ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.331.dut

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 331

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
15 december 2010


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie

12

 

*

Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie

48

 

*

Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie

84

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 98/26/EG, 2002/87/EG, 2003/6/EG, 2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG, 2004/109/EG, 2005/60/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/65/EG wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft ( 1 )

120

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1096/2010 van de Raad van 17 november 2010 tot toewijzing aan de Europese Centrale Bank van specifieke taken betreffende de werking van het Europees Comité voor systeemrisico’s

162

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

15.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 331/1


VERORDENING (EU) Nr. 1092/2010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 november 2010

betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het bieden van banen, krediet en groei door de reële economie kan alleen plaatsvinden indien er sprake is van financiële stabiliteit. De financiële crisis heeft grote tekortkomingen aan het licht gebracht in het financiële toezicht, dat er niet in is geslaagd op de ongunstige macroprudentiële ontwikkelingen te anticiperen en de accumulatie van buitensporige risico’s binnen het financiële stelsel te voorkomen.

(2)

Het Europees Parlement heeft er herhaaldelijk toe opgeroepen om nog beter te zorgen voor een echt gelijk speelveld voor alle actoren op Unieniveau. Tegelijkertijd heeft het niet nagelaten te wijzen op belangrijke omissies in het toezicht van de Unie op de steeds sterker geïntegreerde financiële markten (in zijn resoluties van 13 april 2000 over de mededeling van de Commissie — Tenuitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan (4), van 21 november 2002 over de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie (5), van 11 juli 2007 over het beleid op het gebied van financiële diensten (2005-2010) — Witboek (6), van 23 september 2008 met aanbevelingen aan de Commissie inzake hedgefondsen en private equity (7) en van 9 oktober 2008 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de Lamfalussy follow-up: de toekomstige toezichtstructuur (8), en in zijn standpunten van 22 april 2009 over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (9) en van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over ratingbureaus (10)).

(3)

In november 2008 heeft de Commissie een groep op hoog niveau onder voorzitterschap van de heer Jacques de Larosière opdracht gegeven aanbevelingen te doen over de wijze waarop de Europese toezichtregelingen kunnen worden versterkt teneinde de burgers beter te beschermen en het vertrouwen in het financiële stelsel te herstellen.

(4)

In zijn op 25 februari 2009 gepresenteerde eindrapport (het verslag-de Larosière) heeft de groep op hoog niveau onder meer aanbevolen een orgaan op Unieniveau op te richten dat belast is met het toezicht op het risico in het financiële stelsel als geheel.

(5)

In haar mededeling van 4 maart 2009 met als titel „Op weg naar Europees herstel” heeft de Commissie zich verheugd getoond over deze aanbevelingen van de het verslag-de Larosière en de strekking ervan grotendeels onderschreven. Op zijn bijeenkomst van 19 en 20 maart 2009 heeft de Europese Raad overeenstemming bereikt over de noodzaak de regulering van en het toezicht op financiële instellingen binnen de Unie te verbeteren en het verslag-de Larosière als uitgangspunt voor te nemen maatregelen te hanteren.

(6)

In haar mededeling van 27 mei 2009 met als titel „Europees financieel toezicht” stelde de Commissie een reeks hervormingen van de huidige regelingen voor voor het waarborgen van de financiële stabiliteit op Unieniveau, met name de oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board — ESRB) dat verantwoordelijk is voor het macroprudentiële toezicht. De Raad van 9 juni 2009 en de Europese Raad van 18 en 19 juni 2009 hebben de voorstellen van de Commissie onderschreven en hebben zich verheugd getoond over het voornemen van de Commissie om met wetsvoorstellen te komen zodat het nieuwe kader in de loop van 2010 in werking kan treden. In overeenstemming met het standpunt van de Commissie concludeerde de Raad onder meer dat de Europese Centrale Bank (ECB) „het ESRB analytische, statistische, administratieve en logistieke ondersteuning dient te verlenen en daarbij ook dient te putten uit technisch advies van de nationale centrale banken en toezichthouders”. De ondersteuning van het ESRB door de ECB, alsook de aan het ESRB toegewezen taken moeten het beginsel van onafhankelijkheid van de ECB bij de uitoefening van haar taken uit hoofde van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) onverlet laten.

(7)

Gelet op de integratie van de internationale financiële markten en het besmettingsrisico van financiële crises dient de Unie zich op wereldwijd niveau sterk te laten gelden. Het ESRB moet gebruikmaken van de expertise van een wetenschappelijk comité op hoog niveau en moet de mondiale verantwoordelijkheden op zich nemen die nodig zijn om te waarborgen dat de stem van de Unie wordt gehoord op het vlak van financiële stabiliteit, met name door nauw samen te werken met het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Raad voor financiële stabiliteit (Financial Stability Board — FSB), die geacht worden vroegtijdige waarschuwingen af te geven voor macroprudentiële risico’s op mondiaal niveau, alsmede de partners van de Groep van 20 (G-20).

(8)

Het ESRB moet onder meer meewerken aan de opname van de aanbevelingen van het IMF, de FSB en de Bank voor internationale betalingen (Bank for International Settlements — BIS) aan de G-20.

(9)

In het aan de ministers van Financiën en de presidenten van de centrale banken van de G-20 aangeboden rapport van het IMF, de BIS en de FSB van 28 oktober 2009 getiteld „Guidance to Assess the Systemic Importance of Financial Institutions, Markets and Instruments: Initial Considerations” wordt eveneens gesteld dat de beoordeling van systeemrisico’s waarschijnlijk varieert afhankelijk van de economische context. Daarbij wordt tevens een rol gespeeld door de financiële infrastructuur en de regelingen voor crisisbeheer, alsmede door de mate waarin gebreken kunnen worden opgevangen wanneer die zich voordoen. Financiële instellingen kunnen systematisch belangrijk zijn voor lokale, nationale of internationale financiële stelsels en economieën. De belangrijkste criteria die het mogelijk maken het systematisch belang van markten en instellingen te bepalen zijn omvang (het volume van de verleende financiële diensten door de afzonderlijke component van het financiële stelsel), substitueerbaarheid (de mate waarin andere componenten van het stelsel dezelfde diensten kunnen aanbieden in het geval van falen) en onderlinge vervlechting (verbanden met andere componenten van het stelsel). Een beoordeling aan de hand van deze drie criteria moet worden aangevuld met onderzoek naar de financiële kwetsbaarheid en de mate waarin het institutionele kader in staat is financiële klappen op te vangen, en vergt dat een scala aan bijkomende factoren in overweging wordt genomen, zoals de complexiteit van specifieke structuren en bedrijfsmodellen, de mate van financiële autonomie, intensiteit en bereik van het toezicht, de transparantie van de financiële regelingen en de verbanden die het algehele risico van instellingen kunnen beïnvloeden.

(10)

Het is de taak van het ESRB om de systeemrisico’s in normale omstandigheden te controleren en te beoordelen met het oog op enerzijds het beperken van de blootstelling van het systeem aan het risico dat de systeemcomponenten falen, en anderzijds het verbeteren van de veerkracht van het systeem in geval van economische schokken. In dit opzicht moet het ESRB ertoe bijdragen de financiële stabiliteit te waarborgen en de negatieve gevolgen voor de interne markt en de reële economie te beperken. Om deze doelstellingen te bereiken, dient het ESRB alle relevante informatie te analyseren.

(11)

In de huidige regelingen van de Unie wordt te weinig aandacht besteed aan macroprudentieel toezicht en aan de kruisverbanden tussen ontwikkelingen in de bredere macro-economische context en het financiële stelsel. De verantwoordelijkheid voor macroprudentiële analyse blijft versnipperd en berust bij diverse instanties op verschillende niveaus, zonder dat er een mechanisme bestaat dat ervoor zorgt dat macroprudentiële risico’s op afdoende wijze worden gedetecteerd en dat duidelijke waarschuwingen en/of aanbevelingen worden afgegeven, niet zonder gevolg blijven en in maatregelen worden omgezet. Voor een goede werking van de financiële stelsels van de Unie en wereldwijd en de beperking van bedreigingen daarvan is een verbeterde samenhang tussen macro- en microprudentieel toezicht onontbeerlijk.

(12)

Dit nieuw ontworpen stelsel van macroprudentieel toezicht vereist een geloofwaardige en duidelijk zichtbare leiding. Om die reden, en met het oog op de essentiële rol en de internationale en interne geloofwaardigheid van het ESRB, en tevens in de geest van de aanbevelingen van het verslag-de Larosière, moet het voorzitterschap van het ESRB gedurende de eerste vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening bekleed worden door de president van de ECB. Bovendien moeten de verantwoordingseisen worden uitgebreid en moeten de ECSR-organen kunnen putten uit een brede waaier aan ervaringen, achtergronden en meningen.

(13)

In het verslag-de Larosière wordt tevens gesteld dat macroprudentieel toezicht zinloos is als dit niet van invloed is op toezicht op microniveau, terwijl microprudentieel toezicht alleen doeltreffend kan zijn voor het waarborgen van financiële stabiliteit indien daarbij in afdoende mate rekening wordt gehouden met ontwikkelingen op macroniveau.

(14)

Er moet een Europees systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision — ESFS) worden ingevoerd waarbij actoren op het gebied van financieel toezicht op zowel nationaal als Unieniveau bijeen worden gebracht om als netwerk op te treden. Krachtens het beginsel van loyale samenwerking overeenkomstig artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie dienen de partijen bij het ESFS samen te werken en elkaar te vertrouwen en te respecteren, in het bijzonder waar het gaat om de uitwisseling van passende en betrouwbare informatie. Op Unieniveau omvat het netwerk het ESRB en drie microtoezichthoudende autoriteiten: de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), opgericht bij Verordening (EU) nr. 10932010 van het Europees Parlement en de Raad (11), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit verzekeringen en bedrijfspensioenen), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (12), en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit effecten en markten), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (13) (hierna collectief „ESA's” genoemd).

(15)

De Unie heeft behoefte aan een specifiek orgaan dat verantwoordelijk is voor het macroprudentiële toezicht op zijn financiële stelsel in de Unie als geheel, dat de risico’s voor de financiële stabiliteit detecteert en dat, indien nodig, risicowaarschuwingen uitbrengt en maatregelen voor de aanpak van gedetecteerde risico’s aanbeveelt. Daarom moet het ESRB worden opgericht als een nieuw, onafhankelijk orgaan dat alle financiële sectoren alsook de garantiestelsels bestrijkt. Het ESRB dient verantwoordelijk te zijn voor macroprudentieel toezicht op Unieniveau, en dient geen rechtspersoonlijkheid te bezitten.

(16)

Het ESRB dient uit een algemeen comité, een stuurcomité, een secretariaat, een wetenschappelijk adviescomité en een technisch adviescomité te bestaan. Bij de samenstelling van het wetenschappelijk adviescomité dient rekening te worden gehouden met de relevante voorschriften betreffende belangenconflicten die de algemene raad heeft vastgesteld. Bij de oprichting van het technisch adviescomité dient rekening te worden gehouden met de bestaande structuren, teneinde doublures te vermijden.

(17)

Het ESRB moet waarschuwingen en, waar het zulks nodig acht, aanbevelingen doen uitgaan, die van algemene of specifieke aard zijn en in het bijzonder gericht zijn tot de Unie als geheel of tot een of meer lidstaten, dan wel tot een of meer ESA’s, of een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten, met een welbepaalde termijn voor de beleidsreactie op de waarschuwingen en aanbevelingen.

(18)

Het ESRB moet een kleurencode ontwikkelen om belanghebbenden beter in staat te stellen de aard van het risico te beoordelen.

(19)

Om de invloed en de legitimiteit ervan te vergroten, moeten dergelijke waarschuwingen en aanbevelingen met inachtneming van strikte geheimhoudingsvoorschriften ook worden toegezonden aan de Raad en aan de Commissie, alsook, indien ze aan een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten worden toegezonden, aan de ESA’s. De beraadslagingen van de Raad moeten worden voorbereid door het Economisch en Financieel Comité (EFC), overeenkomstig diens in het VWEU omschreven rol. Om de besprekingen van de Raad voor te bereiden en tijdig beleidsadvies aan de Raad te verstrekken, moet het ESRB het EFC regelmatig en in een vroeg stadium informeren, en moet het ESRB de teksten van waarschuwingen en aanbevelingen versturen zodra die zijn vastgesteld.

(20)

Om ervoor te zorgen dat zijn waarschuwingen en aanbevelingen daadwerkelijk worden opgevolgd, moet het ESRB ook toezicht houden op de naleving van zijn waarschuwingen en aanbevelingen op basis van verslagen van degenen tot wie zij zijn gericht. Laatstgenoemden moeten daaraan gevolg geven, en een passende motivering verstrekken indien geen actie wordt ondernomen (het „pas toe of leg uit”-mechanisme). Indien het ESRB de reactie ontoereikend acht, dient het, volgens strikte geheimhoudingsregels, degenen tot wie de aanbevelingen zijn gericht, de Raad en, in voorkomend geval, de betrokken Europese toezichthoudende autoriteit daarvan in kennis te stellen.

(21)

Het ESRB moet per geval, en na de Raad lang genoeg van tevoren te hebben geïnformeerd opdat deze kan reageren, uitmaken of een aanbeveling vertrouwelijk moet blijven dan wel openbaar moet worden gemaakt, rekening houdende met het feit dat openbaarmaking in bepaalde omstandigheden kan bijdragen tot het opvolgen van de aanbevelingen.

(22)

Indien het ESRB een risico ontwaart dat de goede werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het geheel of een deel van het financiële stelsel in de Unie ernstig kan bedreigen, dient het ESRB de Raad onverwijld van de situatie op de hoogte te stellen. Indien het ESRB bepaalt dat mogelijk een noodsituatie op komst is, dient het contact op te nemen met de Raad en deze een situatiebeoordeling voor te leggen. De Raad dient vervolgens te beoordelen of het nodig is een aan de ESA’s gericht besluit goed te keuren waarin bepaald wordt dat er sprake is van een noodsituatie. Tijdens dit proces is eerbiediging van de geheimhouding van het grootste belang.

(23)

Het ESRB brengt ten minste om het jaar verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad, en vaker in geval van wijdverspreide financiële onrust. In voorkomend geval moeten het Europees Parlement en de Raad het ESRB kunnen verzoeken specifieke kwesties betreffende financiële stabiliteit te onderzoeken.

(24)

Vanwege hun expertise en hun bestaande verantwoordelijkheden op het gebied van financiële stabiliteit moeten de ECB en de nationale centrale banken een hoofdrol spelen in het macroprudentiële toezicht. Nationale toezichthouders moeten hun specifieke deskundigheid inbrengen. Het is van essentieel belang dat de microprudentiële toezichthouders deelnemen aan de werkzaamheden van het ESRB om ervoor te zorgen dat de beoordeling van het macroprudentiële risico gebaseerd is op volledige en accurate informatie over ontwikkelingen in het financiële stelsel. Daarom moeten de voorzitters van de ESA’s stemgerechtigde leden zijn. Eén vertegenwoordiger van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten van elke lidstaat moet de vergaderingen van de algemene raad bijwonen als niet-stemgerechtigd lid. In een geest van openheid moeten 15 onafhankelijke personen het ESRB via het wetenschappelijk adviescomité van externe expertise voorzien.

(25)

De deelname van een lid van de Commissie in het ESRB zal helpen een verband te leggen met het macro-economische en het financiële toezicht van de Unie, terwijl de aanwezigheid van de voorzitter van het EFC de rol zal weerspiegelen die de ministeries van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor financiën en de Raad spelen in het handhaven van de financiële stabiliteit en het uitoefenen van economisch en financieel toezicht.

(26)

Het is van essentieel belang dat de leden van het ESRB hun taken op onpartijdige wijze vervullen en alleen de financiële stabiliteit van de Unie als geheel voor ogen hebben. Indien geen consensus wordt bereikt, mag het stemmen over waarschuwingen en aanbevelingen binnen het ESRB niet worden gewogen en moeten besluiten als regel bij gewone meerderheid worden genomen.

(27)

De onderlinge vervlechting van financiële instellingen en markten houdt in dat bij het opsporen en beoordelen van mogelijke systeemrisico’s moet worden uitgegaan van een uitgebreide reeks relevante macro-economische en microfinanciële gegevens en indicatoren. Deze systeemrisico’s omvatten het risico op een verstoring van de financiële diensten veroorzaakt door een significante beschadiging van het financiële stelsel (of delen daarvan) van de Unie, met potentiële ernstige negatieve gevolgen voor de interne markt en de reële economie. Alle soorten instellingen, intermedia irs, markten, infrastructuren en instrumenten op financieel gebied kunnen van significante invloed op dat stelsel zijn. Het ESRB moet daarom toegang hebben tot alle nodige informatie voor het vervullen van zijn taken, waarbij de verplichte vertrouwelijkheid van die informatie in acht wordt genomen.

(28)

De in deze verordening vervatte maatregelen voor het vergaren van informatie zijn nodig voor het vervullen van de taken van het ESRB en dienen het wettelijk kader van het Europees statistisch systeem op het gebied van statistieken onverlet te laten. Deze verordening laat derhalve Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (14) en Verordening (EG) nr. 2533/1998 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (15) onverlet.

(29)

Marktdeelnemers kunnen een waardevolle bijdrage leveren aan het inzicht in de ontwikkelingen die van invloed zijn op het financiële stelsel. In voorkomend geval moet het ESRB daarom belanghebbenden uit de particuliere sector raadplegen, onder wie vertegenwoordigers van de financiële sector, consumentenorganisaties en door de Commissie of door Uniewetgeving opgerichte gebruikersgroepen op het gebied van financiële diensten, en hun een eerlijke kans geven om opmerkingen te maken.

(30)

De oprichting van het ESRB moet rechtstreeks bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen van de interne markt. Het macroprudentieel toezicht op het financiële stelsel in de Unie vormt een integrerend deel van de overwegend nieuwe toezichtsregelingen in de Unie, aangezien het macroprudentiële aspect nauw verbonden is met de aan de ESA’s toegewezen microprudentiële toezichtstaken. Alleen regelingen die recht doen aan de onderlinge samenhang tussen micro- en macroprudentiële risico’s kunnen ervoor zorgen dat alle belanghebbenden voldoende vertrouwen hebben om grensoverschrijdende financiële activiteiten te ontplooien. Het ESRB wordt belast met de opsporing en beoordeling van risico’s voor de financiële stabiliteit die voortvloeien uit ontwikkelingen waarvan effecten kunnen uitgaan op het niveau van de sector of op het niveau van het financiële stelsel als geheel. Door dergelijke risico’s aan te pakken moet het ESRB rechtstreeks bijdragen aan een geïntegreerde toezichtstructuur in de Unie, die noodzakelijk is om tijdige en consistente beleidsreacties van de lidstaten in de hand te werken en op die manier uiteenlopende benaderingen te voorkomen en aldus de werking van de interne markt te verbeteren.

(31)

Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 2 mei 2006 in zaak C-217/04 (Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie) geoordeeld dat „uit de bewoordingen van artikel 95 Europese Gemeenschap [nu artikel 114 VWEU] niet kan worden afgeleid dat de door de communautaire wetgever op basis van deze bepaling vastgestelde maatregelen zich, wat de adressaat ervan betreft, tot de lidstaten moeten beperken. Naar het oordeel van deze wetgever kan de oprichting van een communautair orgaan namelijk nodig zijn om bij te dragen aan de verwezenlijking van een harmonisatieproces in situaties waarin, ter eenvormige uitvoering en toepassing van op deze bepaling gebaseerde handelingen, de vaststelling van niet-bindende begeleidende en ondersteunende maatregelen gepast lijkt” (16). Het ESRB moet bijdragen tot de financiële stabiliteit die nodig is voor de verdere financiële integratie op de interne markt door zicht te houden op systeemrisico’s en, waar passend, waarschuwingen en aanbevelingen te geven. Deze taken hangen nauw samen met de doelstellingen van de wetgeving van de Unie betreffende de interne markt voor financiële diensten. Het ESRB dient derhalve te worden opgericht op basis van artikel 114 van het VWEU.

(32)

Zoals aanbevolen in het verslag-de Larosière is een stapsgewijze aanpak noodzakelijk en moeten het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 17 december 2013 een grondige evaluatie uitvoeren van het ESFS, het ESRB en de ESA’s.

(33)

Aangezien vanwege de integratie van de financiële markten in de Unie de doelstelling van deze verordening, namelijk een effectief macroprudentieel toezicht op het financiële stelsel van de Unie niet op toereikende wijze door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en dus beter op Unieniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Oprichting

1.   Er wordt een Europees Comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board — ESRB) opgericht. Het ESRB heeft zijn zetel in Frankfurt am Main.

2.   Het ESRB vormt een onderdeel van het Europees systeem voor financieel toezicht (ESFS), dat tot doel heeft te zorgen voor het toezicht op het financiële stelsel van de Unie.

3.   Het ESFS bestaat uit:

a)

het ESRB;

b)

de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010;

c)

de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit verzekeringen en bedrijfspensioenen), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010;

d)

de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit effecten en markten), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010;

e)

het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten (Gemengd Comité), als bedoeld in artikel 54 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010;

f)

de bevoegde of toezichthoudende autoriteiten in de lidstaten als bedoeld in de handelingen van de Unie genoemd in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010.

4.   Krachtens het beginsel van loyale samenwerking overeenkomstig artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie werken de partijen bij het ESFS samen en vertrouwen en respecteren zij elkaar, in het bijzonder waar het gaat om de uitwisseling van passende en betrouwbare informatie.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„financiële instelling”: een onderneming vallend onder het toepassingsgebied van de wetgeving als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010, alsook elke andere onderneming of entiteit in de Unie met een soortgelijke hoofdactiviteit;

b)

„financieel stelsel”: alle financiële instellingen, markten, producten en de marktinfrastructuren;

c)

„systeemrisico”: een risico op verstoring van het financiële stelstel met mogelijk ernstige negatieve gevolgen voor de interne markt en de reële economie. Alle soorten financiële intermedia irs, markten en infrastructuur kunnen tot op zekere hoogte potentieel systeemrelevant zijn.

Artikel 3

Opdracht, doelstellingen en taken

1.   Het ESRB is verantwoordelijk voor het macroprudentiële toezicht op het financiële stelsel in de Unie teneinde bij te dragen tot het voorkomen of beperken van systeemrisico’s voor de financiële stabiliteit in de Unie, die voortvloeien uit ontwikkelingen binnen het financiële stelsel, waarbij rekening moet worden gehouden met macro-economische ontwikkelingen, zodat perioden van wijdverbreide financiële onrust worden voorkomen. Het draagt bij tot een soepele werking van de interne markt en zorgt zo voor een duurzame bijdrage van de financiële sector aan de economische groei.

2.   Voor de toepassing van lid 1 vervult het ESRB de volgende taken:

a)

het bepalen en/of vergaren, en analyseren van alle informatie die van belang en nodig is om de in lid 1 beschreven doelstellingen te vervullen;

b)

het signaleren en prioriteren van systeemrisico’s;

c)

het uitbrengen van waarschuwingen ingeval dergelijke systeemrisico’s significant lijken te zijn en, in voorkomend geval, het openbaar maken van dergelijke waarschuwingen;

d)

het doen van aanbevelingen inzake corrigerende maatregelen in reactie op de onderkende risico’s en, indien nodig, het openbaar maken van dergelijke aanbevelingen;

e)

indien het ESRB vaststelt dat een noodsituatie als omschreven in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010 zou kunnen ontstaan, het uitbrengen van een vertrouwelijke waarschuwing aan de Raad, het voorleggen van een beoordeling van de situatie van de Raad, zodat de Raad kan beoordelen of er een tot de ESA’s gericht besluit moet worden genomen waarin wordt vastgesteld dat er sprake is van een noodsituatie;

f)

het volgen van de follow-up van waarschuwingen en aanbevelingen;

g)

nauw samenwerken met alle andere partijen in het ESFS; indien nodig, de ESA’s voorzien van de informatie over systeemrisico’s die zij nodig hebben voor het uitvoeren van hun taken; en in het bijzonder het in samenwerking met de ESA’s ontwikkelen van een gemeenschappelijk stel kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren („risicodashboard”) voor het vaststellen en meten van systeemrisico’s;

h)

indien nodig, deelnemen aan het Gemengd Comité;

i)

het zorgen voor de coördinatie van zijn optreden met internationale financiële organisaties, in het bijzonder het IMF en de FSB, alsook met de bevoegde organen in derde landen, in aan het macroprudentiële toezicht gerelateerde aangelegenheden;

j)

andere daarmee verband houdende taken uitvoeren, zoals bepaald in de Uniewetgeving.

HOOFDSTUK II

ORGANISATIE

Artikel 4

Structuur

1.   Het ESRB heeft een algemene raad, een stuurcomité, een secretariaat, een wetenschappelijk adviescomité en een technisch adviescomité.

2.   De algemene raad neemt de besluiten die nodig zijn om te garanderen dat de overeenkomstig artikel 3, lid 2, aan het ESRB toevertrouwde taken worden vervuld.

3.   Het stuurcomité ondersteunt het besluitvormingsproces van het ESRB door de vergaderingen van de algemene raad voor te bereiden, de te bespreken documenten door te nemen en de voortgang van de lopende werkzaamheden van het ESRB te volgen.

4.   Het secretariaat is verantwoordelijk voor de dagelijkse werkzaamheden van het ESRB. Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1096/2010 van de Raad (17) verleent het analytische, statistische, administratieve en logistieke ondersteuning van hoge kwaliteit aan het ESRB onder leiding van de voorzitter en het stuurcomité. Tevens doet het een beroep op technisch advies van de ESA’s, nationale centrale banken en nationale toezichthouders.

5.   Het in artikel 12 bedoelde wetenschappelijk adviescomité en het in artikel 13 bedoelde technisch adviescomité verlenen advies en bijstand over aangelegenheden die van belang zijn voor de werkzaamheden van het ESRB.

Artikel 5

Voorzitter en vicevoorzitters van het ESRB

1.   Het ESRB wordt voor een periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening voorgezeten door de president van de ECB. Daarna wordt de voorzitter van het ESRB aangewezen volgens de nadere bepalingen die op basis van de in artikel 20 bedoelde evaluatie worden vastgesteld.

2.   De eerste vicevoorzitter wordt door de leden van de algemene raad van de ECB uit hun midden gekozen voor een termijn van vijf jaar, rekening houdend met de noodzaak van evenwichtige vertegenwoordiging van lidstaten in het algemeen en tussen lidstaten die de euro als munt hebben en lidstaten die de euro niet als munt hebben. De eerste vicevoorzitter kan éénmaal worden herkozen.

3.   De tweede vicevoorzitter is de voorzitter van het Gemengd Comité, zoals benoemd overeenkomstig artikel 55, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010.

4.   De voorzitter en de vicevoorzitters lichten op een openbare hoorzitting van het Europees Parlement toe hoe zij voornemens zijn hun taken uit hoofde van deze verordening uit te oefenen.

5.   De voorzitter zit de vergaderingen van de algemene raad en van het stuurcomité voor.

6.   Als de voorzitter een vergadering niet kan bijwonen, zitten de vicevoorzitters, in volgorde van rangorde, de vergaderingen van de algemene raad en/of van het stuurcomité voor.

7.   Als de ambtstermijn van een lid van de algemene raad van de ECB dat als eerste vicevoorzitter is verkozen, verstrijkt vóór het einde van de termijn van vijf jaar, of als de eerste vicevoorzitter om welke reden ook zijn taken niet kan vervullen, wordt overeenkomstig lid 2 een nieuwe eerste vicevoorzitter verkozen.

8.   De voorzitter vertegenwoordigt het ESRB naar buiten toe.

Artikel 6

Algemene raad

1.   De stemgerechtigde leden van de algemene raad zijn:

a)

de president en de vicepresident van de ECB;

b)

de presidenten van de nationale centrale banken;

c)

een lid van de Commissie;

d)

de voorzitter van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit);

e)

de voorzitter van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit verzekeringen en bedrijfspensioenen);

f)

de voorzitter van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit effecten en markten);

g)

de voorzitter en de twee vicevoorzitters van het wetenschappelijk adviescomité;

h)

de voorzitter van het technisch adviescomité.

2.   De niet-stemgerechtigde leden van de algemene raad zijn:

a)

per lidstaat één vertegenwoordiger op hoog niveau van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten, overeenkomstig lid 3;

b)

de voorzitter van het Economisch en Financieel Comité (EFC).

3.   Met betrekking tot de vertegenwoordiging van de nationale toezichthoudende autoriteiten uit hoofde van lid 2, onder a), rouleren de desbetreffende vertegenwoordigers op hoog niveau, afhankelijk van de te bespreken onderwerpen, tenzij de nationale toezichthoudende autoriteiten van een bepaalde lidstaat besloten hebben om een gezamenlijke vertegenwoordiger aan te wijzen.

4.   De algemene raad stelt het reglement van orde van het ESRB vast.

Artikel 7

Onpartijdigheid

1.   Bij hun deelname aan de activiteiten van de algemene raad en van het stuurcomité of bij het verrichten van andere met het ESRB verband houdende werkzaamheden vervullen de leden van het ESRB hun taken op onpartijdige wijze en uitsluitend in het belang van de Unie in haar geheel. Zij vragen noch aanvaarden instructies van lidstaten, instellingen van de Unie of andere publiek- of privaatrechtelijke organen.

2.   Noch de stemgerechtigde, noch de niet-stemgerechtigde leden van de algemene raad mogen een functie in de financiële sector hebben.

3.   Lidstaten, instellingen van de Unie noch andere publiek- of privaatrechtelijke organen doen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van het ESRB bij het uitvoeren van de in artikel 3, lid 2, vastgelegde taken.

Artikel 8

Beroepsgeheim

1.   Leden van de algemene raad en welke andere personen ook die voor of in verband met het ESRB werkzaamheden verrichten of hebben verricht (onder meer het desbetreffende personeel van centrale banken, het wetenschappelijk adviescomité, het technisch adviescomité, de ESA’s en de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten), maken informatie die onder het beroepsgeheim valt niet openbaar, zelfs niet na afloop van hun functie.

2.   Door leden van het ESRB verkregen informatie mag alleen in de loop van en in het kader van het vervullen van hun in artikel 3, lid 2, vastgestelde taken worden gebruikt.

3.   Onverminderd artikel 16 en de toepassing van het strafrecht mogen vertrouwelijke gegevens waarvan de in lid 1 bedoelde personen beroepshalve kennis krijgen, aan geen enkele persoon of autoriteit bekend worden gemaakt, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm zodat individuele financiële instellingen niet kunnen worden geïdentificeerd.

4.   Het ESRB stelt samen met de ESA’s specifieke vertrouwelijkheidsprocedures vast en voert deze in, ter beveiliging van informatie over individuele financiële instellingen en informatie waarmee individuele financiële instellingen kunnen worden geïdentificeerd.

Artikel 9

Vergaderingen van de algemene raad

1.   Gewone plenaire vergaderingen van de algemene raad worden door de voorzitter van het ESRB bijeengeroepen en hebben ten minste vier maal per jaar plaats. Buitengewone vergaderingen kunnen worden bijeengeroepen op initiatief van de voorzitter van de het ESRB of op verzoek van ten minste een derde van de stemgerechtigde leden van de algemene raad.

2.   Elk lid is persoonlijk op de vergaderingen van de algemene raad aanwezig en mag niet worden vertegenwoordigd.

3.   In afwijking van lid 2 mag een lid dat gedurende een periode van ten minste drie maanden de vergaderingen niet kan bijwonen, een vervanger aanwijzen. Dat lid mag ook worden vervangen door een persoon die formeel is aangesteld overeenkomstig de voor de desbetreffende instelling geldende regels aangaande het tijdelijk vervangen van vertegenwoordigers.

4.   In voorkomend geval kunnen vertegenwoordigers op hoog niveau van internationale financiële organisaties die activiteiten uitoefenen welke direct verband houden met de in artikel 3, lid 2, vastgelegde taken van het ESRB, uitgenodigd worden om de vergaderingen van de algemene raad bij te wonen.

5.   Vertegenwoordigers op hoog niveau van de bevoegde autoriteiten van derde landen, in het bijzonder EER-landen, mogen, zij het strikt beperkt tot aangelegenheden die voor deze landen van bijzonder belang zijn, aan de werkzaamheden van het ESRB deelnemen. Het ESRB kan regelingen treffen over met name de aard, de omvang en de procedurele aspecten van de betrokkenheid van die derde landen bij de werkzaamheden van het ESRB. Deze regelingen kunnen voorzien in vertegenwoordiging, op ad-hocbasis en als waarnemer, bij de algemene raad en kunnen uitsluitend betrekking hebben op aangelegenheden die voor deze landen van belang zijn, met uitsluiting van alle gevallen waarin de situatie van afzonderlijke financiële instellingen of afzonderlijke lidstaten aan de orde kan komen.

6.   De besprekingen van de vergaderingen zijn vertrouwelijk.

Artikel 10

Stemregelingen voor de algemene raad

1.   De stemgerechtigde leden van de algemene raad hebben elk één stem.

2.   Zonder afbreuk te doen aan de stemprocedures van artikel 18, lid 1, neemt de algemene raad zijn besluiten met een gewone meerderheid van de aanwezige stemgerechtigde leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van het ESRB beslissend.

3.   In afwijking van lid 2 is een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen nodig om een aanbeveling aan te nemen of een waarschuwing of aanbeveling openbaar te maken.

4.   Voor elke stemming in de algemene raad is een quorum van tweederde van de stemgerechtigde leden vereist. Indien het quorum niet bereikt is, kan de voorzitter van het ESRB een buitengewone vergadering bijeenroepen waarin besluiten kunnen worden genomen met een quorum van een derde van de stemgerechtigde leden. Het in artikel 6, lid 4, bedoelde reglement van orde voorziet in een passende kennisgevingstermijn voor het bijeenroepen van een buitengewone vergadering.

Artikel 11

Stuurcomité

1.   Het stuurcomité bestaat uit:

a)

de voorzitter en eerste vicevoorzitter van het ESRB;

b)

de vicepresident van de ECB;

c)

vier andere leden van de algemene raad die ook lid zijn van de algemene raad van de ECB, rekening houdend met de noodzaak van evenwichtige vertegenwoordiging van lidstaten in het algemeen en tussen lidstaten die de euro als munt hebben en lidstaten die niet de euro als munt hebben. Zij worden voor een termijn van drie jaar verkozen door en onder de leden van de algemene raad die ook lid zijn van de algemene raad van de ECB;

d)

een lid van de Commissie;

e)

de voorzitter van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit);

f)

de voorzitter van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit verzekeringen en bedrijfspensioenen);

g)

de voorzitter van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit effecten en markten);

h)

de voorzitter van het EFC;

i)

de voorzitter van het wetenschappelijk adviescomité; en

j)

de voorzitter van het technisch adviescomité.

Elke vacature voor een verkozen lid van het stuurcomité wordt vervuld via verkiezing van een nieuw lid door de algemene raad.

2.   De vergaderingen van het stuurcomité worden door de voorzitter van het ESRB ten minste één keer per kwartaal bijeengeroepen, vóór elke vergadering van de algemene raad. De voorzitter van het ESRB kan ook ad-hocvergaderingen bijeenroepen.

Artikel 12

Wetenschappelijk adviescomité

1.   Het wetenschappelijk adviescomité bestaat uit de voorzitter van het technisch adviescomité en 15 deskundigen die beschikken over brede ervaring en vaardigheden, die worden voorgesteld door het stuurcomité en goedgekeurd door de algemene raad voor een ambtstermijn van vier jaar, die kan worden verlengd. De kandidaten zijn geen lid van de ESA’s en worden gekozen op basis van hun algemene deskundigheid, alsmede op basis van hun diverse ervaring op academisch gebied of in andere sectoren, met name in kleine en middelgrote ondernemingen of vakbonden, of als aanbieders of afnemers van financiële diensten.

2.   De voorzitter en de twee vicevoorzitters van het wetenschappelijk adviescomité worden op voorstel van de voorzitter van het ESRB door de algemene raad aangesteld. Ieder van hen beschikt over relevante kennis en ervaring, op hoog niveau, bijvoorbeeld via een academische achtergrond, op het gebied van het bankwezen, de effectenmarkten of verzekeringen en bedrijfspensioenen. Het voorzitterschap van het wetenschappelijk adviescomité wordt afwisselend door deze drie personen bekleed.

3.   Het wetenschappelijk adviescomité verleent overeenkomstig artikel 4, lid 5, advies en bijstand aan het ESRB, op verzoek van de voorzitter van het ESRB.

4.   Het secretariaat van het ESRB ondersteunt de werkzaamheden van het wetenschappelijk adviescomité en het hoofd van het secretariaat neemt aan de vergaderingen deel.

5.   In voorkomend geval pleegt het wetenschappelijk adviescomité in een vroeg stadium overleg met belanghebbenden zoals marktdeelnemers, consumentenorganisaties en academische experts, waarbij openheid en transparantie wordt nagestreefd, tegelijkertijd rekening houdend met het vereiste van vertrouwelijkheid.

6.   Het wetenschappelijk adviescomité krijgt de beschikking over de nodige middelen om zijn taken succesvol af te ronden.

Artikel 13

Technisch adviescomité

1.   Het technisch adviescomité bestaat uit:

a)

een vertegenwoordiger van elke nationale centrale bank en een vertegenwoordiger van de ECB;

b)

één vertegenwoordiger per lidstaat van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten, overeenkomstig de tweede alinea;

c)

een vertegenwoordiger van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit);

d)

een vertegenwoordiger van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit verzekeringen en bedrijfspensioenen);

e)

een vertegenwoordiger van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit effecten en markten);

f)

twee vertegenwoordigers van de Commissie;

g)

een vertegenwoordiger van het EFC; en

h)

een vertegenwoordiger van het wetenschappelijk adviescomité.

De toezichthoudende autoriteiten van elke lidstaat kiezen één vertegenwoordiger in het wetenschappelijk adviescomité. Met betrekking tot de vertegenwoordiging van nationale toezichthoudende autoriteiten uit hoofde van punt b) van de eerste alinea, rouleren de desbetreffende vertegenwoordigers, afhankelijk van de te bespreken onderwerpen, tenzij de nationale toezichthoudende autoriteiten van een bepaalde lidstaat besloten hebben om een gezamenlijke vertegenwoordiger aan te wijzen.

2.   De voorzitter van het technisch adviescomité wordt op voorstel van de voorzitter van het ESRB door de algemene raad aangesteld.

3.   Het technisch adviescomité verleent overeenkomstig artikel 4, lid 5, advies en bijstand aan het ESRB, op verzoek van de voorzitter van het ESRB.

4.   Het secretariaat van het ESRB ondersteunt de werkzaamheden van het technisch adviescomité en het hoofd van het secretariaat neemt aan de vergaderingen deel.

5.   Het technisch adviescomité krijgt de beschikking over de nodige middelen om zijn taken succesvol te vervullen.

Artikel 14

Andere bronnen van advies

Bij het vervullen van de in artikel 3, lid 2, vastgelegde taken informeert het ESRB indien nodig ook naar de mening van belanghebbenden uit de particuliere sector.

HOOFDSTUK III

TAKEN

Artikel 15

Vergaring en uitwisseling van informatie

1.   Het ESRB voorziet de ESA’s van de informatie over risico’s die zij nodig hebben voor het vervullen van hun taken.

2.   Overeenkomstig de wetgeving van de Unie werken de ESA’s, het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB), de Commissie, de nationale toezichthoudende autoriteiten en de nationale statistische autoriteiten nauw met het ESRB samen en verstrekken dit alle nodige informatie voor het vervullen van zijn taken.

3.   Onverminderd artikel 36, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010 mag het ESRB de ESA’s om informatie vragen, in de regel in samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat de individuele financiële instellingen niet kunnen worden geïdentificeerd.

4.   Alvorens overeenkomstig dit artikel om informatie te verzoeken, gaat het ESRB eerst na welke bestaande statistieken reeds door het Europees statistisch systeem en door het ESCB zijn opgesteld, verspreid en ontwikkeld.

5.   Als de gevraagde informatie niet beschikbaar is of als deze niet tijdig beschikbaar wordt gesteld, mag het ESRB de informatie opvragen bij het ESCB, de nationale toezichthoudende autoriteiten of de nationale statistische autoriteiten. Als die informatie niet beschikbaar blijft, kan het ESRB de betrokken lidstaat daarom verzoeken, onverminderd de bevoegdheden van respectievelijk de Raad, de Commissie (Eurostat), de ECB, het Eurostelsel en het ESCB op het gebied van statistiek en gegevensvergaring.

6.   Als het ESRB verzoekt om informatie in niet-samengevatte of niet-geaggregeerde vorm, moet in het met redenen omklede verzoek worden uitgelegd waarom gegevens over de desbetreffende individuele financiële instelling systeemrelevant en noodzakelijk worden geacht in het licht van de bestaande marktsituatie.

7.   Alvorens in te gaan op een verzoek om informatie in niet-samengevatte of niet-geaggregeerde vorm, raadpleegt het ESRB de betrokken Europese toezichthoudende autoriteit om zeker te zijn dat het verzoek gerechtvaardigd en evenredig is. Indien de betrokken Europese toezichthoudende autoriteit het verzoek niet gerechtvaardigd en evenredig acht, zal zij het verzoek onverwijld aan het ESRB retourneren en om een aanvullende motivering vragen. Nadat het ESRB de aanvullende motivering heeft verstrekt aan de betrokken Europese toezichthoudende autoriteit, wordt de gevraagde informatie aan het ESRB toegezonden door degenen tot wie het verzoek is gericht, mits zij rechtmatige toegang hebben tot de betreffende informatie.

Artikel 16

Waarschuwingen en aanbevelingen

1.   Indien er significante risico’s voor de verwezenlijking van het in artikel 3, lid 1, genoemde doel zijn gedetecteerd, geeft het ESRB vroegtijdige waarschuwingen en doet het indien nodig aanbevelingen voor het nemen van corrigerende maatregelen, inclusief, waar van toepassing, aanbevelingen voor wetgevingsinitiatieven.

2.   De waarschuwingen en aanbevelingen die het ESRB overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder c) en d), afgeeft, kunnen van algemene of van specifieke aard zijn en worden met name gericht tot de Unie als geheel of aan een of meer lidstaten of aan een of meer ESA’s, of aan een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten. Indien een waarschuwing of aanbeveling tot een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten is gericht, wordt/worden de desbetreffende lidsta(a)t(en) daarvan op de hoogte gebracht. Bij aanbevelingen wordt een welbepaalde termijn voor beleidsreactie vermeld. Aanbevelingen kunnen ook tot de Commissie worden gericht met betrekking tot de desbetreffende wetgeving van de Unie.

3.   De waarschuwingen en aanbevelingen worden, op hetzelfde tijdstip als waarop zij overeenkomstig lid 2 worden toegezonden aan degenen tot wie ze gericht zijn, met inachtneming van strikte geheimhoudingsregels ook toegezonden aan de Raad en de Commissie en, wanneer zij tot een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten zijn gericht, ook aan de ESA’s.

4.   Teneinde de alertheid op risico’s in de economie van de Unie te vergroten en dergelijke risico’s prioriteit te verlenen, stelt het ESRB in nauwe samenwerking met de andere bij het ESFS betrokken partijen een kleurensysteem op dat de verschillende risiconiveaus kan weergeven.

Na het opstellen van criteria voor een dergelijke classificatie wordt met de waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB van geval tot geval en waar passend aangegeven tot welke categorie een risico behoort.

Artikel 17

Follow-up van de aanbevelingen van het ESRB

1.   Indien een in artikel 3, lid 2, onder d), bedoelde aanbeveling is gericht tot de Commissie, tot een of meer lidstaten, tot een of meer ESA’s of tot een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten, delen degenen tot wie de aanbeveling is gericht, het ESRB en de Raad mee welke maatregelen zij in respons op de aanbevelingen hebben genomen en verstrekken een passende motivering ingeval geen actie wordt ondernomen. In voorkomend geval stelt het ESRB strikte geheimhoudingsregels de ESA’s onverwijld in kennis van de ontvangen antwoorden.

2.   Als het ESRB besluit dat zijn aanbeveling niet is opgevolgd of dat degenen tot wie de aanbeveling is gericht, niet op afdoende wijze hebben uitgelegd waarom zij geen maatregelen hebben genomen, stelt het met inachtneming van strikte geheimhoudingsregels degenen tot wie de aanbeveling is gericht, de Raad, en, indien van toepassing, de betrokken Europese toezichthoudende autoriteit hiervan in kennis.

3.   Na het nemen door het ESRB van een besluit als bedoeld in lid 2, naar aanleiding van een aanbeveling die openbaar gemaakt is volgens de procedure van artikel 18, lid 1, kan het Europees Parlement de voorzitter van het ESRB uitnodigen om dat besluit toe te lichten en kan/kunnen degene(n) tot wie de aanbeveling is gericht, verzoeken deel te mogen nemen aan een gedachtewisseling.

Artikel 18

Openbare waarschuwingen en aanbevelingen

1.   De algemene raad maakt, na de Raad voldoende lang van tevoren geïnformeerd te hebben opdat deze kan reageren, per afzonderlijk geval uit of een waarschuwing of aanbeveling openbaar moet worden gemaakt. In afwijking van artikel 10, lid 3, is steeds een quorum van twee derde vereist voor beslissingen die overeenkomstig dit lid door de algemene raad worden genomen.

2.   Als de algemene raad besluit een waarschuwing of aanbeveling openbaar te maken, moet hij degenen tot wie deze is gericht hiervan vooraf in kennis stellen.

3.   Degenen tot wie een aanbeveling of waarschuwing is gericht die door het ESRB openbaar is gemaakt, hebben ook het recht hun standpunten en argumentatie in reactie daarop openbaar te maken.

4.   Als de algemene raad besluit een waarschuwing of aanbeveling niet openbaar te maken, nemen degenen tot wie de waarschuwing of aanbeveling is gericht en, indien van toepassing, de Raad en de ESA’s alle nodige maatregelen ter bescherming van het vertrouwelijke karakter ervan.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Verantwoordings- en rapportageverplichtingen

1.   Ten minste elk jaar, en vaker in geval van wijdverspreide financiële onrust, wordt de voorzitter van het ESRB uitgenodigd voor een jaarlijkse hoorzitting van het Europees Parlement ter gelegenheid van de presentatie van het jaarverslag van het ESRB aan het Europees Parlement en de Raad. Deze hoorzitting vindt plaats buiten het kader van de monetaire dialoog tussen het Europees Parlement en de president van de ECB.

2.   Het in lid 1 bedoelde jaarverslagen bevat de informatie die overeenkomstig artikel 18 op besluit van de algemene raad openbaar wordt gemaakt. Het jaarverslag wordt toegankelijk gemaakt voor het publiek.

3.   Het ESRB onderzoekt ook specifieke kwesties op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie.

4.   Het Europees Parlement kan de voorzitter van het ESRB verzoeken te worden gehoord door de bevoegde commissies van het Europees Parlement.

5.   De voorzitter van het ESRB houdt ten minste tweemaal per jaar, en vaker indien zulks passend wordt geacht, met de voorzitter en de ondervoorzitters van de Commissie economische en monetaire zaken van het Europees Parlement achter gesloten deuren mondeling en vertrouwelijk overleg over de lopende activiteiten van het ESRB. Tussen het Europees Parlement en het ESRB wordt een overeenkomst gesloten waarin de organisatie van deze vergaderingen gedetailleerd wordt vastgelegd teneinde de in artikel 8 voorgeschreven volledige vertrouwelijkheid te realiseren. Het ESRB verstrekt de Raad een afschrift van deze overeenkomst.

Artikel 20

Evaluatie

Uiterlijk op 17 december 2013 onderzoeken het Europees Parlement en de Raad deze verordening op basis van een verslag van de Commissie. Na het advies van de ECB en van de ESA’s te hebben ingewonnen, bepalen zij of de taken en de organisatie van het ESRB moeten worden herzien.

Zij evalueren met name de nadere bepalingen op grond waarvan de voorzitter van het ESRB wordt aangewezen of verkozen.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 24 november 2010.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

O. CHASTEL


(1)  PB C 270 van 11.11.2009, blz. 1.

(2)  Advies van 22 januari 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 september 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 november 2010.

(4)  PB C 40 van 7.2.2001, blz. 453.

(5)  PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 394.

(6)  PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 392.

(7)  PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 26.

(8)  PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 48.

(9)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 214.

(10)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 292.

(11)  Zie bladzijde 12 van dit Publicatieblad.

(12)  Zie bladzijde 48 van dit Publicatieblad.

(13)  Zie bladzijde 84 van dit Publicatieblad.

(14)  PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

(15)  PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(16)  Jurisprudentie 2006, blz. I-03771, punt 44.

(17)  Zie bladzijde 162 van dit Publicatieblad.


15.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 331/12


VERORDENING (EU) Nr. 1093/2010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 november 2010

tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De financiële crisis in 2007 en 2008 heeft grote tekortkomingen in het financiële toezicht aan het licht gebracht, zowel wat het toezicht op individuele instellingen als wat het toezicht op het financiële stelsel als geheel betreft. Nationale toezichtmodellen zijn dan ook niet meer berekend op de financiële globalisering en de geïntegreerde en vervlochten Europese financiële markten waarop tal van financiële instellingen over de grenzen heen actief zijn. De crisis heeft tekortkomingen op het gebied van samenwerking, coördinatie, de consistente toepassing van het Unierecht en vertrouwen tussen nationale toezichthouders aan het licht gebracht.

(2)

Voor en tijdens de financiële crisis heeft het Europees Parlement opgeroepen over te gaan tot een meer geïntegreerd Europees toezicht teneinde op Unieniveau voor alle marktdeelnemers werkelijk gelijke marktvoorwaarden te creëren en rekening te houden met de toenemende integratie van de financiële markten binnen de Unie (namelijk in zijn resoluties van 13 april 2000 over de mededeling van de Commissie - Tenuitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan (4), van 21 november 2002 over de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie (5), van 11 juli 2007 over het beleid op het gebied van financiële diensten (2005-2010) - Witboek (6), van 23 september 2008 met aanbevelingen aan de Commissie inzake hedgefondsen en private equity (7), van 9 oktober 2008 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de Lamfalussy follow-up: de toekomstige toezichtstructuur (8), en in zijn standpunten van 22 april 2009 over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (9) en van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over ratingbureaus (10)).

(3)

In november 2008 heeft de Commissie een groep op hoog niveau onder voorzitterschap van de heer Jacques de Larosière opdracht gegeven aanbevelingen te doen over de wijze waarop de Europese toezichtregelingen kunnen worden versterkt met het oog op een betere bescherming van de burgers en het herstel van het vertrouwen in het financiële stelsel. In zijn eindverslag van 25 februari 2009 („verslag-de Larosière”) formuleerde de groep op hoog niveau de aanbeveling dat het toezichtkader moest worden versterkt om het risico en de ernst van toekomstige financiële crises te verminderen. De groep op hoog niveau heeft aanbevolen de toezichtstructuur voor de financiële sector in de Unie te hervormen. De groep heeft tevens geconcludeerd dat een Europees Systeem van financiële toezichthouders, bestaande uit drie Europese toezichthoudende autoriteiten, één voor de banksector, één voor de effectensector en één voor de sector verzekeringen en bedrijfspensioenen, en heeft aanbevolen een Europees Comité voor systeemrisico’s te creëren. Het verslag presenteert de hervormingen die de deskundigen noodzakelijk achten en die onmiddellijk ter hand dienen te worden genomen.

(4)

In haar mededeling van 4 maart 2009„Op weg naar Europees herstel” stelde de Commissie voor met ontwerpwetgeving te komen tot instelling van een Europees Systeem voor financieel toezicht en een Europees Comité voor systeemrisico’s. In haar mededeling van 27 mei 2009„Europees financieel toezicht” verstrekte zij nadere bijzonderheden over de mogelijke architectuur van het nieuwe toezichtkader, waarin de belangrijkste ideeën uit het verslag-de Larosière zijn terug te vinden.

(5)

De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 19 juni 2009 bevestigd dat er een Europees Systeem van financiële toezichthouders, bestaande uit drie nieuwe Europese toezichthoudende autoriteiten, dient te worden ingesteld. Het systeem moet gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit en consistentie van het nationale toezicht, het versterken van de controle op grensoverschrijdende groepen en het opstellen van één Europees „rulebook” dat op alle financiële instellingen op de interne markt van toepassing is. De Europese Raad heeft beklemtoond dat de Europese toezichthoudende autoriteiten tevens bevoegd moeten zijn voor het toezicht op kredietwaardigheidsbeoordelaars (ratingbureaus), heeft de Commissie uitgenodigd concrete voorstellen op te stellen over de wijze waarop het Europees Systeem van financiële toezichthouders een sterke rol kan spelen in crisissituaties en heeft bovendien benadrukt dat besluiten van Europese toezichthoudende autoriteiten geen afbreuk mogen doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten.

(6)

De Europese Raad van 17 juni 2010 was het erover eens dat „de lidstaten regelingen voor heffingen en belastingen moeten invoeren op financiële instellingen teneinde de lasten billijk te verdelen en stimulansen tot beperking van systeemrisico’s te scheppen. Dergelijke heffingen en belastingen moeten deel uitmaken van een geloofwaardig afwikkelingskader. De voornaamste kenmerken van die heffingen en belastingen moeten dringend nader worden uitgewerkt en er moet zorgvuldig worden gekeken naar aspecten die gelijke spelregels moeten garanderen, en naar de cumulatieve effecten van de verschillende regelgevende maatregelen”.

(7)

De financiële en economische crisis heeft reële en serieuze risico’s voor de stabiliteit van het financiële stelsel en de werking van de interne markt teweeggebracht. Het herstellen en in stand houden van een stabiel en betrouwbaar financieel stelsel is een absoluut noodzakelijke voorwaarde om het vertrouwen in en de samenhang van de interne markt te bewaren en aldus betere voorwaarden te scheppen voor de instelling van een volledig geïntegreerde en goed functionerende interne markt voor financiële diensten. Bovendien bieden diepere en sterker geïntegreerde financiële markten meer mogelijkheden voor financiering en risicospreiding, waardoor zij ertoe bijdragen dat economieën beter in staat zijn om schokken op te vangen.

(8)

De Unie heeft de grenzen bereikt van hetgeen haalbaar is met de huidige status van de comités van Europese toezichthouders. Het is op termijn onhoudbaar dat in de Unie een situatie blijft bestaan waarin geen mechanisme voorhanden is om ervoor te zorgen dat nationale toezichthouders tot de best mogelijke toezichtbeslissingen komen met betrekking tot grensoverschrijdende financiële instellingen, waarin onvoldoende samenwerking en informatie-uitwisseling tussen nationale toezichthouders plaatsvindt, waarin een gezamenlijk optreden van nationale autoriteiten ingewikkelde regelingen vereist omdat met een lappendeken van regulerings- en toezichteisen rekening moet worden gehouden, waarin nationale oplossingen veelal de enige haalbare optie zijn om op problemen op het niveau van de Unie te reageren en waarin uiteenlopende interpretaties van dezelfde wettekst bestaan. Met de oprichting van het Europees Systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision - ESFS) wordt beoogd deze tekortkomingen te verhelpen en te komen tot een systeem dat aansluit bij de doelstelling om in de Unie een stabiele interne markt voor financiële diensten tot stand te brengen en dat de nationale toezichthouders verenigt in een sterk Unienetwerk.

(9)

Het ESFS moet een geïntegreerd netwerk zijn van nationale en op Unieniveau toezichthoudende autoriteiten, waarbij het dagelijkse toezicht op financiële instellingen op nationaal niveau blijft. Tevens moet een grotere harmonisatie en de coherente toepassing van de regels voor de financiële instellingen en markten in de gehele Unie worden bereikt. Naast de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (hierna „de Autoriteit”) (European Supervisory Authority (European Banking Authority - EBA)) moeten ook een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (European Supervisory Authority (European Insurance and Occupational Pensions Authority - EIOPA)) en een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Supervisory Authority (European Securities and Markets Authority - ESMA)) worden opgericht, alsook een Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten (hierna „het Gemengd Comité”). Een Europees Comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board - ESRB) moet deel uitmaken van het ESFS voor de in deze verordening en in Verordening (EU) nr. 1092/2010 (11) omschreven taken.

(10)

De Europese toezichthoudende autoriteiten (European Supervisory Authorities - ESA’s) moeten het Comité van Europese bankentoezichthouders, opgericht bij Besluit 2009/78/EG van de Commissie (12), het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen, opgericht bij Besluit 2009/79/EG van de Commissie (13), en het Comité van Europese effectenregelgevers, opgericht bij Besluit 2009/77/EG van de Commissie (14) vervangen en alle taken en bevoegdheden van deze comités overnemen, inclusief, voor zover van toepassing, de voortzetting van lopende werkzaamheden en projecten. Het werkterrein van elke Europese toezichthoudende autoriteit moet duidelijk worden afgebakend. De ESA’s dienen tegenover het Europese Parlement en de Raad verantwoordingsplichtig te zijn. Wanneer die verantwoordingsplicht sectoroverschrijdende zaken betreft die via het Gemengd Comité gecoördineerd zijn geweest, moeten de ESA’s verantwoording verschuldigd zijn voor de coördinatie via het Gemengd Comité.

(11)

De Autoriteit dient te handelen met het oog op het verbeteren van de werking van de interne markt, in het bijzonder door een hoog, effectief en consistent niveau van regulering en toezicht te verzekeren, rekening houdend met de verschillende belangen van alle lidstaten en de diverse aard van financiële instellingen. De Autoriteit moet collectieve waarden zoals de stabiliteit van het financiële stelsel, de transparantie van markten en financiële producten en de bescherming van depositohouders en beleggers garanderen. De Autoriteit moet ook reguleringsarbitrage voorkomen en gelijke marktvoorwaarden garanderen, en de internationale coördinatie van het toezicht versterken, ten voordele van de economie in het algemeen, daaronder begrepen de financiële instellingen en andere stakeholders, consumenten en werknemers. Tot haar taken behoren ook het bevorderen van convergentie op het gebied van toezicht en het verstrekken van adviezen aan de instellingen van de Unie op het gebied van het bankwezen, betalingsverkeer, regulering en toezicht inzake elektronisch geld en daarmee verband houdende kwesties op het gebied van ondernemingsbestuur, accountantscontrole en financiële verslaglegging. Ook moet de Autoriteit worden belast met bepaalde verantwoordelijkheden voor bestaande en nieuwe financiële activiteiten.

(12)

De Autoriteit moet daarnaast bepaalde financiële activiteiten tijdelijk kunnen verbieden of beperken als deze een bedreiging vormen voor het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of voor de stabiliteit van het geheel of van een deel van het financiële stelsel in de Unie, in de gevallen die gespecificeerd en onder de voorwaarden die vastgelegd zijn in de in deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen. Indien in een noodsituatie vereist is dergelijk tijdelijk verbod in te stellen, dient de Autoriteit dit te doen overeenkomstig deze verordening en de daarin bepaalde voorwaarden. In gevallen waarin een tijdelijk verbod of een tijdelijke beperking van bepaalde financiële activiteiten een sectoroverschrijdend effect heeft, moet de sectorale wetgeving bepalen dat de Autoriteit in voorkomend geval via het Gemengd Comité de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) dient te raadplegen en haar werk met die instanties dient te coördineren.

(13)

De Autoriteit moet naar behoren rekening houden met de gevolgen van haar activiteiten voor de mededinging en de innovatie op de interne markt, voor het concurrentievermogen van de Unie in mondiaal perspectief, voor financiële inclusie en voor de nieuwe Uniestrategie voor banen en groei.

(14)

Om haar doelstellingen te kunnen verwezenlijken, dient de Autoriteit rechtspersoonlijkheid en administratieve en financiële autonomie te bezitten.

(15)

Gezien het werk van internationale instanties dient systeemrisico gedefinieerd te worden als het risico op verstoring van het financiële stelsel met mogelijke ernstige gevolgen voor de interne markt en de reële economie. Alle soorten financiële tussenpersonen, markten en infrastructuur zijn tot op zekere hoogte potentieel systeemrelevant.

(16)

Grensoverschrijdend risico omvat alle risico’s als gevolg van economische onevenwichtigheden of financiële debacles in de gehele Unie of delen daarvan, die significante negatieve consequenties kunnen hebben voor de transacties tussen marktdeelnemers in twee of meer lidstaten, voor de werking van de interne markt of voor de openbare financiën van de Unie of een of meer van haar lidstaten.

(17)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 2 mei 2006 in zaak C-217/04 (Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Europees Parlement en Raad van de Unie) geoordeeld dat „uit de bewoordingen van artikel 95 VEG [nu artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)] niet kan worden afgeleid dat de door de communautaire wetgever op basis van deze bepaling vastgestelde maatregelen zich, wat de adressaat ervan betreft, tot de lidstaten moeten beperken. Naar het oordeel van deze wetgever kan de oprichting van een communautair orgaan namelijk nodig zijn om bij te dragen aan de verwezenlijking van een harmonisatieproces in situaties waarin, ter eenvormige uitvoering en toepassing van op deze bepaling gebaseerde handelingen, de vaststelling van niet-bindende begeleidende en ondersteunende maatregelen gepast lijkt” (15). Het doel en de taken van de Autoriteit - bijstaan van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten bij de consistente interpretatie en toepassing van de Unieregelgeving en bijdragen tot de financiële stabiliteit die nodig is voor financiële integratie - knopen nauw aan bij de doelstellingen van het acquis van de Unie betreffende de interne markt voor financiële diensten. De Autoriteit moet bijgevolg op basis van artikel 114 VWEU worden opgericht.

(18)

De taken van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de wijze van samenwerking met elkaar en met de Commissie, worden bij de volgende wetgevingshandelingen vastgesteld: Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (16), Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (17) en Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (18).

(19)

Tot de bestaande wetgeving van de Unie die het door deze verordening bestreken gebied regelt, behoren eveneens Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (19), Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (20), Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (21), Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (22) en de relevante gedeelten van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (23), van Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten (24) en van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (25).

(20)

Het is wenselijk dat de Autoriteit een consistente aanpak op het gebied van depositogaranties bevordert om te verzekeren dat aan iedereen dezelfde eisen worden gesteld en de depositohouders over geheel de Unie billijk worden behandeld. Aangezien depositogarantiestelsels in een lidstaat aan controle en niet aan regulerend toezicht onderworpen zijn, moet de Autoriteit op grond van deze verordening haar bevoegdheden ten aanzien van het depositogarantiestelsel zelf en de betrokken onderneming kunnen uitoefenen.

(21)

Overeenkomstig de verklaring (nr. 39) betreffende artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), gehecht aan de slotakte van de intergouvernementele conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen, is voor de uitwerking van technische reguleringsnormen de bijstand vereist van technische deskundigen in een vorm die specifiek is voor het gebied van de financiële diensten. De Autoriteit moet worden toegestaan dergelijke deskundigheid ook te bieden betreffende normen of delen van normen die niet zijn gebaseerd op een door de Autoriteit uitgewerkt ontwerp van technische norm.

(22)

Er dient een effectief instrument te worden ingevoerd om geharmoniseerde technische reguleringsnormen op het gebied van financiële diensten in te stellen om, mede door de invoering van één „rulebook”, te zorgen voor gelijke marktvoorwaarden en voor adequate bescherming van depositohouders, beleggers en consumenten in de gehele Unie. Het is efficiënt en passend om de Autoriteit, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, op bij het Unierecht vastgestelde gebieden te belasten met de uitwerking van voorstellen voor technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

(23)

De Commissie moet deze ontwerpen van technische reguleringsnormen bevestigen door middel van gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 290 VWEU, om er bindende rechtskracht aan te geven. Zij moeten slechts in zeer beperkte en uitzonderlijke gevallen kunnen worden gewijzigd, aangezien de Autoriteit degene is die in nauw contact staat met en het beste inzicht heeft in de dagelijkse werking van de financiële markten. Ontwerpen van technische reguleringsnormen dienen aan wijziging onderworpen te zijn wanneer zij onverenigbaar zouden zijn met het Unierecht, het evenredigheidsbeginsel niet zouden respecteren of zouden indruisen tegen de fundamentele beginselen van de interne markt voor financiële diensten zoals weergegeven in het acquis van de Uniewetgeving inzake financiële diensten. De Commissie mag de inhoud van de door de Autoriteit opgestelde ontwerpen van technische reguleringsnormen niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit. Om een vlot en snel vaststellingsproces voor deze normen te verzekeren, moet het besluit van de Commissie om ontwerpen van technische reguleringsnormen te bevestigen aan een termijn onderworpen worden.

(24)

Gezien de technische expertise van de Autoriteit op de gebieden waarop er technische reguleringsnormen moeten worden ontwikkeld, dient er nota te worden genomen van het verklaarde voornemen van de Commissie om in beginsel uit te gaan van de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Autoriteit bij haar indient met het oog op de vaststelling van de overeenkomstige gedelegeerde handelingen. Wanneer de Autoriteit echter nalaat om binnen de bij de betrokken wetgevingshandeling gestelde termijnen een ontwerp van een technische reguleringsnorm in te dienen, dient te worden gewaarborgd dat het resultaat van de uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden daadwerkelijk wordt bereikt en dat de efficiëntie van de besluitvorming gehandhaafd blijft. Derhalve moet de Commissie in die gevallen worden gemachtigd om technische reguleringsnormen vast te stellen bij ontstentenis van een ontwerp van de Autoriteit.

(25)

De Commissie dient tevens te worden gemachtigd om technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 291 VWEU.

(26)

Op niet door technische regulerings- of uitvoeringsnormen geregelde gebieden moet de Autoriteit bevoegd zijn om richtsnoeren te geven en aanbevelingen te doen betreffende de toepassing van het Unierecht. Om transparantie te verzekeren en om naleving door de nationale toezichthoudende autoriteiten van die richtsnoeren en aanbevelingen te verbeteren, moet de Autoriteit de mogelijkheid krijgen de redenen waarom die richtsnoeren en aanbevelingen door de toezichtautoriteiten niet worden gevolgd, openbaar te maken.

(27)

Het verzekeren van de juiste en volledige toepassing van het Unierecht is een basisvoorwaarde voor de integriteit, transparantie, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, de stabiliteit van het financiële stelsel en voor neutrale concurrentievoorwaarden voor de financiële instellingen in de Unie. Bijgevolg moet een mechanisme worden ingesteld waarbij de Autoriteit gevallen van niet-naleving of onjuiste toepassing van het Unierecht aanpakt die een inbreuk daarop vormen. Dit mechanisme moet van toepassing zijn op gebieden waar het Unierecht duidelijke en onvoorwaardelijke verplichtingen vaststelt.

(28)

Om een evenredige reactie op gevallen van onjuiste of ontoereikende toepassing van Unierecht mogelijk te maken, moet een drietrapsmechanisme van toepassing zijn. Ten eerste moet de Autoriteit gemachtigd worden gevallen waarin nationale autoriteiten in hun toezichtpraktijk verplichtingen van Unierecht op onjuiste of ontoereikende wijze zouden hebben toegepast, te onderzoeken en te besluiten met een aanbeveling. Indien een bevoegde nationale autoriteit geen gevolg geeft aan de aanbeveling, moet de Commissie in tweede instantie gemachtigd zijn om, rekening houdend met de aanbeveling van de Autoriteit, een formeel advies uit te brengen waarin zij de bevoegde autoriteit opdraagt de nodige actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat het Unierecht wordt nageleefd.

(29)

Om te voorzien in uitzonderlijke situaties waarin maatregelen van de betrokken bevoegde autoriteit uitblijven, moet de Autoriteit in derde instantie gemachtigd zijn besluiten te nemen die tot individuele financiële instellingen worden gericht. Deze bevoegdheid dient beperkt te zijn tot uitzonderlijke omstandigheden waarin een bevoegde autoriteit het tot haar gerichte formele advies niet naleeft en waarin het Unierecht krachtens bestaande of toekomstige regelgeving van de Unie op de financiële instellingen rechtstreeks van toepassing is.

(30)

Ernstige bedreigingen van de ordelijke werking en integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie vereisen een snelle en gecoördineerde reactie op Unieniveau. De Autoriteit moet bijgevolg de nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen verplichten tot het nemen van bepaalde maatregelen om een noodsituatie te verhelpen. De bevoegdheid om te bepalen of er sprake is van een noodsituatie, dient te berusten bij de Raad, op verzoek van een van de ESA’s, de Commissie of het ESRB.

(31)

De Autoriteit moet de nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen verplichten tot het nemen van bepaalde maatregelen om een noodsituatie te verhelpen. De in dit verband door de Autoriteit genomen maatregelen mogen geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de Commissie krachtens artikel 258 VWEU om een inbreukprocedure tegen de lidstaat van die toezichthoudende autoriteit in te leiden wegens het niet nemen van een dergelijke maatregel, onverminderd het recht van de Commissie om in dergelijke gevallen het verkrijgen van voorlopige maatregelen na te streven overeenkomstig het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Bovendien doen zij evenmin af aan de eventuele aansprakelijkheid van die lidstaat overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie indien de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat nalaten de door de Autoriteit verlangde maatregelen te nemen.

(32)

Om een efficiënt en effectief toezicht en een evenwichtige afweging van de standpunten van de bevoegde autoriteiten in de verschillende lidstaten te verzekeren, moet de Autoriteit in staat zijn om meningsverschillen in grensoverschrijdende situaties tussen de bevoegde autoriteiten, daaronder begrepen binnen de colleges van toezichthouders, met bindend effect te schikken. Er dient voorzien te worden in een verzoeningsfase, tijdens welke de bevoegde autoriteiten tot overeenstemming kunnen komen. De bevoegdheid van de Autoriteit moet betrekking hebben op procedurele of inhoudelijke meningsverschillen over door een bevoegde autoriteit van een lidstaat genomen/niet genomen maatregelen in de gevallen vermeld in de in deze verordening genoemde juridisch bindende handelingen van de Unie. In dergelijke situaties moet een van de betrokken toezichthouders gerechtigd zijn de kwestie voor te leggen aan de Autoriteit, die dient te handelen overeenkomstig deze verordening. De Autoriteit moet de bevoegdheid hebben om te verlangen dat de betrokken bevoegde autoriteiten specifieke maatregelen nemen of van het nemen van maatregelen afzien, om de zaak te schikken teneinde ervoor te zorgen dat het Unierecht wordt nageleefd, met bindend gevolg voor de betrokken bevoegde autoriteiten. Wanneer een bevoegde autoriteit zich niet conformeert aan het tot haar gerichte schikkingsbesluit, moet de Autoriteit gemachtigd zijn rechtstreeks tot financiële instellingen gerichte besluiten te nemen op gebieden van het Unierecht die rechtstreeks op hen van toepassing zijn. De bevoegdheid om dergelijke besluiten te nemen, mag slechts in laatste instantie worden uitgeoefend en in dat geval uitsluitend om de correcte en consistente toepassing van het Unierecht te waarborgen. Indien de toepasselijke Uniewetgeving de bevoegde autoriteiten van de lidstaten discretionaire bevoegdheid verleent, mogen de door de Autoriteit genomen besluiten geen beletsel vormen voor de uitoefening conform het Unierecht van die discretionaire bevoegdheden.

(33)

De crisis heeft aangetoond dat het huidige systeem van samenwerking tussen nationale instanties waarvan de bevoegdheid beperkt is tot een enkele lidstaat, tekortschiet ten aanzien van financiële instellingen wier activiteiten zich over meer landen uitstrekken.

(34)

Groepen van deskundigen die de lidstaten hadden opgericht om de oorzaken van de crisis te achterhalen en voorstellen te doen om de regulering van en het toezicht op de financiële sector te verbeteren, hebben bevestigd dat de huidige regelingen geen solide basis vormen voor het reguleren van en het toezicht op grensoverschrijdende financiële instellingen in de gehele Unie in de toekomst.

(35)

Volgens het verslag-de Larosière zijn er slechts twee mogelijkheden: „de eerste wordt gevormd door oplossingen waarbij het „chacun pour soi”, ieder voor zich, is en de tweede door een versterkte, pragmatische, gedoseerde Europese samenwerking om, ten voordele van allen, een open wereldeconomie te behouden, hetgeen ongetwijfeld tot economische winst zal leiden”.

(36)

De colleges van toezichthouders spelen een belangrijke rol in het efficiënte, effectieve en consistente toezicht op financiële instellingen die grensoverschrijdend opereren. De Autoriteit moet bijdragen tot de bevordering en monitoring van de doelmatige, doeltreffende en consistente werking van de colleges van toezichthouders, en in dat opzicht een leidende rol spelen bij het waarborgen van de consistente en samenhangende werking van colleges van toezichthouders voor grensoverschrijdende financiële instellingen in geheel de Unie. De Autoriteit moet derhalve onder meer het recht hebben in alle opzichten aan de colleges van toezichthouders deel te nemen om de werking van en het informatie-uitwisselingsproces in de colleges van toezichthouders te stroomlijnen en in de colleges convergentie en consistentie in de toepassing van het Unierecht te bevorderen. In het verslag-de Larosière wordt gesteld dat „concurrentieverstoring en reguleringsarbitrage als gevolg van verschillen in toezichtcultuur moeten worden voorkomen, omdat zij de financiële stabiliteit kunnen ondermijnen, onder meer doordat daarmee het verplaatsen van financiële activiteiten naar landen met minder streng toezicht in de hand wordt gewerkt. Het toezichtsysteem moet als eerlijk en evenwichtig worden ervaren”.

(37)

Convergentie op het gebied van crisispreventie, -management en -afwikkeling, met inbegrip van financieringsmechanismen, is noodzakelijk om de internalisering van de kosten door het financiële systeem te verzekeren en ervoor te zorgen dat de overheid failliet gaande financiële instellingen op zodanige wijze kan afhandelen dat de gevolgen van insolventies voor het financiële stelsel, het beroep op belastinggeld voor de redding van banken alsmede het gebruik van overheidsmiddelen tot een minimum worden gereduceerd, de schade voor de economie beperkt blijft en de toepassing van nationale afwikkelingsmaatregelen wordt gecoördineerd. In dit verband is het van essentieel belang dat een gemeenschappelijk pakket van regels betreffende een compleet instrumentarium voor de preventie en afwikkeling van failliet gaande banken wordt ontwikkeld om met name de crisis bij grote, grensoverschrijdende of met elkaar verbonden instellingen aan te pakken, en moet worden beoordeeld of aan de Autoriteit extra bevoegdheden ter zake moeten worden verleend en hoe banken en spaarinstellingen van het beschermen van de spaarders een prioriteit kunnen maken.

(38)

Bij de huidige toetsing van Richtlijn 94/19/EG en van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 betreffende de beleggerscompensatiestelsels (26) wordt aangetekend dat de Commissie voornemens is bijzondere aandacht te besteden aan de noodzaak van verdere harmonisatie in de gehele Unie. Wat de verzekeringssector betreft, wordt voorts opgemerkt dat de Commissie voornemens is na te gaan of er Unieregels kunnen worden ingevoerd ter bescherming van verzekeringnemers ingeval een verzekeringsmaatschappij met insolventie wordt bedreigd. De ESA’s dienen in dit verband een belangrijke rol te spelen en moeten ten aanzien van de Europese systemen van garantiestelsels passende bevoegdheden krijgen.

(39)

De delegatie van taken en verantwoordelijkheden kan in verband met de werking van het netwerk van toezichthouders een nuttig instrument zijn om overlapping in toezichttaken te vermijden, om samenwerking te bevorderen en aldus het toezichtproces te stroomlijnen alsmede om de last die aan de financiële instellingen wordt opgelegd, te verminderen. Deze verordening moet bijgevolg in een duidelijke rechtsgrond voor een dergelijke delegatie voorzien. Hoewel de algemene regel dat delegatie mogelijk moet zijn, dient te worden geëerbiedigd, moeten de lidstaten specifieke voorwaarden kunnen opleggen voor de delegatie van verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld met betrekking tot informatieverstrekking inzake en de kennisgeving van delegatieregelingen. Delegatie van taken betekent dat taken door de Autoriteit of door een andere nationale toezichthoudende autoriteit dan de verantwoordelijke autoriteit worden uitgevoerd, terwijl de verantwoordelijkheid voor de toezichtbesluiten bij de delegerende autoriteit blijft. Door de delegatie van verantwoordelijkheden moet de Autoriteit of een nationale toezichthoudende autoriteit (de gedelegeerde) over een bepaalde toezichtaangelegenheid in haar eigen naam in plaats van de delegerende autoriteit kunnen beslissen. Voor delegaties moet het principe gelden dat toezichtbevoegdheid wordt toegewezen aan de toezichthouder die in de beste positie verkeert om in de betrokken aangelegenheid maatregelen te nemen. Een hertoewijzing van verantwoordelijkheden zou passend zijn, bijvoorbeeld om redenen van schaalvoordelen of toepassingsgebied, van coherentie bij groepstoezicht en van optimaal gebruik van bij de nationale toezichthoudende autoriteiten aanwezige technische expertise. De beslissingen van de gedelegeerde zouden door de delegerende autoriteit en andere bevoegde autoriteiten als definitief moeten worden erkend, indien deze beslissingen binnen de werkingssfeer van de delegatie vallen. De beginselen voor hertoewijzing van verantwoordelijkheden bij overeenkomst kunnen in de toepasselijke wetgeving van de Unie nader worden vastgesteld. De Autoriteit dient delegatieovereenkomsten tussen nationale toezichthoudende autoriteiten op alle passende manieren te vergemakkelijken en bij te houden.

De Autoriteit moet vooraf van voorgenomen delegatieovereenkomsten op de hoogte worden gebracht om in voorkomend geval een advies te kunnen formuleren. De publicatie van dergelijke overeenkomsten dient bij de Autoriteit te worden gecentraliseerd om ervoor te zorgen dat informatie over overeenkomsten voor alle betrokken partijen tijdig beschikbaar, transparant en gemakkelijk toegankelijk is. Ten slotte dient de Autoriteit beste praktijken met betrekking tot delegatie en delegatieovereenkomsten vast te stellen en te verspreiden.

(40)

De Autoriteit dient de toezichtconvergentie in geheel de Unie actief te bevorderen met het doel een gemeenschappelijke toezichtcultuur tot stand te brengen.

(41)

Collegiale toetsingen zijn een efficiënt en effectief instrument om consistentie binnen het netwerk van financiële toezichthouders te bevorderen. De Autoriteit dient bijgevolg het methodologische kader voor dergelijke toetsingen te ontwikkelen en regelmatig dergelijke toetsingen te houden. Bij toetsingen dienen niet alleen de convergentie van toezichtpraktijken, maar tevens de capaciteit van toezichthouders om kwalitatief hoogstaande toezichtresultaten te bereiken alsmede de onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten centraal te staan. De resultaten van collegiale toetsingen dienen bekend te worden gemaakt met instemming van de bevoegde autoriteit die aan toetsing onderworpen wordt. Ook moeten er beste praktijken worden geïdentificeerd en bekendgemaakt.

(42)

De Autoriteit dient een gecoördineerde toezichtrespons van de Unie actief te bevorderen, in het bijzonder om de ordelijke werking en integriteit van de financiële markten en de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie te waarborgen. De Autoriteit dient, naast haar bevoegdheden om in noodsituaties maatregelen te nemen, bijgevolg met een algemene coördinerende functie binnen het ESFS te worden belast. De doorstroming van alle relevante informatie tussen bevoegde autoriteiten moet centraal staan bij de maatregelen die de Autoriteit neemt.

(43)

Om de financiële stabiliteit te bewaren, dienen in een vroeg stadium over de grenzen en sectoren heen trends, potentiële risico’s en zwakke plekken die van het microprudentiële niveau afkomstig zijn, te worden aangewezen. De Autoriteit moet dergelijke ontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied volgen en beoordelen en, waar nodig, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de andere Europese toezichthoudende autoriteiten en het ESRB regelmatig en in voorkomend geval ad hoc op de hoogte brengen. De Autoriteit moet eveneens in samenwerking met het ESRB stresstests in de hele Unie initiëren en coördineren om de veerkracht van financiële instellingen bij ongunstige marktontwikkelingen te beoordelen en moet ervoor zorgen dat op nationaal niveau bij het houden van dergelijke tests een zo consistent mogelijke methode wordt gevolgd. Teneinde zich op de juiste wijze van haar taken te kunnen kwijten, moet de Autoriteit economische analyses verrichten van de markten en de gevolgen van potentiële marktontwikkelingen.

(44)

Gezien de mondialisering van de financiële diensten en het toegenomen belang van internationale normen, dient de Autoriteit de dialoog en de samenwerking met toezichthouders buiten de Unie te bevorderen. Zij dient de bevoegdheid te krijgen contacten te leggen en administratieve regelingen te treffen met toezichthoudende autoriteiten en overheidsinstanties uit derde landen en met internationale organisaties, met volledige inachtneming van de bestaande rollen van de lidstaten en de instellingen van de Unie alsmede van hun respectieve bevoegdheden. De werkzaamheden van de Autoriteit dienen open te staan voor deelname door landen die middels overeenkomsten met de Unie de Uniewetgeving hebben overgenomen en toepassen, en de Autoriteit dient over de mogelijkheid te beschikken samen te werken met derde landen die wetgeving toepassen die als gelijkwaardig met deze van de Unie wordt erkend.

(45)

De Autoriteit dient op haar bevoegdheidsgebied als een onafhankelijk adviesorgaan van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op te treden. Onverminderd de bevoegdheden van de betrokken bevoegde autoriteiten, moet de Autoriteit haar advies kunnen verstrekken over de prudentiële beoordeling van fusies en overnames op grond van Richtlijn 2006/48/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG (27), in de gevallen waarin deze richtlijn overleg tussen de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten voorschrijft.

(46)

Om haar verplichtingen doeltreffend te kunnen uitvoeren, moet de Autoriteit het recht hebben alle nodige informatie op te vragen. Om dubbele rapportageverplichtingen voor financiële instellingen te vermijden, moet die informatie normaal gesproken door de nationale toezichthoudende autoriteiten die het dichtst bij de financiële markten en instellingen staan, worden verstrekt en moet daarin rekening worden gehouden met reeds beschikbare statistieken. In laatste instantie moet de Autoriteit evenwel een naar behoren gerechtvaardigd en met redenen omkleed verzoek om informatie rechtstreeks tot een financiële instelling kunnen richten indien een nationale bevoegde autoriteit dergelijke informatie niet tijdig verstrekt of kan verstrekken. De autoriteiten van de lidstaten moeten ertoe verplicht worden de Autoriteit bij te staan bij de tenuitvoerlegging van die rechtstreekse verzoeken. Het overleg over gemeenschappelijke modellen voor verslaglegging is in dit verband van essentieel belang. De maatregelen met het oog op het verzamelen van informatie mogen geen afbreuk doen aan het rechtskader van het Europees statistisch systeem en het Europees Stelsel van centrale banken op statistisch gebied. Deze verordening laat derhalve zowel Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (28) als Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (29) onverlet.

(47)

Nauwe samenwerking tussen de Autoriteit en het ESRB is van essentieel belang voor een volkomen doeltreffende werking van het ESRB en de follow-up van zijn waarschuwingen en aanbevelingen. De Autoriteit en het ESRB moeten alle relevante informatie met elkaar delen. Gegevens in verband met afzonderlijke ondernemingen mogen alleen op met redenen omkleed verzoek worden verstrekt. Bij ontvangst van waarschuwingen of aanbevelingen die het ESRB tot de Autoriteit of een nationale toezichthoudende autoriteit richt, moet de Autoriteit hieraan waar nodig een follow-up geven.

(48)

De Autoriteit moet over technische regulerings- of uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen met belanghebbende partijen overleggen en hen in redelijke mate de mogelijkheid bieden over voorgestelde maatregelen opmerkingen te maken. Alvorens ontwerpen van technische regulerings- of uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen vast te stellen, dient de Autoriteit een effectbeoordeling te verrichten. Om redenen van efficiëntie moet hiertoe een Stakeholdergroep bankwezen worden gebruikt die evenwichtig samengesteld moet zijn uit krediet- en beleggingsinstellingen uit de Unie die de financiële instellingen en ondernemingen in al hun variaties qua omvang en bedrijfsmodel vertegenwoordigen, daaronder begrepen in voorkomend geval institutionele beleggers en andere financiële instellingen die zelf financiële diensten gebruiken; het mkb/kmo’s; vakbonden; academici; consumenten; en andere retailgebruikers van bankdiensten. De Stakeholdergroep bankwezen moet als schakel fungeren met andere door de Commissie of de Uniewetgeving ingestelde gebruikersgroepen op het gebied van financiële diensten.

(49)

De leden van de Stakeholdergroep bankwezen die organisaties zonder winstoogmerk of de wetenschappelijke wereld vertegenwoordigen dienen een passende compensatie te ontvangen opdat personen die niet over eigen financiële middelen beschikken en geen vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zijn, volledig aan het debat over de financiële regulering kunnen deelnemen.

(50)

De lidstaten hebben een centrale verantwoordelijkheid in het zorgen voor gecoördineerd crisismanagement en het bewaren van financiële stabiliteit in crisissituaties, in het bijzonder met betrekking tot de stabilisering en afwikkeling van afzonderlijke failliet gaande financiële instellingen. Beslissingen van de Autoriteit in nood- of schikkingssituaties die de stabiliteit van een financiële instelling beïnvloeden, mogen geen afbreuk doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. Er moet een mechanisme worden ingesteld waarbij de lidstaten zich op deze vrijwaringsclausule kunnen beroepen en in laatste instantie de zaak ter beslechting aan de Raad kunnen voorleggen. Van dit vrijwaringsmechanisme mag evenwel geen misbruik worden gemaakt, met name met betrekking tot een door de Autoriteit genomen besluit dat geen wezenlijke of materiële budgettaire gevolgen heeft, zoals een vermindering van de inkomsten in verband met het tijdelijke verbod op specifieke werkzaamheden of producten met het oog op bescherming van de consument. Wanneer de Raad op grond van dit vrijwaringsmechanisme besluiten neemt, moet bij de stemming elke lidstaat één stem hebben. Het is passend op dit gebied de Raad een rol toe te wijzen gezien de bijzondere verantwoordelijkheden die de lidstaten in dat verband bezitten. Gelet op de delicate aard van deze kwestie, moeten strikte afspraken worden gemaakt met betrekking tot de geheimhouding.

(51)

De Autoriteit moet in haar besluitvormingsprocedures gebonden zijn aan de Unieregels en algemene beginselen inzake behoorlijke procedure en transparantie. Het recht van de adressaten van de besluiten van de Autoriteit om te worden gehoord moet ten volle worden gerespecteerd. De handelingen van de Autoriteit moeten een integrerend deel van het Unierecht vormen.

