderen, moet het bijdragepercentage derhalve op 11,6 % van het basissalaris worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het in artikel 83, lid 2, van het Statuut bedoelde percentage van de bijdrage wordt met ingang van 1 juli 2010 vastgesteld op 11,6 %.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

J. SCHAUVLIEGE


(1)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.


22.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1241/2010 VAN DE RAAD

van 20 december 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 452/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op strijkplanken van oorsprong uit, onder meer, de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1515/2001 van de Raad van 23 juli 2001 inzake de maatregelen die de Gemeenschap kan nemen naar aanleiding van een rapport van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO betreffende antidumping- en antisubsidiemaatregelen (1), en met name artikel 2, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

In aansluiting op een antidumpingonderzoek naar de invoer van strijkplanken van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”) en Oekraïne („het eerste onderzoek”) werden bij Verordening (EG) nr. 452/2007 van de Raad van 23 april 2007 (2) antidumpingmaatregelen ingesteld. Die verordening is op 27 april 2007 in werking getreden.

(2)

Er wordt aan herinnerd dat het definitieve antidumpingrecht voor strijkplanken van de Chinese producent-exporteur Since Hardware (Guangzhou) Co., Ltd („Since Hardware”) 0 % bedroeg, terwijl dit recht voor andere producenten-exporteurs tussen 18,1 % en 38,1 % lag. Na een tussentijds nieuw onderzoek werden deze rechten bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 270/2010 van 29 maart 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 452/2007 (3) verhoogd tot 42,3 %.

2.   Inleiding van de huidige procedure

(3)

Op 2 oktober 2009 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) de inleiding van een antidumpingprocedure uit hoofde van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (5) („de basisverordening”) betreffende de invoer in de Unie van strijkplanken van oorsprong uit de VRC, voor zover vervaardigd door Since Hardware, aangekondigd. In het bericht van inleiding kondigde de Commissie ook de opening van een nieuw onderzoek uit hoofde van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1515/2001 aan, teneinde, voor zover nodig, een wijziging van Verordening (EG) nr. 452/2007 mogelijk te maken, op grond van het rapport „Mexico — Definitive Anti-dumping Measures on Beef and Rice” van de WTO-beroepsinstantie (AB-2005-6) (6). In het rapport wordt bepaald dat een producent-exporteur waarvoor in het oorspronkelijke onderzoek geen dumping werd vastgesteld, moet worden uitgesloten van de werkingssfeer van de naar aanleiding van een dergelijk onderzoek ingestelde definitieve maatregelen en ook niet betrokken kan worden bij een nieuw onderzoek om administratieve redenen dan wel in verband met gewijzigde omstandigheden.

3.   Uitsluiting van Since Hardware van de definitieve antidumpingmaatregelen die werden ingesteld bij Verordening (EG) nr. 452/2007

(4)

Since Hardware moet worden uitgesloten van de bij Verordening (EG) nr. 452/2007 ingestelde definitieve antidumpingmaatregel om ervoor te zorgen dat Since Hardware niet gelijktijdig onder twee antidumpingverordeningen valt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 452/2007 wordt gewijzigd als volgt:

In de tabel in artikel 1, lid 2, wordt de regel betreffende Since Hardware (Guangzhou) Co., Ltd geschrapt en wordt de regel „Alle andere ondernemingen” vervangen door „Alle andere ondernemingen (behalve Since Hardware (Guangzhou) Co., Ltd, Guangzhou — aanvullende Taric-code A784)”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

J. SCHAUVLIEGE


(1)  PB L 201 van 26.7.2001, blz. 10.

(2)  PB L 109 van 26.4.2007, blz. 12.

(3)  PB L 84 van 31.3.2010, blz. 13.

(4)  PB C 237 van 2.10.2009, blz. 5.

(5)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(6)  WT/DS295/AB/R, 29 november 2005.


22.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1242/2010 VAN DE RAAD

van 20 december 2010

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op touw van synthetische vezels van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4, artikel 11, leden 2 en 5,

Gezien het voorstel dat de Europese Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Na een antidumpingonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1312/98 24 Juni 1998 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld („de oorspronkelijke maatregelen”) op touw van synthetische vezels van oorsprong uit India. Het ingestelde recht beliep 53 % voor één Indiase producent-exporteur en 82 % voor alle andere invoer van oorsprong uit India („het betrokken land”).

(2)

Na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening („het vorige onderzoek bij het vervallen van de maatregelen”), heeft de Raad deze maatregelen gehandhaafd bij Verordening (EG) nr. 1736/2004 van 4 oktober 2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van touw van synthetische vezels uit India (3).

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek

(3)

Op 4 mei 2009 werd een verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening ingediend door het Liaison Committee of EU Twine, Cordage and Netting Industries (Eurocord) („de indiener van het verzoek”) namens producenten in de Unie die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie in de Unie van touw van synthetische vezels voor hun rekening nemen.

(4)

Het verzoek was ingediend met als argument dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot een herhaling van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie zou leiden.

(5)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek te openen, heeft zij op 7 oktober 2009 door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (4) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd („het bericht van opening”).

3.   Onderzoek

3.1.   Onderzoektijdvak

(6)

Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 oktober 2008 tot en met 30 september 2009 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van het voortduren of opnieuw optreden van de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het einde van het TNO („de beoordelingsperiode”).

3.2.   Bij dit onderzoek betrokken partijen

(7)

De Commissie heeft de haar bekende belanghebbende producenten in de Unie, de exporteurs en producenten-exporteurs in het betrokken land, de vertegenwoordigers van dat land, de importeurs en een gebruikersvereniging in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen.

(8)

De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

4.   Steekproeven

(9)

Wegens het blijkbaar grote aantal producenten in de Unie en producenten-exporteurs in India werd het overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening passend geacht na te gaan of gebruik moest worden gemaakt van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd de bovengenoemde partijen verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het nieuwe onderzoek bij haar te melden en haar de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken.

(10)

In totaal vijf Indiase producenten, waarvan twee tot dezelfde groep behoren, meldden zich aan en verschaften de gevraagde informatie binnen de vastgestelde termijn en wensten in de steekproef te worden opgenomen. Tijdens het TNO vervaardigden vier van deze vijf ondernemingen het betrokken product en voerden het uit naar de markt van de Unie. De vijfde onderneming voerde het betrokken product tijdens het TNO niet uit naar de Unie. Alle vijf ondernemingen werden als medewerkende onderneming beschouwd en werden opgenomen in de steekproef. De mate van medewerking vanuit India, d.w.z. het percentage dat de uitvoer naar de Unie door de medewerkende Indiase ondernemingen uitmaakt van alle Indiase uitvoer naar de Unie, kon niet worden berekend omdat de totale uitvoer naar de Unie tijdens het TNO die door de vijf medewerkende ondernemingen werd gemeld, aanzienlijk hoger lag dan de door Eurostat geregistreerde hoeveelheid voor alle uitvoer vanuit India, en wel om de in de overwegingen 21, 22 en 23 vermelde redenen.

(11)

De steekproef was samengesteld met instemming van de Indiase autoriteiten en omvatte de vier ondernemingen die uitvoer naar de Unie meldden. Van de vier betrokken ondernemingen waren er twee met elkaar verbonden. Er zij aan herinnerd dat in het oorspronkelijke onderzoek slechts één producent-exporteur medewerking verleende en dat deze momenteel aan een individueel antidumpingrecht is onderworpen. Ook moet worden opgemerkt dat bij het vorige onderzoek bij het vervallen van de maatregelen geen van de Indiase producenten-exporteurs medewerking verleende en dat de bevindingen daarom overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening waren gebaseerd op de beschikbare feiten.

(12)

Achttien producenten in de Unie (alle vijftien klagers en drie andere producenten, die samen 78 % van de totale productie in de Unie vertegenwoordigen) verstrekten de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Op basis van de gegevens die zij van de medewerkende producenten in de Unie had ontvangen, heeft de Commissie een steekproef van vijf van hen geselecteerd, die samen ongeveer 40 % van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie zoals gedefinieerd in overweging 40 en ongeveer de helft van de verkoop van alle medewerkende producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers in de EU vertegenwoordigden. De steekproef werd samengesteld op basis van de grootste representatieve verkochte hoeveelheid en de geografische dekking van de producenten binnen de Unie die redelijkerwijze binnen de beschikbare tijd konden worden onderzocht. Een van de vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie heeft zijn activiteiten opgestart tijdens de beoordelingsperiode. Daarom zijn de desbetreffende gegevens niet gebruikt in de analyse van de ontwikkelingen van de schade-indicatoren, teneinde vertekeningen in die ontwikkelingen te voorkomen. Niettemin bleven de cijfers van de andere vier in de steekproef opgenomen producenten in de Unie die voor de analyse van die ontwikkelingen werden gebruikt, representatief.

(13)

De Commissie verstuurde vragenlijsten naar de vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en de vier in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs.

(14)

Er zijn antwoorden op de vragenlijst ontvangen van alle vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Een van de vier in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs maakte een eind aan de samenwerking, terwijl de andere drie (waarvan twee onderling verbonden) de vragenlijst binnen de vastgestelde termijn beantwoordden. Daarom bestond de steekproef van Indiase producenten-exporteurs uiteindelijk uit de drie Indiase ondernemingen die de vragenlijst beantwoordden.

5.   Controle van ontvangen informatie

(15)

De Commissie heeft alle gegevens verzameld en gecontroleerd die zij nodig achtte om de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping en schade alsmede het belang van de Unie vast te stellen. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

5.1.   Producenten-exporteurs in India:

Axiom Imex International Ltd., Boisar,

Tufropes Private Limited, Silvassa,

India Nets, Indore;

5.2.   Producenten in de Unie:

Cordoaria Oliveira SÁ (Portugal),

Eurorope SA (Griekenland),

Lanex A.S. (Tsjechië),

Lankhorst Euronete Ropes (Portugal),

Teufelberger Ges.m.b.H. (Oostenrijk).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(16)

Het betrokken product is hetzelfde als in het oorspronkelijke onderzoek, en wordt als volgt gedefinieerd: bindgaren, touw en kabel, al dan niet gevlochten, ook indien geïmpregneerd, bekleed, bedekt of ommanteld met rubber of kunststof van polyethyleen of polypropyleen, ander dan bindtouw, van meer dan 50 000 decitex (5 g/m), alsmede andere synthetische vezels van nylon of andere polyamiden of van polyester van meer dan 50 000 decitex (5 g/m). Het is momenteel ingedeeld onder de GN-codes 5607 49 11, 5607 49 19, 5607 50 11 en 5607 50 19. Het betrokken product wordt gebruikt voor tal van toepassingen in de zeevaart en de industrie, in het bijzonder voor de scheepvaart (vooral voor het aanmeren) en de visserij.

(17)

Eén belanghebbende partij betoogde dat de bovengenoemde meertouwen niet onder de definitie van het betrokken product vallen omdat deze producten, in verband met de splitsen die eraan vastzitten, moeten worden aangegeven als „artikelen van touw” die onder een andere GN-code vallen (zie ook overweging 23). Opgemerkt moet echter worden dat meertouwen alleen zijn genoemd in de context van toepassingen van verschillende typen van het betrokken product, die alle zijn gedefinieerd als touw van synthetische vezels zoals vermeld in overweging (16).

2.   Soortgelijk product

(18)

Zoals in het oorspronkelijke onderzoek is gebleken en in het huidige onderzoek is bevestigd, zijn het betrokken product en het touw van synthetische vezels dat door de Indiase producenten-exporteurs is geproduceerd en op hun binnenlandse markt wordt verkocht alsmede het product dat door de producenten in de Unie wordt vervaardigd en in de Unie wordt verkocht, in alle opzichten identiek en hebben zij dezelfde fysische en chemische kenmerken. Daarom worden al deze producten beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

(19)

Eén belanghebbende partij betoogde dat het door de bedrijfstak in de Unie vervaardigde product niet vergelijkbaar is met het betrokken product omdat de producenten in de Unie nu een nieuw type grondstof gebruiken, namelijk Dyneema, dat veel duurder is dan andere grondstoffen en waarmee producten met een veel hogere weerstand worden verkregen. Het is waar dat de in de steekproef opgenomen Indiase producenten dit type grondstof niet gebruiken. In de eerste plaats moet echter worden opgemerkt dat de betrokken producten slechts een klein deel van de door de producenten in de Unie verkochte producten vertegenwoordigen. Het mag waar zijn dat dit type vezel steeds meer wordt gebruikt door bepaalde producenten in de Unie, maar Dyneema-touw maakt slechts een klein deel van de productie in de Unie uit. Het grote verschil in de kostprijs van de grondstof (in principe ongeveer 25-30 keer zo duur) kan daarom weliswaar enige invloed hebben - met name op de schade-indicator voor de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie - maar de invloed van het Dyneema-touw op de totale beoordeling blijft beperkt door de veel grotere hoeveelheid „standaard”-touw die in de Unie worden geproduceerd. In de tweede plaats waren alle berekeningen van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen gebaseerd op de vergelijking van soortgelijke producttypen, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende grondstoffen. Daarom kunnen de berekeningen niet vertekend zijn door een verschil in de samenstelling van het assortiment. In elk geval heeft het product waarin de grondstoffen zoals Dyneema zijn verwerkt nog altijd dezelfde fysische en chemische kenmerken als het betrokken product. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

(20)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tegen India tot voortzetting of herhaling van dumping zal leiden.

1.   Ingevoerde hoeveelheid

(21)

Volgens de gegevens van Eurostat was de ingevoerde hoeveelheid van het betrokken product vanuit India in de beoordelingsperiode niet van betekenis. Tijdens het TNO bedroeg de vanuit India ingevoerde hoeveelheid 31 ton; dit is minder dan 0,1 % van het verbruik in de Unie tijdens het TNO:

(ton)

2006

2007

2008

TNO

India

3

4

19

31

Invoer van het betrokken product vanuit India, bron - Comext

(22)

Volgens geverifieerde gegevens verzonden de drie in de steekproef opgenomen ondernemingen tijdens het TNO aanzienlijk grotere volumes van de betrokken product naar de Unie dan die welke door Eurostat worden vermeld. In dit verband wordt erop gewezen dat bij het oorspronkelijke onderzoek uit informatie van de importeurs bleek dat bepaalde hoeveelheden van het betrokken product die van India waren gekocht niet in het vrije verkeer in Unie waren gebracht, maar in entrepots waren opgeslagen en verkocht aan zeeschepen of offshore-platforms. Eén van de producenten die de klacht hadden ingediend, herhaalde dit argument in het huidige onderzoek. Bij gebrek aan medewerking van havenhandelaars aan het onderzoek kon deze bewering niet worden geverifieerd. Uit de klantenlijst die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs was ingediend, bleek echter duidelijk dat de meeste klanten inderdaad maritieme en offshore-leveranciers in de havens van de Unie waren. Gezien het bovenstaande is het verschil tussen de statistische gegevens en de gerapporteerde cijfers inderdaad aan dergelijke verkopen toe te schrijven.

(23)

Ook moet worden vermeld dat in het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen sprake was van ontwijkingspraktijken. In dit verband betoogde de indiener van het verzoek dat bepaalde hoeveelheden uit India afkomstig touw van synthetische vezels de Unie binnenkwamen onder GN-post 5609 (artikelen van […] bindgaren, touw en kabel), die niet aan maatregelen is onderworpen. Bij het huidige onderzoek werd er echter geen informatie aangetroffen die deze bewering ondersteunde.

(24)

Op basis van het bovenstaande wordt ervan uitgegaan dat tijdens het TNO 31 ton van het betrokken product daadwerkelijk vanuit India in het douanegebied van de Unie is ingevoerd. De geverifieerde hoeveelheid die door de drie in de steekproef opgenomen Indiase producenten naar de havens van de Unie is uitgevoerd en die nooit op de markt van de Unie in het vrije verkeer is gebracht, wordt beschouwd als een deel van de Indiase uitvoer naar andere derde landen.

(25)

Aangezien er geen significante hoeveelheden vanuit India in de Unie waren ingevoerd, vormden deze geen basis voor een representatieve analyse van de waarschijnlijkheid dat de dumping of de schade blijft voortduren. Met zulke geringe werkelijk ingevoerde hoeveelheden kan niet worden geconcludeerd dat er tijdens het TNO sprake was van schade veroorzakende dumping. Daarom was de analyse toegespitst op de vraag of herhaling van dumping en schade waarschijnlijk is als de maatregelen komen te vervallen.

2.   Waarschijnlijke ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken

2.1.   Productiecapaciteit

(26)

Er is onderzocht of er in het betrokken land ongebruikte productiecapaciteit voorhanden is die het mogelijk maakt dat de uitvoer met dumping zal worden hervat wanneer de maatregelen worden ingetrokken.

(27)

Gebleken is, dat de productiecapaciteit van de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs tussen 2007 en het einde van het TNO sterk is toegenomen, terwijl het gebruik van de capaciteit in die periode daalde. De reservecapaciteit van de drie ondernemingen bedroeg tijdens het TNO ongeveer 75 % van het verbruik in de Unie. Dit wijst erop dat de naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid waarschijnlijk zal toenemen wanneer de maatregelen komen te vervallen.

(28)

Wat de andere producenten van touw van synthetische vezels in India betreft, is het bekend dat Garware, de onderneming die de medewerking heeft opgezegd na de fase waarin de steekproeven werden genomen, een belangrijke producent is en volgens zijn officiële website een significante productiecapaciteit heeft. Bovendien worden in de aanvraag voor het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen vier andere grote Indiase producenten genoemd. Daarnaast zijn er in India verscheidene middelgrote en kleine producenten die voornamelijk de binnenlandse markt bedienen. Bij gebrek aan medewerking van deze Indiase producenten is hun productiecapaciteit niet bekend, maar het is aannemelijk dat de tendens vergelijkbaar is met die bij de medewerkende ondernemingen en dat deze producenten dus ook een reservecapaciteit hebben.

(29)

Na de bekendmaking van de bevindingen betwistten alle in de steekproef opgenomen Indiase producenten de gegevens over hun totale reservecapaciteit. Al deze gegevens waren echter gemeld door de ondernemingen zelf en waren geverifieerd door middel van onderzoek ter plaatse bij alle ondernemingen. Daarom werden deze argumenten verworpen.

2.2.   Verkochte hoeveelheid naar havens van de Unie en naar andere uitvoermarkten

(30)

De door de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs naar andere derde landen uitgevoerde hoeveelheid, inclusief verkopen naar havens van de Unie die niet in het douanegebied van de Unie worden binnengebracht, is aanzienlijk en is tijdens de beoordelingsperiode toegenomen met ongeveer 80 %; dit is bijna de helft van de totale verkoop van de producenten-exporteurs tijdens het TNO.

(31)

Na de instelling van de oorspronkelijke maatregelen is de werkelijke invoer in de Unie vrijwel stopgezet. Opgemerkt moet echter worden dat de hoeveelheid die door de in de steekproef opgenomen producenten naar de havens van de Unie is uitgevoerd, tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen, namelijk van 61 tot 785 ton. Aangezien de daadwerkelijke invoer in de Unie gedeeltelijk gebeurt via dezelfde verkoopkanalen als de producten die naar de havens van de Unie worden verkocht, kan deze toenemende aanwezigheid op de drempel van de markt van de Unie erop wijzen dat de in de steekproef opgenomen Indiase producenten - en wellicht ook andere - bij intrekking van de maatregelen in korte tijd kunnen overgaan tot de verkoop van aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product op de markt van de Unie.

(32)

Omdat de Indiase producenten zich, zoals reeds gezegd, sterk op de uitvoer richten en steeds nadrukkelijker in de havens van de Unie aanwezig zijn, is het zeer waarschijnlijk dat indien de maatregelen komen te vervallen, de vanuit India naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid sterk zal toenemen.

(33)

Na de bekendmaking van de bevindingen van het onderzoek betoogde een Indiase producent dat de Indiase uitvoer goed verspreid is over de markten met groeipotentieel in de hele wereld, en dat de uitvoer naar de Unie bij het ontbreken van maatregelen niet wezenlijk zou toenemen. Erkend moet worden dat enkele Indiase producenten hun uitvoer hebben gediversifieerd naar verschillende markten, maar dit is niet voldoende om de conclusies op basis van bovengenoemde bevindingen te wijzigen.

2.3.   Verhouding tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en de normale waarde

(34)

Er is een indicatieve berekening van de dumping gemaakt op basis van de geverifieerde verkoop naar de havens van de Unie van de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, die - hoewel ze als een deel van de uitvoer naar andere derde landen wordt beschouwd - een goede indicatie verschaft voor potentiële prijzen van Indiaas touw van synthetische vezels wanneer er geen rechten worden geheven. De normale waarden waren gebaseerd op de binnenlandse prijzen op de Indiase markt. Op basis van deze cijfers werd er dumping geconstateerd bij twee van de drie in de steekproef opgenomen Indiase producenten. De dumpingmarges bleken ongeveer 10 % te bedragen, wat als de significant is te beschouwen, hoewel zij veel lager zijn dan de dumpingmarges die bij het oorspronkelijke onderzoek werden vastgesteld.