(52)

Een raad van toezichthouders, die bestaat uit de hoofden van de desbetreffende bevoegde autoriteiten in elke lidstaat en voorgezeten wordt door de voorzitter van de Autoriteit, dient het voornaamste besluitvormingsorgaan van de Autoriteit te zijn. Vertegenwoordigers van de Commissie, het ESRB, de Europese Centrale Bank, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) dienen als waarnemer deel te nemen. De leden van de raad van toezichthouders dienen onafhankelijk en alleen in het belang van de Unie op te treden.

(53)

De raad van toezichthouders dient in de regel te besluiten met gewone meerderheid van stemmen, waarbij elk lid één stem heeft. Voor algemene handelingen, daaronder begrepen de handelingen betreffende technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen, alsmede begrotingsaangelegenheden en ten aanzien van verzoeken van een lidstaat om heroverweging van een beslissing van de Autoriteit om bepaalde financiële activiteiten tijdelijk te verbieden of te beperken, is het echter passend de regels inzake het stemmen bij gekwalificeerde meerderheid toe te passen zoals vastgesteld in artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, alsmede in het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen dat als bijlage aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht. Zaken betreffende de schikking van meningsverschillen tussen nationale toezichthoudende autoriteiten moeten worden onderzocht door een beperkt, objectief panel, bestaande uit leden die geen vertegenwoordiger zijn van de bevoegde autoriteiten die bij het meningsverschil betrokken zijn en geen belang bij het conflict noch een directe band met de betrokken bevoegde autoriteiten hebben. De samenstelling van het panel moet op een passend evenwicht berusten. De besluiten van het panel moeten met gewone meerderheid van stemmen door de raad van toezichthouders worden goedgekeurd, waarbij elk lid één stem heeft. Wat de door de consoliderende toezichthouder genomen besluiten betreft, kan het door het panel voorgestelde besluit worden verworpen door een aantal leden die een blokkeringsminderheid van de stemmen vertegenwoordigen, in de zin van artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 3 van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

(54)

Een raad van bestuur, samengesteld uit de voorzitter van de Autoriteit, vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende autoriteiten en van de Commissie moet verzekeren dat de Autoriteit haar opdracht vervult en de haar opgedragen taken verricht. De raad van bestuur moet over de nodige bevoegdheden beschikken om onder meer het jaar- en meerjarenwerkprogramma voor te stellen, bepaalde budgettaire bevoegdheden uit te oefenen, het personeelsbeleidsplan van de Autoriteit vast te stellen, speciale bepalingen betreffende het recht van toegang tot documenten vast te stellen en het jaarverslag voor te stellen.

(55)

De Autoriteit moet vertegenwoordigd worden door een voltijdse voorzitter die door de raad van toezichthouders benoemd wordt op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten en van relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering, na een door de raad van toezichthouders met assistentie van de Commissie georganiseerde en beheerde open selectieprocedure. Met het oog op het aanwijzen van de eerste voorzitter van de autoriteit dient de Commissie onder meer een beperkte lijst van kandidaten op te stellen, op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten en relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering. Met het oog op de latere aanwijzingen moet in een overeenkomstig deze verordening op te stellen verslag worden getoetst of het opstellen van een beperkte lijst van kandidaten door de Commissie dienstig is gebleken. Voordat de geselecteerde persoon zijn functie opneemt, moet het Europees Parlement, na deze persoon te hebben gehoord, de mogelijkheid hebben tot een maand na zijn selectie door de raad van toezichthouders bezwaar te maken tegen de aanwijzing.

(56)

Het management van de Autoriteit moet worden toevertrouwd aan een uitvoerend directeur, die het recht moet hebben zonder stemrecht aan de vergaderingen van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur deel te nemen.

(57)

Om sectoroverschrijdende consistentie in de activiteiten van de ESA’s te verzekeren, moeten deze nauw samenwerken in een Gemengd Comité, en in voorkomend geval gemeenschappelijke standpunten bereiken. Het Gemengd Comité dient de taken van de ESA’s met betrekking tot financiële conglomeraten en andere sectoroverschrijdende aangelegenheden te coördineren. Waar dit relevant is, moeten de handelingen die eveneens binnen het bevoegdheidsgebied van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) of de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) liggen, parallel door de betrokken Europese toezichthoudende autoriteiten worden vastgesteld. Het Gemengd Comité moet voor een termijn van twaalf maanden op basis van een rotatiesysteem worden voorgezeten door de voorzitters van de ESA’s. De voorzitter van het Gemengd Comité moet ondervoorzitter zijn van het ESRB. Het Gemengd Comité moet specifiek personeel hebben dat ter beschikking wordt gesteld door de ESA’s, teneinde informele informatiedeling en de totstandbrenging van een gemeenschappelijke aanpak die stoelt op een op toezicht gerichte cultuur binnen de ESA’s mogelijk te maken.

(58)

Het is nodig ervoor te zorgen dat de partijen waarop door de Autoriteit vastgestelde besluiten invloed hebben, een beroep kunnen doen op de noodzakelijke rechtsmiddelen. Om de rechten van partijen doeltreffend te beschermen en om redenen van proceseconomie moeten, indien de Autoriteit over besluitvormingsbevoegdheden beschikt, partijen het recht hebben om bezwaar aan te tekenen bij een bezwaarcommissie. Om redenen van efficiëntie en consistentie moet de bezwaarcommissie een gemengd orgaan zijn van de ESA’s, onafhankelijk van hun administratieve en regulerende structuren. Tegen beslissingen van de bezwaarcommissie moet bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep openstaan.

(59)

Om haar autonomie en onafhankelijkheid volledig te waarborgen, moet de Autoriteit de beschikking krijgen over een autonome begroting met inkomsten uit hoofdzakelijk verplichte bijdragen van de nationale toezichthoudende autoriteiten en uit de algemene begroting van de Europese Unie. De financiering van de Autoriteit door de Unie is onderworpen aan het akkoord van de begrotingsautoriteit overeenkomstig punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (30). De begrotingsprocedure van de Unie moet van toepassing zijn. De controle van de rekeningen moet worden verricht door de Rekenkamer. Op de begrotingsuitgaven is de kwijtingsprocedure van toepassing.

(60)

Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (31) moet op de Autoriteit van toepassing zijn. De Autoriteit dient eveneens toe te treden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (32).

(61)

Om openbare en transparante arbeidsvoorwaarden en gelijke behandeling van het personeel te verzekeren, dient het statuut van de ambtenaren of van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (33) op het personeel van de Autoriteit van toepassing te zijn.

(62)

Het is van essentieel belang dat bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie worden beschermd. De aan de Autoriteit verstrekte en in het netwerk uitgewisselde informatie moet worden onderworpen aan strikte en doeltreffende geheimhoudingsvoorschriften.

(63)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (34) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (35), zijn geheel van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening.

(64)

Om de transparante werking van de Autoriteit te verzekeren, moet Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (36) op de Autoriteit van toepassing zijn.

(65)

Derde landen moeten aan de werkzaamheden van de Autoriteit kunnen deelnemen op grond van door de Unie te sluiten passende overeenkomsten.

(66)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het verbeteren van de werking van de interne markt door een hoog, effectief en consistent niveau van prudentiële regulering en toezicht te verzekeren, het beschermen van depositohouders en beleggers, het beschermen van de integriteit, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, het bewaren van de stabiliteit van het financiële stelsel en het versterken van de internationale coördinatie van het toezicht, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(67)

De Autoriteit moet alle huidige taken en bevoegdheden van het Comité van Europese bankentoezichthouders overnemen. Besluit 2009/78/EG van de Commissie moet bijgevolg op de datum van oprichting van de Autoriteit worden ingetrokken, en Besluit nr. 716/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van een Gemeenschapsprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële diensten, financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen (37) moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. Indachtig de bestaande structuren en werking van het Comité van Europese bankentoezichthouders, is het belangrijk dat het Comité van Europese bankentoezichthouders en de Commissie in zeer nauwe onderlinge samenwerking een passende overgangsregeling vaststellen, om ervoor te zorgen dat de periode gedurende dewelke de Commissie verantwoordelijk is voor het opzetten en de initiële werkzaamheden van de Autoriteit zo kort mogelijk is.

(68)

Het is passend een termijn vast te stellen voor de toepassing van deze verordening om ervoor te zorgen dat de Autoriteit bij de aanvang van haar activiteiten voldoende is voorbereid en om een vlotte overgang van het Comité van Europese bankentoezichthouders te verzekeren. De Autoriteit dient over passende financiële middelen te kunnen beschikken. Althans in een eerste fase moet zij voor 40 % worden gefinancierd met middelen van de Unie en voor 60 % met middelen van de lidstaten, vastgesteld op basis van de verdeelsleutel voor de stemmenweging van artikel 3, lid 3, van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

(69)

Opdat de autoriteit per 1 januari 2011 kan worden opgericht, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

OPRICHTING EN RECHTSSTATUS

Artikel 1

Oprichting en werkterrein

1.   Bij deze verordening wordt een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (hierna „de Autoriteit”) opgericht.

2.   De Autoriteit handelt overeenkomstig de haar bij deze verordening toegekende bevoegdheden en binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/48/EG, Richtlijn 2006/49/EG, Richtlijn 2002/87/EG, Verordening (EG) nr. 1781/2006, Richtlijn 94/19/EG en van bepaalde onderdelen van Richtlijn 2005/60/EG, Richtlijn 2002/65/EG, Richtlijn 2007/64/EG en Richtlijn 2009/110/EG voor zover deze handelingen van toepassing zijn op kredietinstellingen en financiële instellingen alsook op de daarop toezicht houdende bevoegde autoriteiten, met inbegrip van alle op deze handelingen gebaseerde richtlijnen, verordeningen en besluiten en alle andere juridisch bindende handelingen van de Unie die taken aan de Autoriteit toewijzen.

3.   De Autoriteit handelt op het werkterrein van kredietinstellingen, financiële conglomeraten, beleggingsondernemingen, betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld, eveneens met betrekking tot zaken die niet rechtstreeks onder de in lid 2 bedoelde handelingen vallen, onder meer op het vlak van ondernemingsbestuur, accountantscontrole en financiëleverslaglegging, om de effectieve en consistente toepassing van deze handelingen te waarborgen.

4.   De bepalingen van deze verordening doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie, in het bijzonder op grond van artikel 258 VWEU, om de naleving van het Unierecht te verzekeren.

5.   De doelstelling van de Autoriteit is de collectieve belangen te beschermen door bij te dragen tot de stabiliteit en doeltreffendheid van het financiële stelsel op de korte, middellange en lange termijn, in het belang van de economie, de burgers en het bedrijfsleven van de Unie. De Autoriteit draagt bij tot:

a)

de verbetering van de werking van de interne markt, daaronder met name begrepen een solide, effectief en consistent niveau van regulering en toezicht,

b)

het verzekeren van de integriteit, transparantie, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten,

c)

de versterking van de internationale coördinatie van het toezicht,

d)

het voorkomen van reguleringsarbitrage en het bevorderen van gelijke concurrentievoorwaarden,

e)

het waarborgen van behoorlijke regulering en toezicht met betrekking tot het aangaan van kredietrisico’s en andere risico’s, en

f)

een betere consumentenbescherming.

Te dien einde draagt de Autoriteit bij tot het verzekeren van de consistente, efficiënte en effectieve toepassing van de in lid 2 genoemde handelingen, bevordert zij de convergentie op het gebied van het toezicht, verstrekt adviezen aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en verricht economische analyses van de markten om de verwezenlijking van de doelstelling van de Autoriteit te bevorderen.

Bij de uitoefening van de taken die haar bij deze verordening worden toevertrouwd besteedt de Autoriteit bijzondere aandacht aan systeemrisico’s die veroorzaakt worden door instellingen waarvan de insolventie de werking van het financiële stelsel of de reële economie kan aantasten.

Bij de uitvoering van haar taken handelt de Autoriteit onafhankelijk en objectief en uitsluitend in het belang van de Unie.

Artikel 2

Het Europees Systeem voor financieel toezicht

1.   De Autoriteit maakt deel uit van een Europees Systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision - ESFS). Het hoofddoel van het ESFS is erop toe te zien dat de regels die van toepassing zijn op de financiële sector naar behoren worden uitgevoerd teneinde de financiële stabiliteit te bewaren en te zorgen voor vertrouwen in het financiële stelsel als geheel, met voldoende bescherming voor gebruikers van financiële diensten.

2.   Het ESFS bestaat uit de volgende instanties:

a)

het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) voor de in Verordening (EU) nr. 1092/2010 en de onderhavige verordening omschreven taken;

b)

de Autoriteit;

c)

de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit verzekeringen en bedrijfspensioenen), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 (38)van het Europees Parlement en de Raad;

d)

de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit effecten en markten), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 (39)van het Europees Parlement en de Raad;

e)

het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten („Gemengd Comité”) voor de uitoefening van de in de artikelen 54 tot en met 57 van deze verordening, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 omschreven taken;

f)

de bevoegde of toezichthoudende autoriteiten in de lidstaten als gespecificeerd in de Uniehandelingen die vermeld worden in artikel 1, lid 2, van deze verordening, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095 /2010;

3.   Via het Gemengd Comité werkt de Autoriteit regelmatig en nauw samen met het ESRB alsook met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) en zorgt daarmee voor de intersectorale samenhang van de werkzaamheden en het bereiken van gemeenschappelijke standpunten op het gebied van het toezicht op financiële conglomeraten en andere intersectorale kwesties.

4.   Krachtens het beginsel van loyale samenwerking overeenkomstig artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie werken de partijen bij het ESFS met vertrouwen en met het volste wederzijdse respect samen, met name om te zorgen voor een passende en betrouwbare onderlinge informatiestroom.

5.   De toezichthoudende autoriteiten die deel uitmaken van het ESFS zijn gehouden overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen toezicht uit te oefenen op financiële instellingen die in de Unie opereren.

Artikel 3

Verantwoordingsplicht van de Autoriteiten

De in artikel 2, lid 2, onder a) tot en met d), bedoelde autoriteiten leggen verantwoording af aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 4

Definities

Voor de toepassing van onderhavige verordening wordt verstaan onder:

1.

„financiële instellingen”: „kredietinstellingen” in de zin van artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2006/48/EG, „beleggingsondernemingen” in de zin van artikel 3, punt 1, onder b), van Richtlijn 2006/49/EG en „financiële conglomeraten” in de zin van artikel 2, punt 14, van Richtlijn 2002/87/EG, met dien verstande dat, wat Richtlijn 2005/60/EG betreft, onder „financiële instellingen” uitsluitend wordt verstaan, de kredietinstellingen en financiële instellingen als gedefinieerd in artikel 3, punten 1 en 2, van die richtlijn;

2.

„bevoegde autoriteiten”:

i)

bevoegde autoriteiten in de zin van de Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG en als bedoeld in Richtlijn 2009/110/EG,

ii)

wat de Richtlijnen 2002/65/EG en 2005/60/EG betreft, de autoriteiten die de naleving van de voorschriften van deze richtlijnen door de kredietinstellingen en financiële instellingen moeten garanderen, en

iii)

wat depositogarantiestelsels betreft, organen die depositogarantiestelsels beheren ingevolge Richtlijn 94/19/EG of, ingeval de activiteit van het depositogarantiestelsel door een particuliere onderneming wordt beheerd, de overheidsinstantie die ingevolge die richtlijn toezicht houdt op deze stelsels.

Artikel 5

Rechtsstatus

1.   De Autoriteit is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

2.   In elke lidstaat geniet de Autoriteit de ruimste handelingsbevoegdheid die op grond van het nationale recht aan rechtspersonen wordt toegekend. Zij kan met name roerende en onroerende goederen verwerven en vervreemden, en in rechte optreden.

3.   De Autoriteit wordt vertegenwoordigd door haar voorzitter.

Artikel 6

Samenstelling

De Autoriteit bestaat uit:

1.

een raad van toezichthouders, die de in artikel 43 vastgestelde taken uitoefent;

2.

een raad van bestuur, die de in artikel 47 vastgestelde taken uitoefent;

3.

een voorzitter, die de in artikel 48 vastgestelde taken uitoefent;

4.

een uitvoerend directeur, die de in artikel 53 vastgestelde taken uitoefent;

5.

een bezwaarcommissie die de in artikel 60 vastgestelde taken uitoefent.

Artikel 7

Zetel

De Autoriteit heeft haar zetel in Londen.

HOOFDSTUK II

TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN DE AUTORITEIT

Artikel 8

Taken en bevoegdheden van de Autoriteit

1.   De Autoriteit heeft de volgende taken:

a)

bijdragen tot de invoering van kwalitatief hoogstaande gemeenschappelijke regulerings- en toezichtnormen en -praktijken, met name door het verstrekken van adviezen aan de instellingen van de Unie en door het ontwikkelen van richtsnoeren, aanbevelingen en ontwerpen van technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen op basis van de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen;

b)

bijdragen tot de consistente toepassing van de juridisch bindende handelingen van de Unie, met name door tot een gemeenschappelijke toezichtpraktijk bij te dragen, de consistente, efficiënte en effectieve toepassing van de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen te verzekeren, reguleringsarbitrage te voorkomen, bij meningsverschillen tussen de bevoegde autoriteiten te bemiddelen en een schikking te treffen, een doeltreffend en consistent toezicht op financiële instellingen en een coherente werking van de colleges van toezichthouders te waarborgen en maatregelen te nemen in onder meer noodsituaties;

c)

stimuleren en vergemakkelijken van de delegatie van taken en verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten;

d)

nauw samenwerken met het ESRB, met name door het ESRB de nodige informatie te verstrekken voor het uitvoeren van zijn taken en door een behoorlijke follow-up te geven aan de waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB;

e)

organiseren en verrichten van collegiale toetsingen van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van het verstrekken van richtsnoeren en aanbevelingen en het vaststellen van beste praktijken, met de bedoeling de consistentie in de toezichtresultaten te verhogen;

f)

volgen en beoordelen van marktontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied, mede waar passend van tendensen in kredietverstrekking, met name aan huishoudens en het mkb/kmo’s;

g)

verrichten van economische marktanalyses om aan te tonen dat de Autoriteit zich van haar taken heeft gekweten;

h)

bevorderen van de bescherming van depositohouders en beleggers;

i)

bijdragen tot de consistente en samenhangende werking van de colleges van toezichthouders, de monitoring, beoordeling en meting van het systeemrisico, de ontwikkeling en coördinatie van herstel- en afwikkelingsplannen, waarbij in de gehele Unie een hoge beschermingsgraad wordt geboden aan depositohouders en beleggers en er methoden voor de afwikkeling van failliet gaande financiële instellingen worden ontwikkeld alsmede een beoordeling van de noodzaak tot passende financieringsinstrumenten overeenkomstig de artikelen 21 tot en met 26;

j)

vervullen van alle andere specifieke taken die in deze verordening of in andere wetgevingshandelingen zijn vastgesteld;

k)

bekendmaken en regelmatig bijwerken van informatie op haar website over haar activiteiten, met name, binnen haar bevoegdheden, ten aanzien van geregistreerde financiële instellingen, teneinde gemakkelijk toegankelijke informatie voor het publiek te garanderen;

l)

overnemen, voor zover van toepassing, van de huidige, lopende taken van het Comité van Europese bankentoezichthouders (CEBT).

2.   Om de in lid 1 vastgestelde taken uit te voeren, beschikt de Autoriteit over de in onderhavige verordening vastgestelde bevoegdheden, met name de bevoegdheid om:

a)

voorstellen voor technische reguleringsnormen te ontwikkelen in de in artikel 10 bedoelde specifieke gevallen;

b)

voorstellen voor technische uitvoeringsnormen te ontwikkelen, in de in artikel 15 bedoelde specifieke gevallen;

c)

richtsnoeren en aanbevelingen te geven, als vastgesteld in artikel 16;

d)

in specifieke gevallen aanbevelingen te doen, als bedoeld in artikel 17, lid 3;

e)

in de in de artikelen 18, lid 3, en 19, lid 3, genoemde specifieke gevallen individuele besluiten te nemen die gericht zijn tot bevoegde autoriteiten;

f)

in gevallen die betrekking hebben op rechtstreeks toepasselijk Unierecht, individuele besluiten te nemen die gericht zijn tot financiële instellingen, in de in artikel 17, lid 6, in artikel 18, lid 4, en in artikel 19, lid 4, bedoelde specifieke gevallen;

g)

adviezen te verstrekken aan het Europees Parlement, de Raad of de Commissie als bepaald in artikel 34;

h)

overeenkomstig artikel 35 de nodige informatie over financiële instellingen te verzamelen;

i)

gemeenschappelijke methoden ter beoordeling van het effect van bepaalde productkenmerken en distributieprocessen op de financiële positie van instellingen en op de consumentenbescherming te ontwikkelen;

j)

een centraal toegankelijke gegevensbank op te zetten van geregistreerde financiële instellingen in haar ambtsgebied, indien dat in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen is gespecificeerd.

Artikel 9

Taken in verband met consumentenbescherming en financiële activiteiten

1.   De Autoriteit speelt een leidende rol bij het bevorderen van transparantie, eenvoud en billijkheid op de markt voor financiële producten of diensten aan consumenten in de gehele interne markt, onder meer door:

a)

het verzamelen en analyseren van en het verslag uitbrengen over consumententrends;

b)

het evalueren en coördineren van financiële kennis van de bevoegde autoriteiten en van de door hen genomen educatieve initiatieven;

c)

de ontwikkeling van opleidingsnormen voor de industrie; en

d)

bij te dragen aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke openbaarmakingsregels.

2.   De Autoriteit oefent toezicht uit op nieuwe en bestaande financiële activiteiten en kan richtsnoeren vaststellen en aanbevelingen doen om de veiligheid en de soliditeit van markten alsmede convergentie van de reguleringspraktijk te bevorderen.

3.   De Autoriteit kan tevens waarschuwingen geven ingeval een financiële activiteit een ernstige bedreiging vormt van de doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 1, lid 5.

4.   De Autoriteit richt, als een integrerend onderdeel van de Autoriteit, een Commissie financiële innovatie op, waarin alle relevante bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten zitting hebben met het oog op een gecoördineerde benadering van de behandeling van nieuwe of innoverende financiële activiteiten uit het oogpunt van regulering en toezicht, en die advies levert dat de Autoriteit aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verstrekt.

5.   De Autoriteit kan bepaalde financiële activiteiten tijdelijk verbieden of beperken als zij een bedreiging vormen voor het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het gehele financiële systeem van de Unie of een deel ervan in de gevallen die gespecificeerd zijn en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de wetgevingshandelingen als bedoeld in artikel 1, lid 2 of, indien dit in een noodsituatie vereist is, overeenkomstig artikel 18 en de daarin bepaalde voorwaarden.

De Autoriteit evalueert het in de eerste alinea bedoelde besluit met passende tussenpozen en ten minste om de drie maanden. Indien het besluit na een periode van drie maanden niet wordt verlengd, verstrijkt het automatisch.

Een lidstaat kan de Autoriteit verzoeken haar besluit te heroverwegen. In dat geval beslist de Autoriteit overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, tweede alinea, of zij haar besluit handhaaft.

De Autoriteit kan ook beoordelen of het nodig is bepaalde soorten financiële activiteiten te verbieden of te beperken en, wanneer die noodzaak bestaat, de Commissie daarvan in kennis stellen om de vaststelling van een dergelijk verbod of een dergelijke beperking te vergemakkelijken.

Artikel 10

Technische reguleringsnormen

1.   Wanneer het Europees Parlement en de Raad door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU bevoegdheden delegeren aan de Commissie voor de vaststelling van technische reguleringsnormen teneinde consistente harmonisatie te waarborgen op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld, kan de Autoriteit ontwerpen van technische reguleringsnormen ontwikkelen. De Autoriteit legt haar ontwerpen van normen ter bevestiging aan de Commissie voor.

De technische reguleringsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen in, en zijn inhoudelijk beperkt door de wetgevingshandelingen waarop zij gebaseerd zijn.

Alvorens ontwerpen van technische reguleringsnormen aan de Commissie voor te leggen, houdt de Autoriteit openbare raadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van het ontwerp van technische reguleringsnorm in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Autoriteit het advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep bankwezen.

Wanneer de Autoriteit een ontwerp van technische reguleringsnorm voorlegt, doet de Commissie dat onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Binnen drie maanden na ontvangst van een ontwerp van technische reguleringsnorm besluit de Commissie of zij het ontwerp bevestigt. De Commissie kan besluiten de ontwerpen van technische reguleringsnormen slechts gedeeltelijk of gewijzigd te bevestigen indien het belang van de Unie dit vereist.

Indien de Commissie voornemens is een ontwerp van technische reguleringsnorm niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm te bevestigen, zendt zij het ontwerp van technische reguleringsnorm terug naar de Autoriteit en motiveert zij waarom zij het niet heeft goedgekeurd of motiveert zij haar wijzigingen, naargelang het geval. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, en deze in de vorm van een formeel advies opnieuw aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet het Europees Parlement en de Raad een kopie van haar formeel advies toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van die termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, of een ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend dat niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, mag de Commissie de technische reguleringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel de norm verwerpen.

De Commissie mag de inhoud van het door de Autoriteit opgestelde ontwerp van technische reguleringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

2.   Indien de Autoriteit binnen de termijn die is vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen, geen ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie een dergelijk ontwerp binnen een nieuwe termijn verlangen.

3.   Enkel wanneer de Autoriteit geen ontwerp van technische reguleringsnorm bij de Commissie indient binnen de in lid 2 bedoelde termijnen, mag de Commissie middels een gedelegeerde handeling een technische reguleringsnorm aannemen zonder een ontwerp van de Autoriteit.

De Commissie houdt openbare raadplegingen over ontwerpen van technische reguleringsnormen en analyseert de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van het ontwerp van technische reguleringsnorm in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Commissie het standpunt of advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep bankwezen.

De Commissie doet het ontwerp van technische reguleringsnorm onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

De Commissie zendt haar ontwerp van technische reguleringsnorm aan de Autoriteit toe. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen en dit in de vorm van een formeel advies aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet een kopie van haar formeel advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie de technische reguleringsnorm aannemen.

Indien de Autoriteit binnen de periode van zes weken een gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen op basis van de door de Autoriteit voorgestelde wijzigingen, dan wel de technische reguleringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht. De Commissie mag de inhoud van het door de Autoriteit opgestelde ontwerp van technische reguleringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

4.   De technische reguleringsnormen worden vastgesteld door middel van verordeningen of besluiten. Zij worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treden op de daarin vermelde datum in werking.

Artikel 11

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om de in artikel 10 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vier jaar te rekenen vanaf 16 december 2010. Uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de termijn van vier jaar stelt de Commissie een verslag op over de gedelegeerde bevoegdheid. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch met dezelfde termijn verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad de bevoegdheid intrekt overeenkomstig artikel 14.

2.   Zodra de Commissie een technische reguleringsnorm heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3.   De bevoegdheid om technische reguleringsnormen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de voorwaarden die worden gesteld in de artikelen 12 tot en met 14.

Artikel 12

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.   De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, beijvert zich om de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te stellen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheid mogelijk worden ingetrokken.

3.   Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde technische reguleringsnormen onverlet. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13

Bezwaar tegen technische reguleringsnormen

1.   Het Europees Parlement of de Raad kan binnen een termijn van drie maanden na de datum van kennisgeving van de door de Commissie vastgestelde technische reguleringsnorm tegen de technische reguleringsnorm bezwaar aantekenen. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met drie maanden verlengd.

Wanneer de Commissie een technische reguleringsnorm vaststelt die identiek is aan het door de Autoriteit ingediende ontwerp van technische reguleringsnorm, bedraagt de termijn tijdens welke het Europees Parlement en de Raad bezwaar kunnen aantekenen één maand na de datum van kennisgeving. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met één maand verlengd.

2.   Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar heeft aangetekend tegen de technische reguleringsnorm wordt de technische reguleringsnorm bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt deze in werking op de daarin bepaalde datum.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft meegedeeld dat het respectievelijk hij voornemens is geen bezwaar aan te tekenen, mag de technische reguleringsnorm vóór het verstrijken van die termijn worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

3.   Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar aantekent tegen een technische reguleringsnorm binnen de in lid 1 vermelde termijn, treedt deze niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 VWEU wordt door de instelling die bezwaar aantekent, het bezwaar tegen de technische reguleringsnorm met redenen omkleed.

Artikel 14

Niet-bevestiging of wijziging van ontwerpen van technische reguleringsnormen

1.   Indien de Commissie een ontwerp van technische reguleringsnorm overeenkomstig artikel 10 niet bevestigt of het wijzigt, stelt zij de Autoriteit, het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis en omkleedt zij dit met redenen.

2.   In voorkomend geval kan het Europees Parlement of de Raad het verantwoordelijke lid van de Commissie samen met de voorzitter van de Autoriteit binnen één maand na de in lid 1 bedoelde kennisgeving uitnodigen voor een ad-hocvergadering van de bevoegde commissie van het Europees Parlement of de Raad om hun meningsverschillen uiteen te zetten en toe te lichten.

Artikel 15

Technische uitvoeringsnormen

1.   De Autoriteit kan technische uitvoeringsnormen ontwikkelen door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 291 VWEU op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld. De technische uitvoeringsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen in en bepalen inhoudelijk de voorwaarden voor de toepassing van die handelingen. De Autoriteit legt haar ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter bevestiging aan de Commissie voor.

Alvorens ontwerpen van technische uitvoeringsnormen aan de Commissie voor te leggen, houdt de Autoriteit openbare raadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Autoriteit het advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep bankwezen.

Wanneer de Autoriteit een ontwerp van technische uitvoeringsnorm voorlegt, doet de Commissie dat onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Binnen drie maanden na ontvangst van een ontwerp van technische uitvoeringsnorm besluit de Commissie of zij dit ontwerp bevestigt. De Commissie kan die termijn met één maand verlengen. De Commissie kan besluiten het ontwerp van technische uitvoeringsnorm slechts gedeeltelijk of gewijzigd te bevestigen indien het belang van de Unie dit vereist.

Indien de Commissie voornemens is het ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm te bevestigen, zendt zij het terug naar de Autoriteit en motiveert waarom zij het niet heeft goedgekeurd of motiveert zij haar wijzigingen, naar gelang het geval. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen wijzigen op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, en deze in de vorm van een formeel advies opnieuw aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet het Europees Parlement en de Raad een kopie van haar formele advies toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van de in de vijfde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, of een ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend dat niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, kan de Commissie de technische uitvoeringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel de norm verwerpen.

De Commissie mag de inhoud van een door de Autoriteit opgesteld ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

2.   Indien de Autoriteit binnen de termijn die is vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen, geen ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie een dergelijk ontwerp binnen een nieuwe termijn verlangen.

3.   Enkel wanneer de Autoriteit geen ontwerp van technische uitvoeringsnorm bij de Commissie indient binnen de termijn overeenkomstig lid 2, kan de Commissie middels een uitvoeringshandeling een technische uitvoeringsnorm aannemen zonder een ontwerp van de Autoriteit.

De Commissie houdt openbare raadplegingen over ontwerpen van technische uitvoeringsnormen en analyseert de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Commissie het standpunt of advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep bankwezen.

De Commissie doet het ontwerp van technische uitvoeringsnorm onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

De Commissie zendt het ontwerp van technische uitvoeringsnorm aan de Autoriteit toe. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen en dit in de vorm van een formeel advies aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, kan de Commissie de technische uitvoeringsnorm aannemen.

Indien de Autoriteit binnen die termijn van zes weken een gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen op basis van de door de Autoriteit voorgestelde wijzigingen, dan wel de technische uitvoeringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht.

De Commissie mag de inhoud van de door de Autoriteit opgestelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

4.   De technische uitvoeringsnormen worden vastgesteld door middel van verordeningen of besluiten. Zij worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treden op de daarin vermelde datum in werking.

Artikel 16

Richtsnoeren en aanbevelingen

1.   Met het oog op het invoeren van consistente, efficiënte en effectieve toezichtpraktijken binnen het ESFS en het verzekeren van de gemeenschappelijke, uniforme en consistente toepassing van het Unierecht richt de Autoriteit richtsnoeren en aanbevelingen tot bevoegde autoriteiten of financiële instellingen.

2.   In voorkomend geval houdt de Autoriteit openbare raadplegingen over richtsnoeren en aanbevelingen, en analyseert zij de potentiële kosten en baten daarvan. Die raadplegingen en analyse staan in verhouding tot de reikwijdte, de aard en het effect van het richtsnoer of de aanbeveling. Ook wint de Autoriteit in voorkomend geval het standpunt of advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep bankwezen.

3.   Bevoegde autoriteiten en financiële instellingen spannen zich tot het uiterste in om aan die richtsnoeren en aanbevelingen te voldoen.

Binnen twee maanden nadat een richtsnoer of aanbeveling is gegeven, bevestigt elke bevoegde autoriteit of zij aan dat richtsnoer of die aanbeveling voldoet of voornemens is die op te volgen. Wanneer een bevoegde autoriteit daaraan niet voldoet of niet voornemens is die op te volgen, stelt zij de Autoriteit daarvan in kennis, met opgave van de redenen.

Het feit dat de bevoegde autoriteit niet aan het richtsnoer of de aanbeveling in kwestie voldoet of niet voornemens is die op te volgen, wordt door de Autoriteit bekendgemaakt. De Autoriteit kan eveneens per geval besluiten de redenen die de bevoegde autoriteit aanvoert om niet aan het richtsnoer of de aanbeveling in kwestie te voldoen, bekend te maken. De bevoegde autoriteit ontvangt vooraf een kennisgeving van deze bekendmaking.

Indien zulks in dat richtsnoer of die aanbeveling is voorgeschreven, melden de financiële instellingen op duidelijke en gedetailleerde wijze of zij zich aan dat richtsnoer of die aanbeveling houden.

4.   In het in artikel 43, lid 5, bedoelde verslag stelt de Autoriteit het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in kennis van de gegeven richtsnoeren en aanbevelingen en vermeldt zij welke bevoegde nationale autoriteiten deze niet hebben opgevolgd, en hoe zij ervoor denkt te zorgen dat ieder van deze bevoegde autoriteiten in de toekomst haar aanbevelingen en richtsnoeren zal opvolgen.

Artikel 17

Inbreuk op het Unierecht

1.   Ingeval een bevoegde autoriteit de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen, waaronder begrepen de overeenkomstig artikel 10 tot en met 15 vastgestelde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen, niet heeft toegepast of heeft toegepast op een wijze die in strijd is met het Unierecht, met name door niet te verzekeren dat een financiële instelling de in die handelingen vastgestelde eisen vervult, handelt de Autoriteit overeenkomstig de in de leden 2, 3 en 6 van dit artikel genoemde bevoegdheden.

2.   Op verzoek van een of meer bevoegde autoriteiten, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, of de Stakeholdergroep bankwezen, of op eigen initiatief, en na de betrokken bevoegde autoriteit op de hoogte te hebben gebracht, kan de Autoriteit de aangevoerde inbreuk op of niet-toepassing van het Unierecht onderzoeken.

Onverminderd de in artikel 35 vastgestelde bevoegdheden verstrekt de bevoegde autoriteit aan de Autoriteit onverwijld alle informatie die de Autoriteit nodig acht voor haar onderzoek.

3.   De Autoriteit kan, uiterlijk binnen twee maanden na de aanvang van haar onderzoek, tot de betrokken bevoegde autoriteit een aanbeveling richten waarin wordt uiteengezet welke maatregelen nodig zijn om aan het Unierecht te voldoen.

De bevoegde autoriteit brengt de Autoriteit binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanbeveling op de hoogte van de stappen die zij heeft gedaan of voornemens is te doen om de inachtneming van het Unierecht te verzekeren.

4.   Ingeval de bevoegde autoriteit binnen één maand na ontvangst van de aanbeveling van de Autoriteit niet aan het Unierecht heeft voldaan, kan de Commissie, na door de Autoriteit op de hoogte te zijn gebracht of op eigen initiatief, een formeel advies uitbrengen op grond waarvan de bevoegde autoriteit de maatregelen dient te nemen die nodig zijn om het Unierecht na te leven. De Commissie houdt in haar formeel advies rekening met de aanbeveling van de Autoriteit.

De Commissie brengt een dergelijk formeel advies uit uiterlijk drie maanden na het geven van de aanbeveling. De Commissie kan die termijn met één maand verlengen.

De Autoriteit en de bevoegde autoriteiten verstrekken de Commissie alle nodige informatie.

5.   Binnen tien werkdagen na ontvangst van het in lid 4 bedoelde formeel advies informeert de bevoegde autoriteit de Commissie en de Autoriteit over de stappen die zij heeft gedaan of zal doen om dat formeel advies na te leven.

6.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, ingeval een bevoegde autoriteit het in lid 4 bedoelde formeel advies niet binnen de daarin bepaalde termijn naleeft en het nodig is deze niet-naleving tijdig te verhelpen om neutrale concurrentievoorwaarden op de markt te behouden of te herstellen of de ordelijke werking en de integriteit van het financiële stelsel te verzekeren, de Autoriteit, indien de toepasselijke eisen van de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen op de financiële instellingen rechtstreeks toepasselijk zijn, een tot een financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan de financiële instelling de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens het Unierecht, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.

Het besluit van de Autoriteit is in overeenstemming met het door de Commissie ingevolge lid 4 uitgebrachte formeel advies.

7.   Op grond van lid 6 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.

Bij het nemen van maatregelen met betrekking tot aangelegenheden die onderworpen worden aan een formeel advies ingevolge lid 4 of aan een besluit ingevolge lid 6 conformeren de bevoegde autoriteiten zich aan het formeel advies of het besluit, al naar het geval.

8.   De Autoriteit vermeldt in het in artikel 43, lid 5, bedoelde verslag welke bevoegde autoriteiten en financiële instellingen de in lid 4 van dit artikel bedoelde formele adviezen of de in lid 6 van dit artikel bedoelde besluiten niet hebben nageleefd.

Artikel 18

Maatregelen in noodsituaties

1.   Ingeval van ongunstige ontwikkelingen die de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie geheel of gedeeltelijk ernstig in gevaar kunnen brengen, faciliteert de Autoriteit metterdaad de door de betrokken bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten genomen maatregelen en coördineert zij deze voor zover dit nodig wordt geacht.

Om die faciliterende en coördinerende rol te kunnen vervullen, wordt de Autoriteit volledig geïnformeerd over relevante ontwikkelingen, en wordt zij uitgenodigd om als waarnemer deel te nemen aan de desbetreffende bijeenkomsten van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten.

2.   De Raad kan, na een verzoek van de Autoriteit, de Commissie of het ESRB, in overleg met de Commissie en het ESRB en, voor zover van toepassing, de ESA’s, een tot de Autoriteit gericht besluit nemen waarin bepaald wordt dat er sprake is van een noodsituatie in de zin van deze verordening. De Raad evalueert dat besluit met passende tussenpozen en ten minste elke maand. Indien het besluit op het einde van een periode van een maand niet wordt verlengd, verstrijkt het automatisch. De Raad kan de noodsituatie te allen tijde voor beëindigd verklaren.

Indien het ESRB of de Autoriteit oordeelt dat er een noodsituatie kan ontstaan, geven zij een aan de Raad gerichte vertrouwelijke aanbeveling en leggen zij een beoordeling van de situatie voor. De Raad beoordeelt vervolgens of het nodig is een vergadering bijeen te roepen. In dit proces moet de geheimhouding worden gewaarborgd.

Indien de Raad bepaalt dat er sprake is van een noodsituatie, stelt hij het Europees Parlement en de Commissie daarvan onverwijld naar behoren in kennis.

3.   Ingeval de Raad een besluit heeft vastgesteld ingevolge lid 2, alsook in uitzonderlijke gevallen waarin gecoördineerde actie van de nationale autoriteiten nodig is om het hoofd te bieden aan ongunstige ontwikkelingen die de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het geheel of een deel van het financiële stelsel in de Unie ernstig in gevaar kunnen brengen, kan de Autoriteit individuele besluiten nemen op grond waarvan bevoegde autoriteiten overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgeving de nodige maatregelen dienen te nemen om deze ontwikkelingen aan te pakken door te verzekeren dat financiële instellingen en bevoegde autoriteiten aan de in die wetgeving vastgestelde eisen voldoen.

4.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, wanneer een bevoegde autoriteit het in lid 3 bedoelde besluit van de Autoriteit niet binnen de in dat besluit vastgestelde termijn naleeft, de Autoriteit, ingeval de desbetreffende eisen die zijn vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen, daaronder begrepen de technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig die handelingen, rechtstreeks toepasselijk zijn op financiële instellingen, een tot een financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan de financiële instelling de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens die wetgeving, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten. Dit geldt uitsluitend in situaties waarin een bevoegde autoriteit de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen, daaronder begrepen de technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig die handelingen, niet toepast, of toepast op een manier die een kennelijke schending van die handelingen inhoudt die dringend ongedaan moet worden gemaakt om de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het geheel of van een deel van het financiële systeem in de Unie te herstellen.

5.   Op grond van lid 4 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.

Maatregelen van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot kwesties die onderworpen worden aan een besluit ingevolge lid 3 of 4 dienen verenigbaar te zijn met die besluiten.

Artikel 19

Schikking van meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten in grensoverschrijdende situaties

1.   Onverminderd de in artikel 17 vastgestelde bevoegdheden kan de Autoriteit, indien een bevoegde autoriteit in procedureel of inhoudelijk opzicht van mening verschilt over door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat genomen of niet genomen maatregelen in de gevallen die zijn vermeld in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen, op verzoek van een of meer betrokken bevoegde autoriteiten die autoriteiten bijstaan bij het bereiken van overeenstemming overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 4 van dit artikel vastgestelde procedure.

In de gevallen vermeld in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgeving en indien op basis van objectieve criteria een verschil van mening tussen de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten kan worden vastgesteld, kan de Autoriteit, op eigen initiatief, die autoriteiten bijstaan bij het bereiken van overeenstemming overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 4 vastgestelde procedure.

2.   De Autoriteit stelt een termijn vast voor verzoening tussen de bevoegde autoriteiten rekening houdend met desbetreffende termijnen die in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen worden bepaald en met de complexiteit en urgentie van de aangelegenheid. In dat stadium treedt de Autoriteit als bemiddelaar op.

3.   Indien de bevoegde autoriteiten er niet in geslaagd zijn tijdens de in lid 2 bedoelde verzoeningsfase tot overeenstemming te komen, kan de Autoriteit overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, derde en vierde alinea, een besluit nemen dat de bevoegde autoriteiten verplicht specifieke maatregelen te nemen of van het nemen van maatregelen af te zien om de zaak te schikken, met bindende werking voor de betrokken bevoegde autoriteiten, teneinde de naleving van het Unierecht te garanderen.

4.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, wanneer een bevoegde autoriteit het besluit van de Autoriteit niet naleeft en er daardoor niet in slaagt te verzekeren dat een financiële instelling voldoet aan de eisen die krachtens de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen rechtstreeks op die instelling toepasselijk zijn, de Autoriteit een tot die financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan die financiële instelling de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen op grond van het Unierecht, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.

5.   Op grond van lid 4 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld. Maatregelen van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot feiten die onderworpen worden aan een besluit ingevolge lid 3 of lid 4 dienen verenigbaar te zijn met die besluiten.

6.   De voorzitter van de Autoriteit vermeldt in het in artikel 50, lid 2, bedoelde verslag de aard en het type van de meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten, de bereikte overeenkomsten en de besluiten die genomen zijn om die meningsverschillen te schikken.

Artikel 20

Schikking van intersectorale meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten

Het Gemengd Comité schikt overeenkomstig de procedure van de artikelen 19 en 56 intersectorale meningsverschillen die kunnen ontstaan tussen bevoegde autoriteiten als omschreven in artikel 4, punt 2), van deze verordening, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 respectievelijk Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 21

Colleges van toezichthouders

1.   De Autoriteit draagt bij tot de bevordering en monitoring van de efficiënte, effectieve en consistente werking van de in Richtlijn 2006/48/EG bedoelde colleges van toezichthouders en bevordert de consistente toepassing van het Unierecht door alle colleges van toezichthouders. Teneinde te komen tot convergentie wat betreft beste praktijken inzake toezicht, kan personeel van de Autoriteit deelnemen aan de activiteiten van de colleges van toezichthouders, inclusief inspecties ter plaatse, die gezamenlijk worden uitgevoerd door twee of meer bevoegde autoriteiten.

2.   De Autoriteit geeft leiding bij het waarborgen van de consistente en coherente werking van de colleges van toezichthouders voor grensoverschrijdende instellingen in de gehele Unie, rekening houdend met het systeemrisico dat financiële instellingen, als bedoeld in artikel 23, opleveren.

Voor de toepassing van dit lid en van lid 1 van dit artikel wordt de Autoriteit beschouwd als een „bevoegde autoriteit” in de zin van de toepasselijke wetgeving.

De Autoriteit kan:

a)

alle relevante informatie verzamelen en delen in samenwerking met de bevoegde autoriteiten om het werk van het college te vergemakkelijken en een centraal systeem op te zetten en te beheren om deze informatie beschikbaar te stellen aan de bevoegde autoriteiten in het college;

b)

Uniebrede stresstests overeenkomstig artikel 32 initiëren en coördineren om de veerkracht van financiële instellingen, met name het systeemrisico dat de in artikel 23 bedoelde financiële instellingen opleveren, bij ongunstige marktontwikkelingen te beoordelen, en een beoordeling te verrichten van de mogelijkheid dat het systeemrisico toeneemt in stresssituaties, waarbij ervoor wordt gezorgd dat op nationaal niveau bij het houden van dergelijke tests een zo consistent mogelijke methode wordt gevolgd, en indien nodig, aan de bevoegde autoriteit een aanbeveling wordt gegeven om problemen aan te pakken die bij de stresstest aan het licht zijn gekomen;

c)

effectieve en efficiënte toezichtpraktijken bevorderen, inclusief het evalueren van de risico’s waaraan financiële instellingen blootgesteld zijn of zouden kunnen zijn als geconstateerd bij het toezichtproces of in stresssituaties;

d)

toezicht houden, overeenkomstig de taken en bevoegdheden die in deze verordening zijn vermeld, op de taken die door de bevoegde autoriteiten worden uitgeoefend; en

e)

verzoeken om verdere beraadslagingen in een college wanneer zij van oordeel is dat een besluit zou resulteren in een incorrecte toepassing van het Unierecht of niet zou bijdragen tot de doelstelling van convergentie inzake toezichtpraktijken. Zij kan de consoliderende toezichthouder tevens verzoeken een vergadering van het college te organiseren of een punt toe te voegen aan de agenda van een vergadering.

3.   De Autoriteit kan ontwerpen van technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen opstellen om te zorgen voor uniforme toepassingsvoorwaarden voor de bepalingen betreffende het functioneren van colleges van toezichthouders, alsmede overeenkomstig artikel 16 vastgestelde richtsnoeren en aanbevelingen uitvaardigen ter bevordering van de convergentie bij de werking van het toezicht en de door de colleges van toezichthouders aangenomen beste praktijken.

4.   De Autoriteit kan met wettelijk bindende kracht bemiddelend optreden om geschillen tussen bevoegde autoriteiten te beslechten overeenkomstig de in artikel 19 omschreven procedure. De Autoriteit kan overeenkomstig artikel 19 toezichtbesluiten nemen die rechtstreeks toepasselijk zijn op de betrokken instelling.

Artikel 22

Algemene bepalingen

1.   De Autoriteit beraadt zich terdege op het systeemrisico als gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1092/2010. Zij pakt risico’s op verstoring van de financiële dienstverlening aan wanneer deze verstoring:

a)

veroorzaakt wordt door een verzwakking van het gehele financiële systeem of van delen daarvan, en

b)

mogelijk ernstige negatieve gevolgen kan hebben voor de interne markt en de reële economie.

De Autoriteit beraadt zich, waar passend, op de door het ESRB en haarzelf ingestelde monitoring en beoordeling van systeemrisico’s en reageert op de waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB, overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1092/2010.

2.   De Autoriteit ontwikkelt in samenwerking met het ESRB een gemeenschappelijke reeks kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren („risicodashboard”) voor het vaststellen en meten van systeemrisico’s.

De Autoriteit ontwikkelt tevens een adequate regeling voor stresstests die moeten helpen vaststellen welke instellingen een systeemrisico kunnen opleveren. De betrokken instellingen worden onderworpen aan een scherper toezicht en, voor zover nodig, de herstel- en afwikkelingsprocedures bedoeld in artikel 25.

3.   Onverminderd de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen stelt de Autoriteit zo nodig aanvullende richtsnoeren en aanbevelingen voor financiële instellingen op, teneinde rekening te houden met het systeemrisico dat zij opleveren.

De Autoriteit zorgt ervoor dat het systeemrisico dat financiële instellingen kunnen opleveren, in aanmerking wordt genomen bij de ontwikkeling van ontwerpen van technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen op de gebieden die zijn vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen.

4.   De Autoriteit kan op verzoek van een of meer bevoegde autoriteiten, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie, of op eigen initiatief, een onderzoek verrichten naar een bijzondere soort financiële instelling, product of gedraging teneinde mogelijke bedreigingen van de stabiliteit van het financiële stelsel te beoordelen en de betrokken bevoegde autoriteiten passende aanbevelingen voor maatregelen te doen.

Daartoe kan de Autoriteit gebruikmaken van de bevoegdheden die haar krachtens deze verordening, met inbegrip van artikel 35, zijn verleend.

5.   Het Gemengd Comité zorgt voor de algemene en sectoroverschrijdende coördinatie van de activiteiten die op grond van dit artikel worden verricht.

Artikel 23

Vaststelling en meting van systeemrisico

1.   De Autoriteit stelt in overleg met het ESRB criteria vast voor de vaststelling en meting van systeemrisico, alsook een adequate regeling voor stresstests die een beoordeling omvat van de mogelijkheid dat het systeemrisico dat financiële instellingen opleveren, in stresssituaties toeneemt. De financiële instellingen die een systeemrisico kunnen opleveren, worden onderworpen aan een scherper toezicht en, voor zover nodig, de herstel- en afwikkelingsprocedures bedoeld in artikel 25.

2.   De Autoriteit houdt bij het opstellen van criteria voor de vaststelling en meting van het systeemrisico dat financiële instellingen opleveren ten volle rekening met de internationale methoden op dat gebied, onder meer de methoden die zijn opgesteld door de Raad voor Financiële stabiliteit, het Internationaal Monetair Fonds en de Bank voor Internationale Betalingen.

Artikel 24

Permanente capaciteit om te reageren op systeemrisico’s

1.   De Autoriteit zorgt ervoor dat zij over een gespecialiseerde en permanente capaciteit beschikt om doeltreffend te reageren op het ontstaan van systeemrisico’s als bedoeld in de artikelen 22 en 23, met name wat betreft instellingen die een systeemrisico opleveren.

2.   De Autoriteit vervult de taken die haar in deze verordening en de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgeving zijn toevertrouwd, en draagt bij tot het instellen van een coherente en gecoördineerde regeling voor crisismanagement en -afwikkeling in de Unie.

Artikel 25

Herstel- en afwikkelingsprocedures

1.   De Autoriteit draagt bij tot en neemt actief deel aan de ontwikkeling en coördinatie van doeltreffende en consistente herstel- en afwikkelingsplannen, procedures voor noodsituaties en preventieve maatregelen teneinde het effect op het systeem van failliet gaande instellingen zo beperkt mogelijk te houden.

2.   De Autoriteit kan beste praktijken vaststellen die ertoe strekken de afwikkeling van failliet gaande instellingen en in het bijzonder grensoverschrijdende groepen te vergemakkelijken, volgens methoden die besmetting voorkomen, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de passende instrumenten, inclusief de nodige middelen, beschikbaar zijn, en die het mogelijk maken de instelling of de groep op een ordelijke, kostenefficiënte en tijdige manier af te wikkelen.

3.   De Autoriteit kan overeenkomstig de procedure van de artikelen 10 tot en met 15 technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen vaststellen als omschreven in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen.

Artikel 26

Europees systeem van depositogarantiestelsels

1.   De Autoriteit draagt bij tot de versterking van het Europees Systeem van nationale depositogarantiestelsels door te handelen krachtens de bevoegdheden die haar bij deze verordening worden toegekend, teneinde de juiste toepassing van Richtlijn 94/19/EG te waarborgen en er zo voor te zorgen dat de nationale depositogarantiestelsels naar behoren worden gefinancierd uit bijdragen van de financiële instellingen, met inbegrip van financiële instellingen die binnen de Unie vestigingen hebben en deposito’s in ontvangst nemen maar hun hoofdkantoor buiten de Unie hebben, als bedoeld in Richtlijn 94/19/EG, en een hoog niveau van bescherming te bieden aan alle depositohouders binnen een op Unieniveau geharmoniseerd kader dat de stabiliserende en waarborgende rol van onderlinge waarborgregelingen intact laat, voor zover deze beantwoorden aan het Unierecht.

2.   Op depositogarantiestelsels is artikel 16 betreffende de bevoegdheid van de Autoriteit tot het geven van richtsnoeren en aanbevelingen van toepassing.

3.   De Autoriteit kan overeenkomstig de procedure van de artikelen 10 tot en met 15 technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen vaststellen als omschreven in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen.

4.   Bij de evaluatie van deze verordening als bedoeld in artikel 81 wordt met name de convergentie met het Europees systeem van depositogarantiestelsels onderzocht.

Artikel 27

Europees systeem van afwikkelings- en financieringsregelingen in de banksector

1.   De Autoriteit draagt bij tot het ontwikkelen van methoden voor de afwikkeling van failliet gaande financiële instellingen, met name indien deze een systeemrisico kunnen opleveren, die besmetting voorkomen, die de ordelijke en tijdige afbouw van die instellingen mogelijk maken en die, in voorkomend geval, coherente en geloofwaardige financieringsmechanismen omvatten.

2.   De Autoriteit draagt bij tot het beoordelen van de noodzaak van een systeem van coherente, solide en geloofwaardige financieringsmechanismen, met passende financieringsinstrumenten die verbonden zijn aan een reeks gecoördineerde nationale regelingen voor crisismanagement.

De Autoriteit draagt bij tot de werkzaamheden betreffende aangelegenheden in verband met gelijke marktvoorwaarden en de cumulatieve gevolgen van stelsels van heffingen op en bijdragen van financiële instellingen, die zouden kunnen worden ingevoerd om een eerlijke lastenverdeling te garanderen, en van stimulansen om systeemrisico’s in te dammen, als onderdeel van een coherent en geloofwaardig afwikkelingskader.

Bij de evaluatie van deze verordening als bedoeld in artikel 81 wordt met name nagegaan of de rol van de Autoriteit in het kader van crisispreventie, -management en -afwikkeling kan worden versterkt en, indien nodig, of een Europees afwikkelingsfonds dient te worden opgericht.

Artikel 28

Delegatie van taken en verantwoordelijkheden

1.   Bevoegde autoriteiten kunnen, met instemming van de gedelegeerde taken en verantwoordelijkheden aan de Autoriteit of andere bevoegde autoriteiten delegeren overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. De lidstaten kunnen specifieke regelingen betreffende de delegatie van verantwoordelijkheden vaststellen waaraan moet zijn voldaan voordat hun bevoegde autoriteiten dergelijke delegatieovereenkomsten sluiten, en kunnen de werkingssfeer van de delegatie beperken tot hetgeen nodig is om effectief toezicht op grensoverschrijdende financiële instellingen of groepen mogelijk te maken.

2.   De Autoriteit stimuleert en vergemakkelijkt de delegatie van taken en verantwoordelijkheden tussen bevoegde autoriteiten door de taken en verantwoordelijkheden aan te wijzen welke kunnen worden gedelegeerd of gezamenlijk uitgeoefend en door beste praktijken te bevorderen.

3.   De delegatie van verantwoordelijkheden resulteert in een nieuwe toewijzing van de bevoegdheden die in de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen zijn vastgesteld. Het recht van de gedelegeerde autoriteit is van toepassing op de procedure, de handhaving en de administratieve en gerechtelijke toetsing van de gedelegeerde verantwoordelijkheden.

4.   De bevoegde autoriteiten brengen de Autoriteit op de hoogte van delegatieovereenkomsten die zij voornemens zijn te sluiten. Zij voeren de overeenkomsten niet eerder dan één maand na het op de hoogte brengen van de Autoriteit uit.

De Autoriteit kan binnen één maand na op de hoogte te zijn gebracht een advies over de voorgenomen overeenkomst geven.

De Autoriteit publiceert op passende manieren elke delegatieovereenkomst zoals door de bevoegde autoriteiten gesloten, om te verzekeren dat alle betrokken partijen op passende wijze op de hoogte worden gebracht.

Artikel 29

Gemeenschappelijke toezichtcultuur

1.   De Autoriteit speelt een actieve rol in het opbouwen van een gemeenschappelijke toezichtcultuur van de Unie en consistente toezichtpraktijken alsmede in het verzekeren van uniforme procedures en consistente benaderingen in geheel de Unie. De Autoriteit voert ten minste de volgende activiteiten uit:

a)

verlenen van adviezen aan bevoegde autoriteiten;

b)

bevorderen van een effectieve bilaterale en multilaterale uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten, met inachtneming van de toepasselijke bepalingen inzake geheimhouding en gegevensbescherming waarin de desbetreffende Uniewetgeving voorziet;

c)

bijdragen tot de ontwikkeling van kwalitatief hoogstaande en uniforme toezichtnormen, daaronder begrepen verslagleggingsnormen en internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig artikel 1, lid 3;

d)

evalueren van de toepassing van de desbetreffende door de Commissie vastgestelde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen en van de door de Autoriteit gegeven richtsnoeren en aanbevelingen, en in voorkomend geval voorstellen van wijzigingen; en

e)

opzetten van sectorale en sectoroverschrijdende opleidingsprogramma’s, vergemakkelijken van de uitwisseling van personeelsleden en aanmoedigen van de bevoegde autoriteiten om intensiever gebruik te maken van detacheringsregelingen en andere instrumenten.

2.   De Autoriteit kan in voorkomend geval nieuwe praktische instrumenten en convergentiehulpmiddelen ontwikkelen ter bevordering van gemeenschappelijke toezichtbenaderingen en -praktijken.

Artikel 30

Collegiale toetsingen van bevoegde autoriteiten

1.   De Autoriteit organiseert en houdt periodiek collegiale toetsingen van sommige of alle activiteiten van bevoegde autoriteiten om de consistentie in de toezichtresultaten verder te versterken. Hiertoe ontwikkelt de Autoriteit methoden om een objectieve beoordeling en vergelijking tussen de aan toetsing onderworpen autoriteiten mogelijk te maken. Bij de collegiale toetsingen wordt rekening gehouden met beschikbare informatie en reeds uitgevoerde evaluaties betreffende de betrokken bevoegde autoriteit.

2.   De collegiale toetsing omvat een beoordeling van onder meer, maar niet beperkt tot:

a)

de adequaatheid van de regelingen van de bevoegde autoriteit op het gebied van hulpmiddelen en bestuur, vooral met het oog op de effectieve toepassing van de in de artikelen 10 tot en met 15 genoemde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen en de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen en de capaciteit om op marktontwikkelingen te reageren;

b)

de mate van convergentie die in de toepassing van het Unierecht en in de toezichtpraktijk, daaronder begrepen de op grond van de artikelen 10 tot en met 16 vastgestelde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen, is bereikt, en de mate waarin de toezichtpraktijk de in het Unierecht vastgestelde doelstellingen bereikt;

c)

door sommige bevoegde autoriteiten ontwikkelde beste praktijken waarvan de navolging voor andere bevoegde autoriteiten nuttig kan zijn;

d)

de effectiviteit en de mate van convergentie die bereikt worden met betrekking tot de handhaving van de bepalingen die zijn goedgekeurd ter uitvoering van het recht van de Unie, met inbegrip van de administratiefrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen die zijn ingesteld jegens personen die verantwoordelijkheid dragen voor het niet-naleven van deze bepalingen.

3.   Op basis van een collegiale toetsing kan de Autoriteit richtsnoeren en aanbevelingen uitvaardigen uit hoofde van artikel 16. Overeenkomstig artikel 16, lid 3, streven de bevoegde autoriteiten ernaar deze richtsnoeren en aanbevelingen op te volgen. Bij het opstellen van ontwerpen van technische regulerings- of uitvoeringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 15 houdt de Autoriteit rekening met het resultaat van de collegiale toetsing.

4.   De Autoriteit maakt de beste praktijken die naar voren komen uit die collegiale toetsingen, openbaar. Daarenboven kunnen alle andere resultaten van collegiale toetsingen bekend worden gemaakt, voor zover de bevoegde autoriteit die het voorwerp uitmaakt van de collegiale toetsing, daarmee instemt.

Artikel 31

Coördinerende functie

De Autoriteit vervult een algemene coördinerende rol tussen bevoegde autoriteiten, met name in omstandigheden waar ongunstige ontwikkelingen de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie in gevaar kunnen brengen.

De Autoriteit bevordert een gecoördineerde reactie van de Unie, onder meer door:

a)

de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken;

b)

van informatie die voor alle betrokken bevoegde autoriteiten beschikbaar moet worden gesteld de omvang te bepalen en, voor zover dit mogelijk en passend is, de betrouwbaarheid te controleren;

c)

onverminderd artikel 19, op verzoek van de bevoegde autoriteiten of op eigen initiatief niet-bindende bemiddeling te verrichten;

d)

het ESRB onverwijld van mogelijke noodsituaties in kennis te stellen;

e)

alle passende maatregelen te treffen ingeval van ontwikkelingen die de werking van de financiële markten in gevaar kunnen brengen om de coördinatie van de acties van de relevante bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken;

f)

de informatie die overeenkomstig de artikelen 21 en 35 van de bevoegde autoriteiten is ontvangen tengevolge van de wettelijke rapportageverplichtingen voor instellingen die actief zijn in meer dan één lidstaat, centraal te verzamelen. De Autoriteit deelt die informatie met de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

Artikel 32

Beoordeling van marktontwikkelingen

1.   De Autoriteit volgt en beoordeelt de marktontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied en brengt waar nodig de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), het ESRB en het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op de hoogte van microprudentiële trends, potentiële risico’s en zwakke plekken. De Autoriteit neemt in haar beoordeling een economische analyse op van de markten waarop financiële instellingen opereren, en een beoordeling van de gevolgen van mogelijke marktontwikkelingen voor die instellingen.

2.   De Autoriteit neemt, in samenwerking met het ESRB, het initiatief tot het op Unieschaal beoordelen van de veerkracht van financiële instellingen bij ongunstige marktontwikkelingen en treedt daarbij als coördinator op. Hiertoe ontwikkelt zij voor toepassing door de bevoegde autoriteiten:

a)

gemeenschappelijke methoden voor het beoordelen van het effect van economische scenario’s op de financiële positie van een instelling;

b)

gemeenschappelijke benaderingen voor communicatie over de resultaten van deze beoordelingen van de veerkracht van financiële instellingen;

c)

gemeenschappelijke methoden ter beoordeling van het effect van bepaalde producten en distributieprocessen op de financiële positie van een instelling en op de informatie aan depositohouders, beleggers en cliënten.

3.   Onverminderd de in Verordening (EU) nr. 1092 /2010 vastgestelde taken van het ESRB verstrekt de Autoriteit op haar bevoegdheidsgebied ten minste eenmaal per jaar en voor zover nodig vaker aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en het ESRB beoordelingen van trends, potentiële risico’s en zwakke plekken.

De Autoriteit neemt in deze beoordelingen een indeling van de voornaamste risico’s en zwakke plekken op en beveelt in voorkomend geval preventieve of remediërende maatregelen aan.

4.   De Autoriteit brengt over sectoroverschrijdende ontwikkelingen, risico’s en zwakke plekken adequaat verslag uit door via het Gemengd Comité nauw samen te werken met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten).

Artikel 33

Internationale betrekkingen

1.   Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de instellingen van de lidstaten en de Unie kan de Autoriteit contacten ontwikkelen met toezichthoudende autoriteiten, internationale organisaties en overheidsinstanties van derde landen, en met hen administratieve regelingen sluiten. Deze regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie en haar lidstaten, en zij beletten lidstaten en hun bevoegde autoriteiten niet om bilaterale en multilaterale regelingen te sluiten met deze derde landen.

2.   De Autoriteit verleent bijstand bij het opstellen van equivalentiebesluiten betreffende toezichtregelingen in derde landen overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen.

3.   De Autoriteit vermeldt in het in artikel 43, lid 5, bedoelde verslag de administratieve regelingen die met internationale organisaties of overheidsinstanties in derde landen zijn overeengekomen, en de bijstand die is verleend bij de voorbereiding van equivalentiebesluiten.

Artikel 34

Andere taken

1.   De Autoriteit kan op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie of op eigen initiatief aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie advies verstrekken over alle aangelegenheden die verband houden met haar bevoegdheidsgebied.

2.   Met betrekking tot prudentiële beoordelingen van fusies en overnames die onder de werkingssfeer van Richtlijn 2006/48/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG, vallen en waarvoor op grond van die richtlijn overleg tussen de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten vereist is, kan de Autoriteit op verzoek van een van de betrokken bevoegde autoriteiten een advies verlenen en publiceren over een prudentiële beoordeling, behalve wat betreft de criteria genoemd in artikel 19 bis, lid 1, onder e), van Richtlijn 2006/48/EG. Het advies wordt snel uitgebracht en in elk geval voor het einde van de beoordelingsperiode als bedoeld in Richtlijn 2006/48/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG. Artikel 35 is van toepassing op alle vlakken waarop de Autoriteit advies kan uitbrengen.

Artikel 35

Verzamelen van informatie

1.   Op verzoek van de Autoriteit verstrekken de bevoegde autoriteiten van de lidstaten aan de Autoriteit alle nodige informatie om de haar bij deze verordening opgedragen verplichtingen uit te voeren, op voorwaarde dat zij rechtens inzage in de desbetreffende informatie kunnen krijgen en dat het verzoek om informatie nodig is gezien de aard van de desbetreffende verplichting.

2.   De Autoriteit kan tevens verzoeken op gezette tijden en volgens gespecificeerde formats informatie te verstrekken. Voor deze verzoeken wordt, waar mogelijk, gebruikgemaakt van gemeenschappelijke formats voor verslaglegging.

3.   Op een naar behoren gerechtvaardigd verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, kan de Autoriteit informatie verstrekken die nodig is om de bevoegde autoriteit in staat te stellen haar taken uit te voeren, overeenkomstig de verplichtingen inzake beroepsgeheim als vastgelegd in sectorale wetgeving en in artikel 70.

4.   Voordat er overeenkomstig dit artikel om informatie wordt gevraagd en om dubbele rapportageverplichtingen te vermijden, maakt de Autoriteit gebruik van de bestaande statistieken, zoals opgemaakt en verspreid door het Europees statistisch systeem en het Europees Stelsel van centrale banken.

5.   Ingeval de bevoegde autoriteiten informatie niet of niet tijdig beschikbaar stellen, kan de Autoriteit een naar behoren gerechtvaardigd en met redenen omkleed verzoek richten tot andere toezichthoudende autoriteiten, tot het ministerie dat verantwoordelijk is voor financiën, voor zover dit over toezichtinformatie beschikt, tot de nationale centrale bank of tot het bureau voor de statistiek van de betrokken lidstaat.

6.   Ingeval informatie niet beschikbaar is of niet tijdig beschikbaar wordt gesteld ingevolge lid 1 of lid 5, kan de Autoriteit een naar behoren gerechtvaardigd en met redenen omkleed verzoek rechtstreeks tot de desbetreffende financiële instellingen richten. In het met redenen omkleed verzoek wordt toegelicht waarom de informatie over de respectieve individuele financiële instellingen benodigd is.

De Autoriteit brengt de desbetreffende bevoegde autoriteiten op de hoogte van verzoeken ingevolge dit lid en ingevolge lid 5.

Op verzoek van de Autoriteit verlenen de bevoegde autoriteiten aan de Autoriteit bijstand bij het verzamelen van de informatie.

7.   De Autoriteit kan ingevolge dit artikel ontvangen vertrouwelijke informatie alleen gebruiken voor het uitvoeren van de haar bij deze verordening opgedragen verplichtingen.

Artikel 36

Verhouding met het ESRB

1.   De Autoriteit werkt nauw en op regelmatige basis met het ESRB samen.

2.   De Autoriteit verstrekt het ESRB regelmatig en tijdig de informatie die nodig is voor de vervulling van zijn taken. Alle voor de vervulling van zijn taken benodigde gegevens die niet in een samengevatte of geaggregeerde vorm beschikbaar zijn, worden na een met redenen omkleed verzoek onverwijld aan het ESRB verstrekt, als bepaald in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1092/2010. De Autoriteit beschikt, in samenwerking met het ESRB, over adequate interne procedures voor de verzending van vertrouwelijke informatie, met name informatie betreffende individuele financiële instellingen.

3.   De Autoriteit geeft, overeenkomstig de leden 4 en 5, een behoorlijke follow-up aan waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB als bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1092/2010.

4.   Bij ontvangst van een tot de Autoriteit gerichte waarschuwing of aanbeveling van het ESRB roept de Autoriteit onverwijld een vergadering van de raad van toezichthouders bijeen en beoordeelt zij de implicaties van een dergelijke waarschuwing of aanbeveling voor de vervulling van haar taken.

Zij neemt, volgens de toepasselijke besluitvormingsprocedure, een besluit over alle maatregelen die moeten worden genomen overeenkomstig de bij deze verordening aan haar verleende bevoegdheden voor de behandeling van de in de waarschuwingen en aanbevelingen aangewezen kwesties.

Indien de Autoriteit aan een aanbeveling geen gevolg geeft, motiveert zij dit voor het ESRB en de Raad.

5.   Bij ontvangst van een tot een bevoegde nationale toezichthoudende autoriteit gerichte waarschuwing of aanbeveling van het ESRB maakt de Autoriteit in voorkomend geval van de bij deze verordening aan haar verleende bevoegdheden gebruik om een tijdige follow-up te verzekeren.

Een adressaat die voornemens is de aanbevelingen van het ESRB niet op te volgen, omkleedt zijn voornemen met redenen die hij voorlegt aan en bespreekt met de raad van toezichthouders.

De bevoegde autoriteit houdt naar behoren met de zienswijzen van de raad van toezichthouders rekening wanneer zij de Raad en het ESRB informeert overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1092/2010.

6.   Bij het vervullen van de in deze verordening vastgestelde taken houdt de Autoriteit zoveel mogelijk rekening met de waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB.

Artikel 37

Stakeholdergroep bankwezen

1.   Ter bevordering van het overleg met stakeholders op gebieden die relevant zijn voor de taken van de Autoriteit, wordt een Stakeholdergroep bankwezen opgericht. De Stakeholdergroep bankwezen wordt geraadpleegd over maatregelen die getroffen worden overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 15 inzake de technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen en, indien nodig en voor zover zij geen betrekking hebben op individuele financiële instellingen, overeenkomstig artikel 16 inzake richtsnoeren en aanbevelingen. Indien er dringend moet worden opgetreden en overleg onmogelijk blijkt, wordt de Stakeholdergroep bankwezen daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld.

De Stakeholdergroep bankwezen komt ten minste viermaal per jaar bijeen.

2.   In de Stakeholdergroep bankwezen, die uit 30 leden is samengesteld, zijn de krediet- en beleggingsinstellingen die in de Unie opereren, de vertegenwoordigers van hun werknemers, alsmede consumenten, gebruikers van bankdiensten en vertegenwoordigers van het mkb/kmo’s, evenwichtig vertegenwoordigd. Ten minste vijf van haar leden zijn onafhankelijke vooraanstaande academici. Tien leden van de groep vertegenwoordigen financiële instellingen en drie van hen coöperatieve banken en spaarbanken.

3.   De leden van de Stakeholdergroep bankwezen worden op voordracht van de relevante stakeholders door de raad van toezichthouders aangesteld. Bij het nemen van zijn besluit verzekert de raad van toezichthouders, rekening houdend met de mogelijkheden, een passende geografische en genderbalans en vertegenwoordiging van stakeholders uit de gehele Unie.

4.   De Autoriteit verstrekt overeenkomstig artikel 70 en met inachtneming van het beroepsgeheim alle nodige informatie, en zorgt voor adequate secretariële ondersteuning van de Stakeholdergroep bankwezen. Voor leden van de Stakeholdergroep bankwezen die een organisatie zonder winstoogmerk vertegenwoordigen, met uitsluiting van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, wordt een toereikende vergoeding vastgesteld. De Stakeholdergroep bankwezen mag werkgroepen voor technische aangelegenheden instellen. De ambtstermijn van de leden van de Stakeholdergroep bankwezen bedraagt tweeënhalf jaar, waarna een nieuwe selectieprocedure plaatsvindt.

De leden van de Stakeholdergroep bankwezen kunnen twee opeenvolgende ambtstermijnen vervullen.

5.   De Stakeholdergroep bankwezen verstrekt aan de Autoriteit opinies en advies over alle kwesties die verband houden met de taken van de Autoriteit, met name wat betreft de in de artikelen 10 tot en met 16 en de artikelen 29, 30 en 32 vermelde taken.

6.   De Stakeholdergroep bankwezen stelt haar reglement van orde op basis van overeenstemming onder een tweederdemeerderheid van de leden vast.

7.   De Autoriteit maakt de opinies en het advies van de Stakeholdergroep bankwezen en de resultaten van haar raadplegingen openbaar.

Artikel 38

Vrijwaringsmaatregelen

1.   De Autoriteit verzekert dat een op grond van artikel 18 of artikel 19 vastgesteld besluit in geen enkel opzicht afbreuk doet aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten.

2.   Wanneer een lidstaat meent dat een op grond van artikel 19, lid 3, genomen besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden, kan hij, binnen twee weken na kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van het besluit van de Autoriteit, de Autoriteit en de Commissie ervan in kennis stellen dat de bevoegde autoriteit het besluit niet zal uitvoeren.

In zijn kennisgeving legt de lidstaat duidelijk en specifiek uit waarom en hoe het besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden.

In geval van dergelijke kennisgeving wordt het besluit van de Autoriteit opgeschort.

Binnen een termijn van één maand na kennisgeving door de lidstaat brengt de Autoriteit de lidstaat ervan op de hoogte of zij haar besluit handhaaft dan wel wijzigt of herroept. Indien het besluit wordt gehandhaafd of gewijzigd, verklaart de Autoriteit dat de budgettaire verantwoordelijkheden onverlet blijven.

Indien de Autoriteit haar besluit handhaaft, beslist de Raad, bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen, uiterlijk twee maanden nadat de Autoriteit de lidstaat op de hoogte heeft gebracht als bepaald in de vierde alinea, of het besluit van de Autoriteit wordt gehandhaafd.

Indien de Raad, na zich op de zaak te hebben beraden, geen besluit neemt tot handhaving van het besluit van de Autoriteit, overeenkomstig de vijfde alinea, komt het besluit van de Autoriteit te vervallen.

3.   Indien een lidstaat van oordeel is dat een op grond van artikel 18, lid 3, genomen besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden, kan hij de Autoriteit, de Commissie en de Raad, binnen drie werkdagen na kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van het besluit van de Autoriteit, ervan in kennis stellen dat de bevoegde autoriteit het besluit niet zal uitvoeren.

In zijn kennisgeving legt de lidstaat duidelijk en specifiek uit waarom en hoe het besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden.

In geval van dergelijke kennisgeving wordt het besluit van de Autoriteit opgeschort.

De Raad roept binnen tien werkdagen een vergadering bijeen en neemt, met gewone meerderheid van de leden, een besluit over de vraag of het besluit van de Autoriteit wordt herroepen.

Indien de Raad, na zich op de zaak te hebben beraden, overeenkomstig de vierde alinea geen besluit tot herroeping van het besluit van de Autoriteit neemt, wordt de opschorting van het besluit van de Autoriteit beëindigd.

4.   Indien de Raad overeenkomstig lid 3 heeft besloten een op grond van artikel 18, lid 3, genomen besluit van de Autoriteit niet te herroepen, en de betrokken lidstaat nog steeds van oordeel is dat het besluit van de Autoriteit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden, kan die lidstaat de Commissie en de Autoriteit daarvan in kennis stellen en de Raad verzoeken de kwestie opnieuw te bestuderen. De betrokken lidstaat zet duidelijk de redenen uiteen waarom hij het niet eens is met het besluit van de Raad.

Binnen vier weken na de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving bevestigt de Raad zijn oorspronkelijke besluit of neemt hij een nieuw besluit overeenkomstig lid 3.

De periode van vier weken kan door de Raad met nog eens vier weken worden verlengd, indien de bijzondere omstandigheden van het geval zulks vereisen.

5.   Misbruik van dit artikel, in het bijzonder met betrekking tot een besluit van de Autoriteit dat geen aanzienlijke of wezenlijke budgettaire gevolgen heeft, is verboden als zijnde onverenigbaar met de interne markt.

Artikel 39

Besluitvormingsprocedures

1.   Alvorens de besluiten te nemen waarin deze verordening voorziet brengt de Autoriteit alle individuele adressaten op de hoogte van haar voornemen om het besluit te nemen en stelt zij een termijn vast waarbinnen de adressaat, terdege rekening houdend met de urgentie, complexiteit en mogelijke consequenties van de zaak, zijn standpunten over de zaak kenbaar kan maken. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 17, lid 3, bedoelde aanbevelingen.

2.   De besluiten van de Autoriteit worden gemotiveerd.

3.   Adressaten van de besluiten van de Autoriteit worden op de hoogte gebracht van de op grond van deze verordening beschikbare rechtsmiddelen.

4.   De Autoriteit evalueert een eventueel besluit ingevolge artikel 18, lid 3 of 4, regelmatig.

5.   Besluiten die de Autoriteit neemt ingevolge de artikelen 17, 18 of 19 worden bekendgemaakt en vermelden de identiteit van de bevoegde autoriteit of financiële instelling in kwestie en de hoofdinhoud van het besluit, tenzij een dergelijke openbaarmaking in strijd is met het legitieme belang van financiële instellingen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen, dan wel met het ordentelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of een serieuze bedreiging vormt voor de stabiliteit van het gehele financiële stelsel van de Unie of een deel daarvan.

HOOFDSTUK III

ORGANISATIE

AFDELING 1

Raad van toezichthouders

Artikel 40

Samenstelling

1.   De raad van toezichthouders bestaat uit:

a)

de voorzitter, zonder stemrecht;

b)

de hoofden van de nationale overheidsinstanties die bevoegd zijn voor het toezicht op kredietinstellingen in elke lidstaat; deze hoofden ontmoeten elkaar ten minste tweemaal per jaar persoonlijk;

c)

één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van de Commissie;

d)

één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van de Europese Centrale Bank;

e)

één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van het ESRB;

f)

één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van elk van beide andere Europese toezichthoudende autoriteiten.

2.   De raad van toezichthouders belegt regelmatig vergaderingen met de Stakeholdergroep bankwezen, en wel ten minste tweemaal per jaar.

3.   Elke bevoegde autoriteit is verantwoordelijk voor de voordracht uit haar midden van een plaatsvervanger op hoog niveau die het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders kan vervangen wanneer die persoon niet aanwezig kan zijn.

4.   Ingeval de in lid 1, onder b), bedoelde autoriteit geen centrale bank is, kan het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders besluiten zich te laten vergezellen door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de centrale bank van de lidstaat.

5.   In lidstaten waar meer dan één autoriteit bevoegd is voor het toezicht op grond van deze verordening, worden die autoriteiten het eens over een gemeenschappelijke vertegenwoordiger. Ingeval een door de raad van toezichthouders te behandelen aangelegenheid niet onder de bevoegdheid valt van de nationale autoriteit die door het in lid 1, onder b), bedoelde lid wordt vertegenwoordigd, kan dat lid zich laten vergezellen door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de relevante nationale autoriteit.

6.   Het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders kan, indien hij binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 94/19/EG moet handelen, zich in voorkomend geval laten vergezellen door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de relevante organen die in elke lidstaat de depositogarantieregelingen beheren.

7.   De raad van toezichthouders kan besluiten waarnemers toe te laten.

De uitvoerend directeur kan zonder stemrecht aan de vergaderingen van de raad van toezichthouders deelnemen.

Artikel 41

Interne comités en panels

1.   De raad van toezichthouders kan voor bepaalde aan de raad van toezichthouders toegekende taken interne comités of panels oprichten en kan voorzien in de delegatie van bepaalde welomschreven taken en besluiten aan interne comités of panels, aan de raad van bestuur of aan de voorzitter.

2.   Voor de toepassing van artikel 19 roept de raad van toezichthouders, om een onpartijdige schikking van het meningsverschil te vergemakkelijken, een onafhankelijk panel bijeen dat bestaat uit de voorzitter en twee van zijn leden die geen vertegenwoordiger zijn van de bevoegde autoriteiten welke betrokken zijn bij het meningsverschil, noch een belang hebben bij het conflict of directe banden hebben met de betrokken bevoegde autoriteiten.

3.   Onverminderd artikel 19, lid 2, legt het panel een besluit ter definitieve vaststelling voor aan de raad van toezichthouders, overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, derde alinea.

4.   De raad van toezichthouders stelt een reglement van orde op voor het in lid 2 bedoelde panel.

Artikel 42

Onafhankelijkheid

Bij de uitvoering van de bij deze verordening aan hen opgedragen taken handelen de voorzitter en de stemgerechtigde leden van de raad van toezichthouders onafhankelijk en objectief uitsluitend in het belang van de Unie in haar geheel en vragen noch aanvaarden zij instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van een ander publiek of privaat orgaan.

De lidstaten, de instellingen en organen van de Unie en andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van toezichthouders bij het vervullen van hun taken.

Artikel 43

Taken

1.   De raad van toezichthouders stuurt de werkzaamheden van de Autoriteit en is belast met het nemen van de in hoofdstuk II bedoelde besluiten.

2.   De raad van toezichthouders stelt de adviezen, aanbevelingen en besluiten vast en geeft het advies als bedoeld in hoofdstuk II.

3.   De raad van toezichthouders benoemt de voorzitter.

4.   De raad van toezichthouders stelt vóór 30 september van elk jaar op basis van een voorstel van de raad van bestuur het werkprogramma van de Autoriteit voor het komende jaar vast en zendt het ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het werkprogramma wordt vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure en wordt bekendgemaakt.

5.   De raad van toezichthouders keurt, op basis van een voorstel van de raad van bestuur, het jaarverslag inzake de werkzaamheden van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoering van de taken van de voorzitter, goed op grond van het in artikel 53, lid 7, genoemde ontwerp-verslag en doet dit verslag uiterlijk op 15 juni van ieder jaar toekomen aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Europese Rekenkamer en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Dit verslag wordt openbaar gemaakt.

6.   De raad van toezichthouders stelt het meerjarenwerkprogramma van de Autoriteit vast en zendt het ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het meerjarenwerkprogramma wordt vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure en wordt bekendgemaakt.

7.   De raad van toezichthouders stelt de begroting vast overeenkomstig artikel 63.

8.   De raad van toezichthouders oefent tuchtrechtelijk gezag over de voorzitter en de uitvoerend directeur uit en kan hen respectievelijk overeenkomstig artikel 48, lid 5, of artikel 51, lid 5, uit hun ambt ontslaan.

Artikel 44

Besluitvorming

1.   De raad van toezichthouders besluit met gewone meerderheid van zijn leden, waarbij elk lid één stem heeft.

Met betrekking tot de in de artikelen 10 tot en met 16 genoemde handelingen en de ingevolge artikel 9, lid 5, derde alinea, en hoofdstuk VI en in afwijking van de eerste alinea van dit lid aangenomen maatregelen en besluiten, besluit de raad van toezichthouders met een gekwalificeerde meerderheid van zijn leden, als bepaald in artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in artikel 3 van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

Met betrekking tot besluiten ingevolge artikel 19, lid 3, inzake besluiten van de consoliderende toezichthouder wordt het door het panel voorgestelde besluit geacht te zijn aangenomen indien het is goedgekeurd door een gewone meerderheid van de leden van de raad van toezichthouders, tenzij het wordt verworpen door leden die samen een blokkerende minderheid vormen in de zin van artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van artikel 3 van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

Met betrekking tot alle andere besluiten overeenkomstig artikel 19, lid 3, wordt het door het panel voorgestelde besluit aangenomen met een gewone meerderheid van de leden van de raad van toezichthouders, waarbij elk lid één stem heeft.

2.   De vergaderingen van de raad van toezichthouders worden door de voorzitter, op eigen initiatief of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden bijeengeroepen, en worden door de voorzitter voorgezeten.

3.   De raad van toezichthouders stelt zijn reglement van orde vast en maakt dit bekend.

4.   Het reglement van orde omvat de nadere regelingen voor de stemming, daaronder begrepen in voorkomend geval de quorumregeling. De niet-stemgerechtigde leden en de waarnemers, met uitzondering van de voorzitter en de uitvoerend directeur, wonen geen besprekingen binnen de raad van toezichthouders bij die betrekking hebben op individuele financiële instellingen, behoudens andersluidende bepaling in artikel 75 of in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen.

AFDELING 2

Raad van bestuur

Artikel 45

Samenstelling

1.   De raad van bestuur is samengesteld uit de voorzitter en zes andere leden van de raad van toezichthouders die door en uit de stemgerechtigde leden van de raad van toezichthouders worden verkozen.

Elk lid van de raad van bestuur, uitgezonderd de voorzitter, heeft een plaatsvervanger, die hem vervangt als hij niet aanwezig kan zijn.

Het mandaat van de door de raad van toezichthouders verkozen leden bedraagt tweeënhalf jaar. Dat mandaat kan één keer worden verlengd. De samenstelling van de raad van bestuur is evenwichtig en proportioneel en vormt een afspiegeling van de gehele Unie. De mandaten zijn overlappend en er geldt een passend roulatiesysteem.

2.   Beslissingen van de raad van bestuur worden genomen met een meerderheid van de aanwezige leden. Elk lid heeft één stem.

De uitvoerend directeur en een vertegenwoordiger van de Commissie nemen deel aan de bijeenkomsten van de raad van bestuur, maar hebben geen stemrecht.

De vertegenwoordiger van de Commissie is stemgerechtigd voor de in artikel 63 bedoelde aangelegenheden.

De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

3.   De vergaderingen van de raad van bestuur worden door de voorzitter op zijn initiatief of op verzoek van ten minste een derde van de leden bijeengeroepen en worden voorgezeten door de voorzitter.

De raad van bestuur komt voorafgaand aan iedere vergadering van de raad van toezichthouders bijeen en zo vaak als de raad van bestuur dit nodig acht. De raad van bestuur komt ten minste vijf keer per jaar bijeen.

4.   De leden van de raad van bestuur kunnen zich op de door het reglement van orde van de raad bepaalde wijze laten bijstaan door adviseurs of deskundigen. De niet-stemgerechtigde leden, met uitzondering van de uitvoerend directeur, wonen de besprekingen in de raad van bestuur over individuele financiële instellingen niet bij.

Artikel 46

Onafhankelijkheid

De leden van de raad van bestuur handelen onafhankelijk en objectief uitsluitend in het belang van de Unie als geheel en vragen noch aanvaarden instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van enig ander publiek of privaat orgaan.

Lidstaten, instellingen of organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van bestuur bij het vervullen van hun taken.

Artikel 47

Taken

1.   De raad van bestuur ziet erop toe dat de Autoriteit haar opdracht vervult en de haar opgedragen werkzaamheden verricht overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde voorwaarden.

2.   De raad van bestuur legt een jaarlijks en een meerjarig werkprogramma ter goedkeuring voor aan de raad van toezichthouders.

3.   De raad van bestuur oefent zijn begrotingsbevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 63 en 64.

4.   De raad van bestuur stelt het personeelsbeleidsplan van de Autoriteit vast en treft overeenkomstig artikel 68, lid 2, de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna „het Statuut”).

5.   De raad van bestuur stelt de bijzondere bepalingen vast inzake het recht van toegang tot de documenten van de Autoriteit overeenkomstig artikel 72.

6.   De raad van bestuur legt een jaarverslag over de activiteiten van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoering van de taken van de voorzitter, op basis van het in artikel 53, lid 7, bedoelde ontwerpverslag, ter goedkeuring voor aan de raad van toezichthouders.

7.   De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

8.   De raad van bestuur benoemt en ontslaat de leden van de bezwaarcommissie overeenkomstig artikel 58, leden 3 en 5.

AFDELING 3

voorzitter

Artikel 48

Benoeming en taken

1.   De Autoriteit wordt vertegenwoordigd door een voorzitter, die een voltijds, onafhankelijk deskundige is.

De voorzitter is verantwoordelijk voor het voorbereiden van de werkzaamheden van de raad van toezichthouders en zit de vergaderingen van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur voor.

2.   De voorzitter wordt na een open selectieprocedure door de raad van toezichthouders benoemd op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten en van relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering.

Vóór het opnemen van zijn functie en tot een maand na de selectie door de raad van toezichthouders kan het Europees Parlement, na de door de raad van toezichthouders geselecteerde kandidaat gehoord te hebben, bezwaar maken tegen de benoeming van de geselecteerde persoon.

De raad van toezichthouders kiest uit zijn leden ook een vervanger die de functies van de voorzitter uitoefent als deze afwezig is. Die vervanger wordt niet gekozen uit de leden van de raad van bestuur.

3.   Het mandaat van de voorzitter bedraagt vijf jaar en kan één keer worden verlengd.

4.   In de loop van de negen maanden die voorafgaan aan het einde van het vijfjarige mandaat van de voorzitter, beoordeelt de raad van toezichthouders:

a)

de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt;

b)

de taken en de behoeften van de Autoriteit in de komende jaren.

Rekening houdend met deze beoordeling kan de raad van toezichthouders het mandaat van de voorzitter één keer verlengen, behoudens bevestiging van het Europees Parlement.

5.   De voorzitter kan slechts uit zijn functie worden ontheven door het Europees Parlement na een besluit van de raad van toezichthouders.

De voorzitter mag de raad van toezichthouders niet beletten kwesties met betrekking tot de voorzitter te bespreken, in het bijzonder de noodzaak van zijn ontslag, en mag niet betrokken zijn bij de beraadslaging daaromtrent.

Artikel 49

Onafhankelijkheid

Onverminderd de rol van de raad van toezichthouders met betrekking tot de taken van de voorzitter, vraagt noch aanvaardt de voorzitter instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van enig ander publiek of privaat orgaan.

De lidstaten, de instellingen en organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de voorzitter bij het vervullen van zijn taken.

Overeenkomstig het Statuut, bedoeld in artikel 68, blijft de voorzitter na vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

Artikel 50

Verslag

1.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen de voorzitter of de vervanger van de voorzitter verzoeken een verklaring af te leggen, met volledige inachtneming van zijn onafhankelijkheid. De voorzitter legt een verklaring af voor het Europees Parlement en beantwoordt desgevraagd alle vragen van de leden van het Europees Parlement.

2.   Indien daarom wordt verzocht en ten minste 15 dagen voordat hij de in lid 1 bedoelde verklaring aflegt, brengt de voorzitter schriftelijk verslag uit aan het Europees Parlement over de belangrijkste werkzaamheden van de Autoriteit.

3.   Afgezien van de informatie als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 18 en in de artikelen 20 en 33, bevat het verslag tevens alle door het Europees Parlement ad hoc opgevraagde relevante informatie.

AFDELING 4

Uitvoerend directeur

Artikel 51

Benoeming

1.   De Autoriteit wordt geleid door een uitvoerend directeur, die een voltijds, onafhankelijk deskundige is.

2.   De uitvoerend directeur wordt na een open selectieprocedure en na bevestiging door het Europees Parlement door de raad van toezichthouders benoemd op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten, relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering en managementervaring.

3.   Het mandaat van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar en kan één keer worden verlengd.

4.   In de loop van de negen maanden die voorafgaan aan het einde van het mandaat van de uitvoerend directeur, voert de raad van toezichthouders een beoordeling uit van met name:

a)

de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt;

b)

de taken en de behoeften van de Autoriteit in de komende jaren.

Rekening houdend met de in de eerste alinea bedoelde beoordeling kan de raad van toezichthouders het mandaat van de uitvoerend directeur één keer verlengen.

5.   De uitvoerend directeur kan slechts uit zijn functie worden ontheven door een besluit van de raad van toezichthouders.

Artikel 52

Onafhankelijkheid

Onverminderd de respectieve rol van de raad van bestuur en van de raad van toezichthouders met betrekking tot de taken van de uitvoerend directeur, vraagt noch aanvaardt de uitvoerend directeur instructies van instellingen of organen van de Unie, van een regering van een lidstaat of van welk ander publiek of privaat orgaan dan ook.

De lidstaten, de instellingen en organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de uitvoerend directeur bij het vervullen van zijn taken.

Overeenkomstig het in artikel 68 bedoelde Statuut blijft de uitvoerend directeur na vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

Artikel 53

Taken

1.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor het beheer van de Autoriteit en bereidt de werkzaamheden van de raad van bestuur voor.

2.   De uitvoerend directeur zorgt voor de tenuitvoerlegging van het jaarlijks werkprogramma van de Autoriteit, volgens de aanwijzingen van de raad van toezichthouders en onder toezicht van de raad van bestuur.

3.   De uitvoerend directeur neemt de nodige maatregelen, met name de vaststelling van interne administratieve instructies en de publicatie van nota’s, om ervoor te zorgen dat de Autoriteit overeenkomstig deze verordening functioneert.

4.   De uitvoerend directeur stelt een meerjarig werkprogramma op, als bedoeld in artikel 47, lid 2.

5.   Elk jaar stelt de uitvoerend directeur uiterlijk op 30 juni een werkprogramma op voor het volgende jaar, als bedoeld in artikel 47, lid 2.

6.   De uitvoerend directeur stelt een voorlopige ontwerpbegroting van de Autoriteit op overeenkomstig artikel 63 en voert de begroting van de Autoriteit uit overeenkomstig artikel 64.

7.   De uitvoerend directeur stelt jaarlijks een ontwerpverslag op met een hoofdstuk over de regulerings- en toezichtwerkzaamheden van de Autoriteit en een hoofdstuk over financiële en administratieve aangelegenheden.

8.   De uitvoerend directeur oefent de in artikel 68 bepaalde bevoegdheden uit met betrekking tot het personeel van de Autoriteit en beheert personeelskwesties.

HOOFDSTUK IV

GEMENGDE ORGANEN VAN DE EUROPESE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEITEN

AFDELING 1

Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten

Artikel 54

Oprichting

1.   Hierbij wordt het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten opgericht.

2.   Het Gemengd Comité dient als forum waarmee de Autoriteit regelmatig en nauw samenwerkt en zorgt voor de intersectorale samenhang met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), in het bijzonder met betrekking tot:

financiële conglomeraten;

financiële verslaglegging en controle;

microprudentiële analyses van sectoroverstijgende ontwikkelingen, risico’s en kwetsbaarheden voor de financiële stabiliteit;

retailbeleggingsproducten;

maatregelen tegen witwaspraktijken; en

informatie-uitwisseling met het ESRB en ontwikkeling van de betrekkingen tussen het ESRB en de ESA’s.

3.   Het Gemengd Comité beschikt over specifiek personeel dat ter beschikking wordt gesteld door de ESA’s en dat als secretariaat optreedt. De Autoriteit stelt adequate middelen ter beschikking voor de administratieve, infrastructuur- en operationele kosten.

4.   Ingeval een financiële instelling in verschillende sectoren opereert, beslecht het Gemengd Comité meningsverschillen overeenkomstig artikel 56.

Artikel 55

Samenstelling

1.   Het Gemengd Comité bestaat uit de voorzitters van de ESA’s en, waar van toepassing, de voorzitter van een overeenkomstig artikel 57 opgericht subcomité.

2.   De uitvoerend directeur, een vertegenwoordiger van de Commissie en een vertegenwoordiger van het ESRB worden uitgenodigd om als waarnemer de vergaderingen van het Gemengd Comité en van de in artikel 57 bedoelde subcomités bij te wonen.

3.   Het voorzitterschap van het Gemengd Comité wordt via een jaarlijks rotatiesysteem toegekend aan één der voorzitters van de ESA’s. De voorzitter van het Gemengd Comité is een van de ondervoorzitters van het ESRB.

4.   Het Gemengd Comité stelt zijn reglement van orde vast. Het reglement kan voorzien in bijkomende deelnemers aan de vergaderingen van het Gemengd Comité.

Het Gemengd Comité vergadert ten minste om de twee maanden.

Artikel 56

Gemeenschappelijke standpunten en gemeenschappelijke handelingen

Binnen de draagwijdte van haar in hoofdstuk II bepaalde taken en, in voorkomend geval, met name met betrekking tot de uitvoering van Richtlijn 2002/87/EG, bepaalt de Autoriteit gemeenschappelijke standpunten met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten).

Handelingen die krachtens de artikelen 10 tot en met 15, 17, 18 of 19 van deze verordening met betrekking tot de toepassing van Richtlijn 2002/87/EG en van andere in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen van de Unie worden vastgesteld en die ook binnen de bevoegdheid van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) of de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) vallen, worden in voorkomend geval parallel vastgesteld door de Autoriteit, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten).

Artikel 57

Subcomités

1.   Voor de toepassing van artikel 56 wordt bij het Gemengd Comité een Subcomité financiële conglomeraten ingesteld.

2.   Dit subcomité is samengesteld uit de in artikel 55, lid 1, bedoelde personen en één vertegenwoordiger op hoog niveau van het huidige personeel van de relevante bevoegde autoriteit van elke lidstaat.

3.   Het subcomité kiest uit zijn leden een voorzitter, die ook lid is van het Gemengd Comité.

4.   Het Gemengd Comité kan nog meer subcomités instellen.

AFDELING 2

Bezwaarcommissie

Artikel 58

Samenstelling en werking

1.   De bezwaarcommissie is een gemeenschappelijk orgaan van de ESA’s.

2.   De bezwaarcommissie bestaat uit zes leden en zes vervangers, allen personen van hoog aanzien die bewezen hebben op een voldoende hoog niveau over relevante kennis en beroepservaring, ook op het vlak van toezicht, te beschikken in de sectoren banken, verzekeringen, bedrijfspensioenen, effectenmarkten of op het gebied van andere financiële diensten, en die geen deel uitmaken van het huidige personeel van de bevoegde autoriteiten of van andere nationale instellingen of instellingen van de Unie die bij de activiteiten van de Autoriteit betrokken zijn. De bezwaarcommissie beschikt over voldoende juridische expertise om deskundig juridisch advies te geven over de rechtmatigheid van de wijze waarop de Autoriteit haar bevoegdheden uitoefent.

De bezwaarcommissie wijst zelf haar voorzitter aan.

3.   Twee leden van de bezwaarcommissie en twee vervangers worden na een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte oproep tot het indienen van blijken van belangstelling en na raadpleging van de raad van toezichthouders uit een door de Commissie voorgestelde lijst benoemd door de raad van bestuur van de Autoriteit.

De andere leden worden benoemd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010.

4.   De ambtstermijn van de leden van de bezwaarcommissie bedraagt vijf jaar. Deze termijn kan één keer worden verlengd.

5.   Een lid van de bezwaarcommissie dat door de raad van bestuur van de Autoriteit is benoemd, kan tijdens zijn mandaat niet ontslagen worden, tenzij het op ernstige wijze is tekortgeschoten en de raad van bestuur daartoe na raadpleging van de raad van toezichthouders een besluit neemt.

6.   De besluiten van de bezwaarcommissie worden genomen met een meerderheid van de stemmen van ten minste vier van de zes leden. Indien het aangevochten besluit binnen de werkingssfeer van deze verordening valt, bestaat de beslissende meerderheid uit ten minste een van de twee door de Autoriteit benoemde leden van de bezwaarcommissie.

7.   De bezwaarcommissie wordt door haar voorzitter bijeengeroepen wanneer dat noodzakelijk is.

8.   De ESA’s zorgen via het Gemengd Comité voor adequate operationele en secretariële ondersteuning van de bezwaarcommissie.

Artikel 59

Onafhankelijkheid en onpartijdigheid

1.   De leden van de bezwaarcommissie zijn onafhankelijk bij het nemen van hun besluiten. Zij zijn niet gebonden aan enige instructie. Zij mogen geen enkele andere taak verrichten in de Autoriteit zelf of in de raad van bestuur of de raad van toezichthouders van de Autoriteit.

2.   De leden van de bezwaarcommissie mogen niet deelnemen aan de behandeling van een bezwaarprocedure als zij daarbij een persoonlijk belang hebben, als zij eerder als vertegenwoordiger van een van de partijen bij de behandeling betrokken zijn geweest of als zij een rol hebben gespeeld bij het besluit waartegen bezwaar is aangetekend.

3.   Indien een lid van de bezwaarcommissie om een van de in de leden 1 en 2 genoemde redenen of om enige andere reden meent dat een medelid niet aan een bezwaarprocedure zou mogen deelnemen, stelt het de bezwaarcommissie daarvan in kennis.

4.   Een lid van de bezwaarcommissie kan om een van de in de leden 1 en 2 genoemde redenen of als aan zijn onpartijdigheid wordt getwijfeld, door een partij in de bezwaarprocedure worden gewraakt.

Wraking kan niet zijn gegrond op de nationaliteit van leden en is niet ontvankelijk als de partij in de bezwaarprocedure, terwijl zij op de hoogte was van een reden tot het maken van het bezwaar, toch reeds een andere procedurehandeling heeft verricht dan het maken van bezwaar tegen de samenstelling van de bezwaarcommissie.

5.   De bezwaarcommissie beslist in de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen zonder deelname van het betrokken lid over de te nemen maatregelen.

Voor het nemen van deze beslissing wordt het betrokken lid in de bezwaarcommissie vervangen door zijn plaatsvervanger. Indien de plaatsvervanger in een vergelijkbare situatie verkeert, wijst de voorzitter van de Autoriteit een van de andere beschikbare plaatsvervangers aan.

6.   De leden van de bezwaarcommissie verbinden zich ertoe in het openbaar belang en onafhankelijk op te treden.

Daartoe leggen zij een verbintenisverklaring af alsmede een verklaring omtrent hun belangen, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid.

Deze verklaringen worden jaarlijks schriftelijk openbaar gemaakt.

HOOFDSTUK V

RECHTSMIDDELEN

Artikel 60

Bezwaarprocedures

1.   Elke natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van een bevoegde autoriteit, kan bezwaar aantekenen tegen een in de artikelen 17, 18 en 19 bedoeld besluit van de Autoriteit en tegen andere door de Autoriteit overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen van de Unie genomen besluiten die gericht zijn tot die persoon, of tegen een besluit dat van rechtstreeks en individueel belang is voor die persoon, ook als het tot een andere persoon is gericht.

2.   Het bezwaar wordt tezamen met een uiteenzetting van de gronden voor het bezwaar binnen twee maanden na de kennisgeving van het besluit aan de betrokken persoon, dan wel bij gebreke van kennisgeving, binnen twee maanden na de dag van publicatie van het besluit door de Autoriteit, schriftelijk bij de Autoriteit aangetekend.

De bezwaarcommissie neemt binnen twee maanden na instelling van het bezwaar een besluit ter zake.

3.   Een ingevolge lid 1 van dit artikel aangetekend bezwaar heeft geen schorsende werking.

De bezwaarcommissie kan echter, indien hij van oordeel is dat de omstandigheden dit vereisen, de toepassing van het bestreden besluit opschorten.

4.   Indien het bezwaar ontvankelijk is, onderzoekt de bezwaarcommissie of het gegrond is. De raad nodigt de partijen in de bezwaarprocedure uit om binnen een bepaalde termijn opmerkingen te maken naar aanleiding van de kennisgevingen van de raad zelf of de mededelingen van de andere partijen in de bezwaarprocedure. Het is partijen in de bezwaarprocedure toegestaan een mondelinge uiteenzetting te geven.

5.   De bezwaarcommissie kan het door het bevoegde orgaan van de Autoriteit genomen besluit bekrachtigen, dan wel de zaak terugverwijzen naar het bevoegde orgaan van de Autoriteit. Dit bevoegde orgaan van de Autoriteit is gebonden aan de beslissing van de bezwaarcommissie en neemt een gewijzigd besluit met betrekking tot de betrokken zaak.

6.   De bezwaarcommissie stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

7.   De door de bezwaarcommissie genomen besluiten worden met redenen omkleed en door de Autoriteit bekendgemaakt.

Artikel 61

Beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie

1.   Overeenkomstig artikel 263 VWEU kan bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep worden ingesteld tegen beslissingen van de bezwaarcommissie of, bij ontbreken van recht op bezwaar bij de bezwaarcommissie, tegen beslissingen van de Autoriteit.

2.   Overeenkomstig artikel 263 VWEU kunnen de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon, rechtstreeks beroep instellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen besluiten van de Autoriteit.

3.   Ingeval de Autoriteit verplicht is een besluit te nemen en dat nalaat, kan overeenkomstig artikel 265 VWEU bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep wegens nalaten worden ingesteld.

4.   De Autoriteit moet de noodzakelijke maatregelen treffen ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

HOOFDSTUK VI

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 62

Begroting van de Autoriteit

1.   De ontvangsten van de Autoriteit, een Europees orgaan in de zin van artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (40) (hierna het „Financieel Reglement”), bestaan met name uit een of meer van de volgende elementen:

a)

verplichte bijdragen van de voor toezicht op de financiële instellingen bevoegde nationale openbare autoriteiten, die worden bepaald overeenkomstig een formule die gebaseerd is op de stemmenweging van artikel 3, lid 3, van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen. Voor de toepassing van dat artikel blijft artikel 3, lid 3, van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen ook na de daarin vastgestelde uiterste termijn van 31 oktober 2014 van toepassing;

b)

een subsidie van de Unie uit de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie);

c)

vergoedingen die aan de Autoriteit worden betaald in de gevallen als bedoeld in de relevante rechtsinstrumenten van de Unie.

2.   De uitgaven van de Autoriteit bestaan ten minste uit personele, administratieve, loon- en infrastructuurkosten, kosten van beroepsopleiding en werkingskosten.

3.   De ontvangsten en uitgaven zijn in evenwicht.

4.   Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit geraamd en vervolgens opgenomen in de begroting van de Autoriteit.

Artikel 63

Vaststelling van de begroting

1.   Uiterlijk op 15 februari van ieder jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerp op van de raming van de ontvangsten en uitgaven voor het volgende begrotingsjaar en stuurt hij dit samen met de personeelsformatie naar de raad van bestuur en de raad van toezichthouders. De raad van toezichthouders stelt jaarlijks, op basis van het ontwerp van verklaring van de uitvoerend directeur dat door de raad van bestuur is goedgekeurd, de raming van de ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit voor het volgende begrotingsjaar vast. De raad van toezichthouders dient deze raming, die tevens een ontwerppersoneelsformatie bevat, uiterlijk op 31 maart bij de Commissie in. Alvorens de raming wordt vastgesteld, wordt het ontwerp van de uitvoerend directeur goedgekeurd door de raad van bestuur.

2.   De raming wordt door de Commissie samen met het ontwerp van de begroting van de Europese Unie aan het Europees Parlement en de Raad (hierna samen „de begrotingsautoriteit”) gezonden.

3.   Op basis van de ramingen neemt de Commissie in het ontwerp van begroting van de Europese Unie de ramingen op die zij noodzakelijk acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU.

4.   De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie voor de Autoriteit vast. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan de Autoriteit goed.

5.   De begroting van de Autoriteit wordt vastgesteld door de raad van toezichthouders. Deze wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast.

6.   De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit onverwijld op de hoogte van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie daarvan op de hoogte. Als een van de takken van de begrotingsautoriteit advies wil uitbrengen, stelt deze de Autoriteit binnen twee weken na ontvangst van de informatie over het project in kennis van zijn voornemen om een dergelijk advies uit te brengen. Indien de Autoriteit geen antwoord ontvangt, kan zij doorgaan met haar plannen.

7.   Voor het eerste werkingsjaar van de Autoriteit, dat op 31 december 2011 ten einde loopt, wordt de financiering van de Autoriteit door de Unie geregeld via een akkoord van de begrotingsautoriteit als bedoeld in punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer.

Artikel 64

Uitvoering van en toezicht op de begroting

1.   De uitvoerend directeur treedt op als ordonnateur en voert de begroting van de Autoriteit uit.

2.   Uiterlijk op 1 maart na afloop van het boekjaar deelt de rekenplichtige van de Autoriteit de voorlopige rekeningen, vergezeld van het verslag over het financieel en begrotingsbeheer in het boekjaar, mee aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer. De rekenplichtige van de Autoriteit stuurt het verslag over het financieel en begrotingsbeheer uiterlijk op 31 maart van het volgende jaar ook naar de leden van de raad van toezichthouders, het Europees Parlement en de Raad.

De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van het Financieel Reglement.

3.   Na ontvangst van de door de Rekenkamer geformuleerde opmerkingen over de voorlopige rekeningen van de Autoriteit overeenkomstig artikel 129 van het Financieel Reglement stelt de uitvoerend directeur op eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van de Autoriteit op en zendt ze voor advies toe aan de raad van bestuur.

4.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van de Autoriteit.

5.   De uitvoerend directeur stuurt de definitieve rekeningen, vergezeld van het advies van de raad van bestuur, uiterlijk op 1 juli na afloop van het boekjaar naar de leden van de raad van toezichthouders, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

6.   De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

7.   De uitvoerend directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september een antwoord op haar opmerkingen. Hij stuurt dit antwoord ook door naar de raad van bestuur en de Commissie.

8.   Overeenkomstig artikel 146, lid 3, van het Financieel Reglement verstrekt de uitvoerend directeur het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor een goed verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken boekjaar.

9.   Het Europees Parlement verleent op aanbeveling van de Raad, die bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, vóór 15 mei van het jaar N + 2, kwijting aan de Autoriteit voor de uitvoering van de begroting met inbegrip van de ontvangsten uit de algemene begroting van de Europese Unie en de bevoegde autoriteiten van het boekjaar N.

Artikel 65

Financiële regeling

De financiële regeling die van toepassing is op de Autoriteit wordt vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze voorschriften mogen niet afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (41), tenzij de specifieke eisen van de werking van de Autoriteit dit noodzakelijk maken en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

Artikel 66

Fraudebestrijdingsmaatregelen

1.   Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige handelingen is Verordening (EG) nr. 1073/1999 zonder enige beperking op de Autoriteit van toepassing.

2.   De Autoriteit treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en treft onverwijld passende voorzieningen die op alle werknemers van de Autoriteit van toepassing zijn.

3.   In de financieringsbesluiten en de overeenkomsten en tenuitvoerleggingsinstrumenten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Rekenkamer en het OLAF indien nodig controles ter plaatse mogen uitvoeren bij de begunstigden van door de Autoriteit toegekende financiering en bij het personeel dat verantwoordelijk is om de financiering toe te kennen.

HOOFDSTUK VII

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 67

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol (nr. 7) inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het TFEU is gehecht, is van toepassing op de Autoriteit en haar personeel.

Artikel 68

Personeel

1.   Het Statuut, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van genoemd Statuut en van genoemde Regeling zijn van toepassing op het personeel van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoerend directeur en de voorzitter.

2.   De raad van bestuur stelt in overeenstemming met de Commissie de nodige uitvoeringsmaatregelen vast volgens de regelingen van artikel 110 van het Statuut.

3.   De Autoriteit oefent ten aanzien van haar personeel de bevoegdheden uit die krachtens het Statuut zijn verleend aan het tot aanstelling bevoegde gezag, alsook die welke krachtens de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden zijn verleend aan het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag.

4.   De raad van bestuur stelt bepalingen vast waardoor nationale deskundigen van de lidstaten kunnen worden gedetacheerd bij de Autoriteit.

Artikel 69

Aansprakelijkheid van de Autoriteit

1.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Autoriteit overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door de Autoriteit zelf of door het personeel ervan bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsbevoegdheid in geschillen over de vergoeding van dergelijke schade.

2.   De persoonlijke geldelijke en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de personeelsleden van de Autoriteit ten aanzien van de Autoriteit wordt beheerst door de desbetreffende voor het personeel van de Autoriteit geldende voorschriften.

Artikel 70

Beroepsgeheim

1.   De leden van de raad van toezichthouders en van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en de personeelsleden van de Autoriteit, met inbegrip van door de lidstaten tijdelijk gedetacheerde ambtenaren en de andere personen die op contractuele basis taken uitvoeren voor de Autoriteit, zijn onderworpen aan de vereisten van het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 339 VWEU en de desbetreffende bepalingen in de Uniewetgeving, zelfs na beëindiging van hun functie.

Artikel 16 van het Statuut is op hen van toepassing.

Overeenkomstig het Statuut blijft de voorzitter na vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

Lidstaten, instellingen of organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van bestuur bij het vervullen van hun taken.

2.   Onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen, mag vertrouwelijke informatie die de in lid 1 bedoelde personen ontvangen tijdens de uitvoering van hun taken, aan geen enkele persoon of autoriteit worden bekendgemaakt, behalve in samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat de individuele financiële instellingen niet kunnen worden geïdentificeerd.

De verplichting in het kader van lid 1 en van de eerste alinea van dit lid verhindert de Autoriteit en de nationale toezichthoudende autoriteiten niet de informatie te gebruiken voor de handhaving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen, en met name voor juridische procedures voor de vaststelling van besluiten.

3.   De leden 1 en 2 verhinderen de Autoriteit niet informatie uit te wisselen met nationale toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig deze verordening en andere Uniewetgeving die op financiële instellingen van toepassing is.

Deze gegevens vallen onder het in de leden 1 en 2 bedoelde beroepsgeheim. De Autoriteit legt in haar huishoudelijk reglement de praktische regelingen voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 vermelde geheimhoudingsregels vast.

4.   De Autoriteit past Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (42) toe.

Artikel 71

Gegevensbescherming

Deze verordening laat de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Richtlijn 95/46/EG of de verplichtingen van de Autoriteit met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Verordening (EG) nr. 45/2001 bij het uitoefenen van haar taken, onverlet.

Artikel 72

Toegang tot documenten

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten van de Autoriteit.

2.   De raad van bestuur stelt de praktische maatregelen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 uiterlijk op 31 mei 2011 vast.

3.   Tegen besluiten van de Autoriteit uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de Ombudsman of beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie na bezwaar te hebben aangetekend bij de bezwaarcommissie, al naargelang het geval, onder de voorwaarden van respectievelijk artikel 228 en artikel 263 VWEU.

Artikel 73

Talenregeling

1.   Verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (43) is van toepassing op de Autoriteit.

2.   De raad van bestuur besluit over de interne talenregeling van de Autoriteit.

3.   De voor het functioneren van de Autoriteit vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 74

Zetelovereenkomst

De vereiste bepalingen betreffende de huisvesting van de Autoriteit in de lidstaat waar de zetel is gevestigd en de door deze lidstaat ter beschikking gestelde installaties, alsook de specifieke voorschriften die in die lidstaat gelden voor de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, het personeel van de Autoriteit en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een vestigingsovereenkomst tussen de Autoriteit en die lidstaat, die wordt gesloten nadat de raad van bestuur daarmee heeft ingestemd.

De gastlidstaat zorgt ervoor dat de Autoriteit in optimale omstandigheden kan werken, onder andere door het aanbieden van meertalig onderwijs met een Europese dimensie en adequate vervoersverbindingen.

Artikel 75

Deelname van derde landen

1.   Derde landen die met de Unie overeenkomsten hebben gesloten waardoor zij het Unierecht binnen de in artikel 1, lid 2, bedoelde bevoegdheidsgebieden van de Autoriteit hebben vastgesteld en toepassen, mogen deelnemen aan de werkzaamheden van de Autoriteit.

2.   De Autoriteit kan samenwerken met de in lid 1 bedoelde landen die wetgeving toepassen welke binnen de in artikel 1, lid 2, genoemde bevoegdheidsgebieden van de Autoriteit als gelijkwaardig is erkend, als bepaald in overeenkomstig artikel 216 VWEU door de Unie gesloten internationale overeenkomsten.

3.   Op basis van de desbetreffende bepalingen van de in de leden 1 en 2 bedoelde overeenkomsten worden afspraken gemaakt over met name de aard, omvang en procedurele aspecten van de betrokkenheid van de in lid 1 bedoelde landen bij de werkzaamheden van de Autoriteit, waaronder afspraken over de financiële en personele bijdrage. Zij kunnen zorgen voor een vertegenwoordiger, als waarnemer, bij de raad van toezichthouders, maar zorgen ervoor dat deze landen niet deelnemen aan besprekingen met betrekking tot individuele financiële instellingen, behalve in gevallen waarbij zij rechtstreeks belang hebben.

HOOFDSTUK VIII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 76

Voorbereidende maatregelen

1.   Na de inwerkingtreding van deze verordening en voorafgaand aan de oprichting van de Autoriteit, werkt het CEBT in nauwe samenwerking met de Commissie aan de voorbereiding van de vervanging van het CEBT door de Autoriteit.

2.   Zodra de Autoriteit is opgericht, is de Commissie verantwoordelijk voor het administratief opzetten en de initiële administratieve werkzaamheden van de Autoriteit, totdat de Autoriteit een uitvoerend directeur heeft benoemd.

Daartoe kan de Commissie, totdat de uitvoerend directeur zijn functie opneemt na benoeming door de raad van toezichthouders overeenkomstig artikel 51, één ambtenaar ad interim aanstellen om de taken van de uitvoerend directeur uit te oefenen. Deze periode is beperkt tot de tijd die nodig is om een uitvoerend directeur van de Autoriteit te benoemen.

De uitvoerend directeur ad interim mag alle betalingen goedkeuren die worden gedekt door de kredieten van de begroting van de Autoriteit, na goedkeuring door de raad van bestuur, en mag contracten sluiten, met inbegrip van personeelscontracten, na goedkeuring van de personeelsformatie van de Autoriteit.

3.   De leden 1 en 2 laten de bevoegdheden van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur onverlet.

4.   De Autoriteit wordt als de rechtsopvolger van het CEBT beschouwd. Uiterlijk op de datum van oprichting van de Autoriteit worden alle activa en passiva en alle lopende verrichtingen van het CEBT automatisch aan de Autoriteit overgedragen. Het CEBT stelt een verklaring op waaruit de afsluiting van zijn activa en passiva op het tijdstip van de overdracht blijkt. Die verklaring wordt aan een audit onderworpen en goedgekeurd door het CEBT en door de Commissie.

Artikel 77

Overgangsbepalingen voor het personeel

1.   In afwijking van artikel 68 blijven alle door het CEBT of het secretariaat daarvan gesloten arbeidsovereenkomsten en detacheringsregelingen die van kracht zijn op 1 januari 2011 tot hun einddatum geldig. Zij mogen niet worden verlengd.

2.   Alle in lid 1 bedoelde contractuele personeelsleden wordt de mogelijkheid geboden een tijdelijk contract te sluiten overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, in de rang als bepaald in de personeelsformatie van de Autoriteit.

Na de inwerkingtreding van deze verordening organiseert de voor het sluiten van contracten bevoegde Autoriteit een interne selectie voor het contractueel personeel van het CEBT of het secretariaat daarvan om de bekwaamheid, efficiëntie en integriteit van de in dienst te nemen personen te toetsen. In de interne selectieprocedure wordt ten volle rekening gehouden met de vaardigheden en ervaring die de individuele werknemer voor de aanwerving heeft laten zien.

3.   Afhankelijk van het type en het niveau van de uit te oefenen functies wordt de geslaagde kandidaten een contract als tijdelijk ambtenaar aangeboden, met een duur die ten minste de resterende tijd van het vroegere contract bedraagt.

4.   De toepasselijke nationale wetgeving met betrekking tot arbeidsovereenkomsten en andere toepasselijke instrumenten blijven van toepassing op de voormalige contractuele personeelsleden die niet naar een contract als tijdelijk ambtenaar solliciteren of geen tijdelijk contract aangeboden krijgen overeenkomstig lid 2.

Artikel 78

Nationale bepalingen

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze verordening metterdaad wordt toegepast.

Artikel 79

Wijzigingen

Besluit nr. 716/2009/EG wordt hierbij gewijzigd in zoverre dat het CEBT verwijderd wordt uit de lijst van begunstigden in afdeling B van de bijlage bij dat besluit.

Artikel 80

Intrekking

Besluit 2009/78/EG van de Commissie tot instelling van het CEBT wordt hierbij ingetrokken met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 81

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 2 januari 2014 en vervolgens om de drie jaar publiceert de Commissie een algemeen verslag over de opgedane ervaring met de werkzaamheden van de Autoriteit en met de in deze verordening vastgestelde procedures. In dat verslag worden onder meer de volgende zaken beoordeeld:

a)

de mate van convergentie in toezichtpraktijken die de bevoegde autoriteiten hebben bereikt;

i)

de mate van convergentie in operationele onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten en in normen die gelijkwaardig zijn aan corporate governance;

ii)

de onpartijdigheid, objectiviteit en onafhankelijkheid van de Autoriteit;

b)

de werking van de colleges van toezichthouders;

c)

de geboekte vooruitgang met betrekking tot convergentie op gebieden als crisispreventie, -management en -afwikkeling, daaronder begrepen financieringsmechanismen van de Unie;

d)

de rol van de Autoriteit wat systeemrisico’s betreft;

e)

de toepassing van de bij artikel 38 ingestelde vrijwaringsclausule;

f)

de toepassing van het bij artikel 19 ingestelde bindende bemiddelende optreden.

2.   In het in lid 1 bedoelde verslag wordt ook onderzocht:

a)

of het toezicht op bankwezen, verzekeringen en bedrijfspensioenen, effecten en financiële markten gescheiden moet blijven;

b)

of het prudentieel toezicht en het toezicht op de gedragsregels moeten worden gecombineerd dan wel gescheiden;

c)

of de architectuur van het ESFS moet worden vereenvoudigd en versterkt om de samenhang tussen het macro- en het microniveau en tussen de ESA’s te vergroten;

d)

of de ontwikkeling van het ESFS gelijke tred houdt met de wereldwijde ontwikkeling;

e)

of er binnen het ESFS voldoende diversiteit en topkwaliteit beschikbaar is;

f)

of verantwoordingsplicht en transparantie met betrekking tot de publicatievoorschriften adequaat zijn;

g)

of de middelen waarover de Autoriteit beschikt, berekend zijn op de uitvoering van haar taken;

h)

of de vestigingsplaats van de Autoriteit behouden moet worden, of het passend is de ESA’s met het oog op een betere onderlinge coördinatie naar één vestigingsplaats over te brengen.

3.   Met betrekking tot het rechtstreeks toezicht op instellingen of infrastructuren met een Europese reikwijdte stelt de Commissie, in het licht van de marktontwikkelingen, een jaarverslag op waarin zij beoordeelt of het passend is de Autoriteit ter zake meer toezichtverantwoordelijkheden toe te kennen.

4.   Het verslag en, in voorkomend geval, eventuele begeleidende voorstellen worden bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.

Artikel 82

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2011, uitgezonderd artikel 76 en artikel 77, leden 1 en 2, die van toepassing zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

De Autoriteit wordt opgericht op 1 januari 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 24 november 2010.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

O. CHASTEL


(1)  PB C 13 van 20.1.2010, blz. 1.

(2)  Advies van 22 januari 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 september 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 november 2010.

(4)  PB C 40 van 7.2.2001, blz. 453.

(5)  PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 394.

(6)  PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 392.

(7)  PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 26.

(8)  PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 48.

(9)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 214.

(10)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 292.

(11)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(12)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 23.

(13)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 28.

(14)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 18.

(15)  Jurisprudentie 2006, blz. I-03771, punt 44.

(16)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

(17)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

(18)  PB L 135 van 31.5.1994, blz. 5.

(19)  PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.

(20)  PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1.

(21)  PB L 345 van 8.12.2006, blz. 1.

(22)  PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7.

(23)  PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.

(24)  PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16.

(25)  PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1.

(26)  PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22.

(27)  Richtlijn 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (PB L 247 van 21.9.2007, blz. 1).

(28)  PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

(29)  PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(30)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(31)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(32)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(33)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(34)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(35)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(36)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(37)  PB L 253 van 25.9.2009, blz. 8.

(38)  Zie bladzijde 48 van dit Publicatieblad.

(39)  Zie bladzijde 84 van dit Publicatieblad.

(40)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(41)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(42)  PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.

(43)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385.


15.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 331/48


VERORDENING (EU) Nr. 1094/2010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 november 2010

tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De financiële crisis in 2007 en 2008 heeft grote tekortkomingen in het financiële toezicht aan het licht gebracht, zowel wat het toezicht op individuele instellingen als wat het toezicht op het financiële stelsel als geheel betreft. Nationale toezichtmodellen zijn dan ook niet meer berekend op de financiële globalisering en de geïntegreerde en vervlochten Europese financiële markten waarop tal van financiële instellingen over de grenzen heen actief zijn. De crisis heeft tekortkomingen op het gebied van samenwerking, coördinatie, de consistente toepassing van het Unierecht en vertrouwen tussen nationale toezichthouders aan het licht gebracht.

(2)

Voor en tijdens de financiële crisis heeft het Europees Parlement opgeroepen over te gaan tot een meer geïntegreerd Europees toezicht teneinde op Unieniveau voor alle marktdeelnemers werkelijk gelijke marktvoorwaarden te creëren en rekening te houden met de toenemende integratie van de financiële markten binnen de Unie (namelijk in zijn resoluties van 13 april 2000 over de mededeling van de Commissie - Tenuitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan (4), van 21 november 2002 over de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie (5), van 11 juli 2007 over het beleid op het gebied van financiële diensten (2005-2010) - Witboek (6), van 23 september 2008 met aanbevelingen aan de Commissie inzake hedgefondsen en private equity (7), van 9 oktober 2008 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de Lamfalussy follow-up: de toekomstige toezichtstructuur (8), en in zijn standpunten van 22 april 2009 over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (9) en van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over ratingbureaus (10)).

(3)

In november 2008 heeft de Commissie een groep op hoog niveau onder voorzitterschap van de heer Jacques de Larosière opdracht gegeven aanbevelingen te doen over de wijze waarop de Europese toezichtregelingen kunnen worden versterkt met het oog op een betere bescherming van de burgers en het herstel van het vertrouwen in het financiële stelsel. In zijn eindverslag van 25 februari 2009 („verslag-de Larosière”) formuleerde de groep op hoog niveau de aanbeveling dat het toezichtkader moest worden versterkt om het risico en de ernst van toekomstige financiële crises te verminderen. De groep op hoog niveau heeft aanbevolen de toezichtstructuur voor de financiële sector in de Unie te hervormen. De groep heeft tevens geconcludeerd dat een Europees Systeem van financiële toezichthouders, bestaande uit drie Europese toezichthoudende autoriteiten, één voor de banksector, één voor de effectensector en één voor de sector verzekeringen en bedrijfspensioenen, en heeft aanbevolen een Europees Comité voor systeemrisico’s te creëren. Het verslag presenteert de hervormingen die de deskundigen noodzakelijk achten en die onmiddellijk ter hand dienen te worden genomen.

(4)

In haar mededeling van 4 maart 2009„Op weg naar Europees herstel” stelde de Commissie voor met ontwerpwetgeving te komen tot instelling van een Europees Systeem voor financieel toezicht en een Europees Comité voor systeemrisico's. In haar mededeling van 27 mei 2009„Europees financieel toezicht” verstrekte zij nadere bijzonderheden over de mogelijke architectuur van het nieuwe toezichtkader, waarin de belangrijkste ideeën uit het verslag-de Larosière zijn terug te vinden.

(5)

De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 19 juni 2009 bevestigd dat er een Europees Systeem van financiële toezichthouders, bestaande uit drie nieuwe Europese toezichthoudende autoriteiten, dient te worden ingesteld. Het systeem moet gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit en consistentie van het nationale toezicht, het versterken van de controle op grensoverschrijdende groepen en het opstellen van één Europees „rulebook” dat op alle financiële instellingen op de interne markt van toepassing is. De Europese Raad heeft beklemtoond dat de Europese toezichthoudende autoriteiten tevens bevoegd moeten zijn voor het toezicht op kredietwaardigheidsbeoordelaars (ratingbureaus), heeft de Commissie uitgenodigd concrete voorstellen op te stellen over de wijze waarop het Europees Systeem van financiële toezichthouders een sterke rol kan spelen in crisissituaties en heeft bovendien benadrukt dat besluiten van Europese toezichthoudende autoriteiten geen afbreuk mogen doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten.

(6)

De financiële en economische crisis heeft reële en serieuze risico’s voor de stabiliteit van het financiële stelsel en de werking van de interne markt teweeggebracht. Het herstellen en in stand houden van een stabiel en betrouwbaar financieel stelsel is een absoluut noodzakelijke voorwaarde om het vertrouwen in en de samenhang van de interne markt te bewaren en aldus betere voorwaarden te scheppen voor de instelling van een volledig geïntegreerde en goed functionerende interne markt voor financiële diensten. Bovendien bieden diepere en sterker geïntegreerde financiële markten meer mogelijkheden voor financiering en risicospreiding, waardoor zij ertoe bijdragen dat economieën beter in staat zijn om schokken op te vangen.

(7)

De Unie heeft de grenzen bereikt van hetgeen haalbaar is met de huidige status van de comités van Europese toezichthouders. Het is op termijn onhoudbaar dat in de Unie een situatie blijft bestaan waarin geen mechanisme voorhanden is om ervoor te zorgen dat nationale toezichthouders tot de best mogelijke toezichtbeslissingen komen met betrekking tot grensoverschrijdende financiële instellingen, waarin onvoldoende samenwerking en informatie-uitwisseling tussen nationale toezichthouders plaatsvindt, waarin een gezamenlijk optreden van nationale autoriteiten ingewikkelde regelingen vereist omdat met een lappendeken van regulerings- en toezichteisen rekening moet worden gehouden, waarin nationale oplossingen veelal de enige haalbare optie zijn om op problemen op het niveau van de Unie te reageren en waarin uiteenlopende interpretaties van dezelfde wettekst bestaan. Met de oprichting van het Europees Systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision - ESFS) wordt beoogd deze tekortkomingen te verhelpen en te komen tot een systeem dat aansluit bij de doelstelling om in de Unie een stabiele interne markt voor financiële diensten tot stand te brengen en dat de nationale toezichthouders verenigt in een sterk Unienetwerk.

(8)

Het ESFS moet een geïntegreerd netwerk zijn van nationale en op Unieniveau toezichthoudende autoriteiten, waarbij het dagelijkse toezicht op nationaal niveau blijft. Tevens moet een grotere harmonisatie en de coherente toepassing van de regels voor de financiële instellingen en markten in de gehele Unie worden bereikt. Naast de Europese toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (hierna „de Autoriteit”) (European Supervisory Authority (European Insurance and Occupational Pensions Authority - EIOPA)) moeten ook een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (European Supervisory Authority (European Banking Authority - EBA)) en een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Supervisory Authority (European Securities and Markets Authority - ESMA)) worden opgericht, alsook een Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten (hierna „het Gemengd Comité”). Een Europees Comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board - ESRB) moet deel uitmaken van het ESFS voor de in deze verordening en in Verordening (EU) nr. 1092/2010 (11) omschreven taken.

(9)

De Europese toezichthoudende autoriteiten (European Supervisory Authorities - ESA's) moeten het Comité van Europese bankentoezichthouders, opgericht bij Besluit 2009/78/EG van de Commissie (12), het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen, opgericht bij Besluit 2009/79/EG van de Commissie (13), en het Comité van Europese effectenregelgevers, opgericht bij Besluit 2009/77/EG van de Commissie (14) vervangen en alle taken en bevoegdheden van deze comités overnemen, inclusief, voor zover van toepassing, de voortzetting van lopende werkzaamheden en projecten. Het werkterrein van elke Europese toezichthoudende autoriteit moet duidelijk worden afgebakend. De ESA’s dienen tegenover het Europese Parlement en de Raad verantwoordingsplichtig te zijn. Wanneer die verantwoordingsplicht sectoroverschrijdende zaken betreft die via het Gemengd Comité gecoördineerd zijn geweest, moeten de ESA’s verantwoording verschuldigd zijn voor de coördinatie via het Gemengd Comité.

(10)

De Autoriteit dient te handelen met het oog op het verbeteren van de werking van de interne markt, in het bijzonder door een hoog, effectief en consistent niveau van regulering en toezicht te verzekeren, rekening houdend met de verschillende belangen van alle lidstaten en de diverse aard van financiële instellingen. De Autoriteit moet collectieve waarden zoals de stabiliteit van het financiële stelsel, de transparantie van markten en financiële producten en de bescherming van verzekeringnemers, deelnemers aan pensioenregelingen en begunstigden garanderen. De Autoriteit moet ook reguleringsarbitrage voorkomen, gelijke marktvoorwaarden garanderen, en de internationale coördinatie van het toezicht versterken, ten voordele van de economie in het algemeen, daaronder begrepen de financiële instellingen en andere stakeholders, consumenten en werknemers. Tot haar taken behoren ook het bevorderen van toezichtconvergentie en het verstrekken van adviezen aan de instellingen van de Unie op het gebied van de regulering van en het toezicht op verzekering, herverzekering, bedrijfspensioenvoorziening, en daarmee verband houdende kwesties op het gebied van ondernemingsbestuur, accountantscontrole en financiële verslaglegging. Ook moet de Autoriteit worden belast met bepaalde verantwoordelijkheden voor bestaande en nieuwe financiële activiteiten.

(11)

De Autoriteit moet daarnaast bepaalde financiële activiteiten tijdelijk kunnen verbieden of beperken als deze een bedreiging vormen voor het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of voor de stabiliteit van het geheel of van een deel van het financiële stelsel in de Unie, in de gevallen die gespecificeerd en onder de voorwaarden die vastgelegd zijn in de in deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen. Indien in een noodsituatie vereist is dergelijk tijdelijk verbod in te stellen, dient de Autoriteit dit te doen overeenkomstig deze verordening en de daarin bepaalde voorwaarden. In gevallen waarin een tijdelijk verbod of een tijdelijke beperking van bepaalde financiële activiteiten een sectoroverschrijdend effect heeft, moet de sectorale wetgeving bepalen dat de Autoriteit in voorkomend geval via het Gemengd Comité de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) dient te raadplegen en haar werk met die instanties dient te coördineren.

(12)

De Autoriteit moet naar behoren rekening houden met de gevolgen van haar activiteiten voor de mededinging en de innovatie op de interne markt, voor het concurrentievermogen van de Unie in mondiaal perspectief, voor financiële inclusie en voor de nieuwe Uniestrategie voor banen en groei.

(13)

Om haar doelstellingen te kunnen verwezenlijken, dient de Autoriteit rechtspersoonlijkheid en administratieve en financiële autonomie te bezitten.

(14)

Gezien het werk van internationale instanties dient systeemrisico gedefinieerd te worden als het risico op verstoring van het financiële stelsel met mogelijke ernstige gevolgen voor de interne markt en de reële economie. Alle soorten financiële tussenpersonen, markten en infrastructuur zijn tot op zekere hoogte potentieel systeemrelevant.

(15)

Grensoverschrijdend risico omvat alle risico’s als gevolg van economische onevenwichtigheden of financiële debacles in de gehele Unie of delen daarvan, die significante negatieve consequenties kunnen hebben voor de transacties tussen marktdeelnemers in twee of meer lidstaten, voor de werking van de interne markt of voor de openbare financiën van de Unie of een of meer van haar lidstaten.

(16)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 2 mei 2006 in zaak C-217/04 (Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie) geoordeeld dat „uit de bewoordingen van artikel 95 VEG [nu artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)] niet kan worden afgeleid dat de door de communautaire wetgever op basis van deze bepaling vastgestelde maatregelen zich, wat de adressaat ervan betreft, tot de lidstaten moeten beperken. Naar het oordeel van deze wetgever kan de oprichting van een communautair orgaan namelijk nodig zijn om bij te dragen aan de verwezenlijking van een harmonisatieproces in situaties waarin, ter eenvormige uitvoering en toepassing van op deze bepaling gebaseerde handelingen, de vaststelling van niet-bindende begeleidende en ondersteunende maatregelen gepast lijkt” (15). Het doel en de taken van de Autoriteit - bijstaan van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten bij de consistente interpretatie en toepassing van de Unieregelgeving en bijdragen tot de financiële stabiliteit die nodig is voor financiële integratie - knopen nauw aan bij de doelstellingen van het acquis van de Unie betreffende de interne markt voor financiële diensten. De Autoriteit moet bijgevolg op basis van artikel 114 VWEU worden opgericht.

(17)

De taken van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de wijze van samenwerking met elkaar en met de Commissie, worden bij de volgende wetgevingshandelingen vastgesteld: Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (16), met de uitzondering van titel IV, Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (17), Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (18), Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (19), Richtlijn 64/225/EEG van de Raad van 25 februari 1964 ter opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten, voor wat betreft herverzekering en retrocessie (20), Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (21), Richtlijn 73/240/EEG van de Raad van 24 juli 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging op het gebied van het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (22), Richtlijn 76/580/EEG van de Raad van 29 juni 1976 tot wijziging van Richtlijn 73/239/EEG tot coördinatie van de wettelijke bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (23), Richtlijn 78/473/EEG van de Raad van 30 mei 1978 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen op het gebied van de communautaire co-assurantie (24), Richtlijn 84/641/EEG van de Raad van 10 december 1984 houdende wijziging, inzonderheid wat de hulpverlening op reis betreft, van de Eerste Richtlijn (73/239/EEG) tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (25), Richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering (26), Richtlijn 88/357/EEG van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten (27), Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (derde richtlijn schadeverzekering) (28), Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (29), Richtlijn 2001/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van verzekeringsondernemingen (30), Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (31) en Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering (32). Wat betreft instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening laten de maatregelen van de Autoriteit de nationale sociale en arbeidswetgeving evenwel onverlet.

(18)

Tot de bestaande Uniewetgeving die het door deze verordening bestreken gebied regelt, behoren eveneens de relevante gedeelten van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (33) en van Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten (34).

(19)

Het is wenselijk dat de Autoriteit bijdraagt tot de evaluatie van de behoefte aan een Europees netwerk van nationale verzekeringsgarantiestelsels dat op passende wijze wordt gefinancierd en voldoende is geharmoniseerd.

(20)

Overeenkomstig verklaring (nr. 39) betreffende artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), gehecht aan de slotakte van de intergouvernementele conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen, is voor de uitwerking van technische reguleringsnormen de bijstand vereist van technische deskundigen in een vorm die specifiek is voor het gebied van de financiële diensten. De Autoriteit moet worden toegestaan dergelijke deskundigheid ook te bieden betreffende normen of delen van normen die niet zijn gebaseerd op een door de Autoriteit uitgewerkt ontwerp van technische norm.

(21)

Er dient een effectief instrument te worden ingevoerd om geharmoniseerde technische reguleringsnormen op het gebied van financiële diensten in te stellen om, mede door de invoering van één „rulebook”, te zorgen voor gelijke marktvoorwaarden en voor adequate bescherming van verzekeringnemers, deelnemers aan pensioenregelingen en andere begunstigden in de gehele Unie. Het is efficiënt en passend om de Autoriteit, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, op bij het Unierecht vastgestelde gebieden te belasten met de uitwerking van voorstellen voor technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

(22)

De Commissie moet deze ontwerpen van technische reguleringsnormen bevestigen door middel van gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 290 VWEU, om er bindende rechtskracht aan te geven. Zij moeten slechts in zeer beperkte en uitzonderlijke gevallen kunnen worden gewijzigd, aangezien de Autoriteit degene is die in nauw contact staat met en het beste inzicht heeft in de dagelijkse werking van de financiële markten. Ontwerpen van technische reguleringsnormen dienen aan wijziging onderworpen te zijn wanneer zij onverenigbaar zouden zijn met het Unierecht, het evenredigheidsbeginsel niet zouden respecteren of zouden indruisen tegen de fundamentele beginselen van de interne markt voor financiële diensten zoals weergegeven in het acquis van de Uniewetgeving inzake financiële diensten. De Commissie mag de inhoud van de door de Autoriteit opgestelde ontwerpen van technische reguleringsnormen niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit. Om een vlot en snel vaststellingsproces voor deze normen te verzekeren, moet het besluit van de Commissie om ontwerpen van technische reguleringsnormen te bevestigen aan een termijn onderworpen worden.

(23)

Gezien de technische expertise van de Autoriteit op de gebieden waarop er technische reguleringsnormen moeten worden ontwikkeld, dient er nota te worden genomen van het verklaarde voornemen van de Commissie om in beginsel uit te gaan van de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Autoriteit bij haar indient met het oog op de vaststelling van de overeenkomstige gedelegeerde handelingen. Wanneer de Autoriteit echter nalaat om binnen de bij de betrokken wetgevingshandeling gestelde termijnen een ontwerp van een technische reguleringsnorm in te dienen, dient te worden gewaarborgd dat het resultaat van de uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden daadwerkelijk wordt bereikt en dat de efficiëntie van de besluitvorming gehandhaafd blijft. Derhalve moet de Commissie in die gevallen worden gemachtigd om technische reguleringsnormen vast te stellen bij ontstentenis van een ontwerp van de Autoriteit.

(24)

De Commissie dient tevens te worden gemachtigd om technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 291 VWEU.

(25)

Op niet door technische regulerings- of uitvoeringsnormen geregelde gebieden moet de Autoriteit bevoegd zijn om richtsnoeren te geven en aanbevelingen te doen betreffende de toepassing van het Unierecht. Om transparantie te verzekeren en om naleving door de nationale toezichthoudende autoriteiten van die richtsnoeren en aanbevelingen te verbeteren, moet de Autoriteit de mogelijkheid krijgen de redenen waarom die richtsnoeren en aanbevelingen door de toezichtautoriteiten niet worden gevolgd, openbaar te maken.

(26)

Het verzekeren van de juiste en volledige toepassing van het Unierecht is een basisvoorwaarde voor de integriteit, transparantie, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, de stabiliteit van het financiële stelsel en voor neutrale concurrentievoorwaarden voor de financiële instellingen in de Unie. Bijgevolg moet een mechanisme worden ingesteld waarbij de Autoriteit gevallen van niet-naleving of onjuiste toepassing van het Unierecht aanpakt die een inbreuk daarop vormen. Dit mechanisme moet van toepassing zijn op gebieden waar het Unierecht duidelijke en onvoorwaardelijke verplichtingen vaststelt.

(27)

Om een evenredige reactie op gevallen van onjuiste of ontoereikende toepassing van Unierecht mogelijk te maken, moet een drietrapsmechanisme van toepassing zijn. Ten eerste moet de Autoriteit gemachtigd worden gevallen waarin nationale autoriteiten in hun toezichtpraktijk verplichtingen van Unierecht op onjuiste of ontoereikende wijze zouden hebben toegepast, te onderzoeken en te besluiten met een aanbeveling. Indien een bevoegde nationale autoriteit geen gevolg geeft aan de aanbeveling, moet de Commissie in tweede instantie gemachtigd zijn om, rekening houdend met de aanbeveling van de Autoriteit, een formeel advies uit te brengen waarin zij de bevoegde autoriteit opdraagt de nodige actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat het Unierecht wordt nageleefd.

(28)

Om te voorzien in uitzonderlijke situaties waarin maatregelen van de betrokken bevoegde autoriteit uitblijven, moet de Autoriteit in derde instantie gemachtigd zijn besluiten te nemen die tot individuele financiële instellingen worden gericht. Deze bevoegdheid dient beperkt te zijn tot uitzonderlijke omstandigheden waarin een bevoegde autoriteit het tot haar gerichte formele advies niet naleeft en waarin het Unierecht krachtens bestaande of toekomstige regelgeving van de Unie op de financiële instellingen rechtstreeks van toepassing is.

(29)

Ernstige bedreigingen van de ordelijke werking en integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie vereisen een snelle en gecoördineerde reactie op Unieniveau. De Autoriteit moet bijgevolg de nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen verplichten tot het nemen van bepaalde maatregelen om een noodsituatie te verhelpen. De bevoegdheid om te bepalen of er sprake is van een noodsituatie, dient te berusten bij de Raad, op verzoek van een van de ESA’s, de Commissie of het ESRB.

(30)

De Autoriteit moet de nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen verplichten tot het nemen van bepaalde maatregelen om een noodsituatie te verhelpen. De in dit verband door de Autoriteit genomen maatregelen mogen geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de Commissie krachtens artikel 258 VWEU om een inbreukprocedure tegen de lidstaat van die toezichthoudende autoriteit in te leiden wegens het niet nemen van een dergelijke maatregel, onverminderd het recht van de Commissie om in dergelijke gevallen het verkrijgen van voorlopige maatregelen na te streven overeenkomstig het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Bovendien doen zij evenmin af aan de eventuele aansprakelijkheid van die lidstaat overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie indien de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat nalaten de door de Autoriteit verlangde maatregelen te nemen.

(31)

Om een efficiënt en effectief toezicht en een evenwichtige afweging van de standpunten van de bevoegde autoriteiten in de verschillende lidstaten te verzekeren, moet de Autoriteit in staat zijn om meningsverschillen in grensoverschrijdende situaties tussen de bevoegde autoriteiten, daaronder begrepen binnen de colleges van toezichthouders, met bindend effect te schikken. Er dient voorzien te worden in een verzoeningsfase, tijdens welke de bevoegde autoriteiten tot overeenstemming kunnen komen. De bevoegdheid van de Autoriteit moet betrekking hebben op procedurele of inhoudelijke meningsverschillen over door een bevoegde autoriteit van een lidstaat genomen/niet genomen maatregelen in de gevallen vermeld in de in deze verordening genoemde juridisch bindende handelingen van de Unie. In dergelijke situaties moet een van de betrokken toezichthouders gerechtigd zijn de kwestie voor te leggen aan de Autoriteit, die dient te handelen overeenkomstig deze verordening. De Autoriteit moet de bevoegdheid hebben om te verlangen dat de betrokken bevoegde autoriteiten specifieke maatregelen nemen of van het nemen van maatregelen afzien, om de zaak te schikken teneinde ervoor te zorgen dat het Unierecht wordt nageleefd, met bindend gevolg voor de betrokken bevoegde autoriteiten. Wanneer een bevoegde autoriteit zich niet conformeert aan het tot haar gerichte schikkingsbesluit, moet de Autoriteit gemachtigd zijn rechtstreeks tot financiële instellingen gerichte besluiten te nemen op gebieden van het Unierecht die rechtstreeks op hen van toepassing zijn. De bevoegdheid om dergelijke besluiten te nemen, mag slechts in laatste instantie worden uitgeoefend en in dat geval uitsluitend om de correcte en consistente toepassing van het Unierecht te waarborgen. Indien de toepasselijke Uniewetgeving de bevoegde autoriteiten van de lidstaten discretionaire bevoegdheid verleent, mogen de door de Autoriteit genomen besluiten geen beletsel vormen voor de uitoefening conform het Unierecht van die discretionaire bevoegdheden.

(32)

De crisis heeft aangetoond dat het huidige systeem van samenwerking tussen nationale instanties waarvan de bevoegdheid beperkt is tot een enkele lidstaat, tekortschiet ten aanzien van financiële instellingen wier activiteiten zich over meer landen uitstrekken.

(33)

Groepen van deskundigen die de lidstaten hadden opgericht om de oorzaken van de crisis te achterhalen en voorstellen te doen om de regulering van en het toezicht op de financiële sector te verbeteren, hebben bevestigd dat de huidige regelingen geen solide basis vormen voor het reguleren van en het toezicht op grensoverschrijdende financiële instellingen in de gehele Unie in de toekomst.

(34)

Volgens het verslag-de Larosière zijn er slechts twee mogelijkheden: „de eerste wordt gevormd door oplossingen waarbij het „chacun pour soi”, ieder voor zich, is en de tweede door een versterkte, pragmatische, gedoseerde Europese samenwerking om, ten voordele van allen, een open wereldeconomie te behouden, hetgeen ongetwijfeld tot economische winst zal leiden”.

(35)

De colleges van toezichthouders spelen een belangrijke rol in het efficiënte, effectieve en consistente toezicht op financiële instellingen die grensoverschrijdend opereren. De Autoriteit moet bijdragen tot de bevordering en monitoring van de doelmatige, doeltreffende en consistente werking van de colleges van toezichthouders, en in dat opzicht een leidende rol spelen bij het waarborgen van de consistente en samenhangende werking van colleges van toezichthouders voor grensoverschrijdende financiële instellingen in geheel de Unie. De Autoriteit moet derhalve onder meer het recht hebben in alle opzichten aan de colleges van toezichthouders deel te nemen om de werking van en het informatie-uitwisselingsproces in de colleges van toezichthouders te stroomlijnen en in de colleges convergentie en consistentie in de toepassing van het Unierecht te bevorderen. In het verslag-de Larosière wordt gesteld dat „concurrentieverstoring en reguleringsarbitrage als gevolg van verschillen in toezichtcultuur moeten worden voorkomen, omdat zij de financiële stabiliteit kunnen ondermijnen, onder meer doordat daarmee het verplaatsen van financiële activiteiten naar landen met minder streng toezicht in de hand wordt gewerkt. Het toezichtsysteem moet als eerlijk en evenwichtig worden ervaren”.

(36)

Convergentie op het gebied van crisispreventie, -management en -afwikkeling, met inbegrip van financieringsmechanismen, is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de overheid failliet gaande financiële instellingen op zodanige wijze kan afhandelen dat de gevolgen van insolventies voor het financiële stelsel, het beroep op belastinggeld voor de redding van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen alsmede het gebruik van overheidsmiddelen tot een minimum worden gereduceerd, de schade voor de economie beperkt blijft en de toepassing van nationale afwikkelingsmaatregelen wordt gecoördineerd. De Commissie moet in dit verband de Autoriteit kunnen verzoeken bij te dragen tot de in artikel 242 van Richtlijn 2009/138/EG genoemde evaluatie, met name wat betreft; de samenwerking van toezichthoudende autoriteiten binnen de colleges van toezichthouders en de werking van die colleges, de toezichtpraktijk bij de vaststelling van de opslagfactoren; het evalueren van de voordelen van een versterking van het groepstoezicht en het kapitaalbeheer binnen een groep van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, met inbegrip van maatregelen die kunnen worden genomen om te zorgen voor een solide grensoverschrijdend beheer van verzekeringsconcerns, met name ten aanzien van risico’s en vermogensbeheer; en om verslag uit te brengen over nieuwe ontwikkelingen en vorderingen met betrekking tot een reeks gecoördineerde nationale regelingen voor crisismanagement, onder meer de al dan niet bestaande noodzaak van een systeem van coherente en geloofwaardige financieringsmechanismen, met passende financieringsinstrumenten.

(37)

Bij de huidige toetsing van Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (35) en van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 betreffende de beleggerscompensatiestelsels (36) wordt aangetekend dat de Commissie voornemens is bijzondere aandacht te besteden aan de noodzaak van verdere harmonisatie in de gehele Unie. Wat de verzekeringssector betreft, wordt voorts opgemerkt dat de Commissie voornemens is na te gaan of er Unieregels kunnen worden ingevoerd ter bescherming van verzekeringnemers ingeval een verzekeringsmaatschappij met insolventie wordt bedreigd. De ESA’s dienen in dit verband een belangrijke rol te spelen en moeten ten aanzien van het Europese netwerk van nationale verzekeringsgarantiestelsels passende bevoegdheden krijgen.

(38)

De delegatie van taken en verantwoordelijkheden kan in verband met de werking van het netwerk van toezichthouders een nuttig instrument zijn om overlapping in toezichttaken te vermijden, om samenwerking te bevorderen en aldus het toezichtproces te stroomlijnen alsmede om de last die aan de financiële instellingen wordt opgelegd, te verminderen. Deze verordening moet bijgevolg in een duidelijke rechtsgrond voor een dergelijke delegatie voorzien. Hoewel de algemene regel dat delegatie mogelijk moet zijn, dient te worden geëerbiedigd, moeten de lidstaten specifieke voorwaarden kunnen opleggen voor de delegatie van verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld met betrekking tot informatieverstrekking inzake en de kennisgeving van delegatieregelingen. Delegatie van taken betekent dat taken door de Autoriteit of door een andere nationale toezichthoudende autoriteit dan de verantwoordelijke autoriteit worden uitgevoerd, terwijl de verantwoordelijkheid voor de toezichtbesluiten bij de delegerende autoriteit blijft. Door de delegatie van verantwoordelijkheden moet de Autoriteit of een nationale toezichthoudende autoriteit (de gedelegeerde) over een bepaalde toezichtaangelegenheid in haar eigen naam in plaats van de delegerende autoriteit kunnen beslissen. Voor delegaties moet het principe gelden dat toezichtbevoegdheid wordt toegewezen aan de toezichthouder die in de beste positie verkeert om in de betrokken aangelegenheid maatregelen te nemen. Een hertoewijzing van verantwoordelijkheden zou passend zijn, bijvoorbeeld om redenen van schaalvoordelen of toepassingsgebied, van coherentie bij groepstoezicht en van optimaal gebruik van bij de nationale toezichthoudende autoriteiten aanwezige technische expertise. De beslissingen van de gedelegeerde zouden door de delegerende autoriteit en andere bevoegde autoriteiten als definitief moeten worden erkend, indien deze beslissingen binnen de werkingssfeer van de delegatie vallen. De beginselen voor hertoewijzing van verantwoordelijkheden bij overeenkomst kunnen in de toepasselijke wetgeving van de Unie nader worden vastgesteld.

De Autoriteit dient delegatieovereenkomsten tussen nationale toezichthoudende autoriteiten op alle passende manieren te vergemakkelijken en bij te houden. De Autoriteit moet vooraf van voorgenomen delegatieovereenkomsten op de hoogte worden gebracht om in voorkomend geval een advies te kunnen formuleren. De publicatie van dergelijke overeenkomsten dient bij de Autoriteit te worden gecentraliseerd om ervoor te zorgen dat informatie over overeenkomsten voor alle betrokken partijen tijdig beschikbaar, transparant en gemakkelijk toegankelijk is. Ten slotte dient de Autoriteit beste praktijken met betrekking tot delegatie en delegatieovereenkomsten vast te stellen en te verspreiden.

(39)

De Autoriteit dient de toezichtconvergentie in geheel de Unie actief te bevorderen met het doel een gemeenschappelijke toezichtcultuur tot stand te brengen.

(40)

Collegiale toetsingen zijn een efficiënt en effectief instrument om consistentie binnen het netwerk van financiële toezichthouders te bevorderen. De Autoriteit dient bijgevolg het methodologische kader voor dergelijke toetsingen te ontwikkelen en regelmatig dergelijke toetsingen te houden. Bij toetsingen dienen niet alleen de convergentie van toezichtpraktijken, maar tevens de capaciteit van toezichthouders om kwalitatief hoogstaande toezichtresultaten te bereiken alsmede de onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten centraal te staan. De resultaten van collegiale toetsingen dienen bekend te worden gemaakt met instemming van de bevoegde autoriteit die aan toetsing onderworpen wordt. Ook moeten er beste praktijken worden geïdentificeerd en bekendgemaakt.

(41)

De Autoriteit dient een gecoördineerde toezichtrespons van de Unie actief te bevorderen, in het bijzonder om de ordelijke werking en integriteit van de financiële markten en de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie te waarborgen. De Autoriteit dient, naast haar bevoegdheden om in noodsituaties maatregelen te nemen, bijgevolg met een algemene coördinerende functie binnen het ESFS te worden belast. De doorstroming van alle relevante informatie tussen bevoegde autoriteiten moet centraal staan bij de maatregelen die de Autoriteit neemt.

(42)

Om de financiële stabiliteit te bewaren, dienen in een vroeg stadium over de grenzen en sectoren heen trends, potentiële risico’s en zwakke plekken die van het microprudentiële niveau afkomstig zijn, te worden aangewezen. De Autoriteit moet dergelijke ontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied volgen en beoordelen en, waar nodig, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de andere Europese toezichthoudende autoriteiten en het ESRB regelmatig en in voorkomend geval ad hoc op de hoogte brengen. De Autoriteit moet eveneens in samenwerking met het ESRB stresstests in de hele Unie initiëren en coördineren om de veerkracht van financiële instellingen bij ongunstige marktontwikkelingen te beoordelen en moet ervoor zorgen dat op nationaal niveau bij het houden van dergelijke tests een zo consistent mogelijke methode wordt gevolgd. Teneinde zich op de juiste wijze van haar taken te kunnen kwijten, moet de Autoriteit economische analyses verrichten van de markten en de gevolgen van potentiële marktontwikkelingen.

(43)

Gezien de mondialisering van de financiële diensten en het toegenomen belang van internationale normen, dient de Autoriteit de dialoog en de samenwerking met toezichthouders buiten de Unie te bevorderen. Zij dient de bevoegdheid te krijgen contacten te leggen en administratieve regelingen te treffen met toezichthoudende autoriteiten en overheidsinstanties uit derde landen en met internationale organisaties, met volledige inachtneming van de bestaande rollen van de lidstaten en de instellingen van de Unie alsmede van hun respectieve bevoegdheden. De werkzaamheden van de Autoriteit dienen open te staan voor deelname door landen die middels overeenkomsten met de Unie de Uniewetgeving hebben overgenomen en toepassen, en de Autoriteit dient over de mogelijkheid te beschikken samen te werken met derde landen die wetgeving toepassen die als gelijkwaardig met deze van de Unie wordt erkend.

(44)

De Autoriteit dient op haar bevoegdheidsgebied als een onafhankelijk adviesorgaan van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op te treden. Onverminderd de bevoegdheden van de betrokken bevoegde autoriteiten, moet de Autoriteit haar advies kunnen verstrekken over de prudentiële beoordeling van fusies en overnames op grond van Richtlijn 92/49/EEG en de Richtlijnen 2002/83/EG en 2005/68/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG (37), in de gevallen waarin deze richtlijn overleg tussen de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten voorschrijft.

(45)

Om haar verplichtingen doeltreffend te kunnen uitvoeren, moet de Autoriteit het recht hebben alle nodige informatie op te vragen. Om dubbele rapportageverplichtingen voor financiële instellingen te vermijden, moet die informatie normaal gesproken door de nationale toezichthoudende autoriteiten die het dichtst bij de financiële markten en instellingen staan, worden verstrekt en moet daarin rekening worden gehouden met reeds beschikbare statistieken. In laatste instantie moet de Autoriteit evenwel een naar behoren gerechtvaardigd en met redenen omkleed verzoek om informatie rechtstreeks tot een financiële instelling kunnen richten indien een nationale bevoegde autoriteit dergelijke informatie niet tijdig verstrekt of kan verstrekken. De autoriteiten van de lidstaten moeten ertoe verplicht worden de Autoriteit bij te staan bij de tenuitvoerlegging van die rechtstreekse verzoeken. Het overleg over gemeenschappelijke modellen voor verslaglegging is in dit verband van essentieel belang. De maatregelen met het oog op het verzamelen van informatie mogen geen afbreuk doen aan het rechtskader van het Europees statistisch systeem en het Europees Stelsel van centrale banken op statistisch gebied. Deze verordening laat derhalve zowel Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (38) als Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (39) onverlet.

(46)

Nauwe samenwerking tussen de Autoriteit en het ESRB is van essentieel belang voor een volkomen doeltreffende werking van het ESRB en de follow-up van zijn waarschuwingen en aanbevelingen. De Autoriteit en het ESRB moeten alle relevante informatie met elkaar delen. Gegevens in verband met afzonderlijke ondernemingen mogen alleen op met redenen omkleed verzoek worden verstrekt. Bij ontvangst van waarschuwingen of aanbevelingen die het ESRB tot de Autoriteit of een nationale toezichthoudende autoriteit richt, moet de Autoriteit hieraan waar nodig een follow-up geven.

(47)

De Autoriteit moet over technische regulerings- of uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen met belanghebbende partijen overleggen en hen in redelijke mate de mogelijkheid bieden over voorgestelde maatregelen opmerkingen te maken. Alvorens ontwerpen van technische regulerings- of uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen vast te stellen, dient de Autoriteit een effectbeoordeling te verrichten. Om redenen van efficiëntie moeten hiertoe een Stakeholdergroep verzekeringen en herverzekeringen en een Stakeholdergroep bedrijfspensioenen worden gebruikt, die evenwichtig moeten zijn zijn samengesteld uit respectievelijk de betrokken financiële instellingen die in de Unie actief zijn en de financiële instellingen en ondernemingen in al hun variaties qua omvang en bedrijfsmodel vertegenwoordigen; het mkb/kmo’s; vakbonden; academici; consumenten; andere retailgebruikers van financiële instellingen; alsmede vertegenwoordigers van de betrokken beroepsverenigingen. Deze Stakeholdergroepen moeten als schakel fungeren met andere door de Commissie of Uniewetgeving ingestelde gebruikersgroepen op het gebied van financiële diensten.

(48)

De leden van de Stakeholdergroepen die organisaties zonder winstoogmerk of de wetenschappelijke wereld vertegenwoordigen, dienen een passende compensatie te ontvangen opdat personen die niet over eigen financiële middelen beschikken en geen vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zijn, volledig aan het debat over de financiële regulering kunnen deelnemen.

(49)

De Stakeholdergroepen moeten geraadpleegd worden door de Autoriteit en moeten de Autoriteit meningen en adviezen kunnen voorleggen met betrekking tot vraagstukken in verband met de facultatieve toepassing op onder Richtlijn 2002/83/EG of Richtlijn 2003/41/EG vallende instellingen.

(50)

De lidstaten hebben een centrale verantwoordelijkheid in het zorgen voor gecoördineerd crisismanagement en het bewaren van financiële stabiliteit in crisissituaties, in het bijzonder met betrekking tot de stabilisering en afwikkeling van afzonderlijke failliet gaande financiële instellingen. Beslissingen van de Autoriteit in nood- of schikkingssituaties die de stabiliteit van een financiële instelling beïnvloeden, mogen geen afbreuk doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. Er moet een mechanisme worden ingesteld waarbij de lidstaten zich op deze vrijwaringsclausule kunnen beroepen en in laatste instantie de zaak ter beslechting aan de Raad kunnen voorleggen. Van dit vrijwaringsmechanisme mag evenwel geen misbruik worden gemaakt, met name met betrekking tot een door de Autoriteit genomen besluit dat geen wezenlijke of materiële budgettaire gevolgen heeft, zoals een vermindering van de inkomsten in verband met het tijdelijke verbod op specifieke werkzaamheden of producten met het oog op bescherming van de consument. Wanneer de Raad op grond van dit vrijwaringsmechanisme besluiten neemt, moet bij de stemming elke lidstaat één stem hebben. Het is passend op dit gebied de Raad een rol toe te wijzen gezien de bijzondere verantwoordelijkheden die de lidstaten in dat verband bezitten. Gelet op de delicate aard van deze kwestie, moeten strikte afspraken worden gemaakt met betrekking tot de geheimhouding.

(51)

De Autoriteit moet in haar besluitvormingsprocedures gebonden zijn aan de Unieregels en algemene beginselen inzake behoorlijke procedure en transparantie. Het recht van de adressaten van de besluiten van de Autoriteit om te worden gehoord moet ten volle worden gerespecteerd. De handelingen van de Autoriteit moeten een integrerend deel van het Unierecht vormen.

(52)

Een raad van toezichthouders, die bestaat uit de hoofden van de desbetreffende bevoegde autoriteiten in elke lidstaat en voorgezeten wordt door de voorzitter van de Autoriteit, dient het voornaamste besluitvormingsorgaan van de Autoriteit te zijn. Vertegenwoordigers van de Commissie, het ESRB, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) dienen als waarnemer deel te nemen. De leden van de raad van toezichthouders dienen onafhankelijk en alleen in het belang van de Unie op te treden.

(53)

De raad van toezichthouders dient in de regel te besluiten met gewone meerderheid van stemmen, waarbij elk lid één stem heeft. Voor algemene handelingen, daaronder begrepen de handelingen betreffende technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen, alsmede begrotingsaangelegenheden en ten aanzien van verzoeken van een lidstaat om heroverweging van een beslissing van de Autoriteit om bepaalde financiële activiteiten tijdelijk te verbieden of te beperken, is het echter passend de regels inzake het stemmen bij gekwalificeerde meerderheid toe te passen zoals vastgesteld in artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, alsmede in het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen dat als bijlage aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht. Zaken betreffende de schikking van meningsverschillen tussen nationale toezichthoudende autoriteiten moeten worden onderzocht door een beperkt, objectief panel, bestaande uit leden die geen vertegenwoordiger zijn van de bevoegde autoriteiten die bij het meningsverschil betrokken zijn en geen belang bij het conflict noch een directe band met de betrokken bevoegde autoriteiten hebben. De samenstelling van het panel moet op een passend evenwicht berusten. De besluiten van het panel moeten met gewone meerderheid van stemmen door de raad van toezichthouders worden goedgekeurd, waarbij elk lid één stem heeft. Wat de door de consoliderende toezichthouder genomen besluiten betreft, kan het door het panel voorgestelde besluit worden verworpen door een aantal leden die een blokkeringsminderheid van de stemmen vertegenwoordigen, in de zin van artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 3 van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

(54)

Een raad van bestuur, samengesteld uit de voorzitter van de Autoriteit, vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende autoriteiten en van de Commissie moet verzekeren dat de Autoriteit haar opdracht vervult en de haar opgedragen taken verricht. De raad van bestuur moet over de nodige bevoegdheden beschikken om onder meer het jaar- en meerjarenwerkprogramma voor te stellen, bepaalde budgettaire bevoegdheden uit te oefenen, het personeelsbeleidsplan van de Autoriteit vast te stellen, speciale bepalingen betreffende het recht van toegang tot documenten vast te stellen en het jaarverslag voor te stellen.

(55)

De Autoriteit moet vertegenwoordigd worden door een voltijdse voorzitter die door de raad van toezichthouders benoemd wordt op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten en van relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering, na een door de raad van toezichthouders met assistentie van de Commissie georganiseerde en beheerde open selectieprocedure. Met het oog op het aanwijzen van de eerste voorzitter van de autoriteit dient de Commissie onder meer een beperkte lijst van kandidaten op te stellen, op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten en relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering. Met het oog op de latere aanwijzingen moet in een overeenkomstig deze verordening op te stellen verslag worden getoetst of het opstellen van een beperkte lijst van kandidaten door de Commissie dienstig is gebleken. Voordat de geselecteerde persoon zijn functie opneemt, moet het Europees Parlement, na deze persoon te hebben gehoord, de mogelijkheid hebben tot een maand na zijn selectie door de raad van toezichthouders bezwaar te maken tegen de aanwijzing.

(56)

Het management van de Autoriteit moet worden toevertrouwd aan een uitvoerend directeur, die het recht moet hebben zonder stemrecht aan de vergaderingen van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur deel te nemen.

(57)

Om sectoroverschrijdende consistentie in de activiteiten van de ESA’s te verzekeren, moeten deze nauw samenwerken in een Gemengd Comité, en in voorkomend geval gemeenschappelijke standpunten bereiken. Het Gemengd Comité dient de taken van de ESA’s met betrekking tot financiële conglomeraten en andere sectoroverschrijdende aangelegenheden te coördineren. Waar dit relevant is, moeten de handelingen die eveneens binnen het bevoegdheidsgebied van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) of de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) liggen, parallel door de betrokken Europese toezichthoudende autoriteiten worden vastgesteld. Het Gemengd Comité moet voor een termijn van twaalf maanden op basis van een rotatiesysteem worden voorgezeten door de voorzitters van de ESA’s. De voorzitter van het Gemengd Comité moet ondervoorzitter zijn van het ESRB. Het Gemengd Comité moet specifiek personeel hebben dat ter beschikking wordt gesteld door de ESA’s, teneinde informele informatiedeling en de totstandbrenging van een gemeenschappelijke aanpak die stoelt op een op toezicht gerichte cultuur binnen de ESA’s mogelijk te maken.

(58)

Het is nodig ervoor te zorgen dat de partijen waarop door de Autoriteit vastgestelde besluiten invloed hebben, een beroep kunnen doen op de noodzakelijke rechtsmiddelen. Om de rechten van partijen doeltreffend te beschermen en om redenen van proceseconomie moeten, indien de Autoriteit over besluitvormingsbevoegdheden beschikt, partijen het recht hebben om bezwaar aan te tekenen bij een bezwaarcommissie. Om redenen van efficiëntie en consistentie moet de bezwaarcommissie een gemengd orgaan zijn van de ESA’s, onafhankelijk van hun administratieve en regulerende structuren. Tegen beslissingen van de bezwaarcommissie moet bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep openstaan.

(59)

Om haar autonomie en onafhankelijkheid volledig te waarborgen, moet de Autoriteit de beschikking krijgen over een autonome begroting met inkomsten uit hoofdzakelijk verplichte bijdragen van de nationale toezichthoudende autoriteiten en uit de algemene begroting van de Europese Unie. De financiering van de Autoriteit door de Unie is onderworpen aan het akkoord van de begrotingsautoriteit overeenkomstig punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (40). De begrotingsprocedure van de Unie moet van toepassing zijn. De controle van de rekeningen moet worden verricht door de Rekenkamer. Op de begrotingsuitgaven is de kwijtingsprocedure van toepassing.

(60)

Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (41) moet op de Autoriteit van toepassing zijn. De Autoriteit dient eveneens toe te treden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (42).

(61)

Om openbare en transparante arbeidsvoorwaarden en gelijke behandeling van het personeel te verzekeren, dient het statuut van de ambtenaren of van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (43) op het personeel van de Autoriteit van toepassing te zijn.

(62)

Het is van essentieel belang dat bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie worden beschermd. De aan de Autoriteit verstrekte en in het netwerk uitgewisselde informatie moet worden onderworpen aan strikte en doeltreffende geheimhoudingsvoorschriften.

(63)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (44) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (45), zijn geheel van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening.

(64)

Om de transparante werking van de Autoriteit te verzekeren, moet Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (46) op de Autoriteit van toepassing zijn.

(65)

Derde landen moeten aan de werkzaamheden van de Autoriteit kunnen deelnemen op grond van door de Unie te sluiten passende overeenkomsten.

(66)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het verbeteren van de werking van de interne markt door een hoog, effectief en consistent niveau van prudentiële regulering en toezicht te verzekeren, het beschermen van verzekeringnemers, deelnemers aan pensioenregelingen en andere begunstigden, het beschermen van de integriteit, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, het bewaren van de stabiliteit van het financiële stelsel en het versterken van de internationale coördinatie van het toezicht, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(67)

De Autoriteit moet alle huidige taken en bevoegdheden van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen overnemen. Besluit 2009/79/EG van de Commissie moet bijgevolg op de datum van oprichting van de Autoriteit worden ingetrokken, en Besluit nr. 716/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van een Gemeenschapsprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële diensten, financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen (47) moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. Indachtig de bestaande structuren en werking van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen, is het belangrijk dat het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Commissie in zeer nauwe onderlinge samenwerking een passende overgangsregeling vaststellen, om ervoor te zorgen dat de periode gedurende dewelke de Commissie verantwoordelijk is voor het opzetten en de initiële werkzaamheden van de Autoriteit zo kort mogelijk is.

(68)

Het is passend een termijn vast te stellen voor de toepassing van deze verordening om ervoor te zorgen dat de Autoriteit bij de aanvang van haar activiteiten voldoende is voorbereid en om een vlotte overgang van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen te verzekeren. De Autoriteit dient over passende financiële middelen te kunnen beschikken. Althans in een eerste fase moet zij voor 40 % worden gefinancierd met middelen van de Unie en voor 60 % met middelen van de lidstaten, vastgesteld op basis van de verdeelsleutel voor de stemmenweging van artikel 3, lid 3, van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

(69)

Opdat de autoriteit per 1 januari 2011 kan worden opgericht, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

OPRICHTING EN RECHTSSTATUS

Artikel 1

Oprichting en werkterrein

1.   Bij deze verordening wordt een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) op (hierna „de Autoriteit”) opgericht.

2.   De Autoriteit handelt overeenkomstig de haar bij deze verordening toegekende bevoegdheden, en binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/138/EG, met uitzondering van Titel IV, van de Richtlijnen 2002/92/EG, 2003/41/EG, 2002/87/EG, 64/225/EEG, 73/239/EEG, 73/240/EEG, 76/580/EEG, 78/473/EEG, 84/641/EEG, 87/344/EEG, 88/357/EEG, 92/49/EEG, 98/78/EG, 2001/17/EG, 2002/83/EG, 2005/68/EG en, voor zover deze handelingen van toepassing zijn op verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening en verzekeringstussenpersonen, binnen de toepasselijke onderdelen van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2002/65/EG, met inbegrip van alle op deze handelingen gebaseerde richtlijnen, verordeningen en besluiten en alle andere juridisch bindende handelingen van de Unie die taken aan de Autoriteit toewijzen.

3.   De Autoriteit handelt op het werkterrein van verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, financiële conglomeraten, instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening en verzekeringstussenpersonen eveneens met betrekking tot zaken die niet rechtstreeks onder de in lid 2 bedoelde handelingen vallen, onder meer op het vlak van ondernemingsbestuur, accountantscontrole en financiële verslaglegging, om de effectieve en consistente toepassing van deze handelingen te waarborgen.

4.   Wat betreft instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening laten de maatregelen van de Autoriteit de nationale sociale en arbeidswetgeving onverlet.

5.   De bepalingen van deze verordening doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie, in het bijzonder op grond van artikel 258 VWEU, om de naleving van het Unierecht te verzekeren.