(35)

Een vergelijking van de prijzen die door de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs op andere markten van derde landen (exclusief verkopen naar havens van de Unie) worden gerealiseerd met hun binnenlandse prijzen liet een vergelijkbaar resultaat zien, hoewel de dumpingmarges op deze basis lager waren.

(36)

Na de bekendmaking van de bevindingen van dit onderzoek betoogde een Indiase producent dat er geen dumping was vastgesteld bij de Indiase uitvoer naar de Unie. Er was echter ook nauwelijks sprake van werkelijke uitvoer. Bovendien werd er dumping vastgesteld bij zowel de verkoop naar havens van de Unie en als de verkoop naar andere derde landen. Daarom werd dit argument afgewezen.

(37)

Een andere belanghebbende partij betoogde dat de door dit onderzoek vastgestelde dumpingmarges niet significant zijn in verhouding tot de bestaande rechten, gezien het aanzienlijke verschil in arbeidskosten tussen de Unie en Azië. Opgemerkt moet echter worden dat de arbeidskosten in de Unie irrelevant zijn voor de berekening van de dumpingmarge.

3.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van een herhaling van dumping

(38)

Op basis van bovenstaande analyse wordt geconcludeerd dat de producenten-exporteurs een enorm productiepotentieel hebben om de uitvoer naar de Unie te hervatten indien de maatregelen komen te vervallen. Wat de prijzen betreft, bleek dat twee in de steekproef opgenomen producenten tegen dumpingprijzen verkochten naar andere derde landen. Bovendien worden er - met inbegrip van Garware die zijn medewerking heeft opgezegd - vijf andere grote producenten-exporteurs in de klacht genoemd, die op basis van de beschikbare informatie dezelfde tendens vertonen als de ondernemingen die tegen dumpingprijzen naar andere derde landen bleken te verkopen.

(39)

Het feit dat Indiase producenten-exporteurs een strategisch belang in de markt van de Unie houden, hetgeen blijkt uit de toenemende uitgevoerde hoeveelheden naar de havens van de Unie, in combinatie met een enorme beschikbare reservecapaciteit, maakt het waarschijnlijk dat zij de uitvoer naar de Unie in aanzienlijke hoeveelheden hervatten indien de maatregelen komen te vervallen. Rekening houdend met de wijze waarop de Indiase exporteurs hun prijzen vaststellen op de markten van derde landen, is het zeer waarschijnlijk dat de uitvoer met dumpingprijzen zich zou herhalen. Daarom luidt de conclusie dat het vervallen van maatregelen waarschijnlijk tot herhaling van dumping zal leiden.

D.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(40)

De producenten van de Unie die de totale productie in de Unie vertegenwoordigen, vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. Het aantal producenten van de Unie bedraagt naar schatting ongeveer 40.

(41)

De vijftien producenten van de Unie namens wie het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen is ingediend door hun bedrijfstakorganisatie, alsmede drie andere producenten van de Unie, hebben informatie ingediend voor de samenstelling van de steekproef waar in het bericht van opening om werd verzocht. Zoals vermeld in overweging 12 is een steekproef van vijf producenten, die ongeveer 40 % van de bedrijfstak van de Unie vertegenwoordigen, uitvoerig onderzocht. De steekproef bestond uit de volgende ondernemingen:

Cordoaria Oliveira SÁ (Portugal),

Eurorope SA (Griekenland),

Lanex A.S. (Tsjechië),

Lankhorst Euronete Ropes (Portugal),

Teufelberger Ges.m.b.H. (Oostenrijk).

(42)

Zoals reeds in overweging 12 werd vermeld, vertegenwoordigden de achttien medewerkende producenten in de Unie 78 % van de totale productie in de Unie tijdens het TNO.

E.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

1.   Verbruik in de Unie

(43)

Het verbruik van touw van synthetische vezels in de Unie is vastgesteld op basis van de verkochte hoeveelheden van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie (inclusief de verkoop van niet-medewerkende producenten in de Unie zoals geschat door de organisatie die de klacht heeft ingediend) plus alle invoer in de Unie gebaseerd op Eurostat.

(44)

Op basis van het bovenstaande kan worden vastgesteld dat het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode is gedaald met 7 %. Na een stijging met 16 % tussen 2006 en 2007 is het verbruik tussen 2007 en het einde van het TNO gedaald met 20 %.

 

2006

2007

2008

TNO

Totaal verbruik in de Unie (ton)

34 318

39 816

36 777

31 944

Index (2006=100)

100

116

107

93

Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie), klager (niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie), Eurostat (invoer)

2.   Invoer vanuit India

(45)

Zoals in overweging 21 wordt vermeld, was de werkelijke Indiase uitvoer naar de Unie tijdens de beoordelingsperiode verwaarloosbaar als gevolg van de doeltreffende antidumpingmaatregelen.

(46)

Er is echter, zoals uiteengezet in overweging 22, een toenemende aanwezigheid van Indiase producenten op de drempel van de markt van de Unie in de vorm van uitvoer naar de havens van de EU die niet aan de inklaringsprocedure van de douane zijn onderworpen en daardoor vrij zijn van de genoemde antidumpingrechten.

3.   Prijzen en hoeveelheid van de Indiase uitvoer naar derde landen

(47)

Aangezien de werkelijke invoer vanuit India in de Unie verwaarloosbaar was, is er een vergelijking gemaakt tussen de prijzen van de Indiase uitvoer naar andere derde landen (inclusief de uitvoer naar de havens van de Unie die niet aan antidumpingrechten zijn onderworpen) en de prijzen van de verkopen in de Unie door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(48)

Op deze basis werd vastgesteld dat de Indiase uitvoer naar andere derde landen gebeurde tegen aanzienlijk lagere verkoopprijzen dan die van de bedrijfstak van de Unie. Het aldus vastgestelde prijsverschil bedroeg maximaal 46 % en gemiddeld 18 %.

(49)

De waarde van de Indiase uitvoer naar andere derde landen steeg tijdens de beoordelingsperiode met meer dan 30 %. Deze verkoop vertegenwoordigde bijna de helft van de totale omzet van de in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs tijdens het TNO.

4.   Invoer vanuit andere landen

(50)

Ondanks de daling van het verbruik met 7 % op de markt van de Unie is de vanuit andere derde landen ingevoerde hoeveelheid tijdens de beoordelingsperiode toegenomen met 18 %. Hierdoor is het marktaandeel van deze invoer gestegen van 17 % tot 22 %.

(51)

Opgemerkt moet worden dat de invoer vanuit de Volksrepubliek China („VRC”) tijdens de beoordelingsperiode is gestegen met 46 % en daarmee een marktaandeel bereikte van 8,6 % (tegenover 5,5 % in 2006). Hoewel een precieze vergelijking niet mogelijk is omdat de gegevens van Eurostat algemeen van aard zijn en niet naar producttype zijn ingedeeld, blijkt de gemiddelde prijs van de invoer vanuit de VRC in de Unie aanmerkelijk hoger te zijn dan de gemiddelde prijs van de Indiase uitvoer. Bovendien blijkt de gemiddelde prijs van de invoer vanuit de VRC overeen te stemmen met de prijzen van de bedrijfstak van de Unie.

(52)

De invoer vanuit de Republiek Korea („Korea”) in de Unie had tijdens de beoordelingsperiode een constant marktaandeel van ongeveer 3 %. Qua hoeveelheid is deze invoer, in lijn met het afnemende verbruik, gedaald met 6 %.

(53)

De invoer vanuit alle andere derde landen bedroeg tijdens het TNO minder dan 2 % van het aandeel van de markt van touw van synthetische vezels in de Unie.

5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

5.1.   Opmerkingen vooraf

(54)

Alle in artikel 3, lid 5, van de basisverordening genoemde schade-indicatoren zijn geanalyseerd. De indicatoren in verband met de verkochte hoeveelheid en het marktaandeel van de producenten in de Unie zijn geanalyseerd op basis van gegevens die zijn verzameld voor alle producenten in de Unie, dat wil zeggen de bedrijfstak van de Unie. Wat de andere schade-indicatoren betreft, is het onderzoek gebaseerd op de informatie die is ingediend door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, die ter plaatse is geverifieerd bij alle in overweging 15 genoemde ondernemingen. Zoals al in overweging 12 is vermeld, heeft een van de producenten in de Unie zijn activiteiten opgestart tijdens de beoordelingsperiode. Daarom zijn de desbetreffende gegevens niet gebruikt in de analyse van de ontwikkelingen van de schade-indicatoren, teneinde vertekeningen in die ontwikkelingen te voorkomen.

5.2.   Door de bedrijfstak van de Unie verkochte hoeveelheid

(55)

De verkoop door de bedrijfstak van de Unie is tijdens de beoordelingsperiode gedaald met niet minder dan 12 %. Zoals reeds in overweging 44 werd vermeld, is het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode gedaald met 7 %. Deze daling was bijzonder sterk vanaf het jaar 2007. Benadrukt moet worden dat de hoeveelheid die door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie werd verkocht, sneller is afgenomen dan de daling van het verbruik:

 

2006

2007

2008

TNO

Door de bedrijfstak van de Unie verkochte hoeveelheid in de Unie (ton)

28 393

32 161

28 911

24 955

Index (2006=100)

100

113

102

88

Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie), klager (niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie)

5.3.   Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie

(56)

De in de vorige overweging en bovenstaande tabel genoemde ontwikkelingen hebben geleid tot een dalend marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tussen 2006 en het einde van het TNO. De daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie was constant, waarbij het verlies opliep tot 4,6 procentpunten:

 

2006

2007

2008

TNO

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (%)

82,7 %

80,8 %

78,6 %

78,1 %

Index (2006=100)

100

98

95

94

Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie), klager (niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie)

(57)

Opgemerkt moet worden dat de bovengenoemde daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie voor een groot deel te wijten was aan een toenemend marktaandeel van de invoer vanuit China (zie overweging 50).

5.4.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(58)

De geproduceerde hoeveelheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is tijdens de beoordelingsperiode gedaald met een zelfde percentage als de totale verkochte hoeveelheden, namelijk 17 %. Tijdens die periode steeg de productiecapaciteit met 5 %. Dit leidde tot een daling met 20 % van het capaciteitsgebruik tussen 2008 en het einde van het TNO:

 

2006

2007

2008

TNO

Productie (ton)

11 229

12 286

12 150

9 372

Index (2006=100)

100

109

108

83

Productiecapaciteit (ton)

21 510

23 467

23 278

22 480

Index (2006=100)

100

109

108

105

Bezettingsgraad (%)

52,2 %

52,4 %

52,2 %

41,7 %

Index (2006=100)

100

100

100

80

Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie)

5.5.   Voorraden

(59)

Doorgaans houden de producenten van touw van synthetische vezels hun voorraden beperkt omdat de meeste productie op bestelling gebeurt. Tijdens de beoordelingsperiode kon worden vastgesteld dat de voorraden gemiddeld afnamen, met name tijdens het TNO, hetgeen grotendeels het gevolg was van de afnemende productie van touw van synthetische vezels.

 

2006

2007

2008

TNO

Eindvoorraad (ton)

1 073

982

1 156

905

Index (2006=100)

100

92

108

84

Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie)

5.6.   Verkoopprijzen

(60)

De gemiddelde prijzen van het soortgelijke product dat in de Unie werd verkocht door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn tijdens de beoordelingsperiode enigszins gestegen, met name tussen 2007 en het einde van het TNO:

 

2006

2007

2008

TNO

Gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie (euro/ton)

5 268

5 229

5 670

5 766

Index (2006=100)

100

99

108

109

Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie)

(61)

Toch moet worden opgemerkt dat de bovengenoemde gemiddelde verkoopprijs wordt berekend op basis van alle producttypen, inclusief het meest waardevolle touw van synthetische vezels, zoals touw op basis van de grondstof Dyneema. De prijsverschillen tussen de verschillende producttypen zijn inderdaad aanzienlijk (zie overweging 19). De afgelopen jaren heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap de productie van tal van synthetische vezels met een hogere waarde opgevoerd, zodat deze producten een steeds groter aandeel van het assortiment uitmaken. Deze recente verandering in het assortiment is een van de oorzaken van de toename van de gemiddelde verkoopprijs per gewichtseenheid van de bedrijfstak van de Unie.

5.7.   Winstgevendheid

(62)

Deels dankzij de doeltreffende maatregelen en deels dankzij de diversificatie van het assortiment konden de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode een stabiel en levensvatbaar niveau van winstgevendheid handhaven:

 

2006

2007

2008

TNO

Winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie (%)

9,7 %

11,1 %

10,0 %

12,4 %

Index (2006=100)

100

115

104

128

Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie)

5.8.   Investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(63)

De investeringen waren in 2006 en 2007 relatief hoog en bedroegen vervolgens de helft van het vroegere bedrag. Tijdens het TNO werden er vrijwel geen investeringen gedaan.

 

2006

2007

2008

TNO

Netto-investeringen (euro)

3 574 130

3 886 212

1 941 222

168 877

Index (2006=100)

100

109

54

5

Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie)

5.9.   Rendement van investeringen

(64)

Overeenkomstig de stabiele tendens van winstgevendheid nam ook het rendement van de investeringen tijdens de beoordelingsperiode toe.

 

2006

2007

2008

TNO

Rendement van investeringen (%)

21,4 %

25,5 %

26,1 %

28,4 %

Index (2006=100)

100

119

122

132

Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie)

5.10.   Kasstroom

(65)

De kasstroom van de in de steekproef opgenomen producenten van de Unie bleef relatief stabiel tijdens de beoordelingsperiode:

 

2006

2007

2008

TNO

Kasstroom (euro)

6 033 496

7 973 188

7 790 847

6 911 360

Index (2006=100)

100

132

129

115

Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie)

5.11.   Werkgelegenheid, productiviteit en arbeidskosten

(66)

De werkgelegenheid bij de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie liet tussen 2006 en 2008 een gunstige ontwikkeling zien. Van 2008 tot het einde van het TNO nam de werkgelegenheid echter af door de afnemende vraag op de markt. De afnemende vraag en de daaruit voortvloeiende dalende productie leidde ook tot een verlaagde productiviteit tussen 2008 en het einde van het TNO. De jaarlijkse arbeidskosten per werknemer namen tot 2008 toe en vertoonden tijdens het TNO een lichte daling.

 

2006

2007

2008

TNO

Aantal werknemers

638

665

685

623

Index (2006=100)

100

104

107

98

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (euro)

12 851

13 688

14 589

14 120

Index (2006=100)

100

107

114

110

Productiviteit (ton per werknemer)

17,6

18,4

17,7

15,0

Index (2006=100)

100

105

101

85

Bron: Onderzoek (in de steekproef opgenomen producenten in de Unie)

5.12.   Groei

(67)

Terwijl het verbruik in de Unie tussen 2006 en het einde van het TNO met 7 % steeg (zie overweging 44), nam het volume van de verkoop door de producenten in de Unie op de markt van de Unie af met 12 % en daalde hun marktaandeel met 6 procentpunten (zie overwegingen 55 en 56). Anderzijds bleef het volume van de daadwerkelijke invoer vanuit India verwaarloosbaar als gevolg van de geldende maatregelen, maar nam het volume van de invoer vanuit andere landen toe met 18 % (voornamelijk door de invoer vanuit de VRC) en steeg het marktaandeel met nog eens 5 procentpunten (zie overweging 50). Daarom luidt de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie meer te lijden had onder het dalende verbruik en daardoor een sterkere daling van het verkoopvolume kreeg te verwerken dan de andere marktdeelnemers.

5.13.   Hoogte van de dumpingmarge

(68)

Aangezien de invoer van het betrokken product vanuit India tijdens het TNO verwaarloosbaar was, kon er geen dumpingmarge voor de werkelijke invoer vanuit India worden vastgesteld. Niettemin moet worden opgemerkt dat de Indiase uitvoer naar de havens van de Unie die niet aan de inklaringsprocedure van de douane is onderworpen, aanzienlijk is toegenomen en dat een deel van deze verkoop bleek te gebeuren tegen dumpingprijzen.

5.14.   Herstel van de gevolgen van eerdere dumping

(69)

Onderzocht is of de bedrijfstak van de Unie nog steeds herstellende is van de gevolgen van invoer met dumping in het verleden. De conclusie luidde dat de bedrijfstak van de Unie al grotendeels van deze gevolgen was hersteld, aangezien de doelmatige antidumpingmaatregelen lange tijd van kracht waren.

5.15.   Conclusie over de situatie van de bedrijfstak van de Unie

(70)

Doordat er doeltreffende antidumpingrechten van toepassing waren op de invoer van touw van synthetische vezels van oorsprong uit India, heeft de bedrijfstak van de Unie zich grotendeels hersteld van de gevolgen van de schade veroorzakende dumping in het verleden.

(71)

Toch kan niet worden geconcludeerd dat de positie van de bedrijfstak van de Unie veilig is. Hoewel bepaalde schade-indicatoren betreffende de financiële prestaties van de producenten in de Unie - met name winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom - een relatief stabiel beeld te zien geven, blijkt uit andere schade-indicatoren - met name verkochte hoeveelheid en marktaandeel, productie en bezettingsgraad alsmede investeringen - duidelijk dat de bedrijfstak van de Unie zich aan het einde van het TNO nog in een kwetsbare positie bevond. Na de bekendmaking van de bevindingen van dit onderzoek betoogde een Indiase producent dat de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO geen schade had geleden. In dit verband moet worden opgemerkt dat er niet is beweerd dat de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO aanmerkelijke schade leed. De conclusie op basis van de bevindingen van het onderzoek luidde namelijk dat enkele indicatoren een stabiel beeld lieten zien terwijl andere indicatoren op schade wezen.

(72)

Enkele partijen brachten naar voren dat de negatieve ontwikkelingen van bepaalde schade-indicatoren niet worden veroorzaakt door de invoer vanuit India, maar het gevolg zijn van de wereldwijde economische crisis en het toenemende marktaandeel van de invoer vanuit de VRC. In dit verband moet worden opgemerkt dat de negatieve ontwikkeling van bepaalde indicatoren niet werd toegeschreven aan de vrijwel niet bestaande invoer vanuit India. Bovendien is de toenemende invoer vanuit de VRC onderzocht en bleek deze niet van invloed te zijn op de waarschijnlijkheid dat de schade veroorzakende dumping zich herhaalt.

(73)

Wat de levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Unie in het algemeen betreft, moet worden opgemerkt dat de geleidelijke invoering van de verschillende hoogwaardige producten op de markt - zowel binnen de Unie als op de markt van derde landen - goede vooruitzichten biedt voor het concurrentievermogen op lange termijn van de bedrijfstak van de Unie, aangezien er op het ogenblik wereldwijd weinig producenten zijn die dergelijk hoogwaardig touw van synthetische vezels vervaardigen.

F.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN DE SCHADE

(74)

Zoals in overweging 25 wordt vermeld, was de analyse, gezien de verwaarloosbare invoer van het betrokken product vanuit India tijdens het TNO, toegespitst op de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping en schade.

(75)

Zoals reeds in de overwegingen 26, 27 en 28 werd vermeld, beschikken de Indiase producenten-exporteurs over een enorme reservecapaciteit. Bovendien zijn de Indiase producenten, zoals aangegeven in de overwegingen 30 tot en met 32, sterk georiënteerd op en gemotiveerd voor het verkopen van grote hoeveelheden van hun producten op de uitvoermarkten. Ook zijn de Indiase producenten, zoals in overweging 31 wordt vermeld, steeds sterker aanwezig in de havens van de Unie. Daarom kan worden geconcludeerd dat het zeer waarschijnlijk is dat de ingevoerde hoeveelheid vanuit India naar de Unie in korte tijd sterk zal toenemen wanneer de maatregelen komen te vervallen.

(76)

Zoals in de overwegingen 34 en 35 werd vermeld, is het waarschijnlijk dat bij het ontbreken van maatregelen de Indiase invoer met dumping opnieuw zal beginnen. Bovendien kan worden geconcludeerd dat - zoals in de overwegingen 47 en 48 wordt vermeld - het feit dat de verkoopprijs van de Indiase producenten gemiddeld 18 % lager is dan die van de bedrijfstak van de Unie (waarbij de prijsverschillen kunnen oplopen tot 46 %) erop wijst dat de Indiase producenten bij het ontbreken van maatregelen waarschijnlijk zullen overgaan tot de uitvoer van het betrokken product naar de markt van de Unie tegen aanzienlijk lagere prijzen dan die van de bedrijfstak van de Unie, en aldus de verkoopprijzen van de producenten in de Unie onderbieden.