6.   De doelstelling van de Autoriteit is de collectieve belangen te beschermen door bij te dragen tot de stabiliteit en doeltreffendheid van het financiële stelsel op de korte, middellange en lange termijn, in het belang van de economie, de burgers en het bedrijfsleven van de Unie. De Autoriteit draagt bij tot:

a)

de verbetering van de werking van de interne markt, daaronder met name begrepen een solide, effectief en consistent niveau van regulering en toezicht,

b)

het verzekeren van de integriteit, transparantie, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten,

c)

de versterking van de internationale coördinatie van het toezicht,

d)

het voorkomen van reguleringsarbitrage en het bevorderen van gelijke concurrentievoorwaarden,

e)

het waarborgen van behoorlijke regulering en toezicht met betrekking tot het aangaan van risico’s inzake verzekerings-, herverzekerings- en bedrijfspensioenactiviteiten, en

f)

een betere consumentenbescherming.

Te dien einde draagt de Autoriteit bij tot het verzekeren van de consistente, efficiënte en effectieve toepassing van de in lid 2 genoemde handelingen, bevordert zij de convergentie op het gebied van het toezicht, verstrekt adviezen aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en verricht economische analyses van de markten om de verwezenlijking van de doelstelling van de Autoriteit te bevorderen.

Bij de uitoefening van de taken die haar bij deze verordening worden toevertrouwd, besteedt de Autoriteit bijzondere aandacht aan potentiële systeemrisico’s die veroorzaakt worden door instellingen waarvan de insolventie de werking van het financiële stelsel of de reële economie kan aantasten.

Bij de uitvoering van haar taken handelt de Autoriteit onafhankelijk en objectief en uitsluitend in het belang van de Unie.

Artikel 2

Europees Systeem voor financieel toezicht

1.   De Autoriteit maakt deel uit van een Europees Systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision - ESFS). Het hoofddoel van het ESFS is erop toe te zien dat de regels die van toepassing zijn op de financiële sector naar behoren worden uitgevoerd teneinde de financiële stabiliteit te bewaren en te zorgen voor vertrouwen in het financiële stelsel als geheel, met voldoende bescherming voor gebruikers van financiële diensten.

2.   Het ESFS bestaat uit de volgende instanties:

a)

het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) voor de in Verordening (EU) nr. 1092/2010 en de onderhavige verordening omschreven taken;

b)

de Autoriteit;

c)

de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (48);

d)

de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (49);

e)

het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten („Gemengd Comité”) voor de uitoefening van de in de artikelen 54 tot en met 57 van deze verordening, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 omschreven taken;

f)

de bevoegde of toezichthoudende autoriteiten in de lidstaten als gespecificeerd in de Uniehandelingen die vermeld worden in artikel 1, lid 2, van deze verordening, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

3.   Via het Gemengd Comité werkt de Autoriteit regelmatig en nauw samen met het ESRB alsook met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) en zorgt daarmee voor de intersectorale samenhang van de werkzaamheden en het bereiken van gemeenschappelijke standpunten op het gebied van het toezicht op financiële conglomeraten en andere intersectorale kwesties.

4.   Krachtens het beginsel van loyale samenwerking overeenkomstig artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie werken de partijen bij het ESFS met vertrouwen en met het volste wederzijdse respect samen, met name om te zorgen voor een passende en betrouwbare onderlinge informatiestroom.

5.   De toezichthoudende autoriteiten die deel uitmaken van het ESFS zijn gehouden overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen toezicht uit te oefenen op financiële instellingen die in de Unie opereren.

Artikel 3

Verantwoordingsplicht van de Autoriteiten

De in artikel 2, lid 2, onder a) tot en met d), bedoelde autoriteiten leggen verantwoording af aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 4

Definities

Voor de toepassing van onderhavige verordening wordt verstaan onder:

1.

„financiële instellingen”: ondernemingen, entiteiten en natuurlijke en rechtspersonen die onder de toepassing van een van de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen vallen. Wat Richtlijn 2005/60/EG betreft, wordt onder „financiële instellingen” evenwel uitsluitend verstaan, de verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen als gedefinieerd in die richtlijn;

2.

„bevoegde autoriteiten”:

i)

toezichthoudende autoriteiten zoals bedoeld in Richtlijn 2009/138/EG, en bevoegde autoriteiten zoals bedoeld in de Richtlijnen 2003/41/EG en 2002/92/EG;

ii)

wat de Richtlijnen 2002/65/EG en 2005/60/EG betreft, de autoriteiten die de naleving van de voorschriften van deze richtlijnen door de financiële instellingen, zoals gedefinieerd in punt 1), moeten garanderen.

Artikel 5

Rechtsstatus

1.   De Autoriteit is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

2.   In elke lidstaat geniet de Autoriteit de ruimste handelingsbevoegdheid die op grond van het nationale recht aan rechtspersonen wordt toegekend. Zij kan met name roerende en onroerende goederen verwerven en vervreemden, en in rechte optreden.

3.   De Autoriteit wordt vertegenwoordigd door haar voorzitter.

Artikel 6

Samenstelling

De Autoriteit bestaat uit:

1.

een raad van toezichthouders, die de in artikel 43 vastgestelde taken uitoefent;

2.

een raad van bestuur, die de in artikel 47 vastgestelde taken uitoefent;

3.

een voorzitter, die de in artikel 48 vastgestelde taken uitoefent;

4.

een uitvoerend directeur, die de in artikel 53 vastgestelde taken uitoefent;

5.

een bezwaarcommissie die de in artikel 60 vastgestelde taken uitoefent.

Artikel 7

Zetel

De Autoriteit heeft haar zetel in Frankfurt am Main.

HOOFDSTUK II

TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN DE AUTORITEIT

Artikel 8

Taken en bevoegdheden van de Autoriteit

1.   De Autoriteit heeft de volgende taken:

a)

bijdragen tot de invoering van kwalitatief hoogstaande gemeenschappelijke regulerings- en toezichtnormen en -praktijken, met name door het verstrekken van adviezen aan de instellingen van de Unie en door het ontwikkelen van richtsnoeren, aanbevelingen en ontwerpen van technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen op basis van de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen;

b)

bijdragen tot de consistente toepassing van de juridisch bindende handelingen van de Unie, met name door tot een gemeenschappelijke toezichtpraktijk bij te dragen, de consistente, efficiënte en effectieve toepassing van de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen te verzekeren, reguleringsarbitrage te voorkomen, bij meningsverschillen tussen de bevoegde autoriteiten te bemiddelen en een schikking te treffen, een doeltreffend en consistent toezicht op financiële instellingen en een coherente werking van de colleges van toezichthouders te waarborgen en maatregelen te nemen in onder meer noodsituaties;

c)

stimuleren en vergemakkelijken van de delegatie van taken en verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten;

d)

nauw samenwerken met het ESRB, met name door het ESRB de nodige informatie te verstrekken voor het uitvoeren van zijn taken en door een behoorlijke follow-up te geven aan de waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB;

e)

organiseren en verrichten van collegiale toetsingen van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van het verstrekken van richtsnoeren en aanbevelingen en het vaststellen van beste praktijken, met de bedoeling de consistentie in de toezichtresultaten te verhogen;

f)

volgen en beoordelen van marktontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied;

g)

verrichten van economische marktanalyses om aan te tonen dat de Autoriteit zich van haar taken heeft gekweten;

h)

bevorderen van de bescherming van verzekeringnemers, deelnemers aan pensioenregelingen en begunstigden;

i)

bijdragen tot de consistente en samenhangende werking van de colleges van toezichthouders, de monitoring, beoordeling en meting van het systeemrisico, de ontwikkeling en coördinatie van herstel- en afwikkelingsplannen, waarbij in de gehele Unie een hoge beschermingsgraad wordt geboden aan verzekeringnemers en begunstigden overeenkomstig de artikelen 21 tot en met 26;

j)

vervullen van alle andere specifieke taken die in deze verordening of in andere wetgevingshandelingen zijn vastgesteld;

k)

bekendmaken en regelmatig bijwerken van informatie op haar website over haar activiteiten, met name, binnen haar bevoegdheden, ten aanzien van geregistreerde financiële instellingen, teneinde gemakkelijk toegankelijke informatie voor het publiek te garanderen;

l)

overnemen, voor zover van toepassing, van de huidige, lopende taken van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen (CETVB).

2.   Om de in lid 1 vastgestelde taken uit te voeren, beschikt de Autoriteit over de in onderhavige verordening vastgestelde bevoegdheden, met name de bevoegdheid om:

a)

voorstellen voor technische reguleringsnormen te ontwikkelen in de in artikel 10 bedoelde specifieke gevallen;

b)

voorstellen voor technische uitvoeringsnormen te ontwikkelen, in de in artikel 15 bedoelde specifieke gevallen;

c)

richtsnoeren en aanbevelingen te geven, als vastgesteld in artikel 16;

d)

in specifieke gevallen aanbevelingen te doen, als bedoeld in artikel 17, lid 3;

e)

in de in de artikelen 18, lid 3, en 19, lid 3, genoemde specifieke gevallen individuele besluiten te nemen die gericht zijn tot bevoegde autoriteiten;

f)

in gevallen die betrekking hebben op rechtstreeks toepasselijk Unierecht, individuele besluiten te nemen die gericht zijn tot financiële instellingen, in de in artikel 17, lid 6, in artikel 18, lid 4, en in artikel 19, lid 4, bedoelde specifieke gevallen;

g)

adviezen te verstrekken aan het Europees Parlement, de Raad of de Commissie als bepaald in artikel 34;

h)

overeenkomstig artikel 35 de nodige informatie over financiële instellingen te verzamelen;

i)

gemeenschappelijke methoden ter beoordeling van het effect van bepaalde productkenmerken en distributieprocessen op de financiële positie van instellingen en op de consumentenbescherming te ontwikkelen;

j)

een centraal toegankelijke gegevensbank op te zetten van geregistreerde financiële instellingen in haar ambtsgebied, indien dat in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen is gespecificeerd.

Artikel 9

Taken in verband met consumentenbescherming en financiële activiteiten

1.   De Autoriteit speelt een leidende rol bij het bevorderen van transparantie, eenvoud en billijkheid op de markt voor financiële producten of diensten aan consumenten in de gehele interne markt, onder meer door:

a)

het verzamelen en analyseren van en het verslag uitbrengen over consumententrends;

b)

het evalueren en coördineren van financiële kennis van de bevoegde autoriteiten en van de door hen genomen educatieve initiatieven;

c)

de ontwikkeling van opleidingsnormen voor de industrie; en

d)

bij te dragen aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke openbaarmakingsregels.

2.   De Autoriteit oefent toezicht uit op nieuwe en bestaande financiële activiteiten en kan richtsnoeren vaststellen en aanbevelingen doen om de veiligheid en de soliditeit van markten, alsmede convergentie van de reguleringspraktijk te bevorderen.

3.   De Autoriteit kan tevens waarschuwingen geven ingeval een financiële activiteit een ernstige bedreiging vormt van de doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 1, lid 6.

4.   De Autoriteit richt, als een integrerend onderdeel van de Autoriteit, een Commissie financiële innovatie op, waarin alle relevante bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten zitting hebben met het oog op een gecoördineerde benadering van de behandeling van nieuwe of innoverende financiële activiteiten uit het oogpunt van regulering en toezicht, en die advies levert dat de Autoriteit aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verstrekt.

5.   De Autoriteit kan bepaalde financiële activiteiten tijdelijk verbieden of beperken als zij een bedreiging vormen voor het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het gehele financiële systeem van de Unie of een deel ervan in de gevallen die gespecificeerd zijn en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de wetgevingshandelingen als bedoeld in artikel 1, lid 2, of, indien dit in een noodsituatie vereist is, overeenkomstig artikel 18 en de daarin bepaalde voorwaarden.

De Autoriteit evalueert het in de eerste alinea bedoelde besluit met passende tussenpozen en ten minste om de drie maanden. Indien het besluit na een periode van drie maanden niet wordt verlengd, verstrijkt het automatisch.

Een lidstaat kan de Autoriteit verzoeken haar besluit te heroverwegen. In dat geval beslist de Autoriteit overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, tweede alinea, of zij haar besluit handhaaft.

De Autoriteit kan ook beoordelen of het nodig is bepaalde soorten financiële activiteiten te verbieden of te beperken en, wanneer die noodzaak bestaat, de Commissie daarvan in kennis stellen om de vaststelling van een dergelijk verbod of een dergelijke beperking te vergemakkelijken.

Artikel 10

Technische reguleringsnormen

1.   Wanneer het Europees Parlement en de Raad door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU bevoegdheden delegeren aan de Commissie voor de vaststelling van technische reguleringsnormen teneinde consistente harmonisatie te waarborgen op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld, kan de Autoriteit ontwerpen van technische reguleringsnormen ontwikkelen. De Autoriteit legt haar ontwerpen van normen ter bevestiging aan de Commissie voor.

De technische reguleringsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen in, en zijn inhoudelijk beperkt door de wetgevingshandelingen waarop zij gebaseerd zijn.

Alvorens ontwerpen van technische reguleringsnormen aan de Commissie voor te leggen, houdt de Autoriteit openbare raadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van het ontwerp van technische reguleringsnorm in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Autoriteit het advies in van de betrokken, in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep.

Wanneer de Autoriteit een ontwerp van technische reguleringsnorm voorlegt, doet de Commissie dat onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Binnen drie maanden na ontvangst van een ontwerp van technische reguleringsnorm besluit de Commissie of zij het ontwerp bevestigt. De Commissie kan besluiten de ontwerpen van technische reguleringsnormen slechts gedeeltelijk of gewijzigd te bevestigen indien het belang van de Unie dit vereist.

Indien de Commissie voornemens is een ontwerp van technische reguleringsnorm niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm te bevestigen, zendt zij het ontwerp van technische reguleringsnorm terug naar de Autoriteit en motiveert zij waarom zij het niet heeft goedgekeurd of motiveert zij haar wijzigingen, naargelang het geval. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, en deze in de vorm van een formeel advies opnieuw aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet het Europees Parlement en de Raad een kopie van haar formeel advies toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van die termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, of een ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend dat niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, mag de Commissie de technische reguleringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel de norm verwerpen.

De Commissie mag de inhoud van het door de Autoriteit opgestelde ontwerp van technische reguleringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

2.   Indien de Autoriteit binnen de termijn die is vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen, geen ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie een dergelijk ontwerp binnen een nieuwe termijn verlangen.

3.   Enkel wanneer de Autoriteit geen ontwerp van technische reguleringsnorm bij de Commissie indient binnen de in lid 2 bedoelde termijnen, mag de Commissie middels een gedelegeerde handeling een technische reguleringsnorm aannemen zonder een ontwerp van de Autoriteit.

De Commissie houdt openbare raadplegingen over ontwerpen van technische reguleringsnormen en analyseert de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van het ontwerp van technische reguleringsnorm in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Commissie het standpunt of advies in van de in artikel 37 bedoelde betrokken Stakeholdergroep.

De Commissie doet het ontwerp van technische reguleringsnorm onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

De Commissie zendt haar ontwerp van technische reguleringsnorm aan de Autoriteit toe. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen en dit in de vorm van een formeel advies aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet een kopie van haar formeel advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie de technische reguleringsnorm aannemen.

Indien de Autoriteit binnen de periode van zes weken een gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen op basis van de door de Autoriteit voorgestelde wijzigingen, dan wel de technische reguleringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht. De Commissie mag de inhoud van het door de Autoriteit opgestelde ontwerp van technische reguleringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

4.   De technische reguleringsnormen worden vastgesteld door middel van verordeningen of besluiten. Zij worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treden op de daarin vermelde datum in werking.

Artikel 11

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om de in artikel 10 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vier jaar te rekenen vanaf 16 december 2010. Uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de termijn van vier jaar stelt de Commissie een verslag op over de gedelegeerde bevoegdheid. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch met dezelfde termijn verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad de bevoegdheid intrekt overeenkomstig artikel 14.

2.   Zodra de Commissie een technische reguleringsnorm heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3.   De bevoegdheid om technische reguleringsnormen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de voorwaarden die worden gesteld in de artikelen 12 tot en met 14.

Artikel 12

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.   De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, beijvert zich om de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te stellen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheid mogelijk worden ingetrokken.

3.   Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde technische reguleringsnormen onverlet. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13

Bezwaar tegen technische reguleringsnormen

1.   Het Europees Parlement of de Raad kan binnen een termijn drie maanden na de datum van kennisgeving van de door de Commissie vastgestelde technische reguleringsnorm tegen de technische reguleringsnorm bezwaar aantekenen. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met drie maanden verlengd.

Wanneer de Commissie een technische reguleringsnorm vaststelt die identiek is aan het door de Autoriteit ingediende ontwerp van technische reguleringsnorm, bedraagt de termijn tijdens welke het Europees Parlement en de Raad bezwaar kunnen aantekenen één maand na de datum van kennisgeving. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met één maand verlengd.

2.   Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar heeft aangetekend tegen de technische reguleringsnorm, wordt de technische reguleringsnorm bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt deze in werking op de daarin bepaalde datum. Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft meegedeeld dat het respectievelijk hij voornemens is geen bezwaar aan te tekenen, mag de technische reguleringsnorm vóór het verstrijken van die termijn worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

3.   Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar aantekent tegen een technische reguleringsnorm binnen de in lid 1 vermelde termijn, treedt deze niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 VWEU wordt door de instelling die bezwaar aantekent, het bezwaar tegen de technische reguleringsnorm met redenen omkleed.

Artikel 14

Niet-bevestiging of wijziging van ontwerpen van technische reguleringsnormen

1.   Indien de Commissie een ontwerp van technische reguleringsnorm overeenkomstig artikel 10 niet bevestigt of het wijzigt, stelt zij de Autoriteit, het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis en omkleedt zij dit met redenen.

2.   In voorkomend geval kan het Europees Parlement of de Raad het verantwoordelijke lid van de Commissie samen met de voorzitter van de Autoriteit binnen één maand na de in lid 1 bedoelde kennisgeving uitnodigen voor een ad hoc-vergadering van de bevoegde commissie van het Europees Parlement of de Raad om hun meningsverschillen uiteen te zetten en toe te lichten.

Artikel 15

Technische uitvoeringsnormen

1.   De Autoriteit kan technische uitvoeringsnormen ontwikkelen door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 291 VWEU op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld. De technische uitvoeringsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen in en bepalen inhoudelijk de voorwaarden voor de toepassing van die handelingen. De Autoriteit legt haar ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter bevestiging aan de Commissie voor.

Alvorens ontwerpen van technische uitvoeringsnormen aan de Commissie voor te leggen, houdt de Autoriteit openbare raadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Autoriteit het advies in van de in artikel 37 bedoelde betrokken Stakeholdergroep.

Wanneer de Autoriteit een ontwerp van technische uitvoeringsnorm voorlegt, doet de Commissie dat onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Binnen drie maanden na ontvangst van een ontwerp van technische uitvoeringsnorm besluit de Commissie of zij dit ontwerp bevestigt. De Commissie kan die termijn met één maand verlengen. De Commissie kan besluiten het ontwerp van technische uitvoeringsnorm slechts gedeeltelijk of gewijzigd te bevestigen indien het belang van de Unie dit vereist.

Indien de Commissie voornemens is het ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm te bevestigen, zendt zij het terug naar de Autoriteit en motiveert waarom zij het niet heeft goedgekeurd of motiveert zij haar wijzigingen, naar gelang het geval. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen wijzigen op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, en deze in de vorm van een formeel advies opnieuw aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet het Europees Parlement en de Raad een kopie van haar formele advies toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van de in de vijfde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, of een ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend dat niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, kan de Commissie de technische uitvoeringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel de norm verwerpen.

De Commissie mag de inhoud van een door de Autoriteit opgesteld ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

2.   Indien de Autoriteit binnen de termijn die is vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen, geen ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie een dergelijk ontwerp binnen een nieuwe termijn verlangen.

3.   Enkel wanneer de Autoriteit geen ontwerp van technische uitvoeringsnorm bij de Commissie indient binnen de termijn overeenkomstig lid 2, kan de Commissie middels een uitvoeringshandeling een technische uitvoeringsnorm aannemen zonder een ontwerp van de Autoriteit.

De Commissie houdt openbare raadplegingen over ontwerpen van technische uitvoeringsnormen en analyseert de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Commissie het standpunt of advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep.

De Commissie doet het ontwerp van technische uitvoeringsnorm onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

De Commissie zendt het ontwerp van technische uitvoeringsnorm aan de Autoriteit toe. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen en dit in de vorm van een formeel advies aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, kan de Commissie de technische uitvoeringsnorm aannemen.

Indien de Autoriteit binnen die termijn van zes weken een gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen op basis van de door de Autoriteit voorgestelde wijzigingen, dan wel de technische uitvoeringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht.

De Commissie mag de inhoud van de door de Autoriteit opgestelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

4.   De technische uitvoeringsnormen worden vastgesteld door middel van verordeningen of besluiten. Zij worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treden op de daarin vermelde datum in werking.

Artikel 16

Richtsnoeren en aanbevelingen

1.   Met het oog op het invoeren van consistente, efficiënte en effectieve toezichtpraktijken binnen het ESFS en het verzekeren van de gemeenschappelijke, uniforme en consistente toepassing van het Unierecht richt de Autoriteit richtsnoeren en aanbevelingen tot bevoegde autoriteiten of financiële instellingen.

2.   In voorkomend geval houdt de Autoriteit openbare raadplegingen over richtsnoeren en aanbevelingen en analyseert zij de potentiële kosten en baten daarvan. Die raadplegingen en analyse staan in verhouding tot de reikwijdte, de aard en het effect van het richtsnoer of de aanbeveling. Ook wint de Autoriteit in voorkomend geval het standpunt of advies in van de desbetreffende in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep.

3.   De bevoegde autoriteiten en financiële instellingen spannen zich tot het uiterste in om aan die richtsnoeren en aanbevelingen te voldoen.

Binnen twee maanden nadat een richtsnoer of aanbeveling is gegeven, bevestigt elke bevoegde autoriteit of zij aan dat richtsnoer of die aanbeveling voldoet of voornemens is die op te volgen. Wanneer een bevoegde autoriteit daaraan niet voldoet of niet voornemens is die op te volgen, stelt zij de Autoriteit daarvan in kennis, met opgave van de redenen.

Het feit dat de bevoegde autoriteit niet aan het richtsnoer of de aanbeveling in kwestie voldoet of niet voornemens is die op te volgen, wordt door de Autoriteit bekendgemaakt. De Autoriteit kan eveneens per geval besluiten de redenen die de bevoegde autoriteit aanvoert om niet aan het richtsnoer of de aanbeveling in kwestie te voldoen, bekend te maken. De bevoegde autoriteit ontvangt vooraf een kennisgeving van deze bekendmaking.

Indien zulks in dat richtsnoer of die aanbeveling is voorgeschreven, melden de financiële instellingen op duidelijke en gedetailleerde wijze of zij zich aan dat richtsnoer of die aanbeveling houden.

4.   In het in artikel 43, lid 5, bedoelde verslag stelt de Autoriteit het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in kennis van de gegeven richtsnoeren en aanbevelingen en vermeldt zij welke bevoegde nationale autoriteiten deze niet hebben opgevolgd, en hoe zij ervoor denkt te zorgen dat ieder van deze bevoegde autoriteiten in de toekomst haar aanbevelingen en richtsnoeren zal opvolgen.

Artikel 17

Inbreuk op het Unierecht

1.   Ingeval een bevoegde autoriteit de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen, waaronder begrepen de overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 15 vastgestelde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen, niet heeft toegepast of heeft toegepast op een wijze die in strijd is met het Unierecht, met name door niet te verzekeren dat een financiële instelling de in die handelingen vastgestelde eisen vervult, handelt de Autoriteit overeenkomstig de in de leden 2, 3 en 6 van dit artikel genoemde bevoegdheden.

2.   Op verzoek van een of meer bevoegde autoriteiten, van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, van de desbetreffende Stakeholdergroep, of op eigen initiatief, en na de betrokken bevoegde autoriteit op de hoogte te hebben gebracht, kan de Autoriteit de aangevoerde inbreuk op of niet-toepassing van het Unierecht onderzoeken.

Onverminderd de in artikel 35 vastgestelde bevoegdheden verstrekt de bevoegde autoriteit aan de Autoriteit onverwijld alle informatie die de Autoriteit nodig acht voor haar onderzoek.

3.   De Autoriteit kan, uiterlijk binnen twee maanden na de aanvang van haar onderzoek, tot de betrokken bevoegde autoriteit een aanbeveling richten waarin wordt uiteengezet welke maatregelen nodig zijn om aan het Unierecht te voldoen.

De bevoegde autoriteit brengt de Autoriteit binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanbeveling op de hoogte van de stappen die zij heeft gedaan of voornemens is te doen om de inachtneming van het Unierecht te verzekeren.

4.   Ingeval de bevoegde autoriteit binnen één maand na ontvangst van de aanbeveling van de Autoriteit niet aan het Unierecht heeft voldaan, kan de Commissie, na door de Autoriteit op de hoogte te zijn gebracht of op eigen initiatief, een formeel advies uitbrengen op grond waarvan de bevoegde autoriteit de maatregelen dient te nemen die nodig zijn om het Unierecht na te leven. De Commissie houdt in haar formeel advies rekening met de aanbeveling van de Autoriteit.

De Commissie brengt een dergelijk formeel advies uit uiterlijk drie maanden na het geven van de aanbeveling. De Commissie kan die termijn met één maand verlengen.

De Autoriteit en de bevoegde autoriteiten verstrekken de Commissie alle nodige informatie.

5.   Binnen tien werkdagen na ontvangst van het in lid 4 bedoelde formeel advies informeert de bevoegde autoriteit de Commissie en de Autoriteit over de stappen die zij heeft gedaan of zal doen om dat formeel advies na te leven.

6.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, ingeval een bevoegde autoriteit het in lid 4 bedoelde formeel advies niet binnen de daarin bepaalde termijn naleeft en het nodig is deze niet-naleving tijdig te verhelpen om neutrale concurrentievoorwaarden op de markt te behouden of te herstellen of de ordelijke werking en de integriteit van het financiële stelsel te verzekeren, de Autoriteit, indien de toepasselijke eisen van de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen op de financiële instellingen rechtstreeks toepasselijk zijn, een tot een financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan de financiële instelling de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens het Unierecht, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.

Het besluit van de Autoriteit is in overeenstemming met het door de Commissie ingevolge lid 4 uitgebrachte formeel advies.

7.   Op grond van lid 6 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.

Bij het nemen van maatregelen met betrekking tot aangelegenheden die onderworpen worden aan een formeel advies ingevolge lid 4 of aan een besluit ingevolge lid 6 conformeren de bevoegde autoriteiten zich aan het formeel advies, of het besluit, al naar het geval.

8.   De Autoriteit vermeldt in het in artikel 43, lid 5, bedoelde verslag welke bevoegde autoriteiten en financiële instellingen de in lid 4 van dit artikel bedoelde formele adviezen of de in lid 6 van dit artikel bedoelde besluiten niet hebben nageleefd.

Artikel 18

Maatregelen in noodsituaties

1.   Ingeval van ongunstige ontwikkelingen die de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie geheel of gedeeltelijk ernstig in gevaar kunnen brengen, faciliteert de Autoriteit metterdaad de door de betrokken bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten genomen maatregelen en coördineert zij deze voor zover dit nodig wordt geacht.

Om die faciliterende en coördinerende rol te kunnen vervullen, wordt de Autoriteit volledig geïnformeerd over relevante ontwikkelingen, en wordt zij uitgenodigd om als waarnemer deel te nemen aan de desbetreffende bijeenkomsten van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten.

2.   De Raad kan, na een verzoek van de Autoriteit, de Commissie of het ESRB, in overleg met de Commissie en het ESRB en, voor zover van toepassing, de ESA’s, een tot de Autoriteit gericht besluit nemen waarin bepaald wordt dat er sprake is van een noodsituatie in de zin van deze verordening. De Raad evalueert dat besluit met passende tussenpozen en ten minste elke maand. Indien het besluit op het einde van een periode van een maand niet wordt verlengd, verstrijkt het automatisch. De Raad kan de noodsituatie te allen tijde voor beëindigd verklaren.

Indien het ESRB of de Autoriteit oordeelt dat er een noodsituatie kan ontstaan, geven zij een aan de Raad gerichte vertrouwelijke aanbeveling en leggen zij een beoordeling van de situatie voor. De Raad beoordeelt vervolgens of het nodig is een vergadering bijeen te roepen. In dit proces moet de geheimhouding worden gewaarborgd.

Indien de Raad bepaalt dat er sprake is van een noodsituatie, stelt hij het Europees Parlement en de Commissie daarvan onverwijld naar behoren in kennis.

3.   Ingeval de Raad een besluit heeft vastgesteld ingevolge lid 2, alsook in uitzonderlijke gevallen waarin gecoördineerde actie van de nationale autoriteiten nodig is om het hoofd te bieden aan ongunstige ontwikkelingen die de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het geheel of een deel van het financiële stelsel in de Unie ernstig in gevaar kunnen brengen, kan de Autoriteit individuele besluiten nemen op grond waarvan bevoegde autoriteiten overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgeving de nodige maatregelen dienen te nemen om deze ontwikkelingen aan te pakken door te verzekeren dat financiële instellingen en bevoegde autoriteiten aan de in die wetgeving vastgestelde eisen voldoen.

4.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, wanneer een bevoegde autoriteit het in lid 3 bedoelde besluit van de Autoriteit niet binnen de in dat besluit vastgestelde termijn naleeft, de Autoriteit, ingeval de desbetreffende eisen die zijn vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen, daaronder begrepen de technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig die handelingen, rechtstreeks toepasselijk zijn op financiële instellingen, een tot een financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan de financiële instelling de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens die wetgeving, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten. Dit geldt uitsluitend in situaties waarin een bevoegde autoriteit de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen, daaronder begrepen de technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig die handelingen, niet toepast, of toepast op een manier die een kennelijke schending van die handelingen inhoudt die dringend ongedaan moet worden gemaakt om de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het geheel of van een deel van het financiële systeem in de Unie te herstellen.

5.   Op grond van lid 4 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.

Maatregelen van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot kwesties die onderworpen worden aan een besluit ingevolge lid 3 of 4 dienen verenigbaar te zijn met die besluiten.

Artikel 19

Schikking van meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten in grensoverschrijdende situaties

1.   Onverminderd de in artikel 17 vastgestelde bevoegdheden kan de Autoriteit, indien een bevoegde autoriteit in procedureel of inhoudelijk opzicht van mening verschilt over door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat genomen of niet genomen maatregelen in de gevallen die zijn vermeld in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen, op verzoek van een of meer betrokken bevoegde autoriteiten die autoriteiten bijstaan bij het bereiken van overeenstemming overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 4 van dit artikel vastgestelde procedure.

In de gevallen vermeld in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgeving en indien op basis van objectieve criteria een verschil van mening tussen de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten kan worden vastgesteld, kan de Autoriteit, op eigen initiatief, die autoriteiten bijstaan bij het bereiken van overeenstemming overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 4 vastgestelde procedure.

2.   De Autoriteit stelt een termijn vast voor verzoening tussen de bevoegde autoriteiten, rekening houdend met desbetreffende termijnen die in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen worden bepaald en met de complexiteit en urgentie van de aangelegenheid. In dat stadium treedt de Autoriteit als bemiddelaar op.

3.   Indien de bevoegde autoriteiten er niet in geslaagd zijn tijdens de in lid 2 bedoelde verzoeningsfase tot overeenstemming te komen, kan de Autoriteit overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, derde en vierde alinea, een besluit nemen dat de bevoegde autoriteiten verplicht specifieke maatregelen te nemen of van het nemen van maatregelen af te zien om de zaak te schikken met bindende werking voor de betrokken bevoegde autoriteiten, teneinde de naleving van het Unierecht te garanderen.

4.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, wanneer een bevoegde autoriteit het besluit van de Autoriteit niet naleeft en er daardoor niet in slaagt te verzekeren dat een financiële instelling voldoet aan de eisen die krachtens de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen rechtstreeks op die instelling toepasselijk zijn, de Autoriteit een tot die financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan die financiële instelling de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen op grond van het Unierecht, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.

5.   Op grond van lid 4 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld. Maatregelen van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot feiten die onderworpen worden aan een besluit ingevolge lid 3 of lid 4 dienen verenigbaar te zijn met die besluiten.

6.   De voorzitter van de Autoriteit vermeldt in het in artikel 50, lid 2, bedoelde verslag de aard en het type van de meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten, de bereikte overeenkomsten en de besluiten die genomen zijn om die meningsverschillen te schikken.

Artikel 20

Schikking van intersectorale meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten

Het Gemengd Comité schikt overeenkomstig de procedure van de artikelen 19 en 56 intersectorale meningsverschillen die kunnen ontstaan tussen bevoegde autoriteiten als omschreven in artikel 4, punt 2), van deze verordening, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 respectievelijk Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 21

Colleges van toezichthouders

1.   De Autoriteit draagt bij tot de bevordering en monitoring van de efficiënte, effectieve en consistente werking van de in Richtlijn 2009/138/EG bedoelde colleges van toezichthouders en bevordert de consistente toepassing van het Unierecht door alle colleges van toezichthouders. Teneinde te komen tot convergentie wat betreft beste praktijken inzake toezicht, kan personeel van de Autoriteit deelnemen aan de activiteiten van de colleges van toezichthouders, inclusief inspecties ter plaatse, die gezamenlijk worden uitgevoerd door twee of meer bevoegde autoriteiten.

2.   De Autoriteit geeft leiding bij het waarborgen van de consistente en coherente werking van de colleges van toezichthouders voor grensoverschrijdende instellingen in de gehele Unie, rekening houdend met het systeemrisico dat financiële instellingen, als bedoeld in artikel 23, opleveren.

Voor de toepassing van dit lid en van lid 1 van dit artikel wordt de Autoriteit beschouwd als een „bevoegde autoriteit” in de zin van de toepasselijke wetgeving.

De Autoriteit kan:

a)

alle relevante informatie verzamelen en delen in samenwerking met de bevoegde autoriteiten om het werk van het college te vergemakkelijken en een centraal systeem op te zetten en te beheren om deze informatie beschikbaar te stellen aan de bevoegde autoriteiten in het college;

b)

Uniebrede stresstests overeenkomstig artikel 32 initiëren en coördineren om de veerkracht van financiële instellingen, met name het systeemrisico dat de in artikel 23 bedoelde financiële instellingen opleveren, bij ongunstige marktontwikkelingen te beoordelen, en een beoordeling te verrichten van de mogelijkheid dat het systeemrisico toeneemt in stresssituaties, waarbij ervoor wordt gezorgd dat op nationaal niveau bij het houden van dergelijke tests een zo consistent mogelijke methode wordt gevolgd, en indien nodig, aan de bevoegde autoriteit een aanbeveling wordt gegeven om problemen aan te pakken die bij de stresstest aan het licht zijn gekomen;

c)

effectieve en efficiënte toezichtpraktijken bevorderen, inclusief het evalueren van de risico’s waaraan financiële instellingen blootgesteld zijn of zouden kunnen zijn als geconstateerd bij het toezichtproces of in stresssituaties;

d)

toezicht houden, overeenkomstig de taken en bevoegdheden die in deze verordening zijn vermeld, op de taken die door de bevoegde autoriteiten worden uitgeoefend; en

e)

verzoeken om verdere beraadslagingen in een college wanneer zij van oordeel is dat een besluit zou resulteren in een incorrecte toepassing van het Unierecht of niet zou bijdragen tot de doelstelling van convergentie inzake toezichtpraktijken. Zij kan de groepstoezichthouder tevens verzoeken een vergadering van het college te organiseren of een punt toe te voegen aan de agenda van een vergadering.

3.   De Autoriteit kan ontwerpen van technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen opstellen om te zorgen voor uniforme toepassingsvoorwaarden voor de bepalingen betreffende het functioneren van colleges van toezichthouders, alsmede overeenkomstig artikel 16 vastgestelde richtsnoeren en aanbevelingen uitvaardigen ter bevordering van de convergentie bij de werking van het toezicht en de door de colleges van toezichthouders aangenomen beste praktijken.

4.   De Autoriteit kan met wettelijk bindende kracht bemiddelend optreden om geschillen tussen bevoegde autoriteiten te beslechten overeenkomstig de in artikel 19 omschreven procedure. De Autoriteit kan overeenkomstig artikel 19 toezichtbesluiten nemen die rechtstreeks toepasselijk zijn op de betrokken instelling.

Artikel 22

Algemene bepalingen

1.   De Autoriteit beraadt zich terdege op het systeemrisico als gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1092/2010. Zij pakt risico’s op verstoring van de financiële dienstverlening aan wanneer deze verstoring:

a)

veroorzaakt wordt door een verzwakking van het gehele financiële systeem of van delen daarvan; en

b)

mogelijk ernstige negatieve gevolgen kan hebben voor de interne markt en de reële economie.

De Autoriteit beraadt zich, waar passend, op de door het ESRB en haarzelf ingestelde monitoring en beoordeling van systeemrisico’s en reageert op de waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1092/2010.

2.   De Autoriteit ontwikkelt, in samenwerking met het ESRB en in overeenstemming met artikel 23, lid 1, een gemeenschappelijke aanpak voor de vaststelling en de meting van de systeemrelevantie, inclusief kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren, waar nodig.

Die indicatoren vormen een cruciaal element bij het vaststellen van de passende toezichtmaatregelen. De Autoriteit dient na te gaan in welke mate de vastgestelde maatregelen convergent zijn, met het oog op de bevordering van een gemeenschappelijke aanpak.

3.   Onverminderd de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen stelt de Autoriteit zo nodig aanvullende richtsnoeren en aanbevelingen voor financiële instellingen op, teneinde rekening te houden met het systeemrisico dat zij opleveren.

De Autoriteit zorgt ervoor dat het systeemrisico dat financiële instellingen kunnen opleveren, in aanmerking wordt genomen bij de ontwikkeling van ontwerpen van technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen op de gebieden die zijn vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen.

4.   De Autoriteit kan op verzoek van een of meer bevoegde autoriteiten, het Europees Parlement, de Raad, of de Commissie, of op eigen initiatief, een onderzoek verrichten naar een bijzondere soort financiële instelling, product of gedraging teneinde mogelijke bedreigingen van de stabiliteit van het financiële stelsel te beoordelen en de betrokken bevoegde autoriteiten passende aanbevelingen voor maatregelen te doen.

Daartoe kan de Autoriteit gebruikmaken van de bevoegdheden die haar krachtens deze verordening, met inbegrip van artikel 35, zijn verleend.

5.   Het Gemengd Comité zorgt voor de algemene en sectoroverschrijdende coördinatie van de activiteiten die op grond van dit artikel worden verricht.

Artikel 23

Vaststelling en meting van systeemrisico

1.   De Autoriteit stelt in overleg met het ESRB criteria vast voor de vaststelling en meting van systeemrisico, alsook een adequate regeling voor stresstests die een beoordeling omvat van de mogelijkheid dat het systeemrisico dat financiële instellingen kunnen opleveren, in stresssituaties toeneemt.

De Autoriteit ontwikkelt een adequate regeling voor stresstests die moeten helpen vaststellen welke financiële instellingen een systeemrisico kunnen opleveren. De betrokken instellingen worden onderworpen aan een scherper toezicht en, voor zover nodig, aan de herstel- en afwikkelingsprocedures bedoeld in artikel 25.

2.   De Autoriteit houdt bij het opstellen van criteria voor de vaststelling en meting van het systeemrisico dat instellingen voor verzekeringen, herverzekeringen en bedrijfspensioenen kunnen opleveren ten volle rekening met de internationale methoden op dat gebied, onder meer de methoden die zijn opgesteld door de Raad voor Financiële stabiliteit, het Internationaal Monetair Fonds en de Bank voor Internationale Betalingen.

Artikel 24

Permanente capaciteit om te reageren op systeemrisico’s

1.   De Autoriteit zorgt ervoor dat zij over een gespecialiseerde en permanente capaciteit beschikt om doeltreffend te reageren op het ontstaan van systeemrisico’s als bedoeld in de artikelen 22 en 23, met name wat betreft instellingen die een systeemrisico opleveren.

2.   De Autoriteit vervult de taken die haar in deze verordening en de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgeving zijn toevertrouwd, en draagt bij tot het instellen van een coherente en gecoördineerde regeling voor crisismanagement en -afwikkeling in de Unie.

Artikel 25

Herstel- en afwikkelingsprocedures

1.   De Autoriteit draagt bij tot en neemt actief deel aan de ontwikkeling en coördinatie van doeltreffende en consistente herstel- en afwikkelingsplannen, procedures voor noodsituaties en preventieve maatregelen teneinde het effect op het systeem van failliet gaande instellingen zo beperkt mogelijk te houden.

2.   De Autoriteit kan beste praktijken vaststellen die ertoe strekken de afwikkeling van failliet gaande instellingen en in het bijzonder grensoverschrijdende groepen te vergemakkelijken, volgens methoden die besmetting voorkomen, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de passende instrumenten, inclusief de nodige middelen, beschikbaar zijn, en die het mogelijk maken de instelling of de groep op een ordelijke, kostenefficiënte en tijdige manier af te wikkelen.

3.   De Autoriteit kan overeenkomstig de procedure van de artikelen 10 tot en met 15 technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen vaststellen als omschreven in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen.

Artikel 26

Ontwikkeling van een Europees netwerk van nationale verzekeringsgarantiestelsels

De Autoriteit kan bijdragen tot de evaluatie van de behoefte aan een Europees netwerk van nationale verzekeringsgarantiestelsels dat op passende wijze wordt gefinancierd en voldoende is geharmoniseerd.

Artikel 27

Crisispreventie, -management en -afwikkeling

De Autoriteit kan door de Commissie worden verzocht bij te dragen tot de in artikel 242 van Richtlijn 2009/138/EG genoemde evaluatie, met name wat betreft de samenwerking van toezichthoudende autoriteiten binnen de colleges van toezichthouders en de werking van die colleges van toezichthouders; de toezichtpraktijk bij de vaststelling van de opslagfactoren; het evalueren van de voordelen van een versterking van het groepstoezicht en het kapitaalbeheer binnen een groep van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, met inbegrip van maatregelen die kunnen worden genomen om te zorgen voor een solide grensoverschrijdend beheer van verzekeringsconcerns, met name ten aanzien van risico’s en vermogensbeheer; de Autoriteit kan verslag uitbrengen over nieuwe ontwikkelingen en vorderingen op het gebied van:

a)

een geharmoniseerd kader voor vroegtijdig ingrijpen;

b)

praktijken van het risk management in een gecentraliseerde groep en werking van groepsinterne modellen, met inbegrip van stresstests;

c)

transacties binnen een groep en risicoconcentratie;

d)

de uitwerking van diversificatie- en concentratie-effecten in de loop van de tijd;

e)

een geharmoniseerd kader van procedures voor de overdraagbaarheid van activa, insolventie en liquidatie ter eliminering van de belemmeringen voor de overdraagbaarheid van vermogensbestanddelen in het nationale vennootschapsrecht;

f)

een gelijkwaardig niveau van bescherming van verzekeringnemers en begunstigden van ondernemingen van dezelfde groep, met name in crisissituaties;

g)

een geharmoniseerde, financieel toereikende en voor de hele Unie geldende oplossing voor verzekeringsgarantieregelingen.

Wat punt f) betreft, kan de Autoriteit ook verslag uitbrengen over nieuwe ontwikkelingen en vooruitgang met betrekking tot een reeks gecoördineerde nationale regelingen voor crisismanagement, en over de al dan niet bestaande noodzaak van een systeem van coherente en geloofwaardige financieringsmechanismen, met passende financieringsinstrumenten.

Bij de evaluatie van deze verordening als bedoeld in artikel 81 moet met name worden nagegaan of de rol van de Autoriteit in het kader van crisispreventie, -management en -afwikkeling kan worden versterkt.

Artikel 28

Delegatie van taken en verantwoordelijkheden

1.   Bevoegde autoriteiten kunnen, met instemming van de gedelegeerde taken en verantwoordelijkheden aan de Autoriteit of andere bevoegde autoriteiten delegeren overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. De lidstaten kunnen specifieke regelingen betreffende de delegatie van verantwoordelijkheden vaststellen waaraan moet zijn voldaan voordat hun bevoegde autoriteiten dergelijke delegatieovereenkomsten sluiten, en kunnen de werkingssfeer van de delegatie beperken tot hetgeen nodig is om effectief toezicht op grensoverschrijdende financiële instellingen of groepen mogelijk te maken.

2.   De Autoriteit stimuleert en vergemakkelijkt de delegatie van taken en verantwoordelijkheden tussen bevoegde autoriteiten door de taken en verantwoordelijkheden aan te wijzen welke kunnen worden gedelegeerd of gezamenlijk uitgeoefend en door beste praktijken te bevorderen.

3.   De delegatie van verantwoordelijkheden resulteert in een nieuwe toewijzing van de bevoegdheden die in de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen zijn vastgesteld. Het recht van de gedelegeerde autoriteit is van toepassing op de procedure, de handhaving en de administratieve en gerechtelijke toetsing van de gedelegeerde verantwoordelijkheden.

4.   De bevoegde autoriteiten brengen de Autoriteit op de hoogte van delegatieovereenkomsten die zij voornemens zijn te sluiten. Zij voeren de overeenkomsten niet eerder dan één maand na het op de hoogte brengen van de Autoriteit uit.

De Autoriteit kan binnen één maand na op de hoogte te zijn gebracht een advies over de voorgenomen overeenkomst geven.

De Autoriteit publiceert op passende manieren elke delegatieovereenkomst zoals door de bevoegde autoriteiten gesloten om te verzekeren dat alle betrokken partijen op passende wijze op de hoogte worden gebracht.

Artikel 29

Gemeenschappelijke toezichtcultuur

1.   De Autoriteit speelt een actieve rol in het opbouwen van een gemeenschappelijke toezichtcultuur van de Unie en consistente toezichtpraktijken alsmede in het verzekeren van uniforme procedures en consistente benaderingen in geheel de Unie. De Autoriteit voert ten minste de volgende activiteiten uit:

a)

verlenen van adviezen aan bevoegde autoriteiten;

b)

bevorderen van een effectieve bilaterale en multilaterale uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten, met inachtneming van de toepasselijke bepalingen inzake geheimhouding en gegevensbescherming waarin de desbetreffende Uniewetgeving voorziet;

c)

bijdragen tot de ontwikkeling van kwalitatief hoogstaande en uniforme toezichtnormen, daaronder begrepen verslagleggingsnormen en internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig artikel 1, lid 3;

d)

evalueren van de toepassing van de desbetreffende door de Commissie vastgestelde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen en van de door de Autoriteit gegeven richtsnoeren en aanbevelingen, en in voorkomend geval voorstellen van wijzigingen; en

e)

opzetten van sectorale en sectoroverschrijdende opleidingsprogramma’s, vergemakkelijken van de uitwisseling van personeelsleden en aanmoedigen van de bevoegde autoriteiten om intensiever gebruik te maken van detacheringsregelingen en andere instrumenten.

2.   De Autoriteit kan in voorkomend geval nieuwe praktische instrumenten en convergentiehulpmiddelen ontwikkelen ter bevordering van gemeenschappelijke toezichtbenaderingen en -praktijken.

Artikel 30

Collegiale toetsingen van bevoegde autoriteiten

1.   De Autoriteit organiseert en houdt periodiek collegiale toetsingen van sommige of alle activiteiten van bevoegde autoriteiten om de consistentie in de toezichtresultaten verder te versterken. Hiertoe ontwikkelt de Autoriteit methoden om een objectieve beoordeling en vergelijking tussen de aan toetsing onderworpen autoriteiten mogelijk te maken. Bij de collegiale toetsingen wordt rekening gehouden met beschikbare informatie en reeds uitgevoerde evaluaties betreffende de betrokken bevoegde autoriteit.

2.   De collegiale toetsing omvat een beoordeling van onder meer, maar niet beperkt tot:

a)

de adequaatheid van de regelingen van de bevoegde autoriteit op het gebied van hulpmiddelen en bestuur, vooral met het oog op de effectieve toepassing van de in de artikelen 10 tot en met 15 genoemde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen en de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen, en de capaciteit om op marktontwikkelingen te reageren;

b)

de mate van convergentie die in de toepassing van het Unierecht en in de toezichtpraktijk, daaronder begrepen de op grond van de artikelen 10 tot en met 16 vastgestelde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen, is bereikt, en de mate waarin de toezichtpraktijk de in het Unierecht vastgestelde doelstellingen bereikt;

c)

door sommige bevoegde autoriteiten ontwikkelde beste praktijken waarvan de navolging voor andere bevoegde autoriteiten nuttig kan zijn;

d)

de effectiviteit en de mate van convergentie die bereikt worden met betrekking tot de handhaving van de bepalingen die zijn goedgekeurd ter uitvoering van het recht van de Unie, met inbegrip van de administratiefrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen die zijn ingesteld jegens personen die verantwoordelijkheid dragen voor het niet-naleven van deze bepalingen.

3.   Op basis van een collegiale toetsing kan de Autoriteit richtsnoeren en aanbevelingen uitvaardigen uit hoofde van artikel 16. Overeenkomstig artikel 16, lid 3, streven de bevoegde autoriteiten ernaar deze richtsnoeren en aanbevelingen op te volgen. Bij het opstellen van ontwerpen van technische regulerings- of uitvoeringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 15 houdt de Autoriteit rekening met het resultaat van de collegiale toetsing.

4.   De Autoriteit maakt de beste praktijken die naar voren komen uit die collegiale toetsingen, openbaar. Daarenboven kunnen alle andere resultaten van collegiale toetsingen bekend worden gemaakt, voor zover de bevoegde autoriteit die het voorwerp uitmaakt van de collegiale toetsing, daarmee instemt.

Artikel 31

Coördinerende functie

De Autoriteit vervult een algemene coördinerende rol tussen bevoegde autoriteiten, met name in omstandigheden waar ongunstige ontwikkelingen de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie in gevaar kunnen brengen.

De Autoriteit bevordert een gecoördineerde reactie van de Unie, onder meer door:

a)

de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken;

b)

van informatie die voor alle betrokken bevoegde autoriteiten beschikbaar moet worden gesteld de omvang te bepalen en, voor zover dit mogelijk en passend is, de betrouwbaarheid te controleren;

c)

onverminderd artikel 19, op verzoek van de bevoegde autoriteiten of op eigen initiatief niet-bindende bemiddeling te verrichten;

d)

het ESRB onverwijld van mogelijke noodsituaties in kennis te stellen;

e)

alle passende maatregelen te treffen ingeval van ontwikkelingen die de werking van de financiële markten in gevaar kunnen brengen om de coördinatie van de acties van de relevante bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken;

f)

de informatie die overeenkomstig de artikelen 21 en 35 van de bevoegde autoriteiten is ontvangen ten gevolge van de wettelijke rapportageverplichtingen voor instellingen die actief zijn in meer dan één lidstaat, centraal te verzamelen. De Autoriteit deelt die informatie met de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

Artikel 32

Beoordeling van marktontwikkelingen

1.   De Autoriteit volgt en beoordeelt de marktontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied en brengt waar nodig de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), het ESRB en het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op de hoogte van microprudentiële trends, potentiële risico’s en zwakke plekken. De Autoriteit neemt in haar beoordeling een economische analyse op van de markten waarop financiële instellingen opereren, en een beoordeling van de gevolgen van mogelijke marktontwikkelingen voor die instellingen.

2.   De Autoriteit neemt, in samenwerking met het ESRB, het initiatief tot het op Unieschaal beoordelen van de veerkracht van financiële instellingen bij ongunstige marktontwikkelingen en treedt daarbij als coördinator op. Hiertoe ontwikkelt zij voor toepassing door de bevoegde autoriteiten:

a)

gemeenschappelijke methoden voor het beoordelen van het effect van economische scenario’s op de financiële positie van een instelling;

b)

gemeenschappelijke benaderingen voor communicatie over de resultaten van deze beoordelingen van de veerkracht van financiële instellingen;

c)

gemeenschappelijke methoden ter beoordeling van het effect van bepaalde producten en distributieprocessen op de financiële positie van een instelling en op de informatie aan verzekeringnemers, deelnemers aan pensioenregelingen, begunstigden en cliënten.

3.   Onverminderd de in Verordening (EU) nr. 1092/2010 vastgestelde taken van het ESRB verstrekt de Autoriteit op haar bevoegdheidsgebied ten minste eenmaal per jaar en voor zover nodig vaker aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en het ESRB beoordelingen van trends, potentiële risico’s en zwakke plekken.

De Autoriteit neemt in deze beoordelingen een indeling van de voornaamste risico’s en zwakke plekken op en beveelt in voorkomend geval preventieve of remediërende maatregelen aan.

4.   De Autoriteit brengt over sectoroverschrijdende ontwikkelingen, risico’s en zwakke plekken adequaat verslag uit door via het Gemengd Comité nauw samen te werken met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten).

Artikel 33

Internationale betrekkingen

1.   Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de instellingen van de lidstaten en de Unie kan de Autoriteit contacten ontwikkelen met toezichthoudende autoriteiten, internationale organisaties en overheidsinstanties van derde landen, en met hen administratieve regelingen sluiten. Deze regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie en haar lidstaten, en zij beletten lidstaten en hun bevoegde autoriteiten niet om bilaterale en multilaterale regelingen te sluiten met deze derde landen.

2.   De Autoriteit verleent bijstand bij het opstellen van equivalentiebesluiten betreffende toezichtregelingen in derde landen overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen.

3.   De Autoriteit vermeldt in het in artikel 43, lid 5, bedoelde verslag de administratieve regelingen die met internationale organisaties of overheidsinstanties in derde landen zijn overeengekomen en de bijstand die is verleend bij de voorbereiding van equivalentiebesluiten.

Artikel 34

Andere taken

1.   De Autoriteit kan op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie of op eigen initiatief aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie advies verstrekken over alle aangelegenheden die verband houden met haar bevoegdheidsgebied.

2.   Met betrekking tot prudentiële beoordelingen van fusies en overnames die onder de werkingssfeer van Richtlijn 92/49/EEG en de Richtlijnen 2002/83/EG en 2005/68/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG, vallen en waarvoor op grond van die richtlijnen overleg tussen de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten vereist is, kan de Autoriteit op verzoek van een van de betrokken bevoegde autoriteiten een advies verlenen en publiceren over een prudentiële beoordeling, behalve wat betreft de criteria genoemd in artikel 15 ter, lid 1, onder e), van Richtlijn 92/49/EEG, artikel 15 ter, lid 1, onder e), van Richtlijn 2002/83/EG en artikel 19 bis, lid 1, onder e), van Richtlijn 2005/68/EG. Het advies wordt snel uitgebracht en in elk geval voor het einde van de beoordelingsperiode als bedoeld in Richtlijn 92/49/EEG en de Richtlijnen 2002/83/EG en 2005/68/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG. Artikel 35 is van toepassing op alle vlakken waarop de Autoriteit advies kan uitbrengen.

Artikel 35

Verzamelen van informatie

1.   Op verzoek van de Autoriteit verstrekken de bevoegde autoriteiten van de lidstaten aan de Autoriteit alle nodige informatie om de haar bij deze verordening opgedragen verplichtingen uit te voeren, op voorwaarde dat zij rechtens inzage in de desbetreffende informatie kunnen krijgen en dat het verzoek om informatie nodig is gezien de aard van de desbetreffende verplichting.

2.   De Autoriteit kan tevens verzoeken op gezette tijden en volgens gespecificeerde formats informatie te verstrekken. Voor deze verzoeken wordt, waar mogelijk, gebruikgemaakt van gemeenschappelijke formats voor verslaglegging.

3.   Op een naar behoren gerechtvaardigd verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, kan de Autoriteit informatie verstrekken die nodig is om de bevoegde autoriteit in staat te stellen haar taken uit te voeren, overeenkomstig de verplichtingen inzake beroepsgeheim als vastgelegd in sectorale wetgeving en in artikel 70.

4.   Voordat er overeenkomstig dit artikel om informatie wordt gevraagd en om dubbele rapportageverplichtingen te vermijden, maakt de Autoriteit gebruik van de bestaande statistieken, zoals opgemaakt en verspreid door het Europees statistisch systeem en het Europees Stelsel van centrale banken.

5.   Ingeval de bevoegde autoriteiten informatie niet of niet tijdig beschikbaar stellen, kan de Autoriteit een naar behoren gerechtvaardigd en met redenen omkleed verzoek richten tot andere toezichthoudende autoriteiten, tot het ministerie dat verantwoordelijk is voor financiën, voor zover dit over toezichtinformatie beschikt, tot de nationale centrale bank of tot het bureau voor de statistiek van de betrokken lidstaat.

6.   Ingeval informatie niet beschikbaar is of niet tijdig beschikbaar wordt gesteld ingevolge lid 1 of lid 5, kan de Autoriteit een naar behoren gerechtvaardigd en met redenen omkleed verzoek rechtstreeks tot de desbetreffende financiële instellingen richten. In het met redenen omkleed verzoek wordt toegelicht waarom de informatie over de respectieve individuele financiële instellingen benodigd is.

De Autoriteit brengt de desbetreffende bevoegde autoriteiten op de hoogte van verzoeken ingevolge dit lid en ingevolge lid 5.

Op verzoek van de Autoriteit verlenen de bevoegde autoriteiten aan de Autoriteit bijstand bij het verzamelen van de informatie.

7.   De Autoriteit kan ingevolge dit artikel ontvangen vertrouwelijke informatie alleen gebruiken voor het uitvoeren van de haar bij deze verordening opgedragen verplichtingen.

Artikel 36

Verhouding met het ESRB

1.   De Autoriteit werkt nauw en op regelmatige basis met het ESRB samen.

2.   De Autoriteit verstrekt het ESRB regelmatig en tijdig de informatie die nodig is voor de vervulling van zijn taken. Alle voor de vervulling van zijn taken benodigde gegevens die niet in een samengevatte of geaggregeerde vorm beschikbaar zijn, worden na een met redenen omkleed verzoek onverwijld aan het ESRB verstrekt, als bepaald in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1092/2010. De Autoriteit beschikt, in samenwerking met het ESRB, over adequate interne procedures voor de verzending van vertrouwelijke informatie, met name informatie betreffende individuele financiële instellingen.

3.   De Autoriteit geeft, overeenkomstig de leden 4 en 5, een behoorlijke follow-up aan waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB als bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1092/2010.

4.   Bij ontvangst van een tot de Autoriteit gerichte waarschuwing of aanbeveling van het ESRB roept de Autoriteit onverwijld een vergadering van de raad van toezichthouders bijeen en beoordeelt zij de implicaties van een dergelijke waarschuwing of aanbeveling voor de vervulling van haar taken.

Zij neemt, volgens de toepasselijke besluitvormingsprocedure, een besluit over alle maatregelen die moeten worden genomen overeenkomstig de bij deze verordening aan haar verleende bevoegdheden voor de behandeling van de in de waarschuwingen en aanbevelingen aangewezen kwesties.

Indien de Autoriteit aan een aanbeveling geen gevolg geeft, motiveert zij dit voor het ESRB en de Raad.

5.   Bij ontvangst van een tot een bevoegde nationale toezichthoudende autoriteit gerichte waarschuwing of aanbeveling van het ESRB maakt de Autoriteit in voorkomend geval van de bij deze verordening aan haar verleende bevoegdheden gebruik om een tijdige follow-up te verzekeren.

Een adressaat die voornemens is de aanbevelingen van het ESRB niet op te volgen, omkleedt zijn voornemen met redenen die hij voorlegt aan en bespreekt met de raad van toezichthouders.

De bevoegde autoriteit houdt naar behoren met de zienswijzen van de raad van toezichthouders rekening wanneer zij de Raad en het ESRB informeert overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1092/2010.

6.   Bij het vervullen van de in deze verordening vastgestelde taken houdt de Autoriteit zoveel mogelijk rekening met de waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB.

Artikel 37

Stakeholdergroep verzekeringen en herverzekeringen en Stakeholdergroep bedrijfspensioenen

1.   Ter bevordering van het overleg met stakeholders op gebieden die relevant zijn voor de taken van de Autoriteit wordt er een Stakeholdergroep verzekeringen en herverzekeringen en een Stakeholdergroep bedrijfspensioenen opgericht (hierna gezamenlijk „de Stakeholdergroepen” genoemd). De Stakeholdergroepen worden geraadpleegd over maatregelen die getroffen worden overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 15 inzake de technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen en, voor zover zij geen betrekking hebben op individuele financiële instellingen, overeenkomstig artikel 16 inzake richtsnoeren en aanbevelingen. Indien er dringend moet worden opgetreden en overleg onmogelijk blijkt, worden de Stakeholdergroepen daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld.

De Stakeholdergroepen komen ten minste viermaal per jaar bijeen. Zij kunnen gemeenschappelijk gebieden van wederzijds belang bespreken en informeren elkaar over de overige onderwerpen die aan de orde zijn.

De leden van één Stakeholdergroep kunnen ook lid zijn van de andere stakeholdergroep.

2.   In de Stakeholdergroep verzekeringen en herverzekeringen, die uit 30 leden is samengesteld, zijn de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen in de Unie, en hun werknemersvertegenwoordigers alsmede consumenten, gebruikers van verzekerings- en herverzekeringsdiensten, vertegenwoordigers van het mkb/kmo’s en vertegenwoordigers van relevante beroepsverenigingen evenwichtig vertegenwoordigd. Ten minste vijf van haar leden zijn onafhankelijke vooraanstaande academici. Tien leden van de groep vertegenwoordigen verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen of verzekeringstussenpersonen, waarvan er drie coöperatieve en onderlinge verzekeraars of herverzekeraars vertegenwoordigen.

3.   In de Stakeholdergroep bedrijfspensioenen, die uit 30 leden is samengesteld, zijn de instellingen voor bedrijfspensoenvoorziening in de Unie, vertegenwoordigers van de werknemers, vertegenwoordigers van de begunstigden, vertegenwoordigers van het mkb/kmo’s en vertegenwoordigers van relevante beroepsverenigingen evenwichtig vertegenwoordigd. Ten minste vijf van haar leden zijn onafhankelijke vooraanstaande academici. Tien van haar leden vertegenwoordigen instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.

4.   De leden van de Stakeholdergroepen worden na voorstellen van de relevante stakeholders door de raad van toezichthouders aangesteld. Bij het nemen van zijn besluit verzekert de raad van toezichthouders, rekening houdend met de mogelijkheden, een passende geografische en genderbalans en vertegenwoordiging van de stakeholders in de Unie.

5.   De Autoriteit verstrekt overeenkomstig artikel 70 en met inachtneming van het beroepsgeheim alle nodige informatie, en zorgt voor adequate secretariële ondersteuning van de Stakeholdergroepen. Voor leden van de Stakeholdergroepen die een organisatie zonder winstoogmerk vertegenwoordigen, met uitsluiting van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, wordt een toereikende reiskostenvergoeding vastgesteld. De Stakeholdergroep mag werkgroepen voor technische aangelegenheden instellen. De ambtstermijn van de leden van de Stakeholdergroepen bedraagt tweeënhalf jaar, waarna een nieuwe selectieprocedure plaatsvindt.

De leden van de Stakeholdergroepen kunnen twee opeenvolgende ambtstermijnen vervullen.

6.   De Stakeholdergroepen verstrekken aan de Autoriteit opinies en advies over alle kwesties die verband houden met de taken van de Autoriteit, met name wat betreft de in de artikelen 10 tot en met 16 en de artikelen 29, 30 en 32 vermelde taken.

7.   De Stakeholdergroepen stellen hun reglement van orde op basis van overeenstemming onder een tweederdemeerderheid van hun respectieve leden vast.

8.   De Autoriteit maakt de opinies en het advies van de Stakeholdergroepen en de resultaten van hun raadplegingen openbaar.

Artikel 38

Vrijwaringsmaatregelen

1.   De Autoriteit verzekert dat een op grond van artikel 18 of artikel 19 vastgesteld besluit in geen enkel opzicht afbreuk doet aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten.

2.   Wanneer een lidstaat meent dat een op grond van artikel 19, lid 3, genomen besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden, kan hij, binnen twee weken na kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van het besluit van de Autoriteit, de Autoriteit en de Commissie ervan in kennis stellen dat de bevoegde autoriteit het besluit niet zal uitvoeren.

In zijn kennisgeving legt de lidstaat duidelijk en specifiek uit waarom en hoe het besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden.

In geval van dergelijke kennisgeving wordt het besluit van de Autoriteit opgeschort.

Binnen een termijn van één maand na kennisgeving door de lidstaat brengt de Autoriteit de lidstaat ervan op de hoogte of zij haar besluit handhaaft dan wel wijzigt of herroept. Indien het besluit wordt gehandhaafd of gewijzigd, verklaart de Autoriteit dat de budgettaire verantwoordelijkheden onverlet blijven.

Indien de Autoriteit haar besluit handhaaft, beslist de Raad, bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen, uiterlijk twee maanden nadat de Autoriteit de lidstaat op de hoogte heeft gebracht als bepaald in de vierde alinea, of het besluit van de Autoriteit wordt gehandhaafd.

Indien de Raad, na zich op de zaak te hebben beraden, geen besluit neemt tot handhaving van het besluit van de Autoriteit, overeenkomstig de vijfde alinea, komt het besluit van de Autoriteit te vervallen.

3.   Indien een lidstaat van oordeel is dat een op grond van artikel 18, lid 3, genomen besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden, kan hij de Autoriteit, de Commissie en de Raad, binnen drie werkdagen na kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van het besluit van de Autoriteit, ervan in kennis stellen dat de bevoegde autoriteit het besluit niet zal uitvoeren.

In zijn kennisgeving legt de lidstaat duidelijk en specifiek uit waarom en hoe het besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden.

In geval van dergelijke kennisgeving wordt het besluit van de Autoriteit opgeschort.

De Raad roept binnen tien werkdagen een vergadering bijeen en neemt, met gewone meerderheid van de leden, een besluit over de vraag of het besluit van de Autoriteit wordt herroepen.

Indien de Raad, na zich op de zaak te hebben beraden, overeenkomstig de vierde alinea geen besluit tot herroeping van het besluit van de Autoriteit neemt, wordt de opschorting van het besluit van de Autoriteit beëindigd.

4.   Indien de Raad overeenkomstig lid 3 heeft besloten een op grond van artikel 18, lid 3, genomen besluit van de Autoriteit niet te herroepen, en de betrokken lidstaat nog steeds van oordeel is dat het besluit van de Autoriteit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden, kan die lidstaat de Commissie en de Autoriteit daarvan in kennis stellen en de Raad verzoeken de kwestie opnieuw te bestuderen. De betrokken lidstaat zet duidelijk de redenen uiteen waarom hij het niet eens is met het besluit van de Raad.

Binnen vier weken na de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving bevestigt de Raad zijn oorspronkelijke besluit of neemt hij een nieuw besluit overeenkomstig lid 3.

De periode van vier weken kan door de Raad met nog eens vier weken worden verlengd, indien de bijzondere omstandigheden van het geval zulks vereisen.

5.   Misbruik van dit artikel, in het bijzonder met betrekking tot een besluit van de Autoriteit dat geen aanzienlijke of wezenlijke budgettaire gevolgen heeft, is verboden als zijnde onverenigbaar met de interne markt.

Artikel 39

Besluitvormingsprocedures

1.   Alvorens de besluiten te nemen waarin deze verordening voorziet brengt de Autoriteit alle individuele adressaten op de hoogte van haar voornemen om het besluit te nemen en stelt zij een termijn vast waarbinnen de adressaat, terdege rekening houdend met de urgentie, complexiteit en mogelijke consequenties van de zaak, zijn standpunten over de zaak kenbaar kan maken. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 17, lid 3, bedoelde aanbevelingen.

2.   De besluiten van de Autoriteit worden gemotiveerd.

3.   Adressaten van de besluiten van de Autoriteit worden op de hoogte gebracht van de op grond van deze verordening beschikbare rechtsmiddelen.

4.   De Autoriteit evalueert een eventueel besluit ingevolge artikel 18, lid 3 of 4, regelmatig.

5.   Besluiten die de Autoriteit neemt ingevolge de artikelen 17, 18 of 19 worden bekendgemaakt en vermelden de identiteit van de bevoegde autoriteit of financiële instelling in kwestie en de hoofdinhoud van het besluit, tenzij een dergelijke openbaarmaking in strijd is met het legitieme belang van financiële instellingen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen, dan wel met het ordentelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of een serieuze bedreiging vormt voor de stabiliteit van het gehele financiële stelsel van de Unie of een deel daarvan.

HOOFDSTUK III

ORGANISATIE

AFDELING 1

Raad van toezichthouders

Artikel 40

Samenstelling

1.   De raad van toezichthouders bestaat uit:

a)

de voorzitter, zonder stemrecht;

b)

de hoofden van de nationale overheidsinstanties die in de lidstaten bevoegd zijn voor het toezicht op kredietinstellingen in elke lidstaat; deze hoofden ontmoeten elkaar ten minste tweemaal per jaar persoonlijk;

c)

één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van de Commissie;

d)

één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van het ESRB;

e)

één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van elk van beide andere Europese toezichthoudende autoriteiten.

2.   De raad van toezichthouders belegt regelmatig vergaderingen met de Stakeholdergroepen, en wel ten minste tweemaal per jaar.

3.   Elke bevoegde autoriteit is verantwoordelijk voor de voordracht uit haar midden van een plaatsvervanger op hoog niveau die het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders kan vervangen wanneer die persoon niet aanwezig kan zijn.

4.   In lidstaten waar meer dan één autoriteit bevoegd is voor het toezicht op grond van deze verordening, worden die autoriteiten het eens over een gemeenschappelijke vertegenwoordiger. Ingeval een door de raad van toezichthouders te behandelen aangelegenheid niet onder de bevoegdheid valt van de nationale autoriteit die door het in lid 1, onder b), bedoelde lid wordt vertegenwoordigd, kan dat lid zich laten vergezellen door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de betreffende nationale autoriteit.

5.   De raad van toezichthouders kan besluiten waarnemers toe te laten.

De uitvoerend directeur kan zonder stemrecht aan de vergaderingen van de raad van toezichthouders deelnemen.

Artikel 41

Interne comités en panels

1.   De raad van toezichthouders kan voor bepaalde aan de raad van toezichthouders toegekende taken interne comités of panels oprichten en kan voorzien in de delegatie van bepaalde welomschreven taken en besluiten aan interne comités of panels, aan de raad van bestuur of aan de voorzitter.

2.   Voor de toepassing van artikel 19 roept de raad van toezichthouders, om een onpartijdige schikking van het meningsverschil te vergemakkelijken, een onafhankelijk panel bijeen dat bestaat uit de voorzitter en twee van zijn leden die geen vertegenwoordiger zijn van de bevoegde autoriteiten welke betrokken zijn bij het meningsverschil, noch een belang hebben bij het conflict of directe banden hebben met de betrokken bevoegde autoriteiten.

3.   Onverminderd artikel 19, lid 2, legt het panel een besluit ter definitieve vaststelling voor aan de raad van toezichthouders, overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, derde alinea.

4.   De raad van toezichthouders stelt een reglement van orde op voor het in lid 2 bedoelde panel.

Artikel 42

Onafhankelijkheid

Bij de uitvoering van de bij deze verordening aan hen opgedragen taken handelen de voorzitter en de stemgerechtigde leden van de raad van toezichthouders onafhankelijk en objectief uitsluitend in het belang van de Unie in haar geheel en vragen noch aanvaarden zij instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van een ander publiek of privaat orgaan.

De lidstaten, de instellingen en organen van de Unie en andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van toezichthouders bij het vervullen van hun taken.

Artikel 43

Taken

1.   De raad van toezichthouders stuurt de werkzaamheden van de Autoriteit en is belast met het nemen van de in hoofdstuk II bedoelde besluiten.

2.   De raad van toezichthouders stelt de adviezen, aanbevelingen en besluiten vast en geeft het advies als bedoeld in hoofdstuk II.

3.   De raad van toezichthouders benoemt de voorzitter.

4.   De raad van toezichthouders stelt vóór 30 september van elk jaar op basis van een voorstel van de raad van bestuur het werkprogramma van de Autoriteit voor het komende jaar vast en zendt het ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het werkprogramma wordt vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure en wordt bekendgemaakt.

5.   De raad van toezichthouders keurt, op basis van een voorstel van de raad van bestuur, het jaarverslag inzake de werkzaamheden van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoering van de taken van de voorzitter, goed op grond van het in artikel 53, lid 7, genoemde ontwerpverslag en doet dit verslag uiterlijk op 15 juni van ieder jaar toekomen aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Europese Rekenkamer en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Dit verslag wordt openbaar gemaakt.

6.   De raad van toezichthouders stelt het meerjarenwerkprogramma van de Autoriteit vast en zendt het ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het meerjarenwerkprogramma wordt vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure en wordt bekendgemaakt.

7.   De raad van toezichthouders stelt de begroting vast overeenkomstig artikel 63.

8.   De raad van toezichthouders oefent tuchtrechtelijk gezag over de voorzitter en de uitvoerend directeur uit en kan hen overeenkomstig artikel 48, lid 5, respectievelijk artikel 51, lid 5, uit hun ambt ontslaan.

Artikel 44

Besluitvorming

1.   De raad van toezichthouders besluit met gewone meerderheid van zijn leden, waarbij elk lid één stem heeft.

Met betrekking tot de in de artikelen 10 tot en met 16 genoemde handelingen en de ingevolge artikel 9, lid 5, derde alinea, en hoofdstuk VI en in afwijking van de eerste alinea van dit lid aangenomen maatregelen en besluiten, besluit de raad van toezichthouders met een gekwalificeerde meerderheid van zijn leden, als bepaald in artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en in artikel 3 van Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

Met betrekking tot besluiten ingevolge artikel 19, lid 3, inzake besluiten van de groepstoezichthouder wordt het door het panel voorgestelde besluit geacht te zijn aangenomen indien het is goedgekeurd door een gewone meerderheid van de leden van de raad van toezichthouders, tenzij het wordt verworpen door leden die samen een blokkerende minderheid vormen in de zin van artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van artikel 3 van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

Met betrekking tot alle andere besluiten overeenkomstig artikel 19, lid 3, wordt het door het panel voorgestelde besluit aangenomen met een gewone meerderheid van de leden van de raad van toezichthouders, waarbij elk lid één stem heeft.

2.   De vergaderingen van de raad van toezichthouders worden door de voorzitter, op eigen initiatief of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden bijeengeroepen, en worden door de voorzitter voorgezeten.

3.   De raad van toezichthouders stelt zijn reglement van orde vast en maakt dit bekend.

4.   Het reglement van orde omvat de nadere regelingen voor de stemming, daaronder begrepen in voorkomend geval de quorumregeling. De niet-stemgerechtigde leden en de waarnemers, met uitzondering van de voorzitter en de uitvoerend directeur, wonen geen besprekingen binnen de raad van toezichthouders bij die betrekking hebben op individuele financiële instellingen, behoudens andersluidende bepaling in artikel 75, lid 3, of in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen.

AFDELING 2

Raad van bestuur

Artikel 45

Samenstelling

1.   De raad van bestuur is samengesteld uit de voorzitter en zes andere leden van de raad van toezichthouders die door en uit de stemgerechtigde leden van de raad van toezichthouders worden verkozen.

Elk lid van de raad van bestuur, uitgezonderd de voorzitter, heeft een plaatsvervanger, die hem vervangt als hij niet aanwezig kan zijn.

Het mandaat van de door de raad van toezichthouders verkozen leden bedraagt tweeënhalf jaar. Dat mandaat kan één keer worden verlengd. De samenstelling van de raad van bestuur is evenwichtig en proportioneel en vormt een afspiegeling van de gehele Unie. De mandaten zijn overlappend en er geldt een passend roulatiesysteem.

2.   Beslissingen van de raad van bestuur worden genomen met een meerderheid van de aanwezige leden. Elk lid heeft één stem.

De uitvoerend directeur en een vertegenwoordiger van de Commissie nemen deel aan de bijeenkomsten van de raad van bestuur, maar hebben geen stemrecht.

De vertegenwoordiger van de Commissie is stemgerechtigd voor de in artikel 63 bedoelde aangelegenheden.

De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

3.   De vergaderingen van de raad van bestuur worden door de voorzitter op zijn initiatief of op verzoek van ten minste een derde van de leden bijeengeroepen en worden voorgezeten door de voorzitter.

De raad van bestuur komt voorafgaand aan iedere vergadering van de raad van toezichthouders bijeen en zo vaak als de raad van bestuur dit nodig acht. De raad van bestuur komt ten minste vijf keer per jaar bijeen.

4.   De leden van de raad van bestuur kunnen zich op de door het reglement van orde van de raad bepaalde wijze laten bijstaan door adviseurs of deskundigen. De niet-stemgerechtigde leden, met uitzondering van de uitvoerend directeur, wonen de besprekingen in de raad van bestuur over individuele financiële instellingen niet bij.

Artikel 46

Onafhankelijkheid

De leden van de raad van bestuur handelen onafhankelijk en objectief uitsluitend in het belang van de Unie als geheel en vragen noch aanvaarden instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van enig ander publiek of privaat orgaan.

Lidstaten, instellingen of organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van bestuur bij het vervullen van hun taken.

Artikel 47

Taken

1.   De raad van bestuur ziet erop toe dat de Autoriteit haar opdracht vervult en de haar opgedragen werkzaamheden verricht overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde voorwaarden.

2.   De raad van bestuur legt een jaarlijks en een meerjarig werkprogramma ter goedkeuring voor aan de raad van toezichthouders.

3.   De raad van bestuur oefent zijn begrotingsbevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 63 en 64.

4.   De raad van bestuur stelt het personeelsbeleidsplan van de Autoriteit vast en treft overeenkomstig artikel 68, lid 2, de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna „het Statuut”).

5.   De raad van bestuur stelt de bijzondere bepalingen vast inzake het recht van toegang tot de documenten van de Autoriteit overeenkomstig artikel 72.

6.   De raad van bestuur legt een jaarverslag over de activiteiten van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoering van de taken van de voorzitter, op basis van het in artikel 53, lid 7, bedoelde ontwerp-verslag, ter goedkeuring voor aan de raad van toezichthouders.

7.   De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

8.   De raad van bestuur benoemt en ontslaat de leden van de bezwaarcommissie overeenkomstig artikel 58, leden 3 en 5.

AFDELING 3

voorzitter

Artikel 48

Benoeming en taken

1.   De Autoriteit wordt vertegenwoordigd door een voorzitter, die een voltijds, onafhankelijk deskundige is.

De voorzitter is verantwoordelijk voor het voorbereiden van de werkzaamheden van de raad van toezichthouders en zit de vergaderingen van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur voor.

2.   De voorzitter wordt na een open selectieprocedure door de raad van toezichthouders benoemd op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten en van relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering.

Vóór het opnemen van zijn functie en tot een maand na de selectie door de raad van toezichthouders kan het Europees Parlement, na de door de raad van toezichthouders geselecteerde kandidaat gehoord te hebben, bezwaar maken tegen de benoeming van de geselecteerde persoon.

De raad van toezichthouders kiest uit zijn leden ook een vervanger die de functies van de voorzitter uitoefent als deze afwezig is. Die vervanger wordt niet gekozen uit de leden van de raad van bestuur.

3.   Het mandaat van de voorzitter bedraagt vijf jaar en kan één keer worden verlengd.

4.   In de loop van de negen maanden die voorafgaan aan het einde van het vijfjarige mandaat van de voorzitter, beoordeelt de raad van toezichthouders:

a)

de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt;

b)

de taken en de behoeften van de Autoriteit in de komende jaren.

Rekening houdend met deze beoordeling kan de raad van toezichthouders het mandaat van de voorzitter één keer verlengen, behoudens bevestiging van het Europees Parlement.

5.   De voorzitter kan slechts uit zijn functie worden ontheven door het Europees Parlement na een besluit van de raad van toezichthouders.

De voorzitter mag de raad van toezichthouders niet beletten kwesties met betrekking tot de voorzitter te bespreken, in het bijzonder de noodzaak van zijn ontslag, en mag niet betrokken zijn bij de beraadslaging daaromtrent.

Artikel 49

Onafhankelijkheid

Onverminderd de rol van de raad van toezichthouders met betrekking tot de taken van de voorzitter, vraagt noch aanvaardt de voorzitter instructies van de instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van enig ander publiek of privaat orgaan.

De lidstaten, de instellingen en organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de voorzitter bij het vervullen van zijn taken.

Overeenkomstig het Statuut, bedoeld in artikel 68, blijft de voorzitter na vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

Artikel 50

Verslag

1.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen de voorzitter of de vervanger van de voorzitter verzoeken een verklaring af te leggen, met volledige inachtneming van zijn onafhankelijkheid. De voorzitter legt een verklaring af voor het Europees Parlement en beantwoordt desgevraagd alle vragen van de leden van het Europees Parlement.

2.   Indien daarom wordt verzocht en ten minste 15 dagen voordat hij de in lid 1 bedoelde verklaring aflegt, brengt de voorzitter schriftelijk verslag uit aan het Europees Parlement over de belangrijkste werkzaamheden van de Autoriteit.

3.   Afgezien van de informatie als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 18 en in de artikelen 20 en 33, bevat het verslag tevens alle door het Europees Parlement ad hoc opgevraagde relevante informatie.

AFDELING 4

Uitvoerend directeur

Artikel 51

Benoeming

1.   De Autoriteit wordt geleid door een uitvoerend directeur, die een voltijds, onafhankelijk deskundige is.

2.   De uitvoerend directeur wordt na een open selectieprocedure en na bevestiging door het Europees Parlement door de raad van toezichthouders benoemd op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten, relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering en managementervaring.

3.   Het mandaat van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar en kan één keer worden verlengd.

4.   In de loop van de negen maanden die voorafgaan aan het einde van het mandaat van de uitvoerend directeur, voert de raad van toezichthouders een beoordeling uit van met name:

a)

de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt;

b)

de taken en de behoeften van de Autoriteit in de komende jaren.

Rekening houdend met de in de eerste alinea bedoelde beoordeling kan de raad van toezichthouders het mandaat van de uitvoerend directeur één keer verlengen.

5.   De uitvoerend directeur kan slechts uit zijn functie worden ontheven door een besluit van de raad van toezichthouders.

Artikel 52

Onafhankelijkheid

Onverminderd de respectieve rol van de raad van bestuur en van de raad van toezichthouders met betrekking tot de taken van de uitvoerend directeur, vraagt noch aanvaardt de uitvoerend directeur instructies van instellingen of organen van de Unie, van een regering van een lidstaat of van enig ander publiek of privaat orgaan.

De lidstaten, de instellingen en organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de uitvoerend directeur bij het vervullen van zijn taken.

Overeenkomstig het in artikel 68 bedoelde Statuut, blijft de uitvoerend directeur na vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

Artikel 53

Taken

1.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor het beheer van de Autoriteit en bereidt de werkzaamheden van de raad van bestuur voor.

2.   De uitvoerend directeur zorgt voor de tenuitvoerlegging van het jaarlijks werkprogramma van de Autoriteit, volgens de aanwijzingen van de raad van toezichthouders en onder toezicht van de raad van bestuur.

3.   De uitvoerend directeur neemt de nodige maatregelen, met name de vaststelling van interne administratieve instructies en de publicatie van nota’s, om ervoor te zorgen dat de Autoriteit overeenkomstig deze verordening functioneert.

4.   De uitvoerend directeur stelt een meerjarig werkprogramma op, als bedoeld in artikel 47, lid 2.

5.   Elk jaar stelt de uitvoerend directeur uiterlijk op 30 juni een werkprogramma op voor het volgende jaar, als bedoeld in artikel 47, lid 2.

6.   De uitvoerend directeur stelt een voorlopige ontwerpbegroting van de Autoriteit op overeenkomstig artikel 63 en voert de begroting van de Autoriteit uit overeenkomstig artikel 64.

7.   De uitvoerend directeur stelt jaarlijks een ontwerpverslag op met een hoofdstuk over de regulerings- en toezichtwerkzaamheden van de Autoriteit en een hoofdstuk over financiële en administratieve aangelegenheden.

8.   De uitvoerend directeur oefent de in artikel 68 bepaalde bevoegdheden uit met betrekking tot het personeel van de Autoriteit en beheert personeelskwesties.

HOOFDSTUK IV

GEMENGDE ORGANEN VAN DE EUROPESE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEITEN

AFDELING 1

Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten

Artikel 54

Oprichting

1.   Hierbij wordt het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten opgericht.

2.   Het Gemengd Comité dient als forum waarmee de Autoriteit regelmatig en nauw samenwerkt en zorgt voor de intersectorale samenhang met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), in het bijzonder met betrekking tot:

financiële conglomeraten;

financiële verslaglegging en controle;

microprudentiële analyses van sectoroverstijgende ontwikkelingen, risico’s en kwetsbaarheden voor de financiële stabiliteit;

retailbeleggingsproducten;

maatregelen tegen witwaspraktijken; en

informatie-uitwisseling met het ESRB en ontwikkeling van de betrekkingen tussen het ESRB en de ESA’s.

3.   Het Gemengd Comité beschikt over specifiek personeel dat ter beschikking wordt gesteld door de ESA’s en dat als secretariaat optreedt. De Autoriteit stelt adequate middelen ter beschikking voor de administratieve, infrastructuur- en operationele kosten.

4.   Ingeval een financiële instelling in verschillende sectoren opereert, beslecht het Gemengd Comité meningsverschillen overeenkomstig artikel 56.

Artikel 55

Samenstelling

1.   Het Gemengd Comité bestaat uit de voorzitters van de ESA’s en, waar van toepassing, de voorzitter van een overeenkomstig artikel 57 opgericht subcomité.

2.   De uitvoerend directeur, een vertegenwoordiger van de Commissie en een vertegenwoordiger van het ESRB worden uitgenodigd om als waarnemer de vergaderingen van het Gemengd Comité en van de in artikel 57 bedoelde subcomités bij te wonen.

3.   Het voorzitterschap van het Gemengd Comité wordt via een jaarlijks rotatiesysteem toegekend aan één der voorzitters van de ESA’s. De voorzitter van het Gemengd Comité is een van de ondervoorzitters van het ESRB.

4.   Het Gemengd Comité stelt zijn reglement van orde vast. Het reglement kan voorzien in bijkomende deelnemers aan de vergaderingen van het Gemengd Comité.

Het Gemengd Comité vergadert ten minste om de twee maanden.

Artikel 56

Gemeenschappelijke standpunten en gemeenschappelijke handelingen

Binnen de draagwijdte van haar in hoofdstuk II bepaalde taken, en, in voorkomend geval, met name met betrekking tot de uitvoering van Richtlijn 2002/87/EG, bepaalt de Autoriteit gemeenschappelijke standpunten met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten).

Handelingen die krachtens de artikelen 10 tot en met 15, 17, 18 of 19 van deze verordening met betrekking tot de toepassing van Richtlijn 2002/87/EG en van andere in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen van de Unie worden vastgesteld en die ook binnen de bevoegdheid van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) of de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) vallen, worden in voorkomend geval parallel vastgesteld door de Autoriteit, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten).

Artikel 57

Subcomités

1.   Voor de toepassing van artikel 56 wordt bij het Gemengd Comité een Subcomité financiële conglomeraten ingesteld.

2.   Dit subcomité is samengesteld uit de in artikel 55, lid 1, bedoelde personen en één vertegenwoordiger op hoog niveau van het huidige personeel van de relevante bevoegde autoriteit van elke lidstaat.

3.   Het subcomité kiest uit zijn leden een voorzitter, die ook lid is van het Gemengd Comité.

4.   Het Gemengd Comité kan nog meer subcomités instellen.

AFDELING 2

Bezwaarcommissie

Artikel 58

Samenstelling en werking

1.   De bezwaarcommissie is een gemeenschappelijk orgaan van de ESA’s.

2.   De bezwaarcommissie bestaat uit zes leden en zes vervangers, allen personen van hoog aanzien die bewezen hebben op een voldoende hoog niveau over relevante kennis en beroepservaring, ook op het vlak van toezicht, te beschikken in de sectoren banken, verzekeringen, bedrijfspensioenen, effectenmarkten of op het gebied van andere financiële diensten, en die geen deel uitmaken van het huidige personeel van de bevoegde autoriteiten of van andere nationale instellingen of instellingen van de Unie die bij de activiteiten van de Autoriteit betrokken zijn. De bezwaarcommissie beschikt over voldoende juridische expertise om deskundig juridisch advies te geven over de rechtmatigheid van de wijze waarop de Autoriteit haar bevoegdheden uitoefent.

De bezwaarcommissie wijst zelf haar voorzitter aan.

3.   Twee leden van de bezwaarcommissie en twee vervangers worden na een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte oproep tot het indienen van blijken van belangstelling en na raadpleging van de raad van toezichthouders uit een door de Commissie voorgestelde lijst benoemd door de raad van bestuur van de Autoriteit.

De andere leden worden benoemd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010.

4.   De ambtstermijn van de leden van de bezwaarcommissie bedraagt vijf jaar. Deze termijn kan één keer worden verlengd.

5.   Een lid van de bezwaarcommissie dat door de raad van bestuur van de Autoriteit is benoemd, kan tijdens zijn mandaat niet ontslagen worden, tenzij het op ernstige wijze is tekortgeschoten en de raad van bestuur daartoe na raadpleging van de raad van toezichthouders een besluit neemt.

6.   De besluiten van de bezwaarcommissie worden genomen met een meerderheid van de stemmen van ten minste vier van de zes leden. Indien het aangevochten besluit binnen de werkingssfeer van deze verordening valt, bestaat de beslissende meerderheid uit ten minste een van de twee door de Autoriteit benoemde leden van de bezwaarcommissie.

7.   De bezwaarcommissie wordt door haar voorzitter bijeengeroepen wanneer dat noodzakelijk is.

8.   De ESA’s zorgen via het Gemengd Comité voor adequate operationele en secretariële ondersteuning van de bezwaarcommissie.

Artikel 59

Onafhankelijkheid en onpartijdigheid

1.   De leden van de bezwaarcommissie zijn onafhankelijk bij het nemen van hun besluiten. Zij zijn niet gebonden aan enige instructie. Zij mogen geen enkele andere taak verrichten in de Autoriteit zelf, of in de raad van bestuur of de raad van toezichthouders van de Autoriteit.

2.   De leden van de bezwaarcommissie mogen niet deelnemen aan de behandeling van een bezwaarprocedure als zij daarbij een persoonlijk belang hebben, als zij eerder als vertegenwoordiger van een van de partijen bij de behandeling betrokken zijn geweest of als zij een rol hebben gespeeld bij het besluit waartegen bezwaar is aangetekend.

3.   Indien een lid van de bezwaarcommissie om een van de in de leden 1 en 2 genoemde redenen of om enige andere reden meent dat een medelid niet aan een bezwaarprocedure zou mogen deelnemen, stelt het de bezwaarcommissie daarvan in kennis.

4.   Een lid van de bezwaarcommissie kan om een van de in de leden 1 en 2 genoemde redenen of als aan zijn onpartijdigheid wordt getwijfeld, door een partij in de bezwaarprocedure worden gewraakt.

Wraking kan niet zijn gegrond op de nationaliteit van leden en is niet ontvankelijk als de partij in de bezwaarprocedure, terwijl zij op de hoogte was van een reden tot het maken van het bezwaar, toch reeds een andere procedurehandeling heeft verricht dan het maken van bezwaar tegen de samenstelling van de bezwaarcommissie.

5.   De bezwaarcommissie beslist in de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen zonder deelname van het betrokken lid over de te nemen maatregelen.

Voor het nemen van deze beslissing wordt het betrokken lid in de bezwaarcommissie vervangen door zijn plaatsvervanger. Indien de plaatsvervanger in een vergelijkbare situatie verkeert, wijst de voorzitter van de Autoriteit een van de andere beschikbare plaatsvervangers aan.

6.   De leden van de bezwaarcommissie verbinden zich ertoe in het openbaar belang en onafhankelijk op te treden.

Daartoe leggen zij een verbintenisverklaring af alsmede een verklaring omtrent hun belangen, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid.

Deze verklaringen worden jaarlijks schriftelijk openbaar gemaakt.

HOOFDSTUK V

RECHTSMIDDELEN

Artikel 60

Bezwaarprocedures

1.   Elke natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van een bevoegde autoriteit, kan bezwaar aantekenen tegen een in de artikelen 17, 18 en 19 bedoeld besluit van de Autoriteit en tegen andere door de Autoriteit overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen van de Unie genomen besluiten die gericht zijn tot die persoon, of tegen een besluit dat van rechtstreeks en individueel belang is voor die persoon, ook als het tot een andere persoon is gericht.

2.   Het bezwaar wordt tezamen met een uiteenzetting van de gronden voor het bezwaar binnen twee maanden na de kennisgeving van het besluit aan de betrokken persoon, dan wel bij gebreke van kennisgeving, binnen twee maanden na de dag van publicatie van het besluit door de Autoriteit, schriftelijk bij de Autoriteit aangetekend.

De bezwaarcommissie neemt binnen twee maanden na instelling van het bezwaar een besluit ter zake.

3.   Een ingevolge lid 1 van dit artikel aangetekend bezwaar heeft geen schorsende werking.

De bezwaarcommissie kan echter, indien hij van oordeel is dat de omstandigheden dit vereisen, de toepassing van het bestreden besluit opschorten.

4.   Indien het bezwaar ontvankelijk is, onderzoekt de bezwaarcommissie of het gegrond is. De raad nodigt de partijen in de bezwaarprocedure uit om binnen een bepaalde termijn opmerkingen te maken naar aanleiding van de kennisgevingen van de raad zelf of de mededelingen van de andere partijen in de bezwaarprocedure. Het is partijen in de bezwaarprocedure toegestaan een mondelinge uiteenzetting te geven.

5.   De bezwaarcommissie kan het door het bevoegde orgaan van de Autoriteit genomen besluit bekrachtigen, dan wel de zaak terugverwijzen naar het bevoegde orgaan van de Autoriteit. Dit bevoegde orgaan van de Autoriteit is gebonden aan de beslissing van de bezwaarcommissie en neemt een gewijzigd besluit met betrekking tot de betrokken zaak.

6.   De bezwaarcommissie stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

7.   De door de bezwaarcommissie genomen besluiten worden met redenen omkleed en door de Autoriteit bekendgemaakt.

Artikel 61

Beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie

1.   Overeenkomstig artikel 263 VWEU kan bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep worden ingesteld tegen beslissingen van de bezwaarcommissie of, bij ontbreken van recht op bezwaar bij de bezwaarcommissie, tegen beslissingen van de Autoriteit.

2.   Overeenkomstig artikel 263 VWEU kunnen de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon, rechtstreeks beroep instellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen besluiten van de Autoriteit.

3.   Ingeval de Autoriteit verplicht is een besluit te nemen en dat nalaat, kan overeenkomstig artikel 265 VWEU bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep wegens nalaten worden ingesteld.

4.   De Autoriteit moet de noodzakelijke maatregelen treffen ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

HOOFDSTUK VI

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 62

Begroting van de Autoriteit

1.   De ontvangsten van de Autoriteit, een Europees orgaan in de zin van artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (50) (hierna het „Financieel Reglement”), bestaan met name uit een of meer van de volgende elementen:

a)

verplichte bijdragen van de voor toezicht op de financiële instellingen bevoegde nationale openbare autoriteiten, die worden bepaald overeenkomstig een formule die gebaseerd is op de stemmenweging van artikel 3, lid 3, van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen. Voor de toepassing van dat artikel blijft artikel 3, lid 3, van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen ook na de daarin vastgestelde uiterste termijn van 31 oktober 2014 van toepassing;

b)

een subsidie van de Unie uit de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie);

c)

vergoedingen die aan de Autoriteit worden betaald in de gevallen als bedoeld in de relevante rechtsinstrumenten van de Unie.

2.   De uitgaven van de Autoriteit bestaan ten minste uit personele, administratieve, loon- en infrastructuurkosten, kosten van beroepsopleiding en werkingskosten.

3.   De ontvangsten en uitgaven zijn in evenwicht.

4.   Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit geraamd en vervolgens opgenomen in de begroting van de Autoriteit.

Artikel 63

Vaststelling van de begroting

1.   Uiterlijk op 15 februari van ieder jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerp op van de raming van de ontvangsten en uitgaven voor het volgende begrotingsjaar en stuurt hij dit samen met de personeelsformatie naar de raad van bestuur en de raad van toezichthouders. De raad van toezichthouders stelt jaarlijks, op basis van het ontwerp van verklaring van de uitvoerend directeur dat door de raad van bestuur is goedgekeurd, de raming van de ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit voor het volgende begrotingsjaar vast. De raad van toezichthouders dient deze raming, die tevens een ontwerppersoneelsformatie bevat, uiterlijk op 31 maart bij de Commissie in. Alvorens de raming wordt vastgesteld, wordt het ontwerp van de uitvoerend directeur goedgekeurd door de raad van bestuur.

2.   De raming wordt door de Commissie samen met het ontwerp van de begroting van de Europese Unie aan het Europees Parlement en de Raad (hierna samen „de begrotingsautoriteit”) gezonden.

3.   Op basis van de ramingen neemt de Commissie in het ontwerp van begroting van de Europese Unie de ramingen op die zij noodzakelijk acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU.

4.   De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie voor de Autoriteit vast. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan de Autoriteit goed.

5.   De begroting van de Autoriteit wordt vastgesteld door de raad van toezichthouders. Deze wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast.

6.   De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit onverwijld op de hoogte van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie daarvan op de hoogte. Als een van de takken van de begrotingsautoriteit advies wil uitbrengen, stelt deze de Autoriteit binnen twee weken na ontvangst van de informatie over het project in kennis van zijn voornemen om een dergelijk advies uit te brengen. Indien de Autoriteit geen antwoord ontvangt, kan zij doorgaan met haar plannen.

7.   Voor het eerste werkingsjaar van de Autoriteit, dat op 31 december 2011 ten einde loopt, wordt de financiering van de Autoriteit door de Unie geregeld via een akkoord van de begrotingsautoriteit als bedoeld in punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer.

Artikel 64

Uitvoering van en toezicht op de begroting

1.   De uitvoerend directeur treedt op als ordonnateur en voert de begroting van de Autoriteit uit.

2.   Uiterlijk op 1 maart na afloop van het boekjaar deelt de rekenplichtige van de Autoriteit de voorlopige rekeningen, vergezeld van het verslag over het financieel en begrotingsbeheer in het boekjaar, mee aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer. De rekenplichtige van de Autoriteit stuurt het verslag over het financieel en begrotingsbeheer uiterlijk op 31 maart van het volgende jaar ook naar de leden van de raad van toezichthouders, het Europees Parlement en de Raad.

De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van het Financieel Reglement.

3.   Na ontvangst van de door de Rekenkamer geformuleerde opmerkingen over de voorlopige rekeningen van de Autoriteit overeenkomstig artikel 129 van het Financieel Reglement stelt de uitvoerend directeur op eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van de Autoriteit op en zendt ze voor advies toe aan de raad van bestuur.

4.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van de Autoriteit.

5.   De uitvoerend directeur stuurt de definitieve rekeningen, vergezeld van het advies van de raad van bestuur, uiterlijk op 1 juli na afloop van het boekjaar naar de leden van de raad van toezichthouders, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

6.   De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

7.   De uitvoerend directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september een antwoord op haar opmerkingen. Hij stuurt dit antwoord ook door naar de raad van bestuur en de Commissie.

8.   Overeenkomstig artikel 146, lid 3, van het Financieel Reglement verstrekt de uitvoerend directeur het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor een goed verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken boekjaar.

9.   Het Europees Parlement verleent op aanbeveling van de Raad, die bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, vóór 15 mei van het jaar N + 2, kwijting aan de Autoriteit voor de uitvoering van de begroting met inbegrip van de ontvangsten uit de algemene begroting van de Europese Unie en de bevoegde autoriteiten van het boekjaar N.

Artikel 65

Financiële regeling

De financiële regeling die van toepassing is op de Autoriteit wordt vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze voorschriften mogen niet afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (51), tenzij de specifieke eisen van de werking van de Autoriteit dit noodzakelijk maken en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

Artikel 66

Fraudebestrijdingsmaatregelen

1.   Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige handelingen is Verordening (EG) nr. 1073/1999 zonder enige beperking op de Autoriteit van toepassing.

2.   De Autoriteit treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en treft onverwijld passende voorzieningen die op alle werknemers van de Autoriteit van toepassing zijn.

3.   In de financieringsbesluiten en de overeenkomsten en tenuitvoerleggingsinstrumenten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Rekenkamer en het OLAF indien nodig controles ter plaatse mogen uitvoeren bij de begunstigden van door de Autoriteit toegekende financiering en bij het personeel dat verantwoordelijk is om de financiering toe te kennen.

HOOFDSTUK VII

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 67

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol (nr. 7) inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het TFEU is gehecht, is van toepassing op de Autoriteit en haar personeel.

Artikel 68

Personeel

1.   Het Statuut, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van genoemd Statuut en van genoemde Regeling zijn van toepassing op het personeel van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoerend directeur en de voorzitter.

2.   De raad van bestuur stelt in overeenstemming met de Commissie de nodige uitvoeringsmaatregelen vast volgens de regelingen van artikel 110 van het Statuut.

3.   De Autoriteit oefent ten aanzien van haar personeel de bevoegdheden uit die krachtens het Statuut zijn verleend aan het tot aanstelling bevoegde gezag, alsook die welke krachtens de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden zijn verleend aan het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag.

4.   De raad van bestuur stelt bepalingen vast waardoor nationale deskundigen van de lidstaten kunnen worden gedetacheerd bij de Autoriteit.

Artikel 69

Aansprakelijkheid van de Autoriteit

1.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Autoriteit overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door de Autoriteit zelf of door het personeel ervan bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsbevoegdheid in geschillen over de vergoeding van dergelijke schade.

2.   De persoonlijke geldelijke en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de personeelsleden van de Autoriteit ten aanzien van de Autoriteit wordt beheerst door de desbetreffende voor het personeel van de Autoriteit geldende voorschriften.

Artikel 70

Beroepsgeheim

1.   De leden van de raad van toezichthouders en van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en de personeelsleden van de Autoriteit, met inbegrip van door de lidstaten tijdelijk gedetacheerde ambtenaren en de andere personen die op contractuele basis taken uitvoeren voor de Autoriteit, zijn onderworpen aan de vereisten van het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 339 VWEU en de desbetreffende bepalingen in de Uniewetgeving, zelfs na beëindiging van hun functie.

Artikel 16 van het Statuut is op hen van toepassing.

Overeenkomstig het Statuut blijft de voorzitter na vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

Lidstaten, instellingen of organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van bestuur bij het vervullen van hun taken.

2.   Onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen, mag vertrouwelijke informatie die de in lid 1 bedoelde personen ontvangen tijdens de uitvoering van hun taken, aan geen enkele persoon of autoriteit worden bekendgemaakt, behalve in samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat de individuele financiële instellingen niet kunnen worden geïdentificeerd.

De verplichting in het kader van lid 1 en van de eerste alinea van dit lid verhindert de Autoriteit en de nationale toezichthoudende autoriteiten niet de informatie te gebruiken voor de handhaving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen, en met name voor juridische procedures voor de vaststelling van besluiten.

3.   De leden 1 en 2 verhinderen de Autoriteit niet informatie uit te wisselen met nationale toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig deze verordening en andere Uniewetgeving die op financiële instellingen van toepassing is.

Deze gegevens vallen onder het in de leden 1 en 2 bedoelde beroepsgeheim. De Autoriteit legt in haar huishoudelijk reglement de praktische regelingen voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 vermelde geheimhoudingsregels vast.

4.   De Autoriteit past Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (52) toe.

Artikel 71

Gegevensbescherming

Deze verordening laat de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Richtlijn 95/46/EG of de verplichtingen van de Autoriteit met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Verordening (EG) nr. 45/2001 bij het uitoefenen van haar taken, onverlet.

Artikel 72

Toegang tot documenten

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten van de Autoriteit.

2.   De raad van bestuur stelt de praktische maatregelen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 uiterlijk op 31 mei 2011 vast.

3.   Tegen besluiten van de Autoriteit uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de Ombudsman of beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie na bezwaar te hebben aangetekend bij de bezwaarcommissie, al naargelang het geval, onder de voorwaarden van respectievelijk artikel 228 en artikel 263 VWEU.

Artikel 73

Talenregeling

1.   Verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (53) is van toepassing op de Autoriteit.

2.   De raad van bestuur besluit over de interne talenregeling van de Autoriteit.

3.   De voor het functioneren van de Autoriteit vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 74

Zetelovereenkomst

De vereiste bepalingen betreffende de huisvesting van de Autoriteit in de lidstaat waar de zetel is gevestigd en de door deze lidstaat ter beschikking gestelde installaties, alsook de specifieke voorschriften die in die lidstaat gelden voor de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, het personeel van de Autoriteit en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een vestigingsovereenkomst tussen de Autoriteit en die lidstaat, die wordt gesloten nadat de raad van bestuur daarmee heeft ingestemd.

De gastlidstaat zorgt ervoor dat de Autoriteit in optimale omstandigheden kan werken, onder andere door het aanbieden van meertalig onderwijs met een Europese dimensie en adequate vervoersverbindingen.

Artikel 75

Deelname van derde landen

1.   Derde landen die met de Unie overeenkomsten hebben gesloten waardoor zij het Unierecht binnen de in artikel 1, lid 2, bedoelde bevoegdheidsgebieden van de Autoriteit hebben vastgesteld en toepassen, mogen deelnemen aan de werkzaamheden van de Autoriteit.

2.   De Autoriteit kan samenwerken met de in lid 1 bedoelde landen die wetgeving toepassen welke binnen de in artikel 1, lid 2, genoemde bevoegdheidsgebieden van de Autoriteit als gelijkwaardig is erkend, als bepaald in overeenkomstig artikel 216 VWEU door de Unie gesloten internationale overeenkomsten.

3.   Op basis van de desbetreffende bepalingen van de in de leden 1 en 2 bedoelde overeenkomsten worden afspraken gemaakt over met name de aard, omvang en procedurele aspecten van de betrokkenheid van de in lid 1 bedoelde landen bij de werkzaamheden van de Autoriteit, waaronder afspraken over de financiële en personele bijdrage. Zij kunnen zorgen voor een vertegenwoordiger, als waarnemer, bij de raad van toezichthouders, maar zorgen ervoor dat deze landen niet deelnemen aan besprekingen met betrekking tot individuele financiële instellingen, behalve in gevallen waarbij zij rechtstreeks belang hebben.

HOOFDSTUK VIII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 76

Voorbereidende maatregelen

1.   Na de inwerkingtreding van deze verordening en voorafgaand aan de oprichting van de Autoriteit, werkt het CETVB in nauwe samenwerking met de Commissie aan de voorbereiding van de vervanging van het CETVB door de Autoriteit.

2.   Zodra de Autoriteit is opgericht, is de Commissie verantwoordelijk voor het administratief opzetten en de initiële administratieve werkzaamheden van de Autoriteit, totdat de Autoriteit een uitvoerend directeur heeft benoemd.

Daartoe kan de Commissie, totdat de uitvoerend directeur zijn functie opneemt na benoeming door de raad van toezichthouders overeenkomstig artikel 51, één ambtenaar ad interim aanstellen om de taken van de uitvoerend directeur uit te oefenen. Deze periode is beperkt tot de tijd die nodig is om een uitvoerend directeur van de Autoriteit te benoemen.

De uitvoerend directeur ad interim mag alle betalingen goedkeuren die worden gedekt door de kredieten van de begroting van de Autoriteit, na goedkeuring door de raad van bestuur, en mag contracten sluiten, met inbegrip van personeelscontracten, na goedkeuring van de personeelsformatie van de Autoriteit.

3.   De leden 1 en 2 laten de bevoegdheden van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur onverlet.

4.   De Autoriteit wordt als de rechtsopvolger van het CETVB beschouwd. Uiterlijk op de datum van oprichting van de Autoriteit worden alle activa en passiva en alle lopende verrichtingen van het CETVB automatisch aan de Autoriteit overgedragen. Het CETVB stelt een verklaring op waaruit de afsluiting van zijn activa en passiva op het tijdstip van de overdracht blijkt. Die verklaring wordt aan een audit onderworpen en goedgekeurd door het CETVB en door de Commissie.

Artikel 77

Overgangsbepalingen voor het personeel

1.   In afwijking van artikel 68 blijven alle door het CETVB of het secretariaat daarvan gesloten arbeidsovereenkomsten en detacheringsregelingen die van kracht zijn op 1 januari 2011 tot hun einddatum geldig. Zij mogen niet worden verlengd.

2.   Alle in lid 1 bedoelde contractuele personeelsleden wordt de mogelijkheid geboden een tijdelijk contract te sluiten overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, in de rang als bepaald in de personeelsformatie van de Autoriteit.

Na de inwerkingtreding van deze verordening organiseert de voor het sluiten van contracten bevoegde Autoriteit een interne selectie voor het contractueel personeel van het CETVB of het secretariaat daarvan om de bekwaamheid, efficiëntie en integriteit van de in dienst te nemen personen te toetsen. In de interne selectieprocedure wordt ten volle rekening gehouden met de vaardigheden en ervaring die de individuele werknemer voor de aanwerving heeft laten zien.

3.   Afhankelijk van het type en het niveau van de uit te oefenen functies wordt de geslaagde kandidaten een contract als tijdelijk ambtenaar aangeboden, met een duur die ten minste de resterende tijd van het vroegere contract bedraagt.

4.   De toepasselijke nationale wetgeving met betrekking tot arbeidsovereenkomsten en andere toepasselijke instrumenten blijven van toepassing op de voormalige contractuele personeelsleden die niet naar een contract als tijdelijk ambtenaar solliciteren of geen tijdelijk contract aangeboden krijgen overeenkomstig lid 2.

Artikel 78

Nationale bepalingen

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze verordening metterdaad wordt toegepast.

Artikel 79

Wijzigingen

Besluit nr. 716/2009/EG wordt hierbij gewijzigd in zoverre dat het CETVB verwijderd wordt uit de lijst van begunstigden in afdeling B van de bijlage bij dat besluit.

Artikel 80

Intrekking

Besluit 2009/79/EG van de Commissie tot instelling van het CETVB wordt hierbij ingetrokken met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 81

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 2 januari 2014 en vervolgens om de drie jaar publiceert de Commissie een algemeen verslag over de opgedane ervaring met de werkzaamheden van de Autoriteit en met de in deze verordening vastgestelde procedures. In dat verslag worden onder meer de volgende zaken beoordeeld:

a)

de mate van convergentie in toezichtpraktijken die de bevoegde autoriteiten hebben bereikt;

i)

de mate van convergentie in operationele onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten en in normen die gelijkwaardig zijn aan corporate governance;

ii)

de onpartijdigheid, objectiviteit en onafhankelijkheid van de Autoriteit;

b)

de werking van de colleges van toezichthouders;

c)

de geboekte vooruitgang met betrekking tot convergentie op gebieden als crisispreventie, -management en -afwikkeling, daaronder begrepen financieringsmechanismen van de Unie;

d)

de rol van de Autoriteit wat systeemrisico’s betreft;

e)

de toepassing van de bij artikel 38 ingestelde vrijwaringsclausule;

f)

de toepassing van het bij artikel 19 ingestelde bindende bemiddelende optreden.

2.   In het in lid 1 bedoelde verslag wordt ook onderzocht:

a)

of het toezicht op bankwezen, verzekeringen en bedrijfspensioenen, effecten en financiële markten gescheiden moet blijven;

b)

of het prudentieel toezicht en het toezicht op de gedragsregels moeten worden gecombineerd dan wel gescheiden;

c)

of de architectuur van het ESFS moet worden vereenvoudigd en versterkt om de samenhang tussen het macro- en het microniveau en tussen de ESA’s te vergroten;

d)

of de ontwikkeling van het ESFS gelijke tred houdt met de wereldwijde ontwikkeling;

e)

of er binnen het ESFS voldoende diversiteit en topkwaliteit beschikbaar is;

f)

of verantwoordingsplicht en transparantie met betrekking tot de publicatievoorschriften adequaat zijn;

g)

of de middelen waarover de Autoriteit beschikt, berekend zijn op de uitvoering van haar taken;

h)

of de vestigingsplaats van de Autoriteit behouden moet worden, of het passend is de ESA’s met het oog op een betere onderlinge coördinatie naar één vestigingsplaats over te brengen.

3.   Met betrekking tot het rechtstreekse toezicht op instellingen of infrastructuren met een Europese reikwijdte stelt de Commissie, in het licht van de marktontwikkelingen, een jaarverslag op waarin zij beoordeelt of het passend is de Autoriteit ter zake meer toezichtverantwoordelijkheden toe te kennen.

4.   Het verslag en, in voorkomend geval, eventuele begeleidende voorstellen worden bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.

Artikel 82

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2011, uitgezonderd artikel 76 en artikel 77, leden 1 en 2, die van toepassing zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

De Autoriteit wordt opgericht op 1 januari 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 24 november 2010.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

O. CHASTEL


(1)  PB C 13 van 20.1.2010, blz. 1.

(2)  Advies van 22 januari 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 september 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 november 2010.

(4)  PB C 40 van 7.2.2001, blz. 453.

(5)  PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 394.

(6)  PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 392.

(7)  PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 26.

(8)  PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 48.

(9)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 214.

(10)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 292.

(11)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(12)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 23.

(13)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 28.

(14)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 18.

(15)  Jurisprudentie 2006, blz. I-03771, punt 44.

(16)  PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1.

(17)  PB L 9 van 15.1.2003, blz. 3.

(18)  PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10.

(19)  PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.

(20)  PB 56 van 4.4.1964, blz. 878.

(21)  PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3.

(22)  PB L 228 van 16.8.1973, blz. 20.

(23)  PB L 189 van 13.7.1976, blz. 13.

(24)  PB L 151 van 7.6.1978, blz. 25.

(25)  PB L 339 van 27.12.1984, blz. 21.

(26)  PB L 185 van 4.7.1987, blz. 77.

(27)  PB L 172 van 4.7.1988, blz. 1.

(28)  PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1.

(29)  PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1.

(30)  PB L 110 van 20.4.2001, blz. 28.

(31)  PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1.

(32)  PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1.

(33)  PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.

(34)  PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16.

(35)  PB L 135 van 31.5.1994, blz. 5.

(36)  PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22.

(37)  Richtlijn 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (PB L 247 van 21.9.2007, blz. 1).

(38)  PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

(39)  PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(40)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(41)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(42)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(43)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(44)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(45)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(46)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(47)  PB L 253 van 25.9.2009, blz. 8.

(48)  Zie bladzijde 12 van dit Publicatieblad.

(49)  Zie bladzijde 84 van dit Publicatieblad.

(50)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(51)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(52)  PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.

(53)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385.


15.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 331/84


VERORDENING (EU) nr. 1095/2010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 november 2010

tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De financiële crisis in 2007 en 2008 heeft grote tekortkomingen in het financiële toezicht aan het licht gebracht, zowel wat het toezicht op individuele instellingen als wat het toezicht op het financiële stelsel als geheel betreft. Nationale toezichtmodellen zijn dan ook niet meer berekend op de financiële globalisering en de geïntegreerde en vervlochten Europese financiële markten waarop tal van financiële instellingen over de grenzen heen actief zijn. De crisis heeft tekortkomingen op het gebied van samenwerking, coördinatie, de consistente toepassing van het Unierecht en vertrouwen tussen nationale toezichthouders aan het licht gebracht.

(2)

Voor en tijdens de financiële crisis heeft het Europees Parlement opgeroepen over te gaan tot een meer geïntegreerd Europees toezicht teneinde op Unieniveau voor alle marktdeelnemers werkelijk gelijke marktvoorwaarden te creëren en rekening te houden met de toenemende integratie van de financiële markten binnen de Unie (namelijk in zijn resoluties van 13 april 2000 over de mededeling van de Commissie - Tenuitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan (4), van 21 november 2002 over de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie (5), van 11 juli 2007 over het beleid op het gebied van financiële diensten (2005-2010) - Witboek (6), van 23 september 2008 met aanbevelingen aan de Commissie inzake hedgefondsen en private equity (7), van 9 oktober 2008 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de Lamfalussy follow-up: de toekomstige toezichtstructuur (8), en in zijn standpunten van 22 april 2009 over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (9) en van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over ratingbureaus (10)).

(3)

In november 2008 heeft de Commissie een groep op hoog niveau onder voorzitterschap van de heer Jacques de Larosière opdracht gegeven aanbevelingen te doen over de wijze waarop de Europese toezichtregelingen kunnen worden versterkt met het oog op een betere bescherming van de burgers en het herstel van het vertrouwen in het financiële stelsel. In zijn eindverslag van 25 februari 2009 („verslag-de Larosière”) formuleerde de groep op hoog niveau de aanbeveling dat het toezichtkader moest worden versterkt om het risico en de ernst van toekomstige financiële crises te verminderen. De groep op hoog niveau heeft aanbevolen de toezichtstructuur voor de financiële sector in de Unie te hervormen. De groep heeft tevens geconcludeerd dat een Europees Systeem van financiële toezichthouders, bestaande uit drie Europese toezichthoudende autoriteiten, één voor de banksector, één voor de effectensector en één voor de sector verzekeringen en bedrijfspensioenen, en heeft aanbevolen een Europees Comité voor systeemrisico’s te creëren. Het verslag presenteert de hervormingen die de deskundigen noodzakelijk achten en die onmiddellijk ter hand dienen te worden genomen.

(4)

In haar mededeling van 4 maart 2009„Op weg naar Europees herstel” stelde de Commissie voor met ontwerpwetgeving te komen tot instelling van een Europees Systeem voor financieel toezicht en een Europees Comité voor systeemrisicos. In haar mededeling van 27 mei 2009„Europees financieel toezicht” verstrekte zij nadere bijzonderheden over de mogelijke architectuur van het nieuwe toezichtkader, waarin de belangrijkste ideeën uit het verslag-de Larosière zijn terug te vinden.

(5)

De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 19 juni 2009 bevestigd dat er een Europees Systeem van financiële toezichthouders, bestaande uit drie nieuwe Europese toezichthoudende autoriteiten, dient te worden ingesteld. Het systeem moet gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit en consistentie van het nationale toezicht, het versterken van de controle op grensoverschrijdende groepen en het opstellen van één Europees „rulebook”” dat op alle financiëlemarktdeelnemers op de interne markt van toepassing is. De Europese Raad heeft beklemtoond dat de Europese toezichthoudende autoriteiten tevens bevoegd moeten zijn voor het toezicht op kredietwaardigheidsbeoordelaars (ratingbureaus), heeft de Commissie uitgenodigd concrete voorstellen op te stellen over de wijze waarop het Europees Systeem van financiële toezichthouders een sterke rol kan spelen in crisissituaties en heeft bovendien benadrukt dat besluiten van Europese toezichthoudende autoriteiten geen afbreuk mogen doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. De Commissie heeft een voorstel ingediend voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (11). Het Europees Parlement en de Raad en dienen dit voorstel in overweging te nemen om ervoor te zorgen dat de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Supervisory Authority (European Securities and Markets Authority - ESMA)) (hierna „de Autoriteit”) over adequate toezichtbevoegdheden betreffende ratingbureaus beschikt, indachtig het feit dat de Autoriteit de exclusieve toezichtbevoegdheden betreffende ratingbureaus dient uit te oefenen die haar bij Verordening (EG) nr. 1060/2009 zijn opgelegd. Daartoe moet de Autoriteit beschikken over passende bevoegdheden inzake onderzoek en handhaving, zoals omschreven in de desbetreffende wetgeving, alsook over de mogelijkheid vergoedingen aan te rekenen.

(6)

De Europese Raad van 17 juni 2010 was het erover eens dat „de lidstaten regelingen voor heffingen en belastingen moeten invoeren op financiële instellingen teneinde de lasten billijk te verdelen en stimulansen tot beperking van systeemrisico’s te scheppen. Dergelijke heffingen en belastingen moeten deel uitmaken van een geloofwaardig afwikkelingskader. De voornaamste kenmerken van die heffingen en belastingen moeten dringend nader worden uitgewerkt en er moet zorgvuldig worden gekeken naar aspecten die gelijke spelregels moeten garanderen, en naar de cumulatieve effecten van de verschillende regelgevende maatregelen”.

(7)

De financiële en economische crisis heeft reële en serieuze risico’s voor de stabiliteit van het financiële stelsel en de werking van de interne markt teweeggebracht. Het herstellen en in stand houden van een stabiel en betrouwbaar financieel stelsel is een absoluut noodzakelijke voorwaarde om het vertrouwen in en de samenhang van de interne markt te bewaren en aldus betere voorwaarden te scheppen voor de instelling van een volledig geïntegreerde en goed functionerende interne markt voor financiële diensten. Bovendien bieden diepere en sterker geïntegreerde financiële markten meer mogelijkheden voor financiering en risicospreiding, waardoor zij ertoe bijdragen dat economieën beter in staat zijn om schokken op te vangen.

(8)

De Unie heeft de grenzen bereikt van hetgeen haalbaar is met de huidige status van de comités van Europese toezichthouders. Het is op termijn onhoudbaar dat in de Unie een situatie blijft bestaan waarin geen mechanisme voorhanden is om ervoor te zorgen dat nationale toezichthouders tot de best mogelijke toezichtbeslissingen komen met betrekking tot grensoverschrijdende financiëlemarktdeelnemers, waarin onvoldoende samenwerking en informatie-uitwisseling tussen nationale toezichthouders plaatsvindt, waarin een gezamenlijk optreden van nationale autoriteiten ingewikkelde regelingen vereist omdat met een lappendeken van regulerings- en toezichteisen rekening moet worden gehouden, waarin nationale oplossingen veelal de enige haalbare optie zijn om op problemen op het niveau van de Unie te reageren en waarin uiteenlopende interpretaties van dezelfde wettekst bestaan. Met de oprichting van het Europees Systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision - ESFS) wordt beoogd deze tekortkomingen te verhelpen en te komen tot een systeem dat aansluit bij de doelstelling om in de Unie een stabiele interne markt voor financiële diensten tot stand te brengen en dat de nationale toezichthouders verenigt in een sterk Unienetwerk.

(9)

Het ESFS moet een geïntegreerd netwerk zijn van nationale en op Unieniveau toezichthoudende autoriteiten, waarbij het dagelijkse toezicht op financiële instellingen op nationaal niveau blijft. Tevens moet een grotere harmonisatie en de coherente toepassing van de regels voor de financiëlemarktdeelnemers in de gehele Unie worden bereikt. Naast de Autoriteit moeten er ook een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (European Supervisory Authority (European Insurance and Occupational Pensions Authority - EIOPA)) en een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (European Supervisory Authority (European Banking Authority - EBA)) worden opgericht, alsook een Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten (hierna „het Gemengd Comité”). Een Europees Comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board - ESRB) moet deel uitmaken van het ESFS voor de in deze verordening en in Verordening (EU) nr. 1092/2010 (12) omschreven taken.

(10)

De Europese toezichthoudende autoriteiten (European Supervisory Authorities - „ESA’s”) moeten het Comité van Europese bankentoezichthouders, opgericht bij Besluit 2009/78/EG van de Commissie (13), het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen, opgericht bij Besluit 2009/79/EG van de Commissie (14), en het Comité van Europese effectenregelgevers, opgericht bij Besluit 2009/77/EG van de Commissie (15) vervangen en alle taken en bevoegdheden van deze comités overnemen, inclusief, voor zover van toepassing, de voortzetting van lopende werkzaamheden en projecten. Het werkterrein van elke Europese toezichthoudende autoriteit moet duidelijk worden afgebakend. De ESA’s dienen tegenover het Europese Parlement en de Raad verantwoordingsplichtig te zijn. Wanneer die verantwoordingsplicht sectoroverschrijdende zaken betreft die via het Gemengd Comité gecoördineerd zijn geweest, moeten de ESA’s verantwoording verschuldigd zijn voor de coördinatie via het Gemengd Comité.

(11)

De Autoriteit dient te handelen met het oog op het verbeteren van de werking van de interne markt, in het bijzonder door een hoog, effectief en consistent niveau van regulering en toezicht te verzekeren, rekening houdend met de verschillende belangen van alle lidstaten en de diverse aard van financiëlemarktdeelnemers. De Autoriteit moet collectieve waarden zoals de integriteit en de stabiliteit van het financiële stelsel, de transparantie van markten en financiële producten en de bescherming van beleggers garanderen. De Autoriteit moet ook reguleringsarbitrage voorkomen en gelijke marktvoorwaarden garanderen, en de internationale coördinatie van het toezicht versterken, ten voordele van de economie in het algemeen, daaronder begrepen de financiële instellingen en andere stakeholders, consumenten en werknemers. Tot haar taken behoort ook het bevorderen van convergentie op het gebied van toezicht en het verstrekken van adviezen aan de instellingen van de Unie op gebieden die onder haar verantwoordelijkheid vallen. Ook moet de Autoriteit worden belast met bepaalde verantwoordelijkheden voor bestaande en nieuwe financiële activiteiten.

(12)

De Autoriteit moet daarnaast bepaalde financiële activiteiten tijdelijk kunnen verbieden of beperken als deze een bedreiging vormen voor het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of voor de stabiliteit van het geheel of van een deel van het financiële stelsel in de Unie, in de gevallen die gespecificeerd en onder de voorwaarden die vastgelegd zijn in de in deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen. Indien in een noodsituatie vereist is dergelijk tijdelijk verbod in te stellen, dient de Autoriteit dit te doen overeenkomstig deze verordening en de daarin bepaalde voorwaarden. In gevallen waarin een tijdelijk verbod of een tijdelijke beperking van bepaalde financiële activiteiten een sectoroverschrijdend effect heeft, moet de sectorale wetgeving bepalen dat de Autoriteit in voorkomend geval via het Gemengd Comité de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) dient te raadplegen en haar werk met die instanties dient te coördineren.

(13)

De Autoriteit moet naar behoren rekening houden met de gevolgen van haar activiteiten voor de mededinging en de innovatie op de interne markt, voor het concurrentievermogen van de Unie in mondiaal perspectief, voor financiële inclusie en voor de nieuwe Uniestrategie voor banen en groei.

(14)

Om haar doelstellingen te kunnen verwezenlijken, dient de Autoriteit rechtspersoonlijkheid en administratieve en financiële autonomie te bezitten.

(15)

Gezien het werk van internationale instanties dient systeemrisico gedefinieerd te worden als het risico op verstoring van het financiële stelsel met mogelijke ernstige gevolgen voor de interne markt en de reële economie. Alle soorten financiële tussenpersonen, markten en infrastructuur zijn tot op zekere hoogte potentieel systeemrelevant.

(16)

Grensoverschrijdend risico omvat alle risico’s als gevolg van economische onevenwichtigheden of financiële debacles in de gehele Unie of delen daarvan, die significante negatieve consequenties kunnen hebben voor de transacties tussen marktdeelnemers in twee of meer lidstaten, voor de werking van de interne markt of voor de openbare financiën van de Unie of een of meer van haar lidstaten.

(17)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 2 mei 2006 in zaak C-217/04 (Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Europees Parlement en Raad van de Unie) geoordeeld dat „uit de bewoordingen van artikel 95 VEG [nu artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)] niet kan worden afgeleid dat de door de communautaire wetgever op basis van deze bepaling vastgestelde maatregelen zich, wat de adressaat ervan betreft, tot de lidstaten moeten beperken. Naar het oordeel van deze wetgever kan de oprichting van een communautair orgaan namelijk nodig zijn om bij te dragen aan de verwezenlijking van een harmonisatieproces in situaties waarin, ter eenvormige uitvoering en toepassing van op deze bepaling gebaseerde handelingen, de vaststelling van niet-bindende begeleidende en ondersteunende maatregelen gepast lijkt” (16). Het doel en de taken van de Autoriteit - bijstaan van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten bij de consistente interpretatie en toepassing van de Unieregelgeving en bijdragen tot de financiële stabiliteit die nodig is voor financiële integratie - knopen nauw aan bij de doelstellingen van het acquis van de Unie betreffende de interne markt voor financiële diensten. De Autoriteit moet bijgevolg op basis van artikel 114 VWEU worden opgericht.

(18)

De taken van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de wijze van samenwerking met elkaar en met de Commissie, worden bij de volgende wetgevingshandelingen vastgesteld: Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (17), Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (18), Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (19), Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (20), Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (21), Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (22), Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (23), Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (24), Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (25), onverminderd de bevoegdheid van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) op het gebied van prudentieel toezicht, Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (26), toekomstige wetgeving op het gebied van beheerders van alternatieve beleggingsfondsen (Alternative Investment Fund Managers - AIFM) en Verordening (EG) nr. 1060/2009.

(19)

Tot de bestaande wetgeving van de Unie die het door deze verordening bestreken gebied regelt, behoren eveneens Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (27), Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen, in een verzekeringsgroep (28), Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (29), en de relevante gedeelten van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (30), en van Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten (31).

(20)

Het is wenselijk dat de Autoriteit een consistente aanpak op het gebied van beleggerscompensatiestelsels bevordert om te verzekeren dat aan iedereen dezelfde eisen worden gesteld en de beleggers over geheel de Unie billijk worden behandeld. Aangezien beleggerscompensatiestelsels in een lidstaat aan controle en niet aan regulerend toezicht onderworpen zijn, moet de Autoriteit op grond van deze verordening haar bevoegdheden ten aanzien van het beleggerscompensatiestelsel zelf en de betrokken onderneming kunnen uitoefenen.

(21)

Overeenkomstig de verklaring (nr. 39) betreffende artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), gehecht aan de slotakte van de intergouvernementele conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen, is voor de uitwerking van technische reguleringsnormen de bijstand vereist van technische deskundigen in een vorm die specifiek is voor het gebied van de financiële diensten. De Autoriteit moet worden toegestaan dergelijke deskundigheid ook te bieden betreffende normen of delen van normen die niet zijn gebaseerd op een door de Autoriteit uitgewerkt ontwerp van technische norm.

(22)

Er dient een effectief instrument te worden ingevoerd om geharmoniseerde technische reguleringsnormen op het gebied van financiële diensten in te stellen om, mede door de invoering van één „rulebook”, te zorgen voor gelijke marktvoorwaarden en voor adequate bescherming van beleggers en consumenten in de gehele Unie. Het is efficiënt en passend om de Autoriteit, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, op bij het Unierecht vastgestelde gebieden te belasten met de uitwerking van voorstellen voor technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

(23)

De Commissie moet deze ontwerpen van technische reguleringsnormen bevestigen door middel van gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 290 VWEU, om er bindende rechtskracht aan te geven. Zij moeten slechts in zeer beperkte en uitzonderlijke gevallen kunnen worden gewijzigd, aangezien de Autoriteit degene is die in nauw contact staat met en het beste inzicht heeft in de dagelijkse werking van de financiële markten. Ontwerpen van technische reguleringsnormen dienen aan wijziging onderworpen te zijn wanneer zij onverenigbaar zouden zijn met het Unierecht, het evenredigheidsbeginsel niet zouden respecteren of zouden indruisen tegen de fundamentele beginselen van de interne markt voor financiële diensten zoals weergegeven in het acquis van de Uniewetgeving inzake financiële diensten. De Commissie mag de inhoud van de door de Autoriteit opgestelde ontwerpen van technische reguleringsnormen niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit. Om een vlot en snel vaststellingsproces voor deze normen te verzekeren, moet het besluit van de Commissie om ontwerpen van technische reguleringsnormen te bevestigen aan een termijn onderworpen worden.

(24)

Gezien de technische expertise van de Autoriteit op de gebieden waarop er technische reguleringsnormen moeten worden ontwikkeld, dient er nota te worden genomen van het verklaarde voornemen van de Commissie om in beginsel uit te gaan van de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Autoriteit bij haar indient met het oog op de vaststelling van de overeenkomstige gedelegeerde handelingen. Wanneer de Autoriteit echter nalaat om binnen de bij de betrokken wetgevingshandeling gestelde termijnen een ontwerp van een technische reguleringsnorm in te dienen, dient te worden gewaarborgd dat het resultaat van de uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden daadwerkelijk wordt bereikt en dat de efficiëntie van de besluitvorming gehandhaafd blijft. Derhalve moet de Commissie in die gevallen worden gemachtigd om technische reguleringsnormen vast te stellen bij ontstentenis van een ontwerp van de Autoriteit.

(25)

De Commissie dient tevens te worden gemachtigd om technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 291 VWEU.

(26)

Op niet door technische regulerings- of uitvoeringsnormen geregelde gebieden moet de Autoriteit bevoegd zijn om richtsnoeren te geven en aanbevelingen te doen betreffende de toepassing van het Unierecht. Om transparantie te verzekeren en om naleving door de nationale toezichthoudende autoriteiten van die richtsnoeren en aanbevelingen te verbeteren, moet de Autoriteit de mogelijkheid krijgen de redenen waarom die richtsnoeren en aanbevelingen door de toezichtautoriteiten niet worden gevolgd, openbaar te maken.

(27)

Het verzekeren van de juiste en volledige toepassing van het Unierecht is een basisvoorwaarde voor de integriteit, transparantie, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, de stabiliteit van het financiële stelsel en voor neutrale concurrentievoorwaarden voor de financiëlemarktdeelnemers in de Unie. Bijgevolg moet een mechanisme worden ingesteld waarbij de Autoriteit gevallen van niet-naleving of onjuiste toepassing van het Unierecht aanpakt die een inbreuk daarop vormen. Dit mechanisme moet van toepassing zijn op gebieden waar het Unierecht duidelijke en onvoorwaardelijke verplichtingen vaststelt.

(28)

Om een evenredige reactie op gevallen van onjuiste of ontoereikende toepassing van Unierecht mogelijk te maken, moet een drietrapsmechanisme van toepassing zijn. Ten eerste moet de Autoriteit gemachtigd worden gevallen waarin nationale autoriteiten in hun toezichtpraktijk verplichtingen van Unierecht op onjuiste of ontoereikende wijze zouden hebben toegepast, te onderzoeken en te besluiten met een aanbeveling. Indien een bevoegde nationale autoriteit geen gevolg geeft aan de aanbeveling, moet de Commissie in tweede instantie gemachtigd zijn om, rekening houdend met de aanbeveling van de Autoriteit, een formeel advies uit te brengen waarin zij de bevoegde autoriteit opdraagt de nodige actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat het Unierecht wordt nageleefd.

(29)

Om te voorzien in uitzonderlijke situaties waarin maatregelen van de betrokken bevoegde autoriteit uitblijven, moet de Autoriteit in derde instantie gemachtigd zijn besluiten te nemen die tot individuele financiëlemarktdeelnemers worden gericht. Deze bevoegdheid dient beperkt te zijn tot uitzonderlijke omstandigheden waarin een bevoegde autoriteit het tot haar gerichte formele advies niet naleeft en waarin het Unierecht krachtens bestaande of toekomstige regelgeving van de Unie op de financiëlemarktdeelnemers rechtstreeks van toepassing is.

(30)

Ernstige bedreigingen van de ordelijke werking en integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie vereisen een snelle en gecoördineerde reactie op Unieniveau. De Autoriteit moet bijgevolg de nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen verplichten tot het nemen van bepaalde maatregelen om een noodsituatie te verhelpen. De bevoegdheid om te bepalen of er sprake is van een noodsituatie, dient te berusten bij de Raad, op verzoek van een van de ESA’s, de Commissie of het ESRB.

(31)

De Autoriteit moet de nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen verplichten tot het nemen van bepaalde maatregelen om een noodsituatie te verhelpen. De in dit verband door de Autoriteit genomen maatregelen mogen geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de Commissie krachtens artikel 258 VWEU om een inbreukprocedure tegen de lidstaat van die toezichthoudende autoriteit in te leiden wegens het niet nemen van een dergelijke maatregel, onverminderd het recht van de Commissie om in dergelijke gevallen het verkrijgen van voorlopige maatregelen na te streven overeenkomstig het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Bovendien doen zij evenmin af aan de eventuele aansprakelijkheid van die lidstaat overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie indien de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat nalaten de door de Autoriteit verlangde maatregelen te nemen.

(32)

Om een efficiënt en effectief toezicht en een evenwichtige afweging van de standpunten van de bevoegde autoriteiten in de verschillende lidstaten te verzekeren, moet de Autoriteit in staat zijn om meningsverschillen in grensoverschrijdende situaties tussen de bevoegde autoriteiten, daaronder begrepen binnen de colleges van toezichthouders, met bindend effect te schikken. Er dient voorzien te worden in een verzoeningsfase, tijdens welke de bevoegde autoriteiten tot overeenstemming kunnen komen. De bevoegdheid van de Autoriteit moet betrekking hebben op procedurele of inhoudelijke meningsverschillen over door een bevoegde autoriteit van een lidstaat genomen/niet genomen maatregelen in de gevallen vermeld in de in deze verordening genoemde juridisch bindende handelingen van de Unie. In dergelijke situaties moet een van de betrokken toezichthouders gerechtigd zijn kwestie voor te leggen aan de Autoriteit, die dient te handelen overeenkomstig deze verordening. De Autoriteit moet de bevoegdheid hebben om te verlangen dat de betrokken bevoegde autoriteiten specifieke maatregelen nemen of van het nemen van maatregelen afzien, om de zaak te schikken teneinde ervoor te zorgen dat het Unierecht wordt nageleefd, met bindend gevolg voor de betrokken bevoegde autoriteiten. Wanneer een bevoegde autoriteit zich niet conformeert aan het tot haar gerichte schikkingsbesluit, moet de Autoriteit gemachtigd zijn rechtstreeks tot financiëlemarktdeelnemers gerichte besluiten te nemen op gebieden van het Unierecht die rechtstreeks op hen van toepassing zijn. De bevoegdheid om dergelijke besluiten te nemen, mag slechts in laatste instantie worden uitgeoefend en in dat geval uitsluitend om de correcte en consistente toepassing van het Unierecht te waarborgen. Indien de toepasselijke Uniewetgeving de bevoegde autoriteiten van de lidstaten discretionaire bevoegdheid verleent, mogen de door de Autoriteit genomen besluiten geen beletsel vormen voor de uitoefening conform het Unierecht van die discretionaire bevoegdheden.

(33)

De crisis heeft aangetoond dat het huidige systeem van samenwerking tussen nationale instanties waarvan de bevoegdheid beperkt is tot een enkele lidstaat, tekortschiet ten aanzien van financiële instellingen wier activiteiten zich over meer landen uitstrekken.

(34)

Groepen van deskundigen die de lidstaten hadden opgericht om de oorzaken van de crisis te achterhalen en voorstellen te doen om de regulering van en het toezicht op de financiële sector te verbeteren, hebben bevestigd dat de huidige regelingen geen solide basis vormen voor het reguleren van en het toezicht op grensoverschrijdende financiële instellingen in de gehele Unie in de toekomst.

(35)

Volgens het verslag-de Larosière zijn er slechts twee mogelijkheden: „de eerste wordt gevormd door oplossingen waarbij het „chacun pour soi”, ieder voor zich, is en de tweede door een versterkte, pragmatische, gedoseerde Europese samenwerking om, ten voordele van allen, een open wereldeconomie te behouden, hetgeen ongetwijfeld tot economische winst zal leiden”.

(36)

De colleges van toezichthouders spelen een belangrijke rol in het efficiënte, effectieve en consistente toezicht op financiëlemarktdeelnemers die grensoverschrijdend opereren. De Autoriteit moet bijdragen tot de bevordering en monitoring van de doelmatige, doeltreffende en consistente werking van de colleges van toezichthouders, en in dat opzicht een leidende rol spelen bij het waarborgen van de consistente en samenhangende werking van toezichthoudende colleges voor grensoverschrijdende financiële instellingen in geheel de Unie. De Autoriteit moet derhalve onder meer het recht hebben in alle opzichten aan de colleges van toezichthouders deel te nemen om de werking van en het informatie-uitwisselingsproces in de colleges van toezichthouders te stroomlijnen en in de colleges convergentie en consistentie in de toepassing van het Unierecht te bevorderen. In het verslag-de Larosière wordt gesteld dat „concurrentieverstoring en reguleringsarbitrage als gevolg van verschillen in toezichtcultuur moeten worden voorkomen, omdat zij de financiële stabiliteit kunnen ondermijnen, onder meer doordat daarmee het verplaatsen van financiële activiteiten naar landen met minder streng toezicht in de hand wordt gewerkt. Het toezichtsysteem moet als eerlijk en evenwichtig worden ervaren”.

(37)

Op de onder haar bevoegdheid vallende gebieden moet de Autoriteit bijdragen en actief deelnemen aan de ontwikkeling en coördinatie van doeltreffende en consistente herstel- en afwikkelingsplannen, procedures voor noodsituaties en preventieve maatregelen, teneinde er voor te zorgen dat de kosten door het financiële systeem worden geïnternaliseerd en het effect op het systeem van failliet gaande instellingen alsmede het beroep op belastinggeld voor de redding van financiëlemarktdeelnemers zo beperkt mogelijk blijft. Zij moet bijdragen aan de ontwikkeling van methoden voor de afwikkeling van failliet gaande belangrijke financiële marktdeelnemers, die besmetting voorkomen, die de ordelijke en tijdige afbouw van die marktdeelnemers mogelijk maken en die, in voorkomend geval, coherente en geloofwaardige financieringsmechanismen omvatten.

(38)

Bij de huidige toetsing van Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (32) en van Richtlijn 97/9/EG wordt aangetekend dat de Commissie voornemens is bijzondere aandacht te besteden aan de noodzaak van verdere harmonisatie in de gehele Unie. Wat de verzekeringssector betreft, wordt voorts opgemerkt dat de Commissie voornemens is na te gaan of er Unieregels kunnen worden ingevoerd ter bescherming van verzekeringnemers ingeval een verzekeringsmaatschappij met insolventie wordt bedreigd. De ESA’s dienen in dit verband een belangrijke rol te spelen en moeten ten aanzien van de Europese systemen van garantiestelsels passende bevoegdheden krijgen.

(39)

De delegatie van taken en verantwoordelijkheden kan in verband met de werking van het netwerk van toezichthouders een nuttig instrument zijn om overlapping in toezichttaken te vermijden, om samenwerking te bevorderen en aldus het toezichtproces te stroomlijnen alsmede om de last die aan de financiëlemarktdeelnemers wordt opgelegd, te verminderen. Deze verordening moet bijgevolg in een duidelijke rechtsgrond voor een dergelijke delegatie voorzien. Hoewel de algemene regel dat delegatie mogelijk moet zijn, dient te worden geëerbiedigd, moeten de lidstaten specifieke voorwaarden kunnen opleggen voor de delegatie van verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld met betrekking tot informatieverstrekking inzake en de kennisgeving van delegatieregelingen. Delegatie van taken betekent dat taken door de Autoriteit of door een andere nationale toezichthoudende autoriteit dan de verantwoordelijke autoriteit worden uitgevoerd, terwijl de verantwoordelijkheid voor de toezichtbesluiten bij de delegerende autoriteit blijft. Door de delegatie van verantwoordelijkheden moet de Autoriteit of een nationale toezichthoudende autoriteit (de gedelegeerde) over een bepaalde toezichtaangelegenheid in haar eigen naam in plaats van de delegerende autoriteit kunnen beslissen. Voor delegaties moet het principe gelden dat toezichtbevoegdheid wordt toegewezen aan de toezichthouder die in de beste positie verkeert om in de betrokken aangelegenheid maatregelen te nemen. Een hertoewijzing van verantwoordelijkheden zou passend zijn, bijvoorbeeld om redenen van schaalvoordelen of toepassingsgebied, van coherentie bij groepstoezicht en van optimaal gebruik van bij de nationale toezichthoudende autoriteiten aanwezige technische expertise. De beslissingen van de gedelegeerde zouden door de delegerende autoriteit en andere bevoegde autoriteiten als definitief moeten worden erkend, indien deze beslissingen binnen de werkingssfeer van de delegatie vallen. De beginselen voor hertoewijzing van verantwoordelijkheden bij overeenkomst kunnen in de toepasselijke wetgeving van de Unie nader worden vastgesteld. De Autoriteit dient delegatieovereenkomsten tussen nationale toezichthoudende autoriteiten op alle passende manieren te vergemakkelijken en bij te houden.

De Autoriteit moet vooraf van voorgenomen delegatieovereenkomsten op de hoogte worden gebracht om in voorkomend geval een advies te kunnen formuleren. De publicatie van dergelijke overeenkomsten dient bij de Autoriteit te worden gecentraliseerd om ervoor te zorgen dat informatie over overeenkomsten voor alle betrokken partijen tijdig beschikbaar, transparant en gemakkelijk toegankelijk is. Ten slotte dient de Autoriteit beste praktijken met betrekking tot delegatie en delegatieovereenkomsten vast te stellen en te verspreiden.

(40)

De Autoriteit dient de toezichtconvergentie in geheel de Unie actief te bevorderen met het doel een gemeenschappelijke toezichtcultuur tot stand te brengen.

(41)

Collegiale toetsingen zijn een efficiënt en effectief instrument om consistentie binnen het netwerk van financiële toezichthouders te bevorderen. De Autoriteit dient bijgevolg het methodologische kader voor dergelijke toetsingen te ontwikkelen en regelmatig dergelijke toetsingen te houden. Bij toetsingen dienen niet alleen de convergentie van toezichtpraktijken, maar tevens de capaciteit van toezichthouders om kwalitatief hoogstaande toezichtresultaten te bereiken alsmede de onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten centraal te staan. De resultaten van collegiale toetsingen dienen bekend te worden gemaakt met instemming van de bevoegde autoriteit die aan toetsing onderworpen wordt. Ook moeten er beste praktijken worden geïdentificeerd en bekendgemaakt.

(42)

De Autoriteit dient een gecoördineerde toezichtrespons van de Unie actief te bevorderen, in het bijzonder om de ordelijke werking en integriteit van de financiële markten en de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie te waarborgen. De Autoriteit dient, naast haar bevoegdheden om in noodsituaties maatregelen te nemen, bijgevolg met een algemene coördinerende functie binnen het ESFS te worden belast. De doorstroming van alle relevante informatie tussen bevoegde autoriteiten moet centraal staan bij de maatregelen die de Autoriteit neemt.

(43)

Om de financiële stabiliteit te bewaren, dienen in een vroeg stadium over de grenzen en sectoren heen trends, potentiële risico’s en zwakke plekken die van het microprudentiële niveau afkomstig zijn, te worden aangewezen. De Autoriteit moet dergelijke ontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied volgen en beoordelen en, waar nodig, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de andere Europese toezichthoudende autoriteiten en het ESRB regelmatig en in voorkomend geval ad hoc op de hoogte brengen. De Autoriteit moet eveneens in samenwerking met het ESRB stresstests in de hele Unie initiëren en coördineren om de veerkracht van financiëlemarktdeelnemers bij ongunstige marktontwikkelingen te beoordelen en moet ervoor zorgen dat op nationaal niveau bij het houden van dergelijke tests een zo consistent mogelijke methode wordt gevolgd. Teneinde zich op de juiste wijze van haar taken te kunnen kwijten, moet de Autoriteit economische analyses verrichten van de markten en de gevolgen van potentiële marktontwikkelingen.

(44)

Gezien de mondialisering van de financiële diensten en het toegenomen belang van internationale normen, dient de Autoriteit de dialoog en de samenwerking met toezichthouders buiten de Unie te bevorderen. Zij dient de bevoegdheid te krijgen contacten te leggen en administratieve regelingen te treffen met toezichthoudende autoriteiten en overheidsinstanties uit derde landen en met internationale organisaties, met volledige inachtneming van de bestaande rollen van de lidstaten en de instellingen van de Unie alsmede van hun respectieve bevoegdheden. De werkzaamheden van de Autoriteit dienen open te staan voor deelname door landen die middels overeenkomsten met de Unie de Uniewetgeving hebben overgenomen en toepassen, en de Autoriteit dient over de mogelijkheid te beschikken samen te werken met derde landen die wetgeving toepassen die als gelijkwaardig met deze van de Unie wordt erkend.

(45)

De Autoriteit dient op haar bevoegdheidsgebied als een onafhankelijk adviesorgaan van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op te treden. Onverminderd de bevoegdheden van de betrokken bevoegde autoriteiten, moet de Autoriteit haar advies kunnen verstrekken over de prudentiële beoordeling van fusies en overnames op grond van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (23), gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG (33), in de gevallen waarin deze richtlijn overleg tussen de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten voorschrijft.

(46)

Om haar verplichtingen doeltreffend te kunnen uitvoeren, moet de Autoriteit het recht hebben alle nodige informatie op te vragen. Om dubbele rapportageverplichtingen voor financiëlemarktdeelnemers te vermijden, moet die informatie normaal gesproken door de nationale toezichthoudende autoriteiten die het dichtst bij de financiële markten en de financiëlemarktdeelnemers staan, worden verstrekt en moet daarin rekening worden gehouden met reeds beschikbare statistieken. In laatste instantie moet de Autoriteit evenwel een naar behoren gerechtvaardigd en met redenen omkleed verzoek om informatie rechtstreeks tot een financiëlemarktdeelnemer kunnen richten indien een nationale bevoegde autoriteit dergelijke informatie niet tijdig verstrekt of kan verstrekken. De autoriteiten van de lidstaten moeten ertoe verplicht worden de Autoriteit bij te staan bij de tenuitvoerlegging van die rechtstreekse verzoeken. Het overleg over gemeenschappelijke modellen voor verslaglegging is in dit verband van essentieel belang. De maatregelen met het oog op het verzamelen van informatie mogen geen afbreuk doen aan het rechtskader van het Europees statistisch systeem en het Europees Stelsel van centrale banken op statistisch gebied. Deze verordening laat derhalve zowel Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (34) als Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (35) onverlet.

(47)

Nauwe samenwerking tussen de Autoriteit en het ESRB is van essentieel belang voor een volkomen doeltreffende werking van het ESRB en de follow-up van zijn waarschuwingen en aanbevelingen. De Autoriteit en het ESRB moeten alle relevante informatie met elkaar delen. Gegevens in verband met afzonderlijke ondernemingen mogen alleen op met redenen omkleed verzoek worden verstrekt. Bij ontvangst van waarschuwingen of aanbevelingen die het ESRB tot de Autoriteit of een nationale toezichthoudende autoriteit richt, moet de Autoriteit hieraan waar nodig een follow-up geven.

(48)

De Autoriteit moet over technische regulerings- of uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen met belanghebbende partijen overleggen en hen in redelijke mate de mogelijkheid bieden over voorgestelde maatregelen opmerkingen te maken. Alvorens ontwerpen van technische regulerings- of uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen vast te stellen, dient de Autoriteit een effectbeoordeling te verrichten. Om redenen van efficiëntie moet hiertoe een Stakeholdergroep effecten en markten worden gebruikt die evenwichtig samengesteld moet zijn uit financiëlemarktdeelnemers, het mkb/kmo’s, academici en consumenten en andere retailgebruikers van financiële diensten. De Stakeholdergroep effecten en markten moet als schakel fungeren met andere door de Commissie of door de Uniewetgeving ingestelde gebruikersgroepen op het gebied van financiële diensten.

(49)

De leden van de Stakeholdergroep effecten en markten die organisaties zonder winstoogmerk of de wetenschappelijke wereld vertegenwoordigen dienen een passende compensatie te ontvangen opdat personen die niet over eigen financiële middelen beschikken en geen vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zijn, volledig aan het debat over de financiële regulering kunnen deelnemen.

(50)

De lidstaten hebben een centrale verantwoordelijkheid in het zorgen voor gecoördineerd crisismanagement en het bewaren van financiële stabiliteit in crisissituaties, in het bijzonder met betrekking tot de stabilisering en afwikkeling van afzonderlijke failliet gaande financiëlemarktdeelnemers. Beslissingen van de Autoriteit in nood- of schikkingssituaties die de stabiliteit van een financiëlemarktdeelnemer beïnvloeden, mogen geen afbreuk doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. Er moet een mechanisme worden ingesteld waarbij de lidstaten zich op deze vrijwaringsclausule kunnen beroepen en in laatste instantie de zaak ter beslechting aan de Raad kunnen voorleggen. Van dit vrijwaringsmechanisme mag evenwel geen misbruik worden gemaakt, met name met betrekking tot een door de Autoriteit genomen besluit dat geen wezenlijke of materiële budgettaire gevolgen heeft, zoals een vermindering van de inkomsten in verband met het tijdelijke verbod op specifieke werkzaamheden of producten met het oog op bescherming van de consument. Wanneer de Raad op grond van dit vrijwaringsmechanisme besluiten neemt, moet bij de stemming elke lidstaat één stem hebben. Het is passend op dit gebied de Raad een rol toe te wijzen gezien de bijzondere verantwoordelijkheden die de lidstaten in dat verband bezitten. Gelet op de delicate aard van deze kwestie, moeten strikte afspraken worden gemaakt met betrekking tot de geheimhouding.

(51)

De Autoriteit moet in haar besluitvormingsprocedures gebonden zijn aan de Unieregels en algemene beginselen inzake behoorlijke procedure en transparantie. Het recht van de adressaten van de besluiten van de Autoriteit om te worden gehoord moet ten volle worden gerespecteerd. De handelingen van de Autoriteit moeten een integrerend deel van het Unierecht vormen.

(52)

Een raad van toezichthouders, die bestaat uit de hoofden van de desbetreffende bevoegde autoriteiten in elke lidstaat en voorgezeten wordt door de voorzitter van de Autoriteit, dient het voornaamste besluitvormingsorgaan van de Autoriteit te zijn. Vertegenwoordigers van de Commissie, het ESRB, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), dienen als waarnemer deel te nemen. De leden van de raad van toezichthouders dienen onafhankelijk en alleen in het belang van de Unie op te treden.

(53)

De raad van toezichthouders dient in de regel te besluiten met gewone meerderheid van stemmen, waarbij elk lid één stem heeft. Voor algemene handelingen, daaronder begrepen de handelingen betreffende technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen, alsmede begrotingsaangelegenheden en ten aanzien van verzoeken van een lidstaat om heroverweging van een beslissing van de Autoriteit om bepaalde financiële activiteiten tijdelijk te verbieden of te beperken, is het echter passend de regels inzake het stemmen bij gekwalificeerde meerderheid toe te passen zoals vastgesteld in artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, alsmede in het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen dat als bijlage aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht. Zaken betreffende de schikking van meningsverschillen tussen nationale toezichthoudende autoriteiten moeten worden onderzocht door een beperkt, objectief panel, bestaande uit leden die geen vertegenwoordiger zijn van de bevoegde autoriteiten die bij het meningsverschil betrokken zijn en geen belang bij het conflict noch een directe band met de betrokken bevoegde autoriteiten hebben. De samenstelling van het panel moet op een passend evenwicht berusten. De besluiten van het panel moeten met gewone meerderheid van stemmen door de raad van toezichthouders worden goedgekeurd, waarbij elk lid één stem heeft. Wat de door de consoliderende toezichthouder genomen besluiten betreft, kan het door het panel voorgestelde besluit worden verworpen door een aantal leden die een blokkeringsminderheid van de stemmen vertegenwoordigen, in de zin van artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 3 van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

(54)

Een raad van bestuur, samengesteld uit de voorzitter van de Autoriteit, vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende autoriteiten en van de Commissie moet verzekeren dat de Autoriteit haar opdracht vervult en de haar opgedragen taken verricht. De raad van bestuur moet over de nodige bevoegdheden beschikken om onder meer het jaar- en meerjarenwerkprogramma voor te stellen, bepaalde budgettaire bevoegdheden uit te oefenen, het personeelsbeleidsplan van de Autoriteit vast te stellen, speciale bepalingen betreffende het recht van toegang tot documenten vast te stellen en het jaarverslag voor te stellen.

(55)

De Autoriteit moet vertegenwoordigd worden door een voltijdse voorzitter die door de raad van toezichthouders benoemd wordt op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten en van relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering, na een door de raad van toezichthouders met assistentie van de Commissie georganiseerde en beheerde open selectieprocedure. Met het oog op het aanwijzen van de eerste voorzitter van de autoriteit dient de Commissie onder meer een beperkte lijst van kandidaten op te stellen, op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten en relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering. Met het oog op de latere aanwijzingen moet in een overeenkomstig deze verordening op te stellen verslag worden getoetst of het opstellen van een beperkte lijst van kandidaten door de Commissie dienstig is gebleken. Voordat de geselecteerde persoon zijn functie opneemt, moet het Europees Parlement, na deze persoon te hebben gehoord, de mogelijkheid hebben tot een maand na zijn selectie door de raad van toezichthouders bezwaar te maken tegen de aanwijzing.

(56)

Het management van de Autoriteit moet worden toevertrouwd aan een uitvoerend directeur, die het recht moet hebben zonder stemrecht aan de vergaderingen van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur deel te nemen.

(57)

Om sectoroverschrijdende consistentie in de activiteiten van de ESA’s te verzekeren, moeten deze nauw samenwerken in een Gemengd Comité, en in voorkomend geval gemeenschappelijke standpunten bereiken. Het Gemengd Comité dient de taken van de ESA’s met betrekking tot financiële conglomeraten en andere sectoroverschrijdende aangelegenheden te coördineren. Waar dit relevant is, moeten de handelingen die eveneens binnen het bevoegdheidsgebied van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) of de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) liggen, parallel door de betrokken Europese toezichthoudende autoriteiten worden vastgesteld. Het Gemengd Comité moet voor een termijn van twaalf maanden op basis van een rotatiesysteem worden voorgezeten door de voorzitters van de ESA’s. De voorzitter van het Gemengd Comité moet ondervoorzitter zijn van het ESRB. Het Gemengd Comité moet specifiek personeel hebben dat ter beschikking wordt gesteld door de ESA’s, teneinde informele informatiedeling en de totstandbrenging van een gemeenschappelijke aanpak die stoelt op een op toezicht gerichte cultuur binnen de ESA’s mogelijk te maken.

(58)

Het is nodig ervoor te zorgen dat de partijen waarop door de Autoriteit vastgestelde besluiten invloed hebben, een beroep kunnen doen op de noodzakelijke rechtsmiddelen. Om de rechten van partijen doeltreffend te beschermen en om redenen van proceseconomie moeten, indien de Autoriteit over besluitvormingsbevoegdheden beschikt, partijen het recht hebben om bezwaar aan te tekenen bij een bezwaarcommissie. Om redenen van efficiëntie en consistentie moet de bezwaarcommissie een gemengd orgaan zijn van de ESA’s, onafhankelijk van hun administratieve en regulerende structuren. Tegen beslissingen van de bezwaarcommissie moet bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep openstaan.

(59)

Om haar autonomie en onafhankelijkheid volledig te waarborgen, moet de Autoriteit de beschikking krijgen over een autonome begroting met inkomsten uit hoofdzakelijk verplichte bijdragen van de nationale toezichthoudende autoriteiten en uit de algemene begroting van de Europese Unie. De financiering van de Autoriteit door de Unie is onderworpen aan het akkoord van de begrotingsautoriteit overeenkomstig punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (36). De begrotingsprocedure van de Unie moet van toepassing zijn. De controle van de rekeningen moet worden verricht door de Rekenkamer. Op de begrotingsuitgaven is de kwijtingsprocedure van toepassing.

(60)

Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (37) moet op de Autoriteit van toepassing zijn. De Autoriteit dient eveneens toe te treden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (38).

(61)

Om openbare en transparante arbeidsvoorwaarden en gelijke behandeling van het personeel te verzekeren, dient het statuut van de ambtenaren of van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (39) op het personeel van de Autoriteit van toepassing te zijn.

(62)

Het is van essentieel belang dat bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie worden beschermd. De aan de Autoriteit verstrekte en in het netwerk uitgewisselde informatie moet worden onderworpen aan strikte en doeltreffende geheimhoudingsvoorschriften.

(63)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (40) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (41), zijn geheel van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening.

(64)

Om de transparante werking van de Autoriteit te verzekeren, moet Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (42) op de Autoriteit van toepassing zijn.

(65)

Derde landen moeten aan de werkzaamheden van de Autoriteit kunnen deelnemen op grond van door de Unie te sluiten passende overeenkomsten.

(66)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het verbeteren van de werking van de interne markt door een hoog, effectief en consistent niveau van prudentiële regulering en toezicht te verzekeren, het beschermen van beleggers, het beschermen van de integriteit, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, het bewaren van de stabiliteit van het financiële stelsel en het versterken van de internationale coördinatie van het toezicht, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(67)

De Autoriteit moet alle huidige taken en bevoegdheden van het Comité van Europese effectenregelgevers overnemen. Besluit 2009/77/EG van de Commissie moet bijgevolg op de datum van oprichting van de Autoriteit worden ingetrokken, en Besluit nr. 716/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van een Gemeenschapsprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële diensten, financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen (43) moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. Indachtig de bestaande structuren en werking van het Comité van Europese effectenregelgevers, is het belangrijk dat het Comité van Europese effectenregelgevers en de Commissie in zeer nauwe onderlinge samenwerking een passende overgangsregeling vaststellen, om ervoor te zorgen dat de periode gedurende welke de Commissie verantwoordelijk is voor het opzetten en de initiële werkzaamheden van de Autoriteit zo kort mogelijk is.

(68)

Het is passend een termijn vast te stellen voor de toepassing van deze verordening om ervoor te zorgen dat de Autoriteit bij de aanvang van haar activiteiten voldoende is voorbereid en om een vlotte overgang van het Comité van Europese effectenregelgevers te verzekeren. De Autoriteit dient over passende financiële middelen te kunnen beschikken. Althans in een eerste fase, moet zij voor 40 % worden gefinancierd met middelen van de Unie en voor 60 % met middelen van de lidstaten, vastgesteld op basis van de verdeelsleutel voor de stemmenweging van artikel 3, lid 3, van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

(69)

Opdat de autoriteit per 1 januari 2011 kan worden opgericht, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

OPRICHTING EN RECHTSSTATUS

Artikel 1

Oprichting en werkterrein

1.   Bij deze verordening wordt een Europese toezichthoudende autoriteit (de Europese Autoriteit voor effecten en markten (hierna „de Autoriteit”) opgericht.

2.   De Autoriteit handelt overeenkomstig de haar bij deze verordening toegekende bevoegdheden en binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 97/9/EG, Richtlijn 98/26/EG, Richtlijn 2001/34/EG, Richtlijn 2002/47/EG, Richtlijn 2003/6/EG, Richtlijn 2003/71/EG, Richtlijn 2004/39/EG, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2009/65/EG en van Richtlijn 2006/49/EG, onverminderd de bevoegdheid van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) op het stuk van prudentieel toezicht, toekomstige wetgeving op het gebied van beheerders van alternatieve beleggingsfondsen (Alternative Investment Fund Managers - AIFM) en Verordening (EG) nr. 1060/2009, en voor zover deze wetgevingshandelingen van toepassing zijn voor ondernemingen die beleggingsdiensten verstrekken of voor instellingen voor collectieve beleggingen die hun rechten van deelneming of aandelen aanbieden en de bevoegde autoriteiten die toezicht op hen uitoefenen, de desbetreffende onderdelen van Richtlijn 2002/87/EG, Richtlijn 2005/60/EG, Richtlijn 2002/65/EG, met inbegrip van alle op deze handelingen gebaseerde richtlijnen, verordeningen en besluiten en alle andere juridisch bindende handelingen van de Unie die taken aan de Autoriteit toewijzen.

3.   De Autoriteit treedt ook op met betrekking tot activiteiten van marktdeelnemers wat betreft onderwerpen die niet rechtstreeks onder de in lid 2 bedoelde handelingen vallen, onder meer op het vlak van ondernemingsbestuur, auditing en financiële verslaglegging, voor zover haar optreden noodzakelijk is om de effectieve en consistente toepassing van deze handelingen te waarborgen. De Autoriteit neemt ook de gepaste maatregelen op het vlak van overnamebiedingen, clearing en afwikkeling en derivaten.

4.   De bepalingen van deze verordening doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie, in het bijzonder op grond van artikel 258 VWEU, om de naleving van het Unierecht te verzekeren.

5.   De doelstelling van de Autoriteit is de collectieve belangen te beschermen door bij te dragen tot de stabiliteit en doeltreffendheid van het financiële stelsel op de korte, middellange en lange termijn, in het belang van de economie, de burgers en het bedrijfsleven van de Unie. De Autoriteit draagt bij tot:

a)

de verbetering van de werking van de interne markt, daaronder begrepen met name een solide, effectief en consistent niveau van regulering en toezicht,

b)

het verzekeren van de integriteit, transparantie, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten,

c)

de versterking van de internationale coördinatie van het toezicht,

d)

het voorkomen van reguleringsarbitrage en het bevorderen van gelijke concurrentievoorwaarden,

e)

het waarborgen van behoorlijke regulering en toezicht met betrekking tot het aangaan van beleggingsrisico’s en andere risico’s, en

f)

een betere consumentenbescherming.

Te dien einde draagt de Autoriteit bij tot het verzekeren van de consistente, efficiënte en effectieve toepassing van de in lid 2 genoemde handelingen, bevordert zij de convergentie op het gebied van het toezicht, verstrekt adviezen aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en verricht economische analyses van de markten om de verwezenlijking van de doelstelling van de Autoriteit te bevorderen.

Bij de uitoefening van de taken die haar bij deze verordening worden toevertrouwd besteedt de Autoriteit bijzondere aandacht aan systeemrisico’s die veroorzaakt worden door financiëlemarktdeelnemers waarvan de insolventie de werking van het financiële stelsel of de reële economie kan aantasten.

Bij de uitvoering van haar taken handelt de Autoriteit onafhankelijk en objectief en uitsluitend in het belang van de Unie.

Artikel 2

Het Europees Systeem voor financieel toezicht

1.   De Autoriteit maakt deel uit van een Europees Systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision - ESFS). Het hoofddoel van het ESFS is erop toe te zien dat de regels die van toepassing zijn op de financiële sector naar behoren worden uitgevoerd teneinde de financiële stabiliteit te bewaren en te zorgen voor vertrouwen in het financiële stelsel als geheel, met voldoende bescherming voor gebruikers van financiële diensten.

2.   Het ESFS bestaat uit de volgende instanties:

a)

het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) voor de in Verordening (EU) nr. 1092/2010 (44) en de onderhavige verordening omschreven taken;

b)

de Autoriteit;

c)

de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (45);

d)

de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (46);

e)

het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten („Gemengd Comité”) voor de uitoefening van de in de artikelen 54 tot en met 57 van deze verordening, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en van Verordening (EU) nr. 1094/2010 omschreven taken;

f)

de bevoegde of toezichthoudende autoriteiten in de lidstaten als gespecificeerd in de Uniehandelingen die vermeld worden in artikel 1, lid 2, van deze verordening, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

3.   Via het Gemengd Comité werkt de Autoriteit regelmatig en nauw samen met het ESRB alsook met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en zorgt daarmee voor de intersectorale samenhang van de werkzaamheden en het bereiken van gemeenschappelijke standpunten op het gebied van het toezicht op financiële conglomeraten en andere intersectorale kwesties.

4.   Krachtens het beginsel van loyale samenwerking overeenkomstig artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie werken de partijen bij het ESFS met vertrouwen en met het volste wederzijdse respect samen, met name om te zorgen voor een passende en betrouwbare onderlinge informatiestroom.

5.   De toezichthoudende autoriteiten die deel uitmaken van het ESFS zijn gehouden overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen toezicht uit te oefenen op financiëlemarktdeelnemers die in de Unie opereren.

Artikel 3

Verantwoordingsplicht van de Autoriteiten

De in artikel 2, lid 2, onder a) tot en met d), bedoelde autoriteiten leggen verantwoording af aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 4

Definities

Voor de toepassing van onderhavige verordening wordt verstaan onder:

1.

„Financiëlemarktdeelnemer”: iedere persoon op wie een eis in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgeving of nationale wetgeving tot uitvoering van die wetgeving van toepassing is;

2.

„Belangrijke financiëlemarktdeelnemer”: een financiëlemarktdeelnemer van wie de regelmatige activiteiten of financiële levensvatbaarheid een belangrijk effect hebben of waarschijnlijk een belangrijk effect zullen hebben op de stabiliteit, de integriteit of de efficiëntie van de financiële markten in de Unie;

3.

„Bevoegde autoriteiten”:

i)

bevoegde autoriteiten en/of toezichthoudende autoriteiten als omschreven in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgeving;

ii)

wat de Richtlijnen 2002/65/EG en 2005/60/EG betreft, de autoriteiten die de naleving moeten verzekeren van de voorschriften van deze richtlijnen door de ondernemingen die beleggingsdiensten verstrekken en door instellingen voor collectieve beleggingen die hun rechten van deelneming of aandelen aanbieden;

iii)

wat beleggerscompensatiestelsels betreft, organen die nationale compensatiestelsels beheren ingevolge Richtlijn 97/9/EG of, ingeval de activiteit van het beleggerscompensatiestelsel door een particuliere onderneming wordt beheerd, de overheidsinstantie die ingevolge die richtlijn toezicht houdt op deze stelsels.

Artikel 5

Rechtsstatus

1.   De Autoriteit is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

2.   In elke lidstaat geniet de Autoriteit de ruimste handelingsbevoegdheid die op grond van het nationale recht aan rechtspersonen wordt toegekend. Zij kan met name roerende en onroerende goederen verwerven en vervreemden, en in rechte optreden.

3.   De Autoriteit wordt vertegenwoordigd door haar voorzitter.

Artikel 6

Samenstelling

De Autoriteit bestaat uit:

1.

een raad van toezichthouders, die de in artikel 43 vastgestelde taken uitoefent;

2.

een raad van bestuur, die de in artikel 47 vastgestelde taken uitoefent;

3.

een voorzitter, die de in artikel 48 vastgestelde taken uitoefent;

4.

een uitvoerend directeur, die de in artikel 53 vastgestelde taken uitoefent;

5.

een bezwaarcommissie die de in artikel 60 vastgestelde taken uitoefent.

Artikel 7

Zetel

De Autoriteit heeft haar zetel in Parijs.

HOOFDSTUK II

TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN DE AUTORITEIT

Artikel 8

Taken en bevoegdheden van de Autoriteit

1.   De Autoriteit heeft de volgende taken:

a)

bijdragen tot de invoering van kwalitatief hoogstaande gemeenschappelijke regulerings- en toezichtnormen en -praktijken, met name door het verstrekken van adviezen aan de instellingen van de Unie en door het ontwikkelen van richtsnoeren, aanbevelingen en ontwerpen van technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen op basis van de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen;

b)

bijdragen tot de consistente toepassing van de juridisch bindende handelingen van de Unie, met name door tot een gemeenschappelijke toezichtpraktijk bij te dragen, de consistente, efficiënte en effectieve toepassing van de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen te verzekeren, reguleringsarbitrage te voorkomen, bij meningsverschillen tussen de bevoegde autoriteiten te bemiddelen en een schikking te treffen, een doeltreffend en consistent toezicht op financiëlemarktdeelnemers en een coherente werking van de colleges van toezichthouders te waarborgen en maatregelen te nemen in onder meer noodsituaties;

c)

stimuleren en vergemakkelijken van de delegatie van taken en verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten;

d)

nauw samenwerken met het ESRB, met name door het ESRB de nodige informatie te verstrekken voor het uitvoeren van zijn taken en door een behoorlijke follow-up te geven aan de waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB;

e)

organiseren en verrichten van collegiale toetsingen van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van het verstrekken van richtsnoeren en aanbevelingen en het vaststellen van beste praktijken, met de bedoeling de consistentie in de toezichtresultaten te verhogen;

f)

volgen en beoordelen van marktontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied;

g)

verrichten van economische marktanalyses om aan te tonen dat de Autoriteit zich van haar taken heeft gekweten;

h)

bevorderen van de bescherming van beleggers;

i)

bijdragen tot de consistente en samenhangende werking van de colleges van toezichthouders, de monitoring, beoordeling en meting van het systeemrisico, de ontwikkeling en coördinatie van herstel- en afwikkelingsplannen, waarbij in de gehele Unie een hoge beschermingsgraad wordt geboden aan beleggers en er methoden voor de afwikkeling van failliet gaande financiëlemarktdeelnemers worden ontwikkeld alsmede een beoordeling van de noodzaak tot passende financieringsinstrumenten overeenkomstig de artikelen 21 tot en met 26;

j)

vervullen van alle andere specifieke taken die in deze verordening of in andere wetgevingshandelingen zijn vastgesteld;

k)

bekendmaken en regelmatig bijwerken van informatie op haar website over haar activiteiten, met name, binnen haar bevoegdheden, ten aanzien van geregistreerde financiëlemarktdeelnemers, teneinde gemakkelijk toegankelijke informatie voor het publiek te garanderen;

l)

overnemen, voor zover van toepassing, van de huidige, lopende taken van het Comité van Europese effectenregelgevers (CEER).