(77)

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het zeer waarschijnlijk is dat de Indiase invoer van het betrokken product bij het ontbreken van maatregelen zou worden hervat in aanzienlijke hoeveelheden en tegen prijzen die aanzienlijk lager liggen dan die van de bedrijfstak van de Unie.

(78)

Gezien de relatief kwetsbare positie van de bedrijfstak van de Unie, zoals beschreven in de overwegingen 71 en 72, zou een mogelijke massale herhaling van de invoer met dumping vanuit India tegen prijzen die die in de Unie onderbieden, waarschijnlijk schadelijke gevolgen hebben voor de positie van de bedrijfstak van de Unie. Met name is het waarschijnlijk dat een wezenlijke hervatting van de invoer met dumping leidt tot een verdere daling van het marktaandeel en het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie, die een daling van de productie en de werkgelegenheid met zich meebrengt. In combinatie met een aanzienlijke prijsdruk als gevolg van de invoer die de verkoopprijzen van de producenten in de Unie onderbiedt, zou dit leiden tot een snelle en ernstige verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(79)

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat indien de maatregelen komen te vervallen, er waarschijnlijk een herhaling optreedt van de schade als gevolg van nieuwe invoer met dumping van het betrokken product vanuit India.

G.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Opmerkingen vooraf

(80)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd is met het belang van de Unie in haar geheel.

(81)

Om het belang van de Unie na te gaan, werden de belangen beoordeeld van de diverse partijen, namelijk de bedrijfstak van de Unie, de importeurs/handelaren en de industriële gebruikers van het betrokken product.

(82)

Er zij aan herinnerd dat bij de vorige onderzoeken de oplegging van antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Unie werd geacht. Omdat het bij het huidige onderzoek gaat om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, wordt een situatie geanalyseerd waarin er al antidumpingmaatregelen zijn.

(83)

Onderzocht werd of er, ondanks de conclusie over de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping en terugkerende schade, dwingende redenen zijn die tot de conclusie leiden dat het in dit specifieke geval niet in het belang van de Unie is de maatregelen te handhaven.

2.   Belangen van de bedrijfstak van de Unie

(84)

Zoals reeds vermeld in de overwegingen 56 en 73, wist de bedrijfstak van de Unie een wezenlijk, zij het dalend marktaandeel te behouden en het assortiment te diversifiëren door hoogwaardiger touw van synthetische vezels te introduceren. Daarom kan worden gesteld dat de bedrijfstak van de Unie structureel levensvatbaar is gebleven.

(85)

Gezien de conclusies over de positie van de bedrijfstak van de Unie (zie de overwegingen 70, 71 en 72 en op grond van de argumenten in verband met de analyse van de waarschijnlijkheid van herhaling van schade (zie de overwegingen 74 tot en met 79), kan ook worden gesteld dat de financiële positie van de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ernstig zou verslechteren indien de antidumpingrechten zouden komen te vervallen, hetgeen tot nieuwe aanmerkelijke schade zou leiden.

(86)

De verwachte hoeveelheden en prijzen van de invoer van het betrokken product vanuit India maken het waarschijnlijk dat de bedrijfstak van de Unie ernstig in gevaar zou komen. Zoals reeds in overweging 78 werd vermeld, zou deze invoer leiden tot een verdere afname van het marktaandeel, de verkochte hoeveelheid en de werkgelegenheid, en zou deze ook de prijzen verlagen, wat uiteindelijk zou leiden tot een vermindering van de winstgevendheid die vergelijkbaar is met de negatieve waarden die bij het oorspronkelijke onderzoek naar voren kwamen.

(87)

Gezien het bovenstaande, en bij ontbreken van aanwijzingen van het tegendeel, wordt geconcludeerd dat de handhaving van de bestaande maatregelen niet in strijd zou zijn met het belang van de bedrijfstak van de Unie.

3.   Belang van niet-verbonden importeurs en handelaren

(88)

De Commissie heeft aan tien niet-verbonden importeurs/handelaren een vragenlijst opgestuurd. Slechts één van deze ondernemingen reageerde en maakte bezwaar tegen de procedure. Deze onderneming is echter verbonden met een Indiase producent van touw van synthetische vezels en is daarom niet als een niet-verbonden importeur te beschouwen. Omdat de onderneming een verbonden importeur is, zijn haar belangen intrinsiek verbonden met het belang van de verbonden Indiase producent.

(89)

Hieruit wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn die erop wijzen dat de voortzetting van maatregelen een sterke negatieve weerslag zou hebben op de niet-verbonden handelaars/importeurs.

4.   Belang van de gebruikers

(90)

De Commissie stuurde een brief aan één bedrijfstakorganisatie van gebruikers van het betrokken product. Geen van de gebruikers heeft een volledig antwoord op de vragenlijst ingediend en er zijn geen schriftelijke opmerkingen van de vereniging ontvangen.

(91)

Aangezien de gebruikers niet meewerkten en de effecten van antidumpingmaatregelen waarschijnlijk verwaarloosbaar zijn in vergelijking met de andere kosten van de gebruikers in bedrijfstakken zoals scheepsbouw, machinebouw en de exploitatie van offshore-platforms, wordt geconcludeerd dat de voortzetting van maatregelen geen wezenlijke negatief effect op deze gebruikers zal hebben.

5.   Conclusie

(92)

De voortzetting van maatregelen zal naar verwachting zorgen dat de Indiase invoer met dumping op de markt van de Unie zich niet in korte tijd in aanzienlijke hoeveelheden zal herhalen. Hierdoor blijft de bedrijfstak van de Unie profiteren van de concurrentieverhoudingen op de markt van de Unie en de verminderde kans op sluitingen en verlies van werkgelegenheid. De gunstige effecten zullen naar verwachting ook de voorwaarden voor de bedrijfstak van de Unie scheppen om innovatieve producten met een geavanceerde technologie voor nieuwe en gespecialiseerde toepassingen te ontwikkelen.

(93)

Ook moet worden opgemerkt dat er, na de beoordeling van het belang van de importeurs/handelaars en de gebruikers in de Unie, geen overtuigende aanwijzingen blijken te zijn dat voortzetting van maatregelen aanmerkelijke negatieve gevolgen zou hebben.

(94)

Gezien bovenstaande conclusies over de gevolgen van voortzetting van de maatregelen voor de verschillende deelnemers van de markt van de Unie luidt de conclusie dat voortzetting van de maatregelen niet in strijd met het belang van de Unie is.

H.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(95)

Gezien het bovenstaande, d.w.z. onder andere de grote reservecapaciteit van de Indiase producenten, de sterke concentratie op de uitvoer en de toenemende aanwezigheid op de drempel van de markt van de Unie, de prijzen van de verkoop naar markten van andere derde landen die ver beneden de normale waarde bleken te liggen, en ook ver beneden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO, alsmede de relatief kwetsbare positie van de bedrijfstak van de Unie, is het waarschijnlijk dat de schade veroorzakende dumping vanuit India zich zou herhalen wanneer de maatregelen zouden vervallen.

(96)

Alle betrokkenen werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen om de thans geldende maatregelen in hun huidige vorm te handhaven. Ook werd hun na deze bekendmaking een periode toegekend om opmerkingen te maken, maar er zijn geen opmerkingen ingediend die een wijziging van de bovenstaande bevindingen zou hebben gerechtvaardigd. De argumenten betreffende de bekendmaking van de bevindingen komen aan de orde in de desbetreffende overwegingen van deze verordening.

(97)

Uit het bovenstaande volgt dat de antidumpingrechten die bij Verordening (EG) nr. 1736/2004 zijn opgelegd, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd.

(98)

Toch wordt deze procedure - hoewel is vastgesteld dat herhaling van schade veroorzakende dumping waarschijnlijk is - gekenmerkt door bijzondere omstandigheden, met name de lange duur van de geldende maatregelen die al een keer zijn verlengd en de zeer beperkte werkelijk ingevoerde hoeveelheden vanuit India zoals genoemd in de overwegingen 21 tot en met 24. Hiermee moet rekening worden gehouden bij de vaststelling van de duur van de verdere uitgebreide antidumpingmaatregelen, die drie jaar moet bedragen. Na de bekendmaking verklaarde de indiener van het verzoek dat de maatregelen met vijf jaar moeten worden verlengd en dat de hierboven weergegeven argumenten voor een kortere verlenging niet gerechtvaardigd zouden zijn.

(99)

Normaal gesproken is de verlenging van maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening geldig voor een periode van vijf jaar. Uit het onderzoek bleek dat de positie van de bedrijfstak van de Unie aan het eind van het TNO nog kwetsbaar was; de financiële problemen die in het oorspronkelijke onderzoek werden vastgesteld, hebben lang voortgeduurd. De bedrijfstak is dan ook nog niet volledig van de schade veroorzakende dumping hersteld. Toch bleek uit een aantal schade-indicatoren dat de oplegging van maatregelen al enkele wezenlijke verbeteringen heeft opgeleverd. Een analyse van deze complexe situatie leert dat een volledig en stabiel herstel van de gevolgen van de schade veroorzakende dumping waarschijnlijk minder tijd nodig heeft dan de gebruikelijke vijf jaren. Vastgesteld werd dat, gezien de analyse van de totale schade en de waarschijnlijke ontwikkelingen van de markt met de geldende maatregelen, een periode van drie jaar genoeg zou zijn voor een volledig economisch en financieel herstel van de bedrijfstak van de Unie. Daarom is het niet noodzakelijk de maatregelen voor een langere termijn te handhaven.

(100)

Een verlenging van de maatregelen voor de volledige periode van vijf jaar wordt dan ook niet volledig gerechtvaardigd door de feiten die uit het onderzoek naar voren komen, en de duur van de maatregelen moet daarom worden beperkt tot drie jaar.

(101)

Het in artikel 2 van deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrecht voor bepaalde ondernemingen is gebaseerd op de bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek. Het weerspiegelt daarom de situatie die bij dat onderzoek voor de betrokken onderneming werd vastgesteld. Dit recht (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) geldt dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit India die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteit. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in artikel 1 genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die met de specifiek genoemde onderneming verbonden zijn; op die producten is het voor het gehele land geldende recht van toepassing.

(102)

Verzoeken van ondernemingen om toepassing van een individueel antidumpingrecht (bv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name wijzigingen van de activiteiten van de onderneming met betrekking tot productie, binnenlandse verkoop en uitvoer die bijvoorbeeld verband houden met die naamswijziging of die verandering in de productie- en verkoopmaatschappijen. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bindgaren, touw en kabel, al dan niet gevlochten, ook indien geïmpregneerd, bekleed, bedekt of ommanteld met rubber of kunststof van polyethyleen of polypropyleen, ander dan bindtouw, van meer dan 50 000 decitex (5 g/m), alsmede andere synthetische vezels van nylon of andere polyamiden of van polyester van meer dan 50 000 decitex (5 g/m), ingedeeld onder de GN-codes 5607 49 11, 5607 49 19, 5607 50 11 en 5607 50 19, van oorsprong uit India.

2.   De antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Recht

Aanvullende TARIC-code

Garware Wall Ropes Ltd

53,0 %

8755

Alle andere ondernemingen

82,0 %

8900

3.   Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is gedurende drie jaar van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

J. SCHAUVLIEGE


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 183 van 26.6.1998, blz. 1.

(3)  PB L 311 van 8.10.2004, blz. 1.

(4)  PB C 240 van 7.10.2009, blz. 6.


22.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/22


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1243/2010 VAN DE RAAD

van 20 december 2010

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op strijkplanken van oorsprong uit de Volksrepubliek China en vervaardigd door Since Hardware (Guangzhou) Co., Ltd.

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

In aansluiting op een antidumpingonderzoek naar de invoer van strijkplanken van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”) en Oekraïne („het eerste onderzoek”) werden bij Verordening (EG) nr. 452/2007 van de Raad van 23 april 2007 (2) antidumpingmaatregelen ingesteld. Die verordening is op 27 april 2007 in werking getreden.

(2)

Er wordt aan herinnerd dat het definitieve antidumpingrecht voor strijkplanken van de Chinese producent-exporteur Since Hardware (Guangzhou) Co., Ltd. („Since Hardware”) 0 % bedroeg, terwijl dit recht voor andere producenten-exporteurs tussen 18,1 % en 38,1 % lag. Na een tussentijds nieuw onderzoek werden deze rechten bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 270/2010 van 29 maart 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 452/2007 (3) verhoogd tot 42,3 %.

2.   Inleiding van de huidige procedure

(3)

Op 2 oktober 2009 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) de inleiding van een antidumpingprocedure uit hoofde van artikel 5 van de basisverordening betreffende de invoer in de Unie van strijkplanken van oorsprong uit China, voor zover vervaardigd door Since Hardware, aangekondigd. In het bericht van inleiding kondigde de Commissie ook de opening van een nieuw onderzoek uit hoofde van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1515/2001 („het nieuwe onderzoek uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1515/2001”) aan, ten einde, voor zover nodig, een wijziging van Verordening (EG) nr. 452/2007 mogelijk te maken, op grond van het rapport „Mexico - Definitive Anti-dumping Measures on Beef and Rice” van de WTO-Beroepsinstantie (AB-2005-6) (5) (het „rapport van de WTO-Beroepsinstantie”).

(4)

Het antidumpingonderzoek werd geopend naar aanleiding van een klacht die op 20 augustus 2009 werd ingediend door drie producenten in de Unie, Colombo New Scal S.p.A., Pirola S.p.A. and Vale Mill (Rochdale) Ltd. („de klagers”), die een groot deel van de totale productie van strijkplanken in de Unie vertegenwoordigen.

(5)

Er wordt aan herinnerd dat in het licht van het rapport van de WTO-Beroepsinstantie een nieuw antidumpingonderzoek op grond van artikel 5 van de basisverordening tegen Since Hardware werd geopend, en niet een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening. In de punten 305 en 306 van het rapport wordt bepaald dat een producent-exporteur waarvoor in het oorspronkelijke onderzoek geen dumping werd vastgesteld, moet worden uitgesloten van de werkingssfeer van de naar aanleiding van een dergelijk onderzoek ingestelde definitieve maatregelen en ook niet betrokken kan worden bij een nieuw onderzoek om administratieve redenen dan wel in verband met gewijzigde omstandigheden.

(6)

Volgens Since Hardware kon de Commissie geen nieuw antidumpingonderzoek op grond van artikel 5 van de basisverordening tegen één onderneming openen, omdat dat in strijd zou zijn met het algemene beginsel dat is neergelegd in artikel VI van de GATT, in de Antidumpingovereenkomst van de WTO („de WTO ADO”) en in de basisverordening, dat namelijk antidumpingprocedures gericht zijn tegen de invoer uit landen en niet tegen de invoer van producten van een individuele onderneming. Since Hardware voerde met name aan dat de Commissie in strijd handelde met artikel 9, lid 3, en artikel 11, lid 6, van de basisverordening door een antidumpingonderzoek te openen op grond van artikel 5 in plaats van op artikel 11, lid 3, van de basisverordening. Verder zou de Commissie volgens Since Hardware, omdat er geen sprake is van een rechtstreekse werking van de WTO-voorschriften in de rechtsorde van de Unie, niet kunnen besluiten bovengenoemde bepalingen van de basisverordening te negeren teneinde een WTO-uitspraak automatisch, zonder voorafgaande wijziging van de basisverordening door de Raad toe te passen.

(7)

In dit verband wordt erkend dat een antidumpingprocedure normaliter wordt ingeleid tegen de invoer uit een land en niet tegen de invoer van producten van een individuele onderneming. In dit geval is er om onderstaande speciale omstandigheden evenwel sprake van een uitzondering op bovengenoemde regel. In de punten 216 tot en met 218 van het rapport van de WTO-Beroepsinstantie wordt bepaald dat ingevolge artikel 5.8 van de WTO ADO een onderzoekende instantie het onderzoek ten aanzien van een exporteur waarvan in een oorspronkelijk onderzoek werd vastgesteld dat zijn marge niet meer dan de minimis is, moet beëindigen en in alinea 305 van dat rapport dat deze exporteur bijgevolg van de definitieve antidumpingmaatregelen moet worden uitgesloten en ook niet betrokken kan worden bij een nieuw onderzoek om administratieve redenen dan wel in verband met gewijzigde omstandigheden. Het is juist dat de rechtsgeldigheid van door de instellingen van de Unie („de instellingen”) genomen maatregelen normaliter niet opnieuw kan worden onderzocht op grond van de WTO-overeenkomsten omdat de WTO-voorschriften geen rechtstreekse werking hebben. Dit betekent in het onderhavige geval evenwel niet dat de instellingen de WTO-voorschriften, en in het bijzonder het rapport van de WTO-Beroepsinstantie, moeten negeren. Verordening (EG) nr. 1515/2001 werd juist vastgesteld om het de instellingen mogelijk te maken een in het kader van de basisverordening genomen maatregel zonder voorafgaande wijziging van de basisverordening in overeenstemming te brengen met de voorschriften in een rapport van het orgaan voor geschillenbeslechting zoals aangegeven in overweging 4 van Verordening (EG) nr. 1515/2001. Dankzij Verordening (EG) nr. 1515/2001 kunnen de instellingen in het bijzonder exporteurs waarvoor tijdens een eerder oorspronkelijk onderzoek geen dumping werd vastgesteld, formeel uitsluiten van de werkingssfeer van de verordening die aan het eind van dat onderzoek werd vastgesteld. Te dien einde werd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1515/2001 het nieuwe onderzoek van Verordening (EG) nr. 452/2007 geopend.

(8)

Bovendien sluit geen enkele bepaling van de basisverordening de opening van een nieuw antidumpingonderzoek op basis van artikel 5 van de basisverordening tegen een enkele onderneming uit. Ook moet de Uniewetgeving voor zover mogelijk worden geïnterpreteerd op een wijze die in overeenstemming is met het internationale recht, in het bijzonder wanneer de bepalingen in kwestie bedoeld zijn om uitvoering te geven aan een door de Unie gesloten internationale overeenkomst. Omdat de WTO ADO enerzijds leden van de WTO toestaat rechten in te stellen om schadelijke dumping te neutraliseren, maar anderzijds door de Beroepsinstantie in het rapport van de WTO-Beroepsinstantie zodanig is geïnterpreteerd dat nieuwe onderzoeken van ondernemingen waarvoor bij het oorspronkelijke onderzoek geen dumping werd vastgesteld, niet zijn toegestaan, moet de basisverordening zo worden uitgelegd dat de Unie de mogelijkheid heeft in een zaak als de onderhavige een onderzoek uit hoofde van artikel 5 van de basisverordening te openen.

(9)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1241/2010 van de Raad van 20 december 2010 (6) werd Since Hardware uit de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 452/2007 uitgesloten.

(10)

Gezien de speciale omstandigheden van de zaak is de opening van een antidumpingonderzoek tegen Since Hardware op grond van artikel 5 van de basisverordening derhalve rechtmatig.

3.   Betrokken partijen

(11)

De Commissie heeft Since Hardware, de haar bekende betrokken importeurs en producenten in de Unie, de vertegenwoordigers van het betrokken land en de producenten in potentiële referentielanden van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(12)

Om Since Hardware in staat te stellen desgewenst een verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) of individuele behandeling („IB”) in te dienen, heeft de Commissie deze producent-exporteur de desbetreffende formulieren toegezonden. De Commissie heeft Since Hardware ook een vragenlijst gestuurd. De producent-exporteur heeft een ingevulde aanvraag voor een BMO/IB ingestuurd en de vragenlijst beantwoord.

(13)

Gezien het grote aantal producenten in de Unie werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening voor de vaststelling van het aandeel aan de schade gebruik te maken van een steekproef. Vijf producenten in de Unie hebben zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn gemeld en de vereiste informatie verstrekt.

(14)

Van die vijf producenten in de Unie behoorden alleen de drie klagers in het eerste onderzoek tot de bedrijfstak van de Unie. Wegens het specifieke karakter van deze zaak, zoals uiteengezet in de overwegingen 57 tot en met 60, werd besloten alleen deze drie klagers een vragenlijst te sturen, terwijl de andere twee producenten in de Unie werd gevraagd aanvullende informatie te verstrekken die voor de Commissie van nut zouden kunnen zijn om na te gaan of de invoer van door Since Hardware vervaardigde producten de bedrijfstak van de Unie schade hadden berokkend. Alle drie klagende producenten in de Unie beantwoordden de vragenlijst. De andere twee producenten in de Unie verstrekten geen nadere informatie.