2.   Om de in lid 1 vastgestelde taken uit te voeren, beschikt de Autoriteit over de in onderhavige verordening vastgestelde bevoegdheden, met name de bevoegdheid om:

a)

voorstellen voor technische reguleringsnormen te ontwikkelen in de in artikel 10 bedoelde specifieke gevallen;

b)

voorstellen voor technische uitvoeringsnormen te ontwikkelen, in de in artikel 15 bedoelde specifieke gevallen;

c)

richtsnoeren en aanbevelingen te geven, als vastgesteld in artikel 16;

d)

in specifieke gevallen aanbevelingen te doen, als bedoeld in artikel 17, lid 3;

e)

in de in de artikelen 18, lid 3, en 19, lid 3, genoemde specifieke gevallen individuele besluiten te nemen die gericht zijn tot bevoegde autoriteiten;

f)

in gevallen die betrekking hebben op rechtstreeks toepasselijk Unierecht, individuele besluiten te nemen die gericht zijn tot financiëlemarktdeelnemers, in de in artikel 17, lid 6, in artikel 18, lid 4, en in artikel 19, lid 4, bedoelde specifieke gevallen;

g)

adviezen te verstrekken aan het Europees Parlement, de Raad of de Commissie als bepaald in artikel 34;

h)

overeenkomstig artikel 35 de nodige informatie over financiëlemarktdeelnemers te verzamelen;

i)

gemeenschappelijke methoden ter beoordeling van het effect van bepaalde productkenmerken en distributieprocessen op de financiële positie van financiëlemarktdeelnemers en op de consumentenbescherming te ontwikkelen;

j)

een centraal toegankelijke gegevensbank op te zetten van geregistreerde financiëlemarktdeelnemers in haar ambtsgebied, indien dat in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen is gespecificeerd.

Artikel 9

Taken in verband met consumentenbescherming en financiële activiteiten

1.   De Autoriteit speelt een leidende rol bij het bevorderen van transparantie, eenvoud en billijkheid op de markt voor financiële producten of diensten aan consumenten in de gehele interne markt, onder meer door:

a)

het verzamelen en analyseren van en het verslag uitbrengen over consumententrends;

b)

het evalueren en coördineren van financiële kennis van de bevoegde autoriteiten en van de door hen genomen educatieve initiatieven;

c)

de ontwikkeling van opleidingsnormen voor de industrie; en

d)

bij te dragen aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke openbaarmakingsregels.

2.   De Autoriteit oefent toezicht uit op nieuwe en bestaande financiële activiteiten en kan richtsnoeren vaststellen en aanbevelingen doen om de veiligheid en de soliditeit van markten alsmede convergentie van de reguleringspraktijk te bevorderen.

3.   De Autoriteit kan tevens waarschuwingen geven ingeval een financiële activiteit een ernstige bedreiging vormt van de doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 1, lid 5.

4.   De Autoriteit richt, als een integrerend onderdeel van de Autoriteit, een Commissie financiële innovatie op, waarin alle relevante bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten zitting hebben met het oog op een gecoördineerde benadering ten aanzien van de behandeling van nieuwe of innoverende financiële activiteiten uit het oogpunt van regulering en toezicht, en die advies levert dat de Autoriteit aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verstrekt.

5.   De Autoriteit kan bepaalde financiële activiteiten tijdelijk verbieden of beperken als zij een bedreiging vormen voor het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het gehele financiële systeem van de Unie of een deel ervan in de gevallen die gespecificeerd zijn en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de wetgevingshandelingen als bedoeld in artikel 1, lid 2 of, indien dit in een noodsituatie vereist is, overeenkomstig artikel 18 en de daarin bepaalde voorwaarden.

De Autoriteit evalueert het in de eerste alinea bedoelde besluit met passende tussenpozen en ten minste om de drie maanden. Indien het besluit na een periode van drie maanden niet wordt verlengd, verstrijkt het automatisch.

Een lidstaat kan de Autoriteit verzoeken haar besluit te heroverwegen. In dat geval beslist de Autoriteit overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, tweede alinea, of zij haar besluit handhaaft.

De Autoriteit kan ook beoordelen of het nodig is bepaalde soorten financiële activiteiten te verbieden of te beperken en, wanneer die noodzaak bestaat, de Commissie daarvan in kennis stellen om de vaststelling van een dergelijk verbod of een dergelijke beperking te vergemakkelijken.

Artikel 10

Technische reguleringsnormen

1.   Wanneer het Europees Parlement en de Raad door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU bevoegdheden delegeren aan de Commissie voor de vaststelling van technische reguleringsnormen ten einde consistente harmonisatie te waarborgen op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld, kan de Autoriteit ontwerpen van technische reguleringsnormen ontwikkelen. De Autoriteit legt haar ontwerpen van normen ter bevestiging aan de Commissie voor.

De technische reguleringsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen in, en zijn inhoudelijk beperkt door de wetgevingshandelingen waarop zij gebaseerd zijn.

Alvorens ontwerpen van technische reguleringsnormen aan de Commissie voor te leggen, houdt de Autoriteit openbare raadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van het ontwerp van technische reguleringsnorm in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Autoriteit het advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep effecten en markten.

Wanneer de Autoriteit een ontwerp van technische reguleringsnorm voorlegt, doet de Commissie dat onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Binnen drie maanden na ontvangst van een ontwerp van technische reguleringsnorm besluit de Commissie of zij het ontwerp bevestigt. De Commissie kan besluiten de ontwerpen van technische reguleringsnormen slechts gedeeltelijk of gewijzigd te bevestigen indien het belang van de Unie dit vereist.

Indien de Commissie voornemens is een ontwerp van technische reguleringsnorm niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm te bevestigen, zendt zij het ontwerp van technische reguleringsnorm terug naar de Autoriteit en motiveert zij waarom zij het niet heeft goedgekeurd of motiveert zij haar wijzigingen, naargelang het geval. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, en deze in de vorm van een formeel advies opnieuw aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet het Europees Parlement en de Raad een kopie van haar formeel advies toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van die termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, of een ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend dat niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, mag de Commissie de technische reguleringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel de norm verwerpen.

De Commissie mag de inhoud van het door de Autoriteit opgestelde ontwerp van technische reguleringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

2.   Indien de Autoriteit binnen de termijn die is vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen, geen ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie een dergelijk ontwerp binnen een nieuwe termijn verlangen.

3.   Enkel wanneer de Autoriteit geen ontwerp van technische reguleringsnorm bij de Commissie indient binnen de in lid 2 bedoelde termijnen, mag de Commissie middels een gedelegeerde handeling een technische reguleringsnorm aannemen zonder een ontwerp van de Autoriteit.

De Commissie houdt openbare raadplegingen over ontwerpen van technische reguleringsnormen en analyseert de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van het ontwerp van technische reguleringsnorm in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Commissie het standpunt of advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep effecten en markten.

De Commissie doet het ontwerp van technische reguleringsnorm onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

De Commissie zendt haar ontwerp van technische reguleringsnorm aan de Autoriteit toe. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen en dit in de vorm van een formeel advies aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet een kopie van haar formeel advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie de technische reguleringsnorm aannemen.

Indien de Autoriteit binnen de periode van zes weken een gewijzigd ontwerp van technische reguleringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie het ontwerp van technische reguleringsnorm wijzigen op basis van de door de Autoriteit voorgestelde wijzigingen, dan wel de technische reguleringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht. De Commissie mag de inhoud van het door de Autoriteit opgestelde ontwerp van technische reguleringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

4.   De technische reguleringsnormen worden vastgesteld door middel van verordeningen of besluiten. Zij worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treden op de daarin vermelde datum in werking.

Artikel 11

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om de in artikel 10 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vier jaar te rekenen vanaf 16 december 2010. Uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de termijn van vier jaar stelt de Commissie een verslag op over de gedelegeerde bevoegdheid. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch met dezelfde termijn verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad de bevoegdheid intrekt overeenkomstig artikel 14.

2.   Zodra de Commissie een technische reguleringsnorm heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3.   De bevoegdheid om technische reguleringsnormen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de voorwaarden die worden gesteld in de artikelen 12 tot en met 14.

Artikel 12

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De in artikel 10 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.   De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, beijvert zich om de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te stellen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheid mogelijk worden ingetrokken.

3.   Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde technische reguleringsnormen onverlet. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13

Bezwaar tegen technische reguleringsnormen

1.   Het Europees Parlement of de Raad kan binnen een termijn van drie maanden na de datum van kennisgeving van de door de Commissie vastgestelde technische reguleringsnorm tegen de technische reguleringsnorm bezwaar aantekenen. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met drie maanden verlengd.

Wanneer de Commissie een technische reguleringsnorm vaststelt die identiek is aan het door de Autoriteit ingediende ontwerp van technische reguleringsnorm, bedraagt de termijn tijdens welke het Europees Parlement en de Raad bezwaar kunnen aantekenen één maand na de datum van kennisgeving. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met één maand verlengd.

2.   Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar heeft aangetekend tegen de technische reguleringsnorm, wordt de technische reguleringsnorm bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt deze in werking op de daarin bepaalde datum.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft meegedeeld dat het respectievelijk hij voornemens is geen bezwaar aan te tekenen, mag de technische reguleringsnorm vóór het verstrijken van die termijn worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

3.   Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar aantekent tegen een technische reguleringsnorm binnen de in lid 1 vermelde termijn, treedt deze niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 VWEU wordt door de instelling die bezwaar aantekent, het bezwaar tegen de technische reguleringsnorm met redenen omkleed.

Artikel 14

Niet-bevestiging of wijziging van ontwerpen van technische reguleringsnormen

1.   Indien de Commissie een ontwerp van technische reguleringsnorm overeenkomstig artikel 10 niet bevestigt of het wijzigt, stelt zij de Autoriteit, het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis en omkleedt zij dit met redenen.

2.   In voorkomend geval kan het Europees Parlement of de Raad het verantwoordelijke lid van de Commissie samen met de voorzitter van de Autoriteit binnen één maand na de in lid 1 bedoelde kennisgeving uitnodigen voor een ad-hocvergadering van de bevoegde commissie van het Europees Parlement of de Raad om hun meningsverschillen uiteen te zetten en toe te lichten.

Artikel 15

Technische uitvoeringsnormen

1.   De Autoriteit kan technische uitvoeringsnormen ontwikkelen door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 291 VWEU op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld. De technische uitvoeringsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen of beleidskeuzen in en bepalen inhoudelijk de voorwaarden voor de toepassing van die handelingen. De Autoriteit legt haar ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter bevestiging aan de Commissie voor.

Alvorens ontwerpen van technische uitvoeringsnormen aan de Commissie voor te leggen, houdt de Autoriteit openbare raadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Autoriteit het advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep effecten en markten.

Wanneer de Autoriteit een ontwerp van technische uitvoeringsnorm voorlegt, doet de Commissie dat onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Binnen drie maanden na ontvangst van een ontwerp van een technische uitvoeringsnorm besluit de Commissie of zij dit ontwerp bevestigt. De Commissie kan die termijn met één maand verlengen. De Commissie kan besluiten het ontwerp van technische uitvoeringsnorm slechts gedeeltelijk of gewijzigd te bevestigen indien het belang van de Unie dit vereist.

Indien de Commissie voornemens is het ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm te bevestigen, zendt zij het terug naar de Autoriteit en motiveert zij waarom zij het niet heeft goedgekeurd of motiveert zij haar wijzigingen, naar gelang het geval. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen op basis van de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, en deze in de vorm van een formeel advies opnieuw aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet het Europees Parlement en de Raad een kopie van haar formele advies toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van de in de vijfde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnormen heeft ingediend, of een ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend dat niet is gewijzigd op een manier die strookt met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie, kan de Commissie de technische uitvoeringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht, dan wel de norm verwerpen.

De Commissie mag de inhoud van een door de Autoriteit opgesteld ontwerp van technische uitvoeringsnorm niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

2.   Indien de Autoriteit binnen de termijn die is vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen, geen ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie een dergelijk ontwerp binnen een nieuwe termijn verlangen.

3.   Enkel wanneer de Autoriteit geen ontwerp van technische uitvoeringsnorm bij de Commissie indient binnen de termijn overeenkomstig lid 2, kan de Commissie middels een uitvoeringshandeling een technische uitvoeringsnorm aannemen zonder een ontwerp van de Autoriteit.

De Commissie houdt openbare raadplegingen over ontwerpen van technische uitvoeringsnormen en analyseert de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Commissie het standpunt of advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep effecten en markten.

De Commissie doet het ontwerp van technische uitvoeringsnorm onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

De Commissie zendt het ontwerp van technische uitvoeringsnorm aan de Autoriteit toe. Binnen een termijn van zes weken kan de Autoriteit het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen en dit in de vorm van een formeel advies aan de Commissie voorleggen. De Autoriteit doet een kopie van haar formele advies aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Indien de Autoriteit na het verstrijken van de in de vierde alinea bedoelde termijn van zes weken geen gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, kan de Commissie de technische uitvoeringsnorm aannemen.

Indien de Autoriteit binnen die termijn van zes weken een gewijzigd ontwerp van technische uitvoeringsnorm heeft ingediend, mag de Commissie het ontwerp van technische uitvoeringsnorm wijzigen op basis van de door de Autoriteit voorgestelde wijzigingen, dan wel de technische uitvoeringsnorm aannemen met de wijzigingen die zij relevant acht.

De Commissie mag de inhoud van de door de Autoriteit opgestelde ontwerpen van technische uitvoeringsnormen niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit, als bepaald in dit artikel.

4.   De technische uitvoeringsnormen worden vastgesteld door middel van verordeningen of besluiten. Zij worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treden op de daarin vermelde datum in werking.

Artikel 16

Richtsnoeren en aanbevelingen

1.   Met het oog op het invoeren van consistente, efficiënte en effectieve toezichtpraktijken binnen het ESFS en het verzekeren van de gemeenschappelijke, uniforme en consistente toepassing van het Unierecht richt de Autoriteit richtsnoeren en aanbevelingen tot bevoegde autoriteiten of financiëlemarktdeelnemers.

2.   In voorkomend geval houdt de Autoriteit openbare raadplegingen over richtsnoeren en aanbevelingen en analyseert zij de potentiële kosten en baten daarvan. Die raadplegingen en analyse staan in verhouding tot de reikwijdte, de aard en het effect van het richtsnoer of de aanbeveling. Ook wint de Autoriteit in voorkomend geval het standpunt of advies in van de in artikel 37 bedoelde Stakeholdergroep effecten en markten.

3.   Bevoegde autoriteiten en financiëlemarktdeelnemers spannen zich tot het uiterste in om aan die richtsnoeren en aanbevelingen te voldoen.

Binnen twee maanden nadat een richtsnoer of aanbeveling is gegeven, bevestigt elke bevoegde autoriteit of zij aan dat richtsnoer of die aanbeveling voldoet of voornemens is die op te volgen. Wanneer een bevoegde autoriteit daaraan niet voldoet of niet voornemens is die op te volgen, stelt zij de Autoriteit daarvan in kennis, met opgave van de redenen.

Het feit dat de bevoegde autoriteit niet aan het richtsnoer of de aanbeveling in kwestie voldoet of niet voornemens is die op te volgen, wordt door de Autoriteit bekendgemaakt. De Autoriteit kan eveneens per geval besluiten de redenen die de bevoegde autoriteit aanvoert om niet aan het richtsnoer of de aanbeveling in kwestie te voldoen, bekend te maken. De bevoegde autoriteit ontvangt vooraf een kennisgeving van deze bekendmaking.

Indien zulks in dat richtsnoer of die aanbeveling is voorgeschreven, melden de financiëlemarktdeelnemers op duidelijke en gedetailleerde wijze of zij zich aan dat richtsnoer of die aanbeveling houden.

4.   In het in artikel 43, lid 5, bedoelde verslag stelt de Autoriteit het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in kennis van de gegeven richtsnoeren en aanbevelingen en vermeldt zij welke bevoegde nationale autoriteiten deze niet hebben opgevolgd, en hoe zij ervoor denkt te zorgen dat ieder van deze bevoegde autoriteiten in de toekomst haar aanbevelingen en richtsnoeren zal opvolgen.

Artikel 17

Inbreuk op het Unierecht

1.   Ingeval een bevoegde autoriteit de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen, waaronder begrepen de overeenkomstig artikelen 10 tot en met 15 vastgestelde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen, niet heeft toegepast of heeft toegepast op een wijze die in strijd is met het Unierecht, met name door niet te verzekeren dat een financiëlemarktdeelnemer de in die handelingen vastgestelde eisen vervult, handelt de Autoriteit overeenkomstig de in de leden 2, 3 en 6 van dit artikel genoemde bevoegdheden.

2.   Op verzoek van een of meer bevoegde autoriteiten, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, of de Stakeholdergroep effecten en markten, of op eigen initiatief, en na de betrokken bevoegde autoriteit op de hoogte te hebben gebracht, kan de Autoriteit de aangevoerde inbreuk op of niet-toepassing van het Unierecht onderzoeken.

Onverminderd de in artikel 35 vastgestelde bevoegdheden verstrekt de bevoegde autoriteit aan de Autoriteit onverwijld alle informatie die de Autoriteit nodig acht voor haar onderzoek.

3.   De Autoriteit kan, uiterlijk binnen twee maanden na de aanvang van haar onderzoek, tot de betrokken bevoegde autoriteit een aanbeveling richten waarin wordt uiteengezet welke maatregelen nodig zijn om aan het Unierecht te voldoen.

De bevoegde autoriteit brengt de Autoriteit binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanbeveling op de hoogte van de stappen die zij heeft gedaan of voornemens is te doen om de inachtneming van het Unierecht te verzekeren.

4.   Ingeval de bevoegde autoriteit binnen één maand na ontvangst van de aanbeveling van de Autoriteit niet aan het Unierecht heeft voldaan, kan de Commissie, na door de Autoriteit op de hoogte te zijn gebracht of op eigen initiatief, een formeel advies uitbrengen op grond waarvan de bevoegde autoriteit de maatregelen dient te nemen die nodig zijn om het Unierecht na te leven. De Commissie houdt in haar formeel advies rekening met de aanbeveling van de Autoriteit.

De Commissie brengt een dergelijk formeel advies uit uiterlijk drie maanden na het geven van de aanbeveling. De Commissie kan die termijn met één maand verlengen.

De Autoriteit en de bevoegde autoriteiten verstrekken de Commissie alle nodige informatie.

5.   Binnen tien werkdagen na ontvangst van het in lid 4 bedoelde formeel advies informeert de bevoegde autoriteit de Commissie en de Autoriteit over de stappen die zij heeft gedaan of zal doen om dat formele advies na te leven.

6.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, ingeval een bevoegde autoriteit het in lid 4 bedoelde formeel advies niet binnen de daarin bepaalde termijn naleeft en het nodig is deze niet-naleving tijdig te verhelpen om neutrale concurrentievoorwaarden op de markt te behouden of te herstellen of de ordelijke werking en de integriteit van het financiële stelsel te verzekeren, de Autoriteit, indien de toepasselijke eisen van de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen op de financiëlemarktdeelnemers rechtstreeks toepasselijk zijn, een tot een financiëlemarktdeelnemer gericht individueel besluit nemen op grond waarvan de financiëlemarktdeelnemer de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens het Unierecht, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.

Het besluit van de Autoriteit is in overeenstemming met het door de Commissie ingevolge lid 4 uitgebrachte formeel advies.

7.   Op grond van lid 6 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.

Bij het nemen van maatregelen met betrekking tot aangelegenheden die onderworpen worden aan een formeel advies ingevolge lid 4 of aan een besluit ingevolge lid 6 conformeren de bevoegde autoriteiten zich aan het formeel advies of het besluit, al naar het geval.

8.   De Autoriteit vermeldt in het in artikel 43, lid 5, bedoelde verslag welke bevoegde autoriteiten en financiëlemarktdeelnemers de in lid 4 van dit artikel bedoelde formele adviezen of de in lid 6 van dit artikel bedoelde besluiten niet hebben nageleefd.

Artikel 18

Maatregelen in noodsituaties

1.   In geval van ongunstige ontwikkelingen die de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie geheel of gedeeltelijk ernstig in gevaar kunnen brengen, faciliteert de Autoriteit metterdaad de door de betrokken bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten genomen maatregelen en coördineert zij deze voor zover dit nodig wordt geacht.

Om die faciliterende en coördinerende rol te kunnen vervullen, wordt de Autoriteit volledig geïnformeerd over relevante ontwikkelingen, en wordt zij uitgenodigd om als waarnemer deel te nemen aan de desbetreffende bijeenkomsten van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten.

2.   De Raad kan, na een verzoek van de Autoriteit, de Commissie of het ESRB, in overleg met de Commissie en het ESRB en, voor zover van toepassing, de ESA’s, een tot de Autoriteit gericht besluit nemen waarin bepaald wordt dat er sprake is van een noodsituatie in de zin van deze verordening. De Raad evalueert dat besluit met passende tussenpozen en ten minste elke maand. Indien het besluit op het einde van een periode van een maand niet wordt verlengd, verstrijkt het automatisch. De Raad kan de noodsituatie te allen tijde voor beëindigd verklaren.

Indien het ESRB of de Autoriteit oordeelt dat er een noodsituatie kan ontstaan, geven zij een aan de Raad gerichte vertrouwelijke aanbeveling en leggen zij een beoordeling van de situatie voor. De Raad beoordeelt vervolgens of het nodig is een vergadering bijeen te roepen. In dit proces moet de geheimhouding worden gewaarborgd.

Indien de Raad bepaalt dat er sprake is van een noodsituatie, stelt hij het Europees Parlement en de Commissie daarvan onverwijld naar behoren in kennis.

3.   Ingeval de Raad een besluit heeft vastgesteld ingevolge lid 2, alsook in uitzonderlijke gevallen waarin gecoördineerde actie van de nationale autoriteiten nodig is om het hoofd te bieden aan ongunstige ontwikkelingen die de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het geheel of een deel van het financiële stelsel in de Unie ernstig in gevaar kunnen brengen, kan de Autoriteit individuele besluiten nemen op grond waarvan bevoegde autoriteiten overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgeving de nodige maatregelen dienen te nemen om deze ontwikkelingen aan te pakken door te verzekeren dat financiëlemarktdeelnemers en bevoegde autoriteiten aan de in die wetgeving vastgestelde eisen voldoen.

4.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, wanneer een bevoegde autoriteit het in lid 3 bedoelde besluit van de Autoriteit niet binnen de in dat besluit vastgestelde termijn naleeft, de Autoriteit, ingeval de desbetreffende eisen die zijn vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen, daaronder begrepen de technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig die handelingen, rechtstreeks toepasselijk zijn op financiëlemarktdeelnemers, een tot een financiëlemarktdeelnemer gericht individueel besluit nemen op grond waarvan de financiëlemarktdeelnemer de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens die wetgeving, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten. Dit geldt uitsluitend in situaties waarin een bevoegde autoriteit de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen, daaronder begrepen de technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig die handelingen, niet toepast, of toepast op een manier die een kennelijke schending van die handelingen inhoudt die dringend ongedaan moet worden gemaakt om de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het geheel of van een deel van het financiële systeem in de Unie te herstellen.

5.   Op grond van lid 4 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.

Maatregelen van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot kwesties die onderworpen worden aan een besluit ingevolge lid 3 of 4 dienen verenigbaar te zijn met die besluiten.

Artikel 19

Schikking van meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten in grensoverschrijdende situaties

1.   Onverminderd de in artikel 17 vastgestelde bevoegdheden kan de Autoriteit, indien een bevoegde autoriteit in procedureel of inhoudelijk opzicht van mening verschilt over door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat genomen of niet genomen maatregelen in de gevallen die zijn vermeld in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen, op verzoek van een of meer betrokken bevoegde autoriteiten die autoriteiten bijstaan bij het bereiken van overeenstemming overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 4 van dit artikel vastgestelde procedure.

In de gevallen vermeld in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgeving en indien op basis van objectieve criteria een verschil van mening tussen de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten kan worden vastgesteld, kan de Autoriteit, op eigen initiatief, die autoriteiten bijstaan bij het bereiken van overeenstemming overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 4 vastgestelde procedure.

2.   De Autoriteit stelt een termijn vast voor verzoening tussen de bevoegde autoriteiten rekening houdend met desbetreffende termijnen die in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen worden bepaald en met de complexiteit en urgentie van de aangelegenheid. In dat stadium treedt de Autoriteit als bemiddelaar op.

3.   Indien de bevoegde autoriteiten er niet in geslaagd zijn tijdens de in lid 2 bedoelde verzoeningsfase tot overeenstemming te komen, kan de Autoriteit overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, derde en vierde alinea, een besluit nemen dat de bevoegde autoriteiten verplicht specifieke maatregelen te nemen of van het nemen van maatregelen af te zien om de zaak te schikken, met bindende werking voor de betrokken bevoegde autoriteiten, teneinde de naleving van het Unierecht te garanderen.

4.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, wanneer een bevoegde autoriteit het besluit van de Autoriteit niet naleeft en er daardoor niet in slaagt te verzekeren dat een financiëlemarktdeelnemer voldoet aan de eisen die krachtens de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen rechtstreeks op die instelling toepasselijk zijn, de Autoriteit een tot die financiëlemarktdeelnemer gericht individueel besluit nemen op grond waarvan die financiëlemarktdeelnemer de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen op grond van het Unierecht, met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.

5.   Op grond van lid 4 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld. Maatregelen van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot feiten die onderworpen worden aan een besluit ingevolge lid 3 of lid 4 dienen verenigbaar te zijn met die besluiten.

6.   De voorzitter van de Autoriteit vermeldt in het in artikel 50, lid 2, bedoelde verslag de aard en het type van de meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten, de bereikte overeenkomsten en de besluiten die genomen zijn om die meningsverschillen te schikken.

Artikel 20

Schikking van intersectorale meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten

Het Gemengd Comité schikt overeenkomstig de procedure van de artikelen 19 en 56 intersectorale meningsverschillen die kunnen ontstaan tussen bevoegde autoriteiten als omschreven in artikel 4, punt 2), van deze verordening, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 respectievelijk Verordening (EU) nr. 1094/2010.

Artikel 21

Colleges van toezichthouders

1.   De Autoriteit draagt bij tot de bevordering en monitoring van de efficiënte, effectieve en consistente werking van de bij de in artikel 1, lid 2, vermelde wetgevingshandelingen vastgestelde colleges van toezichthouders en bevordert de consistente toepassing van het Unierecht door alle colleges van toezichthouders. Teneinde te komen tot convergentie wat betreft beste praktijken inzake toezicht, kan personeel van de Autoriteit deelnemen aan de activiteiten van de colleges van toezichthouders, inclusief inspecties ter plaatse, die gezamenlijk worden uitgevoerd door twee of meer bevoegde autoriteiten.

2.   De Autoriteit geeft leiding bij het waarborgen van de consistente en coherente werking van de colleges van toezichthouders voor grensoverschrijdende instellingen in de gehele Unie, rekening houdend met het systeemrisico dat financiëlemarktdeelnemers, als bedoeld in artikel 23, opleveren.

Voor de toepassing van dit lid en van lid 1 van dit artikel wordt de Autoriteit beschouwd als een „bevoegde autoriteit” in de zin van de toepasselijke wetgeving.

De Autoriteit kan:

a)

alle relevante informatie verzamelen en delen in samenwerking met de bevoegde autoriteiten om het werk van het college te vergemakkelijken en een centraal systeem op te zetten en te beheren om deze informatie beschikbaar te stellen aan de bevoegde autoriteiten in het college;

b)

Uniebrede stresstests overeenkomstig artikel 32 initiëren en coördineren om de veerkracht van belangrijke financiëlemarktdeelnemers, met name het systeemrisico dat belangrijke financiëlemarktdeelnemers als bedoeld in artikel 23 opleveren, bij ongunstige marktontwikkelingen te beoordelen, en een beoordeling te verrichten van de mogelijkheid dat het systeemrisico dat belangrijke financiëlemarktdeelnemers kunnen opleveren, toeneemt in stresssituaties, waarbij ervoor wordt gezorgd dat op nationaal niveau bij het houden van dergelijke tests een zo consistent mogelijke methode wordt gevolgd, en indien nodig, aan de bevoegde autoriteit een aanbeveling wordt gegeven om problemen aan te pakken die bij de stresstest aan het licht zijn gekomen;

c)

effectieve en efficiënte toezichtpraktijken bevorderen, inclusief het evalueren van de risico’s waaraan financiëlemarktdeelnemers in stresssituaties blootgesteld zijn of zouden kunnen zijn;

d)

toezicht houden, overeenkomstig de taken en bevoegdheden die in deze verordening zijn vermeld, op de taken die door de bevoegde autoriteiten worden uitgeoefend; en

e)

verzoeken om verdere beraadslagingen in een college wanneer zij van oordeel is dat een besluit zou resulteren in een incorrecte toepassing van het Unierecht of niet zou bijdragen tot de doelstelling van convergentie inzake toezichtpraktijken. Zij kan tevens verzoeken een vergadering van het college te organiseren of een punt toe te voegen aan de agenda van een vergadering.

3.   De Autoriteit kan ontwerpen van technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen opstellen om te zorgen voor uniforme toepassingsvoorwaarden voor de bepalingen betreffende het functioneren van colleges van toezichthouders, alsmede overeenkomstig artikel 16 vastgestelde richtsnoeren en aanbevelingen uitvaardigen ter bevordering van de convergentie bij de werking van het toezicht en de door de colleges van toezichthouders aangenomen beste praktijken.

4.   De Autoriteit kan met wettelijk bindende kracht bemiddelend optreden om geschillen tussen bevoegde autoriteiten te beslechten overeenkomstig de in artikel 19 omschreven procedure. De Autoriteit kan overeenkomstig artikel 19 toezichtbesluiten nemen die rechtstreeks toepasselijk zijn op de betrokken financiëlemarktdeelnemer.

Artikel 22

Algemene bepalingen

1.   De Autoriteit beraadt zich terdege op het systeemrisico als gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1092/2010. Zij pakt risico’s op verstoring van de financiële dienstverlening aan wanneer deze verstoring:

a)

veroorzaakt wordt door een verzwakking van het gehele financiële systeem of van delen daarvan; en

b)

mogelijk ernstige negatieve gevolgen kan hebben voor de interne markt en de reële economie.

De Autoriteit beraadt zich, waar passend, op de door het ESRB en haarzelf ingestelde monitoring en beoordeling van systeemrisico’s en reageert op de waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1092/2010.

2.   De Autoriteit ontwikkelt, in samenwerking met het ESRB overeenkomstig artikel 23, lid 1, een gemeenschappelijke aanpak voor het vaststellen en meten van het systeemrisico dat belangrijke financiëlemarktdeelnemers opleveren, waar nodig inclusief kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren.

Die indicatoren vormen een cruciaal element voor het vaststellen van de passende toezichtmaatregelen. De Autoriteit gaat na in hoeverre de vastgestelde maatregelen convergent zijn, met het oog op de bevordering van een gemeenschappelijke aanpak.

3.   Onverminderd de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen stelt de Autoriteit zo nodig aanvullende richtsnoeren en aanbevelingen voor belangrijke financiëlemarktdeelnemers op, teneinde rekening te houden met het systeemrisico dat zij opleveren.

De Autoriteit zorgt ervoor dat het systeemrisico dat belangrijke financiëlemarktdeelnemers kunnen opleveren, in aanmerking wordt genomen bij de ontwikkeling van ontwerpen van technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen op de gebieden die zijn vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen.

4.   De Autoriteit kan op verzoek van een of meer bevoegde autoriteiten, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie, of op eigen initiatief, een onderzoek verrichten naar een bijzondere soort financiële activiteit, product of gedraging teneinde mogelijke bedreigingen van de integriteit van de financiële markten of van de stabiliteit van het financieel stelsel te beoordelen en de betrokken bevoegde autoriteiten passende aanbevelingen voor maatregelen te doen.

Daartoe kan de Autoriteit gebruikmaken van de bevoegdheden die haar krachtens deze verordening, met inbegrip van artikel 35, zijn verleend.

5.   Het Gemengd Comité zorgt voor de algemene en sectoroverschrijdende coördinatie van de activiteiten die op grond van dit artikel worden verricht.

Artikel 23

Vaststelling en meting van systeemrisico

1.   De Autoriteit stelt in overleg met het ESRB criteria vast voor de vaststelling en meting van systeemrisico, alsook een adequate regeling voor stresstests die een beoordeling omvat van de mogelijkheid dat het systeemrisico dat financiëlemarktdeelnemers opleveren, in stresssituaties toeneemt. De financiëlemarktdeelnemers die een systeemrisico kunnen opleveren, worden onderworpen aan een scherper toezicht en, voor zover nodig, de herstel- en afwikkelingsprocedures bedoeld in artikel 25.

2.   De Autoriteit houdt bij het opstellen van criteria voor de vaststelling en meting van het systeemrisico dat financiëlemarktdeelnemers opleveren ten volle rekening met de internationale methoden op dat gebied, onder meer de methoden die zijn opgesteld door de Raad voor Financiële stabiliteit, het Internationaal Monetair Fonds en de Bank voor Internationale Betalingen.

Artikel 24

Permanente capaciteit om te reageren op systeemrisico’s

1.   De Autoriteit zorgt ervoor dat zij over een gespecialiseerde en permanente capaciteit beschikt om doeltreffend te reageren op het ontstaan van systeemrisico’s als bedoeld in de artikelen 22 en 23, met name wat betreft instellingen die een systeemrisico opleveren.

2.   De Autoriteit vervult de taken die haar in deze verordening en de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgeving zijn toevertrouwd, en draagt bij tot het instellen van een coherente en gecoördineerde regeling voor crisismanagement en -afwikkeling in de Unie.

Artikel 25

Herstel- en afwikkelingsprocedures

1.   De Autoriteit draagt bij tot en neemt actief deel aan de ontwikkeling en coördinatie van doeltreffende en consistente herstel- en afwikkelingsplannen, procedures voor noodsituaties en preventieve maatregelen teneinde het effect op het systeem van failliet gaande instellingen zo beperkt mogelijk te houden.

2.   De Autoriteit kan overeenkomstig de procedure van de artikelen 10 tot en met 15 technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen vaststellen als omschreven in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen.

Artikel 26

Europees systeem van nationale beleggingscompensatiestelsels

1.   De Autoriteit draagt bij tot de versterking van het Europees Systeem van nationale beleggerscompensatiestelsels (BCS) door te handelen krachtens de bevoegdheden die haar bij deze verordening worden toegekend, ten einde de juiste toepassing van Richtlijn 97/9/EG te waarborgen en er zo voor te zorgen dat de nationale beleggerscompensatiestelsels naar behoren worden gefinancierd uit bijdragen van de betrokken financiëlemarktdeelnemers, met inbegrip, waar nodig, van financiëlemarktdeelnemers die hun hoofdzetel in derde landen hebben, en een hoog niveau van bescherming te bieden aan alle beleggers binnen een op Unieniveau geharmoniseerd kader.

2.   Op beleggerscompensatiestelsels is artikel 16 betreffende de bevoegdheid van de Autoriteit tot het geven van richtsnoeren en aanbevelingen van toepassing.

3.   De Autoriteit kan overeenkomstig de procedure van de artikelen 10 tot en met 15 technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen vaststellen als omschreven in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen.

4.   Bij de evaluatie van deze verordening als bedoeld in artikel 81 wordt met name de convergentie met het Europees systeem van nationale beleggingscompensatiestelsels onderzocht.

Artikel 27

Europees systeem van afwikkelings- en financieringsregelingen

1.   De Autoriteit draagt, op de onder haar bevoegdheid vallende gebieden, bij tot het ontwikkelen van methoden voor de afwikkeling van failliet gaande belangrijke financiëlemarktdeelnemers, die besmetting voorkomen, die de ordelijke en tijdige afbouw van die instellingen mogelijk maken en die, in voorkomend geval, coherente en geloofwaardige financieringsmechanismen omvatten.

2.   De Autoriteit draagt bij tot de werkzaamheden betreffende de problemen in verband met gelijke marktvoorwaarden en de cumulatieve gevolgen van stelsels van heffingen op en bijdragen van financiële instellingen, die zouden kunnen worden ingevoerd om een eerlijke lastenverdeling te garanderen, en van stimulansen om systeemrisico’s in te dammen, als onderdeel van een coherent en geloofwaardig afwikkelingskader.

Bij de evaluatie van deze verordening als bedoeld in artikel 81 wordt met name nagegaan of de rol van de Autoriteit in het kader van crisispreventie, -management en -afwikkeling kan worden versterkt.

Artikel 28

Delegatie van taken en verantwoordelijkheden

1.   Bevoegde autoriteiten kunnen, met instemming van de gedelegeerde, taken en verantwoordelijkheden aan de Autoriteit of aan andere bevoegde autoriteiten delegeren overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. De lidstaten kunnen specifieke regelingen betreffende de delegatie van verantwoordelijkheden vaststellen waaraan moet zijn voldaan voordat hun bevoegde autoriteiten dergelijke delegatieovereenkomsten sluiten, en kunnen de werkingssfeer van de delegatie beperken tot hetgeen nodig is om effectief toezicht op grensoverschrijdende financiëlemarktdeelnemers of financiële groepen mogelijk te maken.

2.   De Autoriteit stimuleert en vergemakkelijkt de delegatie van taken en verantwoordelijkheden tussen bevoegde autoriteiten door de taken en verantwoordelijkheden aan te wijzen welke kunnen worden gedelegeerd of gezamenlijk uitgeoefend en door beste praktijken te bevorderen.

3.   De delegatie van verantwoordelijkheden resulteert in een nieuwe toewijzing van de bevoegdheden die in de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen zijn vastgesteld. Het recht van de gedelegeerde autoriteit is van toepassing op de procedure, de handhaving en de administratieve en gerechtelijke toetsing van de gedelegeerde verantwoordelijkheden.

4.   De bevoegde autoriteiten brengen de Autoriteit op de hoogte van delegatieovereenkomsten die zij voornemens zijn te sluiten. Zij voeren de overeenkomsten niet eerder dan één maand na het op de hoogte brengen van de Autoriteit uit.

De Autoriteit kan binnen één maand na op de hoogte te zijn gebracht een advies over de voorgenomen overeenkomst geven.

De Autoriteit publiceert op passende manieren elke delegatieovereenkomst zoals door de bevoegde autoriteiten gesloten, om te verzekeren dat alle betrokken partijen op passende wijze op de hoogte worden gebracht.

Artikel 29

Gemeenschappelijke toezichtcultuur

1.   De Autoriteit speelt een actieve rol in het opbouwen van een gemeenschappelijke toezichtcultuur van de Unie en consistente toezichtpraktijken alsmede in het verzekeren van uniforme procedures en consistente benaderingen in geheel de Unie. De Autoriteit voert ten minste de volgende activiteiten uit:

a)

verlenen van adviezen aan bevoegde autoriteiten;

b)

bevorderen van een effectieve bilaterale en multilaterale uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten, met inachtneming van de toepasselijke bepalingen inzake geheimhouding en gegevensbescherming waarin de desbetreffende Uniewetgeving voorziet;

c)

bijdragen tot de ontwikkeling van kwalitatief hoogstaande en uniforme toezichtnormen, daaronder begrepen verslagleggingsnormen en internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig artikel 1, lid 3;

d)

evalueren van de toepassing van de desbetreffende door de Commissie vastgestelde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen en van de door de Autoriteit gegeven richtsnoeren en aanbevelingen, en in voorkomend geval voorstellen van wijzigingen; en

e)

opzetten van sectorale en sectoroverschrijdende opleidingsprogramma’s, vergemakkelijken van de uitwisseling van personeelsleden en aanmoedigen van de bevoegde autoriteiten om intensiever gebruik te maken van detacheringsregelingen en andere instrumenten.

2.   De Autoriteit kan in voorkomend geval nieuwe praktische instrumenten en convergentiehulpmiddelen ontwikkelen ter bevordering van gemeenschappelijke toezichtbenaderingen en -praktijken.

Artikel 30

Collegiale toetsingen van bevoegde autoriteiten

1.   De Autoriteit organiseert en houdt periodiek collegiale toetsingen van sommige of alle activiteiten van bevoegde autoriteiten om de consistentie in de toezichtresultaten verder te versterken. Hiertoe ontwikkelt de Autoriteit methoden om een objectieve beoordeling en vergelijking tussen de aan toetsing onderworpen autoriteiten mogelijk te maken. Bij de collegiale toetsingen wordt rekening gehouden met beschikbare informatie en reeds uitgevoerde evaluaties betreffende de betrokken bevoegde autoriteit.

2.   De collegiale toetsing omvat een beoordeling van onder meer, maar niet beperkt tot:

a)

de adequaatheid van de regelingen van de bevoegde autoriteit op het gebied van hulpmiddelen en bestuur, vooral met het oog op de effectieve toepassing van de in de artikelen 10 tot en met 15 genoemde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen en de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen en de capaciteit om op marktontwikkelingen te reageren;

b)

de mate van convergentie die in de toepassing van het Unierecht en in de toezichtpraktijk, daaronder begrepen de op grond van de artikelen 10 tot en met 16 vastgestelde technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen, is bereikt, en de mate waarin de toezichtpraktijk de in het Unierecht vastgestelde doelstellingen bereikt;

c)

door sommige bevoegde autoriteiten ontwikkelde beste praktijken waarvan de navolging voor andere bevoegde autoriteiten nuttig kan zijn;

d)

de effectiviteit en de mate van convergentie die bereikt worden met betrekking tot de handhaving van de bepalingen die zijn goedgekeurd ter uitvoering van het recht van de Unie, met inbegrip van de administratiefrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen die zijn ingesteld jegens personen die verantwoordelijkheid dragen voor het niet-naleven van deze bepalingen.

3.   Op basis van een collegiale toetsing kan de Autoriteit richtsnoeren en aanbevelingen uitvaardigen uit hoofde van artikel 16. Overeenkomstig artikel 16, lid 3, streven de bevoegde autoriteiten ernaar deze richtsnoeren en aanbevelingen op te volgen. Bij het opstellen van ontwerpen van technische regulerings- of uitvoeringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 15 houdt de Autoriteit rekening met het resultaat van de collegiale toetsing.

4.   De Autoriteit maakt de beste praktijken die naar voren komen uit die collegiale toetsingen, openbaar. Daarenboven kunnen alle andere resultaten van collegiale toetsingen bekend worden gemaakt, voor zover de bevoegde autoriteit die het voorwerp uitmaakt van de collegiale toetsing, daarmee instemt.

Artikel 31

Coördinerende functie

De Autoriteit vervult een algemene coördinerende rol tussen bevoegde autoriteiten, met name in omstandigheden waar ongunstige ontwikkelingen de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie in gevaar kunnen brengen.

De Autoriteit bevordert een gecoördineerde reactie van de Unie, onder meer door:

a)

de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken;

b)

van informatie die voor alle betrokken bevoegde autoriteiten beschikbaar moet worden gesteld de omvang te bepalen en, voor zover dit mogelijk en passend is, de betrouwbaarheid te controleren;

c)

onverminderd artikel 19, op verzoek van de bevoegde autoriteiten of op eigen initiatief niet-bindende bemiddeling te verrichten;

d)

het ESRB onverwijld van mogelijke noodsituaties in kennis te stellen;

e)

alle passende maatregelen te treffen ingeval van ontwikkelingen die de werking van de financiële markten in gevaar kunnen brengen om de coördinatie van de acties van de relevante bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken;

f)

de informatie die overeenkomstig de artikelen 21 en 35 van de bevoegde autoriteiten is ontvangen tengevolge van de wettelijke rapportageverplichtingen voor financiëlemarktdeelnemers die actief zijn in meer dan één lidstaat, centraal te verzamelen. De Autoriteit deelt die informatie met de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

Artikel 32

Beoordeling van marktontwikkelingen

1.   De Autoriteit volgt en beoordeelt de marktontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied en brengt waar nodig de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), het ESRB en het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op de hoogte van microprudentiële trends, potentiële risico’s en zwakke plekken. De Autoriteit neemt in haar beoordeling een economische analyse op van de markten waarop financiëlemarktdeelnemers opereren, en een beoordeling van de gevolgen van mogelijke marktontwikkelingen voor die financiëlemarktdeelnemers.

2.   De Autoriteit neemt, in samenwerking met het ESRB, het initiatief tot het op Unieschaal beoordelen van de veerkracht van financiëlemarktdeelnemers bij ongunstige marktontwikkelingen en treedt daarbij als coördinator op. Hiertoe ontwikkelt zij voor toepassing door de bevoegde autoriteiten:

a)

gemeenschappelijke methoden voor het beoordelen van het effect van economische scenario’s op de financiële positie van een financiëlemarktdeelnemer;

b)

gemeenschappelijke benaderingen voor communicatie over de resultaten van deze beoordelingen van de veerkracht van financiëlemarktdeelnemers;

c)

gemeenschappelijke methoden ter beoordeling van het effect van bepaalde producten en distributieprocessen op de financiële positie van een financiëlemarktdeelnemer en op de informatie aan beleggers en cliënten.

3.   Onverminderd de in Verordening (EU) nr. 1092/2010 vastgestelde taken van het ESRB verstrekt de Autoriteit op haar bevoegdheidsgebied ten minste eenmaal per jaar en voor zover nodig vaker aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en het ESRB beoordelingen van trends, potentiële risico’s en zwakke plekken.

De Autoriteit neemt in deze beoordelingen een indeling van de voornaamste risico’s en zwakke plekken op en beveelt in voorkomend geval preventieve of remediërende maatregelen aan.

4.   De Autoriteit brengt over sectoroverschrijdende ontwikkelingen, risico’s en zwakke plekken adequaat verslag uit door via het Gemengd Comité nauw samen te werken met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen).

Artikel 33

Internationale betrekkingen

1.   Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de instellingen van de lidstaten en de Unie kan de Autoriteit contacten ontwikkelen met toezichthoudende autoriteiten, internationale organisaties en overheidsinstanties van derde landen, en met hen administratieve regelingen sluiten. Deze regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie en haar lidstaten, en zij beletten lidstaten en hun bevoegde autoriteiten niet om bilaterale en multilaterale regelingen te sluiten met deze derde landen.

2.   De Autoriteit verleent bijstand bij het opstellen van equivalentiebesluiten betreffende toezichtregelingen in derde landen overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen.

3.   De Autoriteit vermeldt in het in artikel 43, lid 5, bedoelde verslag de administratieve regelingen die met internationale organisaties of overheidsinstanties in derde landen zijn overeengekomen en de bijstand die is verleend bij de voorbereiding van equivalentiebesluiten.

Artikel 34

Andere taken

1.   De Autoriteit kan op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie of op eigen initiatief aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie advies verstrekken over alle aangelegenheden die verband houden met haar bevoegdheidsgebied.

2.   Met betrekking tot prudentiële beoordelingen van fusies en overnames die onder de werkingssfeer van Richtlijn 2004/39/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG, vallen en waarvoor op grond van die richtlijn overleg tussen de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten vereist is, kan de Autoriteit op verzoek van een van de betrokken bevoegde autoriteiten een advies verlenen en publiceren over een prudentiële beoordeling, behalve wat betreft de criteria genoemd in artikel 10 ter, lid 1, onder e), van Richtlijn 2004/39/EG. Het advies wordt snel uitgebracht en in elk geval voor het einde van de beoordelingsperiode als bedoeld in Richtlijn 2004/39/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG. Artikel 35 is van toepassing op alle vlakken waarop de Autoriteit advies kan uitbrengen.

Artikel 35

Verzamelen van informatie

1.   Op verzoek van de Autoriteit verstrekken de bevoegde autoriteiten van de lidstaten aan de Autoriteit alle nodige informatie om de haar bij deze verordening opgedragen verplichtingen uit te voeren, op voorwaarde dat zij rechtens inzage in de desbetreffende informatie kunnen krijgen en dat het verzoek om informatie nodig is gezien de aard van de desbetreffende verplichting.

2.   De Autoriteit kan tevens verzoeken op gezette tijden en volgens gespecificeerde formats informatie te verstrekken. Voor deze verzoeken wordt, waar mogelijk, gebruikgemaakt van gemeenschappelijke formats voor verslaglegging.

3.   Op een naar behoren gerechtvaardigd verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, kan de Autoriteit informatie verstrekken die nodig is om de bevoegde autoriteit in staat te stellen haar taken uit te voeren, overeenkomstig de verplichtingen inzake beroepsgeheim als vastgelegd in sectorale wetgeving en in artikel 70.

4.   Voordat er overeenkomstig dit artikel om informatie wordt gevraagd en om dubbele rapportageverplichtingen te vermijden, maakt de Autoriteit gebruik van de bestaande statistieken, zoals opgemaakt en verspreid door het Europees statistisch systeem en het Europees Stelsel van centrale banken.

5.   Ingeval de bevoegde autoriteiten informatie niet of niet tijdig beschikbaar stellen, kan de Autoriteit een naar behoren gerechtvaardigd en met redenen omkleed verzoek richten tot andere toezichthoudende autoriteiten, tot het ministerie dat verantwoordelijk is voor financiën, voor zover dit over toezichtinformatie beschikt, tot de nationale centrale bank of tot het bureau voor de statistiek van de betrokken lidstaat.

6.   Ingeval informatie niet beschikbaar is of niet tijdig beschikbaar wordt gesteld ingevolge lid 1 of lid 5, kan de Autoriteit een naar behoren gerechtvaardigd en met redenen omkleed verzoek rechtstreeks tot de desbetreffende financiëlemarktdeelnemers richten. In het met redenen omkleed verzoek wordt toegelicht waarom de informatie over de respectieve individuele financiëlemarktdeelnemers benodigd zijn.

De Autoriteit brengt de desbetreffende bevoegde autoriteiten op de hoogte van verzoeken ingevolge dit lid en ingevolge lid 5.

Op verzoek van de Autoriteit verlenen de bevoegde autoriteiten aan de Autoriteit bijstand bij het verzamelen van de informatie.

7.   De Autoriteit kan ingevolge dit artikel ontvangen vertrouwelijke informatie alleen gebruiken voor het uitvoeren van de haar bij deze verordening opgedragen verplichtingen.

Artikel 36

Verhouding met het ESRB

1.   De Autoriteit werkt nauw en op regelmatige basis met het ESRB samen.

2.   De Autoriteit verstrekt het ESRB regelmatig en tijdig de informatie die nodig is voor de vervulling van zijn taken. Alle voor de vervulling van zijn taken benodigde gegevens die niet in een samengevatte of geaggregeerde vorm beschikbaar zijn, worden na een met redenen omkleed verzoek onverwijld aan het ESRB verstrekt, als bepaald in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1092/2010. De Autoriteit beschikt, in samenwerking met het ESRB, over adequate interne procedures voor de verzending van vertrouwelijke informatie, met name informatie betreffende individuele financiëlemarktdeelnemers.

3.   De Autoriteit geeft, overeenkomstig de leden 4 en 5, een behoorlijke follow-up aan waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB als bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1092/2010.

4.   Bij ontvangst van een tot de Autoriteit gerichte waarschuwing of aanbeveling van het ESRB roept de Autoriteit onverwijld een vergadering van de raad van toezichthouders bijeen en beoordeelt zij de implicaties van een dergelijke waarschuwing of aanbeveling voor de vervulling van haar taken.

Zij neemt, volgens de toepasselijke besluitvormingsprocedure, een besluit over alle maatregelen die moeten worden genomen overeenkomstig de bij deze verordening aan haar verleende bevoegdheden voor de behandeling van de in de waarschuwingen en aanbevelingen aangewezen kwesties.

Indien de Autoriteit aan een aanbeveling geen gevolg geeft, motiveert zij dit voor het ESRB en de Raad.

5.   Bij ontvangst van een tot een bevoegde nationale toezichthoudende autoriteit gerichte waarschuwing of aanbeveling van het ESRB maakt de Autoriteit in voorkomend geval van de bij deze verordening aan haar verleende bevoegdheden gebruik om een tijdige follow-up te verzekeren.

Een adressaat die voornemens is de aanbevelingen van het ESRB niet op te volgen, omkleedt zijn voornemen met redenen die hij voorlegt aan en bespreekt met de raad van toezichthouders.

De bevoegde autoriteit houdt naar behoren met de zienswijzen van de raad van toezichthouders rekening wanneer zij de Raad en het ESRB informeert overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1092/2010.

6.   Bij het vervullen van de in deze verordening vastgestelde taken houdt de Autoriteit zoveel mogelijk rekening met de waarschuwingen en aanbevelingen van het ESRB.

Artikel 37

Stakeholdergroep effecten en markten

1.   Ter bevordering van het overleg met stakeholders op gebieden die relevant zijn voor de taken van de Autoriteit, wordt een Stakeholdergroep effecten en markten opgericht. De Stakeholdergroep effecten en markten wordt geraadpleegd over maatregelen die getroffen worden overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 15 inzake de technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen en, indien nodig en voor zover zij geen betrekking hebben op individuele financiëlemarktdeelnemers, overeenkomstig artikel 16 inzake richtsnoeren en aanbevelingen. Indien er dringend moet worden opgetreden en overleg onmogelijk blijkt, wordt de Stakeholdergroep effecten en markten daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld.

De Stakeholdergroep effecten en markten komt ten minste viermaal per jaar bijeen.

2.   In de Stakeholdergroep effecten en markten, die uit 30 leden is samengesteld, zijn de financiëlemarktdeelnemers die in de Unie opereren, de vertegenwoordigers van hun werknemers alsmede consumenten, gebruikers van financiële diensten en vertegenwoordigers van het mkb/kmo’s evenwichtig vertegenwoordigd. Ten minste vijf van haar leden zijn onafhankelijke vooraanstaande academici. Tien leden van de groep vertegenwoordigen financiëlemarktdeelnemers.

3.   De leden van de Stakeholdergroep effecten en markten worden op voordracht van de relevante stakeholders door de raad van toezichthouders aangesteld. Bij het nemen van zijn besluit verzekert de raad van toezichthouders, rekening houdend met de mogelijkheden, een passende geografische en genderbalans en vertegenwoordiging van stakeholders uit de gehele Unie.

4.   De Autoriteit verstrekt overeenkomstig artikel 70 en met inachtneming van het beroepsgeheim alle nodige informatie, en zorgt voor adequate secretariële ondersteuning van de Stakeholdergroep effecten en markten. Voor leden van de Stakeholdergroep effecten en markten die een organisatie zonder winstoogmerk vertegenwoordigen, met uitsluiting van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, wordt een toereikende vergoeding vastgesteld. De Stakeholdergroep effecten en markten mag werkgroepen voor technische aangelegenheden instellen. De ambtstermijn van de leden van de Stakeholdergroep effecten en markten bedraagt tweeënhalf jaar, waarna een nieuwe selectieprocedure plaatsvindt.

De leden van de Stakeholdergroep effecten en markten kunnen twee opeenvolgende ambtstermijnen vervullen.

5.   De Stakeholdergroep effecten en markten verstrekt aan de Autoriteit opinies en advies over alle kwesties die verband houden met de taken van de Autoriteit, met name wat betreft de in de artikelen 10 tot en met 16 en de artikelen 29, 30 en 32 vermelde taken.

6.   De Stakeholdergroep effecten en markten stelt haar reglement van orde op basis van overeenstemming onder een tweederdemeerderheid van de leden vast.

7.   De Autoriteit maakt de standpunten en adviezen van de Stakeholdergroep effecten en markten en de resultaten van haar raadplegingen openbaar.

Artikel 38

Vrijwaringsmaatregelen

1.   De Autoriteit verzekert dat een op grond van artikel 18 of artikel 19 vastgesteld besluit in geen enkel opzicht afbreuk doet aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten.

2.   Wanneer een lidstaat meent dat een op grond van artikel 19, lid 3, genomen besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden, kan hij, binnen twee weken na kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van het besluit van de Autoriteit, de Autoriteit en de Commissie ervan in kennis stellen dat de bevoegde autoriteit het besluit niet zal uitvoeren.

In zijn kennisgeving legt de lidstaat duidelijk en specifiek uit waarom en hoe het besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden.

In geval van dergelijke kennisgeving wordt het besluit van de Autoriteit opgeschort.

Binnen een termijn van één maand na kennisgeving door de lidstaat brengt de Autoriteit de lidstaat ervan op de hoogte of zij haar besluit handhaaft dan wel wijzigt of herroept. Indien het besluit wordt gehandhaafd of gewijzigd, verklaart de Autoriteit dat de budgettaire verantwoordelijkheden onverlet blijven.

Indien de Autoriteit haar besluit handhaaft, beslist de Raad, bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen, uiterlijk twee maanden nadat de Autoriteit de lidstaat op de hoogte heeft gebracht als bepaald in de vierde alinea, of het besluit van de Autoriteit wordt gehandhaafd.

Indien de Raad, na zich op de zaak te hebben beraden, geen besluit neemt tot handhaving van het besluit van de Autoriteit, overeenkomstig de vijfde alinea, komt het besluit van de Autoriteit te vervallen.

3.   Indien een lidstaat van oordeel is dat een op grond van artikel 18, lid 3, genomen besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden, kan hij de Autoriteit, de Commissie en de Raad, binnen drie werkdagen na kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van het besluit van de Autoriteit, ervan in kennis stellen dat de bevoegde autoriteit het besluit niet zal uitvoeren.

In zijn kennisgeving legt de lidstaat duidelijk en specifiek uit waarom en hoe het besluit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden.

In geval van dergelijke kennisgeving wordt het besluit van de Autoriteit opgeschort.

De Raad roept binnen tien werkdagen een vergadering bijeen en neemt, met gewone meerderheid van de leden, een besluit over de vraag of het besluit van de Autoriteit wordt herroepen.

Indien de Raad, na zich op de zaak te hebben beraden, overeenkomstig de vierde alinea geen besluit tot herroeping van het besluit van de Autoriteit neemt, wordt de opschorting van het besluit van de Autoriteit beëindigd.

4.   Indien de Raad overeenkomstig lid 3 heeft besloten een op grond van artikel 18, lid 3, genomen besluit van de Autoriteit niet te herroepen, en de betrokken lidstaat nog steeds van oordeel is dat het besluit van de Autoriteit afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden, kan die lidstaat de Commissie en de Autoriteit daarvan in kennis stellen en de Raad verzoeken de kwestie opnieuw te bestuderen. De betrokken lidstaat zet duidelijk de redenen uiteen waarom hij het niet eens is met het besluit van de Raad.

Binnen vier weken na de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving bevestigt de Raad zijn oorspronkelijke besluit of neemt hij een nieuw besluit overeenkomstig lid 3.

De periode van vier weken kan door de Raad met nog eens vier weken worden verlengd, indien de bijzondere omstandigheden van het geval zulks vereisen.

5.   Misbruik van dit artikel, in het bijzonder met betrekking tot een besluit van de Autoriteit dat geen aanzienlijke of wezenlijke budgettaire gevolgen heeft, is verboden als zijnde onverenigbaar met de interne markt.

Artikel 39

Besluitvormingsprocedures

1.   Alvorens de besluiten te nemen waarin deze verordening voorziet, brengt de Autoriteit alle individuele adressaten op de hoogte van haar voornemen om het besluit te nemen en stelt zij een termijn vast waarbinnen de adressaat, terdege rekening houdend met de urgentie, complexiteit en mogelijke consequenties van de zaak, zijn standpunten over de zaak kenbaar kan maken. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 17, lid 3, bedoelde aanbevelingen.

2.   De besluiten van de Autoriteit worden gemotiveerd.

3.   Adressaten van de besluiten van de Autoriteit worden op de hoogte gebracht van de op grond van deze verordening beschikbare rechtsmiddelen.

4.   De Autoriteit evalueert een eventueel besluit ingevolge artikel 18, lid 3 of 4, regelmatig.

5.   Besluiten die de Autoriteit neemt ingevolge de artikelen 17, 18 of 19 worden bekendgemaakt en vermelden de identiteit van de bevoegde autoriteit of financiëlemarktdeelnemer in kwestie en de hoofdinhoud van het besluit, tenzij een dergelijke openbaarmaking in strijd is met het legitieme belang van financiëlemarktdeelnemers bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen, dan wel met het ordentelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of een serieuze bedreiging vormt voor de stabiliteit van het gehele financiële stelsel van de Unie of een deel daarvan.

HOOFDSTUK III

ORGANISATIE

AFDELING 1

Raad van toezichthouders

Artikel 40

Samenstelling

1.   De raad van toezichthouders bestaat uit:

a)

de voorzitter, zonder stemrecht;

b)

de hoofden van de nationale overheidsinstanties die in de lidstaten bevoegd zijn voor het toezicht op kredietinstellingen in elke lidstaat; deze hoofden ontmoeten elkaar ten minste tweemaal per jaar persoonlijk;

c)

één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van de Commissie;

d)

één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van het ESRB;

e)

één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van elk van beide andere Europese toezichthoudende autoriteiten.

2.   De raad van toezichthouders belegt regelmatig vergaderingen met de Stakeholdergroep effecten en markten, en wel ten minste tweemaal per jaar.

3.   Elke bevoegde autoriteit is verantwoordelijk voor de voordracht uit haar midden van een plaatsvervanger op hoog niveau die het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders kan vervangen wanneer die persoon niet aanwezig kan zijn.

4.   In lidstaten waar meer dan één autoriteit bevoegd is voor het toezicht op grond van deze verordening, worden die autoriteiten het eens over een gemeenschappelijke vertegenwoordiger. Ingeval een door de raad van toezichthouders te behandelen aangelegenheid niet onder de bevoegdheid valt van de nationale autoriteit die door het in lid 1, onder b), bedoelde lid wordt vertegenwoordigd, kan dat lid zich laten vergezellen door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de relevante nationale autoriteit.

5.   Het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders kan, indien hij binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 97/9/EG moet handelen, zich in voorkomend geval laten vergezellen door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de relevante organen die in elke lidstaat de beleggerscompensatieregelingen beheren.

6.   De raad van toezichthouders kan besluiten waarnemers toe te laten.

De uitvoerend directeur kan zonder stemrecht aan de vergaderingen van de raad van toezichthouders deelnemen.

Artikel 41

Interne comités en panels

1.   De raad van toezichthouders kan voor bepaalde aan de raad van toezichthouders toegekende taken interne comités of panels oprichten en kan voorzien in de delegatie van bepaalde welomschreven taken en besluiten aan interne comités of panels, aan de raad van bestuur of aan de voorzitter.

2.   Voor de toepassing van artikel 19 roept de raad van toezichthouders, om een onpartijdige schikking van het meningsverschil te vergemakkelijken, een onafhankelijk panel bijeen dat bestaat uit de voorzitter en twee van zijn leden die geen vertegenwoordiger zijn van de bevoegde autoriteiten welke betrokken zijn bij het meningsverschil, noch een belang hebben bij het conflict of directe banden hebben met de betrokken bevoegde autoriteiten.

3.   Onverminderd artikel 19, lid 2, legt het panel een besluit ter definitieve vaststelling voor aan de raad van toezichthouders, overeenkomstig de procedure van artikel 44, lid 1, derde alinea.

4.   De raad van toezichthouders stelt een reglement van orde op voor het in lid 2 bedoelde panel.

Artikel 42

Onafhankelijkheid

Bij de uitvoering van de bij deze verordening aan hen opgedragen taken handelen de voorzitter en de stemgerechtigde leden van de raad van toezichthouders onafhankelijk en objectief uitsluitend in het belang van de Unie in haar geheel en vragen noch aanvaarden zij instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van een ander publiek of privaat orgaan.

De lidstaten, de instellingen en organen van de Unie en andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van toezichthouders bij het vervullen van hun taken.

Artikel 43

Taken

1.   De raad van toezichthouders stuurt de werkzaamheden van de Autoriteit en is belast met het nemen van de in hoofdstuk II bedoelde besluiten.

2.   De raad van toezichthouders stelt de adviezen, aanbevelingen en besluiten vast en geeft het advies als bedoeld in hoofdstuk II.

3.   De raad van toezichthouders benoemt de voorzitter.

4.   De raad van toezichthouders stelt vóór 30 september van elk jaar op basis van een voorstel van de raad van bestuur het werkprogramma van de Autoriteit voor het komende jaar vast en zendt het ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het werkprogramma wordt vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure en wordt bekendgemaakt.

5.   De raad van toezichthouders keurt, op basis van een voorstel van de raad van bestuur, het jaarverslag inzake de werkzaamheden van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoering van de taken van de voorzitter, goed op grond van het in artikel 53, lid 7, genoemde ontwerpverslag en doet dit verslag uiterlijk op 15 juni van ieder jaar toekomen aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Europese Rekenkamer en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Dit verslag wordt openbaar gemaakt.

6.   De raad van toezichthouders stelt het meerjarenwerkprogramma van de Autoriteit vast en zendt het ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het meerjarenwerkprogramma wordt vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure en wordt bekendgemaakt.

7.   De raad van toezichthouders stelt de begroting vast overeenkomstig artikel 63.

8.   De raad van toezichthouders oefent tuchtrechtelijk gezag over de voorzitter en de uitvoerend directeur uit en kan hen respectievelijk overeenkomstig artikel 48, lid 5, of artikel 51, lid 5, uit hun ambt ontslaan.

Artikel 44

Besluitvorming

1.   De raad van toezichthouders besluit met gewone meerderheid van zijn leden, waarbij elk lid één stem heeft.

Met betrekking tot de in de artikelen 10 tot en met 16 genoemde handelingen en de ingevolge artikel 9, lid 5, derde alinea, en hoofdstuk VI en in afwijking van de eerste alinea van dit lid aangenomen maatregelen en besluiten, besluit de raad van toezichthouders met een gekwalificeerde meerderheid van zijn leden, als bepaald in artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in artikel 3 van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

Met betrekking tot besluiten ingevolge artikel 19, lid 3, inzake besluiten van de consoliderende toezichthouder wordt het door het panel voorgestelde besluit geacht te zijn aangenomen indien het is goedgekeurd door een gewone meerderheid van de leden van de raad van toezichthouders, tenzij het wordt verworpen door leden die samen een blokkerende minderheid vormen in de zin van artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van artikel 3 van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

Met betrekking tot alle andere besluiten overeenkomstig artikel 19, lid 3, wordt het door het panel voorgestelde besluit aangenomen met een gewone meerderheid van de leden van de raad van toezichthouders, waarbij elk lid één stem heeft.

2.   De vergaderingen van de raad van toezichthouders worden door de voorzitter, op eigen initiatief of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden bijeengeroepen, en worden door de voorzitter voorgezeten.

3.   De raad van toezichthouders stelt zijn reglement van orde vast en maakt dit bekend.

4.   Het reglement van orde omvat de nadere regelingen voor de stemming, daaronder begrepen in voorkomend geval de quorumregeling. De niet-stemgerechtigde leden en de waarnemers, met uitzondering van de voorzitter en de uitvoerend directeur, wonen geen besprekingen binnen de raad van toezichthouders bij die betrekking hebben op individuele financiëlemarktdeelnemers, behoudens andersluidende bepaling in artikel 75 of in de in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen.

AFDELING 2

Raad van bestuur

Artikel 45

Samenstelling

1.   De raad van bestuur is samengesteld uit de voorzitter en zes andere leden van de raad van toezichthouders die door en uit de stemgerechtigde leden van de raad van toezichthouders worden verkozen.

Elk lid van de raad van bestuur, uitgezonderd de voorzitter, heeft een plaatsvervanger, die hem vervangt als hij niet aanwezig kan zijn.

Het mandaat van de door de raad van toezichthouders verkozen leden bedraagt tweeënhalf jaar. Dat mandaat kan één keer worden verlengd. De samenstelling van de raad van bestuur is evenwichtig en proportioneel en vormt een afspiegeling van de gehele Unie. De mandaten zijn overlappend en er geldt een passend roulatiesysteem.

2.   Beslissingen van de raad van bestuur worden genomen met een meerderheid van de aanwezige leden. Elk lid heeft één stem.

De uitvoerend directeur en een vertegenwoordiger van de Commissie nemen deel aan de bijeenkomsten van de raad van bestuur, maar hebben geen stemrecht.

De vertegenwoordiger van de Commissie is stemgerechtigd voor de in artikel 63 bedoelde aangelegenheden.

De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

3.   De vergaderingen van de raad van bestuur worden door de voorzitter op zijn initiatief of op verzoek van ten minste een derde van de leden bijeengeroepen en worden voorgezeten door de voorzitter.

De raad van bestuur komt voorafgaand aan iedere vergadering van de raad van toezichthouders bijeen en zo vaak als de raad van bestuur dit nodig acht. De raad van bestuur komt ten minste vijf keer per jaar bijeen.

4.   De leden van de raad van bestuur kunnen zich op de door het reglement van orde van de raad bepaalde wijze laten bijstaan door adviseurs of deskundigen. De niet-stemgerechtigde leden, met uitzondering van de uitvoerend directeur, wonen de besprekingen in de raad van bestuur over individuele financiëlemarktdeelnemers niet bij.

Artikel 46

Onafhankelijkheid

De leden van de raad van bestuur handelen onafhankelijk en objectief uitsluitend in het belang van de Unie als geheel en vragen noch aanvaarden instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van een ander publiek of privaat orgaan.

Lidstaten, instellingen of organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van bestuur bij het vervullen van hun taken.

Artikel 47

Taken

1.   De raad van bestuur ziet erop toe dat de Autoriteit haar opdracht vervult en de haar opgedragen werkzaamheden verricht overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde voorwaarden.

2.   De raad van bestuur legt een jaarlijks en een meerjarig werkprogramma ter goedkeuring voor aan de raad van toezichthouders.

3.   De raad van bestuur oefent zijn begrotingsbevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 63 en 64.

4.   De raad van bestuur stelt het personeelsbeleidsplan van de Autoriteit vast en treft overeenkomstig artikel 68, lid 2, de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna „het Statuut”).

5.   De raad van bestuur stelt de bijzondere bepalingen vast inzake het recht van toegang tot de documenten van de Autoriteit overeenkomstig artikel 72.

6.   De raad van bestuur legt een jaarverslag over de activiteiten van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoering van de taken van de voorzitter, op basis van het in artikel 53, lid 7, bedoelde ontwerpverslag, ter goedkeuring voor aan de raad van toezichthouders.

7.   De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

8.   De raad van bestuur benoemt en ontslaat de leden van de bezwaarcommissie overeenkomstig artikel 58, leden 3 en 5.

AFDELING 3

voorzitter

Artikel 48

Benoeming en taken

1.   De Autoriteit wordt vertegenwoordigd door een voorzitter, die een voltijds, onafhankelijk deskundige is.

De voorzitter is verantwoordelijk voor het voorbereiden van de werkzaamheden van de raad van toezichthouders en zit de vergaderingen van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur voor.

2.   De voorzitter wordt na een open selectieprocedure door de raad van toezichthouders benoemd op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiëlemarktdeelnemers en markten en van relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering.

Vóór het opnemen van zijn functie en tot een maand na de selectie door de raad van toezichthouders kan het Europees Parlement, na de door de raad van toezichthouders geselecteerde kandidaat gehoord te hebben, bezwaar maken tegen de benoeming van de geselecteerde persoon.

De raad van toezichthouders kiest uit zijn leden ook een vervanger die de functies van de voorzitter uitoefent als deze afwezig is. Die vervanger wordt niet gekozen uit de leden van de raad van bestuur.

3.   Het mandaat van de voorzitter bedraagt vijf jaar en kan één keer worden verlengd.

4.   In de loop van de negen maanden die voorafgaan aan het einde van het vijfjarige mandaat van de voorzitter, beoordeelt de raad van toezichthouders:

a)

de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt;

b)

de taken en de behoeften van de Autoriteit in de komende jaren.

Rekening houdend met deze beoordeling kan de raad van toezichthouders het mandaat van de voorzitter één keer verlengen, behoudens bevestiging van het Europees Parlement.

5.   De voorzitter kan slechts uit zijn functie worden ontheven door het Europees Parlement na een besluit van de raad van toezichthouders.

De voorzitter mag de raad van toezichthouders niet beletten kwesties met betrekking tot de voorzitter te bespreken, in het bijzonder de noodzaak van zijn ontslag, en mag niet betrokken zijn de beraadslaging daaromtrent.

Artikel 49

Onafhankelijkheid

Onverminderd de rol van de raad van toezichthouders met betrekking tot de taken van de voorzitter, vraagt noch aanvaardt de voorzitter instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van enig ander publiek of privaat orgaan.

De lidstaten, de instellingen en organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de voorzitter bij het vervullen van zijn taken.

Overeenkomstig het Statuut, bedoeld in artikel 68, blijft de voorzitter na vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

Artikel 50

Verslag

1.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen de voorzitter of de vervanger van de voorzitter verzoeken een verklaring af te leggen, met volledige inachtneming van zijn onafhankelijkheid. De voorzitter legt een verklaring af voor het Europees Parlement en beantwoordt desgevraagd alle vragen van de leden van het Europees Parlement.

2.   Indien daarom wordt verzocht en ten minste 15 dagen voordat hij de in lid 1 bedoelde verklaring aflegt, brengt de voorzitter schriftelijk verslag uit aan het Europees Parlement over de belangrijkste werkzaamheden van de Autoriteit.

3.   Afgezien van de informatie als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 18 en in de artikelen 20 en 33, bevat het verslag tevens alle door het Europees Parlement ad hoc opgevraagde relevante informatie.

AFDELING 4

Uitvoerend directeur

Artikel 51

Benoeming

1.   De Autoriteit wordt geleid door een uitvoerend directeur, een voorzitter, die een voltijds, onafhankelijk deskundige is.

2.   De uitvoerend directeur wordt na een open selectieprocedure en na bevestiging door het Europees Parlement door de raad van toezichthouders benoemd op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiëlemarktdeelnemers en financiële markten, relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering en managementervaring.

3.   Het mandaat van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar en kan één keer worden verlengd.

4.   In de loop van de negen maanden die voorafgaan aan het einde van het mandaat van de uitvoerend directeur, voert de raad van toezichthouders een beoordeling uit van met name:

a)

de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt;

b)

de taken en de behoeften van de Autoriteit in de komende jaren.

Rekening houdend met de in de eerste alinea bedoelde beoordeling kan de raad van toezichthouders het mandaat van de uitvoerend directeur één keer verlengen.

5.   De uitvoerend directeur kan slechts uit zijn functie worden ontheven door een besluit van de raad van toezichthouders.

Artikel 52

Onafhankelijkheid

Onverminderd de respectieve rol van de raad van bestuur en van de raad van toezichthouders met betrekking tot de taken van de uitvoerend directeur, vraagt noch aanvaardt de uitvoerend directeur instructies van instellingen of organen van de Unie, van een regering van een lidstaat of van welk ander publiek of privaat orgaan dan ook..

De lidstaten, de instellingen en organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de uitvoerend directeur bij het vervullen van zijn taken.

Overeenkomstig het in artikel 68 bedoelde Statuut, blijft de uitvoerend directeur na vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

Artikel 53

Taken

1.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor het beheer van de Autoriteit en bereidt de werkzaamheden van de raad van bestuur voor.

2.   De uitvoerend directeur zorgt voor de tenuitvoerlegging van het jaarlijks werkprogramma van de Autoriteit, volgens de aanwijzingen van de raad van toezichthouders en onder toezicht van de raad van bestuur.

3.   De uitvoerend directeur neemt de nodige maatregelen, met name de vaststelling van interne administratieve instructies en de publicatie van nota’s, om ervoor te zorgen dat de Autoriteit overeenkomstig deze verordening functioneert.

4.   De uitvoerend directeur stelt een meerjarig werkprogramma op, als bedoeld in artikel 47, lid 2.

5.   Elk jaar stelt de uitvoerend directeur uiterlijk op 30 juni een werkprogramma op voor het volgende jaar, als bedoeld in artikel 47, lid 2.

6.   De uitvoerend directeur stelt een voorlopige ontwerpbegroting van de Autoriteit op overeenkomstig artikel 63 en voert de begroting van de Autoriteit uit overeenkomstig artikel 64.

7.   De uitvoerend directeur stelt jaarlijks een ontwerpverslag op met een hoofdstuk over de regulerings- en toezichtwerkzaamheden van de Autoriteit en een hoofdstuk over financiële en administratieve aangelegenheden.

8.   De uitvoerend directeur oefent de in artikel 68 bepaalde bevoegdheden uit met betrekking tot het personeel van de Autoriteit en beheert personeelskwesties.

HOOFDSTUK IV

GEMENGDE ORGANEN VAN DE EUROPESE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEITEN

AFDELING 1

Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten

Artikel 54

Oprichting

1.   Hierbij wordt het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten opgericht.

2.   Het Gemengd Comité dient als forum waarmee de Autoriteit regelmatig en nauw samenwerkt en zorgt voor de intersectorale samenhang met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), in het bijzonder met betrekking tot:

financiële conglomeraten;

financiële verslaglegging en controle;

microprudentiële analyses van sectoroverstijgende ontwikkelingen, risico’s en kwetsbaarheden voor de financiële stabiliteit;

retailbeleggingsproducten;

maatregelen tegen witwaspraktijken; en

informatie-uitwisseling met het ESRB en ontwikkeling van de betrekkingen tussen het ESRB en de ESA’s.

3.   Het Gemengd Comité beschikt over specifiek personeel dat ter beschikking wordt gesteld door de ESA’s en dat als secretariaat optreedt. De Autoriteit stelt adequate middelen ter beschikking voor de administratieve, infrastructuur- en operationele kosten.

4.   Ingeval een financiëlemarktdeelnemer in verschillende sectoren opereert, beslecht het Gemengd Comité meningsverschillen overeenkomstig artikel 56.

Artikel 55

Samenstelling

1.   Het Gemengd Comité bestaat uit de voorzitters van de ESA’s en, waar van toepassing, de voorzitter van een overeenkomstig artikel 57 opgericht subcomité.

2.   De uitvoerend directeur, een vertegenwoordiger van de Commissie en een vertegenwoordiger van het ESRB worden uitgenodigd om als waarnemer de vergaderingen van het Gemengd Comité en van de in artikel 57 bedoelde subcomités bij te wonen.

3.   Het voorzitterschap van het Gemengd Comité wordt via een jaarlijks rotatiesysteem toegekend aan één der voorzitters van de ESA’s. De voorzitter van het Gemengd Comité is een van de ondervoorzitters van het ESRB.

4.   Het Gemengd Comité stelt zijn reglement van orde vast. Het reglement kan voorzien in bijkomende deelnemers aan de vergaderingen van het Gemengd Comité.

Het Gemengd Comité vergadert ten minste om de twee maanden.

Artikel 56

Gemeenschappelijke standpunten en gemeenschappelijke handelingen

Binnen de draagwijdte van haar in hoofdstuk II bepaalde taken en, in voorkomend geval, met name met betrekking tot de uitvoering van Richtlijn 2002/87/EG, bepaalt de Autoriteit gemeenschappelijke standpunten met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit).

Handelingen die krachtens de artikelen 10 tot en met 15, 17, 18 of 19 van deze verordening met betrekking tot de toepassing van Richtlijn 2002/87/EG en van andere in artikel 1, lid 2, genoemde handelingen van de Unie worden vastgesteld en die ook binnen de bevoegdheid van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) of de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) vallen, worden in voorkomend geval parallel vastgesteld door de Autoriteit, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen).

Artikel 57

Subcomités

1.   Voor de toepassing van artikel 56 wordt bij het Gemengd Comité een Subcomité financiële conglomeraten ingesteld.

2.   Dit subcomité is samengesteld uit de in artikel 55, lid 1, bedoelde personen en één vertegenwoordiger op hoog niveau van het huidige personeel van de relevante bevoegde autoriteit van elke lidstaat.

3.   Het subcomité kiest uit zijn leden een voorzitter, die ook lid is van het Gemengd Comité.

4.   Het Gemengd Comité kan nog meer subcomités instellen.

AFDELING 2

Bezwaarcommissie

Artikel 58

Samenstelling en werking

1.   De bezwaarcommissie is een gemeenschappelijk orgaan van de ESA’s.

2.   De bezwaarcommissie bestaat uit zes leden en zes vervangers, allen personen van hoog aanzien die bewezen hebben op een voldoende hoog niveau over relevante kennis en beroepservaring, ook op het vlak van toezicht, te beschikken in de sectoren banken, verzekeringen, bedrijfspensioenen, effectenmarkten of op het gebied van andere financiële diensten, en die geen deel uitmaken van het huidige personeel van de bevoegde autoriteiten of van andere nationale instellingen of instellingen van de Unie die bij de activiteiten van de Autoriteit betrokken zijn. De bezwaarcommissie beschikt over voldoende juridische expertise om deskundig juridisch advies te geven over de rechtmatigheid van de wijze waarop de Autoriteit haar bevoegdheden uitoefent.

De bezwaarcommissie wijst zelf haar voorzitter aan.

3.   Twee leden van de bezwaarcommissie en twee vervangers worden na een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte oproep tot het indienen van blijken van belangstelling en na raadpleging van de raad van toezichthouders uit een door de Commissie voorgestelde lijst benoemd door de raad van bestuur van de Autoriteit.

De andere leden worden benoemd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010 en Verordening (EU) nr. 1094/2010.

4.   De ambtstermijn van de leden van de bezwaarcommissie bedraagt vijf jaar. Deze termijn kan één keer worden verlengd.

5.   Een lid van de bezwaarcommissie dat door de raad van bestuur van de Autoriteit is benoemd, kan tijdens zijn mandaat niet ontslagen worden, tenzij het op ernstige wijze is tekortgeschoten en de raad van bestuur daartoe na raadpleging van de raad van toezichthouders een besluit neemt.

6.   De besluiten van de bezwaarcommissie worden genomen met een meerderheid van de stemmen van ten minste vier van de zes leden. Indien het aangevochten besluit binnen de werkingssfeer van deze verordening valt, bestaat de beslissende meerderheid uit ten minste een van de twee door de Autoriteit benoemde leden van de bezwaarcommissie.

7.   De bezwaarcommissie wordt door haar voorzitter bijeengeroepen wanneer dat noodzakelijk is.

8.   De ESA’s zorgen via het Gemengd Comité voor adequate operationele en secretariële ondersteuning van de bezwaarcommissie.

Artikel 59

Onafhankelijkheid en onpartijdigheid

1.   De leden van de bezwaarcommissie zijn onafhankelijk bij het nemen van hun besluiten. Zij zijn niet gebonden aan enige instructie. Zij mogen geen enkele andere taak verrichten in de Autoriteit zelf of in de raad van bestuur of de raad van toezichthouders van de Autoriteit.

2.   De leden van de bezwaarcommissie mogen niet deelnemen aan de behandeling van een bezwaarprocedure als zij daarbij een persoonlijk belang hebben, als zij eerder als vertegenwoordiger van een van de partijen bij de behandeling betrokken zijn geweest of als zij een rol hebben gespeeld bij het besluit waartegen bezwaar is aangetekend.

3.   Indien een lid van de bezwaarcommissie om een van de in de leden 1 en 2 genoemde redenen of om enige andere reden meent dat een medelid niet aan een bezwaarprocedure zou mogen deelnemen, stelt het de bezwaarcommissie daarvan in kennis.

4.   Een lid van de bezwaarcommissie kan om een van de in de leden 1 en 2 genoemde redenen of als aan zijn onpartijdigheid wordt getwijfeld, door een partij in de bezwaarprocedure worden gewraakt.

Wraking kan niet zijn gegrond op de nationaliteit van leden en is niet ontvankelijk als de partij in de bezwaarprocedure, terwijl zij op de hoogte was van een reden tot het maken van het bezwaar, toch reeds een andere procedurehandeling heeft verricht dan het maken van bezwaar tegen de samenstelling van de bezwaarcommissie.

5.   De bezwaarcommissie beslist in de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen zonder deelname van het betrokken lid over de te nemen maatregelen.

Voor het nemen van deze beslissing wordt het betrokken lid in de bezwaarcommissie vervangen door zijn plaatsvervanger. Indien de plaatsvervanger in een vergelijkbare situatie verkeert, wijst de voorzitter van de Autoriteit een van de andere beschikbare plaatsvervangers aan.

6.   De leden van de bezwaarcommissie verbinden zich ertoe in het openbaar belang en onafhankelijk op te treden.

Daartoe leggen zij een verbintenisverklaring af alsmede een verklaring omtrent hun belangen, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid.

Deze verklaringen worden jaarlijks schriftelijk openbaar gemaakt.

HOOFDSTUK V

RECHTSMIDDELEN

Artikel 60

Bezwaarprocedures

1.   Elke natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van een bevoegde autoriteit, kan bezwaar aantekenen tegen een in de artikelen 17, 18 en 19 bedoeld besluit van de Autoriteit en tegen andere door de Autoriteit overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen van de Unie genomen besluiten die gericht zijn tot die persoon, of tegen een besluit dat van rechtstreeks en individueel belang is voor die persoon, ook als het tot een andere persoon is gericht.

2.   Het bezwaar wordt tezamen met een uiteenzetting van de gronden voor het bezwaar binnen twee maanden na de kennisgeving van het besluit aan de betrokken persoon, dan wel bij gebreke van kennisgeving, binnen twee maanden na de dag van publicatie van het besluit door de Autoriteit, schriftelijk bij de Autoriteit aangetekend.

De bezwaarcommissie neemt binnen twee maanden na instelling van het bezwaar een besluit ter zake.

3.   Een ingevolge lid 1 van dit artikel aangetekend bezwaar heeft geen schorsende werking.

De bezwaarcommissie kan echter, indien hij van oordeel is dat de omstandigheden dit vereisen, de toepassing van het bestreden besluit opschorten.

4.   Indien het bezwaar ontvankelijk is, onderzoekt de bezwaarcommissie of het gegrond is. De raad nodigt de partijen in de bezwaarprocedure uit om binnen een bepaalde termijn opmerkingen te maken naar aanleiding van de kennisgevingen van de raad zelf of de mededelingen van de andere partijen in de bezwaarprocedure. Het is partijen in de bezwaarprocedure toegestaan een mondelinge uiteenzetting te geven.

5.   De bezwaarcommissie kan het door het bevoegde orgaan van de Autoriteit genomen besluit bekrachtigen, dan wel de zaak terugverwijzen naar het bevoegde orgaan van de Autoriteit. Dit bevoegde orgaan van de Autoriteit is gebonden aan de beslissing van de bezwaarcommissie en neemt een gewijzigd besluit met betrekking tot de betrokken zaak.

6.   De bezwaarcommissie stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

7.   De door de bezwaarcommissie genomen besluiten worden met redenen omkleed en door de Autoriteit bekendgemaakt.

Artikel 61

Beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie

1.   Overeenkomstig artikel 263 VWEU kan bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep worden ingesteld tegen beslissingen van de bezwaarcommissie of, bij ontbreken van recht op bezwaar bij de bezwaarcommissie, tegen beslissingen van de Autoriteit.

2.   Overeenkomstig artikel 263 VWEU kunnen de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon, rechtstreeks beroep instellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie tegen besluiten van de Autoriteit.

3.   Ingeval de Autoriteit verplicht is een besluit te nemen en dat nalaat, kan overeenkomstig artikel 265 VWEU bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep wegens nalaten worden ingesteld.