(15)

De Commissie verstuurde ook vragenlijsten naar alle haar bekende producenten in mogelijke referentielanden en naar alle haar bekende betrokken importeurs die niet met Since Hardware zijn verbonden. Van de niet-verbonden importeurs in de Unie waren er aanvankelijk twee die medewerking aan het onderzoek verleenden. Een ervan was evenwel niet in staat de medewerking voort te zetten. De andere importeur was tevens een van de niet-klagende producenten in de Unie. Deze onderneming beantwoordde de vragenlijst voor importeurs. Verder was er ook een brancheorganisatie die aan het onderzoek meewerkte en opmerkingen maakte.

(16)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de beoordeling van de BMO, de vaststelling van dumping, het aandeel in de schade en het belang van de Unie noodzakelijk achtte, ingewonnen en gecontroleerd. Er werd een controle ter plaatse verricht bij Since Hardware in Guangzhou in the VRC en bij Vale Mill (Rochdale) Ltd. in het VK.

(17)

De Commissie stelde de betrokken partijen ervan in kennis dat zij het gezien de complexe juridische achtergrond van dit onderzoek (zie overweging 3 e.v.) beter achtte in deze zaak geen voorlopige maatregelen in te stellen, maar het onderzoek wel voort te zetten. Geen van de partijen diende hiertegen bezwaar in.

(18)

De Commissie heeft alle partijen voorts in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de instelling van een definitief antidumpingrecht aan te bevelen en hen de gelegenheid gegeven hierover opmerkingen te maken. De opmerkingen van de partijen werden onderzocht en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

4.   Onderzoektijdvak

(19)

Het onderzoek naar de dumping en de prijsonderbieding had betrekking op de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de omvang van de invoer van producten van Since Hardware in verband met de beoordeling van het aandeel in schade had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het eind van het OT („de beoordelingsperiode”). Wegens het specifieke karakter van deze zaak - namelijk dat er een aantal jaren geleden een ander oorspronkelijk onderzoek plaatsvond voor hetzelfde product en hetzelfde derde land en omdat de rechten die het gevolg waren van dat onderzoek nog steeds van kracht zijn -, zal er bij de analyse van de schade ook worden verwezen naar het onderzoektijdvak van dat eerdere onderzoek („OT van het eerste onderzoek”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(20)

Bij het betrokken product gaat het om strijkplanken, al dan niet op poten, al dan niet met een stoomafzuigend, verwarmd en/of blazend werkblad, met inbegrip van mouwplanken, en belangrijke onderdelen daarvan, zoals de poten, het werkblad en de strijkijzersteun (het treeftje), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 3924 90 90, ex 4421 90 98, ex 7323 93 90, ex 7323 99 91, ex 7323 99 99, ex 8516 79 70 en ex 8516 90 00, van oorsprong uit de VRC en vervaardigd door Since Hardware (Guangzhou) Co., Ltd.

(21)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat er verschillende soorten strijkplanken zijn en dat de belangrijke onderdelen ervan hoofdzakelijk afhangen van hun constructie, omvang en toebehoren en het materiaal waarvan zij vervaardigd zijn. Alle typen hebben evenwel dezelfde fysieke basiskenmerken hebben en worden voor dezelfde doeleinden gebruikt.

(22)

De producent-exporteur voerde aan dat het onderzoek zich niet zou mogen uitstrekken tot de belangrijke onderdelen van strijkplanken omdat die onderdelen (bv. poten, werkplank en strijkijzersteun) niet een enkel product vormen en daarom niet in één onderzoek deel kunnen uitmaken van hetzelfde betrokken product. Dit argument werd in het onderzoek niet bevestigd. Vastgesteld werd dat de belangrijke onderdelen van strijkplanken moeten worden opgenomen omdat de poten, het werkblad en de strijkijzersteun de kenmerken van het eindproduct bepalen en geen ander eindgebruik kunnen hebben dan te worden opgenomen in het eindproduct (d.w.z. de strijkplank) en als zodanig geen afzonderlijk product zijn. Dit is in overeenstemming met een aantal andere onderzoeken waarin afgewerkte producten en sleutelonderdelen als een enkel product worden beschouwd. Derhalve worden, evenals bij het eerste onderzoek, alle bestaande typen strijkplanken en hun belangrijke onderdelen voor dit onderzoek als een enkel product beschouwd.

2.   Soortgelijk product

(23)

Er werden geen verschillen vastgesteld tussen het betrokken product en de strijkplanken en belangrijke onderdelen ervan die werden vervaardigd door de klagers en de andere medewerkende producenten in de Unie en die werden verkocht op de markt van de Unie, die uiteindelijk ook als referentieland diende. Zij hebben dezelfde fysieke kenmerken en hetzelfde gebruik en zijn onderling verwisselbaar.

(24)

Bijgevolg worden strijkplanken en de belangrijke onderdelen ervan die in de Unie worden vervaardigd en verkocht als soortgelijk aan het betrokken product in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening beschouwd.

C.   DUMPING

1.   Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

(25)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt de normale waarde bij antidumpingonderzoeken inzake invoer van oorsprong uit de VRC in overeenstemming met de leden 1 tot en met 6 van dat artikel bepaald voor producenten waarvan is vastgesteld dat zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), daarvan, namelijk dat zij het soortgelijke product op marktvoorwaarden vervaardigen en verkopen. Voor de duidelijkheid zijn deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

besluiten van bedrijven zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis; de kosten van de belangrijkste productiemiddelen geven hoofdzakelijk marktwaarden weer;

ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende boekhoudnormen („IAS”) en die alle terreinen bestrijkt;

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

de betrokken bedrijven zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die stabiliteit en juridische zekerheid verschaffen;

munteenheden worden tegen de marktkoers omgerekend.

(26)

Since Hardware heeft overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening om een BMO verzocht en werd gevraagd het desbetreffende aanvraagformulier in te vullen.

(27)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat Since Hardware ten aanzien van de kosten van de belangrijkste productiemiddelen niet aan het onder het eerste streepje van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening genoemde criterium (criterium 1) voldeed. Bovendien werd vastgesteld dat Since Hardware niet aan het onder het tweede streepje van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening genoemde BMO-criterium (criterium 2) voldeed. De belangrijke bevindingen ten aanzien van de BMO worden hieronder uiteengezet.

(28)

Wat criterium 1 betreft - bedrijfsbesluiten worden genomen als reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten geven marktwaarden weer - voert Since Hardware aan dat het zijn belangrijkste grondstoffen (producten van staal) op de Chinese binnenlandse markt koopt, terwijl de onderneming die grondstoffen in het onderzoekstijdvak voor het eerste onderzoek nog invoerde. Daarom werd onderzocht of de Chinese binnenlandse markt voor de belangrijkste grondstoffen wel de marktwaarden weergeeft.

(29)

Vastgesteld werd dat de staat na het onderzoektijdvak voor het eerste onderzoek, d.w.z. na 2005, uitvoerbelemmeringen heeft ingevoerd voor diverse producten van staal, waaronder de belangrijke grondstoffen voor de productie van strijkplanken: plaatstaal, stalen buizen en pijpen en staaldraad. De kosten van deze grondstoffen maken een groot deel van de totale kosten van de grondstoffen voor het betrokken product uit. Door de invoering van uitvoerbelastingen nam de stimulans om uit te voeren af, waardoor de in het binnenland beschikbare hoeveelheid toenam, wat weer leidde tot lagere prijzen. In juni 2009 (het eind van het OT) lijkt het Chinese beleid ten aanzien van de staalsector evenwel weer te zijn gewijzigd: de uitvoerbelasting werd afgeschaft, terwijl er een nieuwe btw-aftrek voor producten van staal werd ingevoerd, waardoor een gunstiger klimaat voor uitvoer ontstond. Het nieuwe beleid, waarbij uitvoer niet langer wordt ontmoedigd, valt samen met de daling van de staalprijzen op de andere wereldmarkten en met de aanpassing van de Chinese binnenlandse prijzen aan de internationale staalprijzen, zodat er geen gevaar voor prijsverhogingen op de binnenlandse markt bestaat. Deze herhaalde wijzigingen van de uitvoerbelasting en het btw-stelsel voor staal vonden blijkbaar plaats om de Chinese binnenlandse staalmarkt en staalprijzen te reguleren. De staat bleef dus een belangrijke invloed op de binnenlandse staalmarkt uitoefenen, zodat de staalprijzen in de VRC voor deze specifieke grondstoffen de ontwikkelingen op de wereldmarkt niet vrij volgden.

(30)

Tal van studies en rapporten en ook openbaar beschikbare rekeningen van een aantal staalproducenten (7) bevestigen dat de Chinese staat actief steun verleent aan de ontwikkeling van de staalsector in de VRC.

(31)

Bijgevolg lagen de binnenlandse staalprijzen in de VRC gedurende de eerste helft van het onderzoektijdvak ver onder de prijzen op andere grote wereldmarkten, en met name onder de staalprijzen in Noord-Amerika en Noord-Europa (8), terwijl die prijsverschillen niet kunnen worden verklaard uit een concurrentievoordeel bij de staalproductie. In de tweede helft van het OT was er sprake van een aanzienlijke prijsdaling voor staal in Europa en Noord-Amerika, terwijl de binnenlandse prijzen in China in veel minder sterke mate terugliepen. Tegen het eind van het OT was er daarom bijna geen prijsverschil meer tussen de Chinese en de internationale staalprijzen. De door de Chinese overheid genomen maatregelen om de Chinese staalmarkt te reguleren hebben echter in wezen geleid tot een situatie waarin de grondstofprijzen nog steeds het resultaat zijn van staatsinmenging, die rechtstreeks van invloed is op de besluiten van de onderneming over de inkoop van grondstoffen.

(32)

Omdat Since Hardware zijn grondstoffen tijdens het OT op de Chinese binnenlandse markt kocht, profiteerde de onderneming toen van deze kunstmatig lage, verstoorde staalprijzen.

(33)

De conclusie luidde dat de kosten van de belangrijkste productiemiddelen van Since Hardware niet hoofdzakelijk marktwaarden weergeven. Bijgevolg werd geconcludeerd dat Since Hardware niet heeft aangetoond aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening te voldoen, en dat de onderneming daarom niet voor een BMO in aanmerking komt.

(34)

Bovendien kon de onderneming niet aantonen dat zij beschikt over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de IAS en alle terreinen bestrijkt; in de boekhouding, en met name in het kapitaalcontroleverslag, wordt namelijk niets gezegd over een belangrijke transactie die tijdens het OT heeft plaatsgevonden. Bovendien gaven de accountants geen commentaar op die belangrijke transactie. Verder werd een boeking van een aanzienlijk bedrag aangetroffen waarbij het in de IAS opgenomen beginsel dat de rekening een getrouwe weergave van de feiten moeten geven, niet in acht werd genomen. Ook hierop gaf de accountant geen commentaar. Bijgevolg werd geconcludeerd dat deze onderneming evenmin had aangetoond dat zij voldeed aan artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(35)

Since Hardware, de autoriteiten van het betrokken land en de bedrijfstak van de Unie werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen over de bovenstaande bevindingen te maken. Van Since Hardware en de bedrijfstak van de Unie werden opmerkingen ontvangen.

(36)

Since Hardware gaf drie hoofdargumenten ten aanzien van de bevindingen over de BMO. Ten eerste werd naar voren gebracht dat het BMO-besluit was genomen nadat de Commissie had gevraagd naar de cijfers van de onderneming over de binnenlandse verkopen en de kosten en deze ook had gekregen, wat in strijd zou zijn met de tweede alinea van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Ten tweede voerde Since Hardware aan dat, hoewel de onderneming het niet oneens was met de geschetste ontwikkeling van de staalprijzen als zodanig, de Chinese grondstofprijzen toch in overeenstemming waren met de prijzen in andere landen en dat de door de onderneming op de Chinese markt betaalde prijs boven de prijzen op diverse staalmarkten in landen met een markteconomie lagen. In dit verband trok de onderneming ook in twijfel van de staalmarktprijzen in Noord-Europa en Noord-Amerika, waarmee een vergelijking werd gemaakt, wel relevant zijn. Volgens Since Hardware waren er ook prijzen van andere internationale markten, zoals de Turkse of Oekraïense uitvoerprijzen, beschikbaar, en lagen deze onder de binnenlandse prijzen in de VRC. Ten derde zou volgens Since Hardware een BMO niet kunnen worden ontzegd aan een onderneming die in een bepaalde industrie (strijkplanken) actief is op grond van factoren die uitsluitend betrekking hebben op een andere industrie (staal) en kan de Commissie subsidies in de toeleveringsmarkt niet compenseren door een verzoek om een BMO in een verbruikersmarkt af te wijzen. Bovendien voerde Since Hardware aan dat er sprake is van een onredelijke bewijslast wanneer een kleine fabrikant van strijkplanken moet bewijzen dat de Chinese staalindustrie niet worden gesubsidieerd.

(37)

Ten aanzien van het eerste argument van Since Hardware moet worden opgemerkt dat ingevolge artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening moet worden vastgesteld of Since Hardware aan de vijf relevante criteria voldoet en dat die vaststelling gedurende het gehele onderzoek van kracht blijft. Omdat het onderhavige onderzoek tot één producent-exporteur beperkt is, heeft de Commissie de BMO-aanvraag en het antwoord op de antidumpingvragenlijst tijdens een enkele controle ter plaatse in een keer gecontroleerd. De BMO-aanvraag werd op haar eigen merites beoordeeld, ongeacht de gevolgen die zij voor de berekening van de dumpingmarge zou hebben. In feite was het onmogelijk om al voor de beslissing over toekenning van een BMO gedetailleerde dumpingberekeningen voor Since Hardware te maken omdat gegevens uit een passend land met een markteconomie ontbraken. Er was derhalve geen sprake van een inbreuk op artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(38)

Wat het tweede argument van Since Hardware betreft, bleek bij het onderzoek weliswaar dat het prijsverschil in de tweede helft van het OT was teruggelopen en tegen het eind van het OT praktisch was verdwenen, maar toch wordt volgehouden dat deze aanpassing van de Chinese prijzen aan de prijzen op de internationale markt ook het gevolg was van staatsinmenging. Toen de prijzen op de internationale staalmarkten in 2009 als gevolg van de financiële en economische crisis instortten, schafte de staat immers de voordien geheven uitvoerbelastingen af en maakte hij zo de aanpassing van de binnenlandse prijzen aan de internationale prijzen mogelijk zonder het gevaar te lopen dat de prijzen voor deze belangrijke grondstoffen op de binnenlandse markt aanzienlijk zouden stijgen. Dit toont aan dat er op de markt voor de grondstoffen die voor de vervaardiging van het betrokken product nodig zijn, ook in de tweede helft van het OT nog sprake was van staatsinmenging.

(39)

Opgemerkt zij dat de door Since Hardware verstrekte aanvullende prijsinformatie steun gaf aan de bevinding dat de belangrijkste grondstoffen voor de productie van strijkplanken in de eerste helft van het OT op de Chinese binnenlandse markt gemiddeld aanzienlijk goedkoper waren dan op andere grote wereldmarkten. Er werd een vergelijking gemaakt tussen de binnenlandse staalprijzen in China en op andere qua volume met de Chinese markt vergelijkbare markten (EU, VS en Canada), aangezien die een hoog staalverbruik hebben en er verscheidene actieve producenten zijn. Van andere, door Since Hardware voorgestelde markten zoals Turkije en Oekraïne (binnenlandse en exportmarkt) werd vastgesteld dat deze qua omvang en aantal producenten van deze specifieke grondstoffen niet representatief zijn en derhalve niet vergelijkbaar met de Chinese binnenlandse markt.

(40)

Verder wordt eraan herinnerd dat ingevolge de basisverordening de onderneming die een BMO aanvraagt, moet aantonen dat zij aan de relevante criteria voldoet. Omdat de Commissie gewezen heeft op een aantal elementen die erop duidden dat de kosten van de belangrijkste productiemiddelen niet de marktwaarde weergaven, moet de onderneming uiteraard komen met elementen die dit weerleggen.

(41)

Verder voorziet artikel 2, lid 7, onder c), uitdrukkelijk in de mogelijkheid te onderzoeken of besluiten van bedrijven inzake, onder meer, productiemiddelen worden genomen als reactie op marktsignalen van vraag en aanbod, en zonder staatsinmenging van betekenis en of de kosten van de belangrijkste productiemiddelen hoofdzakelijk marktwaarden weergeven. Bijgevolg kan een BMO voor een onderneming worden geweigerd wanneer niet aan de eerder genoemde voorwaarden wordt voldaan. Voorts kan nog worden opgemerkt dat Since Hardware ten tijde van het eerste onderzoek zijn grondstoffen pleegde in te voeren, maar als gevolg van de lagere prijzen op de Chinese markt op Chinese leveranciers overschakelde.

(42)

Wat de vastgestelde boekhoudproblemen betreft, voerde Since Hardware aan dat deze niet betrekking hadden op zijn boekhouding en in elk geval niet betekenden dat de onderneming de internationale boekhoudnormen niet volledig naleefde. Verder betoogde Since Hardware dat de vastgestelde fout in de boekhouding onbetekenend was.

(43)

Het feit dat Chinese ondernemingen onder hun binnenlandse recht bepaalde boekhoudnormen niet in acht behoeven te nemen, is niet van invloed op de vraag of hun boekhouding met het oog op de BMO-beslissing in het licht van die normen mag worden beoordeeld. De getrouwe weergave van financiële verklaringen is een basis-IAS-norm en de onderneming moet aantonen dat een overtreding van die norm geen inbreuk op het tweede criterium van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening betekent. Dit is noch voor de transactie in kwestie noch voor de onjuiste boeking gebeurd. In elk geval kan die boeking niet als onbetekenend worden beschouwd aangezien het een groot deel van de totale uitvoer naar de Unie in het OT betreft.

(44)

Geen van de argumenten van Since Hardware leidde derhalve tot een andere beoordeling van de bevindingen. Op grond van bovenstaande overwegingen worden de bevindingen en de conclusie dat aan Since Hardware geen BMO moet worden toegekend, bevestigd. De conclusie luidt derhalve dat geen BMO aan Since Hardware moet worden toegekend.

2.   Individuele behandeling (IB)

(45)

Ingevolge artikel 2, lid 7, van de basisverordening moet voor landen waarop die bepaling van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht worden vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat ze aan de in artikel 9, lid 5, van de basisverordening opgenomen criteria voor een individuele behandeling voldoen, daarvan worden uitgezonderd. Gemakshalve worden deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

in het geval van ondernemingen of joint ventures die geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen zijn, zijn exporteurs vrij om kapitaal en winsten te repatriëren;

de uitvoerprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden worden vrij vastgesteld;

de meerderheid van de aandeelhouders zijn particulieren; staatsambtenaren die deel uitmaken van de raad van bestuur of die leidinggevende functies vervullen, moeten in de minderheid zijn of er moet worden aangetoond dat de onderneming niettemin voldoende vrij is van staatsinmenging;

bij de omrekening van valuta's worden marktkoersen gebruikt; en

de staatsinmenging is niet dusdanig dat maatregelen ontweken kunnen worden indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld.

(46)

Since Hardware heeft niet alleen een BMO aangevraagd, maar voor het geval geen BMO zou worden toegekend, ook een IB.

(47)

Uit het onderzoek is gebleken dat Since Hardware aan alle hierboven genoemde criteria voldoet, zodat de onderneming een IB moet worden toegekend.

3.   Normale waarde

(48)

Bij invoer uit landen zonder markteconomie of uit de in artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening genoemde landen wanneer geen BMO kan worden toegekend, moet de normale waarde volgens artikel 2, lid 7, van de basisverordening worden vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een derde land met een markteconomie (referentieland).

(49)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie haar voornemen bekendgemaakt om de Verenigde Staten van Amerika („VSA”) als referentieland te kiezen voor het vaststellen van de normale waarde voor de VRC, maar geen van de producenten in de VS heeft zijn medewerking aan het onderzoek verleend. De Turkse en Oekraïense ondernemingen die vervolgens werden benaderd, werkten evenmin mee.

(50)

Omdat er geen producenten uit derde landen waren die wilden meewerken, werden op grond van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening producenten in de Unie benaderd en een van hen verleende zijn medewerking.

(51)

Er werden geen opmerkingen van Since Hardware ontvangen over het gebruik van informatie van een producent in de Unie voor het vaststellen van de normale waarde. Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde bepaald aan de hand van de gecontroleerde gegevens van de medewerkende producent in de Unie.

(52)

De omvang van de binnenlandse verkoop van deze producent van het soortgelijke product werd vergelijkbaar geacht met de uitvoer van het betrokken product door Since Hardware naar de Unie.

(53)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde voor Since Hardware vastgesteld op basis van de gecontroleerde informatie van de enige meewerkende producent in de Unie, d.w.z. op basis van de in het kader van normale handelstransacties op de markt van de Unie betaalde of te betalen prijzen voor vergelijkbare productsoorten, of - wanneer geen verkoop van vergelijkbare productsoorten op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties werden vastgesteld - op basis van berekende waarden, d.w.z. op basis van de productiekosten van de door de producent in de Unie geproduceerde strijkplanken, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten (VAA-kosten) en winst. De gebruikte winstmarge is in overeenstemming met de in het eerste onderzoek gebruikte winstmarge.

4.   Uitvoerprijs

(54)

Omdat het betrokken product in alle gevallen direct naar onafhankelijke afnemers in de Unie werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, namelijk op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen van het product wanneer het naar de Unie wordt uitgevoerd.

5.   Vergelijking

(55)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Om te zorgen voor een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening rekening gehouden met verschillen in factoren waarvan werd aangevoerd en aangetoond dat zij van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Op grond hiervan werden waar nodig correcties toegepast voor de kosten van vervoer, verzekering, verlading, krediet en indirecte belastingen.

6.   Dumpingmarge

(56)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde per soort vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product. Uit de vergelijking bleek dat er sprake was van dumping.

(57)

De dumpingmarge voor Since Hardware bedroeg 51,7 % van de nettoprijs, franco grens Unie.

D.   SCHADE

1.   Algemeen

1.1.   Bijzondere kenmerken van dit onderzoek

(58)

Het onderzoek van de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade wordt overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de basisverordening gewoonlijk gebaseerd op alle invoer met dumping die van oorsprong is uit een of meer landen van uitvoer.

(59)

In dit geval is in het kader van het eerste onderzoek evenwel al een volledige analyse van de schade met betrekking tot alle invoer van strijkplanken van oorsprong uit onder meer de VRC uitgevoerd. Bij dat onderzoek stelde de Commissie vast dat de invoer met dumping van strijkplanken van oorsprong uit onder meer de VRC de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade had toegebracht. Deze bevindingen, gemaakt in overeenstemming met artikel 3 van de basisverordening, waren gebaseerd op een beoordeling van de gevolgen van alle invoer van oorsprong uit de VRC en Oekraïne, met als enige uitzondering de invoer van door Since Hardware vervaardigde strijkplanken, aangezien was vastgesteld dat die niet tegen dumpingprijzen waren verkocht.

(60)

Op grond daarvan werden in het OT op alle ingevoerde strijkplanken uit die landen antidumpingrechten toegepast (alleen voor Since Hardware gold een nulrecht). Omdat de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT al tegen de schadelijke gevolgen van deze invoer beschermd was, kon onmogelijk een normale volledige schadeanalyse worden uitgevoerd. Daarom werd een speciale aanpak ontwikkeld, die aan de bijzondere kenmerken van dit onderzoek was aangepast en waarbij de instellingen hun aandacht richtten op specifieke schade-indicatoren. De van de bedrijfstak van de Unie verlangde informatie was gericht op de vraag of er sprake was van prijsonderbieding door Since Hardware en in hoeverre de prijzen van de bedrijfstak van de Unie winstgevend waren. Verder werd aan de bedrijfstak van de Unie gevraagd of deze nog andere informatie had die erop zou duiden dat de uitvoer van Since Hardware naar de Unie schade had veroorzaakt.

(61)

De Commissie heeft in dit verband de volgende elementen onderzocht: i) de ontwikkeling van de invoer met dumping van door Since Hardware vervaardigde strijkplanken; ii) de vraag of die invoer had plaatsgevonden tegen prijzen die de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden en de mate waarin de prijzen van de bedrijfstak van de Unie winst opleverden; iii) door de bedrijfstak van de Unie verstrekte informatie die erop duidt dat de uitvoer door Since Hardware naar de Unie schade had veroorzaakt, d.w.z. informatie over het verlies van afnemers door de bedrijfstak van de Unie, over bestellingen bij Since Hardware en over de winstgevendheid van de verkopen door Since Hardware in de Unie tijdens het OT.

1.2.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie

(62)

De klacht was ingediend door drie producenten in de Unie die een groot deel van de totale bekende productie van strijkplanken in de Unie vertegenwoordigen, in dit geval ongeveer 40 % van de geschatte productie in de Unie. Geen van de andere producenten in de Unie maakte bezwaar tegen de inleiding van deze procedure.

(63)

Zoals in overweging 11 al is vermeld, maakten van de vijf producenten die de steekproefvragen beantwoordden alleen de drie klagers in het eerste onderzoek al deel uit van de bedrijfstak van de Unie. Zoals hierboven is vermeld, werden wegens de bijzondere kenmerken van deze zaak alleen vragenlijsten gezonden naar de drie geselecteerde producenten in de Unie die in het eerste onderzoek al deel uitmaakten van de bedrijfstak van de Unie.

1.3.   Verbruik in de Unie

(64)

Op grond van door de bedrijfstak van de Unie verstrekte informatie lijkt het verbruik van strijkplanken in de Unie sinds de bekendmaking van Verordening (EG) nr. 452/2007 vrij stabiel te zijn gebleven; er was slechts een geringe toename die in overeenstemming was met de bevolkingsgroei van de Unie als gevolg van de laatste uitbreiding van de Unie in 2007. Het geschatte verbruik in de Unie bedroeg in de beoordelingsperiode ongeveer 8,5 tot 9 miljoen stuks.

1.4.   Productie in de Unie

(65)

In verscheidene lidstaten bevinden zich strijkplankproducenten: België, de Tsjechische Republiek, Frankrijk, Duitsland, Italië, Polen, Portugal, Nederland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. De totale jaarlijkse productie van strijkplanken in de Unie kan worden geschat op meer dan 5 miljoen stuks.

2.   Invoer afkomstig van Since Hardware

2.1.   Status van de invoer

(66)

Zoals in de overwegingen 22 tot en 54 is beschreven, is uit het onderzoek gebleken dat de producten van Since Hardware met dumping in de Unie zijn ingevoerd.

2.2.   Omvang van de invoer met dumping

(67)

In de beoordelingsperiode nam de uitvoer van Since Hardware naar de Unie krachtig toe: tot het eind van het OT voor dit onderzoek met 64 % (9). Anderzijds is de invoer van andere Chinese en Oekraïense producenten na de instelling van de voorlopige rechten in 2006 aanzienlijk gedaald (vertrouwelijke gegevens die zijn gebaseerd op verslagen die de lidstaten in overeenstemming met artikel 14, lid 6, van de basisverordening hebben opgesteld.

Omvang van de invoer van door Since Hardware vervaardigde strijkplanken

Indexcijfers in verband met de geheimhouding

2006

2007

2008

OT

Since Hardware

100

119

176

164

VRC (zonder Since Hardware) en Oekraïne

100

94

87

83

2.3.   Marktaandeel van de invoer met dumping

(68)

Omdat het verbruik in de Unie in de beoordelingsperiode afgezien van de geringe stijging tussen 2006 en 2007 (zie overweging 61) vrij stabiel is gebleven, is het marktaandeel van Since Hardware toegenomen naargelang zijn invoer in volume toenam. Terwijl het marktaandeel van Since Hardware in de Unie in 2006 ongeveer een vijfde van het totale marktaandeel van de andere Chinese en Oekraïense producenten uitmaakte, was het aan het eind van het OT gestegen tot bijna de helft. De aanzienlijke stijging van de invoer en het marktaandeel door Since Hardware kan worden verklaard uit het feit dat Since Hardware de enige Chinese producent met een antidumpingrecht van 0 % was, zodat zijn marktkansen sinds de instelling van de voorlopige rechten in 2006 zijn toegenomen. Dit wordt ook bevestigd door de uitgesproken positieve ontwikkeling van zijn invoervolume, die inging tegen algemene dalende trend voor de andere Chinese en Oekraïense producenten. De beoordelingsperiode geeft dan ook de volgende tegengestelde ontwikkeling van marktaandelen te zien:

Marktaandeel van de invoer van door Since Hardware vervaardigde strijkplanken

Indexcijfers in verband met de geheimhouding

2006

2007

2008

OT

Since Hardware

100

113

166

155

VRC (zonder Since Hardware) en Oekraïne

100

89

82

79

(69)

Uit bovenstaande tabellen blijkt duidelijk dat het Since Hardware gelukt is zijn invoer en marktaandeel aanzienlijk te vergroten (10).

(70)

Bovendien heeft de bedrijfstak van de Unie aangevoerd dat hij de afgelopen jaren veel orders van afnemers aan Since Hardware heeft verloren. Er zijn inderdaad duidelijke aanwijzingen vastgesteld dat sommige belangrijke afnemers van de bedrijfstak van de Unie van leverancier zijn veranderd en nu meer dan voorheen producten van Since Hardware betrekken en minder van de bedrijfstak van de Unie.

(71)

Zo laten de door de Commissie tijdens het eerste onderzoek verzamelde gegevens zien dat een producent in de Unie in het OT van dat onderzoek (2005) nog veel strijkplanken aan een afnemer in de Unie verkocht, terwijl in het onderhavige onderzoek werd vastgesteld dat hij in het huidige OT aanzienlijk minder (tussen 10 % en 30 %) aan dezelfde afnemer verkocht. Daarentegen had Since Hardware in het OT van het eerste onderzoek maar een klein aantal strijkplanken aan die afnemer in de Unie verkocht, maar in het OT van het huidige onderzoek veel meer (tussen 300 % en 500 %).

(72)

Verder laten de door de Commissie tijdens het eerste onderzoek verzamelde gegevens zien dat de verkopen van een producent in de Unie aan een andere afnemer in de Unie tussen het OT van het eerste onderzoek en dat van het huidige onderzoek aanzienlijk zijn verminderd (tussen 30 % en 50 %). Since Hardware had daarentegen tijdens het OT van het eerste onderzoek niets aan die afnemer verkocht, maar in het huidige OT een aanzienlijke hoeveelheid. Die hoeveelheid ligt tussen 60 % en 80 % van de hoeveelheid waarmee de verkopen van de producent in de Unie aan die afnemer tussen beide OT's zijn gedaald.

2.4.   Prijsonderbieding

(73)

Voor een analyse van de prijsonderbieding werden de invoerprijzen van Since Hardware met de prijzen van de bedrijfstak van de Unie vergeleken op basis van gewogen gemiddelden voor vergelijkbare productsoorten tijdens het OT. De prijzen van de bedrijfstak van de Unie werden gecorrigeerd tot het niveau van de prijzen af fabriek en vergeleken met de cif-invoerprijzen, grens Unie, plus de toepasselijke invoerrechten. Deze prijsvergelijking werd uitgevoerd voor transacties in hetzelfde handelsstadium, waar nodig gecorrigeerd, en na aftrek van rabatten en kortingen.

(74)

Voor Since Hardware werd een gemiddelde prijsonderbiedingsmarge, uitgedrukt als percentage van de prijs van de bedrijfstak van de Unie, vastgesteld van 16,1 %.

(75)

Opgemerkt zij dat werd vastgesteld dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT over de gehele linie verliesgevend waren.

3.   Conclusie inzake schade

(76)

Bovenstaande feiten laten zien dat de bedrijfstak van de Unie schade heeft geleden doordat Since Hardware strijkplanken met dumping op de markt van de Unie verkoopt die anders wellicht door de bedrijfstak van de Unie zouden zijn geleverd.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

(77)

Zoals hierboven werd aangetoond, heeft Since Hardware zijn producten tijdens het OT tegen grove dumpingprijzen aangeboden, waardoor de prijzen van de bedrijfstak van de Unie sterk werden onderboden. Op die manier slaagde Since Hardware erin tijdens het OT veel grotere hoeveelheden te verkopen dan in bijvoorbeeld 2005 of 2006. Since Hardware heeft aldus de schade veroorzaakt die hierboven werd vastgesteld.

(78)

Volgens één importeur was de EUR/USD-wisselkoers de oorzaak voor de sterke aanwezigheid van de strijkplanken van Since Hardware op de markt van de Unie, en niet de dumpingpraktijken. Als dit waar zou zijn, had alle invoer die in Amerikaanse dollars moest worden betaald concurrentievoordelen gehad ten opzichte van goederen die in euro werden gefactureerd. Zoals in de overwegingen 64 en 65 al werd gezegd, is de invoer van andere Chinese en Oekraïense producenten, die ook tegen dollars verkopen, tussen 2006 en het eind van het OT, de periode waarin de EUR/USD-wisselkoers vaak gewijzigd is, evenwel voortdurend gedaald, terwijl de invoer van Since Hardware in dezelfde periode sterk is toegenomen. Dit argument werd dan ook afgewezen.

(79)

Er werden verder geen opmerkingen ontvangen. De conclusie luidt derhalve dat er geen factor blijkt te zijn die het oorzakelijke verband tussen invoer met dumping door Since Hardware en het aandeel daarvan in de hierboven vastgestelde schade kan verbreken.

F.   BELANG VAN DE UNIE

(80)

Zoals in overweging 12 is vermeld, werkte één brancheorganisatie aan het onderzoek mee. Daarnaast werd aan de medewerkende producenten en importeurs in de Unie gevraagd om hun visie ten aanzien van de vraag of de instelling van een antidumpingrecht voor Since Hardware van invloed is op de conclusie over het belang van de Unie in de overwegingen 51 tot en met 62 van Verordening (EG) nr. 452/2007.

(81)

Volgens de producenten in de Unie is de instelling van een antidumpingrecht voor Since Hardware niet van invloed op de conclusies over het belang van de Unie in Verordening nr. 452/2007.

(82)

Volgens de medewerkende brancheorganisatie gaat de instelling van een antidumpingrecht voor Since Hardware normaliter ten koste van de winstgevendheid van de importeurs en de groot- en detailhandel. Zij laat evenwel weten dat haar leden, waartoe ook grote detailhandelaren behoren, bevestigen dat prijsverhogingen van het onderzochte product, zoals die in verband met antidumpingmaatregelen, kunnen worden doorberekend zonder dat dit de perceptie van de consumenten sterk beïnvloedt. Er werd dus geen concreet element naar voren gebracht dat de conclusies over het belang van de Unie in bovengenoemde twee verordeningen verandert.

(83)

Gezien bovenstaande overwegingen luidt de conclusie dat de instelling van een antidumpingrecht voor Since Hardware de conclusies over het belang van Unie in de overwegingen 51 tot en met 62 van Verordening (EG) nr. 452/2007 niet wezenlijk beïnvloedt. Er werden geen redenen aangevoerd waarom die analyse niet mutatis mutandis van toepassing zou zijn op de instelling van een antidumpingrecht voor Since Hardware.

G.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN NA DE MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(84)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen werden mondelinge en schriftelijke opmerkingen ontvangen van de bedrijfstak van de Unie en van Since Hardware. De bedrijfstak van de Unie stemt in met de bevindingen. De opmerkingen van Since Hardware werden onderzocht, maar geen ervan leidde tot een wijziging van bovenstaande conclusies. De voornaamste argumenten van Since Hardware worden hieronder samengevat.

(85)

Since Hardware herhaalde zijn eerdere argumenten dat het in strijd met de wet zou zijn een oorspronkelijk onderzoek tegen één onderneming in te stellen en dat de bevindingen ten aanzien van de BMO onjuist zouden zijn. Deze argumenten zijn al in de overwegingen 4 tot en met 10 en 33 tot en met 41 besproken en weerlegd. Ten aanzien van enkele specifieke opmerkingen van Since Hardware over het eerste punt (waarvan er een aantal tijdens de hoorzitting naar voren werden gebracht) kan het volgende worden opgemerkt.

(86)

i)

Since Hardware voerde aan dat de laatste zin van artikel 9, lid 3, van de basisverordening geen bepaling is waarbij een bepaling van de WTO ADO ten uitvoer wordt gelegd, zodat bevindingen van een WTO-panel er niet op van toepassing kunnen zijn. Artikel 9, lid 3, verplicht de instellingen echter niet om dumpingklachten tegen ondernemingen waarvoor bij een oorspronkelijk onderzoek geen of een minimale dumping was vastgesteld, door middel van een nieuw onderzoek te onderzoeken. Er wordt alleen gezegd dat dergelijke klachten „kunnen” worden onderzocht in een aansluitend nieuw onderzoek uit hoofde van artikel 11 van de basisverordening. Duidelijk is evenwel dat, na de vaststelling van die bepaling, in het rapport van de WTO-Beroepsinstantie is vastgesteld dat er in dat geval sprake zou zijn van een schending van de WTO ADO. Derhalve mogen en moeten (11) de instellingen gebruik maken van de flexibiliteit die inherent is aan het woord „kunnen”, door dergelijke klachten niet in een nieuw onderzoek te onderzoeken. Dezelfde conclusie is al in minstens een eerder onderzoek getrokken (12).

(87)

ii)

Since Hardware herhaalde zijn standpunt dat de basisverordening geen oorspronkelijk onderzoek tegen één onderneming toestaat. In aanvulling op de overwegingen 5 en 8 kan nog het volgende worden opgemerkt. Veel van de door Since Hardware aangehaalde bepalingen zijn geformuleerd op een wijze die uitgaat van een normale situatie, namelijk een oorspronkelijk onderzoek tegen een land als geheel. Since Hardware heeft evenwel geen enkele bepaling kunnen aanwijzen die in de specifieke omstandigheden van deze zaak een oorspronkelijk onderzoek tegen slechts een onderneming verbiedt.

(88)

iii)

Since Hardware voerde aan dat Verordening (EG) nr. 1515/2001 uitsluitend toestaat bestaande antidumpingmaatregelen met de uitspraken van de WTO in het kader van geschillenbeslechting in overeenstemming te brengen, en verder niets. Dit betekent in de eerste plaats dat Since Hardware geen bezwaar heeft tegen artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1515/2001, waarbij Since Hardware formeel van het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 452/2007 wordt uitgesloten op een wijze die duidelijk maakt dat op basis van die verordening geen rechten op zijn invoer worden geheven. Wat de bewering van Since Hardware betreft dat Verordening (EG) nr. 1515/2001 niets anders toestaat, moet evenwel worden benadrukt dat deze verordening op de basisverordening is gebaseerd. In het bijzonder is zij gebaseerd op het feit, zoals hierboven is uitgelegd, dat niets in die verordening eraan in de weg staat dat gezien de specifieke omstandigheden van deze zaak een oorspronkelijk onderzoek tegen slechts een onderneming wordt uitgevoerd. Zoals Since Hardware voorstelde, zijn bepaalde formuleringen in de mededeling van feiten en overwegingen die wellicht verwarring hebben veroorzaakt, verwijderd.

(89)

iv)

Volgens Since Hardware werd tegen het bedrijf gediscrimineerd, want zijns inziens zijn de bevindingen in het rapport van de WTO-Beroepsinstantie evenzeer van toepassing op ondernemingen die in een nieuw onderzoek een nulrecht krijgen. Het belangrijkste punt in dit verband is dat het rapport van de WTO-Beroepsinstantie gewoonweg niet van toepassing is op die situatie. Die ondernemingen bevinden zich daarom niet in dezelfde situatie.

(90)

v)

Since Hardware beweerde dat de Commissie feitelijk een nieuw onderzoek naar zijn nulrecht uitvoerde. Dit standpunt kan niet worden aanvaard. Ten eerste beperkt de hierboven uitgevoerde schadeanalyse, anders dan Since Hardware beweert, zich er niet toe te bevestigen dat tijdens het eerste onderzoek schade werd vastgesteld. De aandacht is daarentegen gericht op de werkelijke schadelijke effecten van het gedrag van Since Hardware voor de bedrijfstak van de Unie na dat onderzoek, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat een normale schadeanalyse in dit geval niet mogelijk is. Ten tweede betekent het feit dat het recht eerder afloopt dan na de gebruikelijke vijf jaar niet dat het hierbij feitelijk om een nieuw onderzoek gaat. Bij heel wat onderzoeken is om uiteenlopende redenen een duur van minder dan vijf jaar vastgesteld. In deze zaak zijn de instellingen van mening dat Since Hardware enerzijds niet de vruchten mag plukken van de dumpingpraktijken waarmee de onderneming na het eerste onderzoek is begonnen, maar anderzijds ook niet te lijden mag hebben van ongerechtvaardigde negatieve effecten. Wanneer bijvoorbeeld voor Verordening (EG) nr. 452/2007 van de Raad niet wordt verzocht om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregel, dan zou het discriminerend zijn om het recht voor Since Hardware na het vervallen van die verordening toch te handhaven.

(91)

vi)

Volgens Since Hardware waren door de keuze voor een oorspronkelijk onderzoek zijn rechten geschonden omdat bij een nieuw onderzoek artikel 11, lid 9, van de basisverordening van toepassing zou zijn geweest (er bestaat een verplichting om bij een nieuw onderzoek op dezelfde wijze te werk te gaan als bij het oorspronkelijke onderzoek). Since Hardware heeft echter geen enkel punt aangegeven waaruit zou blijken dat de instellingen in dit onderzoek anders te werk zouden zijn gegaan dan bij het eerste onderzoek. Ten tweede zou, zelfs wanneer Since Hardware wel had kunnen aangeven dat er anders te werk werd gegaan, dit het resultaat zijn van het feit dat ingevolge het rapport van de WTO-Beroepsinstantie de instellingen de klachten tegen Since Hardware alleen in een oorspronkelijk onderzoek mogen onderzoeken.