4.   De Autoriteit moet de noodzakelijke maatregelen treffen ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

HOOFDSTUK VI

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 62

Begroting van de Autoriteit

1.   De ontvangsten van de Autoriteit, een Europees orgaan in de zin van artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (47) (hierna het „Financieel Reglement”), bestaan met name uit een of meer van de volgende elementen:

a)

verplichte bijdragen van de voor toezicht op de financiëlemarktdeelnemers bevoegde nationale openbare autoriteiten, die worden bepaald overeenkomstig een formule die gebaseerd is op de stemmenweging van artikel 3, lid 3, van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen. Voor de toepassing van dat artikel blijft artikel 3, lid 3, van Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen ook na de daarin vastgestelde uiterste termijn van 31 oktober 2014 van toepassing;

b)

een subsidie van de Unie uit de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie);

c)

vergoedingen die aan de Autoriteit worden betaald in de gevallen als bedoeld in de relevante rechtsinstrumenten van de Unie.

2.   De uitgaven van de Autoriteit bestaan ten minste uit personele, administratieve, loon- en infrastructuurkosten, kosten van beroepsopleiding en werkingskosten.

3.   De ontvangsten en uitgaven zijn in evenwicht.

4.   Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit geraamd en vervolgens opgenomen in de begroting van de Autoriteit.

Artikel 63

Vaststelling van de begroting

1.   Uiterlijk op 15 februari van ieder jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerp op van de raming van de ontvangsten en uitgaven voor het volgende begrotingsjaar en stuurt hij dit samen met de personeelsformatie naar de raad van bestuur en de raad van toezichthouders. De raad van toezichthouders stelt jaarlijks, op basis van het ontwerp van verklaring van de uitvoerend directeur dat door de raad van bestuur is goedgekeurd, de raming van de ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit voor het volgende begrotingsjaar vast. De raad van toezichthouders dient deze raming, die tevens een ontwerppersoneelsformatie bevat, uiterlijk op 31 maart bij de Commissie in. Alvorens de raming wordt vastgesteld, wordt het ontwerp van de uitvoerend directeur goedgekeurd door de raad van bestuur.

2.   De raming wordt door de Commissie samen met het ontwerp van begroting van de Europese Unie aan het Europees Parlement en de Raad (hierna samen „de begrotingsautoriteit”) gezonden.

3.   Op basis van de ramingen neemt de Commissie in het ontwerp van begroting van de Europese Unie de ramingen op die zij noodzakelijk acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU.

4.   De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie voor de Autoriteit vast. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan de Autoriteit goed.

5.   De begroting van de Autoriteit wordt vastgesteld door de raad van toezichthouders. Deze wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast.

6.   De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit onverwijld op de hoogte van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie daarvan op de hoogte. Als een van de takken van de begrotingsautoriteit advies wil uitbrengen, stelt deze de Autoriteit binnen twee weken na ontvangst van de informatie over het project in kennis van zijn voornemen om een dergelijk advies uit te brengen. Indien de Autoriteit geen antwoord ontvangt, kan zij doorgaan met haar plannen.

7.   Voor het eerste werkingsjaar van de Autoriteit, dat op 31 december 2011 ten einde loopt, wordt de financiering van de Autoriteit door de Unie geregeld via een akkoord van de begrotingsautoriteit als bedoeld in punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer.

Artikel 64

Uitvoering van en toezicht op de begroting

1.   De uitvoerend directeur treedt op als ordonnateur en voert de begroting van de Autoriteit uit.

2.   Uiterlijk op 1 maart na afloop van het boekjaar deelt de rekenplichtige van de Autoriteit de voorlopige rekeningen, vergezeld van het verslag over het financieel en begrotingsbeheer in het boekjaar, mee aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer. De rekenplichtige van de Autoriteit stuurt het verslag over het financieel en begrotingsbeheer uiterlijk op 31 maart van het volgende jaar ook naar de leden van de raad van toezichthouders, het Europees Parlement en de Raad.

De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van het Financieel Reglement.

3.   Na ontvangst van de door de Rekenkamer geformuleerde opmerkingen over de voorlopige rekeningen van de Autoriteit overeenkomstig artikel 129 van het Financieel Reglement stelt de uitvoerend directeur op eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van de Autoriteit op en zendt hij ze voor advies toe aan de raad van bestuur.

4.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van de Autoriteit.

5.   De uitvoerend directeur stuurt de definitieve rekeningen, vergezeld van het advies van de raad van bestuur, uiterlijk op 1 juli na afloop van het boekjaar naar de leden van de raad van toezichthouders, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

6.   De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

7.   De uitvoerend directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september een antwoord op haar opmerkingen. Hij stuurt dit antwoord ook door naar de raad van bestuur en de Commissie.

8.   Overeenkomstig artikel 146, lid 3, van het Financieel Reglement verstrekt de uitvoerend directeur het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor een goed verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken boekjaar.

9.   Het Europees Parlement verleent op aanbeveling van de Raad, die bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, vóór 15 mei van het jaar N + 2, kwijting aan de Autoriteit voor de uitvoering van de begroting met inbegrip van de ontvangsten uit de algemene begroting van de Europese Unie en de bevoegde autoriteiten van het boekjaar N.

Artikel 65

Financiële regeling

De financiële regeling die van toepassing is op de Autoriteit wordt vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze voorschriften mogen niet afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (48), tenzij de specifieke eisen van de werking van de Autoriteit dit noodzakelijk maken en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

Artikel 66

Fraudebestrijdingsmaatregelen

1.   Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige handelingen is Verordening (EG) nr. 1073/1999 zonder enige beperking op de Autoriteit van toepassing.

2.   De Autoriteit treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de interne onderzoeken verricht door OLAF en treft onverwijld passende voorzieningen die op alle werknemers van de Autoriteit van toepassing zijn.

3.   In de financieringsbesluiten en de overeenkomsten en tenuitvoerleggingsinstrumenten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Rekenkamer en het OLAF indien nodig controles ter plaatse mogen uitvoeren bij de begunstigden van door de Autoriteit toegekende financiering en bij het personeel dat verantwoordelijk is om de financiering toe te kennen.

HOOFDSTUK VII

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 67

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol (nr. 7) inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het TFEU is gehecht, is van toepassing op de Autoriteit en haar personeel.

Artikel 68

Personeel

1.   Het Statuut, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van genoemd Statuut en van genoemde Regeling zijn van toepassing op het personeel van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoerend directeur en de voorzitter.

2.   De raad van bestuur stelt in overeenstemming met de Commissie de nodige uitvoeringsmaatregelen vast volgens de regelingen van artikel 110 van het Statuut.

3.   De Autoriteit oefent ten aanzien van haar personeel de bevoegdheden uit die krachtens het Statuut zijn verleend aan het tot aanstelling bevoegde gezag, alsook die welke krachtens de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden zijn verleend aan het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag.

4.   De raad van bestuur stelt bepalingen vast waardoor nationale deskundigen van de lidstaten kunnen worden gedetacheerd bij de Autoriteit.

Artikel 69

Aansprakelijkheid van de Autoriteit

1.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Autoriteit overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door de Autoriteit zelf of door het personeel ervan bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsbevoegdheid in geschillen over de vergoeding van dergelijke schade.

2.   De persoonlijke geldelijke en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de personeelsleden van de Autoriteit ten aanzien van de Autoriteit wordt beheerst door de desbetreffende voor het personeel van de Autoriteit geldende voorschriften.

Artikel 70

Beroepsgeheim

1.   De leden van de raad van toezichthouders en van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en de personeelsleden van de Autoriteit, met inbegrip van door de lidstaten tijdelijk gedetacheerde ambtenaren en de andere personen die op contractuele basis taken uitvoeren voor de Autoriteit, zijn onderworpen aan de vereisten van het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 339 VWEU en de desbetreffende bepalingen in de Uniewetgeving, zelfs na beëindiging van hun functie.

Artikel 16 van het Statuut is op hen van toepassing.

Overeenkomstig het Statuut blijft de voorzitter na vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

Lidstaten, instellingen of organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van bestuur bij het vervullen van hun taken.

2.   Onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen, mag vertrouwelijke informatie die de in lid 1 bedoelde personen ontvangen tijdens de uitvoering van hun taken, aan geen enkele persoon of autoriteit worden bekendgemaakt, behalve in samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat de individuele financiëlemarktdeelnemers niet kunnen worden geïdentificeerd.

De verplichting in het kader van lid 1 en van de eerste alinea van dit lid verhindert de Autoriteit en de nationale toezichthoudende autoriteiten niet de informatie te gebruiken voor de handhaving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen, en met name voor juridische procedures voor de vaststelling van besluiten.

3.   De leden 1 en 2 verhinderen de Autoriteit niet informatie uit te wisselen met nationale toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig deze verordening en andere Uniewetgeving die op financiëlemarktdeelnemers van toepassing is.

Deze gegevens vallen onder het in de leden 1 en 2 bedoelde beroepsgeheim. De Autoriteit legt in haar huishoudelijk reglement de praktische regelingen voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 vermelde geheimhoudingsregels vast.

4.   De Autoriteit past Besluit 2001/844/EG/EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (49) toe.

Artikel 71

Gegevensbescherming

Deze verordening laat de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Richtlijn 95/46/EG of de verplichtingen van de Autoriteit met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Verordening (EG) nr. 45/2001 bij het uitoefenen van haar taken, onverlet.

Artikel 72

Toegang tot documenten

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten van de Autoriteit.

2.   De raad van bestuur stelt de praktische maatregelen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 uiterlijk op 31 mei 2011 vast.

3.   Tegen besluiten van de Autoriteit uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de Ombudsman of beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie na bezwaar te hebben aangetekend bij de bezwaarcommissie, al naargelang het geval, onder de voorwaarden van respectievelijk artikel 228 en artikel 263 VWEU.

Artikel 73

Talenregeling

1.   Verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (50) is van toepassing op de Autoriteit.

2.   De raad van bestuur besluit over de interne talenregeling van de Autoriteit.

3.   De voor het functioneren van de Autoriteit vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 74

Zetelovereenkomst

De vereiste bepalingen betreffende de huisvesting van de Autoriteit in de lidstaat waar de zetel is gevestigd en de door deze lidstaat ter beschikking gestelde installaties, alsook de specifieke voorschriften die in die lidstaat gelden voor de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, het personeel van de Autoriteit en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een vestigingsovereenkomst tussen de Autoriteit en die lidstaat, die wordt gesloten nadat de raad van bestuur daarmee heeft ingestemd.

De gastlidstaat zorgt ervoor dat de Autoriteit in optimale omstandigheden kan werken, onder andere door het aanbieden van meertalig onderwijs met een Europese dimensie en adequate vervoersverbindingen.

Artikel 75

Deelname van derde landen

1.   Derde landen die met de Unie overeenkomsten hebben gesloten waardoor zij het Unierecht binnen de in artikel 1, lid 2, bedoelde bevoegdheidsgebieden van de Autoriteit hebben vastgesteld en toepassen, mogen deelnemen aan de werkzaamheden van de Autoriteit.

2.   De Autoriteit kan samenwerken met de in lid 1 bedoelde landen die wetgeving toepassen welke binnen de in artikel 1, lid 2, genoemde bevoegdheidsgebieden van de Autoriteit als gelijkwaardig is erkend, als bepaald in overeenkomstig artikel 216 VWEU door de Unie gesloten internationale overeenkomsten.

3.   Op basis van de desbetreffende bepalingen van de in de leden 1 en 2 bedoelde overeenkomsten worden afspraken gemaakt over met name de aard, omvang en procedurele aspecten van de betrokkenheid van de in lid 1 bedoelde landen bij de werkzaamheden van de Autoriteit, waaronder afspraken over de financiële en personele bijdrage. Zij kunnen zorgen voor een vertegenwoordiger, als waarnemer, bij de raad van toezichthouders, maar zorgen ervoor dat deze landen niet deelnemen aan besprekingen met betrekking tot individuele financiëlemarktdeelnemers, behalve in gevallen waarbij zij rechtstreeks belang hebben.

HOOFDSTUK VIII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 76

Voorbereidende maatregelen

1.   Na de inwerkingtreding van deze verordening en voorafgaand aan de oprichting van de Autoriteit, werkt het CEER in nauwe samenwerking met de Commissie aan de voorbereiding van de vervanging van het CEER door de Autoriteit.

2.   Zodra de Autoriteit is opgericht, is de Commissie verantwoordelijk voor het administratief opzetten en de initiële administratieve werkzaamheden van de Autoriteit, totdat de Autoriteit een uitvoerend directeur heeft benoemd.

Daartoe kan de Commissie, totdat de uitvoerend directeur zijn functie opneemt na benoeming door de raad van toezichthouders overeenkomstig artikel 51, één ambtenaar ad interim aanstellen om de taken van de uitvoerend directeur uit te oefenen. Deze periode is beperkt tot de tijd die nodig is om een uitvoerend directeur van de Autoriteit te benoemen.

De uitvoerend directeur ad interim mag alle betalingen goedkeuren die worden gedekt door de kredieten van de begroting van de Autoriteit, na goedkeuring door de raad van bestuur, en mag contracten sluiten, met inbegrip van personeelscontracten, na goedkeuring van de personeelsformatie van de Autoriteit.

3.   De leden 1 en 2 laten de bevoegdheden van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur onverlet.

4.   De Autoriteit wordt als de rechtsopvolger van het CEER beschouwd. Uiterlijk op de datum van oprichting van de Autoriteit worden alle activa en passiva en alle lopende verrichtingen van het CEER automatisch aan de Autoriteit overgedragen. Het CEER stelt een verklaring op waaruit de afsluiting van zijn activa en passiva op het tijdstip van de overdracht blijkt. Die verklaring wordt aan een audit onderworpen en goedgekeurd door het CEER en door de Commissie.

Artikel 77

Overgangsbepalingen voor het personeel

1.   In afwijking van artikel 68 blijven alle door het CEER of het secretariaat daarvan gesloten arbeidsovereenkomsten en detacheringsregelingen die van kracht zijn op 1 januari 2011 tot hun einddatum geldig. Zij mogen niet worden verlengd.

2.   Alle in lid 1 bedoelde contractuele personeelsleden wordt de mogelijkheid geboden een tijdelijk contract te sluiten overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, in de rang als bepaald in de personeelsformatie van de Autoriteit.

Na de inwerkingtreding van deze verordening organiseert de voor het sluiten van contracten bevoegde Autoriteit een interne selectie voor het contractueel personeel van het CEER of het secretariaat daarvan om de bekwaamheid, efficiëntie en integriteit van de in dienst te nemen personen te toetsen. In de interne selectieprocedure wordt ten volle rekening gehouden met de vaardigheden en ervaring die de individuele werknemer voor de aanwerving heeft laten zien.

3.   Afhankelijk van het type en het niveau van de uit te oefenen functies wordt de geslaagde kandidaten een contract als tijdelijk ambtenaar aangeboden, met een duur die ten minste de resterende tijd van het vroegere contract bedraagt.

4.   De toepasselijke nationale wetgeving met betrekking tot arbeidsovereenkomsten en andere toepasselijke instrumenten blijven van toepassing op de voormalige contractuele personeelsleden die niet naar een contract als tijdelijk ambtenaar solliciteren of geen tijdelijk contract aangeboden krijgen overeenkomstig lid 2.

Artikel 78

Nationale bepalingen

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze verordening metterdaad wordt toegepast.

Artikel 79

Wijzigingen

Besluit nr. 716/2009/EG wordt hierbij gewijzigd in zoverre dat het CEER verwijderd wordt uit de lijst van begunstigden in afdeling B van de bijlage bij dat besluit.

Artikel 80

Intrekking

Besluit 2009/77/EG van de Commissie tot instelling van het CEER wordt hierbij ingetrokken met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 81

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 2 januari 2014 en vervolgens om de drie jaar publiceert de Commissie een algemeen verslag over de opgedane ervaring met de werkzaamheden van de Autoriteit en met de in deze verordening vastgestelde procedures. In dat verslag worden onder meer de volgende zaken beoordeeld:

a)

de mate van convergentie in toezichtpraktijken die de bevoegde autoriteiten hebben bereikt;

i)

de mate van convergentie in operationele onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten en in normen die gelijkwaardig zijn aan corporate governance;

ii)

de onpartijdigheid, objectiviteit en onafhankelijkheid van de Autoriteit;

b)

de werking van de colleges van toezichthouders;

c)

de geboekte vooruitgang met betrekking tot convergentie op gebieden als crisispreventie, -management en -afwikkeling, daaronder begrepen financieringsmechanismen van de Unie;

d)

de rol van de Autoriteit wat systeemrisico’s betreft;

e)

de toepassing van de bij artikel 38 ingestelde vrijwaringsclausule;

f)

de toepassing van het bij artikel 19 ingestelde bindende bemiddelende optreden.

2.   In het in lid 1 bedoelde verslag wordt ook onderzocht:

a)

of het toezicht op bankwezen, verzekeringen en bedrijfspensioenen, effecten en financiële markten gescheiden moet blijven;

b)

of het prudentieel toezicht en het toezicht op de gedragsregels moeten worden gecombineerd dan wel gescheiden;

c)

of de architectuur van het ESFS moet worden vereenvoudigd en versterkt om de samenhang tussen het macro- en het microniveau en tussen de ESA’s te vergroten;

d)

of de ontwikkeling van het ESFS gelijke tred houdt met de wereldwijde ontwikkeling;

e)

of er binnen het ESFS voldoende diversiteit en topkwaliteit beschikbaar is;

f)

of verantwoordingsplicht en transparantie met betrekking tot de publicatievoorschriften adequaat zijn;

g)

of de middelen waarover de Autoriteit beschikt, berekend zijn op de uitvoering van haar taken;

h)

of de vestigingsplaats van de Autoriteit behouden moet worden, of het passend is de ESA’s met het oog op een betere onderlinge coördinatie naar één vestigingsplaats over te brengen.

3.   Met betrekking tot het rechtstreekse toezicht op instellingen of infrastructuren met een Europese reikwijdte stelt de Commissie, in het licht van de marktontwikkelingen, een jaarverslag op waarin zij beoordeelt of het passend is de Autoriteit ter zake meer toezichtverantwoordelijkheden toe te kennen.

4.   Het verslag en, in voorkomend geval, eventuele begeleidende voorstellen worden bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.

Artikel 82

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2011, uitgezonderd artikel 76 en artikel 77, leden 1 en 2, die van toepassing zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

De Autoriteit wordt opgericht op 1 januari 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 24 november 2010.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

O. CHASTEL


(1)  PB C 13 van 20.1.2010, blz. 1.

(2)  Advies van 22 januari 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 september 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 november 2010.

(4)  PB C 40 van 7.2.2001, blz. 453.

(5)  PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 394.

(6)  PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 392.

(7)  PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 26.

(8)  PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 48.

(9)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 214.

(10)  PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 292.

(11)  PB L 302 van 17.11.2009, blz. 1.

(12)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(13)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 23.

(14)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 28.

(15)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 18.

(16)  Jurisprudentie 2006, blz. I-03771, punt 44.

(17)  PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22.

(18)  PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45.

(19)  PB L 184 van 6.7.2001, blz. 1.

(20)  PB L 168 van 27.6.2002, blz. 43.

(21)  PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.

(22)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.

(23)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(24)  PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.

(25)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

(26)  PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32.

(27)  PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.

(28)  PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1.

(29)  PB L 345 van 8.12.2006, blz. 1.

(30)  PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.

(31)  PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16.

(32)  PB L 135 van 31.5.1994, blz. 5.

(33)  Richtlijn 2007/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (PB L 247 van 21.9.2007, blz. 1).

(34)  PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

(35)  PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(36)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(37)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(38)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(39)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(40)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(41)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(42)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(43)  PB L 253 van 25.9.2009, blz. 8.

(44)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(45)  Zie bladzijde 12 van dit Publicatieblad.

(46)  Zie bladzijde 48 van dit Publicatieblad.

(47)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(48)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(49)  PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.

(50)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385.


RICHTLIJNEN

15.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 331/120


RICHTLIJN 2010/78/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 november 2010

tot wijziging van de Richtlijnen 98/26/EG, 2002/87/EG, 2003/6/EG, 2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG, 2004/109/EG, 2005/60/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/65/EG wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 50, artikel 53, lid 1, en de artikelen 62 en 114,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De financiële crisis in 2007 en 2008 heeft grote tekortkomingen in het financiële toezicht aan het licht gebracht, zowel wat het toezicht op individuele instellingen als wat het toezicht op het financiële stelsel als geheel betreft. De toezichtmodellen op nationale grondslag zijn niet meer berekend op de financiële mondialisering en de geïntegreerde en onderling verweven Europese financiële markten, waarop vele financiële instellingen grensoverschrijdend actief zijn. De crisis heeft tekortkomingen op het gebied van samenwerking, coördinatie, consistente toepassing van het Unierecht en vertrouwen tussen nationale bevoegde autoriteiten aan het licht gebracht.

(2)

In verscheidene resoluties vóór en tijdens de financiële crisis heeft het Europees Parlement opgeroepen over te gaan tot een meer geïntegreerd Europees toezicht teneinde op Unieniveau voor alle marktdeelnemers een werkelijk vlak speelveld te creëren en rekening te houden met de toenemende integratie van de financiële markten binnen de Unie (namelijk in zijn resoluties van 13 april 2000 over de mededeling van de Commissie, getiteld „Tenuitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan”; van 21 november 2002 over de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie, van 11 juli 2007 over het beleid op het gebied van financiële diensten (2005-2010) — Witboek, van 23 september 2008 met aanbevelingen aan de Commissie inzake hedgefondsen en private equity en van 9 oktober 2008 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de Lamfalussy follow-up: de toekomstige toezichtstructuur alsook in zijn standpunten van 22 april 2009 over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) en van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over ratingbureaus).

(3)

In november 2008 heeft de Commissie een groep op hoog niveau onder voorzitterschap van Jacques de Larosière ermee belast aanbevelingen op te stellen over hoe het Europese toezichtsstelsel te versterken met het oog op een betere bescherming van de burgers en het herstel van het vertrouwen in het financiële stelsel. In zijn eindverslag van 25 februari 2009 (verslag-de Larosière) formuleerde de groep op hoog niveau de aanbeveling dat het toezichtkader moest worden versterkt om het risico en de ernst van toekomstige financiële crises te verminderen. Verregaande hervormingen van de toezichtstructuur van de financiële sector in de Unie werden aanbevolen. In het verslag-de Larosière werd tevens aanbevolen een Europees Systeem voor Financieel Toezicht (ESFT) op te zetten, dat moet bestaan uit drie Europese toezichthoudende autoriteiten (European Supervisory Authorities (ESA), één voor de banksector, één voor de effectensector en één voor de sector verzekeringen en bedrijfspensioenen, en een Europees Comité voor systeemrisico's.

(4)

In haar mededeling van 4 maart 2009, getiteld „Op weg naar Europees herstel”, heeft de Commissie voorgesteld met ontwerp-wetgeving tot invoering van het ESFT te komen en in haar mededeling van 27 mei 2009, getiteld „Europees financieel toezicht”, heeft zij nadere bijzonderheden verstrekt over de mogelijke architectuur van dat nieuwe toezichtkader.

(5)

In zijn conclusies naar aanleiding van zijn bijeenkomst op 18 en 19 juni 2009 heeft de Europese Raad aanbevolen om een Europees Systeem voor Financieel Toezicht, bestaande uit drie nieuwe ESA, in te stellen. Het systeem moet gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit en consistentie van het nationale toezicht, het versterken van de controle op grensoverschrijdende groepen en het opstellen van één Europees „rulebook” dat op alle financiële instellingen op de interne markt van toepassing is. De Raad benadrukte dat de ESA ook toezichtbevoegdheden voor ratingbureaus moeten krijgen en verzocht de Commissie concrete voorstellen op te stellen over hoe het ESFT een sterke rol kan spelen in crisissituaties.

(6)

Op 23 september 2009 heeft de Commissie voorstellen aangenomen voor drie verordeningen tot oprichting van het ESFT, inclusief de oprichting van de drie ESA.

(7)

Opdat het ESFT effectief kan werken, zijn wijzigingen in de rechtshandelingen van de Unie op de werkterreinen van de drie ESA noodzakelijk. Die wijzigingen betreffen de definitie van de reikwijdte van bepaalde bevoegdheden van de ESA, de integratie van bepaalde bevoegdheden die in de rechtshandelingen van de Unie zijn vastgelegd, alsook aanpassingen die strekken tot een vlotte en efficiënte werking van de ESA in de context van het ESFT.

(8)

De oprichting van de drie ESA moet vergezeld gaan van de opstelling van één „rulebook” om een consequente harmonisatie en een eenvormige toepassing te garanderen en zo bij te dragen tot een efficiëntere werking van de interne markt.

(9)

In de regelgeving tot oprichting van het ESFT wordt bepaald dat de ESA voor de gebieden die specifiek in de relevante wetgeving worden vastgelegd, ontwerpen van technische normen kunnen opstellen die vervolgens moeten worden voorgelegd aan de Commissie, die de normen overeenkomstig de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) door middel van gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen vaststelt. In deze richtlijn moet een eerste reeks van dergelijke gebieden worden bepaald, waarbij het mogelijk moet blijven om in de toekomst andere gebieden toe te voegen.

(10)

De toepasselijke wetgeving moet bepalen op welke gebieden de ESA bevoegd zijn om ontwerpen van technische normen op te stellen, en volgens welke procedure deze normen worden vastgesteld. In het geval van gedelegeerde handelingen moeten in de toepasselijke wetgeving de in artikel 290 VWEU bedoelde elementen, voorwaarden en specificaties worden vastgesteld.

(11)

Bij het bepalen van gebieden voor technische normen moet een geschikt evenwicht worden nagestreefd tussen de opstelling van één enkel samenstel van geharmoniseerde regels en het voorkomen van onnodig ingewikkelde regelgeving en handhaving. Er moet uitsluitend geopteerd worden voor gebieden waar consistente technische regels beduidend en doeltreffend zullen bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de relevante wetgeving, waarbij gewaarborgd wordt dat beleidsbeslissingen door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie genomen worden overeenkomstig hun gebruikelijke procedures.

(12)

De gebieden waarvoor technische normen worden opgesteld, moeten echt technisch van aard zijn, en voor de ontwikkeling ervan moet de expertise van toezichtdeskundigen vereist zijn. De technische normen die in de vorm van gedelegeerde handelingen worden vastgesteld, dienen ertoe de voorwaarden voor een consequente harmonisatie van de regels die in de door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurde basisinstrumenten zijn vervat, verder te ontwikkelen, te specificeren en te bepalen, doordat zij bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling aanvullen of wijzigen. De technische normen die in de vorm van uitvoeringshandelingen worden vastgesteld, dienen de voorwaarden te bepalen voor de eenvormige toepassing van wettelijk bindende handelingen van de Unie. De technische normen mogen daarom geen beleidskeuzen inhouden.

(13)

In het geval van technische reguleringsnormen is het aangewezen gebruik te maken van de in de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (4), van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (5) en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (6) bedoelde procedure. Technische uitvoeringsnormen dienen te worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010. De zogenoemde Lamfalussy-aanpak op vier niveaus, die bedoeld is om het reguleringsproces met betrekking tot de financiële wetgeving van de Unie efficiënter en transparanter te maken, is door de Europese Raad bekrachtigd. De Commissie is bevoegdheid verleend om op vele gebieden maatregelen van niveau 2 vast te stellen, en een groot aantal Commissieverordeningen en -richtlijnen van niveau 2 is reeds van kracht. Ingeval de technische reguleringsnormen ontworpen zijn om de voorwaarden voor de toepassing van deze maatregelen van niveau 2 verder te ontwikkelen, te specificeren of te bepalen, mogen zij slechts worden vastgesteld nadat de toepasselijke maatregelen van niveau 2 is vastgesteld, en moeten zij met die niveau 2-maatregel verenigbaar zijn.

(14)

Bindende technische normen dragen bij tot één „rulebook” voor wetgeving inzake financiële diensten, zoals is bekrachtigd door de Europese Raad in zijn conclusies van juni 2009. Voor zover bepaalde voorschriften in wetgevingshandelingen van de Unie niet volledig geharmoniseerd zijn, mogen, overeenkomstig het voorzorgsbeginsel in het toezicht, bindende technische normen ter ontwikkeling, specificering of bepaling van de toepassingsvoorwaarden van deze voorschriften de lidstaten niet beletten extra informatie te eisen of strengere voorschriften vast te stellen. Technische normen moeten de lidstaten derhalve op bepaalde gebieden de mogelijkheid daartoe bieden, wanneer die wetgevingshandelingen in een overeenkomstige discretionaire bevoegdheid voorzien.

(15)

Zoals bepaald in de regelgeving tot oprichting van het ESFT dienen de ESA, alvorens de technische normen aan de Commissie voor te leggen, waar aangewezen te dien aanzien openbare raadplegingen te houden en de potentiële kosten en voordelen ervan te analyseren.

(16)

Technische normen moeten overgangsmaatregelen met passende termijnen kunnen omvatten wanneer de kosten van onmiddellijke uitvoering buitensporig zouden zijn in vergelijking met de voordelen ervan.

(17)

De regelgeving tot oprichting van het ESFT voorziet in een mechanisme om geschillen tussen nationale bevoegde autoriteiten te regelen. Wanneer een bevoegde autoriteit in procedureel of inhoudelijk opzicht van mening verschilt over door een andere bevoegde autoriteit genomen/niet genomen maatregelen op in de rechtshandelingen van de Unie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010 bepaalde gebieden waar de toepasselijke wetgeving samenwerking, coördinatie of gezamenlijke besluitvorming door nationale bevoegde autoriteiten van meer dan een lidstaat vereist, zouden de ESA, op verzoek van één van de betrokken bevoegde autoriteiten, de autoriteiten moeten kunnen bijstaan bij het bereiken van overeenstemming binnen de tijdslimiet die bepaald is door de ESA, die daarbij rekening houden met eventuele relevante tijdslimieten in de desbetreffende wetgeving en met de dringendheid en complexiteit van het geschil. Indien een dergelijk geschil voortduurt, zouden de ESA de kwestie moeten kunnen schikken.

(18)

De regelgeving tot oprichting van de ESA schrijft voor dat in de wetgeving voor de sector moet worden bepaald op welke aangelegenheden deze schikking van meningsverschillen tussen nationale bevoegde autoriteiten kan worden toegepast. In deze richtlijn moet een eerste reeks van dergelijke aangelegenheden worden bepaald, waarbij het mogelijk moet blijven om in de toekomst andere aangelegenheden toe te voegen. Deze richtlijn mag niet beletten dat de ESA handelen overeenkomstig andere bevoegdheden of dat zij de in hun oprichtingsverordeningen omschreven taken vervullen, niet-bindende bemiddeling daaronder begrepen, en tot een consequente, efficiënte en effectieve toepassing van de rechtshandelingen van de Unie bijdragen. Op gebieden waarop in de toepasselijke wetgevingshandeling reeds één of andere vorm van niet-bindende bemiddeling bestaat, of waar er tijdslimieten zijn vastgesteld voor gezamenlijke besluiten die door één of meer nationale bevoegde autoriteiten moeten worden genomen, zijn er daarenboven wijzigingen nodig, om ervoor te zorgen dat de procedure voor het nemen van een gemeenschappelijk besluit duidelijk is en zo min mogelijk verstoord wordt, maar ook om te garanderen dat, waar nodig, de ESA geschillen kunnen regelen. De bindende procedure voor het beslechten van geschillen is erop gericht oplossingen te vinden in situaties waarin de nationale bevoegde autoriteiten het niet eens kunnen worden over procedurele of inhoudelijke vraagstukken met betrekking tot de naleving van de rechtshandelingen van de Unie.

(19)

Deze richtlijn dient derhalve situaties aan te wijzen waarin procedurele of materiële vraagstukken met betrekking tot de naleving van het EU-recht moeten worden opgelost en de nationale bevoegde autoriteiten niet in staat zijn om zelf tot een oplossing te komen. In een dergelijke situatie moet elk van de betrokken nationale bevoegde autoriteiten het vraagstuk kunnen voorleggen aan de betrokken Europese toezichthoudende autoriteit. Deze Europese toezichthoudende autoriteit dient op te treden volgens de oprichtingsverordening en deze richtlijn. Teneinde de kwestie te schikken en de naleving van het recht van de Unie te waarborgen moet de betrokken ETA de betrokken bevoegde autoriteiten bindend kunnen verzoeken bepaalde maatregelen te nemen of het treffen van bepaalde maatregelen na te laten. In de aangelegenheden waarin de toepasselijke rechtshandeling van de Unie de lidstaten discretionaire bevoegdheden verleent, mogen de door een Europese toezichthoudende autoriteit genomen besluiten geen beletsel vormen voor de uitoefening van discretionaire bevoegdheden door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het recht van de Unie.

(20)

Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (7) voorziet in bemiddeling of gezamenlijke besluiten voor het selecteren van belangrijke bijkantoren met het oog op het lidmaatschap van het college van toezichthouders, modelvalidatie en groepsrisicobeoordeling. Op al die gebieden dient via wijzigingen duidelijk te worden aangegeven dat in het geval van een geschil tijdens een gespecificeerde termijn, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) — het geschil mag schikken aan de hand van de in Verordening (EU) nr. 1093/2010 vastgestelde procedure. Deze benadering maakt duidelijk dat, hoewel de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) niet in de plaats dient te treden van de uitoefening van discretionaire bevoegdheden door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig het recht van de Unie, geschillen moeten kunnen worden opgelost en de samenwerking versterkt moet kunnen worden voordat een definitief besluit wordt genomen of aan een instelling wordt meegedeeld.

(21)

Om te zorgen voor een soepele overgang van de huidige taken van het Comité van Europese bankentoezichthouders, het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen en het Comité van Europese effectenregelgevers naar de nieuwe ESA, dienen de verwijzingen naar deze Comités in de toepasselijke wetgeving te worden vervangen door verwijzingen naar respectievelijk de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten).

(22)

Met het oog op de volledige uitvoering van het bij het VWEU ingestelde nieuwe kader dienen de krachtens artikel 202 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (VEG) toegewezen uitvoeringsbevoegdheden te worden aangepast aan en vervangen door passende bepalingen overeenkomstig de artikelen 290 en 291 VWEU. Die herziening dient binnen drie jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon haar beslag te krijgen en de resterende krachtens artikel 202 VEG toegewezen bevoegdheden dienen met ingang van die datum te vervallen.

(23)

De aanpassing van comitéprocedures aan het VWEU en in het bijzonder aan de artikelen 290 en 291 dient per geval te geschieden. Om rekening te kunnen houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en om de voorschriften in de bij de onderhavige richtlijn gewijzigde richtlijnen te kunnen specificeren, dient de Commissie de bevoegdheid te krijgen om gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 van het VWEU vast te stellen.

(24)

Het Europees Parlement en de Raad dienen te beschikken over een termijn van drie maanden vanaf de datum van kennisgeving om bezwaar aan te tekenen tegen een gedelegeerde handeling. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad moet deze termijn ingeval van significante problemen met drie maanden kunnen worden verlengd. Het Europees Parlement en de Raad moeten tevens de andere instellingen in kennis kunnen stellen van hun voornemen om geen bezwaar aan te tekenen. Een dergelijke vroegtijdige goedkeuring van gedelegeerde handelingen is met name aangewezen wanneer er termijnen moeten worden gehaald, bijvoorbeeld in het geval van een tijdslimiet die de Commissie volgens de basishandeling moet respecteren voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen.

(25)

In de verklaring (nr. 39) bij artikel 290 VWEU, die gehecht is aan de Slotakte van de intergouvernementele conferentie tot aanneming van het Verdrag van Lissabon, nam de conferentie nota van het voornemen van de Commissie om de door de lidstaten aangewezen deskundigen te blijven raadplegen bij de voorbereiding van haar ontwerpen van gedelegeerde handelingen op het gebied van financiële diensten, overeenkomstig haar vaste praktijk.

(26)

In de door het ESFT opgezette nieuwe toezichtarchitectuur zullen de nationale bevoegde autoriteiten nauw met de ESA moeten samenwerken. Wijzigingen in de toepasselijke wetgeving moeten ervoor zorgen dat er geen wettelijke obstakels bestaan voor de informatie-uitwisselingsverplichtingen in het kader van de verordeningen tot oprichting van de ESA.

(27)

Informatie die wordt doorgezonden aan of uitgewisseld tussen de bevoegde autoriteiten en de ESA of het ESRB dient te vallen onder de geheimhoudingsplicht waartoe eenieder gehouden is die werkzaam is of is geweest bij de bevoegde autoriteiten die de informatie ontvangen.

(28)

In de regelgeving tot oprichting van de ESA is bepaald dat zij contacten kunnen leggen met de toezichthoudende autoriteiten van derde landen en ondersteuning kunnen verlenen bij de voorbereiding van gelijkwaardigheidsbesluiten betreffende de toezichtregimes in derde landen. Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (8) en Richtlijn 2006/48/EG dienen te worden gewijzigd om de ESA de mogelijkheid te bieden samenwerkingsovereenkomsten met derde landen te sluiten en informatie uit te wisselen indien die derde landen kunnen garanderen dat het beroepsgeheim beschermd wordt.

(29)

De totstandbrenging van één enkele geconsolideerde lijst of register voor elke categorie van financiële instellingen in de Unie, welke momenteel de taak is van de nationale bevoegde autoriteiten, zal de transparantie vergroten en is meer geschikt in de context van de interne financiële markt. De ESA dienen te worden belast met de taak registers en lijsten van financiële actoren in de Unie op te stellen, bekend te maken en regelmatig te actualiseren. Het betreft de registers en lijsten van vergunningen voor kredietinstellingen, die door de nationale bevoegde autoriteiten zijn verleend en eveneens het register van alle beleggingsondernemingen en de lijst van gereglementeerde markten in het kader van Richtlijn 2004/39/EG. Zo dient ook aan de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) de taak te worden toebedeeld de lijst van goedgekeurde prospectussen en de goedkeuringscertificaten in het kader van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten (9), op te stellen, bekend te maken en regelmatig te actualiseren.

(30)

Binnen de gebieden waarop de ESA verplicht zijn ontwerpen van technische normen te ontwikkelen, dienen die ontwerpen van technische normen binnen drie jaar na de oprichting van de ESA aan de Commissie te worden voorgelegd, tenzij in de toepasselijke wetgevingshandeling een andere termijn is vastgesteld.

(31)

De taken van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) met betrekking tot Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (10) mogen geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van het Europees Stelsel van centrale banken om, overeenkomstig artikel 127, lid 2, vierde streepje, VWEU, de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen.

(32)

De technische normen die de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) dient op te stellen overeenkomstig deze richtlijn en met betrekking tot Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (11) mogen geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de lidstaten ten aanzien van de prudentiële voorschriften voor die instellingen, zoals vastgesteld in Richtlijn 2003/41/EG.

(33)

Krachtens artikel 13, lid 5, van Richtlijn 2003/71/EG kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst de goedkeuring van een prospectus aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat overdragen, mits die bevoegde autoriteit daarmee instemt. Krachtens artikel 28, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 moeten dergelijke delegatieovereenkomsten ten minste één maand voordat zij van kracht worden, ter kennis van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) worden gebracht. Gezien de ervaring met de overdracht van goedkeuringen in het kader van Richtlijn 2003/71/EG, die in kortere termijnen voorziet, is het evenwel passend artikel 28, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 niet op deze situatie toe te passen.

(34)

De ESA hoeven vooralsnog geen ontwerpen van technische normen op te stellen inzake de bestaande bepalingen die voorschrijven dat de personen die het bedrijf van beleggingsondernemingen, kredietinstellingen en instellingen voor collectieve belegging in effecten feitelijk leiden alsmede hun beheermaatschappijen als voldoende betrouwbaar bekend staan en over voldoende ervaring beschikken om een gezond en prudent beheer te waarborgen. Gezien het belang van deze voorschriften dienen de ESA evenwel bij voorrang richtsnoeren met de beste praktijken vast te stellen en ervoor te zorgen dat de prudentiële en toezichtsprocessen in die zin convergeren. Zij dienen op dezelfde wijze beste praktijken vast te stellen en convergentie te waarborgen met betrekking tot de prudentiële voorschriften inzake de statutaire zetel van deze lichamen.

(35)

Het Europees „rulebook”, dat van toepassing is op alle financiële instellingen op de interne markt, dient te zorgen voor een adequate harmonisatie van de criteria en methoden die door de bevoegde autoriteiten worden gehanteerd om het risico van kredietinstellingen te beoordelen. Meer bepaald moet het opstellen van ontwerpen van technische normen met betrekking tot de interne-ratingbenadering, de geavanceerde meetbenadering, alsook het interne model voor de marktrisicobenadering, die op grond van deze richtlijn zullen worden opgesteld, ervoor zorgen dat die benaderingen van hoge kwaliteit en deugdelijk zijn, en dat zij consequent door de bevoegde autoriteiten worden geëvalueerd. De bevoegde autoriteiten moeten op grond van die technische normen financiële instellingen kunnen toestaan om verschillende benaderingen te ontwikkelen die gebaseerd zijn op hun ervaring en specifieke kenmerken, overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 2006/48/EG en Richtlijn 2006/49EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (12) en onverminderd de voorschriften van de toepasselijke technische normen.

(36)

Daar de doelstellingen van onderhavige richtlijn, namelijk het verbeteren van de werking van de interne markt door een hoog, effectief en consistent niveau van prudentiële regelgeving en toezicht te verzekeren, het beschermen van depositohouders, beleggers en begunstigden en aldus van ondernemingen en consumenten, het beschermen van de integriteit, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, het handhaven van de stabiliteit en duurzaamheid van het financieel systeem, het beschermen van de reële economie, het vrijwaren van de openbare financiën en het versterken van de internationale coördinatie van het toezicht, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang ervan, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

(37)

De Commissie dient uiterlijk op 1 januari 2014 verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en aan de Raad over de indiening door de ESA van de in deze richtlijn bedoelde ontwerpen van technische normen en in voorkomend geval passende voorstellen in te dienen.

(38)

Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (13), Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (14), Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (15), Richtlijn 2003/41/EG, Richtlijn 2003/71/EG, Richtlijn 2004/39/EG, Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (16), Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (17), Richtlijn 2006/48/EG, Richtlijn 2006/49/EG en Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (18) moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Richtlijn 98/26/EG

Richtlijn 98/26/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 6, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   De in lid 2 bedoelde lidstaat brengt het Europees Comité voor systeemrisico's, de overige lidstaten en de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (19) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — hierna de „ESMA”) onmiddellijk op de hoogte.

2)

in artikel 10, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

„1.   De lidstaten bepalen welke systemen en respectieve systeembeheerders onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en melden deze bij de ESMA aan en delen haar mee welke autoriteiten zij overeenkomstig artikel 6, lid 2, hebben aangewezen. De ESMA maakt die informatie bekend op haar website.”.

3)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 10 bis

1.   De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de ESMA, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2.   De bevoegde autoriteiten verstrekken de ESMA overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken.”.

Artikel 2

Wijzigingen in Richtlijn 2002/87/EG

Richtlijn 2002/87/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De overeenkomstig artikel 10 aangewezen coördinator stelt de moederonderneming aan het hoofd van een groep, of bij ontstentenis van een moederonderneming de gereglementeerde entiteit met het hoogste balanstotaal in de belangrijkste financiële sector in een groep, in kennis van het feit dat de groep als financieel conglomeraat is aangemerkt, alsmede van de aanwijzing van de coördinator.

De coördinator informeert tevens de bevoegde autoriteiten die vergunningen hebben verleend aan gereglementeerde entiteiten in de groep en de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, alsook het bij artikel 54 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (20), van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (21) en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (22) opgericht Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten (hierna „het Gemengd Comité” genoemd).

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   Het Gemengd Comité maakt de lijst van de als financiële conglomeraten aangemerkte groepen bekend op zijn website en houdt deze actueel. Deze informatie wordt via een hyperlink beschikbaar gemaakt op de website van elk van de Europese toezichthoudende autoriteiten.”.

2)

In artikel 9, lid 2, wordt het volgende punt ingevoegd:

„d)

regelmatig geactualiseerde regelingen voorhanden om bij te dragen tot herstel- en saneringsregelingen en -plannen en deze zo nodig te ontwikkelen.”.

3)

De titel van afdeling 3 wordt vervangen door:

4)

Het volgende artikel wordt toegevoegd in Afdeling 3:

„Artikel 9 bis

Rol van het Gemengd Comité

Het Gemengd Comité ziet overeenkomstig artikel 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 toe op een samenhangend sector- en grensoverschrijdend toezicht en op naleving van de wetgeving van de Unie.”.

5)

Artikel 10, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Teneinde een adequaat aanvullend toezicht op de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat te verzekeren, wordt uit de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, met inbegrip van die van de lidstaat waar de gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, één enkele coördinator aangewezen die verantwoordelijk is voor de coördinatie en de uitoefening van het aanvullende toezicht. De identiteit van de coördinator wordt bekendgemaakt op de website van het Gemengd Comité.”.

6)

In artikel 11, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De coördinator en de andere relevante bevoegde autoriteiten en, indien nodig, de andere betrokken bevoegde autoriteiten treffen de nodige coördinatieregelingen om het aanvullende toezicht te vergemakkelijken en van een brede juridische basis te voorzien. Bij de coördinatieregelingen kan de coördinator met extra taken worden belast, en kunnen de procedures worden gespecificeerd voor de besluitvorming tussen de relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in de artikelen 3 en 4, artikel 5, lid 4, artikel 6, artikel 12, lid 2, en de artikelen 16 en 18, alsmede voor de samenwerking met andere bevoegde autoriteiten.

Overeenkomstig artikel 8 en volgens de in artikel 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vermelde procedure ontwikkelen de ESA, via het Gemengd Comité, richtsnoeren ten behoeve van de convergentie van de toezichtpraktijken met betrekking tot de samenhang tussen coördinatieregelingen voor het toezicht overeenkomstig artikel 131 bis van Richtlijn 2006/48/EG en artikel 248, lid 4, van Richtlijn 2009/138/EG.”.

7)

In artikel 12, lid 1, wordt de derde alinea vervangen door:

„De bevoegde autoriteiten kunnen tevens, indien zulks voor de uitoefening van hun respectieve taken nodig is, overeenkomstig het bepaalde in de sectorale voorschriften, met betrekking tot de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat informatie uitwisselen met de volgende autoriteiten: de centrale banken, het Europees Stelsel van centrale banken, de Europese Centrale Bank en het Europees Comité voor systeemrisico’s overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (23).

8)

Het volgende artikel wordt toegevoegd:

„Artikel 12 bis

Samenwerking en informatie-uitwisseling met het GCETA

1.   De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met het Gemengd Comité, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2.   De bevoegde autoriteiten verstrekken het Gemengd Comité overeenkomstig artikel 30 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 alle informatie die het nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken.”.

9)

Artikel 14, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat er in hun rechtsgebied geen juridische belemmeringen bestaan die de onder het toepassingsgebied van het aanvullende toezicht vallende natuurlijke en rechtspersonen, ongeacht of dat al dan niet gereglementeerde entiteiten zijn, beletten om onderling alle informatie uit te wisselen die voor dat aanvullende toezicht relevant is, of informatie uit te wisselen overeenkomstig deze richtlijn en met de Europese toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig artikel 35 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010, zo nodig via het Gemengd Comité.”.

10)

Artikel 16, tweede alinea, wordt vervangen door:

„Onverminderd artikel 17, lid 2, kunnen de lidstaten bepalen welke maatregelen de bevoegde autoriteiten met betrekking tot gemengde financiële holdings kunnen nemen. Overeenkomstig de artikelen 16 en 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 kunnen de ESA, via het Gemengd Comité, richtsnoeren ontwikkelen voor maatregelen ten aanzien van gemengde financiële holdings.”.

11)

Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Onverminderd de sectorale voorschriften verifiëren de bevoegde autoriteiten in het in artikel 5, lid 3, bedoelde geval of de gereglementeerde entiteiten waarvan de moederonderneming haar hoofdbestuur in een derde land heeft, onderworpen zijn aan door de bevoegde autoriteit van dat derde land uitgeoefend toezicht dat gelijkwaardig is met het toezicht uit hoofde van deze richtlijn betreffende het aanvullende toezicht op gereglementeerde entiteiten als bedoeld in artikel 5, lid 2. De verificatie geschiedt door de bevoegde autoriteit die de coördinator zou zijn indien de in artikel 10, lid 2, bepaalde criteria van toepassing waren op verzoek van de moederonderneming of van een van de gereglementeerde entiteiten die in de Unie een vergunning hebben verkregen, dan wel op haar eigen initiatief.

Die bevoegde autoriteit raadpleegt de andere relevante bevoegde autoriteiten en spant zich tot het uiterste in om te voldoen aan alle toepasselijke richtsnoeren die overeenkomstig de artikelen 16 en 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 via het Gemengd Comité zijn opgesteld.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„1 bis.   Wanneer een bevoegde autoriteit van mening verschilt over een door een andere relevante bevoegde autoriteit uit hoofde van lid 1 genomen besluit, is artikel 19 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van toepassing.”.

12)

Artikel 19, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Onverminderd artikel 218, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) onderzoekt de Commissie met de steun van het Gemengd Comité, het Europees Comité voor het bankwezen, het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en het Comité voor financiële conglomeraten het resultaat van de in lid 1 bedoelde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie.”.

13)

In artikel 20, lid 1, wordt de volgende alinea ingevoegd:

„Deze maatregelen hebben geen betrekking op de aan de Commissie gedelegeerde en verleende bevoegdheid ten aanzien van de in artikel 21 bis vermelde punten.”.

14)

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   De ESA kunnen via het Gemengd Comité algemene richtsnoeren verstrekken over de vraag of de regelingen inzake aanvullend toezicht van de bevoegde autoriteiten in derde landen naar verwachting de doelstellingen van het aanvullend toezicht zullen verwezenlijken zoals die in deze richtlijn zijn bepaald voor de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat dat geleid wordt door een entiteit met statutaire zetel in een derde land. De richtsnoeren worden getoetst door het Gemengd Comité, dat rekening houdt met alle wijzigingen in het aanvullend toezicht dat door die bevoegde autoriteiten wordt uitgeoefend.”;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Uiterlijk op 1 december 2011 onderwerpt de Commissie artikel 20 aan een toetsing en dient zij in voorkomend geval passende wetgevingsvoorstellen in met het oog op de volledige toepassing van de gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 290 VWEU en uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 291 VWEU wat deze richtlijn betreft. Onverminderd de reeds vastgestelde uitvoeringsmaatregelen vervallen de in artikel 21 aan de Commissie toegewezen bevoegdheden tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen die na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon blijven bestaan, per 1 december 2012.”.

15)

Het volgende artikel wordt toegevoegd:

„Artikel 21 bis

Technische normen

1.   Om een consequente harmonisatie van deze richtlijn te garanderen, kunnen de ESA, overeenkomstig artikel 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen met betrekking tot:

a)

artikel 2, lid 11, om de toepassing van artikel 17 van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad in de context van deze richtlijn nader te bepalen;

b)

artikel 2, lid 17, om de procedures voor de aanwijzing van de „relevante bevoegde autoriteiten” vast te stellen of de criteria daarvoor nader te bepalen;

c)

artikel 3, lid 5, om de alternatieve parameters voor de identificatie van een financieel conglomeraat nader te bepalen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot 14 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

2.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van deze richtlijn te garanderen, kunnen de ESA, overeenkomstig artikel 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met betrekking tot:

a)

artikel 6, lid 2, om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de in bijlage I, deel II, bedoelde berekeningsmethodes, onverminderd artikel 6, lid 4;

b)

artikel 7, lid 2, om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de procedures voor het opnemen van elementen in het toepassingsgebied van de definitie van onder superviserende controle staande „risicoconcentraties” als bedoeld in de tweede alinea van artikel 7, lid 2;

c)

artikel 8, lid 2, om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de procedures voor het opnemen van elementen in het toepassingsgebied van de definitie van onder superviserende controle staande „intragroeptransacties” als bedoeld in de derde alinea van artikel 8, lid 2.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde van technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 13 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

Artikel 3

Wijzigingen in Richtlijn 2003/6/EG

Richtlijn 2003/6/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 1, punt 5, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„De bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (24) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — hierna de „ESMA”) kan ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de handelingen die de Commissie overeenkomstig dit artikel heeft vastgesteld met betrekking tot gebruikelijke marktpraktijken.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de tweede alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2)

Aan artikel 6 wordt het volgende lid toegevoegd:

„11.   De ESMA kan ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de handelingen die de Commissie overeenkomstig lid 10, eerste alinea, zesde streepje, vaststelt.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

3)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de bestaande tekst wordt genummerd als lid 1;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„2.   De ESMA kan ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de handelingen die de Commissie overeenkomstig lid 1 vaststelt.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

4)

Aan artikel 14 wordt het volgende lid 5 toegevoegd:

„5.   De lidstaten verstrekken de ESMA jaarlijks geaggregeerde informatie over alle administratieve maatregelen en sancties die overeenkomstig de leden 1 en 2 zijn getroffen respectievelijk opgelegd.

Wanneer de bevoegde autoriteit een administratieve maatregel of een sanctie openbaar maakt, stelt zij tegelijkertijd de ESMA daarvan in kennis.

Wanneer een openbaar gemaakte sanctie betrekking heeft op een beleggingsonderneming waaraan overeenkomstig Richtlijn 2004/39/EG een vergunning is verleend, neemt de ESMA een verwijzing naar de openbaar gemaakte sanctie op in het register van beleggingsondernemingen dat op grond van artikel 5, lid 3, van Richtlijn 2004/39/EG is ingesteld.”.

5)

Na artikel 15 wordt het volgende artikel toegevoegd:

„Artikel 15 bis

1.   De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de ESMA, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2.   De bevoegde autoriteiten verstrekken de ESMA overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 onverwijld alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken.”.

6)

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2, vierde alinea, wordt vervangen door:

„Onverminderd artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), kan een bevoegde autoriteit waarvan een verzoek om inlichtingen niet binnen een redelijke termijn wordt gehonoreerd of waarvan een verzoek om inlichtingen wordt afgewezen deze afwijzing of dit verzuim binnen een redelijke termijn verwijzen naar de ESMA. In de in de eerste zin bedoelde gevallen kan de ESMA handelen overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, zulks onverminderd de in de tweede alinea van dit lid vermelde situaties waarin geweigerd kan worden aan een verzoek om inlichtingen gevolg te geven, en onverminderd de mogelijkheid dat de ESMA in die gevallen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 handelt.”;

b)

in lid 4 wordt de vijfde alinea vervangen door:

„Onverminderd artikel 258 VWEU kan een bevoegde autoriteit waarvan een verzoek om een onderzoek of een verzoek dat leden van haar personeel leden van het personeel van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat vergezellen, niet binnen een redelijke termijn wordt gehonoreerd of wordt afgewezen deze afwijzing of dit verzuim binnen een redelijke termijn verwijzen naar de ESMA. In de in de laatste zin bedoelde gevallen kan de ESMA handelen overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, zulks onverminderd de in de vierde alinea van dit lid vermelde situaties waarin geweigerd kan worden aan een verzoek om inlichtingen gevolg te geven, en de mogelijkheid dat de ESMA in die gevallen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 handelt.”;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de leden 2 en 4 te garanderen, kan de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen inzake de procedures en de formulieren voor de uitwisseling van informatie en grensoverschrijdende inspecties als bedoeld in dit artikel.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

7)

Het volgende artikel wordt toegevoegd:

„Artikel 17 bis

Uiterlijk op 1 december 2011onderwerpt de Commissie de artikelen 1, 6, 8, 14 en 16 aan een toetsing en dient zij in voorkomend geval passende wetgevingsvoorstellen in met het oog op de volledige toepassing van gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 290 VWEU en uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 291 VWEU wat deze richtlijn betreft. Onverminderd de reeds vastgestelde uitvoeringsmaatregelen vervallen de in artikel 17 aan de Commissie toegewezen bevoegdheden tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen die na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon blijven bestaan, per 1 december 2012.”.

Artikel 4

Wijzigingen in Richtlijn 2003/41/EG

Richtlijn 2003/41/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, punt a), wordt vervangen door:

„a)

de instelling door de bevoegde instantie in een nationaal register is ingeschreven of over een vergunning beschikt; bij grensoverschrijdende activiteiten in de zin van artikel 20 worden daarbij ook de lidstaten waar de instelling werkzaam is, in het register vermeld; deze gegevens worden meegedeeld aan de bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (25) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (European Insurance and Occupational Pensions Authority — hierna de „EIOPA”), die ze publiceert op haar website;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Bij grensoverschrijdende activiteiten als bedoeld in artikel 20 worden de voorwaarden van bedrijfsvoering van de instelling onderworpen aan de voorafgaande verlening van een vergunning door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst. Wanneer een dergelijke vergunning wordt verstrekt, stelt de lidstaat de EIOPA hiervan onverwijld in kennis.”.

2)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de bestaande tekst wordt genummerd als lid 1;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„2.   De EIOPA kan ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen inzake de formulieren en formaten voor de in lid 1, onder c), punten i) tot en met vi), genoemde documenten.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.”.

3)

In artikel 14, lid 4, wordt de tweede alinea vervangen door:

„Een eventueel besluit om activiteiten van een instelling te verbieden wordt gedetailleerd met redenen omkleed en de betrokken instelling wordt hiervan in kennis gesteld. Ook de EIOPA wordt hiervan in kennis gesteld.”.

4)

In artikel 15, lid 6, wordt de eerste alinea vervangen door:

„6.   Met het oog op een verdere harmonisatie van de voorschriften voor de berekening van de technische voorzieningen die gerechtvaardigd kunnen zijn — met name de rentepercentages en andere hypotheses die van invloed zijn op de hoogte van de technische voorzieningen — brengt de Commissie, gebruik makend van advies van de EIOPA, om de twee jaar of op verzoek van een lidstaat verslag uit over de situatie met betrekking tot de ontwikkeling van de grensoverschrijdende activiteiten.”.

5)

Aan artikel 20 wordt het volgende lid toegevoegd:

„11.   De lidstaten stellen de EIOPA in kennis van hun nationale voorzieningen van prudentiële aard die relevant zijn voor het gebied van bedrijfspensioenregelingen die niet vallen onder de verwijzing naar nationale sociale en arbeidswetgeving als bedoeld in lid 1.

De lidstaten actualiseren die informatie regelmatig en ten minste om de twee jaar; de EIOPA maakt die informatie beschikbaar op haar website.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit lid te garanderen, stelt de EIOPA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op inzake de procedures die de bevoegde autoriteiten moeten volgen en de formulieren en templates die zij moeten gebruiken bij het bijwerken van relevante informatie en het toezenden ervan aan de EIOPA. De EIOA legt deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de derde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.”.

6)

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„2 bis.   De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de EIOPA, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1094/2010.

De bevoegde autoriteiten verstrekken de EIOPA onverwijld alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken uit hoofde van deze richtlijn en van Verordening (EU) nr. 1094/2010, overeenkomstig artikel 35 van die verordening.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Elke lidstaat brengt de Commissie en de EIOPA op de hoogte van eventuele belangrijke moeilijkheden die het gevolg zijn van de toepassing van deze richtlijn.

De Commissie, de EIOPA en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten onderzoeken deze moeilijkheden zo spoedig mogelijk teneinde een afdoende oplossing te vinden.”.

Artikel 5

Wijzigingen in Richtlijn 2003/71/EG

Richtlijn 2003/71/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Om een consequente harmonisatie van deze richtlijn te garanderen, kan de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (26) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — hierna „de ESMA”) ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen om de uitzonderingen betreffende lid 1, letters a) tot en met e), en lid 2, letters a) tot en met h), nader te bepalen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2)

Aan artikel 5, lid 2, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van deze richtlijn en van de gedelegeerde handelingen die de Commissie overeenkomstig lid 5 vaststelt, stelt de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op, teneinde eenvormige voorwaarden voor de toepassing te garanderen van de gedelegeerde handelingen die de Commissie overeenkomstig lid 5 vaststelt met betrekking tot een uniform template voor de presentatie van de samenvatting, en om beleggers in staat te stellen de betrokken effecten te vergelijken met andere relevante producten.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

3)

Aan artikel 7 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   De ESMA kan ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de gedelegeerde handelingen die de Commissie overeenkomstig lid 1 vaststelt.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

4)

Aan artikel 8 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   De ESMA kan ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de gedelegeerde handelingen die de Commissie overeenkomstig lid 4 vaststelt.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

5)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De goedkeuring van het prospectus en elk document ter aanvulling daarvan wordt door de bevoegde autoriteit gelijktijdig aan de ESMA en aan, naargelang het geval, de uitgevende instelling, de aanbieder of de persoon die om toelating tot de handel op een gereglementeerde markt heeft verzocht, meegedeeld. De bevoegde autoriteiten bezorgen de ESMA tegelijkertijd een exemplaar van het prospectus en van elk eventueel supplement daarop.”;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst kan de goedkeuring van een prospectus overdragen aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, mits dit vooraf aan de ESMA wordt gemeld en de bevoegde autoriteit daarin toestemt. De uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating tot de handel op een gereglementeerde markt wordt binnen de drie werkdagen te rekenen vanaf de datum van het besluit van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van een dergelijke overdracht in kennis gesteld. De in lid 2 vastgestelde termijn begint te lopen vanaf dezelfde datum. Artikel 28, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1095/2010 is niet van toepassing op de overdracht van de goedkeuring van het prospectus overeenkomstig dit lid.

Met het oog op eenvormige voorwaarden voor de toepassing van deze richtlijn en een vlotte communicatie tussen de bevoegde autoriteiten onderling en tussen de bevoegde autoriteiten en de ESMA, kan de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van standaardformulieren, templates en procedures voor de in dit lid bedoelde kennisgevingen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de tweede alinea bedoelde van technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

6)

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Na goedkeuring wordt het prospectus gedeponeerd bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, is het via de bevoegde autoriteit toegankelijk voor de ESMA en wordt het door de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating tot de handel op een gereglementeerde markt voor het publiek beschikbaar gesteld zodra dit doenlijk is en in elk geval op een redelijk tijdstip voorafgaand aan en uiterlijk bij de aanvang van de aanbieding of de toelating van de betrokken effecten tot de handel op een gereglementeerde markt. Daarenboven moet, in het geval van een eerste openbare aanbieding van een categorie van aandelen die nog niet tot de handel op een gereglementeerde markt is toegelaten en die voor de eerste keer tot de handel moet worden toegelaten, het prospectus ten minste zes werkdagen voor het einde van de aanbieding ter beschikking worden gesteld.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„4 bis.   De ESMA maakt op haar website de lijst van overeenkomstig artikel 13 goedgekeurde prospectussen bekend, met inbegrip van, waar van toepassing, een hyperlink naar het prospectus dat op de website van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, de website van de uitgevende instelling, of de website van de gereglementeerde markt is bekendgemaakt. Deze lijst wordt actueel gehouden en elke vermelding blijft op de website staan voor een periode van ten minste twaalf maanden.”.

7)

Aan artikel 16 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

„3.   Teneinde te zorgen voor een consequente harmonisatie, de voorschriften van dit artikel nader te bepalen en rekening te houden met de technische ontwikkelingen van de financiële markten, stelt de ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op, waarin is bepaald in welke situaties een belangrijke nieuwe factor, een materiële fout of een onnauwkeurigheid met betrekking tot de in het prospectus opgenomen informatie vereist dat een supplement op het prospectus wordt bekendgemaakt. De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure vast te stellen.”.

8)

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Wanneer in één of meer lidstaten of in een lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is, een aanbieding van effecten aan het publiek of een aanvraag voor de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt wordt gepland, zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 23, het door de lidstaat van herkomst goedgekeurde prospectus en alle documenten ter aanvulling van dat prospectus in een willekeurig aantal lidstaten van ontvangst geldig voor een openbare aanbieding of voor een toelating van de betrokken effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, op voorwaarde dat de ESMA en de bevoegde autoriteit van iedere lidstaat van ontvangst overeenkomstig artikel 18 een kennisgeving ontvangen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten van ontvangst starten geen administratieve of goedkeuringsprocedures voor prospectussen.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Indien er na de goedkeuring van het prospectus belangrijke nieuwe factoren, materiële fouten of onnauwkeurigheden zoals bedoeld in artikel 16 aan het licht komen, verlangt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst de publicatie van een document ter aanvulling van het prospectus dat conform artikel 13, lid 1, moet worden goedgekeurd. De ESMA en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst kunnen de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst meedelen dat nieuwe informatie vereist is.”.

9)

Aan artikel 18 worden de volgende leden toegevoegd:

„3.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst brengt de ESMA op hetzelfde moment als de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst op de hoogte van het certificaat van goedkeuring van het prospectus.

De ESMA en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst maken op hun website de overeenkomstig dit artikel gemelde lijst van certificaten van goedkeuring van prospectussen en van alle documenten ter aanvulling daarvan bekend, alsook, waar van toepassing, hyperlinks naar deze documenten die worden bekendgemaakt op de website van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, op de website van de uitgevende instelling of op de website van de gereglementeerde markt. Deze lijst wordt actueel gehouden en elke vermelding blijft op de websites staan voor een periode van ten minste twaalf maanden.

4.   Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van deze richtlijn en rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten, kan de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor kennisgeving van het certificaat van goedkeuring, het exemplaar van het prospectus, documenten ter aanvulling van het prospectus en de vertaling van de samenvatting.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

10)

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de volgende leden worden ingevoegd:

„1 bis.   De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de ESMA, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010.

1 ter.   De bevoegde autoriteiten verstrekken de ESMA overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 onverwijld alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken.”;

b)

in lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:

„De lidstaten stellen de Commissie, de ESMA en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis van alle met het oog op de delegatie van taken getroffen regelingen, inclusief de precieze voorwaarden voor het delegeren van taken.”;

c)

aan lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, is de ESMA gerechtigd deel te nemen aan de onder d) bedoelde inspecties ter plaatse wanneer deze door twee of meer bevoegde autoriteiten gezamenlijk worden uitgevoerd.”.

11)

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De bevoegde autoriteiten kunnen situaties waarin een verzoek om samenwerking, met name een verzoek om uitwisseling van informatie, is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is gehonoreerd, verwijzen naar de ESMA. Onverminderd artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kan de ESMA in de in de eerste zin bedoelde gevallen handelen overeenkomstig de haar bij artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   Lid 1 belet niet dat tussen de bevoegde autoriteiten uitwisseling van vertrouwelijke informatie plaatsvindt of dat vertrouwelijke informatie wordt bezorgd aan de ESMA of het Europees Comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board — hierna het „ESRB”), behoudens de beperkingen met betrekking tot bedrijfsspecifieke informatie en gevolgen voor derde landen, zoals bepaald in respectievelijk Verordening (EU) nr. 1095/2010 en Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (27). De tussen de bevoegde autoriteiten en de ESMA of het ESRB uitgewisselde informatie valt onder het beroepsgeheim, waaraan personen die werkzaam zijn of zijn geweest bij de bevoegde autoriteiten die de informatie ontvangen, gebonden zijn.

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   Teneinde te zorgen voor een consequente harmonisatie van dit artikel en rekening te houden met de technische ontwikkelingen van de financiële markten, stelt de ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op om nader te bepalen welke informatie op grond van lid 2 vereist is.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 quinquies van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van lid 2 en rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten, kan de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van standaardformulieren, templates en procedures voor de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de derde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

12)

Artikel 23 wordt vervangen door:

„Artikel 23

Conservatoire maatregelen

1.   Wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst tot de bevinding komt dat de uitgevende instelling of de financiële instellingen die met de procedures voor de openbare aanbieding zijn belast, onregelmatigheden hebben begaan, dan wel dat de uitgevende instelling haar verplichtingen die voortvloeien uit het feit dat haar effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, niet is nagekomen, stelt zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en de ESMA van deze bevindingen in kennis.

2.   Wanneer de uitgevende instelling of de financiële instellingen die met de procedures voor de openbare aanbieding zijn belast, in weerwil van de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend zijn, inbreuk blijven plegen op de desbetreffende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en de ESMA daarvan in kennis te hebben gesteld, alle passende maatregelen ter bescherming van de beleggers en stelt de Commissie en de ESMA daarvan zo spoedig mogelijk in kennis.”.

Artikel 6

Wijzigingen in Richtlijn 2004/39/EG

Richtlijn 2004/39/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 5, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   De lidstaten schrijven alle beleggingsondernemingen in. Het register is toegankelijk voor het publiek en bevat informatie over de diensten of activiteiten die de beleggingsonderneming op grond van haar vergunning mag verrichten. Het register wordt regelmatig bijgewerkt. Elke toekenning van een vergunning wordt ter kennis van de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (28) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — hierna de „ESMA”) gebracht.

De ESMA stelt een lijst op van alle beleggingsondernemingen in de Unie. De lijst bevat informatie over de diensten of activiteiten die de beleggingsonderneming op grond van haar vergunning mag verrichten, en wordt regelmatig bijgewerkt. De ESMA maakt deze lijst op haar website bekend en houdt deze actueel.

Wanneer een bevoegde autoriteit een vergunning heeft ingetrokken overeenkomstig artikel 8, onder b) tot en met d), wordt die intrekking op de lijst bekendgemaakt gedurende een periode van vijf jaar.

2)

Aan artikel 7 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel en van artikel 9, leden 2 tot en met 4, artikel 10, leden 1 en 2, te garanderen, kan de ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen ter specificatie van:

a)

de informatie die aan de bevoegde autoriteiten moet worden verstrekt overeenkomstig artikel 7, lid 2, inclusief het programma van werkzaamheden;

b)

de voorschriften die van toepassing zijn op het leiden van beleggingsondernemingen in de zin van artikel 9, lid 4, en de informatie in de in artikel 9, lid 2, bedoelde kennisgevingen;

c)

de voorschriften die van toepassing zijn op de aandeelhouders en vennoten met gekwalificeerde deelnemingen, alsook de belemmeringen voor de effectieve uitoefening van de toezicht taken van de bevoegde autoriteit, als omschreven in artikel 10, leden 1 en 2.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van artikel 7, lid 2, en artikel 9, lid 2, te garanderen, kan de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de in die artikelen bedoelde kennisgeving of informatieverstrekking.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de derde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

3)

Aan artikel 8 wordt het volgende lid toegevoegd:

„Elke intrekking van een vergunning wordt ter kennis van de ESMA gebracht.”.

4)

Aan artikel 10 bis wordt het volgende lid toegevoegd:

„8.   Om de consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, stelt de ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter vaststelling van een uitputtende lijst van de in lid 4 bedoelde informatie, die kandidaat-verwervers in hun kennisgeving moeten opnemen, onverminderd lid 2.

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de artikelen 10, 10 bis en 10 ter te garanderen, stelt de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op met het oog op de vaststelling van standaardformulieren, templates en procedures voor de modaliteiten van het overlegproces tussen de relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 10, lid 4.

De ESMA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de vierde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

5)

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten stellen de Commissie en de ESMA in kennis van de algemene moeilijkheden die hun beleggingsondernemingen ondervinden bij vestiging of het verrichten van beleggingsdiensten en/of -activiteiten in derde landen.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Indien de Commissie op grond van de in lid 1 bedoelde informatie constateert dat een derde land de beleggingsondernemingen uit de Unie geen daadwerkelijke toegang tot de markt verleent die vergelijkbaar is met die welke de Unie toekent aan beleggingsondernemingen uit dat derde land, doet zij, rekening houdend met de richtsnoeren van de ESMA, aan de Raad voorstellen om een passend onderhandelingsmandaat te verkrijgen teneinde voor de beleggingsondernemingen uit de Unie vergelijkbare concurrentiemogelijkheden te verkrijgen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Het Europees Parlement wordt onverwijld en volledig op de hoogte gebracht in alle fasen van de procedure overeenkomstig artikel 217 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

De ESMA staat de Commissie voor de toepassing van dit artikel bij.”.

6)

Aan artikel 16, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De ESMA kan richtsnoeren ontwikkelen met betrekking tot het in dit lid bedoelde toezicht.”.

7)

In artikel 19, lid 6, wordt het eerste streepje vervangen door:

„—

de in het inleidende gedeelte bedoelde diensten houden verband met tot de handel op een gereglementeerde markt of op een gelijkwaardige markt van een derde land toegelaten aandelen, geldmarktinstrumenten, obligaties of andere schuldinstrumenten (met uitzondering van obligaties of andere schuldinstrumenten die een afgeleid instrument behelzen), icbe’s en andere niet-complexe financiële instrumenten. De markt van een derde land wordt geacht gelijkwaardig aan een gereglementeerde markt te zijn als hij voldoet aan voorschriften die gelijkwaardig zijn aan de voorschriften in titel III. De Commissie en de ESMA maken op hun website een lijst bekend van de markten die als gelijkwaardig moeten worden aangemerkt. Die lijst wordt periodiek bijgewerkt. De ESMA staat de Commissie bij in de beoordeling van de markten van derde landen.”.

8)

In artikel 23, lid 3, wordt de eerste alinea vervangen door:

„3.   De lidstaten die besluiten beleggingsondernemingen toe te staan om verbonden agenten aan te wijzen, leggen een openbaar register aan. Verbonden agenten worden ingeschreven in het openbaar register in de lidstaat waar zij gevestigd zijn. De ESMA publiceert op haar website verwijzingen of hyperlinks naar de openbare registers die uit hoofde van dit artikel zijn aangelegd door de lidstaten die besluiten beleggingsondernemingen toe te staan om verbonden agenten aan te wijzen.”.

9)

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Onverminderd de verdeling van de verantwoordelijkheden voor het doen naleven van de bepalingen van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (29) zorgen de lidstaten, die worden gecoördineerd door de ESMA overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, ervoor dat passende maatregelen zijn getroffen om de bevoegde autoriteit in staat te stellen toe te zien op de werkzaamheden van beleggingsondernemingen teneinde te garanderen dat deze optreden op loyale, billijke en professionele wijze en op een manier die bevorderlijk is voor de integriteit van de markt.

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen alle relevante gegevens over de door hen verrichte transacties in financiële instrumenten gedurende ten minste vijf jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit moeten houden, ongeacht of deze transacties voor eigen rekening dan wel voor rekening van een cliënt zijn verricht. In het geval van transacties voor rekening van cliënten omvatten de bijgehouden gegevens alle informatie en bijzonderheden over de identiteit van de cliënt en alle informatie die moet worden verstrekt op grond van Richtlijn 2005/60/EEG.

De ESMA kan om toegang tot die informatie verzoeken overeenkomstig de in artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vermelde procedure en voorwaarden.”.

10)

Artikel 27, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De bevoegde autoriteit van de in termen van liquiditeit meest relevante markt, zoals bepaald in artikel 25, bepaalt tenminste eenmaal per jaar voor elk aandeel, op basis van de rekenkundige gemiddelde waarde van de orders die op de markt voor dat aandeel zijn uitgevoerd, tot welke aandelenklasse het behoort. Deze informatie wordt voor alle marktdeelnemers openbaar gemaakt en doorgegeven aan de ESMA, die deze op haar website bekendgemaakt.”.

11)

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Ingeval de beleggingsonderneming voornemens is gebruik te maken van verbonden agenten deelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de beleggingsonderneming, op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, binnen een redelijke termijn de identiteitsgegevens mee van de verbonden agenten die de beleggingsonderneming voornemens is in die lidstaat te gebruiken. De lidstaat van ontvangst kan die informatie openbaar maken. De ESMA kan om toegang tot die informatie verzoeken overeenkomstig de in artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vermelde procedure en voorwaarden.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„7.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, kan de ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen om nader te bepalen welke informatie overeenkomstig de leden 2, 4 en 6 moet worden verstrekt.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te garanderen, kan de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de toezending van de informatie overeenkomstig de leden 3, 4 en 6.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de derde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

12)

Aan artikel 32 wordt het volgende lid toegevoegd:

„10.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, kan de ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen om nader te bepalen welke informatie overeenkomstig de leden 2, 4 en 9 moet worden verstrekt.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen, kan de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ontwikkelen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de toezending van de informatie overeenkomstig de leden 3 en 9.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de derde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

13)

Aan artikel 36 wordt het volgende lid toegevoegd:

„6.   Elke intrekking van een vergunning wordt ter kennis van de ESMA gebracht.”.

14)

Artikel 41, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Een bevoegde autoriteit die om opschorting van de handel in een financieel instrument of uitsluiting van een financieel instrument van de handel op één of meer gereglementeerde markten verzoekt, maakt haar beslissing onmiddellijk openbaar en stelt de ESMA en de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten daarvan in kennis. Tenzij zulks de belangen van de beleggers of de ordelijke werking van de interne markt aanzienlijk zou kunnen schaden, verzoeken de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten om opschorting van de handel in dat financieel instrument of de uitsluiting van dat financieel instrument van de handel op de onder hun toezicht staande gereglementeerde markten en MTF's.”.

15)

In artikel 42, lid 6, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De gereglementeerde markt deelt aan de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat van herkomst mee in welke lidstaat hij voornemens is dergelijke voorzieningen te treffen. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst deelt deze informatie binnen een maand mee aan de lidstaat waar de gereglementeerde markt voornemens is dergelijke voorzieningen te treffen. De ESMA kan om toegang tot die informatie verzoeken overeenkomstig de in artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vermelde procedure en voorwaarden.”.

16)

Artikel 47 wordt vervangen door:

„Artikel 47

Lijst van gereglementeerde markten

Elke lidstaat stelt een lijst op van de gereglementeerde markten waarvan hij de lidstaat van herkomst is, en deelt deze lijst mede aan de overige lidstaten en aan de ESMA. Elke wijziging van deze lijst wordt op dezelfde wijze medegedeeld. De ESMA maakt een lijst van alle gereglementeerde markten op haar website bekend en houdt deze actueel.”.

17)

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Elke lidstaat wijst de bevoegde autoriteiten aan die elk van de in deze richtlijn bepaalde taken moeten uitvoeren. De lidstaten delen de Commissie, de ESMA en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten mee welke bevoegde autoriteit verantwoordelijk is voor de vervulling van elk van deze taken, met vermelding van eventuele taakverdelingen.”;

b)

in lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:

„De lidstaten stellen de Commissie, de ESMA en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis van alle met het oog op de delegatie van taken getroffen regelingen, inclusief de precieze voorwaarden voor het delegeren van taken.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De ESMA maakt een lijst van de in de leden 1 en 2 bedoelde bevoegde autoriteiten op haar website bekend en houdt deze actueel.”.

18)

In artikel 51 worden de volgende leden toegevoegd:

„4.   De lidstaten verstrekken de ESMA jaarlijks geaggregeerde informatie over alle administratieve maatregelen en sancties die overeenkomstig de leden 1 en 2 zijn getroffen, respectievelijk opgelegd.

5.   Wanneer de bevoegde autoriteit een administratieve maatregel of sanctie openbaar maakt, stelt zij tegelijkertijd de ESMA daarvan in kennis.

6.   Wanneer een openbaar gemaakte sanctie betrekking heeft op een beleggingsonderneming waaraan overeenkomstig deze richtlijn een vergunning is verleend, neemt de ESMA een verwijzing naar de openbaar gemaakte sanctie op in het register van beleggingsondernemingen dat op grond van artikel 5, lid 3, is aangelegd.”.

19)

Aan artikel 53 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   De bevoegde autoriteiten brengen de ESMA op de hoogte van de in lid 1 bedoelde klachten- en beroepsprocedures die in hun rechtsgebieden beschikbaar zijn.

De ESMA maakt een lijst van alle buitengerechtelijke procedures op haar website bekend en houdt deze actueel.”.

20)

De titel van hoofdstuk II wordt vervangen door:

21)

Artikel 56 wordt gewijzigd als volgt:

a)

in lid 1 wordt de derde alinea vervangen door:

„Om de samenwerking en met name de uitwisseling van informatie te vergemakkelijken en te versnellen, wijzen de lidstaten één bevoegde autoriteit aan als contactpunt voor de toepassing van deze richtlijn. De lidstaten delen de Commissie, de ESMA en de overige lidstaten de namen mede van de autoriteiten die zijn aangewezen om uit hoofde van dit lid verzoeken om uitwisseling van gegevens of verzoeken om samenwerking in ontvangst te nemen. De ESMA maakt een lijst van deze autoriteiten op haar website bekend en houdt deze actueel.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Wanneer een bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat er door niet onder haar toezicht staande entiteiten op het grondgebied van een andere lidstaat handelingen worden of zijn uitgevoerd die strijdig zijn met de bepalingen van deze richtlijn, geeft zij hiervan zo specifiek mogelijk kennis aan de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat en aan de ESMA. De in kennis gestelde bevoegde autoriteit neemt de nodige maatregelen. Zij stelt de kennisgevende bevoegde autoriteit en de ESMA op de hoogte van het resultaat van haar optreden en, voor zover mogelijk, van belangrijke tussentijdse ontwikkelingen. Dit lid laat de bevoegdheid van de kennisgevende bevoegde autoriteit onverlet.”;

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„6.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de samenwerkingsregelingen zoals bedoeld in lid 2.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

22)

Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de bestaande tekst wordt hernummerd als lid 1;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„2.   Om convergentie te brengen in de praktijk van het toezicht houden kan personeel van de ESMA deelnemen aan de activiteiten van de colleges van toezichthouders, inclusief verificaties of onderzoeken ter plaatse, die door twee of meer bevoegde autoriteiten gezamenlijk worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

3.   Met het oog op een consequente harmonisatie van lid 1 kan de ESMA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen om nader te bepalen welke informatie tussen de bevoegde autoriteiten moet worden uitgewisseld wanneer wordt samengewerkt bij toezichtwerkzaamheden, controles ter plaatse en onderzoeken.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van lid 1 te garanderen kan de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de bevoegde autoriteiten met het oog op de samenwerking bij toezichtwerkzaamheden, controles ter plaatse en onderzoeken.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de derde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

23)

Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Met het oog op eenvormige toepassingsvoorwaarden voor de leden 1 en 2 kan de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van standaardformulieren, templates en procedures voor de uitwisseling van informatie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Dit artikel noch de artikelen 54 of 63 vormen een belemmering voor een bevoegde autoriteit om aan de ESMA, het Europees Comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board — hierna het „ESRB”), de centrale banken, het Europees Stelsel van centrale banken en de Europese Centrale Bank in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit, alsook, in voorkomend geval, aan andere overheidsinstanties die met het toezicht op betalings- en afwikkelingssystemen belast zijn, voor de uitoefening van hun taak dienstige vertrouwelijke gegevens mede te delen; evenzo wordt het deze autoriteiten of organen niet belet om aan de bevoegde autoriteiten de informatie te doen toekomen die deze voor het vervullen van de hun bij deze richtlijn opgelegde taken nodig kunnen hebben.”.

24)

Het volgende artikel wordt toegevoegd:

„Artikel 58 bis

Bindende bemiddeling

De bevoegde autoriteiten kunnen situaties naar de ESMA verwijzen waarin een verzoek in verband met een van de volgende punten is afgewezen, of niet binnen een redelijke termijn gehonoreerd:

a)

om een toezichtactiviteit, een verificatie ter plaatse of een onderzoek overeenkomstig artikel 57; of

b)

om uitwisseling van informatie overeenkomstig artikel 58.

In de in het eerste lid bedoelde gevallen kan de ESMA handelen overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, zulks onverminderd de in artikel 59 bis vermelde situaties waarin geweigerd kan worden aan een verzoek om inlichtingen gevolg te geven, en onverminderd de mogelijkheid dat de ESMA in die gevallen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 handelt.”.

25)

In artikel 59 wordt het tweede lid vervangen door:

„In geval van een dergelijke weigering stelt de bevoegde autoriteit de verzoekende bevoegde autoriteit en de ESMA daarvan in kennis, waarbij zij zo gedetailleerd mogelijke informatie verstrekt.”.

26)

Aan artikel 60 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Met het oog op eenvormige toepassingsvoorwaarden voor de leden 1 en 2 kan de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van standaardformulieren, templates en procedures voor de raadpleging van andere bevoegde autoriteiten voordat een vergunning wordt verleend.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

27)

Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Indien de beleggingsonderneming, in weerwil van de aldus door de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend zijn, blijft handelen op een wijze die de belangen van beleggers in de lidstaat van ontvangst of de ordelijke werking van de markten kennelijk schaadt, geldt het volgende:

a)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst neemt, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, de nodige maatregelen om de beleggers en de goede werking van de markten te beschermen, met inbegrip van de mogelijkheid om een inbreukplegende beleggingsonderneming te beletten nieuwe transacties op het grondgebied van die lidstaat te verrichten. De Commissie en de ESMA worden onverwijld van deze maatregelen in kennis gesteld;

b)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst kan de zaak bovendien naar de ESMA verwijzen, die kan handelen overeenkomstig de haar krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.”;

b)

in lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:

„Indien de beleggingsonderneming, in weerwil van de aldus door de lidstaat van ontvangst getroffen maatregelen, inbreuk blijft plegen op de in lid 1 bedoelde, in de lidstaat van ontvangst geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, geldt het volgende:

a)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst neemt, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, de nodige maatregelen om de beleggers en de goede werking van de markten te beschermen. De Commissie en de ESMA worden onverwijld van deze maatregelen in kennis gesteld; en

b)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst kan de zaak bovendien verwijzen naar de ESMA, die kan handelen overeenkomstig de haar krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.”;

c)

in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Indien die gereglementeerde markt of de MTF, in weerwil van de aldus door de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend zijn, blijft handelen op een wijze die de belangen van beleggers in de lidstaat van ontvangst of de ordelijke werking van de markten kennelijk schaadt, geldt het volgende:

a)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst neemt, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, de nodige maatregelen om de beleggers en de goede werking van de markten te beschermen. Daartoe behoort de mogelijkheid om die gereglementeerde markt of de MTF te beletten hun voorzieningen beschikbaar te stellen voor in de lidstaat van ontvangst gevestigde leden of deelnemers op afstand. De Commissie en de ESMA worden onverwijld van deze maatregelen in kennis gesteld;

b)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst kan de zaak bovendien verwijzen naar de ESMA, die kan handelen overeenkomstig de haar krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.”.

28)

Het volgende artikel wordt toegevoegd:

„Artikel 62 bis

Samenwerking en informatie-uitwisseling met de ESMA

1.   De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de ESMA, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2.   De bevoegde autoriteiten verstrekken de ESMA onverwijld alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken uit hoofde van deze richtlijn en overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

29)

Artikel 63, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten en, overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, de ESMA mogen met de bevoegde autoriteiten van derde landen alleen dan samenwerkingsovereenkomsten voor informatie-uitwisseling sluiten indien met betrekking tot de verstrekte informatie ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in artikel 54 bedoelde waarborgen. Een dergelijke informatie-uitwisseling moet bestemd zijn voor de vervulling van de taken van die bevoegde autoriteiten.

De lidstaten en de ESMA mogen persoonsgegevens doorgeven aan een derde land in overeenstemming met hoofdstuk IV van Richtlijn 95/46/EG.

Ook mogen de lidstaten en de ESMA samenwerkingsovereenkomsten voor informatie-uitwisseling sluiten met de bevoegde autoriteiten of instanties van derde landen of met natuurlijke of rechtspersonen die belast zijn met een of meer van de volgende taken:

a)

het toezicht op kredietinstellingen, andere financiële instellingen en verzekeringsondernemingen en het toezicht op de financiële markten;

b)

de liquidatie en het faillissement van beleggingsondernemingen en andere soortgelijke procedures;

c)

de wettelijke controle van de jaarrekening van beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen, kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen, zulks in het kader van de uitoefening van hun toezichttaken of, wat betreft het beheer van compensatiestelsels, in het kader van de uitoefening van hun taken;

d)

het toezicht op de instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van beleggingsondernemingen en andere soortgelijke procedures;

e)

het toezicht op personen die belast zijn met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen.

De in de derde alinea bedoelde samenwerkingsovereenkomsten kunnen alleen worden gesloten indien met betrekking tot de verstrekte gegevens ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in artikel 54 bedoelde waarborgen. Een dergelijke uitwisseling van informatie is bestemd voor de vervulling van de taken van die autoriteiten of instanties of natuurlijke of rechtspersonen.”.

30)

Het volgende artikel wordt toegevoegd:

„Artikel 64 bis

Horizonbepaling

Uiterlijk op 1 december 2011 onderwerpt de Commissie de artikelen 2, 4, 10 ter, 13, 15 18, 19, 21, 22, 24 en 25, de artikelen 27 tot en met 30 en de artikelen 40, 44, 45, 56 en 58 aan een toetsing en dient zij in voorkomend geval passende wetgevingsvoorstellen in met het oog op de volledige toepassing van gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 290 VWEU en uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 291 VWEU wat deze richtlijn betreft. Onverminderd de reeds vastgestelde uitvoeringsmaatregelen vervallen de in artikel 64 aan de Commissie toegewezen bevoegdheden tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen die na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 blijven bestaan, per 1 december 2012.”.

Artikel 7

Wijzigingen in Richtlijn 2004/109/EG

Richtlijn 2004/109/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2, lid 3, wordt gewijzigd als volgt:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„3.   Teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten, de voorschriften nader te omschrijven en een eenvormige toepassing van lid 1 te garanderen, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter, en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter maatregelen vast betreffende de in lid 1 vervatte definities.”;

b)

de derde alinea wordt vervangen door:

„De in de tweede alinea, onder a) en b), genoemde maatregelen worden vastgesteld middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter.”.

2)

Artikel 5, lid 6, wordt gewijzigd als volgt:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„6.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 27, lid 2, of artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten, maatregelen vast om de voorschriften van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel nader te omschrijven en een eenvormige toepassing daarvan te garanderen.”;

b)

de derde alinea wordt vervangen door:

„De onder a) bedoelde maatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure. De onder b) en c) genoemde maatregelen worden vastgesteld middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter.”;

c)

de vierde alinea wordt vervangen door:

„Indien nodig, kan de Commissie tevens de in lid 1 bedoelde periode van vijf jaar aanpassen middels een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter.”.

3)

Artikel 9, lid 7, wordt gewijzigd als volgt:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„7.   De Commissie stelt middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter, maatregelen vast teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en de in de leden 2, 4 en 5 bedoelde voorschriften nader te omschrijven.”;

b)

wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie specificeert, via gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter, de maximale lengte van de „korte afwikkelingstermijn”als bedoeld in lid 4 van onderhavig artikel, alsmede de passende mechanismen voor de controle door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst.”.

4)

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 8

i)

in de eerste alinea wordt het inleidende gedeelte vervangen door:

„8.   Teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en de in de leden 1, 2, 4, 5 en 6 van dit artikel bedoelde voorschriften nader te omschrijven, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter maatregelen vast:”;

ii)

punt a) wordt geschrapt;

iii)

de tweede alinea wordt geschrapt;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„9.   Met het oog op eenvormige toepassingsvoorwaarden voor dit artikel en om rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten, kan de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — hierna de „ESMA”) opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (30) ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures die moeten worden gebruikt om de uitgevende instelling kennis te geven van de overeenkomstig lid 1 vereiste informatie of om informatie in te dienen overeenkomstig artikel 19, lid 3.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

5)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2:

i)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„2.   De Commissie stelt middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter, maatregelen vast teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en de in lid 1 bedoelde voorschriften nader te omschrijven. Zij bepaalt met name:”;

ii)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

de inhoud van de te verrichten kennisgeving;”;

iii)

de tweede alinea wordt geschrapt;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   Met het oog op eenvormige toepassingsvoorwaarden voor lid 1 van dit artikel en teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten, kan de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van standaardformulieren, templates en procedures die moeten worden gebruikt om de uitgevende instelling kennis te geven van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel vereiste informatie of om informatie in te dienen overeenkomstig artikel 19, lid 3.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

6)

Artikel 14, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De Commissie stelt middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter, maatregelen vast teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en de in lid 1 bedoelde voorschriften nader te omschrijven.”.

7)

Artikel 17, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De Commissie stelt middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter maatregelen vast teneinde rekening te houden met zowel de technische ontwikkelingen op de financiële markten als de ontwikkelingen in de informatie- en de communicatietechnologie en de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde voorschriften nader te omschrijven. De Commissie specificeert met name via welke categorieën financiële instellingen een aandeelhouder de in lid 2, onder c), bedoelde financiële rechten kan uitoefenen.”.

8)

Artikel 18, lid 5, wordt vervangen door:

„5.   De Commissie stelt middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter, maatregelen vast teneinde rekening te houden met zowel de technische ontwikkelingen op de financiële markten als de ontwikkelingen in de informatie- en de communicatietechnologie en de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde voorschriften nader te omschrijven. De Commissie specificeert met name via welke categorieën financiële instellingen een aandeelhouder de in lid 2, onder c), bedoelde financiële rechten kan uitoefenen.”.

9)

Artikel 19, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De Commissie stelt middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter, maatregelen vast om de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde voorschriften nader te omschrijven.

De Commissie specificeert met name volgens welke procedure een uitgevende instelling of een houder van aandelen of andere financiële instrumenten, of een persoon of entiteit als bedoeld in artikel 10, uit hoofde van lid 1, respectievelijk lid 3 bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst informatie moet indienen teneinde in de lidstaat van herkomst indiening langs elektronische weg mogelijk te maken.”.

10)

Artikel 21, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De Commissie stelt middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter, maatregelen vast teneinde rekening te houden met zowel de technische ontwikkelingen op de financiële markten als de ontwikkelingen in de informatie- en de communicatietechnologie en om de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde voorschriften nader te omschrijven.

De Commissie specificeert met name:

a)

minimumnormen voor de verspreiding van gereglementeerde informatie als bedoeld in lid 1;

b)

minimumnormen voor de mechanismen voor centrale opslag als bedoeld in lid 2.

De Commissie kan tevens een lijst van media voor de verspreiding van informatie onder het publiek opstellen en bijhouden.”.

11)

In artikel 22 wordt de eerste alinea van lid 1 vervangen door:

„1.   De ESMA stelt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 richtsnoeren op ter verdere vergemakkelijking van de toegang van het publiek tot informatie die openbaar moet worden gemaakt op grond van Richtlijn 2003/6/EG, Richtlijn 2003/71/EG en van onderhavige richtlijn.”.

12)

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Wanneer de statutaire zetel van een uitgevende instelling in een derde land gelegen is, kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst deze uitgevende instelling ontheffing verlenen van de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 4 tot en met 7, artikel 12, lid 6, en de artikelen 14 tot en met 18, mits de wetgeving van het betrokken derde land gelijkwaardige verplichtingen oplegt of de uitgevende instelling zich houdt aan de verplichtingen krachtens de wetgeving van een derde land die door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst als gelijkwaardig wordt beschouwd.

Vervolgens brengt de bevoegde autoriteit de ESMA op de hoogte van de verleende ontheffing.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van lid 1 te garanderen, stelt de Commissie volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast waarin:

i)

wordt voorzien in een mechanisme voor het waarborgen van gelijkwaardigheid van de informatie vereist uit hoofde van deze richtlijn, met inbegrip van financiële verklaringen en informatie, die uit hoofde van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land is vereist;

ii)

wordt bepaald dat het derde land waar de uitgevende instelling haar statutaire zetel heeft, zorg draagt voor de gelijkwaardigheid met de informatievereisten uit hoofde van deze richtlijn door middel van zijn nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of doordat de aldaar gangbare praktijken of procedures gebaseerd zijn op door internationale organisaties opgestelde internationale standaarden.

In de context van de eerste alinea, sub ii), stelt de Commissie tevens via gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter maatregelen vast betreffende de beoordeling van normen die relevant zijn voor de uitgevende instellingen van meer dan één land.

De Commissie neemt volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure de nodige besluiten inzake de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen die overeenkomstig het bepaalde in artikel 30, lid 3, worden gehanteerd door uitgevende instellingen van derde landen. Indien de Commissie van oordeel is dat deze standaarden voor jaarrekeningen niet gelijkwaardig zijn, kan zij de betrokken uitgevende instellingen toestemming geven deze standaarden gedurende een gepaste overgangsperiode te blijven hanteren.

In het kader van de derde alinea, stelt de Commissie middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter tevens maatregelen vast met het oog op de vaststelling van algemene equivalentiecriteria voor standaarden voor de jaarrekening van uitgevende instellingen in meer dan een land.”;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Ter specificering van de in lid 2 vastgelegde voorschriften kan de Commissie middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter maatregelen vaststellen waarin het soort in een derde land bekendgemaakte informatie wordt omschreven dat van belang is voor het publiek in de Unie.”;

d)

in lid 7 wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie stelt middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 qua, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter tevens maatregelen vast om algemene gelijkwaardigheidscriteria vast te stellen voor de doelstellingen van de eerste alinea.”;

e)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„8.   De ESMA staat de Commissie terzijde bij de uitvoering van haar taken in het kader van dit artikel, overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

13)

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de eerste alinea vervangen door:

„1.   Elke lidstaat wijst de in artikel 21, lid 1, van Richtlijn 2003/71/EG bedoelde centrale autoriteit aan als de centrale bevoegde administratieve autoriteit die ervoor verantwoordelijk is dat de in deze richtlijn omschreven verplichtingen worden vervuld en ervoor moet zorgen dat de uit hoofde van deze richtlijn vastgestelde bepalingen worden toegepast. De lidstaten stellen de Commissie en de ESMA van deze aanwijzing in kennis.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De lidstaten stellen de Commissie, de ESMA overeenkomstig artikel 28, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1095/2010, en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis van alle met het oog op de delegatie van taken getroffen regelingen, inclusief de precieze voorwaarden voor het delegeren van taken.”.

14)

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de volgende leden worden ingevoegd:

„2 bis.   De bevoegde autoriteiten kunnen situaties naar de ESMA verwijzen waarin een verzoek om samenwerking is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is gehonoreerd. Onverminderd artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kan de ESMA in deze gevallen handelen overeenkomstig de haar bij artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.

2 ter.   De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de ESMA, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2 quater.   De bevoegde autoriteiten verstrekken de ESMA onverwijld alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken uit hoofde van deze richtlijn en van Verordening (EU) nr. 1095/2010, overeenkomstig artikel 35 van die verordening.”;

b)

in lid 3 wordt de eerste zin vervangen door:

„3.   Lid 1 belet niet dat de bevoegde autoriteiten vertrouwelijke informatie uitwisselen met of bezorgen aan andere bevoegde autoriteiten, de ESMA en het bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (31) opgerichte Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB).

c)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   De lidstaten en de ESMA kunnen overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens sluiten met de bevoegde autoriteiten of instanties van derde landen die volgens hun wetgeving bevoegd zijn om taken in het kader van deze Richtlijn uit te voeren overeenkomstig artikel 24. De lidstaten stellen de ESMA in kennis van de samenwerkingsovereenkomsten die zij sluiten. Met betrekking tot die uitwisseling van gegevens gelden ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim als de in dit artikel bedoelde. Een dergelijke uitwisseling van gegevens is bestemd voor de vervulling van de toezichtstaak van de bedoelde autoriteiten of instanties. Gegevens die afkomstig zijn van een andere lidstaat mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben meegedeeld en, in voorkomend geval, alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten ingestemd hebben.”.

15)

Artikel 26 wordt vervangen door:

„Artikel 26

Conservatoire maatregelen

1.   Wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat van ontvangst tot de bevinding komt dat de uitgevende instelling of de houder van aandelen of andere financiële instrumenten, of de in artikel 10 bedoelde persoon of entiteit onregelmatigheden heeft begaan, of niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan, stelt zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en de ESMA van deze bevindingen in kennis.

2.   Wanneer de uitgevende instelling of de effectenhouder in weerwil van de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend zijn, inbreuk blijft plegen op de desbetreffende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, overeenkomstig artikel 3, lid 2, alle passende maatregelen ter bescherming van de beleggers, waarbij zij de Commissie en de ESMA daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte stelt.”.

16)

De titel van hoofdstuk VI wordt vervangen door:

17)

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 bis wordt vervangen door:

„2 bis.   De bevoegdheid om de in artikel 2, lid 3, artikel 5, lid 6, artikel 9, lid 7, artikel 12, lid 8, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, artikel 17, lid 4, artikel 18, lid 5, artikel 19, lid 4, artikel 21, lid 4, artikel 23, lid 4, artikel 23, lid 5, en artikel 23, lid 7, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een periode van vier jaar vanaf 4 januari 2011. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden vóór het einde van de periode van vier jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch met perioden van eenzelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad haar intrekt overeenkomstig artikel 27 bis.”;

b)

de volgende leden worden ingevoegd:

„2 ter.   Wanneer de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

2 quater.   De aan de Commissie verleende bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, is onderworpen aan de voorwaarden in de artikelen 27 bis en 27 ter.”.

18)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 27 bis

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De in artikel 2, lid 3, artikel 5, lid 6, artikel 9, lid 7, artikel 12, lid 8, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, artikel 17, lid 4, artikel 18, lid 5, artikel 19, lid 4, artikel 21, lid 4, artikel 23, lid 4, artikel 23, lid 5, en artikel 23, lid 7, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden ingetrokken.

2.   De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, beijvert zich om de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te stellen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken.

3.   Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in dat besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld, in werking. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 27 ter

Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

1.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen tegen een gedelegeerde handeling bezwaar aantekenen binnen drie maanden na de datum van kennisgeving daarvan. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met drie maanden verlengd.

2.   Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar heeft aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.

De gedelegeerde handeling kan worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en vóór het verstrijken van de betrokken periode in werking treden indien het Europees Parlement en de Raad beide de Commissie hebben laten weten geen bezwaar te zullen aantekenen.

3.   Indien hetzij het Europees Parlement, hetzij de Raad binnen de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 VWEU geeft de instelling die bezwaar aantekent, aan om welke redenen zij dat doet.”.

Artikel 8

Wijzigingen in Richtlijn 2005/60/EG

Richtlijn 2005/60/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 11, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De lidstaten stellen elkaar, de bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (32) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (European Banking Authority — hierna de „EBA”), de bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (33) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (European Insurance and Occupational Pensions Authority — hierna „de EIOPA”) en de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (34) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — hierna de „ESMA”) (gezamenlijk de European Supervisory Authorities — „de ESA”) voor zover dit relevant is voor de toepassing van deze richtlijn en overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010, alsmede de Commissie in kennis van de gevallen waarin zij van mening zijn dat een derde land voldoet aan de in leden 1 en 2 bepaalde voorwaarden of van andere situaties die voldoen aan de overeenkomstig artikel 40, lid 1, onder b), vastgestelde technische criteria.

2)

Artikel 16, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten stellen elkaar, de ESA voor zover dit relevant is voor de toepassing van deze richtlijn en overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010, en van Verordening (EU) nr. 1095/2010, alsmede de Commissie in kennis van de gevallen waarin zij van mening zijn dat een derde land voldoet aan de voorwaarden in lid 1, onder b).”.

3)

Artikel 28, lid 7, wordt vervangen door:

„7.   De lidstaten stellen elkaar, de ESA voor zover dit relevant is voor de toepassing van deze richtlijn en overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010, en van Verordening (EU) nr. 1095/2010, alsmede de Commissie in kennis van de gevallen waarin zij van mening zijn dat een derde land voldoet aan de voorwaarden in de leden 3, 4 of 5.”.

4)

Artikel 31 wordt gewijzigd als volgt:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten, de ESA voor zover dit relevant is voor de toepassing van deze Richtlijn en overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010, en van Verordening (EU) nr. 1095/2010, alsmede de Commissie stellen elkaar in kennis van gevallen waarin de wetgeving van het derde land de toepassing van de in eerste alinea van lid 1 bedoelde maatregelen in de weg staat en waarin gecoördineerde actie kan worden overwogen om een oplossing te vinden.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te waarborgen en om rekening te houden met de technische ontwikkelingen bij de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme kunnen de ESA, rekening houdend met het bestaande kader en, in voorkomend geval, in samenwerking met andere bevoegde EU-organen op het gebied van de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen overeenkomstig artikel 56 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010, ter nadere bepaling van het in lid 3 van dit artikel bedoelde type extra maatregelen, alsook van de minimale actie die door krediet- en financiële instellingen moet worden ondernomen indien de wetgeving van het derde land de toepassing van de in het kader van de eerste alinea van lid 1 van dit artikel vereiste maatregelen niet toelaat.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, vast te stellen.”.

5)

Aan artikel 34 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Met het oog op een consequente harmonisatie van deze richtlijn en om rekening te houden met de technische ontwikkelingen bij de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme kunnen de ESA, rekening houdend met het bestaande kader en, in voorkomend geval, in samenwerking met andere bevoegde Unieorganen op dat gebied, ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen overeenkomstig artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 om de minimale inhoud van de in lid 2 bedoelde mededeling nader te bepalen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.”.

6)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 37 bis

1.   De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de ESA, overeenkomstig respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010.

2.   De bevoegde autoriteiten verstrekken de ESA alle informatie die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taken overeenkomstig deze richtlijn en overeenkomstig respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

7)

De titel van hoofdstuk VI wordt vervangen door:

8)

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt

i)

het inleidende gedeelte in de eerste alinea vervangen door:

„1.   Teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen bij de bestrijding van het witwassen van geld en van financiering van terrorisme en de in deze richtlijn bedoelde voorschriften nader te omschrijven, kan de Commissie de volgende maatregelen vaststellen:”;

ii)

de tweede alinea vervangen door:

„De maatregelen worden vastgesteld middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 41, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 41 bis en 41 ter.”;

b)

in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

„De maatregelen worden vastgesteld middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 41, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 41 bis en 41 ter.”.

9)

Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

„2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit, met dien verstande dat de volgens deze procedure vastgestelde maatregelen de essentiële bepalingen van deze richtlijn niet mogen wijzigen.”;

b)

lid 2 bis wordt vervangen door:

„2 bis.   De bevoegdheid tot vaststelling van de gedelegeerde handelingen bedoeld in artikel 40 wordt aan de Commissie verleend voor een periode van vier jaar vanaf 4 januari 2011. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode van vier jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch met perioden van eenzelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad de bevoegdheid intrekt overeenkomstig artikel 41 bis.”;

c)

de volgende leden worden ingevoegd:

„2 ter.   Wanneer de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

2 quater.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden die worden gesteld in de artikelen 41 bis en 41 ter.”;

d)

lid 3 wordt geschrapt.

10)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 41 bis

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De in artikel 40 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.   De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij een bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, beijvert zich om de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te stellen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheid mogelijk worden ingetrokken.

3.   Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de bevoegdheidsdelegatie die in dat besluit wordt vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld in werking. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 41 ter

Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

1.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen tegen een gedelegeerde handeling bezwaar aantekenen binnen drie maanden na de datum van kennisgeving daarvan. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met drie maanden verlengd.

2.   Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar heeft aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.

De gedelegeerde handeling kan worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en vóór het verstrijken van die termijn in werking treden indien het Europees Parlement en de Raad beide de Commissie hebben laten weten geen bezwaar te zullen aantekenen.

3.   Indien hetzij het Europees Parlement, hetzij de Raad binnen de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 VWEU geeft de instelling die bezwaar aantekent aan om welke redenen zij dat doet.”.

Artikel 9

Wijzigingen in Richtlijn 2006/48/EG

Richtlijn 2006/48/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de bestaande alinea wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten schrijven voor dat de onder deze richtlijn vallende kredietinstellingen een vergunning moeten hebben verkregen alvorens hun werkzaamheden aan te vangen. Zij stellen daarvoor de voorwaarden vast, onverminderd de artikelen 7 tot en met 12, en brengen deze ter kennis van de Commissie en de bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (35) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (European Banking Authority — hierna de „EBA”).

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„2.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, kan de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen:

a)

met betrekking tot de informatie die aan de bevoegde autoriteiten moet worden verstrekt in de vergunningsaanvraag van kredietinstellingen, met inbegrip van het in artikel 7 bedoelde programma van werkzaamheden;

b)

met betrekking tot de voorwaarden om te voldoen aan het voorschrift van artikel 8;

c)

met betrekking tot de voorschriften die van toepassing zijn op de aandeelhouders en vennoten met gekwalificeerde deelnemingen, alsook met betrekking tot de belemmeringen voor de effectieve uitoefening van de toezichtstaken van de bevoegde autoriteit, als omschreven in artikel 12.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de punten a), b) en c) van de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.

3.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen kan de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de verstrekking van deze informatie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.”.

2)

In artikel 9, lid 2, wordt letter b) vervangen door:

„b)

de betrokken lidstaten de Commissie en de EBA in kennis stellen van de redenen waarom zij van deze mogelijkheid gebruikmaken; en”.

3)

Artikel 14 wordt vervangen door:

„Artikel 14

Elke toekenning van een vergunning wordt ter kennis van de EBA gebracht.

De namen van alle kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend worden vermeld op een lijst. De EBA publiceert deze lijst op haar website en houdt deze actueel.”.

4)

Artikel 17, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Elke intrekking van een vergunning wordt ter kennis van de Commissie en de EBA gebracht en met redenen omkleed. De betrokken personen worden in kennis gesteld van deze redenen.”.

5)

Aan artikel 19 wordt het volgende lid toegevoegd:

„9.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, kan de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen ter vaststelling van een uitputtende lijst van de informatie, als bedoeld in artikel 19 bis, lid 4, die kandidaat-verwervers in hun kennisgeving moeten opnemen, onverminderd lid 3 van dit artikel.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, vast te stellen.

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze richtlijn te garanderen, kan de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van de gemeenschappelijke procedures, formulieren en templates voor het overlegproces tussen de relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 19 ter.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de derde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.”.

6)

Aan artikel 22 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Teneinde de voorschriften van dit artikel nader te bepalen en de toezichtpraktijken te harmoniseren, kan de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen ter nadere bepaling van de in lid 1 bedoelde systemen en procedures, met inachtneming van de in lid 2 bedoelde beginselen inzake evenredigheid en gedetailleerde uitwerking.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.”.

7)

Aan artikel 25 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, stelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen op met het oog op de specificering van de gegevens die overeenkomstig dit artikel moeten worden verstrekt.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen stelt de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor deze kennisgeving.

De EBA legt die ontwerpen van technische normen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.

Aan de Commissie wordt eveneens de bevoegdheid verleend de in de tweede alinea bedoelde van technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.”.

8)

Aan artikel 26 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, stelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen op met het oog op de specificering van de gegevens die overeenkomstig dit artikel moet worden verstrekt.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen stelt de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor deze kennisgeving.

De EBA legt die ontwerpen van technische normen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.

Aan de Commissie wordt eveneens de bevoegdheid verleend de in de tweede alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.”.

9)

Aan artikel 28 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, stelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen op met het oog op de specificering van de gegevens die overeenkomstig dit artikel moet worden verstrekt.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen stelt de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor deze kennisgeving.

De EBA legt die ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

Aan de Commissie wordt eveneens de bevoegdheid verleend de in de tweede alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA legt die ontwerpen van technische normen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.”.

10)

In artikel 33 wordt de eerste alinea vervangen door:

„Alvorens de in artikel 30 bedoelde procedure toe te passen kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst in spoedeisende gevallen de conservatoire maatregelen treffen die onontbeerlijk zijn voor de bescherming van de belangen van inleggers, beleggers of andere personen voor wie diensten worden verricht. De Commissie, de EBA en de bevoegde autoriteiten van de overige betrokken lidstaten moeten zo spoedig mogelijk van die maatregelen op de hoogte worden gebracht.”.

11)

Artikel 36 wordt vervangen door:

„Artikel 36

De lidstaten stellen de Commissie en de EBA in kennis van het aantal en de aard van de gevallen waarin overeenkomstig de artikelen 25 en 26, leden 1, 2 en 3, een weigering is uitgesproken of waarin overeenkomstig artikel 30, lid 3, maatregelen zijn genomen.”.

12)

Artikel 38, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De bevoegde autoriteiten geven de Commissie, de EBA en het Europees Comité voor het bankwezen kennis van de vergunningen voor bijkantoren die aan de kredietinstellingen met hoofdkantoor in een derde land zijn verleend.”.

13)

Artikel 39 wordt gewijzigd als volgt:

a)

in lid 2, wordt het volgende punt toegevoegd:

„c)

de EBA in staat is om van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de inlichtingen te verkrijgen die zij ontvangen van de nationale autoriteiten van derde landen, overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1093/2010;”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   De EBA staat de Commissie bij voor de toepassing van dit artikel, overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.”.

14)

Aan artikel 42 worden de volgende leden toegevoegd:

„De bevoegde autoriteiten kunnen naar de EBA situaties verwijzen waarin een verzoek om samenwerking, met name een verzoek om uitwisseling van informatie, is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is gehonoreerd. Onverminderd artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kan de EBA in de in de eerste zin bedoelde gevallen handelen overeenkomstig de haar bij artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 verleende bevoegdheden.

Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, stelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de in dit artikel vervatte gegevens te specificeren.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen stelt de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op om standaardformulieren, templates en procedures vast te stellen voor de informatie-uitwisselingsvereisten die het toezicht op de kredietinstellingen kunnen vergemakkelijken.

De EBA legt die ontwerpen van technische normen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de derde alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.

Aan de Commissie wordt eveneens de bevoegdheid verleend de in de vierde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.”.

15)

Artikel 42 bis wordt gewijzigd als volgt:

a)

in lid 1 wordt na de vierde alinea de volgende alinea ingevoegd:

„Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van de eerste termijn van twee maanden, de zaak heeft doorverwezen naar de Europese toezichthoudende autoriteit (de Europese Bankautoriteit) overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, schorten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst hun beslissing op en wachten zij het door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst nemen hun besluit in overeenstemming met dat van de EBA. De termijn van twee maanden wordt beschouwd als de „verzoeningsfase” in de zin van artikel 19 van die verordening. De Europese toezichthoudende autoriteit (de Europese Bankautoriteit) neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer doorverwezen naar de EBA na het einde van de eerste termijn van twee maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.”;

b)

in lid 3 worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, kan de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen om algemene voorwaarden voor het functioneren van colleges van toezichthouders te specificeren.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de vierde alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen, kan de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen om de operationele werking van colleges van toezichthouders nader te bepalen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de zesde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen overeenkomstig de in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.”.

16)

Artikel 42 ter wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Bij de uitoefening van hun taken houden de bevoegde autoriteiten rekening met de convergentie van de toezichtinstrumenten en -praktijken bij de toepassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

de bevoegde autoriteiten deelnemen aan de werkzaamheden van de EBA,

b)

de bevoegde autoriteiten rekening houden met de richtsnoeren en aanbevelingen van de EBA, en de redenen geven indien zij dit niet doen,

c)

nationale mandaten die aan de bevoegde autoriteiten worden toegekend, hun taakvervulling als leden van de EBA of in het kader van deze richtlijn niet in de weg staan.”;

b)

lid 2 wordt geschrapt.

17)

Artikel 44, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Lid 1 belet niet dat overeenkomstig deze richtlijn en andere richtlijnen die van toepassing zijn op kredietinstellingen, alsook de artikelen 31 en 35 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, tussen de bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten informatie wordt uitgewisseld of bezorgd aan de EBA. Deze informatie is onderworpen aan de voorwaarden met betrekking tot het onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.”.

18)

Artikel 46 wordt vervangen door:

„Artikel 46

De lidstaten en de EBA kunnen overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 met de bevoegde autoriteiten van derde landen of met de autoriteiten of instanties van derde landen, zoals gedefinieerd in artikel 47 en artikel 48, lid 1, van deze richtlijn alleen dan samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens sluiten, als met betrekking tot de meegedeelde gegevens ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in artikel 44, lid 1, van deze richtlijn bedoelde waarborgen. Dergelijke uitwisseling van informatie moet geschieden ten behoeve van het uitoefenen van de toezichtstaken van de genoemde autoriteiten of instanties.

Informatie die afkomstig is van een andere lidstaat wordt alleen doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de autoriteiten die de informatie hebben meegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten hebben ingestemd.”.

19)

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„De bepalingen van deze afdeling houden geen belemmering voor een bevoegde autoriteit in om voor de uitoefening van hun taak dienstige gegevens mede te delen aan:

a)

de centrale banken van het Europese stelsel van centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit als deze informatie van belang is voor de uitoefening van hun wettelijke taken, waaronder het voeren van monetair beleid en de daarmee samenhangende beschikbaarstelling van liquide middelen, de uitoefening van toezicht op betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen en de waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel;

b)

in voorkomend geval, andere overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op betalingssystemen;

c)

het Europees Comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board — hierna het „ESRB”), als die informatie van belang is voor de uitoefening van zijn wettelijke taken in het kader van Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (36).

De bepalingen van deze afdeling houden voor de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten of instanties geen belemmering in om aan de bevoegde autoriteiten de informatie toe te zenden die deze nodig hebben ter uitvoering van artikel 45.

b)

de vierde alinea wordt vervangen door:

„In een noodsituatie als bedoeld in artikel 130, lid 1, staan de lidstaten de bevoegde autoriteiten toe dat zij onverwijld gegevens toezenden aan centrale banken van het Europese stelsel van centrale banken als die gegevens van belang zijn voor de uitoefening van hun wettelijke taken, waaronder het voeren van monetair beleid en de daarmee samenhangende beschikbaarstelling van liquide middelen, de uitoefening van toezicht op betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen en waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel, en aan het ESRB krachtens Verordening (EU) nr. 1092/2010 als die gegevens van belang zijn voor de uitoefening van zijn wettelijke taken.”.

20)

Artikel 63 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   De bepalingen die voor het instrument gelden, schrijven voor dat de hoofdsom en niet-uitgekeerde rente of dividend van dien aard moeten zijn dat verliezen ermee worden opgevangen en dat zij geen beletsel vormen voor de herkapitalisatie van de kredietinstelling met passende, door de EBA krachtens lid 6 uit te werken mechanismen.”;

b)

lid 6 wordt vervangen door:

„6.   Om een consequente harmonisatie en de convergentie van de toezichtpraktijken te garanderen, stelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter nadere omschrijving van de voorschriften die van toepassing zijn op de in lid 1 van dit artikel bedoelde instrumenten. De EBA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.

De EBA geeft ook richtsnoeren met betrekking tot de in artikel 57, lid 1, onder a), bedoelde instrumenten.

De EBA houdt toezicht op de toepassing van deze richtsnoeren.”.

21)

In artikel 74, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:

„Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van deze richtlijn te garanderen, passen de bevoegde autoriteiten vanaf 31 december 2012 voor de mededeling van deze berekeningen van kredietinstellingen eenvormige rapportageformats, -frequenties, en -termijnen toe. Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de richtlijn te garanderen, stelt de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op om vóór 1 januari 2012 in de Unie eenvormige rapportageformats (met desbetreffende instructies), -frequenties en -termijnen in te voeren. De rapportageformats dienen in verhouding te staan tot de aard, de schaal en de complexiteit van de activiteiten van de kredietinstellingen.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van deze richtlijn te garanderen stelt de EBA tevens ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op met betrekking tot de op deze rapportage toe te passen IT-oplossingen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de tweede en derde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.”.

22)

Aan artikel 81, lid 2, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, stelt de EBA, in overleg met de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (37) opgerichte ESMA (hierna „ESMA”) ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de beoordelingsmethode voor kredietbeoordelingen te specificeren. De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in punt a) van de tweede alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.

23)

Aan artikel 84, lid 2, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, kan de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen om de beoordelingsmethode te specificeren aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten kredietinstellingen toestaan de IRB te gebruiken.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in punt a) van de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.”.

24)

Aan artikel 97, lid 2, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, stelt de EBA, in overleg met de ESMA, ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de beoordelingsmethode voor kredietbeoordelingen te specificeren. De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de tweede alinea bedoelde technische reguleringsnormen op overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.”.

25)

Aan artikel 105, lid 1, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, kan de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen om de beoordelingsmethode te specificeren aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten kredietinstellingen toestaan de geavanceerde meetbenadering te gebruiken.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de tweede alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 quinquies van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.”.

26)

In artikel 106, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:

„Om een consequente harmonisatie van dit lid te garanderen, stelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificering van de vrijstellingen in punt c) en d), alsook van de voorwaarden die worden gebruikt voor het aanmerken als een groep van verbonden cliënten, als omschreven in lid 3. De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de tweede alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.”.

27)

Artikel 110, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten schrijven voor dat de mededeling ten minste tweemaal per jaar moet plaatsvinden. De bevoegde autoriteiten gebruiken vanaf 31 december 2012 uniforme rapportageformats, -frequenties en -termijnen. Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van deze richtlijn te garanderen, stelt de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op om vóór 1 januari 2012 in de Unie uniforme rapportageformats (met desbetreffende instructies), -frequenties en -termijnen in te voeren. De rapportageformats dienen in verhouding te staan tot de aard, de schaal en de complexiteit van de activiteiten van de kredietinstellingen.

Met het oog op eenvormige voorwaarden voor de toepassing van deze richtlijn stelt de EBA tevens ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op met betrekking tot de op deze rapportage toe te passen IT-oplossingen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste en tweede alinea bedoelde van technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure.”.

28)

in artikel 111, lid 1, wordt de vierde alinea vervangen door:

„De lidstaten kunnen een limiet vaststellen die lager is dan 150 miljoen EUR, en stellen de EBA daarvan in kennis.”.

29)

Artikel 122 bis, lid 10, wordt vervangen door:

„10.   De EBA brengt jaarlijks aan de Commissie verslag uit over de naleving van dit artikel door de bevoegde autoriteiten.

Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, stelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen op ten behoeve van de convergentie van de toezichtspraktijken met betrekking tot dit artikel, met inbegrip van de maatregelen die worden genomen in het geval van een inbreuk op de verplichtingen inzake zorgvuldigheid en risicobeheer. De EBA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de tweede alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.”.

30)

Aan artikel 124 wordt het volgende lid toegevoegd:

„6.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, kan de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen om dit artikel en een gemeenschappelijke risicobeoordelingsprocedure en -methodologie te specificeren.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.”.

31)

Artikel 126, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   Als de bevoegde autoriteiten in het kader van lid 3 onderling afspraken hebben gemaakt, brengen zij de EBA en de Commissie daarvan op de hoogte.”.

32)

Artikel 129 wordt gewijzigd als volgt:

a)

in lid 1 wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

„Indien de consoliderende toezichthouder nalaat de in de eerste alinea bedoelde taken uit te voeren, of indien de bevoegde autoriteiten onvoldoende samenwerken met de consoliderende toezichthouder om de in de eerste alinea bedoelde taken uit te voeren, mag iedere betrokken bevoegde autoriteit de zaak naar de EBA verwijzen, die kan optreden in overeenstemming met artikel 19 van Verordening 1093/2010.”;

b)

in lid 2 wordt het volgende toegevoegd aan de vijfde alinea:

„Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van de periode van zes maanden, de zaak heeft doorverwezen naar de EBA overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de consoliderende toezichthouder zijn besluit uit en wacht hij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 4, van die verordening genomen besluit over zijn besluit af en neemt hij een besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De termijn van twee maanden wordt beschouwd als de verzoeningsfase in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer doorverwezen naar de EBA na het einde van de termijn van zes maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.”;

c)

in lid 2 worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„Met het oog op eenvormige toepassingsvoorwaarden voor het in dit lid omschreven gezamenlijke besluitproces, kan de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen, met betrekking tot de verzoeken om toestemming die zijn bedoeld in artikel 84, lid 1, artikel 87, lid 9, en artikel 105, alsook in bijlage III, deel 6, met het oog op het faciliteren van de gezamenlijke besluiten.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de zesde en zevende alinea’s bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure.”;

d)

lid 3 wordt gewijzigd als volgt:

i)

in de derde alinea wordt de benaming „het Comité van Europese bankentoezichthouders” vervangen door „de Europese toezichthoudende autoriteit (de Europese Bankautoriteit)”;

ii)

de vierde alinea wordt vervangen door:

„Als de bevoegde autoriteiten niet binnen vier maanden tot een gezamenlijk besluit komen, wordt het besluit over de toepassing van de artikelen 123 en 124 en artikel 136, lid 2, op geconsolideerde basis genomen door de consoliderende toezichthouder nadat hij de door de relevante bevoegde autoriteiten verrichte risicobeoordeling van de dochterondernemingen naar behoren in overweging heeft genomen. Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van de termijn van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 naar de EBA heeft doorverwezen, stelt de consoliderende toezichthouder zijn besluit uit en wacht hij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af, en neemt hij zijn besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer doorverwezen naar de EBA na het einde van de termijn van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.”;

iii)

de vijfde alinea wordt vervangen door:

„Het besluit over de toepassing van de artikelen 123 en 124 en artikel 136, lid 2, wordt op individuele of gesubconsolideerde basis genomen door de respectieve bevoegde autoriteiten die belast zijn met het toezicht op dochterondernemingen van een moederkredietinstelling van de Unie of een financiële moederholding van de Unie, nadat naar behoren rekening is gehouden met de standpunten en reserves van de consoliderende toezichthouder. Indien een van de betrokken bevoegde autoriteiten aan het einde van de termijn van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 naar de EBA heeft doorverwezen, stellen de bevoegde autoriteiten hun besluit uit en wachten zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af, en nemen zij hun besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer doorverwezen naar de EBA na het einde van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.”;

iv)

de zevende alinea wordt vervangen door:

„Indien de EBA werd geraadpleegd, houden alle bevoegde autoriteiten rekening met haar advies en geven zij de redenen voor elke significante afwijking daarvan.”;

v)

de tiende alinea wordt vervangen door:

„De EBA kan ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen om te zorgen voor eenvormige toepassingsvoorwaarden voor het in dit lid bedoelde gezamenlijke besluitproces, met betrekking tot de toepassing van artikel 123 en artikel 124 en artikel 136, lid 2, met het oog op het faciliteren van gezamenlijke besluiten.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de tiende alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure.”.

33)

In artikel 130, lid 1, worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

„1.   Als zich in een bankgroep een noodsituatie voordoet, met inbegrip van een situatie als bedoeld in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, of een situatie van ongunstige ontwikkelingen op de markten, die de liquiditeit van de markt en de stabiliteit van het financiële stelsel kan ondermijnen in een van de lidstaten waar aan entiteiten van de groep vergunning is verleend of significante bijkantoren als bedoeld in artikel 42 bis zijn gevestigd, waarschuwt de consoliderende toezichthouder, behoudens hoofdstuk 1, afdeling 2, zo spoedig mogelijk de EBA, het ESRB en de in artikel 49, vierde alinea, en in artikel 50 genoemde autoriteiten en deelt hij alle informatie mee die voor de uitoefening van hun taken van essentieel belang is. Dit geldt voor alle bevoegde autoriteiten bedoeld in de artikelen 125 en 126 en in het inleidend gedeelte van lid 1 van artikel 129.

Als de in artikel 49, vierde alinea, genoemde autoriteit kennis krijgt van een situatie als beschreven in de eerste alinea, waarschuwt zij zo spoedig mogelijk de in de artikelen 125 en 126 bedoelde bevoegde autoriteiten en de EBA.”.

34)

In artikel 131 wordt de derde alinea vervangen door:

„De bevoegde autoriteiten die vergunning hebben verleend aan de dochteronderneming van een moederonderneming die een kredietinstelling is, mogen bij bilaterale overeenkomst en in overeenstemming met artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 hun toezichtsverantwoordelijkheden overdragen aan de bevoegde autoriteiten die vergunning hebben verleend aan en toezicht uitoefenen op de moederonderneming, opdat deze autoriteiten het toezicht op de dochteronderneming op zich nemen overeenkomstig deze richtlijn. De EBA wordt op de hoogte gebracht van het bestaan en de inhoud van dergelijke overeenkomsten. Zij licht de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten en het Europees Comité voor het bankwezen hierover in.”.

35)

Artikel 131 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De consoliderende toezichthouder stelt colleges van toezichthouders in om de uitoefening van de in artikel 129 en artikel 130, lid 1, genoemde taken te vergemakkelijken, onverminderd de geheimhoudingsvereisten van lid 2 van dit artikel en in overeenstemming met de EU-wetgeving, om, waar dat nodig is, te zorgen voor passende coördinatie en samenwerking met relevante bevoegde autoriteiten van derde landen.

De EBA draagt bij tot de bevordering en monitoring van de efficiënte, effectieve en consistente werking van de in dit artikel bedoelde colleges van toezichthouders, in overeenstemming met artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Daartoe neemt de EBA naar eigen goeddunken deel, en zij wordt in het kader daarvan beschouwd als „bevoegde autoriteit”.

Colleges van toezichthouders bieden een kader waarbinnen de consoliderende toezichthouder, de EBA en de andere betrokken bevoegde autoriteiten de volgende taken verrichten:

a)

onderling en met de EBA uitwisselen van informatie overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1093/2010;

b)

in voorkomend geval tot overeenstemming komen over een toewijzing van taken en overdracht van verantwoordelijkheden op basis van vrijwilligheid;

c)

op basis van een overeenkomstig artikel 124 verrichte risicobeoordeling van de groep programma’s voor toezichtonderzoek vaststellen;

d)

de efficiëntie van het toezicht vergroten door te snoeien in onnodige duplicatie van toezichtvoorschriften, ook met betrekking tot gevraagde informatie als bedoeld in artikel 130, lid 2, en artikel 132, lid 2;

e)

de prudentiële voorschriften in het kader van de richtlijn consequent toepassen op alle entiteiten in een bankgroep, onverminderd de keuzemogelijkheden en de speelruimte die de Uniewetgeving biedt;

f)

bij de toepassing van artikel 129, lid 1, punt c), rekening houden met het werk van andere fora die eventueel op dit gebied zijn opgericht.

De bevoegde autoriteiten die deelnemen aan de colleges van toezichthouders en de EBA werken nauw samen. De geheimhoudingsvereisten uit hoofde van hoofdstuk 1, afdeling 2, beletten de bevoegde autoriteiten niet binnen colleges van toezichthouders vertrouwelijke informatie uit te wisselen. De oprichting en werking van colleges doen geen afbreuk aan de rechten en plichten van de bevoegde autoriteiten krachtens deze richtlijn.”;

b)

in lid 2:

i)

wordt de tweede alinea vervangen door:

„Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, kan de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen om algemene voorwaarden voor het functioneren van de colleges van toezichthouders te specificeren.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de tweede alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen, kan de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen om de operationele werking van de colleges van toezichthouders nader te bepalen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de derde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen overeenkomstig de in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.”;

ii)

wordt de zesde alinea vervangen door:

„De consoliderende toezichthouder stelt, onverminderd de geheimhoudingsvereisten in het kader van hoofdstuk 1, afdeling 2, de EBA in kennis van de activiteiten van het college van toezichthouders, met inbegrip van de activiteiten in noodsituaties, en deelt de EBA alle informatie mee die voor de convergentie van het toezicht van bijzonder belang is.”.

36)

Artikel 132, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

na de eerste alinea worden de volgende alinea’s ingevoegd:

„De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de EBA, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010.

De bevoegde autoriteiten verstrekken de EBA alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken uit hoofde van deze richtlijn en van Verordening (EU) nr. 1093/2010, overeenkomstig artikel 35 van die verordening.”;

b)

de volgende alinea’s worden toegevoegd:

„De bevoegde autoriteiten kunnen de naar de EBA situaties verwijzen waarin:

a)

een bevoegde autoriteit essentiële informatie niet heeft verstrekt, of

b)

een verzoek om samenwerking, en meer bepaald om uitwisseling van relevante informatie is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is gehonoreerd.

Onverminderd artikel 258 VWEU kan de EBA in de in de zevende alinea bedoelde gevallen handelen overeenkomstig de haar bij artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 verleende bevoegdheden.”.

37)

In artikel 140 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De met het toezicht op geconsolideerde basis belaste bevoegde autoriteiten stellen een lijst op van de in artikel 71, lid 2, bedoelde financiële holdings. Deze lijsten worden aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, aan de EBA en aan de Commissie gezonden.”.

38)

Artikel 143 wordt gewijzigd als volgt:

a)

lid 2 wordt gewijzigd als volgt:

i)

de volgende zin wordt aan het einde van de eerste alinea toegevoegd:

„De EBA staat de Commissie en het Europees Comité voor het bankwezen bij het uitvoeren van die taken bij, ook wat betreft de vraag of die richtsnoeren dienen te worden bijgewerkt.”;

ii)

de tweede alinea wordt vervangen door:

„De bevoegde autoriteit die de in de eerste alinea van lid 1 bedoelde verificatie uitvoert, houdt rekening met die richtsnoeren. De bevoegde autoriteit raadpleegt daartoe de EBA voordat zij een besluit neemt.”;

b)

in lid 3 wordt de vierde alinea vervangen door:

„De toezichtmethoden moeten de mogelijkheid bieden de doeleinden van het toezicht op geconsolideerde basis als omschreven in dit hoofdstuk te verwezenlijken, en moeten aan de overige betrokken bevoegde autoriteiten, de EBA en de Commissie worden medegedeeld.”.

39)

Aan artikel 144 worden de volgende leden toegevoegd:

„Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen, stelt de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op om het format, de structuur, de inhoudsopgave en de jaarlijkse publicatiedatum van de in dit artikel bedoelde openbaarmaking te bepalen. De EBA legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de derde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.”.

40)

Aan artikel 150 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Met het oog op eenvormige voorwaarden voor de toepassing van deze richtlijn stelt de EBA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op ter bepaling van de toepassingsvoorwaarden voor:

a)

de punten 15 tot en met 17 van bijlage V;

b)

punt 23, subpunt l) van bijlage V wat betreft de criteria tot vaststelling van de passende verhoudingen tussen de vaste en de variabele component van de totale beloning en voor punt 23, subpunt o), onder ii) van bijlage V tot specificering van de categorieën instrumenten die de in dat punt vastgestelde voorwaarden vervullen;

c)

deel 2 van bijlage VI met betrekking tot de in punt 12 bedoelde kwantitatieve factoren, de in punt 13 bedoelde kwalitatieve factoren en de in punt 14 bedoelde referentiewaarde;

De EBA legt deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 1 januari 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig de in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure.”.

41)

Artikel 156 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de benaming „het Comité van Europese bankentoezichthouders” wordt vervangen door de Europese toezichthoudende autoriteit (de Europese Bankautoriteit) („de „EBA”)”;

b)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„De Commissie onderzoekt in samenwerking met de EBA en de lidstaten en rekening houdend met de bijdrage van de Europese Centrale Bank op gezette tijden of deze richtlijn, in combinatie met Richtlijn 2006/49/EG, van grote invloed is op de conjuncturele cyclus, en gaat in het licht van dat onderzoek na of maatregelen om dit te verhelpen gerechtvaardigd zijn.”.

Artikel 10

Wijzigingen in Richtlijn 2006/49/EG

Richtlijn 2006/49/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 18 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   De bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (38) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (European Banking Authority — hierna de „EBA”) kan ontwerpen voor technische reguleringsnormen opstellen ter nadere bepaling van de beoordelingsmethode aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten kredietinstellingen toestaan interne modellen te gebruiken voor de berekening van het kapitaalvereiste in het kader van deze richtlijn.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 bedoelde procedure vast te stellen.

2)

Aan artikel 22, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Wanneer de bevoegde autoriteiten ontheffing verlenen van de toepassing van kapitaalvereisten op geconsolideerde basis als bedoeld in dit artikel, stellen zij de Commissie en de EBA daarvan in kennis.”.

3)

Artikel 32, lid 1, wordt vervangen door:

a)

de tweede alinea wordt vervangen door:

„De bevoegde autoriteiten geven de EBA, de Raad en de Commissie kennis van die procedures.”;

b)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„De EBA geeft richtsnoeren met betrekking tot de in dit lid bedoelde procedures.”.

4)

Artikel 36, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten wijzen de autoriteiten aan die bevoegd zijn om de in deze richtlijn omschreven taken te vervullen. Zij stellen de EBA en de Commissie van deze aanwijzing in kennis, onder vermelding van een eventuele taakverdeling.”.

5)

Aan artikel 38, lid 1, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de EBA, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010.

De bevoegde autoriteiten verstrekken de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) onverwijld alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken uit hoofde van deze richtlijn en van Verordening (EU) nr. 1093/2010, overeenkomstig artikel 35 van die verordening.”.

Artikel 11

Wijzigingen in Richtlijn 2009/65/EG

Richtlijn 2009/65/EG wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 5 wordt het volgende lid toegevoegd:

„8.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, kan de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (39) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (hierna „ESMA”) ontwerpen voor technische reguleringsnormen opstellen met het oog op de specificering van de informatie die aan de bevoegde autoriteiten moet worden bezorgd bij de aanvraag van een vergunning voor een icbe.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure vast te stellen.

2)

Aan artikel 6, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Elke vergunning die wordt verleend, wordt ter kennis gebracht van de ESMA, die op haar website een lijst publiceert en bijwerkt van beheermaatschappijen waaraan een vergunning is verleend.”.

3)

Aan artikel 7 wordt het volgende lid toegevoegd:

„6.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen, kan de ESMA ontwerpen voor technische reguleringsnormen opstellen om:

a)

de informatie te bepalen die bij de bevoegde autoriteiten moet worden ingediend in de aanvraag voor de vergunning van de beheermaatschappij, inclusief het programma van werkzaamheden;

b)

de voorschriften vast te leggen die van toepassing zijn op de beheermaatschappij in de zin van lid 2, alsook de informatie voor de in lid 3 bedoelde kennisgevingen;

c)

de voorschriften te bepalen die van toepassing zijn op de aandeelhouders en vennoten met gekwalificeerde deelnemingen, alsook de belemmeringen voor de effectieve uitoefening van de toezichtstaken van de bevoegde autoriteit, als bepaald in artikel 8, lid 1, van deze richtlijn en artikel 10, leden 1 en 2, van Richtlijn 2004/39/EG, in overeenstemming met artikel 11 van deze richtlijn.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische regelgevingsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 op te stellen.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen om standaardformulieren, templates en procedures voor de kennisgeving of informatieverstrekking in de eerste alinea, onder a) en b) vast te stellen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de derde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

4)

Artikel 9, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten stellen de ESMA en de Commissie in kennis van de algemene moeilijkheden die de icbe’s ondervinden bij het in de handel brengen van hun rechten van deelneming in enig derde land.

De Commissie onderzoekt deze moeilijkheden zo snel mogelijk, om er een passende oplossing voor te vinden. De ESMA staat haar in de uitvoering van deze taak bij.”.

5)

Aan artikel 11 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Om een consequente harmonisatie van deze richtlijn te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische reguleringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van een uitputtende lijst van de informatie die kandidaat-verwervers krachtens dit artikel, onder verwijzing naar artikel 10 ter, lid 4, van Richtlijn 2004/39/EG, in hun kennisgeving moeten opnemen, onverminderd artikel 10 bis, lid 2, van die richtlijn.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 op te stellen.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen voor de vaststelling van standaardformulieren, templates en procedures voor de modaliteiten van het overlegproces tussen de relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in dit artikel, onder verwijzing naar artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2004/39/EG.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de derde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

6)

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

a)

lid 3 wordt gewijzigd als volgt:

i)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„3.   Onverminderd de bepalingen van artikel 116 stelt de Commissie middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, leden 2, 3 en 4, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter maatregelen vast ter nadere bepaling van de procedures en regelingen als bedoeld in lid 1, tweede alinea, onder a), alsook van structuren en organisatorische eisen ter beperking van belangenconflicten als bedoeld in lid 1, tweede alinea, onder b).”;

ii)

de tweede alinea wordt geschrapt.

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen ter bepaling van de voorwaarden voor de uitvoering van de gedelegeerde handelingen die de Commissie vaststelt met betrekking tot de in lid 3 bedoelde procedures, schikkingen, structuren en organisatorische vereisten.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

7)

Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

a)

lid 2 wordt gewijzigd als volgt:

i)

in de eerste alinea wordt het inleidende gedeelte vervangen door:

„2.   Onverminderd de bepalingen van artikel 116 stelt de Commissie middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, leden 2, 3 en 4, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter maatregelen vast om ervoor te zorgen dat de beheermaatschappij voldoet aan de in lid 1 geschetste taken, met name om:”;

ii)

de tweede alinea wordt geschrapt.

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen ter bepaling van de gedelegeerde handelingen die de Commissie vaststelt met betrekking tot de in de lid 2 bedoelde criteria, beginselen en maatregelen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

8)

Aan artikel 17 wordt het volgende lid toegevoegd:

„10.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische reguleringsnormen opstellen met het oog op de specificering van de informatie die overeenkomstig de leden 1, 2, 3, 8 en 9 moet worden verstrekt.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 op te stellen.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de overzending van de informatie overeenkomstig de leden 3 en 9.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de derde alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

9)

Aan artikel 18 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische reguleringsnormen opstellen met het oog op de specificering van de informatie die overeenkomstig de leden 1, 2 en 4 moet worden verstrekt.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 op te stellen.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen, kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de overzending van de informatie overeenkomstig de leden 2 en 4.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de derde alinea bedoelde ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

10)

Aan artikel 20 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische reguleringsnormen opstellen ter bepaling van de informatie die bij de bevoegde autoriteiten moet worden ingediend in de aanvraag voor een vergunning voor het beheer van een icbe die in een andere lidstaat is gevestigd.

De Commissie kan de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische reguleringsnormen vaststellen volgens de in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bedoelde procedure.

Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de verstrekking van deze informatie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de derde alinea bedoelde ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

11)

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Indien de beheermaatschappij, in weerwil van de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend blijken te zijn of in de lidstaat niet bestaan, blijft weigeren de informatie te verstrekken waarom de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij overeenkomstig lid 2 verzoekt, of inbreuk blijft plegen op de in datzelfde lid bedoelde, in de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij een van de volgende handelingen verrichten:

a)

na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij daarvan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen — met inbegrip van maatregelen op grond van de artikelen 98 en 99 -treffen om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te bestraffen; indien nodig kan hij deze beheermaatschappij beletten op zijn grondgebied nieuwe transacties te verrichten. De lidstaten dragen er zorg voor dat de voor die maatregelen vereiste stukken op hun grondgebied aan de beheermaatschappijen kunnen worden betekend. Wanneer de dienst die binnen de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij wordt verricht het beheer van een icbe betreft, kan de lidstaat van ontvangst van de beheermaatschappij eisen dat de beheermaatschappij de bewuste icbe niet langer beheert; of

b)

wanneer zij van oordeel zijn dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij niet adequaat is opgetreden, de zaak onder de aandacht van de ESMA brengen, die kan handelen overeenkomstig de haar krachtens artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden”;

b)

in lid 7 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

„7.   Alvorens de in de leden 3, 4 of 5 bedoelde procedure toe te passen, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst van een beheermaatschappij in spoedeisende gevallen de conservatoire maatregelen treffen die noodzakelijk zijn ter bescherming van de belangen van de beleggers en andere personen voor wie diensten worden verricht. De Commissie, de ESMA en de bevoegde autoriteiten van de overige betrokken lidstaten moeten zo spoedig mogelijk van die maatregelen op de hoogte worden gebracht.

De Commissie kan, na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de belanghebbende lidstaten, besluiten dat de betrokken lidstaat deze maatregelen moet wijzigen of intrekken, onverminderd de bevoegdheden van de ESMA op grond van artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”;

c)

in lid 9 wordt de eerste alinea vervangen door:

„9.   De lidstaten stellen de ESMA en de Commissie in kennis van het aantal en de aard van de gevallen waarin zij een vergunning op grond van artikel 17 of een aanvraag op grond van artikel 20 weigeren en van alle maatregelen die overeenkomstig lid 5 van dit artikel zijn genomen.”.

12)

Artikel 23, lid 6, wordt vervangen door:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„6.   De Commissie kan middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter maatregelen vaststellen met betrekking tot de maatregelen die door een bewaarder moeten worden genomen om te voldoen aan zijn verplichtingen met betrekking tot een icbe die wordt beheerd door een in een andere lidstaat gevestigde beheermaatschappij, en die ook de gegevens dienen te omvatten welke moeten worden opgenomen in de standaardovereenkomst die overeenkomstig lid 5 door de bewaarder en de beheermaatschappij moeten worden gebruikt.”;

b)

de tweede alinea wordt geschrapt.

13)

Aan artikel 29 worden de volgende leden toegevoegd:

„5.   Om een consequente harmonisatie van deze richtlijn te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische reguleringsnormen opstellen ter specificering van:

a)

de informatie die bij de bevoegde autoriteiten moet worden ingediend in de aanvraag voor de vergunning van de beleggingsmaatschappij, inclusief het programma van werkzaamheden, en

b)

de belemmeringen voor de effectieve uitoefening van de toezichtstaken van de bevoegde autoriteit uit hoofde van lid 1, onder c).

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 op te stellen.

6.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van de standaardformulieren, templates en procedures voor de verstrekking van de informatie in lid 5, alinea 1, onder a).

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

14)

Artikel 32, lid 6, wordt vervangen door:

„6.   De lidstaten delen de ESMA en de Commissie de identiteit mede van de beleggingsmaatschappijen waarvoor de in de leden 4 en 5 bedoelde afwijkingen gelden.”.

15)

Artikel 33, lid 6, wordt vervangen door:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„6.   De Commissie kan middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter maatregelen vaststellen met betrekking tot de maatregelen die door een bewaarder moeten worden genomen om te voldoen aan zijn verplichtingen met betrekking tot een icbe die wordt beheerd door een in een andere lidstaat gevestigde beheermaatschappij, en die ook de gegevens dienen te omvatten welke moeten worden opgenomen in de standaardovereenkomst die overeenkomstig lid 5 door de bewaarder en de beheermaatschappij moeten worden gebruikt.”;

b)

de tweede alinea wordt geschrapt.

16)

Artikel 43 wordt gewijzigd als volgt:

a)

in lid 5:

i)

wordt de eerste alinea vervangen door:

„5.   De Commissie kan middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, leden 2, 2 bis en 2 ter, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter maatregelen vaststellen voor de inhoud, de vorm en de wijze waarop de in de leden 1 en 3 bedoelde informatie wordt verstrekt.”;

ii)

de tweede alinea wordt geschrapt.

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„6.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen ter bepaling van de voorwaarden voor de uitvoering van de gedelegeerde handelingen die de Commissie vaststelt met betrekking tot de inhoud, het formaat en de methode waarop de in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde informatie moet worden verstrekt.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

17)

Aan artikel 50 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische reguleringsnormen opstellen ter nadere omschrijving van de bepalingen betreffende de categorieën van activa waarin icbe’s overeenkomstig dit artikel en de door de Commissie in verband met die bepalingen vastgestelde gedelegeerde handelingen kunnen beleggen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 op te stellen.”.

18)

Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De nationale bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat alle ingevolge lid 3 ontvangen informatie betreffende alle beheermaatschappijen en beleggingsondernemingen waarop zij toezicht houden, in geaggregeerde vorm kan worden ingezien door de ESMA overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, en door de Europese Raad voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board — „ESRB”), opgericht door Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (40) overeenkomstig artikel 15 van die Verordening, zulks ten behoeve van het toezicht op systeemrisico’s op Unieniveau.;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Onverminderd de bepalingen van artikel 116 stelt de Commissie middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter maatregelen vast voor:

a)

criteria voor de beoordeling van de deugdelijkheid van de door de beheermaatschappij overeenkomstig de eerste alinea van lid 1 hierboven toegepaste risicobeheerprocedure;

b)

gedetailleerde voorschriften voor de accurate en onafhankelijke evaluatie van de waarde van OTC-derivaten; en

c)

gedetailleerde voorschriften betreffende de inhoud van en de procedure voor de kennisgeving van de informatie als bedoeld in de derde alinea van lid 1 aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de beheermaatschappij.”;

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„5.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen ter bepaling van de voorwaarden voor de uitvoering van de gedelegeerde handelingen die de Commissie vaststelt met betrekking tot de in lid 4 bedoelde criteria en regels.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

19)

Artikel 52, lid 4, derde alinea, wordt vervangen door:

„De lidstaten delen de ESMA en de Commissie de lijst van de categorieën van de in de eerste alinea bedoelde obligaties mede, samen met een lijst van de categorieën uitgevende instellingen die krachtens de wet en de in die alinea genoemde voorschriften inzake toezicht, bevoegd zijn obligaties uit te geven die aan de bovengenoemde criteria voldoen. Bij deze lijsten wordt een nota gevoegd waarin de juridische aard van de geboden garanties wordt toegelicht. De Commissie en de ESMA sturen deze informatie onmiddellijk door aan de andere lidstaten, zo nodig voorzien van hun opmerkingen, en stellen de informatie ter beschikking van het publiek op hun website. Over deze mededeling kan in het in artikel 112, lid 1, bedoelde Europees Comité voor het effectenbedrijf van gedachten worden gewisseld.”.

20)

Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 6

i)

wordt in de eerste alinea de aanhef vervangen door:

„6.   De Commissie kan middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter maatregelen vaststellen ter specificering van:”;

ii)

wordt de tweede alinea geschrapt;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„7.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen ter bepaling van de voorwaarden voor de uitvoering van de gedelegeerde handelingen die de Commissie vaststelt betreffende de in lid 6 bedoelde overeenkomst, maatregelen en procedures.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

21)

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De Commissie kan middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter maatregelen vaststellen voor:

a)

de gegevens die moeten worden opgenomen in de in lid 1 bedoelde overeenkomst; en

b)

de soorten onregelmatigheden als bedoeld in lid 2, die geacht worden een ongunstig effect te sorteren op de feeder-icbe”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen ter bepaling van de voorwaarden voor de uitvoering van de gedelegeerde handelingen die de Commissie vaststelt betreffende de in lid 3 bedoelde overeenkomst, maatregelen en soorten onregelmatigheden.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

22)

Artikel 62, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De Commissie kan middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter maatregelen vaststellen voor de inhoud van de in lid 1, eerste alinea, bedoelde overeenkomst.”.

23)

Artikel 64 wordt gewijzigd als volgt:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   De Commissie kan middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter maatregelen vaststellen ter specificering van:

a)

de vorm waarin en de wijze waarop de in lid 1 genoemde informatie moet worden verstrekt; of

b)

de procedure die in het geval dat de activa van de feeder-icbe in hun geheel overgaan op de master-icbe in ruil voor rechten van deelneming, moet worden gevolgd voor de beoordeling en auditing van een dergelijke bijdrage in natura en de rol van de bewaarder van de feeder-icbe in deze procedure.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„5.   Om eenvormige voorwaarden voor de wijze van verstrekking van de informatie te garanderen, kan de ESMA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen ter bepaling van de voorwaarden voor de uitvoering van de gedelegeerde handelingen die de Commissie vaststelt betreffende de vorm waarin en de wijze waarop de informatie dient te worden verstrekt en de procedure, als bedoeld in lid 4.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 sexies van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

24)

Aan artikel 69 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische reguleringsnormen opstellen ter nadere omschrijving van de bepalingen betreffende de inhoud van het prospectus, het jaarverslag en het halfjaarlijks verslag als bedoeld in bijlage I, en het formaat van deze documenten.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 goed te keuren.”.

25)

Artikel 75, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De Commissie kan middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter maatregelen vaststellen waarin wordt aangegeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan als het prospectus wordt verstrekt op een andere duurzame drager dan papier of via een website die geen duurzame drager vormt.”.

26)

Artikel 78 wordt gewijzigd als volgt:

a)

lid 7 wordt vervangen door:

„7.   De Commissie kan middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter maatregelen vaststellen ter specificering van:

a)

de gedetailleerde en volledige inhoud van de aan beleggers te verstrekken essentiële beleggersinformatie als bedoeld in de leden 2, 3 en 4;

b)

de gedetailleerde en volledige inhoud van de essentiële beleggersinformatie die in de volgende gevallen aan beleggers moet worden verstrekt:

i)

voor icbe’s met verschillende beleggingscompartimenten: de essentiële beleggersinformatie die moet worden verstrekt aan beleggers die op een bepaald beleggingscompartiment inschrijven, waaronder informatie over de wijze waarop van het ene naar het andere beleggingscompartiment kan worden overgestapt, en over de kosten die daaraan verbonden zijn;

ii)

voor icbe’s die verschillende categorieën van aandelen aanbieden: de essentiële beleggersinformatie die moet worden verstrekt aan beleggers die op een bepaalde aandelencategorie inschrijven;

iii)

de essentiële beleggersinformatie die moet worden verstrekt aan beleggers die inschrijven op een icbe die zelf belegt in andere icbe’s of andere instellingen voor collectieve belegging als bedoeld in artikel 50, lid 1, onder e);

iv)

voor master-feederconstructies: de essentiële beleggersinformatie die moet worden verstrekt aan beleggers die op een feeder-icbe inschrijven; en

v)

voor gestructureerde icbe’s, icbe’s met kapitaalbescherming en andere vergelijkbare icbe’s: de essentiële beleggersinformatie die moet worden verstrekt aan beleggers in verband met de bijzondere kenmerken van dergelijke icbe’s; en

c)

de specifieke details betreffende de vorm en inhoud van de essentiële beleggersinformatie die overeenkomstig lid 5 aan beleggers moet worden verstrekt.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„8.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen ter bepaling van de voorwaarden voor de uitvoering van de gedelegeerde handelingen die de Commissie overeenkomstig lid 7 vaststelt betreffende de in lid 3 bedoelde informatie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

27)

Artikel 81, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De Commissie kan middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter maatregelen vaststellen waarin wordt aangegeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan als de essentiële beleggersinformatie wordt verstrekt op een andere duurzame drager dan papier of via een website die geen duurzame drager vormt.”.

28)

Aan artikel 83 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische reguleringsnormen opstellen ter nadere omschrijving van de voorschriften van dit artikel betreffende het aangaan van leningen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 op te stellen.”.

29)

Aan artikel 84 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Om een consequente harmonisatie van dit artikel te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor reguleringsnormen opstellen ter nadere bepaling van de voorwaarden waaraan de icbe’s moeten voldoen na goedkeuring van de in lid 2, onder a), bedoelde tijdelijke opschorting van de inkoop of terugbetaling van hun rechten van deelneming zodra besloten is tot opschorting over te gaan.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 op te stellen.”.

30)

Artikel 95 wordt vervangen door:

„Artikel 95

1.   De Commissie kan middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, leden 2, 2 bis en 2 ter, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter maatregelen vaststellen ter specificering van:

a)

het toepassingsgebied van de in artikel 91, lid 3, bedoelde informatie;

b)

de vergemakkelijking overeenkomstig artikel 93, lid 7, van de toegang van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van ontvangst van icbe’s tot de informatie en/of documenten als bedoeld in artikel 93, leden 1, 2 en 3.

2.   Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van artikel 93 te garanderen kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen ter bepaling van:

a)

de vorm en inhoud van een door een icbe te gebruiken standaardmodel voor de in artikel 93, lid 1, bedoelde kennisgeving, met inbegrip van een vermelding naar welke documenten de vertalingen verwijzen;

b)

de vorm en inhoud van een door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te gebruiken standaardmodel voor de in artikel 93, lid 3, bedoelde verklaring;

c)

de procedure voor de uitwisseling van informatie en voor de gebruikmaking van elektronische communicatie tussen de bevoegde autoriteiten in verband met de kennisgeving ingevolge artikel 93.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

31)

Artikel 97, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteiten aan die de in deze richtlijn vermelde taken moeten uitoefenen. Zij stellen de ESMA en de Commissie daarvan in kennis onder opgave van de eventuele verdeling van hun bevoegdheden.”.

32)

Artikel 101 wordt gewijzigd als volgt:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„2 bis.   De bevoegde autoriteiten werken voor de toepassing van deze richtlijn samen met de ESMA, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010.

De bevoegde autoriteiten verstrekken de ESMA overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 onverwijld alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar taken.”;

b)

de leden 8 en 9 worden vervangen door:

„8.   De bevoegde autoriteiten kunnen naar de ESMA situaties verwijzen waarin een verzoek:

a)

om uitwisseling van informatie overeenkomstig artikel 109 is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is gehonoreerd;

b)

om een onderzoek of een verificatie ter plaatse overeenkomstig artikel 110 is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is gehonoreerd; of

c)

om toestemming dat hun eigen functionarissen de functionarissen van de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat vergezellen, is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn is gehonoreerd.

Onverminderd artikel 258 VWEU, kan de ESMA in dergelijke gevallen handelen overeenkomstig de haar bij artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden, zulks onverlet de mogelijkheid om een verzoek om informatie of een onderzoek, bedoeld in lid 6, af te wijzen en de mogelijkheid voor de ESMA om in deze gevallen op te treden overeenkomstig artikel 9 van de genoemde verordening.

9.   Met het oog op een eenvormige toepassing van dit artikel kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen met het oog op de vaststelling van gemeenschappelijke procedures voor de bevoegde autoriteiten betreffende de samenwerking bij de verificaties en onderzoeken ter plaatse, bedoeld in de leden 4 en 5.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

33)

Artikel 102 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

„2.   Lid 1 belet niet dat tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig deze richtlijn of andere wetgeving van de Unie inzake icbe’s of ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn, informatie wordt uitgewisseld of bezorgd aan de ESMA overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010 of aan het ESRB. Deze gegevens vallen onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.”;

b)

in lid 5 wordt het volgende punt toegevoegd:

„d)

ESMA, de bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (41) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), de bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (42) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), en het ESRB.

34)

Artikel 103 wordt gewijzigd als volgt:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De lidstaten delen de ESMA, de Commissie en de overige lidstaten de namen mede van de autoriteiten die op grond van lid 1 informatie mogen ontvangen.”;

b)

lid 7 wordt vervangen door:

„7.   De lidstaten delen de ESMA, de Commissie en de overige lidstaten de namen mede van de autoriteiten of instanties die op grond van lid 4 informatie mogen ontvangen.”.

35)

Artikel 105 wordt vervangen door:

„Artikel 105

Om de eenvormige toepassing van de bepalingen betreffende de uitwisseling van informatie in deze richtlijn te garanderen, kan de ESMA ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen opstellen om de toepassingsvoorwaarden te bepalen met betrekking tot de procedures voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten onderling en tussen de bevoegde autoriteiten en de ESMA.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen voor technische uitvoeringsnormen op te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

36)

Artikel 108, lid 5, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt b van de eerste alinea wordt vervangen door:

„b)

zij brengen de zaak zo nodig onder de aandacht van de ESMA, die kan handelen overeenkomstig de haar bij artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 verleende bevoegdheden.”;

b)

de tweede alinea wordt vervangen door:

„De Commissie en de ESMA worden onverwijld op de hoogte gebracht van alle overeenkomstig punt a) van de eerste alinea genomen maatregelen.”.

37)

De titel van hoofdstuk XIII wordt vervangen door:

38)

Artikel 111 wordt vervangen door:

„Artikel 111

De Commissie kan technische wijzigingen van deze richtlijn vaststellen ter:

a)

verduidelijking van de definities teneinde overal in de Gemeenschap een consequente harmonisatie en een eenvormige toepassing van de richtlijn te waarborgen, of

b)

aanpassing van de terminologie en formulering van de definities aan latere voorschriften inzake icbe’s en aanverwante zaken.

Deze maatregelen worden genomen middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 112, leden 2, 3 en 4, en onder de voorwaarden van de artikelen 112 bis en 112 ter.”.

39)

Artikel 112 wordt vervangen door:

„Artikel 112

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie ingestelde Europees Comité voor het effectenbedrijf.

2.   De bevoegdheid om de in de artikelen 12, 14, 23, 33, 43, 51, 60, 61, 62, 64, 75, 78, 81, 95 en 111 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een periode van vier jaar vanaf 4 januari 2011. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode van vier jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De delegatie van bevoegdheden wordt automatisch met perioden van eenzelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad deze intrekt overeenkomstig artikel 112 bis.

3.   Wanneer de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

4.   De aan de Commissie verleende bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, is onderworpen aan de voorwaarden in de artikelen 112 bis en 112 ter.”.

40)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 112 bis

Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De in de artikelen 12, 14, 23, 33, 43, 51, 60, 61, 62, 64, 75, 78, 81, 95 en 111 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan op elk moment door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.   De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, beijvert zich om de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te stellen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken.

3.   Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in dat besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld in werking. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 112 ter

Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

1.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen tegen een gedelegeerde handeling bezwaar aantekenen binnen drie maanden na de datum van kennisgeving daarvan. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan die termijn met drie maanden worden verlengd.

2.   Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar heeft aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.

De gedelegeerde handeling kan worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en vóór het verstrijken van de betrokken periode in werking treden indien het Europees Parlement en de Raad beide de Commissie hebben laten weten geen bezwaar te zullen aantekenen.

3.   Indien hetzij het Europees Parlement, hetzij de Raad binnen de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geeft de instelling die bezwaar aantekent aan om welke redenen zij dat doet.”.

Artikel 12

Herziening

Uiterlijk op 1 januari 2014 legt de Commissie een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad waarin wordt aangegeven of de ESA de ontwerpen voor technische reguleringsnormen en uitvoeringsnormen waarin deze richtlijn voorziet, hebben ingediend, alsook of deze indiening verplicht of facultatief was, welk verslag eventueel vergezeld gaat van passende voorstellen.

Artikel 13

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2011 te voldoen aan artikel 1, leden 1 en 2, artikel 2, lid 1, onder a), artikel 2, leden 2, 5, 7 en 9, artikel 2, lid 11, onder b), artikel 3, lid 4, artikel 3, lid 6, onder a) en b), artikel 4, lid 1, onder a, artikel 4, lid 3, artikel 5, lid 5, onder a), artikel 5, lid 5, onder b, eerste alinea, artikel 5, leden 6, 8 en 9 (met betrekking tot artikel 18, lid 3 van Richtlijn 2003/71/EG), artikel 5, lid 10, artikel 5, lid 11, onder a) en b), artikel 5, lid 12, artikel 6, lid 1 (met betrekking tot artikel 5, lid 3, alinea 1, van Richtlijn 2004/39/EG), artikel 6, lid 3, artikel 6, lid 5, onder a), artikel 6, leden 10, 13, 14 en 16, artikel 6, lid 17, onder a) en b), artikel 6, leden 18 en 19 (met betrekking tot artikel 53, lid 3, alinea 1, van Richtlijn 2004/39/EG), artikel 6, lid 21, onder a) en b), artikel 6, lid 23, onder b), artikel 6, leden 24, 25 en 2, artikel 7, lid 12, onder a), artikel 7, leden 13 tot en met 16, artikel 9, lid 1, onder a), artikel 9, leden 2, 3, 4, 10, 11, 12, 15, 16, 17, 18, 20, 29 en 32, artikel 9, lid 33, onder a) en b), artikel 9, lid 33, onder d), ii) tot en met iv), artikel 9, leden 34 en 35, artikel 9, lid 36, onder b), ii), artikel 9, lid 37, onder b), artikel 9, leden 38 en 39, artikel 10, lid 2, artikel 10, lid 3, onder a), artikel 10, lid 4, artikel 11, leden 2, 4, 11, 14, 19 en 31, artikel 11, lid 32, onder b), met betrekking tot artikel 101, lid 8 van Richtlijn 2009/65/EG, en artikel 11, leden 33, 34 en 36 van onderhavige richtlijn. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 24 november 2010.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

O. CHASTEL


(1)  Advies van 18 maart 2010 (PB C 87 van 1.4.2010, blz. 1).

(2)  Advies van 18 maart 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 22 september 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 november 2010.

(4)  Zie bladzijde 12 van dit Publicatieblad.

(5)  Zie bladzijde 48 van dit Publicatieblad.

(6)  Zie bladzijde 84 van dit Publicatieblad.

(7)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

(8)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(9)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.

(10)  PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45.

(11)  PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10.

(12)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

(13)  PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45.

(14)  PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.

(15)  PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.

(16)  PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.

(17)  PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.

(18)  PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32.

(19)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.”.

(20)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(21)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48

(22)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84”;

(23)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1”.

(24)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.”.

(25)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48”;

(26)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.”.

(27)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.”;

(28)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.”.

(29)  PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.”;

(30)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.”.

(31)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.”;

(32)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(33)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(34)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.”.

(35)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.”;

(36)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.”;

(37)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.”.

(38)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.”.

(39)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.”.

(40)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.”;

(41)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(42)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.”.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

15.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 331/162


VERORDENING (EU) Nr. 1096/2010 VAN DE RAAD

van 17 november 2010

tot toewijzing aan de Europese Centrale Bank van specifieke taken betreffende de werking van het Europees Comité voor systeemrisico’s

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 127, lid 6,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De financiële crisis heeft grote tekortkomingen aan het licht gebracht in het financiële toezicht, dat er niet in is geslaagd de ongunstige macroprudentiële ontwikkelingen te voorzien en de accumulatie van buitensporige risico’s binnen de financiële sector te voorkomen, en heeft in het bijzonder de zwakke punten van het bestaande macroprudentiële toezicht aangetoond.

(2)

In november 2008 heeft de Commissie een groep op hoog niveau onder voorzitterschap van Jacques de Larosière (de „groep-De Larosière”) opdracht gegeven aanbevelingen te doen over de wijze waarop de Europese toezichtregelingen kunnen worden versterkt met het oog op een betere bescherming van de burgers en het herstel van het vertrouwen in het financiële stelsel.

(3)

In zijn op 25 februari 2009 gepresenteerde eindrapport heeft de groep-De Larosière onder meer aanbevolen een orgaan op het niveau van de Unie op te richten dat belast is met het toezicht op het risico in het financiële stelsel als geheel.

(4)

In haar mededeling van 4 maart 2009 met als titel „Op weg naar Europees herstel” heeft de Commissie zich verheugd getoond over deze aanbevelingen van de groep-De Larosière en de strekking ervan grotendeels onderschreven. Op zijn bijeenkomst van 19 en 20 maart 2009 heeft de Europese Raad overeenstemming bereikt over de noodzaak de regulering van en het toezicht op financiële instellingen binnen de Unie te verbeteren en het rapport van de groep-De Larosière als uitgangspunt voor maatregelen te nemen.

(5)

In haar mededeling van 27 mei 2009 met als titel „Europees financieel toezicht” stelt de Commissie een aantal hervormingen voor van de huidige regelingen voor het waarborgen van de financiële stabiliteit op het niveau van de Unie, met name de oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board — ESRB), dat belast is met het macroprudentiële toezicht. De Raad van 9 juni 2009 en de Europese Raad van 18 en 19 juni 2009 hebben het standpunt van de Commissie onderschreven en hebben zich verheugd getoond over het voornemen van de Commissie om met wetgevingsvoorstellen te komen zodat het nieuwe kader integraal tot stand kan worden gebracht.

(6)

Bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) zijn op het niveau van de Unie macroprudentieel toezicht op het financiële stelsel en een Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) ingesteld.

(7)

Door haar deskundigheid in macroprudentiële kwesties kan de Europese Centrale Bank (ECB) er veel toe bijdragen om het macroprudentiële toezicht op het financiële stelsel in de Unie efficiënt te maken.

(8)

Het secretariaat van het ESRB wordt verzorgd door de ECB, die daarvoor voldoende personele en financiële middelen moet uittrekken. De arbeidsvoorwaarden van het personeel van de ECB moeten derhalve ook gelden voor het personeel van het secretariaat. Volgens de preambule van het besluit van de ECB van 9 juni 1998 inzake de goedkeuring van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank, zoals gewijzigd op 31 maart 1999 (ECB/1998/4) (4), moet het personeel van de ECB worden aangeworven uit de onderdanen van de lidstaten met inachtneming van een zo breed mogelijke geografische spreiding.

(9)

De Raad heeft op 9 juni 2009 als conclusie aangenomen dat de ECB het ESRB analytische, statistische, administratieve en logistieke ondersteuning moet verlenen. Aangezien het ESRB zich moet buigen over alle aspecten en gebieden van de financiële stabiliteit, dient de ECB een beroep te doen op nationale centrale banken en toezichthouders, zodat die hun specifieke deskundigheid ter beschikking kunnen stellen. Er moet dan ook gebruik worden gemaakt van de door het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geboden mogelijkheid om specifieke taken betreffende het beleid inzake prudentieel toezicht aan de ECB op te dragen, door de ECB het secretariaat van het ESRB te laten verzorgen.

(10)

Het verlenen van statistische ondersteuning aan het ESRB is een taak die moet worden toevertrouwd aan de ECB, wat betekent dat op het overeenkomstig deze verordening vergaren en verwerken van informatie, naargelang de behoeften van het ESRB bij het vervullen van zijn taken, artikel 5 van het statuut van het Europees Stelsel van centrale banken en van de ECB, alsook Verordening (EG) nr. 2533/1998 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (5) van toepassing zijn. Vertrouwelijke statistische gegevens die worden verzameld door de ECB of het Europees Stelsel van centrale banken, moeten derhalve met het ESRB worden gedeeld. Deze verordening laat Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (6) onverlet.

(11)

Het secretariaat dient de vergaderingen van het ESRB voor te bereiden en de werkzaamheden van de algemene raad, het stuurcomité, het technisch adviescomité en het wetenschappelijk adviescomité van het ESRB te ondersteunen. Het secretariaat dient namens het ESRB alle nodige informatie voor het vervullen van de taken van het ESRB te vergaren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Lidmaatschap

De president en de vicepresident van de Europese Centrale Bank (ECB) zijn lid van de algemene raad van het Europees Comité voor systeemrisico’s (hierna „het ESRB” genoemd), zoals opgericht bij Verordening (EU) nr. 1092/2010.

Artikel 2

Ondersteuning van het ESRB

De ECB zorgt voor een secretariaat, en verleent het ESRB hiermee analytische, statistische, logistieke en administratieve ondersteuning. De opdracht van het secretariaat als omschreven in artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1092/2010, behelst in het bijzonder:

a)

het voorbereiden van de vergaderingen van het ESRB;

b)

overeenkomstig artikel 5 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en artikel 5 van deze verordening, het vergaren en verwerken van informatie, met inbegrip van statistische informatie, namens en ten behoeve van het vervullen van de taken van het ESRB;

c)

het voorbereiden van de nodige analyses voor het vervullen van de taken van het ESRB, met gebruikmaking van het technisch advies van de nationale centrale banken en toezichthouders;

d)

het ondersteunen van het ESRB in zijn internationale samenwerking op administratief gebied met andere organen die bevoegd zijn voor macroprudentiële kwesties;

e)

het ondersteunen van de werkzaamheden van de algemene raad, het stuurcomité, het technisch adviescomité en het wetenschappelijk adviescomité.

Artikel 3

Organisatie van het secretariaat

1.   De ECB zorgt voor toereikende personele en financiële middelen voor het vervullen van haar taak met betrekking tot het verzorgen van het secretariaat van het ESRB.

2.   Het hoofd van het secretariaat wordt in overleg met de algemene raad van het ESRB door de ECB aangesteld.

Artikel 4

Beheer

1.   De voorzitter van de algemene raad en het stuurcomité geven namens het ESRB instructies aan het hoofd van het secretariaat.

2.   Het hoofd van het secretariaat of zijn vertegenwoordiger woont de vergaderingen bij van de algemene raad, het stuurcomité, het technisch adviescomité en het wetenschappelijk adviescomité van het ESRB.

Artikel 5

Informatievergaring namens het ESRB

1.   Het ESRB bepaalt welke informatie nodig is voor het vervullen van zijn taken, als omschreven in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1092/2010. Daartoe vergaart het secretariaat namens het ESRB alle nodige informatie op regelmatige en ad hoc-basis, overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1092/2010 en behoudens artikel 6 van onderhavige verordening.

2.   Het secretariaat voorziet de Europese toezichthoudende autoriteiten namens het ESRB van de informatie over risico’s die zij nodig hebben voor het vervullen van hun taken.

Artikel 6

Vertrouwelijkheid van gegevens en documenten

1.   Onverminderd de toepassing van het strafrecht mogen vertrouwelijke gegevens waarvan het secretariaat beroepshalve kennis krijgt, aan geen enkele persoon of autoriteit buiten het ESRB bekend worden gemaakt, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm zodat individuele financiële instellingen niet kunnen worden geïdentificeerd.

2.   Het secretariaat zorgt ervoor dat documenten op zodanige wijze aan het ESRB worden voorgelegd dat de vertrouwelijkheid ervan gewaarborgd is.

3.   De ECB waarborgt het vertrouwelijke karakter van de gegevens die het secretariaat ontvangt met het oog op het vervullen van de taken van de ECB uit hoofde van deze verordening. De ECB zet interne mechanismen op en stelt interne voorschriften vast ter bescherming van de gegevens die het secretariaat namens het ESRB vergaart. Het personeel van de ECB houdt zich aan de toepasselijke voorschriften betreffende het beroepsgeheim.

4.   Informatie die als gevolg van de toepassing van deze verordening door de ECB wordt verkregen, wordt alleen voor de in artikel 2 vermelde doeleinden gebruikt.

Artikel 7

Toegang tot documenten

1.   Het secretariaat van het ESRB ziet erop toe dat het Besluit van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2004 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank (ECB/2004/3) (7) wordt toegepast.

2.   De praktische regeling voor de toepassing van Besluit ECB/2004/3 op documenten betreffende het ESRB wordt uiterlijk op 17 juni 2011 vastgesteld.

Artikel 8

Evaluatieclausule

Uiterlijk op 17 december 2013 onderzoekt de Raad deze verordening op basis van een verslag van de Commissie. Na het advies van de ECB en van de Europese toezichthoudende autoriteiten te hebben ingewonnen, bepaalt hij of deze verordening opnieuw moet worden bezien.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 16 december 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

D. REYNDERS


(1)  Advies van 22 september 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 270 van 11.11.2009, blz. 1.

(3)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(4)  PB L 125 van 19.5.1999, blz. 32.

(5)  PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(6)  PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

(7)  PB L 80 van 18.3.2004, blz. 42.