(92)

vii)

Ten slotte voerde Since Hardware aan dat de instellingen de klachten in een nieuw, en niet in een oorspronkelijk, onderzoek hadden moeten onderzoeken, waarna zij, wanneer er een recht was ingesteld en de VRC dit recht met succes in een geschillenbeslechtingsprocedure van de WTO had aangevochten, dat recht weer zouden moeten intrekken, maar dan niet met terugwerkende kracht. Het zou echter duidelijk ongepast zijn de WTO-regels bewust te schenden, terwijl er, zoals in dit geval, een methode voor het onderzoeken van de zaak is die in overeenstemming is met de basisverordening, geïnterpreteerd in het licht van de WTO-regels. Onverminderd de geldigheid van dergelijke klachten is bovendien duidelijk dat een dergelijk optreden kan leiden tot schadeclaims van de betrokken ondernemingen tegen de instellingen.

(93)

Ten aanzien van de BMO-bevindingen voerde Since Hardware aan dat het een buitensporige bewijslast had om aan te tonen dat het aan de BMO-criteria voldeed, in het bijzonder wat de inmenging van de staat bij de prijzen van de belangrijkste grondstoffen betreft. Een BMO is echter een uitzondering op de algemene regel en elke afwijking van of uitzondering op de algemene regel moet strikt worden geïnterpreteerd. Een BMO kan alleen worden toegestaan wanneer wordt aangetoond dat de producent-exporteur in kwestie op marktvoorwaarden opereert. Zoals in overweging 37 al is vermeld, ligt de bewijslast bij de producent-exporteur die als marktgerichte onderneming wil worden aangemerkt. De aanvraag moet met voldoende bewijsmateriaal worden onderbouwd. De Commissie is niet verplicht te bewijzen dat de producent-exporteur niet aan de BMO-criteria voldoet. Zij moet beoordelen of het door de producent-exporteur aangedragen bewijsmateriaal toereikend is om aan te tonen dat wel aan de BMO-criteria is voldaan. Omdat de Commissie een aantal punten heeft vastgesteld die wijzen op een aanzienlijke staatsinmenging ten aanzien van de kosten van belangrijke productiemiddelen, moet de onderneming aantonen dat er geen sprake is van staatsinmenging en/of dat deze geen invloed had op de besluitvorming door de onderneming (criterium 1 van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening). Zoals in de overwegingen 31 en 40 is uiteengezet, is Since Hardware er ook niet in geslaagd aan te tonen dat het voldoet aan criterium 2 van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening betreffende de boekhouding, waarvoor het een buitensporige bewijslast zou hebben.

(94)

Since Hardware heeft in zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen ook nog twee nieuwe argumenten naar voren gebracht. Ten eerste moest de normale waarde volgens Since Hardware in overeenstemming met artikel 2, lid 10, onder k), van de basisverordening worden gecorrigeerd omdat de grondstoffen (producten van staal) in de VRC goedkoper zijn dan in het referentieland. Dit argument moet worden afgewezen. Er wordt aan herinnerd dat Since Hardware een BMO is ontzegd. Daarom wordt de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijs of de berekende waarde in een derde land met een markteconomie. Dit impliceert per definitie dat de prijzen en kosten in de VRC als onbetrouwbaar voor de vaststelling van de normale waarde worden beschouwd en niet mogen worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen of te corrigeren. Verder wordt opgemerkt dat de door Since Hardware verlangde correctie overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder k), van de basisverordening niet mogelijk is als niet is aangetoond dat de afnemers wegens een verschil in de prijzen van de grondstoffen systematisch verschillende prijzen voor het soortgelijke product op de binnenlandse markt, in dit geval van het referentieland, betalen. Since Hardware heeft een dergelijk prijsverschil niet aangetoond.

(95)

Ten tweede zou de Commissie volgens Since Hardware in het onderhavige onderzoek geen voldoende gedetailleerde schadeanalyse hebben uitgevoerd. Ook werd aangevoerd dat de Commissie ingevolge artikel 3, lid 3, van de basisverordening alle schade-indicatoren had moeten onderzoeken. Opgemerkt zij evenwel dat de Commissie heeft vastgesteld (zie met name deel D) dat de invoer met dumping door Since Hardware in de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen, terwijl hun verkoopprijzen die van de bedrijfstak van de Unie ruimschoots onderboden. Deze bevinding is gebaseerd op een objectief onderzoek van positief bewijsmateriaal. Zij is dus in overeenstemming met artikel 3 van de basisverordening.

(96)

Het is juist dat niet alle in artikel 3, lid 5, van de basisverordening genoemde factoren zijn onderzocht. Er moet evenwel op worden gewezen dat toen er nog geen sprake was van invoer met dumping door Since Hardware, tijdens het eerste onderzoek dus, door een onderzoek van die factoren wel werd vastgesteld dat de invoer met dumping uit de VRC schade veroorzaakte. Een herhaald onderzoek van die factoren zou zinloos zijn geweest, want zelfs als al deze factoren nu positief waren geweest, dan was dat (ten minste ten dele) te danken aan het feit dat de bedrijfstak van de Unie nu beschermd is tegen alle (13) uitvoer met dumping uit de VRC en Oekraïne (met uitzondering van die door Since Hardware). Bovendien is er geen enkel factor vastgesteld die het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping van strijkplanken van Since Hardware en de negatieven gevolgen ervan voor de bedrijfstak van de Unie verbreekt. Ten slotte zou het niet-instellen van maatregelen tegen Since Hardware discriminerend zijn jegens de producenten-exporteurs tegen wie na het eerste oorspronkelijke onderzoek een maatregel werd ingesteld.

H.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(97)

Gezien bovenstaande conclusies over de dumping, het hieruit voortvloeiende aandeel in de schade, het oorzakelijke verband en het belang van de Unie moeten definitieve maatregelen ten aanzien van het door Since Hardware vervaardigde betrokken product uit de VRC worden ingesteld.

1.   Schademarge

(98)

De definitieve antidumpingrechten moeten hoog genoeg zijn om te voorkomen dat de invoer met dumping nog schade aan de bedrijfstak van de Unie toebrengt, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarges niet overschrijden. Zoals in overweging 72 is vermeld, werd vastgesteld dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT over de gehele linie verlies opleverden. Daarom moet het recht niet tot de prijsonderbiedingsmarge worden beperkt.

(99)

Bij de berekening van de hoogte van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping te neutraliseren, werd geoordeeld dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen zijn kosten te dekken en een winst voor belastingen te maken die in normale concurrentieomstandigheden, d.w.z. zonder invoer met dumping, redelijkerwijze kan worden gemaakt. Voor deze berekening werd gebruikgemaakt van een winstmarge voor belastingen van 7 % van de omzet. Zoals in overweging 63 van Verordening (EG) nr. 452/2007 werd vermeld, werd in de loop van het eerste onderzoek aangetoond dat dit het winstpeil was dat zonder schade veroorzakende dumping mocht worden verwacht. Op basis hiervan werd voor het soortgelijke product van de bedrijfstak van de Unie een prijs berekend die geen schade veroorzaakt. Daartoe werd bij de bedrijfstak van de Unie informatie verzameld voor de berekening van het gewogen gemiddelde van hun werkelijke winst-/verliesmarge gedurende het OT. De prijs waarbij geen schade wordt geleden, werd berekend door de werkelijke winst-/verliesmarge van de bedrijfstak van de Unie af te trekken van hun verkoopprijzen en er bovenvermelde streefwinstmarge van 7 % bij op te tellen.

(100)

De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, te vergelijken met de gemiddelde geen schade veroorzakende prijs van de door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie verkochte producten. Het verschil dat uit deze vergelijking naar voren kwam, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de gemiddelde cif-waarde van de invoer. Op die manier werd een schademarge van 35,8 % vastgesteld, wat minder is dan de voor Since Hardware vastgestelde dumpingmarge.

2.   Uitsluiting van Since Hardware van de definitieve antidumpingmaatregelen die werden ingesteld bij Verordening (EG) nr. 452/2007

(101)

In het kader van het nieuwe onderzoek uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1515/2001 en in het licht van het door het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO aangenomen rapport van de WTO-Beroepsinstantie, in het bijzonder van de punten 305 en 306, werd Since Hardware bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1241/2010 uitgesloten van de bij Verordening (EG) nr. 452/2007 ingestelde definitieve antidumpingmaatregel.

(102)

Daarom kan voor Since Hardware een nieuwe maatregel worden ingesteld.

3.   Vorm en niveau van de maatregel

(103)

Gezien het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening geoordeeld dat op het betrokken product van oorsprong uit de VRC en vervaardigd door Since Hardware definitieve antidumpingrechten moeten worden ingesteld op het niveau van de dumpingmarge.

(104)

Op grond van bovenstaande overwegingen bedraagt het definitieve recht op de betrokken producten 35,8 %.

(105)

In overeenstemming met artikel 11, lid 2, van de basisverordening gelden antidumpingmaatregelen normaliter voor vijf jaar, tenzij specifieke redenen of omstandigheden aanleiding geven tot een kortere periode. In de onderhavige zaak wordt het dienstig geacht de maatregel te laten aflopen op het moment waarop de bij Verordening (EG) nr. 452/2007 ingestelde antidumpingmaatregelen met betrekking tot invoer van het betrokken product van oorsprong uit onder meer de VRC vervallen. Daardoor is het mogelijk om verzoeken om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de van kracht zijnde maatregelen met betrekking tot alle invoer van oorsprong uit onder meer de VRC gezamenlijk te behandelen. Uiteraard kunnen de betrokken marktdeelnemers, en in het bijzonder Since Hardware en/of de bedrijfstak van de Unie, ook al voor 27 april 2012 om een nieuw onderzoek van deze verordening vragen, en meer speciaal om een tussentijds nieuw onderzoek, mits aan alle eisen dienaangaande is voldaan.

(106)

Verzoeken in verband met de toepassing van dit individuele antidumpingrecht voor Since Hardware (bv. na een naamswijziging of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen onverwijld aan de Commissie (14) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de wijziging met betrekking tot de productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Zo nodig wordt deze verordening dienovereenkomstig gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op strijkplanken, al dan niet op poten, al dan niet met een stoomafzuigend, verwarmd en/of blazend werkblad, met inbegrip van mouwplanken, en belangrijke onderdelen daarvan, zoals de poten, het werkblad en de strijkijzersteun (het treefje), die vallen onder de GN-codes ex 3924 90 00, ex 4421 90 98, ex 7323 93 90, ex 7323 99 91, ex 7323 99 99, ex 8516 79 70 en ex 8516 90 00 (TARIC-codes 3924900010, 4421909810, 7323939010, 7323999110, 7323999910, 8516797010 en 8516900051), van oorsprong uit de Volksrepubliek China en vervaardigd door Since Hardware (Guangzhou) Co., Ltd.

Artikel 2

1.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de door onderstaande onderneming vervaardigde producten bedraagt:

Fabrikant

Recht

Aanvullende TARIC-code

Since Hardware (Guangzhou) Co., Ltd., Guangzhou

35,8 %

A784

2.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Tenzij er een nieuw onderzoek uit hoofde van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 plaatsvindt, blijft deze verordening van kracht tot 27 april 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

J. SCHAUVLIEGE


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 109 van 26.4.2007, blz. 12.

(3)  PB L 84 van 31.3.2010, blz. 13.

(4)  PB C 237 van 2.10.2009, blz. 5.

(5)  WT/DS295/AB/R, 29 november 2005.

(6)  Zie bladzijde 8 van dit Publicatieblad.

(7)  Zie bijvoorbeeld „The State-Business Nexus in China’s Steel Industry - Chinese Market Distortions in Domestic and International Perspective”, Prof. Dr. Markus Taube & Dr. Christian Schmidkonz van THINK!DESK China Research & Consulting, 25 februari 2009; de studie van de kamer van koophandel van de EU in China van november 2009, waarin Roland Berger de aandacht vestigt op de overcapaciteit als gevolg van onder meer staatsinmenging (http://www.euccc.com.cn/view/static/?sid=6388); „Money for Metal: A detailed Examination of Chinese Government Subsidies to its Steel Industry”, Wiley Rein LLP, juli 2007; „China Government Subsidies Survey”, Anne Stevenson-Yang, februari 2007; „Shedding Light on Energy Subsidies in China: An Analysis of China’s Steel Industry from 2000-2007”, Usha C.V. Haley; „China's Specialty Steel Subsidies: Massive, Pervasive and Illegal”, the Specialty Steel Industry of North America; „The China Syndrome: How Subsidies and Government Intervention Created the World's Largest Steel Industry”, Wiley Rein & Fielding LLP, juli 2006.

(8)  Bron: Steel Business Briefing.

(9)  Hoewel deze bevinding, tezamen met de andere bevindingen met betrekking tot de beoordelingsperiode, al volstaat om schade vast te stellen, wordt deze nog eens bevestigd door het feit dat in vergelijking met het OT voor het eerste onderzoek de omvang van de invoer van door Since Hardware vervaardigde strijkplanken, die ten tijde van het OT van het eerste onderzoek al groot was, in het huidige OT ongeveer is verdubbeld.

(10)  Hoewel ook deze bevinding, tezamen met de andere bevindingen met betrekking tot de beoordelingsperiode, al volstaat om schade vast te stellen, wordt deze nog eens bevestigd door het feit dat het marktaandeel van Since Hardware tussen het OT van het eerste onderzoek en het huidige OT met 89% toenam.

(11)  In het licht van de verplichting EU-recht zoveel mogelijk in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de EU te interpreteren.

(12)  Gelaste stalen buizen uit onder meer Turkije, betreffende de onderneming Noksel, PB L 343 van 19.12.2008, overweging 143.

(13)  Gedurende een bepaalde periode werd als gevolg van de vernietiging door het Hof van Justitie van Verordening (EG) nr. 452/2007, voor zover het Foshan Shunde betrof, feitelijk een nulrecht op die onderneming toegepast, maar dat maakt geen groot verschil, in het bijzonder omdat dit pas een aantal jaren na de inwerkingtreding van die verordening speelde.

(14)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, kamer N-105 4/92, 1049 Brussel, België.


22.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/35


VERORDENING (EU) Nr. 1244/2010 VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004

(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (2), met name artikel 92,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Twee lidstaten of hun bevoegde autoriteiten hebben verzocht om wijziging van de bijlagen VIII en IX bij Verordening (EG) nr. 883/2004.

(2)

Een aantal lidstaten of hun bevoegde autoriteiten hebben verzocht om wijziging van de bijlagen 1 en 2 bij Verordening (EG) nr. 987/2009.

(3)

De bijlagen VIII en IX bij Verordening (EG) nr. 883/2004 en de bijlagen 1 en 2 bij Verordening (EG) nr. 987/2009 moeten worden aangepast om rekening te houden met recente ontwikkelingen in de nationale wetgeving en om transparantie en rechtszekerheid te waarborgen voor de belanghebbenden.

(4)

De Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels heeft ingestemd met de wijzigingen.

(5)

De Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 883/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:

a)

in deel 1 komt de paragraaf „PORTUGAL” als volgt te luiden:

„PORTUGAL

Alle aanvragen om invaliditeits-, ouderdoms- en nabestaandenpensioenen, met uitzondering van de gevallen waarin het totale aantal verzekeringstijdvakken die op grond van de wetgeving van meer dan een lidstaat zijn vervuld, 21 kalenderjaren of meer bedraagt maar het aantal nationale tijdvakken van verzekering 20 jaar of minder bedraagt en de berekening is gebaseerd op artikel 32 en artikel 33 van Wetsdecreet nr. 187/2007 van 10 mei 2007.”;

b)

in deel 2 wordt de volgende nieuwe paragraaf ingevoegd na de paragraaf „POLEN”:

„PORTUGAL

Aanvullende pensioenen die zijn toegekend krachtens Wetsdecreet nr. 26/2008 van 22 februari 2008 (openbaar kapitalisatiestelsel).”.

2)

In bijlage IX, deel I, wordt de paragraaf „NEDERLAND” als volgt gewijzigd:

a)

„Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van 18 februari 1966, zoals gewijzigd” wordt vervangen door „Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van 18 februari 1966, zoals gewijzigd”;

b)

„Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) van 24 april 1997, zoals gewijzigd” wordt vervangen door „Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) van 24 april 1997, zoals gewijzigd”;

c)

„Algemene nabestaandenwet (ANW) van 21 december 1995” wordt vervangen door „Algemene nabestaandenwet (ANW) van 21 december 1995”;

d)

„De wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van 10 november 2005” wordt vervangen door „De wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van 10 november 2005”.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 987/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de vermelding „BELGIË-NEDERLAND” wordt punt a) geschrapt;

b)

de vermelding „DUITSLAND-NEDERLAND” wordt geschrapt;

c)

de vermelding „NEDERLAND-PORTUGAL” wordt geschrapt;

d)

de vermelding „DENEMARKEN-LUXEMBURG” wordt geschrapt.

2)

In bijlage 2, kopje, wordt „de artikelen 31 en 41” vervangen door „artikel 32, lid 2, en artikel 41, lid 1”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1.


22.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/37


VERORDENING (EU) Nr. 1245/2010 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2010

houdende opening van uniale tariefcontingenten voor schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees voor 2011

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 144, lid 1, en artikel 148, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor 2011 moeten communautaire tariefcontingenten voor schapen- en geitenvlees worden geopend. De rechten en hoeveelheden moeten worden vastgesteld overeenkomstig de betrokken in 2011 geldende internationale overeenkomsten.

(2)

In Verordening (EG) nr. 312/2003 van de Raad van 18 februari 2003 houdende tenuitvoerlegging door de Gemeenschap van de tariefbepalingen vastgelegd in de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds (2) is bepaald dat vanaf 1 februari 2003 voor productcode 0204 een extra bilateraal tariefcontingent van 2 000 t moet worden geopend, dat elk jaar met 10 % van de oorspronkelijke hoeveelheid wordt verhoogd. Derhalve moet een extra hoeveelheid van 200 t worden toegevoegd aan het GATT/WTO-contingent voor Chili en moeten beide contingenten in 2011 verder op dezelfde wijze worden beheerd.

(3)

Bepaalde contingenten zijn vastgesteld voor de periode van 1 juli van een bepaald jaar tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar. Aangezien de invoer in het kader van de onderhavige verordening moet worden beheerd op basis van een kalenderjaar, moet de contingenthoeveelheid voor het kalenderjaar 2011 worden vastgesteld door de helft van de hoeveelheid voor de periode 1 juli 2010 – 30 juni 2011 op te tellen bij de helft van de hoeveelheid voor de periode 1 juli 2011 – 30 juni 2012.

(4)

Met het oog op het behoorlijk functioneren van de uniale tariefcontingenten moet een „equivalent geslacht gewicht” worden vastgesteld.

(5)

In afwijking van Verordening (EG) nr. 1439/95 van de Commissie van 26 juni 1995 tot vaststelling van bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3013/89 van de Raad inzake de invoer en de uitvoer van producten van de sector schapen- en geitenvlees (3) moeten de contingenten voor producten van de sector schapen- en geitenvlees worden beheerd overeenkomstig artikel 144, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007. Dit dient te gebeuren overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en artikel 308 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (4).

(6)

De onder deze verordening vallende tariefcontingenten dienen aanvankelijk als niet-kritiek in de zin van artikel 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93 te worden beschouwd indien zij worden beheerd volgens het systeem „wie het eerst komt, het eerst maalt”. Daarom dienen de douaneautoriteiten toestemming te krijgen om voor de aanvankelijk in het kader van die contingenten ingevoerde goederen overeenkomstig artikel 308 quater, lid 1, en artikel 248, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 af te zien van het eisen van een zekerheid. Wegens de bijzondere kenmerken van de overgang van het ene naar het andere beheerssysteem moet worden bepaald dat artikel 308 quater, leden 2 en 3, van die verordening niet van toepassing is.

(7)

Verduidelijkt dient te worden welk soort bewijs van oorsprong van de producten de betrokken marktdeelnemer moet leveren om volgens het systeem „wie het eerst komt, het eerst maalt” gebruik te kunnen maken van de tariefcontingenten.

(8)

Wanneer schapenvleesproducten voor invoer bij de douaneautoriteiten worden aangeboden door de marktdeelnemers, is het voor die autoriteiten moeilijk om uit te maken of die producten afkomstig zijn van huisdieren dan wel van andere schapen, hetgeen bepalend is voor de toepassing van verschillende rechten. Daarom dient te worden vastgesteld dat in dat geval het bewijs van oorsprong een desbetreffende vermelding moet bevatten.

(9)

Verordening (EU) nr. 1234/2009 van de Commissie van 15 december 2009 houdende opening van communautaire tariefcontingenten voor schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees (5) voor 2010 verliest eind 2010 haar geldigheid. Deze verordening moet derhalve worden ingetrokken.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bij deze verordening worden uniale tariefcontingenten voor de invoer van schapen, geiten, schapenvlees en geitenvlees geopend voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2011.

Artikel 2

De douanerechten die gelden bij de invoer van producten in het kader van de in artikel 1 bedoelde contingenten, de GN-codes, de landen van oorsprong (per landengroep) en de volgnummers worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 3

1.   Voor de invoer van producten in het kader van de in artikel 1 bedoelde contingenten worden de hoeveelheden, uitgedrukt in equivalent geslacht gewicht, vastgesteld in de bijlage.

2.   Voor de berekening van de in „equivalent geslacht gewicht” uitgedrukte hoeveelheden als bedoeld in lid 1 wordt het nettogewicht van de producten van de sector schapen- en geitenvlees vermenigvuldigd met de volgende coëfficiënten:

a)

voor levende dieren: 0,47;

b)

voor vlees zonder been van schapenlammeren en vlees zonder been van geitenlammeren: 1,67;

c)

voor vlees zonder been van andere schapen dan schapenlammeren en vlees zonder been van andere geiten dan geitenlammeren en mengsels daarvan: 1,81;

d)

voor producten met been: 1,00.

Onder „geitenlammeren” worden geiten tot de leeftijd van een jaar verstaan.

Artikel 4

In afwijking van titel II, punten A en B, van Verordening (EG) nr. 1439/95 worden de tariefcontingenten die in de bijlage bij de onderhavige verordening zijn vermeld, van 1 januari tot en met 31 december 2011 beheerd op basis van „wie het eerst komt, het eerst maalt” overeenkomstig artikel 308 bis, artikel 308 ter en artikel 308 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93. Artikel 308 quater, leden 2 en 3, van die verordening is niet van toepassing. Er zijn geen invoercertificaten vereist.

Artikel 5

1.   Met het oog op het gebruik van de in de bijlage vermelde tariefcontingenten wordt voor de betrokken goederen aan de douaneautoriteiten van de Unie een door de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land afgegeven geldig bewijs van oorsprong overgelegd samen met een douaneaangifte voor het vrije verkeer.

De oorsprong van de producten die vallen onder andere dan uit preferentiële tariefovereenkomsten voortvloeiende tariefcontingenten, wordt bepaald overeenkomstig de in de Unie geldende voorschriften.

2.   Het in lid 1 bedoelde bewijs van oorsprong is:

a)

voor een tariefcontingent dat deel uitmaakt van een preferentiële tariefovereenkomst, het in die overeenkomst vastgestelde bewijs van oorsprong;

b)

voor andere tariefcontingenten, het overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 opgestelde bewijs en, naast de in dat artikel genoemde elementen, ook de volgende gegevens:

de GN-code (ten minste de eerste vier cijfers),

het volgnummer van het (de) betrokken tariefcontingent(en),

het totale nettogewicht per in artikel 3, lid 2, van de onderhavige verordening genoemde coëfficiëntcategorie;

c)

met betrekking tot een land met onder de punten a) en b) vallende contingenten die zijn samengevoegd, het onder a) bedoelde bewijs.

Als het onder b) bedoelde bewijs van oorsprong als stavend document voor slechts één aangifte voor het vrije verkeer wordt overgelegd, mag het verscheidene volgnummers bevatten. In alle andere gevallen mag het slechts één volgnummer bevatten.

Artikel 6

Verordening (EU) nr. 1234/2009 wordt ingetrokken.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOŞ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 46 van 20.2.2003, blz. 1.

(3)  PB L 143 van 27.6.1995, blz. 7.

(4)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(5)  PB L 330 van 16.12.2009, blz. 73.


BIJLAGE

SCHAPENVLEES EN GEITENVLEES (in ton (t) equivalent geslacht gewicht) UNIALE TARIEFCONTINGENTEN VOOR 2011

Nr. van de landengroep

GN-codes

„Ad-valorem” recht

%

Specifiek recht

EUR/100 kg

Volgnummer volgens „wie het eerst komt, het eerst maalt”

Oorsprong

Jaarlijks volume in ton equivalent geslacht gewicht

Levende dieren

(coëfficiënt = 0,47)

Lamsvlees zonder been (1)

(coëfficiënt = 1,67)

Schapenvlees (excl. lamsvlees) zonder been (2)

(coëfficiënt = 1,81)

Vlees met been en karkassen

(coëfficiënt = 1,00)

1

0204

Nul

Nul

09.2101

09.2102

09.2011

Argentinië

23 000

09.2105

09.2106

09.2012

Australië

18 786

09.2109

09.2110

09.2013

Nieuw-Zeeland

227 854

09.2111

09.2112

09.2014

Uruguay

5 800

09.2115

09.2116

09.1922

Chili

6 600

09.2121

09.2122

09.0781

Noorwegen

300

09.2125

09.2126

09.0693

Groenland

100

09.2129

09.2130

09.0690

Faeröer

20

09.2131

09.2132

09.0227

Turkije

200

09.2171

09.2175

09.2015

Andere (3)

200

2

0204, 0210 99 21, 0210 99 29, 0210 99 60

Nul

Nul

09.2119

09.2120

09.0790

IJsland

1 850

3

0104 10 30

0104 10 80

0104 20 90

10 %

Nul

09.2181

09.2019

Erga omnes  (4)

92


(1)  Inclusief vlees van geitenlammeren.

(2)  Inclusief vlees van andere geiten dan geitenlammeren.

(3)  Onder „Overige” wordt hier verstaan alle landen van oorsprong met uitzondering van de in deze tabel genoemde landen.

(4)  Onder „Erga omnes” wordt hier verstaan alle landen van oorsprong inclusief de in deze tabel genoemde landen.


22.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/40


VERORDENING (EU) Nr. 1246/2010 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

87,5

MA

42,8

TR

107,4

ZZ

79,2

0707 00 05

EG

140,2

JO

158,2

TR

84,2

ZZ

127,5

0709 90 70

MA

83,7

TR

115,9

ZZ

99,8

0805 10 20

AR

43,0

BR

41,5

MA

60,3

PE

58,9

TR

66,6

UY

48,7

ZA

50,2

ZZ

52,7

0805 20 10

MA

61,9

ZZ

61,9

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

HR

61,3

IL

72,0

JM

144,2

TR

71,6

ZZ

87,3

0805 50 10

AR

49,2

TR

55,5

UY

49,2

ZZ

51,3

0808 10 80

AR

74,9

CA

84,9

CL

84,2

CN

83,7

MK

29,3

NZ

74,9

US

104,8

ZA

124,1

ZZ

82,6

0808 20 50

CN

63,6

US

134,5

ZZ

99,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


22.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/42


VERORDENING (EU) Nr. 1247/2010 VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2010

tot wijziging van de bij Verordening (EU) nr. 867/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2010/11

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2010/11 zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 867/2010 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1230/2010 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2010/11 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 867/2010 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 december 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 259 van 1.10.2010, blz. 3.

(4)  PB L 336 van 21.12.2010, blz. 22.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 22 december 2010

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

66,09

0,00

1701 11 90 (1)

66,09

0,00

1701 12 10 (1)

66,09

0,00

1701 12 90 (1)

66,09

0,00

1701 91 00 (2)

59,68

0,00

1701 99 10 (2)

59,68

0,00

1701 99 90 (2)

59,68

0,00

1702 90 95 (3)

0,60

0,17


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


RICHTLIJNEN

22.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/44


RICHTLIJN 2010/92/EU VAN DE COMMISSIE

van 21 december 2010

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad om bromuconazool op te nemen als werkzame stof

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 (2) en (EG) nr. 1490/2002 (3) van de Commissie zijn de bepalingen voor de uitvoering van de derde fase van het in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG bedoelde werkprogramma vastgesteld en is een lijst opgesteld van werkzame stoffen die moeten worden onderzocht voor eventuele opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Bromuconazool is in die lijst opgenomen. Bij Beschikking 2008/832/EG (4) van de Commissie is besloten om bromuconazool niet op te nemen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG.

(2)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG heeft de oorspronkelijke kennisgever („de aanvrager”) een nieuwe aanvraag ingediend om toepassing van de versnelde procedure zoals vastgesteld in de artikelen 14 tot en met 19 van Verordening (EG) nr. 33/2008 van de Commissie van 17 januari 2008 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de uitvoering van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad met betrekking tot een normale en een versnelde procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die deel uitmaakten van het in artikel 8, lid 2, van die richtlijn bedoelde werkprogramma, maar niet in bijlage I ervan zijn opgenomen (5).

(3)

De aanvraag is ingediend bij België, dat bij Verordening (EG) nr. 1490/2002 als rapporterende lidstaat was aangewezen. De termijn voor de versnelde procedure is nageleefd. De specificatie van de werkzame stof en de ondersteunde toepassingen zijn dezelfde als in Beschikking 2008/832/EG. Die aanvraag voldoet ook aan de overige materiële en procedurele voorschriften van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 33/2008. België heeft de door de aanvrager verstrekte nieuwe informatie en gegevens onderzocht en een aanvullend verslag opgesteld. Op 8 oktober 2010 heeft België dat verslag aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid („de EFSA”) en aan de Commissie meegedeeld.

(4)

De EFSA heeft het aanvullende verslag aan de overige lidstaten en aan de aanvrager voor commentaar meegedeeld en heeft de ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 33/2008 en op verzoek van de Commissie is het aanvullende verslag door de lidstaten en de EFSA intercollegiaal getoetst. Op 29 juli 2010 heeft de EFSA haar conclusie over bromuconazool aan de Commissie doen toekomen (6). Het ontwerpevaluatieverslag, het aanvullende verslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 23 november 2010 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor bromuconazool.

(5)

Het aanvullende verslag van de rapporterende lidstaat en de nieuwe conclusie van de EFSA hebben betrekking op de problemen die tot de niet-opneming hadden geleid, zoals met name het grote risico voor in het water levende organismen en het gebrek aan informatie om de potentiële verontreiniging van het oppervlakte- en grondwater te beoordelen.

(6)

Aan de hand van de door de aanvrager verstrekte nieuwe informatie kon de potentiële verontreiniging van het oppervlakte- en grondwater worden beoordeeld. Uit de thans beschikbare informatie blijkt dat het risico voor verontreiniging van het grondwater gering en dat voor in het water levende organismen aanvaardbaar is.

(7)

Bijgevolg kan op grond van de door de aanvrager verstrekte aanvullende gegevens en informatie worden gesteld dat de specifieke problemen die tot de niet-opneming hadden geleid, uit de weg zijn geruimd. Er zijn geen andere open wetenschappelijke kwesties gerezen.

(8)

Uit de verschillende analysen is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die bromuconazool bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Bromuconazool moet derhalve in bijlage I worden opgenomen om ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, in alle lidstaten kunnen worden toegelaten overeenkomstig de bepalingen van die richtlijn.

(9)

Onverminderd die conclusie moet ter bevestiging informatie over bepaalde specifieke punten worden ingewonnen. Artikel 6, lid 1, van Richtlijn 91/414/EEG bepaalt dat aan de opneming van een stof in bijlage I voorwaarden kunnen worden verbonden. Er dient dan ook te worden geëist dat de aanvrager nadere informatie over residuen van triazoolmetabolietderivaten in primaire gewassen, wisselgewassen en producten van dierlijke oorsprong verstrekt, alsmede informatie over het langetermijnrisico voor herbivore zoogdieren. Om de potentiële hormoonontregelende eigenschappen nader te kunnen beoordelen, dient te worden geëist dat bromuconazool aan verdere tests wordt onderworpen zodra er OESO-richtsnoeren voor hormoonontregelingstests of, bij wijze van alternatief, op het niveau van de Unie overeengekomen testrichtsnoeren bestaan.

(10)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 juni 2011 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op 1 februari 2011.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 21 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25.

(3)  PB L 224 van 21.8.2002, blz. 23.

(4)  PB L 295 van 4.11.2008, blz. 53.

(5)  PB L 15 van 18.1.2008, blz. 5.

(6)  European Food Safety Authority: Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance bromuconazole. EFSA Journal 2010; 8(8):1704. [84 blz.]. doi:10.2903/j.efsa.2010.1704. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu/efsajournal.


BIJLAGE

Aan het einde van de tabel in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt de volgende tekst toegevoegd:

Nr.

Benaming identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„323

Bromuconazool

CAS-nr.: 116255-48-2

CIPAC-nr.: 680

1-[(2RS,4RS:2RS,4SR)-4-broom-2-(2,4-dichloorfenyl)tetrahydrofurfuryl]-1H-1,2,4-triazool

≥ 960 g/kg

1 februari 2011

31 januari 2021

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen van bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over bromuconazool dat op 23 november 2010 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij deze algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de veiligheid van de toediener en ervoor zorgen dat de gebruiksvoorwaarden indien nodig de toepassing van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven;

de bescherming van in het water levende organismen. De toelatingsvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten (bv. toereikende bufferzones).

De betrokken lidstaten moeten ervoor zorgen dat de aanvrager de volgende informatie bij de Commissie indient:

nadere informatie over residuen van triazoolmetabolietderivaten in primaire gewassen, wisselgewassen en producten van dierlijke oorsprong;

informatie voor de verdere beoordeling van het langetermijnrisico voor herbivore zoogdieren.

Zij moeten ervoor zorgen dat de aanvrager op wiens verzoek bromuconazool in deze bijlage is opgenomen, deze informatie uiterlijk op 31 januari 2013 aan de Commissie verstrekt.

De betrokken lidstaten moeten ervoor zorgen dat de aanvrager bij de Commissie nadere informatie over de potentiële hormoonontregelende eigenschappen van bromuconazool indient binnen twee jaar na de goedkeuring van de OESO-richtsnoeren voor hormoonontregelingstests of, bij wijze van alternatief, van op het niveau van de Unie overeengekomen testrichtsnoeren.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BESLUITEN

22.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/47


BESLUIT VAN DE RAAD

van 14 december 2010

houdende wijziging van zijn reglement van orde

(2010/795/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 240, lid 3,

Gezien artikel 2, lid 2, van bijlage III bij het reglement van orde van de Raad (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 3, lid 3, vierde alinea, van het protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen gehecht aan de Verdragen is bepaald dat, tot en met 31 oktober 2014, bij de vaststelling van een besluit door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, indien een lid van de Raad daarom verzoekt, wordt nagegaan of de lidstaten die de gekwalificeerde meerderheid vormen, op basis van de in artikel 1 van bijlage III van het reglement van orde vermelde bevolkingscijfers ten minste 62 % van de totale bevolking van de Europese Unie vertegenwoordigen.

(2)

In artikel 2, lid 2, van bijlage III bij het reglement van orde is bepaald dat de Raad de in artikel 1 van voornoemde bijlage vermelde cijfers actualiseert per 1 januari van elk jaar overeenkomstig de gegevens die op 30 september van het voorgaande jaar ter beschikking van het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie zijn.

(3)

Het reglement van orde moet derhalve voor 2011 dienovereenkomstig worden aangepast,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1 van bijlage III bij het reglement van orde wordt vervangen door:

„Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 16, lid 5, van het VEU en van artikel 3, leden 3 en 4, van het protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen, gelden met betrekking tot de totale bevolkingsomvang van elke lidstaat voor de periode van 1 januari 2011 tot 31 december 2011 de volgende cijfers:

Lidstaat

Bevolking

(× 1 000)

Duitsland

81 802,3

Frankrijk

64 714,1

Verenigd Koninkrijk

62 008,0

Italië

60 340,3

Spanje

45 989,0

Polen

38 167,3

Roemenië

21 462,2

Nederland

16 575,0

Griekenland

11 305,1

België

10 827,0

Portugal

10 637,7

Tsjechië

10 506,8

Hongarije

10 014,3

Zweden

9 340,7

Oostenrijk

8 375,3

Bulgarije

7 563,7

Denemarken

5 534,7

Slowakije

5 424,9

Finland

5 351,4

Ierland

4 467,9

Litouwen

3 329,0

Letland

2 248,4

Slovenië

2 047,0

Estland

1 340,1

Cyprus

803,1

Luxemburg

502,1

Malta

413,0

Totaal

501 090,4

Drempel (62 %)

310 676,1”

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2011.

Gedaan te Brussel, 14 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

S. VANACKERE


(1)  Besluit 2009/937/EU van de Raad van 1 december 2009 houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 325 van 11.12.2009, blz. 35).


22.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/49


BESLUIT EUPOL COPPS/1/2010 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 21 december 2010

betreffende de verlenging van het mandaat van het hoofd van de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS)

(2010/796/GBVB)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Besluit 2010/784/GBVB van de Raad van 17 december 2010 betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) (1), en met name artikel 10, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 10, lid 1, van Besluit 2010/784/GBVB is het Politiek en Veiligheidscomité gemachtigd, overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag, de nodige besluiten te nemen met het oog op het politieke toezicht op en de strategische aansturing van EUPOL COPPS, en met name een hoofd van de missie te benoemen.

(2)

De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid heeft voorgesteld het mandaat van de heer Henrik MALMQUIST als hoofd van EUPOL COPPS te verlengen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Henrik MALMQUIST als hoofd van de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) wordt verlengd voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing tot en met 31 december 2011.

Gedaan te Brussel, 21 december 2010.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

W. STEVENS


(1)  PB L 335 van 18.12.2010, blz. 60.


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

22.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/50


BESLUIT Nr. 1/2010 VAN HET GEMENGD VETERINAIR COMITÉ OPGERICHT BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN DE ZWITSERSE BONDSSTAAT INZAKE DE HANDEL IN LANDBOUWPRODUCTEN

van 1 december 2010

tot wijziging van de aanhangsels 1, 2, 5, 6, 10 en 11 van bijlage 11 bij de overeenkomst

(2010/797/EU)

HET GEMENGD VETERINAIR COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (hierna „de landbouwovereenkomst” genoemd), en met name artikel 19, lid 3, van bijlage 11,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De landbouwovereenkomst is op 1 juni 2002 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 19, lid 1, van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst dient het Gemengd Veterinair Comité elke kwestie die betrekking heeft op genoemde bijlage en op de uitvoering daarvan te onderzoeken en alle taken in verband met deze bijlage op zich te nemen. Overeenkomstig lid 3 van dat artikel kan het Gemengd Veterinair Comité besluiten de aanhangsels van bijlage 11 te wijzigen, met name met de bedoeling die aan te passen en bij te werken.

(3)

De aanhangsels van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst zijn voor de eerste keer gewijzigd bij Besluit nr. 2/2003 van het bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten opgerichte Gemengd Veterinair Comité van 25 november 2003 tot wijziging van de aanhangsels 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 11 van bijlage 11 bij de overeenkomst (1).

(4)

De aanhangsels van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst zijn voor de laatste keer gewijzigd bij Besluit nr. 1/2008 van het bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten opgerichte Gemengd Veterinair Comité van 23 december 2008 tot wijziging van de aanhangsels 2, 3, 4, 5, 6 en 10 van bijlage 11 (2).

(5)

De Zwitserse Bondsstaat heeft verzocht om verlenging van de eerder toegekende afwijking voor het onderzoek op de aanwezigheid van Trichinella in karkassen en vlees van gedomesticeerde mest- en slachtvarkens in slachthuizen met een geringe capaciteit. Overwegende dat bovengenoemde karkassen en vlees van gedomesticeerde varkens en de daarvan afgeleide vleesbereidingen, vleesproducten en verwerkte vleesproducten niet mogen worden verhandeld met de lidstaten van de Europese Unie overeenkomstig artikel 9, onder a), van de Zwitserse verordening van het Federale Ministerie van Binnenlandse Zaken inzake levensmiddelen van dierlijke oorsprong (RS 817.022.108), kan een dergelijk verzoek worden ingewilligd. De betrokken afwijking dient derhalve tot en met 31 december 2014 van toepassing te zijn.

(6)

Sinds de laatste wijziging van de aanhangsels van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst, zijn de wetgevende bepalingen van de aanhangsels 1, 2, 5, 6 en 10 van bijlage 11 bij die overeenkomst ook gewijzigd. De in aanhangsel 11 van bijlage 11 vermelde contactpunten moeten worden bijgewerkt.

(7)

De aanhangsels 1, 2, 5, 6, 10 en 11 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst moeten bijgevolg worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De aanhangsels 1, 2, 5, 6, 10 en 11 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst worden gewijzigd overeenkomstig de bijlagen I tot en met VI bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit, opgesteld in twee exemplaren, wordt ondertekend door de medevoorzitters of andere personen die gemachtigd zijn namens de partijen op te treden.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop de beide partijen het ondertekend hebben.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Ondertekend te Bern, op 1 december 2010.

Voor de Zwitserse Bondsstaat

Hoofd van de delegatie

Hans WYSS

Ondertekend te Brussel, op 1 december 2010.

Voor de Europese Unie

Hoofd van de delegatie

Paul VAN GELDORP


(1)  PB L 23 van 28.1.2004, blz. 27.

(2)  PB L 6 van 10.1.2009, blz. 89.


BIJLAGE I

1)

Hoofdstuk V, „Aviaire influenza”, van aanhangsel 1 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

„V.   Aviaire influenza

A.   WETGEVING (1)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16)

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), met name de artikelen 1, 1a en 9a (maatregelen tegen zeer besmettelijke epizoötieën, doelstellingen van de bestrijding) en 57 (technische uitvoeringsbepalingen, internationale samenwerking).

2.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 2 (zeer besmettelijke epizoötieën), 49 (het omgaan met voor het dier pathogene micro-organismen), 73 en 74 (reiniging en ontsmetting), 77 tot en met 98 (gemeenschappelijke bepalingen inzake zeer besmettelijke epizoötieën), 122 tot en met 125 (specifieke maatregelen betreffende aviaire influenza).

3.

Verordening van 14 juni 1999 betreffende de organisatie van het Federale Ministerie van Economische Zaken (Org DFE; RS 172.216.1), met name artikel 8 (referentielaboratorium).

B.   BIJZONDERE UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor aviaire influenza is Central Veterinary Laboratory, New Haw, Weybridge, Surrey KT15 3NB, Verenigd Koninkrijk. Zwitserland betaalt de kosten waarvoor het verantwoordelijk is, voor de werkzaamheden die door het laboratorium in die hoedanigheid worden uitgevoerd. De bevoegdheden en taken van dit laboratorium zijn vastgesteld in bijlage VII, punt 2, bij Richtlijn 2005/94/EG.

2.

Overeenkomstig artikel 97 van de verordening inzake epizoötieën beschikt Zwitserland over een noodplan, dat op de website van het Federaal Veterinair Bureau gepubliceerd is.

3.

Controles ter plaatse worden onder de verantwoordelijkheid van het Gemengd Veterinaire Comité op grond van met name artikel 60 van Richtlijn 2005/94/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën uitgevoerd.

2)

Hoofdstuk VII, „Ziekten bij vissen en weekdieren”, van aanhangsel 1 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

„VII.   Ziekten bij vissen en weekdieren

A.   WETGEVING (2)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14).

1.

Wet van 1 juli 1966 inzake epizoötieën (LFE; RS 916.40), met name de artikelen 1, 1a en 10 (maatregelen tegen epizoötieën) en 57 (technische uitvoeringsbepalingen, internationale samenwerking).

2.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), en met name de artikelen 3 en 4 (de bedoelde epizoötieën), 18a (registratie van kweekeenheden voor vissen), 61 (verplichtingen van de pachters van visrechten en van de met het toezicht op de visserij belaste instellingen), 62 tot en met 76 (algemene bestrijdingsmaatregelen) en 275 tot en met 290 (specifieke maatregelen met betrekking tot visziekten, diagnoselaboratorium).

B.   BIJZONDERE UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Momenteel worden in Zwitserland geen platte oesters gekweekt. Het Federaal Veterinair Bureau verbindt zich ertoe om, indien zich bonamiose of marteiliose voordoet, de in de wetgeving van de Europese Unie vastgestelde noodmaatregelen te treffen op grond van artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën.

2.

Met het oog op de bestrijding van ziekten bij vissen en weekdieren past Zwitserland de verordening inzake epizoötieën toe, met name de artikelen 61 (verplichtingen van de pachters van visrechten en van de met het toezicht op de visserij belaste instellingen), 62 tot en met 76 (algemene bestrijdingsmaatregelen) en 275 tot en met 290 (specifieke maatregelen met betrekking tot visziekten, diagnoselaboratorium) en 291 (te bewaken epizoötieën).

3.

Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor ziekten bij schaaldieren is het Centre for Environment, Fisheries & Aquaculture Science (CEFAS), Weymouth Laboratory, Verenigd Koninkrijk. Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor visziekten is het National Veterinary Institute, Technical University of Denmark, Hangøvej 2, 8200 Århus, Denemarken. Het referentielaboratorium van de Europese Unie voor ziekten bij weekdieren is het Laboratoire IFREMER, BP 133, 17390 La Tremblade, Frankrijk. Zwitserland betaalt de kosten waarvoor het verantwoordelijk is, voor de werkzaamheden die door de laboratoria in de bovengenoemde hoedanigheid worden uitgevoerd. De bevoegdheden en taken van deze laboratoria zijn vastgesteld in bijlage VI, deel I, bij Richtlijn 2006/88/EG.

4.

Controles ter plaatse worden onder de verantwoordelijkheid van het Gemengd Veterinair Comité op grond van met name artikel 58 van Richtlijn 2006/88/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën uitgevoerd.


(1)  Elke verwijzing naar een handeling geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar de desbetreffende handeling, als gewijzigd vóór 1 september 2009.”.

(2)  Elke verwijzing naar een handeling geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar de desbetreffende handeling, als gewijzigd vóór 1 september 2009.”.


BIJLAGE II

1)

Punt 7, onder d), van deel B, „Bijzondere uitvoeringsbepalingen”, van hoofdstuk I, „Runderen en varkens”, van aanhangsel 2 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

„d)

de inbeslagneming wordt ingetrokken indien, nadat alle besmette dieren uit het beslag zijn verwijderd, twee serologische tests bij alle fokdieren en bij een representatief aantal mestdieren, uitgevoerd met een tussenpoos van ten minste 21 dagen, een negatief resultaat hebben opgeleverd.

Wegens de erkenning van de status van Zwitserland zijn de bepalingen van Beschikking 2008/185/EG (PB L 59 van 4.3.2008, blz. 19), laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2009/248/EG (PB L 73 van 19.3.2009, blz. 22), van overeenkomstige toepassing.”.

2)

Punt 11 van deel B, „Bijzondere uitvoeringsbepalingen”, van hoofdstuk I, „Runderen en varkens”, van aanhangsel 2 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

„11.

In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland moeten runderen en varkens vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens een van de in bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG vastgestelde modellen. De volgende aanpassingen moeten daarbij worden aangebracht:

voor model 1, afdeling C, worden de certificeringen als volgt aangepast:

in punt 4, inzake de aanvullende garanties, worden de streepjes als volgt aangevuld:

„—

ziekte: infectieuze boviene rhinotracheïtis;

conform Beschikking 2004/558/EG van de Commissie, die van overeenkomstige toepassing is;”;

voor model 2, afdeling C, worden de certificeringen als volgt aangepast:

in punt 4, inzake de aanvullende garanties, worden de streepjes als volgt aangevuld:

„—

ziekte: ziekte van Aujeszky;

conform Beschikking 2008/185/EG van de Commissie, die van overeenkomstige toepassing is.” ”.

3)

Punt 4 van deel B, „Bijzondere uitvoeringsbepalingen”, van hoofdstuk IV, „Pluimvee en broedeieren”, van aanhangsel 2 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

„4.

De Zwitserse autoriteiten verbinden zich ertoe om bij verzending van broedeieren naar de Europese Unie de bij Verordening (EG) nr. 617/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor broedeieren en kuikens van pluimvee (PB L 168 van 28.6.2008, blz. 5) vastgestelde regels voor het merken van eieren na te leven.”.

4)

Hoofdstuk V, „Aquacultuurdieren en -producten”, van aanhangsel 2 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

„V.   Aquacultuurdieren en -producten

A.   WETGEVING (1)

Europese Unie

Zwitserland

Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14).

1.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916401), en met name de artikelen 3 en 4 (de bedoelde epizoötieën), 18a (registratie van kweekeenheden voor vissen), 61 (verplichtingen van de pachters van visrechten en van de met het toezicht op de visserij belaste instellingen), 62 tot en met 76 (algemene bestrijdingsmaatregelen) en 275 tot en met 290 (specifieke maatregelen met betrekking tot visziekten, diagnoselaboratorium).

2.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer, doorvoer en uitvoer van dieren en dierlijke producten (OITE; RS 916.443.10).

3.

Verordening van 18 april 2007 inzake de invoer en de doorvoer per vliegtuig van dieren van oorsprong uit derde landen (OITA; RS 916.443.12).

B.   BIJZONDERE UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

Voor de uitvoering van deze bijlage wordt erkend dat Zwitserland officieel vrij is van infectieuze anemie bij de zalm en besmettingen met Marteilia refringens en Bonamia ostreae.

2.

Het Gemengd Veterinair Comité is bevoegd voor het nemen van besluiten betreffende de eventuele toepassing van de artikelen 29, 40, 41, 43, 44 en 50 van Richtlijn 2006/88/EG.

3.

De veterinairrechtelijke voorwaarden voor het in de handel brengen van sierwaterdieren, aquacultuurdieren bestemd voor de kweek, inclusief in heruitzettingsgebieden, put-en-take-visbedrijven en open siervisvoorzieningen, alsook voor uitzetting, en van aquacultuurdieren en dierlijke producten, bestemd voor menselijke consumptie, zijn vastgesteld in de artikelen 4 tot en met 9 van Verordening (EG) nr. 1251/2008 van de Commissie van 12 december 2008 ter uitvoering van Richtlijn 2006/88/EG van de Raad wat betreft de voorwaarden en certificeringsvoorschriften voor het in de handel brengen en de invoer in de Gemeenschap van aquacultuurdieren en producten daarvan en tot vaststelling van een lijst van vectorsoorten (PB L 337 van 16.12.2008, blz. 41).

4.

Controles ter plaatse worden onder de verantwoordelijkheid van het Gemengd Veterinair Comité op grond van met name artikel 58 van Richtlijn 2006/88/EG en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën uitgevoerd.


(1)  Elke verwijzing naar een handeling geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar de desbetreffende handeling, als gewijzigd vóór 1 september 2009.”.


BIJLAGE III

Deel A, „Identificatie van de dieren”, van hoofdstuk V van aanhangsel 5 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

„A.   Identificatie van vee

A.   WETGEVING (1)

Europese Unie

Zwitserland

1.

Richtlijn 2008/71/EG van de Raad van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens (PB L 213 van 8.8.2008, blz. 31).

2.

Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1).

1.

Verordening van 27 juni 1995 inzake epizoötieën (OFE; RS 916.401), met name de artikelen 7 tot en met 20 (registratie en identificatie).

2.

Verordening van 23 november 2005 betreffende de databank over de verplaatsing van dieren (verordening inzake BDTA; RS 916.404).

B.   BIJZONDERE UITVOERINGSBEPALINGEN

1.

De toepassing van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2008/71/EG valt onder de bevoegdheid van het Gemengd Veterinair Comité.

2.

Controles ter plaatse worden onder de verantwoordelijkheid van het Gemengd Veterinair Comité op grond van met name artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 en artikel 57 van de Wet inzake epizoötieën, alsook artikel 1 van de verordening van 14 november 2007 inzake de coördinatie van de inspecties in landbouwbedrijven (OCI, RS 910.15) uitgevoerd.


(1)  Elke verwijzing naar een handeling geldt, tenzij anders aangegeven, als een verwijzing naar de desbetreffende handeling, als gewijzigd vóór 1 september 2009.”.


BIJLAGE IV

1)

Punt 6 van afdeling „Bijzondere voorwaarden” van hoofdstuk I van aanhangsel 6 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt als volgt gewijzigd:

„6)

Voor karkassen en vlees van gedomesticeerde mest- en slachtvarkens in slachthuizen met een geringe capaciteit mogen de Zwitserse bevoegde autoriteiten afwijken van de bepalingen betreffende het onderzoek op de aanwezigheid van Trichinella.

Deze bepaling is van toepassing tot en met 31 december 2014.

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 8, lid 3, van de verordening van het DFE van 23 november 2005 inzake de hygiëne bij het slachten van vee (OHyAb); RS 817.190.1) en artikel 9, lid 8, van de verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake levensmiddelen van dierlijke oorsprong (RS 817.022.108) zijn deze karkassen en dit vlees van gedomesticeerde mest- en slachtvarkens alsook de daarvan afgeleide vleesbereidingen, vleesproducten en verwerkte vleesproducten voorzien van een gezondheidsmerk dat beantwoordt aan het model vastgesteld in bijlage 9, laatste alinea, bij de verordening van het DFE van 23 november 2005 inzake de hygiëne bij het slachten van dieren (OhyAb; RS 817.190.1). Overeenkomstig artikel 9a van de Verordening van het DFI van 23 november 2005 inzake levensmiddelen van dierlijke oorsprong (RS 817.022.108) mogen deze producten niet in het handelsverkeer met de lidstaten van de Europese Unie worden gebracht.”.

2)

Punt 11 van afdeling „Bijzondere voorwaarden” van hoofdstuk I van aanhangsel 6 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

„11)

1.

Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1);

2.

Richtlijn 95/45/EG van de Commissie van 26 juli 1995 tot vaststelling van specifieke zuiverheidseisen voor kleurstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt (PB L 226 van 22.9.1995, blz. 1);

3.

Verordening (EG) nr. 2232/96 van het Europees Parlement en de Raad van 28 oktober 1996 tot vaststelling van een communautaire procedure voor in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken aromastoffen (PB L 299 van 23.11.1996, blz. 1);

4.

Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3);

5.

Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10);

6.

Richtlijn 1999/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 februari 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de behandeling van voedsel en voedselingrediënten met ioniserende straling (PB L 66 van 13.3.1999, blz. 16);

7.

Richtlijn 1999/3/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 februari 1999 inzake de vaststelling van een communautaire lijst van voedsel en voedselingrediënten die mogen worden behandeld met ioniserende straling (PB L 66 van 13.3.1999, blz. 24);

8.

Beschikking 1999/217/EG van de Commissie van 23 februari 1999 tot vaststelling van een repertorium van in levensmiddelen gebruikte aromastoffen, dat is samengesteld in toepassing van Verordening (EG) nr. 2232/96 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 84 van 27.3.1999, blz. 1);

9.

Beschikking 2002/840/EG van de Commissie van 23 oktober 2002 tot goedkeuring van de lijst van erkende installaties in derde landen voor de doorstraling van levensmiddelen (PB L 287 van 25.10.2002, blz. 40);

10.

Verordening (EG) nr. 2065/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 inzake in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken rookaroma’s (PB L 309 van 26.11.2003, blz. 1);

11.

Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5);

12.

Verordening (EG) nr. 884/2007 van de Commissie van 26 juli 2007 inzake noodmaatregelen tot opschorting van het gebruik van E 128 Rood 2G als levensmiddelenkleurstof (PB L 195 van 27.7.2007, blz. 8);

13.

Verordening (EG) nr. 1332/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake voedingsenzymen en tot wijziging van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, Richtlijn 2000/13/EG, Richtlijn 2001/112/EG van de Raad en Verordening (EG) nr. 258/97 (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 7);

14.

Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16);

15.

Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake aroma’s en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad, Verordening (EG) nr. 2232/96, Verordening (EG) nr. 110/2008 en Richtlijn 2000/13/EG (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 34);

16.

Richtlijn 2009/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het gebruik van extractiemiddelen bij de productie van levensmiddelen en bestanddelen daarvan (PB L 141 van 6.6.2009, blz. 3);

17.

Richtlijn 2008/60/EG van de Commissie van 17 juni 2008 tot vaststelling van specifieke zuiverheidseisen voor zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt (PB L 158 van 18.6.2008, blz. 17);

18.

Richtlijn 2008/84/EG van de Commissie van 27 augustus 2008 tot vaststelling van specifieke zuiverheidseisen voor levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen (PB L 253 van 20.9.2008, blz. 1);

19.

Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).”.


BIJLAGE V

Hoofdstuk V van aanhangsel 10 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

De punten 3, 6, 7, 8, 9 en 14 van deel 1.A worden geschrapt.

2)

De volgende punten worden toegevoegd aan deel 1.A:

„31.

Richtlijn 2008/60/EG van de Commissie van 17 juni 2008 tot vaststelling van specifieke zuiverheidseisen voor zoetstoffen die in levensmiddelen mogen worden gebruikt (PB L 158 van 18.6.2008, blz. 17).

32.

Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16).

33.

Richtlijn 2008/84/EG van de Commissie van 27 augustus 2008 tot vaststelling van specifieke zuiverheidseisen voor levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen (PB L 253 van 20.9.2008, blz. 1).”.


BIJLAGE VI

Aanhangsel 11 van bijlage 11 bij de landbouwovereenkomst wordt vervangen door:

„Aanhangsel 11

Contactpunten

1.

Voor de Europese Unie:

De directeur

Diergezondheid en -welzijn

Directoraat-generaal Gezondheid en consumenten

Europese Commissie

1049 Brussel, België

2.

Voor Zwitserland:

De directeur

Office Vétérinaire Fédéral

3003 Bern, Zwitserland

Ander belangrijk contactpunt:

Afdelingshoofd

Office fédéral de la Santé Publique

Division sécurité alimentaire

3003 Bern, Zwitserland”.


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

22.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 338/60


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 291/10/COL

van 7 juli 2010

betreffende de erkenning van de ten aanzien van Bonamia ostreae en Marteilia refringens erkende gebieden in Noorwegen

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 109, en Protocol nr. 1,

Gezien de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, en met name artikel 5, lid 2, onder d), en Protocol nr. 1,

Gezien het in hoofdstuk 1, punt 4.1.5a, van bijlage I bij de EER-overeenkomst bedoelde besluit, Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (1), als gewijzigd bij Protocol nr. 1 bij de EER-overeenkomst, en met name artikel 53 van dat besluit,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Beschikking nr. 225/04/COL van 9 september 2004 heeft de Toezichthoudende Autoriteit de gehele kustlijn van Noorwegen erkend als een ten aanzien van Bonamia ostreae en Marteilia refringens erkend gebied.

Noorwegen heeft de Toezichthoudende Autoriteit per e-mail van 3 juni 2009 meegedeeld dat in wilde oesters in de provincie Aust-Agder in het zuiden van Noorwegen een infectie met Bonamia ostreae werd ontdekt en dat een bestrijdings- en toezichtsgebied rond het betrokken gebied werd ingesteld.

Bij brief van 23 april 2010 (document nr. 554681) heeft Noorwegen de Toezichthoudende Autoriteit bevestigd dat niet kon worden uitgesloten dat in de wilde oesters in de provincie Aust-Agder in het zuiden van Noorwegen Bonamia ostreae aanwezig zou zijn en dat er bijgevolg geen afdoende bewijs is om de opheffing van een bestrijdings- en toezichtsgebied rond het betrokken gebied te rechtvaardigen.

Artikel 53, lid 3, van Richtlijn 2006/88/EG bepaalt dat indien het epizoötiologische onderzoek bevestigt dat het zeer waarschijnlijk is dat besmetting heeft plaatsgevonden, de ziektevrije status van de lidstaat, het gebied of het compartiment wordt ingetrokken volgens de procedure aan de hand waarvan de status was toegekend. Op basis van de resultaten van het door Noorwegen uitgevoerde epidemiologische onderzoek en van de besprekingen tussen het Noorse Nationaal veterinair instituut en het communautaire referentielaboratorium meent de Autoriteit dat voldaan is aan de voorwaarden van de bepaling betreffende de intrekking van de ziektevrije status van het betrokken gebied in Aust-Agder in het zuiden van Noorwegen.

Bijgevolg dient Beschikking nr. 225/04/COL te worden ingetrokken.

De in dit besluit vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Veterinair Comité van de EVA, dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bijstaat.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De ten aanzien van Bonamia ostreae en Marteilia refringens erkende gebieden in Noorwegen worden vermeld in de bijlage.

Artikel 2

Beschikking nr. 225/04/COL wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 7 juli 2010.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot Noorwegen.

Artikel 5

Dit besluit is slechts authentiek in de Engelse taal.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2010.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Per SANDERUD

Voorzitter

Sverrir Haukur GUNNLAUGSSON

Lid van het College


(1)  PB L 328 van, 24.11.2006, blz. 14 en in het EER-supplement nr. 32 van 17.6.2010, blz. 1. Deze richtlijn is nog niet gepubliceerd in het Noors.


BIJLAGE

1)

De gehele kustlijn van Noorwegen is een ten aanzien van Marteilia refringens erkend gebied.

2)

De gehele kustlijn van Noorwegen is een ten aanzien van Bonamia ostreae erkend gebied, uitgezonderd:

de provincie Aust-Agder in het zuiden van Noorwegen.